VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

150
BEKNOPTE HANDELINGEN VAN HET VEERTIENDE VLAAMS PHILOLOGENCONGRES LEUVEN 22-29 April 1938.

Transcript of VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Page 1: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

BEKNOPTE

HANDELINGENVAN HET

VEERTIENDE VLAAMS

PHILOLOGENCONGRES

LEUVEN

22-29 April 1938.

Page 2: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl
Page 3: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

BEKNOPTE

HANDELINGENVAN HET

VEERTIENDE VLAAMS

PHILOLOGENCONGRES

LEUVEN

22 - 24 April 1938.

Page 4: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl
Page 5: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

WETENSCHAPPELIJKE CONGRESSEN22-24 APRIL 1938 TE LEUVEN

ALGEMEEN AGENDUM

VRI JDAG 22 APRIL :17 u. In de Promotiezaal, Universiteitshallen, Naamsche Straat :

GEZAM ENLIIKE OPENINGSVERGADE.RING

DAGORDE :

a) W elkom I door M. E. van Dievoet, hoogleeraar te Leuven, voor-zitter van de Plaatselijke Regelingscommissie.

b) Antwoord, namens de « Vereeniging voor Wetenschap », door haarvoorzitter.

c) Antwoord, door een Noordnederlands afgevaardigde, namens zijnlandgenoten.

d) Over Bramante, door Dr. Maere, hoogleraar te Leuven, algemeenvoorzitter van de Congressen in 1938.

e) Ten slotte spreekt Dr. J. van de Wijer een woord als inleiding totde opening van de verschillende tentoonstellingen, inzonderheid vande Nederduitse.

Daarop volgt bezoek aan die tentoonstellingen.20 u. Op het Stadhuis. Voor alle Congresleden, ook voor dames van Congres-

leden : gezellig samenzijn, ingericht en aangeboden door de PlaatselijkeRegelingscommissie « Clanc ende sang ».

ZATERDAG 23 APRIL :20 u. Ontvangst door het Schepencollege in het foyer van den Stadsschouw-

burg.20,30 u. In de Stedelijke Schouwburg, Bondgenootenlaan : Kunstavond, met

Elsa Darciel.ZONDAG 24 APRIL :15 u. In de Promotiezaal, Universiteitshallen, Naamsche Straat :

GEZAMENLIJKE SLOT VERGADE.RING

DAGORDE :

a) Dr. GORTER, hoogleeraar te Gent en te Leiden, over De ord.-

wikkeling van de voorbehoedende kindergeneeskunde.b) Dr. DAELS over DE nieuwe Vlaamse Akademien en hurt

betekenis voor yolk en wetenschap.c) Twee woorden I door een Noordnederlands afgevaardigde.d) Slotwoord, door de alg. voorzitter van de Congressen.

17 u. Feestmaal. In de benedenzaal van de Universiteitshallen, NaamscheStraat.

3

Page 6: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

ALLERLEI

TENTOONSTELLINGEN. — De boekententoonstelling wordt verzorgddoor de n.v. Standaard-Boekhandel.

Aan de tentoonstelling voor geneeskundige instrumenten en pharmaceutischeproducten nemen volgende firma's deel :

Etabl. A. COUVREUR, Gallaitstraat, 78, Brussel.A. CHRISTIAENS, Stoofstraat, 52, Brussel.UNION CHIMIQUE BELGE, Berkendaelstraat, 68, Brussel.BELGO-PHARMA, Louisalaan, 1 43, Brussel.A. NOEL (Lacteol) , van Schoorstraat, 22, Brussel.SANDOZ (Dr. R. Macs), Kruidtuinstraat, 16, Brussel.GEVAERT, photo-producten, n.v., Oude-God (Antwerpen) .LEITZ WETZLER (A. Fisch) , Koninklijke straat, 1 86, Brussel.J. VAN DEN DAELEN, Karmelietenstraat, 2-39, Geeraardsbergen.LA NUTRICIA, Alfons Stevensstraat, 20, Laken.A. DE BOURNONVILLE, Koninklijke straat, 326, Brussel.Etabi. A. NEMEGEER, n.v. (R. Van Ockelen) , Lakenstraat, 133,

Brussel.

A. VAN DEN HOUTTE, Vooruitgangstraat, 1 27, Brussel.L. VAN ERMENGEM & ZONEN, Tiensche straat, Leuven.

4

Page 7: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

XIVe PHILOLOGENCONGRES(Spoelberch-Instituut, Krakenstraat)

INRICHTEND COMITE : Het Bestuur van de vereniging « De VlaamsePhilologencongressen », Vereniging zonder winstbejag :

Algemeen Voorzitter : Dr. H. J. VAN DE WI JER, hoogleeraar to Leuven./e Secretaris : Dr. E. TIELEMAN, Veltwijcklaan, 53, Ekeren-Antwerpen.Penningmeester : Cand. Phil. J. J. VAN HAUWAERT, Heiveldstraat, 152,

St-Amandsberg.2e Secretaris : Dr. N. VAN DER BIEST, Vondelstraat, 19, Mechelen ; post-

rekening 2861.44.Hulpsecretaris : Dr. A. DE JONGHE, Kortrijk.Leden : Dr. A. BURSSENS.

