Post on 09-Oct-2020
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2016-2017
DE POSITIE VAN DE VROUW IN HET
ONTWERP LAURENT
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’
Ingediend door
Delphine Demets
(studentennr. 01007565)
Promotor: Prof. Dr. Dirk Heirbaut
Commissaris: Prof. Dr. Georges Martyn
2
DANKWOORD
Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn universitaire opleiding. Ik zou graag van deze
gelegenheid gebruik maken om enkele mensen in het bijzonder te bedanken voor de hulp en
steun die zij mij geboden hebben.
Allereerst gaat mijn oprechte dank uit naar professor dr. Dirk Heirbaut, mijn promotor, voor
het aanstekelijk enthousiasme waarmee hij mij tijdens de bachelorjaren liet kennismaken met
de rechtsgeschiedenis, voor het aanreiken van dit interessante onderwerp en voor de begeleiding
tijdens het schrijven van dit eindwerk.
Een speciaal dankwoord gaat uit naar mijn ouders, die mij de kans hebben gegeven om deze
studies aan te vatten en tot een goed einde te brengen. De rechtenopleiding was voor mij, zeker
bij het begin, een proces met vallen en opstaan. Na elke val hielp mama, mijn steun en
toeverlaat, mij weer recht. Na elke teleurstelling bleef papa, mijn held, in mij geloven.
Grote dank gaat ook naar mijn lieve oma voor haar luisterend oor, en naar mijn opa, van wie ik
mijn hart voor geschiedenis heb geërfd. Beiden hebben mij onvoorwaardelijk gesteund.
Vervolgens wil ik ook mijn vijvennegentigjarige overgrootmoeder bedanken voor haar vele
aangestoken kaarsjes in de kerk.
Tot slot, maar niet in het minst, wil ik ook mijn vriend bedanken voor zijn onvoorwaardelijke
steun en al zijn begrip.
3
INHOUDSTAFEL
DANKWOORD 2
INHOUDSOPGAVE 3 DEEL I: INLEIDING 7
1. Situering 8
2. Onderwerp en afbakening 10
3. Methodiek 12
DEEL II: BIOGRAFIE 13
1. De jeugd- en vormingsjaren van Laurent (1810-1839) 14
1.1. Vroege passie 14
1.2. Student en jonge filosoof 15
2. Academische loopbaan van Laurent (1836-1882) 16
2.1. Kersverse professor 16
2.2. Laurents beschermheer Antoine Ernst 18
2.3. De verdwenen professor 20
2.4. De strijd tegen de lijfsdwang 22
2.5. Wel decaan, geen rector 23
3. Het gezinsleven van Laurent 24
3.1. Familie Laurent-Tesch 24
3.2. Familie Laurent-Callier 25
3.3. Eeuwige weduwnaar 26
4. Histoire de l’Humanité (1850-1870) 27
4.1. Laurents wereldgeschiedenis 27
4.2. De zaak Laurent-Brasseur 28
4
5. Laurent en de Gentse politiek (1863-1873) 30
5.1. Politieke doorbraak 31
5.2. Vriend des volks 31
5.3. Vijand van de Vlaamse taal 33
5.4. Afscheid van de Gentse politiek 34
6. Laurents juridische werken in een notendop 35
6.1. Principes de droit civil (1869-1979) 36
6.2. Avant-projet de révision du Code Cvil (1879-1885) 38
6.3. Droit civil international (1880-1882) 40
7. De exegetische school 42
7.1. Extremist van de exegese? 42
7.2. De mythe doorgeprikt 43
8. Laurents laatste levensjaren (1883-1887) 45
DEEL III: HET HUWELIJK 46
1. De Code Civil van 1804 46
1.1. Inleiding 46
1.2. Juridisch betoog 49
§1 Theorie van de fragilitas sexus 50
§2 Geen twee kapiteins aan één schip 51
1.3. Wederzijdse rechten en plichten 52
1.4. Maritale macht sensu stricto 55
§1 De volgverplichting van de vrouw 56
§2 Het tuchtigingsrecht van de man 57
§3 Het controlerecht van de man 58
1.5. Handelingsonbekwaamheid van de vrouw 60
§1 Optreden in rechte 62
§2 Het stellen van rechtshandelingen 64
A. Niet vervreemden, verkrijgen, verbintenissen aangaan 64
B. Het huishoudelijk mandaat 66
§3 Bijzondere bepalingen 66
§4 De sanctie 68
5
2. Het ontwerp Laurent 69
2.1. Inleiding 69
2.2. Juridisch betoog 71
§1 Verwerping theorie van de fragilitas sexus 71
§2 Wel twee kapiteins op één schip 73
§3 Laurents nieuwe grondbeginselen 75
2.3. Wederzijdse rechten en plichten 77
2.4. Afschaffing maritale macht 79
§1 Wederzijdse verplichting tot samenwonen 80
A. De woonplaats van de vrouw is de woonplaats van de man.80
B. De verplichting van de man om zijn vrouw te ontvangen 81
C. Impliciete volgverplichting van de vrouw 82
§2 Geen tuchtigingsrecht 83
§3 Geen controlerecht 84
2.5. Handelingsbekwaamheid van de vrouw 86
§1 Beginselen 86
§2 Weigering van toestemming door één van de echtgenoten 89
§3 De sanctie 90
§3 Bijzondere bepalingen 91
HOOFDSTUK IV: DE ECHTSCHEIDING 93
1. De Code Civil van 1804 93
1.1. Inleiding 93
1.2. Echtscheiding wegens bepaalde feiten 97
§1 Overspel 98
§2 Gewelddaden, mishandelingen en grove beledigingen 100
A. Gewelddaden en mishandelingen 101
B. Grove beledigingen 101
§3 Veroordeling tot een infamerende straf 104
1.3. Echtscheiding door wederzijdse toestemming 105
§1 Ratio 105
§2 Voorwaarden, procedure en gevolgen 106
6
2. Het ontwerp Laurent 109
2.1. Inleiding 109
2.2. Echtscheiding wegens bepaalde feiten 111
§1 Overspel 113
§2 Gewelddaden, mishandelingen en grove beledigingen 114
A. Gewelddaden en mishandelingen 115
B. Grove beledigingen 115
§3 Vrijwillige en kwaadwillige verlating 116
2.3. Verwerping van echtscheiding door wederzijdse toestemming 119
2.4. Feitelijke scheiding 122
§1 Ratio 122
§2 Vormen 123
A. Feitelijke scheiding door wederzijdse toestemming 123
B. Feitelijke scheiding uitgaande van één echtgenoot 125
DEEL V: CONCLUSIE 128 BIBLIOGRAFIE 132 BIJLAGEN 147
7
DEEL I: INLEIDING
IK BEN VROUW. HIER GEBOREN, ZAL IK STERVEN. NOOIT ZAL IK DE WIEKSLAG
VAN EEN HEERLIJKE REIS MIJN HORIZON DOORBREKEN. NOOIT ZAL IK WETEN VAN DE WERELD DIE VOORBIJTREKT
AAN DE ANDERE KANT VAN DE MUUR OM MIJN HUIS. IK BEN VROUW.
IK ZAL BINNEN MIJN OMHEINING BLIJVEN. DE TIJDEN DIE IN DE HERINNERING STAAN GEGRIFT,
ZAL IK NOOIT DOOR GESCHIEDENIS HERLEVEN. GEEN ENKEL WOORD SPREEKT NAMENS MIJ.
IK BEN VROUW.
CLÉMENCE ROBERT, PARIS SILHOUETTE (PARIJS 1839)
1. Vrouwen hebben gedurende lange tijd in de schaduw van de geschiedenis
gestaan. De man heeft zich vrijwel in alle culturen eeuwenlang boven de vrouw geplaatst. Met
behulp van religie en recht – Kerk en Staat – heeft hij haar recht op vrijheid en
onafhankelijkheid de kop ingedrukt. De duizenden jaren geschiedenis van de vrouw kan dan
ook in één allesomvattend begrip omschreven worden: discriminatie.
2. Reeds in de vroege oudheid woedde de strijd tussen de seksen. Openlijk
seksisme was alomtegenwoordig in de antieke literatuur en zette de vrouw op haar plaats.1 Zo
schreef de satirische toneeldichter Aristophanes: “Niets is erger dan een vrouw, behalve nog
een vrouw.”2 Volgens Plato en Aristoteles waren vrouwen ‘van nature minder’3, wat voor de
vrouw zowel een fysieke als geestelijke minderwaardigheid in verhouding tot de man inhield.
Deze fictie hield meer dan tweeduizend jaar stand.
3. Meer nog, ook vandaag de dag blijft er een zeker spanningsveld tussen man en
vrouw bestaan. Het uiten van openlijk seksisme mag dan wel uit den boze zijn, het wordt
getolereerd. De toekomstige president van Verenigde Staten, Donald Trump, kan allerlei
discriminerende en seksistische opmerkingen maken, hij komt er duidelijk mee weg. De strijd
tussen de seksen is tot op heden een feit.
1 G. VANDERMASSEN, Darwin voor dames: over feminisme en evolutietheorie, Amsterdam, Uitgeverij Nieuwezijds, 2005, 29. 2 J. GERLO, “De gelijkheid tussen man en vrouw en het burgerlijk wetboek”, TPR 1976, 298, nr. 3. 3 N. ARNAUD-DUC, “De tegenstrijdigheden van het recht” in G. DUBY en M. PERROT (eds.), Geschiedenis van de vrouw: de negentiende eeuw, Amsterdam, Agon, 1993, 55. (hierna: N. ARNAUD-DUC, “De tegenstrijdigheden van het recht”)
8
1. SITUERING
4. Vrouwen hebben de voorbije eeuwen een hele weg afgelegd om politieke
rechten te verwerven. Het was geen verhaal met lineaire vooruitgang, maar een proces van
vallen en opstaan. Tijdens de Franse Revolutie aanvankelijk waren de opvattingen over de
vrouw aanvankelijk positief, maar tijdens het bewind van Napoleon gingen ze er weer op
achteruit.4 Waar de Franse revolutionairen de maritale macht en de vaderlijke autoriteit
ontkrachtten, keerde Napoleon ernaar terug. Vrouwen werden tot tweederangsburgers
gereduceerd. “La nature a fait de nos femmes nos esclaves”, aldus de kleine Corsicaan aan het
woord.5
5. De Code Napoléon, ook de Code Civil genoemd, ingevoerd in 18046, steunde
met andere woorden op een fundamentele rechtsongelijkheid tussen de echtgenoten. Door in
het huwelijksbootje te stappen werd de vrouw handelingsonbekwaam en moest ze haar
echtgenoot te gehoorzamen. Hij had immers de maritale macht over de persoon van zijn vrouw.
Vermits België toen nog een deel van Frankrijk was, werd de maritale macht en de
handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw ook in ons land wettelijk vastgelegd.
6. Toen België in 1831 onafhankelijk werd, riep het Belgisch Nationaal Congres
op om zo vlug mogelijk tot eigen nationale wetboeken ter vervanging van de napoleontische te
komen. 7 Pas in het jaar 1879 werd François Laurent door de toenmalige liberale regering belast
met een herziening van het volledig burgerlijke recht: dit mondde uit in een voorontwerp van
2411 artikelen, het zgn. Avant-projet de révision du Code Civil of gewoonweg het ontwerp
Laurent.
7. Laurent brak in zijn voorontwerp met de traditie uit de Code Civil. Hij wou een
verregaande hervorming doorvoeren van het familierecht en introduceerde talrijke
hervormingen en hernieuwingen met een grote maatschappelijke weerslag, onder meer inzake
het statuut en het erfrecht van natuurlijke kinderen, de handelingsbekwaamheid van de gehuwde
vrouw, het toezicht van de rechtbank op de ouderlijke macht, de afschaffing van de
4 D. HEIRBAUT, “De vrouwen(on)rechtsgeschiedenis van Napoleon tot vandaag: een verhaal van voortdurende vooruitgang?” in E. BREMS en L. STEVENS (eds.), Recht en Gender, Brugge, Die Keure, 2011, 27. 5 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 56. 6 België was toen nog een deel van Frankrijk, en kon het als ware niets anders dan het opgelegde burgerlijk wetboek te aanvaarden. 7 E. VAN DIEVOET, Het burgerlijk recht in België en Nederland van 1800 tot 1940: de rechtsbronnen, Antwerpen, De Sikkel, 1943, 69.
9
echtscheiding door onderlinge toestemming, enz.8 Geïnspireerd door de verlichtingsidealen,
streefde hij naar gelijkheid tussen echtgenoten binnen het huwelijk. In het voorontwerp werd
de maritale macht dan ook resoluut verworpen. Dit stond recht tegenover de Code Napoléon,
waar de ideeën van gezag en maatschappelijk conservatisme telkens opdoken en waar de
traditie van man als heer en meester over zijn vrouw gehandhaafd werd.
8. Helaas is Laurents voorontwerp nooit wet geworden. Toch was zijn arbeid niet
tevergeefs. Zijn voorgestelde hervormingen werden één voor één verwezenlijkt in de twintigste
eeuw. Zo werd de maritale macht afgeschaft door de wet van 30 april 1958. De volledige
gelijkheid tussen man en vrouw binnen het huwelijk werd pas gerealiseerd bij wet van 14 juli
1976. Als wetsontwerper was Laurent zijn tijd een eeuw vooruit.9
8 G. BAERT, “François Laurent (1810-1887): filosoof van de vrijheid en van de vooruitgang”, Oudenaarde, Conferentie van de Jonge Balie te Oudenaarde, 1987, 29. 9 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 112.
10
2. ONDERWERP EN AFBAKENING
9. De hoofdmoot van deze masterproef is de analyse van het voorontwerp met
betrekking tot de positie van de vrouw. Het is vooreerst belangrijk om aan te geven dat deze
masterproef geen allesomvattende bespreking beoogt van de vrouwenrechten in alle takken van
het recht. Het onderwerp van dit eindwerk blijft beperkt tot een bespreking en kritische studie
van rechten en plichten ‘gehuwde vrouw’ in het voorontwerp. De ongehuwde vrouw wordt
buiten beschouwing gelaten.
10. Dit werkstuk richt zijn onderzoekspijlen op enerzijds het huwelijk (het primair
huwelijksstelsel) (DEEL III) en anderzijds de echtscheiding (DEEL IV). Deze delen bevatten
telkens twee grote luiken: de Code Civil van 1804 en het ontwerp Laurent. Elk deel begint dus
met een schets van het geldend recht in de 19e eeuw, daarna wordt het recht in het voorontwerp
zelf besproken. De rechten en plichten van de vrouw, zoals omschreven in de Code Civil, zijn
immers onontbeerlijk om de voorgestelde hervormingen en de vooruitstrevende bepalingen in
het voorontwerp te kunnen begrijpen.
11. Wat hield de maritale macht in? Wat gebeurde er als de gehuwde vrouw haar
echtgenoot niet gehoorzaamde? Was geweld door de echtgenoot op zijn vrouw aanvaardbaar?
Mocht de vrouw zelf haar testament opstellen? Mocht zij vervreemden, verkrijgen en
verbintenissen aangaan? Wat waren de rechtvaardigingen van de napoleontische wetgever voor
de ondergeschikte positie van de vrouw? Wat hielden die van François Laurent in voor de
gelijkheid van man en vrouw? Verwierp Laurent elke vorm van ongelijkheid tussen beide
seksen? Dit zijn enkele voorbeelden van vragen die beantwoord zullen worden in DEEL III.
12. Volgende kwesties komen in DEEL IV aan bod: Wat als de vrouw zich schuldig
maakte aan overspel? En wat als de man een minnares had? In welke gevallen kon de
echtscheiding aangevraagd worden door de vrouw? Waarom kon een vrouw vanaf vijfenveertig
jaar geen echtscheiding meer aanvragen? En een vrouw jonger dan vijfentwintig ook niet? Kon
de vrouw ontsnappen uit de klauwen van een slechte, kwaadwillige of sadistische echtgenoot?
Was er een mogelijkheid om te hertrouwen? Was echtscheiding mogelijk op grond van het
voorontwerp? Enzovoort.
11
13. De biografie van François Laurent (DEEL II ) laat ons toe een beeld te vormen
van welk soort man hij was en hoe hij tot zijn controversiële ideeën kwam. Hij was niet alleen
een rechtsgeleerde, maar ook een historicus, hoogleraar, gemeenteraadslid en zoveel meer.
Sociaal en maatschappelijk geëngageerd, zette hij zich met hard en ziel in voor het onderwijs
en de arbeidersklasse. De klemtoon in deze biografie ligt op gebeurtenissen, stromingen of
personen die een grote invloed uitoefenden op Laurent en zijn ideologische visie. De biografie
zal een beeld vormen van welk soort man hij was, wat zijn waarden en drijfveren waren.
14. Ten slotte wordt DEEL V nog een algemene conclusie weergegeven.
12
3. METHODIEK
15. ‘De positie van de vrouw in het ontwerp Laurent’ is een meta-juridische
masterproef. We zoeken een antwoord op de vraag: Waarom is ‘het recht’ vandaag wat het is
en niet anders? Hiervoor zal er zowel onderzoek worden gevoerd naar de achterliggende
filosofische ideeën van François Laurent, als naar de sociale context in de negentiende eeuw.
Deze meta-juridische benadering veronderstelt een combinatie van filosofische analyse met
geschiedenis.
16. Mijn onderzoek begon in 2014 aan met het grondig doornemen van Principes de
droit civil. Dit werk bestond uit tweeëndertig volumes tellende commentaar op de Code Civil.
In zowel binnen- als buitenland was dit gedurende lange tijd het meest gezagvolle werk. Wie
Principes meer dan oppervlakkig leest, merkt al snel dat Laurent zijn persoonlijke mening niet
onder stoelen of banken stak. Deze uitgesproken visie kwam ook tot uiting in zijn voorontwerp.
Vanzelfsprekend werd het voorontwerp, dat het onderwerp van deze masterproef vormt,
gelezen, vertaald, bestudeerd en geanalyseerd.
17. De samenstelling van deze masterproef is voornamelijk gebaseerd op het
uitgebreide archief van François Laurent. Mijn promotor, professor dr. Dirk Heirbaut, heeft mij
verschillende bronnen ter beschikking gesteld. Naast de aangereikte bronnen werden er nog
heel wat andere relevante werken teksten geraadpleegd. Hierbij verwijs ik naar de bibliografie.
13
DEEL II: BIOGRAFIE
18. Vandaag de dag doet de naam François Laurent maar bij weinigen een belletje
rinkelen. Het is daarom interessant om eerst even stil te staan bij wie François Laurent is,
vooraleer op zijn vooruitstrevende ideeën in te gaan. De merkwaardige wetsartikelen in het
voorontwerp van Laurent weerspiegelden immers zijn persoonlijkheid. Deze persoonlijkheid
werd – naast zijn aangeboren kwaliteiten – sterk beïnvloed geweest door de sociale en politieke
omstandigheden waarin hij opgroeide. Het voorontwerp van Laurent kan immers niet begrepen
worden zonder kennis van zijn personaliteit. Zijn waarden en drijfveren zijn onlosmakelijk
verbonden aan de negentiende-eeuwse historische context.
19. Deze schets zal ons toelaten een beeld te vormen van welk soort man hij was en
hoe hij tot zijn controversiële ideeën kwam. Het is uiteraard onmogelijk om het volledige leven
van François Laurent te behandelen. Maar enkele capita selecta kunnen het voorwerp van een
behandeling uitmaken. De klemtoon ligt op gebeurtenissen, stromingen of personen die – naar
mijn mening – van onmisbare waarde zijn om de ideologische visie van Laurent te begrijpen.
14
1. DE JEUGD- EN VORMINGSJAREN VAN LAURENT (1810-1839)
1.1. VROEGE PASSIE
20. François Laurent werd geboren op 8 juli 1810 in het gezin Laurent-Steffen in
Luxemburg geboren.10 De Laurents behoorden tot de kleine middenstand. 11 Het welvaren van
het gezin was te danken aan het harde werk en het zuinige beheer van zijn vader, Matthias
Laurent. Die was pruikenmaker en barbier. Hij runde een drukbeklante kapperszaak met
bijhorend café in een ruim handelspand dat in eigendom was van het gezin.12 De familie Laurent
leidde een stil en bescheiden bestaan.
21. Zijn moeder, Anne Steffen, deed het huishouden en zorgde voor Laurent en zijn
twee zussen: Elisabeth en Maria-Magdaleine.13 De jonge knaap was erg aan zijn moeder
gehecht. Van haar erfde hij zijn liefde en engagement voor de armen. Zij kon bijv. geen bedelaar
voorbijlopen zonder een aalmoes te geven.14 De vader van Laurent vertelde op zijn beurt over
de grote revolutie van vrijheid en gelijkheid, en de daaropvolgende bloedige veldslagen van
Napoleon Bonaparte. Voor deze verhalen was de tienjarige François één en al oor. Hij was een
echte boekenwurm die dol op geschiedenis was. Al van jongs af aan had hij een kritische kijk
op de wereld. Zijn ouders stuurden hem dan ook in 1819 naar het koninklijk atheneum in zijn
geboortestad.15 Hij behoorde tot de knapste leerlingen van zijn klas. In 1826 behaalde hij zijn
diploma aan de humaniora, hij was ervan overtuigd dat hij leraar zou worden. 16
22. Verder is er over de kind- en jeugdjaren van François Laurent heel weinig
bekend. Het bescheiden gezin Laurent-Steffen kon toen niet vermoeden dat hun zoon een
internationaal gewaardeerde rechtsgeleerde zou worden.
10 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)” in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 9. (hierna: G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”) 11 G. BAERT, François Laurent (1810-1887): filosoof van de vrijheid en van de vooruitgang, Oudenaarde, Conferentie van de Jonge Balie te Oudenaarde, 1987, 3. 12 D. GAUBLOMME, François Lauren (1810-1887), De ongelukkige liefde van een liberaal vechtjas voor de kinderen van het volk, Gent, Stadsarchief, 1987, 9. (hierna: G. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887)) 13 R. LINK, François Laurent et le Luxembourg, Luxemburg, Cercle François Laurent, 1986, 12. 14 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 9. 15 G. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 9. 16 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 11.
15
1.2. STUDENT EN JONGE FILOSOOF
23. In 1827 liet de zeventienjarige François Laurent zich inschrijven aan de
Rijksuniversiteit van Leuven om er de studies wijsbegeerte en letteren aan te vatten. De jonge
filosoof was nog steeds vastberaden om leraar te worden.17 Zijn keuze voor filosofie, toonde
dat het in zijn karakter lag om altijd tot in de kern van de zaak te willen doordringen.
24. Aan de universiteit, waar de geest van de verlichting heerste, ging een nieuwe
wereld open voor de Luxemburger.18 Deze aan de Leuvense universiteit waaiende stroming
heeft ontegensprekelijk haar invloed gehad op het gedachtegoed van Laurent. De
propagandisten en filosofen van deze stroming waren boegbeelden voor hem. Zij bestreden
immers het misbruik van recht, en kwamen onder andere op voor de grondrechten en de
scheiding van kerk en staat. De idealen van de verlichting – geloof in de rede en vooruitgang
op het gebied onderwijs, sociale hervorming en politiek – zouden constanten worden in het
denken van Laurent.
25. Bovendien hadden de gebeurtenissen van 1830 en de nasleep ervan een
ingrijpende weerslag op Laurents leven. Op 25 augustus 1830 brak in Brussel de Belgische
opstand uit.19 Deze burgerlijke weerstandsbeweging had tot gevolg dat de universiteiten hun
deuren sloten tot 31 december 1830. Bij de heropening van het nieuwe academiejaar op 1
januari 1831 keerde Laurent niet naar de Leuvense universiteit terug. Om onbekende redenen
maakte hij zijn studies filosofie nooit af. Hij ging daarentegen rechten studeren aan de
Rijksuniversiteit van Luik.20 Dit nieuwgekozen parcours is hoe dan ook een gelukkige
beslissing geweest voor Laurent.
17 R. WARLOMONT, François Laurent, juriste, homme d’action et publiciste (1810-1887), Brussel, Office de Publicité, 1948, 6. 18 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 12. 19 W. GRAVE VAN BIJLANDT, Verhaal van het oprover te Brussel op den 25 augustus 1830 en volgende dagen, Den Haag, G. Veroloet en H.B. de Swart, 1831, 14-15. 20 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 9.
16
2. ACADEMISCHE LOOPBAAN VAN LAURENT (1836-1882)
2.1. KERSVERSE PROFESSOR
26. Op 6 juli 1833 legde Laurent de eed van advocaat af.21 Een jaar later werd hij
door Antone Ernst, de toenmalige minister van Justitie tot bureauchef aan het departement van
Justitie benoemd. Zo zette Laurent zijn eerste stappen in het ambtenarenbestaan.22 Kort daarna
werd hij reeds bevorderd tot afdelingshoofd van de dienst voor wetgeving.23 Al snel voelde
Laurent aan dat dit niet zijn ware roeping was. Hij koesterde van jongs af aan een droom om te
doceren, en hij ging deze droom weer achterna.
27. François Laurent was maar 26 jaar toen hij als kersverse professor verscheen aan
de rechtsfaculteit in Gent.24 Opnieuw had hij zijn benoeming (bij KB 16 april 1836) te danken
aan Antoine Ernst, die een goed woordje voor hem had gedaan bij de minister van Buitenlandse
Zaken, die ook het departement onderwijs onder zijn bevoegdheid had.25 Laurent kreeg de
vakken publiek recht en het administratief recht toegewezen.26 Dit waren twee kleine
semestriële cursussen.
28. De opkomst van studenten voor het vak publiek recht was bedroevend laag. De
verklaring hiervoor is nu niet meer denkbaar, maar in die tijd werden bepaalde belangrijke
rechtsvakken uitsluitend geëxamineerd door een in Brussel zetelende jury. De inschrijving en
het volgen van lessen aan de universiteit voor die bepaalde vakken waren niet verplicht. Als
voorbereiding op het examen leerden de studenten dan gewoon één of ander handboek van
buiten. Op die manier spaarden de studenten inschrijvingsgeld uit. Aan Laurents tweede vak
(het administratief recht) was er zelfs helemaal geen examen verbonden.27
29. De oorzaak van de bijzonder magere opkomst voor de lessen van Laurent lag
dus niet bij hem, maar was aan het toen geldende examensysteem te wijten. Dit leidde ertoe dat
21 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 16. 22 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 16. 23 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 17. 24 A.M. SIMON-VAN DER MEERSCH, “François Laurent, hoogleraar” in ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 167. (hierna: A.M. SIMON-VAN DER MEERSCH, “François Laurent, hoogleraar”) 25 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 13. 26 A.M SIMON-VAN DER MEERSCH, “François Laurent, hoogleraar”, supra vn. 24. 27 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 13.
17
Laurent al snel ontmoedigd was in de academische wereld. Na één jaar doceren zonk de moed
hem in de schoenen, maar Antoine Ernst verzocht hem om niet op te geven en zijn academische
taak verder te zetten.28
28 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 13.
18
2.2. LAURENTS BESCHERMHEER ANTOINE ERNST
30. Naar mijn mening heeft Antoine Ernst (1797-1841)29 een belangrijke rol
gespeeld in het leven van François Laurent. Tijdens zijn functie als professor zag hij al van
meet af aan de kwaliteiten van zijn leerling. Deze kwaliteiten werden erkend door tal van
benoemingen die hij te danken had aan Ernst. Toen Laurent terneergeslagen was na zijn eerste
jaar als professor, was het Ernst die hem moed insprak. Ernst bleef geloven in de pedagogische
en wetenschappelijke kwaliteiten van Laurent. Vanuit dit opzicht was Ernst als het ware de
beschermheer van Laurent.
31. Daarnaast maakte professor Ernst met zijn bijzondere vorm van doceren een
blijvende indruk gemaakt op Laurent. Deze methode bestond niet uit een monoloog van op de
spreekstoel, maar uit een voortdurende dialoog met de studenten, waarbij de professor van zijn
spreekstoel afdaalde en zich tussen de leerlingen mengde.30 Het is een vorm van doceren die
Laurent als hoogleraar zelf toepaste en die hem typeerde. 31
32. Tot slot heeft Laurent, ook de verknochtheid aan de letter van de wet geërfd van
zijn oud-professor.32 Antoine Ernst had rechten gestudeerd aan de Ecole de Droit de
l’Université Impériale.33 Deze Université Impériale werd opgericht in Brussel onder Napoleon,
die ernaar streefde het middelbaar en het onderwijs te stroomlijnen en onder één centraal gezag
te brengen.34 Deze staatsinstelling was belast met het onderwijs in het hele keizerrijk. De
opleiding rechten aan deze universiteit bestond dan ook uit het drillen van de principes van het
Napoleontisch Wetboek. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Antoine Ernst doordrongen was
van de principes van de Code Napoléon. Laurent daarentegen, verwierp verschillende
napoleontische principes in zijn Avant-projet du révision de Code Civil, maar hij bleef wel
hartstochtelijk gehecht aan het onderscheid tussen de letter en de geest van de wet.35 In het
voorwoord van dit werk wordt de exegetische bronnenleer verwoord. 36 Net zoals zijn oud-
29 A. CORDEWIENER, Organisations politiques et mieux de presse en régime censitaire: l’expérience liégeoise de 1830 à 1848, Parijs, Les Belles Lettres, 1878, 107. 30 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 47. 31 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 24. 32 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 13. 33 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 14. 34 F.-A. AULARD, Napoléon Ier et le monopole universitaire. Origines et fonctionnement de l’Université Impériale, Parijs, Librairie Armand Colin, 1911, V-VI (AVANT-PROPOS). 35 E. VAN DIEVOET, Het burgerlijk recht in België en Nederland van 1800 tot 1940: de rechtsbronnen, Antwerpen, De Sikkel, 1943, 83. 36 B. BOUCKAERT, De exegetische school: een kritische studie van de rechtsbronnen- en interpretatieleer bij de 19de eeuwse commentatoren van de Code Civil, Antwerpen, Kluwer, 1981, 62.
19
professor, was Laurent een aanhanger van de leer van strikt wetspositivisme, waarbij de wet als
enige rechtsbron gold.37
33. Uit blijvende erkentelijkheid, bracht Laurent in zijn Cours élémentaire hulde aan
zijn oud-professor Antoine Ernst en zijn broer Jean Ernst: “J’ajoute l’expression de ma
profonde gratitude pour les hommes éminents qui m’ont inspiré le respect de la loi en même
temps qu’ils m’ont enseigné les principes avec un admirable talent.”38
34. Uiteindelijk volgde Laurent de raad van zijn oud-leermeester op en vervulde hij
zijn academische taak als professor. In september 1841 kreeg Laurent de kandidaatscursus
burgerlijk recht toegewezen. In tegenstelling tot het publiek recht en het administratief recht
was deze cursus één van de belangrijkste en drukstbevolkte cursussen aan de Gentse
rechtsfaculteit.39
37 Zie daarover meer in hoofdstuk 7: de exegetische school (nr. 91-98). 38 F. LAURENT, Cours élémentaires de droit civil, I, Brussel, Bruylant-Christophe, 1887, 123. 39 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 13.
20
2.3. DE VERDWENEN PROFESSOR
35. Van 1843 tot 1847 keerde Laurent de universiteit de rug toe, hij weigerde om
gezondheidsredenen nog te doceren. In de gangen van de universiteit werd er gefluisterd dat
Laurent aan ‘une maladie cérébrale’ leed.40 Vandaag de dag zouden we spreken van een ‘burn-
out’, meer bepaald een toestand van geestelijke uitputting als gevolg van langdurige stress. Een
conflict met collega’s lag mee aan de basis van zijn gezondheidsproblemen. De andere
universiteiten spreidden de cursus burgerlijk recht over twee jaar, Laurent gaf die cursus in
slechts één jaar. Hiervoor verwees hij naar het officieel programma, en hield hij zich aldus aan
de letter van de wet. Deze werkwijze lokte veel kritiek uit bij zijn collega’s. Zij drongen erop
aan om het voorbeeld te volgen van de andere universiteiten. Laurent wilde daar echter niets
van weten en bleef bij zijn standpunt. De in de jury zetelende examinator voor dit vak, gaf zelf
zijn cursus burgerlijk recht verspreid over twee jaar. Dit bracht met zich mee dat de studenten
van Laurent weinig kans maakten om te slagen voor de examencommissie in Brussel
(ondertussen dienden alle examens te worden afgelegd voor deze jury).41 Het ontaardde
uiteindelijk in een dispuut met zijn collega’s. Laurent was voor de tweede maal teleurgesteld in
zijn academische opdracht, en besefte dat er geen directe oplossing voorhanden was. Totaal
ontmoedigd en geestelijk volledig uitgeput, besloot Laurent zich gedurende een viertal jaar uit
de academische wereld terug te trekken.
36. Tijdens zijn afwezigheid verbleef hij in Messancy, het geboortedorp van zijn
echtgenote.42 De innerlijke rust keerde bij hem terug en hij legde zich ook toe op de
voorbereiding van Histoire de l’humanité, zijn meesterwerk43. In 1847 keerde Laurent
uiteindelijk naar de universiteit terug. Hij doceerde in de loop der jaren verscheidene vakken:
grondwettelijk recht, administratief recht, encyclopedie van het recht, geschiedkundige
inleiding tot het burgerlijk recht en de beginselen van het burgerlijk recht.44 De problematiek
waarvoor hij was weggevlucht, bleek echter nog steeds niet opgelost te zijn. Meer nog, op 1
mei 1857 werd er een wet goedgekeurd waardoor bepaalde vakken tot cours à certificat werden
gedegradeerd. 45 Dit hield in dat de studenten slechts verplicht waren tot het bijwonen van de
40 G. BAERT, François Laurent (1810-1887): filosoof van de vrijheid en van de vooruitgang, Oudenaarde, Conferentie van de Jonge Balie te Oudenaarde, 1987, 12. 41 D. GAUBLKOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 13. 42 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 18. 43 Zie daarover meer in hoofdstuk 4: Histoire de l’Humanité (nr. 47 e.v.). 44 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 64-65. 45 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 13.
21
lessen, maar dat ze ontslagen werden van het examen. De toewijding en motivatie van de
studenten voor deze vakken was bijgevolg ver te zoeken. Laurent was een felle tegenstander
van deze wet, en heeft die hardnekkig bestreden.
22
2.4. DE STRIJD TEGEN DE LIJFSDWANG
37. François Laurent heeft in de eerste twintig jaar van zijn loopbaan maar één enkel
wetenschappelijk artikel over het recht gepubliceerd: De la législation sur la contrainte par
corps (1837). Geïnspireerd door de verlichting, pleitte hij in dit wetenschappelijk artikel voor
de afschaffing van lijfsdwang.46 Dit dwangmiddel, ook wel gevangenneming wegens schulden,
was destijds voorzien in ons burgerlijk wetboek. “Die niet betaalt zijn gelletje, boet daervoor
aen zijn velletje” 47, luidde het in de volksmond.
38. Zijn studie omtrent de afschaffing van de lijfsdwang botste echter op heel wat
kritiek. Zijn collega’s waren ervan overtuigd dat de afschaffing van dit dwangmiddel tot nog
meer wanbetalers zou leiden en dat het krediet nog meer in gevaar gebracht zou worden.
Nochtans werd dit middel in de praktijk nauwelijks toegepast.48 De schuldeiser moest immers
zelf de kosten van onderhoud van de gevangen schuldenaar dragen onder het motto van “Le
prison ne paye pas.”49 Uiteindelijk gaf de toekomst Laurent gelijk. De figuur van de lijfsdwang
werd grotendeels opgeheven ingevolge de wetten van 21 maart 1859 en 27 juli 1871. Het werd
pas volledig afgeschaft door de wet van 31 januari 198050. Het is bijna nauwelijks te vatten dat
Laurent dit reeds anderhalve eeuw eerder predikte. Hij liep vooruit op zijn tijd, en was als het
ware een visionair.51
46 G. BAERT, François Laurent (1810-1887): filosoof van de vrijheid en van de vooruitgang, Oudenaarde, Conferentie van de Jonge Balie te Oudenaarde, 1987, 10-11. 47 T.M.C. ASSER, “Geld en vrijheid. Beschouwingen over den lijfsdwang.”, De Gids 1866, 43. 48 M. STORME, “Een revolutionaire hervorming: de dwangsom”, TPR 1980, 225. 49 D. DE FOE, La Revue, VI, Parijs, Au Bureau de la Revue Nouvelle, 1845, 418. 50 Art. 4 wet 31 januari 1980 houdende goedkeuring van de Benelux-Overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom, en van de Bijlage (eenvormige wet betreffende de dwangsom), ondertekend te 's-Gravenhage op 26 november 1973, BS 20 februari 1980, 2.181. 51 F. SIMON en D. VAN DAMME, “François Laurent en de sociale kwestie: Een offensief beschavingsdefensie” in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 111. (hierna: F. SIMON en D. VAN DAMME, “François Laurent en de sociale kwestie”)
23
2.5. WEL DECAAN, GEEN RECTOR
39. Gedurende zijn carrière aan de rechtsfaculteit werd François Laurent zevenmaal
tot decaan verkozen. Door de politieke controverse rond zijn figuur werd hij echter nooit tot
rector benoemd. In 1879 wou de liberale regering overgaan tot Laurents benoeming als rector,
maar koning Leopold II weigerde het benoemingsbesluit te ondertekenen. 52
40. Laurent heeft 46 jaar lang gedoceerd aan de Gentse rechtsfaculteit. In februari
1882 liet zijn gezondheid hem echter in de steek, waardoor hij gedwongen en ongewild de
faculteit moest te verlaten.53
52 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 14. 53 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 24.
24
3. HET GEZINSLEVEN VAN LAURENT
3.1. FAMILIE LAURENT-TESCH
41. Zes maanden na zijn benoeming tot professor stapte François Laurent in het
huwelijksbootje met de Luxemburgse Marie Rosalie Tesch.54 Zij was dochter van Jean Frederic
Tesch, notaris, en van Marie Cécile Nothombe, tante van de gewaarde staatsman Jean Baptiste
Nothombe.55 De familie Tesch-Nothombe was een respectabele familie met aanzien en
vermogen, woonachtig in Messancy. Het kersverse echtpaar vestigde zich in Gent, het gezin
leefde er rustig en teruggetrokken.
42. Achter elke succesvolle man staat een sterke vrouw, luidt het gezegde. Bij
Rosalie en François was dat zeker het geval. Rosalie Tesch steunde haar man altijd door dik en
dun gesteund. Ze deelde het rustig en teruggetrokken bestaan van haar echtgenoot. In
tegenstelling tot haar echtgenoot, was Rosalie vroom en gelovig. Laurent respecteerde haar
godsdienstige overtuiging, ook al had hij zelf geloof en de Kerk de rug toegekeerd. 56
43. Het gezin Laurent-Tesch telde drie kinderen: een zoon en twee dochters. De
oudste van de kinderen, Charles, werd geboren op 20 oktober 1837. Hij studeerde rechten zoals
zijn vader, en heeft het gemaakt tot raadsheer in het Hof van Cassatie. Drie jaar na de geboorte
van Charles, kwam Caroline ter wereld. In 1846 werd het gezin compleet door de geboorte van
hun jongste dochter Marie. 57
54 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 17. 55 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 18. 56 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 18. 57 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 18.
25
3.2. FAMILIE LAURENT-CALLIER
44. Het was helemaal niet verwonderlijk dat de zussen Laurent respectievelijk in
1867 en 1870 met de twee zonen van Gustave Callier trouwden. Laurent en Callier waren
boezemvrienden58, collega’s en strijdgenoten. Net zoals Laurent, was Callier antiklerikaal,
liberaal en sociaal geëngageerd. Ze zetten zich samen in voor het stedelijk lager onderwijs.
Gustave Callier was een man van het volk en het volk hield van hem.59 In het huis Callier waren
vooraanstaande liberalen vriend aan huis. De appel viel niet ver van de boom, want ook
schoonzonen van Laurent deelden het liberale gedachtegoed van hun vader. De huwelijken
tussen de broers Callier en de dochters Laurent waren dan ook geen toeval. “Door de dubbele
huwelijksband waren de namen Laurent en Callier voorgoed met elkaar verbonden.”60
45. Laurents schoonzonen hadden beiden rechten gestudeerd, en bekleedden
noemenswaardige posities. Albert Callier begon een carrière als hoogleraar en rector aan de
Gentse Rijksuniversiteit.61 Bovendien zetelde hij in het Gentse gemeenteraad en was hij
gedurende verscheidene jaren schepen in het stadsbestuur van Gent.62 Zijn broer, Hippolyte,
was volksvertegenwoordiger en stafhouder van de Orde van de Advocaten van de balie in
Gent.63 Mede dankzij de financiële en morele steun van hun schoonvader, richtten de broers in
1874 La Flandre Libérale op.64 La Flandre Libérale was een liberaal-democratisch,
antiklerikaal Gents opinieblad, dat een grote uitstraling kende.65 Aan deze krant stond Laurent
verschillende bijdragen af waarin hij zijn maatschappelijke opvatting tot uitdrukking bracht.
