Post on 24-Aug-2020
De burger en EuropaEen christendemocratische visie op de
waardengemeenschap EU
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA
Postbus 30453
2500 GL Den Haag
Tel: +31-70-3424870
Fax: +31-70-3926004
www.wi.cda.nl
wi@cda.nl
ISBN/EAN 978-90-74493-60-4
2008 Wetenschappelijk Instituut voor het CDA
Design: Mullerdesigns
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgesla-
gen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enig wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere
manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
3
Inhoud
1 INLEIDING 91.1 Achtergrond en aanleiding van het rapport 10
1.2 Opzet van het rapport 11
1.3 Centrale vraagstelling 13
2 DE WAARDEN VAN DE EUROPESE UNIE 152.1 Geschiedenis van de Europese Unie 17
2.2 Europese cultuur 19
2.3 De Europese Unie als waardengemeenschap 23
2.4 Toegevoegde waarde van de EU als waardengemeenschap 29
2.5 Kopenhagen criteria 32
2.6 Conclusie 35
3 DE REALITEIT VAN DE EUROPESE UNIE 373.1 Draagvlak voor de EU 39
3.2 Verdrag van Lissabon 44
3.3 Conclusie 48
4 DE AMBITIES VAN DE EUROPESE UNIE 514.1 Uitdagingen voor de Europese Unie 52
4.2 Een effectievere EU 54
4.3 De ambities van de Europese Unie 56
4.4 Modernisering van de verzorgingsstaat; ambities voor Nederland 86
4.5 Subsidiariteitsbeginsel 96
4.6 Conclusie 108
5 DE BURGERS VAN DE EUROPESE UNIE 1155.1 Afbakenen 120
5.2 Participeren 126
5.3 Communiceren 144
5.4 Conclusie 149
6 UITGEBREIDE SAMENVATTING EN AANBEVELINGEN 1556.1 Centrale vraagstelling 156
6.2 De Europese Unie als waardengemeenschap 156
6.3 Realiteit van de EU 157
6.4 Ambities van de EU 158
6.5 De burger en Europa 163
4
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
5
Voorwoord
In juni 2009 zal Nederland naar de stembus gaan voor de Europese verkiezingen. In
dat perspectief heeft het Wetenschappelijk Instituut (WI) voor het CDA een rapport
over Europa uitgebracht. Dit rapport bespreekt de toekomst van de Europese Unie:
wat voor Europa willen wij? Om die vraag te beantwoorden moeten we kijken naar
verleden, heden, en toekomst. Kijken we naar het verleden, dan zien we een rijke
Europese traditie en cultuur en een Europa dat staat voor sterke waarden en veel
voordelen. Kijken we naar het heden dan zien we afnemende betrokkenheid en
acceptatie van de EU. Kijken we naar de toekomst dan zien we vraagstukken waar
nationale staten in hun eentje geen antwoord op kunnen geven, waar gemeenschap-
pelijk beleid nodig is, waar ambitie getoond moet worden om de uitdagingen aan te
gaan. Cruciaal daarbij is dat de EU een waardengemeenschap is gebaseerd op joods-
christelijke en humanistische uitgangspunten. Door het uitdragen van deze ambities
en meer betrokkenheid van de burgers komen de EU en de burgers dichter bij elkaar.
Het Bestuur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA is de begeleidingscom-
missie onder leiding van prof. mr. J.W. van de Gronden erkentelijk voor haar werk-
zaamheden en inzet. Adviserende leden van de commissie waren drs. E.J. van Asselt,
prof. J.J. van Dijk, prof. mr. B. Hessel, drs. J.A. de Koning M.Phil, drs. P.R.H.M van der
Linden, drs. M. J. T. Martens, drs. H.J. Ormel, dr. J.W. Sap, drs. C.W. van der Waaij RA,
mr. D.C. van Wassenaer en mr. M.G. Wezenbeek-Geuke. Het rapport is samengesteld
door de secretaris van de werkgroep, mr. N. Naderi.
Prof. dr. C.P. Veerman T. Huhtanen Prof. dr. R.H.J.M. Gradus
Voorzitter
Wetenschappelijk
Instituut voor het CDA
Directeur
Centre for European
Studies
Directeur
Wetenschappelijk
Instituut voor het CDA
DE BURGER EN EUROPA
6
Samenvatting
Europa kent een lange en rijke geschiedenis. Het wordt mede gekenmerkt door de
joods-christelijke traditie, de Romeinse en Griekse cultuur en het humanisme. Deze
hebben bijgedragen aan de Europese cultuur en hebben van Europa een gemeen-
schap gemaakt die gestoeld is op waarden. Christendemocraten hebben zich vanaf
het begin gezamenlijk sterk gemaakt voor de Europese samenwerking. ‘Eenheid in
verscheidenheid’ is een christendemocratisch uitgangspunt, maar inmiddels ook het
motto van de Europese Unie. De gedeelde Europese cultuur te midden van alle ver-
scheidenheid versterkt het wederzijdse vertrouwen en de solidariteit in de Europese
Unie. Een unie van staten, waarin burgers van de lidstaten ook burgers van de Unie
zijn; een unie die zich onderscheidt door geografische en culturele kenmerken, maar
bovenal door haar fundamentele principes, doelstellingen en taken. De van oudsher
tamelijk economische samenwerking heeft zich in toenemende mate ontwikkeld tot
een waardengemeenschap die gefundeerd is op de beginselen van vrijheid, demo-
cratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en
de rechtsstaat. De Europese Unie draagt deze waarden en beginselen ook uit, zowel
binnen als buiten haar grenzen. Landen kunnen alleen deel uitmaken van de EU als
zij voldoen aan de principes, waarden, normen en regels van de Europese waarden-
gemeenschap; lidstaten kunnen alleen hun rechten in de EU behouden als zij die
waarden eerbiedigen.
Deze Europese waardengemeenschap heeft vanaf het begin van haar geschiedenis
voor belangrijke opgaven gestaan. Deze hebben uiteindelijk geleid tot grote voor-
delen voor Europese burgers: vrede, veiligheid, vrijheid, stabiliteit, democratie en
welvaart. De waarde van de Europese samenwerking is onmiskenbaar; dat lijken ook
de burgers te beseffen. Maar het draagvlak van burgers voor de Europese Unie is
verzwakt; ook hun betrokkenheid. Daarbij gaat het niet zozeer om de idee Europa,
maar meer de manier waarop het integratieproces zich voltrekt. Het Verdrag van
Lissabon heeft geprobeerd de zorgen van de Europese burgers voor een deel weg te
nemen. Na de afwijzing van dit verdrag in Ierland is op dit moment nog onduidelijk
of en wanneer het verdrag in werking zal treden. Voor christendemocraten is het van
groot belang dat het Verdrag van Lissabon in een of andere vorm wordt doorgezet.
De Europese Unie heeft veel resultaten behaald, maar deze resultaten uit het verle-
den kunnen geen garantie bieden voor de toekomst. De EU staat voor grote uitda-
gingen; nu maar bovenal in de toekomst. Om tijdig en effectief te kunnen inspelen
op deze uitdagingen moet de EU samen met de lidstaten gericht zijn op hetzelfde
doel, maar vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid. Ze moet met de lidstaten beter
samenwerken én de burgers daarbij betrekken. De hedendaagse en toekomstige
vraagstukken vragen om een beter Europa, wat soms meer, soms minder en soms
een ander Europa betekent. In het gemeenschappelijk optreden dient de Europese
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
7
Unie een leidende rol te hebben en moeten de lidstaten daartoe de nodige inspan-
ningen leveren. Recente vraagstukken zoals de kredietcrisis, de klimaatverandering
en de regionale spanningen en conflicten, geven aan hoe belangrijk het is om in
Europa gezamenlijk aan een antwoord te werken. Europeanen kunnen de grote
vraagstukken van de toekomst alleen aan met een veel grotere, bredere en vooral
doordachte prioriteit van de Europese Unie en haar burgers. Daarvoor is ook effecti-
viteit nodig. Alleen dan kunnen we de vraagstukken doen voortbewegen tot daad-
werkelijke verworvenheden voor de toekomst. Het Verdrag van Lissabon beoogt die
effectiviteit te verwezenlijken.
In de toekomst moet de EU meer Europese samenwerking realiseren op terreinen
van Buitenlands-, veiligheids- en defensiebeleid; innovatie en technologische voor-
uitgang; klimaat; energie; grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme, asiel
en migratie, etc. Christendemocraten zien daar – vanuit de kernbegrippen gerech-
tigheid, solidariteit, rentmeesterschap en gespreide verantwoordelijkheid - grote
ambities voor de EU.
Maar in Nederland kunnen en willen we ook het nodige zelf regelen. Pensioenen,
wonen, sociaal-economisch beleid, onderwijs en gezondheidszorg zijn terreinen waar
primair lokaal, regionaal of nationaal beleid wenselijk is. Op deze terreinen is de
nationale of lokale overheid aan zet, niet zelden samen met sociale partners. Daar
ligt ook een grote ambitie voor Nederland. Met het oog op de (demografische) veran-
deringen in de wereld en de ambities van de EU (Lissabon-doelstellingen en interne
markt), is een van de belangrijkste vraagstukken voor de toekomst in hoeverre onze
collectief gefinancierde sociale systemen in de huidige vorm behouden kunnen
blijven. Voor Nederland is het de uitdaging om de noodzakelijke hervormingen door
te voeren zoveel mogelijk in lijn met onze nationale voorkeuren, zonder daarbij het
belang van (de economische en financiële stabiliteit van) de EU te ondermijnen of de
werking van de interne markt en de concurrentiepositie van de EU te frustreren.
Wie, waar, welke ambitie moet realiseren wordt in belangrijke mate bepaald door
het subsidiariteitsbeginsel. Dat beginsel bepaalt dat regelgeving zo dicht mogelijk
bij de burgers, dus op het laagst mogelijke niveau tot stand moet komen. Buiten de
exclusieve bevoegdheden van de EU geeft het aan, op basis van een beoordeling van
schaalvoordelen of grensoverschrijdende externe effecten, wat de Europese Unie en
wat de lidstaten moeten regelen. Het kan ook betekenen dat de EU en de lidstaten -
via een proces van zelfreflectie – moeten onderzoeken of sommige beleidsterreinen
niet beter van het Europese zouden kunnen worden teruggeheveld naar het natio-
nale niveau, en omgekeerd. De Europese Unie moet samen met de lidstaten kijken
op welke onderdelen van het gemeenschappelijk beleid de lidstaten weer zelf de ver-
antwoordelijkheid op zich kunnen nemen en op welke terreinen zij die juist moeten
overdragen aan de EU. Maar het subsidiariteitsbeginsel is en blijft primair een orde-
DE BURGER EN EUROPA
8
nende idee, die in concrete gevallen altijd om een (politieke) interpretatie vraagt.
Het kan wellicht wel de richting bepalen, alsmede de criteria voor het debat, maar
dwingt zelden tot eenduidige uitkomsten en het heeft een sterke politieke dynamiek.
Het is derhalve de taak van de nationale overheid en het parlement om de wets- en
beleidsvoorstellen van de EU kritisch te bekijken en te beoordelen of deze werkelijk
gewenst en noodzakelijk zijn. Daartoe moeten zij de subsidiariteitstoets tijdig inzet-
ten. Voor christendemocraten vormt een correcte invulling van het subsidiariteitsbe-
ginsel een belangrijke randvoorwaarde om het draagvlak voor Europa te versterken.
Dan kan Nederland de verantwoordelijkheid zo dicht mogelijk bij de burgers houden
en daarmee effectief inspelen op de ruimte die het subsidiariteitsbeginsel biedt voor
het behoud van de eigen culturele voorkeuren.
Dat is van belang voor een grotere betrokkenheid van burgers. De EU heeft zeer
uiteenlopende taken op zich genomen die het leven van de burger ook op persoonlijk
gebied beïnvloeden. De Europese samenwerking moet voortdurend geworteld zijn
in het vertrouwen en de steun van burgers. Die legitimiteit moet worden versterkt,
mede door meer duidelijkheid omtrent de verdeling van verantwoordelijkheden,
door een grotere en meer reële participatie van burgers en door meer en betere
politieke en maatschappelijke discoursen over de EU. Burgers moeten meer en beter
betrokken worden bij de EU; bewuster van het belang en de realiteit van de Europese
samenwerking. Daarvoor ligt niet alleen een rol voor de overheid, maar ook voor
maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen en de media. Tezamen kunnen
burgers via een proces van afbakening, participatie en communicatie meer en beter
worden betrokken in de Europese publieke ruimte en daarmee bij de Europese Unie.
9
INLEIDING1
DE BURGER EN EUROPA
10
Achtergrond en aanleiding van het rapport1.1
Het Europese integratieproces begon kort na de Tweede Wereldoorlog. Het heeft
in grote mate bijgedragen aan de economische en politieke stabiliteit in Europa.
Deze bijdrage werd in het verleden Europabreed en ook in Nederland door een grote
meerderheid erkend.1
Maar rond (de toekomst van) Europese Unie is een impasse ontstaan. Het ‘nee’ van
de Franse en Nederlandse kiezers tegen het Grondwettelijk Verdrag gaf uiting aan
onderhuidse ontwikkelingen die te lang onvoldoende zijn benoemd. Het probleem
leek daar te zijn dat de politiek slechts in beperkte mate kiezers wist te overtuigen,
juist omdat zij er onvoldoende in slaagde een heldere visie op het doel en belang
van de Europese samenwerking over te brengen. De stelling dat Europa goed voor
ons is, bleek op het moment dat die bestreden werd niet overtuigend verwoord te
kunnen worden. Een ding is duidelijk: het belang van Europa is voor veel burgers niet
meer vanzelfsprekend. Het nieuwe van Europese samenwerking vervaagt, de grote
resultaten van vijftig jaar Europese samenwerking worden als een vanzelfsprekend-
heid ervaren en het besef dat de EU in de na-oorlogse situatie een absolute noodzaak
was, leeft niet meer. Burgers lijken evenmin te beseffen dat er in de toekomst buiten
de EU om niet echt een alternatief is. Het is van belang om dit te veranderen. De
Europese Unie moet (weer) een breed gesteunde drijvende kracht worden, waar
ook de samenleving (weer) van overtuigd is. Dat vraagt onder meer om een EU die
gericht is op de uitdagingen van de toekomst en om visie van de politiek.
Een politieke beweging die de door critici gevreesde richting van de EU – naar een
Europese superstaat, met een verkruimelend Nederland of een Europese superbu-
reaucratie met verkruimelende democratische controle – niet wil, zal helder moeten
aangeven welke kant het dan wel op moet met de EU. Er is behoefte aan toelichting
op het EU-beleid en zicht op de consequenties van de ingeslagen wegen.2 Als niet
duidelijk is waar we heen gaan, kan ook niet verwacht worden dat er steun onder
burgers is. Er moet meer gepolitiseerd worden: meer politiek en maatschappelijk
debat over belangrijke thema’s. Burgers willen bovendien meer betrokken worden
bij de ontwikkelingen van de Unie. Zij zullen het integratieproces alleen dan blijven
steunen als zij volwaardig partij zijn bij een Europees ‘Gesellschaftsvertrag’ en als zij
dat proces kunnen toetsen. Het is belangrijk om deze aspecten helder te belichten.
Dit rapport heeft derhalve betrekking op de toekomst van de EU en de daaraan
gekoppelde vraag hoe wij ons kunnen verzekeren van de duurzame steun van Euro-
pese burgers voor de Europese samenwerking. Het heeft betrekking op de Europese
Unie en zal aandacht besteden aan de vraag: wat voor een Europese Unie willen wij?
1 | Eurobarometer 2006a; CPB en SCP 2007; De Beus 2006, p.13.2 | Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2007.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
11
Deze vraag zal worden beantwoord aan de hand van de volgende vragen: waar staat
de EU voor; wat is haar realiteit; welke ambities heeft het WI voor het CDA met de
EU; en op welke wijze kan de betrokkenheid van de burger worden versterkt. Daartoe
zal een aantal aanbevelingen worden gedaan.
Opzet van het rapport1.2
De opzet van het rapport zal worden besproken aan de hand van een toelichting op
de onderdelen die belangrijk zijn voor de centrale probleemstelling. Hierbij wordt
bij elk onderdeel de daarop van toepassing zijnde deelvraag geformuleerd en zijn
betekenis geëxpliciteerd. De bespreking zal eindigen met een weergave van de wijze
waarop het rapport een antwoord zal geven op de centrale probleemstelling.
De waarden van de Europese Unie; het concept van waardengemeenschap
Een eerste vraag is: waar staat de Europese Unie voor? Gebaseerd op de
doelstellingen van de EU en de ontwikkelingen van de laatste jaren kan de conclusie
worden getrokken dat de EU een economisch en politiek samenwerkingsverband en
bovenal een Europese waardengemeenschap is. Welke waarden en beginselen zijn
bepalend voor Europa en hoe hebben ze hun verankering gevonden in verdragen?
Er wordt aandacht besteed aan de christendemocratische overtuigingen en hun
betekenis in de Europese waardengemeenschap. De waarden en beginselen evenals
de joods-christelijke en humanistische wortels van de Europese Unie worden daartoe
geïdentificeerd. Als bron voor deze waarden en beginselen wordt onder meer gebruik
gemaakt van het EVRM, de Robert Schuman Declaratie, het Handvest van de grond-
rechten van de Europese Unie en (de preambules bij) de Europese verdragen.
De realiteit van de Europese Unie
Vervolgens wordt ingegaan op de realiteit van de EU. Deze omvat zowel haar
ontstaansgeschiedenis en de huidige mondiale realiteit als de zegeningen die het
resultaat zijn van haar jarenlange ontwikkelingsproces. De realiteit van de EU kan
niet anders worden geïnterpreteerd dan dat de EU uiterst belangrijk en onont-
koombaar is. Maar de consensus over dat belang is minder zichtbaar geworden.
Afwijzingen in Nederland, Frankrijk en Ierland (de referendumuitslag in 2005 in
het kader van het Grondwettelijk Verdrag en in 2008 in het kader van het Verdrag
van Lissabon), scepsis en twijfel over de uitdijende Europese Unie ondergraven het
draagvlak voor de EU. Het publieke engagement bij de EU en de aanvaardbaarheid
van EU-beleid is aangetast; de Europese Unie is te anoniem geworden. Gelet op de
realiteit van de EU, moet de burger (opnieuw) van het belang van de EU en haar
verworvenheden en ambities worden overtuigd.3
Bij dit onderdeel van het rapport wordt eerst kort ingegaan op het draagvlak onder
de burgers voor het EU-proces. Het recentelijk door het Nederlandse Parlement gera-
tificeerde Verdrag van Lissabon wordt ook meegenomen in de analyse.
3 | Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2007.
DE BURGER EN EUROPA
12
De ambities van de Europese Unie
Het concept van de waardengemeenschap en de realiteit van de EU brengen
ons tot de volgende vragen: wat voor een EU willen wij en welke uitdagingen en
ambities zien wij voor de EU? Welke verantwoordelijkheden moeten op Europees
niveau worden genomen en welke moeten aan de lidstaten worden overgelaten?
Europese samenwerking stelt op een aantal terreinen de voorwaarden voor onze
ontplooiing en voor effectief nationaal beleid en is op die terreinen, zoals de interne
markt, onontkoombaar. Er zijn ook vraagstukken waarbij een overkoepelende Euro-
pese aanpak een voorwaarde is om überhaupt tot effectief beleid te kunnen komen:
energiebeleid, terrorismedreiging, klimaatverandering, etc. Er zijn ook terreinen
waar vooral een ambitie ligt voor Nederland: moderniseren van de verzorgingsstaat
met het oog op de vraagstukken van globalisering en demografische veranderingen.
Wat de Europese Unie moet realiseren, wordt op het EU-niveau onder meer bepaald
door het mechanisme van subsidiariteit. Dat beginsel kan echter geen eenduidige
antwoorden geven; het heeft bovendien een sterk politieke component. Het kan
verschillend worden geïnterpreteerd en de interpretatiemethode is afhankelijk van
de politieke en economische opvattingen.4
Dit onderdeel van het rapport gaat in op de uitdagingen voor en de ambities met de
EU. Vervolgens wordt ingegaan op een grote ambitie voor Nederland: moderniseren
van de verzorgingsstaat. Nadien wordt ingegaan op het subsidiariteitsbeginsel.
De burger en de EU
Ten slotte moet de Europese Unie haar legitimiteit versterken. Constitutionele
criteria of institutionele veranderingen zijn cruciaal maar niet voldoende voor een
overtuigende en inspirerende legitimatie van de EU. De oplossing voor het legitima-
tieprobleem moet worden gezocht in een duidelijke verdeling van verantwoordelijk-
heden en een grotere actieve betrokkenheid van burgers en in politieke ambities.
Het is buitengewoon belangrijk een duidelijk en consequent EU-beleid te voeren.
Voor de burger moet helder zijn waar de EU voor staat en waar ze niet voor dient.
Het moet duidelijk worden waar de verantwoordelijkheden liggen: bij Europa of bij
de lidstaten. De participatie van burgers behoeft stimulans. Er moeten meer publieke
debatten komen, niet alleen binnen de instellingen, maar ook onder de burgers,
over Europese onderwerpen en ambities in een Europese publieke ruimte. Daarnaast
moet met de burger gecommuniceerd worden. Men moet zuiver zijn in wat de bur-
ger wordt toegezegd. Hier hebben de politiek, het maatschappelijk middenveld, het
onderwijs en de media een belangrijke rol.
4 | Carozza 2003, p. 38-79; Swaine 2000, p. 1-128; De Búrca 1998, p. 233; Barents en Brink-horst 2006, hoofdstuk 4; Van Nuffel 1997, p. 273.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
13
In dit onderdeel staat de relatie van burgers met de EU centraal. Het versterken van
de betrokkenheid bij en acceptatie van de EU moet worden gerealiseerd door een
betere afbakening van verantwoordelijkheden, grote participatie van burgers en
betere communicatie.
Dit rapport handelt over de Europese cultuur en de EU als waardengemeenschap
en analyseert daarbij de (politieke en sociale) realiteit van de EU. Vervolgens wordt
ingegaan op de ambities van de EU. Tot slot bevat het rapport een aantal aanbevelin-
gen voor het meer en beter betrekken van burgers bij de EU.
Centrale vraagstelling1.3
Het voorgaande brengt ons tot de volgende centrale vraagstelling: ´Welke toe-
komst is vanuit christendemocratisch perspectief wenselijk voor de Europese Unie?
En welke middelen zijn vanuit datzelfde perspectief geboden om de betrokkenheid
van de burger bij de Europese Unie te verbeteren?’ Deze toekomst betreft zowel de
omgang met de uitdagingen die op de Europese Unie afkomen als de vormgeving
van de waarden waarvoor ze staat.
14
15
DE WAARDEN VAN DE 2 EUROPESE UNIE
DE BURGER EN EUROPA
16
Christendemocraten hebben zich vanaf het begin gezamenlijk sterk gemaakt voor de
Europese samenwerking. ‘Eenheid in verscheidenheid’ is een christendemocratisch
uitgangspunt, maar inmiddels ook het motto van de Europese Unie. De Europese
geschiedenis laat zien dat verscheidenheid één van de meest duurzame kenmerken is
van Europa. De grote diversiteit tussen de lidstaten, gebaseerd op de eigen culturele,
religieuze, taalkundige, politieke en economische ontwikkeling, is kenmerkend voor
het politieke systeem van de Europese Unie.
De Europese Unie is tot stand gekomen als een ‘belangengemeenschap’ met vrede,
stabiliteit en economische groei als basisingrediënten. In de verklaring ter gelegen-
heid van de 50ste verjaardag van de ondertekening van de Verdragen van Rome
verklaarden de lidstaten dat Europa eeuwenlang een idee belichaamde die hoop
bood op vrede en wederzijds begrip.5 Die hoop is in vervulling gegaan. De lidstaten
onderstrepen in deze verklaring hun streven naar vrede en vrijheid, naar democratie
en rechtsstatelijkheid, naar wederzijds respect en verantwoordelijkheidsbesef, naar
welvaart en veiligheid, naar verdraagzaamheid en participatie en naar rechtvaardig-
heid en solidariteit. Volgens hen is de EU gegrondvest op gelijke rechten en solidaire
samenwerking, zodat een billijk evenwicht tussen de belangen van de lidstaten tot
stand kan worden gebracht. De lidstaten verklaren de eigenheid en de gevarieerde
tradities van de lidstaten te eerbiedigen en zien de open grenzen en de vitale ver-
scheidenheid van talen, culturen en regio’s als een verrijking.
De Europese Unie is in de afgelopen vijftien jaar sterk veranderd. Ze is groter
geworden en gevarieerder en haar beleid is diep doorgedrongen in de samenleving.
De Europese Unie wilde tijdens de Koude Oorlog naast een belangengemeenschap
een waardengemeenschap zijn. Zij is in antwoord op de genocide in de wereld
de grootste aanhanger van internationale gerechtshoven en mensenrechten en
opereert in antwoord op armoede als de grootste donateur van ontwikkelingshulp.
De wereld van vandaag vraagt om een leidende rol van de EU; als het continent
van vrijheid, solidariteit en diversiteit en met als enige grens de democratie en de
mensenrechten.6
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op datgene waar de EU voor staat. Daarbij wordt
onder meer aandacht besteed aan de Europese cultuur, de waarden en beginselen
die aan de werking van de EU ten grondslag liggen en er wordt ingegaan op het
concept waardengemeenschap.
5 | Verklaring van Laken.6 | Idem.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
17
Geschiedenis van de Europese Unie2.1
Het Europese integratieproces begon kort na de Tweede Wereldoorlog in een periode
met onzekere en instabiele machtsverhoudingen. In die periode werd duurzame
vrede slechts mogelijk geacht door vergaande (economische en politieke) samenwer-
king. Daartoe werd in 1949 de Raad van Europa opgericht:7 een intergouvernemen-
tele organisatie met 46 lidstaten die eenheid, democratie, principes van de rechts-
staat en de mensenrechten in heel Europa wil bevorderen.
Handhaving van vrede en welvaart waren en zijn de fundamentele drijfveren van het
Europese integratieproces.8
In het kader van de Schuman-Verklaring9 sloten Frankrijk, Duitsland, Italië, België,
Nederland en Luxemburg op 18 april 1951 het Verdrag van Parijs, dat diende ter
oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). De eerste basis
van de Europese Unie was gelegd.
In 1955 werd het Verdrag van Brussel10 (1948) opengebroken, uitgebreid en omge-
bouwd tot het verdrag tot oprichting van de West-Europese Unie (WEU).
In 1957 werden de Verdragen van Rome ondertekend, waarbij de Europese Gemeen-
schap voor Atoomenergie (EURATOM) en de Europese Economische Gemeenschap
(EEG) werden opgericht. Doel was het opheffen van onderlinge handelsbelemmerin-
gen tussen lidstaten en het creëren van een gemeenschappelijke markt.
In 1967 vond de administratieve fusie van de instellingen van de drie gemeenschap-
pen plaats.11 Op 1 januari 1973 traden Ierland, Denemarken en het Verenigd Konink-
rijk toe tot de EEG. De gemeenschap telde toen negen lidstaten. In 1979 konden alle
burgers voor het eerst de Europese parlementsleden rechtsreeks kiezen.
In 1981 trad Griekenland toe als tiende lidstaat van de Unie. Portugal en Spanje
volgden vijf jaar later. In 1986 werd de Europese Akte ondertekend. Op basis hiervan
7 | Winston Churchill (toespraak 19 september 1946 te Zürich) sprak van “een middel dat, als een wonder, het totale schouwspel zou transformeren en geheel Europa binnen enkele jaren net zo vrij en gelukkig zou maken als Zwitserland vandaag de dag. We moe-ten een soort Verenigde Staten van Europa creëren.”
8 | Zie bijlage 1 voor de tijdslijn van de Europese geschiedenis.9 | In de Schuman-Verklaring stelden de Fransen voor om de Franse en Duitse productie van
kolen en staal onder een gemeenschappelijke Hoge Autoriteit te plaatsen.10 | Een overeenkomst gesloten op 17 maart 1948 door Frankrijk, Groot-Brittannië, België,
Nederland en Luxemburg. Het doel van deze overeenkomst was een West-Europese samenwerking op militair gebied die ook de banden zou versterken met de Verenigde Staten.
11 | De drie Raden in één Raad, en van de Hoge Autoriteit en de twee Commissies in één Europese Commissie.
DE BURGER EN EUROPA
18
werd een groot opgezet zesjarenplan uitgevoerd om de problemen bij het vrij han-
delsverkeer tussen de lidstaten en bij de vorming van de interne markt op te heffen.
Door de val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989 veranderde de politieke situ-
atie in de EU ingrijpend. De grens tussen Oost- en West-Duitsland ging na achten-
twintig jaar open. Niet lang na de val van de muur werd Duitsland herenigd.
In 1992 trad het EU-Verdrag in werking. Dit verdrag is een mijlpaal in het proces
van Europese integratie. Het legde de basis voor de invoering van de euro, het
Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) en de samenwerking
op het gebied van politie en justitie (PJSS) en op het gebied van Justitie en Binnen-
landse Zaken. Op 1 januari 1993 werden de gemeenschappelijke markt en haar vier
vrijheden realiteit. Toen werd tevens, bij de inwerkingtreding van het Verdrag van
Maastricht, de aanduiding van de gemeenschap gewijzigd in Europese Gemeen-
schap. Op 1 januari 1995 traden Oostenrijk, Finland en Zweden toe tot de EU. Op 26
maart 1995 werd het Verdrag van Schengen van kracht in België, Duitsland, Frank-
rijk, Luxemburg, Nederland, Portugal en Spanje. Onderdanen van die landen kunnen
hierdoor tussen deze landen reizen zonder paspoortcontrole aan de grenzen. Later is
dit verdrag ook in andere landen gaan gelden.12
Het Verdrag van Amsterdam dat in 1997 in werking trad, bouwde voort op het
Verdrag van Maastricht. De Unie als organisatorisch verband, waarin de GBVB en
het regime inzake PJSS waren samengebracht, werd hechter gestructureerd. Het
beoogde tevens de internationale positie van Europa te versterken en de EU-instel-
lingen te hervormen.13 Op 1 januari 1999 werd de euro uitsluitend als rekeneenheid
(voor handels- en financiële transacties) ingevoerd in 11 lidstaten.14 Op 1 januari
2002 kwamen de eurobiljetten en -munten in omloop.
Op 1 februari 2003 trad het Verdrag van Nice in werking, voorafgaand aan het toetre-
den van 10 nieuwe lidstaten uit Centraal en Oost-Europa op 1 mei 2004.15 Dit verdrag
diende ter verzekering van een efficiënter functionerende Europese Unie met 25 lid-
staten of meer. Het voorzag in nieuwe regels omtrent de besluitvormingsprocedures
binnen de Unie en gaf in een daaraan gehechte ‘Verklaring van Laken’ het startsein
voor de voorbereiding van een nieuwe verdragswijzigingsronde van meer constitutio-
nele aard. Parallel aan de intergouvernementele conferentie van de lidstaten die tot
het Verdrag van Nice had geleid, werd in 2000 in een afzonderlijk gremium onder-
handeld over het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
12 | Zie bijlage 2 voor details van de pijlerstructuur.13 | Het Verdrag van Amsterdam trachtte onder meer de Unie dichter bij de burgers te bren-
gen en versterkte de rol van het Europees Parlement.14 | Griekenland voerde pas in 2001 de euro in.15 | Te weten Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije
en Slovenië.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
19
Op 29 oktober 2004 ondertekenden de 25 EU-landen het Europees Grondwettelijk
Verdrag. Dit verdrag werd in Nederland en Frankrijk in een referendum afgewezen.
Daarna verkeerde de discussie over het Grondwettelijk Verdrag een tijdlang in een
impasse. Het duurde even voordat duidelijk werd hoe men verder kon gaan na de
afwijzing van dat verdrag.
Op 1 januari 2007 traden opnieuw twee Oost-Europese landen, Bulgarije en Roeme-
nië, toe tot de EU. De Unie telt nu zevenentwintig lidstaten.
Na de afwijzing van het Grondwettelijk Verdrag is op de Europese top in Lissabon
van 18-19 oktober 2007 het ‘Ontwerp Verdrag tot wijziging van het Verdrag betref-
fende de Europese Unie en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeen-
schap’ goedgekeurd (Verdrag van Lissabon; ook Hervormingsverdrag genoemd).
Op 13 december 2007 is het officieel ondertekend. Het moet op 1 januari 2009 in
werking treden. Dit verdrag is inmiddels door Ierland in een referendum afgewezen.
Momenteel zoeken de regeringsleiders naar een oplossing voor de Ierse afwijzing en
de toekomst van het verdrag. Dit verdrag zal in het vervolg van het rapport aan een
bondige analyse worden onderworpen.
De volgende paragraaf besteedt aandacht aan wat Europa is en aan waar
Europa voor staat. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan het wordingsproces
van de EU en aan de waarden die aan dat proces ten grondslag hebben gelegen.
Vervolgens wordt ingegaan op het concept waardengemeenschap.
Europese cultuur2.2
De vraag wat Europa omvat, levert verschillende antwoorden op. Door haar grond-
legger Monnet16 werd de EU beschouwd als “een bondsstaat met een specifiek eigen
karakter”. West-Europeanen neigen snel onder Europa de Europese Unie te verstaan,
terwijl de Raad van Europa daar een ruimere invulling aan geeft. Anderen geven aan
Europa een meer geografische invulling, waarbij het continet Europa van de Atlanti-
sche Oceaan tot de Oeral en van de Noordkaap tot Middellandse Zee reikt. Weer een
andere benadering gaat uit van een culturele perspectief waarin de bronnen van de
Europee cultuur historisch gezien terugreiken tot in Perzië en de Westerse Europese
cultuur zich uitstrekt tot Australië. Al deze benaderingen hebben wel gemeenschap-
pelijke vertrekpunten. Enerzijds vanuit de door de EU-landen overeengekomen poli-
tieke verklaringen met als resultaat gemeenschappelijke rechtsregels, en anderzijds
vanuit een geografisch fundament.17
16 | Jean Monnet was samen met Robert Schuman de geestelijke vader van het Schuman-plan, dat leidde tot de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal, de voorloper van de EU.
17 | Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 1996, p. 21 e.v.
DE BURGER EN EUROPA
20
De fundamenten van de Europese eenheidsidee zijn ontstaan in de periode na de
ondergang van de Oude Wereld in het westelijke deel van het Romeinse rijk in de
vijfde eeuw. Deze zijn religieus, moreel en intellectueel van aard. Het religieuze
fundament wordt in overwegende mate gevormd door de joods-christelijke traditie.
Het leven van Europeanen was doortrokken van spiritualiteit. Die spiritualiteit beïn-
vloedde de wenselijke cultuur zodanig dat vanaf de vijftiende eeuw een visie rees
op Europa als een gemeenschap van christelijke staten. Zo werd het verkeer tussen
deze staten beheerst door het beginsel van machtsevenwicht en door een christelijk
gefundeerd Europees volkenrecht.18
De Europese cultuur wordt, mede door de joods-christelijke traditie, gekenmerkt
door eerbied voor het leven, de waarde van de menselijke persoon als beelddrager
Gods,19 het openlijk bekritiseren van politieke machten en ‘godheden’, het gedach-
tegoed dat gelovigen pelgrims zijn op doorreis en zich geen blijvende stad op aarde
moeten toe-eigenen en de morele oproep tot het beschermen van de zwakken.
Deze kenmerken zijn typerend voor de Europese cultuur. De Europese eenheidsidee
heeft zijn intellectuele fundament in het oude Griekse en Romeinse denken en het
moderne humanisme.20
Het begrip ‘Europa’ werd in het laatste kwart van de achttiende eeuw, toen het
humanisme verwereldlijkte, het synoniem voor het begrip beschaving en onafhan-
kelijk van de christelijke gebruiksbetekenis.21 In intellectuele kringen werd Europa
gekenmerkt door een in verschillende staten verdeelde republiek, gefundeerd op
gelijke beginselen van publiekrecht, openbaar bestuur en internationale orde.22
Europa ontwikkelde zich in de loop van tijd steeds verder. Zo ontstond een nieuw
Europa dat in belangrijke mate getypeerd werd door ideologieën, wetenschappelijke
denkbeelden, verscheidenheid van geloofsovertuigingen, nationale culturen en
artistieke stijlen en tradities. Vooral de verscheidenheid heeft het Europese proces
krachtig bewogen tot verdere ontwikkeling. Deze pluriformiteit raakte echter in de
twintigste eeuw dusdanig gepolitiseerd dat zij steeds meer een bron van conflicten
werd. Uiteindelijk leidde dit tot twee Wereldoorlogen.23
18 | De Paus sprak in 1699 voor het eerst expliciet van het ‘christelijke Europa’. Wetenschap-pelijk Instituut voor het CDA 1996, p. 21 e.v.
19 | Zie ook het latere personalisme.20 | Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 1996, p. 23 e.v.21 | De christelijke idee van gelijkheid van de mensen voor God maakte in deze evolutie plaats
voor de ‘natuurlijke’ rechten van de mens. Zie ook Taylor 2007.22 | Dit ‘moderne humanisme’ heeft voor de Europese identiteit de gewetensvrijheid, de
mensenrechten en een moraal van pluralisme en tolerantie teweeggebracht. Weten-schappelijk Instituut voor het CDA 1996, p. 25 e.v.
23 | Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 1996, p. 26 e.v.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
21
Als gevolg van deze oorlogen kwam een einde aan het onbeperkte vertrouwen in
de voortreffelijkheid van de Europese beschaving.24 Tegelijkertijd werd de Europese
gedachte een inspiratiebron in de zoektocht naar eenheid. Het bevorderen van een-
heid tussen de staten van Europa werd daarbij een doelstelling waaraan fundamen-
tele waarden ten grondslag lagen. De Europese Gemeenschappen en de Raad van
Europa zijn dan ook opgericht met het doel die eenstemmigheid tussen de staten en
Europa te stimuleren. Staten kunnen tot deze Europese eenheid toetreden indien zij
de waarden en beginselen respecteren en de verdragen, opgesteld op basis van deze
waarden, ondertekenen. Europa is hiermee voornamelijk een cultuur geworden,
waarbij geografie zeker een belangrijke rol speelt.25
‘Eenheid in verscheidenheid’ kenmerkt het karakter van Europa en staat centraal
in de grondvesten van de Europese Unie. Ook de grondleggers van de EU, zoals
Schuman, Monnet en Adenauer hebben vanaf het begin dat karakter van Europa
benadrukt. In 1951 verklaarde Alcide Gasperi: “Het verleden met zijn overeenkom-
sten en toevalligheden, het heden van verbroken banden laat ons zien dat alleen de
vereniging van onze krachten (…) ons verleden kan geven in Europa”.26 Zo verklaarde
Monnet in zijn ‘Mémoires’: “Ieder even representatief voor de eigen cultuur, maar
ook even verschillend in het gemeenschappelijk optreden”.27 Met andere woorden:
Europa als een waardengemeenschap met culturele diversiteit. Een Europa dat
onder meer gekenmerkt wordt door de joods-christelijke traditie, antieke cultuur en
modern humanisme,28 die in onderlinge samenhang bepalend zijn voor de Europese
cultuur. Die cultuur is geen definitief vastliggend feit, maar een gegeven dat voort-
durend in ontwikkeling is.29 Die Europese cultuur wordt ook gekenmerkt door liberale
en sociaaldemocratische wortels. Ook die wortels zijn bepalend voor de structuur en
het karakter van de Europese samenwerking.30
Het beschouwen van Europa als een cultuur maakt haar in beginsel toegankelijk
voor nieuwe toetreders. Deze cultuur sluit evenmin uit dat landen die deze cultuur
niet delen, zich wel in deze richting kunnen bewegen. De Europese cultuur inspireert
tot het aangaan van samenwerkingsverbanden met niet-Europese landen rondom
Europa. Zij verzet zich vanuit haar wezen tegen het creëren van nieuwe scheidslijnen
24 | Couwenberg 1994.25 | Ook de Raad van Europa benadrukt dit door te stellen dat: “Only states whose territory
lies wholly or partly in Europe and whose culture is closely linked with European culture, should be able to request membership of the organization”. Raad 1994.
26 | Een toespraak van Alcidi Gasperi op de Consultatieve Bijeenkomst van de Raad van Europa in Straatsburg, 10 december 1951.
27 | Vertaling van “Chacun aussi représentatif de sa culture d’origine, mais aussi differencié dans l‘action commune”.
28 | Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 1996, p. 27 e.v.29 | Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 1996, p. 28. Zie ook Klink en Klop 2001.30 | Aangezien dit rapport vanuit het perspectief van de christendemocratie is geschreven,
wordt hoofdzakelijk ingegaan op de joods-christelijke (en humanistische) wortels van de EU.
DE BURGER EN EUROPA
22
in de wereld. Europa was en is niet alleen een geografisch bepaald begrip of een
geografisch en politiek afgebakend gebied. Europa is vooral een cultuur, een idee,
een ‘hoe’, een niet scherp afgebakende ruimte van coöperatie en solidariteit met een
bijzondere benaderingswijze van geo-politieke kwesties.
Een afbakening van Europa op basis van geografische of historisch-culturele over-
wegingen is ook praktisch heel lastig.31 Het is dan ook niet verwonderlijk dat de
Europese Unie zich tot nog toe heeft onthouden van een officiële geografische en/
of historisch-culturele invulling van het begrip ‘Europese Staat’.32 De afbakening van
de Europese cultuur wordt desalniettemin voor een essentieel deel bepaald door de
toetredingscriteria (Kopenhagen en absorptiecapaciteit) die de EU hanteert bij het
verleggen van haar grenzen.
De EU functioneert met lidstaten die zich een onderdeel van de Europese familie
voelen en waarin het welzijn van allen een belangrijke overweging vormt voor iedere
individuele lidstaat. Hoe relatief en befaamd ook gezien de grote verscheidenheid
binnen de Unie, een gedeelde Europese cultuur zal gunstig zijn voor Gemeinsam-
keitsglaube en het zal het wederzijdse vertrouwen en de solidariteit versterken.
Daarnaast blijft de geografische dimensie van Europa van groot belang en is voor de
EU, in een context van mondialisering en regionalisering, een regionale rol neerge-
legd. De recente ontwikkelingen in Europa, de situatie in België (Vlaanderen en Wal-
lonië) en de Kaukasus (Abchazië en Zuid-Ossetië), hebben gevolgen voor nationale
staten en voor multilaterale organisaties als de EU. Hier moeten de lidstaten en de
EU op voorbereid zijn.
Institutionele instelling
De institutionele structuur van de Unie is tot dusver voortdurend in ontwik-
keling geweest. Ook in de Schuman-Verklaring werd opgemerkt dat Europa niet
in één keer zal worden ontworpen op basis van een enkel plan; het moet worden
gevormd via concrete resultaten die eerst een de facto solidariteit moeten creëren.33
De lidstaten van de EU bevestigden op de top van Parijs in oktober 1972 dat zij hun
31 | Benedikt Anderson bepleitte in 1991 dat alle gemeenschappen die groter zijn dan primordiale dorpen ‘imagined communities’ zijn, nu de inwoners elkaar niet persoonlijk kennen. In de situatie dat de grenzen van de Europese Unie ‘imagined communities’ zijn, dan kunnen de grenzen ook veranderen tengevolge van politieke, economische en vei-ligheidsomstandigheden en onder invloed van actief politiek leiderschap. Ook als gevolg van een toenemende interactie tussen lidstaten van de Unie en omringende landen via handel en investeringen, professionele uitwisseling en toerisme kan de perceptie van de onderlinge grenzen langzamerhand veranderen. Al bij de oprichting van de EGKS werd bepaald dat elke ‘Europese Staat’ een verzoek kan indienen tot toetreding. Volgens arti-kel 98 van het Verdrag van Parijs (1951) en artikel 237 van het Verdrag van Rome (1957).
32 | Zie ook Europese Commissie 1992, p. 11. Zie ook: WRR 2001b, p. 33-36.33 | De aard en de werkwijze van en de bevoegdheidsverdeling tussen de instellingen zijn in
de loop van tijd steeds aangepast om de materiële taken effectief te kunnen uitvoeren. Deze benadering geldt sinds het Spaak-Rapport, dat als basis diende voor de onderhande-lingen over de Euratom- en de EEG-verdragen. Kapteyn en VerLoren van Themaat 1998, p. 111.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
23
gemeenschappelijke betrekkingen willen transformeren in een Europese Unie, maar
zelfs het EU-verdrag heeft bij de uiteindelijke vestiging van de Europese Unie geen
opheldering kunnen geven over haar institutionele organisatie.34
Dat de lidstaten in 1952 hun soevereiniteit overdroegen aan de Europese Gemeen-
schap voor Kolen en Staal, is in ieder geval te beschouwen als een ‘revolutionaire
doorbraak van het klassieke patroon van de internationale organisatie’.35 De EU heeft
wat haar institutionele structuur betreft in een overwegend instabiel evenwicht
verkeerd waarbij haar handelingsvermogen afhankelijk is gebleken van iteratieve
institutionele hervormingen.36 Bij de aanvang van de EU is gekozen voor het stevig
verankeren van het rechtsstatelijke element in haar structuur. Hierin heeft het Hof
van Justitie de grondslag gezien voor de totstandbrenging van een Europese rechts-
gemeenschap waarin ook de rechtsbescherming van de individuele burger betame-
lijk is gewaarborgd.
De Unie respecteert de statelijke identiteit van de lidstaten en beschouwt hen als
de ‘masters of the constitutive treaties’.37 De EU is een samenwerkingsverband waar
niet alleen de lidstaten maar ook burgers deel van uitmaken.38 Zij beschikt over
eigen organen voor bestuur en rechtspraak en over bevoegdheden die de lidstaten
aan haar hebben overgedragen. Haar recht kan directe werking hebben en geniet,
bij onverenigbaarheid, in bepaalde gevallen voorrang boven nationale maatregelen.
De burgers van de EU genieten vrijheid van verkeer en vestiging in alle lidstaten en
kunnen de rechten die hun krachtens het Handvest van de grondrechten van de EU
toekomen, onbelemmerd uitoefenen. De Europese Unie is een samenwerkingsver-
band van staten, waarin de burgers van de lidstaten ook burgers van de Unie zijn. 39
De inhoud van de functie van de Europese Unie zal in de volgende paragraaf worden
toegelicht. Hierbij staan de waarden en doelstellingen die aan het optreden van de
EU ten grondslag liggen centraal.
De Europese Unie als waardengemeenschap2.3
De Tweede Wereldoorlog maakte duidelijk dat Europese samenwerking noodzakelijk
is om de vrede in het toekomstige Europa te bewaren en de Europese economie te
herstellen. De handhaving van vrede en welvaart werd de fundamentele drijfveer
van het Europese integratieproces. Het besef ontstond dat vrede meer behelst dan
34 | Kapteyn en VerLoren van Themaat 1998, p. 48. Bieber et al. 1985, p. 8.35 | Timmermans 1995, p. 6.36 | Scharpf 1999.37 | Dat blijkt uit artikel 6 lid 3 EU.38 | Dit blijkt uit het recht op vrijwillige uittreding en uit de Unie-burgerschap dat het Verdrag
van Lissabon aanmerkelijk heeft verstevigd en aangevuld. Hoeksma 2008. 39 | Voor het eerst gepubliceerd in: Hoeksma 2007, p. 22.
DE BURGER EN EUROPA
24
louter de afwezigheid van conflicten tussen staten en volkeren; een wezenlijke
voorwaarde voor een vreedzame en welvarende samenleving vormen het respect
voor de mens en de fundamentele vrijheden en een organisatie van de staat en van
de betrekkingen tussen staten op basis van de beginselen van vrijheid, democratie
en gelijkheid. Deze zogenaamde rechtsstaatgedachte is een vast onderdeel van het
integratieproces.40 Daarbij is het tot stand brengen van een steeds hechter verbond
tussen volkeren van Europa de bestaansgrond.
Waardengemeenschap2.3.1 De Europese Unie onderscheidt zich, behalve door geografische en culturele kenmer-
ken, door haar fundamentele principes, doelstellingen en taken. De Europese Unie
heeft als onderliggend politiek doel het waarborgen van vrede, vrijheid en welvaart
in Europa. Zij bestaat uit lidstaten en burgers en heeft de intentie om concrete doe-
len te realiseren.41 De EU is naast een economisch en politiek samenwerkingsverband
een Europese waardengemeenschap. In het perspectief van een waardengemeen-
schap is de EU meer dan een verzameling van enkele miljoenen burgers, een samen-
stel van bestuurslagen, een gemeenschappelijke markt en een gemeenschappelijke
munt. In dat concept is de EU meer dan een financieel-economische organisatie of
juridisch-bestuurlijke constructie; zij is een cultureel project: een waardengemeen-
schap die daaraan ten grondslag ligt.
De gemeenschappelijke en institutioneel verankerde liberaal-democratische waar-
den van vrede, vrijheid en welvaart evenals de introductie van ‘rule of law’, zijn de
fundamenten van de Europese Unie. Al in 1957 werd gesproken van vrede, recht-
vaardigheid en solidariteit en werd harmonie, balans, duurzaamheid, concurrentie-
vermogen, convergentie, sociale bescherming, gelijkheid en cohesie beschouwd als
basisbeginselen van de Europese samenwerking.42
De ontwikkeling van de Europese waardengemeenschap is in de eerste plaats het
gevolg van de omvangrijke jurisprudentie van het Hof van Justitie in het kader van
schendingen van fundamentele rechten43 en als gevolg van de wetgeving in het
kader van de interne markt. Bovendien rekent het Hof fundamentele rechten tot
een integraal onderdeel van de algemene principes van het gemeenschapsrecht
en onderwerpt deze aan zijn bescherming.44 Ook het Europees Parlement heeft
40 | De Raad van Europa hanteerde deze rechtsstaatgedachte al in 1948 als voorwaarde voor zijn lidmaatschap.
41 | De Schoutheete 2000, p. 5.42 | In het EG-verdrag en de bijbehorende preambules.43 | Zoals de vrijheid van meningsuiting, godsdienst, vereniging, het recht op gelijke behan-
deling van mannen en vrouwen, het gelijkheidsbeginsel etc. Het Hof heeft een bevoegd-heid met betrekking tot mensenrechtenkwesties (artikel 46 EU).
44 | Het Hof laat zich hierbij inspireren door drie Europese rechtsbronnen: het gemeenschaps-recht, de gemeenschappelijke constitutionele traditie van de lidstaten en het EVRM. Zaak C-29/69, r.o. 7. Burkens en Kummeling 1993; De Lange en Prechal 1994. Macía 2000, p. 185-205; Barents 1999, p. 65-66.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
25
systematisch gepleit voor de constitutionalisering van grondrechten binnen het
EU-verband.45 Het stelde in 1984 het ontwerpverdrag voor de Europese Unie op, dat
voorzag in een sanctiemechanisme voor lidstaten die de beginselen van democratie
en rechtsstaat ernstig en voortdurende zouden schenden.
De jurisprudentie van het Hof is in het Verdrag van Maastricht onderstreept door in
de preambule de gehechtheid van de lidstaten uit te drukken in “de principes van
vrijheid, democratie en respect voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden
en de rule of law.” Dit verdrag bepaalde dat de Unie de fundamentele rechten zal res-
pecteren. Het heeft het concept van het Europees burgerschap ingevoerd, teneinde
de bescherming van de rechten en de belangen van de onderdanen van de lidstaten
te versterken. Dat concept heeft door de invoering van politieke en economische
rechten en de diplomatieke voordelen voor burgers sterk bijgedragen aan de ontwik-
keling van de Europese waardengemeenschap.
Het Verdrag van Amsterdam (artikel 6 lid 1 EU) stelde dat de Unie gegrondvest is op
de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden en van de rechtsstaat. Het stelde tevens dat de Unie de
grondrechten, die voortvloeien uit het EVRM en de constitutionele tradities van de
lidstaten, moet eerbiedigen als algemene beginselen van het gemeenschapsrecht.
Het waarborgen van de grondrechten is een van de beginselen waarop de Europese
Unie is gebaseerd. Een versterkte bescherming van de grondrechten is noodzakelijk.
Die versterkte bescherming moest volgens de Europese Raad van Keulen gerealiseerd
worden door die rechten zichtbaarder te maken in een handvest.46 Daartoe is het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) tot stand gekomen,
dat een illustratie is van de ontwikkeling van de Europese waardengemeenschap.
Deze ontwikkeling blijkt ook uit de verklaring die op de topconferentie van staats-
hoofden en regeringsleiders in Kopenhagen is ondertekend. Daaruit volgt dat een
democratisch regeringsstelsel een politieke voorwaarde is voor het lidmaatschap van
de Unie waarbij de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten en respect
voor minderheden dienen te worden gewaarborgd.
Tot slot heeft het Verdrag van Lissabon, dat het Handvest van grondrechten in de
verdragen van de EU heeft geïntegreerd, een bijzonder belangrijke bijdrage geleverd
aan de ontwikkeling van de Europese waardengemeenschap. Daarmee heeft dit
verdrag voorzien in de vervolmaking van het burgerschap van de Unie.
De specifieke waarden en beginselen van de Europese Unie zullen in de volgende
paragraaf aan de orde komen.
45 | Barents 1999, p. 64.46 | Conclusies van Voorzitterschap juni 1999.
DE BURGER EN EUROPA
26
Waarden en beginselen van de Europese Unie2.3.2 De EU is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat. Deze waarden
dienen in de lidstaten maatschappelijk verankerd of in sociologische zin geïnstitutio-
naliseerd te zijn. De Europese Unie heeft deze beginselen tot grondbeginselen van de
EU verheven.
Al in de Schuman-Verklaring werd bepaald dat het verenigd Europa zou moeten wor-
den opgebouwd door middel van concrete verwezenlijkingen, waarbij een feitelijke
solidariteit als uitgangspunt zou worden genomen.47
In de oprichtingsverdragen van de Unie werden bij de totstandkoming geen verkla-
ringen over fundamentele rechten aangenomen. De zich uitbreidende agenda van de
EU-integratie, de gevoelde lacune alsmede de jurisprudentie van het Hof van Justitie
en het Europees Hof voor de rechten van de mens48 leidden in de jaren tachtig tot
een groeiende belangstelling voor deze rechten.49
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
De lidstaten zijn aangesloten bij diverse internationale verdragen die de eerbiediging
van de gemeenschappelijke waarden tot doel hebben. De noodzaak van een cohe-
rente en duidelijke samenstelling van alle grondrechten resulteerde in 2000 in het
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Dat handvest bekrachtigt dat
de EU is uitgegroeid tot een rechts- en waardengemeenschap.
Het Handvest heeft op dit moment geen juridisch bindende kracht voor de lidstaten,
maar krijgt dat wel indirect door de verwijzing in artikel 6 lid 1 EU voor de instellin-
gen en organen van de Unie en voor de lidstaten voor zover zij uitvoering geven aan
EU-wetgeving. Dit is vanuit een juridisch perspectief hoofdzakelijk een verduidelij-
king van de al bestaande binding aan grondrechten.50 Met het Verdrag van Lissabon
wordt dit handvest onderdeel van de verdragen en krijgt daarmee bindende kracht.
47 | Schuman-Verklaring.48 | Waaronder de uitspraak in de zaak Matthews.49 | Zo werd in artikel 6 EU opgenomen dat de EU de grondrechten, zoals die worden
gewaarborgd door het EVRM en uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, moet eerbiedigen. Sinds 7 december 2000 is ook het Hand-vest van de grondrechten van de EU het bewijs van die nieuwe aandacht. Zie Sap 2003. Volgens Sap is deze aandacht het gevolg van de toelatingseisen die worden gesteld aan nieuwe leden uit Midden- en Oost-Europa tot de Raad van Europa en de EU evenals de uitgebreide bepalingen in het samenwerkingsverdrag tussen de EG en een groot aantal ontwikkelingslanden.
50 | Dit blijkt ook uit de algemene bepalingen van het Handvest en de daarbij behorende officiële toelichting.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
27
De waarden die in het Handvest zijn opgenomen, reiken veel verder dan econo-
mische groei of monetaire en politieke stabiliteit. Het Handvest baseert zich op
geestelijk en moreel erfgoed en op waarden, die kunnen functioneren als een
nieuwe gemeenschappelijke saamhorigheid van burgers, overheid en de EU. Er is een
duidelijke wil om de waarden daadwerkelijk te handhaven. De grondrechten vormen
een zeer belangrijke categorie beginselen, waarvan de eerbiediging door het Hof van
Justitie wordt bevorderd. Een lidstaat die de grondbeginselen (neergelegd in artikel
6 EU) ernstig en stelselmatig schendt kan onder meer het stemrecht in de Raad
worden ontnomen.51
Het Handvest bevat de ondeelbare en universele waarden van waardigheid,
vrijheid, gelijkheid, solidariteit, burgerschap en rechtspleging. Het Handvest bevat
rechten die niet beschermd zijn in het kader van het EVRM. Het gaat in het bijzonder
om de bescherming van gegevens, bio-ethiek en het recht op behoorlijk bestuur.52
Het Handvest zal met het Verdrag van Lissabon een onderdeel worden van het
Verdrag betreffende de Europese Unie en krijgt hiermee bindende kracht. Hieronder
worden deze rechten verder uitgewerkt.
UITGEWERKTE RECHTEN HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EU
Menselijke waardigheid
De bescherming van menselijke waardigheid heeft betrekking op het recht op
leven en een verbod op de doodstraf, het recht op menselijke integriteit, het verbod
van foltering en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen,
het verbod van slavernij en dwangarbeid (artikelen 2 t/m 5).
Vrijheid
Het Handvest ziet bovendien toe op het recht op vrijheid en veiligheid, het
recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, de bescher-
ming van persoonsgegevens, het recht op huwelijk en gezinsvorming, de vrijheid van
gedachte, geweten en godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en van informatie,
de vrijheid van vergadering en vereniging, de vrijheid van kunsten en wetenschap-
pen, het recht op onderwijs, de vrijheid van beroep en het recht om te werken, de
vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het asielrecht, de bescher-
ming bij verwijdering, uitzetting en uitlevering (artikelen 6 t/m 19).
Gelijkheid
Het stelt dat een ieder gelijk is voor de wet en het specificeert die notie door te
verwijzen naar de non-discriminatie, de eerbiediging van culturele, godsdienstige en
taalkundige verscheidenheid, de gelijkheid van mannen en vrouwen en de bescherm-
waardige positie van kinderen, ouderen en gehandicapten (artikelen 21 t/m 26).
Solidariteit
51 | Aldus artikel 7 EU.52 | De Raad van Europa beschikt wel over het zogenaamde ‘Europees Sociaal Handvest’. Het
waarborgt economische, sociale en culturele rechten.
DE BURGER EN EUROPA
28
Het Handvest beschermt bovendien het recht op voorlichting en raadpleging
van de werknemers binnen de onderneming, het recht op collectieve onderhandelin-
gen en collectieve acties, het recht op toegang tot arbeidsbemiddeling, de bescher-
ming bij kennelijk onredelijk ontslag, rechtvaardige en billijke arbeidsomstandig-
heden en -voorwaarden, het verbod op kinderarbeid en bescherming van jongeren
op het werk, het recht op bescherming van het gezins- en beroepsleven, het recht
op sociale zekerheid en sociale bijstand, het recht op gezondheidsbescherming,
het recht op toegang tot diensten van algemeen economisch belang, het recht op
milieubescherming en het recht op consumentenbescherming (artikelen 27 t/m 38).
Burgerschap
Ten behoeve van het Europese burgerschap beschermt het Handvest het actief
en passief kiesrecht bij de verkiezingen van het Europees Parlement en bij gemeen-
teraadsverkiezingen, het recht op behoorlijk bestuur, het recht op toegang tot docu-
menten van de instellingen, het recht om beroep te doen op de ombudsman, het
recht op petitie en het recht op diplomatieke en consulaire bescherming (artikelen
39 t/m 46).
Rechtspleging en rechtsbescherming
Hoofdstuk VI van het Handvest regelt in de artikelen 47 tot en met 50 respec-
tievelijk het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig
gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging, het legali-
teitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen en het ‘Ne bis in
idem’53 beginsel.
Andere Europese verdragen
Ook de in het EG-verdrag en het EU-verdrag opgenomen beginselen zijn ken-
merkend voor de EU. Het gaat hier om het beginsel van geattribueerde bevoegdhe-
den, het subsidiariteitsbeginsel, het proportionaliteits- of evenredigheidsbeginsel,
het beginsel van gemeenschapstrouw, het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van
transparantie of openheid. Deze beginselen zijn van toepassing binnen de rechtsorde
van de EU. Zij kunnen het optreden van de instellingen reguleren en tot de grond-
slagen van het institutionele recht behoren of een meer materieelrechtelijk karakter
dragen. Deze beginselen omvatten eisen die aan de ‘Europese overheid’ worden
gesteld.54
Zoals al aangegeven, verwijst onder meer artikel 6 van het EU-verdrag naar het
EVRM en de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten als bron
voor grondrechten, die de EU dient te eerbiedigen. Deze verwijzing impliceert en
bevestigt dat de Unie gegrondvest is op gemeenschappelijke waarden en beginse-
len, waaronder burgerlijke grondrechten. De Unie heeft zich tevens voorzien van de
53 | Het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft.
54 | De zogenaamde algemene beginselen van het gemeenschapsrecht genoemd. Hirsch Bal-lin 1989, p. 128-145. Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 1996, p. 193 e.v.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
29
nodige middelen om het waarborgen van die waarden, door zowel de Unie als de
lidstaten, te bevorderen.
Het Verdrag van Lissabon verwijst ook expliciet naar de culturele, religieuze en
humanistische tradities van Europa, die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling
van universele waarden. In dit verband refereert het naar eerbied voor de menselijke
waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de
mensenrechten.55
De gemeenschappelijke waarden en uitgangspunten voor Europa vertonen veel ver-
wantschap met de in het christendemocratische gedachtegoed aanwezige waarden,
zoals solidariteit, rentmeesterschap, publieke gerechtigheid en gespreide verant-
woordelijkheid. In de volgende paragraaf wordt aandacht besteed aan de toege-
voegde waarde van de EU als waardengemeenschap.
Toegevoegde waarde van de EU als waardengemeenschap2.4
De Europese Unie wil graag een ‘union of values’ zijn; een waardengemeenschap
waarin het niet primair gaat om materiële belangen. Zij heeft ambitieuze geza-
menlijke doelstellingen op het gebied van veiligheid, energie, klimaatverandering,
innovatie, etc.56 Na het Verdrag van Maastricht werd het economische karakter van
de Unie beïnvloed door een Europees mensenrechtenbeleid met een vaste mensen-
rechtenclausule in alle overeenkomsten met derde landen; een gedragscode voor
wapenleveranciers; een reeks richtlijnen met betrekking tot kinderen, doodstraf,
mensenrechtenactivisten en marteling; bijzondere mensenrechtendialogen met lan-
den als China en Rusland; het Handvest van de grondrechten van de EU; uitgebreide
jaarrapportages over mensenrechten; een jaarlijks discussieforum; en een speciaal
EU Bureau voor de Grondrechten.
De Europese Unie beschikt over een stelsel van normen en waarden, met democratie
en mensenrechten als kern, dat zij ook in de rest van de wereld wil uitdragen. Zij
gaat uit van de hoop op een stabiele wereldorde gegrondvest op mensenrechten
en Europa als het continent van de humane waarden, de Bill of Rights, de Magna
Charta, de Franse revolutie en de val van de muur; het continet van de solidariteit,
de vrijheid en de diversiteit, wat het respect inhoudt voor andermans talen, culturen
en tradities. Een Europese Unie die als enige grens democratie en mensenrechten in
de hand neemt.57
55 | Artikel 1 bis VEU.56 | Mededeling Europese Commissie 2007a, p. 2 e.v.57 | Verklaring van Laken.