Dr. J. COCHEZ.Dr. Fr. DE BACKER.M. DE MEYER.Dr. L. DE RAEYMAEKER.Dr. L. GROOTAERS.Dr. R. GUIETTE.Dr. P. SOBRY.Dr. G. VAN DE VEEGATE.Dr. H. VAN DE WEERD.Dr. H. VAN WERVEKE.Dr. R. VERDEYEN.Dr. J. E. VERHEYEN.

Officiele Afgevaardigden :

Zijn bij het XIVe Vlaams Philologencongres of ficieel vertegenwoor-digd :De Nederlandsche Philologencongressen, door de H. C. J. N. deVooys, ondervoorzitter ;De Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, doorde hh. Carnoy, Grauls, Grootaers en Van de Wijer ;De Zuidnederlandsche Maatschappij voor Taal- en Letterkunde enGeschiedenis, door de hh. Carnoy, voorzitter, en C. De Baere, secretaris ;De Oud-Germanisten uit Leuven, door Th. De Ronde, secretaris.De Oud-Germanisten uit Gent, door de hh. Fr. De Backer, voorzitter,en 0. Dambre, secretaris.

LIDMAATSCHAP : Kunnen door de Raad van Beheer als lid van de vereni-ging aanvaard worden :

1) Houders van een univeritair diploma of zij die een functie uit-oefenen of uitgeoefend heben in het hoger, middelbaar of normaal-onderwijs.

5

Page 8: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

2) Andere personen met erkende verdiensten op wetenschappelijlcgebied. Andere belangstellenden kunnen door het Bestuur als lid vaneen congres aanvaard worden.

INLEG : 30 fr. (rechtgevend op « Beknopte Handelingen ») . Voor studenten10 fr.

PROGRAMMA

VRI JDAG 22 APRIL :14 u. Openingsvergadering van het XIV e Philologencongres.Dagorde : Welkomstgroet door Dr. H. J. Van de Wijer, Algemeen Voorzitter

van het XIVe Philologencongres.Voordracht van Dr. H. J. Van de Wijer (Leuven) : In memoriamgrote philologen.Voordracht van Dr. J. De Vries (Leiden) : Wie waren we?Voordracht van Prof. Dr. P. Sobry (Leuven) : De spanning tusschende Academische bedrijvigheid der intellectueelen en de dringende noodenvan onzen tijd.

ZATERDAG. 23 APRIL van 9.30 tot 12.30 u. :Vergadering van de afdelingen.

ZATERDAG. 23 APRIL van 1 4. 1 5 tot 17.30 u. :Vergadering van de afdelingen.

ZONDAG 24 APRIL van 9.30 tot 12.30 u. :Vergadering van de afdelingen.

ZONDAG 24 APRIL :14 u. Statutaire Vergadering van de Vereniging : « De Vlaamse Philologen-

congressen ».

AGENDA DER AFDELINGEN

AFDELING I

WIJSBEGEERTE

Voorzitter : Dr. L. DE RAEYMAEKER, Leuven.Ondervoorzitter : Dr. E. DE BRUYNE, Brussel.Secretaris : A. DE WAELHENS, Leuven.Algemeen onderwerp : Het Vrijheidsprobleem.ZATERDAG 23 APRIL van 14.15 tot 17 u. : Historische studies.14.15 u. Dr. A. Mansion (Leuven) : De vrijheidsleer van Aristoteles.15 u. Dr. H. J. De Vleeschauwer (Gentbrugge) : De Vrijheidsleer van

R. Descartes.1 5.45 u. Dr. H. J. Pos (Haarlem) : Kant's Vrijheidsbegrip.ZONDAG 24 APRIL van 9.30 tot 11.30 u. : Systematische uiteenzetting.9.30 u. Dr. J. D. Bierens de Haan (Aardenhout) :

10.30 u. Dr. E. De Bruyne (Brussel) : Het phaenomenologisch bervijs vande vrijheid.

6

Page 9: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING II

MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS

Voorzitter : Dr. H. VAN WERVEKE, Gent.Ondervoorzitter : Dr. E. LOUSSE, Heverlee.Secretaris : G. DE CLERCQ, Sint-Joris-ten-Distel.Algemeen onderwerp : Stedengeschiedenis en sociaal-economische geschiedenis.