58 J. ART en B. DHONDT, “Callier, Gustave (1819-1863)”, UGentMemorie 2016, www.ugentmemorie.be/personen/callier-gustave-1819-1863. 59 C. VAN DE VIJVER, Herinnering aan de plechtige onthulling van gedenkteeken, door het onderwijzend corps der stadsscholen, aan Gustaaf Callier opgericht, Gent, Annoot-Braeckman, 1865, 5-6. 60 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 18. 61 E. DAUGE, Notice sure la vie et les travaux d’Albert Callier, professeur à l'Université de Gand, Gent, Drukkerij Hussein, 1925, 6-8 62 J. VAN DAELE, Van Gent tot Genève: Louis Varlez (een biografie), Gent, Academia Press, 2002, 21. 63 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 20. 64 E. DAUGE, Notice sure la vie et lex travaux d’Albert Callier, professeur à l'Université de Gand, Gent, Drukkerij Hussein, 1925, 46. 65 J. VAN DAELE, Van Gent tot Genève: Louis Varlez (een biografie), Gent, Academia Press, 2002, 21-22.
26
3.3. EEUWIG WEDUWNAAR
46. Woensdag 25 april 1860 was een uiterst droevige dag voor François Laurent.
Zijn grote en enigste liefde, Rosalie overleed. ‘De liefde kent haar eigen diepte niet dan op het
uur van de scheiding’. Laurent was diepbedroefd door het overlijden van zijn vrouw. Zijn
kompaan, Gustave Callier, deed aangifte van overlijden.66 Laurent bleef weduwnaar, want hij
was ervan overtuigd dat een huwelijksverbintenis eeuwig was en dat de liefde krachtiger was
dan de dood.67 Deze gedachte bood hem troost. Het overlijden van zijn vrouw versterkte zijn
antiklerikale houding, zo meende hij dat religie geen antwoord biedt aan “l’homme qui a perdu
la moitié de son être”.68
66 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 19. 67 F. LAURENT, Études sur l’histoire de l’humanité, XVII, Parijs, Librairie Internationale, 1870, 630. 68 F. LAURENT, Études sur l’histoire de l’humanité, XVII, Parijs, Librairie Internationale, 1870, 630-631.
27
4. HISTOIRE DE L’HUMANITÉ (1850-1870)
4.1. LAURENTS WERELDGESCHIEDENIS
47. Na veel jaren en veel energie waagde Laurent het om in 1850 de eerste delen van
zijn groot levenswerk, Histoire du droit des gens et des relations internationales, te publiceren.
Het waren drie corpulente boekdelen: het Oosten, Griekenland en Rome.69 In tegenstelling tot
wat de titel liet vermoeden, was het werk sterk ideologisch gekleurd.70 Dit bracht hem in het
vizier van de kerk. Laurents benadering week op veel bladzijden af van de traditionele
christelijke leer.71 Dit leidde ertoe dat de eerste drie delen van zijn werk op de Index librorum
prohibitorum terecht kwamen.72
48. Dit weerhield Laurent er niet van om in zijn vierde deel, Le Christianisme,
openlijk de godheid van Christus te ontkennen.73 Hij maakte geen geheim meer van zijn
antikatholieke gevoelens. Bovendien had hij de naam van zijn levenswerk omgedoopt tot
Études sur Histoires de l’Humanité, omdat de inhoud eerder geschiedenisbeschouwing dan
objectieve geschiedschrijving was.
49. Anders dan zijn eerste drie delen, waar hij op een serene wijze kritiek voerde,
evolueerden zijn vierde en latere boekdelen naar een driftig antiklerikale historiografie.74
Laurent stelde onverbloemd dat de katholieke godsdienst als een rem op de vooruitgang werkte.
De rol van de kerk en het christendom was achterhaald, en vervangen door natuurwetten.75 In
de ogen van Laurent was het christendom maar een fase in de ontwikkeling van de mensheid:
“Le Christianisme est un moment dans le développement du genre humain”76, aldus Laurent.
Het christendom is niet meer heden, maar verleden. Opnieuw bleef reactie van de kerkelijke
zijde niet uit. Bij decreet van 12 juni 1856 kreeg ook Le Christianisme, naast de eerste drie
boekdelen, een plaats op de pauselijke index.77 De bisschoppen wezen met de vinger naar de
Gentse universiteit, die beschuldigd werd van goddeloos onderwijs.
69 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 25. 70 B. BOUCKART, De exegetische school: een kritische studie van de rechtsbronnen- en de interpretatieleer bij de 19e eeuwse commentatoren van de Code Civil, Antwerpen, Kluwer, 1981, 61. 71 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 21. 72 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 25-26. 73 X., Hommage à François Laurent, Gent, Press Libérale Gantoise, 1909, 7. 74 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 24. 75 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 25-26. 76 F. LAURENT, Études sur l’histoire de l’humanité, IV, Gent, L. Hebbelynck, 1855, 6. 77 M. RICHTER, Index des livres interdits; Index Librorum Prohibitorum 1600-1966, Montréal, Médiaspaul, 2002, 517.
28
4.2. DE ZAAK LAURENT-BRASSEUR
50. De gespannen situatie bereikte een hoogtepunt toen Laurents collega, professor
H. Brasseur, door vier studenten beschuldigd werd van godslastering tijdens de colleges
natuurrecht.78 Rector C. P. Serrure liet een onderzoek instellen, wat tot hevige discussies leidde
in de faculteit- en academieraad.79 De zaak Laurent-Brasseur zette eventjes de politieke wereld
van België in rep en roer, en verscherpte de politieke tegenstellingen tussen de twee
machtsblokken: de liberalen en de ultramontaanse katholieken.80
51. Bovendien moeide de pers zich met de zaak. Zo haalde het schandaal geregeld
de voorpagina van Le Bien Public.81 Deze krant verscheen voor het eerst in oktober 1853, en
diende als spreekbuis van de Gentse ultramontanen binnen de katholieke kerk. 82 Het was een
blad met een mening, dat vaak de radicaliserende liberalen hekelde. Ook met betrekking tot de
zaak Laurent-Brasseur stak Le Bien Public haar mening niet onder stoelen of banken. Het stelde
dat de meningsvrijheid en wetenschappelijke autonomie van de hoogleraren niet onbegrensd
was en ondergeschikt moest te zijn aan het respect voor de gevoelens van de studenten.83 Meer
nog, het onderwijs aan de Gentse rijksuniversiteit moest in harmonie zijn met de katholieke
leer, omdat de overgrote meerderheid van de studenten katholiek was.84
52. Uiteindelijk wees onderzoek uit dat de woorden van Brasseur verkeerd
geïnterpreteerd waren. Het incident werd voorgelegd aan de Kamer, de regering liet de zaak
zonder gevolg. De regering deelde de kerkelijke zienswijze niet. Er werden dus geen grenzen
gesteld aan de publicatie- en meningsvrijheid van de professoren. Dit viel niet in goede aarde
bij de bisschoppen, die met lede ogen moesten aanzien hoe de Gentse universiteit zich
ontwikkelde tot een haard van rationalisme en positivisme.85
53. De bisschoppen, met Delebecque op kop, bleven dan ook druk uitoefenen op de
regering om de publicatie- en meningsvrijheid van professoren aan banden te leggen. Naast de
78 M. VAN DIJCK, De wetenschap van de wetgever: de klassieke politieke economie en het Belgisch landbouwbeleid (1830-1884), Leuven, Leuven Universiy Press, 2008, 52. 79 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 73. 80 D. MORTIER-GAUBLOMME, “François Laurent en het politiek gebeuren te Gent” in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 9. (hierna: D. MORTIER-GAUBLOMME, “François Laurent en het politiek gebeuren te Gent”) 81 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 27. 82 D. MORTIER-GAUBLOMME, “François Laurent en het politiek gebeuren te Gent”, supra vn. 80, 82. 83 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 23. 84 E. VOORDECKERS, Bijdrage tot de geschiedenis van de Gentse pers. Repertorium (1667-1914), Leuven, Nauwelaerts, 1964, 91-95. 85 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 23.
29
plaatsing in de pauselijke index van Laurents werk, werden er bisschoppelijke brieven
publiekelijk voorgedragen waarin het onderwijs aan de Gentse universiteit gehekeld werd.86
Hierin laakten ze de onder andere de theorieën van Brasseur, Laurent en wapenbroeder Callier,
al werden zij niet bij naam genoemd.
54. De regering, met als eerste minister P. De Decker87, stond onder zware politieke
spanning. Als toegeving aan de druk van de ultramontanen zond de katholiek-unionistische
minister P. De Decker een omzendbrief aan de commissaris van twee rijksuniversiteiten. In
deze circulaire wees hij erop dat de professoren zich moesten onthouden van iedere
rechtstreekse aanval tegen de fundamentele beginselen van de door de wet erkende erediensten
en dit niet alleen in hun lessen, maar ook in hun publicaties.88 Bovendien had Laurent reeds
heimelijk een schriftelijke blaam gekregen van de eerste minister.89
55. Na de verkiezingsoverwinning van de liberalen in oktober 1857 nam het kabinet
De Decker ontslag. De unionistische regering maakte plaats voor de liberale regering van
Rogier-Frère-Orban. Zij voerden een radicale secularisatiepolitiek in en trachtten resoluut de
invloed van de Kerk op de samenleving de kop in te drukken.90
56. De hele opschudding rond de zaak Laurent-Brasseur zette zijn Histoire de
l’Humanité in de kijker. Bovendien had het ook een sterke invloed gehad op de inhoud van de
overige delen. Zijn achttiendelig literair levenswerk, waarvan de volledige publicatie over
twintig jaar verspreid was (1850-1870), groeide uit tot een mengelmoes van geschiedenis,
filosofie, theologie, morele en politieke beschouwingen.91 Laurent heeft met zijn Histoire de
l’Humanité ook naam en faam genoten tot in het buitenland.
57. Het is een werk van blijvende waarde, ook voor onze tijd. Het is een oproep tot
wereldvrede en samenwerking tussen alle volkeren, en tegelijk ook een waarschuwing tegen
machtsmisbruik. Laurent veroordeelde scherp alle determinisme van bloed, ras en bodem.92
86 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 74. 87 H. VAN DAELE, Een geschiedenis van Vlaanderen, Tielt, Lannoo Uitgeverij, 2005, 141. 88 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 28. 89 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 23. 90 J.-D. DURAND, l’Europe de la Démocratie chrétienne, Parijs, Sciences Po Les Presses, 1995, 59. 91 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 25. 92 G. BAERT, François Laurent (1810-1887): filosoof van de vrijheid en van de vooruitgang, Oudenaarde, Conferentie van de Jonge Balie te Oudenaarde, 1987, 13.
30
5. LAURENT EN DE GENTSE POLITIEK (1863-1873)
5.1 POLITIEKE DOORBRAAK
58. De zaak Laurent-Brasseur en de heisa over Histoire de l’Humanité zorgden
ervoor dat Laurent het boegbeeld werd van de strijd voor de gewetensvrijheid en de vrije
meningsuiting. Hij was de idealist die zijn ambt aan de universiteit op het spel had gezet. Door
de plotse dood van Gustave Callier op 9 september 1863, zocht de Liberale Associatie een
nieuwe kandidaat voor de gemeenteraad.93 Laurent was bereid om in de voetsporen van zijn
boezemvriend en strijdmakker te treden. Op 27 oktober 1863 werd Laurent voorgedragen als
kandidaat voor de Gentse gemeenteraadsverkiezingen.94
59. Nochtans bleek de kandidatuur van een omstreden publiek figuur als Laurent
niet zo vanzelfsprekend te zijn. Zijn radicale antiklerikale en politieke opvattingen in Histoire
de l’Humanité vielen niet bij alle liberalen in goede aarde. Dat Laurent toch als
verkiezingskandidaat werd voorgedragen, moet evenwel gezien worden in de groeiende
polarisatie tussen katholieken en liberalen.95 Sinds de val van de regering De Decker in 1857
nam de katholieke-liberale strijd in felheid toe.
60. De pers liet tijdens de verkiezingscampagne opnieuw van zich horen. Le Bien
Public pakte uit met de slogan: “l’anti-christianisme van entrer au conseil communal.”96
Laurent leek het mikpunt te zijn geworden van de katholieke tegenpropaganda, en werd vaak
als “le maniaque” bestempeld.97 De verdediging aan de liberale zijde bleef niet uit: “Sans
doute, M. Laurent a en matière de religion et même de philosophie, des idées qui ne sont pas
celles de beaucoup de libéraux.”98
61. Het doorgedreven antiklerikalisme van één liberale kandidaat had echter de
gematigde liberale kiezers niet afgeschrikt, want de grote meerderheid van de opgekomen
kiezers stemde liberaal.99 Toch behaalde Laurent het kleinste aantal stemmen (zie bijlage 1).
93 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 92. 94 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 33. 95 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 28. 96 D. MORTIER-GAUBLOMME, “François Laurent en het politiek gebeuren te Gent”, supra vn. 80, 83. 97 M. REYNEBEAU, “De kiescijnsverlaging van 1848 en de politieke ontwikkeling te Gent tot 1869”, Belgisch tijdschrift voor de nieuwste geschiedenis 1980, 289. (hierna: M. REYNEBEAU, “De kiescijnsverlaging van 1848 en de politieke ontwikkeling te Gent tot 1869”) 98 M. REYNEBEAU, “De kiescijnsverlaging van 1848 en de politieke ontwikkeling te Gent tot 1869”, supra vn. 97, 83. 99 D. MORTIER-GAUBLOMME, “François Laurent en het politiek gebeuren te Gent”, supra vn. 80, 86.
31
5.2. VRIEND DES VOLKS
62. Als nieuw gemeenteraadslid stortte Laurent zich onmiddellijk vol overgave op
het onderwijs en zijn gebreken. In de voetsporen van zijn overleden vriend Gustave Callier
tredend, zette Laurent de stedelijke onderwijspolitiek in Gent verder. Zo nam hij zijn functie
als lid van de Stedelijke Schoolcommissie serieus op en trok hij elke week op inspectie in de
scholen.
63. Laurents vooruitstrevende ideeën uitten zich in zijn voorstellen aan de
gemeenteraad: oprichting van een normaalschool voor meisjes100, hogere subsidies voor het
stedelijk onderwijs en verbod van arbeid in fabrieken voor kinderen jonger dan twaalf jaar Dit
laatste opmerkelijk voorstel mondde in 1869 in een petitie van de Gentse gemeenteraad aan de
Kamer uit, waarbij men eiste om bij wet de kinderarbeid te regelen.101 Het voorstel werd echter
van de tafel geveegd op grond van “la liberté des pères de famille”.102 Het werd twintig jaar
wachten op een concrete reglementering omtrent kinderarbeid.103 Bovendien raakte de
reglementering op kinderarbeid ook het debat over de invoering van de leerplicht, iets wat
Laurent ook al had aangekaart als gemeenteraadslid. De liberalen haalden pas hun slag thuis in
1914 toen België als laatste industriële natie het verplicht lager onderwijs voor kinderen tot
veertien jaar invoerde.104
64. De industriële revolutie en de technische vooruitgang leidde tot een verscherpte
klassentegenstellingen, iets wat Laurent ten volle besefte. In zijn optreden betreffende het
onderwijs kwam zijn sociaal engagement tot uiting. Dit engagement, dat hij van zijn moeder
had geërfd, ging echter nog verder. Hij zette zich niet alleen in voor het stedelijk onderwijs.
Ook op andere terreinen (de arbeiderswoningen, de hervorming van krankzinnigengesticht Dr.
Guislain en de weeshuizen) toonde hij zich actief. Over deze thema’s publiceerde Laurent
talrijke rapporten en grondige studies.105
65. Uit het voorafgaande valt af te leiden dat François Laurent erg bekommerd was
om de arbeidsklasse en de sociale kwestie in Gent. Hij ontplooide zich tot volksvriend:
100 Infra nr. 189. 101 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 38. 102 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 38. 103 H. VAN DAELE, Een geschiedenis van Vlaanderen, Tielt, Lannoo Uitgeverij, 2005, 151. 104 G. DENECKERE, 1900: België op het breukvlak van twee eeuwen, Tielt, Lannoo Uitgeverij, 2007, 130. 105 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 33.
32
“L’amour appelle l’amour. Ce qui a causé la popularité de Laurent, c’est l’affection profonde
qu’il avait pour le peuple.”106
66. Opmerkelijk is de visie van Laurent omtrent de oplossing voor de sociale
kwestie: de zedelijke opvoeding van de arbeidersklasse.107 Hier voorzag hij twee middelen: het
onderwijs en het sparen. Het onderwijs was volgens hem de enige kans voor de arbeider om
zich bewust te worden van zijn situatie en zich vervolgens te bevrijden van zijn ellendige
toestand.108 Laurent meende dat aalmoezen de armen vernederden en maar een tijdelijke
oplossing boden. Een loonsverhoging zou enkel leiden tot verkwisting.109 Onderwijs
daarentegen bood een blijvende oplossing voor de arbeidersklasse en liet de arbeiders toe om
bewuster te leven en hun moraal besef te versterken, zodat ze hun menselijke waardigheid
konden terugwinnen.110
67. Laurents woorden werden omgezet in daden en hij ontplooide tal van activiteiten
op het vlak van onderwijs en volksopvoeding, met als doel materiële, intellectuele en morele
verheffing van de arbeidersklasse. Daartoe richtte Laurent verschillende
werkliedengenootschappen op.111 In deze werkmanskringen kwamen arbeiders samen om zich
toe te leggen op toneel, sport, gezonde ontspanning en naschoolse vorming. Zo organiseerde
Laurent voordrachten en kunstavonden waarop zijn twee dochters musiceerden.112 Die hielden
jonge arbeiders weg van de straat en de herbergen, en tegelijkertijd bracht men hen
spaarzaamheid bij.113 Voor de financiering van deze kringen richtte Laurent de Société Callier
op in februari 1868. De stichting werd naar zijn overleden vriend en strijdgenoot Gustave
Callier genoemd.114 Ze werkte op een systeem van solidariteit: de rijke burgerij schonk fondsen
uit liefdadigheid.115 Lees tussen de regels: liefdadigheid als een middel om het
ontvoogdingsstreven van de arbeidersklasse in handen te nemen.
106 X., Hommage à François Laurent, Gent, Presse Libérale Gantoise, 1909, 11. 107 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 41 108 D. MORTIER-GAUBLOMME, “François Laurent en het politiek gebeuren te Gent”, supra vn. 80, 96. 109 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 42. 110 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 35. 111 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 41. 112 G. BAERT, “François Laurent (1810-1887): filosoof van de vrijheid en van de vooruitgang”, Oudenaarde, Conferentie van de Jonge Balie te Oudenaarde, 1987, 23. 113 M. REYNEBEAU, “De kiescijnsverlaging van 1848 en de politieke ontwikkeling te Gent tot 1869”, supra vn. 97, 299. 114 X., “Rapport sur la société Callier. Appel aux Libéraux pour la formation de sociétés ovrières”, Gent, 1870, Annoot-Braeckman, 1. 115 M. REYNEBEAU, “De kiescijnsverlaging van 1848 en de politieke ontwikkeling te Gent tot 1869”, supra vn. 97, 300.
33
5.3. VIJAND VAN DE VLAAMSE TAAL
68. Laurent nam op veel terreinen het voortouw, maar niet wat de taalstrijd betrof.
Laurent was erg gehecht aan de Franse taal, en sterk gekant tegen het Vlaams. Dit veruiterlijkte
zich in verschillende opzichten. Een eerste incident deed zich op 13 december 1869 in de
gemeenteraad voor, toen de Vlaamsgezinde Julius Vuylsteke voor het eerst in het Nederlands
het woord nam. In zijn repliek stelde Laurent, Luxemburger van origine, dat hij eveneens het
recht had om zich in zijn taal uit te drukken. Zijn repliek werd verdergezet in het Duits.116
69. Bovendien verzette Laurent zich heftig tegen de oprichting van een Gents
beroepstoneel, waar in het Nederlands werd geacteerd.117 Tot slot uitte de anti-Vlaamse
houding van Laurent zich ook in het feit dat al zijn (juridische) werken in het Frans schreef en
publiceerde. Tot op de vandaag de dag zijn er geen Nederlandse vertalingen te vinden van de
geschriften van Laurent.118
70. Het blijft een raadsel waarom Laurent in zijn starre anti-Vlaamse houding
volhardde. In zijn Histoire de l’Humanité, stelde Laurent dat het onderscheid tussen rassen en
talen door God gewild is.119 Totaal contradictorisch stelde hij zich op ten aanzien van de
Vlamingen: wat Laurent gunde aan vreemde volkeren, weigerde hij aan zijn eigen volk: de
Vlamingen.120
116 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 33. 117 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 38-39. 118 Klein maar opmerkelijk detail: wel in het Italiaans 119 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 95. 120 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 39.
34
5.4. AFSCHEID VAN DE GENTSE POLITIEK
71. Op 26 oktober 1869 vonden opnieuw gemeenteraadsverkiezingen plaats. Die
dag werd Laurent op het nippertje in de tweede stemronde verkozen.121 Laurent vervulde
gedurende tien jaar zijn functie als gemeenteraadslid vol enthousiasme en toewijding. Toch was
hij heel wat stemmen kwijt bij de nieuwe verkiezingen. Wat is hier mogelijk een verklaring
voor? Enerzijds werd hij aan katholieke zijde al sinds jaar en dag zwart gemaakt door onder
andere de veelgelezen krant Le Bien Public. Anderzijds had Laurent in het liberale kamp ook
wat terrein verloren omdat niet alle gematigde liberalen zich nog konden vinden in zijn
opvattingen. Tot slot gunden de flaminganten hem waarschijnlijk ook geen stem, want Laurent
maakte geen geheim van zijn anti-Vlaamse ingesteldheid.
72. Dit heeft ertoe geleid dat Laurent bij de verkiezingen in 1873 niet meer door de
liberalen op de kieslijst werd gezet.122 Wel bleef hij tot 1884 lid van de Stedelijke
Schoolcommissie, iets wat in feite in strijd was met het reglement.123 Toen Laurent uiteindelijk
zelf zijn ontslag nam als lid van de Schoolcommissie, betekende dit meteen ook het einde van
zijn rol in het Gentse politieke toneel.
121 D. MORTIER-GAUBLOMME, “François Laurent en het politiek gebeuren te Gent”, supra vn. 80, 102. 122 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 39. 123 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 96.
35
6. LAURENTS JURIDISCHE WERKEN IN EEN NOTENDOP
73. De juridische werken van François Laurent zagen betrekkelijk laat het licht.
Deze omvatten 32 delen van zijn Principes de droit civil, de 4 delen van zijn Cours élémentaire
de droit civil, de 6 delen van zijn Avant-project du révision du Code Civil en tot slot de 8 delen
van zijn Droit civil international. Het zou ons te ver leiden om in deze bijdrage zijn vier werken,
of 51 delen, grondig te bespreken. We beperken ons tot de essentie van volgende werken:
Principes de droit civil (1869-1879), Droit civil international (1880-1882). Vanzelfsprekend
behandelen we ook zijn revolutionair Avant-projet du Code Civil (1879-1882), omdat dit het
voorwerp uitmaakt van deze masterproef.
36
6.1. PRINCIPES DE DROIT CIVIL (1869-1879)
74. Laurent was bijna zestig jaar toen hij begon te schrijven aan zijn Principes de
droit civil. In tien jaar tijd slaagde hij er evenwel in om dit reuzenwerk, bestaande uit 32
boekdelen, te publiceren.124 Het werk bevatte een herwaardering van de napoleontische
principes, waarin hij op een voortdurende wijze het onderscheid tussen de letter en de geest van
de wet verdedigde.125,126
75. Voor zijn studenten vatte hij zijn encyclopedisch werk in vier boekdelen samen:
Cours élémentaire de droit civil. In de inleiding van dit werk vertelde hij zijn drijfveren van
zijn werk Principes: “J’ai écrit 32 volumes pour ramener aux vrais principes de la sciences et
la pratique du droit.”127
76. Laurents Principes bleven gedurende ruim een halve eeuw "le plus lumineux, le
plus complet et le plus fidèle commentaire”128 van de Code Civil van 1804. In zowel binnen-
als buitenland was dit het meest gezagvolle werk tot in de jaren 30 van de volgende eeuw. Toen
moest zijn werk plaats maken voor Traité élémentaire du droit civil belge van professor Henri
De Page, doordat Laurents Principes achterhaald was door de ontwikkeling van het recht.129
77. Helaas kent elke medaille zijn keerzijde, zo ook Laurents succes. Niet alle
tijdsgenoten waren lovend over zijn werk, en hadden op verschillende punten kritiek. Net zoals
zijn Histoire de l’Humanité, uitte hij zijn antiklerikale opvattingen in verschillende delen van
zijn Principes.130 Bovendien stelde men vast dat Laurent zich op verschillende plaatsen
tegensprak. Dit is wellicht te verklaren vanuit de grote haast waarmee Laurent de tweeëndertig
lijvige delen schreef.131 Uit vele hoeken kwam er ook kritiek op zijn exegetische interpretatie-
en bronnenleer.132
78. Het valt te betreuren dat er heel wat rechtsgeleerden waren die zijn werk niet
konden waarderen, want het was zo veel meer dan een exegetisch werkstuk vol politieke en
124 E. DETOURBET, Études sur les principes de droit civil français, Amiens, Sorel, 1878, 1. 125 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 53. 126 Zie daarover meer in hoofdstuk 7: de exegetische school (nr. 91-98). 127 F. LAURENT, Cours élémentaire de droit civil, I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1887, 11. 128 E. DETOURBET, Études sur les principes de droit civil français, Amiens, Sorel, 1878, 39. 129 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 43-44. 130 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 53. 131 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 49. 132 Zie daarover meer in hoofdstuk 7: de exegetische school (nr. 91-98).
37
antiklerikale beschouwingen. Het sneed de sociale en politieke problemen aan die toen de
maatschappij in beroering brachten. Laurents uiteenzettingen over het huwelijk, de positie van
de vrouw binnen dit huwelijk, de afstamming, het erfrecht en dergelijke meer toonden opnieuw
aan wat een merkwaardig man hij was: iemand die op zijn tijd vooruitliep. De idealen van de
verlichting – geloof in de rede en vooruitgang – vormen samen met het natuurrecht de
fundamenten van zijn werk. Laurent heeft bovendien de regels van de Code Napoléon, in de
geest van de verlichting, weten toe te passen op nieuwe rechtsproblemen.133
79. De huldiging van laurent, die plaats vond op 22 november 1908, omschreef
Laurents Principes de droit civil als volgt: “Il y portait une indépendance de pensée, une
originalité vraie, qui, examinant tout et jugeant tout, ne s’inclinait devant aucune autorité.”134
Naar mijn mening kan het niet beter omschreven worden. Het is zonder meer een werk van
blijvende waarde waaruit tot op heden nog steeds wordt geciteerd.
133 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 112. 134 X., Hommage à François Laurent, Gent, Presse Libérale Gantoise, 1909, 9.
38
6.2. AVANT-PROJECT DE RÉVISION DU CODE CIVIL (1879-1885)
80. In 1879 werd François Laurent door de toenmalige minister van Justitie, Jules
Bara, belast met de volledige herziening van het burgerlijk recht135 De liberale regering moest
veel vertrouwen gehad hebben in Laurent: ze vertrouwden hem een eervolle opdracht toe. Het
mondde uit in een voorontwerp van het Burgerlijk Wetboek, bestaande uit 2411 artikelen.
81. Laurent aanvaardde deze taak onder twee voorwaarden. Als eerste voorwaarde
stelde hij dat hij geen commissie rond zich kreeg bij het opstellen van het voorontwerp. Laurent
stond er immers op dat hij alleen te werk kon gaan. Dat het werk niet meer dan een
gemoderniseerde versie van de Code Napoléon zou zijn, was zijn tweede eis.136 De liberale
regering ging akkoord.
82. Niemand bleek er echter aan gedacht te hebben om dit nationaal wetboek ook in
het Nederlands op te stellen.137 Nederlands was nochtans de taal van de meerderheid van de
Belgen. Ging het puur om een vergeetachtige regering? Dit valt naar mijn mening te betwijfelen
omdat François Laurent allesbehalve Vlaamsgezind was. In de veronderstelling dat het gebrek
aan een in het Nederlands opgesteld wetboek inderdaad te wijten was aan de onachtzaamheid
van de regering, dan nog zou Laurent dit hoogstwaarschijnlijk nooit op eigen initiatief
rechtgezet hebben.
83. Hoe dan ook was Laurent op veel andere terreinen wel vooruitstrevend. Zijn plan
was een verregaande hervorming van het familierecht. In zijn voorontwerp introduceerde hij
talrijke hervormingen en vernieuwingen met een grote maatschappelijke weerslag, onder meer
inzake het statuut en het erfrecht van natuurlijke kinderen, de handelingsbekwaamheid van de
gehuwde vrouw, het toezicht van de rechtbank op de ouderlijke macht, de afschaffing van de
echtscheiding door onderlinge toestemming, de gemeenschap van goederen als wettelijk
huwelijksgoederenstelsel enz.138 Laurent trok de ingenomen standpunten van in zijn Principes
de droit civil door in zijn Avant-projet. Geïnspireerd door verlichtingsidealen, streefde hij naar
gelijkheid tussen echtgenoten binnen het huwelijk en verwierp hij de maritale macht in zijn
135 E. VAN DIEVOET, Het burgerlijk recht in België en Nederland van 1800 tot 1940: de rechtsbronnen, Antwerpen, De Sikkel, 1943, 69. 136 G. BAERT, “François Laurent (1810-1887): filosoof van de vrijheid en van de vooruitgang”, Oudenaarde, Conferentie van de Jonge Balie te Oudenaarde, 1987, 29. 137 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 54. 138 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 53.
39
voorontwerp. Dit stond haaks op de Code Napoléon, waar de ideeën van gezag en
maatschappelijk conservatisme telkens opdoken en waar de traditie van man als heer en meester
over zijn vrouw gehandhaafd werd.
84. Als gevolg van de nederlaag van de liberalen bij de verkiezingen van 16 juni
1884, kwamen de katholieken aan de macht. Nog geen twee dagen later liet Charles Woeste,
de nieuwe minister van justitie, aan Laurent weten dat het voorontwerp van Laurent van tafel
was geveegd.139,140 Later dat jaar, werd een commissie aangesteld met als opdracht het
verbeteren van Code Civil. Laurents schoonbroer, de liberaal Victor Tesch, werd benoemd als
voorzitter.141
85. Toch was Laurents arbeid niet tevergeefs. Zijn voorgestelde hervormingen
werden één voor één verwezenlijkt. Zo werd de maritale macht afgeschaft door de wet van 30
april 1958, de volledige gelijkheid tussen man en vrouw binnen het huwelijk werd pas
gerealiseerd bij wet van 14 juli 1976. Als wetsontwerper was Laurent zijn tijd een eeuw
vooruit.142
139 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 57. 140 Er lagen echter veel meer redenen aan de basis, zie daarover D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, PM 2013, 274-277. 141 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)”, supra vn. 10, 57. 142 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 112.
40
6.3. DROIT CIVIL INTERNATIONAL (1880-1882)
86. In 1880, op zeventigjarige leeftijd, pakte Laurent uit met de publicatie van Droit
civil international. Zoals de titel laat vermoeden, omvatte dit werk een uitgebreide studie over
het internationaal privaatrecht.143 Reeds in zijn Principes de droit civil besteedde Laurent veel
aandacht aan de rechten van vreemdelingen in België en de statutenleer.144 Wat hem ertoe
aangezet heeft om een volledig nieuw werk te wijden aan hetzelfde thema, is te lezen in het
voorwoord van zijn Droit civil international:
“Il y a une lacune dans mes Principes de droit civil. J’ai parlé plus longuement
de la théorie des statuts que ne l’ont fait les interprètes français du code
Napoléon; mais la matière est trop vaste et trop difficile pour qu’on puisse la
traiter dans un commentaire du code. La doctrine des statuts est devenue une
science, celle du droit international privé.”145
87. Laurents belangstelling voor het internationaal privaatrecht valt te verklaren
vanuit het feit dat hij het statuut van vreemdeling zelf heeft ondervonden. Luxemburg was tot
1814 in handen van Frankrijk, daardoor had Laurent van bij zijn geboorte een Franse
nationaliteit. In het jaar 1814 viel Luxemburg onder het gezag van koning Willem van Oranje-
Nassau en vormde het een personele Unie met het Koninkrijk der Nederlanden. Door deze
verovering kreeg de vierjarige Laurent de Nederlandse nationaliteit. Door zijn benoeming als
bureauchef aan het Departement van Justitie in 1834, verliet Laurent Luxemburg en vestigde
hij zich in Gent en deed hij een nationaliteitsaanvraag.146 Hij kreeg de Belgische nationaliteit
pas vijf jaar later toegekend, na de ondertekening van Willem van Oranje van het Eindverdrag
met België op 19 april 1839. Het hele gedoe over zijn nationaliteit raakte hem diep, zo verklaart
hij in zijn Droit civil internationale: “Je suis une des victimes de la diplomatie… J’ai donc
quatre fois changé de nationalité, et toujours sans le vouloir ou même sans le savoir.”147 Vol
overgave legde hij zich dan ook toe op de studie van het internationaal privaatrecht.
143 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 53. 144 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 115-116. 145 F. LAURENT, Droit civil international, I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1880, VII. 146 Het zgn. Verdrag der XXIV artikelen als definitieve internationale erkenning van de Belgische onafhankelijk 147 F. LAURENT, “Droit civil international”, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1880, 414.
41
88. Eerst onderzocht Laurent de fundamentele principes die de basis vormen van het
internationaal burgerlijk recht. Dit vormde het onderwerp in het voorwoord van zijn Droit civil
international.148 Vervolgens richtte hij zijn gedetailleerd onderzoek op de regelingen uit diverse
landen die de rechtsbetrekking tussen staatsburgers en vreemdelingen beheersten.149 Hierbij
kwam hij tot de vaststelling dat er nood was aan een samenhangend en algemeen geldend
systeem van verwijzingsregels die grensoverschrijdende rechtsbetrekkingen regelden.150 In zijn
Droit civil international trachtte hij een dergelijk systeem op te bouwen, zodat rechters de
mogelijkheid hadden om wetsconflicten in grensoverschrijdende situaties op te lossen.
89. Laurent had daarbij het ideaal van een ‘wereldburger’ voor ogen. Hij legde de
klemtoon op de rechten van het individu en niet van een volk, een natie of een gemeenschap.
Toch besefte Laurent dat dit ideaal ver van de realiteit stond. De zelfstandigheid van volkeren
was de realiteit. Meer nog, hij plaatste de nationaliteiten met hun eigen rechtssystemen in een
eschatologisch perspectief en meende dat ze tot het einde der tijden zouden blijven bestaan.151
Juist omdat nationaliteiten een eeuwig bestaan zullen hebben, moet het hele systeem van
internationaal privaatrecht steunen op het nationaliteitsbeginsel.152 “Pour qu'il y ait un droit
international privé, il faut que l'homme jouisse partout des mêmes droits, quelle que soit sa
nationalité”153, aldus Laurent.
90. Bedreven als hij was, maakte Laurent ook deel uit van Institut du Droit
International. Het instituut, bestaande uit rechtsgeleerden en politici, was bij zijn oprichting in
1873 de eerste internationale organisatie die trachtte de principes van het internationaal recht
vast te leggen.154 De instelling, die vandaag de dag nog steeds bestaat, legde de basis voor het
Internationaal Hof van Justitie. Omdat Laurent nauwelijks de zittingen van deze genootschap
kon bijwonen, droeg hij uit ereschuld en blijvende erkenning zijn Droit civil international op
aan het Institut du Droit International, meer bepaald aan de Italiaanse voorzitter Pascal Mancini
(zie bijlage 2).155
148 X., Hommage à François Laurent, Gent, Presse Libérale Gantoise, 1909, 32. 149 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 53. 150 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 117. 151 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 116. 152 G. BAERT, “François Laurent (1810-1887): filosoof van de vrijheid en van de vooruitgang”, Oudenaarde, Conferentie van de Jonge Balie te Oudenaarde, 1987, 28-29. 153 F. LAURENT, Droit civil international, I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1880, 22. 154 B. REINALDA, Routledge History of International Organizations: from 1815 to present, Abingdon, Routledge, 2009, 60. 155 F. LAURENT, Droit civil international, I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp, 1880, VI.
42
7. DE EXEGETISCHE SCHOOL
91. Zoals reeds vermeld, werd Laurent geacht een voorvechter te zijn van de
exegetische school in onze contreien. Hij was niet de uitvinder van de exegetische bronnen- en
interpretatieleer, maar hij drukte er wel de stempel van zijn persoonlijkheid op.156 In deze
behandeling volgt er een beknopt overzicht van Laurents liefde voor de letter van de wet. Toch
kende deze liefde zijn grenzen, en was Laurent geen blinde aanbidder van de wet.
7.1. Extremist van de exegese?
92. Laurents werken getuigden van veel respect voor de wetgever. Zo meende
Laurent in zijn Principes de droit civil dat alleen de wetgever wetten mocht uitvaardigen. De
beslissing om een wet al of niet te veranderen, lag uitsluitend bij de wetgevende macht. Rechters
moesten de wet blindelings toepassen, zo verklaarde Laurent: “Les tribunaux ont pour mission
d’appliquer la loi.” In geen geval mochten de rechtbanken de wetten gaan interpreteren.157
“Les Codes ne laissent rien à l’arbitraire de l’interprète, celui-ci n’a plus pour mission de faire
le droit, le droit est fait.”, aldus Laurent.158 Jurisprudentie mocht geen bron van recht zijn.159
Laurent was bijzonder scherp m.b.t. de rol van de rechterlijke macht. Zo verklaarde hij dat
arresten, buiten hun innerlijke gegrondheid, geen waarde hadden.160
93. In zijn Avant-Projet de révision du Code Civil ging Laurents respect voor de wet
zo ver, dat hij er een afzonderlijk hoofdstuk over invoerde met als titel “De l’interprétation des
lois”.161 Daarin stelde hij onder andere de artikelen 29 en 31 voor, die opnieuw getuigden van
Laurents eerbied voor de tekst van de wet:
[Art. 29 A.P.: “Quand une loi est claire, il ne faut point en éluder la lettre sous prétexte
d’en pénétrer la loi.”]
[Art. 32 A.P.: “On ne peut se prévaloir contre la loi, quand elle est claire, des
conséquences absurdes auxquelles conduit le sens littéral.”]
156 E. VAN DIEVOET, Het burgerlijk recht in België en Nederland van 1800 tot 1940: de rechtsbronnen, Antwerpen, De Sikkel, 1943, 83. 157 F. LAURENT, Principes de droit civil, I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1869, 66. 158 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil, I, Brussel, Bruylant, 1939, 342. 159 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil, I, Brussel, Bruylant, 1939, 360. 160 E. VAN DIEVOET, Het burgerlijk recht in België en Nederland van 1800 tot 1940: de rechtsbronnen, Antwerpen, De Sikkel, 1943, 84. 161 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 8.
43
7.2. De mythe doorgeprikt
94. Laurent herleiden tot een blinde aanbidder van de wet, is echter een stap te ver.162
Laurent dogma’s werden gemotiveerd door te verwijzen naar de scheiding der machten. “De
rechter moet de wet volgen omdat hij zich anders op het terrein van de wetgever begeeft.”163
De wetgever spreekt via de wet in naam van het algemeen belang en het soevereine volk.164
Voor Laurent ging het dus niet zozeer om de wet zelf, maar om het algemeen belang.