DE BURGER EN EUROPA
30
De Europese Unie hanteert deze waarden en beginselen voor haar lidstaten en
bevordert de naleving daarvan. De Unie kan bepaalde lidmaatschapsrechten, met
inbegrip van de stemrechten in de Raad, schorsen als consequentie voor het ernstig
en voortdurend schenden van haar fundamentele beginselen door de lidstaten.58 De
lidstaten kunnen ook besluiten om bilaterale contacten met een lidstaat te mijden
als straf voor een bepaald beleid dat (mogelijk) in strijd is met die fundamentele
beginselen.59 Deze maatregelen moeten worden gezien als een signaal aan de
kandidaat-lidstaten van Centraal-Europa. Landen die de intentie hebben om tot de
Unie toe te treden, moeten deze beginselen in acht nemen.60
Evenzo buiten haar interne grenzen tracht de Unie haar waarden uit te dragen. De
Europese Commissie heeft in de afgelopen decennia steeds benadrukt dat de Unie
een aangewezen actor is voor de verdediging van mensenrechten en democratie.
Het feit dat alle lidstaten democratieën zijn en zo op internationaal niveau een uniek
gegeven vormen, verleent de Unie een substantieel politiek en moreel gewicht. In
de woorden van de Commissie beschikt de EU, als economisch en politiek deelnemer,
actief in de hele wereld en eigenaar van een behoorlijke begroting voor buitenlandse
steun, over invloed en pressiemogelijkheden die zij ten gunste van de democratise-
ring en de mensenrechten kan laten gelden.61
Stabilisatie- en Associatieproces
De normenreeks van de Europese Unie maakt dan ook deel uit van het instru-
mentarium dat zij voor haar externe betrekkingen toepast. De Europese Unie stelt
zich op als voorbeeld tegenover landen die op de langere termijn voor lidmaatschap
in aanmerking komen. Dit is het duidelijkst gebeurd na de Kososvo-oorlog in 1999
op de Westelijke Balkan, door het introduceren van het zogeheten Stabilisatie- en
Associatieproces. Dit proces houdt een nauwer samenwerkingsverband in waarbij
de betrokken landen de status van ‘potentiële kandidaten’ voor het lidmaatschap
krijgen. De EU heeft in dat kader voor de landen van de westelijke Balkan partner-
schappen opgezet met Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Voormalige Joegoslavi-
sche Republiek Macedonië, en Servië en Montenegro met inbegrip van Kosovo. De
Europese Unie stelt zich hierbij op als een voorbeeld van humanitaire waarden en
ook als “een model voor het bijleggen van conflicten en het bevorderen van verzoe-
ning door nauwe samenwerking om gemeenschappelijke doelen te bereiken, onder
eerbiediging van nationale soevereiniteit en territoriale integriteit”.62 De Europese
Unie ziet de eerbiediging van de waarden van democratie, mensenrechten, vrijheid,
rechtsstaat, etc. als voorwaarde voor uiteindelijke toetreding en tevens als een mid-
del om vrede en veiligheid in de instabiele regio’s te bevorderen.
58 | Artikelen 7 EU.59 | Zoals het geval was ten tijde van de toetreding van de extreem-rechtse Freiheitliche
Partei Österreichs tot de Oostenrijkse regering in 2000.60 | Aldus artikel 49 EU.61 | Mededeling Europese Commissie 2001.62 | Mededeling Europese Commissie 1999.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
31
De EU tracht ook de betrekkingen met andere derde landen op dat waarden-regime
te baseren. Zij wil nauw samenwerken met elk land dat haar doelstellingen en waar-
den deelt en bereid is deze in zijn optreden te ondersteunen.63
Strategisch partnerschap
De EU richt zich op derde landen in Europa die voorlopig geen perspectief op
lidmaatschap hebben, zoals Rusland en Oekraïne. De EU heeft met een aantal landen
(Georgië, Oekraïne, etc.) een zogenaamde ‘strategische partnerschap’ ontwikkeld. In
juni 2004 nam de Europese Raad het EU strategisch partnerschap aan met de Middel-
landse Zee-regio en het Midden-Oosten.
Europees nabuurschapsbeleid
Voor de buurlanden in Oost-Europa, ten zuiden van de Middellandse Zee en
in de zuidelijke Kaukasus hanteert de EU het zogeheten ‘Europees nabuurschap’.
Dit is het concept voor een in 2003 geïnitieerd aantal samenwerkingsverbanden
dat samenwerking beoogt te realiseren zonder lidmaatschap. Deze samenwerkings-
vormen zijn gebaseerd op partnerschap en gemeenschappelijk eigenaarschap. Zij
beogen tevens door hervormingen de landen zo nauw mogelijk te betrekken bij de
gemeenschappelijke Europese markt en de hierbij behorende wet- en regelgeving.
Het Europees nabuurschapsbeleid versterkt de verhoudingen en heeft toegevoegde
waarde voor zowel de partnerlanden als de EU. Het zorgt voor een belangrijke mate
van integratie en daarbij voor een belang voor de partners op de Europese interne
markt.
De EU verwijst in vrijwel alle documenten in verband met dit nabuurschap naar
‘gedeelde waarden’, maar beschouwt de aansluiting van de betrokken landen bij
die waarden uitdrukkelijk als het doel van de samenwerking.64 De Europese Unie
heeft inmiddels voor een aantal buurlanden actieplannen opgesteld die onder
meer gericht zijn op de versterking van de mensenrechten en democratie. Het CDA
beschouwt het nabuurschap per definitie niet als voorportaal van lidmaatschap van
de EU. Dit dient ook duidelijk te worden gecommuniceerd naar de landen die als
nabuur te kwalificeren zijn.65
Hulpprogramma’s en beginselen
De EU beschikt voor het uitdragen van haar waarden, naast de zojuist
genoemde instrumenten, over verschillende financiële en technische hulppro-
gramma’s die zij voor een aantal landen binnen en vooral ook buiten Europa heeft
opgesteld. In de overeenkomsten die in dit verband worden gesloten, wordt de
uitvoering van de overeenkomst afhankelijk gesteld van democratie en het respect
voor mensenrechten. Uitgangspunt bij het opnemen van een dergelijke bepaling is
onder andere een zinsnede uit het Verdrag van Maastricht die bepaalt dat het ont-
wikkelingsbeleid van de Unie dient bij te dragen “tot de algemene doelstelling van
63 | Dit is door de EU aangekondigd aan het eind van het Europese veiligheidsstrategie 2003.64 | Europese Commissie 2004b, p. 16.65 | CDA Europa Manifest 2006, p. 12 e.v.
DE BURGER EN EUROPA
32
de ontwikkeling en consolidatie van de democratie en van de rechtsstaat, alsmede
tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele
vrijheden”.66
De Europese Unie beschikt inmiddels over omvangrijke instrumenten om de eer-
biediging van haar waarden binnen maar ook buiten haar grenzen te bevorderen.
Een gemeenschappelijk optreden van de Europese landen kan de rest van de wereld
ertoe bewegen de fundamentele waarden en beginselen van een rechtsstaat te
erkennen. De EU draagt die waarden en beginselen en bevordert het eerbiedigen
daarvan. Ook op het wereldtoneel kan de Europese Unie, als een gemeenschap van
waarden, de erkenning van en het respect voor die waarden bevorderen. Daartoe
heeft zij de nodige middelen, waar de individuele staten maar in veel beperktere
mate over beschikken of om verschillende redenen maar beperkt kunnen of zullen
inzetten.
Het CDA wil blijvende en goede contacten onderhouden met landen binnen en
buiten Europa die van waarde zijn voor de ontwikkeling van de Europese samen-
werking.67 Daartoe kan de Europese waardengemeenschap een belangrijke bijdrage
leveren. De EU draagt immers bij tot de waarden die ook de christendemocratie ken-
merken. Zij deelt de uitgangspunten van deze ideologie en kan vanwege de mogelijk-
heid tot gezamenlijk optreden sterk bijdragen tot eerbiediging van fundamentele
waarden en beginselen; niet alleen in de Europese Unie, maar ook daarbuiten.
Kopenhagen criteria2.5
De Europese Unie is een waardengemeenschap; dat bleek al uit het voorgaande en
wordt nogmaals bevestigd in de criteria die zij hanteert voor toetreding tot de EU. De
waardengemeenschap wordt in deze criteria weerspiegeld.
Het Europese politieke en economische integratieproces staat te allen tijde open
voor alle Europese landen die bereid zijn de oprichtingsverdragen te tekenen en de
complete communautaire wet- en regelgeving te aanvaarden en na te leven. Het
staat elke Europese staat in beginsel vrij om een verzoek tot lidmaatschap in te
dienen;68 die staat moet wel beschikken over onder meer een regeringssysteem dat
op democratische beginselen gefundeerd is.
De uitbreiding is een gezamenlijk uit te voeren project gebaseerd op gemeenschap-
pelijke beginselen, beleidsvormen en instellingen. Het uitbreidingsbeleid wordt
gedefinieerd in het EU-verdrag69 en is gewijzigd met het Verdrag van Lissabon: “elke
66 | Titel XVII, artikel 130 U. Zie Mededeling Europese Commissie 1995.67 | CDA Europa Manifest 2006, p. 12 e.v.68 | Aldus artikel 237 van het Verdrag van Rome en Verdrag van Maastricht (artikel F).69 | Artikel 49.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
33
Europese staat die de in artikel 1 bis bedoelde waarden eerbiedigt en zich ertoe
verbindt deze uit te dragen, kan verzoeken lid te worden van de Unie”. Het Europees
Parlement en de nationale parlementen moeten van dit verzoek in kennis worden
gesteld. “De voorwaarden voor de toelating en de uit die toelating voortvloeiende
aanpassingen van de Verdragen waarop de Unie is gebaseerd, vormen het onder-
werp van een akkoord tussen de lidstaten en de staat die het verzoek indient”. Er
wordt rekening gehouden met de door de Europese Raad overeengekomen criteria
voor toetreding.70
De Commissie hanteert drie basisbeginselen om te besluiten over uitbreiding: conso-
lidatie (het verstevigen van de EU-verbintenissen inzake uitbreiding), conditionaliteit
(toepassen van eerlijke, maar strenge criteria) en communicatie (communiceren over
het uitbreidingsbeleid).71
Na de aanvraag van de voormalige communistische landen voor het EU-lidmaat-
schap, stelde de Europese Raad in 1993 drie toetredingscriteria vast: de ‘Kopenha-
gen criteria’. Deze criteria houden in dat een nieuwe lidstaat op het moment van
toetreding:
stabiele instellingen moet hebben die de democratie, de rechtsorde, de mensen- –
rechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen;
een functionerende markteconomie moet hebben en de concurrentiedruk en de –
marktkrachten binnen de Unie het hoofd moet kunnen bieden;
en in staat moet zijn om te voldoen aan de verplichtingen die het lidmaatschap –
met zich meebrengt, waaronder steun aan de doelstellingen van de EU.
Een nieuwe lidstaat wordt geacht in staat te zijn de Europese regels toe te passen en
te handhaven (top in Madrid, december 1995).
Ook de capaciteit van de Unie om nieuwe lidstaten op te nemen, is een beslissend
element.72 De Europese Commissie benadrukt dat het tempo van de uitbreiding
afgestemd moet zijn op de opnamecapaciteit van de EU. Het gaat hierbij om de
vraag of de Europese Unie na een uitbreiding kan blijven functioneren zoals zij moet
functioneren, maar ook om draagvlak binnen de EU voor een mogelijke uitbreiding.
“De absorptiecapaciteit, of juister de integratiecapaciteit, wordt bepaald door de
ontwikkeling van beleid en instellingen van de EU, en door de transformatie van kan-
didaten in goed voorbereide lidstaten. Het vermogen van aspirerende staten om toe
te treden tot de Europese Unie wordt nauwgezet beoordeeld door de Commissie op
70 | Artikel 49 VEU.71 | Brede publieke steun is essentieel om het uitbreidingsbeleid te kunnen voortzetten. Ook
de Commissie is zich bewust van de bezorgdheid van de Europese burgers over de Euro-pese integratie in het algemeen en de uitbreiding in het bijzonder. Mededeling Europese Commissie 2005a.
72 | Zoals beschreven in het strategiedocument van de Commissie voor 2005 en bevestigd door de Europese Raad van juni 2006.
DE BURGER EN EUROPA
34
basis van strikte voorwaarden. De integratiecapaciteit houdt verband met de vraag
of de EU op een bepaald moment of in een bepaalde periode nieuwe leden kan opne-
men zonder de politieke en beleidsmatige doelstellingen die werden vooropgesteld
in de Verdragen in gevaar te brengen. Het is daarom eerst en vooral een functioneel
concept”.73
Voor een verdere uitbreiding van de Unie geldt het bevorderen van de verdere
voltooiing en een betere werking van de interne markt als een belangrijk voorar-
gument. Momenteel is een aantal buurlanden kandidaat voor toetreding tot de
Europese Unie, maar een precieze toetredingsdatum voor deze landen is nog niet
vastgesteld. Drie landen hebben officieel de status van kandidaat-lidstaat, waarmee
de onderhandelingen nog in een beginstadium zijn (Kroatië, Macedonië en Tur-
kije). De EU heeft voorts nog een aantal landen op de Westelijke Balkan perspectief
geboden op de status van kandidaat-lidstaat: Albanië, Bosnië-Herzegovina en Servië,
Montenegro en Kosovo74. Deze laatste landen moeten als voorwaarde voor die status
eerst belangrijke hervormingen doorvoeren.
Vanuit een christendemocratisch oogpunt moet uitbreiding gepaard gaan met een
strikte en eenduidige toepassing van de Kopenhagen criteria. Degenen die de EU-
waarden delen, mogen toetreden. Daarnaast moet het criterium van absorptiecapa-
citeit duidelijk worden toegepast en dient het proces te worden onderworpen aan
een krachtige democratische controle.75 Het criterium van absorptiecapaciteit mag
echter geen politiek te manipuleren instrument zijn en als een politiek alibi worden
gebruikt om toetreding te voorkomen. Dit criterium moet als een van de voorwaar-
den gelden bij het beoordelen van een aanvraag voor de status kandidaat-lidstaat
en moet worden toegepast in het staduim voorafgaand aan het toekennen van een
dergelijk status. De publieke opinie speelt door middel van het criterium van absorp-
tiecapaciteit (het aspect van ‘draagvlak’) een belangrijke rol bij verdere uitbreiding
van de EU. Hieraan moet meer aandacht worden besteed, ook door de lidstaten van
de EU.76 De opvattingen van burgers over toetreding moeten via de gekozen volksver-
tegenwoordigers tot hun recht komen; uiteraard slechts voorafgaand aan een besluit
om een land een kandidaat-lidmaatschap aan te bieden.77
Een duidelijke culturele afbakening van de EU is één van de christendemocratische
ambities. Iedereen die de Europese waarden erkent en wil erkennen hoort en mag
bij de Europese Unie. De drie kandidaat-lidstaten, Kroatië, Macedonië en Turkije,
73 | Mededeling Europese Commissie 2006d, p. 18.74 | Volgens resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.75 | Mededeling Europese Commissie 2007b, p. 19. Zie ook Ontwerpverslag 2006.76 | Appreciatie regering 2006.77 | CDA Europa Manifest 2006, p. 12 e.v. Bij onvoldoende draagvlak voor een toekomstig
volledig lidmaatschap zou een Europees land wel een partenariaat kunnen worden aangeboden.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
35
kunnen in principe, mits zij voldoen aan de Kopenhagen criteria en de in december
2004 aangescherpte regels voor toetreding, op termijn lid worden van de Unie. In
andere landen op de Westelijke Balkan (Oekraïne, Georgië, etc.) moet de EU stabi-
liteit, democratie en economische vooruitgang stimuleren. Het is belangrijk deze
landen zelfstandig keuzes te laten maken en hen op eigen kracht in te laten spelen
op de geo-politieke vraagstukken in hun regio. Deze landen dient nu ten hoogste het
partenariaat te worden aangeboden. Een partenariaat is een (strategische) alliantie
in aanvulling of vooruitlopend op het kandidaat-lidmaatschap van de EU.78 Het dient
geen voorportaal voor een lidmaatschap te zijn, maar een op maat gesneden samen-
werkingsvorm tussen de EU en een zich in het werelddeel Europa bevindende staat.
Het biedt een waarnemerschap in de democratische organen van de Unie, maar
geen stemrecht. Het biedt ook een bijzondere kans aan staten om zich op te werken
naar de EU standaard.
Toetreders moeten dus voldoen aan strenge eisen. Die eisen weerspiegelen de
fundamentele waarden en beginselen van de EU. Toetreding is alleen mogelijk als
een land bereid is deel uit te maken van de Europese waardengemeenschap en haar
waarden te allen tijde te eerbiedigen.
Conclusie2.6
De term ‘Europa’ refereert aan geografische, historische en culturele elementen die
allen bijdragen aan de Europese cultuur. Europa heeft veel te danken aan de joods-
christelijke traditie en de Romeinse en Griekse cultuur en het humanisme. Hoe rela-
tief en befaamd ook, gezien de grote verscheidenheid binnen de Unie, een gedeelde
Europese cultuur zal gunstig zijn voor Gemeinsamkeitsglaube en voor de versterking
van het wederzijdse vertrouwen en de solidariteit.
De EU is een samenwerkingsverband van staten, waarin de burgers van de lidstaten
ook burger van de Unie zijn. Zij onderscheid zich door geografische en culturele ken-
merken en door haar fundamentele principes, doelstellingen en taken. De Europese
Unie heeft als onderliggend politiek doel het waarborgen van vrede, vrijheid en
welvaart in Europa. Zij is opgericht om economische samenwerking en integratie te
bevorderen; maar zij heeft zich in toenemende mate ontwikkeld tot een waardenge-
meenschap die gefundeerd is op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiedi-
ging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat.
Deze vinden hun oorsprong onder meer in de Europese verdragen, het Handvest voor
de grondrechten en het EVRM.
De Europese Unie draagt deze waarden ook uit. Landen kunnen alleen deel uitmaken
van de EU als zij voldoen aan de normen en regels, rechten en plichten waarin deze
78 | Idem, p. 12 e.v. EVP 2001, overweging 418. Coalitieakkoord 2007, p. 13. CDA Verkiezings-programma 2006-2011, p. 96. Europees Parlement 2005.
DE BURGER EN EUROPA
36
waarden tot uitdrukking komen. Europese landen die aan deze rechten en plichten
voldoen, kunnen in principe tot de EU toetreden (Kopenhagen-criteria). De toetre-
dingseisen waarborgen dat alleen landen worden toegelaten tot de Unie die de
Europese waardengemeenschap erkennen. De EU kan door schorsing van bepaalde
rechten die verbonden zijn aan het lidmaatschap van de EU optreden tegen een
ernstige en voortdurende schending van de waarden waarop de Unie berust. Een
gemeenschappelijk optreden van de Europese landen kan ook de rest van de wereld
ertoe bewegen de fundamentele waarden en beginselen van een rechtsstaat te
erkennen. Ook op het wereldtoneel kan de Europese waardengemeenschap, van-
wege de mogelijkheid tot gezamenlijk optreden, sterk bijdragen aan de erkenning en
het respecteren van fundamentele waarden en beginselen.
37
DE REALITEIT VAN DE 3 EUROPESE UNIE
DE BURGER EN EUROPA
38
De Europese Unie is een gegeven. Een onontkoombare realiteit waar niemand in
Europa omheen kan. Deze realiteit wordt gekenmerkt door ongekende stabiliteit,
vrijheid, veiligheid, welvaart etc. In die zin is de Europese Unie een succes. Achter
het succes van de Europese Unie schuilt echter onvrede van burgers. Het “Nee” in
Nederland, Frankrijk en Ierland laat zien dat burgers niet onverdeeld blij zijn met
deze onontkoombare realiteit. De realiteit van de Europese Unie is een realiteit met
twee kanten: onvermijdelijk, maar niet zonder meer gewild. Dit hoofdstuk handelt
over die beide realiteiten.
Het begin van de Europese samenwerking was een uiterst belangrijke zet. Het
vormde dé basis voor vrede en veiligheid in Europa, na eeuwen van oorlog en pro-
blemen. De Europese Unie zorgde voor economische en politieke stabiliteit en legde
zo de basis voor vrede en veiligheid en ruimte voor de democratische rechtstaat.
De uitstraling van deze samenwerking is nog steeds duidelijk zichtbaar. Een aantal
lidstaten van de EU, zoals Spanje, Griekenland en Portugal, zou niet zo snel van de
dictatuur naar democratie zijn omgezwaaid als er geen uitzicht was geweest op het
lidmaatschap van de Europese Unie. Ook de ontbinding van het Sovjet-imperium en
de terugkeer van voormalige Sovjet-landen naar democratie was anders niet moge-
lijk geweest. Daarvoor is de eenwording van West en Zuid-Europa onmiskenbaar van
invloed geweest.
Behalve het fundament voor vrede en veiligheid is de Europese samenwerking de
basis voor een grote Europese binnenmarkt en voor een gemeenschappelijke aanpak
van grensoverschrijdende problemen als die rond het klimaat. De bijdrage van de
Unie aan de stabiliteit, welvaart en kwaliteit van onze samenleving is substantieel.
Als gevolg van marktintegratie is de handel in de EU enorm gegroeid, in Nederland
nog meer dan gemiddeld in de EU. De economische ontwikkeling van Europa is
veel krachtiger geweest als gevolg van de Europese samenwerking. Deze heeft de
individuele burger extra welvaart gebracht en Europa’s positie in de wereld enorm
versterkt.79
Er zijn ook punten waar de EU zich verder moet ontwikkelen en meer aandacht aan
moet besteden. De EU moet overeenstemming bereiken over de inhoudelijke en geo-
grafische grenzen van Europa. Ook het zwakke democratische en het hoge bureau-
cratische gehalte van de besluitvorming moet verbeterd worden. Maar bovenal moet
de EU de verzwakte betrokkenheid van burgers bij en hun aanvaardbaarheid van
het EU-beleid en de Europese samenwerking herstellen. De burgers hebben kritiek
op de instituties, de regeldruk en de bureaucratie. Achtereenvolgens wordt daarop
ingegaan.
79 | CPB 2008. Zie ook Eurobarometer 2006, 2006a en 2007; Treasury 2007, p. 5 e.v.;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
39
Draagvlak voor de EU3.1
De bijdrage van de Europese samenwerking is in het verleden door de meerderheid
van de Nederlandse bevolking erkend. Nederland is het land waar de publieke opinie
sinds 1952, vergeleken met andere lidstaten, naar verhouding het meest stabiel is
geweest.80 Deze steun is sinds 1994 niet meer zo hoog geweest .81
Publieke opinie3.1.1 Diverse onderzoeken, waaronder de Eurobarometer, laten zien dat Nederlanders
vergeleken met andere Europese burgers redelijk positief gestemd zijn en over het
algemeen ook redelijk op de hoogte zijn van Europa.82
26% van de Nederlanders zegt zich ‘erg betrokken’ te voelen bij Europese aangele-
genheden en 55% zegt te weten en te begrijpen hoe de EU werkt. Slechts 13% van
Nederlanders vindt landgenoten goed op de hoogte van Europese politieke zaken;
46% van Nederlanders toont feitelijke kennis over de EU. 79% van Nederlanders vin-
den het EU-lidmaatschap een goede zaak en 74% vindt dat Nederland daarvan voor-
deel heeft. Iets minder dan de helft van Nederlanders heeft een positief beeld van
de EU en ruim driekwart is optimistisch over de ontwikkelingen in de EU. Nagenoeg
twee derde van de Nederlanders vindt dat Nederland vanwege EU-lidmaatschap
economisch stabieler is geworden. Nederlanders vinden bovendien dat de EU genoeg
rekening houdt met de nationale (78%) en individuele stemmen (53%).83
Ondanks de brede steun van de bevolking voor het EU-lidmaatschap, is de meer-
derheid van de burgers bezorgd over te veel en te snelle veranderingen.84 Hun
bezorgdheid houdt verband met onzekerheid, niet alleen over Europa, maar ook over
nationale politieke ontwikkelingen, de optrekkende globalisering en de dreiging van
veiligheidsrisico’s. De burgers zijn onbekend met de verdere voortgang en institutio-
nele innovatie van de EU.85 Bovendien vindt maar een beperkt deel van Nederlanders
zich ‘erg betrokken’ bij de EU.
Dat kan van invloed zijn op de aanvaardbaarheid van de Europese Unie.86 Van oor-
sprong ontleende het proces van Europese integratie zijn legitimiteit aan resultaten
op de drie onderling verweven terreinen van welvaart, vrede en stabiliteit. Het
80 | Janssen 2001, p. 135.81 | CPB en SCP 2007. Eurobarometer 2008.82 | Eurobarometer 2008.83 | Zie CPB en SCP 2008; Eurobarometer 2008; Eurobarometer 2007. 84 | Zie Europese Verkenningen 2006, p. 7-21. Nicolaï 2006, p. 10 e.v.85 | Ze hebben op bepaalde terreinen een duidelijke voorkeur voor een Europees optreden,
zoals terrorismebestrijding (89%) en bescherming van milieu (82%); en ze houden bij voorkeur onderwijssysteem, gezondheid en sociale zekerheid en pensioenen op nationaal niveau. Eurobarometer 2007.
86 | Judt 2006 (in het bijzonder deel IV).
DE BURGER EN EUROPA
40
aanvaarden van het EU-beleid en het Europese integratieproces is altijd voor een
belangrijk deel afhankelijk geweest van de economische opbrengsten die het resul-
taat waren van de interne markt en de opbrengsten van meer dan vijftig jaar vrede
en stabiliteit. Dankzij die resultaten en de redelijk beperkte directe invloed van het
integratieproces op het dagelijkse leven van burgers bestond er stilzwijgende instem-
ming of misschien zelfs wel onverschilligheid bij burgers. De bij dat proces betrokken
politici hoefden zich derhalve niet al te veel te bekommeren om de legitimering van
het Europese beleid via de Europese en nationale politieke lijnen van vertegenwoor-
diging en verantwoording.87 Dat lijkt nu te zijn veranderd.
Engagement van de burger3.1.2 Bij het ‘Europese proces’ waren tot voor kort enkel de Europese en nationale des-
kundigen uit onder meer het bestuur en de politiek betrokken. Er was sprake van
stilzwijgend instemmende en verder onverschillige kiezers, zodat die deskundigen
zich niet al te veel hoefden te buigen over de legitimering van het Europese beleid.88
Het selectieve engagement, van slechts het bestuur en de politiek en beperkt de bur-
ger, was in het verleden aanvaardbaar dankzij de prestaties van de EU en de relatief
beperkte gevolgen die het integratieproces op het dagelijkse leven van burgers had.
Dat engagement is vanaf de jaren negentig aan kracht ingeboet. Nederlanders stem-
den op 1 juni 2005 ‘neen’ tegen het Grondwettelijk Verdrag. Bij een opkomst van
63,3% gaf 62% van de kiezers aan tegen dat verdrag te zijn. Op dat antwoord was de
politiek niet voorbereid. Voorafgaand aan de verkiezingen gaf een overgrote meer-
derheid van de Tweede Kamer en het complete kabinet immers aan voorstander van
het Grondwettelijk Verdrag te zijn.89 Ook de beperkte opkomst bij de verkiezingen
voor het Europees Parlement maakt de constatering reëel dat de burger op de een of
andere manier maar beperkte belangstelling heeft voor Europese politiek.
Tegelijkertijd is de diversiteit van het EU-beleid toegenomen, zodat het niet langer
zonder meer onder een enkel thema of onderwerp te vatten is. De Europese Unie is
een deel van het dagelijkse leven van burgers geworden. Maar de tastbare resulta-
ten van de Europese samenwerking voor burgers – vrij reizen en werken, goedkoper
bellen en vliegen, gezondheidszorg over de grens, voedselvoorzieningszekerheid,
etc. – worden vanzelfsprekend gevonden en niet geassocieerd met de EU.90 Ook het
bestuurlijke systeem van de EU is steeds complexer geworden; soms kan de wal het
schip niet keren. Maar in de veronderstelde complexiteit moet voldoende aandacht
zijn voor hoe en wat we communiceren over de EU. Het is van belang om de burger
87 | WRR 2007e.88 | WRR 2007e.89 | Aarts en van der Kolk 2005, p. 133-139. Ook de Ieren stemden tijdens een referendum ten
behoeve van het Verdrag van Lissabon tegen.90 | NRC 11 februari 2008.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
41
niet te onderschatten en hem beter te bereiken, want de EU kan het zich niet veroor-
loven beleid te voeren dat niet door haar burgers wordt gedragen.
Gelijktijdig signaleren de burgers diverse belangrijke en gecompliceerde maatschap-
pelijke vraagstukken waarvan zij zich afvragen of de EU überhaupt in staat zal zijn
om die te beantwoorden. Europese vraagstukken zijn bovendien steeds meer onder
de politieke aandacht gekomen. Als gevolg van aanhoudende ontwikkelingen op
de vlakken van verbreding, verdieping en uitbereiding van de EU evenals de toe-
nemende internationalisering en de opleving van grondwettelijke debatten is de
gemeenschappelijke besluitvormingsprocedures van de EU alsmaar onder druk
komen te staan. Ook is de aandacht van burgers en maatschappelijke organisaties
daarmee in toenemende mate getrokken. De burgers zijn ongerust over het waarbor-
gen van het belang van de werkgelegenheid en de toekomst van de verzorgingsstaat
en vrezen dat het democratisch tekort in het snel veranderende Europa nog groter
wordt.91
De uitkomst van het referendum omtrent het Grondwettelijk Verdrag gaf aanleiding
tot het vraagstuk van aanvaardbaarheid van het EU-beleid (op de langere termijn).92
Het blijft de vraag of het burgers toentertijd daadwerkelijk ging om Europa. Of vrees-
den burgers vooral dat een anonieme Europese bureaucratie de controle en macht
overneemt, ten koste van de eigen culturele identiteit, nationale soevereiniteit en de
vrijheid om de dingen anders te regelen dan andere Europese landen? In veel geval-
len snappen burgers simpelweg niet waar de Europese besluiten en regelgeving van-
daan komen; noch waarom deze noodzakelijk zijn. Veel burgers hebben het gevoel
dat zij door de EU worden meegenomen op een ‘one-way trip’, zonder te weten
wat de bestemming of wie de bestuurder is, noch hoeveel die reis zal kosten. Uit
analyses is gebleken dat tijdens de campagne voor het Grondwettelijk Verdrag, geza-
menlijkheid in de uitgedragen visie van bewindslieden ontbrak en dat de publieke
aandacht omtrent dat verdrag vooral geprikkeld werd door onderwerpen waarbij
het de regering ontbrak aan een sterke positie en/of aan een helder gezamenlijk
standpunt. De regering is in deze analyses verweten dat zij geen leider was van de
campagnethema’s.93 De EU was ook in de verkiezingsdebatten geen onderwerp van
discussie en werd niet of nauwelijks bediscussieerd omtrent haar nut, belang en
91 | In dit verband spraken de regering en de WRR van een dieper liggend Nederlands onbe-hagen ten opzichte van Europa, tenminste voor zover Europa staat voor ‘het EU-beleid van de politieke en bureaucratische elites’. WRR 2007e.
92 | Een analyse van de gebeurtenissen ten tijde van dat referendum valt buiten de reikwijdte van dit onderzoek. In dat kader is er al een omvangrijk aantal publicaties verschenen.
93 | Aarts en van der Kolk 2005, p. 140-141 en 143-144; NRC 4 juni 2005. Zaller 1992. Naar mate de publiciteit toeneemt, zullen mensen, nu ze langer bij het onderwerp in kwestie stil (kunnen) staan, tegenargumenten bedenken, of anders zal er om gestalte te geven aan het beginsel van hoor en wederhoor, meer journalistieke belangstelling zijn voor de actieve zoektocht voor tegenstanders.
DE BURGER EN EUROPA
42
wenselijkheid.94 Bovendien was de Nederlandse politiek te afzijdig: te gemakkelijk
werd met de vinger naar de EU als boosdoener gewezen en werden positieve zaken
als eigen verdiensten gepresenteerd.
De politieke realiteit van de EU heeft tot gevolg dat het proces van de EU niet meer
uitsluitend op grond van specifieke beleidsresultaten kan worden gelegitimeerd.
Door de geleidelijke en steeds meer zichtbare transformatie van de EU, van een van
oudsher tamelijk economisch, diplomatiek en technisch project in een politieke
waardengemeenschap in staat van wording (in statu nascendi), vertalen Europese
politieke conflicten zich niet langer hoofdzakelijk in botsingen tussen nationale of
sectorale belangen. Deze vertalen zich steeds meer in de ideologische en partijpoli-
tieke verschillen van inzicht, zoals in de nationale politieke arena. Dit proces stimu-
leert het debat over het democratische tekort en over institutionele innovaties die
een effectief en input-legitiem beleid waarborgen.95 Dat heeft geleid tot toenemende
politisering van de Europese integratie. Daartoe hebben ook de snelle mondialisering
en de opkomst van steeds politiekere en constitutionele debatten bijgedragen. Deze
ontwikkelingen vergen meer dan legitimatie op basis van bereikte resultaten; er zijn
nieuwe vormen van legitimering nodig.
Dat de traditionele wijze van legitimering wellicht niet meer toereikend is, werd in
Nederland relatief laat opgemerkt zodat die tekortkoming des te intenser zichtbaar
was. Na het referendum in 2005 lijkt wel het besef te zijn ontstaan dat hoewel de
Europese integratie in Nederland op ruime steun kan rekenen, bestendig EU-toe-
komstbeleid meer moet bieden dan uitsluitende legitimering door het helder maken
van de doelen van dat beleid en door na te gaan of die doelen in voldoende mate
gerealiseerd zijn. Dat vergt zuivere inhoudelijke prioriteiten en intenties. Duidelijk
moet zijn welke doelen de regering wil nastreven, welke keuzes zij maakt en waar zij
bereid is concessies te doen. Dit beleid dient vervolgens te worden onderworpen aan
een sterk verbeterd communicatiebeleid en tijdige discussies en overleggen in de
politiek. Zo kunnen de belangen en de verlangens van de burger worden meegeno-
men in het besluitvormingsproces en kan naderhand verantwoording worden afge-
legd voor het gevoerde beleid. De burger moet in aansprekende taal geïnformeerd
worden over het waarom en hoe van concrete beleidskeuzen. Hij moet meer worden
betrokken bij het ontwerpen en afwegen van denkbare alternatieven.
Het ‘probleem’ van de EU is ook het verkeerde beeld dat burgers bij de Europese
samenwerking hebben: bureaucratisch, geldverspillend en een overmaat aan regel-
geving. Dat beeld heeft de EU vooral dankzij het feit dat ‘de zwarte piet’ te vaak bij
de EU is gezet. De EU heeft met andere woorden te vaak ten onrechte de verantwoor-
94 | Dat zou als neveneffect kunnen hebben dat sceptische clichés, zoals ‘het machteloze Europese Parlement’, ‘verspillende en fraudegevoelige regelingen’, ‘de Brusselse bureau-cratie’, niet kunnen worden hersteld of gerelativeerd. Aldus Dekker et al. 2002.
95 | Zie ook WRR 2003, p. 238.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
43
delijkheid gekregen voor beslissingen en beleidsconsequenties waar de lidstaten zelf
mee ingestemd hebben.
Voor een betere legitimatie van de EU moet Brussel in Den Haag geïntegreerd
worden; Europees beleid moet binnenlands beleid worden. De EU moet met andere
woorden meer ‘gepolitiseerd’ worden: meer politieke en maatschappelijke aandacht
voor het integratieproces. Dat betekent echter meer dan gezamenlijk benadruk-
ken dat Europa belangrijk is. Helder moet worden wat de ambities zijn met de EU,
waar de risico’s van die ambities liggen en welk beleid daarmee gepaard gaat. Het
politiseren van de EU moet samengaan met een Nederlands EU-beleid dat een dui-
delijke richting heeft en waarover de politiek de leiding heeft. Dat beleid moet ook
voldoende slagvaardig zijn.96
Voor het toekomstige Europabeleid is het scheppen van draagvlak, een belangrijke
voorwaarde geworden. Meer politieke en maatschappelijke aandacht voor de EU is
daarbij een belangrijke opgave; ook al zijn Europese kwesties vanwege hun complexi-
teit niet altijd geschikt voor partijpolitieke profilering.97 De voornaamste verantwoor-
delijkheid voor de wijze en de uitkomsten van die aandacht en daarmee voor het
Europese project ligt bij de nationale politiek en ook de maatschappelijke schakels.98
Hiertoe moeten de controverses opgezocht en uitgedragen worden teneinde de
betrokkenheid van burgers te vergroten. Het moet duidelijk worden dat Europa de
kloof tussen onze mondiale ambities en onze nationale werkelijkheid kan verklei-
nen. De zegeningen van en de uitdagingen voor de Europese samenwerking moeten
helder worden gebracht. Zodat het belang van een continue en legitieme Europese
samenwerking ook in de gevoelens van burgers kan doordringen.99
De realiteit van de EU is meer dan de economische en politieke voordelen van de
Europese samenwerking; deze omvat ook haar legitimiteit. De legitimiteit van de EU
hangt samen met het engagement van burgers, maar ook met de vraagstukken van
de toekomst en de vraagstukken van het heden. Daarvoor is onder meer nodig een
echte eenheid van opvattingen over de inhoudelijke en geografische grenzen van
Europa te realiseren en tegelijkertijd het besluitvormingsproces van de EU demo-
cratischer en doorzichtiger te maken. Het Verdrag van Lissabon probeert daartoe
een wezenlijk aandeel te leveren. De volgende paragraaf besteedt aandacht aan dat
verdrag.
96 | WRR 2007e.97 | Politiseren kan namelijk ook risico’s hebben voor politici die bestuurlijk verantwoordelijk
zijn. Het is niet heel waarschijnlijk dat wat nationaal aanspreekt internationaal kan wor-den gerealiseerd, of wat internationaal effectief is nationaal politiek wordt beloond. CPB en SCP 2007, p. 69-71.
98 | Van Grinsven et al. 2006, p. 30.99 | Zie CPB en SCP 2007, p. 69-71 en Breimer 2006.
DE BURGER EN EUROPA
44
Verdrag van Lissabon3.2
Als antwoord op de zorgen van de Europese burgers en om de Europese samen-
werking te bevorderen werden tijdens de Europese Raad op 22 en 23 juni 2007 de
hoofdlijnen van het Verdrag van Lissabon (of het Hervormingsverdrag) vastgesteld.
De Europese staatshoofden en regeringsleiders accordeerden op 18 en 19 oktober
tijdens de informele top in Lissabon de tekst van dit verdrag. Het Verdrag van Lis-
sabon100 is op 13 december 2007 officieel in Lissabon ondertekend. Er wordt naar
gestreefd dit verdrag voor 1 januari 2009 in alle landen te ratificeren. In juli 2008
heeft Ierland in een referendum tegen dit verdrag gestemd. Daarmee is de ratificatie
van het verdrag onzeker geworden.
Het Verdrag van Lissabon moet de uitgebreide EU slagvaardiger maken en de
democratische legitimiteit en de cohesie van haar optreden naar buiten verbeteren.
Het voorziet de EU daartoe van een wettelijk raamwerk en rechtsinstrumenten. Het
verdrag van Lissabon is in formele zin een wijziging van het Verdrag betreffende de
Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de EG. Het EU-verdrag behoudt zijn
naam (hierna: VEU) en het EG-verdrag wordt het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (hierna: VWEU).
Wat verandert er met het Verdrag van Lissabon? Qua instituties gaat het om het
volgende: de Unie krijgt rechtspersoonlijkheid; de eerste en de derde pijler worden
samengevoegd; er wordt een nieuwe invulling voor het bereiken van gekwalificeerde
meerderheid geïntroduceerd; de gezamenlijke besluitvorming tussen het Europees
Parlement en de Raad van Ministers zal in nog meer gebieden gelden als gewone
wetgevende procedure; er komt een vast voorzitterschap van de Europese Raad (voor
een periode van tweeënhalf jaar); de introductie van de Hoge Vertegenwoordiger
van de Unie voor Buitenlandse zaken en Veiligheidsbeleid; het recht van initiatief
voor burgers; en verhoging van democratische participatie. De intentie van het
verdrag is een democratischer en efficiënter Europa met een sterkere fundering in
waarden en met een sterkere positie op het wereldtoneel. Op al deze vier doelen
wordt meer in detail ingegaan.
Een democratischer en transparanter Europa3.2.1 Het Europees Parlement en de nationale parlementen krijgen meer zeggenschap. Er
komt meer inspraak voor de burger (burgerinitiatief) en meer duidelijkheid over wat
op Europees niveau en wat op nationaal niveau moet worden geregeld.
Rol Europees Parlement
100 | Hierna wordt louter bondig ingegaan op democratischer en efficiënter Europa, zijn rol bij het bevorderen van waarden en de rechten van burgers en zijn rol op het wereldtoneel. Deze aspecten zijn de belangrijkste veranderingen van het Verdrag van Lissabon.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
45
Het rechtstreeks door de burgers gekozen Europees Parlement krijgt meer zeg-
genschap in wetgeving, begroting en internationale overeenkomsten van de EU. De
Raad, die de nationale regeringen vertegenwoordigt, moet op veel terreinen samen
met het Europees Parlement beslissen. Het Europees Parlement zal, als enige direct
door burgers gekozen instelling, zijn bevoegdheden en politiek gewicht binnen de
‘institutionele triangel’ (de Commissie, de Raad en het Europees Parlement) enorm
zien groeien. Het krijgt op meer terreinen medebeslissingsbevoegdheid (landbouw,
handel, justitie & politie).
Rol nationale parlementen
De bevoegdheden worden preciezer afgebakend, zodat de verhouding tussen
de lidstaten en de Europese Unie duidelijker wordt. Het verdrag bevat een protocol
betreffende de diensten van algemeen belang en bepaalt dat de bepalingen van de
Verdragen op generlei wijze afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om
niet-economische diensten van algemeen belang te verrichten, te doen verrichten
en te organiseren.
Het Verdrag van Lissabon introduceert nieuwe regels in het kader van de subsidi-
ariteitstoets. Deze regels zorgen voor een nauwere betrokkenheid van nationale
parlementen bij het EU-beleid. Zij krijgen een ‘gele-kaart’: als ten minste een derde
van de nationale parlementen van oordeel is dat een ontwerp van wetgevingshan-
deling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, moet het ontwerp opnieuw in
overweging worden genomen. Op grond van de heroverweging kan de Commissie of
de instantie(s) van wie het ontwerp van wetgeving uitgaat, gemotiveerd besluiten
het ontwerp te handhaven, te wijzigen of in te trekken.101
Daarnaast introduceert dit verdrag de zogenaamde ‘oranje-kaart’: als ten minste
een gewone meerderheid van alle nationale parlementen gemotiveerd stelt dat een
voorstel voor een wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbegin-
sel, moet het voorstel opnieuw in overweging worden genomen. De Commissie kan
dan gemotiveerd besluiten het ontwerp te handhaven, te wijzigen of in te trekken.
Besluit de Commissie om het voorstel te handhaven, dan kan de Raad van Ministers
met 55% van de stemmen, of een meerderheid in het Europees Parlement, het hele
voorstel schrappen.102
Tezamen met de grotere rol van het Europees Parlement versterkt dit het democra-
tisch karakter en de legitimiteit van de EU. Bovendien kan een lidstaat overeenkom-
stig zijn grondwettelijke bepalingen besluiten zich uit de Unie terug te trekken.103
Rol van de burger
101 | Artikel 7 lid 2 Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, geïntroduceerd met het Verdrag van Lissabon.
102 | Artikel 7 lid 3 Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.
103 | Artikel 49 A VEU.
DE BURGER EN EUROPA
46
De burgers krijgen in het verdrag het zogenaamde ‘recht van initiatief’. Zij kun-
nen bij minstens één miljoen stemmen uit een aantal lidstaten, de Commissie ertoe
bewegen een voorstel in te dienen over de desbetreffende kwestie. Het verdrag
erkent het belang van dialoog tussen burgers, maatschappelijke organisaties en de
instellingen van de Unie, in het bijzonder de Commissie. Zo kunnen maatschappe-
lijke organisaties en burgers deel nemen aan het Europese besluitvormingsproces.
De zittingen van de Raad zijn openbaar wanneer hij debatteert en stemt over Euro-
pese wetgeving. Door de transparantie en het openbaar karakter van de zittingen
wordt participatie van maatschappelijke organisaties vergemakkelijkt, terwijl de
media burgers kunnen informeren over de debatten die in de Raad plaatsvinden.
Dialoog in het kader van sociale kwesties wordt bevestigd door de erkenning van
diverse consultatiemogelijkheden, in het bijzonder de ‘Tripartiete Sociale Top’ tussen
Europese sociale partners en de Unie.104
Een efficiënter Europa3.2.2 Besluitvorming
Het Verdrag van Lissabon introduceert flexibeler functionerende instellingen
die de Unie van 27 lidstaten kunnen ‘regeren’. Het voert vereenvoudigde werkwijzen
en stemprocedures in en meer mogelijkheden om actie te ondernemen op terreinen
waar uitdagingen voor de EU liggen. De besluitvorming wordt doeltreffender en
efficiënter. De Raad zal op meer beleidsterreinen ‘bij gekwalificeerde meerderheid’
stemmen. Deze ‘gekwalificeerde meerderheid’ zal vanaf 2014 worden berekend op
basis van een ‘dubbele meerderheid’.105
Bestuur van de EU
Het bestuur van de EU wordt stabieler en beter gestructureerd. Het verdrag
introduceert de functie van een vaste voorzitter van de Europese Raad, die voor
tweeënhalf jaar wordt gekozen. De verscheidenheid van het Europees gegeven is
important, maar de organisatie moet werkzaam zijn. Daartoe kan de introductie
van deze functie bijdragen. Daarnaast zal de Europese Commissie per 2014 worden
verkleind en wordt het voorzitterschapregime aangepast. De verkiezing van de voor-
zitter van de Commissie worden direct verbonden met de resultaten van de Europese
verkiezingen. Ten behoeve van de samenstelling van het Europees Parlement en een
kleinere Commissie worden nieuwe regels ingevoerd. Ook de regels voor de samen-
werking en de financiën worden in het verdrag verduidelijkt.106
104 | Deze sociale top heeft tot taak om op permanente basis het overleg tussen de Raad, de Commissie en de sociale partners te verzekeren. De sociale partners worden dan in staat gesteld om in het kader van hun sociale dialoog een bijdrage te leveren aan de verschil-lende onderdelen van de geïntegreerde economische en sociale strategie.
105 | Hierbij tellen zowel het aantal lidstaten als het aantal inwoners mee. Een besluit wordt goedgekeurd indien het wordt gedragen door ten minste 55% van de lidstaten die mini-maal 65% van de EU-bevolking vertegenwoordigen.
106 | Op het budgettair terrein krijgt het Europees Parlement hetzelfde besluitvormingsrecht als de Raad, in het bijzonder met betrekking tot de goedkeuring van de complete jaar-lijkse begroting. In de huidige situatie heeft de Raad het laatste woord in de zogenaamde
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
47
Het Verdrag van Lissabon maakt tevens mogelijk dat de EU effectiever kan
optreden op voor de burger belangrijke terreinen als terreur- en criminaliteitsbestrij-
ding, die onder ‘vrijheid, veiligheid en justitie’ vallen, energie, klimaat, onderzoek
en innovatie, etc.
Een Europa van waarden3.2.3 De democratische waarden en de doelstellingen die aan de EU ten grondslag liggen,
worden in het Verdrag van Lissabon verduidelijkt en versterkt. Deze waarden laten de
Europese burgers, maar ook de wereld, zien wat de EU te bieden heeft.
In de woorden van de Commissie zijn solidariteit en veiligheid het bindmiddel tussen
de Unie, de lidstaten en de Europese burgers. Zij weerspiegelen een Unie die staat
voor wederzijdse steun en bescherming.107 Het Verdrag van Lissabon versterkt de ver-
plichting tot solidariteit en de veiligheid in de EU. De EU wordt in dit verdrag geacht
haar waarden uit te dragen, nieuwe solidariteitsmechanismen in te voeren en de
Europese bevolking beter te beschermen. Bovendien wordt het Handvest van de
grondrechten van de EU onderdeel van het VEU en krijgt daarmee bindend karakter.
Het Verdrag van Lissabon garandeert de vrijheden en beginselen die in het Handvest
van de grondrechten van de EU zijn opgenomen. De tekst van dat handvest is geen
onderdeel van het Verdrag van Lissabon, maar wel heeft het door een verwijzingsar-
tikel in het gewijzigde EU-verdrag de status van bindend recht. Dit bindende karakter
geeft nationale rechters de mogelijkheid om aan grondrechten te toetsen.108 Naast
de bestaande burgerrechten en het Handvest van de grondrechten van de EU, intro-
duceert het verdrag nieuwe burgerrechten en politieke en economische rechten.
Het Verdrag van Lissabon markeert tevens een belangrijke beleidsinhoudelijke
verdieping van het integratieproces, zoals de communautarisering van de ‘derde
pijler’: de samenwerking inzake politiële en justitiële aangelegenheden. Het Verdrag
van Lissabon intensiveert die samenwerking door nu ook de justitiële samenwerking
in strafzaken aan de communautaire wetgevingsprocedure te onderwerpen. Het
verdrag breidt de bevoegdheden van de EU uit op het gebied van vrijheid, veiligheid
en justitie en het introduceert nieuwe bepalingen op het gebied van civiele bescher-
ming, humanitaire hulp en volksgezondheid. Het bevordert zo de bestrijding van
misdaad en terrorisme en het waarborgen van de veiligheid en gezondheid van de
Europese burgers.
Europa’s rol op het wereldtoneel3.2.4 Hoge Vertegenwoordiger
‘verplichte’ uitgaven, zoals landbouwuitgaven, welke een belangrijk deel van de Euro-pese begroting vertegenwoordigen.
107 | Advies Europese Commissie 2007, p. 7.108 | Dit impliceert op geen enkele wijze een uitbreiding van de bevoegdheden van de Unie.
DE BURGER EN EUROPA
48
Het Verdrag van Lissabon introduceert een nieuwe Hoge Vertegenwoordiger
van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Deze vertegenwoordiger
is tevens vicevoorzitter van de Commissie, opdat de EU in haar externe betrekkingen
meer gewicht, samenhang en herkenbaarheid krijgt.
Rechtspersoonlijkheid
Daarnaast krijgt de EU één enkele rechtspersoonlijkheid. Door deze enkelvou-
dige rechtspersoonlijkheid wordt haar onderhandelingspositie versterkt en kan zij
wereldwijd doeltreffender optreden. Zij kan een beter waarneembare partner zijn
voor derde landen en internationale organisaties.
Solidariteits- en gemeenschappelijke verdedigingsclausule
In dit verdrag wordt de weg vrijgemaakt voor een betere samenwerking tussen
een kleinere groep lidstaten op het terrein van veiligheids- en defensiebeleid. Het
verdrag introduceert de zogenaamde ‘solidariteitsclausule’:109 lidstaten die onder-
ling een nauwere samenwerking wensen aan te gaan, kunnen gebruik maken van de
instellingen van de Unie.110 Het lanceert bovendien de zogenaamde ‘gemeenschap-
pelijke verdedigingsclausule’: “indien een lidstaat op zijn grondgebied gewapender-
hand wordt aangevallen, rust op de overige lidstaten de plicht deze lidstaat met alle
middelen waarover zij beschikken hulp en bijstand te verlenen”.111
Permanente gestructureerde samenwerking
De bevoegdheden van de Unie op het gebied van gemeenschappelijk veilig-
heids- en defensiebeleid worden uitgebreid. Het verdrag introduceert permanente
gestructureerde samenwerking. Deze is toegankelijk voor alle lidstaten die bereid
zijn deel te nemen aan de belangrijkste Europese militaire programma’s en die
civiele en militaire vermogens beschikbaar willen stellen voor de uitvoering van het
gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.112
Kortom, het Verdrag van Lissabon verbetert de efficiëntie, transparantie en de demo-
cratische legitimiteit van de EU. Het fundeert de Europese waarden meer en beter in
de EU en realiseert meer samenhang in haar externe optreden. Specifieke aspecten
en eventuele consequenties van het Verdrag van Lissabon komen in het vervolg van
het rapport aan de orde.
Conclusie3.3
In dit hoofdstuk stond de politieke realiteit van de EU centraal. Het Europese
integratieproces begon kort na de Tweede Wereldoorlog. In die periode waren de
109 | Nieuwe Titel IV.110 | Artikel 10 lid 1 VEU.111 | Artikel 28 A lid 7 VEU.112 | Artikel 28 A VEU. Missies buiten het grondgebied van de EU met het oog op vredeshand-
having, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid. Er wordt een Europees Defensieagentschap opgericht op het gebied van de ontwikkeling van defensie-vermogens, onderzoek, aankopen en bewapening.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
49
machtsverhoudingen binnen Europa onzeker en instabiel; duurzame vrede werd
slechts mogelijk geacht door vergaande economische en politieke samenwerking.
De kwesties waar de Europese Unie vanaf het begin van haar geschiedenis mee
geconfronteerd werd, hebben uiteindelijk geleid tot grote voordelen voor Europese
burgers: vrede, veiligheid, democratie en welvaart.
De realiteit en de bijdrage van de Europese samenwerking zijn vanaf het begin door
de Nederlandse burgers erkend. Hoewel uit cijfers nog steeds een grote betrokken-
heid bij de Europese Unie naar voren komt, lijkt het draagvlak voor de Europese Unie
te zijn verzwakt. Van oorsprong ontleende het proces van Europese integratie zijn
legitimiteit aan de welvaart, vrede en stabiliteit die het bood. Het huidige proces
van de EU grijpt steeds meer in het dagelijkse leven van Europese burgers en kan
niet meer uitsluitend op grond van specifieke beleidsresultaten worden gelegiti-
meerd. Een bestendig toekomstbeleid voor de EU vergt zuivere inhoudelijke priori-
teiten en intenties. Duidelijk moet zijn welke doelen de regering nastreeft en welke
keuzes zij maakt en waar zij bereid is concessies te doen. Dit beleid moet tijdig poli-
tiek en maatschappelijk worden bediscussieerd en vervolgens beter worden gecom-
municeerd naar de burger.
Om de efficiëntie en de democratische legitimiteit van de Europese Unie te verbe-
teren (en daarmee tegemoet te komen aan de zorgen van burgers) en meer samen-
hang aan te brengen in de Europese samenwerking en het externe optreden van de
EU, zijn de lidstaten in 2007 het Verdrag van Lissabon overeengekomen. Het Verdrag
moet door alle lidstaten worden geratificeerd, voordat het ingevoerd kan worden.
Het streven is om dit proces voor 1 januari 2009 te hebben afgerond. Echter, Ierland
heeft in een referendum het Verdrag van Lissabon afgewezen, zodat op dit moment
nog onduidelijk is of en wanneer het verdrag inwerking zal treden.
50
51
DE AMBITIES VAN DE 4 EUROPESE UNIE
DE BURGER EN EUROPA
52
De individuele lidstaten en de EU als geheel hebben dankzij het Europese integra-
tieproces op tal van terreinen een bevoorrechte positie. Op vele gebieden genieten
lidstaten grote voordelen:
economisch beleid, –
externe handel, –
regionale ontwikkelingen, –
milieu, –
demografie en immigratie, –
gezondheid en veiligheid, –
onderwijs, –
arbeidsmarkt, –
maatschappelijke bescherming en betrokkenheid, –
landbouw en plattelandsontwikkeling, –
visserij, –
mededingingsbeleid en ondernemerschap, –
vervoersbeleid, –
energiebeleid, –
toerisme, –
informatievoorziening, –
wetenschap, –
technologie en innovatie, –
etc. –
Ondanks alles wat bereikt is, kan Europa niet op haar lauweren gaan rusten. Som-
mige uitdagingen uit het verleden zijn overwonnen, maar er zijn nieuwe die vragen
om een ambitieuze aanpak. Deze uitdagingen en ambities worden hierna besproken.
Uitdagingen voor de Europese Unie4.1
De Europese Unie staat voor vraagstukken die niet stoppen bij de nationale gren-
zen.113 Slechts een gezamenlijk optreden kan zorgen dat het Europees samenle-
vingsideaal ook in de toekomst behouden blijft en ten goede komt aan alle Europese
burgers. De Europese Unie is daarom een antwoord op de hedendaagse (mondiale)
vraagstukken.
De vraagstukken zijn divers. Ze variëren van economie tot defensie en van immigratie
tot klimaat. Ze worden hieronder kort genoemd.
In het Europese model zijn economisch succes en sociale verantwoordelijkheid met
elkaar verbonden. Door de gemeenschappelijke markt en de euro kan de Unie de toe-
nemende wereldwijde verwevenheid van de economie en de groeiende concurrentie
113 | Verklaring van Berlijn.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
53
op internationale markten vormgeven naar haar waarden. Het vermogen van Europa
bestaat uit de kennis en de vaardigheid van zijn mensen. Die kennis en vaardigheid
zijn de toegang tot groei, werkgelegenheid en sociale samenhang.
De EU ziet voor zichzelf een belangrijke rol bij de handhaving van vrede en veiligheid,
ook buiten het eigen continent. Hoewel grootschalige agressie tegen een lidstaat
nu niet waarschijnlijk is, heeft Europa daarentegen wel te maken met nieuwe, meer
uiteenlopende, minder zichtbare en minder voorspelbare dreigingen: terrorisme,
verspreiding van massavernietigingswapens, regionale conflicten, mislukte staten en
georganiseerde misdaad.114 Dat zijn reële uitdagingen voor de EU en die moeten in
haar beleid centraal staan. Tot die reële uitdagingen behoren ook vraagstukken van
klimaatverandering en energiezekerheid alsmede die rondom asiel en migratie.
Ook sociale stabiliteit, duurzaamheid van oplossingen, legitimiteit en de effectiviteit
van het optreden van de EU in de lidstaten en in de wereld zijn onderwerpen die in
de Europese Unie structureel hoog op de agenda staan of moeten staan. Bovendien
is de onzekerheid in de wereld groot en de toekomst onvoorspelbaar. Structurele
trends als vergrijzing, ICT, individualisering en toenemende mobiliteit van bedrij-
ven hebben de Europese welvaartsstaten onder druk gezet. De collectieve uitgaven
nemen bij ongewijzigd beleid sterk toe en ook de verwachtingen die de samenleving
van de overheid heeft, worden in toenemende mate hoger en meer divers.
Lissabon Strategie
Ook de Europese Raad erkent de nieuwe en veranderde uitdagingen voor de
EU. In 2000 – op een bijzondere bijeenkomst op 23 en 24 maart in Lissabon – heeft
de Raad daarom een nieuw strategisch doel voor de Europese Unie vastgesteld ter
bevordering van werkgelegenheid, economische hervorming en sociale samenhang,
als onderdeel van een concurrerende kenniseconomie. Daartoe is op Europees niveau
een goed werkende interne markt nodig en op nationaal niveau hervormingen en
sociale innovaties.
De Raad verklaarde dat de Europese Unie als gevolg van de mondialisering en de
uitdagingen van een nieuwe kenniseconomie voor ingrijpende veranderingen staat.
Die veranderingen beïnvloeden de samenleving en vereisen een ingrijpende aanpas-
sing van de Europese economie. De EU moet deze veranderingen vormgeven op een
wijze die in overeenstemming is met haar waarden en maatschappelijke concepten.
Zij moet nu handelen om deze uitdagingen aan te kunnen. Het is daarom nodig dat
zij een helder strategisch doel vaststelt en een ambitieus programma overeenkomt
voor het opbouwen van kennisinfrastructuur, het bevorderen van innovatie en eco-
nomische hervorming en het moderniseren van de stelsels van sociale bescherming
en onderwijs.115
114 | Europese Veiligheidsstrategie 2003.115 | Conclusies van het Voorzitterschap maart 2000.
DE BURGER EN EUROPA
54
De Raad stelde zichzelf voor een geheel nieuw strategisch doel om voor 2010: “de
meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in
staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere
sociale samenhang”.116
De hervormingen die zijn ingezet beginnen geleidelijk te resulteren in groei en
werkgelegenheid. De EU moet zich na 2010 blijven inzetten voor structurele hervor-
mingen, duurzame ontwikkeling en sociale cohesie om de vooruitgang die dankzij
de hernieuwde Lissabon Strategie voor groei en werkgelegenheid behaald is te
verstevigen.117
De in het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.
De overgang naar een concurrerende, dynamische en op kennis gebaseerde econo-
mie en de modernisering van het Europees sociaal model vergen een slagvaardige
Europese aanpak. De onderwerpen asiel, interne en externe veiligheid, migratie
en grensbewaking en klimaat en energie zijn grensoverschrijdende en betrekkelijk
nieuwe vraagstukken waar een Europees antwoord noodzakelijk is.
De Europese Unie en de lidstaten moeten beide gericht zijn op hetzelfde doel, maar
ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. De (nieuwe) uitdagingen voor de EU
vragen om een beter Europa. Dat vereist daadkrachtige politieke stappen, waarvoor
een veel grotere burgerlijke betrokkenheid nodig is. Dan moet de ontwikkeling
van de Europese Unie, naast voor de burger, ook met de burger tot stand worden
gebracht. Daarbij moet het niet alleen gaan om een betrokkenheid bij inhoude-
lijke beleidsthema’s, maar ook om betrokkenheid bij de processen van politieke
besluitvorming.
Voor die politieke stappen is een grotere effectiviteit en transparantie in de besluit-
vorming en in de bevoegdheidsverdeling nodig. Dat beoogt het Verdrag van Lissabon
te realiseren. In de volgende paragraaf wordt kort daarop ingegaan.
Een effectievere EU4.2
Het Verdrag van Lissabon heeft, naast de in het vorige hoofdstuk besproken wijzigin-
gen, ook consequenties voor de bevoegdheden van de EU. Het zorgt via een breed
scala aan wijzigingen voor verduidelijking en aanscherping van de bevoegdheidsver-
deling tussen de EU en de lidstaten. De grenzen van de bevoegdheden zijn hiermee
nadrukkelijker dan voorheen aangegeven, terwijl de nodige flexibiliteit (begrensd)
behouden blijft.
116 | Conclusies van het Voorzitterschap maart 2000, p. 2.117 | Mededeling Europese Commissie 2006e. Conclusies van het voorzitterschap maart 2008.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
55
Dit verdrag bevat (in de gewijzigde verdragen, de protocollen en de verklaringen)
diverse aanscherpingen ten aanzien van de afbakening van bevoegdheden die van
algemene aard zijn. Er zijn op tal van andere gebieden verbeteringen die aan de
bevoegdheidsverdeling gerelateerd zijn, zoals heldere doelstellingen, specifieke aan-
scherpingen in relatie tot beleidsterreinen als het gemeenschappelijk buitenlands en
veiligheidsbeleid, het Protocol betreffende de diensten van algemeen belang en de
bepalingen aangaande de flexibiliteitsclausule.
Besluitvormingsprocedure
In dit verdrag is de medebeslissing (het Europees Parlement heeft de bevoegd-
heid besluiten vast te stellen tezamen met de Raad) aanzienlijk uitgebreid en een
gewone wetgevingprocedure geworden. Zoals eerder aangegeven, wordt het Euro-
pees Parlement daarmee voor 95% van de Europese wetgeving medewetgever op
voet van gelijkheid.
Met het samenvoegen van de eerste en de derde pijler, komt de samenwerking op
het gebied van justitie en binnenlandse zaken volledig in de communautaire wer-
kingssfeer. Met andere woorden, is de communautaire besluitvormingsprocedures
daarop van toepassing en wordt voor de wijze van besluitvorming op het terrein van
vrijheid, veiligheid en recht geen principieel onderscheid meer gemaakt wat betreft
de wijze van besluitvorming zoals dat onder de bestaande verdragen het geval was.
De bestaande ingewikkelde pijlerstructuur komt daarmee grotendeels te vervallen,
omdat de JBZ-bepalingen uit het EU-verdrag worden overgeheveld naar het Verdrag
betreffende de Werking van de Europese Unie. Het verdrag bevat een beperkt aantal
wijzigingen van besluitvorming bij unanimiteit naar besluitvorming met gekwalifi-
ceerde meerderheid die voornamelijk betrekking heeft op politiële en strafrechtelijke
samenwerking.118 Het verdrag handhaaft unanimiteit in de Raad voor onder meer
onderdelen van de besluitvorming in het kader van operationele politiesamenwer-
king en het besluit over een verzoek tot toetreding tot de Unie.
Het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (tweede pijler) zal als
enige beleidsterrein niet figureren in het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie (VWEU), maar in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).