ZATERDAG 23 APRIL van 9.30 tot 12 u. :9.30 u. G. de Clercq (Sint-Joris-ten-Distel) : De Kerkelijke instellingen to

Gent in verband met de oudste stedelijke Geschiedenis.10.15 u. J. Scheerder (Sint-Gillis-Waas) : Processies to Gent in de Middel-

eeuwen.11 u. Prof. Dr. F. L. Ganshof (Gent) : De oudste geschiedenis van Brugge.

ZATERDAG 23 APRIL van 14.15 tot 18 u. :14.15 u. Dr. D. Th. Enklaar (Breda) : Opmerkingen over de Ministerialiteit

in het Graafschap Holland.15 u. J. Verhavert (Muizen) : De Verhouding tusschen Stad en Ambacht

to Leuven gedurende de Middeleeuwen.15.45 u. Dr. H. Joosen (Mechelen) : De buitenlandsche inrichting van Meche-

len's lakenhandel gedurende de Middeleeuwen.16.30 u. Dr. A. van de Vijvere (Gent) : Koning Chlodovech : regeering en

bekeering.17 u. Samen met afd. VI, Ned. Taalkunde en afd. VII, Moderne Talen :

Dr. Haff (Hamburg) : Einfluss der Niederländer auf die Kolonisationand Deichverfassung in Schleswig-Holstein.

AFDELING III

MODERNE GESCHIEDENIS

Voorzitter : Dr. L. VAN DER ESSEN, Leuven.Ondervoorzitter : Dr. E. LOUSSE, Heverlee.Secretaris : Drs J. SCHEERDERS, Braine l'Alleud.Algemeen onderwerp : De Vrijheidsstrijd in de 16e eeur v.

ZONDAG 24 APRIL van 9.30 tot 12 u. :9.30 u. Dr. H. A. Enno van Gelder (Den Haag) : De motieven van de

Opstand en de omstandigheden van de Scheiding.10 u. Grondige bespreking.11 u. Dr. R. Van Roosbroek (Antwerpen) : Figuren uit den Nederlandschen

Opstand. Jacob van Wesenbeke, de Antwerpsche stadspensionaris.11.45 u. Dr. Eggen van Terlan (Langenselbold) : De veldtocht van Vlaan-

deren van 1644 : Graaf Ernst Isenburg tegen Prins Frederik-Hendrik.

7

Page 10: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING IV

KLASSIEKE PHILOLOGIE

Voorzitter : Dr. J. COCHEZ, Leuven.Ondervoorzitter : Dr. R. VAN POTTELBERGH, St-Amandsberg.le Secretaris : G. HALSBERGHE, Muizen.2e Secretaris : J. RAVOET, Leuven.Algemeen onderwerp : De Romeinsche instellingen in den Keizertijd.

ZATERDAG 23 APRIL van 14.15 tot 18 u. :1 4. 1 5- 1 6. 30 u. Dr. P. Lambrechts, Dr. S. De Laet en C. Schuurmans : De

Romeinsche Senaat van het Keizerrijk.14.15 u. A) Dr. P. Lambrechts (assistent aan de Rijksuniversiteit, Gent) .15 u. B) Dr. S. De Laet (Gent) .15.45 u. C) C. Schuurmans (Leuven) .16.30 u. Dr. H. F. Bouchery (Mechelen) : Het Decurionaat in de IVe eeuw

na J. C.1 7. 1 5 u. Dr. N. Van der Biest (Mechelen) : Enkele Gallo-Romeinsche voor-

werpen uit het Gruuthuse-Museum.

ZONDAG 24 APRIL van 9.30 tot 12 u. : :

I. — Publieke en private antiquiteitenVoarzitter : Dr. R. VAN POTTELBERGH.9.30 u. Rene Hendrickx (Leuven) : De Bezettingscohorten.

1 0 . 1 5 u. Drs J. Dessers (Hasselt) : Het Romeinsche kolonaat.11 u. Dr. Martin Mesotten (Masseik) : Het Hooger Onderwijs in de Isle

eeuw n. Chr. en onder de tweede Sophistiek.

II. — Godsdienstige antiquiteiten9.30 u. Drs A. Gerlo (Vilvoorde) : De Beteekenis van de Pallio van Q. S.

Fl. Tertullianus als kultuurhistorisch dokument.10.15 u. Gaston Halsberghe (Muizen) : De Zoneeredienst in de Ille eeuw na

I. C. to Rome.11 u. Drs Roger De Moor (Zelzate) : De Mithras-kullus to Rome.

AFDELING V

LITERATUURGESCHIEDENIS

Voorzitter : Dr. P. SOBRY, Leuven.Ondervoorzitters : Dr. F. BAUR, Gent.

Dr. E. ROMBAUTS, Mechelen.Secretaris : Dr. R. LISSENS, Leuven.ZATERDAG 23 APRIL van 9.30 tot 1 2. 30 u. :

9.30 u. Dr. A. Gielens (Antwerpen) : : De Cultureele rol der Archieven.1 O. 1 5 u. Dr. P. Lebeau (Antwerpen) : Desagregatie van het individu in de

Westeuropeese Literatuur XXe eeuw.