95. Bovendien meende Laurent dat professoren, in tegenstelling tot de rechters, wel
de vrijheid hadden om de wetten te bekritiseren en eventuele lacunes vast te stellen.165 Daarbij
gaf hij toe dat de wetgever niet alle gevallen kan voorzien en regelen. Meer nog, Laurent stelde
dat een rechtsgeleerde beter de wet kende dan de wetgever die de wet gemaakt had.166
96. Liefde maakt blind luidt het gezegde, iets wat Laurents opponenten maar al te
graag aanhaalden. Zij meenden dat Laurent, als zogenaamde slaafse aanhanger van de
exegetische school, rechtspraak negeerde. Niemand minder dan Charles Faider was een van de
bijdragers aan deze mythevorming.167 Deze procureur-generaal bij het Hof van Cassatie was
één van de pioniers van de École de la libre recherche scientifique, een stroming die op gang
kwam in de laatste decennia van de 19e eeuw.168 Zij vroeg aandacht voor andere rechtsbronnen
dan de wet. Als je echter tussen de lijnen door leest, ging die aandacht vooral naar
rechtspraak.169 De school had niet enkel kritiek op de exegetische school, maar beschouwde
daarnaast ook de raadsheren van het Hof van Cassatie als heiligen.170 Gezien het feit dat Faider
zelf magistraat was bij dit Hof, is het bijgevolg niet verwonderlijk dat hij een voortrekker was
van École de la libre recherche scientifique.
97. Toen de katholieke regering een nieuwe commissie had aangesteld om Laurent
voorontwerp ter tafel te brengen, sprak ook Faider zich hierover uit. Hij wierp op dat Laurent
162 D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, PM 2013, 274-277. 163 D. HEIRBAUT, “François Laurent: een vreemde eend in de bijt van de Belle Epoque?” in B. DEBAENST (ed.), de Belle Epoque van het Belgisch recht (1870-1914), Brugge, Die Keure, 2016, 81. (hierna: D. HEIRBAUT, “François Laurent, een vreemde eend in de bijt”) 164 E. VAN DIEVOET, Het burgerlijk recht in België en Nederland van 1800 tot 1940: de rechtsbronnen, Antwerpen, De Sikkel, 1943, 83. 165 D. HEIRBAUT, “François Laurent, een vreemde eend in de bijt”, supra vn. 163, 81. 166 F. LAURENT, Cours élémentaire de droit civil, I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1887, 61-63. 167 D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, PM 2013, 275-276. 168 D. HEIRBAUT en M. E. STORME, “The historical evolution of European private law” in C. TWIGG-FLESNER (ed.), The Cambridge Companion to European Union Private Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2010, 28. 169 D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, PM 2013, 274-275 170 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, 154.
44
de rechtspraak niet implementeerde.171 Volgens Faider beantwoordde Laurents ontwerp niet
aan de maatschappelijke behoeften, omdat men te veel macht gaf aan de wetgever. De
rechtsbetrekkingen tussen de burgers zouden bijgevolg afhankelijk worden van de wisselende
politieke machtsverhoudingen.172
98. Niets is minder waar. In zijn Principes de droit civil en ook in het commentaar
bij zijn Avant-projet verwees Laurent gestaag naar de rechtspraak.173. In dit werk komen maar
liefst 3847 Belgische arresten aan bod.174 Dit biedt ons meteen een antwoord op de vraag wat
mythe en wat realiteit was. Ook de bewering van Faider dat Laurents ontwerp niet
beantwoordde aan de maatschappelijke behoeften, is geheel in strijd met de waarheid. Laurent,
die zijn sociaal engagement geërfd had van zijn moeder, stond gekend als een man die grote
aandacht had voor wat leefde in de maatschappij.
171 D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, PM 2013, 275. 172 C. FAIDER, “La jurisprudence progressive: La révision du Code Civil (article 139 de la constitution)”, BJ 1884, 1569. 173 D. HEIRBAUT, “François Laurent, een vreemde eend in de bijt”, supra vn. 165, 83. 174 J. LAMEERE, Laurent. Discours de rentrée, Brussel, Alliance Typographique, 1880, 10.
45
8. LAURENTS LAATSTE LEVENSJAREN (1883-1887)
99. Laurent sleet zijn laatste levensjaren omringd door zijn kinderen en
kleinkinderen. Hij woonde bij zijn dochter Marie en schoonzoon Hippolyte Callier in de
Savaanstraat in Gent.175 Toch genoot hij niet van een zorgeloze oude dag. In 1883 overleed zijn
dochter Caroline, moeder van drie jonge kinderen. Dat viel Laurent uiterst zwaar.176 Het jaar
daarop moest Laurent met lede ogen aanzien hoe de katholieken weer aan de macht kwamen in
België. Tot overmaat van ramp werd zijn voorontwerp van het Burgerlijk Wetboek verzonden
naar een commissie.
100. De winter van 1886-1887 werd Laurent fataal.177 Op 77-jarige leeftijd overleed
hij aan de gevolgen van een ernstige longontsteking die hem al enkele weken aan het bed
gekluisterd hield.178 Er werd imposant afscheid genomen van François Laurent met een
indrukwekkende begrafenisstoet. Vooraan in de rouwstoet liepen de studenten van de
universiteit met rouwkransen en verschillende vlaggen van de studentenverenigingen. De kist
werd gedragen door twee studenten, twee onderwijzers en twee arbeiders. Achter de kist, gedekt
met de toga van Laurent, stapte de familie Laurent-Callier, gevolgd door een grote menigte met
blauwe vlaggen. 179
101. Laurent kreeg zijn laatste rustplaats in het familiegraf van de Calliers, naast zijn
kompaan en wapenbroeder Gustave Callier180 La Flandre Libérale181 schreef: “De dood is
sterker geweest, maar heeft hem niet volledig aan ons kunnen ontrukken. Zijn werken
blijven”.182
175 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 124. 176 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 124. 177 G. BAERT, “François Laurent (1810-1887): filosoof van de vrijheid en van de vooruitgang”, Oudenaarde, Conferentie van de Jonge Balie te Oudenaarde, 1987, 31. 178 D. GAUBLOMME, François Laurent (1810-1887), supra vn. 12, 56. 179 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 126. 180 G. BAERT, “François Laurent (1810-1887): filosoof van de vrijheid en van de vooruitgang”, Oudenaarde, Conferentie van de Jonge Balie te Oudenaarde, 1987, 32. 181 Supra nr. 45 182 G. BAERT, “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 126.
46
DEEL III: HET HUWELIJK
1. DE CODE CIVIL VAN 1804
1.1. INLEIDING
102. In de Code Civil van 1804 werd het primair huwelijksstelsel besproken in de
artikelen 212 tot en met 226 C.C., onder het hoofdstuk ‘wederzijdse rechten en verplichtingen
van de echtgenoten’. In tegenstelling tot wat de titel laat vermoeden, was het wederzijds
karakter van de rechten en plichten van echtgenoten ver te zoeken. Maar één van de vijftien
artikelen hield expliciet een wederzijdse verbintenis in, meer bepaald artikel 212 C.C. Daarbij
dient alvast een belangrijke nuancering aangebracht te worden: zelfs de rechten en plichten die
op grond van dit artikel ‘wederzijds’ waren, waren niet noodzakelijk ‘gelijk’. Zo waren beide
echtgenoten verplicht tot wederzijdse trouw, maar toch werd de ontrouw van de vrouw veel
strenger bestraft dan die van de man. Hierop zal in hoofdstuk 1.3 worden ingegaan.
103. Uitgaande van de ondergeschiktheid van de vrouw aan haar echtgenoot (zgn.
maritale macht)183, getuigden ook de artikelen 213 tot en met 226 van de Code Civil van een
fundamentele rechtsongelijkheid tussen man en vrouw. Door in het huwelijksbootje te stappen
kwam de vrouw onder de macht (‘in manu’) van haar echtgenoot (‘maritus’) te staan.184 In de
artikelen 213 t.e.m. 226 van de Code Civil werd zo de maritale macht geïnstitutionaliseerd, zij
het met niet zoveel woorden. Nergens stond de term ‘maritale macht’ te lezen in het
negentiende-eeuwse Burgerlijk Wetboek.185
104. Deze maritale macht riep een reeks van ongelijkheden tussen man en vrouw in
het leven: de man koos de verblijfplaats, nam de beslissingen over het beroepsleven van zijn
vrouw, mocht haar briefwisseling controleren, hield toezicht op haar relaties en dergelijke meer.
De vrouw was handelingsonbekwaam en moest haar man te gehoorzamen. Onder invloed van
Napoleon Bonaparte, keerde de Code Civil terug naar de archaïsche opvatting van vrouwen als
183 G. BAETEMAN, “Het primair huwelijksstelsel”, TPR 1978, 161. 184 J. DE WIT, Matrimonium et Divortium: huwelijk en echtscheiding ten tijde van de Romeinse Republiek, onuitg. doctoraatsproefschrift Rechten Rijksuniversiteit Groningen, 2007, 45. 185 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 425, nr. 1.
47
tweederangsburgers. “La nature a fait de nos femmes nos esclaves”, aldus Napoleon tijdens de
besprekingen in de Raad van State.186
105. De ingeroepen rechtvaardigingen van de achttiende en negentiende-eeuwse
rechtsgeleerden over de ondergeschikte positie van de vrouw kunnen gerekend worden tot de
opmerkelijkste bladzijden ooit uit de rechtsleer.187 De maritale macht berustte op volgende
pijlers: de vrouw als fragilitas sexus (‘zwakke geslacht’) en de noodzaak aan eenheid in
optreden binnen het gezin (‘geen twee kapiteins op één schip’).188 Hoofdstuk 1.2 gaat nader in
op deze twee pijlers die de kern vormden van het juridisch betoog omtrent de maritale macht.
106. Henri De Page maakte in zijn “Traité élémentaire de droit civil belge” een
onderscheid tussen de maritale macht sensu stricto en de handelingsonbekwaamheid van de
gehuwde vrouw.189 Hetzelfde onderscheid wordt in deze masterproef gehanteerd. De maritale
macht sensu stricto omvatte de macht van de echtgenoot op de ‘persoon’ van zijn vrouw, meer
bepaald de vrouw als huishoudster en moeder en haar dagdagelijkse taken.190 De
handelingsonbekwaamheid had daarentegen betrekking op de juridische activiteit van de
gehuwde vrouw: het stellen van rechtshandelingen en het optreden in rechte.191 De maritale
macht sensu stricto en de handelingsonbekwaamheid worden respectievelijk in hoofdstuk 1.4
en hoofdstuk 1.5 van dit deel besproken.
107. Een tweede onderscheid dat gemaakt moet worden betreft het ‘bezit’ van een
recht en de ‘uitoefening’ ervan.192 Hoewel de gehuwde vrouw drager was van rechten en
plichten, kon zij die niet zelfstandig uitoefenen en afdwingen.193 Daarvoor had ze de machtiging
van haar echtgenoot nodig.
108. Bovendien moet er opgemerkt te worden dat de maritale macht en de
handelingsonbekwaamheid enkel van toepassing waren op de ‘gehuwde’ vrouw.194 Net zoals
de man, genoot de ongehuwde vrouw, de volle handelingsbekwaamheid.195 Wanneer een
186 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 56. 187 N. ARNAUD-DUC, “De tegenstrijdigheden van het recht”, supra nr. 3 188 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1933, 640-641. 189 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1933, 638. 190 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, Deinze, Voet, 1942, 31. (hierna: A.-J. DESIMPELARE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw) 191 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1933, 638. 192 N. ARNAUD-DUC, “De tegenstrijdigheden van het recht” supra vn. 3, 55. 193 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1933, 655. 194 A. DE VOS, De gehuwde vrouw en hare behandeling door de wet, 1903, Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 5. 195 J. ROMMENS, Huiswet: de persoonlijke betrekkingen volgens het Belgisch Burgerlijk Wetboek, Gent, Siffer, 1893, 67.
48
meerderjarige handelingsbekwame vrouw in het huwelijksbootje stapte, werd zij tot een
tweederangsburger gereduceerd die een plaats kreeg tussen de krankzinnigen en minderjarigen.
109. De Code Civil was een drager van contradicties. De ‘meerderjarige ongehuwde
dochter’ die op zichzelf ging wonen, was handelingsbekwaam en kon haar rechten zelfstandig
uitoefenen. Haar ‘moeder’ daarentegen was handelingsonbekwaam en kon enkel handelen mits
machtiging van haar echtgenoot. Waarom zou een gehuwde vrouw minder bekwaam zijn dan
haar dochter? Een rechtvaardiging hiervoor werd gegeven in de Huiswet van 1893:
“Waarom heeft de wetgever zulks gewild? De reden daarvan is zeer eenvoudig
en tezelfder tijde diep gegrond. Wanneer de vrouw jong blijft, en zij haarzelfs
meester is, zij doet wat zij wil, zij gebruikt hetgeen zij bezit volgens goeddunken.
Wie zou het recht inroepen om zich hiermede te gaan bemoeien? Integendeel
wanneer zij het huwelijk aangaat is zij haarzelfs meester niet meer, zij moet aan
haren man onderhevig zijn; hetgeen zij bezit behoort haar volgens de wet niet
meer uitsluitelijk toe, het valt in gemeenschap”.
110. Dezelfde contradictie kan doorgetrokken worden tussen weduwen en niet-
weduwen. Wanneer een echtgenoot overleed, bracht dat voor de vrouw een gunstige
verandering in haar juridische positie mee. De weduwe herwon al haar rechten, kreeg opnieuw
het beheer over het vermogen en werd weer handelingsbekwaam.196 Onder de gehuwde
vrouwen werd er gefluisterd dat er voor de vrouw niets mooier was dan weduwe worden.197
196 F. VAN POPPEL, Trouwen in Nederland: een historisch-demografische studie van de 19e en vroeg-20e eeuw, onuitg. doctoraatsproefschrift Geschiedenis Landbouwhogeschool Wageningen, 1992, 311. 197 K. MATTHIJS, De mateloze negentiende eeuw: bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering, Leuven, Leuven University Press, 2001, 208.
49
1.2. JURIDISCH BETOOG
111. De van Romeinse oorsprong patriarchale traditie bereikte één van haar
hoogtepunten in het begin van de negentiende eeuw. Het beeld van de man als gezinshoofd
werd door Napoleon Bonaparte geïnstitutionaliseerd. De Code Civil van 1804 was een
veruiterlijking van Napoleons burgeridealen die zijn patriarchale samenleving
ondersteunden.198 In dit patriarchaal stelsel stonden de begrippen ‘macht, autoriteit en controle’
centraal.199 Zoals Napoleon alleenheerser was in Frankrijk, was de echtgenoot alleenheerser in
zijn gezin. Het mannelijk gezinshoofd was de bestuurder van ‘het kleine vaderland’.200
112. Napoleon die naar orde in de maatschappij streefde, was ervan overtuigd dat het
huwelijk als hoeksteen van de samenleving fungeerde: “Le mariage est la base de la famille,
et la famille est la base de l’Etat”.201 Napoleons overtuiging over de samenhang tussen
enerzijds de macht en controle in het gezin en anderzijds de politieke stabiliteit lag aan de basis
van heel wat familierecht in de Code Civil.202 Deze macht en die controle lag exclusief bij de
man en werd gelegitimeerd door de natuurlijke zwakheid van de vrouw (‘fragilitas sexus’) en
de noodzaak van een leidend figuur binnen het gezin (‘geen twee kapiteins op één schip’).
198 A. JACOBS en M. VAN HOUTTE, “Geslachtsidentiteit: een argument bij hoedebeslissingen” in A. VAN DEN BRANDE (ed.), Identiteiten: functies en dysfuncties, Gent, Academia Press, 34. 199 K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht: gender, politiek en beleid in België, Leuven, Acco, 2006, 199. 200 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 20. 201 A. BEBEL, La femme dans le passé, le présent et l’avenirr, Parijs, Georges Carré, 1891, 5-6. 202 J.-L. HALPÉRIN, Histoire de droit privé français depuis 1804, Parijs, PUF, 1996 82.
50
§1 THEORIE VAN DE FRAGILITAS SEXUS
113. De maritale macht en de handelingsonbekwaamheid van de vrouw werden
gefundeerd door de theorie van de ‘fragilitas sexus’ of ‘imbecillitas sexus’.203 Deze theorie
vond haar oorsprong in het Romeinse recht, ze typeerde de vrouw als het zwakke geslacht
(‘fragilitas sexus muliebris’).204 Volgens Plato en Aristoteles waren vrouwen ‘van nature
minder’205. Dat hield voor de vrouw zowel een fysieke als geestelijke minderwaardigheid in
verhouding tot de man in. Deze fictie hield meer dan tweeduizend jaar stand.
114. Ook de opstellers van het Burgerlijk Wetboek van 1804 baseerden zich op de
traditionele discriminatie van de vrouw als het zwakke geslacht.206 Op basis van het natuurrecht
werd de vrouw als een relatief en ondergeschikt wezen beschouwd. De ongelijkheid van
behandeling naar sekse werd gerechtvaardigd door de stellen dat de vrouw niet in staat was om
zichzelf te beschermen. De vrouw moest met andere woorden tegen zichzelf beschermd
worden. Het stellen van rechtshandelingen zou haar schade kunnen toebrengen. In dat opzicht
werd de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw gezien als een resultante van haar
‘beschermingsonbekwaamheid’.207
115. Portalis, één van de opstellers van de Code Civil, verantwoordde de maritale
macht als volgt: “Nous avons cherché le gouvernement de la famille dans les indications de la
nature. L’objet du mariage est déterminé par la nature . La femme a besoin de protection parce
qu’elle est plus faible. L’homme est plus libre parce qu’il est plus force.” La différence des
deux sexes existe dans leur être, en suppose dans leurs droits et dans leurs devoirs
respectifs.”208 De verschillende behandeling tussen man en vrouw in het Burgerlijk Wetboek
van 1804 mocht volgens de opstellers niet als onrechtvaardig gezien worden, maar als ‘eigen
aan de vrouwelijke natuur’.
203 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 57. 204 C. DE KONINCK, Beknopte encyclopedie van het Romeinse recht, Antwerpen, Maklu, 2000, 226. 205 N. ARNAUD-DUC, “De tegenstrijdigheden van het recht” supra vn. 3, 55. 206 N. ARNAUD-DUC, “De tegenstrijdigheden van het recht” supra vn. 3, 55. 207 G. BAETEMAN en J.-P. LAUWERS, Devoirs et droits des époux: commentaire théorique et pratique des lois du 30 avril 1958 et de la loi du 22 juin 1959, Brussel, Bruylant, 1960, 21. 208 F. PORTALIS, Discours, rapports et travaux inédits sur le Code Civil par Jean-Étienne-Marie Portalis, Parijs, Joubert, 1844, p. 24-33 en p. 204-205.
51
§2 GEEN TWEE KAPITEINS OP ÉÉN SCHIP
116. Daarnaast werd de macht van de man gelegitimeerd door de noodzaak aan een
leidend figuur binnen het huwelijk en het gezin. De handelingsonbekwaamheid en de maritale
macht sensu stricto werden verantwoord door de noodzakelijkheid van eenheid in optreden.209
Volgend citaat uit de Huiswet (1883) illustreert dit concept:
“Hoe zouden nu de belangen van het huisgezien bestierd worden, indien man en
vrouw te gelijk recht hadden er over te beschikken en te gebieden? Het ware als
een rijk met twee koningen. Daarom was het noodig aan één der beide
echtgenoten alleen het oppergezag binst het huwelijks toe te vertrouwe. Zo men
ziet, is de onbekwaamheid der getrouwde vrouw gesteund op de ware belangen
van het huisgezin in het algemeen.”210
117. De gehuwde vrouw was gehoorzaamheid aan haar echtgenoot verplicht vanuit
het idee dat er geen twee kapiteins op één schip kunnen staan.211 Henri De Page verklaarde dit
als volgt: “Si les époux étaient juridiquement égaux, tout conflit tournerait nécessairement à la
discorde et à l’anarchie.”212 Het vestigen van volledige juridische gelijkheid tussen
echtgenoten zou de deur openen tot rivaliteit. De noodzaak van eenheid in optreden kon daarbij
niet los gezien worden van de theorie van ‘fragilitas sexus’. Waar de inferieure vrouw van
nature bescherming nodig had, was de superieure man van nature uit ‘de kapitein op het
schip’.213
209 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1933, 639. 210 J. ROMMENS, Huiswet: de persoonlijke betrekkingen volgens het Belgisch Burgerlijk Wetboek, Gent, Siffer, 1893, 68. 211 K. LÜNNEMANN, “Families in conflict” in M. DE BOER en M. WIJERS (eds.), Vrouw en recht: de beweging, de mensen en de issues, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2009, 83. 212 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1933, 639. 213 V.-N. MARCADÉ, Explication théorique et pratique de code Napoléon, I, Parijs, Delamotte, 1869, 639.
52
1.3 WEDERZIJDSE RECHTEN EN PLICHTEN
118. Volgens art. 212 C.C. waren de echtgenoten wederzijds verplicht tot
getrouwheid, hulp en bijstand.214 Hulp en bijstand waren twee verschillende zaken, maar ze
werden niet nader toegelicht of gedefinieerd in de wet. De rechtsleer heeft aan beide begrippen
een concrete invulling gegeven. ‘Hulp’ veronderstelde een zekere prestatie: een vergoeding in
natura of in geld, noodzakelijke zaken die nodig zijn om te leven zoals kledij, voedsel, en
onderhoud.215 ‘Bijstand’ duidde op de uiting van genegenheid en opoffering in geval van ziekte,
krankzinnigheid en dergelijke meer.216 Beide plichten hadden dus een verschillende en
duidelijke afgebakende betekenis: terwijl ‘bijstand’ op morele steun wees, duidde ‘hulp’ op
materiële en financiële steun. Met andere woorden: “le secours sort de la bourse, l’assistance
vient du cœurs” (letterlijk vertaald als ‘de hulp komt uit de portemonnee, de bijstand komt uit
het hart’).217
119. De getrouwheidsplicht, het derde element van artikel 212 C.C, hield een verbod
in om seksuele betrekkingen te hebben met iemand anders dan de huwelijkspartner.218 Bij niet-
naleving van deze getrouwheidsplicht maakte men zich schuldig aan overspel. Het overspel
omvatte één van de drie gronden voor echtscheiding: het overspel van de vrouw (art. 229 C.C.)
en het houden van bijzit of concubine door de man (art. 230).219
120. Hoewel de getrouwheidsplicht aan beide echtgenoten werd opgelegd, werd de
vrouw op een dubbele wijze gediscrimineerd. Allereerst was het overspel van de man slechts
strafbaar als het overspel een blijvend karakter vertoonde en zich afspeelde in de echtelijke
woning220. Overspelige vrouwen daarentegen waren strafbaar zodra zij één keer overspel
gepleegd hadden, ongeacht of dit binnen- of buitenhuis had plaatsgevonden.221 Beide
strafbaarstellingen waren meteen ook echtscheidingsgronden.
121. Bovendien werden in de Code Pénal de overspelige vrouwen veel zwaarder
gestraft dan overspelige mannen. Het overspel van een getrouwde vrouw werd gestraft met een
214 J. ROMMENS, Huiswet: de persoonlijke betrekkingen volgens het Belgisch Burgerlijk Wetboek, Gent, Siffer, 1893, 65. 215 N. ARNAUD-DUC, “De tegenstrijdigheden van het recht” supra vn. 3, 57. 216 J. ROMMENS, Huiswet: de persoonlijke betrekkingen volgens het Belgisch Burgerlijk Wetboek, Gent, Siffer, 1893, 66. 217 V.-N. MARCADÉ, Explication théorique et pratique de code Napoléon, I, Parijs, Delamotte, 1869, 523. 218 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 54. 219 Zie daarover meer in DEEL IV: DE ECHTSCHEIDING 220 Echtelijke woning: d.i. de echtelijke verblijfplaats waar de man met zijn echtgenote wettig verblijft. 221 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 22.
53
gevangenzetting van drie maanden tot twee jaar (art. 337 C.P.). De bestraffing van de
overspelige man bestond slechts uit een geldboete (art. 339 C.P.).222 Naast de Code Civil
hanteerde ook de Code Pénal de ongelijke behandeling.
122. Een legitimatie voor de ongelijke bestraffing van overspel werd opnieuw
gegeven door Portalis. Hij zag het overspel van de vrouw als een groter kwaad dan het overspel
van de man: “L’infidélité de la femme suppose plus de corruption, et a des effets plus dangereux
que l’infidélité du mari”.223 De vrouw moest immers noodgedwongen het buitenechtelijke kind
in het gezin opnemen. De man daarentegen kon hieraan ontsnappen door de overspelige
kinderen bij hun biologische moeder te onderhouden. Montesquieu verklaarde:“La nature a
marqué l’infidélité des femmes par des signes certains: outre que les enfants adultérins de la
femme sont nécessairement au mari et à la charge du mari, au lieu que les enfants adultérins
du mari ne sont pas à la femme, ni à la charge de la femme.”224
123. Bovendien verbood artikel 340 C.C. het onderzoek naar de werkelijke vader.
Napoleon meende immers dat elke poging tot weerlegging van het vaderschap de autoriteit van
het gezinshoofd ondermijnde.225 De man kon op grond van dit artikel dus ontlopen aan zijn
verantwoordelijkheid tegenover een buitenechtelijk kind, de vrouw niet.226 Omdat de
biologische vader niet opgespoord mocht worden, moest de vrouw haar buitenechtelijk kind
noodgedwongen opnemen in de echtvereniging. Dat kind viel hierdoor onder de
verantwoordelijkheid van haar echtgenoot. “Pater est, quem nuptiae demonstrant” was de
Romeinsrechtelijke uitdrukking die aangehaald werd: van elk kind dat binnen het huwelijk
geboren werd, moest worden aangenomen dat de echtgenoot de vader was.227 De enige uitweg
die de vrouw bezat om schandalen te vermijden, was het kind te vondeling leggen of in het
geheim abortus plegen.
124. Er was één uitzondering voorzien in artikel 340 C.C. Het verbod op het
onderzoek naar vaderschap gold niet wanneer het een ‘ontvoering’ betrof.228 De ontvoering
moest wel gebeurd zijn gedurende het wettelijke tijdperk van de verwekking. De vraag naar de
222 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 54. 223 F. PORTALIS, Discours, rapports et travaux inédits sur le Code Civil, Parijs, Joubert, 1844, 204-205. 224 C.-L. MONTESQUIEU, Œuvres complètes de Montesquieu: avec des notes de Dupin, Crevier, Voltaire, Mably, Servan, La Harpe etc., Parijs, Chez Lefevere, 1835, 425. 225 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 20. 226 M.-T. COENEN, D. KEYMOLEN en M. SMET, Stap voor stap: geschiedenis van de vrouwenemancipatie in België, Brussel, Kabinet van de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Emancipatie, 1991, 21-22. 227 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 20. 228 V.-N. MARCADÉ, Explication théorique et pratique de code Napoléon, I, Parijs, Delamotte, 1869, 73-74.
54
vaststelling van vaderschap kon in dat geval door elke belanghebbende partij worden ingesteld.
De moeder werd eveneens als een belanghebbende partij beschouwd en kon dus ook de
vordering instellen.229 Dit wilde nog niet zeggen dat de verkrachter als vader aangewezen moest
worden. Volgens Napoleon moest een geldboete volstaan op grond van de Code Pénal, het kind
erkennen hoefde niet.230 Volgend citaat van rechtsgeleerde Joseph-André Rogon uit 1827
illustreert hoe sceptisch men stond ten opzichte van een mogelijke ‘ontvoering’ van de vrouw
en de daaruit vloeiende uitzonderingsregel van artikel 340 C.C.:
“De wetgever mogt niet dulden, dat eene schaamteloze moeder naar willekeur
den alleronschuldigsten een gehaat vaderschap zou kunnen aanvrijven. De man
van een eerlijk en onberispelijk gedrag behoorde beveiligd te worden tegen de
aantijgingen eener onbeschaamde vrouw en van kinderen die hem vreemd
zijn.”231
125. Het hoofdstuk ‘wederzijdse rechten en plichten van echtgenoten’ in het
Burgerlijk Wetboek van 1803 bevat dus al van meet af aan een eerste fundamentele
ongelijkheid tussen man en vrouw. In tegenstelling tot wat artikel 212 C.C. liet vermoeden, was
er sprake van een dubbele moraal: aan de vrouw werd kuisheid opgelegd, terwijl er aan de man
een grotere seksuele vrijheid gegeven werd.232 Zelfs de rechten en plichten die wederzijds
waren, waren niet noodzakelijk gelijk.
229 V.-N. MARCADÉ, Explication théorique et pratique de code Napoléon, I, Parijs, Delamotte, 1869, 73. 230 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 19. 231 J.-A. ROGRON, Burgerlijk wetboek opgehelderd door deszelfs gronden en door voorbeelden, met de oplossing, onder elk artikel, van de moeijelijkheden, zoowel als van de voornaamste regtskwestien, welke de tekst oplevert, en de definitien van alle regtstermen, I, Breda, F.B. Hollingérus Pijpers, 1827, 225. (hierna: J.-A. ROGRON, Burgerlijk wetboek opgehelderd) 232 J. WEEKS, Sex, politics and society: the regulation of sexuality since 1800, Londen, Longman, 1989, 22.
55
1.4 MARITALE MACHT SENSU STRICTO
126. De maritale macht sensu stricto werd omschreven in art. 213 C.C.233 Op grond
van dit artikel was de man bescherming verschuldigd aan zijn vrouw, terwijl de vrouw hem
moest gehoorzamen. Artikel 213 C.C. hield met andere woorden linea recta een onderwerping
van de vrouw aan de macht van de man in. Zodra de vrouw in het huwelijksbootje stapte, kon
ze niet meer gaan en staan waar ze wou. Haar doen en laten werd bepaald door haar echtgenoot,
die ze moest te gehoorzamen.
127. Portalis verantwoordde in 1803 de gehoorzaamheid als volgt: “L 'obéissance
de la femme est un hommage rendu au pouvoir qui la protége.”234 Door haar man te
gehoorzamen, bewees ze hem een eer. Het was schandelijk en beledigend voor de man als zijn
vrouw ongehoorzaam was. Daarnaast werd haar gehoorzaamheid noodzakelijk geacht opdat de
man haar ten volle zou beschermen. Volgend citaat van de Huiswet (1893) illustreerde dit: “De
vrouw is verplicht aan den man te gehoorzamen en onderhevig te zijn. Hoe zou de man anders
zijne vrouw wezenlijk kunnen beschermen en voorstaan? ’t Eene vloeit noodzakelijk uit het
ander.”235 Als de gehuwde vrouw aan de bevelen van haar echtgenoot gehoorzaamde, dan
kwam het allemaal goed. Kortom, een deugdzame echtgenote nam genoegen met ‘de glorie van
gehoorzaamheid’.236
128. Men vond de gehoorzaamheid ook terug in artikel 214 C.C. Dit artikel bepaalde
dat de vrouw verplicht was om samen te wonen met haar man en hem overal moest volgen,
waar hij zich ook vestigde.237 Dit was de volgplicht van de vrouw tegenover haar man. Hij kon
op zijn beurt het tuchtigingsrecht uitoefenen wanneer zijn vrouw haar volg- of
gehoorzaamheidsplicht niet nakwam. Tot slot beschikte de man ook over een controlerecht op
de persoonlijke betrekkingen en briefwisseling van zijn vrouw.238 Wat volgt, is een korte
bespreking van deze drie gevolgen van de maritale macht sensu stricto.
233 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 23. 234 F. PORTALIS, Discours, rapports et travaux inédits sur le Code Civil, Parijs, Joubert, 1844, 204. En J.-M. LOCRÉ, Esprit du Code Napoléon, tiré de la discussion, ou Conférence historique, analytique et raisonnée du projet de code civil, des observations des tribunaux, des procès-verbaux du conseil d'état, des observations du tribunat, des exposés de motifs, des rapports et discours, II, Parijs, Imprimerie impériale, 1805, 340. (hierna : J.-M. LOCRÉ, Esprit du Code Napoléon, II) 235 J. ROMMENS, Huiswet: de persoonlijke betrekkingen volgens het Belgisch Burgerlijk Wetboek, Gent, Siffer, 1893, 66. 236 A. P. ORBÁN, “De correspondentie van Abélard en Héloïse: rede versus emoties” in R. E. V. STUIP en C. VELLEKOP (eds.), Emoties in de Middeleeuwen, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1998, 110. 237 J.-A. ROGRON, Burgerlijk wetboek opgehelderd, supra vn. 231, 161. 238 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 37-38.
56
§1 DE VOLGVERPLICHTING VOOR DE VROUW
129. Op grond van artikel 214 C.C. was de vrouw verplicht om met haar man samen
te wonen en hem te volgen waar hij het nodig achtte.239 De wet voegde daar meteen een
tegenprestatie van de man aan toe: hij was verplicht om zijn vrouw te ontvangen. Hierdoor hield
artikel 214 C.C. impliciet een wederkerige verbintenis in.240
130. Opnieuw dient er opgemerkt te worden dat de wederzijdse verbintenis,
niet noodzakelijk gelijk was. Zo had de man het recht om afwezig te zijn, maar de vrouw niet.241
Bovendien behoorde de keuze van verblijfplaats tot de exclusieve bevoegdheid van de man.242
De vrouw mocht op basis van artikel 108 C.C. geen andere woonplaats hebben dan de
woonplaats van haar man. Meer nog, zelfs wanneer hij zich in het buitenland vestigde, was de
vrouw verplicht om haar man te volgen.243
131. Een nuancering is hier op zijn plaats. Allereerst veronderstelde de term ‘zich
vestigen’ een zekere ‘bestendigheid’, meer bepaald ‘een stabiliteit van verblijf’. Wanneer de
man op het idee kwam om een zwerversbestaan te gaan leiden, dan was zijn echtgenote van
haar volgplicht ontheven.244 De negentiende eeuwse rechtsleer bevestigde hiermee de stelling
“La femme doit suivre son mari, à moins qu'il ne soit vagabond.”.245
132. Bovendien was de vrouw van haar volgverplichting ontheven wanneer de man
zijn vrouw weigerde te ontvangen, of wanneer hij haar geen behoorlijk onderkomen
verschafte.246 Volgens sommige rechtsleer, kon de man in dergelijke omstandigheden
gedwongen worden onderhoudsgeld te betalen aan zijn echtgenote.247 Meer nog, de vrouw kon
mits machtiging van de rechtbank een beroep doen op een gewapende macht om toegang te
krijgen tot de echtelijke woning.248
239 G. BELTJENS, Code Civil annoté d’après les principes juridique, la doctrine des auteurs belges et français reproduite ou analysée, les décisions des tribunaux et les cours de Belgique et de France de 1804 à 1904, I (articles 1 à 515), Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1905, 249. (hierna : G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge) 240 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 33. 241 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 249. 242 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 33. 243 V.-N. MARCADÉ, Explication théorique et pratique de code Napoléon, Parijs, Delamotte, 1869, 639. 244 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 33. 245 J. PONTAS, Dictionnaire de cas de conscience, ou Décisions des plus considérables dificultez touchant la morale et la discipline ecclésiastique, II, Parijs, Simon Langlois, 1726, 445. 246 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 34. 246 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 249. 247 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 249. En A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 34. 248 C. DIEHL, Jus Romanum: de nuptiis: Droit civil français : Du mariage en général et des obligations du mariage ; des droits des époux et des secondes noces en particulier, Straatsburg, Berger-Levrault, 1853, 22-23.
57
133. De omgekeerde situatie, waarbij de vrouw weigerde haar man te volgen, stond
niet nader beschreven in de Code Civil. Deze leemte werd opgelost door de rechtspraak. Zo
mocht de man beslag leggen op de goederen van zijn vrouw tot haar terugkeer.249 Over de
mogelijkheid tot het eisen van schadevergoeding bestond uiteenlopende rechtspraak (zie bijlage
4). In sommige rechtbanken werd ‘de van huis weggelopen vrouw’ veroordeeld tot betaling van
een schadevergoeding aan haar man.250 Ook het Hof van Cassatie volgde die opvatting in een
arrest van 1899 waarin geoordeeld werd dat de man gerechtigd was een vergoeding te eisen van
zijn vrouw die haar volgplicht niet nakwam.251 Hierbij werd er verwezen naar een
Romeinsrechtelijke uitdrukking die gehanteerd werd in het Engels recht: “a claim per quod
servitium amisit”. Door het verlies van de huishoudelijke hulp van zijn echtgenote, had de man
materiële schade opgelopen. Andere rechters waren dan weer van oordeel dat de
machtsvordering (‘droit de puissance’) te onderscheiden viel van de schuldvordering (‘droit de
créance’).252 Volgens deze visie gaf enkel de schuldvordering recht op schadevergoeding en
intresten, maar de machtsvordering niet.
§2 HET TUCHTIGINGSRECHT VAN DE MAN
134. De maritale macht sensu stricto omvatte ook het tuchtigingsrecht.253 Hoewel de
Code Civil van 1804 zweeg over het tuchtigingsrecht van de man, werd het in de rechtsleer en
rechtspraak algemeen aanvaard dat de man zijn tuchtigingsrecht mocht uitoefenen om de
gehoorzaamheid van zijn vrouw af te dwingen.254 Meer nog, de naleving van haar plicht tot
gehoorzaamheid kon desnoods manu militari gevorderd worden.255 Daarbij kon er een beroep
gedaan worden op zowel een gerechtsdeurwaarder als op de gewapende macht.256
135. Het recht om te corrigeren was een gevestigde praktijk in het Romeins recht en
bleef krachtig doorleven in de middeleeuwen, zelfs tot en met de negentiende eeuw. 257 Het gros
van de negentiende-eeuwse rechtspraak erkende het tuchtigingsrecht van de man, ondanks het
249 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 33. 250 J.-B. SIREY, Les codes annotés de Sirey et Gilbert: contenant toute la jurisprudence des arrêts et la doctrine des auteurs, Parijs, Marchal et Billard, 1901, 180. 251 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 251 252 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 33. 253 M. BRAUN, De prijs van de liefde: de eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis, Amsterdam, Het Spinhuis, 1992, 24. 254 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 56. 255 J.-A. ROGRON, Burgerlijk wetboek opgehelderd, supra vn. 231, 161. 256 N. ARNAUD-DUC, “De tegenstrijdigheden van het recht” supra vn. 3, 58. 257 M. SALDEN, Tussenkomsten van de schepenen van de Keure bij echtelijk geweld in het laatmiddeleeuwse Gent, onuitg. masterproef Letteren en Wijsbegeerte UGent, 2008, 29.
58
ontbreken van een expliciete wettelijke bepaling. Een eerste vonnis kwam er vier jaar na de
invoering van de Code Napoléon, waarin het Parijse Hof van Beroep oordeelde dat de vrouw
manu militari gedwongen kon worden te gehoorzamen.258
136. Een kenschetsend voorbeeld is het arrest van 9 augustus 1826 door het Franse
Hof van Cassatie, het hoogste rechtscollege (zie bijlage 3). De vrouw in kwestie, Madame
Liegey verzette zich tegen het tuchtigingsrecht van haar man en beriep zich op artikel 4 van de
Charte Constitutionnelle van 1814: “La liberté individuelle est également garantie, personne
ne pouvant être poursuivi ni arrêté que dans les cas prévus par la loi et dans la forme qu'elle
prescrit.”259 Haar verweer werd echter afgewezen. De cassatierechter oordeelde dat de man,
die alle middelen had uitgeput om zijn echtgenote terug te laten terugkeren naar de echtelijke
woning, dwang mocht gebruiken tegen de persoon van zijn vrouw. En daarbij, zo oordeelde de
cassatierechter, was het toegelaten een beroep te doen op de politie.260 Doodslag of moord werd
niet aanvaard als een uitoefening van het tuchtigingsrecht.
137. Kortom, het geweld door mannen op vrouwen werd enkel aanvaard als het als
doel had zijn vrouw te laten ‘gehoorzamen’. Het tuchtigingsrecht lag dus in het verlengde van
de gehoorzaamheidsplicht: wie niet horen wil, moet voelen.
§3 HET CONTROLERECHT VAN DE MAN
138. Een derde en laatste aspect van de maritale macht sensu stricto was het
controlerecht van de man. Hoewel niet expliciet in de wet vermeld, omhelsde het controlerecht
twee zaken. De man had het recht om toezicht uit te oefenen op enerzijds de persoonlijke
betrekkingen van zijn echtgenote, en anderzijds de briefwisseling van zijn vrouw.261
139. Op basis van het controlerecht op de persoonlijke relaties van de vrouw, kon de
man zijn echtgenote verbieden om contact te hebben met bepaalde personen of om bepaalde
gelegenheden te bezoeken.262 Zo kon voorkomen worden dat ze contact zou hebben met
personen die een slechte invloed op haar konden hebben. Tijdens de besprekingen van de Code
258 P. GILBERT en J.-B SIREY, Les codes annotés de Sirey: contenant toute la jurisprudence, des arrêts et la doctrine des auteurs, I, Parijs, Marchal et Billard, 1892, 127. 259 Art. 4 Charte Constitutionnelle (FR) 4 juni 1804, http://www.conseil-constitutionnel.fr/conseil-constitutionnel/francais/la-constitution/les-constitutions-de-la-france/charte-constitutionnelle-du-4-juin-1814.5102.html. 260 A. LEDRU-ROLLIN, Journal du Palais: jurisprudence français, XX, Parijs, F. F. Parijs, 1840, 793-794. 261 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 37-38. 262 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 37.