Daar is het ook thans geplaatst en onderworpen aan een afwijkend regime dat onder
meer gekenmerkt wordt door besluitvorming bij unanimiteit. De Raad kan echter in
bepaalde gevallen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten.
118 | Maatregelen op het gebied van legale migratie uit derde landen en ter ondersteuning van specifieke aspecten van de politiële samenwerking; minimumvoorschriften voor de bepaling van strafbare feiten en sancties inzake zware criminaliteit met een grensover-schrijdende dimensie en minimumvoorschriften ter bevordering van wederzijdse erken-ning van rechterlijke uitspraken. In het laatste geval zal de invoering van gekwalificeerde meerderheid gepaard gaan met een noodrem procedure.
DE BURGER EN EUROPA
56
Het verdrag kent ook nieuwe rechtsgrondslagen waar unanimiteit de regel zal zijn.
Tot die categorie behoren onder meer maatregelen inzake reisdocumenten, het vast-
stellen van het meerjarig financieel kader en maatregelen op het gebied van energie
die voornamelijk van fiscale aard zijn.
In de volgende paragrafen komen we terug op deze gevolgen voor de beleidsterrei-
nen waarop grote ambities voor de EU liggen.
De ambities van de Europese Unie4.3
De EU heeft te maken met grote, grensoverschrijdende en relatief nieuwe kwes-
ties die nieuwe, grensoverschrijdende en omvangrijke uitwegen vergen. Kwesties
waarbij een puur nationaal beleid, ongeacht de mate van ambitie, ontoereikend
zal zijn. Deze nieuwe uitdagingen zijn in het bijzonder te vinden op het gebied
van innovatie, asiel- en migratiebeleid, klimaat- en energiebeleid, buitenlands-,
veiligheids- en defensiebeleid. Op deze terreinen is volgens de WI-commissie een
Europese aanpak nodig met omvattende en ambitieuze afspraken. Het CDA doet dit
vanuit de kernbegrippen gerechtigheid, solidariteit, rentmeesterschap en gespreide
verantwoordelijkheid.
Daarentegen kunnen we in Nederland ook het nodige zelf regelen. Pensioenen,
wonen, sociaal-economische beleid, onderwijs en gezondheidszorg zijn terreinen
waar primair nationaal beleid wenselijk is.
In de volgende paragrafen zal hierop nader worden ingegaan. Er zal een aantal ter-
reinen worden besproken waar de Europese Unie ambitie moet tonen. De selectie is
voornamelijk een uitvloeisel van grensoverschrijdende beleidsterreinen waarop ten
opzichte van de bestaande situatie meer Europese samenwerking nodig is. Het gaat
hierbij onder meer om nieuwe en meer economische vraagstukken (zoals neergelegd
in de Lissabon Strategie) alsmede de huidige veiligheidsuitdagingen. Voor een deel
vloeien deze uitdagingen voort uit de traditionele doelstellingen van de EU. Dat zal
per onderdeel nader toegelicht worden.
Europees buitenlands, defensie- en veiligheidsbeleid4.3.1 De realiteit
Geen enkele staat heeft het vermogen om zelfstandig de hedendaagse com-
plexe vraagstukken op te kunnen lossen. Ook Europa’s veiligheid wordt nog steeds
geconfronteerd met bedreigingen en nieuwe uitdagingen. Men dacht dat met de
val van de muur en met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie oorlog in heel Europa
uitgebannen zou kunnen worden. De meeste conflicten van het laatste decennium
vonden eerder in de staten zelf plaats dan tussen staten.119 Het conflict in de Balkan,
119 | European Security Strategy 2003.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
57
de recente crisis over de status van Kosovo geven aan hoe dichtbij oorlog nog altijd
is. Dat wordt bevestigd door het conflict tussen Georgië en Rusland dat het belang
van eenstemmigheid in de EU nogmaals duidelijk heeft gemaakt. Het heeft beves-
tigd dat vrede, stabiliteit en veiligheid vooralsnog geen vanzelfsprekendheden zijn;
we moeten ons volledig inzetten om deze waarden te kunnen bewaren. Ook duidelijk
is geworden dat het buitenlandsbeleid en het aspect van veiligheid nauw verbonden
zijn met andere terreinen. De situatie in Georgië en Rusland hebben gevolgen voor
de lidstaten die aan Rusland grenzen, voor het energiebeleid, voor landen in de
Balkan, etc.
Het vredesideaal van de EU mag niet uit het oog worden verloren. De vrede had na
de Tweede Wereldoorlog nog geen adres in Europa; nu heeft zij dat wel.120 Dat ideaal
is in ons belang en komt voort uit solidariteitsgevoel. Wij moeten dat vredesideaal
uitdragen.
Uitdagingen
De uitdaging is het politieke gewicht van de EU in evenwicht te brengen met
haar economische gewicht. Geïsoleerde nationale inspanningen zijn in bepaalde
gevallen minder effectief; de EU kan in die gevallen als geheel beter dan de lidstaten
afzonderlijk tegemoetkomen aan de belangen en wensen van de Europese burgers.
Dit beginnen ook de burgers steeds beter te beseffen.121 Een collectieve inzet van de
grote hoeveelheden middelen van de EU en de lidstaten, kan een enorme internatio-
nale inwerking hebben. Gezamenlijk hebben de lidstaten een uitgebreid diplomatiek
apparaat en kunnen tezamen een aanzienlijke militaire macht vormen.
Het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) kan bovendien
de kleinere lidstaten een mogelijkheid bieden om te operen op het toneel van de
wereldpolitiek. Door het scheppen van structuren kan het internationale optreden
van de lidstaten op het internationale toneel effectiever de indruk van een herenigd
Europa wekken. Een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid kan binnen
de Europese Unie zorgen voor coördinatie van de afweging van belangen. Hiervan
kunnen ook en vooral kleinere lidstaten profiteren.
In de wereld van vandaag, is de economische en politieke onderlinge afhankelijkheid
dusdanig dat de Europese Unie niet langer kan hopen om een eiland van vrede, vrij-
heid, rechtvaardigheid, democratie en welvaart te zijn. Niet in een wereld die geteis-
terd wordt door burgeroorlogen, armoede, onrechtvaardigheid, onzekerheid en
politieke tirannie. De veiligheidsproblematiek is in de loop van tijd alsmaar gecom-
pliceerder geworden. Het is in het belang van onze veiligheid om een overtuigend
weerwoord te hebben voor landen die mensenrechten schenden, wereldbedreigende
120 | Norbert Schmelzerlezing 2007. Deze lezing werd gehouden door Jean Claude Juncker (Luxemburgse minister-president) en Maxime Verhagen. Deze opmerking is afkomstig van J.C. Juncker.
121 | Eurobarometer 2007, p. 22.
DE BURGER EN EUROPA
58
wapenprogramma’s ontwikkelen of het extremisme steunen. Falende staten, terro-
risme en het bezit van nucleaire kennis maken de opdracht om mensen, culturen en
religies met elkaar te verbinden steeds dringender.
Er is daarom behoefte aan een internationale inzet en een geloofwaardig en ambiti-
eus beleid. Deze inzet en dat beleid vergen een overtuigende buitenlandse politiek
en een Europa dat bijdraagt aan innovatie, duurzaamheid, veiligheid en terrorisme-
bestrijding. Het is in het belang van ons democratisch en sociaal model om, samen
met onze mondiale partners en met uniforme doelstellingen, gezamenlijk betrok-
ken te zijn bij de totstandbrenging en handhaving van een nieuwe internationale
rechtsorde die beantwoordt aan de vraag naar vrede, vrijheid, rechtvaardigheid en
democratie.
Daarvoor heeft de EU behoefte aan een sterk GBVB; zij moet met één stem kunnen
spreken. Dat is ook voor het beheersen van de economische effecten van individuele
buitenlandspolitieke beslissingen van belang. Een Europese samenwerking stelt de
lidstaten in staat om gebruik te maken van het simpele feit dat de EU veel machtiger
is met één eenduidige stem dan met zevenentwintig stemmen (politics of scale). Een
gemeenschappelijke stem maakt het mogelijk dat de Europese voorkeuren minder
snel worden genegeerd. Daarvoor is nodig dat de EU haar bevoegdheden verduide-
lijkt en de besluitvormingsprocessen vereenvoudigt. Een gedeeltelijke integratie van
het GBVB in de communautaire structuren is een krachtig middel om de samenhang
en zichtbaarheid van het beleid van de Unie te vergroten.122
De Europese Unie moet bovendien een Europees veiligheidsconcept realiseren, dat
een gemeenschappelijke visie en analyse van de behoeften biedt. Dit concept moet
in een later stadium de basis vormen van een Europees defensiebeleid. Dit beleid is
tot dusver beperkt gebleven tot de Petersberg-taken,123 die zich uitstrekken tot huma-
nitaire operaties, hulp bij evacuaties en logistieke steun, vredeshandhavingstaken en
militaire crisisbeheersingsoperaties - waaronder ook vredesmissies.
Een belangrijke voorwaarde voor een doeltreffend Europees defensiebeleid op lan-
gere termijn is het overwinnen van de tekortkomingen met betrekking tot militair
vermogen. Deze hangen samen met nationaal gefragmenteerde defensieaankopen,
die tot versnippering van financiële middelen leiden. Het moderniseren van de
Europese strijdkrachten wordt verhinderd door het gebrek aan samenwerking, de
afwezigheid van een duidelijke scheiding tussen werkkracht en specialisatie, het
feit dat productie en verkoop van wapens niet goed op elkaar zijn afgestemd en te
122 | EVP prioriteiten. In het vervolg van deze paragraaf zal blijken dat het Verdrag van Lis-sabon hiertoe een zeer belangrijke bijdrage heeft geleverd.
123 | Vastgelegd in de Petersbergverklaring (19 juni 1992).
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
59
zeer zijn gefragmenteerd en het feit dat in de EU veel dubbel werk voorkomt, in het
bijzonder op het gebied van onderzoek.124
De huidige verdeeldheid tussen de lidstaten van de EU heeft ernstige gevolgen voor
het GBVB. Door de wederzijdse erkenning wordt het vermogen van de Europese Unie
om één lijn te trekken en met één luide en duidelijke stem te spreken, versterkt. Een
grotere efficiëntie bij de defensie-uitgaven is mogelijk door de instelling van een
Europees agentschap voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van defensie.
Dat agentschap moet zorgen voor coördinatie van de aankopen van de nationale
legers.
Verdrag van Lissabon en externe optreden
Het Verdrag van Lissabon beoogt de slagvaardigheid en de samenhang van het
externe optreden van de EU te vergroten. Het gemeenschappelijk veiligheids- en
defensiebeleid (GVDB) wordt een integrerend deel van het GBVB en behelst de gelei-
delijke vaststelling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de EU.125 Het Ver-
drag van Lissabon ontwikkeld het vermogen van de EU om op te treden en voorziet
haar van de nodige instrumenten om de uitdagingen van de toekomst aan te gaan.
Het verdrag tracht ook meer samenhang te realiseren tussen de diverse componen-
ten van het buitenlandse beleid van de EU, zoals diplomatie, veiligheid, handel,
ontwikkeling, humanitaire hulp en internationale onderhandelingen over een hele
reeks kwesties van mondiaal belang.126 Het Verdrag van Lissabon introduceert tevens
de zogenaamde solidariteitsclausule: de EU bepaalt een GBVB en berust dat beleid
op de ontwikkeling van de wederzijdse politieke solidariteit van de lidstaten, de
bepaling van de aangelegenheden van algemeen belang en de totstandbrenging van
een steeds toenemende convergentie van het optreden van de lidstaten.127
Christendemocratie en het buitenlands- en veiligheidsbeleid
Het CDA acht het noodzakelijk dat, ter bevordering van een efficiënt Europees
buitenlands en veiligheidsbeleid, het vetorecht voor de lidstaten op deze terreinen
waar mogelijk wordt afgeschaft. Dit zal met het Verdrag van Lissabon slechts deels
worden gerealiseerd.128 De EU kan, bij het streven naar vrede, veiligheid en recht-
vaardige mondiale verhoudingen, alleen iets betekenen als zij zelf eendrachtig en
ambitieus is. Zij zal moeten investeren in een overtuigende gemeenschappelijke bui-
tenlandse politiek. De EU dient, waar onderhandelingen en diplomatie een probleem
niet kunnen oplossen, bereid zijn om verantwoordelijkheid te nemen. Bovendien
moet de samenwerking tussen de lidstaten van de EU op het gebied van defensie
verbeterd worden, waarbij de kosten van militaire missies onder verantwoordelijk-
124 | Resolutie 2002. EVP prioriteiten.125 | De Raad beslist met eenparigheid van stemmem tot een gemeenschappelijke defensie
te besluiten (artikel 31 lid 5 VEU). Hij kan in sommige gevallen ook met gekwalificeerde meerderheid besluiten.
126 | De EU zal hierdoor in staat zijn een meer betrokken en doeltreffende rol te spelen in mondiale kwesties. Zie de nieuwe artikelen 31 lid 2, 41 lid 3, 45 lid 2 en 46 lid 2 VEU.
127 | Aldus artikel 11 lid 2 en artikel 222 VEU.128 | Defensie behoud besluitvorming bij unanimiteit.
DE BURGER EN EUROPA
60
heid van de EU door alle lidstaten in evenredigheid gedragen worden. Er moet ook
een betere taak- en werkverdeling plaatsvinden tussen de krijgsmachten om de
effectiviteit te vergroten.
Deze wens berust op het christendemocratische beginsel van publieke gerechtigheid.
De bevordering van die gerechtigheid in de veranderende internationale gemeen-
schap is een integraal onderdeel van het buitenlandsbeleid. Dat beleid moet honger
en armoede uitbannen; omstandigheden scheppen waarin mensen als verantwoor-
delijk personen tot hun recht kunnen komen en landen een volwaardige positie kun-
nen innemen in de wereldeconomie; sociale en democratische rechtsstaten vestigen
waarin de fundamentele mensenrechten worden gerespecteerd; en overgaan tot
vredesoperaties wanneer die noodzakelijk zijn. Solidariteit en toegeeflijkheid jegens
minderheden zijn binnen de internationale volkerengemeenschap noodzakelijk. ‘De
overheid’ moet in de internationale verhoudingen regeringen oproepen tot naleving
en waarborging van fundamentele mensenrechten. Wel dient die ‘overheid’ met
grote terughoudendheid te opereren bij het ingrijpen in de interne aangelegenheden
van een land. Bij het stimuleren van de naleving en verzekering van mensenrechten
in de wereld, kan een gezamenlijk optreden vele male effectiever zijn dan een enkel-
voudig uitgevoerd beleid. Publieke gerechtigheid betekent ook dat ´de overheid´ is
gehouden alles te doen wat in haar vermogen ligt om de vrede en veiligheid van het
land en haar burgers te waarborgen; ook naar buiten toe.
Geïntegreerde aanpak
Om dit allemaal te kunnen bewerkstelligen, heeft de EU behoefte aan een
integrale aanpak. Daarbij moet rekening worden gehouden met de noodzaak van
coherentie tussen verschillende beleidsterreinen – in dit geval handel, ontwik-
kelingssamenwerking en mensenrechten – alsmede de complementariteit van
beleidsterreinen. Vrede, veiligheid en armoede zijn direct gerelateerd. Vrede is een
voorwaarde voor duurzame ontwikkeling zoals ontwikkeling een voorwaarde is voor
collectieve veiligheid.129
Mensenrechten: als mondiale speler heeft de EU in haar externe optreden ook een
rol in het waarborgen van mensenrechten. In het kader van het GBVB beschikt de EU
over een scala van uiteenlopende middelen die gebruikt worden ter bevordering van
mensenrechten en democratisering: Gemeenschappelijke Strategieën, gemeenschap-
pelijke standpunten en gemeenschappelijk optreden; demarches en verklaringen;
dialoog en overleg met derde landen; en specifieke richtlijnen die, waar noodza-
kelijk, een snelle gemeenschappelijke actie mogelijk maken. Deze staan een snelle
en coherente EU-actie toe in het geval individuen in derde landen gevaar lopen en
een interventie van de EU gerechtvaardigd is. Bij het promoten van mensenrechten
houdt de EU rekening met de belangrijkste internationale instrumenten op dit ter-
rein. Zij moedigt andere staten aan om belangrijkste VN-verdragen te ondertekenen,
129 | Zie CDA Commissie Buitenland 2005.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
61
te ratificeren en te implementeren en de aan de Raad van Europa en de ‘Organi-
satie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa’ (OSCE) gedane toezeggingen te
respecteren.130
Petersberg-taken: de lidstaten van de EU verklaarden in de Petersbergverklaring zich
bereid om voor militaire operaties onder verantwoordelijkheid van de EU, militaire
eenheden afkomstig uit alle onderdelen van hun conventionele strijdkrachten ter
beschikking te stellen van de EU. De opdrachten van Petersberg behelzen huma-
nitaire en reddingstaken, vredestaken, taken voor gewapende strijdkrachten ten
behoeve van crisisbeheer, met inbegrip van vredeshandhaving.131 Deze taken zijn via
het Verdrag van Amsterdam een aspect van het gemeenschappelijk buitenlands en
veiligheidsbeleid geworden.
Beleidscoherentie en- complementariteit: de EU moet in haar handelsverdragen, in
relatie tot de Doha-ronde132 alsmede de onderhandelingen over EPA’s133 en ontwik-
kelingssamenwerking, als voorwaarde voor ondersteuning door en het aangaan
van handelsrelaties met de Unie, meer nadruk leggen op duurzame globalisering,
mensenrechten, democratie, vrijheid, rechtstaat en bestrijding van corruptie.134 De
EU kan, als grootste handelsblok en belangrijke donor van ontwikkelingshulp, ruimte
scheppen voor arme landen op de wereldmarkt (o.m. EPA’s) en optreden op het ter-
rein van veiligheid (Peace facility for Africa, samenwerking met de Afrikaanse Unie,
etc.).
Op het gebied van ontwikkelingshulp is de EU een van de belangrijkste partners,
die gezamenlijk met de lidstaten 56% van alle ontwikkelingshulp bijdragen. De
Europese Veiligheids Strategie biedt kansen om veiligheidsbelangen in naburige
regio’s te laten aansluiten bij het belang van vrede en veiligheid voor ontwikkeling.
Door de nadruk op handels- en vredesbeleid wordt de EU steeds meer betrokken bij
en genoodzaakt tot een geïntegreerde en coherente aanpak; lokaal, regionaal en
mondiaal.
Concrete stappen
De hedendaagse uitdagingen vragen om een gezamenlijke aanpak. Bij het
oplossen van de huidige complexe problemen blijft samenwerking cruciaal.135 Een
actieve en bekwame EU kan een mondiale speler worden en daarmee bijdragen tot
een effectief multilateraal systeem dat tot een rechtvaardigere, veiligere en hechtere
wereld leidt.
130 | European Commission 2007, p. 7.131 | Een voorbeeld is de bevoegdheden van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië.132 | Dit is een onderhandelingsronde tussen verschillende landen georganiseerd door de
WTO.133 | ‘Economic Partnership Agreements’(EPA’s), overeenkomsten met ontwikkelingslanden.134 | Een voorbeeld hiervan is de Overeenkomst van Cotonou.135 | Op dossiers als het Midden-Oosten, Irak, Iran, Afghanistan, de Balkan, Sudan, terrorisme-
bestrijding, non-proliferatie, VN-hervormingen, samenwerking EU-NAVO en WTO.
DE BURGER EN EUROPA
62
De EU moet in haar buitenlands- veiligheids- en defensiebeleid meer efficiency
realiseren op het terrein van militaire samenwerking: beter gebruik van bestaande
middelen en structuren en het gezamenlijk openen van de Europese defensiemarkt.
Zij dient een nauwere samenwerking met de nieuwe buren van de uitgebreide Unie
te realiseren, met het oog op de bewerkstelliging van een gebied van welvaart en
vreedzame en coöperatieve betrekkingen. De EU moet haar politieke dialoog met
derde landen en regio’s versterken en in die betrekkingen gebruikmaken van parle-
mentaire diplomatie als een aanvullend instrument.
Defensiebeleid: de Europese Unie moet voor het tot stand brengen van de weder-
zijdse erkenning van de beslissingen van regeringen van lidstaten inzake wapen-
uitvoer een gemeenschappelijke markt voor wapens oprichten en de gedragscode
betreffende de wapenuitvoer versterken.
Betrekkingen met Rusland: de verdere ontwikkeling van de samenwerking met
Rusland moet worden bevorderd. Die betrekkingen moeten gebaseerd zijn op een
evenwichtig partnerschap dat internationale uitdagingen, zoals regionale veiligheid,
energiezekerheid en non-proliferatie van massavernietigingswapens, centraal stelt.
Dat partnerschap moet gebaseerd zijn op gelijke behandeling van alle lidstaten en
op goede betrekkingen met de buurlanden, transparantie en verantwoordingsplicht.
Het moet bovendien de consolidering van de democratie, de bescherming van de
mensenrechten, de vrije handel en vooral de eerbiediging van de rechtstaat bevor-
deren. Het is daarbij van belang dat de lidstaten hun betrekkingen met Rusland op
basis van de algemene belangen van de Unie coördineren en dat de Raad en de Com-
missie verzekeren dat in het mandaat voor eventuele toekomstige overeenkomsten
ook een mechanisme is opgenomen om de uitvoering ervan te controleren.
NAVO en Verenigde Naties: de politieke en militaire samenwerking met de NAVO
moet beter worden afgestemd. Er moet geen doublering plaatsvinden van werk-
zaamheden in het kader van de NAVO. Het Europese defensieconcept of veiligheids-
concept moet met de NAVO nauw verbonden zijn.136 Het is tevens van belang dat de
lidstaten die lid zijn van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties hun coördinatie
hierin verbeteren. Zo kan de doeltreffendheid van het optreden van de EU op het
wereldtoneel worden bevorderd en kan de EU (op lange termijn) streven naar een
zetel in de Veiligheidsraad.
Trans-Atlantische samenwerking en de VS: voor het garanderen van stabiliteit,
veiligheid en voorspoed in de wereld, moeten de Trans-Atlantische banden worden
versterkt en de samenwerking in een Trans-Atlantische strategische gemeenschap
worden bevorderd. De contacten met de Verenigde Staten moeten worden geïnten-
siveerd door een verdergaande en ruime Trans-Atlantische partnerschapsovereen-
136 | Zie in dit verband: CDA Commissie Buitenland 2005.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
63
komst. De EU moet niet een beleid voeren om een direct concurrent te worden van
de Verenigde Staten. Daarom moet de EU inzetten op ‘battle groups’ en ’Europese
Snelle Reactiemacht’.
Midden-Oosten: de EU moet onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor meer
structurele samenwerking tussen krijgsmachten van lidstaten. Ook moet ze geza-
menlijk eenheden paraat hebben om vrede te kunnen afdwingen, bevorderen en
behouden. De EU moet realiseren dat er een sterker politiek engagement van de EU
in het Midden-Oosten is via de rol van het Kwartet (de EU, de VS, Rusland en de Ver-
enigde Naties) en met een duidelijke en evenwichtige inbreng in het vredesproces.
Daartoe moet de EU haar invloed op financieel, politiek en handelsgebied maximaal
benutten en in de relevante gesprekken een rol spelen die evenredig is aan haar
financiële en politieke bijdrage. Negatieve sancties moeten daarbij niet geschuwd
worden. De EU moet de onderhandelingen tussen Israëliërs en Palestijnen bevorde-
ren om te komen tot een alomvattende, duurzame en rechtvaardige vredesoplossing
op grond van twee veilige en levensvatbare staten.
De EU moet de politieke, culturele en inter-religieuze dialoog met Arabische en
moslimlanden als een prioriteit van haar aanwezigheid in het gebied beschouwen.
Christendemocraten en Moslims hebben gemeen dat religie een belangrijke rol
speelt in het leven en politieke oriëntatie. Dat kan een gemeenschappelijke basis
bieden voor gesprek.137 De politieke dialoog met Iran in het kader van onderhan-
delingen ten behoeve van de sluiting van een samenwerkingsovereenkomst moet
worden voortgezet. Iran moet worden opgeroepen om actief transparant te zijn in
zijn betrekkingen met de IAEA en te streven naar het herstellen van het vertrouwen
van de internationale gemeenschap.
Samenwerking met Azië: de samenwerking met Azië moet worden versterkt. China
moet daarbij, als strategische groeiende partner, de hoogste prioriteit worden
gegeven. Wel op voorwaarde dat er aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt op het
gebied van democratie en mensenrechten, ook met betrekking tot zijn optreden in
Tibet. Het is voorts van belang dat China een toekomstgerichte omvattende benade-
ring ontwikkelt voor de reorganisatie van het land waarbij de verschillende volkeren
van China en hun culturele tradities in sterkere mate worden gerespecteerd.
De EU moet de politieke en economische betrekkingen met de Associatie van
Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN) en het ASEM-proces verdiepen. De ASEN heeft
aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van democratie en mensenrechten
en heeft een steeds grotere rol als een macht voor regionale stabiliteit en voorspoed.
Deze betrekkingen zijn belangrijk voor conflictpreventie en de bevordering van poli-
137 | Zie ook Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2008.
DE BURGER EN EUROPA
64
tieke stabiliteit in Azië. In dezelfde lijn moet ook India in het buitenlandsbeleid van
de EU meer gewicht krijgen.
Ontwikkelingssamenwerking: in haar beleid inzake ontwikkelingsamenwerking moet
de EU streven naar een doeltreffende uitroeiing van de armoede, in het bijzonder
door duurzame sociale en economische groei te bevorderen. Armoede elders is
namelijk verbonden met problemen in de Unie. Daartoe moet de EU streven naar
eerlijkere kansen voor ontwikkelingslanden op de wereldmarkt en naar de verwij-
dering van handelsbarrières- en preferenties (vooral voor landbouwproducten). In
dat beleid moeten eerbiediging van mensenrechten, democratie en rechtsstaat de
voorwaarden zijn.
Kortom, we moeten niet vergeten dat het vraagstuk van oorlog en vrede zal blijven
bestaan als we de Europese zaken niet goed regelen. De volgende generaties heb-
ben zelf geen oorlog meegemaakt om duidelijk te kunnen voelen wat het belang is
van vrede in Europa en de rest van de wereld. Daarom moeten de zaken nu worden
vastgelegd, zolang het belang van vrede en de gruwelijkheden van oorlogen nog
in mensen leeft. Vrede en veiligheid en respect voor de menselijke waardigheid zijn
fundamenten van een democratische samenleving.
Wetenschappelijke en technologische innovatie4.3.2 De Europese Unie ziet de omvorming van de Europese economieën tot dynamische
en concurrerende kenniseconomieën als een noodzakelijke voorwaarde om de
hedendaagse uitdagingen aan te kunnen. Een moderne kenniseconomie is in een
globaliserende economie onmisbaar voor welvaart voor de huidige en toekomstige
generaties. Tot op heden is er weinig vooruitgang geboekt bij het realiseren van een
Europese kenniseconomie. Dit lijkt samen te hangen met de tekortschietende dyna-
miek op de interne markt en de knelpunten op het gebied van Europees kennis- en
innovatiebeleid alsmede de open coördinatiemethode.
EEN VOORBEELD:
Hoewel in Europa meer promovendi worden opgeleid dan in de Verenigde Sta-
ten, verlaten veel hoogopgeleide onderzoekers Europa om elders hun wetenschappe-
lijke carrière op te bouwen – de zogenaamde ‘brain drain’. De mogelijkheden binnen
Europa lijken niet voldoende aanlokkelijk om te kunnen concurreren met die in de
VS. Bovendien zijn de mogelijkheden voor een Europese carrière in de wetenschap
beperkt. Men wordt in het bijzonder gehinderd door de geringe en niet geconcen-
treerde financiering van onderzoek, het gebrek aan loopbaanplanning en de bureau-
cratie binnen universiteiten en onderzoeksinstellingen.
Lissabon, kennis en innovatie
Kennis is een doorslaggevende factor voor het behoud van het internationale
concurrentievoordeel van de EU. Het onderzoekspotentieel van de EU kan het beste
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
65
worden verbeterd door – waar dat meerwaarde heeft – de financiële middelen te
bundelen en door te zorgen voor een concurrerend klimaat voor kwalitatief hoog-
staand onderzoek. In de Lissabon Strategie beoogt de EU onder meer de groei van de
arbeidsproductiviteit te bevorderen, waarbij, naast goed werkende markten, kennis
en innovatie de bepalende factoren zijn. Hiertoe zijn de lidstaten overeengekomen
om in 2010 de gemiddelde uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (R&D) ten
minste 3% van het BBP te laten bedragen, die voor tweederde afkomstig moeten
zijn van private sector. Er moet meer en efficiënter in kennis en innovatie worden
geïnvesteerd om dit doel te behalen. Het is primair aan de lidstaten om hogere en
efficiëntere investeringen te stimuleren. De Europese Unie stelt aanvullende com-
munautaire begrotingsmiddelen ter beschikking voor het bevorderen, organiseren
en benutten van alle samenwerkingsmogelijkheden op het gebied van onderzoek,
innovatie en onderwijs.138
Europese Ruimte voor Onderzoek en Verdrag van Lissabon
Formeel bestaat er in de Europese Unie de zogenaamde Europese Ruimte voor
Onderzoek.139 Sindsdien is de Europese Onderzoeksruimte (EOR) uitgegroeid tot hét
referentiepunt bij uitstek voor onderzoeksbeleid in Europa.140 Maar vanwege veel
nationale en organisatorische belemmeringen is het nog niet mogelijk om die ruimte
volledig te benutten. Concrete voorstellen zijn noodzakelijk om dat te kunnen ver-
beteren; deze komen hieronder aan de orde. Deze Europese Ruimte voor Onderzoek
wordt in het Verdrag van Lissabon erkend als het instrument om wetenschappelijke
en technologische grondslagen te versterken. Dit verdrag biedt een valide wettelijke
basis voor initiatieven om meer context te brengen in het sterk verdeelde weten-
schappelijk onderzoek in de Europese Unie.141
Christendemocratische visie
Volgens de christendemocratische filosofie moet de mens zorgvuldig omgaan
met zijn of haar omgeving (rentmeesterschap). Die omgeving omvat niet alleen het
natuurlijk milieu, maar ook met gaven en talenten op het gebied van wetenschap,
techniek, arbeidsverdeling of cultuurvorming en de wijze waarop men de eigen
kennis gebruikt. Goed rentmeesterschap betekent een keuze voor duurzame ontwik-
keling. Het CDA doet een appel op ondernemers om te blijven investeren in kennis
138 | Mededeling Europese Commissie 2005c, p. 6. Zie ook Europese Commissie 2005; Euro-pees Parlement en Raad 2005a en 2005b.
139 | Deze omvat alle middelen waarover de EU beschikt om de onderzoeks- en innovatieactivi-teiten beter te coördineren.
140 | Conclusies van het voorzitterschap maart 2002. De geboekte vooruitgang bestaat onder meer uit:EU Kaderprogramma voor Onderzoek;initiatieven ter verbetering van de coördinatie van onderzoeksactiviteiten en –programma’s , zoals de Europese Technolo-gieplatforms en het bottom-up ‘EOR-Net’-programma;EU-cohesiebeleid en de financiële instrumenten (de Structuurfondsen) die hoge prioriteit geven aan de ontwikkeling van onderzoeks- en innovatiemogelijkheden;en gemoderniseerd Gemeenschapskader voor staatshulp en innovatie met een leidraad voor effectiever gebruik van belastingvoordelen voor R&D.Zie Groenboek 2007, p. 5.v.
141 | Titel XIX Onderzoek en Technologische Ontwikkeling en Ruimte. Volgens de gewone wetgevingsprocedure.
DE BURGER EN EUROPA
66
en technologische vernieuwing. Zij ziet de overheid als de zorgdrager voor effectieve
en efficiënte regelgeving met het doel bij te dragen aan een ondernemingsklimaat
waarbij duurzame economische groei kan worden gerealiseerd. De overheid moet
daarbij ruimte geven aan het bedrijfsleven om bij te dragen aan het oplossen van
milieu- en arbeidsmarktvraagstukken. Zij moet gunstige voorwaarden scheppen voor
de ontwikkeling van het bedrijfsleven en voor het verbeteren van de internationale
concurrentiepositie. Het CDA is een voorstander van een groter Europees budget
voor gezamenlijk Europees onderzoek en innovatie en voor krachtigere en bestendige
samenwerking tussen onderzoeksinstellingen onderling.
Ook de EVP is groot voorstander van de instelling van een ruimte van kennis.142 Dat is
nodig voor het versterken van de economische rendabiliteit van het Europees weten-
schappelijk werk. De toegang tot effectief onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit
moet worden verbeterd. Bovendien moet de nadruk worden gelegd op taalvaardig-
heid en mobiliteit in Europa. Burgers moeten worden gestimuleerd om deels in het
buitenland te studeren en vroeg in de opleiding ondernemerschap en onafhankelijk-
heid aangeleerd krijgen. Ook interuniversitaire samenwerking, gemeenschappelijke
academische titels, erkenning van diploma’s alsook uitwisseling van ervaringen met
onderwijsmethodes en kennis moeten worden bevorderd.
Rol van de EU
De sleutel tot de toekomstige groei is onder meer de volledige ontwikkeling van
het potentieel aan innovatie. De EU moet zich daarbij in belangrijke mate richten
op de belangrijkste maatschappelijke vraagstukken, zoals de energievoorziening en
de klimaatproblematiek.143 Zo worden middelen aangewend voor maatschappelijke
problemen. Daarbij moet de nadruk liggen op nieuwe technologieën en de aanpak
van de vraagstukken van het digitale tijdperk. Nationale onderzoeksprogramma’s
moeten op Europees niveau worden beoordeeld. Het is bovendien cruciaal om een
kwalitatieve en ondernemingsvriendelijke Europese economie tot stand te brengen,
gebaseerd op duurzaamheid in de meest brede betekenis van het woord.
De lidstaten moeten in hun nationale hervormingsprogramma’s duidelijk aangeven
hoe de nationale doelen voor de R&D-investeringen kunnen worden bereikt en hoe
hun R&D-strategieën zullen bijdragen aan de totstandbrenging en een beter beheer
van de Europese onderzoeksruimte. Nederland moet een innovatieagenda samen-
stellen die bijdraagt aan de ambitie om van Nederland een concurrerende en dyna-
mische economie te maken in een sterk en innovatief Europa. In dit verband is al de
zogenaamde ‘Pieken in Delta’, de gebiedsgerichte economische agenda van Neder-
land, geïntroduceerd. Het uitgangspunt van deze agenda is om gebiedsspecifieke
142 | Zij ziet deze interne markt als het antwoord op de mondialisering. EVP 2008-2009; EVP prioriteiten.
143 | Bijvoorbeeld het ontwikkelen van energiezuinige huizen en het beperken van de kosten van hernieuwbare energie zoals zon, wind en water.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
67
economische ontwikkelingen te stimuleren, door kansen te benutten en knelpunten
weg te nemen. Daarop moet verder worden gebouwd.
Het is wenselijk als het door het bedrijfsleven gefinancierde onderzoek toeneemt. De
EU moet er bij het bedrijfsleven, financiële instellingen en particuliere stichtingen
op aandringen hun verantwoordelijkheden op zich te nemen en meer te investeren
in de kennismaatschappij. Bovendien kunnen (fiscale) prikkels worden gegeven in
de vorm van subsidies, belastingkredieten en kredietwaarborgen om investeringen
te stimuleren, op voorwaarde dat de aldus verkregen kennis toegankelijk wordt
gemaakt. Door het nauwer aanhalen van de banden tussen wetenschap en bedrijfs-
leven en door de ontwikkeling van mondiale en regionale innovatieclusters en
netwerken, kunnen de inspanningen ter verbetering van de grensvoorwaarden voor
innovatie beter gecoördineerd worden. Dit zal ook leiden tot een grotere geldstroom
vanuit de private sector.144
De onderzoeksinspanningen moeten meer worden toegespitst op nieuwe technolo-
gieën, waarbij de aandacht voor medisch onderzoek en belangrijke projecten, zoals
‘Blue sky’ en GALILEO, en de gezamenlijke technologie-initiatieven verder worden
gestimuleerd. De nadruk moet wederom liggen op nieuwe uitdagingen. Nieuwe
technologieën, in het bijzonder biotechnologie, kunnen bijdragen tot oplossingen
voor klimaatproblemen en duurzame ontwikkeling en moeten worden bevorderd.
De mogelijkheden voor landbouw en plattelandsontwikkeling moeten ook worden
benut.145 We moeten ons wel realiseren dat de toepassing van dergelijke technolo-
gieën belangrijke kansen inhoudt, maar tegelijkertijd ook risico’s kan bevatten.
De EU en de lidstaten moeten de grensoverschrijdende mobiliteit van onderzoekers,
studenten, wetenschappers en universitaire docenten en verdere uitvoering van
de hervormingen van het hoger onderwijs bevorderen.146 Zij moeten bovendien het
optimaal gebruik van intellectuele eigendom faciliteren en promoten. Deze intel-
lectuele eigendom is voortgebracht door publieke onderzoeksinstellingen teneinde
de kennisoverdracht naar de industrie te vergroten, in het bijzonder door voor eind
dit jaar een ‘IE-handvest’ aan te nemen. De EU moet tezamen met de lidstaten een
eenduidig recht op het intellectueel eigendom tot stand brengen. Bovendien vraagt
de moderne en concurrerende Europese economie om het aanmoedigen van vrije
toegang tot kennis en open innovatie, het bevorderen van wetenschappelijke top-
kwaliteit en van wederzijdse erkenning van diploma’s alsmede het lanceren van een
nieuwe generatie onderzoeksfaciliteiten van wereldklasse.
144 | Advies EESC 2006; Mededeling Europese Commissie 2006a, p. 10.145 | Het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA zal in een nadere studie dit onderwerp ver-
der verwerken. De Europese landbouw is ook vanuit budgettair oogpunt zeer interessant.146 | Hiertoe moeten zij de belemmeringen voor het ‘vrije verkeer van kennis’ elimineren en
de arbeidsmarkt voor Europese onderzoekers meer openstellen en meer concurrerend maken. Zie Mededeling Europese Commissie 2006.
DE BURGER EN EUROPA
68
In de Europese kenniseconomie moet het samenwerken op mondiaal niveau worden
gestimuleerd. Er dient een gemeenschappelijke infrastructuur te worden ontwikkeld
voor wetenschappelijk onderzoek, waarbinnen nationale onderzoeksprogramma’s op
Europees niveau beoordeeld moeten worden; een ‘Europese NWO’.147 De mogelijk-
heden om resultaten van wetenschappelijk onderzoek om te zetten in producten en
diensten voor het bedrijfsleven moeten worden verbeterd. Ook de omstandigheden
waaronder onderzoekscentra, laboratoria en onderwijs moeten werken, dienen zo
gunstig mogelijk te worden gemaakt.
Het is overigens niet zo dat het beleid ten aanzien van wetenschappelijk onderzoek
en innovatie alleen op Europees niveau moet plaatsvinden. Er zijn veel terreinen
waar de lidstaten op nationaal niveau hun eigen beleid kunnen voeren. Grensover-
schrijdende samenwerking is echter van cruciaal belang, aangezien daarmee de
knelpunten van innovatie en onderzoek, zoals onvoldoende bundeling van financiële
middelen en een verdeelde aanpak, kunnen worden bestreden. De krachten zouden
gebundeld moeten worden om de beschikbare middelen zo efficiënt en effectief
mogelijk te benutten.
Klimaat4.3.3 Het klimaat is aan het veranderen met grote gevolgen voor de aarde. Klimaatzones
verschuiven en extreme weerssituaties komen vaker voor. Als gevolg van 2 graden
temperatuurstijging neemt de beschikbaarheid van water voor landbouw in Zuid-
Europa naar verwachting met 20% af, wordt de kans op overstromingen in de laag-
gelegen gebieden hoger met tegelijkertijd ongelooflijke droogte elders. De gevolgen
voor Nederland zijn ingrijpend: hogere temperaturen en een veranderde waterhuis-
houding. Extreme weersomstandigheden zullen leiden tot uitval en ontwrichting van
transport en energienetwerken; met alle gevolgen voor de bereikbaarheid en het
functioneren van vitale voorzieningen en economische centra. De effecten van kli-
maatverandering kunnen resulteren in belemmeringen voor ontwikkeling en bescha-
diging van menselijke levensomstandigheden en levensstijlen. Deze effecten zal op
een onevenredige manier de ontwikkelingslanden en de armen raken en daardoor de
onbillijkheden in gezondheidsstatus en toegang tot adequaat voedsel, schoon water
en andere middelen verergeren.148
Klimaatbescherming is een gemeenschappelijke taak van burgers, bedrijven en
overheid: in Nederland, binnen de Europese Unie en wereldwijd. Er is behoefte aan
een internationale aanpak, aangezien de oorzaak van het klimaatprobleem in de
atmosfeer ligt die voor de complete wereldbevolking een basisgoed is. Daarnaast
en vooral is het klimaatprobleem als gevolg van de tijdsdimensie bijzonder lastig;
147 | De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek financiert onderzoekers aan universiteiten en instituten en geeft sturing aan de Nederlandse wetenschap via subsidies en onderzoeksprogramma’s.
148 | VROM 2007. EPP Combatting Climate Change.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
69
lastige kostenafweging en een lastige afweging van belangen van verschillende
generaties.149
In het kader van de bescherming van Nederland tegen de gevolgen van klimaatver-
andering is de zogenaamde Deltacommissie ingesteld die op verzoek van de Neder-
landse regering advies150 heeft uitgebracht over een klimaatbestendige inrichting
van Nederland. In de voorgestelde strategie zijn veiligheid en duurzaamheid de twee
pijlers en wordt naast (water)veiligheid gelet op samenhang met wonen en werken,
landbouw, natuur, recreatie, landschap, infrastructuur en energie. De commissie
benadrukt de bescherming tegen het water en benoemt de kansen voor de Neder-
landse samenleving.
In het kort gaat de Deltacommissie ervan uit dat een veilig Nederland een collec-
tief maatschappelijk belang is waarvoor de overheid verantwoordelijkheid neemt
en blijft nemen. Het veiligheidsniveau moet ten minste een factor 10 hoger dan
het huidige niveau. Bij de uitvoering van de voorgestelde strategie (bestaande uit
twaalf aanbevelingen) moet efficiënt gebruik worden gemaakt van water, energie
en andere grondstoffen, zodanig dat de kwaliteit van de leefomgeving niet alleen
behouden blijft maar zelfs wordt verbeterd.151
Christendemocratie en klimaat
Klimaat komt in het gedachtegoed van de christendemocratie een bijzondere
plaats toe. Gelet op het beginsel van rentmeesterschap, zijn ´wij´ beheerders en
geen bezitters van de schepping en hebben de natuur te leen met de opdracht haar
te bewaren en te bewerken. De natuur draagt in zichzelf een maatschappelijk te
beschermen betekenis. Ter bescherming van deze waarde moeten grens- en streef-
waarden worden geformuleerd. Grenswaarden duiden een elementair bescherming-
sniveau aan, bij overschrijding waarvan irreversibele schade wordt toegebracht aan
het vruchtdragend vermogen, het functioneren van de schepping naar zijn aard.
Streefwaarden behelzen een beschermingsniveau waarop vrijwel geen schade meer
wordt toegebracht. De schade, aangebracht door natuurlijke processen, die nog
hersteld of omgedraaid kan worden, bevindt zich tussen grens- en streefwaarden.
‘De overheid’ moet het milieu tegen aantasting en kortzichtige en roekeloze exploi-
tatie beschermen en heeft de taak om grenswaarden te stellen en dwingend te hand-
haven. Zij dient, indien noodzakelijk, daartoe een beleid tot ontwikkeling en herstel
te voeren. Bovendien moet zij bewerkstellingen dat de kosten van milieugebruik
volledig in de prijs verdisconteerd worden (internaliseren van externe kosten) en
appelleren aan het verantwoordelijkheidsgevoel van de burgers en de maatschappe-
lijke organisaties om tot goed rentmeesterschap over te gaan. Zo kan zij – daar waar
149 | WRR 2006, p. 21 e.v.150 | Deltacommissie 2008.151 | Deltacommissie 2008, p. 9 e.v.
DE BURGER EN EUROPA
70
nog te herstellen of om te keren schade is aangericht – de afweging tegen andere
maatschappelijke waarden normeren. Goed rentmeesterschap vraagt om zorg voor
de aarde op alle niveaus: lokaal, provinciaal, nationaal, Europees en internationaal.
EU en klimaat
Klimaatverandering is een gegeven; een verandering in ons gedrag is dringend
nodig. Het klimaat mag in de Europese Unie niet een laatste prioriteit zijn. Het
klimaatbeleid moet de solidariteit met de toekomstige generaties en het beheer van
de natuurlijke hulpbronnen bevorderen. Verschillen in beleid tussen landen kunnen,
vanwege de schadelijke gevolgen die een streng milieubeleid op korte termijn voor
de economie van een land kan hebben, leiden tot oneigenlijke beïnvloeding van
handelsbetrekkingen. Tegelijkertijd schuiven landen, die dergelijke maatregelen in
een veel beperktere mate toepassen, in feite de kosten van het klimaatbeheer af op
de komende generaties. Hiermee ondermijnen zij ook de motivatie van landen die
het rentmeesterschap serieus willen nemen.
Dat vergt een gemeenschappelijk klimaatbeleid. Ter verwezenlijking van een beter
klimaat moet de EU samen met de lidstaten een correcte toepassing en een ade-
quaat toezicht op de naleving van Europese milieuwetgeving bewerkstelligen.
Economische groei en een gezonder milieu moeten steeds beter op elkaar worden
afgestemd. Verdere vooruitgang kan worden gerealiseerd door consumenten, pro-
ducenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties te betrekken bij het milieu-
beleid en hun aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. De mogelijkheden van
de Europese Unie moeten ten volle benut worden: een effectief en sanctionerend
EU-klimaatbeleid tezamen met een ecologisch bewustzijn bij de ontwikkeling van
zwakkere regio’s en een doeltreffend systeem van ecologische aansprakelijkheid
met adequate controles, sancties en vergoedingen. Want samen kunnen we naast
EU-landen, ook andere werelddelen stimuleren om de nodige stappen in de goede
richting te zetten.
Concrete aanpak
Klimaatverandering moet worden voorkomen. Daartoe is het wenselijk om
een Europees tijdpad voor een snelle en concrete uitvoering van het Kyoto-protocol
te realiseren.152 De EU moet ook de verbetering van de milieukwaliteit in stedelijke
gebieden benadrukken, door te investeren in schonere brandstoffen en milieube-
wuste voertuigen. De EU moet de burgers bewuster maken van de gevolgen van
klimaatverandering en het gebruik van duurzame energieën bevorderen. Het is
bovendien zeer wenselijk om de bijdrage van wetenschap en technologie aan duur-
zame ontwikkeling te vergroten, mede ter bevordering van een beter begrip van de
verbanden tussen klimaat en technologische ontwikkelingen.
152 | Het Kyoto-protocol werd in 1997 opgesteld als aanvulling op het Raamverdrag Klimaat-verandering van de Verenigde Naties (UNFCCC), waarbij industrielanden zich verbonden om de emissie van broeikasgassen te reduceren.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
71
Adaptatie: naast het zo veel mogelijk voorkomen van klimaatverandering, moet aan-
dacht worden besteed aan het aanpassen aan de effecten van klimaatverandering
in Europa.153 De EU moet samen met de lidstaten burgerbescherming en rampen-
planning coördineren en samenwerken met andere organisaties154 die zich bezig
houden met rampenbestrijding. Een Europees adaptatiebeleid en aandacht voor
klimaatadaptatie in Europa bieden Nederlandse bedrijven en instituten de kans om
hun kennis, gerelateerd aan klimaatadaptatie (in het waterbeheer, natuurbeheer, de
landbouw en de volksgezondheid), te exporteren.
Nederland zal zich moeten voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering
die zich op verschillende vlakken voordoen.155 De processen van beleidsvorming
in Nederland en Europa lopen parallel en moeten optimaal afgestemd worden.
Nederland moet wel alert blijven en ook zelf initiatieven nemen met betrekking tot
toekomstig EU-beleid voor klimaatadaptatie.156 De EU biedt Nederland met haar
‘Adaptatie Groenboek’157 ondersteuning bij veranderingen in landgebruik.158 De
EU kan ook zorg dragen voor vergoedingsregelingen voor nieuwe functies – zoals
groen-blauwe diensten in landbouw gericht op het beheersen van de wateroverlast
en droogteproblematiek, en het versterken van de natuurfunctie – en mogelijkheden
realiseren voor (goedkopere) waterberging bovenstrooms (in het buitenland) con-
form de Hoogwaterrichtlijn159. De EU kan de risico’s voor vitale belangen in Neder-
land, in Europa en daarbuiten verkleinen.
Emissiehandel: de emissie van broeikasgassen moet worden verminderd. De EVP en
het CDA beschouwen emissiehandel als één van de belangrijkste instrumenten om
emissiereducties te realiseren. Door de globalisering van de economie is ondersteu-
ning en deelname van landen buiten de EU hard nodig. Het huidige emissiehandels-
systeem loopt van 2008 tot 2012. Christendemocraten willen graag dat het emis-
siehandelssysteem na 2012 (derde fase van het emissiehandelssysteem)verder wordt
uitgewerkt. De huidige status van het systeem leidt niet tot een minimale uitstoot
van broeikasgassen. Het moet bovendien vergezeld gaan van andere maatregelen,
die op een mondiale schaal de uitstoot van broeikasgassen verminderen.160 Om een
zo goed mogelijk functionerende emissiemarkt te creëren, moet waar mogelijk een
op de markt gebaseerd instrument worden toegepast en moet het gratis toewijzen
van emissierechten worden verminderd. Daarnaast moeten zo veel mogelijk secto-
153 | Zie ook Groenboek 2007a.154 | Zoals het ‘United Nations Disaster Assessment and Coordination’ team, de organisatie
van de VN die zich bezig houdt met rampenbestrijding.155 | In de Nederlandse adaptatiestrategie is risicobeheersing het leidende principe.156 | Zie Deltacommissie 2008.157 | Groenboek 2007b.158 | Bijvoorbeeld als de verzilting in daarvoor gevoelige gebieden niet meer wordt voorkomen
maar geaccepteerd.159 | Richtlijn 2007/60/EG.160 | Zie Richtlijn 2008/16/EG.
DE BURGER EN EUROPA
72
ren, zoals chemicaliën, aluminium, koolmijnen, lucht- en scheepsvervoer, onder een
mondiaal emissiehandelssysteem vallen om een gelijk speelveld te creëren.
De ontwikkelde landen moeten tegen 2020 gezamenlijk hun emissies met 20%
verminderen, zo wil de Europese Commissie.161 De lidstaten moet echter de moge-
lijkheid worden gegeven om specifieke doelen te stellen voor bepaalde sectoren.
Het CDA ondersteunt bovendien het systeem van certificaten van oorsprong162 en
wil actief samenwerken met de Commissie en ander lidstaten om dit systeem uit te
werken.163
Afvang en opslag van CO2: oude elektriciteitscentrales moeten worden vervangen
door zuinigere installaties. Er moet geïnvesteerd worden in “Carbon Capture and
Storage”, bedoeld om CO2 af te vangen en op te slaan. Voor Europa blijven kolen
een belangrijke energiebron. Het is ook in het belang van de EU om CO2-afvang zo
snel mogelijk toe te passen. Het afvang- en opslagbeleid moet vertaald worden naar
mogelijke toepassingen en concrete projecten. De heersende onzekerheid onder
initiatiefnemers en omwonende van mogelijke projectlocaties, kan omslaan in
ongerustheid. Dit moet worden voorkomen. Er moet ook duidelijkheid komen over
de financiering van de proefprojecten.
Hernieuwbare energiebronnen: De energie-efficiency moet worden bevorderd. Hier-
toe moet tegen 2020 het totale energieverbruik van de EU verminderen en moet het
aandeel van duurzame energie in de totale energieconsumptie toenemen. De chris-
tendemocraten ondersteunen het doel van verhoging van het aandeel van biobrand-
stoffen in de totale energiemix van de lidstaten. Wel moeten er duidelijke normen en
certificering zijn om te garanderen dat de biobrandstoffen duurzaam zijn. Daarnaast
moet de werkelijke CO2-productie van de biobrandstoffen worden onderzocht en de
ontwikkeling van tweede generatie brandstoffen moet worden ondersteund. Bio-
brandstoffen die tot ontbossing of voedselproblemen kunnen leiden, moeten worden
vermeden. De volgende paragraaf gaat nader in op het energievraagstuk.
De lidstaten verschillen in geografische, demografische en economische opzicht van
elkaar. Het is belangrijk om hier rekening mee te houden bij het vaststellen van de
nationale doelstellingen. Het Europese klimaatbeleid moet de economische realiteit
161 | Mededeling Europese Commissie 2008. De EU streeft naar een emissiereductie van 30 procent wanneer hier wereldwijd afspraken over gemaakt kunnen worden. Ook de EVP ondersteunt deze doelstelling. Zie Van Nistelrooij 2008, p. 13.
162 | De handel in hernieuwbare energie via zogenaamde ‘Guarantees of Origin’ (GO´s). Deze certificeren de herkomst van de hernieuwbare energie. Dit systeem maakt het mogelijk voor lidstaten om te investeren in de productie van hernieuwbare energieën in andere lidstaten in ruil voor GO´s, welke bijgeteld kunnen worden bij het percentage hernieuw-bare energie van een land.
163 | Het is hoe dan ook momenteel nog niet voldoende duidelijk en er is geen goed zicht op de consequenties van dit voorstel, ook in financiële zin. Van Nistelrooij 2008.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
73
in beschouwing nemen, zodat energiezekerheid en banen niet in gevaar komen.
De EU moet op het gebied van klimaat het initiatief nemen, zodat anderen zullen
volgen. Klimaatdoelstellingen mogen niet leiden tot verschuiving van investeringen
naar landen waar geen klimaatdoelstellingen zijn. De inzet van bepaalde beleidsin-
strumenten of maatregelen mag de concurrentiepositie van (internationaal ope-
rerende) bedrijven niet schaden. Een eenzijdige aanpak van klimaatvraagstukken
zou ongunstig zijn voor de Europese concurrentiepositie op de wereldmarkt. Een
dergelijke aanpak kan in plaats van het verminderen van emissies leiden tot een ver-
plaatsing ervan.164 Om dit te voorkomen moet de EU alle landen, ook ontwikkelings-
landen, betrekken bij het emissiehandelssysteem en blijven spelen op een Europees
‘level playing field’ binnen en buiten Europa.
Energie4.3.4 Energie is voor het functioneren van de Europese samenleving van essentieel belang.
Alle EU-lidstaten worden vandaag de dag geconfronteerd met de vraagstukken van
klimaatverandering, toenemende (onderlinge) afhankelijkheid van energie-invoer en
stijgende energieprijzen. Nederland heeft zelf gasbronnen, maar die zijn niet onuit-
puttelijk. Dat vraagt om een duurzame, gegarandeerde en concurrerende energie-
voorziening, waarvoor een gezamenlijke actie dringend nodig is.
Uitdagingen
Energie omvat, naast klimaatgerelateerde, ook aspecten van beschikbare ener-
giebronnen en energiezekerheid. Op de internationale energiemarkt voltrekken zich
grote veranderingen, waarvan de EU, en dus ook Nederland, de weerslag ondervin-
den. De wereld is momenteel van grote voorraden fossiele brandstoffen voorzien,
maar de Europese Unie heeft nog niet voldoende energiebronnen voor de toe-
komst.165 De toevoer van energiebronnen is veelal afkomstig uit instabiele landen en
blijft erg kwetsbaar. Tegelijk wordt de EU geconfronteerd met het onbetwistbare feit
dat zij in sterk toenemende mate en over een lange periode afhankelijk zal zijn van
de externe invoer van energie. Van bijzonder belang is de relatie met Rusland. In het
Europese energiebeleid speelt de veiligheid van de energievoorziening een cruciale
rol. De grote afhankelijkheid van de EU van energie-importen uit niet-democratische
landen ondermijnt sterk de samenhang, de doelgerichtheid en de duurzaamheid van
haar gemeenschappelijk buitenlands beleid. De ambitie is om de Europese afhanke-
lijkheid van andere landen en van traditionele brandstoffen te verminderen en de
energiezekerheid te bevorderen.
164 | Daarom is het van belang alle landen, ook de ontwikkelingslanden, te betrekken bij het emissiehandelssysteem.
165 | Dat geldt ook voor Nederland. Nederland beschikt wel over een ‘kleine’ gasvoorraad in Slochteren, die bedoeld is voor binnen- en buitenlands gebruik. Maar voor het aanvullen van de voorraad in Slochteren en het op peil houden van de gasvoorraden, moet Neder-land buitenlands gas inkopen en blijft daarmee afhankelijk van externe leveranciers.
DE BURGER EN EUROPA
74
In de Europese Unie ontbreekt een gemeenschappelijk optreden van de lidstaten op
energiegebied. Pogingen van lidstaten om zelfstandig met de veranderende omstan-
digheden om te gaan, zullen steeds vaker onvoldoende, ineffectief en wellicht
ook onderling tegenstrijdig blijken. Een besef van een gemeenschappelijk belang
is cruciaal. Dit is noodzakelijk om de ingesleten tradities van een strikt nationale
aanpak van de energieproblematiek te doorbreken. In dit verband moeten voldoende
mogelijkheden worden gecreëerd voor het voeren van een adequaat Europees
energiebeleid.
Verdrag van Lissabon en energie
Hiertoe heeft het Verdrag van Lissabon een poging gewaagd.166 Het Europees
Parlement en de Raad kunnen maatregelen vaststellen die noodzakelijk zijn om de
werking van de energiemarkt en de continuïteit van de energievoorziening in de
Unie te waarborgen; energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van
nieuwe en duurzame energie te stimuleren; en de interconnectie van energienetwer-
ken te bevorderen.167
Christendemocratie en energie
Een Europees energiebeleid is voor het CDA van groot belang. Het beginsel
van rentmeesterschap betekent dat men spaarzaam en weloverwogen behoort om
te gaan met de beschikbare energiebronnen en grondstoffen. Er is behoefte aan
doeltreffend beleid op het terrein van stabiele energievoorziening, zonder eenzijdige
afhankelijkheid van olie- en gasproducerende landen. Het energieverbruik moet
noodzakelijkerwijs worden teruggedrongen en er moet een beleid worden ontwik-
keld waarin ontplooiing en gebruik van duurzame en milieuvriendelijke energie-
bronnen worden bevorderd. Dat beleid moet tevens uitputting van grondstoffen
voorkomen.
Concrete aanpak
Het doel is zoals gezegd om het totale energieverbruik van de EU tegen 2020 te
verminderen en het aandeel van duurzame energie te vergroten. Men moet streven
naar het gebruik van biobrandstof in de totale energiemix van de lidstaten, mits
er duidelijke normen en certificering zijn om te garanderen dat de biobrandstoffen
duurzaam zijn en met het behoud van de voedselvoorzieningszekerheid. De wer-
kelijke productie van koolstofdioxide van de biobrandstoffen moet in kaart worden
gebracht en de ontwikkeling van tweede generatie brandstoffen moet ondersteund
worden. Lidstaten moeten daarbij biobrandstoffen vermijden die tot ontbossing of
voedselproblemen kunnen leiden. De EU moet zich inzetten voor een energiemix
met hernieuwbare energiebronnen om de overgang naar een duurzame energievoor-
ziening goed te laten verlopen. Een Europees energiebeleid heeft behoefte aan een
166 | Zie artikel 192 lid 2 VWEU.167 | Maatregelen worden vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure (artikel 294
VWEU), aldus artikel 194 lid 2 VWEU. Deze maatregelen zijn niet van invloed op het recht van een lidstaat om de voorwaarden voor de exploitatie van zijn energiebronnen te bepa-len, op zijn keuze tussen verschillende energiebronnen of op de algemene structuur van zijn energievoorziening; onverminderd artikel 192, lid 2, onder c) VWEU.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
75
betere gezamenlijke afstemming en samenwerking van de EU met energieproducen-
ten en moet de betrokkenheid van alle lidstaten garanderen.
Het energiebeleid moet in de externe relaties van de EU, vooral met Rusland en
landen in het Kaspische gebied, een belangrijke plaats innemen. Dit geldt in het
bijzonder wanneer dit beleid als een middel voor politieke beïnvloeding dreigt te
worden gebruikt. Om het wederzijds belang van zekerheid van aanvoer en van afzet,
en wederzijdse investeringsmogelijkheden te concretiseren, is het wenselijk, zoal
niet noodzakelijk, om met die relaties een institutioneel of ten minste contractueel
kader na te streven.168 De EU moet minder afhankelijk worden van fossiele brandstof-
fen en zich niet laten verdelen door olie- en gasleveranciers. Zij moet als een unie
opereren en investeren in nieuwe vormen van duurzame energiewinning.
De Europese Unie moet met de lidstaten en in nauwe samenwerking met het
bedrijfsleven met volle inzet werken aan de opbouw van een EU-brede consensus
over de grote lijnen van een geharmoniseerde en gecoördineerde energiepolitiek,
waarbij alle aspecten – milieu, besparing, duurzaamheid, leveringszekerheid, ver-
betering van de werking van de interne markt – in onderlinge samenhang worden
bezien. In het bijzonder moet de EU tezamen met de lidstaten energiebesparingpro-
jecten (zoals wind- en zonne-energie, getijdenenergie en biomassa) stimuleren en
investeren in energie-infrastructuren om de Europese afhankelijkheid van ingevoerde
olie en gas te verminderen. Zij moet solidaire energiebetrekkingen realiseren tussen
de lidstaten. Dit hangt samen met de verantwoordelijkheden van elke lidstaat, de op
een nieuwe basis gebaseerde organisatie van de betrekkingen met leverancierslan-
den en betere energiedialoog op wereldniveau. De EU moet Europese noodmechanis-
men tot stand brengen in geval van leveringscrisis.
Energieafhankelijkheid: de EU moet de afhankelijkheid van olie en gas van het Mid-
denoosten en niet democratische en onstabiele landen verminderen; dat moet een
politiek strategische doelstelling worden. Daartoe moet een omschakeling worden
gemaakt naar duurzame energiebronnen, zoals zonne-energie en windenergie. Dat
is niet alleen relevant voor klimaatverandering, maar ook voor buitenlandsbeleid. De
EU moet een brede diversificatie van energiebronnen en energie-transportroutes en
een grotere energie-efficiëntie stimuleren en de solidariteit in energiebeleid tussen
de lidstaten bevorderen. Want ongecoördineerde sluiting van bilaterale energieak-
koorden door lidstaten kan de belangen in de EU ondermijnen en de strategische
projecten van de EU als geheel en die van andere lidstaten ondergraven. Daarbij
moet het strategisch belang van de Nabucco-pijpleiding169 voor de energiezeker-
168 | Al dan niet voortbouwend op de Energiecharter. Council and Commission Decision 1997.169 | Een nieuw te realiseren pijpleiding die onder meer Iraans gas via Turkije en Oostenrijk
naar Europa gaat voeren.
DE BURGER EN EUROPA
76
heid van de EU worden onderstreept en moet dit project zo snel mogelijk worden
gerealiseerd.
Het internationale politieke beleid zou ingrijpend kunnen veranderen als het westen
niet langer afhankelijk zou zijn van olie en gas uit het Middenoosten en Rusland.
Meer ambitie op het terrein van duurzame energie heeft derhalve twee componen-
ten: klimaat en politieke stabiliteit. Het kan bovendien de Verenigde Staten en de EU
bewegen tot een gezamenlijke strategie in het kader van de overgang naar duur-
zame energiebronnen.
Kernenergie: een eventueel alternatief voor het energieprobleem is kernenergie.
Momenteel bestaat de totale elektriciteitsproductie van de EU voor 30% uit kern-
energie. Kernenergie vermijdt de emissie van meer dan 720 miljoen ton CO2 in
de atmosfeer.170 Het wereldwijde gebruik van kernenergie neemt toe. Veel landen
kunnen waarschijnlijk zonder kernenergie niet in hun toekomstige energiebehoefte
voorzien. Zij kan tijdens de overgang naar duurzame energie één van de opties zijn
om op een klimaatneutrale manier de uitstoot van koolstofdioxide van de elektrici-
teitsproductie te verminderen.