8

Page 11: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

11.30 u. Samen met de secties Nederlandse Taalkunde en Moderne Talen :Dr. H. Teske (Hambrug) : Niederdeutsche Literatur im Brugge imMittelalter.

ZONDAG 24 APRIL van 9.30 tot 11.45 u. :9.30 u. Dr. R. Roemans (Vorst) : De Koninklijke Vlaamsche Academie en

Dr. Willem de Vreese.10.15 u. J. Notermans (Batavia) : De Vizie der Vrouw op Nederlands Indio.11 u. Dr. B. H. Van 't Hooft (Amsterdam) : De sage van den Wande-

lenden Jood en de laat-middeleeuwsche geestesverhouding.

AFDELING VI

NEDERLANDSE TAALKUNDE

Voorzitter : Dr. L. GROOTAERS, Leuven.Ondervoorzitter : Dr. E. BLANCQUAERT, Mariakerke.Secretaris : Dr. J. L. PAUWELS, Leuven.ZATERDAG 23 APRIL van 9.30 tot 1 2. 30 u. :9.30 u. Dr. G. Royen (Utrecht) : Erfelik belaste termen.

10.15 u. Dr. C. G. N. de Vooys (Utrecht) : De geschiedenis van de Neder-.landse spelling.

11 u. Dr. W. Roukens (Nijmegen) : De dialect-geographic van Zuid-OostNederland, gezien in 't complex der Germaansche en Romaansche taal-en cultuurgeographie.

11.30 u. Samen met de secties Literatuurgeschiedenis en Moderne Talen :Dr. H. Teske (Hamburg) : Niederdeutsche Literatur im Brugge imMittelalter.

ZATERDAG 23 APRIL van 14.15 tot 17 u. :14.15 u. Samen met de sectie Moderne Talen : Dr. Borchling (Hamburg) :

Die ostniederlandische Literatursprache vom Anfange des 16. Jahr-hunderts and ihr Verhiiltnis zur mittelniederdeutschen Schriftsprache.

15 u. Samen met de sectie Moderne Talen : Mej. D. B. H. Wind ('s Gra-venhage) : Het Nederlands en het Brussels-Frans.

15.45 u. Dr. J. L. Pauwels (Leuven) : Het geslacht der substantieven in Zuid-Nederland.

1 6. 30 u. Dr. C. B. Van Haeringen ('s Gravenhage) : Over z.g. « paragogische»consonanten in het Nederlands.

AFDELING VII

MODERNE TALEN

Voorzitter : Dr. Fr. DE BACKER, Ukkel.Ondervoorzitters : Dr. R. FONCKE, Brussel.

Dr. C. VAN DEYCK, Wilrijk.Secretaris : Dr. G. MEIR, Antwerpen.ZATERDAG 23 APRIL van 11.30 tot 12.30 u. :

9

Page 12: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

11.30 u. Samen met de secties Literatuurgeschiedenis en Moderne Talen :Dr. H. Teske (Hamburg) : Niederdeutsche Literatur im Brugge imMittelalter.

ZATERDAG 23 APRIL van 14.15 tot 16.30 u. :14.15 u. Samen met sectie Nederlandse Taalkunde : Dr. C. Borchling : zie

afdeling VI.15 u. Samen met sectie Nederlandse Taalkunde : Mej. Dr. B. H. Wind :

zie ook afdeling VI.15.45 u. Dr. J. Franzen (Amsterdam) : Een Nederlander to Parijs in 1891.

ZONDAG 24 APRIL van 9.30 tot 12 u. :9.30 u. Lic. W. Peeters (Antwerpen) : De Fransche journaux in Holland en

de verspreiding van Engelsche ideeen en literatuur op het vasteland inde eerste helft der 18e uw.Oud en nieuw over Justus ,..,an Ellen en de auteurs van het « Journallitteraire de La Haye ».

10.15 u. Dr. F. Meir (Antwerpen) : De doodssymboliek in Ibsens « PeerGynt».

11 u. Dr. R. Foncke (Brussel) : Brabant en Brabanders in oude duitsegeschrif ten.

11.45 u. Dr. P. Pintelon (Gent) : Over het Oud-Engelsch gedicht : TheDream of the Rood.

AFDELING VIII

AFRIKAANSE NEGERTALEN

Voorzitter : Dr. A. BURSSENS, Gent.Secretaris : Dr. V. VAN BULCK S. J., Leuven.Algemeen onderwerp : Bantoe- en Soedantalen.