59
Civil in de Raad van State drukte Napoleon dit recht als volgt uit: “Le mari a le droit de dire à
sa femme: Madame, vous ne sortez pas! Madame, vous n’irez pas à la comédie! Madame, vous
ne verrez pas telle out elle personne!”263
140. Daarnaast had de man het recht om de briefwisseling van zijn vrouw te
onderscheppen en te controleren. Dit betrof zowel de brieven die de vrouw ontving, als deze
die ze zelf schreef.264 Meer nog, deze vertrouwelijke brieven konden door de man aangewend
worden als bewijs voor de rechtbank.265 De vrouw had deze rechten niet.
263 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 54. En A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 37-38. 264 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 248. 265 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 248. En A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 38.
60
1.5 HANDELINGSONBEKWAAMHEID VAN DE VROUW
141. Zodra de vrouw in het huwelijksbootje stapte, werd zij handelingsonbekwaam.
De handelingsonbekwaamheid had betrekking op de ‘juridische activiteiten’ van de gehuwde
vrouw: het stellen van rechtshandelingen en het optreden in rechte.266 Zij moest hiervoor steeds
gemachtigd worden door haar man. De vrouw werd dus in het rechtsverkeer door haar
echtgenoot vertegenwoordigd.267
142. Is de handelingsonbekwaamheid een gevolg van de maritale macht? Het gros
van de rechtsgeleerden, waaronder de gezaghebbende Henri De Page, waren van mening dat de
handelingsonbekwaamheid een specifieke toepassing was van de maritale macht.268 Ook
Portalis met zijn belangrijke invloed op de Code Civil, deelde dit gedachtegoed. 269
143. Anderen daarentegen waren van mening dat de onbekwaamheid geen
noodzakelijk gevolg was van de maritale macht: “Men heeft rechtsstelsels gekend waarin de
man een zeker gezag over zijn vrouw uitoefende, maar waar laatstgenoemde niet
handelingsonbekwaam was.”270 Een voorbeeld hiervan was de vrouw in het Oud-Germaans
recht: zij was gedurende de vroege middeleeuwen in de meeste gebieden handelingsbekwaam,
ook onder het gezag van haar man.271 In de late middeleeuwen doken er echter weer heel wat
beperkingen op met betrekking tot haar handelingsbekwaamheid.272
144. De gehuwde vrouw werd ‘algemeen’ handelingsonbekwaam beschouwd. Dit
betekende dat de handelingsonbekwaamheid voor haar de regel was, ongeacht de keuze van het
huwelijksstelsel.273 Zij werd slechts bekwaam geacht in uitzonderlijke gevallen, die de
wetgever expressis verbis had ingeschreven in de wet.274 De wet ging dus uit van een principiële
handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw, met daarop een in de wet opgenomen
beperkt aantal uitzonderingen.
266 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1934, 655. 267 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 56. 268 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1934, 654-655. En A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 41. 269 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 24. 270 J. M. PAUWELS, Rechten en plichten van gehuwden: het primair huwelijksstelsel (art 212-224 BW), Leuven, Uitgeverij Acco, 1980, 29. 271 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, 192. 272 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, 192. 273 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 253. 274 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 42.
61
145. De in het primair huwelijksvermogensstelsel besloten principes, waaronder de
handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw, waren van openbare orde.275 Een
huwelijkscontract kon dus geen handelingsbekwaamheid geven aan de vrouw.276
Huwelijksovereenkomsten die de juridische gelijkheid en handelingsbekwaamheid van de
echtgenoten aantastten, waren dus nietig.
146. Ook wanneer echtgenoten buiten gemeenschap van goederen getrouwd waren,
was de machtiging van de man vereist. In dit huwelijksstelsel had de man wel het genot en het
beheer van de goederen van zijn vrouw, maar hij mocht ze in geen geval vervreemden.277
Bovendien gold de principiële handelingsonbekwaamheid van de vrouw in geval van scheiding
van goederen.
147. Waaruit bestond nu die onbekwaamheid? Zij hield in dat de gehuwde vrouw de
machtiging van haar man nodig had om geldig te kunnen handelen.278 Weigerde de man zijn
vrouw te machtigen, of was hij in de onmogelijkheid dit te doen, dan kon de vrouw zich tot de
rechtbank wenden.279 De machtiging zowel verleend door de man of door de rechtbank werden
geregeld door de artikelen 215-226 C.C.
148. De handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw strekte zich uit tot
enerzijds het stellen van rechtshandelingen, en anderzijds het optreden in rechte. Het betrof dus
in essentie de (buiten)gerechtelijke juridische activiteit van de gehuwde vrouw. Wat volgt is
een korte bespreking van de twee onbekwaamheden: 1) optreden in rechte en 2) het stellen van
rechtshandelingen.
275 W. DELVA., “De algemene principes met betrekking tot het secundair huwelijksvermogensrecht”, TPR 1978, 316. 276 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 129, nr.96. 277 J.-A. ROGRON, Burgerlijk wetboek opgehelderd, supra vn. 231, 162. 278 J. ROMMENS, Huiswet: de persoonlijke betrekkingen volgens het Belgisch Burgerlijk Wetboek, Gent, Siffer, 1893, 68. 279 A. DE VOS, De gehuwde vrouw en hare behandeling door de wet, 1903, Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 5.
62
§1 OPTREDEN IN RECHTE
149. Artikel 215 C.C. stelde dat de gehuwde vrouw niet in rechte mocht verschijnen
zonder machtiging van haar man. Dit beginsel werd ingegeven door de overweging dat een
veroordeling meestal het patrimonium ging aantasten, en een proces soms hoge gerechtskosten
met zich mee kon brengen.280 Om een proces te kunnen voeren moest de vrouw dus daartoe
gemachtigd worden door de man. Dit principe gold zowel in haar hoedanigheid als eiseres als
verweerster.281
150. Zelfs als de vrouw een openbare koopvrouw was, had ze machtiging nodig van
haar man om voor de rechtbank te verschijnen (art. 215 C.C.). Een ‘openbare koopvrouw’ was
een vrouw die daden van koophandel stelde en daarvan haar beroep maakte.282 Het houden van
een winkel werd daartoe niet vereist.283 De wet van 15 december 1872 voegde er wel aan toe
dat de vrouw een ‘afzonderlijke handel’ behoorde te drijven dan die van haar man.284 De vrouw
moest met andere woorden een handel aangaan en drijven in eigen naam.285 Wanneer een vrouw
goederen verkocht in naam van haar man, was zij geen koopvrouw: “in dat geval werd zij
aanzien als enkele bediende of werktuig van de man”.286 Uit dit citaat bleek dat bepaalde
rechtsleer de vrouw zelfs reduceerde tot een ‘ding’, wat mijn inziens nog een trapje lager was
dan een ‘tweederangsburger’.
151. Wanneer moest de man zijn machtiging verlenen? In beginsel was zijn
machtiging vereist op het ogenblik waarop de vrouw haar proces aanspande. Het ontbreken van
dergelijke machtiging werd immers gezien als een inbreuk op de openbare orde.287 Bovendien
was zijn toestemming vereist voor elk niveau van rechterlijke macht (van eerste aanleg tot in
cassatie).288 Men vertrok opnieuw vanuit het standpunt dat er gerechtskosten waren aan iedere
procedure, uiteraard ook wanneer de gehuwde vrouw bijvoorbeeld in beroep ging.289
280 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 86. 281 J.-A. ROGRON, Burgerlijk wetboek opgehelderd, supra vn. 231, 162. En J.-M. LOCRÉ, Esprit du Code Napoléon, II, supra vn. 234, 348. 282 V.-N. MARCADÉ, Explication théorique et pratique de code Napoléon, I, Parijs, Delamotte, 1869, 534. 283 V.-N. MARCADÉ, Explication théorique et pratique de code Napoléon, I, Parijs, Delamotte, 1869, 534. 284 Wet 15 december 1872 tot wijziging van titels I tot IV van boek I van Wetboek van Koophandel, BS 22 december 1872. 285 A. DE VOS, De gehuwde vrouw en hare behandeling door de wet, 1903, Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 22. 286 J. ROMMENS, Huiswet: de persoonlijke betrekkingen volgens het Belgisch Burgerlijk Wetboek, Gent, Siffer, 1893, 74. 287 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 88. 288 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 254. 289 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 88.
63
152. Wat betreft het moment waarop de machtiging verleend moest worden, was de
rechtspraak en rechtsleer soepeler rond de eeuwwisseling van 1900. Zo aanvaardde het Hof van
Beroep in Brussel in 1903 dat de man zijn toestemming kon geven in de loop van de procedure,
op voorwaarde dat de machtiging werd verleend vóór het vonnis.290 De rechtbanken gaven de
vrouw hier meer ruimte toe dan wat de wet oorspronkelijk toeliet.
153. Als de man zijn machtiging weigerde, kon de vrouw haar toevlucht zoeken bij
de rechtbank, die op grond van artikel 218 C.C. de vrouw kon machtigen om in rechte op te
treden. De rechter trad slechts subsidiair op, want de vrouw moest eerst met aandrang haar
echtgenoot aanmanen tot het verlenen van de machtiging.291 Wanneer de machtiging ook door
de rechtbank werd geweigerd, kon de vrouw beroep aantekenen.292 Naar mijn mening kan dit
enigszins als een afzwakking van de maritale macht beschouw worden.
154. Artikel 216 C.C. bevatte een uitzondering op de regel: er was geen machtiging
vereist als de vrouw vervolgd werd voor straf- of politiezaken. Twee rechtvaardigingen lagen
aan de grondslag van deze uitzondering.293 Allereerst kon men niet dulden dat de macht van de
man de strafvervolging zou verhinderen. “L’autorité du mari disparaît devant celle de la loi”,
aldus Portalis aan het woord.294 Ondergeschikt moest de vrouw het recht bezitten zich te kunnen
verdedigingen, zonder dat haar verweer afhankelijk werd gesteld van de instemming van haar
man.295 De tweede en subsidiaire rechtvaardiging betrof dus de rechten van verdediging in
strafzaken. Ook voor vrouwen waren die noodzakelijk.
155. Wanneer de gehuwde vrouw een echtscheidingsgeding wou inleiden, dan moest
zij geen machtiging krijgen van haar echtgenoot, maar van de rechtbank. Een vordering tot
scheiding van goederen van de vrouw vereiste ook geen machtiging. 296
290 Brussel, 24 maart 1903, Pas. 1904, II, 11. 291 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 270. 292 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 270. 293 J.-M. LOCRÉ, Esprit du Code Napoléon, II, supra vn. 234, 356. 294 F. PORTALIS, Discours, rapports et travaux inédits sur le Code Civil par Jean-Étienne-Marie Portalis, Parijs, Joubert, 1844, 205. 295 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 90. 296 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 129, nr.119.
64
§2 HET STELLEN VAN RECHTSHANDELINGEN
156. Overeenkomstig artikel 217 C.C. kon de vrouw niet weggeven, niet
vervreemden, niet met hypotheek bezwaren en geen schenking of erfenis aangaan, zonder de
medewerking of schriftelijke toestemming van haar man. Deze opsomming was niet limitatief,
maar exemplatief.297
157. Het specialiteitsbeginsel vereiste dat de machtiging ‘bepaald’ was. Dat hield in
dat de machtiging enkel toegestaan kon worden voor één of meer welomschreven
rechtshandelingen. De vrouw kon dus geen machtiging bekomen om bijvoorbeeld al haar
goederen te verkopen. Zowel het voorwerp van het contract, als de bijzondere voorwaarden
moesten worden uitgestippeld, en dit uiterlijk op het ogenblik zelf van de rechtshandeling. 298
158. Zoals bij de machtiging tot optreden in rechte, kon ook hier de rechter
tussenkomen. Wanneer de man weigerde zijn machtiging te geven aan zijn vrouw om een
handeling te verrichten, mocht zij haar echtgenoot rechtstreeks dagvaardigen voor de rechtbank
van eerste aanleg van het arrondissement van hun gezamenlijke woonplaats. De rechter kon de
machtiging geven of weigeren nadat de man was gehoord in de raadkamer of behoorlijk was
opgeroepen.299
A. VERVREEMDEN, VERKRIJGEN, VERBINTENISSEN AANGAAN
159. Bij nadere ontleding van artikel 217 C.C., en rekening houdend met het
exemplarisch karakter, kunnen we de opsomming herleiden tot drie soorten rechtshandelingen:
de onbekwaamheid 1) om te vervreemden, 2) om te verkrijgen en 3) om verbintenissen aan te
gaan.300 De vrouw was dus met andere woorden onder andere handelingsonbekwaam om
buitengerechtelijk rechtshandelingen (‘des actes extra-judiciaire’) te stellen.301
160. Allereerst kon de gehuwde vrouw ‘niet vervreemden’. Dit omvatte een breed
scala aan rechtshandelingen. Zo was ze niet bekwaam om haar goederen te verkopen, te ruilen,
297 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 263. 298 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 46. 299 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 26. 300 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 45. 301 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1934, 637-638.
65
te schenken, in te brengen in een vennootschap en dergelijke meer.302 Het verbod had dus
betrekking op zowel de vervreemding om niet, als ten bezwarende titel.303 Bovendien was het
ook niet mogelijk om als vrouw zakelijke rechten op goederen te vestigen. Zo had zij
bijvoorbeeld geen recht om vruchtgebruik te vestigen zonder machtiging van haar man.304
161. Het verbod waarbij de gehuwde vrouw geen schenking onder levenden kon doen
zonder bijstand of toestemming van haar man of de rechter, was één van de weinige zaken die
behouden werd bij de wet van 30 april 1958.305 Deze wet schafte immers de maritale macht
af,306 wel met die nuance dat het verbod om als gehuwde vrouw te schenken, behouden werd.
162. Ook was de vrouw niet bij machte om ‘te verkrijgen’ op zelfstandige wijze, noch
te bezwarende titel, noch ten kosteloze titel. Volgens de letter van de wet werd de vrouw niet
bekwaam geacht om een brood te kopen. Het was haar bijvoorbeeld ook verboden om een
schenking te ontvangen.307 Dit verbod werd verantwoord door het feit dat er lasten konden
kleven aan de schenking.308 Bovendien werd het niet gepast geacht om als vrouw zonder
medeweten van haar man een schenking te krijgen. Dit kon immers bij haar man tot achterdocht
ten opzichte van zijn echtgenote leiden. De betamelijkheid en kuisheid van de vrouw eiste als
dusdanig een verbod voor de gehuwde vrouw tot het ontvangen van schenkingen.309
163. Tot slot was de vrouw onbekwaam om ‘verbintenissen aan te gaan’. Deze
onbekwaamheid omhelsde een breed spectrum aan rechtshandelingen zoals lening, dading,
borgstelling, betaling van een reeds verjaarde schuld, enzovoort. Ook wanneer de vrouw
bijvoorbeeld een portret van zichzelf wou laten maken en daartoe een overeenkomst diende te
sluiten met een schilder, was de toestemming van haar man vereist. Bovendien kon de man ook
op basis van zijn controlerecht zijn vrouw verbieden om een schilder te contacteren.310
302 V.-N. MARCADÉ, Explication théorique et pratique de code Napoléon, I, Parijs, Delamotte, 1869, 528. 303 J.-M. LOCRÉ, Esprit du Code Napoléon, II, supra vn. 234, 349. 304 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 45. 305 J. GERLO, “De gelijkheid tussen man en vrouw en het burgerlijk wetboek”, TPR 1976, 213, nr. 12-13. 306 Infra nr. 182. 307 V.-N. MARCADÉ, Explication théorique et pratique de code Napoléon, I, Parijs, Delamotte, 1869, 528-529. 308 Bijvoorbeeld een schenking met de last om in de levensonderhoud van de schenker te voorzien, een schenking met beding van (tijdelijke) onvervreemdbaarheid, een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik enzovoort. 309 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 45. 310 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 38.
66
B. HUISHOUDELIJK MANDAAT
164. Vrij snel stelde het probleem zich hoe de juridische principes van artikel 217
C.C. te verenigen waren met de feitelijke toestand. Van oudsher was het huishouden de taak
van de vrouw. Bij het uitoefenen van haar huishoudelijke functie was zij bijna dagelijks
verplicht met derden te handelen: bij het kopen van levensmiddelen, farmaceutische producten
en kleren, het afsluiten van contracten met dienstboden, het in dienst nemen van huispersoneel
en dergelijke meer. Volgens de letter van de wet zou de man bij iedere dergelijke verrichting
moeten tussenkomen om zijn machtiging te verstrekken, wat onhoudbaar was. Daarom riep de
rechtspraak een fictie in het leven: de theorie van het stilzwijgend mandaat van de gehuwde
vrouw.311
165. Volgens de leer van het huishoudelijk mandaat werd de man vermoed aan zijn
vrouw een stilzwijgend mandaat te hebben verleend om hem te vertegenwoordigen en in zijn
naam overeenkomsten te sluiten die kost en onderhoud van het gezin verzekerden.312 De
gehuwde vrouw kon dus geldig uitgaven doen voor het huishouden en alleen haar echtgenoot
werd gebonden door de rechtshandeling. De vrouw trad wel niet op in eigen naam maar
vertegenwoordigde haar man in het kader van een stilzwijgend mandaat.313
§3 BIJZONDERE BEPALINGEN
166. Naast de algemene beginselen omtrent de handelingsonbekwaamheid van de
gehuwde vrouw, bevatte het Burgerlijk Wetboek van 1804 nog een aantal bijzondere
bepalingen (art. 220-226 C.C.). In wat volgt, beperk ik mij tot de essentie van deze artikelen.
167. De eerste bijzondere bepaling betrof de handel en wandel van de openbare
koopvrouw met betrekking tot haar handelszaken.314 Bij toepassing van de maritale macht, kon
de vrouw geen openbare koopvrouw zijn zonder de uitdrukkelijke machtiging van haar man.315
Bij weigering kon de vrouw geen toevlucht zoeken tot de rechter.316 Wanneer de man wel zijn
311 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 99. 312 H. CASMAN, “Het huishoudelijk mandaat”, TPR 1975, 118. 313 C. DE BUSSCHERE, “De feitelijke scheiding der echtgenoten”, Jura Falco. 1973, 50. 314 Definitie ‘openbare koopvrouw’: supra nr. 150. 315 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 274. 316 A. DE VOS, De gehuwde vrouw en hare behandeling door de wet, 1903, Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 21.
67
machtiging had verleend voor de handel in het algemeen, kon de openbare koopvrouw zonder
verdere machtiging verbintenissen aangaan voor alles wat haar handel aanging.317
168. De echtgenoot kon eveneens een algemene machtiging verlenen aan zijn vrouw
op grond van artikel 223 C.C. Het belang van deze algemene machtiging diende echter beperkt
te worden, want ze gold niet voor het aangaan van contracten of voor het verschijnen in
rechte.318 Deze machtiging was enkel van toepassing op het ‘beheer’ van goederen, en gold dan
als volmacht.319
169. Naast de weigering tot machtiging van de man, waren er nog drie andere
gevallen waar de rechter de gehuwde vrouw kon machtigen om in rechte op te treden of om te
contracteren: 1) wanneer de man veroordeeld was tot een lijf- of dwangstraf (art. 221 C.C.), 2)
wanneer hij ontzet of afwezig was (art. 222 C.C.) en 3) wanneer de man minderjarig was (art.
224 C.C.).
170. Wanneer de man een lijf- of dwangstraf had opgelopen, werd zijn gezag tijdelijk
geschorst en vervangen door dit van de rechter (art. 221 C.C.).320 Dit betekende onder andere
dat de rechter de machtiging kon verlenen zonder de veroordeelde man te horen of op te roepen.
Ondanks de tijdelijke schorsing van de maritale macht, kon de vrouw gedurende die periode
niet alleen in rechte optreden of rechtshandelingen stellen, behalve na gerechtelijke machtiging.
Het huwelijk bestond immers nog altijd.321
171. Bij afwezigheid of ontzetting van de man, kon de vrouw een machtiging
bekomen van de rechtbank, maar enkel met kennis van zaken (art. 222 C.C.). De term
‘afwezigheid’ veronderstelde een enkele niet-aanwezigheid van de man. Een verklaring van
afwezigheid was dus niet vereist.322
172. In tegenstelling tot de veroordeelde of afwezige man, was de ontzette man wel
fysiek aanwezig in de buurt van zijn vrouw. De verleiding was dan ook groot om zijn
toestemming te geven, ondanks de vereiste van gerechtelijke machtiging. De machtiging van
317 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 28-29. 318 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 277. 319 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 52. 320 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 27. 321 J.-M. LOCRÉ, Esprit du Code Napoléon, II, supra vn. 234, 367-368. 322 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 275.
68
een ontzette man werd echter als nietig aangezien.323 Enkel de rechtbank kon de vrouw
machtigen tot het optreden in rechte of tot het stellen van rechtshandelingen.
173. In het Burgerlijk Wetboek van 1804 werd men pas meerderjarig op
eenentwintigjarige leeftijd.324 Als de man deze leeftijd nog niet bereikt had, dan kon hij zijn
vrouw geen machtiging verlenen omdat hij er zelf nog één nodig had (art. 244 C.C.).325
174. De enige bepaling die een uitzondering vormde op de maritale macht als
dusdanig was artikel 226 C.C: de vrouw mocht zonder de machtiging van haar man, en dus
volledig autonoom, een testament verlijden. Portalis, één van de grote inspiratoren van de Code
Civil, verklaarde dat deze beschikkingen de regels van de echtscheiding niet konden schenden,
omdat ze maar uitwerking hadden na ontbinding van het huwelijk door het overlijden van de
vrouw.326
§4 DE SANCTIE
175. De handelingen verricht door de vrouw zonder de vereiste machtiging, waren
nietig. Het betrof een relatieve nietigheid: enkel de man of de vrouw zelf, of hun erfgenamen
hadden de mogelijkheid om de nietigheid te vorderen (art. 225 C.C.). Strekkend tot
bescherming van de vrouw, mocht de nietigheid noch door het Openbaar Ministerie, noch door
de rechtbank ambtshalve worden opgeworpen.327
323 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 276. 324 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, 194-199. 325 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 27. 326 F. PORTALIS, Discours, rapports et travaux inédits sur le Code Civil par Jean-Étienne-Marie Portalis, Parijs, Joubert, 1844, 334. 327 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 83.
69
2. HET ONTWERP LAURENT
2.1. INLEIDING
176. In het Avant-Projet de révision du Code Civil328 van François Laurent werd het
primair huwelijksstelsel besproken in de artikelen 208 tot en met 216 O.L. In tegenstelling tot
de Code Civil van 1804, waren deze ‘wederzijdse’ rechten en plichten daadwerkelijk ‘gelijk’.
Laurent verwierp zonder meer de maritale macht.329 Strevend naar gelijkheid tussen de
echtgenoten, introduceerde hij de handelingsbekwaamheid van de getrouwde vrouw.330 Het
verwerpen van enerzijds de maritale macht en anderzijds de handelingsonbekwaamheid van de
vrouw waren zonder meer één van zijn meest opmerkelijke progressieve artikelen uit het
voorontwerp.
177. De getrouwheidsverplichting uit de Code Civil werd wel behouden door Laurent.
Artikel 212 C.C., op grond waarvan de echtgenoten wederzijds gehouden waren tot
getrouwheid, hulp en bijstand werd letterlijk overgenomen in het voorontwerp (artikel 208
O.L.).331 Waar het overspel van de vrouw in de Code Civil op een dubbele wijze werd
gediscrimineerd, verdween deze ongelijkheid in het ontwerp van Laurent. Hierop zal in
hoofdstuk 2.3. worden ingegaan.
178. Artikel 213 C.C., de gehoorzaamheidsplicht, werd daarentegen niet behouden in
het voorontwerp.332 Laurent brak resoluut met de traditionele maritale macht en het
maatschappelijk conservatisme uit de Code Civil. Volgens hem berustte het huwelijk op
genegenheid van de echtgenoten, en deze genegenheid maakte de gehoorzaamheid
overbodig.333 Vrouw en man waren gelijk in zijn voorontwerp. De theorie van de ‘fragilitas
sexus’ was volgens hem pure onzin en in strijd met de gedachten, de gevoelens en de ideeën
van de moderne maatschappij.334 Ook de tweede pijler van de maritale macht, de noodzaak aan
eenheid in optreden, werd door Laurent weerlegd: als een vennootschap bestuurd kon worden
door twee personen, waarom zou dat in gezin dat niet kunnen?335 Laurents nieuwe
328 Hierna: voortonwerp of ontwerp Laurent (afgekort: O.L.). 329 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 434, nr. 1. 330 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 441, nr. 1. 331 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 434. 332 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 434, nr. 1 333 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 428, nr. 4. 334 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 72. 335 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 432, nr. 7.
70
grondbeginselen en argumenten omtrent de verwerping van de maritale macht worden
uiteengezet in hoofdstuk 2.2.
179. De afschaffing van de maritale macht bracht verschillende zaken met zich mee.
Allereerst waren de echtgenoten wederzijds gehouden tot samenwonen (art. 209 O.L). De
verdwijning van het controlerecht van de man, was een tweede gevolg. Tot slot konden de
echtgenoten niet meer gedwongen worden om hun verplichtingen na te komen. Laurent was
immers felle tegenstander van de uitvoering manu militari tegen de vrouw en verwierp zonder
meer het tuchtigingsrecht van de man. Deze drie gevolgen van de afschaffing van de maritale
macht worden besproken in hoofdstuk 2.4.
180. In tegenstelling tot de Code Civil, werd in het voorontwerp bepaald dat de
gehuwde vrouw handelingsbekwaam was (art. 211 t.e.m. 216 O.L.).336 Hierdoor verdwenen
meteen ook de contradicties tussen gehuwde en ongehuwde vrouwen, en tussen weduwen en
niet-weduwen. Laurent ergerde zich immers mateloos aan deze tegenstrijdigheden: “Le système
de l’incapacité de la femme mariée et de la capacité de la femme non mariée est un tissu
d’inconséquences. Comment s’est opéré ce miracle? Capable tant qu’elle est jeune fille, elle
devient incapable le jour de son mariage, puis elle redevient capable quand elle a le malheur
de perdre son mari.”337 In het voorontwerp werd bepaald dat de gehuwde vrouw, zoals de niet-
getrouwde vrouw of de weduwe, in beginsel handelingsbekwaam was. De
handelingsbekwaamheid van de gehuwde vrouw wordt behandeld in hoofdstuk 2.5.
181. Kortom, de ongelijkheid werd vervangen door gelijkheid, het gezag van de man
en de gehoorzaamheid van de vrouw werden vervangen door de samenwerking van beide
echtgenoten.338 De echtgenoten hadden dezelfde rechten, maar ook dezelfde plichten.
182. Zoals reeds eerder aangehaald, werd Laurents voorontwerp verworpen door de
katholieke regering. Zijn voorgestelde hervormingen werden één voor één verwezenlijkt, ook
al was dat weliswaar enkele decennia later. De maritale macht werd afgeschaft door de wet van
30 april 1958. In 1976 was de volledige juridische gelijkheid tussen man en vrouw gerealiseerd.
336 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 441, nr. 1. 337 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 433, nr. 8. 338 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 76.
71
2.2. JURIDISCH BETOOG
§1 VERWERPING VAN DE THEORIE VAN FRAGILITAS SEXUS
183. Laurent verwierp resoluut de theorie van de fragilitas sexus, ‘de vrouw als het
zwakke geslacht’. Hij verweet de rechtsgeleerden, waaronder Portalis, dat ze telkens
teruggrepen naar het argument dat de vrouw ‘van nature’ zwakker zou zijn: “Toujours la
nature! Ces idées, je serais tenté de dire ces phrases, sont répétées par tous les auteurs: l’un
coupe de l'autre, comme je viens le constater.”339 Er bestond niet zo iets als de ‘superieure’
echtgenoot en de ‘inferieure’ echtgenote.340 Volgens hem steunde de maritale macht alleen op
de fysieke macht en was ze dus niet, of op zijn minst gebrekkig, onderbouwd.341
184. Laurent meende dat de maritale macht en de theorie van de fragilitas sexus niet
de zienswijze was van de achttiende-eeuwse filosofen.342 Hij verwees daarbij naar het
gedachtegoed van de Franse verlichtingsfilosoof Nicolas de Condorcet, wat niet zo
verwonderlijk was. Als voorvechter van de rechten van de minderheden liep Condorcet vooruit
op zijn tijd en onderscheidde hij zich van de gangbare opvattingen.343 In 1794 schreef de
Fransman het werk ‘Esquisse d’un tableau historique des progrès de l’esprit humain’ dat pas
na zijn dood gepubliceerd werd.344 In dit werk pleitte hij onder andere voor gelijke rechten voor
vrouwen en de afschaffing van slavernij. De stelling dat vrouwen niet gelijk zijn aan mannen
berustte volgens hem op drogredenen en machtsmisbruik.“Cette inégalité n’a eu d’autre
origine que l’abus de la force, et c’est vainement que l’on essayé depuis de la justifier par des
sophismes”, aldus Condorcet.345 In de voorafgaande beschouwingen van het ontwerp van
Laurent werd dit citaat aangehaald om zijn eigen visie kracht bij te zetten.
185. Laurents argument « l’inégalité n’était pas l’avis de philosophes du dix-
huitième siècle » moest wel met een korrel zout genomen worden. Ondanks de opkomst van de
verlichting, waren er heel wat zeventiende- en achttiende-eeuwse filosofen vrouwonvriendelijk.
Verlichte geesten als Rousseau en Voltaire beschouwden de man als superieur.346 De beroemde
339 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 427, nr. 3. 340 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 425, nr. 1. 341 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 75. 342 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 425, nr. 1. 343 E. BADINTER en R. BADINTER, Condorcet: un intellectuel en politique (1743-1794), Parijs, Fayard, 1988, 159. 344 I. MCLAIN en F. HEWITT, Condorcet: foundations of social choice and political theory, Cheltenham, Edward Elgar Pub., 1994, 29. 345 J.-A.-N. DE CONDORCET, Esquisse d'un tableau historique des progrès de l'esprit humain, Parijs, Bibliothèque nationale, 1867, 367. 346 J. GERLO, “De gelijkheid tussen man en vrouw en het burgerlijk wetboek”, TPR 1976, 209, nr. 5.
72
Duitse filosoof Arthur Schopenhauer, met zijn werk ‘Er is geen vrouw die deugt’, behoorde tot
één van de meest pessimistische denkers van zijn tijd. Vanuit het perspectief van ongelijkheid
deelde hij een vrouwonvriendelijke gedachtegoed. “Dat vrouwen zo geschikt zijn om ons in
onze vroegste jeugd te verzorgen en op te voeden, komt omdat zij zelf kinderlijk en dom en
kortzichtig, in één woord hun leven lang grote kinderen zijn”, aldus Schopenhauer.347 Ook de
moraalfilosoof Immanuel Kant hield een patriarchale houding aan ten opzichte van de vrouw.
In tegenstelling tot wat Laurent beweerde, hadden vele ‘verlichte’ geesten een mondje vol over
de zogenaamde minderwaardigheid van vrouwen.
186. Laurent verwees niet enkel naar de verlichtingsfilosofen, maar ook naar het
oorspronkelijk ontwerp van het Burgerlijk Wetboek 1804.348 Voor we hierop ingaan, volgt eerst
in vogelvlucht een stukje geschiedenis. Al in de eerste fase van de Franse Revolutie werd een
commission de législation ingesteld. Deze commissie had de codificatietaak op zich genomen
om een Burgerlijk Wetboek op te stellen.349 De drijvende kracht achter de codificatieprojecten
was Cambacérès, die drie verschillende burgerlijke wetboeken ontwierp tussen 1793 en
1796.350 Op 9 augustus 1793 werd het eerste officieel ontwerp van het Burgerlijk Wetboek
voorgelegd door de commissievoorzitter Cambacérès, het zogenaamde ‘ontwerp
Cambacérès’.351 In artikel 3 van het ontwerp Cambacérès werd de gelijkheid tussen man en
vrouw voorgeschreven in navolging van de principes van de Franse Revolutie.352 Meer nog, de
maritale macht werd afgeschaft (zie bijlage 5).353 Het credo ‘vrijheid, gelijkheid en
broederschap’ van de Franse Revolutie doorklonk in het ontwerp Cambacérès. Helaas faalden
zowel het eerste ontwerp als de daaropvolgende ontwerpen om politieke redenen.354
187. Het is niet verwonderlijk dat het ‘ontwerp Cambacérès’ door Laurent werd
aangehaald om de verwerping van de maritale macht te staven. Het Burgerlijk Wetboek van
1793 wou geen vaderlijke, noch maritale macht meer. In navolging van de Franse Revolutie,
werd er gekozen voor gelijkheid tussen man en vrouw.
347 E. HECKER, A short history of women’s rights, New York, Cosimo Classics, 2005, 301. 348 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 425, nr. 1. 349 F. STEVENS, Revolutie en notariaat: Antwerpen 1794-1814, Assen, Van Gorcum, 1994, 8. 350 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 19. 351 J. GERLO, “De gelijkheid tussen man en vrouw en het burgerlijk wetboek”, TPR 1976, 214, nr. 16. 352 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964 7. 353 P. A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, suivi d'une édition de ce code, à laquelle sont ajoutés les lois, décrets et ordonnances formant le complément de la législation civile de la France, et ou se trouvent indiqués, sous chaque article séparément, tous les passages du recueil qui s'y rattachent, I, Parijs, Au Dépot, 1827, 5. 354 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, 138.
73
188. Tot slot haalde Laurent de woorden van ’s werelds eerste anarchist, Pierre-
Joseph Proudhon, aan. De vader van het anarchisme355 meende dat vrouwen zowel fysiek als
intellectueel minderwaardig waren aan de mannen. Toch was de ‘natuurlijke’ zwakheid niet de
enige reden waarom zij lichtzinnig waren. Volgens hem was de lichtzinnigheid van de vrouw
ook te wijten aan het slechte onderwijs: ze kregen veel slechter onderricht dan de mannen.
189. Ook Laurent was zich ten volle bewust van het erbarmelijk niveau van het
meisjesonderwijs.356 Meer nog, Laurent stelde zelf dat de schoolopleiding van meisjes vreselijk
was (‘détestable éduction’).357 Dit was volgens hem de schuld van de maatschappij, want zij
behandelde de vrouw als een inferieur wezen.358 Dat Laurent hier een punt had, staat buiten
kijf. De redacteurs van de Code Civil, alsook Napoleon zelf, stonden zeer sceptisch tegenover
het meisjesonderwijs. 359 Meisjes hoorden niet naar school te gaan, maar moesten thuis bij hun
moeder blijven die hen voorbereidde op het toekomstige huwelijksleven. “L'éducation publique
ne leur convient point, puisqu'elle ne sont point appelées à vivre en public… Le mariage est
toute leur destination”, aldus de Franse keizer zelf aan het woord.360
§2 WEL TWEE KAPITEINS OP ÉÉN SCHIP
190. Zoals de theorie van de ‘fragilitas sexus’, werd ook de ‘noodzaak aan een
leidend figuur binnen het gezin’ door Laurent ten stelligste ontkend. Hij verdedigde de stelling
van ‘de twee kapiteins op één schip’. Om zijn standpunt kracht bij te zetten, haalde hij het
vennootschapsrecht erbij: een vennootschap kon immers perfect bestuurd worden door twee
personen, zonder dat de ene daarbij voorrang had op de andere.361 Waarom zou dit dan niet
mogelijk zijn binnen het huwelijk? De opstellers van de Code Civil, waaronder Portalis, hadden
hier schijnbaar niet aan gedacht, meende Laurent.
191. Het pleidooi van Laurent omtrent ‘de twee kapiteins op één schip’ was
waarschijnlijk weinig overtuigend. De meerderheid van Laurents tijdgenoten klampte zich nog
steeds vast aan het idee dat de eenheid van leiding verzekerd moest worden. De verwerping van
355 O. MEUWLY, Anarchisme et modernité: essai politico-historique sur les pensées anarchistes et leurs répercussions sur la vie sociale et politique actuelle, Lausanne, L’Age d’Homme, 1998, 34. 356 Laurent pleitte als gemeenteraadslid voor de oprichting van een normaalschool voor meisjes te Gent (supra nr. 63). 357 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 427, nr. 3. 358 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 427, nr. 3. 359 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 22. 360 P. DE LA LOZÈRE, Opinions de Napoléon sur divers sujets de politique et d'administration, Parijs, Didot, 1833, 165. 361 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 432, nr. 7.
74
de theorie van fragilitas sexus door Laurent, werd daarentegen wel door de meerderheid
bijgetreden. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van de wet van 20 juli 1932 tot wijziging van
het Burgerlijk Wetboek omtrent de wederzijdse rechten en plichten van de echtgenoten.362 Deze
wet was een eerste stap naar de emancipatie van de gehuwde vrouw.
192. Op het eerste gezicht leek de wet van 20 juli 1932 weinig verandering te brengen
aan de rechtstoestand van de gehuwde vrouw. De wet nam nog steeds de maritale macht, en de
daaruit vloeiende handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw, als uitgangspunt.363
Artikel 103 van de nieuwe wet bevestigde de traditie van de man als gezinshoofd. De principiële
regeling van de Code Civil van 1804 bleef dus behouden.
193. De radicale verandering vond plaats in de ‘verantwoording’ van de maritale
macht: de theorie van de fragilitas sexus werd volledig opzij geschoven. 364 Er kwam eindelijk
een einde aan de fictie die al tweeduizend jaar stand hield. Net zoals Laurent, stapte men af van
de minderwaardigheid van de gehuwde vrouw als verantwoording van de maritale macht. De
verwerping van de natuurlijke zwakheid van de vrouw stond uitdrukkelijk vermeld in het
wetsontwerp van 29 juli 1925 (zie bijlage 6).365 Laurent haalde zijn eerste slag binnen,
weliswaar 50 jaar later.
194. De theorie van ‘één kapitein op het schip’ bleef daarentegen wel behouden als
legitimatie van de maritale macht in de wet van 20 juli 1932.366 Waar de eerste pijler van de
legitimatie verworpen werd, bleef de tweede pijler voortbestaan. Laurent probeerde nochtans
in zijn voorontwerp deze tweede pijler te weerleggen, maar zijn woorden werden niet gehoord.
Was hij niet overtuigend genoeg? Louise Van Den Plas, grondlegster van het christelijk
feminisme, insinueerde dat het voorontwerp van Laurent niet voldoende gemotiveerd was.
“L’on reprochera peut-être à cet Avant-Projet de n’être pas assez explicite, ni suffisamment
motivé”, aldus de feministe aan het woord. 367 Van Den Plas had enigszins wel een punt met
betrekking tot de tweede pijler van de maritale macht. Zowel in zijn Avant-projet, als in zijn
Principes de droit civil, wijdde Laurent bladzijden lang aan de theorie van de fragilitas sexus.
362 Wet van 20 juli 1932 tot wijziging van de bepalingen van hoofdstuk VI, titel V, van boek I van het Burgerlijk Wetboek: “De wederzijdsche rechten en plichten van de echtgenooten”, BS 12 augustus 1932. 363 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 108-109. 364 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 108. 365 Wetsontwerp (P. TSCHOFFEN) tot wijziging van de bepalingen van Hoofdstuk VI, titel I, van boek I van het Burgerlijk Wetboek: “De Wederzijdsche rechten en plichten van echtgenoten”, Parl.St. Senaat 1925-26, nr. 30, 3. 366 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964 108. 367 L. VAN DEN PLAS, “Étude sur la révision du titre du contrat mariage” in E. CRAHAY (ed.), Revue catholique de droit (1908-1909), Leuven, Institut Supérieur de Philosophie, 1909, 159.
75
Gedetailleerd, verwijzend naar verschillende rechtsgeleerden, oordeelde hij dat de ‘natuurlijke
zwakheid van de vrouw’ een verouderd en voorbijgestreefd concept was. Aan de weerlegging
van de ‘noodzaak van eenheid in optreden’ besteedde hij daarentegen maar een tiental zinnen.
Hoe dan ook, de tijd was nog niet rijp voor Laurents volledige afschaffing van de maritale
macht.