De EU moet samen met de lidstaten die nucleaire elektriciteit prefereren het meest
geavanceerde kader voor nucleaire energie ontwikkelen. Dat kader moet beantwoor-
den aan de hoogste veiligheids-, beveiligings- en non-proliferatienormen als bepaald
in het Euratom-Verdrag. In dit verband is het ITER-project van start gegaan.171 Deze
internationale kernfusiereactor geeft grote hoop voor de toekomst, maar deze tech-
nologie zal in de volgende decennia nog niet beschikbaar zijn.
Nucleaire energie doet tegelijkertijd indringende vragen rijzen omtrent afval en
ontmanteling. Hiertoe moet het onderzoek naar fusiereactoren en het beheer van
bestraalde splijtstof en radioactief afval worden geïntensiveerd om zo nieuwe, doel-
treffendere en goedkopere reactorontwerpen te ontwikkelen. De Europese Unie moet
zich derhalve in de toekomst eveneens inzetten voor nucleair afvalbeheer en ont-
manteling en daarvoor verantwoordelijk voelen. Zij moet waarborgen dat dergelijke
hoge normen door de nieuwe lidstaten en ook internationaal worden nageleefd.
In het kort: elke lidstaat van de EU dient zelf te kunnen beslissen over de eigen ener-
giemix. Wel moet het aandeel van duurzame energie in de totale energieconsumptie
tegen 2020 zijn toegenomen en moeten de mogelijkheden van biobrandstof worden
benut (mits deze duurzaam is en niet de voedselvoorzieningszekerheid in gevaar
brengt). Daarbij moet elke lidstaat de geografische, economische, regionale en kli-
170 | Dit is vergelijkbaar met de totale jaarlijkse emissies van Co2 van de 210 miljoen personen-auto’s in de Europese Unie.
171 | Dit is een internationaal R&D project met als doel om de technische en wetenschappe-lijke toepasbaarheid van kernfusie aan te tonen als toekomstige energiebron.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
77
maatverschillen tussen lidstaten respecteren, met de voorwaarde dat alle landen de
emissiereductie doelstellingen bereiken.
Grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme4.3.5 Realiteit
Terrorisme is een ernstige bedreiging. Het bedreigt de veiligheid van Europa,
de waarden van onze democratische samenlevingen en de rechten en vrijheden
van de Europese burgers. Vrij verkeer, integratie van markten en grenzenloze com-
municatie bieden alle burgers van de Europese Unie mogelijkheden, ook degenen
met criminele of terroristische bedoelingen. Criminele organisaties en criminele
stromen krijgen bovendien een steeds meer grensoverschrijdend karakter. Hiermee
is het waarborgen van de vrijheid en veiligheid mede een gezamenlijke Europese
verantwoordelijkheid geworden. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid heeft ook
raakvlakken met andere beleidsterreinen, zoals asiel en migratie, in het bijzonder de
grensbewaking en de bestrijding van illegale migratie. Open grenzen verplichten tot
intensieve samenwerking tussen politie en justitie op verschillende niveaus: lokaal,
regionaal, nationaal en Europees. Maar deze samenwerking schiet als gevolg van
belemmeringen op organisatorisch en juridisch terrein tekort in de internationale
uitwisseling van juridische voorgeschiedenis van verdachten en informatie over
lopende onderzoeken.
De hedendaagse veiligheidsrealiteit wordt gekenmerkt door toegenomen terro-
ristische dreiging. Voor die realiteit is de uitwisseling van informatie over mogelijke
aanslagen, met respect voor gegevensbescherming en privacywetgeving, cruciaal.
Een effectieve bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, in het bijzonder
georganiseerde criminaliteit en terrorisme, veronderstelt een efficiënte samenwer-
king tussen de instanties in de lidstaten die de wet handhaven alsmede het elimine-
ren van belemmeringen voor grensoverschrijdende samenwerking.
Geschiedenis
Al vrij snel na de tweede wereldoorlog werd de behoefte aan strafrechtelijke
samenwerking onderkend, maar pas met het Schengen-proces werd een nieuwe
impuls gegeven aan de strafrechtelijke samenwerking in Europa. Het uitgangspunt
bij het Schengen-acquis was samenwerking en informatie-uitwisseling tussen nati-
onale autoriteiten. Een belangrijke stap in de richting van een meer gecoördineerde
aanpak werd gezet met het aannemen van het Tampere Programma (1999). In dat
programma werd de wederzijdse erkenning van juridische beslissingen (mutual
recognition) aanvaard als een praktische methode van samenwerking en stonden
vereenvoudiging van procedures van samenwerking, gezamenlijk politieel optreden
en het verruimen van de mogelijkheid van concentratie van procedures centraal.172
172 | Mededeling Europese Commissie 2004a.
DE BURGER EN EUROPA
78
Naar aanleiding van de toegenomen terroristische dreiging, introduceerde het Haags
Programma173 in november 2004 de bestrijding van het terrorisme en de uitwisseling
van data op basis van het zogeheten beschikbaarheidsbeginsel.174 Dat programma
had betrekking op verschillende aspecten van preventie, paraatheid en reactie.
Het beoogt de mogelijkheden van de lidstaten om terrorisme te bestrijden uit te
breiden en zo nodig aan te vullen. In dat programma worden de lidstaten geacht
niet alleen te kijken naar hun eigen veiligheid, maar ook naar gemeenschappelijke
veiligheid (solidariteitsprincipe). De uitgangspunten van de strijd tegen terrorisme
zijn in 2005 geconcretiseerd in een Thematische Strategie.175 Toch blijken de lidstaten
nog maar matig hun afspraken op het terrein van politiële en justitiële zaken (PJZ)
na te komen.176 Politie en justitie zijn op kleinere schaal wel bereid om op terreinen
van crisisbeheersing, handhaving van de openbare orde en criminaliteitsbestrijding
grensoverschrijdend en operationeel vergaand samen te werken.177 Maar juist de
samenwerking op het gebied van veiligheid en politie is van belang, en daar valt nog
veel te winnen.178
Recente ontwikkelingen tonen aan dat de Unie en haar lidstaten meer dan ooit
moeten streven naar uitvoering van de terrorismebestrijdingstrategie. De aanslagen
in een land worden beraamd en voorbereid in tal van andere landen, en de daders
vinden vervolgens een heenkomen in nog weer andere landen. Het gaat volledig
voorbij aan de realiteit om te denken dat grensoverschrijdende criminaliteit kan wor-
den bestreden met de middelen van de strafrechtelijke arsenalen van de nationale
staten. De Europese burgers worden getroffen als de Europese staten zich niet krach-
tiger verzetten door gemeenschappelijk met gekwalificeerde meerderheid besluiten
te nemen, die door het Europees Parlement worden gedragen.
Verdrag van Lissabon en grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme
In de behoefte aan en de noodzaak van een gezamenlijk optreden tracht het
Verdrag van Lissabon deels te voorzien. Dit verdrag schept één juridisch kader voor
nagenoeg alle beleidsterreinen van de Europese Unie, ook die binnen de ruimte van
vrijheid, veiligheid en recht (RVVR). Hierdoor geldt voor alle onderdelen van de RVVR
dezelfde rechtsinstrumenten en dezelfde wetgevingsprocedure.179
Voor de strafrechtelijke samenwerking is besluitvorming met gekwalificeerde
meerderheid geïntroduceerd, die tevens is voorzien van een zogeheten noodrem-
173 | Mededeling Europese Commissie 2005b.174 | Zie: Algemeen Verslag 2005.175 | Europese Raad 2005.176 | Europese Raad 2006.177 | Dit blijkt uit het Verdrag van Prüm, het Verdrag van Enschede en het Verdrag van Sen-
ningen. Zie Raadsdocument 10900, 7 juli 2005; Benelux Almanak 2005. Het Verdrag van Enschede betreft politiële samenwerking tussen Nederland en Duitsland; Traktatenblad 2005-86 en 2005-241.
178 | JBZ-Raad in Tampere, 21 en 22 september 2006.179 | Maatregelen op strafrechtelijk terrein komen tot stand met het Europees Parlement als
medewetgever.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
79
procedure.180 Daaraan is een versoepeld mechanisme toegevoegd: een groep van
ten minste negen lidstaten kunnen tot ‘nauwere samenwerking’ overgaan, indien
de kwestie wordt doorverwezen naar de Europese Raad en deze niet binnen vier
maanden consensus bereikt.181 Het mag duidelijk zijn dat een frequente toepassing
van dit mechanisme niet wenselijk is, aangezien dit ertoe zou kunnen leiden dat
lidstaten gebonden worden aan uiteenlopende regels. Dat kan namelijk verstorend
werken voor de onderlinge strafrechtelijke samenwerking. Dit mechanisme kan wel
een eerste aanzet zijn tussen (buur)landen, die later uitgebreid kan worden tot de
hele Unie.
Christendemocratie, criminaliteit en terrorisme
Berustend op het christendemocratische beginsel van publieke gerechtigheid
verdient criminaliteitsbestrijding een hoge prioriteit, omdat de misdaad een directe
bedreiging van de rechtsstaat inhoudt. Effectieve bestrijding van de criminaliteit
is één van de kerntaken van de overheid. Wetgeving moet toegesneden zijn op de
aard van de criminaliteit in de samenleving. De overheid vervult de voorwaarden
voor snelle en passende tenuitvoerlegging van gevangenis- en andere straffen om
te voorkomen dat deze aan waarde inboeten. De Europee Unie dient op basis van dit
beginsel het onrecht te bestraffen en grensoverschrijdende criminaliteitsbestrijding
hoog op haar agenda te plaatsen.
Concrete stappen
Grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme vragen om een wereldwijde
reactie en een geïntegreerde en coherente aanpak. Opsporing en vervolging zijn in
geval van grensoverschrijdende criminaliteit erg lastig. Het bij elkaar brengen van
de dader en het begane feit vergt internationale strafrechtelijke samenwerking; bij
de opsporing, bij de arrestatie en bij de vervolging. Daarvoor is een juridisch kader
en gelijke of althans gelijkwaardige regels op tal van terreinen nodig. Maar dat vergt
bovenal bereidheid tot samenwerking om afstand te nemen van traditionele opvat-
tingen. Voor het treffen van effectieve maatregelen moet op basis van alle beschik-
bare informatie voortdurend een reële inschatting worden gemaakt van de gevaren
en dreigingen van terrorisme. In deze aanpak moet de EU dan ook de samenwerking
stimuleren tussen de verschillende bevoegde autoriteiten van de lidstaten, in het
bijzonder bij de uitwisseling van informatie voor het onderzoeken van terroristische
activiteiten. Voorts moet inzicht worden verkregen in terrorisme in Europa en moe-
ten de inspanningen van de lidstaten en de EU worden aangevuld met samenwer-
king met derde landen.182
180 | Artikelen 82 en 83 VWEU; zie artikelen 82 lid 2, 83 lid 1, 83 lid 2, 84 en 85 lid 1 VWEU voor justitiële samenwerking en artikelen 86, 87 lid 2 en 3, 88 lid 2 en 89 VWEU voor politiële samenwerking.
181 | Zie artikel 10 VEU en artikel 280 D e.v. VWEU.182 | Waarbij deze landen worden geholpen anti-terrorismemaatregelen en capaciteitsuit-
breidingsprojecten te financieren en de oorzaken van terrorisme te elimineren. Zie ook Donner 2004.
DE BURGER EN EUROPA
80
Op EU-niveau moet een strategisch concept voor de bestrijding van georganiseerde
criminaliteit worden ontwikkeld en toegepast. Er moeten maatregelen worden voor-
gesteld om meer inzicht te krijgen in georganiseerde criminaliteit en om preventie,
onderzoek en samenwerking op dit gebied binnen de EU te verbeteren en zo nodig
aan te vullen.183 De Europese Unie moet de definitie van strafbare feiten met een
grensoverschrijdende dimensie of die een bedreiging vormen voor de belangen van
de EU harmoniseren in de rechtsstelsels van de lidstaten. Zij moet een gemeenschap-
pelijke definitie van terrorisme opnemen in het acquis en de Europese verdragen
voorzien van een rechtsgrondslag die de Unie in staat stelt activa te bevriezen en
inkomsten af te snijden van inwoners van de EU die bij terrorisme betrokken zijn.
De Europese Unie moet de internationale betrekkingen verbeteren, in het bijzonder
op het gebied van het delen van inlichtingen. Tegelijkertijd moet zij een duidelijk en
stabiel kader instellen voor de samenwerking tussen politie, justitie en douane en
deze samenwerking verbeteren. Europol en Eurojustmoetenvolledig worden ingezet
en verder worden ontwikkeld. In de eerste plaats moet er nauwe samenwerking
plaatsvinden tussen Eurojust en Europol. Beide organisaties kunnen elkaar verster-
ken. Europol beschikt over belangrijke informatie waarmee Eurojust initiatieven kan
ontplooien. In de tweede plaats moet Eurojust kunnen rekenen op de betrokkenheid
en de actieve bijdrage van de bevoegde autoriteiten van de afzonderlijke lidstaten;
ook de lidstaten moeten kunnen rekenen op Eurojust.184
De justitiële autoriteiten moeten grensoverschrijdend doelmatiger, beter en effectie-
ver samenwerken. Bovendien moet de samenwerking door middel van wederzijdse
erkenning van beslissingen in strafzaken worden geïntensiveerd. Dit is cruciaal
voor het bestrijden van de georganiseerde criminaliteit. Ook de veiligheidsdiensten
in Europa moeten (op basis van een gezamenlijk reglement) beter samenwerken.
Het werken aan een Europees model voor criminele inlichtingen en automatische
uitwisseling van informatie die de veiligheid van burgers betreft en terrorisme kan
voorkomen, is een van de belangrijkste taken voor de toekomst. Hiervoor zullen de
lidstaten en de EU zich gezamenlijk moeten inzetten.
De buitengrenzen van de Unie moeten beter worden bewaakt. Europa kan zich
met open binnengrenzen niet permitteren dat de intensiteit van controles aan de
buitengrenzen per lidstaat varieert. Derhalve dient een doeltreffende bewaking van
de externe grenzen van de Unie een gemeenschappelijk belang van de lidstaten te
worden met een sterke en doeltreffend samenwerkende Europese grenspolitie. De
Unie moet gezamenlijk optreden tegen mensenhandel en daartoe de nodige maatre-
gelen nemen. Ten behoeve van een betere bestrijding van misdaad op zee en voor de
veiligheid en betere bescherming van de Europese kusten tegen milieubedreigingen
183 | Vooral op het gebied van rekrutering, financiering, risicoanalyse, bescherming van kri-tieke infrastructuur en gevolgbeheersing.
184 | Donner 2003.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
81
en bedreigingen van terrorisme, is samenwerking op Europees niveau een absolute
noodzakelijkheid.
Het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme behoren tot de
ambities van de Europese Unie en deze moet zij (kunnen) realiseren. Met de wijzigin-
gen van het Verdrag van Lissabon kan de Europese Unie op dit terrein effectiever en
doeltreffender optreden en de hedendaagse uitdagingen van open grenzen het hoofd
bieden.
Asiel- en migratiebeleid4.3.6
Een eerlijk, streng, maar toekomstgericht immigratie- en asielbeleid. De Europese
Unie moet een doeltreffend Europees vluchtelingenbeleid en een gemeenschappelijk
Europees beleid ten aanzien van immigratie ontwikkelen.
Migratie is het zich vestigen buiten het land van herkomst en omvat vluchtelingen,
asielzoekers, arbeidsmigranten etc. Er moet in de eerste plaats een onderscheid wor-
den gemaakt tussen mensen uit de EU-lidstaten en mensen uit derde landen. Binnen
de Europese Unie kunnen mensen vrij reizen van het ene naar het andere land: het
vrij verkeer van personen en werknemers.185 Deze mensen kunnen legaal – legale
migratie – en illegaal – illegale migratie186 – in de lidstaten verblijven. De toelating
van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling wordt geregeld
door de wetgeving van de lidstaten.
De realiteit
De open Europese binnengrenzen hebben consequenties voor het migratie- en
asielbeleid in de EU. Dat beleid verschilt in de lidstaten van de EU. In de ene lidstaat
worden illegale immigranten bijvoorbeeld onder bepaalde omstandigheden gelega-
liseerd terwijl in een andere lidstaat illegalen juist worden uitgewezen. Het is in de
wereld van vandaag van belang ervoor te zorgen dat een gemeenschappelijk effectief
en doelmatig asiel- en migratiebeleid voorkomt dat de Europese lidstaten vanwege
ongelijksoortig beleid de uitdagingen van open binnengrenzen niet aankunnen.
Europa moet erin slagen de problemen te overwinnen en de vruchten te plukken die
een goed beheerde migratie de EU en ook derde landen kan opleveren.
Migratie is in het tijdperk van globalisering een naar haar aard mondiale, maar naar
haar effect voornamelijk regionaal vraagstuk. Voor dit vraagstuk is behoefte aan
een integraal Europees migratiebeleid waarbij de integratie wordt bevorderd, legale
migratie wordt beheerd en illegale bestreden en erkende vluchtelingen worden
opgevangen. Een gemeenschappelijk Europees immigratie- en asielbeleid staat dan
185 | WRR 2001a.186 | Zie Mededeling Europese Commissie 2004b.
DE BURGER EN EUROPA
82
ook sinds het Verdrag van Amsterdam (1997) en de Europese Raad van Tampere
(1999) hoog op de politieke agenda.187 Tijdens de Top van Tampere werd geconclu-
deerd dat “De afzonderlijke maar onderling nauw verbonden vraagstukken van asiel
en migratie vereisen dat er een gemeenschappelijk EU-beleid wordt uitgewerkt”.188
Voor de bestrijding van illegale migratie en voor een deugdelijk beheer van migra-
tiestromen is samenwerking met derde landen cruciaal. Bij de totaalaanpak van
migratie heeft de EU al veel vordering geboekt, zoals de uitvoering van de prioritaire
acties die op Afrika en het Middellandse Zeegebied gericht zijn. Deze acties vonden
onder meer plaats in de vorm van de recente EU-missies naar Afrika en de concrete
samenwerking met Afrikaanse en Euromediterrane partners, alsmede de vorderingen
bij de toepassing van de totaalaanpak inzake migratie op de regio’s ten oosten en
ten zuidoosten van de EU grenzen.189
Grensoverschrijdende externe effecten
Asiel en migratie hebben een sterk grensoverschrijdend karakter en raken men-
sen rechtstreeks; beleid op dit gebied bepaalt tenslotte wie op welke gronden wordt
toegelaten tot de Europese Unie. Kansarme immigranten kunnen in beginsel na
toelating in de ene lidstaat doormigreren naar een andere lidstaat. Daarenboven kan
er sprake zijn van de zogenaamde negatieve beleidsconcurrentie. Daarvan is sprake
als aanscherping van het beleid in de ene lidstaat leidt tot een hogere instroom van
asielzoekers in de omringende lidstaten (‘waterbed-effect’). Ook draagt de lidstaat
die de opvang van asielzoekers verzorgt zelf de kosten, terwijl deze opvang in feite
aan alle lidstaten ten goede komt. Het kan daarom aantrekkelijk zijn voor individuele
lidstaten om de opvang over te laten aan andere lidstaten en zo als het ware ‘gratis
mee te liften’.190 Dat is uiteraard onwenselijk.
‘Open Europa’
Een Europa met open binnengrenzen kan zich niet permitteren dat de leden
ten opzichte van de bescherming van de buitengrenzen en het beleid inzake migra-
tie en asiel te ver uit elkaar liggen. Het is derhalve van belang om tot een integraal
Europees migratie- en asielbeleid te komen, dat een aanvulling vormt op het beleid
van de lidstaten. In dat beleid moet aandacht zijn voor de onderliggende oorzaken,
voor belangrijke aspecten zoals capaciteitsopbouw, de bescherming van vluchtelin-
gen en de bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel, alsook voor het beleid
van toegang en toelating, grensbewaking, integratie en terugkeer. Dat beleid moet
187 | Daar is met de Europese Raad van Thessaloniki in 2003 het integratiebeleid bijgekomen.188 | Ook de Europese burgers delen deze visie.189 | Het gaat onder meer om de tweede Europees-Afrikaanse ministeriële conferentie over
migratie en ontwikkeling (2008); de door de 2e top EU-Afrika aangenomen gemeenschap-pelijke strategie waarin migratie als een punt van wederzijdse prioriteit wordt genoemd en het daarbij behorende actieplan (een partnerschap inzake migratie, mobiliteit en werkgelegenheid); evenals partnerschappen en het besluit om met Kaapverdië en de republiek Moldavië in dialoog te treden over het starten van proefpartnerschappen voor mobiliteit. Conclusies van het Voorzitterschap december 2007 en juni 2007.
190 | CPB en SCP 2005.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
83
solidair zijn met vluchtelingen, optreden tegen illegale migratie (onder andere Fron-
tex), bijdragen tot het verbeteren van de situatie in het land van herkomst en ruimte
bieden voor debat over legale migratie en eventueel de invoering van ‘blue card’191.
De verdere ontwikkeling van dat beleid is van prioritair belang voor het aangaan van
de uitdagingen en het grijpen van de kansen192 van migratie in een nieuw tijdperk
van mondialisering.
Ten behoeve van dat beleid moet ook worden gewerkt aan het vergemakkelijken van
de praktische samenwerking tussen de nationale asieldiensten, de grensbewakings-
diensten en met Frontex.193 Er moeten tegelijk Europese gemeenschappelijke afspra-
ken worden gemaakt over toegang, toelating, en rechten van verschillende groepen
arbeidsmigranten. De beslissing over het aantal toe te laten arbeidsmigranten moet
wel een nationale bevoegdheid blijven.
Verdrag van Lissabon en asiel- en migratiebeleid
In het Verdrag van Lissabon (artikel 77 lid 1 onderdeel c VWEU) is een geïn-
tegreerd systeem voor het beheer van de buitengrenzen als doel opgenomen. De
Unie kan met dit verdrag op basis van gekwalificeerde meerderheid maatregelen
vaststellen inzake paspoorten, identiteitskaarten en verblijfstitels, waarvoor de Unie
op grond van de huidige verdragen geen bevoegdheden heeft. Dit is een duidelijke
rechtsbasis voor de uniformering van identiteits- en reisdocumenten, indien dat
noodzakelijk wordt geacht.194 Het getuigt tevens van de vorderingen die na de inwer-
kingtreding van het Verdrag van Amsterdam zijn gemaakt door middel van de eerste
fase van harmonisatie van minimumnormen. Als gevolg daarvan is de weg vrijge-
maakt voor de tweede fase, een gemeenschappelijk asielbeleid.195
Het verdrag spreekt van een evenwichtige inspanning van de lidstaten op het hele
terrein van asiel, immigratie en grensbewaking.196 Dit kan worden gezien als een ver-
breding van het solidariteitsbeginsel. De ratio van de solidariteit is dat op deze terrei-
nen grote gemeenschappelijke belangen op het spel staan. Het Verdrag van Lissabon
introduceert op dit terrein besluitvorming volgens gewone wetgevingsprocedure.
Christendemocratie en asiel- en migratiebeleid
Binnen de christendemocratie is een rechtvaardig asiel- en migratiebeleid
vanuit solidariteit en publieke gerechtigheid onmisbaar. Solidariteit laat zien dat
mensen boodschap hebben aan elkaar. Solidariteit overstijgt grenzen, zowel van de
eigen sociale groep als van het eigen land. Gerechtigheid vergt een betrouwbare
191 | Europese ‘blue card’ voor de (tijdelijke) toelating van hoogopgeleide immigranten.192 | Zoals die van economische migratie. Conclusies van het Voorzitterschap maart 2008.193 | Het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de
buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004.
194 | Voor het verwezenlijken van het recht op vrij verkeer. Aldus artikel 77 lid 3 VWEU.195 | Artikel 78 VWEU. Artikel 79 VWEU biedt de rechtsbasis voor een gemeenschappelijk
immigratiebeleid. Kamerstukken II 2007-2008, 31384 (R 1850), nr. 3.196 | Artikel 80 VWEU.
DE BURGER EN EUROPA
84
overheid die op basis van vaste waarden de burger de zekerheid van de rechtstaat
moet bieden en duidelijke grenzen moet stellen. Het asiel- en migratiebeleid moet
helder en zonodig streng zijn. Met een Europees asielbeleid moet worden voorko-
men dat – door specifieke maatregelen van afzonderlijke lidstaten – de asielstromen
zich vormen naar het voor asielzoekers en mensensmokkelaars meest gunstige land.
Bovendien moet worden voorkomen dat landen eenzijdig een grootschalig generaal
pardon invoeren ter zake van illegalen. Het is niet wenselijk dat er binnen de EU
grote verschillen bestaan tussen het asiel- en migratiebeleid. Door het vrije verkeer
van personen zijn landen toch met elkaar verbonden.
De rol van de EU
Migratiebeleid: de Europese Unie moet geleidelijk gemeenschappelijke regels,
procedures en instrumenten introduceren voor een stapsgewijze totstandbrenging
van een gemeenschappelijke Europese benadering van immigratie. In die benade-
ring moet aandacht zijn voor de strijd tegen de maffia en georganiseerd groepen;
een streng optreden tegen illegale migratie; en een consequent beleid inzake legale
migratie met de nadruk op solidariteit en in alle gevallen met volledige eerbiediging
van menselijke waardigheid. Indien migranten illegaal in de EU blijven in plaats
van vrijwillig terug te keren nadat hun vergunning is verlopen, moet het land van
herkomst de betrokkenen overnemen. Dat is gemakkelijk te realiseren als er een
overnamebijeenkomst is afgesloten met het land van herkomst.
Daartoe is een dringende behoefte aan het harmoniseren van politieke en adminis-
tratieve immigratieprocedures in de lidstaten. Het immigratiebeleid moet bovendien
permanent worden geïntegreerd in het buitenlandsbeleid van lidstaten. De lidstaten
moeten hun politieke en economische betrekkingen met immigratielanden laten
bepalen door de manier waarop die landen met de immigranten omgaan. De EU
moet in haar betrekkingen met derde landen een gezamenlijke strategie formule-
ren waarin migratie een punt van wederzijdse prioriteit is waarvoor alle partijen
gemeenschappelijke antwoorden moeten zoeken. Voor het migratiebeleid moet
aandacht worden besteed aan de basis van de migratiestromen. Armoede, onrust
en niet aantrekkelijke economische perspectieven in veel ontwikkelingslanden
bewegen mensen tot immigratie. De Unie moet de samenwerking met derde landen
versterken en een toekomstgericht preventiebeleid ontwikkelen dat via economische
ontwikkelingsprojecten en andere acties de toestroom van illegale immigratie kan
bestrijden.
Bovendien moeten de buitengrenzen van de EU adequaat worden beschermd, vooral
door te verzekeren dat Frontex over de nodige middelen beschikt en door het ontwik-
kelingen van computersystemen op Europees niveau.
Er moeten gemeenschappelijke Europese oplossingen komen voor problemen van
illegale immigratie. Lidstaten moeten zich onthouden van grootschalige amnestie-
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
85
regelingen. Deze hebben namelijk door de mobiliteit van arbeidskrachten in de EU
ook een weerslag op andere lidstaten. De Europese instellingen moeten zich inzetten
voor het beter verspreiden van richtsnoeren over legale migratie, voor zover het gaat
om gezinshereniging, werkvergunningen en meest effectieve integratiebeleid.
Het is bovendien, met het oog op de mondiale vraagstukken, van belang dat de lid-
staten maatregelen introduceren die migratie van gekwalificeerde arbeidskrachten
zal vergemakkelijken. In dat verband kan door de invoering van een EU-arbeidsver-
gunning (de zogenaamde ‘blue card’) het vrije verkeer van kennis binnen Europa en
de overplaatsing van personeel binnen multinationals vergemakkelijkt worden. De
idee achter de ‘blue card’ is dat lidstaten kunnen besluiten een woon- en werkver-
gunning te verlenen aan bepaalde beroepsgroepen waar in die lidstaat behoefte
aan is. Dat zou kunnen worden afgestemd op de nationale of regionale context,
alsook op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Om de mobiliteit binnen de EU te
bevorderen is van belang grensarbeid toe te staan voor houders van een dergelijke
vergunning na twee jaar verblijf en werken in een lidstaat.197
Asielbeleid: de EU heeft behoefte aan een geharmoniseerde en transparante asiel-
procedure die betere controle van de binnenkomst van burgers van derde landen
mogelijk maakt. In dat beleid moeten duidelijke regels worden opgenomen voor
binnenkomst en de procedures voor de aflevering van visa voor lange termijn. Een
in duur beperkte asielprocedure moet een voortdurend uitstel van het definitieve
besluit door een veelvoud van beroepen vermijden; een procedure op verschillende
niveaus is onwenselijk. Bovendien moet de veiligheid van asielzoekers worden
gewaarborgd en moeten de lidstaten de nodige ruimte krijgen voor het voeren van
hun eigen beleid inzake het weigeren van asielaanvragers die niet als vluchteling198
te kwalificeren zijn.
Er is daarnaast behoefte aan een doeltreffend terugkeerbeleid voor mensen die op
een humane manier, met volledige eerbiediging van hun mensenrechten en waar-
digheid, teruggezonden kunnen worden. Dat beleid moet op gemeenschappelijke
normen gebaseerd zijn. Hiertoe heeft het Europees Parlement de ontwerp-Richtlijn
aangenomen over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor
de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied
verblijven (“Terugkeer”-Richtlijn). Deze voorziet in het harmoniseren van regelgeving
voor de terugkeer van illegale migranten, de vaststelling van normen voor detentie
en een aantal juridische garanties.199 De richtlijn moet vermijden dat illegalen syste-
matisch uitwijken naar landen die het meest nalatige beleid voeren. Om te kunnen
garanderen dat geweigerde asielzoekers snel en zonder onnodige bureaucratie kun-
197 | Zie artikel 19 lid 2 Europese Commissie 2007a.198 | Zoals overeengekomen op 28 juli 1951 te Genève (Geneve Conventies).199 | Het staat de lidstaten bovendien toe gunstiger normen toe te passen.
DE BURGER EN EUROPA
86
nen worden teruggestuurd naar het land van herkomst, moet de EU het sluiten van
‘terugnameovereenkomsten’200 met derde landen versterken. Zij moet bovendien
‘terugnameclausules’ opnemen in handels- en associatieovereenkomsten.
Het asielbeleid van de Unie hangt onlosmakelijk samen met een gemeenschappelijk
migratiebeleid, dat gefundeerd moet zijn op de bestrijding van illegale immigra-
tie. De Europese ministers van Justitie hebben in juli 2008 een nieuwe stap gezet
richting een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid. Zij werden het eens over
de principes van een Europees ‘Asiel- en immigratiepact’ dat een Europees verbod
op grootschalige amnestieverleningen behelst en een scherpere bewaking van de
Europese buitengrenzen en betere samenwerking bij de opvang van economische- en
kennismigranten. Het pact laat de lidstaten vrij te bepalen hoeveel immigranten
zij toelaten en onder welke voorwaarden. Het verbiedt alleen algemene en onvoor-
waardelijke amnestieverleningen, maar dit verbod is niet juridische afdwingbaar.
Een land dat daartoe overgaat, moet stringentere eisen aan amnestieverleningen
verbinden en die eerst in Europees verband afstemmen.
In het kort: het Verdrag van Lissabon heeft getracht de totstandkoming te vergemak-
kelijken van een eerlijk, streng en toekomstgericht immigratie- en asielbeleid dat
efficiënt en doeltreffend kan functioneren. Een dergelijk beleid is gebaseerd op het
beginsel van solidariteit. De Europese Unie moet met haar asiel- en migratiebeleid
erkende vluchtelingen steunen en de buitengrenzen openstellen voor mensen die
een lidstaat graag welkom wil heten. Bovendien moeten de lidstaten op het terrein
van asiel en migratie veel beter samenwerken, teneinde de hedendaagse uitdagin-
gen te overwinnen en de kansen te benutten.
Modernisering van de verzorgingsstaat; ambities voor 4.4 Nederland
De globalisering biedt nieuwe kansen voor burgers en ondernemingen en heeft
(door grotere handelsstromen en economische groei) de welvaart doen toenemen
in Europa en elders in de wereld. Maar de globalisering plaatst de EU ook voor
nieuwe vraagstukken in economisch en maatschappelijk opzicht en op het gebied
van milieu, energie en veiligheid. De globalisering van de economie beweegt de EU
tot versterking van haar internationale concurrentievermogen en tot moderniseren
van haar economie. Dat is ook het streven van de Lissabon Strategie. De EU moet de
globalisering gestalte geven in het belang van burgers en zich daarbij laten leiden
door de gemeenschappelijke waarden en beginselen. De interne markt blijft een
eerste voorwaarde voor groei en welvaart in de EU en voor het bevorderen van het
Europese concurrentievermogen. Dat is ook gebleken. De interne markt is een van de
grootste successen van de Europese samenwerking. Door de werking van deze markt
200 | Voor de terugkeer van personen die illegaal in een lidstaat verblijven.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
87
is de handel in de EU aanmerkelijk toegenomen, in Nederland nog meer dan gemid-
deld in de EU. Door handel wordt geprofiteerd van de specialiteiten van elk land
en kunnen landen vooral produceren waarin ze goed zijn en toegevoegde waarde
kunnen leveren. De bijdrage van de interne markt aan het bruto binnenlands product
(BBP) in Nederland is 4 à 6%,201 wat neerkomt op ongeveer 1500 tot 2200 euro per
inwoner per jaar. Op lange termijn kan het inkomen in Nederland zelfs 15% hoger
zijn dan zonder interne markt. In Nederland zijn 18% van de goederenexport en 12%
van de import, 5% van de handel in diensten, 19% van de totale buitenlandse directe
investeringen in Nederland toe te schrijven aan de interne markt.202
Europa wordt ook geconfronteerd met de gecombineerde vraagstukken van afne-
mende geboortecijfers en vergrijzing van de bevolking. De wisselwerking tussen
dalende geboortecijfers en toenemende levensverwachtingen leidt tot drastische
verandering in de omvang en de leeftijdsstructuur van de Europese bevolking. Naar
verwachting daalt de totale bevolkingsomvang vanaf 2020.203 Deze ontwikkelingen
zullen verregaande consequenties hebben voor de Europese economie alsmede voor
de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid, de zorg, immigratie etc. De vergrijzinggere-
lateerde uitgaven zullen stijgen waardoor er een druk zal ontstaan op de openbare
financiën in de EU. Door de demografische veranderingen zal het beroep op de
gezondheidszorg groeien en zullen de pensioenuitkeringen toenemen. Dit kan de
solidariteit tussen de generaties onder druk zetten, wanneer de lasten onevenre-
dig op de schouders van de jongere generaties komen te liggen. Als gevolg van de
vergrijzing zullen de overheidslasten in veel landen ondraaglijk worden, wanneer
geen hervormingen worden doorgevoerd. Niet tijdig hervormen kan leiden tot diepe
ingrepen op een later moment.204 In het geval de begrotingstekorten als gevolg van
hoge overheidsuitgaven langdurig blijven toenemen, ontstaat een negatieve spiraal
van schulden en toenemende rentebetalingen. Dit ondermijnt het potentieel voor
economische groei en brengt het functioneren van de euro in gevaar.205
De uitdaging is om goed voorbereid te zijn op de gevolgen van globalisering en
demografische veranderingen.206
Globalisering en interne markt
Voor het realiseren van deze opdracht is in de eerste plaats, en vooral met het
oog op onze concurrentiepositie in een globaliserende wereld, de voltooiing van de
interne markt van groot belang. Deze is nodig om in te kunnen spelen op de kansen
en de uitdagingen van de globalisering. De EU moet ervoor zorgen dat de Lissabon
201 | Het EU-gemiddelde was 2 à 3%.202 | Aldus CPB 2008.203 | Europese Commissie 2001.204 | Dit zal de pensioenen, de gezondheidszorg en de dienstverlening aan ouderen onder druk
zetten. Dit heeft grote negatieve gevolgen voor het toekomstige welzijn van gepensio-neerden en belastingbetalers.
205 | Zie SER 2002 en Europese Commissie 2006, p. 6 e.v.206 | Hierop lijkt Europa echter nog onvoldoende ingesteld.
DE BURGER EN EUROPA
88
Strategie vruchten afwerpt, de interne markt verder ontwikkelen en tegelijk een
sterke sociale dimensie waarborgen.
Hervormingen en de verzorgingsstaat
In de tweede plaats vraagt deze opdracht om hervormingen van de sociale
stelsels in de lidstaten. Deze hervormingen zijn niet zo zeer een nieuwe uitdaging
voor de Europese Unie in het algemeen, maar meer voor Nederland zelf. Vanwege de
nationale inbedding van sociale voorzieningen en de lokale voorkeuren is voldoende
nationale beleidsruimte van wezenlijk belang.
Deze opdracht is ook het streven van de Lissabon Strategie: “de meest concurrerende
en dynamische kenniseconomie van de wereld”.207 Dat streven is nodig voor het
behoud van een sterke concurrentiepositie en het unieke sociale model in de EU en
laat zich onder meer vertalen in het moderniseren van de verzorgingsstaat en het
bestrijden van sociale uitsluiting. Daarop wordt hierna ingegaan.
De verzorgingsstaat en demografische veranderingen4.4.1 De demografische veranderingen zijn een uitdaging voor alle lidstaten van de EU.
Hier kan een gereserveerd coördinerend of stimulerend Europees beleid wenselijk
zijn, aangezien de Europese economieën steeds verder onderling verweven raken.
Wanneer het slecht gaat met de Duitse economie merkt een open economie als
die van Nederland dat ook. En als het pensioenstelsel van Italië in crisis zou raken,
kan dat invloed hebben op de rentestand van de euro. Het functioneren van andere
verzorgingsstaten in Europa is door deze toegenomen onderlinge afhankelijkheid ook
van belang voor Nederland; en vice versa.
De gedeelde uitdagingen voor de EU-lidstaten stellen de huidige verzorgingsstaten
op proef.208 Een belangrijk vraagstuk voor de toekomst is dan ook in hoeverre ons col-
lectief gefinancierde sociale systemen (pensioenen, zorg, sociale zekerheid) behou-
den kunnen blijven.
Pensioenen
Als gevolg van de demografische veranderingen nemen de kosten voor het
handhaven van de huidige mate van solidariteit toe en krijgen we te maken met een
smallere beroepsbevolking en minder economische groei. De betaalbaarheid van de
pensioenen is Europabreed een probleem van de eerste orde. Het risico voor Neder-
land is dat de pensioenproblematiek van landen met een pensioenstelsel gebaseerd
op omslagdekking, zoals Duitsland, Frankrijk of Italië, zal worden afgeschoven via
een hogere inflatie en dus minder sterke euro, en daarmee zal leiden tot het wegzak-
ken van de waarde van opgebouwde pensioenvermogens in Nederland (of andere
landen), dat een kapitaaldekkingsstelsel kent.
207 | Conclusies van het Voorzitterschap maart 2000, p. 2.208 | WRR 2001b. RMO 2003.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
89
Om de sociale systemen betaalbaar te houden, kunnen nationale hervormingen
nodig zijn. Op Europees niveau is het van belang dat er een solide monetair beleid
gevoerd wordt, via het beleid inzake de Economische Monetaire Unie – het Stabili-
teitspact; dus niet direct via het aanpassen van het sociaal beleid van lidstaten. De
lidstaten moeten zich inzetten voor een Europa met gezonde overheidsfinanciën;
dat biedt namelijk de garantie van goede sociale zekerheid en rechtvaardigheid
voor alle generaties. Ter bescherming van de monetaire stabiliteit zijn de lidsta-
ten verdragrechtelijk gebonden aan het vermijden van buitensporige tekorten. Zij
moeten trouwens zien te voorkomen dat die tekorten leiden tot een zwakke(re) euro.
Nederland moet zich in het bijzonder inzetten voor het behoud van de waarde van de
Nederlandse pensioenen; daar maken ook de burgers zich zorgen om.
De lidstaten kunnen elkaar op basis van afspraken over de coördinatie van het
sociaal-economische beleid aanspreken op de voortgang bij de adequate voorbe-
reiding op de toekomstige budgettaire druk. Wel moeten de lidstaten zelf beslissen
hoe en in welke mate zij instrumenten willen inzetten om de vergrijzingsdruk op de
openbare financiën adequaat op te vangen.
Gezondheidszorg
De demografische ontwikkelingen zijn ook van invloed op de gezondheidszorg,
die in Nederland als een sociaal grondrecht gelden. De overheid heeft als taak de
toegankelijkheid van de noodzakelijke zorg voor iedere burger te garanderen. Dit
betreft de financiële toegankelijkheid, de bereikbaarheid en een goede kwaliteit van
de zorg. Financiële toegankelijkheid gaat uit van solidariteit; het dragen van elkan-
ders lasten. In de zorg moeten jongeren solidair zijn met ouderen (risicosolidariteit),
gezonden met zieken en welgestelden met minder bedeelden (inkomenssolidariteit).
Voor het CDA is deze solidariteit het uitgangspunt bij haar zorgbeleid en moet zij te
allen tijde gegarandeerd zijn. Zij is een van de verworvenheden van ons zorgstelsel,
die te kostbaar is om uit handen te geven.209
De komende jaren zullen het beroep op de gezondheidszorg en daarmee ook de
kosten alsmaar toenemen. Meer ouderen die gemiddeld ouder worden (dubbele
vergrijzing) betekenen een toename van het aantal mensen dat langdurig zorg nodig
heeft. Met de huidige verschraling van de zorg en het gebrek aan personeel om
de zorg te leveren is de zorg voor ouderen in onze welvaartsstaat nu al onder druk
komen te staan. De verwachting is dat het aandeel ouderen (65+) in 2050 circa 50%
van de bevolking zal bedragen. Dat is een grote uitdaging waaraan Nederland het
hoofd moet kunnen bieden. In de hervormingen die nodig zijn moet ruimte zijn voor
kleinschalige en nieuwe initiatieven van zorgaanbieders. Vanuit christendemocra-
tisch oogpunt is die ruimte vooral ook gewenst omdat kleinschaligheid goede voor-
waarden biedt voor zorg op maat, aandacht en betrokkenheid. Traditioneel koppelt
de christendemocratie aan dit streefbeeld het ordeningsbeginsel van de gespreide
209 | Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2000.
DE BURGER EN EUROPA
90
verantwoordelijkheid. Daarnaast moet het zorgstelsel prikkels bevatten die innovatie
uitlokken. Vernieuwing is nodig om de kwaliteit te verhogen, arbeid te besparen en
uiteindelijk ook de kosten te matigen.
Nederland moet zich sterk maken voor het behoud van ons eigen stelsel van pensioe-
nen en gezondheidszorg, zonder daarbij de economische en financiële stabiliteit van
de EU in gevaar te brengen. Dat kan men realiseren door de noodzakelijke hervor-
mingen zowel te richten op de demografische uitdagingen alsook op de ambitie
om de waarde en het eigenen van de pensioenen te behouden en een adequate en
betaalbare mate van zorg te garanderen. Die hervormingen moeten in conformiteit
zijn met de overeengekomen Europese afspraken en regels (zoals die van de interne
markt en de EMU).
Stimuleren werkgelegenheid
Ook het stimuleren van werkgelegenheid kan daartoe een bijdrage leveren.
Door de interne markt verder te ontwikkelen, de mededingingsregels toe te passen,
prioriteit te geven aan de kwaliteit van regelgeving en door het beleid voor sociale
cohesie, kan de strategie van Lissabon de voorwaarden creëren om capaciteiten,
kwaliteiten en productiviteit op elke leeftijd te benutten. De werkgelegenheid kan
worden gestimuleerd door meer en beter onderwijs en door regelingen voor ‘levens-
lang’ leren en ook door het verbeteren van het integratiebeleid van immigranten in
Europa. Ook meer flexibiliteit met betrekking tot werktijd en carrièreplanning van
werknemers kan bijdragen aan een hogere werkgelegenheid.
Solidariteit tussen generaties vraagt om het betaalbaar en toegankelijk houden
van het sociale zekerheidsstelsel. Ook en vooral in de toekomst als de vergrijzing
zich krachtiger gaat aftekenen. Alleen als de kosten kunnen worden gedekt, is het
behoud van ons huidige sociaal beleid consequent en geen gevaar voor de financi-
ële en sociale stabiliteit in de EU. Dat vraagt om hervormingen binnen het sociale
zekerheidsstelsel van individuele lidstaten, die gekenmerkt worden door specifieke
tradities en voorkeuren. De ambitie is om deze hervormingen zoveel mogelijk in lijn
te laten zijn met onze nationale wensen, zonder daarbij het belang van de EU te
ondermijnen. De lidstaten moeten zelf de verantwoordelijkheid dragen; de EU kan
voor zover mogelijk ondersteunend optreden.
Publieke voorzieningen en interne markt4.4.2 Hiervoor werd aangegeven dat de uitdagingen van globalisering en het Europese
streven naar de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld
modernisering van de verzorgingsstaat tot gevolg heeft. Een van de belangrijkste
aspecten van de verzorgingsstaat is de regulering van publieke voorzieningen.
De EU heeft in het kader van publieke voorzieningen, vanwege het subsidiariteitsbe-
ginsel, verhoudingsgewijs beperkte bevoegdheden. Zij kan wel op een meer indirecte
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
91
wijze een rol spelen bij dat beleid. In de eerste plaats kan de regelgeving rondom
interne markt, mededinging en staatssteun de inbedding en organisatie van publieke
diensten beïnvloeden.210 In de tweede plaats kan het vrije verkeer van personen
daarop van invloed zijn. Dat geeft EU-burgers toegang tot de arbeidsmarkt in andere
lidstaten en tot op zekere hoogte tot sociale zekerheid. Hierdoor kunnen werknemers
uit andere lidstaten die in Nederland gewerkt hebben, na ontslag ook beroep doen
op een uitkering. Ook kunnen Europese burgers met een economische binding met
Nederland aanspraak maken op studiefinanciering en uitkeringen ‘meenemen’ naar
en pensioenen genieten in andere lidstaten.211
Een sterke interne markt en de ontwikkeling van publieke diensten kunnen in begin-
sel uitstekend samengaan, dat vindt althans de Europese Commissie. Zij is ervan
overtuigd dat een open en concurrerende interne markt en de ontwikkeling van
diensten van algemeen belang verenigbare en wezenlijke doelstellingen zijn in de
ontwikkeling van het ‘project européen’. Binnen de interne markt worden publieke
belangen op verschillende manieren gewaarborgd.212 Desalniettemin betekent de
functionele uitleg van de vrije verkeren dat zij ook een uitwerking kunnen hebben
op sectoren die overwegend niet-economisch van aard zijn.213 De functionele uitleg
van de bevoegdheden van de Unie kan ook ertoe leiden dat een maatregel met een
interne markt rechtsgrondslag uitstraalt naar onderwerpen ter zake waarvan de
Unie geen of slechts beperkte wetgevende bevoegdheden heeft.214 Dat blijkt bijvoor-
beeld bij de gezondheidszorgsector. Het Europees recht bevat belangrijke randvoor-
waarden ten aanzien van de inrichting van het zorgstelsel.215 Deze randvoorwaarden
vinden hun grondslag in regels op het terrein van de interne markt. Het Hof van
Justitie geeft in zijn rechtspraak een brede interpretatie aan deze regels, met het
gevolg dat ook de zorgsector onder de reikwijdte van deze regels kan vallen.216 Ook
de pensioenen worden beïnvloed door de interne markt regels. De publieke compo-
nent van pensioenen ligt besloten in de verplichting door de overheid, die door het
210 | Zoals beleid inzake cultuur, onderwijs, gezondheidszorg en welzijn.211 | In het Coalitieakkoord (7 februari 2007) geeft Nederland aan ernaar te streven “afspra-
ken te maken over de verenigbaarheid van de interne markt-gedachte met de inrichting van publieke voorzieningen (o.a. pensioenen, sociale zekerheid, fiscaliteit, onderwijs en gezondheidszorg)”.
212 | Zie voor deze manieren de Vries 2005; de Vries 2006-6, p. 183-192; hoofdstuk XI van Kap-teyn - VerLoren van Themaat 2003; Mortelmans en van de Gronden 2001.
213 | Dit blijkt onder andere uit de jurisprudentie inzake studiefinanciering en patiëntenmobiliteit.
214 | Zoals het geval is bij de Televisierichtlijn, die raakt aan de mediapolitiek, en de Tabaksre-clamerichtlijn, die bescherming van de volksgezondheid nastreeft (en zaak C-380/03). De dubbelslag interne markt en volksgezondheid zien we ook bij de farmaceutische wetge-ving, zoals Richtlijn 2001/83.
215 | Zie het arrest Müller-Fauré (zaak C-385/99) en zaak C-157/99.216 | Zie voor meer hierover Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2003, p. 14; zaak
C-157/99; zaak C-372/04; zaak C-444/05.
DE BURGER EN EUROPA
92
Hof in 1999 op grond van artikel 86 lid 2 EG is aanvaard.217 Deze verplichtstelling is in
de Pensioenfondsenrichtlijn uitdrukkelijk erkend.218 Andere invloeden van de EU zijn
(nog) niet bekend; de achterliggende vraag is of een (collectief) aanvullend pensioen
primair als sociale voorziening of als financieel product moet worden behandeld.
In de Europese verdragen komt de term ‘publieke voorzieningen’ of ‘collectief
gefinancierde voorzieningen’ niet voor. Het EG-verdrag refereert louter naar ‘dien-
sten van algemeen economisch belang’, zoals post, energie, telecommunicatie,
bepaalde vormen van hoger onderwijs, audiovisuele diensten, sociale woning-
bouw en bepaalde zorgdiensten. Deze dienen te worden onderscheiden van ‘niet-
economische diensten van algemeen belang’, zoals justitie, politie, rechtspraak en
drinkwatervoorziening. Het begrip ‘diensten van algemeen economisch belang’ is
in de Europese verdragen niet gedefinieerd, terwijl ook de grens tussen economisch
en niet-economisch niet altijd even duidelijk is.219 Wel heeft het Verdrag van Lis-
sabon een apart protocol waarin expliciet wordt verwezen naar de bevoegdheid
van de lidstaten voor de inrichting van diensten van algemeen belang, zoals sociale
woningbouw en gezondheidszorg. Dit protocol maakt aan de ene kant duidelijk dat
Nederland veel vrijheid heeft bij het inrichting van zijn sociale woningbouwstelsel
en houdt rekening met de eigen geografische, sociale en culturele omstandigheden.
Aan de andere kant blijven de regelingen inzake staatsteun en mededinging onver-
kort van toepassing. Daar moet Nederland bij de inbedding van publieke voorzienin-
gen rekening mee houden. De ambitie is om ons sociaal stelsel zo vorm te geven dat
het aan de Europese voorwaarden (interne markt en staatssteun) voldoet en tegelijk
aan onze tradities en de voorkeuren van Nederlandse burgers beantwoordt.220
Dat dit kan, blijkt uit de invoering van het nieuwe zorgstelsel in 2006. Inmiddels
functioneert het tot grote tevredenheid van de burgers. Dat neemt zeker niet weg
dat van de zijde van de EU meer helderheid over de interpretatie van regelgeving
dringend is geboden, zodat lidstaten weten waar ze aan toe zijn wanneer men her-
vormingen wil doorvoeren. Hierna wordt deze ambitie aan de hand van een voor-
beeld – de inbedding van maatschappelijke ondernemingen – in kaart gebracht.
217 | Zaak C-67/96, zaak C-115/97 t/m 117/97 en zaakC-219/97. Aanvullende pensioenvoorzie-ningen zijn als zodanig geen publieke voorzieningen, aangezien zij privaat georganiseerd en gefinancierd zijn.
218 | Richtlijn nr. 2003/41/EG. Zie artikel 20 lid 1. Hiermee vormt deze richtlijn ‘een eerste stap op weg naar een op Europese schaal georganiseerde interne markt voor bedrijfspen-sioenvoorziening’; overweging 6 van de considerans.
219 | Het Hof van Justitie heeft een aantal diensten te licht bevonden om als ‘algemeen’ te worden gekwalificeerd, zoals lossen in havens (zaak C-179/90; zaak C-242/95; en zaak C-34/01-C-38/01), het beheren van auteursrechten (zaak C-7/82) en de landingsdiensten op luchthavens (zaak C-82/01).
220 | Zie verder Van Dijk 2007. Het Hof van Justitie rekent wel tot economische activiteiten van ‘algemeen belang’: de brievenpost, het transport op onrendabele lijnen, de ononderbro-ken levering van elektriciteit en gas en afvalverwerking; respectievelijk zaak C-320/91 en zaak C-340/99; zaak C-266/96; zaak C-393/92; zaak C-209/98. De lidstaten zijn inzake de inrichting van deze activiteiten in beginsel vrij.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
93
MAATSCHAPPELIJKE ONDERNEMINGEN EN INTERNE MARKT
Op basis van het beginsel van gespreide verantwoordelijkheid gaat de chris-
tendemocratie ervan uit dat activiteiten als opvoeden, onderwijzen of opkomen
voor goede arbeidsvoorwaarden alleen in niet-statelijke verbanden, zoals gezinnen,
scholen, vakbonden – origineel en vitaal kunnen blijven en tot hun recht komen.221
Vanuit de christendemocratische visie op de maatschappij wordt de aanwezigheid
van privaat initiatief als zeer wenselijk, en zelfs noodzakelijk, beschouwd. Het chris-
tendemocratisch denken beschouwt, behalve ‘staat’ en ‘markt’, het maatschappelijk
middenveld als een disciplinerend mechanisme in de samenleving.
Om die reden wil het CDA graag meer ruimte bieden aan maatschappelijk onder-
nemerschap: “instellingen die niet tot het domein van de staat behoren, die zich
ondernemend willen opstellen, maar uitdrukkelijk werken met een sociale missie”.222
Door hun taak in het algemeen belang en de sociale missie onderscheiden maat-
schappelijke ondernemingen zich van commerciële ondernemingen, die uiteindelijk
als doel hebben om dividend uit te keren aan hun aandeelhouders. Door ruimte voor
maatschappelijke ondernemingen kan het aanbod pluriform zijn en kleinschalig van
karakter, waardoor het nauw kan aansluiten bij de opvattingen en leefstijlen van
mensen. Aan deze ruimte kleeft echter een aantal Europeesrechtelijke vragen. Deze
raken de juridische randvoorwaarden van het streven van Nederland om bijvoorbeeld
de zorg op een privaatrechtelijke basis te herijken, alsook een discussie die over de
grenzen heen wordt gevoerd over de gezondheidspolitiek en de positie die christen-
democraten op dit vlak Europees breed (onder meer in EVP-verband) innemen.
Inbedding van maatschappelijke initiatieven en Europees recht
De betrokkenheid van maatschappelijke organisaties die publieke diensten
aanbieden zijn een belangrijk gegeven. Maar hun positie zou kunnen worden
uitgehold door Europese mededingingswetgeving. Deze gaat uit van een heldere en
strikte scheidslijn tussen markt en staat, terwijl Nederland juist een lange traditie
kent van mengvormen. Hierdoor kan het gebeuren dat Nederlandse maatschappe-
lijke ondernemingen worden onderworpen aan Europese mededingingsregels, wat
inhoudt dat hun activiteiten als economische activiteiten worden beschouwd en
de organisatie zelf als onderneming wordt gekwalificeerd in de zin van het mede-
dingingsrecht, terwijl er geen ruimte overblijft voor de overheid om vanwege het
bijzonder karakter van de dienstverlening publieke randvoorwaarden te stellen aan
de dienstverlening. De financiële relatie van de maatschappelijke onderneming met
de overheid kan dan worden onderworpen aan bepalingen van de interne markt om
221 | De christen-democratie geeft van oudsher voorrang aan de samenleving. Mensen zijn bereid om hun idealen en gerechtvaardigde belangen gezamenlijk een maatschappe-lijke spits te geven en zich met dat doel te organiseren. Een samenleving die dat niet honoreert en blijft steken in markt en staat verschraalt op den duur. Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2005, p. 99.
222 | Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2003, p. 14.
DE BURGER EN EUROPA
94
vast te stellen of er sprake is van staatssteun.223 De publieke vergoeding mag dan
slechts plaatsvinden voor zover de overheidsbijdrage nodig is om de gemaakte kos-
ten voor de dienst van algemeen belang te vergoeden. Als de overheid meer steun
geeft, is deze staatssteun en is er sprake van concurrentievervalsing met activiteiten
van ‘gewone’ ondernemingen.224 Deze vragen speelden bijvoorbeeld bij de discussie
over de nieuwe zorgverzekeringswet die in 2006 is ingevoerd door Balkenende II.
Discussie bestond over de vraag of de overheid aan private zorgverzekeraars mocht
verplichten om deel te nemen aan een vereveningsfonds. Een dergelijk verevenings-
fonds is noodzakelijk om de solidariteit tussen zieken en gezonden, tussen ouderen
en jongeren te waarborgen. Op zichzelf genomen kan het fonds als staatssteun
worden beschouwd, maar vanwege het algemene belang dat ermee is gediend, is
het geoorloofd. Behalve mogelijk staatssteun, speelde bij het zorgstelsel ook de
vraag of de overheid omwille van de solidariteit tussen ziek en gezond publieke
randvoorwaarden mocht stellen aan de zorgverzekering zelf. Zo zijn zorgverzekeraars
verplicht om aan iedereen het door de overheid vastgestelde verzekeringspakket aan
te bieden. Een (hoger) eigen risico mag niet verplicht worden, maar alleen als optie
worden aangeboden. Uiteindelijk bleken ook deze beperkingen, hoewel ze op zichzelf
genomen marktverstorend zijn, geoorloofd omdat ze in het algemene belang waren.
De EU onderkent dus wel de betekenis van maatschappelijke ondernemingen die
het algemeen belang dienen. In toenemende mate zoeken de Europese Commis-
sie en het Hof dan ook naar een evenwicht tussen economische basisregels van de
in het EG-verdrag nagestreefde marktwerking enerzijds en het respecteren van de
positie van maatschappelijke ondernemingen anderzijds. Het Hof van Justitie trekt
in sommige gevallen de conclusie dat een bepaalde activiteit niet economisch van
aard is (bijvoorbeeld het onderwijs), ook al staat er een vergoeding tegenover de
prestatie. Het heeft ook een aantal zogenaamde excepties ontwikkeld, gebaseerd op
het feit dat er zwaarwegende niet-economische belangen in het geding zijn en/of
dat lidstaten in grote mate zelf de bevoegdheid hebben om een stelsel in te richten
(zoals bij gezondheidszorg). Hoe dan ook blijft het Europees recht op dit snijvlak
van overheid en maatschappelijke organisaties die het ‘algemeen belang’ dienen
nog volop in ontwikkeling. Ook in de lidstaten is de relatie tussen overheid, markt
en maatschappelijke ondernemingen op terreinen als de zorg en het onderwijs nog
volop in ontwikkeling.225 Meer helderheid van de zijde van de Europese Commissie
over de interpretatie van regelgeving is wenselijk omdat lidstaten dan weten waar ze
aan toe zijn wanneer ze willen hervormen.
223 | In beginsel aanmeldingsplicht bij de Commissie: artikel 87 en 88 EG.224 | Het Hof van Justitie legde in het Altmark-arrest vast onder welke voorwaarden er geen
sprake is van staatssteun (zaak C-280/00).225 | Van de Gronden 2001. Europa waakt, voor zover op een maatschappelijk domein zowel
commerciële als maatschappelijke ondernemingen actief zijn, over de zogenaamde ‘level playing field’ (geen ongeoorloofde kruissubsidies, staatssteun etc.).
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
95
Maatschappelijke ondernemingen en huisvesting
Een van de belangrijkste categorieën ondernemingen die gekwalificeerd zijn als
‘maatschappelijke ondernemingen’ zijn woningbouwcorporaties. Zij bouwen sociale
huurwoningen en hebben in het verleden overheidssteun ontvangen om zo de huren
te kunnen verlagen en genieten nu nog het voordeel van een lagere rente door het
Waarborgfonds Sociale Woningbouw waarvoor de overheid borg staat. Ook kunnen
corporaties vaak de grond voor sociale woningbouw onder de marktprijs kopen van
gemeenten.226 Corporaties kunnen hierdoor en dankzij het opgebouwde vermogen
onder gunstige voorwaarden huizen verhuren aan mensen met een laag inkomen.
De Europese Unie heeft formeel geen competenties op het gebied van huisvesting.
Toch kunnen bepalingen inzake steunverlening indirect hun weerslag hebben op het
huisvestingsbeleid.227 De steun van de overheid zou als zodanig een verstoring van
de interne markt kunnen opleveren; indien de corporaties ten aanzien van bepaalde
activiteiten aan te merken zijn als ondernemingen. De vraag is dan of compensatie
geoorloofd is en zo ja in welke omvang. Woningcorporaties verrichten zowel com-
merciële activiteiten als zogenaamde diensten van algemeen economisch belang.228
Onder bepaalde omstandigheden kunnen ondernemingen die dergelijk diensten aan-
bieden aanspraak maken op staatssteun. Wanneer ondernemingen naast diensten
van algemeen economisch belang ook commerciële activiteiten verrichten, mogen
ze de staatssteun niet gebruiken voor hun commerciële activiteiten. Bovendien mag
de vergoeding van de dienst van algemeen belang d kosten ervan niet overschrijden.
De lidstaten kunnen in principe zelf bepalen wat ze onder diensten van algemeen
economisch belang verstaan. De Europese Commissie toetst slechts marginaal.
In 2005 constateerde de Europese Commissie naar aanleiding van een vraag van de
Nederlandse regering dat de Nederlandse woningcorporaties zich schuldig maakten
aan oneerlijke concurrentie.229 Volgens de Commissie hebben niet alle corporatieac-
tiviteiten een rechtstreekse relatie met de sociale doelgroep, is er geen duidelijke
scheiding tussen openbare dienstverplichtingen (maatschappelijke activiteiten) en
226 | Corporaties waren tot 2008 bovendien vrijgesteld van omzet- en vennootschapsbelasting.227 | Dit wordt geïllustreerd door het feit dat de discussie over de Nederlandse woningcorpora-
ties de laatste jaren ook een duidelijke Europese dimensie heeft gekregen. De EU kan ook op een andere manier dat beleid beïnvloeden: economische parameters, die door het EU-beleid worden beïnvloed (zoals inflatie, rente en economische groei), kunnen eveneens voor het wonen relevant zijn. Zo wordt huisvesting en huisvestingsbeleid binnen de ver-schillende beleidsterreinen waarop de EU actief is – zoals regionaal beleid, sociaal beleid, economisch beleid, milieubeleid – steeds meer als een belangrijk element onderkend. Dan is het huisvestingsbeleid geen doel op zich maar een middel om bepaalde sociale doelstellingen te bereiken, zoals het tegengaan van discriminatie en sociale uitsluiting, versterken van de positie van stedelijke regio’s, het verminderen van milieudruk etc. Dit wordt in dit rapport buiten beschouwing gelaten.
228 | Het gaat om ondernemingen die van de overheid een ‘rugzak om krijgen’ waardoor zij op de markt minder gemakkelijk kunnen overleven.
229 | De corporaties zouden commerciële verhuurders benadelen en moesten de huizen die worden bewoond door mensen met hogere inkomens verkopen.
DE BURGER EN EUROPA
96
commerciële activiteiten, en is er onvoldoende informatie beschikbaar over de finan-
ciële aspecten van de overheidssteun. Ook zou de Nederlandse sociale huursector
onevenredig groot zijn ten opzichte van de te huisvesten doelgroep.230 De Commissie
heeft naderhand uitgelegd dat het slechts gaat om de eis dat woningcorporaties een
zorgvuldige splitsing aanbrengen tussen de nieuwbouw van sociale huurwoningen
en van commerciële huurwoningen.231 Toch is vooralsnog niet volledig duidelijk of
de Nederlandse woningbouwcorporaties aan de Europese eisen voldoen. Enerzijds
heeft dat te maken met het feit dat de diensten van algemeen economisch belang
van de Nederlandse corporaties niet duidelijk zijn omschreven. Anderzijds is ook niet
duidelijk wat nou exact onder staatssteun moet worden verstaan.232
De ambitie is om de inbedding en de uitvoering van publieke diensten te laten
overeenkomen met de Europese voorwaarden, zonder daarbij het eigene van die
diensten te ondermijnen. In geval van woningbouwcorporaties kan de Nederlandse
overheid kiezen voor een stelsel waarbij een duidelijke scheiding is tussen de com-
merciële en de publieke diensten van de corporaties. De corporaties kunnen een
gescheiden boekhouding hanteren voor hun commerciële en publieke activiteiten.