ZONDAG. 24 APRIL van 9.30 tot 12 u. :9.30 u. 1. — Dr. J. Wils (Nijmegen) : Het ilk en de wereld in de pronomina

der W. Soedantalen.10 u. 2. — Dr. V. van Bulck, S. J., (Leuven) : Semantische en gramma-

tische functie van het affix (pre- en suffiix) in de Bantoe- en deSoedantalen.

10.30 u. 3. — K. Pollis, S. J. (Ngidinga, Belgisch Kongo) : De concreet-locale beteekenis der stam-klankgreep in het Kikongo (Bantoetaal).

11 u. 4. — R. Mortier, 0. M. C. (Mbaya, Belgisch Congo) : Phoneem-en toneemrooster van het Bandja vergeleken met het 'Ngbandi (Soedan-talen).

11.30 u. 5. — Dr. A. Burssens (Gent) : De grammatische functie van desyllabische toonshoogte in het Luba (Bantoetaal).

10

Page 13: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING IX

ETHNOLOGIE

Voorzitter : Dr. E. DE JONGHE, Brussel.Ondervoorzitter : Dr. F. M. OLBRECHTS, Gent.Secretaris : A. MAESEN, Antwerpen.Algemeen onderwerp : Stam- en clanorganisatie in Kongo en Nederlandsch Indio.

ZATERDAG 23 APRIL van 14.15 tot 16.30 u. :Dr. E. De Jonghe : Clanwezen en Staatsverbanden in Belgisch Kongo.Dr. J. P. B. de Josselin de Jong (Leiden) : Het MinangkabaanschClansysteem.Dr. Th. Fisher (Utrecht) : Het territoriale karakter van de Clan inNederlandsch Indio.

ZONDAG 24 APRIL van 9.30 tot 11.45 u. :Dr. V. van Bulck, S. J. (Leuven) : Verhouding tusschen grondbezitteren clanhoofd bij de Ba-Kongo.Ch. C. F. M. le Roux (Leiden) : Stam- en clanorganisatie bij dePapua-volken van Nederlandsch Nieuw- Guinea.Dr. F. M. Olbrechts (Gent) : Feodale heerschers in Afrika en demiddelen waarop zij hun gezag handhaven.

AFDELING X

VOLKSKUNDE

Voorzitter : M. DE MEYER, Gent.Ondervoorzitters : Dr. P. DE KEYSER, Gent.

V. DE MEYERE, Antwerpen.Secretaris : Dr. K. PEETERS, Antwerpen.Algemeen onderwerp : Bedevaarten.

ZATERDAG 23 APRIL van 14.15 tot 16.45 u. :14.45 u. Dr. E. Strubbe (Brugge) : De boete- en strafbedevaarten in de Mid-

deleeuwen.15.15 u. Dr. J. Gessler (Leuven) : Verboden bedevaarten.15.45 u. Dr. P. De Keyser (Gent) : De « Psychologische» (Seelische)

motieven der Visschersbedevaarten.16.15 u. E. H. J. Verdoodt (Groot Bijgaarden) : De Paardenommegangen.

AFDELING XI

PAEDAGOGIEK

Voorzitter : Dr. J. E. VERHEYEN, Brussel.

Ondervoorzitter : Dr. J. GESSLER, Leuven.1 e Secretaris : Drs NAUWELAERTS, Brussel.2e Secretaris : A. J. JANSSENS, Leuven.

11

Page 14: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Algemeen onderwerp : Kunst en literatuur in de opvoeding (voor Zondag24 April).

ZATERDAG 23 APRIL van 9.30 tot 11.45 u. :9.30 u. Drs A. Van Impe (Aalst) : Schoolprogramma's moeten ook Tangs

experimenteelen weg opgesteld worden. Concreet voorbeeld terillustratie.

10.15 u. Drs Nauwelaerts (Brussel) : Tweetaligheid.a) critisch-historisch overzicht van den stand van het wetenschappelijk ;b) aanvullend onderzoek in het licht van de moderne, denkpsychologie.

11 u. Dr. J. Gessler (Leuven) : De paedagogische opleiding van deleeraars. — Debat in to leiden door Dr. A. Carnoy en Dr. Gessler.

ZONDAG 24 APRIL van 9.30 tot 11.45 u. :9.30 u. Dr. J. E. Verheyen (Brussel) : Psychologische grondslagen van de

Aesthetische opvoeding.10.15 u. Dr. Th. De Ronde (Alegem. Best. N.I.R.) :De vormende rol van

het Aesthetische in de literatuur.11 u. Dr. A. Stubbe (Zelzate) : De beeldenkunst in de opvoeding.

12

Page 15: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

OPENINGSVERGADERING

VAN HET XIVe VLAAMS PHILOLOGENCONGRES

IN MEMORIAM GROTE PHILOLOGEN

door

Prof. Dr. H. J. VAN DE WIJER, Leuven.