§3 LAURENTS NIEUWE GRONDBEGINSELEN
195. Volgens Laurent was het huwelijk een vereniging van zielen (‘union des
âmes’).368 De mens was een onvolmaakt wezen zonder een huwelijksverbintenis. Het huwelijk
moest beschouwd worden als het completeren en versterken van elkaar.369 Niet de bescherming
of de gehoorzaamheid beheersten het huwelijk, maar de genegenheid en de band van de
zielen.370 Hij geloofde dat een huwelijksverbintenis eeuwig was en dat de liefde krachtiger was
dan de dood.371
196. Omdat het huwelijk een zielenverbintenis was, kon er geen meester zijn die zijn
wil oplegde aan een slavin die deze onderging.372 Het was door middel van gezamenlijk overleg
en wederzijdse toestemming dat beslissingen genomen dienden te worden. In tegenstelling tot
de Code Civil die de traditie handhaafde, streefde Laurent naar gelijkheid binnen het huwelijk.
Ook de democraten eisten volledige wederkerigheid van de rechten en plichten van de
echtgenoten, alsook de eerbiediging van de persoonlijkheid van de vrouw en van haar
zelfstandigheid.373 Het is dan ook niet te verwonderen dat Laurent de democraten gelijk gaf in
zijn pleidooi, omdat hij hetzelfde standpunt innam.
197. Bovendien verwees Laurent in zijn juridisch betoog naar artikel 14 van de
Constitution de la Belgique van 7 februari 1831: “La liberté des cultes, celle de leur exercice
public, ainsi que la liberté de manifester ses opinions en toute matière, sont garanties, sauf la
répression des délits commis à l'occasion de l'usage de ces libertés.”374 Uit dit grondwettelijk
artikel bleek dat de principes van vrijheid en gelijkheid de regel vormden in het politieke stelsel.
368 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 426, nr. 2. 369 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 428, nr. 4 370 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 73. 371 F. LAURENT, Études sur l’histoire de l’humanité, XVII, Parijs, Librairie Internationale, 1870, 630. 372 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 432, nr. 7. 373 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 432, nr. 7. 374 Art. 14 La Constitution du Royaume de Belgique du 7 février 1831, Parl.St. 1831.
76
Beide principes moesten volgens hem ook gelden in het burgerlijk systeem.375 Vrijheid en
gelijkheid waren de basis in de politieke orde, en dit moest doorgetrokken worden naar de
burgerlijke orde.
375 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 432, nr. 7.
77
2.3. WEDERZIJDSE RECHTEN EN PLICHTEN
198. Op grond van artikel 208 O.L. waren de echtgenoten elkaar wederkerig
getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Dit artikel was een letterlijke kopie van artikel 212
C.C. Laurent gaf daarbij te kennen dat er geen sprake was van ‘echte’ wederzijdse trouw onder
het regime van de Code Civil. 376
199. Ondanks het feit dat Laurent zich bewust was van de discriminatie m.b.t. de
getrouwheidsplicht en zich trachtte te onthouden van elke vorm van discriminatie tussen de
echtgenoten, behield hij toch het verbod naar het onderzoek van vaderschap. Artikel 319 O.L.
verbood, net zoals artikel 340 C.C., het onderzoek naar de werkelijke vader.377 Waar er in de
Code Civil slechts één uitzondering was378, daar werd dit in het Avant-projet uitgebreid naar
twee uitzonderingen. Volgens artikel 319 O.L. gold het verbod niet in geval van ontvoering of
verkrachting in het wettelijk tijdvlak van de verwekking. Daarmee werd de ‘ontvoering’ als
uitzonderingsgrond van de Code Civil overgenomen in het voorontwerp en uitgebreid naar
‘verkrachting’.
200. Daarnaast werd het verbod tot onderzoek van het vaderschap opgeheven ingeval
van belofte om te trouwen of bij verleiding. De ‘belofte om te trouwen’ kon bewezen worden
door een begin van schriftelijk bewijs, vermoedens of in extremis door getuigen wanneer de
feiten ernstig genoeg waren om het bewijs door hen toe te laten.379 Met de term ‘verleiding’
bedoelde Laurent het misbruik door een man van zijn machtspositie en/of rijkdom om een
vrouw te verleiden. Hiermee wou Laurent vooral jongere vrouwen in een zwakke positie
beschermen.380
201. Hoewel de intenties van Laurent goed bedoeld waren, stuitte de ‘verleiding als
uitzonderingsgrond’ op forse kritiek in de rechtsleer. Volgens critici zou het aanzetten tot
losbandigheid, ontucht en slechte zeden. Meer nog, prostituees die zwanger werden van een
klant met aanzien, zouden zich kunnen beroepen op artikel 319 O.L. Een ander punt van kritiek
376 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 434. 377 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 120-121. 378 Supra nr. 123-124. 379 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 120-122. 380 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 122-125
78
was het feit dat de rechters niet konden nagaan of de verleiding uitging van de man of de
vrouw.381
381 E. REMY, “Droit civil. Avant-projet de révision du Code civil. Quelques observations critiques sur des modifications au titre du Code civil concernant la paternité et la filiation”, BJ 1883, 901-903.
79
2.4. AFSCHAFFING MARITALE MACHT
202. Zoals eerder aangegeven, omschreef artikel 213 C.C. de maritale macht sensu
stricto: de vrouw moest haar man gehoorzamen, terwijl de man haar diende te beschermen.382
Omdat Laurent een grote tegenstander was van de maritale macht, werd artikel 213 C.C. niet
overgenomen in zijn voorontwerp. De gehoorzaamheid impliceerde volgens hem slaafse
afhankelijkheid, en de bescherming van de man hield dominantie in. De ongelijke verhouding
afhankelijkheid-dominantie behoorde niet tot het huwelijk.383 Het huwelijk rustte op
wederzijdse genegenheid en deze genegenheid maakte de gehoorzaamheid overbodig.384 De
afschaffing van de maritale macht gebeurde niet door een bijzondere wettekst in het
voorontwerp, maar was het gevolg van de verwerping van de gehoorzaamheidsplicht. De
beschermings-gehoorzaamheidsrelatie maakte plaats voor een gelijkheidsrelatie.385
203. De verwerping van de maritale macht in het voorontwerp bracht verschillende
zaken met zich mee. Eerst was er de verplichting tot samenwonen op grond van artikel 209,
eerste lid O.L. De samenwoningsplicht, pijler van het huwelijksrecht, was een
gemeenschappelijke plicht.386 Wanneer de vrouw of de man weigerden samen te wonen, kon
de rechtbank een feitelijke scheiding toelaten (art. 209, tweede 2 O.L.). Ook ingeval dat de
vrouw weigerde haar man te volgen, kon de feitelijke scheiding toegestaan worden. De
echtgenoten konden niet gedwongen worden om hun verplichtingen na te komen. Het
voorontwerp verwierp resoluut het tuchtigingsrecht van de man, alsook zijn controlerecht.
Wat volgt, is een bespreking van de wederzijdse verplichting tot samenwonen, de verwerping
van het controle- en tuchtigingrecht en de impliciete volgverplichting van de vrouw.
382 Supra nr. 126 e.v. 383 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 434, nr. 1. 384 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 435, nr. 1. 385 B. BOUCKAERT, “De herziening van het Burgerlijk Wetboek: Een tweede adem voor de rechtsstaat?”, in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 233. 386 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 435, nr. 2.
80
§1 WEDERZIJDSE VERPLICHTING TOT SAMENWONEN
204. Artikel 209, eerste lid O.L. bepaalde dat de vrouw verplicht was om met haar
man samen te wonen. De man was verplicht zijn vrouw te ontvangen en haar alles te verschaffen
wat nodig was om aan haar levensbehoeften te voldoen, dit overeenkomstig zijn mogelijkheden
en zijn staat.387 In tegenstelling tot de Code Civil, was er geen volgverplichting in het artikel
209, eerste lid O.L. François Laurent nam bijgevolg slechts artikel 214 C.C. gedeeltelijk over
in zijn voorontwerp. Bovendien benadrukte hij dat de samenwoningsplicht een
gemeenschappelijke plicht was.“La cohabitation: c’est un devoir commun”, aldus Laurent.388
A. DE WOONPLAATS VAN DE VROUW IS DE WOONPLAATS VAN DE MAN
205. Zoals ook al eerder aangegeven, had de vrouw in het Burgerlijk Wetboek van
1804 geen andere woonplaats dan de woonplaats van haar man.389 Op grond van artikel 108
C.C. lag de keuze van woonplaats exclusief bij de man.390 Dit beginsel werd door Laurent
erkend en gekopieerd in zijn voorontwerp (art. 109 O.L.).391 Naar mijn mening was dit geheel
tegenstrijdig met de afschaffing van de maritale macht in het voorontwerp, en met zijn intentie
om discriminatie tussen de echtgenoten weg te werken. Laurent zelf meende daarentegen dat
er helemaal geen sprake was van een contradictie.392 De woonplaats was volgens hem de plaats
waar de persoon zijn voornaamste vestiging had, meer bepaald de zetel van zaken of de plaats
waar de beroepsactiviteit uitgeoefend werd. Hij voegde daaraan toe dat het de man was die,
door zijn arbeid, het gezin onderhield. Het was dan ook aan hem om de wettelijke woonplaats
te kiezen.393
206. Er kunnen een aantal bedenkingen gemaakt worden omtrent Laurents pleidooi
tot behoud van artikel 108 C.C. De industrialisatie en de modernisering waren reeds sterk op
gang gekomen, en hierdoor raakten werk- en thuissituatie los van elkaar. De beroepsactiviteit
werd minder en minder thuis uitgeoefend. Waar men vroeger het bedrijf aan huis had en aan
huisnijverheid deed, werkte men sinds de industrialisatie steeds meer in de stad.394 De plaats
387 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 434. 388 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 435, nr. 1. 389 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de maritale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 33. 390 Supra nr. 130 e.v. 391 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 74. 392 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 438, nr. 7. 393 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 433, nr. 7. 394 Met die nuance dat de industrialisatie niet zonder meer gelijkgesteld kan worden met de overgang van ambachtsnijverheid naar fabrieksmatige industrie.
81
waar de beroepsactiviteit werd uitgeoefend kwam dus niet noodzakelijk overeen met de
woonplaats.
207. Ook het beeld van de man als kostwinner en de vrouw als verzorgende thuis was
achterhaald. Sinds de industriële revolutie werden ook vrouwen tewerkgesteld in de
verschillende industriële bedrijfstakken, zoals in de textielnijverheid bijvoorbeeld (zie bijlage
6).395 De komst van de machine deed immers de arbeiderslonen dalen zodat vrouwen wel
verplicht waren om te gaan werken. De stelling van Laurent dat de keuze van de woonplaats
exclusief bij de man lag omdat hij het gezin onderhield, was dus mijns inziens niet correct.
208. Tenslotte was artikel 108 C.C. een rechtstreeks gevolg van de volgverplichting
van de vrouw (214 C.C).396 Laurent nam deze volgverplichting niet over in zijn voorontwerp.
Het zou dan ook logischer geweest zijn dat hij artikel 108 C.C. niet behield, vermits het een
uitloper was van de volgverplichting.
B. DE VERPLICHTING VAN DE MAN OM ZIJN VROUW TE ONTVANGEN
209. Op grond van artikel 209, eerste lid O.L. was de man verplicht om zijn vrouw
te ontvangen.397 Daarbij benadrukte Laurent dat dit niet om het even waar kon. De man was
immers verplicht om zijn echtgenote in zijn ‘reële’ woning te ontvangen.398 Hij mocht haar
geen woning aanbieden waar hij zelf niet woonde.399 Als de man weigerde om met zijn vrouw
onder één dak te wonen, kon de rechtbank een feitelijke scheiding toelaten (art. 209, tweede lid
O.L.).
395 B. ALTENA en D. VAN LENTE, Vrijheid en rede: geschiedenis van de Westerse samenlevingen (1750-1989), Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2013, 71. 396 A.-J. DESIMPELAERE, Critische studie betreffende de martiale macht en de onbekwaamheid der gehuwde vrouw, supra vn. 190, 37. 397 Supra nr. 129. 398 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 252. 399 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 252.
82
C. IMPLICIETE VOLGVERPLICHTING VOOR DE VROUW
210. De verplichting tot samenwonen was een gemeenschappelijke plicht. Wanneer
één van de echtgenoten weigerde om samen te wonen, voorzag het voorontwerp in een
oplossing: ‘de feitelijke scheiding’.400 Op grond van 209, tweede lid O.L. kon de rechtbank –
naargelang de omstandigheden – een feitelijke scheiding toelaten indien de man of de vrouw
weigerde om samen te wonen.401
211. De feitelijke scheiding kon ook toegestaan worden door de rechtbank, wanneer
de man van verblijfplaats veranderde en de vrouw weigerde hem om te ‘volgen’ (art. 210
O.L.).402 Zoals reeds eerder aangehaald, was artikel 209, eerste lid O.L. een gedeeltelijke
overname van artikel 214 C.C.: de verplichting tot samenwonen werd overgenomen, maar de
volgplicht van de vrouw werd niet behouden.403 Waar artikel 209 O.L. geen uitdrukkelijke
volgverplichting omhelsde, bepaalde artikel 210 O.L. de feitelijke scheiding als oplossing als
de vrouw weigerde haar man ‘te volgen’, als ze dus haar volgplicht niet nakwam.404 Op eerste
zicht was dit een schijnbare contradictie.
212. Was de vrouw in het Avant-projet dan toch verplicht om haar man te volgen? Op
grond van artikel 109 O.L. was de keuze van de woonplaats hoe dan ook een exclusieve
bevoegdheid van de man. Wanneer hij besloot om van woonplaats te veranderen, was de vrouw
zo goed als verplicht om hem te volgen: zij kon immers geen andere woonplaats hebben dan
die van haar echtgenoot, tenzij de rechtbank een feitelijke scheiding toeliet. Naar mijn mening
hield artikel 109 O.L. dan ook impliciet een volgverplichting voor de vrouw in. Deze
volgverplichting veruiterlijkte zich in artikel 210 O.L. Beide artikelen waren dus onlosmakelijk
met elkaar verbonden.
213. Zowel de situatie waarbij de één van de echtgenoten weigerde om samen te
wonen (art. 209, eerste lid O.L.), als de situatie waarbij de vrouw weigerde om haar man te
volgen (art. 210 O.L.), werd opgelost door de organisatie van de feitelijke scheiding. Naar mijn
mening was artikel 210 O.L. overbodig, want wanneer een vrouw weigerde om haar man te
400 Zie daarover meer in DEEL IV, hoofdstuk 2.4: de feitelijke scheiding (nr. 344 e.v.). 401 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 434. 402 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 434. 403 Infra nr. 204. 404Art. 214 C.C.: “la femme est obligée d’habiter avec le mari, et de le suivre par-tout il juge à propos de résider”; art. 209 O.L.: “La femme est obligée d’habiter avec son mari” (volgverplichting werd in art. 209 O.L. niet overgenomen) ó art. 210 O.L.: “Si le mari change de résidence et que la femme refuse de suivre” (art. 210 O.L. gaf vervolgens wel een oplossing als de vrouw haar volgplicht niet vervulde)
83
volgen, gaf zij eigenlijk te kennen dat ze niet meer met hem wou samenwonen en viel ze hoe
dan ook onder het toepassingsgebied op artikel 209, eerste lid O.L.
214. Zowel artikel 109 O.L., op grond waarvan de vrouw geen andere woonplaats
kon hebben dan die van haar man, als artikel 210 O.L., dat een feitelijke scheiding voorzag als
de vrouw haar volgverplichting niet nakwam, getuigden van ongelijkheden tussen man en
vrouw in het voorontwerp. Het is vreemd dat de volgverplichting staande hield in het
voorontwerp, gezien de volgverplichting in feite een gevolg was van de maritale macht. De
maritale macht werd verworpen, alsook haar gevolgen zoals het tuchtigingsrecht en het
controlerecht, maar de volgverplichting werd behouden. Naar mijn mening was dit geheel
tegenstrijdig met de afschaffing van de maritale macht en Laurents streven naar volledige
gelijkheid tussen man en vrouw. Laurent meende dat beslissingen genomen moesten worden
na gemeen overleg en door samenloop van toestemmingen.405 Het is dan ook een raadsel
waarom Laurent dit niet doortrok naar de beslissing omtrent de keuze van de woonplaats.
§2 GEEN TUCHTIGINGSRECHT
215. Zoals eerder vermeld, lag het tuchtigingsrecht in het verlengde van de
gehoorzaamheidsplicht. Ondanks het ontbreken van een expliciete wettelijke bepaling, werd
het tuchtigingsrecht van de man in de rechtsleer en rechtspraak algemeen aanvaard. 406
216. In het voorontwerp werd de gehoorzaamheidsplicht van de vrouw verworpen,
en bijgevolg ook het tuchtigingsrecht van de man. Laurent veroordeelde sterk het
tuchtigingsrecht als middel om de vrouw te dwingen tot gehoorzaamheid. Waarom verlieten
sommige vrouwen hun man en de echtelijke woning? Hij verweet de rechters en
rechtsgeleerden dat zij geen rekening hielden met de motieven die de vrouw ertoe aangezet
hadden om te vluchten.407 In de Code Civil van 1804 draaide alles rond de plicht van de
gehoorzaamheid van de vrouw, waarbij desnoods de uitvoering manu militari gevorderd kon
worden.408
405 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 432, rn 7. 406 Supra nr. 134-137. 407 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 435, nr. 2. 408 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 74.
84
217. Laurent was niet alleen een tegenstander van het tuchtigingsrecht, maar ook van
de uitvoering manu militari tegen de echtgenoten opdat zij hun verplichtingen zouden nakomen.
Hij veroordeelde sterk de tussenkomst van de openbare macht: “Je n’aime pas plus
l’intervention des gendarmes quand il s’agit du mari que quand il s’agit de la femme. La force
directe ou indirecte employée pour rétablir la vie commune me parait un non-sens”. 409
218. Wanneer er een beroep op de openbare macht werd gedaan om het
gemeenschappelijk leven te herstellen, dan kon er helemaal geen sprake meer zijn van een
gemeenschappelijk leven, d.w.z. van gemeenschappelijke gevoelens, van genegenheid en van
een zielenverbintenis.410 Als de genegenheid tussen de echtgenoten verdwenen was, waarom
ze dan dwingen om samen te wonen? De wetgever moest deze feitelijke toestand aanvaarden
en legaliseren door middel van de feitelijke scheiding.411
§3 GEEN CONTROLERECHT
219. Zoals hiervoor al vermeld, was het controlerecht van de man een uitloper van de
maritale macht sensu stricto. Omdat François Laurent de maritale macht in zijn voorontwerp
verwierp, verdween bijgevolg ook het controlerecht. Het huwelijk hield in wezen zowel een
fysieke als morele verbintenis in, waarbij de echtgenoten niets mochten achterhouden voor
elkaar. Laurent voegde daaraan toe dat de vrouw, net zoals de man, het recht had om de
briefwisseling van haar man te kennen.412 We kunnen als het ware spreken van een ‘wederzijds’
controlerecht. Gezien het feit dat de echtgenoten op gelijke voet stonden, was er geen reden om
een onderscheid te maken tussen de man en de vrouw.
220. Het vooruitstrevende gedachtegoed van Laurent omtrent het controlerecht was
voor heel wat rechtsgeleerden een stap te ver, zo ook voor Henri De Page. In zijn monumentale
Traité élémentaire de droit civil belge maakte hij het onderscheid tussen het controlerecht op
enerzijds de persoonlijke betrekkingen van de vrouw, en anderzijds op de briefwisseling van
de vrouw. Volgens hem diende elk genomen initiatief van de man om bepaalde ‘relaties’ van
zijn vrouw te beperken, geoorloofd te zijn. Dit was het idee van de ‘gecontroleerde vrijheid’.413
409 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 436, rn 2. 410 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 74. 411 Zie daarover meer in DEEL IV, hoofdstuk 2.4: de feitelijke scheiding (nr. 344 e.v.). 412 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 248. 413 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1934, 650.
85
Het controlerecht van de man op de persoonlijke relaties van de vrouw mocht met andere
woorden niet tot tirannie leiden. Met betrekking tot het controlerecht op de ‘briefwisseling’ van
de vrouw, was hij wat conservatiever: de maritale macht primeerde op het eigendomsrecht van
de vrouw op haar brieven. Bijgevolg bestond het briefgeheim van de vrouw niet t.o.v. haar
echtgenoot.414 Daarmee sloot hij aan bij het gros van de rechtsgeleerden. Laurent daarentegen
liet opnieuw een staaltje van zijn progressief karakter zien.
414 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1934, 650.
86
2.5. HANDELINGSBEKWAAMHEID VAN DE VROUW
§1 BEGINSELEN
221. Wetsontwerper Laurent brak radicaal met het patriarchaal model van Napoleon:
het mannelijk gezinshoofd verloor de macht over zijn echtgenote, en zij verkreeg haar volle
handelingsbekwaamheid.415 In het voorontwerp werd bepaald dat de gehuwde vrouw, zoals de
ongehuwde vrouw of de weduwe, in beginsel handelingsbekwaam was.416
222. Het gros van de rechtsgeleerden, waaronder de invloedrijke Portalis, was van
mening dat de maritale macht aan de grondslag lag van de handelingsonbekwaamheid.417
Slechts een kleine minderheid stelde dat de onbekwaamheid van de gehuwde vrouw niet
noodzakelijk een gevolg was van de maritale macht. Laurent behoorde tot deze minderheid en
stelde dat de theorie van Portalis niet meer dan een overtuiging was en zeker geen
rechtvaardiging, het was een overtuiging die een objectieve en redelijke rechtvaardiging miste.
418
223. De opstellers van de Code Civil van 1804 verdedigden de stelling dat de
afhankelijk van de vrouw en de maritale machtiging tot ‘de gevestigde ideeën’ van de
maatschappij behoorden.419 Deze stelling werd door Laurent verworpen: “Les idées établies!
Où ces idées régnaient-elles? Dans le pays de coutumes.”420 De ‘maritale machtiging’ was
volgens hem enkel een universele regel in de pays de droit coutumiers, het noorden van het
Franse koninkrijk waar het Germaanse gewoonterecht (coutumes) overheerste.421 In deze
gebieden stond de gehuwde vrouw onder de macht van haar echtgenoot, en had ze enkel het
beheer en genot van haar vermogen. Het stellen van daden van beschikking vereiste machtiging
van de man. In de pays de droit écrit waar het Romeins recht gold, kon de gehuwde vrouw
daarentegen wel autonoom daden van beschikking stellen met betrekking tot de dotale
goederen.422 De maritale machtiging was dus een gevestigd idee in de pays de droits coutumiers
en helemaal niet in de pays de droit écrit.
415 D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, PM 2013, 280. 416 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 75. 417 Infra nr. 142-143. 418 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 443, nr. 2. 419 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 443, nr. 2. 420 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 443, nr. 2. 421 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, 106. 422 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 443, nr. 2.
87
224. Volgens artikel 211, eerste lid O.L. was de gehuwde vrouw bekwaam om te
contracteren, te vervreemden en in rechte op te treden, wanneer zij eigen goederen heeft
waarvan het bestuur en het genot haar toebehoorden.423
225. Artikel 211, tweede lid O.L. voegde daaraan toe dat het bestuur van de
gemeenschap zowel aan de man als de vrouw toebehoorde wanneer de echtgenoten gehuwd
waren onder het ‘stelsel van gemeenschap’. Wat de eigen goederen van de echtgenoten betrof,
werd het bestuur toegewezen zoals bepaald in de titel over de huwelijkscontracten.424 Geen van
beide echtgenoten beschikte onder dit stelsel over zijn goederen zonder medewerking van de
andere. In geval van onenigheid, kon de rechtbank de echtgenoot-eigenaar machtigen om over
zijn goed te beschikken of daaromtrent in rechte op te treden.425 Wat volgt, is een bespreking
van artikel 211 A.P. en de bijhorende beschouwingen van Laurent.
226. In het voorontwerp was de gehuwde vrouw principieel handelingsbekwaam, en
was er geen maritale machtiging vereist. Op dit beginsel werden er geen uitzonderingen
voorzien: deze zouden onlogisch en tegenstrijdig zijn, want ze zouden insluiten dat de gehuwde
vrouw ofwel van nature of op zijn minst wegens opvoeding onbekwaam was.426
227. Het voorontwerp sloot de tussenkomst van de man niet op een absolute wijze
uit: ze was ondergeschikt aan de regels van het huwelijksstelsel.427 Wanneer de vrouw de
rechten op haar eigen goederen door een uitdrukkelijke of stilzwijgende
huwelijksovereenkomst aan haar man toekende, mocht zij de doelmatigheid ervan niet
compromitteren en geen handelingen stellen die een nadeel zouden kunnen toebrengen aan haar
man en kinderen.428 Volgens Laurent was het ingrijpen van de man dus gerechtvaardigd als de
handelingen van zijn vrouw schade zouden toebrengen aan het gezin. Daarbij trad de man niet
op als ‘heer en meester’ maar als ‘echtgenoot en vader’.429
228. Vermits het huwelijk twee zielen in liefde verbond, behoorden de echtgenoten
in onderling overleg beslissingen te nemen.430 De ongelijkheid werd vervangen door gelijkheid,
423 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 441. 424 Het secundair huwelijksstelsel (huwelijkscontracten) wordt niet in deze masterproef besproken. 425 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 441. En G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 75-76. 426 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 75-76. 427 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 444, nr. 3. 428 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 444, nr. 4. 429 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 444, nr. 4. 430 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 444, nr. 4.
88
bevel en gehoorzaamheid door samenloop van beide toestemmingen van de echtgenoten.431
Precies ingevolge de gelijkheid van de echtgenoten, moest de vrouw voortaan ook tussenkomen
in de handelingen van de man.432 Laurent ging hier dwars tegen zijn tijdsgeest in en brak
volledig met de traditionele beginselen omtrent de echtelijke machtiging.
229. Om de gelijkheid tussen de echtgenoten te bewerkstelligen, werd een
onderscheid gemaakt tussen drie soorten daden: 1) de dagelijkse handelingen van bestuur, 2)
de daden van definitief bestuur en 3) de daden van beschikking.433
230. Wat de handelingen van dagelijks bestuur betrof, kon men er niet omheen dat de
gehuwde vrouw bij de uitoefening van haar huishoudelijke functie deze handelingen bijna
dagdagelijks stelde. Onder het regime van de Code Civil werd daarvoor een fictie in het leven
geroepen: de theorie van het stilzwijgend mandaat van de gehuwde vrouw.434 ‘Pourquoi ne pas
revenir à la réalité des choses?’, vroeg Laurent zich af bij het opstellen van zijn voorontwerp.
In tegenstelling tot het Burgerlijk Wetboek van 1804 waar de vrouw als mandataris van haar
echtgenoot optrad, trad zij in het voorontwerp op als deelgenoot van haar man.435
231. Met betrekking tot de daden van definitief bestuur (zoals het betalen van
schulden, het aankopen van roerende en onroerende goederen) en de daden van beschikking
(zoals het vestigen van een hypotheek) behoorden de echtgenoten gezamenlijk op te treden.436
Dit was een radicale vernieuwing, iets wat Laurent volledig besefte: “L’innovation parait
radicale, si l’on s’en tient aux texte du Code Civil. Mais la loi, en cette matière, est-elle bien
l’expression de la vie réelle? Le système du Code est absurde”.437 In het Burgerlijk Wetboek
van 1804 waren de principes niet te verenigen waren met de feitelijke toestand, in het
voorontwerp werd deze contradictie van tafel geveegd.
431 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 445, nr. 4. 432 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 75-76. 433 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 445, nr. 5. 434 Supra nr. 164-165. 435 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 445, nr. 5. 436 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 445, nr. 5. 437 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 445, nr. 5.
89
§2 WEIGERING VAN TOESTEMMING DOOR ÉÉN VAN DE ECHTGENOTEN
232. Artikel 212 O.L. bepaalde dat wanneer één van de echtgenoten weigerde zijn
toestemming te geven voor een rechtshandeling, waarvoor samenwerking van beide
echtgenoten vereist was, de man of de vrouw die over deze weigering heen wilde stappen de
andere echtgenoot voor de vrederechter in verzoening kon oproepen.
233. Wanneer de vrederechter er niet in slaagde om de echtgenoten te verzoenen,
werd de vraag voorgelegd aan de rechtbank van eerste aanleg van de gemeenschappelijke
woonplaats. In dat geval werden de echtgenoten in de raadkamer gehoord. Uiteindelijk besliste
de rechtbank of de rechtshandeling gesteld mocht worden met inachtneming van de besluiten
van het Openbaar Ministerie en het belang van echtgenoot-aanvrager en de familie (art. 212
O.L.).
234. In het systeem van het voorontwerp, werd er geen daadwerkelijke machtiging
vereist omdat er geen maritale macht meer was. De echtgenoten werden als deelgenoten
gemeen in goederen en hebben dan ook in alle zaken dezelfde belangen.438 Conflicten zijn
daarbij niet onvermijdelijk, maar zeldzaam volgens Laurent: “Il pourra y avoir des conflits,
mais ils seront rares, de même que le refus du mari d’autoriser la femme est une rare
exception”.439
235. Wanneer er toch een conflict tussen de echtgenoten opdook, hadden de
echtgenoten de mogelijkheid dit conflict voor te leggen aan de rechtbank. In de toelichting van
het voorontwerp werd het bijzonder karakter van de tussenkomst van de rechter onderstreept.440
Daar waar in het Burgerlijk Wetboek van 1804 de rechtbank tussenkomst in gevallen waar de
man weigert zijn toestemming te verlenen aan zijn echtgenote, beoogde de tussenkomst van
rechtbank in het voorontwerp een andere doelstelling: de rechter trad hier op in de geest van de
willige rechtspraak, meer dan op tegenspraak.441
236. De beslissing van de rechtbank werd daarbij voorafgegaan door twee pogingen
tot verzoening: de ene door de vrederechter en de andere voor de rechtbank van eerste aanleg
438 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 451, nr. 1. 439 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 451, nr. 1. 440 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 77. 441 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 452, nr. 1.
90
in de raadkamer.442 Het was pas wanneer samenwerking tussen de echtgenoten onmogelijk
bleek dat de rechtbank eventueel de vragende echtgenoot of echtgenote kon machtigen. In dat
opzicht was er een ‘machtiging’. Laurent voegde daar echter een belangrijke nuancering aan
toe. De machtiging in het voorontwerp was niet te vergelijken met de machtiging uit de Code
Civil: de rechtbank machtigde immers geen onbekwame.443
§3 DE SANCTIE
237. Het voorontwerp voorzag in een sanctie wanneer één van de echtgenoten een
rechtshandeling stelde zonder medewerking van de andere echtgenoot. Artikel 216 O.L.
bepaalde dat wanneer een echtgenoot een rechtshandeling stelde waarvoor medewerking vereist
was van de andere echtgenoot, deze handeling geen enkel gevolg met zich mee bracht ten
opzichte van degene die er niet aan deelgenomen had.
238. In het voorontwerp was de maritale machtiging vervangen door gezamenlijk
overleg en onderlinge overeenstemming tussen de echtgenoten. Wanneer één van de
echtgenoten toch op eigen houtje een rechtshandeling stelde, kon deze handeling niet
opgedrongen worden aan de niet-meewerkende echtgenoot.444 Dit was een loutere toepassing
van de algemene beginselen: een handeling kon niet tegengesteld worden aan iemand die er
niet in toegestemd had, en niemand kon verplicht worden tot iets zonder zijn of haar
toestemming.445
239. Wanneer de niet-meewerkende echtgenoot de handeling van de andere
echtgenoot niet wou aanvaarden, moest hij daarvoor niet naar de rechtbank stappen en de
nietigheid inroepen. Hij of zij kon zich beperken tot het louter afwijzen van die handeling.446
240. Dit betekende niet dat elke handeling gesteld zonder medewerking van de andere
echtgenoot, ongeldig was. Het voorontwerp voorzag in een oplossing: de homologatie.447
Wanneer één van de echtgenoten een rechtshandeling stelde waarvoor de wet een machtiging
442 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 452, nr. 1. 443 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 452, nr. 1. 444 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 459, nr. 1. 445 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 459, nr. 1. 446 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 459, nr. 1. 447 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 459, nr. 1.
91
van beide echtgenoten vereiste, kon de niet-meewerkende echtgenoot toch nog de handeling
door een latere toestemming bekrachtigen.
§4 BIJZONDERE BEPALINGEN
241. De vertegenwoordiging van de echtgenoot in geval van afwezigheid, ontzetting
en dergelijke bijzondere gevallen werd geregeld in artikel 213 van het voorontwerp: wanneer
één van de echtgenoten zijn of haar medewerking niet kon verlenen voor wat betreft het beheer
en de beschikking van zowel de eigen goederen als de gemeenschappelijke goederen, moesten
de regels gevolgd worden zoals vastgelegd in de titel over huwelijkscontracten.448
242. De Code Civil verving de maritale machtiging door gerechtelijke machtiging in
geval van afwezigheid, ontzetting, minderjarigheid of veroordeling van de man. Dit was een
gevolg van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw. In het voorontwerp
daarentegen was zij wel handelingsbekwaam, met als gevolg dat er geen machtiging meer
vereist was van de rechtbank in deze bijzondere gevallen.449 De echtgenoot van de onbekwame
moest dus geen machtiging vragen aan de rechtbank om een handeling te stellen die normaal
de medewerking van beiden vereiste. Concreet kwam dit op het volgende neer: de gehuwde
vrouw had het recht om alleen handelingen te stellen zonder de medewerking van haar
‘onbekwame man’.
243. Volgens François Laurent was het de evidentie zelf dat de gehuwde vrouw een
testament kon verlijden zonder toestemming van haar man en ongeacht het huwelijksstelsel
(art. 214 O.L.).450 Ook in de Code Civil had de gehuwde vrouw het recht om bij testament haar
laatste wilsbeschikking vrij te bepalen.451 Artikel 214 O.L. was dus een overname van artikel
226 C.C.
244. Tot slot voorzag het voorontwerp in de mogelijkheid voor de gehuwde vrouw
om de opbrengst van arbeid en de besparingen gedaan op de huishoudelijke uitgaven op een
spaarboekje te plaatsen, mits machtiging door de vrederechter (art. 215, eerste lid C.C.). Ze had
448 De titel betreffende ‘huwelijkscontracten’ van het ontwerp Laurent wordt niet besproken in deze masterproef. Voor een bespreking van het secundair huwelijksrecht van het ontwerp Laurent, zie daarover meer: G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 80-96. 449 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 452, nr. 1. 450 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 452, nr. 1. 451 Supra nr. 174.
92
tevens het recht deze sommen ook af te halen van het spaarboekje, onder voorbehoud van het
verzet van haar man wegens onttrekking aan hun normaal doel. In dit laatste geval, werd de
betwisting voorgelegd aan de rechtbank (art. 215, tweede lid C.C.).452
245. Deze bepaling, uit het Engels recht overgenomen, was in het belang van de
arbeidersklasse, meer bepaald in het belang van de vrouwen en de kinderen.453 De bedoeling
was om de gehuwde vrouw onderaan de sociale ladder de mogelijkheid te geven om gelden te
onttrekken aan de verspilzucht van haar man of een spaarpot voor moeilijke tijden aan te
leggen.454
246. Volgens Laurent spaarde de vrouw het best in het geheim, vermits haar
verkwistende echtgenoot niet van sparen wou horen: hij wou blijven drinken.455 Ook wanneer
de man geen verkwister was, diende de vrouw best preventief een spaarboekje aan te leggen
omdat de kans – hoe klein ook – bestond dat de man haar kon verlaten.456 In beide gevallen
moest de vrouw zich wenden tot de vrederechter. Deze hoorde en besliste in het belang van de
echtgenoot en het gezin. Wanneer de vrederechter de machtiging weigerde, kon de vrouw haar
haar zaak nog voor de rechtbank brengen.457
247. Een wetsartikel dat voorzag in de mogelijkheid om als vrouw in het geheim
gelden te sparen, was ongezien in de geschiedenis van de Belgische vrouw. Wellicht was deze
bepaling te verklaren vanuit het feit dat François Laurent zich bekommerde om de belangen
van de kwetsbare groepen in de maatschappij en zich inzette voor de arbeidersklasse.
452 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 456. 453 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 456, nr. 1. 454 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 77. 455 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 457, nr. 2. 456 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 458, nr. 4. 457 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 458, nr. 4.
93
DEEL IV: DE ECHTSCHEIDING
1. DE CODE CIVIL VAN 1804
1.1. INLEIDING
248. De Code Civil van 1804 hield een reactie in tegen de liberale opvatting inzake
echtscheiding die tijdens de periode van de Franse Revolutie gold. Het revolutionaire recht
bestempelde immers het huwelijk als een burgerlijk contract.458 Omdat het huwelijk een
contract was, kon het zoals elk ander contract, opgezegd worden.459 De individuele vrijheid, het
liberale credo van de Franse Revolutie, betekende ook de vrijheid om uit het huwelijk te
stappen. De onontbindbaarheid van het huwelijk werd als een aanslag op de individuele vrijheid
beschouwd. “La faculté du divorce résulte de la liberté individuelle.”, aldus de Franse
revolutionaire wetgever aan het woord in de preambule van de echtscheidingswet van 20
september 1792 (zie bijlage 7).460 De wet voerde dan ook de echtscheiding in met gelijke
rechten voor de echtgenoten: ze kon door zowel de man als de vrouw aangevraagd worden.
249. De liberale echtscheidingswet van 20 november 1792 bepaalde dat het huwelijk
op drie manieren beëindigd kon worden.461 De ‘incompatibilité d'humeur’ kon als eerste reden
tot echtscheiding aangevoerd worden. Deze echtscheidingsvorm gaf de mogelijkheid om uit het
huwelijk te stappen op grond van de loutere bewering van ‘onverenigbaarheid van karakters’.462
Steunend op de juridische theorie van het burgerlijk contract kon de echtscheiding ook bekomen
worden door de wil van beide partijen, meer bepaald door ‘wederzijdse toestemming’.463 In dit
geval konden de echtgenoten vrij eenvoudig hun huwelijksovereenkomst laten ontbinden.464
Ten slotte was er de mogelijkheid tot echtscheiding op grond van bepaalde feiten. Deze
echtscheidingsvorm bevatte een quasi eindeloze lijst van motieven voor echtscheiding:
458 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, 231. 459 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 22. 460 J. B. DUVERGIER, Collection complète des lois, décrets, ordonnances, règlemens avis du Conseil d'état, publiée sur les éditions officielles du Louvre: de l'Imprimerie nationale, par Baudouin; et du Bulletin des lois; (de 1788 à 1830 inclusivement, par ordre chronologique), IV, Parijs, A. Guyot et Scribe, 1834, 139. 461 Décret du 20 septembre 1792 qui détermine les causes, le mode et les effets du divorce (zie bijlage 7). 462 P. A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, suivi d'une édition de ce code, à laquelle sont ajoutés les lois, décrets et ordonnances formant le complément de la législation civile de la France, et ou se trouvent indiqués, sous chaque article séparément, tous les passages du recueil qui s'y rattachent, V, Parijs, Au Dépot, 1827, 139. 463 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 62. 464 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 22.
94
krankzinnigheid van de echtgenoot, veroordeling van één van de echtgenoten tot een lijfstraf of
een onterende straf, mishandelingen en grove beledigingen, kennelijk immoreel gedrag,
kwaadwillige verlating gedurende meer dan twee jaar, afwezigheid gedurende meer dan vijf
jaar, enzovoort (zie bijlage 7).465
250. Overspel op zich vormde in de wet van 20 september 1792 geen
echtscheidingsgrond.466 Dit gaf de echtgenoten echter geen vrij spel vermits de bedrogen
echtgenoot de echtscheiding kon aanvragen op grond van ‘kennelijk immoreel gedrag’
(déréglement de mœurs notoire)’ van de overspelige echtgenoot.
251. Als gevolg van de soepele echtscheidingswetgeving was het aantal
echtscheidingen tussen 1792 en 1804 spectaculair de hoogte ingegaan.467 Bovendien werd een
niet te verwaarlozen deel van de echtscheidingsprocedures door de vrouw ingesteld.468 Kortom,
de echtscheiding werd als het ware aangemoedigd door de liberale echtscheidingswet van 1792.