Ook hier moet Nederland ten behoeve van ons eigen stelsel de grenzen van het Euro-
pees recht opzoeken en de ruimte voor eigen inbedding van de publieke diensten
volledig benutten.
Subsidiariteitsbeginsel4.5
De ambities van de EU en de uitdagingen waar de lidstaten voor staan, hebben
onder omstandigheden grote gevolgen voor de interne organisatie van de lidstaten.
In sommige gevallen moet de verantwoordelijkheid dichter bij de burger worden
genomen en zijn die gevolgen onwenselijk. Ons motto moet zijn: nationaal doen wat
nationaal kan, Europees wat Europees moet.
Het subsidiariteitsbeginsel geldt in Europees verband als een algemeen richtsnoer
voor de praktische taakverdeling tussen de Unie en haar lidstaten bij de uitoefening
van bevoegdheden op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen.
Dit beginsel houdt in dat regelgeving zo dicht mogelijk bij de burger, dus op het
laagst mogelijke niveau tot stand moet komen.
230 | Brief van Europese Commissie van 14 juli 2005. Zie ook Kamerstukken II 2004–2005, 29 453, nr. 20. FD 8 september 2005.
231 | FD 7 september 2005. Wel hebben de institutionele vastgoedbeleggers (IVBN) een klacht ingediend bij de NMa en de Commissie. Over deze klachten moeten de Commissie en de NMa nog beslissen. Zie voor een samenvatting van de klacht: Priemus 2007.
232 | In de corporatiesector zelf spelen enkele corporaties met de gedachte om uit het bestel te stappen omdat ze de voordelen van de overheidssteun niet vinden opwegen tegen de nadelen van de beperkingen die de overheid oplegt. De minister wil voor deze opting-out geen toestemming geven. Woningbouwcorporatie De Veste is daarom een juridische procedure begonnen om te bereiken dat ze het bestel kan verlaten. Waarschijnlijk zullen andere corporaties De Veste volgen wanneer uittreden uit het bestel mogelijk is.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
97
Dit beginsel wordt in het EU-verdrag expliciet in de considerans en de openingsbepa-
lingen genoemd, maar de omschrijving ervan is opgenomen in artikel 2 EU/5 EG.
Wat houdt het subsidiariteitsbeginsel in?4.5.1 Het subsidiariteitsbeginsel omvat de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de
Europese Unie en de lidstaten. De toepassing van dit beginsel op de bevoegdheden
van Unie is beperkt tot een aantal situaties. Het is niet van toepassing op terreinen
die in het geheel niet tot de bevoegdheid van de Unie zijn gerekend en terreinen die
tot de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie behoren en waarbij de lidstaten
geen ruimte hebben voor nationaal beleid.233 Het komt slechts ter sprake wanneer
het gaat om gedeelde beleidsterreinen waarop zowel de Unie als de lidstaten tot
handelen bevoegd zijn.
Subsidiariteit omvat drie aparte, maar wel gerelateerde, beginselen. In de eerste
plaats is de Unie enkel bevoegd op te treden voor zover de doelstellingen van dat
optreden niet voldoende doelmatig door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd.
Het tweede beginsel omvat de gedachte dat de Unie dient op te treden vanwege
de omvang en de gevolgen van dat optreden. Ten derde moet het optreden van
de Unie niet verder gaan dan strikt noodzakelijk voor het bewerkstelligen van
de verdragsdoelstellingen. De eerste twee delen van deze formulering omvatten
hetgeen de Commissie heeft aangeduid met de term ‘test of comparative efficien-
cy’.234 Deze toets heeft betrekking op de vraag: is het beter dat de Unie optreedt of
de lidstaten? Het derde onderdeel van subsidiariteit omvat een toetsing van het
proportionaliteitsbeginsel.
Volgens de leer van het optimale besluitvormingsniveau235 moet de Europese Unie
kunnen optreden ten aanzien van kwesties met grensoverschrijdend karakter of
met belangrijke grensoverschrijdende gevolgen, die de lidstaten op grond van het
territorialiteitsbeginsel of op grond van hun uitsluitend op hun nationale belangen
afgestemde beleid niet doelmatig kunnen controleren. Zo zullen Duitsland, België
en Frankrijk voor de bestrijding van de binnen hun grenzen veroorzaakte vervuiling
van de Moezel, de Maas of de Rijn, voor zover deze door de vestigingsplaats van de
betrokken vervuiler grotendeels voor Nederland ernstige gevolgen heeft, minder
belang hebben bij, en Nederland geen wettelijke mogelijkheden hebben tot effec-
tieve bestrijding. Het is echter niet de bedoeling dat de toepassing van de leer van
het optimale besluitvormingsniveau, gelet op de huidige mate van interdependentie
van belangen en de externe effecten van nationale wetten en beleidsmaatregelen,
leidt tot een vergaande centralisatie van bevoegdheden bij de EU. Een politieke afwe-
233 | Dit is bijvoorbeeld het geval op het gebied van visserij en handelspolitiek.234 | Mededelingen Europese Commissie1992.235 | Ontwikkeld door de econoom J. Tinbergen. Tinbergen 1977, p. 86; Tinbergen 1965.
DE BURGER EN EUROPA
98
ging van belangen en mogelijkheden van de afzonderlijke lidstaten en van de EU als
geheel is daarbij van belang.
Het loont de moeite om de definitie, afkomstig van de sociale doctrine van de katho-
lieke kerk uit de encycliek ‘Quadragesima Anno’ van 1931, hier te noemen: “Just as
it is gravely wrong to take from individuals what they can accomplish by their own
initiative and industry and give it to the community, so also it is an injustice and at
the same time a grave evil and disturbance of right order to assign to a greater and
higher association what lesser and subordinate organizations can do”.236
Voor christendemocraten betekent dit beginsel dat verantwoordelijkheden op een
zo laag mogelijk niveau worden neergelegd, zo dicht mogelijk bij de mensen die het
betreft. De overheid moet alleen die dingen doen die het individu of een groep van
individuen niet aankan. Hogere instanties moeten niet iets doen dat door lagere
instanties kan worden afgehandeld. De christendemocratie hanteert ook wel de term
gespreide verantwoordelijkheid. Die gespreide verantwoordelijkheid is van beteke-
nis omdat zij aangeeft dat activiteiten als opvoeden, onderwijzen, opkomen voor
goede arbeidsvoorwaarden of zorgen geen zaken zijn die primair tot het takenpakket
van de overheid behoren. In christendemocratische kring wordt wel gesproken van
originaire bevoegdheden. Die term geeft aan dat de genoemde activiteiten alleen
oorspronkelijk en vitaal blijven en tot hun recht komen in niet-statelijke verbanden:
respectievelijk het gezin, de school, de vakbond, de zorginstelling. De functies laten
zich met andere woorden niet zomaar van de organisatie loskoppelen. Gebeurt dat
wel en worden zij ondergebracht bij de markt of bij de staat dan gaat er iets wezen-
lijks verloren: dan commercialiseert bijvoorbeeld de zorg, dan verambtelijkt bijvoor-
beeld het onderwijs.
Als men het heeft over subsidiariteit, dan wordt over het algemeen gerefereerd aan
de ‘verticale’ subsidiariteit: de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen het
lokale, het regionale, het statelijke en het Europese niveau. Maar verantwoordelijk-
heden moeten niet alleen hiërarchisch, maar ook horizontaal tussen de verschillende
instanties worden verdeeld. Verbanden in de samenleving moeten de ruimte krijgen
om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Zoals ook het beginsel van ‘soevereiniteit
in eigen kring’ aangeeft, gaat het om de relatieve autonomie van maatschappelijke
verbanden en de principiële begrenzing van de taken van de overheid. Voor het eerst
werd voor die verantwoordelijkheid, door Giscard d’Estaing, de term ‘horizontale
subsidiariteit’ gehanteerd: vertrouwen geven aan de actoren in de samenleving,
zodat het vermogen van de sociale partners om op te treden wordt versterkt. Vanuit
de christendemocratische visie op de maatschappij wordt de aanwezigheid van pri-
vaat initiatief als zeer wenselijk, zelfs noodzakelijk beschouwd.
236 | Kapteyn – VerLoren van Themaat 2003, p. 116 e.v.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
99
Het subsidiariteitsbeginsel geeft, op basis van een beoordeling van schaalvoorde-
len of grensoverschrijdende externe effecten, aan wat de Europese Unie en wat de
lidstaten moeten regelen. Voor het inventariseren van deze externe effecten moet
worden onderzocht of het voor de Nederlandse samenleving verschil maakt als ten
aanzien van een bepaalde kwestie in één of meerdere lidstaten een andere beleids-
keuze wordt gemaakt dan in Nederland, of als het niveau waar het probleem wordt
aangepakt een ander en lager niveau is dan het Europese.
Het subsidiariteitsbeginsel kan echter meer zijn dan alleen een middel om in
de toekomst bepaalde terreinen te reserveren voor het nationale niveau of deze
vanwege de grensoverschrijdende externe effecten te reguleren op het Europese
niveau. Het kan ook betekenen dat de Europese Unie en de lidstaten via een proces
van zelfreflectie moeten onderzoeken of sommige beleidsterreinen niet beter van
het Europese zouden kunnen worden teruggeheveld naar het nationale niveau, en
andersom. De Europese Unie moet dan kijken op welke onderdelen van het gemeen-
schappelijk beleid de lidstaten weer zelf de verantwoordelijkheid op zich kunnen
nemen. Een dergelijke toepassing van het subsidiariteitsbeginsel heeft in het kader
van asiel- en migratiebeleid geleid tot het gedeeltelijk overhevelen van de verant-
woordelijkheden. Dat is in het verleden ook met betrekking tot het milieubeleid het
geval geweest. Gelet op de ontwikkelingen binnen de financiële dienstverlening, kan
het wenselijk en zelfs noodzakelijk zijn om op termijn de verantwoordelijkheid voor
financieel toezicht over te hevelen naar Europees niveau.
Subsidiariteitsbeginsel in de verdragen4.5.2 Vanaf begin jaren negentig werd binnen de Europese Unie in toenemende mate
gesproken over het ‘subsidiariteitsbeginsel’. Het werd eerst voornamelijk gebruikt
om de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en de Unie te beschrijven.
Dit katholiek sociale beginsel is voor het eerst in het EU-verdrag uitdrukkelijk ver-
woord.237 Zo werd het EG-verdrag, vooral op het aandringen van Duitsland, expliciet
uitgebreid met dit beginsel. Deze uitbreiding beoogde bij het proces van diepgaande
integratie verstarrende ingrijpen van de Unie te beperken. Het was een reflectie van
de doelstelling van een democratische Unie die dichter bij de burger zou moeten
staan. Deze Unie moest minder bureaucratisch en minder centralistisch worden.
Bij het Verdrag van Amsterdam werd een protocol over de toepassing van de prin-
cipes van subsidiariteit en proportionaliteit en over de rol van de nationale parle-
menten toegevoegd. Deze dwongen de Commissie om rekening te houden met het
subsidiariteitsprincipe bij wetgevingsvoorstellen en gaven de nationale parlementen
van de lidstaten de mogelijkheid om de naleving van het subsidiariteitsbeginsel te
controleren.
237 | Artikel 36 Verdrag van Maastricht.
DE BURGER EN EUROPA
100
Dat beginsel is ook in het Verdrag van Lissabon opgenomen. In dit verdrag wordt
de rol van de nationale parlementen verder uitgebreid ten opzichte van de hui-
dige situatie. De parlementen kunnen binnen een termijn van acht weken (in het
Grondwettelijk Verdrag zes weken) ontwerp-wetgevingsteksten behandelen en een
gemotiveerd advies ter zake van de subsidiariteit uitbrengen. Daarnaast is de huidige
procedure aangevuld met een versterkt controlemechanisme. Dit controlemecha-
nisme kan als volgt worden weergegeven:
Voorstel Commissie
↓
Nationale Parlementen nemen voorstel Commissie binnen termijn van 8 weken
in ogenschouw inzake de subsidiariteit van het voorstel
↓ ↓ ↓
< 1/3 nationale parlementen maakt bezwaar op grond van
subsidiariteitsoverwegingen
↓
(zgn. ‘Gele kaart’ uit het EGWV)
Tussen 1/3 en een gewone meerderheid nationale parlementen maakt bezwaar
op grond van subsidiariteit
↓
Een gewone meerderheid van de nationale parlementen maakt bezwaar op
grond van subsidiariteit
↓
Voorstel kan in behandeling worden genomen
Commissie dient voorstel in heroverweging te nemen en moet haar besluit
motiveren
↓
Commissie dient voorstel in heroverweging te nemen. Zij kan voorstel intrek-
ken, amenderen of handhaven
↓
Voorstel wordt:
gehandhaafd, gewijzigd of ingetrokken
Indien Commissie besluit haar voorstel te handhaven, dient zij dit besluit en de
reactie van nat. parlementen aan EP en Raad te sturen
↓ ↓
EP (eenvoudige meerderheid) deelt oordeel nationale Parlementen
↓
Raad (55%) deelt oordeel nationale parlementen
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
101
↓
Voorstel wordt niet in behandeling genomen
Voorstel wordt niet in behandeling genomen
In het Verdrag van Lissabon zijn de mogelijkheden voor nationale parlementen bij de
toetsing van het subsidiariteitsbeginsel versterkt. De volgende paragraaf zal ingaan
op de effecten van het integratieproces en de rol van het subsidiariteitsbeginsel in de
verdeling van verantwoordelijkheden.
De effecten van Europese integratie en subsidiariteit4.5.3 Op terreinen waar sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid238 is de subsidia-
riteitstoets een middel om de verantwoordelijkheden in Europa te verdelen en daar
neer te leggen waar ze het beste kunnen worden gedragen.
Uit voorgaande paragrafen is duidelijk geworden dat Europees optreden in veel
gevallen wenselijk is, zoals voor het bestrijden van grensoverschrijdende criminali-
teit of voor het bevorderen van innovatie en technologische vooruitgang. Daarnaast
blijkt uit het voorgaand dat het EG-verdrag zelf en veel Europese regelgeving veilig-
heidsmechanismes bevatten in de vorm van excepties om de vrijheid van lidstaten
bepaalde gebieden zelf te reguleren, te waarborgen.
Maar er zijn ook terreinen waar de verantwoordelijkheid hoofdzakelijk of exclusief bij
de lidstaten moet liggen, gedacht kan worden aan het onderwijs- en zorgstelsel.
Zoals gezegd is deze verdeling van verantwoordelijkheden in de meeste gevallen in
de verdragen vastgelegd of via een subsidiariteitstoets geregeld. Desalniettemin is
niet uigesloten dat Europese wetgevingsvoorstellen zich in bepaalde gevallen toch
uitstrekken tot beleidsterreinen die tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren. Dit
verschijnsel lijkt groeiende. Zo heeft de Europese Unie in het kader van de interne
markt grote autonomie en heeft zij een groot aantal regels in het leven geroepen
die, met het oog op een betere werking van de interne markt, de condities binnen
de lidstaten harmoniseren. Harmonisatievoorstellen kunnen zich echter ook uitstrek-
ken tot terreinen waar lidstaten beter geplaatst zijn. Het subsidiariteitsbeginsel is
in de praktijk daardoor minder eenduidig, dan het op het eerste gezicht lijkt. Zelfs in
situaties waar de bevoegdheden bij de lidstaat liggen, zoals zorg en onderwijs, kan
het Europese recht via de harmonisatiebevoegdheden veel invloed uitoefenen op de
betreffende terreinen. Wat is de achtergrond van dit onbedoelde effect?
–
•
238 | Op terreinen die tot de exclusieve bevoegdheid van de EU of de lidstaten behoren, speelt het subsidiariteitsbeginsel geen rol. Op die terreinen behoeft geen afweging te worden gemaakt van schaalvoordelen of grensoverschrijdende externe effecten. Daar is al con-sensus over bereikt en deze is in de verdragen vastgelegd.
DE BURGER EN EUROPA
102
Harmonisatiebevoegdheid
De Europese Unie heeft harmonisatiebevoegdheden in het kader van de interne
markt, maar ook met betrekking tot het milieubeleid, het sociaal beleid en de
consumentenbescherming. Deze bevoegdheid stelt de lidstaten als communautaire
wetgever in staat wetgevingen nader tot elkaar te brengen als er sprake is van
belemmeringen van de interne markt.239
De instelling en goede werking van de interne markt heeft lange tijd voorop gestaan.
Ter bevordering daarvan hebben de lidstaten liberaliserende maatregelen aange-
nomen die gericht zijn op het opheffen van de grenzen die door nationaal recht
worden opgeworpen (negatieve integratie). Tevens konden zij door het instellen van
regulerende maatregelen de instelling en werking van de gemeenschappelijke markt
stimuleren (positieve integratie).
De lidstaten als communautaire wetgever ontlenen hun algemene harmonisatie-
bevoegdheden aan de artikelen 94 en 95 EG. Het eerste artikel kan louter door het
instellen van richtlijnen harmonisatie van een bepaald terrein teweeg brengen,
terwijl artikel 95 EG alle maatregelen kan toepassen. Beide artikelen hebben respec-
tievelijk betrekking op de instelling en de werking van gemeenschappelijke markt en
de interne markt; artikel 95 EG heeft een ruimere werkingssfeer.240
Expliciete uitsluiting
Van de werking van artikel 95 EG wordt wel een aantal terreinen expliciet uitge-
sloten. Tevens bevat dit artikel een uitsluitingsclausule voor bepaalde beleidsterrei-
nen. Voor aangelegenheden betreffende fiscaliteit, het vrije verkeer van personen en
de rechten en belangen van werknemers is dit artikel niet van toepassing. Voor deze
terreinen blijft artikel 94 EG de rechtsgrondslag, mits geen specifieke bevoegdheden
elders in het EG-verdrag zijn opgenomen.
De uitsluitingsclausule
De uitsluitingsclausule is opgenomen in het vierde lid van artikel 95 EG en
bepaalt dat lidstaten, ook na harmonisatie, het recht behouden om afwijkende nati-
onale regels te handhaven. Deze nationale regels dienen hun rechtvaardiging wel te
vinden in het belang van de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare
orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of
239 | Dit laatste is harmonisatie in ruimere zin en stelt niet de werking van de interne markt centraal maar het gestalte geven aan een gemeenschappelijk beleid op bepaalde, door het EG-verdrag aangeduide, terreinen.
240 | Alhoewel in deze twee artikelen gekozen is voor verschillende terminologieën, heeft het Hof van Justitie deze beide als synoniemen aangemerkt. Zaak C-41/93. Artikel 95 heeft voorrang in het geval beide artikelen voor een specifiek onderwerp kunnen worden gebruikt. Zodoende is artikel 95 EG geëvolueerd tot een algemene bepaling voor het beheer van de gemeenschappelijke of interne markt en komt artikel 94 EG een restfunctie toe.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
103
planten, het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van
bescherming van de industriële en commerciële eigendom of belangen die ver-
band houden met het milieu of het arbeidsmilieu. Deze uitzondering moet worden
onderworpen aan de controle van het Hof van Justitie en die van de Commissie;241 de
Commissie moet daartoe haar toestemming geven.
Specifieke harmonisatie en algemene harmonisatie van artikel 95 EG; exacte
afbakening
Naast deze algemene harmonisatiebevoegdheid bevat het EG-verdrag voor een
aantal onderdelen van de interne markt bijzondere bevoegdheden tot harmonisa-
tie.242 Een exacte afbakening tussen deze specifieke harmonisatiebevoegdheden en
de algemene bevoegdheid is een gecompliceerd proces. Het Hof van Justitie243 heeft
echter in een aantal uitspraken een algemeen afbakeningscriterium ontwikkeld.
De praktische toepassing van dit criterium is niet altijd even duidelijk.244 In artikel
95 EG zit volgens het Hof geen algemene bevoegdheid tot reglementeren van de
interne markt besloten; dat druist immers in tegen de tekst van dit artikel en is ook
in strijd met het beginsel dat het bij de bevoegdheden van de EU om toegekende
bevoegdheden gaat.245 Voor de toepassing van artikel 95 EG moet sprake zijn van
besluiten met als essentie het wegnemen van belemmeringen in het vrij verkeer van
goederen en diensten en besluiten met als essentie het beëindigen van merkbare
mededingingsdistorsies.246
Of en in hoeverre harmonisatiehandelingen tot doel hebben de werking van de
interne markt te bevorderen, dient te worden beantwoord aan de hand van de
kenmerken van de betreffende markt en een analyse van artikel 95 EG. Hierbij zal
de essentie van de regeling in kwestie bepalend zijn voor de vaststelling van de wel
of niet correct gebruikte rechtsbasis, de zogenaamde ‘zwaartepunttheorie’. Om te
bepalen waar de essentie van een handeling op is gericht, moet gekeken worden
naar de ontstaansgeschiedenis, het doel en de inhoud van de betreffende regeling.
Doel en inhoud kunnen los worden geanalyseerd maar dienen uiteindelijk als een
geheel te worden gezien om het zwaartepunt te achterhalen.247
Negatieve harmonisatieclausule
De werking van artikel 95 EG wordt daarnaast begrensd door de zogenaamde
negatieve harmonisatieclausules die op bepaalde beleidsterreinen harmonisatie
uitdrukkelijk uitsluiten. Deze uitsluiting geldt inzake onderwijs, beroepsopleiding,
cultuur en volksgezondheid.248 Op deze terreinen kunnen slechts harmonisatiemaat-
regelen worden aangenomen voor zover de inhoud van de maatregel voldoende
241 | Zaak C-41/93, r.o. 24.242 | Artikelen 40, 47, 52 EG.243 | Zie zaak C-178/03; zaak C-376/98.244 | Van Ooik 1999, p. 483; van Nuffel 2000, p. 180 e.v.; zaak C-45/86.; zaak C-178/03.245 | Zaak C-376/98, r.o. 83 en 84. Het zogenaamde rechtsbasis- en attributiebeginsel.246 | Zaak C-376/98.247 | Zaak C-376/98, r.o. 83 e.v. Mortelmans en van Ooik 2001.248 | Respectievelijk artikel 149 lid, 150 lid 4, 151 lid 5 en 152 lid 4 sub c EG.
DE BURGER EN EUROPA
104
aanknopingspunten met de werking van de interne markt vertoont. Anders zou het
uitdrukkelijke harmonisatieverbod uiterst gemakkelijk kunnen worden omzeild.
Impliciet harmoniserende werking
Hoewel op bepaalde terreinen de harmonisatie van nationale wetgevingen
expliciet is uitgesloten, kunnen in sommige gevallen maatregelen wel daarop
harmoniserend werken. De Unie (dat wil zeggen de lidstaten als communautaire
wetgever) is in de woorden van het Hof van Justitie bevoegd om alle noodzakelijke
maatregelen toe te passen voor de doeltreffende toepassing van de regelingen op
het gebied van de gemeenschappelijke beleidsterreinen, waartoe zij bevoegd is.
Zo bestaat er voor het harmoniseren van de nationale strafrechtsystemen geen uit-
drukkelijke mogelijkheid in het EG-verdrag, doch kan vanwege een ruime interpreta-
tie van Europese regels ook maatregelen worden aangenomen die het strafrechtsys-
teem van de lidstaten treffen. De expliciet uitgesloten strafrechtelijke bevoegdheid
in het kader van de eerste pijler kan impliciet worden afgeleid uit de communautaire
bevoegdheden van de Unie op de gemeenschappelijke beleidsterreinen. Mits vol-
daan aan de eisen die het Hof van Justitie daaraan stelt.249 Ook bijvoorbeeld op het
terrein van diensten van algemeen economisch belang, die primair tot de kerntaken
van de lidstaten en derhalve tot hun interne aangelegenheden worden gerekend,
kunnen op basis van de doeltreffendheid van de interne markt regulerende (harmoni-
serende) maatregelen worden aangenomen.
Die impliciet harmoniserende werking is bovenal van belang als het gaat om de
effecten van de interne markt regelgeving op terreinen die primair niet onder de
bevoegdheden van de EU vallen. Die effecten zijn bij de bespreking van de moderni-
sering van de verzorgingsstaat besproken. Hier wordt daar nader op ingegaan.
–
•
Gevolgen harmonisatie interne markt
De regelgeving in het EG-verdrag inzake de interne markt heeft grote gevolgen voor
de inrichting en uitoefening van bepaalde activiteiten. Impliciete werking van het
Europees recht vindt bovenal plaats op terreinen die beïnvloed worden door de
verdragsbepalingen van de interne markt. De bevoegdheid van de EU om regelingen
in het leven te roepen is limitatief opgesomd in de relevante verdragen. Op bepaalde
terreinen, zoals de gezondheidszorg in artikel 152 EG, heeft de EU slechts in zeer
beperkte mate regelgevende bevoegdheden. In sommige gevallen is uitdrukkelijk
bepaald dat bij het optreden van de Europese Unie de verantwoordelijkheid van
249 | Zie voor de voorwaarden zaak C-176/03, r.o. 48.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
105
de lidstaten, zoals bij de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en
geneeskundige verzorging, volledig wordt geëerbiedigd.250
Aangelegenheden van de interne markt hebben vaak raakvlakken met beleidsterrei-
nen waarin niet-economische belangen centraal staan, zoals de zorg, het onderwijs,
de huisvesting en de pensioenen. Het is de Europese Unie dan ook toegestaan om
regelgeving vast te stellen die zowel aspecten van de interne markt/vrij verkeer
regelt als aspecten van andere beleidsterreinen, zolang de desbetreffende gemeen-
schapsregeling metterdaad het doel heeft de voorwaarden voor de instelling en de
werking van de interne markt te verbeteren.251 Het gaat hier wel steeds om besluiten
van de lidstaten als communautaire wetgever waar Nederland mee aan tafel zit en
in de meeste gevallen een besluit kan vertragen of tegenhouden.
In een Europese regeling die artikel 95 EG of een andere economische rechtsgrond-
slag heeft, worden economische en niet-economische belangen geregeld en tegen
elkaar afgewogen. Op deze wijze worden de concurrentievoorwaarden in de Europese
Unie zoveel mogelijk geharmoniseerd. Na harmonisatie van een bepaald onderwerp,
dienen het nationale beleid en regelgeving van de lidstaten in overeenstemming te
zijn met de desbetreffende Europese regelgeving. Het nationale beleid en regelge-
ving ter zake dienen dan in beginsel niet meer getoetst te worden aan de algemene
verdragsregels, maar aan de Europese harmonisatiemaatregel in kwestie.252
Harmonisatie en vrije verkeren
Zoals eerder aangeven hebben de (harmoniserende) bepalingen van het vrij
verkeer grote gevolgen voor het Nederlandse onderwijssysteem, zoals voor het stu-
diefinancieringsbeleid. De Europese ambities op het terrein van onderwijs, zoals de
erkenning van diploma’s en kwalificaties met als doel het bevorderen van mobiliteit
in de EU, beïnvloeden de inrichting van de onderwijssystemen en stuiten daarmee
op grote bezwaren. Deze bepalingen beïnvloeden bovendien de inrichting en organi-
satie van het Nederlandse zorgstelsel.
Mededinging en staatssteun
Ook de verdragsbepalingen met betrekking tot mededinging hebben grote
gevolgen voor de interne organisatie van de Nederlandse verzorgingsstaat. Vanwege
de ruime definitief in het EG-verdrag voor het begrip ‘onderneming’ – elke eenheid
die een economische activiteit uitoefent253 – is het mededingingsrecht op veel ter-
reinen van toepassing. Er zijn goede gronden aan te voeren voor de conclusie dat
organisaties, die bijvoorbeeld onderwijs, sociale woningen of zorgverzekeringen
aanbieden, eveneens als ondernemingen kunnen worden beschouwd, indien de
nationale wetgever bij de vormgeving van hun taken naast elementen van solidari-
250 | De inrichting van het zorgstelsel is een bevoegdheid van de lidstaten; artikel 152 lid 5 EG. Zie Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2003.
251 | Zie bijvoorbeeld zaak C-376/98 en zaak C-491/01.252 | Zie bijvoorbeeld zaak C-324/99; zaak C-5/77; zaak C-72/83; en zaak C-1/96.253 | Zaak C-41/90.
DE BURGER EN EUROPA
106
teit elementen van marktwerking heeft geïntroduceerd. In hoeverre een dergelijke
organisatie een onderneming is, volgt uit de mededingingsregels zoals geïnterpre-
teerd door het Hof van Justitie.254 Dus de mededingingsregels hebben gevolgen voor
andere, buiten de harmonisatiebevoegdheid vallende, terreinen.
Op grond van het mededingingsrecht zijn bepaalde typen van zelfregulering door
ondernemingen (‘convenanten’) problematisch, vooral wanneer deze zelfregulering
betrekking heeft op prijzen en op toegang tot de markt. In bepaalde gevallen, van-
wege het publieke belang, zijn dergelijke afspraken of overheidshandelingen, die pri-
mair de mededinging beïnvloeden, toegestaan.255 Maar verdragsbepalingen inzake
staatssteun kunnen verreikende gevolgen hebben voor de wijze van financiering
van activiteiten op het terrein van het onderwijs, zorg, huisvesting etc. In het geval
van onderwijs worden, op het moment dat onderwijsinstellingen, naast publieke
activiteiten, ook commerciële diensten aanbieden en daarmee een economische
activiteit verrichten, de staatssteunbepalingen van toepassing. Dan kan de onder-
steuning van de overheid bestempeld worden met ‘ongeoorloofde staatssteun’ in de
vorm van overcompensatie. Ook op het terrein van huisvesting hebben de regels van
staatssteun en mededinging grote gevolgen voor de inrichting van de Nederlandse
stelsels. Blijkens de jurisprudentie van het Hof van Justitie256 is in het mededingings-
recht wel plaats voor de inschakeling van het particulier initiatief ten gunste van
het algemeen belang. Maar de exacte voorwaarden waaronder die inschakeling kan
plaatsvinden, is nog onvoldoende duidelijk.
Politieke dynamiek van het subsidiariteitsbeginsel4.5.4 Het voorgaande illustreert dat het in Europa niet altijd helder is waar de EU nu over
(wil) gaat(n) of over zou moeten gaan en dat het subsidiariteitsbeginsel daar ook
geen eenduidig en helder zicht op kan geven.257 Dat beginsel is immers hooguit een
ordenende idee met betrekking tot wetgevingsinitiatieven (met de werking van
de verdragsbepalingen). Het vraagt in concrete gevallen altijd om een (politieke)
interpretatie. Ook de aanduidingen in het EG-verdrag die de inhoud en de reikwijdte
van het subsidiariteitsbeginsel bepalen – ‘(niet) voldoende’ en ‘beter’ – maken een
254 | Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2003, p. 91. Duitse ziekenfondsen zijn volgens het Europese Hof geen ondernemingen.
255 | Zie artikel 16 EG en het Groenboek 2003. In dit groenboek wordt een subtiel onderscheid gemaakt tussen diensten van algemeen belang en diensten van algemeen economisch belang. Voor de toepasselijkheid van de excepties van artikel 86 lid 2 EG-verdrag is dit onderscheid overigens niet van belang. Zie ook zaak C-475/99; zaak C-280/00.
256 | Zie zaak C-280/00.257 | Het grensoverschrijdende karakter van een bepaald vraagstuk hoeft niet te betekenen
dat de EU moet optreden. Neem bijvoorbeeld het buitenlands- en veiligheidsbeleid: als er nu één zaak grensoverschrijdend is en de hele Unie raakt en als er nu één zaak Europa (als blok) effectief zou kunnen maken, is het wel dat beleid. Toch willen vele staten de soevereiniteit niet opgeven bij het buitenlandse beleid en de NAVO niet beconcurreren op defensiegebied. Dat is een politieke benadering. Zie Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2007.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
107
politieke afweging van belangen mogelijk. Deze aanduidingen kenmerken een zekere
mate van beoordelingsvrijheid voor de betrokken instellingen.
Het subsidiariteitsbeginsel is een politiek ordenend principe binnen de EU, maar
“… it can also be more broadly understood as part of a language which attempts to
articulate and to mediate, albeit within this particular geographical and political
context, some fundamental questions of political authority, government and gover-
nance which arise in an increasingly interlocking and interdependent world”.258 Haar
legitimiteit is, naast in termen van parlementaire democratie, afhankelijk van of het
Europese beslissingsproces openstaat voor de eisen en de expertise van verschil-
lende belangen, de flexibiliteit van Europese ‘netwerken’ voor belangenbemiddeling
en de ‘overlegkwaliteiten’ van de interactie in comitologie.259
Tegelijkertijd kan dit principe soms ook worden gebruikt voor doeleinden waar het in
beginsel niet voor dient. Enerzijds omdat een verkeerde voorstelling van zaken over
geldende of voorgenomen regelgeving wordt gegeven. Anderzijds omdat de subsidia-
riteitstoets meer een politieke afweging is dan een inhoudelijke toetsing op subsidia-
riteit, waardoor het mandaat van de EU voor regelgeving sluipenderwijs kan worden
opgerekt of beperkt. Dit beginsel weerspiegelt de nadrukkelijke voorkeur voor
besluitvorming op het laagste niveau dat voor een bepaalde kwestie geëigend is. In
de praktijk kan dit soms betekenen dat concurrentie om een bevoegdheid ontstaat.
Het is bovendien zowel van belang in de verhouding tussen de EU en de lidstaten
(‘verticale’ subsidiariteit) als in horizontale verhoudingen. In die verhoudingen heeft
subsidiariteit voornamelijk betrekking op ruimte voor zelfregulering door sociale
partners respectievelijk door organisaties van producenten en consumenten.
Gebrek aan eenduidige antwoorden
Eerder werd aangegeven dat het beginsel van subsidiariteit geen eenduidige
antwoorden kan geven op vraagstukken van verantwoordelijkheidsverdeling. Moet
Europa bijvoorbeeld nu, om te voorkomen dat de vrije markt zal leiden tot een soci-
ale ‘race to the bottom’, één sociale ruimte kunnen afdwingen (één minimumloon,
minimumeisen aan bijstand) of juist niet? Vanuit de subsidiariteitsidee is namelijk
beide kanten op te argumenteren. Aan de ene kant kan men beredeneren dat, in
geval de minimale eisen worden overgelaten aan de lidstaten, beleidsconcurrentie
kan leiden tot telkens lagere standaarden. In deze redenering is, voor het afdwingen
van een gewenste hogere standaard, Europees optreden noodzakelijk. Aan de andere
kant is de redenering mogelijk dat lidstaten de minimale sociale standaard prima zelf
kunnen bepalen, dat harmonisatie voornamelijk de armere gebieden zal raken,260 en
dat beleidsconcurrentie rond sociaal beleid economische groei helemaal niet in de
weg staat.
258 | De Burca 1999, p. 3.259 | Scharpf 2000, p. 19.260 | Die armere gebieden zullen namelijk, vanwege de ‘hoge’ standaard, juist de hoge sociale
premies niet kunnen opbrengen.
DE BURGER EN EUROPA
108
Dat is ook te zien bij het debat over de gezondheidszorg binnen Europa. De vraag is
daarbij of, in de geest van het EG-verdrag, hiervoor de grenzen open moeten;261 ook
als dat betekent dat Roemeense ziekenfondsen of ziektekostenverzekeringen (dure)
behandelingen in andere lidstaten van de EU moeten betalen. Wederom is er aan de
ene kant veel voor te zeggen de grenzen te openen: dat leidt tot meer aanbod van
diensten, meer gezonde concurrentie en meer patiëntgerichtheid in de zorg. Om een
dergelijke doelstelling op een evenwichtige manier in Europa van de grond te laten
komen, is een Europees beleid noodzakelijk. Dan zou – voor diegene die het beleid
in deze richting wil sturen – een aantal zaken, krachtens het subsidiariteitsbegin-
sel, gecentraliseerd moeten worden. Aan de andere kant is een regering politiek
verantwoordelijk voor het handhaven van een infrastructuur waarin zorg voldoende
voorhanden is. De inrichting van dat stelsel wordt bepaald door de politieke keuzes
in die lidstaat. Op grond van deze redenering ligt de conclusie voor de hand dat een
regering zich zal inspannen om met behulp van het subsidiariteitsbeginsel, Europa
buiten de deur te houden. Anderzijds zal dat het voor de onderdanen moeilijker
maken te profiteren van een gemeenschappelijke markt gebaseerd op geharmoni-
seerde regels.
Het subsidiariteitsbeginsel is onderworpen aan politieke afweging, telkens als
het voor het afbakenen van de verantwoordelijkheden wordt ingeroepen. Het kan
wellicht wel de richting bepalen, alsmede de criteria voor het debat, maar dwingt
zelden tot eenduidige uitkomsten en het heeft een sterk politieke dynamiek . Het zijn
de nationale overheid en het parlement die inhoud kunnen geven aan dat politieke
en dynamische karakter van het subsidiariteitsbeginsel. Zij kunnen de wets- en
beleidsvoorstellen van de EU kritisch bekijken en zelf beoordelen of deze wenselijk
en noodzakelijk zijn. Daartoe moeten zij de subsidiariteitstoets tijdig inzetten, dus
voor het onomkeerbare punt in besluitvormingsproces van de EU. Het parlement
moet meer betrokken zijn in dat proces, zodat het systematischer en geinformeerder
in debat kan gaan met de overheid over Europese voorstellen voor regelgeving. Dan
kan Nederland de verantwoordelijkheid zo dicht mogelijk bij de mensen houden en
daarmee effectief inspelen op de ruimte die het subsidiariteitsbeginsel biedt voor het
behoud van de eigen culturele voorkeuren.
Conclusie4.6
Uitdagingen en ambities
De Unie kent van oudsher veel uitdagingen, waarop zij in de loop van tijd gro-
tendeels een antwoord heeft kunnen bieden. De resultaten uit het verleden kunnen
echter geen garantie bieden voor de toekomst. De EU moet ter beantwoording van
de vraagstukken van de toekomst samen met de lidstaten gericht zijn op hetzelfde
261 | In die zin dat verzekeringsmaatschappijen gehouden zijn om behandelingen over de grens altijd te betalen.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
109
doel, maar vanuit ieder zijn eigen verantwoordelijkheid. Lidstaten moeten beter
samenwerken én de burgers daarbij betrekken. De hedendaagse en toekomstige
vraagstukken vragen om een beter Europa. Dat betekent soms meer, soms minder
en soms een ander Europa. In het gemeenschappelijk optreden dienen de lidstaten,
optredend in het kader van de Europese Unie, een leidende rol te hebben en moeten
de lidstaten daartoe de nodige inspanningen leveren. Om de uitdagingen het hoofd
te kunnen bieden, is effectiviteit nodig. Alleen dan kunnen we de vraagstukken doen
voortbewegen tot daadwerkelijke verworvenheden voor de toekomst. Het Verdrag
van Lissabon beoogt die effectiviteit te realiseren.
De EU van vandaag wordt geconfronteerd met grote, grensoverschrijdende en rela-
tief nieuwe uitdagingen die nieuwe, grensoverschrijdende en omvangrijke uitwegen
vergen en waar een nationaal antwoord niet meer toereikend is. De onderwerpen
asiel, interne en externe veiligheid, migratie en grensbewaking en klimaat en ener-
gie zijn grensoverschrijdende en betrekkelijk nieuwe vraagstukken waar een Euro-
pees antwoord noodzakelijk is.
Buitenlands-, veiligheids- en defensiebeleid4.6.1 We moeten niet vergeten dat het vraagstuk van oorlog en vrede zal blijven bestaan.
De EU moet hierin gezamenlijk en eenduidig optreden. Het bewaren van vrede en
veiligheid, het beschermen van gemeenschappelijke waarden en het ontwikkelen
van democratie en eerbiediging van mensenrechten en rechtstaat zijn de belangrijk-
ste doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid. Om
adequaat te kunnen reageren op nieuwe uitdagingen dient het gemeenschappelijke
defensiebeleid te worden opgenomen in het GBVD. Het Verdrag van Lissabon beoogt
dit. De Europese Unie zal steeds moeten kiezen voor dialoog met de (omringende)
landen, steeds als dat nodig blijkt vanwege grensoverschrijdende spanningen die
de regionale stabiliteit in gevaar brengen. Een Europese veiligheidsstrategie moet
bovendien een uitgebreid veiligheidsbegrip stellen, waartoe ook politieke, economi-
sche, sociale en interculturele inspanningen behoren om conflicten te depolariseren
en op te lossen. Dat veiligheidsconcept moet in een later stadium de basis vormen
van een Europees defensiebeleid.
Innovatie4.6.2 Er zijn ook grote ambities op het terrein van innovatie en technologische vooruit-
gang. Tot op heden is minder vooruitgang dan beoogd geboekt bij de realisatie
van de doelstellingen die de Europese Raad in 2000 in dat kader formuleerde, de
zogenaamde Lissabon Agenda. Het is erg belangrijk dat de EU zich door middel van
onderzoeksprogramma’s richt op de belangrijkste maatschappelijke kwesties, zoals
de energievoorziening en de klimaatproblematiek. Er moet meer en efficiënter geïn-
vesteerd worden in onderzoek, creativiteit, innovatie en hoger onderwijs. Er moet
een ruimte van kennis worden ingesteld, met de nadruk op onderwijs en levenslang
DE BURGER EN EUROPA
110
leren. Bovendien moeten de onderzoeksinspanningen meer worden toegespitst op
nieuwe technologieën, waarbij de aandacht voor medisch onderzoek en belangrijke
projecten, zoals ‘Blue sky’ en GALILEO, en de gezamenlijke technologie-initiatieven
verder worden gestimuleerd. De nadruk moet liggen op nieuwe uitdagingen. De
belemmeringen voor het ‘vrije verkeer van kennis’ moeten worden verwijderd en
de grensoverschrijdende mobiliteit van onderzoekers, studenten, wetenschappers
en universitaire docenten en verdere uitvoering van de hervormingen van het hoger
onderwijs moet verder worden gestimuleerd.
Er dient een gemeenschappelijke infrastructuur te worden ontwikkeld voor weten-
schappelijk onderzoek, waarbinnen nationale onderzoeksprogramma’s op Europees
niveau beoordeeld moeten worden. Het is overigens niet zo dat het beleid ten
aanzien van wetenschappelijk onderzoek en innovatie alleen op Europees niveau
moet plaatsvinden. Er zijn veel terreinen waar de lidstaten op nationaal niveau hun
eigen beleid kunnen voeren. Grensoverschrijdend samenwerking blijft niettemin
van cruciaal belang, aangezien daarmee de knelpunten van innovatie en onderzoek,
zoals onvoldoende financiële middelen en een verdeelde aanpak, kunnen worden
bestreden.
Klimaat4.6.3 Dit geldt ook voor klimaat. Ter verwezenlijking van een beter milieu moet de EU
samen met de lidstaten een correcte toepassing en een adequaat toezicht op de
naleving van Europese milieuwetgeving bewerkstelligen. Economische groei en een
gezonder milieu moeten steeds beter op elkaar worden afgestemd. Tegen 2020 moet
het totale energieverbruik van de EU zijn verminderd. Daarnaast moeten de unila-
terale broeikasgasemissies zijn gedaald en dient het aandeel van duurzame energie
in de totale energieconsumptie te zijn toegenomen. De ambitie is om gezamenlijk
tot emissiereductie te komen en de milieukwaliteit te verbeteren, in het bijzonder in
stedelijke gebieden. Daartoe moet de EU investeren in brandstofkwaliteit en milieu-
bewuste voertuigen en in het verminderen van het gebruik van voertuigen. Om dit
te kunnen realiseren is het wenselijk de bijdrage van wetenschap en technologie aan
duurzame ontwikkeling te verhogen en te investeren in het bewuster maken van de
samenleving.
Energie4.6.4 Daarnaast moet de Europese Unie samen met de lidstaten met volle inzet werken
aan de opbouw van een EU-brede consensus over de grote lijnen van een geharmoni-
seerde en gecoördineerde energiepolitiek, waarbij alle aspecten – milieu, besparing,
duurzaamheid, leveringszekerheid, verbetering van de werking van de interne markt
– in onderlinge samenhang worden bezien. In het bijzonder moet de EU tezamen
met de lidstaten energiebesparingprojecten – gericht op innovatie en duurzame
energiewinning – stimuleren. Zij moet Europese noodmechanismen tot stand
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
111
brengen in geval van leveringscrisis. In haar beleid moet zij investeren in energie-in-
frastructuren om de Europese afhankelijkheid van ingevoerd gas te verminderen. Zij
moet solidaire energiebetrekkingen realiseren tussen de lidstaten. Dit hangt samen
met de verantwoordelijkheden van elke staat, de organisatie van de betrekkingen
met leverancierslanden (in het bijzonder Rusland en landen in het Kaspische gebied)
en betere energiedialoog op wereldniveau. Elke lidstaat dient zelf te kunnen beslis-
sen over de energiemix die hij wil hanteren. Wel moet het aandeel van duurzame
energie in de totale energieconsumptie toenemen. Het gebruik van biobrandstof
mag alleen worden ondersteund met het behoud van de voedselvoorzieningszeker-
heid en mits er duidelijke normen en certificering zijn om te garanderen dat de
biobrandstoffen duurzaam zijn. De werkelijke productie van koolstofdioxide van de
biobrandstoffen moet in kaart worden gebracht en de ontwikkeling van tweede
generatie brandstoffen moet ondersteund worden. De lidstaten moeten daarbij
biobrandstoffen vermijden die tot ontbossing of voedselproblemen kunnen leiden.
Elke lidstaat moet de geografische, economische, regionale en klimaatverschillen
tussen lidstaten respecteren, met de voorwaarde dat alle landen de emissiereductie
doelstellingen bereiken.
Grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme4.6.5 Ook het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme behoren tot
de ambities van de Europese Unie en deze moet zij (kunnen) realiseren. Op EU-niveau
moet een strategisch concept voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit
worden ontwikkeld en toegepast. Er moeten maatregelen worden voorgesteld om
meer inzicht te verkrijgen in georganiseerde criminaliteit en om preventie, onder-
zoek en samenwerking op dit gebied binnen de EU te verbeteren. Ook de interna-
tionale betrekkingen moeten worden verbeterd, vooral als het gaat om het delen
van inlichtingen. Er moet een duidelijk en stabiel kader worden ingesteld voor
de samenwerking tussen politie, justitie en douane en deze samenwerking moet
worden verbeterd. Europol en Eurojustmoetenvolledig worden ingezet en verder wor-
den ontwikkeld. De justitiële autoriteiten moeten grensoverschrijdend doelmatiger,
beter en effectiever samenwerken. Bovendien moet de samenwerking door middel
van wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken worden geïntensiveerd.
De buitengrenzen van de Unie moeten beter worden bewaakt. Een doeltreffende
bewaking van de externe grenzen van de Unie moet een gemeenschappelijk belang
van de lidstaten worden met een sterke en doeltreffend samenwerkende Europese
grenspolitie. Met de wijzigingen van het Verdrag van Lissabon kan de Europese Unie
op dit terrein effectiever en doeltreffender optreden en de hedendaagse uitdagingen
van open grenzen het hoofd bieden.
Asiel en migratie4.6.6 Asiel en migratie hebben een sterk grensoverschrijdend karakter en raken mensen
rechtstreeks. Een Europa met open binnengrenzen kan zich niet permitteren dat de
DE BURGER EN EUROPA
112
leden ten opzichte van de bescherming van de buitengrenzen en het beleid inzake
migratie en asiel te ver uit elkaar liggen. Het is derhalve van belang om tot een
integraal Europees migratie- en asielbeleid te komen, dat een aanvulling vormt op
het beleid van de lidstaten. Het beheer van de migratiestromen vraagt om duidelijke
normen inzake asiel- en migratiebeleid. Bovendien moet dat beleid een geharmo-
niseerde, in duur beperkte asielprocedure introduceren. Voor de bestrijding van
illegale immigratie en voor een deugdelijk beheer van migratiestromen moet de EU
samenwerken met derde landen en een toekomstgericht preventiebeleid ontwik-
kelen dat via economische ontwikkelingsprojecten en andere acties de toestroom
van illegale immigratie kan bestrijden. Er is een gezamenlijk visumbeleid nodig, dat
betere controle van de binnenkomst van burgers van derde landen mogelijk maakt.
Het Verdrag van Lissabon tracht om de totstandkoming van een eerlijk, streng, maar
toekomstgericht immigratie- en asielbeleid dat efficiënt en doeltreffend kan functio-
neren, te vergemakkelijken.
Moderniseren verzorgingsstaat4.6.7 De globalisering van de economie dwingt Europa zijn internationale concurrentiever-
mogen te versterken en tot het moderniseren van haar economie. De EU wordt van
buitenaf geconfronteerd met een verheviging van de internationale concurrentie,
de internationalisering van de economie en de invloeden van de Europese economi-
sche en politieke integratie. Van binnenuit wordt zij geconfronteerd met geleidelijke
maar ingrijpende veranderingen in onder andere de demografische opbouw van de
bevolking, zoals ontgroening en vergrijzing. Deze ontwikkelingen zullen verregaande
consequenties hebben voor de Europese economie en zijn vermogen om Europese
welzijnssystemen te financieren.
De gevolgen van deze ontwikkelingen zijn een van de belangrijkste uitdagingen
voor de EU. De ambitie is om goed voorbereid te zijn op deze uitdagingen. Voor het
realiseren van deze opdracht is in de eerste plaats en vooral met het oog op onze
concurrentiepositie in de globaliserende wereld, de voltooiing van de interne markt
van groot belang. In de tweede plaats vraagt deze opdracht om het moderniseren
van onze verzorgingsstaat; hervorming van ons sociaal stelsel. Deze modernisering
leidt vervolgens tot een nieuw vraagstuk, niet zo zeer voor de Europese Unie in het
algemeen maar meer voor Nederland.
Een van de belangrijkste vraagstukken voor de toekomst is in hoeverre onze collectief
gefinancierde sociale systemen (pensioenen, zorg, sociale zekerheid) in de huidige
vorm behouden kunnen blijven. De Europese wetgever is in het kader van publieke
voorzieningen beperkt bevoegd. Toch kunnen lidstaten bij de samenstelling van die
voorzieningen te maken krijgen met (directe of indirecte) voorwaarden die uit de
interne markt regels en regels inzake staatssteun voortvloeien. Voor Nederland is
het de uitdaging om de noodzakelijke hervormingen door te voeren zoveel mogelijk
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
113
in lijn met onze nationale voorkeuren, zonder daarbij het belang van (de economi-
sche en financiële stabiliteit van) de EU te ondermijnen of de werking van de interne
markt en de concurrentiepositie van de EU te frustreren.
Dat dit kan bleek ook bij de invoering van het huidige zorgbeleid. Daarbij zocht
Nederland, ten behoeve van ons eigen stelsel, de grenzen van het Europees recht op
en probeerde het de ruimte voor eigen inbedding van de publieke diensten volledig
te benutten. De ambitie is nu om dat ook op andere terreinen te realiseren, zoals de
inbedding van de maatschappelijke taken van woningbouwcorporaties. Deze inbed-
ding moet in overeenstemming zijn met de regels inzake mededinging, vrij verkeer
en staatssteun. In geval van woningbouwcorporaties lijkt een stelsel, waarbij een
duidelijke scheiding is tussen de commerciële activiteiten en diensten in het kader
van het algemeen belang, afdoende. Nederland moet bovendien Europese regels
niet onnodig te strikt interpreteren, zodat dat ten koste gaat van onze eigen traditio-
nele stelsels.
Subsidiariteitsbeginsel4.6.8 Een van de middelen om deze spanningen te reguleren is het mechanisme van subsi-
diariteit. Het subsidiariteitsbeginsel geeft een algemeen richtsnoer voor de prakti-
sche taakverdeling tussen de lidstaten en de EU. De christendemocratie hanteert
ook wel de term gespreide verantwoordelijkheid. Dit beginsel is zowel van belang in
de verticale relatie – de verdeling van verantwoordelijkheden tussen het lokale, het
regionale, het statelijke en het Europese niveau – alsook in de horizontale relatie –
tussen de verschillende instanties.
Het subsidiariteitsbeginsel bepaalt dat regelgeving zo dicht mogelijk bij de mensen,
dus op het laagst mogelijke niveau tot stand moet komen. Buiten de exclusieve
bevoegdheden van de EU geeft het aan, op basis van een beoordeling van schaal-
voordelen of grensoverschrijdende externe effecten, wat de Europese Unie en wat
de lidstaten moeten regelen. Het kan ook betekenen dat de EU en de lidstaten via
een proces van zelfreflectie onderzoeken of sommige beleidsterreinen niet beter
van het Europese zouden kunnen worden teruggeheveld naar het nationale niveau,
en omgekeerd. De Europese Unie moet dan kijken op welke onderdelen van het
gemeenschappelijk beleid de lidstaten weer zelf de verantwoordelijkheid op zich kun-
nen nemen en op welke terreinen zij die juist moeten overdragen.
De verdeling van verantwoordelijkheden is in de meeste gevallen in de verdragen
vastgelegd of via subsidiariteitstoets geregeld. Desalniettemin lijkt het Europese
integratieproces in bepaalde gevallen toch andere, buiten haar verantwoordelijk-
heid vallende, beleidsterreinen te kunnen beïnvloeden. Het subsidiariteitsbegin-
sel is immers primair een ordenende idee, die in concrete gevallen altijd om een
(politieke) interpretatie vraagt. Het kan wellicht wel de richting bepalen, alsmede de
DE BURGER EN EUROPA
114
criteria voor het debat, maar dwingt zelden tot eenduidige uitkomsten en het heeft
een sterk politieke dynamiek. Het is derhalve de taak van de nationale overheid en
het parlement om de wets- en beleidsvoorstellen van de EU kritisch te bekijken en
te beoordelen of deze werkelijk gewenst en noodzakelijk zijn. Daartoe moeten zij de
subsidiariteitstoets tijdig inzetten, dus voordat het besluitvormingsproces het onom-
keerbare stadium bereikt heeft. Het parlement moet een sterkere rol spelen in dat
proces en beter gebruikmaken van de schakels die het met de andere instellingen
van de EU heeft.
115
DE BURGERS VAN DE 5 EUROPESE UNIE
DE BURGER EN EUROPA
116
De politieke realiteit van de Europese Unie is een gegeven. Maar hoe zit het met de
sociale realiteit, de realiteit die mensen gevoelsmatig ervaren? Voelen zij zich een
onderdeel van de Europese politieke gemeenschap? Als het besef van de realiteit
of het gevoel van betrokkenheid gebrekkig is, hebben we dan een probleem? Zo ja,
hoe moeten we dat oplossen? Deze vragen hebben in de afgelopen decennia, vooral
na de uitslag van het referendum in het kader van het Grondwettelijk Verdrag, de
realiteit van de Europese Unie ter discussie gesteld. Nu, na de negatieve uitslag van
het Ierse referendum over het Verdrag van Lissabon, is het belang van die realiteit
nog groter geworden.
De Europese Unie heeft zeer uiteenlopende taken op zich genomen die het leven van
de burger op velerlei gebieden beïnvloeden, zonder dat de burger precies begrijpt
hoe die besluiten tot stand zijn gekomen en zonder het gevoel te hebben daar
enige invloed op te kunnen uitoefenen. De Unie is groter en meer divers geworden
en krijgt met steeds complexere problemen te maken. Haar toegevoegde waarde
is significant maar niet altijd gemakkelijk uit te leggen. Zij is nooit eerder zo vaak
ter discussie gesteld. De onmisbare Europese samenwerking aan de ene kant en de
concrete, niet altijd wenselijke, uitwerking van deze samenwerking aan de andere
kant is de paradox, de nieuwe context, die een meer verfijnde werkwijze vereist.
Burgers zien het klassieke maatschappelijke contract met hun nationale overheden
steeds meer beïnvloed worden door de EU. Zij constateren tegelijkertijd dat daarvoor
op Europees niveau geen contract in de plaats komt, althans niet één waarbij zij als
partij serieus genomen worden.
Geen land heeft zo sterk geprofiteerd van het EU-lidmaatschap als Ierland. Dat land
is eeuwenlang een van de armste landen van Europa geweest en stond bij de toetre-
ding in 1973 sociaal-economisch nog onderaan de Europese ladder. Tegenwoordig
neemt Ierland, na Luxemburg, de hoogste plaats in van de intussen sterk uitgebreide
EU. En dan toch een ‘nee’ tegen het verdrag dat de EU slagvaardiger en democrati-
scher beoogde te maken?262 De vraag blijft uiteraard of het antwoord van de Ieren
betekent dat zij afwijzend tegenover Europa staan? Of is het, net zo als het antwoord
van de Nederlanders in 2005, meer dat zij tegenover dit Europa staan: “een Europa
waarin nationale politieke elites van bovenaf en op nogal ondoorzichtige wijze poli-
tiek drijven”263?
De Ierse regering moet nu eerst, net als destijds Nederland en Frankrijk, de tijd
gegund worden om de beweegredenen van de kiezers goed te analyseren. Het Ver-
drag van Lissabon kan niet doorgaan zonder een Iers ‘ja’. Dat zou kunnen betekenen
262 | Bij een relatief lage opkomst (53,1 procent van de drie miljoen stemgerechtigden) stem-den de Ieren met 53,4 procent tegen en 45,6 procent voor het verdrag. Dat betekent dat maar een (zeer) gering aantal kiezers bepalend was voor de uitslag van het referendum. Zie voor analyse van de uitslag Eurobarometer, Post-referendum survey in Ireland.
263 | NRC 14 juni 2008. Zie ook NRC 19 juni 2008.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
117
dat de grote waarde van de verbeteringen die het Verdrag van Lissabon aanbrengt
in het democratisch functioneren van de EU vooralsnog niet van kracht kan worden.
Die verbeteringen bestaan onder meer uit: meer slagvaardigheid, meer democratie,
meer transparantie, een versterkte subsidiariteitstoets voor nationale parlementen,
een extra zetel voor Nederland, een meer coherent extern optreden van de Unie en
het burgerinitiatief. Als het Verdrag van Lissabon niet in werking treedt, blijft het
voorzitterschap van de Europese Raad rouleren, blijft de Raad Algemene Zaken en
Externe Betrekkingen (RAZEB) met wisselend voorzitterschap, wordt het Handvest
van de Grondrechten van de EU niet juridisch bindend, kan de Unie niet tot het EVRM
toetreden, zal de rechtsmacht van het Hof van Justitie niet uitgebreid worden en
blijft de stemmenweging gelden van het Verdrag van Nice.
Dat zijn grote en belangrijke verbeteringen, ook voor de burger. Desalniettemin is
het vertrouwen van de burger in de EU geschaad. Daarvoor zijn veel verschillende
oorzaken te noemen. Maar er lijkt één essentiële oorzaak aanwijsbaar: onzekerheid.
Onzekerheid over het verlies van werk, over de toenemende globalisering, over de
toekomst van de uitgebreide EU, over de afbraak van sociale voorzieningen, over een
steeds complexere en steeds sneller veranderende wereld, over de beleidsgrenzen
van de Europese Unie, over de nationale politieke ontwikkelingen; zorgen over de
bekwaamheid van politici en het debat over Turkije. Dat vertrouwen heeft ook te
maken met de slechte gewoonte om de EU verantwoordelijk te stellen voor nationale
tekortkomingen en ‘Brussel’ de schuld te geven van onaangename maatregelen. Dat
is op zijn minst uiterst ontactisch: “Als Europa van maandag tot en met zaterdag kri-
tiek krijgt, valt niet te verwachten dat de burgers op zondag positief over Europa zul-
len oordelen”.264 De burger heeft bovendien niet het gevoel dat hij reële invloed kan
uitoefenen op het Europese proces, of dat hij en zijn zorgen serieus worden genomen
in de Europese verbanden.
De Europese Unie moet zijn legitimiteit weer versterken. De legitimatievragen gaan
al met al dieper dan discussies over besluitvormingsprocedures. De stroperigheid, de
detailregelgeving en de verambtelijking hebben daaraan wel hun bijdrage geleverd.
Daar is ook slechts doorheen te breken als er een nieuw verdrag komt dat besluitvor-
mingsregels en competenties beter regelt. Dat beoogt het Verdrag van Lissabon te
realiseren.
Maar het moet bovenal weer duidelijk worden dat de ontwikkeling van de Europese
Unie een uitzonderlijk succesverhaal is dat geleid heeft tot nooit eerder geziene
vrede, welvaart en stabiliteit. Een Unie die haar burgers tegen externe veranderin-
gen beschermt en die vrijheid, democratie, rechtsstaat, verdraagzaamheid, solidari-
teit en vooruitgang door vreedzame samenwerking nog steeds even waardevol acht
264 | Aldus Commissievoorzitter Barroso.
DE BURGER EN EUROPA
118
als bij de ondertekening van het Verdrag van Rome. Een Unie waar culturele rijkdom
en diversiteit een bijzondere en cruciale plek innemen binnen de Europese identiteit.
De instituties van de EGKS, de EG en de EU ontleenden hun legitimatie en betekenis
aan de concrete doelen die zij dienden en aan de waarden van waaruit zij opereer-
den. Het was de combinatie van waarden en doelen die karakter en kleur gaf aan
de missie van Europa. Aanvankelijk dreven die instellingen en ook de Unie op het
na-oorlogse idealisme: nooit meer een herhaling van het Europa van verscheurende
impasses en oorlogen. Maar vrede lijkt nu zo vanzelfsprekend. Het is nog steeds
niet zo dat die waarden en doelen volledig verdwenen zijn; deze moeten gewoon
opnieuw geconcretiseerd en relevant worden.
Dat moet wel op het juiste niveau worden gerealiseerd en ook op een juiste manier
uitgedragen aan de burgers. De oplossing voor het legitimatieprobleem vergt een
offensieve, participerende en propagandavrije benadering en moet worden gezocht
in een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en een grotere actieve betrok-
kenheid van burgers en in politieke ambities. De burgers moeten ervan worden
doordrongen dat zijzelf ook verantwoordelijkheid dragen voor de successen van de
EU en die verantwoordelijkheid moet uiteindelijk in hun handen worden gelegd. Van
politieke kant moet inzichtelijk worden gemaakt voor welke toekomstige vraagstuk-
ken Europese samenwerking een uitkomst kan bieden. Wie dat niet helder heeft, kan
snel terugvallen op dialogen over institutionele aspecten. Aan de andere kant moet
de politiek duidelijk maken waar een Europese aanpak geen meerwaarde heeft of
niet noodzakelijk is en een dergelijk aanpak dan ook achterwege laten.
Daarvoor kan het subsidiariteitsbeginsel van belang zijn, maar eenduidige antwoor-
den kan dat beginsel niet bieden.265 Het moet voor burgers duidelijk worden waar
de verantwoordelijkheden liggen: bij Europa of bij de lidstaten. Dat moet helder en
transparant zijn. We moeten ons realiseren dat er een limiet is aan de hoeveelheid
integratie die de burger kan verwerken; dat de Europese integratie een proces in
wording is, waarvoor geleidelijkheid van cruciaal belang is.
Een striktere afbakening van bevoegdheden is echter niet het enige; Europa moet
zijn basis, ambities en betekenis voornamelijk ontlenen aan politieke thema’s met
een Europese dimensie en van belang voor de toekomst. Onderwerpen die tegelijk
garant kunnen staan voor veel nationale aandacht. De betrokkenheid van de burger
alsook het democratische gehalte van de Unie moeten verbeterd worden. De burger
moet ook deel kunnen uitmaken van het proces van verantwoordelijkheidsverde-
ling. Het is nu meer dan ooit noodzakelijk dat de participatie van burgers gestimu-
leerd wordt: meer publieke debatten, niet alleen binnen de instellingen, maar ook
265 | Zoals ook gebleken bij de eerder beschreven spanning tussen de ambities van en de uitdagingen voor de EU en de verzorgingsstaat.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
119
onder de burgers, over Europese onderwerpen en ambities in een Europese publieke
ruimte. Een ruimte voor de waarneming, de identificatie en de behandeling van
vraagstukken die de hele samenleving beïnvloeden. Een ruimte die de burgers een
controlemechanisme geeft om op een directe manier een vinger te krijgen op dat-
gene de Europese Unie doet. Het is hier dat nieuwe probleemsituaties beter kunnen
worden waargenomen, dat dialogen gericht op het bereiken van zelfbegrip breder
en soepeler kunnen worden geleid en dat de interpretaties van gemeenschappelijke
identiteiten en behoeften kunnen worden gearticuleerd.