Samenvatting

De eerste algemene vergadering van het XIV e Vlaamse Philologencongreswerd op Vrijdag 22 April te 2 uur geopend door den Alg. voorzitter Prof. Dr.H. J. van de Wijer.

« Hoopvolle dagen van borrelend Nederlands wetenschappelijk leven »noemde hij de komende congrestijd, verwezenlijkt dank zij de vruchtbare toewijdingder elf afdelingsvoorzitters en de steeds groeiende belangstelling voor de Neder-landse wetenschap in Vlaanderen.

In de eerste plaats werd een woord van hartelijke dank gericht tot de af ge-vaardigden der geleerde genootschappen, die het Congres met het prestige van hunnaam hadden willen omkleden, nl. : de Kon. Vl. Academie voor Taal- en Letter-kunde, de Zuidnederlandsche Maatschappij voor Taal- en Letterkunde enGeschiedenis, de Oud-Germanistenvereeniging te Leuven, de Bond der Oud-Germanisten te Gent en zeer in het bizonder tot Prof. Dr. de Vooys, den trouwenbezoeker van de Vlaamse Congresdagen, afgevaardigd door de zusterverenigingde « Nederlandsche Philologencongressen ».

Ook de Algemene Nederlandse Vereniging voor Wijsbegeerte (Amsterdam),die dit jaar, mede ter gelegenheid der congressen, te Leuven haar jaarlijkse algemenevergadering houdt (een feit van belang in de intellectuele betrekkingen tussenNoord en Zuid) werd met een speciaal dankwoord herdacht.

Een laatste woord van welkom ging tot de Prof. Borchling en Teske derHamburgse Universiteit, die een zeer actief aandeel hebben willen nemen aan hetwetenschappelijk werk der verschillende afdelingen en tevens, namens hunneUniversiteit, een merkwaardige Nederduitse tentoonstelling hebben ingericht die,naar alien hopen, een verdere schakel zou worden in de wetenschappelijke toe-nadering tussen onze Universiteiten en de Hamburgse Universiteit, die voor enkelejaren aan Brie der onzen - R. de Clercq, Stijn Streuvels en C. Verschaeve -de Rembrandt-prijs heeft toegekend.

Een pakkend « In Memoriam » werd daarna gewijd aan de nagedachtenisvan de vooraanstaande philologen die ons in de laatste tijd zijn ontvallen.

13

Page 16: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Toen einde November van het vorige jaar door de Bestuurscommissie vanhet Philologencongres werd overgegaan tot het definitief vastleggen van de agendader centrale vergaderingen, lag het voor de hand dat op de openingsvergaderingdankbaar zou worden herdacht wijlen Prof. J. Mansion, wiens lezing op hetXIII e Philologencongres over « Het Oud-Nederlandsch en de naburige talen inde vroege Middeleeuwen » een zo merkwaardige plaats had ingenomen.

Intussen was echter mokerslag op mokerslag gevallen in de wereld derVlaamse Philologen, zodat deze individuele *daad van wetenschappelijke pieteitmoest worden uitgebreid tot een overzicht der onberekenbaar zware verliezen, diede Nederlandse wetenschap in de laatste tijd hadden getroffen.

En al moest in dit « In Memoriam » uiteraard bij de « toppen » wordengebleven, toch zou het blijken dat het jongste verleden voor Vlaanderen een zwartetijd was geweest, waarvan men de weerga te vergeefs zou zoeken.

Zo werden achtereenvolgens gememoreerd de persoonlijkheid en de weten-schappelijke loopbanen van Prof. Logeman (f 27 Januari 1936), E. H. A.Dassonville (`' 18 Januari 1936), Prof. E. Ulrix (t 14 Mei 1936), Prof.J. Vercoullie (1' 4 Februari 1937), Kan. A. Joos (a' 15 Augustus 1937),Prof. J. Mansion (j' 8 November 1937), Prof. A. Boon (j' 5 Januari 1938),Prof. W. de Vreese a 10 Januari 1938) en Mgr. Schrijnen (1' 26 Januari1938).

Weinigen onder de aanwezigen hadden stellig vermoed dat de laatste jarenvoor Vlaanderen zo zwaar waren geweest.

« Het lijdt geen twijfel » — zo besloot de Voorzitter — « er is in Vlaandereneen generatie van philologen heengegaan, een generatie van voortrekkers, die metschaarse middelen en te midden van onwetendheid en zo vaak vijandigheid, dewegen hebben moeten banen, waarlangs onze Vlaamse wetenschap zich vrijelijkzou kunnen bewegen.

Zij hebben royaal hun man gestaan en met vereende krachten in Vlaandereneen wetenschappelijk gebouw opgericht, ons Vlaamse yolk waardig en ook in deinternationale gemeenschap hebben zij voor onze wetenschap een plaats weten teveroveren.

Wij betrouwen er op dat de jongere, thans aantredende generatie hun voor-beeld indachtig blijft en de Nederlandse wetenschap voert naar nog hoger toppenvan volmaking ».