252. In 1804 kwam een gedeeltelijke ommekeer: het revolutionair gedachtegoed
werd de kop ingedrukt door de invoering van de napoleontische wetgeving. De opstellers van
de Code Civil waren aanvankelijk erg terughoudend wat de echtscheiding betrof.469 Vanuit de
opvatting dat het gezin de hoeksteen van de samenleving was, zagen zij enerzijds de
echtscheiding als een potentieel gevaar voor de gevestigde maatschappelijke orde en de goede
zede. Anderzijds beseften ze wel dat de echtscheiding in enkele gevallen een redmiddel was
voor ongelukkige en ontspoorde huwelijken, en daarom van nut kon zijn voor zowel het gezin
als voor de gehele samenleving. Portalis verklaarde deze tweestrijd als volgt: “Le divorce
menace les mœurs ; que la propagation régulière de l’espèce humaine est bien plus assurée
par la confiance de deux époux fidèles, que la durée et le bon ordre de la société générale
tiennent essentiellement à la stabilité des familles, qui sont les premières de toutes les sociétés,
le germe et le fondement des empires. Telles sont les considérations qui ont été proposées pour
et contre le divorce”.470 De grote vraag was dan ook of de echtscheiding al dan niet behouden
moest blijven in de Code Civil: een dilemma waar er veel over gesproken, geschreven en betwist
werd.
465 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 62. 466 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 23, nr. 4. 467 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 22. 468 J.-L. HALPÉRIN, L’impossible Code Civil, Parijs, PUF, 1992, 192. 469 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 22. 470 F. PORTALIS, Discours, rapports et travaux inédits sur le Code Civil par Jean-Étienne-Marie Portalis, Parijs, Joubert, 1844, 28.
95
253. Mede door de druk en de persoonlijke betrokkenheid van Napoleon, werd
uiteindelijk gekozen om de echtscheiding in de Code Civil te behouden, zij het in zeer beperkte
vorm: de onverenigbaarheid van karakters als echtscheidingsvorm werd afgeschaft, de lange
lijst van gronden tot echtscheiding wegens bepaalde feiten werd limitatief ingeperkt en tot slot
werd de echtscheiding door onderlinge toestemming ernstig bemoeilijkt en streng
gereglementeerd.471
254. De opvatting van de opstellers van de Code Civil van 1804 omtrent
echtscheiding stond mijlenver van die van de Franse revolutionaire wetgever van de wet van
20 november 1792. Het huwelijk was niet langer een burgerlijk contract dat zoals elk ander
contract opgezegd kon worden. Het huwelijk werd voortaan beschouwd als een eeuwigdurend
contract: “dat het huwelijk uit deszelfs aard tot den dood moet voortduren, en niet als eene
gewone burgerlijke overeenkomst kan beschouwd worden.”472 Omwille van het groot
maatschappelijk belang van het huwelijk, werd de onontbindbaarheid ervan hoog in het vaandel
gedragen door de napoleontische wetgevers. Slechts onder streng voorbehoud mochten
uitzonderingen op het onverbreekbaar karakter worden toegestaan: “Hoe minder
echtscheidingen er worden uitgesproken, hoe meer zulks bewijzen zal opleveren voor de
zedelijkheid en voor de huisselijke deugden eener natie.”473
255. De echtscheiding werd beschouwd als een noodzakelijk kwaad, dat men dulden
moest, om een groter kwaad te voorkomen. Het gevolg was dan ook dat de echtscheiding, die
op zich een kwaad was, zo weinig en zo streng mogelijk toegepast moest worden. Slechts in
uitzonderlijke gevallen en om heel gewichtige redenen, mocht van de echtscheiding gebruik
worden gemaakt. Ze werd dan ook beschouwd als een redmiddel in uiterste nood: “Le divorce,
remède extrême sans doute, mais quelquefois nécessaire.”474 De wetgever had dan ook de
bedoeling om een echtscheiding zo moeilijk mogelijk te maken.
256. Hoe nobel de intenties ook mochten zijn, het door de wetgever nagestreefde doel
werd niet bereikt. Wat als uitzondering werd bedoeld, zou in toenemende mate een
471 A. RODENBACH, Het recht en het burgerlijk leven: handleiding van practishe rechtsgeleerdheid van het burgerlijk leven, I, Brussel, Simon Steven, 1940, 104. (hierna: A. RODENBACH, Het recht en het burgerlijk leven) 472 A. DE PINTO, Handleiding tot het burgerlijk wetboek, II, ’s Gravenhage, J. Belifante, 1840, 98. 473 A. DE PINTO, Handleiding tot het burgerlijk wetboek, II, ’s Gravenhage, J. Belifante, 1840, 100. 474 P. A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, suivi d'une édition de ce code, à laquelle sont ajoutés les lois, décrets et ordonnances formant le complément de la législation civile de la France, et ou se trouvent indiqués, sous chaque article séparément, tous les passages du recueil qui s'y rattachent, I, Parijs, Au Dépot, 1827, 12.
96
geaccepteerd verschijnsel worden. Sinds 1830 nam het aantal echtscheidingen jaarlijks toe (zie
bijlage 8).475 Toch hield de echtscheidingswet van 1792 meer dan tweehonderd jaar stand. Pas
in 2007 werd ons echtscheidingsrecht grondig hervormd.476
257. De hoofdstukken 1.2 en 1.3 bespreken de kern van het twee eeuwen geldend
napoleontisch echtscheidingsrecht, meer bepaald de echtscheiding wegens bepaalde feiten en
de echtscheiding op grond van wederzijdse toestemming.
258. Naast de echtscheiding, voorzag de Code Civil ook in de scheiding van tafel en
bed. Een grondige bespreking van de scheiding van tafel en bed valt niet binnen het bestek van
deze masterproef: de focus ligt op de ‘uit de echt gescheiden vrouw’. De scheiding van tafel en
bed ontbond immers het huwelijk niet. 477 Vermits het de huwelijksband niet verbrak, stond de
vrouw in principe nog steeds onder de maritale macht van haar man en was zij
handelingsonbekwaam. De gronden op basis waarvan een scheiding van tafel en bed bekomen
kon worden, waren dezelfde als deze voor de echtscheiding, behalve dat de scheiding van tafel
en bed op grond van onderlinge toestemming niet mogelijk was. 478
259. Het werd ook wel eens de ‘echtscheiding der katholieken’ genoemd.479 De
integriteit en onbreekbaarheid van de huwelijksband werd hoog in het vaandel gedragen door
de Kerk, met als gevolg dat het instituut van de echtscheiding onaanvaardbaar was. Om hier
aan tegemoet te komen en uit respect voor de wetten van de Kerk, werd scheiding van tafel en
bed ingevoerd in de Code Civil.
475 G. DEBRA, De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische rechtspraak, Antwerpen, De sikkel, 1939, 17. 476 Wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, BS 7 juni 2007. 477 A. RODENBACH, Het recht en het burgerlijk leven, supra vn. 471, 121. 478 A. RODENBACH, Het recht en het burgerlijk leven, supra vn. 471, 121. 479 A. RODENBACH, Het recht en het burgerlijk leven, supra vn. 471, 121.
97
1.2. ECHTSCHEIDING WEGENS BEPAALDE FEITEN
260. De echtscheiding wegens bepaalde feiten was die scheiding die gestaafd werd
op wettelijke gronden, meer bepaald op redenen die limitatief door de wet aangegeven waren.480
Waar in de echtscheidingswet van 1792 deze echtscheidingsgronden een quasi eindeloze lijst
vormden, werden deze in de Code Civil teruggebracht tot drie ‘schuldgronden’: 1) overspel van
de vrouw of onderhoud van een bijzit in de gemeenschappelijke woning van de man, 2)
gewelddaden, mishandelingen en grove beledigingen en 3) veroordeling tot een infamerende
straf (zie bijlage 9).
261. In tegenstelling tot de echtscheidingswet van 20 november 1792, werden de
schuldloze echtscheidingsgronden weerhouden. Zo was de krankzinnigheid of dementie van
één van de echtgenoten niet langer een reden tot echtscheiding: van een krankzinnige scheiden,
was onmogelijk. Zelfs wanneer deze ongeneesbaar was of in een krankzinnigengesticht werd
geplaatst, was de vordering tot echtscheiding onontvankelijk. 481 Voortaan vormde de
‘schuldvraag’ het voornaamste element in de echtscheiding op grond van feiten. Zo moest elk
verzoekschrift tot echtscheiding (anders dan door onderlinge toestemming), gedetailleerd de
feiten en bewijsstukken bevatten.482
262. Wanneer de echtscheiding wegens bepaalde feiten toegekend en uitgesproken
werd, kon de vrouw pas hertrouwen nadat een wachttermijn van tien maanden verstreken was.
De wetgever beoogde hiermee mogelijke verwarring in de afstamming te voorkomen. 483 De
man daarentegen kon onmiddellijk hertrouwen (artikel 296 C.C.). Bovendien kon de gehuwde
vrouw in hetzelfde echtscheidingsvonnis veroordeeld worden tot een opsluiting in het tuchthuis
(artikel 298 C.C.). De discriminatie tussen man en vrouw tierde welig in de Code Civil.
263. Wat volgt, is een bespreking is een bespreking in vogelvlucht van de drie
wettelijke gronden van de echtscheiding wegens bepaalde feiten.
480 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 285. 481 A. RODENBACH, Het recht en het burgerlijk leven, supra vn. 471, 107. 482 C. COPPENS, Het huwelijk ‘quoad vinculum’: een studie van de secularisering van het huwelijksrecht Gent 1796-1857, II, onuitg. doctoraatsproefschrift Letteren en Wijsbegeerte Ugent, 1984, 551. (Hierna: C. COPPENS, Het huwelijk ‘quoad vinculum’) 483 A. RODENBACH, Het recht en het burgerlijk leven, supra vn. 471, 120.
98
§1 OVERSPEL
264. De echtgenoten maakten zich schuldig aan overspel bij niet-naleving van de
getrouwheidsplicht.484 Hoewel de getrouwheidsplicht aan beide echtgenoten werd opgelegd,
werd de vrouw op een dubbele wijze gediscrimineerd bij de niet-naleving ervan.485 De
getrouwheid van de gehuwde vrouw werd veel strenger beoordeeld dan de getrouwheid van
haar echtgenoot. De vrouw die overspel pleegde, werd veel zwaarder gestraft dan de
overspelige man.
265. De eerste vorm van discriminatie bestond uit verschillende beoordelingscriteria
van overspel, naargelang dit door de man of door de vrouw gepleegd was. Om als negentiende-
eeuwse vrouw een echtscheiding te verkrijgen, moest het overspel van haar echtgenoot een
blijvend karakter vertonen en zich in de echtelijke woning afspelen.486 Het onderhouden van
een bijzit in de gemeenschappelijke woning, was dus een noodzakelijke voorwaarde voor
overspel als grond tot echtscheiding (art. 230 C.C.). Een eenmalig feit van overspel of een
bezoekje aan het ontuchthuis deed geen afbreuk aan de huwelijkswetgeving die de openbare
orde raakte. Ze waren slechts occasionele overspelige betrekkingen, onpersoonlijk qua relatie.
Ze rechtvaardigden dan ook geen eis tot echtscheiding.487 Het onderhouden van een bijzit
vereiste met andere woorden de continuïteit van een overspelige relatie: “Il faut une continué
de faits; le mari doit avoir tenu et établi sa concubine dans la maison commun.”488
266. Bovendien werd niet elke minnares als een concubine beschouwd. Een
concubine stond nog een trapje hoger: “C’est celui qui, n‘étant pas mariée avec un homme, vit
avec lui comme si elle était sa femme.”489 Dat de bijzit effectief in de echtelijke woning woonde,
was geen vereiste.490 Het louter vestigen van een bijzit naast de echtgenote, volstond: “La
concubine soit établie à côté de la femme, que la rivale illégitime prenne la place qui est due à
l’épouse.”491 Niet de ontrouw op zich, maar de openlijke frivoliteit, stelde het overspel van de
man strafbaar en gaf de vrouw het recht om een echtscheiding te vorderen.
484 Supra nr. 119. 485 Supra nr. 120. 486 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 22. 487 H. VANDENBERGHE, “Het concubinaat”, TPR 1975, 13. 488 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 294. 489 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 220, nr.180. 490 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 294. 491 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 221, nr.180.
99
267. Het hoeft geen betoog dat de vrouw vaak machteloos stond tegen haar ontrouwe
echtgenoot, omdat ‘gewoon’ overspel van de man geen grond tot echtscheiding was.492 De door
de vrouw ingestelde echtscheidingsvordering had slechts een kans op slagen wanneer het
overspel van haar echtgenoot aan de bijzondere voorwaarden voldeed.
268. Het overspel van de vrouw was daarentegen altijd een reden tot echtscheiding.493
Of het nu binnen- of buitenhuis had plaatsgevonden, dat deed er niet toe, net als de frequentie
ervan. Het feit van overspel van de vrouw, onverschillig de omstandigheden en frequentie, was
voor de man een reden tot echtscheiding.494 De echtgenoot kon zonder meer scheiden van zijn
overspelige vrouw.495
269. Niet alleen de Code Civil, maar ook de Code Pénal hanteerde een ongelijke
behandeling: overspelige vrouwen werden veel zwaarder gestraft dan overspelige mannen.496
Daar waar de ontrouw van de vrouw werd gestraft met een gevangenzetting van drie maanden
tot twee jaar, bestond de bestraffing van de overspelige man slechts uit een geldboete (art. 337
en 339 C.P.).497 Pas in 1974 werd de strafbepaling omtrent het overspel van de vrouw
gewijzigd: de gevangenisstraf werd in een geldboete omgezet.498 Door de wet van 20 mei 1987
werd het overspel als misdrijf afgeschaft.499
270. Een laatste belangrijke ongelijkheid tussen man en vrouw die tot uitdrukking
kwam in de repressieve wetgeving van Napoleon was de volgende: een man die zijn overspelige
vrouw op heterdaad betrapte in de echtelijke woning, en haar daarom tijdens het plegen van het
delict vermoordde, kon vrijspraak krijgen. Deze in hartstocht gepleegde misdaad door de
bedrogen echtgenoot op zijn ‘schuldige’ echtgenote was immers verschoonbaar (art. 324,
tweede lid C.P). Voor de vrouwen bestond er geen vergelijkbare uitzondering in de wet.500
271. Zoals vroeger eerder aangegeven, werd een legitimatie voor de ongelijke
bestraffing gegeven door Portalis.501 Het overspel van de vrouw werd als een groter kwaad
492 A. RODENBACH, Het recht en het burgerlijk leven, supra vn. 471. 493 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 285. 494 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 22. 495 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 23. 496 Supra nr. 121. 497 J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 54. 498 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 120. 499 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 119. 500 J.-A. ROGRON, Code Pénal expliqué par ses motifs, par des exemples, par la jurisprudence, Brussel, Adolphe Wahlen et Compagnie, 1838, 80-81. 501 Supra rn. 122.
100
beschouwd dan het overspel van de man: “L’infidélité de la femme suppose plus de corruption,
et a des effets plus dangereux que l’infidélité du mari”.502 Haar overspel kon immers tot gevolg
hebben dat er buitenechtelijke kinderen in het huwelijk werden gebracht, en dit kon leiden tot
kroostverwarring.503 Verder werd het argument aangevoerd dat het verschil in behandeling van
de twee geslachten voortsproot uit de ‘natuur’ van het huwelijkscontract: “C‘est la différence
des obligations imposées aux deux sexes par la nature du contrat. L’adultère de la femme
dissout le mariage”.504
272. Kortom, de wettelijke ongelijkheid tussen man en vrouw was een feit in zowel
de Code Civil van 1804 als in de Code Pénal van 1810: het overspel betekende voor de mannen
iets helemaal anders dan voor de vrouw.505 Aan de negentiende-eeuwse vrouw werd kuisheid
opgelegd terwijl er aan haar echtgenoot een grotere seksuele vrijheid gegeven werd.
§2 GEWELDDADEN, MISHANDELINGEN EN GROVE BELEDIGINGEN
273. Artikel 231 C.C. bepaalde dat de echtscheiding ook mogelijk was op grond van
gewelddaden (‘excès’), mishandelingen (‘sévices’) en grove beledigingen (‘injures graves’)
van de ene echtgenoot ten opzichte van de andere echtgenoot (zie bijlage 9).
274. Opmerkelijk hieromtrent waren de woorden van Cambacérès506 tijdens de
voorbereidende werken van de Code Civil (zie bijlage 10).507 Hij maakte deel uit van de Conseil
d’État waarin de wetsontwerpen voorbereid en besproken werden.508 Tijdens de zitting van 27
december 1801 was Cambacérès van mening dat de echtscheidingsgrond ‘gewelddaden en
mishandelingen’ uitsluitend aan de vrouw voorbehouden was. Als vergoeding daarvoor werd
‘grove beledigingen’ als reden tot echtscheiding toegekend aan de man. 509 De toekenning van
beide categorieën naar sekse ontstond wellicht uit de veronderstelling dat de man agressiever
was met daden en de vrouw met woorden.
502 F. PORTALIS, Discours, rapports et travaux inédits sur le Code Civil, Parijs, Joubert, 1844, 204-205. 503 Supra nr. 122-123. 504 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 328, nr. 11. 505 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 23. 506 Supra nr. 186. 507 Procès-verbal de la séance du Conseil d’État du 6 Nivôse an X (17 décembre 1801). 508 R. LESAFFER, Inleiding tot de Europese rechtsgeschiedenis, Leuven, Leuven University Press, 2008, 376. 509 P. A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, suivi d'une édition de ce code, à laquelle sont ajoutés les lois, décrets et ordonnances formant le complément de la législation civile de la France, et ou se trouvent indiqués, sous chaque article séparément, tous les passages du recueil qui s'y rattachent, IX, Parijs, Au Dépot, 1827, 372.
101
A. GEWELDDADEN EN MISHANDELINGEN
275. Hoe dan ook, de begrippen gewelddaden en mishandelingen kregen door de
jaren heen verschillende omschrijvingen. Deze masterproef hanteert de definities van Beltjens.
Hij beschreef ‘gewelddaden’ als handelingen die het leven van de echtgenoot in gevaar
brachten.510 ‘Mishandelingen’ daarentegen hielden geen aanslag op het leven in.511 Zij werden
omschreven als volgt: “Les sévices sont des actes de cruauté, de mauvais traitement personnels,
des voies de fait.”512 Dit waren onder andere slagen en verwondingen met een voldoende graad
van ernst die het gemeenschappelijk leven onmogelijk maakten.513 Beide categorieën tastten de
fysieke integriteit van de echtgenoot aan: ‘la violence des corps’.514
B. GROVE BELEDIGINGEN
276. Grove beledigingen daarentegen hadden betrekking op de morele integriteit van
de echtgenoot:‘la violence des sentiments’.515 Het begrip ‘grove beledigingen’ werd zowel in
de rechtspraak als in de rechtsleer niet eenduidig gehanteerd. De kernvraag daarbij was of de
grove belediging, zoals zij in artikel 231 C.C. voorkwam, noodzakelijkerwijze een beledigend
inzicht veronderstelde of niet.516 Was er een reden tot echtscheiding als de ene echtgenoot zijn
andere echtgenoot beledigde zonder dat uitdrukkelijk te willen? Moest er in de eerste plaats
rekening gehouden te worden met het bedrieglijk inzicht, of moest men voornamelijk rekening
houden met de toegebrachte schade?
277. In de rechtsleer kon men drie strekkingen onderscheiden. Een eerste school
pleitte voor de rechtstreekse subjectieve belediging: het beledigend inzicht vormde een
essentieel bestanddeel zonder welk een belediging nooit kon bestaan.517 Deze opvatting was
onderhevig aan kritiek. Heel wat echtscheidingsvorderingen zouden immers buiten het
toepassingsgebied van artikel 231 C.C. vallen. Ter illustratie: “De ontrouwe echtgenoot die een
losbandig leven leidt, zal eenvoudig inroepen dat hij handelt uit zwakheid, onder den drang
van zijn driften en er nooit aan gedacht heeft zijn wederhelft te beledigen, en de rechters zullen
510 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 297. 511 F. LAURENT, Cours élémentaire de droit civil, I, Brussel, Bruylant-Christophe et Comp., 1887, 280. 512 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 297. 513 A. RODENBACH, Het recht en het burgerlijk leven, supra vn. 471, 107. 514 J. G. LOCRÉ, “La législation civile, commerciale et criminelle de la France, ou Commentaire et complément des codes de français, V, Parijs, Treuttel et Wurtz, 1827, 329, nr. 12. (hierna : J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V) 515 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 329, nr. 12. 516 G. DEBRA, De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische rechtspraak, Antwerpen, De sikkel, 1939, 34. 517 G. DEBRA, De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische rechtspraak, Antwerpen, De sikkel, 1939, 35.
102
zijn vrouw de toelating niet mogen geven de echtscheiding te doen uitspreken”.518 Uitgaande
van deze strekking, verkeerde de vrouw dan ook vaak in de onmogelijkheid om een
echtscheiding te verkrijgen. Heel wat vrouwen stonden machteloos tegen het wangedrag van
hun echtgenoot. Deze strekking kwam met andere woorden zeker de positie van de vrouw niet
ten goede.
278. De tweede strekking was iets gematigder: wanneer één van de echtgenoten de
huwelijkse verplichtingen niet nakwam, werd de andere echtgenoot ipso facto beledigd, en
werd het beledigend inzicht ‘verondersteld’.519 Deze visie kaderde binnen het concept van de
‘divorce sanction’: de echtscheiding werd beschouwd als een burgerrechtelijke sanctie naar
aanleiding van de ernstige schending van een huwelijksplicht door één van de echtgenoten.520
Bijgevolg, kon de ontrouw van de man beschouwd worden als een schending van de
huwelijksplicht en dus ook als een grove belediging. Het was dan ook niet verwonderlijk dat
François Laurent tot de voorstanders van deze theorie gerekend kon worden.521
279. Een derde school ging nog verder. Het begrip ‘grove beledigingen’ moest hierbij
heel breed opgevat worden: “Telkens wetens en willens (d.i. nog niet opzettelijk) een daad
wordt gesteld die, zonder het uitoefenen van een recht, de rechten van de andere echtgenoot
schaadt, zal een grove belediging voorhanden zijn”.522 Deze strekking vereiste geen
overtreding van een huwelijksplicht of een bedrieglijk inzicht. Zodra het materieel feit werd
vastgesteld, volgde automatisch de echtscheiding.523 Mondelinge openbare beledigingen tijdens
een woordenwisseling tussen de echtgenoten, zouden zo voldoende zijn om de echtscheiding
aan te vragen.
280. Niet alleen de rechtsleer, maar ook de rechtspraak gaf geen eenduidig antwoord.
De rechters hielden over het algemeen wel rekening met alle omstandigheden bij de beoordeling
van het beledigend karakter van een bepaalde daad. 524 De sociale rang van de partijen, de
levenswijze, de duur van het huwelijk, het bestaan van kinderen, enz. speelden allemaal een
rol. In bepaalde kringen kon een oorveeg door de beugel, in andere kringen was dit uit den boze.
518 G. DEBRA, De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische rechtspraak, Antwerpen, De sikkel, 1939, 35. 519 G. DEBRA, De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische rechtspraak, Antwerpen, De sikkel, 1939, 35. 520 D. PIGNOLET, “Echtscheiding op grond van grove beledigingen”, Jura Falc. 1996, 63. 521 Infra nr. 327. 522 G. DEBRA, De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische rechtspraak, Antwerpen, De sikkel, 1939, 36. 523 G. DEBRA, De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische rechtspraak, Antwerpen, De sikkel, 1939, 37. 524 G. DEBRA, De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische rechtspraak, Antwerpen, De sikkel, 1939, 44.
103
281. Omwille van de extensieve interpretatie door de rechtsleer en rechtspraak, werd
de echtscheidingsgrond ‘grove beledigingen’ herleid tot een ‘open echtscheidingscateogrie’
waar heel wat gevallen onder vielen.525 Zodra er sprake was van een ernstig moreel lijden dat
het gemeenschappelijk leven tussen de echtgenoten onmogelijk maakte, kon de echtscheiding
uitgesproken worden.526
282. Voorbeelden van echtscheidingsvorderingen toegekend aan de vrouw op grond
van grove beledigingen waren onder meer: de man die zich met zijn minnares in het theater en
de straten vertoonde527; de man die een relatie met de dienstmeid had, en daarbij toeliet dat deze
huishoudster zijn vrouw beledigde en beconcurreerde528; de man die zijn woonplaats
veranderde enkel en alleen om zijn vrouw te tergen529; de man die een relatie had met zijn nicht
en, ondanks de smeekbeden van zijn vrouw, weigerde deze buitenechtelijke relatie stop te zetten
en het voornemen te kennen gaf zijn nicht bij hem te laten inwonen530.
283. De rechtspraak heeft met andere woorden de term ‘grove beledigingen’ in de
meest ruime zin van het woord geïnterpreteerd.531 Op die manier kon het overspel van de man
– zonder dat er sprake was concubinaat in de echtelijke woning – gekwalificeerd worden als
een grove belediging en een echtscheidingsgrond vormen. Deze betekenisverruiming stemde
niet overeen met de geest van de echtscheidingswet. Meer nog, volgens sommige auteurs bracht
het een ‘zedelijke ontreddering’ met zich mee: “Uit deze essentiële vaststelling blijkt immers
dat de rechtspraak, met een al te ruime en naar verderf leidende interpretatie van ‘de belediging
van erge aard’, niet alleen overwegend de verantwoordelijkheid draagt van de zedelijke
ontreddering waaraan het huwelijk door de bindende kracht van de echtscheidingsmisbruiken
is blootgesteld, maar ook dat zij daardoor het inzicht van den wetgever heeft miskend”.532
525 D. PIGNOLET, “Echtscheiding op grond van grove beledigingen”, Jura Falc. 1996, 63. 526 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit civil Belge, supra vn. 239, 300. 527 Brussel 10 maart 1888, Pas. 1888, III, 175. 528 Gent 23 mei 1891, Pand.pér. 1891, 557. 529 Brussel 25 januari 1917, JT 1907, 328. 530 Gent 30 maart 1855, Pas. 1855, II, 324. 531 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 27, nr. 11. 532 G. DEBRA, De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische rechtspraak, Antwerpen, De sikkel, X.
104
§3 VEROORDELING TOT EEN INFAMERENDE STRAF
284. De veroordeling van één van de echtgenoten tot een infamerende straf was voor
de andere echtgenoot een reden tot echtscheiding (art. 232 C.C.). In de Conseil d’État werd
deze echtscheidingsgrond opnieuw merkwaardig gemotiveerd.533 Wanneer men een echtgenoot
zou dwingen om samen te leven met een veroordeelde, dan verenigde men als het ware een
levend lichaam met een lijk: “c’est vouloir réunir un cadavre à un corps vivant”.534 De
echtscheidingsvordering werd beschouwd als een verlossing voor de echtgenoot voor wie het
leven een kwelling was geworden door het samenleven met een veroordeelde.535
533 Procès-verbal de la séance du Conseil d’État du 24 Vendémiaire an X (16 octobre 1801). 534 P. A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, suivi d'une édition de ce code, à laquelle sont ajoutés les lois, décrets et ordonnances formant le complément de la législation civile de la France, et ou se trouvent indiqués, sous chaque article séparément, tous les passages du recueil qui s'y rattachent, V, Parijs, Au Dépot, 1827, 97 en 300. 535 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 114, nr. 16.
105
1.3. ECHTSCHEIDING DOOR WEDERZIJDSE TOESTEMMING
285. In de Conseil d’État werd er veel gediscussieerd over het al dan niet behouden
van de echtscheiding door wederzijdse toestemming.536 Mede door de druk en de persoonlijke
betrokkenheid van Napoleon, werd uiteindelijk gekozen om de echtscheiding door onderlinge
toestemming in de Code Civil te behouden (art. 233 C.C.).
§1 RATIO
286. De echtscheiding door onderlinge toestemming was in se tegenstrijdig met het
idee dat het huwelijk een eeuwigdurend contract was.537 Tijdens de voorbereidende werken van
de Code Civil benadrukten de leden van de Conseil d’État, waaronder Portalis, meermaals dat
het huwelijk niet beschouwd kon worden als een normaal contract: “le mariage n’est pas un
contrat ordinaire qui se dissout par le concours de volonté, comme il se forme par le concours
de volonté”.538 De meerderheid was dan ook van mening dat het huwelijk niet ontbonden kon
worden door wederzijdse toestemming.
287. Tijdens de zitting van de Conseil d’État op 6 oktober 1801 vroeg
Napoleon Bonaparte rechtstreeks aan zijn leden of de echtscheiding door wederzijdse
toestemming aanvaardbaar was.539 Op deze vraag antwoordde Bigot de Préamenu, één van de
opstellers van de Code Civil en afkomstig uit de Noord-Franse coutume-traditie, dat deze
echtscheidingsvorm verwerpelijk en ontoelaatbaar was. De eerste consul antwoordde daarop:
“Le mariage été formé sous l’autorisation des familles, on pourrait exiger cette même
autorisation pour le dissoudre par le consentement mutuel… Cette condition du consentement
de la famille serait une garantie que le mariage ne serait dissous que pour des causes graves
et réelles.”540
288. Napoleon stak het niet onder stoelen of banken dat hij voorstander was van de
echtscheiding door wederzijdse toestemming.541 Volgens hem moest de wetgever een middel
536 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 311, nr. 273. 537 Supra nr. 254. 538 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 311, nr. 273. En J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 49 en 100. 539 Procès-verbal de la séance du Conseil d’État du 24 Vendémiaire an X (16 octobre 1801). 540 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 65. 541 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 18, nr. 4.
106
in het leven roepen om de huwelijksband te doorbreken zonder dat er één of ander schande
teweeg werd gebracht: “Il s‘agissait de trouver un mode et des forme qui conciliassent l‘usage
du divorce avec le juste désir d’éviter le scandale. C’est donc dans ces vues qu’on a proposé le
consentement mutuel.”542 Na lang aandringen (en hoe kon het ook anders), haalde de keizer
zijn slag thuis: de echtscheiding door onderlinge toestemming werd opgenomen in de Code
Civil, en dit geheel strijdig met de geest van de wet.
289. Wanneer een echtgenoot zich bijvoorbeeld schuldig maakte aan overspel en de
echtscheiding wegens bepaalde feiten gevorderd werd, dan werd de eer en goede naam van de
familie door het slijk gehaald en aangetast. Napoleon wou dit scenario vermijden. “L‘emploi
du consentement mutuel a des avantages réels sur les autres moyens: il évite le scandale”,
luidde de officiële reden en die dook telkens op als argument in de voorbereidende werken.543
290. De officiële reden, ‘het vermijden van schandalen’, werd echter als dekmantel
door Napoleon gebruikt. Napoleon wou de huwelijksband met zijn echtgenote kunnen
verbreken als zij kinderloos bleef. Het hoeft weinig betoog dat Franse keizer vurig verlangde
naar het stichten van een dynastie en een troonopvolger van zijn eigen bloed. Als hij hier niet
in slaagde, kwam de toekomst van zijn keizerrijk in gevaar. Kortom, de persoonlijke en
staatkundige belangen van een keizer zonder zoon drukten hun stempel op de
echtscheidingswetgeving.
§2 VOORWAARDEN, PROCEDURE EN GEVOLGEN
291. De hoofdmoot van de echtscheidingsregeling betrof de procedure, die uiterst
nauwkeurig geregeld was.544 Zonder gedetailleerd op de voorwaarden, procedure en gevolgen
in te gaan, wil ik wel de – mijns inziens – voornaamste aspecten ervan behandelen die van
belang zijn voor de positie van de vrouw.
292. Slechts in uitzonderlijke gevallen en om ernstige en reële redenen, mocht van de
echtscheiding door wederzijdse toestemming gebruik gemaakt worden.545 Een gril, een walging
542 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 207. 543 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 283. 544 C. COPPENS, Het huwelijk ‘quoad vinculum’, supra vn. 482, 558. 545 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 65.
107
of een wispelturigheid werden niet aanvaard als een reden tot echtscheiding.546 De
echtscheidingsvordering moest wel degelijk een voldoende graad van ernst hebben die het
gemeenschappelijk leven onmogelijk maakte. Louter de wederzijdse toestemming was niet
voldoende.547
293. Bovendien moesten er heel wat voorwaarden vervuld zijn om de echtscheiding
door onderlinge toestemming te bekomen. Zo moest de echtgenoot in kwestie minstens 25 jaar
oud zijn, en zijn vrouw minstens 21 jaar oud (art. 275 C.C.). Waarom mochten de echtgenoten
geen echtscheiding bekomen voor het bereiken van deze leeftijd? Volgens de opstellers moest
het jonge bruidspaar de tijd krijgen om elkaar te leren kennen en aan te voelen.548 Bovendien
wou de wetgever uitsluiten dat de echtscheidingsvordering van de jonggehuwden geen gevolg
was van de ‘lichtzinnigheid van hun leeftijd’.549
294. Daarnaast mocht de vrouw ook niet ouder zijn dan 45 jaar (art. 277). De reden
hiervoor was opmerkelijk en niet bepaald feministisch: een vrouw boven de 45 bevond zich in
de ‘herfst’ van haar leven en had al haar charme verloren. Het werd de gehuwde vrouw
aangeraden om de standvastigheid van haar huwelijk niet te verwerpen. De opstellers meenden
dat de situatie van de vrouw er niet beter op kon worden gezien zij op de leeftijd van 45 haar
pluimen verloren had, ook al ging zij gebukt onder het juk van een slecht huwelijk. 550
295. Daarnaast bepaalde de wet dat de echtgenoten geen echtscheiding op grond van
onderlinge toestemming konden bekomen binnen de twee jaar na de voltrekking van het
huwelijk (art. 276 C.C.). Ook na het twintigjarige jubileum, was de echtscheiding niet meer
toegelaten (artikel 277 C.C.).551 De specifieke ratio legis luidde als volgt: “La longue et paisible
cohabitation des époux atteste la compatibilité de leurs caractères.”552 Het feit dat de
echtgenoten al die tijd vreedzaam hadden kunnen samenleven, bewees de verenigbaarheid van
hun karakters.
296. Tot slot werd de machtiging vereist van alle vaders en moeders, of andere
antecedenten, van zowel de familie van vrouw als de familie van de man (art. 278 C.C.). De
546 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 79 en 377. 547 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 69. 548 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 303. 549 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 303. 550 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 388. 551 M. VAN DER BURG, “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het kleine vaderland”, Historica 2009, 23. 552 J. G. LOCRÉ, La législation civile, commerciale et criminelle de la France, V, supra vn. 514, 303.
108
fictie dat het de partners ‘zelf’ waren die hun toestemming gaven in de echtscheiding werd
hierdoor sterk ondergraven.553 De antecedenten vervulden immers de beslissende rol of de
echtscheiding al dan niet kon doorgaan.
297. Verder kende de strenge echtscheidingsprocedure een lang en kostelijk verloop,
en werden de echtgenoten onderworpen aan talloze verzoeningspogingen.554 De maatregelen
waren vooral gericht op het ontmoedigen van het initiatief, of het aanmoedigen van de
stopzetting van de procedure.555
298. Een gevolg dat eigen was aan de echtscheiding bij onderlinge toestemming was
het volgende: geen van beide echtgenoten mocht hertrouwen binnen de drie jaar na de uitspraak
van de echtscheiding (art. 297 C.C.). In tegenstelling tot de echtscheiding wegens bepaalde
feiten, waar de man onmiddellijk kon hertrouwen en de vrouw niet,556 werd er geen
onderscheid gemaakt tussen de echtgenoten bij de echtscheiding op grond van onderlinge
toestemming: het verbod gold zowel voor de vrouw als de man.
299. Tot slot was het niet toegelaten dat de ex-echtgenoten met elkaar hertrouwden,
ongeacht de echtscheidingsvorm. De reden hiervoor was dat men elke kans op lichtzinnige
procedures trachtte te vermijden.557 De napoleontische wetgever beoogde met andere woorden
het aantal echtsscheidingen tot een minimum te beperken.558 Zoals reeds eerder aangehaald,
werd het door de wetgever nagestreefde doel niet bereikt.559
553 C. COPPENS, Het huwelijk ‘quoad vinculum’, supra vn. 482, 553. En F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 18, nr. 4. 554 A. RODENBACH, Het recht en het burgerlijk leven, supra vn. 471, 118-119. 555 C. COPPENS, Het huwelijk ‘quoad vinculum’, supra vn. 482, 553. 556 Supra nr. 262. 557 C. COPPENS, Het huwelijk ‘quoad vinculum’, supra vn. 482, 555. 558 A. DE PINTO, Handleiding tot het burgerlijk wetboek, II, ’s Gravenhage, J. Belifante, 1840, 100. 559 Supra nr. 256.
109
2. HET ONTWERP LAURENT
2.1. INLEIDING
300. De man en vrouw waren één in het huwelijk, ze vormden meer bepaald een union
des âmes, een samensmelting van de zielen.560 Helaas is de mens onvolmaakt, bijgevolg zijn
relaties dat ook, vandaar dat de union des âmes stuk kon gaan. De onontbindbaarheid van het
huwelijk, dat als ideaal beschouwd werd door de napoleontische wetgever, was dan ook een
fictie volgens Laurent.561
301. Wanneer de affectie tussen de echtgenoten vervangen werd door wederzijdse
haat manifesteerde zich een morele scheiding tussen de echtgenoten. Deze morele scheiding
diende enkel nog wettelijk bekrachtigd te worden, d.w.z. door de echtscheiding.562 Die
echtscheiding mocht dan ook niet beschouwd worden als de oorzaak van de
huwelijksverbreking, maar als een loutere vaststelling van de breuk tussen de echtgenoten.563
302. Het vervullen van de huwelijksplichten was, volgens Laurent, de essentie van
het huwelijk: “L’unité des sentiments qui fait l’essence du mariage, se manifeste par des
devoirs que la législateur a consacrés et qui sont devenus par là des obligations juridiques.”564
Wanneer één van de echtgenoten deze plichten miskende, was de eenheid verstoord, en
beantwoordde het huwelijk niet meer aan het doel dat de echtgenoten voor ogen hadden bij het
aangaan van het huwelijk.565 In dat geval moesten de echtgenoten de toestemming krijgen om
de huwelijksband te verbreken, zodat ze een nieuw huwelijk konden aangaan dat wél
beantwoordde aan het doel van het huwelijk.566
303. Om deze redenen voorzag het voorontwerp in een allesomvattende
echtscheidingswetgeving, maar met die nuance dat het niet langer voorzag in de
echtscheidingsprocedure.567 Hiervoor verwees Laurent naar het Gerechtelijk Wetboek.
560 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 209, nr. 171. 561 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 210, nr. 171. 562 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 216, nr. 176. 563 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 211, nr. 172. 564 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 215, nr. 176. 565 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 215, nr. 176. 566 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 212, nr. 174. 567 Zie daarover meer in hoofdstuk 2.3.: verwerping van echtscheiding door wederzijdse toestemming (nr. 336-343).
110
304. In tegenstelling tot de Code Civil, voorzag het voorontwerp niet in de
echtscheiding op grond van wederzijdse toestemming. Laurents pleidooi voor de afschaffing
van de echtscheiding op grond van wederzijdse toestemming wordt onder de loep genomen in
hoofdstuk 2.3.
305. Bijgevolg was de echtscheiding enkel mogelijk wegens bepaalde feiten:
“L’avant-projet pose d’abord le principe que le divorce ne peut avoir lieu que pour les causes
déterminées, admises par loi.”568 Hierop zal in hoofdstuk 2.2. worden ingegaan, dat
onderverdeeld is in drie afdelingen: 1) het overspel, 2) gewelddaden, mishandelingen en grove
beledigingen en 3) kwaadwillige of vrijwillige verlating.
306. Slechts enkele capita selecta maken het voorwerp uit van deze masterproef. Een
grondige bespreking van de scheiding van tafel en bed valt dan ook niet binnen het bestek van
deze masterproef. Het zou ons te ver leiden om de complexe regels van het voorontwerp neer
te pennen. De focus ligt immers op de positie van de vrouw, en niet op de
echtscheidingswetgeving tout court. Wel dient er opgemerkt te worden dat Laurent in feite
helemaal geen voorstander was tot behoud van de scheiding van tafel en bed in zijn
voorontwerp omdat het aantal scheidingen zeer beperkt was gebleven: slechts 35 in de periode
van 1861 tot en met 1876.569 Waarom voorzag het voorontwerp alsnog in een systeem van
scheiding van tafel en bed? Laurent wilde hiermee tegemoetkomen aan de wensen van de Kerk.
307. Tot slot voorzag het voorontwerp in de mogelijkheid tot een feitelijke scheiding.
De feitelijke scheiding ontbond het huwelijk niet, maar was enkel een toestemming tot
afzonderlijk wonen. Gezien de feitelijke scheiding nooit eerder gezien was in het Belgisch
familierecht, leek het mij opportuun daar dieper op in te gaan. Hoofdstuk 2.4. bespreekt de
grondbeginselen van de feitelijke scheiding.