Europese publieke ruimte is een ruimte die burgers de mogelijkheid geeft voor
interactie en participatie omtrent politieke vraagstukken; voor directe en indirecte
participatie in het Europese proces.
Daarnaast moet met de burger gecommuniceerd worden. Communicatie is cruci-
aal in een gezonde democratie, die slechts kan gedijen als de burgers weten wat
er gaande is en volwaardig kunnen participeren. Het infomeren van burgers over
de geschiedenis, de doelstellingen en de ambities van de EU, en het uitdragen van
standpunten, opvattingen en verwachtingen van de ‘politiek’ zijn daarbij cruciaal.
Politieke partijen moeten dan ook meer investeren in ideeënvorming en in onder-
linge samenwerking, ondersteund door het denken van wetenschappelijke bureaus
van (Europese) partijen die samenwerken met bureaus in andere lidstaten. Ook de
media, de maatschappelijke organisaties en het onderwijs kunnen de communi-
catie met de burger versterken. Op deze manier kan – in de goede betekenis van
het woord – het politiseren van het debat gunstig zijn voor de betrokkenheid van
burgers.
Dat vinden ook de burgers. Meer dan acht van de tien Europeanen vinden het
belangrijk om goed geïnformeerd te zijn over Europese kwesties. Zeven van de tien
Europese burgers willen meer weten over hun rechten als burgers van de Unie.
Bijna twee derde van hen vindt de beschikbare informatie over de EU bruikbaar
en interessant, maar een bijna even hoog percentage meent dat er onvoldoende
informatie wordt geboden. De burgers van de Unie hebben interesse voor een meer
open debat, waar zij hun mening kunnen uiten om de besluitvorming op EU-niveau
te beïnvloeden.266
Voor de burger moet duidelijk zijn welke bevoegdheden er voor de Unie liggen. Deze
moeten helder en transparant worden; de begrenzing van wat er van de Unie ver-
wacht wordt (of kan worden). Tegelijkertijd moet de burger in het Europese systeem
kunnen participeren, met hem moet gecommuniceerd worden.
Drieslag
266 | Eurobarometer 2006.
DE BURGER EN EUROPA
120
De missie is afbakenen, participeren en communiceren. Deze wordt in de
volgende paragrafen nader uitgewerkt. Er wordt ingegaan op de betekenis van de
politieke en economische participatierechten voor de burgers, de rol van nationale
parlementen, de overheid, de EVP, het Europees Parlement, de media, het maat-
schappelijk middenveld en het onderwijs.
Afbakenen5.1
De verdeling van de verantwoordelijkheden in de Europese Unie is, zoals al aange-
geven, één van de onzekerheden die de sociale realiteit van de EU bepalen. Deze
sociale realiteit is doorslaggevend voor de legitimiteit en het voortbestaan van de
Europese samenwerking. Een betere legitimering van het Europees beleid gaat niet
alleen om hoe, maar ook om of en waar we Europa willen. Het zijn ook vooral die
‘of’ en ‘waar’ die gepaard gaan met de zorgen en de onzekerheden van burgers. De
vraag, welke taken op Europees niveau vervuld moeten worden, is al vanaf het prille
begin van de Europese samenwerking een brandende kwestie.
Als burgers niet weten wanneer, waar, en door wie beslissingen worden genomen,
zal hun belangstelling voor het politieke proces en hun neiging om dat proces te
beïnvloeden afnemen. Burgers ervaren vooral de verticale afbakening van verant-
woordelijkheden (tussen Nederland en de Europese Unie) als een bron van politieke
onzekerheid en irritatie.
We beschouwen in ieder geval de EU als een samenwerkingsverband van soevereine
staten, waarin de burgers van de lidstaten ook burger van de Unie zijn; die zich naast
geografische en culturele criteria door haar fundamentele principes, doelstellingen
en taken onderscheidt; die als onderliggend politiek doel het waarborgen van vrede,
vrijheid en welvaart in Europa heeft; die opgericht is om economische samenwerking
en integratie te bevorderen en die zich in toenemende mate ontwikkeld heeft tot een
waardengemeenschap die gefundeerd is op de beginselen van vrijheid, democratie,
eerbiediging van mensenrechten en fundamentele vrijheden en de rechtsstaat; en
die deze waarden erkent en beschermt. En we weten dat we een Europa willen voor
het bevorderen van innovatie en technologische vooruitgang, voor het beschermen
van het milieu en voor het zekerstellen van onze energiebehoefte; voor een veiligere
wereld en een betere aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit. We weten
dat we een effectievere Europese aanpak willen als het gaat op het buitenlands,
veiligheids- en defensiebeleid en asiel en migratie. Dat zijn terreinen waar consensus
bestaat over de daarmee gemoeide schaalvoordelen en de grensoverschrijdende
externe effecten. Maar we weten ook waar Europa zich meer terughoudend zou
moeten opstellen: onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg, pensioenen; kortom,
daar waar het handhaven van solidariteit voor ons en voor de Nederlandse verzor-
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
121
gingsstaat van groot belang is. Nederland moet zich daarvoor sterk maken en alle
mogelijkheden die de EU daarvoor biedt, benutten.
De verdeling van verantwoordelijkheden binnen de Europese Unie en de lidstaten
moeten transparanter worden. Daar moeten de zorgen van burgers bij worden
betrokken. De burger moet duidelijk worden dat er begrip zal zijn voor twijfels en zor-
gen. Dan is het belangrijk dat een ‘nee’ van burgers niet wordt gezien als een anti-
Europees standpunt, maar als een ander Europees standpunt. Een krachtige, consis-
tente beredenering van dat ‘ander’ standpunt zou de voorstanders van de Europese
samenwerking zelfs kunnen leren om hun stellingname beter te funderen.267
Een duidelijke politieke begrenzing en een heldere afbakening van zowel de natio-
nale als de Europese verantwoordelijkheden, kan onder de bevolking gevoelens van
onzekerheid over de koers van het Europese integratieproces wegnemen. Voorkomen
moet worden dat de grenzen van die bevoegdheden door de overwegend autonome
interventie van het Hof van Justitie en de uitvoerende instanties van de EU geheel
ontdaan worden van een Europese politiek. Dit impliceert geenszins dat de afbake-
ning van de bevoegdheid op wetgevingsgebied bepaalde terreinen kan afzonderen
van het mededingingsbeleid, steunverlening en interne markt. Het impliceert louter
dat voorkomen moet worden dat (de grenzen van) het Europese beleid en EU-
vraagstukken buiten openbare discoursen plaatsvinden en louter technisch ingebed
wordt.268 Tegelijkertijd is het uiterst moeilijk om de grenzen van de bevoegdheden
strikt af te bakenen. Vaak kunnen wetgevings- en beleidsvoorstellen van de Com-
missie gebaseerd worden op een ‘onvermijdelijke gevolgtrekking’ uit de algemene
beginselen van de Europese verdragen. Die beginselen zijn over het algemeen ruim
omschreven en moeten veelal ter interpretatie aan het Hof van Justitie worden
voorgelegd.269
Het is ook niet wenselijk om de verdragsbepalingen- en beginselen heel strikt te
formuleren. In een EU van 27 lidstaten is het bereiken van consensus en het reali-
seren van een beleid dan vele malen lastiger. Bovendien zou bij het ontstaan van
nieuwe uitdagingen, als gevolg van de dynamische ontwikkelingen in de wereld, een
wijziging van de verdragsbepalingen nodig kunnen zijn. In het huidige EG-verdrag is
voor een dergelijke wijziging instemming van alle lidstaten vereist. Dat is niet alleen
lastig te bereiken, maar ook zeer kostbaar (zowel financieel als qua tijd) en intensief.
267 | Dan kunnen afwijkende standpunten als een kans worden gezien om eens goed uit te leggen wat er eigenlijk tegen een dergelijk standpunt pleit.
268 | Dat zal sneller op de grenzen van democratische aanvaardbaarheid stuiten. Zie: WRR 2007e.
269 | Europese verdragsbepalingen, zoals de bepalingen van de interne markt en de vrije ver-keren, kunnen gevolgen hebben voor andere, niet of slechts ten dele tot de verantwoor-delijkheid van de EU behorende, terreinen, zoals het sociaal beleid.
DE BURGER EN EUROPA
122
In de verticale relatie tussen de EU en de lidstaat reguleert een aantal waarborgen
de indeling van verantwoordelijkheden. In de eerste plaats kan het subsidiariteitsbe-
ginsel, dat ervoor kan zorgen dat de Nederlandse voorkeuren beter aansluiten op het
inhoudelijke EU-beleid, bepalen waar een Europees optreden wenselijk is. De Neder-
landse overheid moet actief gebruik maken van het subsidiariteitsbeginsel. Zoals
eerder aangegeven, is de strekking van dit beginsel, dat die bestuurslaag die het
beste in staat is om voorwaarden te schepen waarbinnen burgers hun verantwoorde-
lijkheden in daden kunnen omzetten, de publieke taken moet behartigen. Dat is een
politiek principe, dat zeer moeilijk in een wettelijk principe is om te zetten.
Daarnaast kan deze vraag beantwoord worden door en in het beleid van politieke
partijen en de overheid. In dat beleid kunnen zij zich van andere partijen onderschei-
den en via het markeren van onderwerpen waar de EU mag optreden en via grenzen
die mogelijke inmenging van de EU markeren, voor bepaalde verantwoordelijkheden
een duidelijk kader realiseren. Deze markeringen kunnen belangrijke verschillen tus-
sen politieke partijen zichtbaar maken.
Desalniettemin blijft de vraag of hierdoor burgers ook daadwerkelijk beter kunnen
worden bereikt. Dat lijkt afhankelijk van de zichtbaarheid en de herkenbaarheid
waarmee de zojuist aangegeven waarborgen – actief gebruik van het subsidiariteits-
beginsel en het beleid van politieke partijen en de overheid – worden toegepast.
Heldere bakens voor wat betreft de grenzen van de verantwoordelijkheden van de
EU kunnen in bepaalde gevallen wel bijdragen aan de daadwerkelijke legitimiteit
van het Europees beleid in Nederland, maar daarbij is ook vereist dat duidelijk wordt
gemaakt waar dat beleid nu juist wel gewenst is. Daarnaast gaat het bij de aanpak
van problemen vaak niet om een tweedelige keuze tussen Europa of de lidstaat; het
gaat veeleer om een keuze uit verschillende samenwerkingsmogelijkheden. Hierbij
mogen, door het vooropstellen van die tweedelige keuze, de inhoudelijke keuzes die
voorliggen niet verdwijnen naar de achtergrond. Want bij die inhoudelijke keuzes
zijn juist de zorgen en onzekerheden van burgers betrokken; niet bij de technische
waarborgen die voor de lidstaten in het leven zijn geroepen.
Hierna wordt nader ingegaan op de begrenzing van de verantwoordelijkheden bin-
nen de EU en wordt aandacht besteed aan het subsidiariteitsbeginsel en de rol van
Nederland in die begrenzing.
Subsidiariteit; wie is waarvoor verantwoordelijk?5.1.1 In de verdeling van verantwoordelijkheden is het beginsel van subsidiariteit, dat de
nadrukkelijke voorkeur weerspiegelt voor besluitvorming op het laagste geschikte
niveau – en soms kan dat een hoger niveau zijn dan het bestaande – wezenlijk. Dat
is de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen het lokale, het regionale, het
statelijke en het Europese niveau. Dat beginsel impliceert ook dat er ruimte moet
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
123
zijn voor zelfregulering door sociale partners respectievelijk door organisaties van
producenten en consumenten – horizontale subsidiariteit. Dat is zeer belangrijk;
hierbij wordt vertrouwen gegeven aan de actoren in de samenleving.
Nationale parlementen kunnen via een vroegtijdige en gerichte toepassing van de
subsidiariteitstoets op Europese wetgevingvoorstellen hun verantwoordelijkheid als
medebestuurders van Europa beter waarmaken. Die verantwoordelijkheid kan boven-
dien door de mechanismen van het Verdrag van Lissabon – noodremprocedures –
worden ondersteund. Dat is essentieel om in de verschillende lidstaten de Europese
integratie beter in het publieke debat en in de samenleving te verankeren.
De overheid kan door een effectieve toepassing van de subsidiariteitstoets een
eventueel onwenselijke invloed van de Europese wetgever tijdig traceren en daarop
consequent reageren. De toetsing van wetgevingsvoorstellen aan het subsidiari-
teitsbeginsel biedt Nederland de mogelijkheid om de voorkeuren en wensen van
Nederland en de Nederlandse burgers te laten meespelen. Zoals eerder aangegeven,
kan het subsidiariteitsbeginsel geen eenduidige antwoorden geven op vraagstukken
in de samenleving. Dat beginsel heeft een grote en sterk politieke component die
in veel gevallen een dergelijk antwoord bij voorbaat uitsluit. Het is mede bepalend
voor de grenzen van het Europese beleid en fungeert als een ordenend principe van
bevoegdheidsverdeling in het meerlagige proces van Europese integratie.
We moeten bovendien afstand nemen van de idee dat één besluitvormingslijn alle
oplossingen kan aanreiken (Europa van de regio’s). De afgelopen decennia is Europa
vooral een onderwerp geweest voor discussies in Brussel en op nationaal niveau en
niet bij de mensen, in regio’s. In het verdelen van verantwoordelijkheden zijn ook
lokale en regionale bestuursniveaus van wezenlijk belang. De subsidiariteitstoets kan
derhalve ook betekenen dat bepaalde verantwoordelijkheden bij regio’s moeten lig-
gen. De oplossing voor de verzwakte betrokkenheid van burgers kan derhalve deels
in het Europa van de regio’s liggen. Deze kunnen immers prima met elkaar samen-
werken en staan het dichtst bij de mensen.
Daarnaast moet de veronderstelling dat alleen de overheden of de institutionele
structuren in staat zijn oplossingen aan te reiken voor de uitdagingen van de toe-
komst plaatsmaken voor de mogelijkheid om verantwoordelijkheden ook toe te wij-
zen aan diegenen die actief zijn in het onderwijs, de economie, het welzijnswerk en
de culturele sector – het maatschappelijk middenveld. We moeten derhalve verder
gaan en ook verantwoordelijkheden delegeren naar maatschappelijke organisaties
en burgers (en niet alleen de overheden).
DE BURGER EN EUROPA
124
Transparantie en duidelijkheid: wat is de EU wel en wat niet?5.1.2 De zorgen van burgers over de grenzen van het Europese beleid kunnen worden
verholpen door middel van een duidelijke en transparante uitleg over wat de EU
is en wat zij beoogt te realiseren. Dat is een taak voor de regering en de nationale
parlementen.
De van oudsher sterk op beleidsresultaten en –opbrengsten gerichte legitimering
van het EU-beleid is vandaag de dag niet meer toereikend. Er zijn immers – behalve
terreinen waar sprake is van relatief technische vraagstukken en waar de gewenste
antwoorden weinig controversen zullen oproepen – gevallen waar de resultaten van
het EU-beleid wel belangrijk zijn, maar toch gerealiseerd moeten worden in een con-
text van conflicterende belangen en beleidsdoelen. Gevallen waarbij pijnlijke ‘uitwis-
selingen’ onvermijdelijk zullen zijn, zoals bij de modernisering van de verzorgings-
staat als gevolg van de huidige (mondiale) vraagstukken. De politiek moet duidelijk
en transparant aangeven wat de EU wel en wat ze niet is. Er moeten derhalve zowel
op het niveau van de regering als van het parlement heldere politieke prioriteiten
worden vastgesteld. Op deze beide niveaus moet expliciet resultaatgerichte legitime-
ring voorop worden gesteld als het gaat om de meer technische en politiek minder
gevoelige vraagstukken. Voor het legitimeren van politiek gevoelige onderwerpen
zullen aanvullende bronnen moeten worden gebruikt.
Het moet met andere woorden voor de burgers bekend worden welke ambities
Nederland met de EU heeft en welke uitdagingen er voor haar liggen. Daarin moet
de politiek zuiver zijn; transparant en duidelijk en zonder moeilijke en technische
termen. Zo moet duidelijk worden dat de Europese samenwerking geen ‘staat’
noch een ‘staat’ in wording is; dat Nederland nog steeds een autonome staat is,
maar vanwege de grote en relatief nieuwe hedendaagse en toekomstige uitdagin-
gen niet op alle terreinen ook autonoom kan optreden. De onafhankelijkheid van
het Europese recht geeft de Unie dan ook geen ‘staatskarakter’. Wel betekent die
onafhankelijkheid dat nationale soevereiniteit een onderdeel is geworden van een
bredere, gezamenlijk nog groeiende Europese transnationale structuur. De rechten
en plichten van de lidstaten worden geregeerd door de verdragen, maar zij blijven
staten met hun eigen wetgevende, executieve en rechtsprekende bevoegdheden. De
EU vormt dan ook geen bedreiging voor de Nederlandse staat; als de staten en de
bevolkingen dat niet willen, zal de EU nooit tot een ongewenst iets kunnen groeien.
Het moet duidelijk zijn waar de verantwoordelijkheid (deels) op Europa rust, wat
de uitdagingen en ambities zijn: voltooiing van de interne markt, EMU, innovatie
en technologische vooruitgang, milieu, energie, (internationale) veiligheid, grens-
overschrijdende criminaliteit, buitenlands en defensiebeleid en asiel en migratie.
Het moet ook duidelijk zijn waar die verantwoordelijk (hoofdzakelijk) op Nederland
neerkomt: onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg, pensioenen.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
125
De samenhang tussen nationale keuzes en Europees beleid moet in de politieke
discussies centraal staan. De politiek moet de verantwoordelijkheid nemen voor haar
beslissingen. Zij moet zich realiseren dat het instemmen met een Europees wetsvoor-
stel ook betekent het instemmen met de toekomstige gevolgen van dat voorstel.
CASUS EUROPEAN RAIL TRAFFIC MANAGEMENT SYSTEM (ERTMS):
Tot voor kort hadden alle landen in de EU hun eigen beveiligingssysteem voor
de spoorwegen, waardoor treinen niet zomaar de grens over konden. Hiertoe start-
ten mensen uit de spoorwegensector met een Europees standaardbeveiligingssys-
teem. Het resultaat is ERTMS, wat eigenlijk neerkomt op voorschriften over veilig-
heid op de spoorwegen. De NS wil de snelheid van treinen naar 160 kilometer per
uur opvoeren. De Europese Commissie is echter van mening dat deze aanpassingen
niet verenigbaar zijn met dat systeem. Hierop reageerde Nederland met reacties als
´Europa blokkeert het Nederlandse plan om […] treinen harder te laten rijden’; ‘Wij
moeten eens kijken hoe we met onze kop door die Brusselse muur kunnen gaan.
Europa dwingt ons nu om een duurder systeem te betalen’. Terwijl vrijwel iedereen
het Europese systeem steunt.270 Nederland heeft echter ingestemd met het voorstel
voor dat Europese veiligheidssysteem. Nederland had moeten beseffen dat het ook
instemde met de (toekomstige) gevolgen van ERTMS op nationale keuzes.
De politiek moet zich bovendien verantwoorden voor haar interpretatie van Euro-
pese regels. Europese regelgeving laat ruimte voor verschillende interpretaties op
nationaal niveau. In sommige gevallen past de Nederlandse politiek een te strikte
of ongunstige interpretatie toe, zodat men aan strengere eisen moet voldoen dan
noodzakelijk.
CASUS LUCHTKWALITEITSRICHTLIJN:
Zo voerde Nederland de Europese luchtkwaliteitsrichtlijn naar de letter in,
waardoor Nederland strenger omgaat met de grenswaarden dan andere Europese
landen. In Nederland is sprake van een expliciete wettelijke koppeling tussen lucht-
kwaliteitsbeleid en ander beleid (zoals het ruimtelijke ordeningsbeleid). Nederland
hanteert de grenswaarden strikt: bij de vergunningverlening wordt een scherpe
grens getrokken tussen plannen die leiden tot net wel of net niet voldoen aan de
grenswaarden. Daarnaast gelden de grenswaarden in Nederland overal op het
grondgebied, ongeacht of er daadwerkelijk blootstelling van mensen plaatsvindt.
Terwijl in Duitsland en Oostenrijk de wet zo is uitgelegd dat de grenswaarden alleen
van toepassing zijn op plaatsen waar mensen zich kunnen bevinden. Als enige land
kent Nederland een strikte koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtverontrei-
niging en interpreteert het de luchtkwaliteitsrichtlijn zo streng dat de toepassing
van de normen kan leiden tot het stilzetten van bouwprojecten. Daar wordt vaak ten
270 | Volkskrant 1 augustus 2008. Elsevier augustus 2008.
DE BURGER EN EUROPA
126
onrechte Europa de schuld van gegeven. Maar het is niet de EU, maar Nederland zelf
dat voor een dergelijke interpretatie kiest.
Kortom, Nederland moet duidelijkheid verschaffen over wat de EU wel en wat zij niet
is. De regering moet de verantwoordelijkheid nemen voor haar eigen keuzes, bewust
omgaan met de zorgen van burgers en zich sterk maken voor een duidelijke marke-
ring van onderwerpen waar de EU mag optreden en onderwerpen waar dat optre-
den niet wenselijk is. Het is de verantwoordelijkheid van Nederland om zelf goede
initiatieven te formuleren en die van anderen zorgvuldig te toetsen aan de Neder-
landse belangen. De politiek moet in haar optreden in de EU vertrouwen uitstralen
en bevorderen, maar ook kritisch blijven – al was het maar om het vertrouwen van
burgers in het Nederlandse optreden in de EU te bewaren.
Maar voor een grotere betrokkenheid van burgers en daarmee een betere legitimatie
van de Europese Unie is meer nodig dan een duidelijke afbakening van verantwoor-
delijkheden. Daarvoor is nodig dat burgers zich een onderdeel voelen van de poli-
tieke gemeenschap; ze moeten deel kunnen uitmaken van het proces van bevoegd-
heidsverdeling; ze moeten serieus worden genomen en het gevoel hebben dat ze
reële invloed kunnen uitoefenen. Ze moeten bovendien weten waar het proces
van de Unie over gaat, wat het beoogt en hoe het zijn doelstellingen realiseert. Op
deze elementen van participatie en communicatie wordt in de volgende paragrafen
ingegaan.
Participeren5.2
Europees burgerschap en een Europese publieke ruimte
De participatie van burgers is belangrijk voor de toekomst van de Europese
Unie. Deze kan burgers meer en beter bij de EU betrekken en daarmee de legitimiteit
van het Europese beleid versterken. Immers, de Europese Unie vertegenwoordigt
niet alleen een geïntegreerde markt, maar vooral een politiek gedachtegoed: de
democratische rechtsstaat. Een democratisch systeem biedt, last but not least, het
platform voor gezagsdragers om zich te verantwoorden over keuzen en handelingen.
Dat systeem kan ook worden gedefinieerd in termen van participatie, inspraak en
informatievoorziening.271
Democratie is zonder twijfel de enige politieke vorm waarin Europese waarden en
beginselen tot uitdrukking komen en die diversiteit respecteert. In die democra-
tie heerst de vrijheid van meningsuiting en van vergadering en de kracht van het
argument; is besluitvorming transparant en de rechtspraak neutraal en objectief; en
worden minderheidsstandpunten gerespecteerd. De kwaliteit van deze democratie
hangt voor een groot gedeelte samen met zijn maatschappelijk draagvlak. De doel-
271 | CDA 1999.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
127
stelling moet zijn om burgers betere toegang tot en een beter begrip van het effect
van EU-beleid op Europees, nationaal en lokaal niveau te verschaffen. Daarbij moet
ingegaan worden op de fundamentele zorgen van burgers.
De Europese democratie is een participerende democratie; de rol van de burger is
onmisbaar. Om het maatschappelijke draagvlak en de participatie te versterken moet
de EU haar publieke ruimte – een ruimte waarbinnen burgers, individueel dan wel in
groepsverband, in het Europese besluit- en beleidsvormingsproces kunnen participe-
ren – openstellen. Dat recht is hen ook op basis van het Europese burgerschap gege-
ven en met het Verdrag van Lissabon via het zogenaamde burgerinitiatief versterkt.
In die publieke ruimte kunnen burgers direct het Europese beleid beïnvloeden: via
eigen inbreng of via maatschappelijke organisaties in publiek debat in nationale,
regionale en lokale contexten. Zo kunnen zij, via de rechten die hen krachtens het
burgerschap van de Unie toekomen, in het Europese proces participeren en daarmee
invloed uitoefenen op het beleid.
Dat kunnen de burgers echter niet alleen. Om een debat te kunnen openen dat de
nationale grenzen overschrijdt, moeten alle politieke en maatschappelijke actoren
bij het proces betrokken worden. Burgers moeten worden ondersteund door het
maatschappelijk middenveld en de media, en gestimuleerd door het onderwijs; ook
de nationale en Europese politieke partijen en de gekozen vertegenwoordigers, kun-
nen dit debat op gang brengen. Zij kunnen actief Europees burgerschap bevorderen
en bijdragen tot de ontwikkeling van een Europese publieke ruimte.
De media en de informatiediensten moeten nauwer bij het proces betrokken worden.
Zij kunnen het publiekelijk maken. Door een uitgebreidere berichtgeving over Euro-
pese aangelegenheden en door het vergroten van de uitzendcapaciteit van de dienst
van de Europese Unie voor audiovisuele berichtgeving, kunnen de media het debat
bevorderen. Maatschappelijke organisaties, de non-gouvernementele organisaties,
de particuliere sector en de overheidssector kunnen bijdragen tot de totstandbren-
ging van een Europese publieke ruimte waarbinnen burgers kunnen participeren en
debatteren over Europese kwesties.
Ten slotte is voor de ontwikkeling van een Europese publieke ruimte ook van belang
om naar de publieke opinie te luisteren en die te begrijpen. Er moet ruimte en
begrip zijn voor kritische beschouwingen, voor een ‘ja’ voor en voor een ‘nee’ tegen
Europa.
Europees burgerschap5.2.1 Europees burgerschap vormt een belangrijk element bij de versterking en de
bescherming van het Europese integratieproces. Dit burgerschap is geïntroduceerd
DE BURGER EN EUROPA
128
bij het Verdrag van Maastricht van 1992 en opgenomen in het tweede deel van het
EG-verdrag. Het dient ter schepping van een nauwere band tussen de Unie en haar
burgers. Een ieder met de nationaliteit van een lidstaat van de EU is burger van de
Unie. Het belang van dit burgerschap schuilt in het feit dat EU-burgers reële rechten
kunnen ontlenen aan het gemeenschapsrecht. Met het Verdrag van Amsterdam
(1997) is dit burgerschap aangevuld met de notie “Het burgerschap van de Unie
komt bovenop, maar niet in de plaats van het nationale burgerschap”. Deze notie
betekent dat het Europese burgerschap rechten verleent die het nationale burger-
schap aanvullen en completeren. Het Verdrag van Lissabon heeft het burgerschap
van de Unie op een aantal punten gewijzigd.
–
•
Participatie in het EG-verdrag
Als burger van de Europese Unie mag men op het grondgebied van de lidstaten
reizen en wonen. 272 De burger van de Unie kan in de lidstaat waar hij woont stem-
men en zich kandidaat stellen bij verkiezingen voor het Europees Parlement en bij
gemeenteraadsverkiezingen.273 Hij geniet diplomatieke en consulaire bescherming274
en kan een verzoekschrift richten tot het Europees Parlement en zich wenden tot de
ombudsman.275 Als burger van de Unie mag men niet gediscrimineerd worden op
grond van nationaliteit.276
Om burger van de Unie te zijn, moet men onderdaan zijn van een lidstaat. Het is aan
de lidstaten zelf om te bepalen wie zij als een onderdaan willen beschouwen.277 In
de tweede plaats dient men legaal op het grondgebied van een andere lidstaat te
verblijven.278 In de derde plaats moet het gaan om een situatie die zich binnen de
werkingssfeer van het gemeenschaprecht bevindt.279
Het Europees burgerschap vormt een belangrijk element bij de versterking en de
bescherming van het Europese integratieproces. De EU moet de burgers ten volle
doordringen van hun Europees burgerschap, de voordelen daarvan en de rechten en
272 | Artikel 18 EG. Het burgerschap vormt de fundamentele status van onderdanen van de lidstaten wanneer zij hun recht op vrij verkeer en verblijf uitoefenen. Ook eigen onder-danen kunnen rechten ontlenen aan het burgerschap van de Unie als zij gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer en verblijf in een andere lidstaat. Zaak C-224/98.
273 | Artikel 19 EG.274 | Artikel 20 EG.275 | Artikel 21 EG.276 | Zie artikel 12 EG. Zie ook artikel 17 lid 2 EG.277 | Zaak C-200/02.278 | Zaak C-109/01.279 | Ook als een onderdaan van een lidstaat gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij
reizen of verblijven op grond van artikel 18 EG, zonder dat hij een economische activiteit verricht. Zaak C-85/96.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
129
plichten. Het Europees burgerschap geeft de burgers de mogelijkheid om direct en
indirect betrokken te zijn bij het proces van Europese samenwerking, van de aange-
boden rechten en mogelijkheden te profiteren en zich zo meer verbonden te voelen
met de EU. Maar deze rechten zijn voor de burger niet vanzelfsprekend. Wel zeker is
het belang dat de EU aan het Europese burgerschap geeft. Dat belang is in het Ver-
drag van Lissabon, dat het burgerschap versterkt, bevestigd. De volgende paragraaf
besteedt aandacht aan die aspecten.
–
•
Participatie in het Verdrag van Lissabon
In het Verdrag van Lissabon zijn de democratische beginselen waarop de Unie is
gegrondvest in een nieuwe paragraaf uiteengezet.280 Deze beginselen behelzen de
transparantie van het wetgevingsproces in de Unie en het nader tot de burgers
brengen van de Unie. In het Werkingsverdrag is in het kader van de titel betreffende
non-discriminatie en burgerschap een aantal, vrijwel ongewijzigd uit het EG-verdrag
overgenomen, rechten en plichten voor burgers vastgelegd. Nieuw daarbij is wel dat
de rol van het Europees Parlement wordt versterkt en de bevoegdheid van de Unie
om maatregelen te treffen ter uitwerking van het burgerschap zijn uitgebreid.
Het Verdrag van Lissabon onderstreept en vergroot het belang van de positie van
de burger in de Unie en onderkent de belangrijke plaats van de burger die naast de
lidstaten een onderdeel is van de Unie. De Unie werkt volgens het beginsel van de
representatieve democratie.281 Dat wil zeggen dat burgers in de Unie rechtstreeks
worden vertegenwoordigd door het Europees Parlement. Het onderstreept uitdruk-
kelijk dat de politieke partijen op Europees niveau bijdragen tot de vorming van een
Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie.
Participerende democratie
Die representatieve democratie moet openstaan voor participatie van burgers:
participerende democratie. Het uitgangspunt van participerende democratie is dat
de instellingen van de Unie de burgers en de representatieve organisaties de moge-
lijkheid bieden hun opvattingen kenbaar te maken over alle onderdelen van het
optreden van de Unie en daarover in het openbaar in discussie te treden.282 Boven-
dien worden de instellingen verplicht om een open, transparante en regelmatige
dialoog te voeren met het maatschappelijk middenveld. Deze bepaling geeft invul-
ling aan een breed gevoelde wens burgers en maatschappelijke organisaties nauwer
te betrekken bij de ontwikkeling van de Unie. De Commissie krijgt de bijzondere taak
om ter wille van de samenhang en de transparantie van het optreden van de Unie op
280 | Titel II, VEU.281 | Aldus artikel 10 VEU.282 | Neergelegd in artikel 11 VEU.
DE BURGER EN EUROPA
130
ruime schaal overleg te plegen met de betrokken partijen, dus ook de kerkelijke en
niet-kerkelijke levensbeschouwelijke organisaties.
Burgerinitiatief
In het Verdrag van Lissabon is bovendien het zogenaamde burgerinitiatief opge-
nomen, dat het beginsel van participerende democratie kan versterken en daarmee
bijdragen aan het betrekken van de burger bij het functioneren van de Unie.283 In het
geval ten minste één miljoen burgers van de Unie, afkomstig uit een significant aan-
tal lidstaten, van oordeel zijn dat inzake een aangelegenheid een rechtshandeling
van de Unie nodig is ter uitvoering van de Verdragen, kunnen zij het initiatief nemen
de Europese Commissie te verzoeken binnen het kader van de haar toegedeelde
bevoegdheden een passend voorstel daartoe in te dienen. Dit burgerinitiatief kan
worden aangewakkerd door het maatschappelijk middenveld.
Om een participerende democratie te kunnen realiseren, moeten de instellingen van
de Unie de burgers de nodige middelen ten dienste stellen om hun opvattingen op
alle beleidsterreinen van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar te
kunnen debatteren. Met het burgerinitiatief kan daartoe een belangrijke bijdrage
worden geleverd. De drempel van één miljoen, op een totale bevolking van bijna 500
miljoen mensen, moet haalbaar zijn. Het blijft uiteraard de vraag of het mobiliseren
van één miljoen burgers in praktijk ook reëel zal zijn en of burgerinitiatief ook werke-
lijk zal leiden tot een grotere participatie en betrokkenheid van burgers.
Met het Verdrag van Lissabon wordt het Europees burgerschap uitgebreid en op
bepaalde onderdelen versterkt. Het burgerinitiatief maakt de participerende demo-
cratie praktiseerbaar en probeert daarmee de burger bij Europa te betrekken. Toch
blijft het burgerschap van de Unie een realiteit op schrift; er is nog een weg te gaan
voordat het ook een gevoelsdimensie krijgt. Het moet zich, zoals ook het Neder-
landse burgerschap heeft moeten doen, ontwikkelen. Dat burgerschap is afhankelijk
van de mate van solidariteit, die de burgers van de Unie bereid zijn jegens elkaar
te koesteren. Het zal even duren voordat de rechten die het burgerschap biedt een
(sociale) realiteit worden. Om dit te bereiken, moet aanvaard worden dat de burger
mede-constituant is van de Europese Unie. De burger moet het gevoel hebben dat hij
en zijn zorgen serieus worden genomen; dat hij in reële mate invloed kan uitoefen.
Om hem als volwaardige burger van de Unie te kunnen beschouwen, moet hij ook
invloed kunnen hebben op wat de Europese Unie is. De EU mag geen project worden
van de ‘bovenlaag’, de intellectuelen of de politieke elite waar de burger enkel mee
moet instemmen. De burger moet zich vertegenwoordigd voelen.
Informatie en communicatie over de rechten die aan het burgerschap van de Unie
zijn gekoppeld, kunnen die ontwikkeling bevorderen. De burgers zullen zich meer
met de EU verwant voelen als zij op hun rechten worden gewezen, gemakkelijke
283 | Neergelegd in artikel 11 lid 4 VEU.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
131
toegang krijgen tot betrouwbare informatie over de Europese Unie en zelf feedback
kunnen geven op basis van hun ervaringen. Om dat proces te bevorderen, de betrok-
kenheid van burgers te verbeteren en daarmee de legitimiteit van de EU te verster-
ken, moet de Europese Unie gepersonifieerd worden. Er moet een Europese publieke
ruimte komen en gefaciliteerd worden. Deze aspecten worden hierna aan de orde
gesteld.
Politiek debat in de Europese publieke ruimte5.2.2 Welke rol hebben de Europese actoren in het beter bereiken van burgers? Op welke
manier kan de EU Nederland ondersteunen in het meer betrekken van de burger bij
de Unie? Kortom, hoe kunnen Europese politieke partijen en het Europees Parlement
het Europese beleid en besluitvormingsproces meer bij de burgers brengen en zo de
legitimiteit van de EU verbeteren?
De officiële legitimering van het Europees beleid verloopt via directe en indirecte
kanalen. Het directe kanaal verbindt, onder andere via rechtstreekse verkiezingen
voor het Europees Parlement, burgers als Europese burgers met de EU en haar
instellingen. Indirecte legitimering vindt, via de tussenkomst van gekozen nationale
politici en het bestuur, plaats door burgers als nationale burgers met de EU te ver-
binden. Vanuit het perspectief van de vertegenwoordigde democratie bezien, waarin
burgers hun vertegenwoordigers kiezen die vervolgens beleid voeren en besluiten
nemen, hebben de politiek en het bestuur de taak om een betere bijdrage te leveren
aan de legitimering van het Europees beleid. Zij kunnen bijdragen aan het draag-
vlak voor de EU en het Europese beleid, door de Europese politiek meer en beter
te onderwerpen aan politiek en maatschappelijk debat. Dit is al een doel op zich.
Want het toedekken van mogelijk verschillende visies kan leiden tot een ongemerkt
groeiende onbehagen, zoals de referendumuitslag van 1 juni 2005 liet zien. Politiek
en maatschappelijk debat kunnen ook een doeltreffend middel zijn voor versterking
van het draagvlak, omdat debat aandacht, betrokkenheid en participatie genereert
en daarmee het dialoog over en de inbreng van wensen, belangen en voorkeuren
van verschillende groepen versterkt.
Een gepolitiseerde benadering maakt het voor burgers mogelijk het debat beter te
volgen. Een scherp politiek en maatschappelijk debat brengen aandacht, betrokken-
heid en participatie voort en versterkt daarmee de discussie over en de inbreng van
wensen, belangen en voorkeuren van burgers, bedrijven, maatschappelijk midden-
veld, politiek en overheden op verschillende niveaus.
Debat in de nationale politieke arena maakt zichtbaar dat Nederland zelf medebeslis-
ser is van Europees beleid en dat ‘Brussel’ dan ook geen autonoom proces van Euro-
pese regelgeving voortbrengt. Er moet een Europese politieke agenda komen, onder-
steund door het denken van wetenschappelijke bureaus van partijen en afgestemd
DE BURGER EN EUROPA
132
met hun Europese partijen (in geval van CDA is dat de EVP). Ook de maatschappelijke
organisaties moeten daarbij worden betrokken. Zij vormen immers de schakel tussen
de samenleving en de ‘politiek’.
Uitdragen van standpunten over het Europese proces
Voor dat doel moet de nationale politiek – de regering, het parlement en de
politieke partijen – een standpunt innemen over de vraag: welke taken en functies
moeten door de EU worden gerealiseerd en welke moeten tot de verantwoordelijk-
heid van Nederland zelf behoren. Dat is om twee redenen cruciaal. Inhoudelijk is
dat nodig om te bepalen welk Europa wij willen en hoeveel wij willen op Europees
niveau en hoeveel op louter nationaal niveau. Het is ook nodig om duidelijkheid te
creëren voor de eigen bevolking en daardoor een deel van de kritiek weg te nemen
die ten grondslag lag aan het grote aantal nee-stemmers bij het referendum in 2005.
Diversiteit in opvattingen, het toespreken van burgers en het in overweging nemen
van hun preferenties zijn belangrijke elementen in het politiseringsproces. De
politiek moet in dat proces Europese onderwerpen niet technisch en specialistisch
benaderen, maar zichtbaarheid verlenen. Zichtbaarheid is in het politiseringsproces
een vereiste en bovendien een stimulans voor de politiek om haar vertegenwoordi-
gingsfunctie beter in te vullen.284
De houding van de politiek
Politiek is ook emotie, heeft ook idealen en moet over voldoende draagvlak
beschikken. De politiek moet die idealen kunnen uitstralen, want zonder dat en
zonder voldoende draagvlak kan de burger niet worden betrokken bij het politieke
proces. Daarvoor is weer nodig dat de politiek commitment toont en een overtui-
gende indruk geeft. Dat vergt een adequaat kennisniveau over de EU en Europese
onderwerpen, want zonder die kennis kan de politiek noch overtuigendheid, noch
betrokkenheid tonen. De politiek heeft bovendien behoefte aan meer bevlogen men-
sen die met meer gevoel over de EU kunnen communiceren en die het symbool zijn
van de politieke commitment.
Nederlandse en Europese politici moeten in Nederland en in Europa een groter per-
soonlijk en politiek profiel verwerven. De politieke partijen moeten hun kandidaten
voor het Europees Parlement aansturen tot een helder politiek profiel en tot grote
participatie in nationale debatten. Daarnaast moet de politiek tijdig en consequent
reageren, eigen verantwoordelijkheid nemen, een helder beleid voeren en dat beleid
motiveren. Het tijdig en consequent reageren is vooral van belang in de voorberei-
dende fase van het besluitvormingsproces op Europees niveau. De politieke partijen,
het parlement en de regering moeten tijdig kennisnemen van de wetsvoorstellen
en andere initiatieven van de EU. Daarvoor is nodig om, vanwege de grote aantallen
dossiers, de dossiers te prioriteren en grondig te bestuderen. Dan kan namelijk voor-
komen worden dat men in een later stadium, wanneer de mogelijkheid om op een
284 | Ook aanbevolen door WRR 2007e.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
133
voorstel of initiatie te reageren is verstreken, geconfronteerd wordt met tegenstrij-
dige belangen en zaken waar geen Europese aanpak wenselijk wordt geacht.
Het moet duidelijk zijn dat iedere stap in het Europese integratieproces en dus ook
in het overdragen van nationale bevoegdheden gezet is als gevolg van een politieke
wilsovereenstemming tussen de lidstaten. De politiek moet helder maken dat het de
lidstaten zélf zijn die de verdere ontwikkeling van de EU bepalen en aangeven dat zij
ook nauw betrokken zijn bij het uitvoeren en toepassen van de gemeenschappelijk
vastgestelde Europese regels. De politiek moet de burgers in begrijpelijke termen
uitleggen dat zij krachtens het loyaliteitsbeginsel gehouden is alles te doen om de
verwezenlijking van de doelstellingen te vergemakkelijken, maar dat zij in de praktijk
zelf kan bepalen hoe ze daaraan inhoud wil geven. Tegelijkertijd moet de politiek
ook beseffen dat zij zich door haar lidmaatschap definitief en onherroepelijk aan die
rechtsorde heeft gebonden. Dat betekent dat Nederland in zijn interne structuur ten
behoeve van die verbondenheid alle noodzakelijke maatregelen moet treffen en de
overeengekomen bevoegdheidsverdeling van de verdragen moet respecteren. De
politiek moet de burgers er ook op wijzen dat als een lidstaat de rechtsgevolgen van
het lidmaatschap niet langer wil dragen, hem slechts nog de mogelijkheid rest om
zich uit de Unie terug te trekken.
Als de politiek en het bestuur de legitimering van het Europees beleid kunnen verbe-
teren, kunnen burgers kennis, vertrouwdheid met Europese onderwerpen en besef
ontwikkelen waardoor ze zich op langere termijn ook meer met de EU verbonden
voelen. Dit kunnen zij bevorderen door het Nederlandse lidmaatschap van de EU op
aansprekende manieren te verbeelden.
Het parlement
Het Nederlandse parlement en het Europees Parlement moeten vaker optre-
den in gecombineerde vergaderingen over belangrijke Europese kwesties. Door een
betere samenwerking tussen deze parlementen kunnen nationale parlementariërs de
Europese agenda beïnvloeden. De nationale en Europese parlementariërs moeten in
eerdere en fundamentele debatten participeren. Dit is een ‘must’; het laat de burger
zien dat Nederland wel dergelijk greep heeft op wat er in de EU gebeurt. De aanwe-
zigheid van EP-leden bij en hun deelname aan de beraadslaging over de Staat van
de Unie tussen de Tweede Kamer en de regering is voor de nationale instituties één
van de methoden om gebruik te maken van de inzichten en ervaringen van EP-leden.
Voor EP-leden is dit één van de methoden om kennis te nemen van de ervaringen,
gevoeligheden en ontwikkelingen in Nederland. De kiezers mandateren parlemen-
tariërs om hun wensen, zorgen en verwachtingen over de inhoud en resultaten van
beleid te articuleren; ook als het gaat om het Europees beleid. Zo kan het Europees
Parlement bijdragen aan het verbeteren van de legitimatie van Europees beleid en
de verbondenheid van burgers daarmee.
DE BURGER EN EUROPA
134
Rechtstreekse verbindingen tussen parlementariërs en Europese instellingen kunnen
ook bijdrage aan de legitimering van het Europees beleid. In dit verband komt het
sinds enkele jaren soms voor dat de Tweede Kamer voor een bepaald debat spreek-
recht toekent aan Nederlandse Europarlementariërs, bijvoorbeeld in het jaarlijkse
Europadebat in de Tweede Kamer waarbij de ‘Staat van de Unie’285 besproken wordt.
Dit spreekrecht van Europarlementariërs in de Tweede Kamer kan, mits effectief toe-
gepast, de banden versterken. Bovendien kunnen nationale parlementariërs zelf hun
invloed laten gelden door bijvoorbeeld deel te nemen aan commissievergaderingen
van het Europees Parlement. Zo blijven beide partijen op de hoogte van de ontwikke-
lingen en kunnen zij een goed beeld krijgen van de opvattingen en standpunten van
de vertegenwoordigers op beide niveaus.286
De ratificatie van het Verdrag van Lissabon draagt bij in het actiever betrekken van
de politiek bij de Europese besluitvorming. Dit verdrag schrijft voor dat, behalve dis-
cussiedocumenten (zoals mededelingen, groenboeken en witboeken), het jaarlijkse
wetgevingsprogramma alsmede alle andere instrumenten voor wetgevingsprogram-
mering en beleidsstrategie door de Europese Commissie naar de parlementen van de
lidstaten worden verstuurd; op hetzelfde tijdstip als naar de Raad en het Europees
Parlement. Ook de wetgevingsvoorstellen zouden dan rechtstreeks door de Commis-
sie naar de nationale parlementen worden verstuurd.
Politieke partijen
Naast het parlement zijn politieke partijen cruciaal voor het verbinden van
burgers met de EU en in het uitdragen van de in de samenleving heersende beschou-
wingen en visies naar politiek en het bestuur. Samenwerking tussen de fracties van
politieke partijen in het nationale parlement en in het Europees Parlement kan de
legitimatie van de EU bevorderen.
Politieke partijen kunnen opvattingen van burgers verenigen, articuleren en in een
samenhangend programma tot uitdrukking laten komen. Langs die weg kunnen zij
het (Europese) beleid beïnvloeden. Hiertoe moet binnen en tussen politieke partijen
meer inhoudelijk debat plaatsvinden over Europese onderwerpen.287 Dat debat moet
verder gaan dan een discussie over ‘meer’ dan wel ‘minder’ Europa. De partijen
moeten overgaan tot doelgerichte en selectieve politisering, op onderwerpen die
gemakkelijk aansluiten bij de specifieke partijprofielen en -opvattingen. Daarin moe-
ten nationale en Europese politici beter worden betrokken. Politieke partijen moeten
zich tot doel stellen om probleemgerichte oriëntaties en opvattingen van de achter-
285 | Een kabinetsnota over de toestand in het kabinetsbeleid betreffende de Europese Unie.286 | Hierbij wordt de Europese agenda voor een bepaalde periode beschreven vanuit Neder-
lands perspectief, waarbij de nadruk ligt op de toekomst: aan welke Europese dossiers kent het kabinet prioriteit toe en wat zal daarbij de inzet zijn?
287 | Tot nu toe lijkt dit niet het geval te zijn en voor zover zulke debatten wel plaatsvinden, blijven ze vaak beperkt tot een discussie over ‘meer’ dan wel ‘minder’ Europa. Zie hier-over: WRR 2007c en WRR 2007d.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
135
ban te verbinden met het eigen profiel en te koppelen aan visies op de verdere ont-
wikkeling van de Europese Unie.288 De burger moet zich vertegenwoordigd voelen.
Binnen het Europees Parlement neemt een delegatie van het CDA plaats die verbon-
den is aan de EVP. Het is, net als bij nationale politieke partijen, heel belangrijk om
helder en consequent de koers van de partij te bepalen. De EVP moet duidelijk aan-
geven welke aspecten van de samenleving voor haar van belang zijn en die aspecten
in haar optreden laten manifesteren. Het moet voor de kiezers duidelijk zijn waar de
EVP voor staat, welke belangen zij tracht te waarborgen en welke ambities zij met
de Europese Unie heeft en op welke wijze die ambities gerealiseerd zullen worden.
De CDA-delegatie moet streven naar een helderder CDA-profiel en meer nationale en
Europese politici betrekken in debatten over belangrijke thema’s.
Bovendien is het van belang dat de EVP beter samenwerkt met haar nationale equi-
valenten. In het bijzonder moe de EVP streven naar een duidelijk en herkenbaarder
beeld van het CDA. Een betere samenwerking kan ervoor zorgen dat de CDA-delegatie
in Brussel en het CDA op beide niveaus goed op de hoogte zijn van de ontwikkelin-
gen en de omstandigheden. Zo kunnen zij het beleid beter op elkaar afstemmen
en elkaars standpunten beter begrijpen. Beide fracties zijn dan in staat om een
consistentere en meer toekomstgerichte koers in te slaan, die ook voor de burgers
meer acceptabel zal zijn. De Europese wetenschappelijke instituten kunnen boven-
dien beter met elkaar samenwerken. Ook is van belang dat er op Europees niveau
initiatieven worden genomen voor het oprichten van een Europees wetenschappelijk
instituut, op de christendemocratisch leest geschoeid. Het EVP heeft al een over-
koepelend Europees wetenschappelijk instituut in het leven geroepen: ‘Centre for
European Studies’ (CES). Dit wetenschappelijk instituut is een pan-Europese denk-
tank die nauw samenwerkt met het WI en andere Europese christendemocratische
wetenschappelijke instituten.
De Europese integratie moet daadwerkelijk een onderdeel worden van de partijorga-
nisaties. Hiervoor is meer afstemming tussen de parlementaire fracties in Nederland
en de Europese fracties van belang, bijvoorbeeld door middel van formele overleg-
gen, informele en formele contacten via internationale secretarissen die als schakel
functioneren tussen politici en partijleiders en contacten met gelijkgestemde par-
tijen in andere landen. Ten behoeve van de nationale politieke integratie van Euro-
pees beleid en ter bevordering van de vorming van een Europees politiek domein,
moeten deze contacten worden gestimuleerd; bijvoorbeeld door het stimuleren van
partijpolitieke wetenschappelijke denktanks van gezamenlijke Europese publicaties,
campagnes en debatten. De politieke partijen moeten de burger het gevoel geven
dat hij daadwerkelijk, via hen, kan participeren in de Europese publieke ruimte en
dat zijn belangen en opvattingen in die ruimte een rol spelen.
288 | Ook aanbevolen door de WRR 2007e.
DE BURGER EN EUROPA
136
Direct verkiesbare Europarlementariërs
De bijdrage van Europese politieke partijen tot het versterken van de legitima-
tie van de EU bestaat veelal uit samenwerken en uitdragen van uitgangspunten.
Het is ook interessant om te kijken of deze partijen niet op een andere manier,
bijvoorbeeld door een beter democratisch gelegitimeerd Europees Parlement, de
betrokkenheid van burgers kunnen verbeteren. Zou het voor de legitimatie van de EU
– in de zin van grotere betrokkenheid van burgers – niet beter zijn om bij de verkie-
zingen voor het Europees Parlement te kunnen stemmen op ‘Europese partijen’, in
plaats van op delegaties afkomstig uit de eigen lidstaat? De vraag is uiteraard of het
bestaan van Europese politieke partijen, die elkaar bestrijden en duidelijke politieke
alternatieven presenteren voor Europees beleid, kan leiden tot het ontstaan van
debat.
De gekozen leden van het Europees Parlement zijn belast met toezicht op het
functioneren van de Commissie en, als mede-besluitvormers met de Raad, met de
details van de Europese wetgeving. De verkiezingen voor het Europees Parlement
zijn belangrijk voor het bepalen van haar politieke kleur en daarmee ook voor de
argumenten die in het besluitvormingsproces naar voren worden gebracht.
De parlementsleden lijken veelal de verkiezingen te zien als een gelegenheid om
hun solidariteit te betuigen jegens voorstanders van de nationale politieke partijen,
waarmee zij zich doorgaans identificeren en die tevens de enige concurrenten zijn
in de verkiezingsstrijd van het Europees Parlement. Kort gezegd, Europese verkie-
zingen lijken eerder een nationale strijd dan een Europese en minder belangrijk
dan nationale verkiezingen.289 Het Europees Parlement moet het Europese politieke
proces reflecteren; de Europese verkiezingen moeten een Europese strijd worden.
Op Europees niveau, zou de harmonisatie van bestaande Europese partijen verder
moeten worden gestimuleerd. Een stap verder – die nu niet aan de orde is - zou zijn
om buitenlandse partijen toe te laten tot de nationale kiesarena en laten concurre-
ren met Nederlandse politieke partijen door het leveren van Europese, en niet strikt
nationale, stemmingslijsten. Dit maakt het dan voor Nederlandse kiezers mogelijk
om ook op niet-Nederlandse kandidaten te stemmen, die in verschillende lidstaten
campagne zouden moeten voeren. Omgekeerd zou het dan voor niet-Nederlandse
kiezers mogelijk moeten zijn om op Nederlanders te stemmen.
Het blijft natuurlijk maar de vraag of Europese partijen met direct verkiesbare
lijsten het Europees Parlement en de Europese verkiezingen een grotere Europese
kleur kunnen geven. Het is ook maar de vraag of burgers zullen gaan stemmen om
parlementsleden uit andere dan het eigen land of dat zij bij de Europese verkiezin-
gen een meer gelegitimeerd gevoel kunnen krijgen. Met andere woorden, of direct
verkiesbare Europarlementariërs kunnen bijdragen tot een grotere betrokkenheid
289 | Franklin 2005. Zie voor meer hierover: van der Eijk et al. 1996; Reif en Schmitt 1980.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
137
van de burger bij de EU. Het zou goed zijn om een discussie over de wenselijkheid
van direct verkiesbare parlementariërs te starten en te kijken naar de mogelijkheden
en onmogelijkheden.
Het debat over de EU mag niet beperkt zijn tot de politieke leiders en de traditionele
deelnemers. De betrokkenheid van burgers bij de EU moet een wisselwerking zijn
tussen politiek en civil society. De burgers, de civiele samenleving en de sociale part-
ners moeten bij het debat worden betrokken. De betrokkenheid van burgers via, en
van, het maatschappelijk middenveld, als ook de rol van de media en het onderwijs
staan in deze paragraaf centraal.
Maatschappelijk middenveld in de Europese publieke ruimte5.2.3 Burgers nemen in de samenleving deel aan verschillende maatschappelijke verban-
den en structuren die in een democratie meetellen en zo tot uitdrukking brengen dat
democratie niet alleen een zaak is van de politiek en dat maatschappelijke proble-
men niet alleen overheidsaangelegenheden zijn. Christendemocraten beschouwen
de mens als een verantwoordelijk persoon die in de samenleving is geplaatst en
behalve voor zichzelf ook verantwoordelijkheid draagt voor degenen die van hem of
haar afhankelijk zijn, voor de medemensen en voor de ontwikkeling van de samen-
leving. Vanuit die notie worden maatschappelijke organisaties noodzakelijk; zij
verenigen immers mensen en bieden de kaders voor krachtenbundeling en zelfwerk-
zaamheid. Aangezien burgers in zelfstandige samenlevingsverbanden primair hun
verantwoordelijkheden op sociaal, economisch en cultureel terrein kunnen realise-
ren, zonder de directe bemoeienis van de overheid, komt het maatschappelijk mid-
delveld in het christendemocratisch denken een fundamentele plaats toe. Dat is het
geheel van private organisaties en instellingen tussen de overheid en de burger.
Maatschappelijke verbanden vervullen binnen democratische besluitvormingspro-
cessen van oudsher een cruciale intermediaire functie tussen overheid en burgers.
Maatschappelijke organisaties bieden een alternatief toneel waar maatschappelijke
belangen worden vertegenwoordigd. Een toneel gekenmerkt door de pluriformiteit
van de in de maatschappij levende opvattingen en belangen, soms in aanvulling
op, soms ook in concurrentie met de in de kringen van de politieke partijen zicht-
bare opvattingen en belangen. Maatschappelijke organisaties oefenen bovendien
invloed uit op de inhoud van beleid, creëren mogelijkheden tot politieke participatie
en debat en bepalen (mede) de politieke en maatschappelijke agenda. Zij dwingen
bovendien tot het afleggen van politieke verantwoording door politici en bestuur-
ders.290 Maatschappelijke organisaties functioneren in een publieke sfeer. Hun
activiteiten hebben een uitstraling in de openbaarheid en bereiken via de media niet
alleen de achterban maar ook het grote publiek. Het gaat hier vooral om organisa-
290 | Dahl 1956. Dahl 1971. Polsby 1963. Truman 1951. Obradovic en Alonso Vizcaino 2006. Berry 1989, p. 6.
DE BURGER EN EUROPA
138
tie die bepaalde (belangen)groepen vertegenwoordigen of behartigen, maar ook
bijvoorbeeld kerken en culturele instellingen.291
Maatschappelijke organisaties vervullen ook een aanzienlijke rol in het Europese
besluitvormingsproces. Op Europees niveau zijn indrukwekkende transnationale
belangengroepennetwerken aanwezig die goed zijn georganiseerd en nauw betrok-
ken bij Europese besluitvorming. Het maatschappelijk middenveld dient ter bewa-
king van specifieke belangen, ter vertegenwoordiging van specifieke verbanden
en denkbeelden in de samenleving en levert zijn bijdrage aan de oplossingen voor
specifieke maatschappelijke vraagstukken. Niettemin, komen deze functies, wanneer
het gaat over de totstandkoming van het Nederlandse EU-beleid, slechts in beperkte
mate tot uiting.292 Hun bijdrage aan de legitimering van het Europese beleid in
Nederland lijkt tot nu toe beperkt. Zo is het Nederlandse maatschappelijk midden-
veld minimaal betrokken bij het besluitvormingsproces en vormt de EU als zodanig
of het Europees beleid zelden een samengaand motief voor hun handelen. Het maat-
schappelijk middenveld begint wel in beweging te komen, vooral als er specifieke
doelstellingen en belangen in het geding zijn.293 Zij moeten beter georganiseerd en
nauwer betrokken worden bij het Europese beleid.
Vertegenwoordigen maatschappelijke belangen en opvattingen en betrokken-
heid bij EU-beleid
Maatschappelijke organisaties moeten een evenwichtige inbreng garanderen
in het Nederlandse EU-beleid. Daarvoor moeten zij voldoende onafhankelijk en
pluriform zijn. Zij moeten de Europese dimensie integraal onderdeel laten uitmaken
van hun werkzaamheden en zich richten op de Europese en nationale actoren in het
Europese besluitvormingsproces. Een Europese publieke ruimte kan als een contro-
lemechanisme fungeren op de participatie en het optreden van maatschappelijke
organisatie.
Deze organisaties beschikken over grote kennis en expertise. Zij kunnen met hun
inbreng de inhoudelijke kwaliteit van beleid verbeteren. Zij kunnen in de relatie met
burgers de legitimiteit van Europees beleid bevorderen. Burgers zullen beleid eerder
aanvaarden wanneer de verschillende maatschappelijke belangen in het besluit-
vormingsproces zijn vertegenwoordigd doordat maatschappelijke organisaties aan
dit proces deel hebben genomen. Deze organisaties kunnen, mits zij een voldoende
gevarieerde inbreng realiseren, ook andere richtingen in Europees beleid mogelijk
maken en eventuele uitvoeringsproblemen bij dat beleid verminderen.
291 | Organisaties die economische en sociale actoren in de ruime betekenis vertegenwoordi-gen, niet-gouvernementele organisaties, basisorganisaties die de burger de mogelijkheid bieden deel te nemen aan het plaatselijke leven en religieuze gemeenschappen.
292 | WRR 2007b.293 | Beyers 2002. WRR 2007b, p. 31; WRR 2007e.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
139
De participatie van maatschappelijke organisaties, en dus de vertegenwoordiging
van verschillende belangen en opvattingen, moet wel evenwichtig zijn. Er moet
geen sprake zijn van overvloed aan eenzijdige informatie en het moet duidelijk zijn
door en voor wie de belangen worden behartigd. Het mag niet zo zijn dat bepaalde
belangengroepen sterk ondervertegenwoordigd zijn vanwege hun lokale worteling.
Bijvoorbeeld: de participatie van het maatschappelijk middenveld in een debat over
het milieu kan alleen waardevol zijn als behalve milieuorganisaties, zoals Green-
peace, ook andere organisaties aanwezig zijn die bijvoorbeeld de belangen van
ondernemingen behartigen. Daarvoor is het essentieel dat in de Europese publieke
ruimte geen beleidsmaatregelen worden vastgesteld ten koste van partijen die bij de
totstandkoming niet aanwezig zijn.
‘Tussenpersoon’ EU en ondernemingen: bijeenkomsten, campagnes en
debatten
Het maatschappelijk middenveld kan daarnaast door midden van het organise-
ren van bijeenkomsten en debatten de schakel vormen tussen de EU en de burgers.
Er moeten inhoudelijke en serieuze debatten komen, waar goede en sterke argu-
menten gebruikt worden; niet louter een simpele ‘pro’ of ‘contra’ houding jegens de
Europese samenwerking. De burger heeft de behoefte vertegenwoordigd en serieus
genomen te worden.
Tijdens dergelijke bijeenkomsten kunnen maatschappelijke organisaties met hun
leden verder discussiëren over de ingeslagen koers van de EU. De debatten geven de
burgers/ondernemingen de mogelijkheid om hun opvattingen over te dragen, terwijl
de maatschappelijke organisaties een indruk krijgen van de vraagstukken die in de
samenleving aanwezig zijn. Zo kunnen deze organisaties die opvattingen vertegen-
woordigen op Europees niveau en daarmee de schakel zijn tussen de burger en de
Unie.
Maar, zoals de gang van zaken rond het Groenboek over de diensten van algemeen
economisch belang illustreert,294 moet het Europees beleid wel passen binnen de
sectorale rol van maatschappelijke organisaties, anders komt hun betrokkenheid
moeilijk van de grond. Dit vormt een extra obstakel om EU-beleid in de reguliere
werkzaamheden van deze organisaties te integreren. Bovendien bestaan er grote
verschillen in de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij het Europese
beleid, zodat deze niet alleen laag is, maar ook asymmetrisch. Deze asymmetrie
wordt versterkt doordat het formele engagement van organisaties bij beleid in
294 | Naar aanleiding hiervan startte de Europese Commissie in 2003 een brede publieke consultatieronde, waarin belangstellende partijen zich konden positioneren ten aanzien van de wenselijkheid en inhoud van het onderwerp. Terwijl dit ook voor het Nederlandse maatschappelijk middenveld een uiterst relevant onderwerp was, bleef de opbrengst van deze consultatieronde vooral vanuit Nederland relatief beperkt. Europese Commissie 2004.
DE BURGER EN EUROPA
140
Nederland het grootst is in aan de verzorgingsstaat gerelateerde sectoren waar de
EU juist een zeer terughoudende rol heeft.
Tegelijkertijd is het engagement van maatschappelijke organisaties bij nationaal
beleid aanmerkelijk kleiner als het juist die beleidssectoren betreft waar Europa wel
een aanzienlijke rol heeft.295 Dit kan leiden tot een situatie waarin maatschappelijke
organisaties die op nationaal niveau weinig invloed hebben, in toenemende mate
gebruikmaken van de nieuwe Europese invloedsmogelijkheden om zo het gebrek aan
nationale invloed te compenseren, terwijl hun rol binnen het nationale besluitvor-
mingsproces beperkt blijft.296
Veel van dergelijke organisaties hebben een vertrouwensband met hun achterban;
zij vertegenwoordigen de belangen van specifieke groepen en beschermen die
tegen het beleid van de overheid of andere organisaties. In andere gevallen kunnen
dergelijke organisaties hun leden voorzien van de nodige informatie en organise-
ren zij bijeenkomsten en debatten waaraan zij deel kunnen nemen. Het is daarom
belangrijk dat de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties wordt verhoogd
en symmetrisch verloopt.