WIE WAREN WE? ( 1 )

door

Prof. Dr. J. DE VRIES, Leiden.

Daar spreker belet was, werd het referaat voorgelezen door Dr. Draye.

(1) Deze lezing zou verschijnen in << Leuvensche Bijdragen

14

Page 17: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

DE SPANNING TUSSCHEN DE ACADEMISCH-WETENSCHAPPELIJKE BEDRIJVIGHEID EN DE

DRINGENDE NOODEN VAN HEDEN

door

Prof. Dr. P. SOBRY, Leuven.

Het is een onloochenbaar feit dat sterke initiatieven en verwezenlijkingen,stroomen en bewegingen sedert den oorlog bij ons en elders tot stand kwamen enkomen, verwekt en geleid door niet-intellectueelen ; meer zelfs, dat de zoogenoemdeintellectueel geleidelijk maar zeker uit menige leiderspositie verdrongen wordt enmet minachting wordt aangekeken. Het onderwijssysteem zelf valt stilaan indiskrediet. Wij beleven wat de stokoude Jules Payot « la faillite de l'enseignement »noemt in zijn onlangs verschenen boek van denzelfden naam, het failliet vooral vande mnemotechnische praktijken van het examensysteem. Meer bepaaldelijk is deUniversiteit niet meer wat zij zou moeten zijn « l' ecole des futurs chefs ».

Wie zijn we dan ? intellectueelen die het meemaken dat een wereld rondomons op haar kop staat en een nieuwe orde rondom ons geboren wordt, en hierbijpassieve toeschouwers blijven met den superieuren glimlach : « dit hoort niet totmijn vak »?

Het is goed dat we de vraag eens stellen : is onze houding verantwoord ?De besten onder ons ervaren toch in weemoed en pijn de innerlijke spanningtusschen de academisch-wetenchapplijke afzondering en de dringende nooden vanheden. Het komt erop aan zich den tijd te gunnen om even na te denken over deterugwerking van onze Universitaire werkzaamheid op ons eigen geest-en-daad-kracht, en daarboven uit nog over de beteekenis en den invloed van onze huidigeschoolsystemen in 't algemeen — en van onze Universiteiten in 't bizonder —ten overstaan van de vorming der maatschappelijke elite.

Hierbij moge het zijn nut hebben even na te gaan wat daaromtrent gedachten gedaan wordt in de ons omringende landen : Engeland, Frankrijk, Duitschland.

***

(Volgt een nauwkeurige uiteenzetting van de huidige universitaire opvattingen,evoluties en bemoeiingen in deze drie kultuurgebieden) met de volgende algemeenebesluiten :

Uit dit onderzoek blijkt dat onder verschillende vormen en in andere ver-houdingen volgende drievoudige doelstelling altijd en in alle landen weerkeert :de Universiteit :

1) bevordert de objectieve waarheid op al de gebieden van de kennis, endit wel aan de hand van doorproefde wetenschappelijke methodes ;

2) bereidt de jeugd vakkundigvoor tot de verschillende levensberoepen ;3) is openlijk of op verdoken wijze verbonden met de eigen doeleinden van

den staat, de Kerk of de private instelling die haar in 't leven riepen.

15

Page 18: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Het is normaal dat deze drievoudige doelstelling aanwezig zij, en het ideaalware dat eenharmonische synthesis bereikt worde. Maar wij komen uit een periodewaarin het « accent aigu » vet gelegd werd op de eerste, d.i., de zuiver-weten-schappelijke doelstelling, zoo dat menig intellectueel-geabsorbeerde aan zijn louter-intellectualistische bedrijvigheid, menschelijk is ten onder gegaan of er althans alsmensch minderwaardig op geworden is. Het verintellectualiseeringsproces (uit-sluitend nomothetisch of uitsluitend causaal denken al naar gelang den aard derbeoefende wetenschap) heeft menig zwak karakter, menig eenzijdig onbekwametot de daad voortgebracht. Niet om haar hoog-wetenschappelijk karakter zelf isde universiteit in diskrediet gevallen — integendeel : dit karakter is van aard haareen boventijdige grootheid te schenken — maar om de gegroeide geestelijke atrophieen de daarmee gepaard gaande menschelijke minderwaardigheid bij een aantalharer meest-begaafde leden.

Dat deze situatie komen zou had de geniale Newman reeds in 1852 voorzegd,en nader bij ons Prof. Is. Van Dijck in zijn vota academica van 1904.

De spanning nu die menigeen ervaart tusschen zijn academische bedrijvigheiden de nooden van onzen tijd, is precies uit het feit geboren dat de nieuwe wereldordedie overal aan 't groeien is, den inzet vraagt en vergt van het geheele en onverminktgave menschenleven.