568 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 20, nr. 1. 569 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 176, nr. 5.
111
2.2. ECHTSCHEIDING WEGENS BEPAALDE FEITEN
308. Het voorontwerp behandelde de echtscheiding wegens bepaalde feiten
besproken in artikel 228 O.L. Daar waar de echtscheidingsgronden zich in de Code Civil over
verschillende artikelen uitstrekten, werden ze in het Avant-projet tot één alles allesomvattende
bepaling teruggebracht (zie bijlage 11). De echtscheiding kon slechts bekomen worden wanneer
er een door de wet bepaalde oorzaak bewezen was: 1) overspel, 2) gewelddaden,
mishandelingen en grove belediging en 3) vrijwillige of kwaadwillige verlating van de ene
echtgenoot door de andere.570
309. Artikel 228 van het voorontwerp was dus een gedeeltelijke overname van de
artikelen 229-234 van de Code Civil: niet alleen overspel maar ook gewelddaden,
mishandelingen en grove beledigingen werden als echtscheidingsgronden behouden. De
veroordeling tot een infamerende straf werd daarentegen niet opgenomen als oorzaak tot
echtscheiding. Nieuw in het voorontwerp was de ‘vrijwillige of kwaadwillige verlating’.
310. Net als bij de Code Civil, stond ook in het voorontwerp – naar mijn mening – de
‘schuldvraag’ centraal. Zo waren overspel, gewelddaden, mishandelingen, grove beledigingen
en kwaadwillige verlating ontegensprekelijk ‘schuldgronden’. Afhankelijk van de concrete
omstandigheden, kon daarentegen de vrijwillige verlating eventueel wel beschouwd worden als
een schuldloze echtscheidingsgrond.
311. Krankzinnigheid, waaraan de echtgenoot zelf geen schuld had, werd uitgesloten
als reden tot echtscheiding. Wanneer iemand een echtscheiding instelde tegen de krankzinnige
echtgenoot, kwam deze zijn of haar hulp- en bijstandsverplichting niet na.571 Zoals reeds eerder
aangehaald, waren de echtgenoten op grond van artikel 212 van het voorontwerp gehouden tot
wederzijdse getrouwheid, ‘hulp en bijstand. Wanneer één van de echtgenoten getroffen werd
door een vlaag van verstandsverbijstering, mocht de andere echtgenoot zijn geesteszieke
partner niet verlaten. ‘In goede en kwade dagen, in ziekte en gezondheid’ zwoeren ze voor het
altaar. Wanneer de ziekte toesloeg bij de ene echtgenoot, moest de andere echtgenoot blijk
geven van zijn affectie aan ‘celui ou celle qui ne forme avec lui qu’un âme’.572
570 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 20, nr. 1. 571 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 31, nr. 16. 572 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 17, nr. 4.
112
312. Ook een misdrijf door de ene echtgenoot gepleegd, mocht geen reden tot
echtscheiding vormen voor de andere echtgenoot.573 Wanneer de veroordeelde zijn straf
onderging, was er uiteraard tijdelijk geen gemeenschappelijk leven meer mogelijk. Laurent
meende echter dat de thuisblijvende echtgenoot de veroordeelde echtgenoot niet mocht
verstoten ‘zoals een melaatse’.574 Integendeel, wanneer de ene echtgenoot een misstap begin,
moest de andere echtgenoot hem of haar de hand reiken.575 Je bleef dus echtgenoot in goede en
kwade dagen, in voor- en tegenspoed.
313. In tegenstelling tot de Code Civil werd de veroordeling tot een infamerende straf
als oorzaak tot echtscheiding niet behouden in het voorontwerp. Volgens Laurent was deze
echtscheidingsgrond niet in harmonie met de Code Pénal.576 De infamie was immers niet meer
wettelijk verankerd in onze strafwet: “Le carcan (schandpaal), le bannissement (verbanning)
et la dégradation civique n’existent plus dans le Code Pénal belge.577
314. In de Code Civil werd het recht om te hertrouwen enkel toegekend aan de uit de
echt gescheiden man.578 Laurent had er het raden naar waarom de vrouw niet, maar haar
voormalige partner wel mocht hertrouwen.579 Hij streefde naar gelijkheid tussen de echtgenoten
en meende dan ook dat de vrouw, net zoals de man, het recht had om te hertrouwen. Meer nog,
het voorontwerp bepaalde dat de gescheiden echtgenoten het recht hadden om opnieuw met
elkaar in het huwelijksbootje te stappen (art. 242 O.L.).580 In plaats van de hereniging tussen de
gescheiden echtgenoten te verhinderen, moest de wetgever die bevorderen.581
315. Tot slot stelde Laurent dat het onlogisch was dat de echtscheidingsprocedure
geregeld was in Code Civil.582 Het Burgerlijk Wetboek was immers niet formeelrechtelijk, maar
wel materieelrechtelijk van aard. De formele procesvereisten, zowel de algemene als de
bijzondere, lagen al vervat in het Gerechtelijk Wetboek. Waarom voorzag het Burgerlijk
Wetboek van 1804 dan toch nog in aparte procedureregels? Zoals vroeger aangehaald, hield de
napoleontische wetgever niet van de echtscheiding: zij werd beschouwd als een redmiddel dat
573 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 20, nr. 1. 574 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 20, nr. 1. 575 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 236, nr. 197. 576 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 236, nr. 197. 577 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 20, nr. 1. 578 Supra nr. 162. 579 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 333, nr. 290. 580 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 48, nr. 1. 581 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 48, nr. 1 582 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 36.
113
enkel in uiterste nood aangewend mocht worden.583 Het doel van de in het Burgerlijk Wetboek
vervatte echtscheidingsprocedure was dan ook om de echtscheidingen tot een minimum te
beperken: die procedure was een stuk strenger dan die van het Gerechtelijk Wetboek.584
316. Wat volgt, is een bespreking van de echtscheiding wegens bepaalde feiten zoals
bepaald in artikel 228 van het voorontwerp: 1) overspel, 2) gewelddaden, mishandelingen en
grove beledigingen en 3) de vrijwillige of kwaadwillige verlating.
§1 OVERSPEL
317. Laurent omschreef overspel als de ergste schending van de huwelijksplichten en
werd dan ook als echtscheidingsgrond in het voorontwerp behouden,585 met die nuance dat er
geen discriminatie meer was tussen het overspel van de vrouw en dat van de man.586 Strevend
naar gelijkheid tussen de echtgenoten, verwierp hij het onderscheid tussen het overspel van de
vrouw en onderhoud van een bijzit in de gemeenschappelijke woning door de man inzake
gronden tot echtscheiding.
318. De getrouwheidsplicht zoals omschreven in artikel 212 C.C. luidde als volgt:
“Les époux se doivent mutuellement fidélité.”. 587 De letter van de wet legde een identieke
verplichting op aan zowel de man als de vrouw. Laurent, aanhanger van de exegese, stelde zich
de vraag waarom er vervolgens een onderscheid werd gemaakt tussen de twee geslachten. In
de voorbereidende werken, verantwoordde de Conseil d’État dat het verschil in behandeling
voortsproot uit de ‘natuur van het huwelijkscontract’.588 Volgens Laurent was er geen touw aan
vast te knopen: “Je ne comprends pas comment la nature du contrat entraîne des obligations
différents pour les époux en ce qui concerne la fidélité.”589 De getrouwheidsplicht was eigen
aan de natuur van het huwelijk, en die was identiek voor beide geslachten.
319. Het pleidooi van de Conseil d’État omtrent de ongelijke behandeling tussen het
overspel van de man en dat van de vrouw werd afgesloten als volgt: “L’adultère de la femme
583 Supra nr. 255 584 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 264, nr. 221. 585 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 21, nr. 3. 586 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 22, nr. 3. 587 Art. 212 C.C. = art. 208 O.L. 588 Supra nr. 271. 589 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 22, nr. 3.
114
dissout le mariage”.590 Volgens Laurent was dit zonder meer ook het geval bij het overspel van
de man. De huwelijksband werd zowel door het ontrouw van de man als door het ontrouw van
de vrouw verbroken.591
320. Dat de getrouwheid van de man niet hetzelfde inhield als die van de vrouw, was
een immorele bepaling volgens Laurent. Behalve het concubinaat in de echtelijke woningen,
werden alle andere vormen van overspel gepleegd door de man, aanvaard. Dit zette de deur
open tot zedelijk verval van de samenleving.592 De wetgever kon dan evengoed het volgende
zeggen aan de heer des huizes: “Je vous impose le devoir de fidélité, mais il ne faut pas prendre
cela au sérieux. Vous êtes libre de violer votre devoir tant qu’il vous plaira, à condition que
vous ne teniez pas votre concubine dans la maison commune”.593 Dit was de morele les die de
Code Civil meedeelde aan de gehuwde man.594 Laurent kwam uiteindelijk bij de volgende
slotsom: “L’adultère devient un droit pour le mari.”595
321. Kortom, in het voorontwerp werd het overspel van de vrouw op dezelfde wijze
behandeld als het overspel van de man. In tegenstelling tot de Code Civil, werd de kuisheid niet
enkel aan de vrouw maar ook aan de man opgelegd. Zodra één van de echtgenoten zich schuldig
maakte aan overspel, werd de gehoorzaamheidsplicht geschonden en was er een wettelijke
reden tot echtscheiding. Het hoeft weinig betoog dat de regeling van Laurent de
vrouwenbelangen behartigde: ongelijkheid werd vervangen door gelijkheid.
§2 GEWELDDADEN, MISHANDELINGEN EN GROVE BELEDIGINGEN
322. Net als in de Code Civil, werd er in het voorontwerp bepaald dat echtscheiding
mogelijk was wanneer één van de echtgenoten zich schuldig maakte aan gewelddaden,
mishandelingen en grove beledigingen. Daar waar Laurent bladzijden lang wijdde aan het
overspel in de beschouwingen van zijn voorontwerp, besteedde hij slechts enkele zinnen aan
‘gewelddaden, mishandelingen en grove belediging’ als reden tot echtscheiding. De
onderstaande overwegingen van Laurent hieromtrent komen dan ook vooral uit zijn werk
Principes de droit civil.
590 Supra nr. 271. 591 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 22, nr. 3. 592 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 24, nr. 5. 593 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 23, nr. 4. 594 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 23, nr. 4. 595 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 399, nr. 346.
115
A. GEWELDDADEN EN MISHANDELINGEN
323. Laurent vond het begrip ‘gewelddaden’ een heel vaag begrip.596 Voor de
betekenis en invulling ervan greep hij terug naar de voorbereidende werken van de Code Civil,
waar het artikel aanvankelijk als volgt werd voorgesteld: “L’attentat de l’un des époux à la vie
de l’autre”. Uiteindelijk werd het begrip attentat vervangen door excès, maar het drukte nog
steeds hetzelfde idee uit: een gewelddaad hield een aanslag op het leven van de echtgenoot
in.597 Zoals vermeld, werd deze opvatting ook door Beltjens betaamd.598
324. De term ‘mishandelingen’ veronderstelde een zekere wreedheid. In tegenstelling
tot de ‘gewelddaden’, werd het leven hier niet in gevaar gebracht. “Ce sont donc de mauvais
traitements, de coups et blessures”, aldus Laurent.599
325. Tot slot nam Laurent aan dat een eenmalige gewelddaad of mishandeling
voldoende kon zijn om de echtscheiding uit te spreken. Wanneer een echtgenoot bijvoorbeeld
zijn vrouw sloeg, dan was dit een uiting van haatgevoelens. Van liefdevolle gevoelens was er
in dat geval geen sprake meer, maar wel van een ‘rupture des âmes’.600 Wanneer de affectie
vervangen was door haat, en de zielenverbintenis verbroken was, bood de echtscheiding een
uitweg.
B. GROVE BELEDIGINGEN
326. Zoals eerder aangehaald, werd de echtscheidingsgrond ‘grove beledigingen’ een
‘open echtscheidingscategorie’ doorheen de negentiende eeuw. Zodoende kon het overspel van
de man, zonder dat er sprake was van concubinaat in de echtelijke woning, gekwalificeerd
worden als een grove belediging die een echtscheidingsrond vormde.601 Deze extensieve
interpretatie stemde niet overeen met de geest van de wet. Dit probleem stelde zich niet in het
voorontwerp: het overspel vormde een echtscheidingsgrond op zich en kon aldus niet meer als
grove belediging bestempeld worden.602
596 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 223, nr. 186. 597 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 223, nr. 186. 598 Supra nr. 275 599 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 223, nr. 187. 600 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 223, nr. 187. 601 Supra nr. 32-34. 602 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 18, nr. 11.
116
327. Zoals ook al eerder aangegeven, kunnen we de rechtsleer met betrekking tot de
invulling van het begrip ‘grove belediging’ in drie grote strekkingen onderverdelen.603 Laurent
was een aanhanger van de tweede school. Die vond dat er sprake was van een grove belediging
als één van de echtgenoten de huwelijkse verplichtingen niet nakwam.604 Wanneer de man
bijvoorbeeld weigerde zijn echtgenoot te ontvangen, en dus zijn huwelijksplicht niet nakwam,
dan werd het beledigd inzicht ‘verondersteld’.605
328. Volgens Laurent moest de rechter in kwestie wel telkens rekening houden met
de concrete omstandigheden om uit te maken of er al dan niet sprake was van een grove
belediging. De rechtbanken maakten daarbij een onderscheid tussen de sociale rangen.606 Daar
waar in bepaalde kringen zoals ‘les gens du bas peuple’ een oorveeg getolereerd werd, was dit
in andere kringen totaal niet acceptabel. Laurent verzette zich met hand en tand tegen dit
onderscheid: “Ce n’est pas la position sociale que le juge doit prendre en considération. C’est
l’éducation, ces sont les habitudes, les sentiments des parties qui sont en cause.”607 Waarom
zou een echtgenoot uit de arbeidersklasse niet zijn hart op de juiste plaats hebben? Daarbij
stelde Laurent dat de sociale standen niet meer van die tijd waren: “La distinction vient de
l’ancien droit. Notre état social n’est plus celui du vieux régime”, aldus Laurent.608
§3 VRIJWILLIGE EN KWAADWILLIGE VERLATING
329. De vrijwillige en kwaadwillige verlating was een ‘nieuwe’ echtscheidingsgrond
in het voorontwerp. De verlating hield een inbreuk in op de samenwoningsplicht.609 Hij maakte
hierbij een onderscheid tussen enerzijds de vrijwillige en anderzijds de kwaadwillige verlating.
330. De ‘vrijwillige’ verlating was geen verlating in de wettelijke zin van het woord.
De echtgenoot die afwezig was, had niet de bedoeling om de andere echtgenoot te verlaten. De
afwezigheid had in dit geval een nuttige beweegreden of een goedkeuring verkregen. Wanneer
de afwezigheid aanhield, bracht dit een breuk van het gemeenschappelijk leven met zich mee.
De afwezige echtgenoot had geen recht om een einde te maken aan het gemeenschappelijk
603 Supra nr. 277-280. 604 G. DEBRA, De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische rechtspraak, Antwerpen, De sikkel, 1939, 35-36. 605 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 232, nr. 195. 606 Supra nr. 280 607 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 231, nr. 194 608 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 231, nr. 194 609 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 28, nr. 12.
117
leven, enkel de rechter kon dit: “La vie commune ne pouvant cesser que par une sentence du
juge.”610
331. Er was sprake van ‘kwaadwillige’ verlating wanneer de echtgenoot de echtelijke
woning verliet omdat hij niet meer wou samenwonen met de andere echtgenoot, en dus zijn of
haar huwelijkse taken niet meer wou vervullen.611 Als dat de man was, dan wou hij met andere
woorden zijn vrouw niet ontvangen, niet beschermen en haar geen hulp of bijstand verlenen.
Als dat de vrouw was, dan wou zij niet meer samenwonen met haar man of hem volgen.
Praktisch alle huwelijksverplichtingen werden geschonden in geval van kwaadwillige verlating.
“Le lien conjugale est rompu; c’est dire qu’il y a une cause légitime de divorce.” 612
332. Was het vereist dat de afwezigheid verschillende jaren aanhield? Volgens
Laurent was dit een feitelijke vraag waarbij er rekening gehouden moest worden met alle
omstandigheden en dan ook aan de appreciatie van de rechter overgelaten worden.613
333. Ook de echtscheidingswet van 20 september 1792 beschouwde de verlating als
een wettelijke oorzaak. In de Code Civil werd deze echtscheidingsgrond niet behouden. De
rechtspraak loste dit op door een verlating in bepaalde omstandigheden te kwalificeren als een
grove belediging.614 Volgens Laurent leidde deze extensieve interpretatie tot complicaties.
334. Ter illustratie haalde Laurent een arrest van het Hof van Beroep van Brussel
aan.615 De feiten die aanleiding gaven tot het arrest waren de volgende: een gehuwde man had
zijn echtelijke woning verlaten zonder zijn echtgenote te waarschuwen. Vervolgens vertrok hij
naar de Verenigde Staten waar hij vier jaar verbleef. Tijdens zijn afwezigheid bracht hij zijn
vrouw nergens van op de hoogte. De rechter in kwestie oordeelde dat er geen sprake was van
een grove belediging, met als gevolg dat de vrouw geen echtscheiding kon bekomen. In het
voorontwerp zou de vrouw niet machteloos staan: de vrijwillige of kwaadwillige verlating zou
door haar aangevoerd kunnen worden als grond tot echtscheiding. De problemen die de Code
Civil met zich meebracht, stelden zich niet in het voorontwerp vermits de ‘verlating’ als een
wettelijke reden tot echtscheiding beschouwd werd.
610 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 29, nr. 12. 611 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 29, nr. 12. 612 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 29, nr. 12. 613 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 29, nr. 12. 614 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 29, nr. 13. 615 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 30, nr. 14.
118
335. Tot slot moest de verlating onderscheiden worden van de ‘onverenigbaarheid
van karakters’. De onverenigbaarheid van karakters veronderstelde immers dat dat de beide
echtgenoten geen gemeenschappelijk leven meer wilden delen. Bij de verlating wou slechts één
van de echtgenoten niet meer samenleven, de ‘achtergelaten’ echtgenoot wou daarentegen geen
verbreking van het gemeenschappelijk leven.616
616 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 30, nr. 14.
119
2.3. VERWERPING VAN ECHTSCHEIDING DOOR WEDERZIJDSE TOESTEMMING
336. In tegenstelling tot de Code Civil voorzag het voorontwerp niet in de
echtscheiding op grond van wederzijdse toestemming. Laurent meende dat de opstellers van de
Code Civil aanvankelijk ook niet van plan waren deze echtscheidingsvorm te behouden: “Le
divorce par consentement mutuel ne répond pas à l’intention du législateur.”617 Meer nog, de
echtscheiding door wederzijdse toestemming stuitte op heel wat oppositie in de Conseil
d’État.618 Wat bezielde de redacteurs van de Code Civil om toch nog de wederzijdse
toestemming te behouden? Volgens Laurent kon het antwoord op deze vraag in één begrip
samengevat worden: Napoleon.619 Zoals hoger gezegd, hield de keizer het been stijf en drong
hij aan om de echtscheiding op grond van wederzijdse toestemming te behouden.620 Uiteindelijk
haalde de keizer zijn slag in huis: de echtscheiding door onderlinge toestemming werd
opgenomen in de Code Civil, volkomen tegenstrijd met de geest van de wet.
337. Ook de rechtvaardiging tot behoud van de wederzijdse toestemming, het
vermijden van schandalen, hield volgens Laurent geen steek. Sla de Gazette des Tribunaux
open en je leest niets anders dan de meest schandalige beschuldigingen.621 De ten laste gelegde
feiten kwam hoe dan ook aan het licht door hun publicatie.622 “On ne redoute pas le scandale,
on le cherche”, aldus Laurent.623
338. Volgens Laurent was de ‘onverenigbaarheid van karakters’ de enige echte reden
van de echtbreuk bij wederzijdse toestemming: “C’est l‘incompatibilité d’humeur que la loi
consacre implicitement en admettant le divorce par consentement mutuel.”624 Zoals reeds
eerder aangehaald, werd de onverenigbaarheid van karakters als reden tot echtscheiding niet
behouden in de Code Civil van 1804.625 Hoewel deze echtscheidingsgrond niet expliciet
vermeld was in de wet, meende Laurent dat de echte werkelijkheid schuilde tussen de regels:
de onverenigbaarheid van karakters lag impliciet aan de basis van echtscheiding op grond van
wederzijdse toestemming (art. 233 C.C.).626 Gezien de ‘onverenigbaarheid van karakters’ geen
617 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 17, nr. 4. 618 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 18, nr. 4. 619 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 18, nr. 4. 620 Supra nr. 288. 621 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 18, nr. 5 622 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 313, nr. 275. 623 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 18, nr. 5 624 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 18, nr. 5 625 In de echtscheidingswet van 20 september 1792 kon de ‘incompatibilité d'humeur’ wel aangevoerd worden als reden tot echtscheiding: supra nr. 249. 626 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 313, nr. 275.
120
wettelijke reden meer was, kon de echtscheiding aldus bekomen worden zonder een bepaalde
reden in de wettelijke betekenis van het woord.
339. De napoleontische wetgever legde heel wat voorwaarden op waaraan de
echtscheiding door onderlinge toestemming moest beantwoorden.627 Laurent bestempelde deze
strenge bepalingen als ridicuul.628 Eén van de voorwaarden was: de echtgenoot in kwestie moest
minstens 25 jaar oud zijn, en zijn vrouw minstens 21 jaar (art. 275 C.C.).629 Laurent vroeg zich
af waarom het jonge bruidspaar geen echtscheiding kon bekomen voor het bereiken van deze
leeftijd. Dat de jonggehuwden lichtzinnig zouden omspringen met de verplichtingen van het
huwelijk, hield volgens hem weinig steek.630 Liefde maakt blind, luidt het gezegde. Wanneer
de prille liefde gestrand was, konden de jonge echtgenoten immers tot de vaststelling komen
dat hun karakters niet bij elkaar pasten. Kortom, volgens Laurent lag de onverenigbaarheid van
hun karakters impliciet aan de basis van hun breuk.631
340. In feite, nam de napoleontische wetgever deze woorden zelf in de mond.
Waarom was de echtscheiding niet meer toegestaan na twintig jaar huwelijk? De specifieke
ratio legis luidde als volgt: “La longue et paisible cohabitation des époux atteste la
comptabilité de leurs caractères”.632 Uit de voorbereidende werken bleek aldus dat de wetgever
zelf de ‘onverenigbaarheid van karakters’ als reden tot echtscheiding beschouwde.633
341. De voorwaarde dat de vrouw niet ouder mocht zijn dan 45 jaar634 had geen
enkele bestaansreden en was ‘un vain son paroles’.635 Het hoeft geen betoog dat deze bepaling
bovendien een discriminatie inhield: ze was enkel voorzien voor het vrouwelijk geslacht. Ook
de vierde voorwaarde, de machtiging van de ouders, bood geen garantie dat een ernstige
oorzaak aan de basis lag van de echtscheiding.636
342. De instelling van de echtscheiding door onderlinge toestemming, die zou moeten
fungeren als camouflage van een bepaalde ernstige oorzaak en schandalen diende te vermijden,
627 Supra nr. 291-299. 628 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 314, nr. 275. 629 Supra nr. 293. 630 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 18, nr. 5. 631 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 18, nr. 5. 632 Supra nr. 295. 633 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 18, nr. 5. 634 Supra nr. 294. 635 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 317, nr. 277. 636 F. LAURENT, Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878, 317, nr. 278.
121
zette de poort open tot heel wat misbruiken. Laurent meende dat onvoldoende verregaande en
lichtzinnige oorzaken, zoals onder meer onverenigbaarheid van karakters of grillen, de
huwelijksband niet kon verbreken. De echtscheiding door onderlinge toestemming verwoestte
dan ook de stabiliteit van de instelling van het huwelijk.
343. Uit het voorgaande blijkt dat Laurent het niet onder stoelen of banken stak dat
hij zich ergerde aan de lange lijst van voorwaarden. De strenge voorwaarden hadden immers
geen enkel effect: “Qu’importe qu‘il y ait des formalités et des conditions! Des époux décidés
à divorcer ne reculeront pas devant la gêne des formalités”.637 De echtgenoten die besloten om
uit de echt te scheiden, zouden niet meer terugkrabbelen door de hinder van formaliteiten. Het
lot van het huwelijk lag enkel in de handen van de echtgenoten. Het feit dat de huwelijksband
kon doorbroken worden door een louter wederzijds akkoord en zonder wettelijke reden,
ondermijnde de stabiliteit van het huwelijk. Meer nog, de echtscheiding door wederzijdse
toestemming vormde volgens Laurent een aanslag tegen de sociale orde: “Un divorce sans
cause légitime, prouvée est un attentat au mariage, un attentat à l‘ordre social”.638 Het
voorontwerp voorzag dan ook niet meer in de wederzijdse toestemming als oorzaak tot
echtscheiding.
637 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 19, nr. 5. 638 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 19, nr. 5.
122
2.4. FEITELIJKE SCHEIDING
§1 RATIO LEGIS
344. De feitelijke scheiding werd niet voorzien in het Burgerlijk Wetboek van 1804.
Volgens Laurent bood de mogelijkheid van de feitelijke scheiding heel wat voordelen, en moest
ze dan ook door de wetgever in het leven geroepen worden. De vrijwillige feitelijke scheiding
kon immers een definitieve breuk tussen de echtgenoten voorkomen.639 In principe werd de
organisatie van de feitelijke scheiding als een ‘proeftijd’ beschouwd, waarin de echtgenoten
konden nadenken over de gevolgen van een definitieve scheiding.640
345. Laurent stelde dat de harten van de moeder en de vader in beroering gebracht
werden wanneer er kinderen in het spel waren.641 De rechtbank bepaalde immers wie van de
echtgenoten, vader of moeder, het bewakingsrecht over de kinderen kreeg, om zo preventief
conflicten te vermijden.642 Stel dat de kinderen werden toegewezen aan de vader, dan bloedde
het moederhart, en omgekeerd. Dat had dan weer een invloed op het denkwerk van de
echtgenoten over de gevolgen van een onherroepelijke breuk. Scheiden doet lijden, meende
Laurent, en misschien wel vooral voor de kinderen. Geprobeerd moest worden om een
definitieve breuk te vermijden. Er was niets zo betreurenswaardig als de toestand van de
kinderen in geval van echtscheiding.
346. Zoals reeds eerder aangehaald, trachtte ook de echtscheidingsprocedure van de
Code Civil een definitieve breuk te voorkomen. Wanneer een vordering tot echtscheiding op
grond van wederzijdse toestemming werd ingesteld, mocht de rechter deze niet onmiddellijk
toekennen.643 De procedure kende een lang verloop waarbij de echtgenoten aan tal van
verzoeningspogingen en voorwaarden werden onderworpen. Net zoals de napoleontische
wetgever wou Laurent het aantal echtscheidingen tot een minimum beperken. Omdat het
voorontwerp niet voorzag in de echtscheiding op grond van wederzijdse toestemming, moest
Laurent een ander stelsel in het leven roepen dat een definitieve echtscheiding trachtte te
vermijden: de feitelijke scheiding.
639 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 436, nr. 3. 640 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 437, nr. 4. 641 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882,4 37, nr. 4. 642 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 438, nr. 6. 643 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 437, nr. 4.
123
§2 VORMEN
347. Uit het voorafgaande valt af te leiden dat de feitelijke scheiding te onderscheiden
viel van de echtscheiding. Het huwelijk bleef immers voortbestaan. Er was geen beperking in
de duur van de feitelijke scheiding.644 Ze kon blijven voortduren gedurende heel het leven van
de echtgenoten.645 Laurent beschouwde de feitelijke scheiding immers als een kleiner kwaad
dan de echtscheiding omdat er nog steeds een sprankeltje hoop bestond.646
348. Het voorontwerp maakte een onderscheid tussen enerzijds de feitelijke scheiding
door ‘wederzijdse toestemming’ (ook wel de vrijwillige feitelijke scheiding genoemd) en
anderzijds de scheiding wegens een bepaald feit uitgaande van ‘één echtgenoot’. In wat volgt,
worden beide vormen in hun essentie besproken. De nadruk ligt daarbij op het gedachtegoed
van Laurent: Wat zijn de voordelen van een feitelijke scheiding? Welke invloed heeft dit op de
positie van de vrouw? De talloze procedureregels worden buiten beschouwing gelaten.
A. FEITELIJKE SCHEIDING DOOR WEDERZIJDSE TOESTEMMING
349. De Code Civil voorzag in een echtscheiding op grond van wederzijdse
toestemming, maar niet in een scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming. Het
voorontwerp daarentegen bevatte geen echtscheiding door onderlinge toestemming, maar wel
in een feitelijke scheiding door wederzijdse toestemming.647
350. Laurent had er het raden naar waarom de Code Civil de wederzijdse toestemming
wel toeliet als grond tot echtscheiding, maar niet als grond tot scheiding van tafel en bed.648 In
beide gevallen was het motief immers hetzelfde: het vermijden van schandalen. Zoals
aangehaald, meende Laurent dat de echtscheiding door wederzijdse toestemming een aanslag
vormde tegen de sociale orde.649 Het huwelijk kon immers ontbonden worden zonder wettelijke
reden, en alleen maar door de toestemming van de echtgenoten. De napoleontische wetgever
trachtte dan wel het aantal echtscheidingen te reduceren, het systeem van echtscheiding door
wederzijdse toestemming bracht daarentegen meer echtscheidingen met zich mee.
644 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 437, nr. 5. 645 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 439, nr. 9. 646 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 439, nr. 9. 647 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 66, nr. 1. 648 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 67, nr. 1. 649 Supra nr. 343
124
351. Uit het voorgaande kon volgens Laurent geconcludeerd worden dat het
Burgerlijk Wetboek van 1804 beter een regeling had getroffen waarbij de scheiding, zonder dat
er sprake was van een echtscheiding, wél kon bekomen worden door wederzijdse toestemming:
dit systeem zou wel degelijk het aantal echtscheidingen verminderen.650 En, was dit laatste niet
het nagestreefde doel van de opstellers van de Code Civil?
352. Bovendien liet de Code Civil de uitvoering manu militari toe tegen de
echtgenoten opdat zij hun verplichting tot samenwonen zouden nakomen.651 Laurent
veroordeelde sterk elk gebruik van dwang of geweld in het kader van de huwelijksplichten: “Il
est très vrai que la loi est violée, et cette loi est d’ordre public, elle est le fondement de l’ordre
moral et la base de la société. Malgré cela, personne n’a jamais songé à forcer les époux
séparés de se réunir; et la raison en est bien simple, c’est que la force est impuissante à
maintenir une vie commune dont les époux ne veulent plus.”652
353. In het ontwerp van Laurent werd aldus voorgesteld om de weigering om verder
samen te wonen, uitgaande van beide echtgenoten en zonder wettelijke reden, vast te stellen en
die feitelijke toestand te regulariseren bij wijze van proef: de feitelijke scheiding door
wederzijdse toestemming, ook wel de vrijwillige feitelijke scheiding genoemd.653 Artikel 209,
tweede lid van het voorontwerp bepaalde dat de feitelijke scheiding kon worden toegestaan
wanneer de echtgenoten weigerden samen te wonen.654 Alleen de rechtbank kon dat toestaan.
354. Volgens Laurent was de tussenkomst van de rechter noodzakelijk om misbruiken
te vermijden. De feitelijke scheiding mocht immers geen spel worden.655 Het was niet de
bedoeling dat de echtgenoten bij de minste wrevel of bij het kleinste misverstand naar de
rechtbank zouden stappen. Enkel wanneer de band tussen de echtgenoten niet meer
beantwoordde aan het doel van het huwelijk, kon een feitelijke scheiding gerechtvaardigd zijn.
“C’est chose sérieuse qu’une séparation judiciaire”, aldus Laurent.656
650 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 67, nr. 1. 651 Supra nr. 134-137. 652 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 67, nr. 1. 653 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 74. 654 Supra nr. 204 e.v. 655 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 67, nr. 2. 656 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 67, nr. 2.
125
355. Bovendien bepaalde artikel 269 O.L. dat de vrijwillige feitelijke scheiding pas
gevorderd kon worden twee jaar na de voltrekking van het huwelijk.657 De Code Civil bevatte
een analogische bepaling: de echtscheiding op grond van wederzijdse toestemming kon slechts
plaatsvinden na twee jaar huwelijk (art. 276 C.C.).658 Het is mij een raadsel waarom François
Laurent deze voorwaarde niet verwierp. Zoals eerder aangegeven, verzette Laurent zich immers
met hand en tand tegen de lange lijst voorwaarden in de napoleontische echtscheidingswet. De
strenge voorwaarden hadden volgens hem geen enkel effect.659 Waarom behield Laurent dan
de voorwaarde dat het huwelijk minstens twee jaar moest duren vooraleer een vrijwillige
feitelijke scheiding gevorderd kon worden? Volgens Laurent moesten de echtgenoten eerst een
‘beproeving’ doorstaan. Ergernissen, disputen en dergelijke meer zullen altijd de kop opduiken
tijdens het huwelijk. Een tijdsverloop van twee jaar zou moeten uitmaken of de conflicten
verdwenen of toegenomen waren.660
B. FEITELIJKE SCHEIDING UITGAANDE VAN ÉÉN ECHTGENOOT
356. Naast de feitelijke scheiding op grond van wederzijdse toestemming, bevatte het
voorwerp ook een feitelijke scheiding uitgaande van één echtgenoot wegens een bepaald feit:
la séparation par le fait de l‘un des époux. Deze masterproef verkiest de oorspronkelijke Franse
term boven de voorgestelde Nederlandse.
357. Artikel 273, eerste lid van het voorontwerp handelde over de séparation par le
fait de l‘un des époux, en luidde als volgt: indien de man of de vrouw weigert samen te wonen,
kan de rechtbank, gelet op de omstandigheden, een feitelijke scheiding toestaan, na de
echtgenoten te hebben gehoord in de raadkamer, en op conclusie van het Openbaar Ministerie.
358. Door deze regeling werd er vooreerst verholpen aan een onregelmatige toestand:
de echtgenoot die de samenwoning eenzijdig deed ophouden, schond immers de wet. Indien de
rechtbank de feitelijke scheiding toeliet, was er geen sprake meer van een schending van de wet
vermits de echtgenoot alleen nog deed wat het gerecht hem toeliet te doen. 661
657 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 69, nr. 1. 658 Supra nr. 295. 659 Supra nr. 343. 660 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 69, nr. 1. 661 G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 74.
126
359. Ten tweede beoogde Laurent met de séparation par le fait de l’un des époux
vooral de ‘onschuldige echtgenoot’ te beschermen.662 Wat moest er verstaan worden onder het
begrip onschuldige echtgenoot? Dit was de echtgenoot aan wie geen enkele schuld of fout
verweten kon worden. Niet elke feitelijke scheiding ging immers uit van ‘beide’ echtgenoten.
In veel gevallen was er slechts wangedrag van één echtgenoot, zoals de echtgenoot die zijn
vrouw en kinderen slecht behandelde en verwaarloosde.
360. Laurent meende dat de feitelijke scheiding op grond van wederzijdse
toestemming geen garantie bood aan de onschuldige echtgenoot.663 Normaliter werden de
voorwaarden van deze scheiding onderling door de echtgenoten vastgesteld. In sommige
gevallen, zoals het voorbeeld van de echtgenoot die zijn vrouw en kinderen verwaarloosde,
zouden de voorwaarden van de vrijwillige feitelijke scheiding kunnen gebruikt worden als
chantagemiddel door de man: wanneer zijn echtgenote de voorwaarden zou weigeren te
ondertekenen, zou de man op zijn beurt de feitelijk scheiding kunnen weigeren. 664 De
vrijwillige feitelijke scheiding vereist immers de wederzijdse toestemming van beide
echtgenoten. In dit geval bood de séparation par le fait de l’un des époux een oplossing: er was
geen chantagemogelijkheid voor de man vermits de scheiding enkel uitging van zijn vrouw als
zijnde onschuldige echtgenote.
361. Ten derde werd de séparation par le fait de l‘un des époux voornamelijk in het
leven geroepen om de gehuwde vrouw uit de arbeidersklasse te beschermen.665 Laurent schreef
in zijn beschouwingen dat de vrouw in de arbeidersklasse vaak in de steek werd gelaten door
de man. Hij sprak uit ervaring: “Que de fois de pauvres ouvrières se sont adressées à moi pour
se plaindre qu’elles sont abandonnées par leurs maris, et qu’il leur est impossible de nourrir
leurs enfants!”.666 Meer nog, Laurent meende dat het wangedrag en de brutaliteit van de man
vaak de oorzaak was van de breuk van het gemeenschappelijk leven. “Le mari dépense son
salaire au cabaret. Il ne se montre au sein de la famille que pour maltraiter sa femme et ses
enfants”, aldus Laurent ter illustratie.667 In dat geval leefde de vrouw als het ware in de hel, en
was het meer dan logisch dat ze hieruit trachtte te ontsnappen.
662 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 67, nr. 1-2. 663 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 67, nr. 1. 664 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 67, nr. 1. 665 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 67, nr. 1. 666 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 74, nr. 1. 667 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 74, nr. 1.
127
362. Het drankmisbruik was het grootste euvel van de arbeidersklasse: “L’abus de la
boisson, dans les classes ouvrières, est la source du mal.”668 Het drankmisbruik of de brutaliteit
van de man waren geen wettelijke oorzaken voor echtscheiding of voor de scheiding van tafel
en bed, tenzij er sprake zou zijn van een grove belediging. Wanneer de vrouw in dergelijke
gevallen weigerde samen te wonen met haar echtgenoot, moest er een middel in het leven
geroepen worden om deze illegale toestand te regulariseren, namelijk de toekenning van de
rechter tot feitelijke scheiding wegens een bepaald feit (art. 273 O.L.).669
363. De oorzaken die aan de basis lagen van de weigering tot samenwoning werden
niet-limitatief in het voorontwerp opgesomd. De redenen konden immers uiteenlopend zijn:
“Le refus de cohabiter peut être fondé sur mille raisons, et différer par conséquent d’une espèce
à l‘autre.” 670 Ze moesten dan ook worden getoetst door de rechter in kwestie, rekening houdend
met alle omstandigheden.
364. We kunnen besluiten dat de séparation par le fait de l‘un des époux de positie
van de vrouw ten goede kwam. Wetsontwerper Laurent die bekommerd was om de
minderheden als hij was, gaf de vrouw het recht om te ontsnappen uit de klauwen van de slechte,
kwaadwillige of sadistische echtgenoot.
365. Laurents wetsvoorstel werd omgezet werd wet in 1974, meer bepaald door de
wet van 1 juli 1974 betreffende de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding.671
668 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 74, nr. 1. 669 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 74, nr. 1. 670 F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 75, nr. 2. 671 C. DE BUSSCHERE, “De wet van 1 juli 1974 betreffende de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding”, Jura Falc. 1976, 89.
128
DEEL V: CONCLUSIE
366. De juridische gelijkheid tussen man en vrouw, was een historisch proces van
lange adem. De napoleontische huwelijkswetgeving betekende het einde van het revolutionaire
huwelijk dat gebaseerd was op de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. Voortaan
ondertekende de vrouw op haar trouwdag als het ware een onderwerpingsverdrag in plaats van
een huwelijksakte. Gereduceerd tot een tweederangsburger was zij handelingsonbekwaam en
stond zij onder de maritale macht van haar echtgenoot. Deze maritale macht riep een reeks van
ongelijkheden tussen man en vrouw in het leven: de man koos de verblijfplaats en de vrouw
moest hem volgen, de man nam de beslissingen over het beroepsleven van zijn vrouw, mocht
haar briefwisseling controleren, hield toezicht op haar relaties en dergelijke meer. De theorieën
omtrent de vrouw als het zwakke geslacht (‘fragilitas sexus’), en de noodzaak aan eenheid in
optreden (‘geen twee kapiteins op één schip’) vormen ongetwijfeld één van de meest
opmerkelijke bladzijden uit de rechtsleer.
367. De Code Civil hield niet alleen een reactie tegen het revolutionair huwelijksrecht
in, maar ook tegen de revolutionaire en liberale opvatting inzake echtscheiding. De
napoleontische opstellers waren aanvankelijk zeer terughoudend wat de echtscheiding betreft.