Tegelijkertijd blijft de vraag naar representativiteit relevant, al komt het maatschap-
pelijk middenveld rechtstreeks uit burgerinitiatieven voort. Participatie van burgers
op het gebied van collectieve voorzieningen – waar de rol van de EU nogal beperkt
is – is hoog, maar op andere terreinen – die dichter tegen de werkzaamheden van
de Unie aanliggen – zijn grote organisaties (ANWB, Natuurmonumenten etc.) actief
waarbinnen het aantal contribuanten297 het aantal actieve leden overschrijdt.
Daarnaast is voor de betrokkenheid van burgers – hier de achterban van maatschap-
pelijke organisaties – van belang dat zij ook daadwerkelijk betrokken kunnen worden
in die organisaties en kunnen participeren in de belangenbehartiging en -vertegen-
woordiging. Bovendien moeten er voldoende prikkels zijn voor maatschappelijke
organisaties om als tegenwicht te fungeren tegenover de ‘overheid’.
Het is een taak voor het CDA om het maatschappelijk middenveld te mobiliseren en
het aan te spreken op de rol die het vervult in het bereiken van burgers (hun achter-
ban). Maatschappelijke organisaties moeten door het CDA bewust worden gemaakt
van het belang dat zij bij Europa hebben. Zij moeten via een maatschappelijk con-
tract met daarin een nalevingmechanisme worden aangespoord en in de Europese
publieke ruimte geactiveerd.
Vakbonden en werkgeversorganisaties
295 | Beyers 2002.296 | Fairbrass en Jordan2001.297 | WRR 2007e.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
141
Maatschappelijke organisaties die de belangen van werkgevers, werknemers
en specifiek de ondernemers van Nederland behartigen kunnen door een actievere
rol in de Europese Unie de betrokkenheid van hun achterban – dus de burgers –
bevorderen. Zij kunnen namens de burgers die hun achterban vormen in de Europese
publieke ruimte en in het Europese besluitvormingsproces participeren en namens
die burgers hun invloed op het beleid van de EU uitoefenen. Zij kunnen tevens die
burgers in verschillende vormen, zoals door het organiseren van debatsessies of
andere vormen van dialoog, meer en beter betrekken bij de EU.
Specifieke belangenorganisaties
Ook organisaties met specifieke belangen zijn van groot belang. Ouderen-
bonden, vrouwenorganisaties, consumentenorganisaties, culturele belangenor-
ganisaties, minderhedenorganisaties, milieuorganisaties, kerken, etc. kunnen een
betrouwbare en geloofwaardige schakel vormen tussen de EU en de burgers en via
verschillende kanalen de belangen van burgers in het Europese verband vertegen-
woordigen. Deze organisaties kunnen bovendien hun achterban de mogelijkheid
bieden om zich met hun vragen en onzekerheden tot hen te wenden. Zij kunnen
een belangrijke gesprekspartner zijn van diverse invloedrijke instanties, (overheids)
organen en politieke partijen. Ze kunnen derhalve toegang hebben tot een groot
netwerk van mensen en kunnen veel mensen bereiken en veel betekenen in het
beter betrekken van de burger bij de EU. Zij moeten het onderwerp ‘Europa’ een
onderdeel laten uitmaken van hun beleid en ‘Europa’ integreren in de programma’s
van bijeenkomsten en activiteiten om hun achterban meer en beter te betrekken bij
de EU en hen de mogelijkheid te bieden om over Europese onderwerpen met elkaar
te discussiëren.
Kortom, het maatschappelijk middenveld is van groot belang voor de relatie tussen
de burgers en de Unie. Zij vertegenwoordigen maatschappelijke belangen en opvat-
tingen en moeten meer betrokken zijn bij het EU-beleid om zo ook die vertegenwoor-
diging op Europees niveau te kunnen realiseren. Zij moeten door het organiseren van
bijeenkomsten, campagnes en debatten de schakel vormen tussen de EU en haar
burgers. Zij moeten bovendien waar nodig de verantwoordelijken ter verantwoor-
ding roepen. Voor het mobiliseren van deze organisaties komt het CDA een belang-
rijke rol toe: via het sluiten van maatschappelijke contracten moeten maatschappe-
lijke organisaties worden geactiveerd en bewustgemaakt van hun belang bij Europa.
Media in de Europese publieke ruimte5.2.4 In Nederland vormen de nieuwsmedia in het nationale en Europese democratische
proces bij uitstek een onmisbare schakel tussen politiek en burgers. Vrije en open
communicatie over politieke en maatschappelijke onderwerpen is een voorwaarde
voor de totstandkoming van een publieke ruimte. De media hebben een ‘symbioti-
sche relatie’ met de professionele politiek.298 De media kunnen het participatieproces
298 | WRR 2007e;WRR 2007a; WRR 2007, p. 19-20.
DE BURGER EN EUROPA
142
van burgers in de EU ondersteunen door daaraan voldoende media-aandacht te
besteden.
In onze ‘mediatized democracy’299 zijn de bestaande debatten in toenemende mate
in overeenstemming met het patroon van een nieuwe politieke cultuur. Deze cultuur
neigt om politieke kwesties te personaliseren, politiek en vermaak met elkaar te
integreren, het belang van politieke stijl te benadrukken en de totstandkoming te
bevorderen van nieuwe generaties van politieke beroemdheden. ‘Media democracy’
vergemakkelijkt nieuwe, directere vormen van politieke communicatie, vertegen-
woordiging en identificatie die niet vrij zijn van risico´s, maar die wel het democrati-
sche proces kunnen doen opleven.300
Media-aandacht voor en betrokkenheid bij het debat zijn belangrijk voor het legiti-
meren van het EU-beleid. Televisiedebatten tussen de belangrijkste politieke voor-
vechters, die door miljoenen Nederlandse burgers worden bekeken, zijn daarvoor
belangrijk. Nationale partijleiders en Nederlandse Europarlementariërs, onafhan-
kelijke publiciteitsagenten en intellectuelen moeten in die debatten op televisie,
radio en in kranten hun standpunten omtrent de EU verdedigen en discussiëren over
andere standpunten. De politiek moet de media op vrijwillige basis aansporen tot
meer publieke aandacht voor Europa.
De EU en de Nederlandse overheid moeten nauwer samenwerken met omroepen
en mediapartners en nieuwe relaties aanknopen met landelijke, regionale en lokale
communicatiesystemen en proactief gebruikmaken van nieuwe technologieën. De
media kunnen de schakel vormen tussen de burgers en de debatten die op het Euro-
pees, nationaal, regionaal en lokaal niveau plaatsvinden. Zij kunnen burgers kennis
laten maken met de dialoog over Europese kwesties en hun directe participatie, of
die via maatschappelijke organisaties, in beeld brengen. Voorkomen moet woorden
dat media-aandacht louter wordt ingezet als een propagandamiddel voor de EU;
eventuele initiatieven daartoe zijn evenmin wenselijk.
Hierdoor kunnen de media in het legitimeren van Europees beleid een grote bijdra-
gen leveren. De media kunnen de politiek in dat proces ondersteunen en waar nodig
de burgers van kritische kanttekeningen voorzien.
Onderwijs, cultuur en sport in de Europese publieke ruimte5.2.5 Het onderwijs en de wetenschap zijn van grote betekenis voor de kwaliteit van de
Europese publieke ruimte. Al in de Middeleeuwen waren universiteiten – in Bologna
en Parijs – ontmoetingscentra voor internationaal talent. Onderwijs kan naast leren
299 | Met betrekking tot politiek betekent de term ‘mediatized’ “where political institutions increasingly are dependent on and shaped by mass media but nevertheless remain in control of political processes and functions”. Mazzoleni en Schulz 1999.
300 | WRR 2007.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
143
ook mensen wetend maken en hen introduceren in de kracht van het woord en het
argument. Het ontwikkelen van kennis en de overdracht daarvan via het onderwijs is
en blijft een doel op zich met een immanente toegevoegde waarde voor de kwali-
teit van een maatschappij: het economische en sociale kapitaal en de kracht van
het burgerschap van de samenleving. Inmiddels kent de Europese publieke ruimte
Socrates, Leonardo, Mundus en de BAMA van Bologna. Maar het onderwijs kan ook
een publieke ruimte zijn waarin een grote diversiteit aan ideeën en talenten elkaar
ontmoeten, inspireren en bijdragen tot intellectuele en culturele innovatie; een
ruimte waarin gediscussieerd kan worden over het nationale en over het Europese
beleid. Dat discussiëren over de EU moet offensief en participerend zijn – vooruitkij-
ken en scholieren en studenten actief betrekken; géén propagandacampagne.
Cultuur en sport kunnen ook een bijdrage leveren in de totstandbrenging van een
Europese publieke ruimte en daarmee de commitment met de EU vergroten. Zij kun-
nen als de publieke ruimte fungeren, waarin burgers de gelegenheid krijgen om over
de EU te debatteren en om met elkaar van gedachten te wisselen.
Debatten en bijeenkomsten
De Eerste Kamer organiseerde in 2007 een conferentie in de Ridderzaal waar-
bij studenten van alle Nederlandse en Vlaamse universiteiten debatteerden over
de toekomst van Europa. De Minister-president ging met een groep Nederlandse
studenten de discussie aan over hoe zij Europa ervaren, wat zij als resultaten van 50
jaar samenwerking en als vraagstukken voor de toekomst zien. Ook nam het Bureau
Europees Parlement Den Haag, vooruitlopend op de Europese verkiezingen in 2009,
begin 2008 het initiatief tot het organiseren van universiteitsdebatten. De bijeen-
komsten hadden een interactief karakter en gaven studenten de kans om met politici
en experts van gedachten te wisselen over hoe zij tegen Europa aankeken en welke
kansen en bedreigingen zij zagen. Ook het initiatief van het ministerie van Buiten-
landse Zaken en de Vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland
voor het project ‘EU back to school’ beoogde jonge Europeanen te betrekken bij de
EU.301
Dergelijke initiatieven moeten meer worden gestimuleerd. Debatsessies en bijeen-
komsten kunnen scholieren en studenten meer bewust maken van de EU en hun
bovendien de kans geven om mee te denken over het Europese integratieproces en
kritisch een eigen visie te creëren. Zij kunnen door middel van bijeenkomsten meer
bewust worden van de achterliggende gedachte bij de totstandkoming van de Euro-
pese samenwerking. Op de middelbare school kunnen dergelijke bijeenkomsten een
meer informatief karakter hebben, zodat scholieren bekend worden met de geschie-
301 | Met medewerking van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Algemene Bestuursdienst. Hierbij wisselden EU-ambtenaren op hun oude school met scholieren van gedachten.
DE BURGER EN EUROPA
144
denis en de realiteit van de Unie. Die kennis kunnen zij later inzetten in debatten
over de EU en haar toekomst.
Zo worden burgers al vanaf een jonge leeftijd bij Europa betrokken. Want scholieren
vormen de volwassen burgers van morgen. Scholen zijn zelf gemeenschappen. In
de school bouw je kennis en vaardigheden op, maar door de ‘cultuur’ van de school
ontwikkel je competenties die je als burger nodig hebt.
Communiceren5.3
Het belang van de Europese samenwerking is in de afgelopen jaren te weinig ter
sprake geweest. Van het Europese ideaal van samenhang en nooit meer oorlog, van
een gemeenschap van waarden die oog heeft voor eigen en elkaars belangen, heb-
ben veel mensen langzamerhand weinig tot geen notie.
Ten behoeve van die notie is een betere communicatie met de burger van doorslag-
gevende betekenis. Die communicatie bestaat onder meer uit het informeren en
voorlichten van burgers door de politiek, het maatschappelijk middenveld, de media
en het onderwijs.
Informeren van burgers5.3.1 De rol van het parlement, de regering en de politieke partijen is respectievelijk het
vertegenwoordigen van het Nederlandse volk, het vertegenwoordigen en formule-
ren van het Nederlandse belang en het vertegenwoordigen van de in de Nederlandse
samenleving heersende opvattingen. Zij moeten deze functies uiterst serieus nemen,
ook als het gaat om Europese onderwerpen. Deze actoren moeten in de eerste plaats
burgers over Europa informeren. Over haar geschiedenis, beleid, doelstellingen,
uitdagingen en ambities; over wat de Unie is geweest en wat het ons gebracht heeft.
De Nederlandse regering moet de burgers laten zien welke bijdragen de EU levert
aan de economische ontwikkeling, de stabiliteit in de regio en de bewegingsvrijheid
van burgers. Het moet voor de mensen duidelijk worden dat zij niet zonder de Euro-
pese Unie kunnen; dat zij uiterst belangrijk en onontkoombaar is. Partijen moeten
bovendien een overtuigend communicatieve redevoering over Europa hanteren dat
aanluit bij maatschappelijke vraagstukken en de angsten van de burgers. Binnen
die partijen moeten aansprekende politici een dergelijke redevoering ontwikke-
len en daarbij aansluiting zoeken bij de logica van de nieuwsmedia.302 Kortom, de
burgers moeten beter en effectiever kennisnemen van het belang van de Europese
samenwerking.
De regio’s
De resultaten van het referendum deden de vraag rijzen of de burgers nog wel
een juist zicht hadden op wat Europa is en doet. Kunnen de politici in een voldoende
302 | WRR 2007.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
145
mate het Europese project overbrengen naar de burgers en hun onzekerheid en
angst voor het verlies van hun baan, voor de toenemende globalisering en voor
sociale afbraak wegnemen?
Gezien de nabijheid van regionale en lokale bestuursniveaus zijn ze fundamenteel als
het gaat om de informatiedoorstroming en de informatieverstrekking. Communicatie
is tenslotte de brandstof van ieder goed werkende democratie; zonder een goede
communicatie kan de motor van de democratie niet draaiende worden gehouden.
Europeanen voelen zich sterk verbonden met hun regio´s en hun cultuur hangt sterk
samen met regionale tradities. Er lijkt een direct band te bestaan tussen culturele
identiteit in een regio, identificatie van de burgers met de regio, stijgend vertrou-
wen, toenemend ondernemerschap, initiatief en economische groei.
In dit verband zijn de zogenaamde grensregio´s/Euregio’s van groot belang. De
Euregio’s zijn grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden van voornamelijk
gemeenten of provincies en hun Duitse of Belgische partners. Door deze samenwer-
king beogen Euregio’s de kwaliteit van het leven van de mensen in de grensstreek
bevorderen en de ontwikkeling van de grensregio’s stimuleren.303 Grensregio’s wor-
den geconfronteerd met knelpunten die voornamelijk bestaan uit verschillen in wet-
en regelgeving, verschillende bevoegdheden en cultuurverschillen. Deze grensregio’s
zorgen voor overleg en afstemming van beleid tussen de Nederlandse en Duitse en/
of Belgische regio’s. Zij geven ook voorlichting en advies aan burgers en bedrijven
over grensoverschrijdende (economische) samenwerking. Deze regio’s ondersteunen
tevens grensoverschrijdende projecten in het kader van het INTERREG-programma304
van de EU. Zij kunnen daarom een belangrijke rol spelen in het informeren van en
communiceren met burgers over de Eu en het Europese beleid.
Europa kan dichter bij de burger gebracht worden door de bestuurslagen die het
dichtst bij de burgers staan. Om dit te realiseren doet Europa er goed aan om het
opzetten van informatiecampagnes, die duidelijk maken wat het belang van Europa
is en die rekening houden met de specificiteit van elke regio, te bevorderen.
Maatschappelijk middenveld5.3.2 Maatschappelijke organisaties kunnen de groepen, waarvan zij de belangen behar-
tigen en de opvattingen vertegenwoordigen, onder meer via informatieve bijeen-
komsten, informeren over de gang van zaken bij het Europese besluitvormingproces.
De burgers en ondernemingen kunnen door deze organisaties op de hoogte worden
gehouden van de ontwikkelingen binnen het Europese beleid en over het belang van
303 | Zij werken op diverse terreinen, zoals onderwijs, arbeidsmarkt, verkeer en vervoer, recre-atie en toerisme, milieu en afvalverwerking.
304 | Interreg is een subsidieprogramma dat sinds 1990 de samenwerking stimuleert tussen regio’s uit verschillende EU-landen. Het programma wordt gefinancierd vanuit het Euro-pees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).
DE BURGER EN EUROPA
146
maatregelen verder worden geïnformeerd. Aangezien deze organisaties hun belan-
gen en overtuigingen vertegenwoordigen, zullen zij eerder en met meer vertrouwen
de informatie aanvaarden. Deze organisaties kunnen bovendien op een ‘gewone’
manier met burgers over Europa praten. Zij kunnen vooral als schakel bijdragen aan
de identificatie van burgers met Europa door permanent herkenbaar te zijn in hun
Europese rol. Deze bijdrage ligt in het verlengde van de rol die maatschappelijke
organisaties vervullen in de vertegenwoordiging van maatschappelijke belangen,
het afdwingen van verantwoording over Nederlands Europees beleid en de betrok-
kenheid bij de inhoud daarvan.
Maatschappelijke organisaties zouden door het opnemen van het onderwerp
‘Europa’ in de visiestukken, onderzoeken & projecten en in de maandelijks nieuws-
brieven en door het organiseren van debatten en bijeenkomsten hun achterban meer
en beter kunnen informeren over en betrekken bij de Europese Unie. De individuele
burger kan meer en beter op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen in
en de consequenties van Europees beleid, door organisaties die het belang van con-
sumenten, ouderen, vrouwen, milieu, cultuur, natuur, etc. behartigen, en via sport-
gerelateerde en culturele en religieuze instellingen. Zij kunnen voldoende inzicht
krijgen in de Europese processen, voldoende begrip van de belangrijke ontwikkelin-
gen binnen Europa en daarmee voldoende mogelijkheden om de ontwikkelingen op
de voor hen relevante terreinen in perspectief te plaatsen. Bovendien kunnen kerken
een belangrijk schakel vormen tussen de burger en de EU en met de achterban com-
municeren over de EU en het belang van de Europese samenwerking.
De maatschappelijke organisaties kunnen vanwege hun betrouwbare en geloofwaar-
dige status, en ook door hun vermogen om grote groepen burgers te bereiken, een
heel belangrijke schakel vormen in het communicatieproces met burgers. Daarvoor
is een grote openheid nodig voor andere organisaties, initiatieven, etc. die op hun
eigen manier een waardevolle bijdrage kunnen leveren.
Onderwijs5.3.3 Onderwijs zou een bijdrage kunnen leveren aan de betrokkenheid van burgers bij
Europa. Het onderwijs kan in zijn traditionele rol van het systematisch overbrengen
van kennis en vaardigheden door bevoegde personen, de ‘toekomsten’ van Neder-
land meer betrekken bij de EU; gewoon door ze te onderwijzen over het belang van
de Europese samenwerking en wat de aanleiding heeft gegeven tot het aangaan van
die samenwerking. Het onderwijs kan ook een rol hebben bij het bewustmaken van
burgers van hun rechten en van het Europese burgerschap.
Meer voorlichtingen en informatie over de geschiedenis en de realiteit van de
EU
De kinderen bewust maken van het belang van vrede en stabiliteit en van het
feit dat vrede, veiligheid en stabiliteit geen vanzelfsprekendheden waren noch zijn.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
147
Dat ze hoe dan ook nooit mogen vergeten dat voor de samenleving waarin zij nu
leven grote stappen zijn gezet en dat die stappen niet in gevaar mogen komen. Maar
hun moet ook de mogelijkheid worden gegeven om over de Europese integratie mee
te denken en te debatteren. Dan zullen ze van jongs af aan bij Europa betrokken
worden. De Europese Unie moet deel uitmaken van het onderwijsaanbod, maar dat
moet niet in de vorm van dwingende beïnvloeding en propaganda ten gunste van de
Europese Unie.
Het nationale onderwijssysteem kan worden gebruikt om de oriëntatie op Europa,
als noodzakelijk te kennen object behorend tot het fundament van algemene
vorming van elke burger, te bevorderen. Het onderwijs kan de oriëntatie op Europa
zodanig laten zijn dat de meest noodzakelijke vaardigheden beschikbaar komen om
je te bewegen in Europa. Het kan in dit verband zorg dragen voor ten minste twee
vreemde talen vanaf jonge leeftijd, en voor de ontwikkeling van de Europese cultuur.
Bovendien moet het onderwijs bijdragen tot een kritische oordeelvorming over
Europa en Europese integratieontwikkelingen. Het moet bijdragen tot de totstandko-
ming van een samenleving waarin elke burger zich een kritisch oordeel kan vormen
over integratieontwikkelingen en daarbij standpunten inneemt en die door te stem-
men voor het Europees Parlement, het tonen van betrokkenheid bij Europese ontwik-
kelingen, et cetera openbaar maakt. Het is belangrijk dat naast kennisoverdracht ook
aandacht wordt besteed aan meningen, opvattingen, voorkeuren, enzovoort.
Het belang van onderwijs in het beter bereiken van de burgers wordt ook door de
burgers zelf erkend. De meeste Nederlanders (91%) vinden dat kinderen op school les
moeten krijgen over de werking van de Europese instellingen. Dat is iets meer dan
het EU27-gemiddelde (86%). Vergeleken met het EU27-gemiddelde zijn Nederlanders
wat sceptischer ten aanzien van maatregelen om studenten en leerlingen kennis bij
te brengen over de Europese Unie. Van de Nederlanders vindt 61% een algemeen
Europees geschiedenisboek voor alle studenten en leerlingen in de EU een efficiënte
maatregel, tegen 68% gemiddeld in de EU. Een algemeen Europees onderwijspro-
gramma gericht op Europees onderwijs voor alle leraren is volgens 56% van de
Nederlanders een efficiënte maatregel, tegen 68% van de Europeanen. Ook over het
creëren van Europese scholen en universiteiten in alle lidstaten die zich concentreren
op Europese zaken zijn minder, hoewel nog steeds een meerderheid, van de Neder-
landers te spreken: 56% lijkt dit efficiënt, tegen 70% van de Europeanen.305
In het primair en voortgezet onderwijs moet in een aantal vakken aandacht worden
besteed aan Europa. Leerlingen kunnen dan leren dat ontwikkelingen in Nederland
niet op zichzelf staan, maar zijn ingebed in een breder verband. Er moet aandacht
worden besteed aan economische, politieke en sociale implicaties van de Europese
samenwerking en de consequentie van het Europese beleid. Het onderwerp Europa
305 | Eurobarometer 2007.
DE BURGER EN EUROPA
148
moet een substantieel en expliciet onderdeel worden van de examenprogramma’s
van het voortgezet onderwijs. Het kan ook nuttig zijn om scholieren direct in contact
te brengen met de EU, bijvoorbeeld door het Europees Parlement te bezoeken of
door het bijwonen van Kamerdebatten over Europese onderwerpen. Dat is uiteraard
iets wat aan het onderwijs zelf overgelaten kan worden.
Uitwisselingsprogramma’s op middelbare scholen, hoge scholen en universiteiten
alsook internationale stages kunnen de burger beter kennis laten maken met de
EU en de mogelijkheden die de Europese samenwerking hen kan bieden. Het hoger
onderwijs kan uitwisselingsprogramma’s en verhoging van de mobiliteit stimuleren
door veralgemeniseren van een credit- en semestersysteem. Het hoger onderwijs
in Europa kan door middel van het BAMA-systeem meer vergelijkbaar worden. Dat
systeem hervormt het hogeronderwijssysteem tot een bachelor-masterstructuur met
twee cycli: ‘undergraduate’ (bachelor) en ‘graduate’ (master). Zo wordt het voor
studenten makkelijker om in het buitenland te studeren en ook diploma’s zullen
internationaal meer vergelijkbaar zijn. Het hoger onderwijs kan Europese onder-
zoeksprogramma’s bevorderen en beantwoorden aan de toenemende behoefte aan
internationale ‘benchmarking’ en accreditatie en de Europese belangstelling voor
een leven lang leren. Hiermee kan het hoger onderwijs de studenten direct betrek-
ken bij en kennis laten maken met de mogelijkheden van de Europese samenwerking
en hen direct daarvan laten profiteren.
Media5.3.4 Communicatie en interactie zijn essentieel voor het publieke begrip en potentiële
steun voor Europese kwesties en resulteren in politieke legitimiteit. De media heb-
ben een duidelijke maatschappelijke verantwoordelijkheid en publieke functie om
het publiek op onafhankelijke wijze te informeren over Europa.
De berichtgeving over Europese aangelegenheden is en blijft beperkt en fragmen-
tarisch. Landelijke dagbladen refereren wel naar terugkerende grote evenementen,
zoals de bijeenkomsten van de Europese Raad, maar in de tussenliggende perioden
krijgen Europese aangelegenheden te weinig aandacht in de media. In regionale
en lokale bladen, die een groot publiek bereiken, is er voor Europese onderwerpen
doorgaans weinig belangstelling.306 Dit moet veranderen.
Nieuwsmedia zijn een geschikt middel voor politici om de baten en lasten van de EU
voor het publiek duidelijk te maken en gebrekkig EU-beleid aan de orde te stellen. Dit
is fundamenteel voor een brede aanvaardbaarheid door Nederlandse burgers. Boven-
dien zijn nieuwsmedia wezenlijk voor het verstrekken van politieke en maatschap-
pelijke informatie, het verduidelijken van leidende meningen en opvattingen en het
beïnvloeden van de politieke en maatschappelijke agenda van kiezers en gekozenen.
306 | WRR 2007a.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
149
Zij kunnen de verbinding versterken tussen burgers en het Nederlandse EU-beleid en
tussen Nederlandse politici en Europa. Berichtgeving in de media biedt inzicht in de
gang van zaken omtrent het Europese en het Nederlandse besluitvormingsproces. De
nieuwsmedia worden daarnaast in staat gesteld om hun toezichtfunctie goed uit te
voeren. De media kunnen het besef van de realiteit van Europa en het Nederlandse
EU-beleid onder de Nederlandse burgers vergroten.
De totstandkoming van een ‘Commissie-TV’ of een dergelijk propagandaprogramma
is niet wenselijk. Media-aandacht moet uitsluitend worden ingezet om burgers beter
te informeren over de ontwikkelingen op EU-niveau en hun meer te betrekken bij het
EU-beleid en niet om burgers te vertellen hoe goed Europa toch is.
In het najaar van 2008 is de zogenaamde EuroparlTV, een initiatief van het
Europees Parlement, van start gegaan. Dit is het webTV kanaal op internet van het
Europees Parlement, dat in meer dan 20 EU-talen zal rapporteren over het laatste
nieuws, debatten, grote kwesties, etc. Het omvat bovendien een speciaal pro-
gramma voor jongeren. Dit kanaal zou moeten dienen als brug tussen de EU-instel-
lingen en de burgers op het gebied van communicatie.307 De mogelijkheid om de
debatten in het Europees Parlement te volgen zal daar zeker een bijdrage toe kunnen
leveren.
Concreet moeten de media zich inzetten voor:
Meer aandacht voor de EU in de vorm van meer zendtijd voor Europese onder- –
werpen of een soort ‘Politiek 24’ voor Europa of meer aandacht voor Europa als
een onderdeel van dat programma;
Herkenbaar, relevant en personengericht nieuws over de EU: duidelijker voor de –
burgers om te begrijpen waar het over gaat.
Hierdoor kunnen de media burgers voorzien van de nodige informatie en hen in het
proces van de Europese Unie waar nodig voorzien van kritische kanttekeningen.
Conclusie5.4
De Europese Unie heeft zeer uiteenlopende taken op zich genomen die het leven
van de burger op velerlei gebied, ook op persoonlijk gebied, beïnvloeden. Het is
vooral de gedaantewisseling van de EU die de legitimiteit van haar beleid een andere
wending heeft gegeven. De legitimiteit van de EU moet worden versterkt, mede
door meer duidelijkheid omtrent de verdeling van verantwoordelijkheden, door een
grotere en meer reële participatie van burgers en door meer en betere politieke en
maatschappelijke discoursen over de EU.
307 | Zie http://www.europarltv.europa.eu
DE BURGER EN EUROPA
150
Burgers moeten meer en beter betrokken worden bij de EU; bewuster van het belang
en de realiteit van de Europese samenwerking.
Afbakenen5.4.1 Nederland moet duidelijkheid verschaffen over wat de EU wel en wat zij niet is. Met
andere woorden, Nederland moet verantwoordelijkheid nemen voor eigen keuzes,
bewust omgaan met de zorgen van burgers en zich sterk maken voor een duidelijke
markering van onderwerpen waar de EU mag optreden en onderwerpen waar dat
optreden, gelet op de zorgen en onzekerheden van burgers, niet wenselijk is.
Maar voor een grotere betrokkenheid van burgers en daarmee een betere legitima-
tie van de Europese Unie is meer nodig dan een duidelijke afbakening van verant-
woordelijkheden. Daarvoor is nodig dat burgers zich een onderdeel voelen van de
politieke gemeenschap Ze moeten bovendien weten waar het proces van de Unie
over gaat, wat het beoogt en hoe het zijn doelstellingen realiseert.
Participeren5.4.2 De Europese democratie is een participerende democratie; de rol van de burger is
onmisbaar. Om het maatschappelijk draagvlak en de participatie te versterken moet
de EU haar publieke ruimte – een ruimte waarbinnen burgers, individueel dan wel in
groepsverband, in het Europese besluit- en beleidsvormingsproces kunnen participe-
ren – tot een levendige ruimte maken open voor alle EU-burgers.
Europees burgerschap
In die publieke ruimte is dat recht hen ook op basis van het Europese burger-
schap gegeven en met het Verdrag van Lissabon wordt het via het zogenaamde
burgerinitiatief versterkt. Op grond van dit burgerschap mogen burgers van de Unie
niet gediscrimineerd worden op grond van hun nationaliteit en mogen ze deelnemen
in verkiezingen voor het Europees Parlement. Ze kunnen verzoekschriften indienen
bij het Europees Parlement en zich voor klachten over wanbeheer van Europese
instellingen en organen wenden tot de Europese ombudsman. Ze kunnen aanspraak
maken op de vier vrijheden en profiteren daarmee van de voordelen van de interne
markt. Deze burgers genieten ook alle rechten die in het Handvest van de Grondrech-
ten van de EU zijn neergelegd.
Het burgerschap van de Unie is een realiteit op schrift; er is nog een weg te gaan
voordat het ook een gevoelsdimensie krijgt. Het moet zich, zoals ook het Neder-
landse burgerschap heeft moeten doen, ontwikkelen en daarmee voor burgers van
de Unie een realiteit worden.
Debat in de Europese publieke ruimte
In dit politiseren van de EU zijn het uitdragen van standpunten over het Euro-
pese proces, de houding van de politiek, de rol van het Europees en Nederlandse
parlement en de mogelijkheden die zij in het Europese proces toekomen – parlemen-
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
151
tair behandelingsvoorbehoud, spreekrecht voor parlementsleden – van groot belang.
De politiek moet duidelijk zijn over de standpunten die zij inneemt. Zij moet daar-
naast tijdig en consequent reageren, eigen verantwoordelijkheid nemen, een helder
beleid voeren en dat beleid motiveren. Als de politiek en het bestuur de legitimering
van het Europees beleid kunnen verbeteren, kunnen burgers kennis, vertrouwdheid
met en besef van Europese onderwerpen ontwikkelen waardoor ze zich op langere
termijn ook meer met de EU verbonden voelen.
Ook de politieke partijen moeten meer aandacht besteden aan de Europese Unie. De
Europese integratie moet daadwerkelijk een onderdeel worden van de partijorgani-
saties. Hiervoor is meer afstemming tussen de parlementaire fracties in Nederland
en de Europese fracties wenselijk, bijvoorbeeld door middel van formele overleggen,
informele en formele contacten via internationale secretarissen die functioneren
als schakel tussen politici en partijleiders en contacten met gelijkgestemde partijen
in andere landen. Ten behoeve van de nationale politieke integratie van Europees
beleid en ter bevordering van de vorming van een Europees politiek domein, moeten
deze contacten worden gestimuleerd; bijvoorbeeld door het van partijpolitieke
wetenschappelijke denktanks van gezamenlijke Europese publicaties, campagnes en
debatten.
Maatschappelijk middenveld, media en onderwijs
Het debat over de EU mag niet beperkt zijn tot de politieke leiders en de traditi-
onele deelnemers. De burgers, de civiele samenleving, de sociale partners, de natio-
nale parlementen en de politieke partijen moeten bij het debat worden betrokken.
Maatschappelijke organisaties kunnen, als schakel tussen de overheid en de
burger, meer betrokken zijn bij het Europees beleid en maatschappelijke belangen en
opvattingen binnen de EU vertegenwoordigen. Zij kunnen bijeenkomsten, campag-
nes en debatten organiseren en daarmee in de Europese publieke ruimte de schakel
vormen tussen burgers en de EU. Ook kerken kunnen door hun globale verbonden-
heid een waardevolle bijdrage leveren.
Het debat over de toekomst van Europa is ook een debat over de toekomst van
Nederland en de Nederlandse nationale positie. Media-aandacht voor en betrokken-
heid bij het debat zijn belangrijk voor het legitimeren van het EU-beleid. Televisie-
debatten tussen de belangrijkste politieke voorvechters, die door miljoenen Neder-
landse burgers worden bekeken, zijn daarvoor belangrijk. Nationale partijleiders
en Nederlandse Europarlementariërs, onafhankelijke publiciteitsagenten en intel-
lectuelen moeten in die debatten op televisie, radio en in kranten hun standpunten
omtrent de EU verdedigen en discussiëren over andere standpunten.
Concreet moeten de EU en de Nederlandse overheid nauwer samenwerken met
omroepen en mediapartners en nieuwe relaties aanknopen met landelijke, regionale
en lokale communicatiesystemen en proactief gebruikmaken van nieuwe technolo-
DE BURGER EN EUROPA
152
gieën. Hierbij kunnen de media bijdragen tot de versteviging van de legitimiteit van
Europees beleid.
De participatie van burgers kan ook worden bevorderd door het onderwijs, al vanaf
de vroege jaren. Door het organiseren van debatten en bijeenkomsten op univer-
siteiten, scholen of elders kan de ‘toekomst’ van Nederland bewuster worden
gemaakt van het belang van de EU en krijgt zij de mogelijkheid om over dat belang
te discussiëren.
Communiceren5.4.3 Uitwisseling van informatie is cruciaal in een gezonde democratie, die slechts kan
gedijen als de burgers weten wat er gaande is en volwaardig kunnen participeren.
Het infomeren van burgers over de geschiedenis, de doelstellingen en de ambities
van de EU, en het uitdragen van standpunten, opvattingen en verwachtingen van de
‘politiek’ zijn daarbij doorslaggevend.
Informeren van burgers
De taak van de politiek in de communicatie met burgers betekent meer
aandacht voor de Europese Unie, betekent politiseren van het Europese beleid. De
regering, het parlement, de politieke partijen, het Europees Parlement en de Euro-
pese politieke partijen zijn de sleutelfiguren in het politiseringsproces. Zij moeten
die rol ook serieus nemen. Daarin moeten burgers beter worden geïnformeerd over
de Europese samenwerking; moeten standpunten over het Europese proces worden
uitgedragen; moet duidelijk zijn waar de EU voor staat, wat ze wel en wat ze niet
is; en moet tijdig en consequent worden opgetreden en de verantwoordelijkheid
worden genomen voor eigen beslissingen. Het parlement kan ook beter en actiever
betrokken worden in het Europese besluitvormingsproces, door onder andere het
spreekrecht van Europarlementariërs. Ook de politieke partijen in Nederland moeten
Europa op hun politieke agenda plaatsen en het een onderdeel laten uitmaken van
hun partijorganisatie.
Hetzelfde geldt voor het Europees Parlement en de EVP. Het Parlement moet meer
en beter samenwerken met de nationale parlementen en de EVP moet haar uitgangs-
punten helder uitdragen. De delegaties in het Europees Parlement moeten met de
delegaties in Nederland samenwerken, zodat die delegaties zowel van nationale als
van Europese ontwikkelingen op de hoogte blijven. Dan kunnen zij de EU, met goede
onderbouwingen, politiseren.
Europa kan dichter bij de burger gebracht worden door de bestuurslagen die het
dichtst bij de burgers staan. Gezien de nabijheid van regionale en lokale bestuurs-
niveaus zijn ze fundamenteel als het gaat om de informatiedoorstroming en de
informatieverstrekking. Om dit te realiseren doet Europa er goed aan om informa-
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
153
tiecampagnes op te zetten die duidelijk maken wat het belang van Europa is en die
rekening houden met de specificiteit van elke regio.
Maatschappelijk middenveld, onderwijs en de media
De maatschappelijke organisaties kunnen vanwege hun betrouwbare en geloof-
waardige status, en ook door hun vermogen om grote groepen burgers te bereiken,
burgers informeren en met hen communiceren over de ontwikkelingen op Europees
niveau.
In de communicatie met de burger komt ook het onderwijs een grote betekenis toe.
Door meer voorlichting over de totstandkoming, de realiteit en onze afhankelijkheid
en het belang van de EU alsmede door het bevorderen van uitwisselingsprogram-
ma’s, kunnen scholieren en studenten meer bij de EU worden betrokken.
Ook voor de media ligt een belangrijke opgave. De berichtgeving over Europese
aangelegenheden is en blijft beperkt en fragmentarisch. Dat moet veranderen. Er
moet in de media – (opinie)bladen, kranten, de televisie, radio, enzovoort – meer
aandacht komen voor de EU, bijvoorbeeld in de vorm van ‘Europa 24’; niet door mid-
del van een ‘Commissie-TV’ met louter een propagandadoelstelling.
Kortom…
Europa is voor iedereen verschillend; de idee dat je mee mag doen en mede-
burger bent is wezenlijk. Om de burgers beter te bereiken en daarmee de legitimiteit
van de EU te versterken, moet de verdeling van de verantwoordelijkheden duidelijk
en transparant zijn voor de burger. De burger moet reële mogelijkheden krijgen om
in het proces van de EU te participeren en invloed uit te oefenen; daartoe kan het
Europese burgerschap dienen, maar dat moet zich verder ontwikkelen en daar is
tijd voor nodig. De EU en het Europees beleid moeten meer en beter gepolitiseerd
worden. Dat is een missie voor de EU en dat is een missie voor Nederland: de Neder-
landse en de Europese politiek, het maatschappelijk middenveld, de media en het
onderwijs.
154
155
UITGEBREIDE 6 SAMENVATTING EN AANBEVELINGEN
DE BURGER EN EUROPA
156
Centrale vraagstelling6.1
Wat voor Europa willen wij? Om die vraag te beantwoorden moeten we kijken naar
verleden, heden en toekomst. In het verleden zien we een rijke Europese traditie en
cultuur en een Europa dat staat voor sterke waarden die ook nu nog actueel zijn.
In het heden zien we afnemende betrokkenheid bij en zelfs acceptatie van Europa.
In de toekomst zien we vraagstukken waarop nationale staten in hun eentje geen
antwoord kunnen geven, waarvoor gemeenschappelijk beleid nodig is en waarin
ambitie getoond moet worden om de uitdagingen aan te gaan.
De centrale vraag van dit rapport is dan ook:´Welke toekomst is vanuit christendemo-
cratisch perspectief wenselijk voor de Europese Unie? En welke middelen zijn vanuit
datzelfde perspectief geboden om de betrokkenheid van de burger bij de Europese
Unie te verbeteren?’ Langs drie lijnen wordt een antwoord gezocht. Allereerst wordt
stilgestaan bij de waarden die Europa vertegenwoordigt. Daarna kijken we naar de
realiteit van de EU heden ten dage. Vervolgens wordt ingegaan op de ambities van
de Europese Unie. Tot slot worden aanbevelingen gedaan om de relatie tussen de
burger en de EU te versterken.
De Europese Unie als waardengemeenschap6.2
Europa kent een lange en rijke geschiedenis. ‘Europa’ refereert aan geografische,
historische en culturele erfenissen die hebben bijgedragen aan de Europese cultuur.
Europa heeft veel te danken aan de joods-christelijk traditie, de Romeinse en Griekse
cultuur en het humanisme. Deze hebben van Europa een gemeenschap gemaakt die
gestoeld is op waarden. De gedeelde Europese cultuur te midden van alle verschei-
denheid is gunstig voor Gemeinsamkeitsglaube. Zij versterkt het wederzijdse vertrou-
wen en de solidariteit binnen de Europese Unie.
De EU is een samenwerkingsverband van staten, waarin de burgers van de lidstaten
ook burger van de Unie zijn. Zij onderscheidt zich, behalve door geografische en
culturele kenmerken, door haar fundamentele principes, doelstellingen en taken.
De Europese Unie heeft als onderliggend politiek doel het waarborgen van vrede,
vrijheid en welvaart in Europa. Zij is opgericht om economische samenwerking en
integratie te bevorderen, maar heeft zich in toenemende mate ontwikkeld tot een
waardengemeenschap die gefundeerd is op de beginselen van vrijheid, democratie,
eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de rechts-
staat. Deze vinden hun oorsprong onder meer in het EVRM, de Europese verdragen
en het Handvest van de grondrechten van de EU. De Europese Unie is daarom vooral
ook een waardengemeenschap.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
157
De Europese Unie draagt deze waarden ook daadwerkelijk uit. Landen kunnen
alleen deel uitmaken van de EU als zij voldoen aan de normen en regels, rechten en
plichten waarin deze waarden tot uitdrukking komen. Europese landen die aan deze
rechten en plichten voldoen, kunnen in principe tot de EU toetreden (Kopenhagen-
criteria). De toetredingseisen waarborgen aldus dat alleen landen worden toege-
laten tot de Unie die de Europese waarden onderschrijven. Binnen de EU kan door
schorsing van bepaalde rechten, met inbegrip van de stemrechten in de Raad, en
door bilaterale druk worden opgetreden tegen lidstaten die de Europese waarden
schenden. Een gemeenschappelijk optreden van de Europese landen kan ook de rest
van de wereld ertoe bewegen de fundamentele rechtstatelijke waarden en beginse-
len te erkennen en intern te respecteren.
Realiteit van de EU6.3
Het Europese integratieproces begon kort na de Tweede Wereldoorlog. In die periode
waren de machtsverhoudingen binnen Europa onzeker en instabiel; duurzame vrede
werd slechts mogelijk geacht door vergaande economische en politieke samenwer-
king. De uitdagingen waarmee de Europese Unie vanaf het begin van haar geschie-
denis is geconfronteerd, hebben Europese burgers grote voordelen gebracht: vrede,
veiligheid, vrijheid, stabiliteit, democratie en welvaart. De waarde van de Europese
samenwerking is onmiskenbaar; dat blijkt temeer nu de opkomende financiële
onzekerheden in de wereld ook hun weerslag hebben gekregen op de EU. Zonder de
Economische en Monetaire Unie, in het bijzonder de euro, zouden de gevolgen van
de kredietcrisis Europa veel erger kunnen treffen.
Nederlandse burgers hebben de realiteit en de bijdrage van de Europese samenwer-
king vanaf het begin erkend. Hoewel uit cijfers nog steeds een grote betrokkenheid
bij de Europese Unie naar voren komt, lijkt het draagvlak voor de Europese Unie niet-
temin te zijn verzwakt. Daarbij gaat het niet zozeer om de idee ‘Europa’, maar meer
de wijze waarop het integratieproces zich voltrekt. Van oorsprong ontleende dat
proces zijn legitimiteit aan de welvaart, vrede en stabiliteit die het bood. Het grijpt
nu steeds meer in het dagelijkse leven van Europese burgers in en kan daarom niet
meer uitsluitend op grond van specifieke beleidsresultaten worden gelegitimeerd.
Een bestendig toekomstbeleid voor de EU vergt zuivere inhoudelijke prioriteiten
en intenties. Duidelijk moet zijn welke doelen de regering nastreeft, welke keuzes
zij maakt en waar zij bereid is concessies te doen. Dit beleid moet tijdig politiek en
maatschappelijk worden bediscussieerd en vervolgens aan de burger overgebracht.
Het ‘probleem’ van de EU is ook het beeld dat burgers bij de Europese samenwerking
hebben: bureaucratisch, geldverspillend en een overmaat aan regelgeving. Dat beeld
heeft de EU onder meer doordat zij vaak, maar wel ten onrechte, als verantwoorde-
lijke is aangewezen voor beslissingen waarmee de lidstaten zelf hebben ingestemd.
DE BURGER EN EUROPA
158
Als antwoord op de zorgen van de Europese burgers en om de Europese samenwer-
king te bevorderen, zijn de lidstaten in 2007 het Verdrag van Lissabon overeengeko-
men. De intentie van het verdrag is een democratischer en efficiënter Europa met
een sterkere fundering in waarden en een sterkere positie op het wereldtoneel.
Het Europees Parlement en de nationale parlementen krijgen meer zeggenschap.
Er komt meer inspraak voor de burger (burgerinitiatief) en meer duidelijkheid over
wat op Europees niveau en wat op nationaal niveau moet worden geregeld (zoals
het protocol over diensten van algemeen belang). Ook het bestuur van de EU wordt
beter gestructureerd. Het Verdrag van Lissabon verduidelijkt en versterkt de demo-
cratische waarden en doelstellingen die aan de EU ten grondslag liggen. Deze waar-
den laten de Europese burgers, maar ook de wereld, zien wat de EU te bieden heeft.
Het verdrag introduceert flexibeler functionerende instellingen die de Unie van 27
lidstaten kunnen ‘regeren’. Het voert vereenvoudigde werkwijzen en stemprocedures
in en meer mogelijkheden om actie te ondernemen op terreinen waar uitdagingen
voor de EU liggen. De besluitvorming wordt doeltreffender en efficiënter. In dit
verdrag wordt de rol van de EU op het wereldtoneel versterkt. Daartoe krijgt de Unie
een Hoge Vertegenwoordiger, rechtspersoonlijkheid, een solidariteits- en gemeen-
schappelijke verdedigingsclausule en de mogelijkheid tot permanente gestructu-
reerde samenwerking.
Het Verdrag van Lissabon moet door alle lidstaten worden geratificeerd, voordat het
ingevoerd kan worden. In Nederland is het al geratificeerd. Het streven is om dit
proces voor 1 januari 2009 te hebben afgerond. Echter, Ierland heeft in een referen-
dum het Verdrag van Lissabon afgewezen. Ten tijde van de publicatie van dit rapport
is het nog onduidelijk of en wanneer het verdrag inwerking zal treden.
Ambities van de EU6.4
Wat is de toekomst van Europa? Waar gaat Europa heen? De ambities van de EU zijn
de ambities van Nederland. We kunnen ze niet alleen realiseren.
De Unie kent van oudsher veel uitdagingen, waarop zij in de loop van tijd groten-
deels een antwoord heeft kunnen formuleren. De resultaten uit het verleden kunnen
echter geen garantie bieden voor de toekomst. De EU moet ter beantwoording van
de vraagstukken van de toekomst samen met de lidstaten gericht zijn op hetzelfde
doel, maar ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. EU en lidstaten moeten
beter samenwerken én de burgers daarbij betrekken. De hedendaagse en toekom-
stige vraagstukken vragen om een beter Europa, wat soms meer, soms minder
en soms een ander Europa betekent. In het gemeenschappelijk optreden dient de
Europese Unie een leidende rol te hebben en moeten de lidstaten daartoe de nodige
inspanningen leveren. Effectiviteit is nodig, om de uitdagingen het hoofd te kunnen
bieden. Alleen dan kunnen de vraagstukken tot een oplossing worden gebracht die
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
159
een belofte van verworvenheden voor de toekomst in zich draagt. Het Verdrag van
Lissabon beoogt die effectiviteit te realiseren.
De in dit rapport uitgewerkte ambities zijn verbonden met grensoverschrijdende
beleidsterreinen waarop meer Europese samenwerking nodig is. Het gaat hierbij
onder meer om nieuwe economische vraagstukken (zoals neergelegd in de Lissabon
Strategie) alsmede om de huidige veiligheidsuitdagingen. Voor een deel vloeien deze
uitdagingen voort uit de traditionele doelstellingen van de EU. Deze selectie is geen
uitputtende lijst. Er zijn tal van andere terreinen waar grote ambities voor de EU
liggen: landbouw, begrotingsbeleid, voltooiing van de interne markt, ontwikkelings-
samenwerking, etc. Daar gaat dit rapport niet op in; in latere studies kunnen deze
onderwerpen eventueel aan de orde komen. De voltooiing van interne markt is bij
verschillende ambities ter sprake gekomen.
Dit alles neemt niet weg, dat we in Nederland ook het nodige zelf kunnen en willen
regelen. Pensioenen, wonen, sociaal-economisch beleid, onderwijs en gezondheids-
zorg zijn terreinen waar primair lokaal, regionaal of nationaal beleid wenselijk is.
Op deze terreinen is de nationale of lokale overheid aan zet, niet zelden samen met
sociale partners.
Buitenlands-, veiligheids- en defensiebeleid6.4.1 Het bewaren van vrede en veiligheid, de bescherming van gemeenschappelijke
waarden, de ontwikkeling van democratie en de eerbiediging van mensenrechten en
rechtstaat zijn de belangrijkste doelstellingen van het GBVB. De EU moet eendrach-
tig en eenduidig optreden. Het belang van een dergelijk optreden is duidelijker dan
ooit. Het conflict tussen Georgië en Rusland heeft het belang van eenstemmigheid
in de EU nogmaals duidelijk gemaakt. Een Europese veiligheidsstrategie moet een
veiligheidsbegrip inhouden, waartoe ook politieke, economische, sociale en inter-
culturele inspanningen behoren, om conflicten te depolariseren en op te lossen.
Dat veiligheidsconcept moet in een later stadium de basis vormen van een Europees
defensiebeleid. Om Europa met één stem en gericht te kunnen laten optreden, is de
ratificatie van het Verdrag van Lissabon cruciaal.
Innovatie en technologische vooruitgang6.4.2 Op het gebied van innovatie en technologische vooruitgang is er nog niet voldoende
vooruitgang geboekt. De EU moet zich door middel van onderzoeksprogramma’s
richten op de belangrijkste maatschappelijke kwesties en meer en efficiënter investe-
ren in onderzoek, creativiteit, innovatie en hoger onderwijs. Er moet een ruimte van
kennis worden gecreëerd, met de nadruk op onderwijs en levenslang leren, en de
onderzoeksinspanningen moeten effectiever en doelgerichter. De nadruk moet liggen
op nieuwe uitdagingen. De belemmeringen voor het ‘vrije verkeer van kennis’ moe-
ten worden verwijderd en de grensoverschrijdende mobiliteit moet verder worden
DE BURGER EN EUROPA
160
gestimuleerd. De EU moet zich inzetten voor de totstandkoming van een eenduidig
recht op het Intellectueel Eigendom. Bovendien moet er een gemeenschappelijke
infrastructuur worden ontwikkeld voor wetenschappelijk onderzoek, waarbinnen
nationale onderzoeksprogramma’s op Europees niveau beoordeeld moeten worden.
Klimaat6.4.3 Ook op het gebied van klimaat moet de EU samen met de lidstaten een correcte toe-
passing van en een adequaat toezicht op de naleving van Europese milieuwetgeving
bewerkstelligen. Economische groei en een gezonder milieu moeten beter op elkaar
worden afgestemd; er moet gewerkt worden aan de realisatie van de doelstellingen.
Energie6.4.4 De EU moet tezamen met de lidstaten energiebesparingprojecten stimuleren en
leveringszekerheid van energie bevorderen. Daarbij moet de EU in haar beleid inves-
teren in energie-infrastructuren om de Europese afhankelijkheid van ingevoerd gas
en olie te verminderen. Zij moet solidaire energiebetrekkingen realiseren tussen de
lidstaten, maar daarbij de verantwoordelijkheden van elke lidstaat respecteren. Elke
lidstaat dient zelf te kunnen beslissen over de energiemix die hij wil hanteren. Wel
moeten de lidstaten zich inzetten voor een zo groot mogelijk aandeel van duurzame
energie. Biobrandstoffen mogen alleen worden ondersteund als er duidelijke normen
en certificering zijn om te garanderen dat ze duurzaam zijn en niet ten koste gaan
van de voedselvoorzieningszekerheid in de wereld. Ook de mogelijkheden van kern-
energie moeten worden benut.
Grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme6.4.5 Voor het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme moet een
duidelijk en stabiel kader worden vastgelegd voor de samenwerking tussen poli-
tie, justitie en douane en deze samenwerking moet worden verbeterd. Europol en
Eurojustmoetenvolledig worden ingezet en verder worden ontwikkeld. De justitiële
autoriteiten moeten grensoverschrijdend doelmatiger, beter en effectiever samen-
werken. De samenwerking door middel van wederzijdse erkenning van beslissingen
in strafzaken moet worden geïntensiveerd. De buitengrenzen van de Unie moeten
beter worden bewaakt. Hiervoor is het Verdrag van Lissabon van groot belang.
Asiel en migratie6.4.6 Asiel en migratie hebben een sterk grensoverschrijdend karakter en raken mensen
rechtstreeks. Een Europa met open binnengrenzen kan zich niet permitteren dat de
lidstaten ten opzichte van de bescherming van de buitengrenzen en het beleid inzake
migratie en asiel te ver uit elkaar liggen. Er moet een integraal Europees migra-
tie- en asielbeleid komen, dat een aanvulling vormt op het beleid van de lidstaten.
Het beheer van de migratiestromen vraagt om duidelijke normen inzake asiel- en
migratiebeleid. Bovendien moet dat beleid een geharmoniseerde, in duur beperkte
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
161
asielprocedure introduceren. Voor de bestrijding van illegale immigratie en voor een
deugdelijk beheer van migratiestromen moet de EU samenwerken met derde landen
en een toekomstgericht preventiebeleid ontwikkelen dat via economische ontwik-
kelingsprojecten en andere acties de komst van illegale immigratie kan bestrijden.
Er is een gezamenlijk visumbeleid nodig dat betere controle van de binnenkomst van
burgers van derde landen mogelijk maakt. Om te kunnen garanderen dat geweigerde
asielzoekers snel en zonder onnodige bureaucratie kunnen worden teruggestuurd
naar het land van herkomst, moet de EU het sluiten van ‘terugnameovereenkom-
sten’ met derde landen versterken. Zij moet bovendien ‘terugnameclausules’ opne-
men in handels- en associatieovereenkomsten. Het asielbeleid van de Unie hangt
onlosmakelijk samen met een gemeenschappelijk migratiebeleid, dat gefundeerd
moet zijn op de bestrijding van illegale immigratie.
Modernisering van de verzorgingsstaat6.4.7 De globalisering dwingt Europa tot versterking van zijn internationale concurrentie-
vermogen en modernisering van zijn economie. De EU wordt van buitenaf geconfron-
teerd met een verheviging van de internationale concurrentie en de internationali-
sering van de economie. Van binnenuit wordt zij geconfronteerd met de invloeden
van de Europese economische en politieke integratie zelf en de geleidelijke maar
ingrijpende veranderingen in de demografische opbouw van de bevolking, zoals
ontgroening en vergrijzing. Deze ontwikkelingen zullen verregaande consequenties
hebben voor de Europese economie en haar vermogen om Europese welzijnssyste-
men te financieren.
Het opvangen van de gevolgen van deze ontwikkelingen is een van de belangrijkste
uitdagingen voor de EU. De ambitie is om goed voorbereid te zijn op deze vraag-
stukken. Voor het realiseren van deze opdracht is in de eerste plaats en vooral met
het oog op onze concurrentiepositie in de globaliserende wereld, de voltooiing van
de interne markt van groot belang. In de tweede plaats vraagt deze opdracht om
modernisering van onze verzorgingsstaat en hervorming van ons sociaal stelsel.
Deze modernisering leidt vervolgens tot een nieuw vraagstuk, niet zo zeer voor de
Europese Unie in het algemeen maar meer voor Nederland zelf.
Een belangrijk vraagstuk voor de toekomst is in hoeverre onze collectief gefinan-
cierde sociale systemen (pensioenen, zorg, sociale zekerheid) in de huidige vorm
behouden kunnen blijven. De Europese wetgever (de lidstaten) is in het kader van
publieke voorzieningen beperkt bevoegd. Toch kunnen lidstaten bij de samenstelling
van die voorzieningen te maken krijgen met (directe of indirecte) voorwaarden die
uit de interne marktregels en regels inzake staatssteun voortvloeien. Voor Neder-
land is het de uitdaging om zoveel mogelijk in lijn met onze nationale voorkeuren
de noodzakelijke hervormingen door te voeren, zonder daarbij het belang van (de
DE BURGER EN EUROPA
162
economische en financiële stabiliteit van) de EU te ondermijnen of de werking van
de interne markt en de concurrentiepositie van de EU te bemoeilijken.
Dat dit kan bleek bij de invoering van het huidige zorgbeleid. Daarbij zocht Neder-
land, ten behoeve van ons eigen stelsel, de grenzen van het Europees recht op en
probeerde het de ruimte voor eigen inbedding van de publieke diensten volledig te
benutten. Nederland moet bovendien Europese regels niet onnodig te strikt inter-
preteren, zodat dat ten koste gaat van onze eigen traditionele stelsels. De ambitie
is nu om dat ook op andere terreinen te realiseren, zoals op dat van woningbouw-
verenigingen. De inbedding van de maatschappelijke taken van de corporaties moet
in overeenstemming zijn met de regels inzake mededinging, vrij verkeer en staats-
steun. In het geval van de corporaties lijkt een stelsel afdoende waarin een duidelijke
scheiding bestaat tussen de commerciële activiteiten en diensten in het kader van
het algemeen belang.
Subsidiariteitsbeginsel6.4.8 Het subsidiariteitsbeginsel reguleert de verdeling van de bevoegdheden tussen de
Europese Unie en de lidstaten, waarbij een algemeen richtsnoer wordt gegeven
voor de praktische taakverdeling. De christendemocratie hanteert ook wel de term
gespreide verantwoordelijkheid. Dit beginsel is zowel van belang in de verticale
relatie – de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen het lokale, het regionale,
het statelijke en het Europese niveau – alsook in de horizontale relatie – tussen de
verschillende instanties.
Het subsidiariteitsbeginsel bepaalt dat regelgeving zo dicht mogelijk bij de burgers,
dus op het laagst mogelijke niveau tot stand moet komen. Buiten de exclusieve
bevoegdheden van de EU geeft het aan, op basis van een beoordeling van schaal-
voordelen of grensoverschrijdende externe effecten, wat de Europese Unie en wat
de lidstaten moeten regelen. Het kan ook betekenen dat de EU en de lidstaten - via
een proces van zelfreflectie - onderzoeken of sommige beleidsterreinen niet beter
van het Europese zouden kunnen worden teruggeheveld naar het nationale niveau,
en omgekeerd. De Europese Unie moet dan kijken voor welke onderdelen van het
gemeenschappelijk beleid de lidstaten weer zelf de verantwoordelijkheid op zich kun-
nen nemen en op welke terreinen zij die juist moeten overdragen aan de EU.
De verdeling van verantwoordelijkheden is in de meeste gevallen in de verdragen
vastgelegd of via subsidiariteitstoets geregeld. Desalniettemin is niet uigesloten
dat Europese wetgevingsvoorstellen zich in bepaalde gevallen toch uitstrekken tot
beleidsterreinen die tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren. Het subsidiari-
teitsbeginsel is immers primair een ordenende idee, die in concrete gevallen altijd
om een (politieke) interpretatie vraagt. Het kan wellicht wel de richting bepalen,
alsmede de criteria voor het debat, maar dwingt zelden tot eenduidige uitkomsten
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
163
en heeft een sterke politieke dynamiek. Het is derhalve de taak van de nationale
overheid en het parlement om de wets- en beleidsvoorstellen van de EU kritisch te
bekijken en te beoordelen of deze werkelijk gewenst en noodzakelijk zijn. Daartoe
moeten zij de subsidiariteitstoets tijdig inzetten. Dan kan Nederland de verantwoor-
delijkheid zo dicht mogelijk bij de mensen houden en daarmee effectief inspelen
op de ruimte die het subsidiariteitsbeginsel biedt voor het behoud van de eigen
culturele voorkeuren.
De burger en Europa6.5
De Europese Unie heeft zeer uiteenlopende taken op zich genomen die het leven van
de burger op velerlei gebied, ook op het persoonlijke, beïnvloeden. Het is vooral de
gedaantewisseling van de EU die de legitimiteit van haar beleid onder druk heeft
gezet. De Europese samenwerking moet voortdurend geworteld zijn in het vertrou-
wen en de steun van burgers. Daar is de legitimiteit van de EU onlosmakelijk mee
verbonden.
Die legitimiteit moet worden versterkt, mede door meer duidelijkheid omtrent de
verdeling van verantwoordelijkheden, door een grotere en meer reële participatie
van burgers en door meer en betere politieke en maatschappelijke discoursen over
de EU. Burgers moeten meer en beter betrokken worden bij de EU, opdat zij zich
bewuster zijn van het belang en de realiteit van de Europese samenwerking.
Afbakenen6.5.1 Nederland moet duidelijkheid verschaffen over wat de EU wel en wat zij niet is. Met
andere woorden, Nederland moet verantwoordelijkheid nemen voor eigen keuzes,
bewust omgaan met de zorgen van burgers en zich sterk maken voor een duidelijke
markering van onderwerpen waar de EU mag optreden en onderwerpen waar dat
optreden, mede gelet op de zorgen en onzekerheden van burgers, niet wenselijk is.
Het subsidiariteitsbeginsel kan dan enige duidelijkheid geven.
Maar voor een grotere betrokkenheid van burgers en daarmee een betere legitima-
tie van de Europese Unie is meer nodig dan een duidelijke afbakening van verant-
woordelijkheden. Daarvoor is nodig dat burgers zich een onderdeel voelen van de
politieke gemeenschap. Ze moeten bovendien weten waar het proces van de Unie
over gaat, wat het beoogt en hoe het zijn doelstellingen realiseert.
Participeren6.5.2 De Europese democratie moet streven naar een zo hoog mogelijke participatie van
burgers; de rol van de burger is onmisbaar. Om het maatschappelijk draagvlak en
de participatie te versterken moet de EU haar publieke ruimte – een ruimte waar-
binnen burgers, individueel dan wel in groepsverband, in het Europese besluit- en
DE BURGER EN EUROPA
164
beleidsvormingsproces kunnen participeren – tot een levendige ruimte maken die
openstaat voor alle EU-burgers.
Europees burgerschap
In die publieke ruimte is dat recht hun ook op basis van het Europese burger-
schap gegeven en met het Verdrag van Lissabon wordt het via het zogenaamde
burgerinitiatief versterkt. Op grond van dit burgerschap mogen burgers van de Unie
niet gediscrimineerd worden op grond van hun nationaliteit en mogen ze deelnemen
in verkiezingen voor het Europees Parlement. Ze kunnen verzoekschriften indienen
bij het Europees Parlement en zich voor klachten over wanbeheer van Europese
instellingen en organen wenden tot de Europese ombudsman. Ze kunnen aanspraak
maken op de vier vrijheden en profiteren daarmee van de voordelen van de interne
markt. Deze burgers genieten ook alle rechten die in het Handvest van de Grondrech-
ten van de EU zijn neergelegd.
Het burgerschap van de Unie is een realiteit op schrift; er is nog een weg
te gaan voordat het ook een gevoelsdimensie krijgt. Het moet zich, zoals ook het
Nederlandse burgerschap heeft moeten doen, ontwikkelen en daarmee voor burgers
van de Unie een realiteit worden.
Debat in de Europese publieke ruimte
In de Europese publieke ruimte is debatteren cruciaal. In deze ruimte moet de
EU onderworpen worden aan maatschappelijke en politieke aandacht: de EU moet
gepolitiseerd worden. In dit politiseren zijn het uitdragen van standpunten over het
Europese proces, de houding van de politiek, de rol van het Europees en Nederlandse
parlement en de mogelijkheden die zij in het Europese proces toekomen – spreek-
recht voor parlementsleden – van groot belang. De politiek en de regering moeten
duidelijk zijn over de standpunten die zij innemen. Zij moeten duidelijk maken dat zij
als lidstaat van de EU een onderdeel van de Europese wetgever en dus medebeslis-
sers zijn in het Europee besluitvormingsproces. Zij moet daarnaast tijdig en conse-
quent reageren, eigen verantwoordelijkheid nemen, een helder beleid voeren en dat
beleid motiveren. De regering moet haar verantwoordelijkheid nemen en deze niet
telkens onnodig op de EU afschuiven. Doet zij dat wel dan valt niet te verwachten
dat de burgers positief over Europa zullen oordelen. Als de politiek en het bestuur
de legitimering van het Europees beleid kunnen verbeteren, kunnen burgers kennis,
vertrouwdheid met en besef van Europese onderwerpen ontwikkelen waardoor ze
zich op langere termijn ook meer met de EU verbonden voelen.