Mede door de druk en persoonlijke betrokkenheid van Napoleon werd uiteindelijk gekozen om
de echtscheiding in de Code Civil te behouden, ook al was die maar in een beperkte mate meer
mogelijk. De onverenigbaarheid van karakters als echtscheidingsvorm werd afgeschaft, de
lange lijst van gronden tot echtscheiding wegens bepaalde feiten werd limitatief ingeperkt en
tot slot werd de echtscheiding door onderlinge toestemming ernstig bemoeilijkt en streng
gereglementeerd.
368. Niet alleen in de huwelijkswetgeving, maar ook in de echtscheidingswetgeving
werd de vrouw gediscrimineerd. Zo betekende het overspel voor de mannen iets helemaal
anders dan voor de vrouwen. De man kon zonder meer scheiden van zijn overspelige
echtgenote. De vrouw daarentegen kon enkel de echtscheiding verkrijgen wanneer haar
echtgenoot een bijzit onderhield in de gemeenschappelijke woning. Bovendien werd de vrouw
die zich schuldig maakte aan overspel veel zwaarder gestraft dan de overspelige man. De
principes van de Code Civil tekenden zich ook af in andere wetboeken van Napoleon, zoals in
129
de Code Pénal bijvoorbeeld. Kortom, de napoleontische wetgeving was een drager van
ongelijkheden.
369. Het voorontwerp van François Laurent, uitgegeven tussen 1882 en 1885,
streefde naar gelijkheid tussen man en vrouw. In verband met de wederzijdse rechten en
plichten van de echtgenoten, was het ontwerp erg vooruitstrevend: de vrouw was
handelingsbekwaam en de maritale macht werd zonder meer verworpen, net als de theorie van
de fragilitas sexus. De ongelijkheid werd vervangen door gelijkheid, het gezag van de man en
de gehoorzaamheid van de vrouw werden vervangen door de samenwerking van beide
echtgenoten.672
370. Omdat er naar gelijkheid tussen de echtgenoten gestreefd werd, maakte men ook
geen onderscheid meer in de echtscheidingswetgeving tussen het overspel van de vrouw en dat
van de man. De getrouwheidsplicht was voortaan identiek voor beide geslachten. Zodra één
van de echtgenoten zich aan overspel schuldig maakte, werd de gehoorzaamheidsplicht
geschonden en was er een wettelijke reden tot echtscheiding.
371. Bovendien beoogde Laurent met zijn séparation par le fait de l’un des époux de
gehuwde vrouw uit de arbeidersklasse te beschermen: zij was vaak het slachtoffer van de
brutaliteit en het wangedrag van haar echtgenoot. Laurent sprak daarbij uit ervaring.
Geëngageerd als hij was, kwam hij immers vaak in contact met de arbeidersklasse en de
‘zwakkeren’ in de maatschappij. Bladzijden lang pleitte hij voor de séparation par le fait de
l’un des époux, de ontsnappingsroute voor de arme vrouw uit het net van haar slechte
echtgenoot.
372. Het voorontwerp voorzag in de mogelijkheid voor de gehuwde vrouw om de
opbrengst van arbeid en de besparingen gedaan op de huishoudelijke uitgaven op een
spaarboekje te plaatsen, mits machtiging van de vrederechter. Ook deze bepaling was in het
belang van de vrouwen uit de arbeidersklasse. De bedoeling was om de gehuwde vrouw
onderaan de sociale ladder de mogelijkheid te geven om gelden te onttrekken aan de
verspilzucht van haar man of een spaarpot voor moeilijke tijden aan te leggen. Een wetsartikel
672G. BAETEMAN, De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I, Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 76.
130
dat voorzag in de mogelijkheid om als vrouw in het geheim gelden te sparen, was ongezien in
de geschiedenis van de Belgische vrouw.
373. Bovenstaande wetsvoorstellen getuigden zowel van een erg kritische verlichte
geest als van een geëngageerde en vooruitstrevende rechtsgeleerde. Het voorontwerp kwam
tegemoet aan de noden van ‘zwakkeren’ in de maatschappij. Hoewel Laurents voorontwerp
verworpen werd door de katholieke regering, was zijn arbeid toch niet tevergeefs. Zijn
voorgestelde hervormingen werden één voor één verwezenlijkt, ook al was dat weliswaar
enkele decennia later. De maritale macht werd afgeschaft door de wet van 30 april 1958. In
1976 was de volledige juridische gelijkheid tussen man en vrouw gerealiseerd. De
discriminatoire wetgeving omtrent overspel werd geschrapt in 1974. In datzelfde jaar werd de
echtscheiding op grond van feitelijke scheiding ingevoerd.
374. Het valt niet te ontkennen dat François Laurent tot één van progressiefste
rechtsgeleerden van de negentiende eeuw behoorde, maar zijn progressiviteit kende toch ook
wel haar grenzen. Zo bepaalde het voorontwerp dat de vrouw geen andere woonplaats kon
hebben dan de woonplaats van de man (art. 109 O.L.). De keuze van de plaats lag dus exclusief
bij de man.
375. Bovendien hield artikel 109 O.L. – naar mijn mening – impliciet een
volgverplichting in. Wanneer de man besloot om van woonplaats te veranderen, was zijn
echtgenote zo goed als verplicht om hem te volgen: zij kon immers geen andere woonplaats
hebben dan die van haar echtgenoot. Meer nog, deze volgverplichting veruiterlijkte zich in
artikel 210 O.L., waarbij de rechter een feitelijke scheiding kon toestaan in geval de vrouw haar
volgverplichting niet nakwam. Het is vreemd dat de volgverplichting staande hield in het
voorontwerp, gezien de volgverplichting in feite een gevolg was van de maritale macht. De
maritale macht werd verworpen, alsook haar gevolgen zoals het tuchtigingsrecht en het
controlerecht, maar de volgverplichting werd behouden. Naar mijn mening was dit geheel
tegenstrijdig met Laurents streven naar gelijkheid tussen de echtgenoten. Hij meende dat
beslissingen genomen moesten worden na gemeen overleg en door samenloop van
toestemmingen. Het is dan ook een raadsel waarom Laurent dit niet doortrok naar de beslissing
omtrent de keuze van de woonplaats.
131
376. Daarnaast verbood het voorontwerp in beginsel ook het onderzoek naar het
vaderschap. De man kon aan zijn verantwoordelijkheid tegenover een buitenechtelijk kind
ontlopen, de vrouw niet. Omdat de biologische vader niet opgespoord mocht worden, moest de
gehuwde vrouw haar buitenechtelijk kind noodgedwongen opnemen in de echtvereniging en
kwam het aldus onder de verantwoordelijkheid van haar echtgenoot. De enige uitweg die de
vrouw bezat om schandalen te vermijden, was het kind te vondeling leggen of in het geheim
abortus plegen. Het hoeft geen betoog dat het verbod tot onderzoek naar het vaderschap
allesbehalve de vrouwenharten behartigde. Integendeel, het leidde vaak tot heel wat ellende en
wanhoopsdaden.
377. Hoe dan ook, het aantal ‘vrouwonvriendelijke’ bepalingen in het voorontwerp
kan men op één hand tellen. De Code Civil daarentegen stond bol van discriminerende
bepalingen ten opzichte van de vrouwen. Dat François Laurent een vooruitstrevende
wetsontwerper was, kan dan ook moeilijk ontkend worden.
378. Hij was niet alleen een wetsontwerper en rechtsgeleerde, maar ook een goede
echtgenoot en vader, historicus, hoogleraar, decaan, gemeenteraadslid en zoveel meer. Sociaal
en maatschappelijk geëngageerd, zette hij zich met hard en ziel in voor het onderwijs, de
arbeidersklasse en de ‘zwakkeren’ in de maatschappij. Dat alles maakte hem dan ook een
‘vriend des volks’.
379. Tot slot dient er opgemerkt te worden dat de feitelijke gelijkheid tussen man en
vrouw, in tegenstelling tot de juridische, nog steeds niet gerealiseerd is. Die ongelijkheid is
geen ver-van-ons-bed-show: het glazen plafond, de kloonkloof met haar Equal Pay Day, en het
partnergeweld tegen de vrouw zijn maar enkele voorbeelden. Er is dus nog wat werk aan de
winkel! Toch vallen er lichtpunten in de loop van de jaren te bespeuren. De positie van de
vrouw is sinds 1804 aanzienlijk verbeterd.
380. Ik besef ten volle dat ik nu – op mijn leeftijd – wellicht al een getrouwde en
handelingsonbekwame huisvrouw zou zijn, mocht ik 200 jaar geleden geboren zijn. Van verder
studeren en het schrijven van een masterproef zou er zeker geen sprake geweest zijn. Dit
eindwerk begon met: “vrouwen hebben gedurende lange tijd in de schaduw van de geschiedenis
gestaan”, en kan eindigen met “vrouwen hebben uit de schaduw weten te treden”.
132
BIBLIOGRAFIE
WETGEVING
A. EUROPEESRECHTELIJKE NORMEN
-Wet 31 januari 1980 houdende goedkeuring van de Benelux-Overeenkomst houdende
eenvormige wet betreffende de dwangsom, en van de Bijlage (eenvormige wet betreffende de
dwangsom), ondertekend te 's-Gravenhage op 26 november 1973, BS 20 februari 1980, 2.181.
B. BELGIË
1. Wetten
-‐ La Constitution du Royaume de Belgique du 7 février 1831.
-‐ Wet van 20 juli 1932 tot wijziging van de bepalingen van hoofdstuk VI, titel V, van boek I
van het Burgerlijk Wetboek: “De wederzijdsche rechten en plichten van de echtgenooten”,
BS 12 augustus 1932.
-‐ Wet 15 december 1872 tot wijziging van titels I tot IV van boek I van Wetboek van
Koophandel, BS 22 december 1872.
-‐ Wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, BS 7 juni 2007.
2. Parlementaire voorbereidingen
-‐ Wetsontwerp tot wijziging van de bepaling van hoofdstuk VI, Titel V, Boek I, van het
Burgerlijk Wetboek: “De Wederzijdsche rechten en plichten van de Echtgenooten”, Parl.St.
Senaat 1925, nr. 30, 3.
133
C. FRANKRIJK
1. Wetten
-‐ Charte Constitutionnelle 4 juni 1804, http://www.conseil-constitutionnel.fr
-‐ Décret du 20 septembre 1792 qui détermine les causes, le mode et les effets du divorce,
Pasin. 1834, 436-442.
2. Parlementaire voorbereidingen
-‐ Procès-verbal de la séance du Conseil d’État du 24 Vendémiaire an X (16 octobre 1801).
-‐ Procès-verbal de la séance du 6 Nivôse an X (17 décembre 1801).
134
RECHTSPRAAK
-‐ Gent 30 maart 1855, Pas. 1855, II, 324.
-‐ Brussel 10 maart 1888, Pas. 1888, III, 175.
-‐ Gent 23 mei 1891, Pand.pér. 1891, 557.
-‐ Brussel, 24 maart 1903, Pas. 1904, II, 11.
-‐ Brussel 25 januari 1917, JT 1907, 328.
135
RECHTSLEER
A. BOEKEN
-‐ ALTENA, B., en VAN LENTE, D, Vrijheid en rede: geschiedenis van de Westerse
samenlevingen (1750-1989), Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2013, 400 p.
-‐ AULARD, F.-A., Napoléon Ier et le monopole universitaire. Origines et fonctionnement de
l’Université Impériale, Parijs, Librairie Armand Colin, 1911, IX + 381 p.
-‐ BADINTER, E. en BADINTER, R., Condorcet: un intellectuel en politique (1743-1794),
Parijs, Fayard, 1988, 672 p.
-‐ BAERT, G., François Laurent (1810-1887): filosoof van de vrijheid en van de vooruitgang,
Oudenaarde, Conferentie van de Jonge Balie te Oudenaarde, 1987, 43 p.
-‐ BAETEMAN, G., De hervorming van het huwelijksgoederenrecht in West-Europa, I,
Brussel, Paleis der Academiën, 1964, 633 p.
-‐ BAETEMAN, G. en LAUWERS, J.-P., Devoirs et droits des époux: commentaire théorique
et pratique des lois du 30 avril 1958 et de la loi du 22 juin 1959, Brussel, Bruylant, 1960,
437 p.
-‐ BEBEL, A., La femme dans le passé, le présent et l’avenir, Parijs, Georges Carré, 1891,
373 p.
-‐ BELTJENS, G., Code Civil annoté d’après les principes juridique, la doctrine des auteurs
belges et français reproduite ou analysée, les décisions des tribunaux et les cours de
Belgique et de France de 1804 à 1904, I (articles 1 à 515), Brussel, Bruylant-Christophe &
Comp., 1905, 594 p.
136
-‐ BOUCKAERT, B., De exegetische school: een kritische studie van de rechtsbronnen- en
interpretatieleer bij de 19de eeuwse commentatoren van de Code Civil, Antwerpen, Kluwer,
1981, 527 p.
-‐ BRAUN, M., De prijs van de liefde: de eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de
vaderlandse geschiedenis, Amsterdam, Het Spinhuis, 1992, 443 p.
-‐ CELIS, K. en MEIER, P. De macht van het geslacht: gender, politiek en beleid in België,
Leuven, Acco, 2006, 222 p.
-‐ COENEN, M.-T., KEYMOLEN, D., en SMET, M., Stap voor stap: geschiedenis van de
vrouwenemancipatie in België, Brussel, Kabinet van de Staatssecretaris voor
Maatschappelijke Emancipatie, 1991, 128 p.
-‐ CORDEWIENER, A., Organisations politiques et mieux de presse en régime censitaire:
l’expérience liégeoise de 1830 à 1848, Parijs, Les Belles Lettres, 1878, 504 p.
-‐ DAUGE, E., Notice sur la vie et lex travaux d’Albert Callier, professeur à l’Université de
Gand, Gent, Drukkerij Hussein, 1925, 52 p.
-‐ DEBRA, G., De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische
rechtspraak, Antwerpen, De sikkel, 1939, xi + 130 p.
-‐ DE CONDORCET, J.-A.-N., Esquisse d'un tableau historique des progrès de l'esprit
humain, Parijs, Bibliothèque nationale, 1867, viii + 389 p.
-‐ DE FOE, D., La revue (tome sixième), Parijs, Au Bureau de la Revue Nouvelle, 1845, 728
p.
-‐ DE KONINCK, C., Beknopte encyclopedie van het Romeinse recht, Antwerpen, Maklu,
2000, 567 p.
-‐ DE LA LOZÈRE, P., Opinions de Napoléon sur divers sujets de politique et
d'administration recueillies, Parijs, Didot, 1833, 331 p.
137
-‐ DENECKERE, G., 1900: België op het breukvlak van twee eeuwen, Tielt, Lannoo
Uitgeverij, 2007, 237 p.
-‐ DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1933, 1095 p.
-‐ DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge: principe, doctrine, jurisprudence,
Brussel, Bruylant, 1939, 494 p.
-‐ DE PINTO, A., Handleiding tot het burgerlijk wetboek, II, ’s Gravenhage, J. Belifante,
1840, 544 p.
-‐ DESIMPELAERE, A.-J., Critische studie betreffende de maritale macht en de
onbekwaamheid der gehuwde vrouw, Deinze, Voet, 1942, 208 p.
-‐ DETOURBET, E., Études sur les principes de droit civil français, Amiens, Sorel, 1878, 39
p.
-‐ DE VOS, A., De gehuwde vrouw en hare behandeling door de wet, 1903, Nederlandsche
Boekhandel, Antwerpen, 35 p.
-‐ DIEHL, C., Jus Romanum: de nuptiis: Droit civil français : Du mariage en général et des
obligations du mariage ; des droits des époux et des secondes noces en particulier,
Straatsburg, Berger-Levrault, 1853, 63 p.
-‐ DURAND, J.-D., l’Europe de la Démocratie chrétienne, Parijs, Sciences Po Les Presses,
1995, 382 p.
-‐ DUVERGIER, J. B., Collection complète des lois, décrets, ordonnances, règlemens avis du
Conseil d'état, publiée sur les éditions officielles du Louvre: de l'Imprimerie nationale, par
Baudouin; et du Bulletin des lois; (de 1788 à 1830 inclusivement, par ordre chronologique),
IV, Parijs, A. Guyot et Scribe, 1834, 489 p.
138
-‐ FENET, P. A., Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, suivi d'une édition
de ce code, à laquelle sont ajoutés les lois, décrets et ordonnances formant le complément
de la législation civile de la France, et ou se trouvent indiqués, sous chaque article
séparément, tous les passages du recueil qui s'y rattachent, I, Parijs, Au Dépot, 1827, xxxv
+ 523 p.
-‐ FENET, P. A., Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, suivi d'une édition
de ce code, à laquelle sont ajoutés les lois, décrets et ordonnances formant le complément
de la législation civile de la France, et ou se trouvent indiqués, sous chaque article
séparément, tous les passages du recueil qui s'y rattachent, V, Parijs, Au Dépot, 1827, 632
p.
-‐ FENET, P. A., Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, suivi d'une édition
de ce code, à laquelle sont ajoutés les lois, décrets et ordonnances formant le complément
de la législation civile de la France, et ou se trouvent indiqués, sous chaque article
séparément, tous les passages du recueil qui s'y rattachent, IX, Parijs, Au Dépot, 1827, 372
p.
-‐ GAUBLOMME, D., François Laurent (1810-1887): de ongelukkige liefde van een liberaal
vechtjas voor de kinderen van het volk, Gent, Stadsarchief, 1987, 83 p.
-‐ GILBERT, P. en SIREY, J-B, Les codes annotés de Sirey: contenant toute la jurisprudence,
des arrêts et la doctrine des auteurs, I, Parijs, Marchal et Billard, 1892, 791 p.
-‐ GRAVE VAN BIJLANDT, W., Verhaal van het oprover te Brussel op den 25 augustus
1830 en volgende dagen, Den Haag, G. Veroloet en H.B. de Swart, 1831, 120 p.
-‐ HALPÉRIN, J-L., L’impossible Code Civil, Parijs, PUF, 1992, 309p.
-‐ HALPÉRIN, J.-L., Histoire de droit privé français depuis 1804, Parijs, PUF, 1996 377 p.
-‐ HECKER, E., A short history of women’s rights, New York, Cosimo Classics, 2005, 332 p.
139
-‐ HEIRBAUT, D., Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia
Press, 2005, 350 p.
-‐ LAMEERE, J., Laurent. Discours de rentrée, Brussel, Alliance typographique, 1888, 30 p.
-‐ LAURENT, F., Avant-projet de révision du code civil (articles 1-227), I, Brussel, Bruylant-
Christophe & Comp., 1882, 505 p.
-‐ LAURENT, F., Avant-projet de révision du code civil (articles 288-555), II, Brussel,
Bruylant-Christophe & Comp., 1882, 553p.
-‐ LAURENT, F., Avant-projet de révision de code civil (complet), Brussel, Bruylant-
Christophe & Comp., 1882, 579 p.
-‐ LAURENT, F., Cours élémentaire de droit civil, I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp.,
1887, 634 p.
-‐ LAURENT, F., Droit civil international, I, Bruylant-Christophe & Comp., 1880, 702 p.
-‐ LAURENT, F., Droit civil international, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1887,
694 p.
-‐ LAURENT, F., Études sur l’histoire de l’humanité, IV, Gent, L. Hebbelynck, 1855, 548 p.
-‐ LAURENT, F., Études sur l’histoire de l’humanité, XVII, Parijs, Librairie Internationale,
1870, 687 p.
-‐ LAURENT, F., Principes de droit civil, I, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1869,
590 p.
-‐ LAURENT, F., Principes de droit civil, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1878,
648 p.
140
-‐ LEDRU-ROLLIN, A. Journal de Palais: jurisprudence français, XX, Parijs, F. F. Patris,
1840, 1107 p.
-‐ LESAFFER, R., Inleiding tot de Europese rechtsgeschiedenis, Leuven, Leuven University
Press, 2008, 481p.
-‐ LINK, R., François Laurent et le Luxembourg, Luxemburg, Cercle François Laurent, 1987,
96 p.
-‐ LOCRÉ, J.-M., Esprit du Code Napoléon, tiré de la discussion, ou Conférence historique,
analytique et raisonnée du projet de code civil, des observations des tribunaux, des procès-
verbaux du conseil d'état, des observations du tribunat, des exposés de motifs, des rapports
et discours, II, Parijs, Imprimerie impériale, 1805, 410 p.
-‐ LOCRÉ, J. G., La législation civile, commerciale et criminelle de la France, ou
Commentaire et complément des codes de français, V, Parijs, Treuttel et Wurtz, 1827, 607
p.
-‐ MARCADÉ, V.-N., Explication théorique et pratique du code Napoléon, I, Parijs,
Delamotte, 1869, lx + 606 p.
-‐ MATTHIJS, K., De mateloze negentiende eeuw: bevolking, huwelijk, gezin en sociale
verandering, Leuven, Leuven University Press, 2001, 296 p.
-‐ MCLAIN I. en HEWITT, F., Condorcet: foundations of social choice and political theory,
Cheltenham, Edward Elgar Pub., 1994, 370 p.
-‐ MEUWLY, O., Anarchisme et modernité: essai politico-historique sur les pensées
anarchistes et leurs répercussions sur la vie sociale et politique actuelle, Lausanne, L’Age
d’Homme, 1998, 223 p.
-‐ MONBALLYU, J., Geschiedenis van het familierecht: van de late middeleeuwen tot heden,
Leuven, Acco, 2006, 223 p.
141
-‐ MONTESQUIEU, C.-L., Œuvres complètes de Montesquieu: avec des notes de Dupin,
Crevier, Voltaire, Mably, Servan, La Harpe etc., Parijs, Chez Lefevere, 1835, xii + 771 p.
-‐ PAUWELS, J. M., Rechten en plichten van gehuwden: het primair huwelijksstelsel (art.
212-224 BW), Leuven, Uitgeverij Acco, 1980, 225 p.
-‐ PONTAS, J., Dictionnaire de cas de conscience, ou Décisions des plus considérables
dificultez touchant la morale et la discipline ecclésiastique, II, Parijs, Simon Langlois,
1726, 1704 p.
-‐ PORTALIS, F., Discours, rapports et travaux inédits sur le Code Civil par Jean-Étienne-
Marie, Parijs, Joubert, 1844, xci + 495 p.
-‐ REINALDA, B., Routledge History of International Organizations: from 1815 to present,
Abingdon, Routledge, 2009, xxx + 880 p.
-‐ RICHTER, M., Index des livres interdits: Index Librorum Prohibitorum 1600-1966,
Montréal, Médiaspaul, 2002, 980 p.
-‐ RODENBACH, Het recht en het burgerlijk leven: handleiding van practishe
rechtsgeleerdheid van het burgerlijk leven, I, Brussel, Simon Steven, 1940, 263 p.
-‐ ROGRON, J.-A., Code Pénal expliqué par ses motifs, par des exemples, par la
jurisprudence, Brussel, Adolphe Wahlen et Compagnie, 1838, 152 p.
-‐ ROMMENS, J., Huiswet: de persoonlijke betrekkingen volgens het Belgisch burgerlijk
wetboek, Gent, Siffer, 1893, 420 p.
-‐ SIREY, J.-B., Les codes annotés de Sirey et Gilbert : contenant toute la jurisprudence des
arrêts et la doctrine des auteurs, Parijs, Marchal et Billard, 1901, 736 p.
-‐ STEVENS, F., Revolutie en notariaat: Antwerpen 1794-1814, Assen, Van Corcum, 1994,
xxxii + 341p.
142
-‐ SZRAMKIEWICZ, R., Histoire du droit français de la famille, Parijs, Dalloz, 1995, 143 p.
-‐ VAN DAELE, H., Een geschiedenis van Vlaanderen, Tielt, Lannoo Uitgeverij, 2005, 235
p.
-‐ VAN DAELE, J., Van Gent tot Genève: Louis Varlez (een biografie), Gent, Academia
Press, 2002, 248 p.
-‐ VANDEBROEK, H., Het geslacht van de arbeid: opvattingen over vrouwenarbeid in
Belgische katholieke kringen, Leuven, Leuven University Press, 2002, 494 p.
-‐ VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht in
hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314 p.
-‐ VANDERMASSEN, G., Darwin voor dames: over feminisme en evolutietheorie,
Amsterdam, Uitgeverij Nieuwezijds, 2005, 240 p.
-‐ VAN DE VIJVER, C., Herinnering aan de plechtige onthulling van gedenkteeken, door het
onderwijzend corps der staddscholen, aan Gustaaf Callier opgericht, Gent, Annoot-
Braeckman, 1865, 22 p.
-‐ VAN DIEVOET, E., Het burgerlijk recht in België en Nederland van 1800-1900: de
rechtsbronnen, Antwerpen, De Sikkel, 1943, 539 p.
-‐ VAN DIJCK, M., De wetenschap van de wetgever: de klassieke politieke economie en het
Belgisch landbouwbeleid (1830-1884), Leuven, Leuven University Press, 2008, 487 p.
-‐ VOORDECKERS, E., Bijdrage tot de geschiedenis van de Gentse pers. Repertorium
(1667-1914), Leuven, Nauwelaerts, 1964, 677 p.
-‐ WARLOMONT, R., François Laurent, juriste, homme d’action et publiciste (1810-1887),
Brussel, Office de Publicité, 1948, 96 p.
143
-‐ WEEKS, J., Sex, politics and society: the regulation of sexuality since 1800, Londen,
Longman, 1989, 326 p.
-‐ X., Hommage à François Laurent, Gent, Presse Libérale Gantoise, 1909, 44 p.
-‐ X., Rapport sur la société Callier. Appel aux Libéraux pour la formation de sociétés
ovrières, Gent, 1870, Annoot-Braeckman, 12 p.
B. BIJDRAGEN IN VERZAMELWERKEN
-‐ ARNAUD-DUC, N., “De tegenstrijdigheden van het recht” in DUBY, G. en PERROT, M.
(eds.), Geschiedenis van de vrouw: de negentiende eeuw, Amsterdam, Agon, 1993, 41-70.
-‐ BAERT, G., “François Laurent: zijn leven, zijn tijd en zijn strijd (1810-1887)” in ERAUW,
J., BOUCKAERT, B., BOCKEN, H., GAUS, H. en STORME, M. (eds.), Liber Memorialis
François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 9-60.
-‐ HEIRBAUT, D., “De vrouwen(on)rechtsgeschiedenis van Napoleon tot vandaag: een
verhaal van voortdurende vooruitgang?” in BREMS, E. en STEVENS, L. (eds.), Recht en
Gender, Brugge, Die Keure, 2011, 25-56.
-‐ HEIRBAUT, D. “François Laurent: een vreemde eens in de bijt van de Belle Epoque?” in
DEBAENST, B. (ed.), de Belle Epoque van het Belgisch recht (1870-1914), Brugge, Die
Keure, 2016, 79-90.
-‐ HEIRBAUT, D., en STORME, M.E., “The historical evolution of European private law” in
TWIGG-FLESNER, C. (ed.), The Cambridge Companion to European Union Private Law,
Cambridge, Cambridge University Press, 2010, 20-32.
-‐ JACOBS, A. en VAN HOUTTE, M., “Geslachtsidentiteit: een argument bij
hoedebeslissingen” in VAN DEN BRANDE, A. (ed.), Identiteiten: functies en dysfuncties,
Gent, Academia Press, 33-54.
144
-‐ LÜNNEMANN, K. “Families in conflict” in DE BOER, M. en WIJERS, M. (eds.), Vrouw
en recht: de beweging, de mensen en de issues, Amsterdam, Amsterdam University Press,
2009, 83-86.
-‐ MORTIER-GAUBLOMME, D., “François Laurent en het politiek gebeuren te Gent” in
ERAUW, J., BOUCKAERT, H., BOCKEN, H., GAUS, H. en STORME, M. (eds.), Liber
Memorialis François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 81-108.
-‐ ORBÁN, A. P., “De correspondentie van Abélard en Héloïse: rede versus emoties” in
STUIP, R. E. V. en VELLEKOP, C. (eds.), Emoties in de Middeleeuwen, Hilversum,
Uitgeverij Verloren, 1998, 97-114.
-‐ SIMON-VAN DER MEERSCH, A. M., “François Laurent, hoogleraar” in ERAUW, J.,
BOUCKAERT, H., BOCKEN, H., GAUS, H. en STORME, M. (eds.), Liber Memorialis
François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 165-200.
-‐ SIMON F. en VAN DAMME D., “François Laurent en de sociale kwestie: Een offensief
beschavingsdefensie” in ERAUW, J., BOUCKAERT, H., BOCKEN, H., GAUS, H. en
STORME, M. (eds.), Liber Memorialis François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-
Scientia, 1989, 109-164.
-‐ VAN DEN PLAS, L., “Étude sur la révision du titre du contrat de mariage” in CRAHAY,
E. (ed.), Revue de catholique de droit (1908-1909), Leuven, Institut supérieur de
philosophie, 157-174.
C. TIJDSCHRIFTBIJDRAGEN
-‐ ASSER., T. M. C., “Geld en vrijheid. Beschouwingen over den lijfsdwang.” De Gids 1866,
43-72.
-‐ BAERT. G., “Prof. François Laurent een eeuw later (1818-1887-1987)”, TPR 1990, 37-
151.
145
-‐ BAETEMAN, G., “Het primair huwelijksstelsel”, TPR 1978, 151-308.
-‐ CASMAN, H., “Het huishoudelijk mandaat”, TPR 1975, 117-129.
-‐ DE BUSSCHERE, C., “De feitelijke scheiding der echtgenoten”, Jura Falc. 1973, 29-75.
-‐ DE BUSSCHERE, C., “De wet van 1 juli 1974 betreffende de echtscheiding op grond van
feitelijke scheiding”, Jura Falc. 1976, 89-97.
-‐ DELVA, W., “De algemene principes met betrekking tot het secundair
huwelijksvermogensrecht”, TPR 1978, 309-330.
-‐ FAIDER, C., “La jurisprudence progressive. La révision du Code Civil (article 135 de la
constitution)”, BJ 1884, 1569-1584.
-‐ GERLO, J., “De gelijkheid tussen man en vrouw en het burgerlijk wetboek”, TPR 1976,
207-288.
-‐ HEIRBAUT, D., “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp voor een burgerlijk
wetboek voor België”, PM 2013, 261-283.
-‐ PIGNOLET, D., “Echtscheiding op grond van grove beledigingen”, Jura Falc.1996, 63-94.
-‐ REMY, E., “Droit civil. Avant-projet de révision du Code civil. Quelques observations
critiques sur des modifications au titre du Code civil concernant la paternité et la filiation”,
BJ 1883, 897-905.
-‐ REYNEBEAU, M., “De kiescijnsverlaging van 1848 en de politieke ontwikkeling te Gent
tot 1869”, Belgisch tijdschrift voor de nieuwste geschiedenis 1980, 261-306.
-‐ STORME, M., “Een revolutionaire hervorming: de dwangsom”, TPR 1980, 222-240.
-‐ VANDENBERGHE, H., “Het concubinaat”, TPR 1975, 13-29.
146
-‐ VAN DER BURG, M., “Het gezin en de staat in de Code Civil des Français (1804): het
kleine vaderland”, Historica 2009, 19-24.
D. ANDERE
-‐ COPPENS, C., Het huwelijk ‘quoad vinculum’: een studie van de secularisering van het
huwelijksrecht Gent 1796-1857, II, onuitg. doctoraatsproefschrift Letteren en Wijsbegeerte
UGent, 1984, 307-646.
-‐ DE WIT, J., Matrimonium et Divortium: huwelijk en echtscheiding ten tijde van de
Romeinse Republiek, onuitg. doctoraatsproefschrift Rechten Rijksuniversiteit Groningen,
2007, 215 p.
-‐ SALDEN, M., Tussenkomsten van de schepenen van de Keure bij echtelijk geweld in het
laatmiddeleeuwse Gent, onuitg. masterproef Letteren en Wijsbegeerte UGent, 2008, 127 p.
-‐ VAN POPPEL, F., Trouwen in Nederland: een historisch-demografische studie van de 19e
en vroeg-20e eeuw, onuitg. doctoraatsproefschrift Geschiedenis Landbouwhogeschool
Wageningen, 1992, 654 p.
E. WEBSITES
-‐ J. ART en B. DHONDT, “Callier, Gustave (1819-1863)”, UGentMemorie 2016,
www.ugentmemorie.be/personen/callier-gustave-1819-1863.
147
BIJLAGEN
Bijlage 1: uitslag van de liberale poll en van de verkiezingen te Gent op 27 oktober 1863
Op 27 oktober 1863 werd Laurent voor de eerste maal als kandidaat voor de Gentse
gemeenteraadsverkiezingen voorgedragen. De grote meerderheid van de opgekomen kiezers
stemde liberaal, waarbij Laurent het laagste aantal stemmen kreeg.
Bron: MORTIER-GAUBLOMME, D., “François Laurent en het politiek gebeuren te Gent” in J. ERAUW, B.
BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis François Laurent 1810-1887,
Brussel, Story-Scientia, 1989, 85.
148
Bijlage 2: Laurents hulde van Droit civil international aan Institut de Droit International
Laurent maakte deel uit van het Institut de Droit International. Omdat Laurent nauwelijks de
zittingen van deze genootschap kon bijwonen, heeft hij uit ereschuld en blijvende erkenning
zijn Droit civil international opgedragen aan het Institut du Droit International, in het bijzonder
aan de Italiaanse voorzitter Pascal Mancini.
Bron: LAURENT, F., Droit Civil International, Brussel, I, Bruylant-Christophe & Comp., 1880, VI.
149
Bijlage 3: arrest Franse Hof van Cassatie 9 augustus 1826
Beknopte feiten: de vrouw in kwestie, Madame Liegey verzette zich tegen het tuchtigingsrecht
van haar man. Ze beriep zich op artikel 4 van de Charte Constitutionnelle van 1814: “La liberté
individuelle est également garantie, personne ne pouvant être poursuivi ni arrêté que dans les
cas prévus par la loi et dans la forme qu'elle prescrit.”
Oordeel samengevat: haar verweer werd echter afgewezen. De cassatierechter oordeelde dat de
man, die alle middelen had uitgeput om zijn echtgenote terug te laten terugkeren naar de
echtelijke woning, dwang mocht gebruiken tegen de persoon van zijn vrouw. En daarbij, zo
oordeelde de cassatierechter, was het toegelaten een beroep te doen op de politie.
150
Bron: A. LEDRU-ROLLIN, Journal du Palais: jurisprudence français, XX, Parijs, F. F. Parijs, 1840, 793-
794.
151
Bijlage 4: uiteenlopende rechtspraak omtrent de veroordeling tot schadevergoeding wanneer de
vrouw verzaakte aan haar volgverplichting
Kon de man een schadevergoeding eisen van zijn echtgenote als zij weigerde haar man te
volgen of van huis weg liep? Hierover bestond er uiteenlopende rechtspraak. In sommige
rechtbanken werd ‘de van huis weggelopen vrouw’ veroordeeld tot betaling van een
schadevergoeding aan haar man. Verschillende andere rechters oordeelden daarentegen dat de
vrouw niet kon gedwongen worden tot de betaling van een schadevergoeding wanneer zij haar
volgplicht niet nakwam.
Bron: J.-B. SIREY, Les codes annotés de Sirey et Gilbert: contenant toute la jurisprudence des arrêts et la doctrine des auteurs, Parijs, Marchal et Billard, 1901, 180.
152
Bijlage 5: het ontwerp Cambacérès (9 augustus 1793)
In de voorafgaande beschouwingen van het ontwerp Cambacérès werd zowel de maritale
macht als de vaderlijke macht afgeschaft:
P. A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, suivi d'une édition de ce code, à
laquelle sont ajoutés les lois, décrets et ordonnances formant le complément de la législation civile de la
France, et ou se trouvent indiqués, sous chaque article séparément, tous les passages du recueil qui s'y
rattachent, I, Parijs, Au Dépot, 1827, 5.
Art. 3 van het ontwerp Cambacérès schreef gelijkheid tussen man en vrouw voor:
Bron: P. A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, suivi d'une édition de ce
code, à laquelle sont ajoutés les lois, décrets et ordonnances formant le complément de la législation civile
de la France, et ou se trouvent indiqués, sous chaque article séparément, tous les passages du recueil qui
s'y rattachent, I, Parijs, Au Dépot, 1827, 19-20.
153
Bijlage 5: het wetsontwerp van 29 juli 1925
In het wetsontwerp van 29 juli 1925 werd de theorie van de fragilitas sexus helemaal verlaten.
De woorden van Laurent werden gehoord.
Bron: Wetsontwerp (P. TSCHOFFEN) tot wijziging van de bepalingen van Hoofdstuk VI, titel I, van boek I van het Burgerlijk Wetboek: “De Wederzijdsche rechten en plichten van echtgenoten”, Parl.St. Senaat 1925-26, nr. 30, 3.
154
Bijlage 6: arbeidsmarktparticipatiegraden van vrouwen vanaf 1860: in % van de totale
vrouwelijke bevolking
Bron: H. VANDEBROEK, Het geslacht van de arbeid: opvattingen over vrouwenarbeid in Belgische katholieke
kringen, Leuven, Leuven University Press, 2002, 241.
155
Bijlage 7: fragment uit de echtscheidingswet van 1792
De visie van de Franse revolutionaire wetgever op echtscheiding kwam tot uitdrukking in de
aanhef van de echtscheidingswet van 1792 (zie omkadering): het huwelijk was een burgerlijk
contract. De echtgenoten hadden de vrijheid om uit het huwelijk te stappen.
De echtscheiding wegens bepaalde feiten (art. 4): deze echtscheidingsvorm bevatte een quasi
eindeloze lijst van motieven voor echtscheiding.
Bron: J. B. DUVERGIER, Collection complète des lois, décrets, ordonnances, règlemens avis du Conseil
d'état, publiée sur les éditions officielles du Louvre: de l'Imprimerie nationale, par Baudouin; et du Bulletin
des lois; (de 1788 à 1830 inclusivement, par ordre chronologique), IV, Parijs, A. Guyot et Scribe, 1834, 139.
156
Bijlage 8: officiële cijfers van het aantal huwelijken en echtscheidingen van 1830-1920
De statistieken tonen de spectaculaire stijging van het aantal echtscheidingen in België tussen
1830-1920 aan. Wat als uitzondering werd bedoeld, zou in toenemende mate een geaccepteerd
verschijnsel worden.
Bron: G. DEBRA, De beleediging van ergen aard als grond tot echtscheiding in de Belgische rechtspraak,
Antwerpen, De sikkel, 1939, 1.
157
Bijlage 9: fragment uit de Code Civil van 1804 (Nederlandse vertaling)
De echtscheiding wegens bepaalde feiten in de Code Civil: 1) overspel van de vrouw of
onderhoud van bijzit in de gemeenschappelijke woning van de man, 2) gewelddaden,
mishandelingen en grove beledigingen en 3) veroordeling tot een infamerende straf.
Vergelijk met artikel 3 van de wet van 20 september 1972 (bijlage 7): dit was een quasi
eindeloze lijst van motieven voor echtscheiding. Het aantal gronden werd onder het Burgerlijk
Wetboek van 1804 teruggebracht naar drie.
Bron: Code Civil des français du 21 mars 1804 (édition originale et seule officielle)
(http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k1061517/f2.item)
overspel
gewelddaden, mishandelingen en grove beledigingen
veroordeling tot infamerende straf
158
Bijlage 10: fragment uit de voorbereidende werken omtrent de echtscheidingsgrond
‘gewelddaden, mishandelingen en grove beledigingen (artikel 331 C.C.)
De woorden van Cambacérès tijdens de Conseil d’État van 27 december 1801: tijdens die
zitting was Cambacérès van mening dat de echtscheidingsgrond ‘gewelddaden en
mishandelingen’ uitsluitend aan de vrouw voorbehouden was. Als vergoeding daarvoor werd
‘grove beledigingen’ als reden tot echtscheiding toegekend aan de man. Procès-verbal de la séance du 6 Nivôse an X (17 décembre 1801).
Bron: P. A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, suivi d'une édition de ce code,
à laquelle sont ajoutés les lois, décrets et ordonnances formant le complément de la législation civile de la
France, et ou se trouvent indiqués, sous chaque article séparément, tous les passages du recueil qui s'y
rattachent, IX, Parijs, Au Dépot, 1827, 372.
159
Bijlage 11: artikel 228 O.L.
De echtscheiding wegens bepaalde feiten in de het ontwerp Laurent: 1) overspel 2)
gewelddaden, mishandelingen en grove beledigingen en 3) vrijwillige of kwaadwillige
verlating.
Bron: F. LAURENT, Avant-projet de révision du code civil (articles 228-555), II, Brussel, Bruylant-
Christophe & Comp., 1882, 19-20.