Ook de politieke partijen moeten meer aandacht besteden aan de Europese Unie. De
Europese integratie moet daadwerkelijk een onderdeel worden van de partijorgani-
saties. Hiervoor is onder meer het doorzetten van de groeiende samenwerking en
afstemming tussen de parlementaire fracties in Nederland en de Europese delega-
ties wenselijk, bijvoorbeeld door het verder intensiveren van formele overleggen,
informele en formele contacten via internationale secretarissen die functioneren
als schakel tussen politici en partijleiders en contacten met gelijkgestemde partijen
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
165
in andere landen. Ten behoeve van de nationale politieke integratie van Europees
beleid en ter bevordering van de vorming van een Europees politiek domein, moeten
deze contacten worden gestimuleerd. Partijpolitieke wetenschappelijke denktanks
kunnen daartoe gezamenlijk het initiatief nemen tot Europese publicaties, campag-
nes en debatten.
Maatschappelijk middenveld, media en onderwijs
Het debat over de EU mag niet beperkt zijn tot de politieke leiders en de traditi-
onele deelnemers. De burgers, de civiele samenleving, de sociale partners, de natio-
nale parlementen en de politieke partijen moeten bij het debat worden betrokken.
Maatschappelijke organisaties kunnen, als schakel tussen de overheid en de burger,
meer betrokken zijn bij het Europees beleid en maatschappelijke belangen en opvat-
tingen binnen de EU vertegenwoordigen. Zij kunnen bijeenkomsten, campagnes en
debatten organiseren en daarmee in de Europese publieke ruimte de schakel vormen
tussen burgers en de EU. Maatschappelijke organisaties kunnen deelgenoot zijn
aan discussies met het Europees parlement of parlementaire delegaties, om zo de
stem van hun achterban in het Europese proces te laten horen. Dan is het net alsof
burgers zelf aan dat proces deelnemen; mits ‘ieder stem’ evenredig vertegenwoor-
digd wordt. Ook kerken kunnen door hun globale verbondenheid een waardevolle
bijdrage leveren.
Het debat over de toekomst van Europa is ook een debat over de toekomst van
Nederland en zijn nationale positie. Media-aandacht voor en -betrokkenheid bij
het debat zijn belangrijk voor het legitimeren van het EU-beleid. Televisiedebatten
tussen de belangrijkste politieke voorlieden, mogelijk door miljoenen Nederlandse
burgers bekeken, zijn daarvoor belangrijk. Nationale partijleiders en Nederlandse
Europarlementariërs, onafhankelijke publicisten, commentatoren en intellectuelen
moeten in die televisie-, radio- en krantendebatten hun standpunten omtrent de EU
verdedigen en discussiëren over andere standpunten.
Concreet moeten de EU en de Nederlandse overheid proberen bij omroepen en
andere media aandacht te wekken voor de Europese integratie. Nieuwe communi-
catietechnologieën kunnen de EU en de Nederlandse overheid van dienst zijn in hun
eigen voorlichtingsbeleid. Hierbij kunnen de media bijdragen tot de versteviging van
de legitimiteit van Europees beleid.
De participatie van burgers kan ook worden bevorderd door het onderwijs, al vanaf
de vroege jaren. Door het organiseren van debatten en bijeenkomsten op univer-
siteiten, scholen of elders kan de ‘toekomst’ van Nederland bewuster worden
gemaakt van het belang van de EU en krijgt zij de mogelijkheid om over dat belang
te discussiëren.
DE BURGER EN EUROPA
166
Communiceren6.5.3 Uitwisseling van informatie is cruciaal in een gezonde democratie, die slechts kan
gedijen als de burgers weten wat er gaande is en volwaardig kunnen participeren.
Het infomeren van burgers over de geschiedenis, de doelstellingen en de ambities
van de EU, en het uitdragen van standpunten, opvattingen en verwachtingen van de
‘politiek’ zijn daarbij doorslaggevend.
Informeren van burgers
De taak van de politiek in de communicatie met burgers betekent meer aan-
dacht voor de Europese Unie, betekent politiseren van het Europese beleid. De rege-
ring, het parlement, de politieke partijen, het Europees Parlement en de Europese
politieke partijen zijn de sleutelfiguren in het politiseringsproces. Zij moeten die rol
ook serieus nemen. In het proces van politisering moet de landelijke politiek met
een goede uitleg aangeven wat de waarde is van Europa, met concrete voorbeelden.
Daarin moeten burgers beter worden geïnformeerd over de Europese samenwerking;
moeten standpunten over het Europese proces worden uitgedragen; moet duidelijk
zijn waar de EU voor staat, wat ze wel en wat ze niet is; en moet tijdig en conse-
quent worden opgetreden en de verantwoordelijkheid worden genomen voor eigen
beslissingen. Het parlement kan ook beter en actiever betrokken worden in het Euro-
pese besluitvormingsproces, door onder andere het spreekrecht van Europarlementa-
riërs. Ook de politieke partijen in Nederland moeten Europa op hun politieke agenda
plaatsen en het een onderdeel laten uitmaken van hun partijorganisatie.
Hetzelfde geldt voor het Europees Parlement en de EVP. Het Europees Parlement
moet meer en beter samenwerken met de nationale parlementen en de EVP moet
haar uitgangspunten helder uitdragen. De delegaties in het Europees Parlement
moeten hun samenwerking met de fracties in het Nederlandse parlement voortzet-
ten en versterken, zodat die delegaties zowel van nationale als van Europese ontwik-
kelingen op de hoogte blijven. Dan kunnen zij de EU, met goede onderbouwingen,
politiseren.
Europa kan dichter bij de burger gebracht worden door de bestuurslagen die het
dichtst bij de burgers staan. Gezien de nabijheid van regionale en lokale bestuurs-
niveaus zijn ze fundamenteel als het gaat om de informatiedoorstroming en de
informatieverstrekking. Om dit te realiseren doet Europa er goed aan om informa-
tiecampagnes op te zetten die duidelijk maken wat het belang van Europa is en die
rekening houden met de specificiteit van elke regio.
Maatschappelijk middenveld, onderwijs en media
De maatschappelijke organisaties kunnen vanwege hun betrouwbare en geloof-
waardige status, en ook door hun vermogen om grote groepen burgers te bereiken,
burgers informeren en met hen communiceren over de ontwikkelingen op Europees
niveau.
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
167
Het onderwijs kan door meer voorlichting over de totstandkoming, de realiteit en
onze afhankelijkheid en het belang van de EU alsmede door het bevorderen van
uitwisselingsprogramma’s, scholieren en studenten meer bij de EU betrekken.
Ook voor de media ligt een belangrijke opgave. De berichtgeving over Europese
aangelegenheden is en blijft beperkt en fragmentarisch. Dat moet veranderen. Er
moet in de media – (opinie)bladen, kranten, de televisie, radio, enzovoort – meer
aandacht komen voor de EU, bijvoorbeeld in de vorm van ‘Europa 24’; niet door mid-
del van een ‘Commissie-TV’ met louter een propagandadoelstelling.
DE BURGER EN EUROPA
168
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
169
LITERATUURLIJST
Aarts en van der Kolk 2005. K. Aarts en H. van der Kolk (red.), Nederlanders en
Europa. Het referendum over de Europese Grondwet, Amsterdam, Bert Bakker, 2005;
Advies EESC 2006. Advies van het EESC, Op weg naar de Europese kennismaatschap-
pij, De bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan de Lissabon-strategie,
2006/C 65/18;
Advies Europese Commissie 2007. Europa hervormen voor de 21e eeuw, Advies van
de Europese Commissie uit hoofde van artikel 48 VEU over het bijeenroepen van een
conferentie van vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten met het oog op
een wijziging van de Verdragen, Brussel, 13 juli 2007, (OR. fr);
AER/AIV-advies 2005. AER/AIV-advies no. 46, Energiek buitenlands beleid: energie-
voorzieningszekerheid als nieuwe hoofddoelstelling, december 2005, Kamerstuk
29023, nr. 26;
AIV Advies 2006. AIV Advies, Europa een Prioriteit! No. 52, November 2006;
Algemeen Verslag 2005. EU, Algemeen Verslag 2005, Politie- en
douanesamenwerking;
Algera en Sluijs 2007. W.T. Algera en J.J.M. Sluijs, ‘Marktordening in de gezondheids-
zorg’, SEW 2007, 90, p. 177;
Appreciatie regering 2006. EU-uitbreiding. Appreciatie van de regering van de
mededeling ‘Enlargement Strategy and Main Challenges 2006-2007’ en van de
voortgangsrapporten van de Europese Commissie over de kandidaat-lidstaten van de
EU en de landen van de Westelijke Balkan met toetredingsperspectief, 28 november
2006, DIE-1679/06.
Barents 1999. R. Barents, Het verdrag van Amsterdam in werking, Europese Mono-
grafieën 62, Deventer: Kluwer, 1999;
Barents 2000. R. Barents,De tabaksrichtlijn in rook opgegaan, Nederlands tijdschrift
voor Europees recht 2000 p.327-331;
Barents en Brinkhorst 2006. R. Barents en L. J. Brinkhorst, Grondlijnen van Europees
recht, 12e druk, Deventer, Kluwer, 2006;
DE BURGER EN EUROPA
170
Berry 1989. J.M. Berry, The Interest Group Society, 2nd edition, Glenview Illinois:
Scott, Foresman and Company, 1989;
Beyers 2002. J. Beyers, Gaining and Seeking Access: The European Adaptation of
Domestic Interest Associations, European Journal of Political Research, 2002, 41:
585-612;
Bieber et al. 1985. R. Bieber, J.P. Jacqué en J.H.H. Weiler, An Ever Closer Union. A
Critical Analysis of the Draft Treaty establishing the European Union, Brussels: Office
for Official Publications of the European Communities, 1985;
Boelhouwer et al. 2006. P.J. Boelhouwer et al, ‘De toekomstige ontwikkeling van
woningcorporaties en enkele juridische dilemma’s’, Bouwrecht. 43e jaargang, Nr. 8,
Augustus 2006, pp. 716-722;
Breimer 2006. Toespraak prof. D.D. Breimer, Rector Magnificus Universiteit Leiden, De
Europese universiteit: kritische massa en kritische diversiteit, september 2006.;
Burkens en Kummeling 1993. M.C. Burkens en H.R.R.M. Kummeling (red.), EG en
grondrechten, Zwolle, 1993;
Carozza 2003. P.G. Carozza, Subsidiarity as a structural principle of human rights law,
The American Journal of International Law 97, 2003;
CDA 1999. Discussiepaper voor de CDA-conferentie op 19 november 1999;
CDA Commissie Buitenland 2005. CDA Commissie Buitenland, Nota Internationale
samenwerking, Een brede agenda;
CDA Europa Manifest 2006. Europa Manifest, CDA Manifest over de toekomst van
Europa, vastgesteld door het CDA Partijcongres van 20 mei 2006;
CDA Europa Platform. CDA Europa Platform, Trots op Europa;
CDA Verkiezingsprogramma 2006-2011;
CECODHAS 2007. CECODHAS, Housing and European Union Policies. Current Issues
and Future Challenges, Special Edition of ‘Exchange’. Spring 2007, No 4;
Coalitieakkoord 2007. Coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van CDA,
PvdA en ChristenUnie, 7 februari 2007;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
171
Conclusies van het Voorzitterschap juni 2007. Conclusies van het Voorzitterschap,
Europese Raad van Brussel, 21 en 22 juni 2007;
Conclusies van het Voorzitterschap maart 2000. Conclusies van het Voorzitterschap,
Europese Raad van Lissabon, 23 en 24 maart 2000;
Conclusies van het voorzitterschap maart 2002. Conclusies van het Voorzitterschap,
Europese Raad van Barcelona, 15 en 16 maart 2002.;
Conclusies van het voorzitterschap maart 2006. Conclusies van het voorzitterschap,
Europese Raad van Brussel, 22 en 23 maart 2006, 7775/1/06, REV1, CONCL1;
Conclusies van het Voorzitterschap maart 2008. Conclusies van het voorzitterschap,
Europese Raad van Brussel, 13/14 maart 2008;
Conclusies van Voorzitterschap juni 1999. Conclusies van Voorzitterschap, Europese
Raad van Keulen, 3 en 4 juni 1999;
Council and Commission Decision 1997. Council and Commission Decision, Energy
Charter Treaty and the Energy Charter Protocol on energy efficiency and related envi-
ronmental aspects, 98/181/EC, ECSC, Euratom, 23 September 1997;
Couwenberg 1994. S.W. Couwenberg, Europese integratie, culturele identiteit en
subsidiariteit, in: L. Tomesen en G. Vossen, Denken over cultuur in Europa, Houten/
Zaventem, 1994;
CPB 2003. Centraal Planbureau, Four Futures of Europe, 2003;
CPB 2008. Centraal Planbureau, The Internal Market and the Dutch Economy: Impli-
cations for trade and economic growth, 2008, document 168;
CPB en SCP 2005. CPB en SCP, Bestemming Europa, Immigratie en Integratie in de
Europese Unie, Europese Verkenning 2, Bijlage bij de Staat van de Europese Unie
2005;
CPB en SCP 2007. CPB en SCP, Marktplaats Europa. Vijftig jaar publieke opinie en
marktintegratie in de Europese Unie, Europese Verkenning 5, 2007, Den Haag;
CPB en SCP 2008. CPB en SCP, Europa’s buren. Europees nabuurschap en de publieke
opinie over de Europese Unie (Europese verkenning 6), Den Haag: 2008;
DE BURGER EN EUROPA
172
Crosby 2002. S Crosby, The new Tobacco Control Directive: an illiberal and illegal
disdain for the law, European Law Review 2002 p.177-193;
Dahl 1956. R.A. Dahl, A preface to democratic theory: How does popular sovereignty
function in America, Chicago: University of Chicago Press, 1956;
Dahl 1963. R.A. Dahl, Polyarchy: Participation and Opposition, London: Yale Univer-
sity Press, 1971. N. Polsby, Community Power and Political Theory, New Haven: Yale
University Press, 1963;
De Beus 2006. Jos de Beus, Het grote Europese gedrang. Hoe Nederland schippert
tussen Europese schaalvergroting en nationalistische terugslag, Amsterdam, Vereni-
ging Democratisch Europa, 2006.
De Búrca 1998. G. de Búrca, The principle of subsidiarity and the court of justice as
an institutional actor, Journal of Common Market Studies 36, 1998;
De Burca 1999. G. De Burca, Reapraising subsidiarity’s significance after Amsterdam,
Harvard Jean Monnet Working Paper, Nr. 7/99, Harvard Law School, Cambridge, p. 3;
De Burca 2000. G. de Burca, Differentiation Within the ‘Core’? The Case of the
Internal Market, in: G. de Burca and J. Scott (eds), Constitutional Changes in the EU –
From Uniformity tot Flexibility?, Oxford, 2000;
De Lange 2008. E. de Lange (lid EVP-fractie van het EP), Europese Bluecard geeft
problemen in grensregio´s, 16 juli 2008;
De Lange en Prechal 1994. L. de Lange en S. Prechal, NJB 1994, p. 650-653;
Deltacommissie 2008. Samen werken met water, Een land dat leeft, bouwt aan zijn
toekomst, Bevindingen van de Deltacommissie 2008;
De Vries 2005. S.A. de Vries, Tensions within the Internal Market - The Functioning of
the Internal Market and the Development of Horizontal and Flanking Policies (diss.),
Groningen: Europa Law Publishing 2005;
De Vries 2006. S.A. de Vries, De relatie tussen de Europese interne markt en de
bescherming van consumenten: tijd voor ontspanning?, Tijdschrift voor Consumen-
tenrecht en handelspraktijken 2006-6, p. 183-192;
De Vries 2006. S.A. de Vries, ‘Patiëntenzorg in Europa na Watts: wiens zorg?’, SEW
2006, 70, p. 132-140;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
173
Dekker et al. 2002. P. Dekker et al., Leeft Europa wel? Een verkenning van de Euro-
pese Unie in de publieke opinie en het onderwijs, 2002. Bijlage bij: de staat van de
Europese Unie 2003. Den Haag: SCP;
Directorate-General for Research 2003. European Commission, Third European report
on S&T indicators, Towards a Knowledge-based Economy, 2003;
Donner 2003. Toespraak Minister Donner, ter gelegenheid van de officiële opening
van Eurojust op 29 april 2003 in Den Haag;
Donner 2004. Lezing door minister Donner bij conferentie van de Staten-Generaal,
over het thema “Europese strafrechtelijke ruimte” op 2 en 3 september 2004, Den
Haag;
Drijber 2007. B.J. Drijber, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioen-
regelingen - Grenzen en mogelijkheden vanuit mededingingsrechtelijk en Europees-
rechtelijk perspectief, 22 maart 2007, te vinden op www.minszw.nlwww.minszw.nl;
Drijber 2007a. B.J. Drijber, Interne markt en publieke voorzieningen: een schijntegen-
stelling, SEW 2007, 129;
Drijber en Saanen-Siebenga 2003. B.J. Drijber en N. Saanen-Siebenga, Financiering
van openbare diensten na Altmark, NTER 2003, p. 253-258;
Economic Policy Committee 2003. Economic Policy Committee, The impact of ageing
populations on public finances, EPC/ECFIN/407/04, Brussels, 22 October 2003;
Eerste Kamer Toekomst van de EU (2005). Eerste Kamer, Commissie voor Europese
Samenwerkingsorganisaties, De (Nederlandse) Toekomst van de Europese Unie,
Openbare Hoorzitting, Inleidende Verklaring door Dr. H.O.C.R. Ruding, 31 oktober
2005;
Elsevier augustus 2008. Elsevier, Eurlings niet bang voor Brussels ‘nee’ snellere trein,
1 augustus 2008.
Elsinga et al. 2006. M. Elsinga, M. Haffner en H. van der Heijden, ‘EU-proof social
housing in the Netherlands’, Paper for the ENHR-conference in Slovenia, 2006;
EPP Action Programme 2004-2009. European People’s Party, Action Programme 2004-
2009 (Approved by EPP Congress of 4-5 February 2004);
DE BURGER EN EUROPA
174
EPP Combatting Climate Change. EPP, Combatting Climate Change, Our Responsibi-
lity for Future Generations, Adopted by the EPP Political Bureau on 7 February 2008
in Madrid;
EPP Tackling the Demographic Challenge. EPP, Tackling the Demographic Challenge –
Solutions for the Ageing of our Societies, Adopted by the EPP Political Bureau on 15
May 2008 in Brussels;
Eurobarometer 2006. Flash Eurobarometer over het witboek, No 189a: EU Communi-
cation and the Citizens (het veldwerk is verricht in september 2006);
Eurobarometer 2006a. Europese Commissie, Standaard Eurobarometer 65, 2006b;
Eurobarometer 2007b. Eurobarometer 67 Lentemeting 2007, E8409, juli 2007;
Eurobarometer 2008. Europese Commissie, Eurobarometer: Public opinion in the
European Union, Report nr. 69, Spring 2008;
Eurobarometer, Post-referendum survey in Ireland. Europese Commissie, Flash Euro-
barometer: Post-referendum survey in Ireland, juli 2008;
European Commission 2007. European Commission (External Relations), The Euro-
pean Union: Furthering Human Rights and Democracy across the Globe, 2007;
European Security Strategy 2003. A secure Europe in a better World, European Secu-
rity Strategy, Brussels, 12 December 2003;
Europees Parlement 2005. Resolutie van het Europees Parlement over het document
betreffende de strategie voor de uitbreiding, 2005/2206(INI);
Europees Parlement en Raad 2005. Voorstel voor een besluit van het Europees
Parlement en de Raad betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese
Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwik-
keling en demonstratie (2007 tot 2013), 19 april 2005, COM (2005) 119 definitief;
Europees Parlement en Raad 2005a. Proposal for a decision of the European Parlia-
ment and of the Council establishing a Competitiveness and Innovation Framework
Programme (2007-2013), 6 April 2005, COM(2005) 121 final;
Europese Commissie 1992. Europese Commissie, ‘Europe and the challenge of
enlargement’, Bulletin of the European Communities, 1992, Supplement 3/92;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
175
Europese Commissie 2001. European Commission, Budgetary challenges posed by
ageing populations: Budgetary challenges posed by ageing populations: the impact
on public spending on pensions, health and long-term care for the elderly and pos-
sible indicators of the long-term sustainability of public finances, EPC/ECFIN/655/01,
2001;
Europese Commissie 2002. European Commission, The EU economy: 2002 review,
European Economy No 6/2002;
Europese Commissie 2003. European Commission, Choosing to grow: Knowledge,
innovation and jobs in a cohesive society, Report to the Spring European Council, 21
March 2003, on the Lisbon strategy of economic, social and environmental renewal
(COM(2003) 5);
Europese Commissie 2004. Europese Commissie, ‘Lissabon waarmaken’ : hervormin-
gen voor de uitgebreide unie , COM(2004) 29, Brussel 21 jan. 2004;
Europese Commissie 2004. Report on the public consultation on the Green Paper
on services of general interests, Commission Staff Working Paper, sec (2004) 326,
15.03.2004;
Europese Commissie 2004b. Europese Commissie, Voorstel voor een Verordening van
het Europeess Parlement en de Raad houdende algemene bepalingen tot invoering
van een Europees nabuurschap- en partnerschapsinstrument. Brussel, 29 september
2004, COM (2004)628;
Europese Commissie 2005. Raadplegingsdocument van Europese Commissie, Actie-
plan Staatssteun, Minder en beter gerichte staatssteun: een routekaart voor de
hervorming van het staatssteunbeleid (2005-2009), 7 juni 2005, COM(2005) 107;
Europese Commissie 2006. Europese Commissie, De demografische toekomst van
Europa: probleem of uitdaging?, COM(2006) 571 definitief, 12.10.2006;
Europese Commissie 2006a. Europese Commissie, Consultatiedocument: Raadple-
ging over communautaire maatregelen op het gebied van gezondheidsdiensten’,
SEC(2006) 1195 van 27 september 2006;
Europese Commissie 2006b. European Commission, The Macroeconomic Effects of
the Single Market Programme after 10 years, 2006;
Europese Commissie 2007. European Commission, Step towards a deeper economic
integration: The Internal Market of the 21st Century, 2007;
DE BURGER EN EUROPA
176
Europese Commissie 2007a. Europese Commissie, Voorstel voor een richtlijn van
de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van
derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, COM(2007) 637 defini-
tief, Brussel, 23 oktober 2007;
Europese Raad 2005. Council of the European Union, European Union Counter-Terro-
rism Strategy, Brussel, 1 December 2005, 14469/4/05/REV 4;
Europese Raad 2006. Council of the European Union, Conclusions, Justice and Home
Affairs, Luxembourg, 5-6 October 2006, 13068/06 (Presse 258), Press Release 2752nd
Council Meeting;
Europese veiligheidsstrategie 2003. Een veiliger Europa in een betere wereld. Euro-
pese veiligheidsstrategie. Brussel, 12 december 2003;
Europese Verkenningen 2006. Europese Verkenningen 3, Bijlage bij de Staat van de
Europese Unie 2006;
EVP 1993. Europese Volkspartij, Basisprogramma, Brussel 1993a;
EVP 2001. EPP-ED Group in the European Parlement, A Union of Values, final text
agreed at the XIV EPP Congress, Berlin, January 2001;
EVP 2008-2009. De Decaloog van de prioriteiten van de EVP-ED Fractie, Een politieke
strategie voor 2008-2009;
EVP Europa Dichtbij. EVP-ED, Europa Dichtbij: Focus op Verandering, Essays uit Europa
en Nederland over regionaal beleid in 2008 en verder, januari 2008;
EVP prioriteiten. Prioriteiten van de EVP-ED-Fractie voor 2004-2009 – Beleidsideeën;
Fairbrass en Jordan 201. J. Fairbrass en A. Jordan, Protecting biodiversity in the
European Union: national barriers and European opportunities’, Journal of European
Public Policy, 2001, 8(4): 499-518;
FD 1 december 2007. Pensioen in beweging, Het Financieele Dagblad, 1 december
2007;
FD 7 september 2005. Bange corporaties, Het Financieele Dagblad, 7 september
2005;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
177
FD 8 september 2005. Scheefwonen door toeslag uitbannen, Het Financieele Dag-
blad, 8 september 2005;
Franklin 2005. M.N. Franklin, The fading power of national politics to structure
voting behavior in elections to the European Parliament, Trinity College Connecticut
and University of Amsterdam, Paper prepared for the Budapest Conference on the
European Election Study, May 2005;
Groenboek 2003. Europese Europese Commissie, Groenboek over diensten van alge-
meen belang, COM(2003) 270 def;
Groenboek 2007. Groenboek van de Europese Commissie, De Europese Onderzoeks-
ruimte: Nieuwe perspectieven, COM(2007) 161 definitief;
Groenboek 2007a. Groenboek van de Europese Commissie, Aanpassing aan klimaat-
verandering in Europa - mogelijkheden voor EU-actie, COM (2007) 354;
Groenboek 2007b. Groenboek Aanpassing aan klimaatverandering in Europa - moge-
lijkheden voor EU-actie, Brussel, SEC(2007)849;
Gurevitch en Blumler 2005. M. Gurevitch en J.G. Blumler, Comparative reserach: The
extending frontier, p. 305-325 in: D. Swanson en D. Nimmjo (eds.), New Directions in
political communiction, Newburry Park, CA: Sage; WRR, Focus op functies. Uitdagin-
gen voor een toekomstbestendig mediabeleid, WRR nr. 71, Amsterdam: Amsterdam
University Press, 2005;
Habermans 1996. J. Habermas, Between Facts and Norms: Contributions to a
Discourse Theory of Law and Democracy, MIT Press, Cambridge, MA. Translated by
William Rehg, 1996;
Hancher en Evans 2006. L. Hancher en S.J.H. Evans, Altmark als katalysator: het
Commissiepakket met alle antwoorden rond staatssteun en diensten van algemeen
economisch belang?, NTER 2006, p. 153-159;
Handvest 2000. Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, 2000, C
364/01.
Hessel 2006. B. Hessel, ‘Het standpunt van Brussel over de Nederlandse woningcor-
poraties is niet echt verassend. Maar het antwoord van minister Dekker blijkt niet
Europa-proof’, Bouwrecht. Nr. 8, augustus 2006, pp. 697-709;
DE BURGER EN EUROPA
178
Hillion 2001. C. Hillion, Tobacco Advertising: If You Must, You May, The Cambridge
Law Journal 2001 p.486-489;
Hirsch Ballin 1989. E.M.H. Hirsch Ballin, De reikwijdte en de grenzen van de christen-
democratische opvatting over de overheidstaak, in: A.M.J. Kreukels en J.B.D. Simonis,
Publiek domein. De veranderde balans tussen staat en samenleving, Meppel: Boom,
1989, p. 128-145;
Hix 2007. S. Hix, ‘Why the EU needs (Left-Right) politics? Policy reform and accounta-
bility are impossible without it’, blz. 1-28 in: Hix, S. en S. Bartolini, Politics: The right
or the wrong sort of medicine for the eu?, Notre Europe, Policy Paper no. 19, 2007;
Hoeksma 2007. J.A. Hoeksma, De uitvinding van Europa, De Europese Unie als nieuw
verschijnsel in het volkenrecht, Van Gorcum, Assen 2007;
Hoeksma 2008. J.A. Hoeksma, De EU als Unie van burgers en lidstaten, Nederlandse
Juristen Blad, 8 februari 2008, nr. 6, p. 330 e.v.;
In het Veld 1997. R. in ‘t Veld, Noorderlicht: over scheiding en samenballing. Den
Haag 1997, VUGA;
Janssen 2001. J.I.H. Janssen, Publieke steun voor de Europese Unie, Analyse van de
publieke opinie in 12 lidstaten, 1952-1998, Maastricht 2001;
JBZ-Raad in Tampere, 21 en 22 september 2006;
Judt 2006. T. Judt, Na de oorlog. Een geschiedenis van Europa, Amsterdam, 2006;
Kamerstukken II 2001–2002, 24 724, nr. 56;
Kamerstukken II 2004–2005, 29 453, nr. 20;
Kamerstukken II 2005-2006, 22112, nr. 464;
Kamerstukken II 2007–2008, 31 202, nr. 4;
Kamerstukken II 2007-2008, 31202, nr. 1;
Kamerstukken II 2007-2008, 31202, nr. 13H;
Kamerstukken II 2007-2008, 31384 (R 1850), nr. 3;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
179
Kamerstukken II, 2003-2004, 29 410, nr. 2;
Kamerstukken II, 2007-2008, 31202 nr. 1-2;
Kapteyn - VerLoren van Themaat 2003. Kapteyn - VerLoren van Themaat, Het recht
van de Europese Unie en van de Europese Gemeenschappen (zesde druk), 2003;
Kapteyn en VerLoren van Themaat 1998. P.J.G. Kapteyn en P. VerLoren van Themaat
(red.), Introduction to the Law of the European Communities, Third Edition edited
and further revised by L.W. Gormley in cooperation with the editors of the Fifth
Dutch Edition, London: Kluwer Law International, 1998;
Kleinnijenhuis et al. 1995. J. Kleinnijenhuis et al., De democratie op drift, Amster-
dam: VU-Uitgever 1995;
Klink en Klop 2001. A. Klink en C.J. Klop, Solidair of solitair. Het handvest van grond-
rechten voor de Europese Unie als juridische positivering van morele overtuigingen,
in: It ain’t neccessarily so Opstellen aangeboden aan prof. mr. H. Franken (P.B.Cliteur,
H.J. van Den Herik, N.J.H. Huls, A.H.J. Schmidt), E.M. Meijers Instituut, Leiden, 2001.
Luiten en Rothenberg. R.M. Luiten en G. Rothenberg, Wetenschap in Europa: van
“brain drain” naar “brain gain”;
Macía 2000. L.C. Macía, ‘A Charter of Fundamental Rights for the European Union?’,
2000, p. 185-205 in E. Best, M. Gray and A. Stubb, Rethinking the European Union.
IGC 2000 and Beyond. Maastricht: European Institute of Public Administration;
Mandil 2008. C. Mandil, Energy security and the European Union, report delivered to
French Prime Minister François Fillon on 21 April 2008;
Mazzoleni en Schulz 1999. G. Mazzoleni en W. Schulz, “Mediatization” of Politics: A
Challenge for Democracy?, Political Communication, 1999, 16:247–261;
Mededeling Europese Commissie 1995. Communication from the Commission on
the Inclusion of Respect for Democratic Principles and Human Rights in Agreements
between the Community and Third Countries, COM (1995) 216 final, 23-05-1995;
Mededeling Europese Commissie 1999. Mededeling van de Commissie aan de Raad
en het Europees Parlement: Het Stabilisatie- en Associatieproces in de landen van
Zuidoost-Europa, 26 me 1999, COM (1999) 235;
DE BURGER EN EUROPA
180
Mededeling Europese Commissie 2001. Mededeling van de Commissie aan de Raad
en het Europees Parlement: Rol van de Europese Unie bij de bevordering van de
mensenrechten en de democratisering in derde landen. Brussel, 8 mei 2001, COM
(2001) 252;
Mededeling Europese Commissie 2001a. Mededeling van de Commissie, Ontwerp
voor een gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up op het verslag over de
concrete doelstellingen voor de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels, COM(2001)
501 definitief, Brussel, 07.09.2001;
Mededeling Europese Commissie 2004. Communication of the commission ‘On the
new generation of community education and training programmes after 2006’. Brus-
sel, 2004, COM(2004) 156 definitief;
Mededeling Europese Commissie 2004a. Mededeling van de Commissie aan de Raad
en het Europees Parlement, Een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid:
balans van het programma van Tampere en richtsnoeren voor de toekomst, Brussel
2.6.2004, COM(2004) 401;
Mededeling Europese Commissie 2004b. Mededeling van de Commissie, Studie naar
de samenhang tussen legale en illegale migratie, Brussel, 4.6.2004, COM(2004) 412
def;
Mededeling Europese Commissie 2005. Mededeling van de Commissie aan de
Raad en het Europees Parlement tot vaststelling van een kaderprogramma betref-
fende “Veiligheid en bescherming van de vrijheden” voor de periode 2007-2013,
COM/2005/0124 definitief;
Mededeling Europese Commissie 2005a. Mededeling van de Commissie, Strate-
giedocument 2005 over de uitbreiding, Brussel, 9 november 2005, COM(2005) 561
definitief;
Mededeling Europese Commissie 2005b. Mededeling van de Commissie, Het Haags
Programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar, Het partnerschap voor Euro-
pese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, Brussel, 10.5.2005,
COM(2005) 184 definitief;
Meedeling Commissie 2005c. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het
Europees Parlement, Gemeenschappelijke acties voor groei en werkgelegenheid: het
communautair Lissabonprogramma, Brussel, 20.7.2005, COM(2005) 330 definitief;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
181
Mededeling Europese Commissie 2006. Mededeling Europese Commissie aan de
Europese Raad en het Europees Parlement, Invulling van de moderniseringsagenda
voor de universiteiten: onderwijs, onderzoek en innovatie, 10 mei 2006, COM(2006)
208 definitief;
Mededeling Europese Commissie 2006a. Mededeling Europese Commissie, Verdere
maatregelen voor de oprichting van een Europees Technologie-Instituut (EIT), Brus-
sel, 8.6.2006, COM(2006) 276 definitief;
Mededeling Europese Commissie 2006b. Mededeling van de Europese Commissie,
De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?, COM(2006) 571
definitief, 12.10.2006;
Mededeling Europese Commissie 2006c. Mededeling van de Commissie over de
houdbaarheid van de overheidsfinanciën 2006, COM(2006) 574, 12.10.2006;
Mededeling Europese Commissie 2006d. Mededeling van de Commissie aan het
Europees Parlement en de Raad, Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen
2006–2007, Inclusief het speciaal verslag over de capaciteit van de EU om nieuwe
lidstaten op te nemen, Brussel, 8-11-2006, COM(2006) 649 definitief;
Mededeling Europese Commissie 2006e. Mededeling van de Commissie aan de
Europese Voorjaarsraad, Uitvoering van de hernieuwde Lissabon-strategie voor groei
en werkgelegenheid “Een jaar van goede resultaten”, COM (2006) 816 definitief,
12.12.2006;
Mededeling Europese Commissie 2007. Mededeling van de Commissie aan de
Europese Raad en het Europees Parlement, Een Energiebeleid voor Europa, Brussel,
10.1.2007, COM(2007) 1 definitief;
Mededeling Europese Commissie 2007a. Mededeling van de Commissie aan het Euro-
pees Parlement en de Raad, Van Caïro naar Lissabon – Het strategische partnerschap
tussen de EU en Afrika, Brussel, 27-06-2007, COM(2007) 357 definitief;
Mededeling Europese Commissie 2007b. Mededeling van de Commissie aan het
Europees Parlement en de Raad, Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen
2007–2008, Brussel, 6-11-2007, COM(2007) 663 definitief;
Mededeling Europese Commissie 2007c. Communication from the Commission to the
Council and the European Parliament, Nuclear Illustrative Programme, Presented
under Article 40 of the Euratom Treaty for the opinion of the European Economic and
Social Committee, 10 januari 2007, COM (2006) 844;
DE BURGER EN EUROPA
182
Mededeling Europese Commissie 2008. Communication from the Commission, 20 20
by 2020 - Europe’s climate change opportunity, Brussels, 23.1.2008, COM(2008) 30
final;
Mededelingen van de Commissie aan de Raad en het Parlement, Bull. EC 10-1992,
116.
Meubelbelt 2007. M. Meulenbelt, Klacht van de vereniging van institutionele beleg-
gers, Nederland betreffende steun aan Nederlandse woningcorporaties. Samenvat-
ting. Howrey LLP, Brussel, 2007;
Mortelmans 2005. K.J.M. Mortelmans, ‘De interne markt en de gezondheidsexcep-
ties’, SEW 2005, 77, p. 411-421;
Mortelmans en Ooik 2001. K.J.M. Mortelmans en R.H. van Ooik, ‘Het Europese
verbod op tabaksreclame: verbetering van de interne markt of bescherming van de
volksgezondheid?’, Ars Aequi 2001, p.119;
Mortelmans en van de Gronden 2001. K.J.M. Mortelmans en J.W. van de Gronden
(red), Mededinging en niet-economische belangen, Mededingingsmonografieën nr.
3, 2001;
Nicolaï 2006. A. Nicolaï, Nederland Europa. Van droom naar daad, Den Haag, 2006;
Nistelrooij 2008. L.J.J. van Nistelrooij, Klimaatverandering: een zaak van iedereen,
Europa Dichtbij Special nr. 14, April 2008;
Norbert Schmelzerlezing 2007. Norbert Schmelzerlezing, Naar een nieuw Europees
verdrag, lezing van de heer mr. J.C. Juncker, 2007;
NRC 14 april 2008. NRC Handelsblad, Een tweede nee pikt Europa niet, 14 april 2008.
NRC 14 juni 2008. NRC Handelsblad, Burgers voelen zich in de EU niet serieus geno-
men, 14 juni 2008;
NRC 19 juni 2008. NRC Handelsblad, Deel Ieren stemde tegen EU-verdrag uit onbe-
grip, 19 juni 2008;
NRC 11 februari 2008. NRC Handelsblad, Zeggen dat Europa belangrijk is, werkt niet;
discussie over de EU moet gaan over de inhoud, 11 februari 2008;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
183
NRC 23 maart 2007. NRC-Handelsblad, Europa’s succesvolle, coöperatieve imperia-
lisme; de Unie is op zoek naar antwoorden op nieuwe angsten en gevaren, 23 maart
2007;
NRC 4 juni 2005. NRC-Handelsblad, De gewone man; Als we het nou maar beter uit-
leggen; Hoe de ja-campagne nooit van de grond kwam, 4 juni 2005, 4 juni 2005;
NRC 21 augustus 2008. NRC-Handelsblad, Richt EU in op ‘ Europa van de regio’s (F.
van den Heuvel), 21 augustus 2008;
Obradovic en Alonso Vizcaino 2006. D. Obradovic en J.M. Alonso Vizcaino ‘Good
governance requirements concerning the participation of interest groups in EU con-
sultations’, Common Market Law Review, 2006, 43, p. 1049-1085;
Onderwijsraad 2004. Onderwijsraad, Onderwijs en Europa, Europese invloeden in
Nederland, juni 2004;
Onderwijsraad 2004c. Onderwijsraad, Ruimte voor nieuwe aanbieders in het hoger
onderwijs, Den Haag: Onderwijsraad, 2004c;
Ontwerpverslag 2006. Ontwerpverslag over de mededeling van de Commissie over
de uitbreidingsstrategie en de belangrijkste uitdagingen voor 2006-2007, 10-11-2006,
(2006/2252(INI));
Ooik 1999. R.H. van Ooik, De keuze der rechtsgrondslag voor besluiten in de Euro-
pese Unie, Deventer, Kluwer, 1999;
Ooik 1999. R.H. van Ooik, De Keuze der Rechtsgrondslag voor besluiten van de Euro-
pese Unie, Kluwer Juridische Uitgevers, Deventer 1999;
Ormel 2007. H.J. Ormel, Bijdrage aan debat over informele EU top te Berlijn, 21-03-
2007;
Pennings 2005. F.J.L. Pennings, ‘De modernisering en vereenvoudiging van de coördi-
natie van de sociale zekerheid’, SEW 2005, 15, p. 106-116;
Persbericht Europese Commissie 2007. Persbericht Europese Commissie, ‘De Commis-
sie stelt een geïntegreerd pakket maatregelen inzake energie en klimaatverandering
voor om voor de 21e eeuw de emissies te doen dalen’, Brussel, 10 januari 2007,
IP/07/29;
DE BURGER EN EUROPA
184
Petersberg-Verklaring. Naar de Petersberg-Verklaring van 19 juni 1992, WEU-docu-
ment 1322, 23 juni 1992, doc. 1387;
Peterson en Bomberg 1999. J. Peterson en E. Bomberg, Decision-making in the Euro-
pean Union, Boulder: Lynne Rienner Publishers, 1999;
Priemus 2007. H. Priemus, ‘Gesteun over steun. Europese klacht IVBN over taakafba-
kening corporaties’, Tijdschrift voor de Volkshuisvesting. 2007, Nummer 4, p. 6-14;
Putman 1993. R.D. Putnam, ‘The prosperous community: social capital and public
life’, American Prospect, 4(13), 1993, 35-42;
Raad 2004. Gemeenschappelijk standpunt (EG) Nr. 6/2004, door de Raad vastgesteld
op 5 december 2003, PB C 54 E/12;
Raad 1994. Raad van Europa, Report on the Enlargement of the Council of Europe,
Document 7103, 10 June 1994;
Recommendation 1994. Recommendation 1247 of the Parliamentary Assembly of the
Council of Europe (4 October 1994);
Reif en Schmitt 1980. K. Reif en H. Schmitt, Nine Second-Order National Elections:
A Conceptual Framework For The Analysis Of European Election Results, European
Journal of Political Research, 1980, 8/1: 3-44;
Resolutie 2002. Resolutie van het Europees Parlement over de nieuwe Europese
veiligheids- en defensiestructuur - prioriteiten en lacunes (2002/2165(INI)), Nieuwe
Europese veiligheids- en defensiestructuur, P5_TA(2003)0188;
Resolutie 2008. Resolutie van het Europees Parlement van 5 juni 2008 over de voor-
naamste aspecten en fundamentele keuzen van het gemeenschappelijk buitenlands
en veiligheidsbeleid (GBVB), 2007/2219(INI), aangenomen op 5 juni 2008;
Richtlijn 90/364 en 90/365. Richtlijn 90/364/EEG van de Raad van 28 juni 1990
betreffende het verblijfsrecht, PB L 180 van 13.7.1990, p. 26–27;
Richtlijn 93/109/EG. Richtlijn 93/109/EG tot vaststelling van de wijze van uitoefe-
ning van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parle-
ment ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan
zij geen onderdaan zijn, PB L 329 van 30.12.1993, p. 34;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
185
Richtlijn 93/96/EEG. Richtlijn 93/96/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 inzake het
verblijfsrecht voor studenten, PB L 317 van 18.12.1993, p. 59–60;
Richtlijn 2001/83/EG. Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende
geneesmiddelen voor menselijk gebruik, PB L 311van 28.11.2001, p. 67–128;
Richtlijn 2003/41/EG. Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen
voor bedr↓fspensioenvoorziening, PB L 235 van 23.9.2003, p. 10–21;
Richtlijn 2003/87/EG. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden,
Brussel, 23 januari 2008, COM (2008) 16 definitief;
Richtlijn 2004/38/EG. Rectificatie van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parle-
ment en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf
op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familiele-
den, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richt-
lijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG,
90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG ( PB L 158 van 30.4.2004 , gerectificeerd in
PB L 229 van 29.6.2004 ), PB L 204 van 4.8.2007, p. 28-28;
Richtlijn 2007/60/EG. Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s, Pb EU
2007/60/EG;
Richtlijn 2008/16/EG. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden,
Brussel 23 januari 2008;
RIGO Research en Advies 2005. Woningcorporaties: naar een duidelijke taakafbake-
ning en een heldere sturing, in opdracht van de Tweede Kamer uitgevoerd door RIGO
Research en Advies BV, april 2005;
RMO 2003. RMO, Hart voor Europa: De rol van de Nederlandse overheid. Den Haag:
Sdu Uitgevers, 2003;
RMO 2003a. RMO, Advies (nr. 27), Hart voor Europa; De rol van de Nederlandse over-
heid, Den Haag, september 2003;
DE BURGER EN EUROPA
186
RMO 2004. RMO, Europa als sociale ruimte, Open coördinatie van sociaal beleid in de
Europese Unie, Advies 28, april 2004;
Sap 2003. J.W. Sap, Het EU-Handvest van de grondrechten, Kluwer: 2003;
Scharpf 1999. F. Scharpf, Governing in Europe; Effective and Democratic? Oxford:
Oxford University Press, 1999;
Scharpf 2005. F. Scharpf, Notes Towards a Theory of Multilevel Governing in Europe,
MPIfg Discussion Paper, Nr. 00/5, Keulen;
Schuman-Verklaring;
SCP 2002. P. Dekker (red.), Particulier initiatief en publiek belang: Beschouwingen
over de aard en toekomst van de Nederlandse non-profitsector, Den Haag 2002: SCP;
SER 2002. SER, EU en vergrijzing, Advies over de EU en de gevolgen van de vergrij-
zing, Publicatienummer 2, 15 februari 2002;
SER 2006. SER-advies nr. 6/8 Welvaartsgroei door en voor iedereen, 2006;
Stergiou 2006. H.M. Stergiou, ‘Op één been kan men niet lopen - Het arrest Watts
een stap dichter bij harmonisatie van patiëntenmobiliteit?’, NTER 2006, p. 219-226;
Steunenberg en Dijkstra. B. Steunenberg en G.S.A. Dijkstra, Organisatie en werkwijze
bij de toepassing van de Europese subsidiariteit- en proportionaliteitstoets, Universi-
teit Leiden;
Swaine 2000. E.T. Swaine, Subsidiarity and self-interest: federalism at the European
Court of Justice, Harvard International Law Review 41, 2000;
Tabaksreclamerichtlijn. Richtlijn nr. 2003/33/EG, PbEG 2003, L 152/16;
Taylor, Charles, A Secular Age, Belknap/Harvard University Press: 2007.
Televisierichtlijn. Richtlijn nr. 89/552/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn nr. 97/36/EG (
PbEG 1997, L 202/60);
Timmermans 1995. C.W.A. Timmermans, Het ontstaan van de Europese Gemeen-
schappen en hun ontwikkeling, in: Kapteyn-Verloren van Themaat, Inleiding tot het
recht van de Europese Gemeenschappen, 5e druk, Deventer 1995;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
187
Tinbergen 1965. J. Tinbergen, International Economic Integration, Amsterdam 1965;
Tinbergen 1977. J. Tinbergen, Naar een rechtvaardiger internationale orde, (RIO-
rapport), Amsterdam 1977;
Treasury 2007. H.M. Treasury, The Single Market: A vision for the 21st century, Janu-
ary 2007;
Truman 1951. D. B. Truman, The governmental process: Political interests and public
opinion, New York: Knopf, 1951;
Van de Gronden 2001. J.W. van de Gronden, EG-recht en het maatschappelijk midden-
veld, Sociaal Economische Wetgeving (SEW), 2001, 9, p. 302-313;
Van der Eijk et al. 1996. C. van der Eijk, et al, Choosing Europe? The European Elec-
torate and National Politics in the Face of Union, Ann Arbor: University of Michigan
Press, 1996;
Van der Meulen 2006. H. van der Meulen, De EU als waardengemeenschap: wat
merkt de rest van de wereld er van?, Kernvraag 34(1), 2006 ;
Van Dijk 2007. R. van Dijk, ‘Nederland regelt het wonen zelf. Nieuw Europees verdrag
winst voor sociale woningbouw’, Aedes-magazine. 2007, Nr. 19, p. 74-77;
Van Grinsven et al. 2006. P. van Grinsven, M. van Keulen en J. Rood, Over verkiezin-
gen, politisering en het Nederlands Europa-beleid Den Haag: Nederlands Instituut
voor Internationale Betrekkingen Clingendael, 2006;
Van Minnen et al. 2007. J. G. van Minnen et al., De betekenis van het EU groenboek
klimaatadaptatie voor Nederland, Milieu- en Natuurplanbureau, report 500094004,
november 2007;
Van Nuffel 1997. P. van Nuffel, Gebruiksaanwijzingen voor subsidiariteit. Een bijslui-
ter bij de eerste toepassing door het Hof van Justitie, RW 1997, p. 273;
Van Nuffel 2000. P. van Nuffel, De rechtsbescherming van nationale overheden in het
Europees recht, Deventer, Kluwer, 2000;
Van Peursen 1991. C.A. van Peursen, De identiteit van Europa, Wijsgerig Perspectief,
Amsterda, 1991;
DE BURGER EN EUROPA
188
Verhofstadt e.a. 2007. G. Verhofstadt e.a., Eigenlijk bent u een Europeaan, (27)
Essays over kansen zonder grenzen, Uitgever van Praag: Amsterdam, 2007;
Verklaring van Laken. De Toekomst van Europa, Verklaring van Laken, 15 december
2001;
Verklaring van Rome. Verklaring ter gelegenheid van de 50e verjaardag van de
ondertekening van de Verdragen van Rome, 25 mei 2007;
Verordening (EEG) nr. 1408/71;
Verordening (EG) nr. 2004/2003/EG;
Verordening (EG) nr. 2007/2004. Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26
oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de
operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese
Unie;
Verordening 68/2001 L 010. Verordening 68/2001 L 010 van 13/01/2001;
Verordening 994/98. Verordening 994/98, PB 1998, L 142;
Verslag Europese Commissie 2006. Europese Commissie, Algemeen Verslag over
de werkzaamheden van de Europese Unie 2006, 26 januari 2007, SEC(2006) 1000
definitief;
Volkskrant juli 2008. Volkskrant, Het Europarlement doe je er niet zomaar even
naast, 24 juli 2008;
Volkskrant augustus 2008. Volkskrant, Brussel verbiedt snellere treinen, 1 augustus
2008;
VROM 2007. VROM, Maak ruimte voor klimaat! bestuurlijke notitie, november 2007;
VROM et al. 2007. Gezamenlijk rapport van VROM, V&W, LNV, EZ, IPO, VNG, Unie van
Waterschappen, Maak ruimte voor klimaat. Nationale adaptatiestrategie – de inter-
bestuurlijke notitie, 18 oktober 2007;
Wasmeier en Thwaites 2004. M. Wasmeier en N. Thwaites, “The ‘battle of the pil-
lars’: does the European Community have the power to approximate national crimi-
nal laws?”, European Law Review, 2004, 628;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
189
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 1990. Wetenschappelijk Instituut voor het
CDA, Publieke gerechtigheid, Een christen-democratische visie op de rol van de over-
heid in de samenleving, s-Gravenhage 1990;
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 1993. Wetenschappelijk Instituut voor het
CDA, Europa en Maatschappelijke organisaties, s-Gravenhage 1993;
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 1996. Wetenschappelijk Instituut voor het
CDA, Publieke Gerechtigheid en de Europese Unie, Een christendemocratische visie
op de aard en de taken van de Europese Unie, ’s-Gravenhage, 1996;
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2000. Wetenschappelijk Instituut voor het
CDA, Nieuwe regie in de zorg - Een christen-democratische visie op de structuur en
financiering van de gezondheidszorg, ’s Gravenhage, 2000;
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2003. Wetenschappelijk Instituut voor het
CDA, Zorg tussen lidstaat en interne markt – Zorgverzekeringen, EG-recht en particu-
lier initiatief, Den Haag, 2003;
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2005. Wetenschappelijk Instituut voor het
CDA, Investeren in de Samenleving, Den Haag, 2005;
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2006. Wetenschappelijk Instituut voor het
CDA, Vertrouwen in ondernemers, Den Haag, 2006;
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2007. Wetenschappelijk Instituut voor het
CDA, Spiegel van de staat, Staatkundige voorwaarden voor een overtuig(en)de poli-
tiek, Den Haag 2007;
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2008. Wetenschappelijk Instituut voor het
CDA, Crossing Bridges. Democratizaton in the Middle East and a Christian democratic
Approach, Den Haag 2008;
Woldring 2003. H.E.S. Woldring, Politieke filosofie van de christendemocratie,
Damon bv: 2003;
WRR 2000. D.M. Curtin en R.H. van Ooik, Revamping the European Union’s Enforce-
ment Systems with a View to Eastern Enlargement, WRR Werkdocumenten W110,
2000, Den Haag;
DE BURGER EN EUROPA
190
WRR 2001. E. Philippart en M. Sie Dhian Ho, Pedalling against the Wind; Strategies
to Strengthen the EU’s Capacity to Act in the Context of Enlargement, WRR Werkdo-
cumenten W115 , Den Haag, 2001;
WRR 2001a. WRR, Immigratie- en integratieregimes in vier Europese landen, Werkdo-
cumenten W 125, Den Haag 2001;
WRR 2001b. WRR, Naar een Europabrede Unie, rapport 59, Sdu Uitgevers, Den Haag,
2001;
WRR 2003. WRR, Rapporten aan de regering: Slagvaardigheid in de Europabrede
Unie (nr. 65), 2003, p. 238.
WRR 2006. WRR, Klimaatstrategie – tussen ambitie en realisme, Amsterdam Univer-
sity Press, Amsterdam 2006;
WRR 2006a. WRR-rapport nr. 76, De verzorgingsstaat herwogen, Over verzorgen,
verzekeren, verheffen en verbinden, 2006;
WRR 2007. D. Pels, Faces of Europe. Searching for leadership in a new political style,
WRR webpublicatie nr. 17, 2007;
WRR 2007a. C.H. de Vreese, No news is bad news! The Role of the media and news
framing in embedding Europe, WRR webpublicatie nr. 20, 2007;
WRR 2007b,. E. van den Berg en T. Brandsen, The Dutch third sector and the Euro-
pean Union: Connecting citizens to Brussels?, wrrWRR webpublicatie nr. 22, 2007.;
WRR 2007c. Kijver 200P. Kiiver, Europe in parliament: Towards targeted politicization,
WRR webpublicatie nr. 23, 2007;
WRR 2007d. H. Pellikaan et al, Europe in the Netherlands: political parties, WRR
webpublicatie nr. 24, 2007;
WRR 2007e. WRR-rapport 78, Europa in Nederland, 2007;
Zaller 1992. J.R. Zaller, The nature and origins of Public Opinion, Cambridge: Cam-
bridge University Press 1992;
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
191
JURISPRUDENTIELIJST
NMa 2760. NMa, zaak 2760/Hogeschool Alkmaar-Hogeschool Haarlem-Hogeschool
Holland-Ichtus hogeschool;
Zaak Matthews. EHRM 18 februari 1999, Matthews v. the United Kingdom
(24833/94), Reports of Judgments and Decisions 1999-I;
Zaak C-29/69. HvJ EG 12 november 1969, C-29/69, Erich Stauder/Stadt Ulm – Sozia-
lamt, Jurisprudentie 1969, blz. 00419;
Zaak C-5/77. HvJ EG 5 oktober 1977, C-5/77, Tedeschi, Jurisprudentie 1977, blz. 1555;
Zaak C-7/82. HvJ EG 2 maart 1983, C-7/82, GVL, Jurisprudentie 1983, blz. 483 (SEW
1985, blz. 383, m.nt. H.E. Akyürek-Kievits);
Zaak C-72/83. HvJ EG 10 juli 1984, C-72/83, Campus Oil, Jurisprudentie 1984, blz.
2727;
Zaak C-293/83. HvJ EG, 13 februari 1985, C-293/83, Gravier, Jurisprudentie 1985, blz.
593;
Zaak C-24/86. HvJ EG 2 februari 1988, C-24/86, Blaizot, Jurisprudentie 1988, blz. 379;
Zaak C-45/86. HvJ EG 26 maart 1987, C-45/86, Commissie/Raad, Jurisprudentie 1987,
I-1493;
Zaak C-263/86. HvJ EG 27 september 1988, C-263/86, Humble, Jurisprudentie 1988,
blz. 5365;
Zaak C-357/89. HvJ EG, 26 februari 1992, C-357/89, Raulin, Jurisprudentie 1992, blz.
I-01027;
Zaak C 3/90. HvJ EG, 26 februari 1992, C 3/90, Bernini, Jurisprudentie 1992, blz.
I-01071;
Zaak C-41/90. HvJ EG 23 april 1991, C-41/90, Höfner, Jurisprudentie 1991, blz. I-1979;
Zaak C-179/90. HvJ EG 10 december 1991, C-179/90, Porte di Genova, Jurispruden-
tie 1991, blz. I-05889 (SEW 1993, blz. 403, m.nt. E.H. Pijnacker Hordijk en B.BLZ.M.
Smulders);
DE BURGER EN EUROPA
192
Zaak C-320/91. HvJ EG 19 mei 1993, C-320/91, Corbeau, Jurisprudentie 1993, blz.
I-2533 ( SEW 1994, blz. 515, m.nt. H.M. Gilliams);
Zaak C-109/92. HvJ EG 7 december 1993, C-109/92, Wirth, Jurisprudentie 1993, blz.
I-6447;
Zaak C-393/92. HvJ EG 27 april 1994, C-393/92, Gemeente Almelo, Jurisprudentie
1994, blz. I-1477 (SEW 1995, blz. 529, m.nt. H.M. Gilliams);
Zaak C41/93. HvJ EG 17 mei 1994, C-41/93, Duits PCP-verbod, Jurisprudentie 1994,
blz. I-01829;
Zaak C-242/95. HvJ EG 17 juli 1997, C-242/95, GT-Link, Jurisprudentie 1997, blz.
I-4449;
Zaak C-1/96. HvJ EG 19 maart 1998, C-1/96, Compassion, Jur. 1998, blz. I-1251;
Zaak C-67/96. HvJ EG 21 september 1999, C-67/96, Albany, Jurisprudentie 1999, blz.
I-5751;
Zaak C-85/96. HvJ EG 12 mei 1998, C-85/96, Martínez Sala, Jurisprudentie 1998, blz.
I-2691 (SEW 1999, blz.429-430, m.nt. A. Schrauwen);
Zaak C-266/96. HvJ EG 18 juni 1998, C-266/96, Corsica Ferries, Jurisprudentie 1998,
blz. I-3949;
Zaak C-115/97-117/97. HvJ EG 21 september 1999, C-115/97 t/m 117/97, Brentjens,
Jurisprudentie 1999, blz. I-6025;
Zaak C-219/97. HvJ EG 21 september 1999, C-219/97, Drijvende Bokken, Jurispruden-
tie 1999, blz. I-6121 ( SEW 2001, blz. 387, m.nt. R.A.A. Duk);
Zaak C-337/97. HvJ EG, 8 juni 1999, C-337/97, Meeusen, Jurisprudentie 1999, blz.
I-03289;
Zaak C-209/98. HvJ EG 23 mei 2000, C-209/98, Gemeente Kopenhagen, Jurisprudentie
2000, blz. I-3743;
Zaak C-224/98. HvJ EG 11 juli 2002, C-224/98, Marie-Nathalie D’Hoop tegen Office
national d’emploi, Jurisprudentie 2002, blz. I-6191(NJB 2004, pag. 1807);
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
193
Zaak C-376/98. HvJ EG 5 oktober 2006, C-376/98, Tabaksreclame (Duitsland/Parle-
ment en Raad),Jurisprudentie 2000, blz. I-08419;
Zaak C-157/99. HvJ EG 12 juli 2001, C-157/99, Smits & Peerbooms, Jurisprudentie
2001, blz. I-5473 (SEW 2001, blz. 319, m.nt. J.W. van de Gronden);
Zaak C184/99. HvJ EG 20 september 2001, C184/99, Grzelczyk, Jurisprudentie 2001,
blz. I-06193;
Zaak C-324/99. HvJ EG 13 december 2001, C-324/99, DaimlerChrysler, Jurisprudentie
2001, blz. I- 9897;
Zaak C-340/99. HvJ EG 17 mei 2001, C-340/99, TNT-Traco, Jurisprudentie 2001, blz.
I-4109;
Zaak C-385/99. HvJ EG 13 mei 2003, C-385/99, Müller-Fauré, Jurisprudentie 2003, blz.
I-04509;
Zaak C-413/99. HvJ EG 17 september 2002, C-413/99, Baumbast, Jurisprudentie 2002,
blz. I-7091;
Zaak C-475/99. HvJ EG 25 oktober 2001, C-475/99, Amublanz Glöckner, Jurisprudentie
2001, blz. I-8089;
Zaak C-280/00. HvJ EG 24 juli 2003, C-280/00, Altmark Trans, Jurisprudentie 2003,
blz. I-7747 (SEW 2004, 45, blz. 325, m.nt. J.BLZ.L. van Marissing);
Zaak C-34/01-C-38/01. HvJ EG 27 november 2003, C-34/01 - C-38/01, Enirisorse, Juris-
prudentie 2003, blz. I-14303;
Zaak C-82/01 P. HvJ EG 24 oktober 2002, C-82/01 P., Aéroports de Paris, Jurisprudentie
2002, blz. I-9297;
Zaak C-109/01. HvJ EG 23 september 2003, C-109/01, Akrich, Jurisprudentie 2004,
blz. 1 (m.nt. Groenendijk);
Zaak C-491/01. HvJ EG 10 december 2002, C-491/01, British American Tobacco, Juris-
prudentie 2002, blz. I-11453;
Zaak C-153/02. HvJ EG 13 november 2003, C-153/02, Neri, Jurisprudentie 2003, p
I-13555;
DE BURGER EN EUROPA
194
Zaak C-200/02. HvJ EG 19 oktober 2004, C-200/02, Chen, Jurisprudentie 2004, blz.
446, m.nt. Boeles;
Zaak C-209/03. HvJ EG 15 maart 2005, C-209/03, Bidar, Jurisprudentie 2005, blz.
I-02119;
Zaak C-176/03. HvJ EG 13 september 2005, C-176/03, Milieustrafrecht, Jurisprudentie
2005, blz. I-07879;
Zaak C-178/03. HvJ EG 10 januari 2006, C-178/03, Commissie/Europees Parlement en
Raad, Jurisprudentie 2006, blz. I-00107;
Zaak C-380/03. HvJ EG 12 december 2006, C-380/03, Duitsland/Parlement en Raad,
Jurisprudentie 2006, blz. I-11573;
Zaak C-372/04. HvJ EG 16 mei 2006, C-372/04, Watts, Jurisprudentie blz. I-4325;
Zaak C-76/05. HvJEG 11 september 2007, C-76/05, Schwarz, Jurisprudentie 2007, blz.
I-06849;
Zaak C-318/05. HvJEG 11 september 2007, C-318/05, Commissie/Duitsland, Jurispru-
dentie 2007, blz. I-06957;
Zaak C-444/05. HvJ EG 19 april 2007, C-444/05, Stamatelaki, Jurisprudentie 2007, blz.
I-03185;
195
BijlagenA
DE BURGER EN EUROPA
196
197
Bijlage 1 Schema B totstandkoming Europese samenwerking
DE BURGER EN EUROPA
198
1948
1953
1958
1967
1987
1993
1999
2003
2009
Brussel
Parijs
Rome
Brussel
EA
Maastricht
Amsterdam
Nice
Lissabon
EGKS
EURATOM
EEG
↑ Pijlers ↑EG
EU
↑EG(en)↑JBZ
PJSS
EPS
WEU
WEU: West-Europese Unie
EGKS: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
EURATOM: Europese Atoomenergie Gemeenschap
EEG: Europese Economische Gemeenschap
EG(en): Europese Gemeenschappen
EPS: Europese politieke samenwerking
EA: Europese Akte
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
199
EG: Europese Gemeenschap
JBZ: Justitie en Binnenlandse Zaken
PJSS: Politiële & justitiële samenwerking in strafzaken
EU: Europese Unie
DE BURGER EN EUROPA
200
201
Bijlage 2 C Pijlerstructuur van de Europese Unie
DE BURGER EN EUROPA
202
Europese Unie
Eerste pijler
Tweede pijler
Derde pijler
Douane–unie en Interne markt –
Buitenlands beleid:
Drugs- en Wapensmokkel –
Landbouw –
EU Battle groups, ERRF, EUFOR –
Terrorisme –
Visserij –
Vredesoperaties –
Mensensmokkel –
Mededinging –
Mensenrechten –
Georganiseerde misdaad –
EMU –
Democratie –
Oplichting en fraude –
EU-burgerschap –
Buitenlandse hulp –
Onderwijs en Cultuur –
EEN CHRISTENDEMOCRATISCHE VISIE OP DE WAARDENGEMEENSCHAP EU
203
Veiligheidsbeleid:
TEN’s –
EVDB –
Consumentenbescherming –
Volksgezondheid –
Onderzoek –
Milieu –
Sociaal beleid –
Asielbeleid –
VvS –
Immigratiebeleid –
EMU: Economische en Monetaire Unie
TEN’s: Trans-Europese Netwerken
VvS: Verdrag van Schengen
ERRF: European Rapid Reaction Force
EVDB: Europees Veiligheids- en Defensiebeleid
DE BURGER EN EUROPA
204