Bij alle vereering voor de imponeerende majesteit van de belangloos-weten-schappelijke navorsching en voor de natuur-wetenschappelijke en historischemethoden hierbij gebruikt, zorge elk voor zich voor een hecht en gezond verbandtuschen academische bedrijvigheid en persoonlijk gaaf menschenleven. Het herstelvan het evenwicht is geboden. Wie zijn we ? Overgangsmenschen die het waar-schijnlijk niet meer zullen beleven dat al de organisatorisch-administratieve enprogrammatische veranderingen zullen tot stand gekomen zijn, die een idealeuniversiteit — synthese van de drie doelstellingen — zou verwezenlijken, maardie toch de vruchtbare spanning beleven, noodig om ten nieuw climaat voor tebereiden waarin een nieuw en gaaf geslacht van intellectueelen zal opgroeien.De Engelsche Universiteiten — Oxford en Cambridge op de eerste plaats —kunnen ons bij dit werk vn voorbereiding zeer nutiige wenken geven. Hier is deuniversitaire corporatie nog grootendeels opgenomen en ingeschakeld in het grootverband van het geheele en veelzijdige leven van mensch en volkskracht. Ontledingvan het bestaan, de inrichting van de werking van de Universiteit te Oxford, methet oog op de aequatie : geest en leven.

ALGEMEENE, STATUTAIRE VERGADERING VANDE VERENIGING ZONDER WINSTBEJAG

« DE VLAAMSE PHILOLOGENCONGRESSEN »OP ZONDAG 24 APRIL, TE 14 U.

Daar er in sommige secties tot 13 u. werd vergaderd en de gezamenlijkeslotvergadering te 15 u. begon, werd de algemeene statutaire vergadering niet ergdruk bijgewoond.

16

Page 19: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Volgende punten stonden op de dagorde :1) Verslag door den Algemenen Secretaris.

Dr. Tieleman geeft een overzicht van het tot stand komen van hetbestuur en het inrichten van dit congres.

2) Goedkeuring van de rekening van het afgelopen jaar en de begrotingvan het volgend jaar.Daar de penningmeester, de Heer J. J. Van Hauwaert, belet is, wordthet financieel verslag voorgelezen door den tweeden secretaris. Het verslagwerd goedgekeurd.

3) Verkiezing van de Raad van Beheer.Enkele perspectieven werden geopend ; enkele namen vooruitgezet ; doch,

wegens gebrek van tijd, werd de definitieve regeling verschoven naar een volgendevergadering.

De mandaten van den algemenen secretaris, Dr. E. Tieleman, van den 2nsecretaris, Dr. N. Van der Biest, werden vernieuwd. Daar de penningmeesterwegens gezondheidredenen ontslag had ingediend, werd dit ontslag aanvaard enDr. A. De Jonghe als penningmeester aangesteld.

17

Page 20: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING I

WIJSBEGEERTE

Als voorzitter trad op Prof. Dr. L. De Raeymaeker.Als ondervoorzitter was aangeduid Prof. Dr. E. De Bruyne.Als secretaris fungeerde de Heer A. De Waelhens.De aanwezigheidslijsten droegen ruim 200 handtekeningen.Daar Prof. Dr. H. De Vleeschauwer te Marseille vertoefde, werd zijn

referaat voorgedragen door Prof. Dr. De Raeymaeker.In vervanging van Prof. Dr. E. De Bruyne sprak Prof. Dr. A. Dondeyne.Algemeen onderwerp : Het Vrijheidsprobleem.

ARISTOTELES EN HET VR.IJHEIDSPROBLEEM ( 1 )

door

Prof. Dr. A. MANSION, Leuven.

Het vrijheidsprobleem werd door Aristoteles noch rechtstreeks noch uitdruk-kelijk behandeld ; niettemin heeft hij de problematiek van de vrijheidsleer een heeleinde vooruit gebracht, doordien hij de factoren, die op een mogelijk vrije wilsdaadvan invloed kunnen zijn, heel zorgvuldig onderzocht heeft, en de afhankelijkheidvan de daad tegenover die factoren met de meeste nauwkeurigheid heeft trachtente bepalen.

De tamelijk karige aanwijzingen, die hij in zijn psychologie geeft, wordenverder ontwikkeld en aangevuld in zijn ethiek, waar hij zich afvraagt, wanneeronze daden lof of afkeuring verdienen en ze ons alzoo toerekenbaar zijn. Hetantwoord luidt, dat daartoe vereischt zijn een zekere voorkennis en een zekerevoorkeur, door den handelenden mensch aan een middel dat een doel, eerder danaan een ander geschonken, zoodat het toch in zijn macht stond evengoed dat anderete verkiezen. Dit sluit in een erkennen van de wilsvrijheid en een nadere bepalingvan sommige voorwaarden ervan, maar brengt geen inzicht over het wezen vande vrijheid zelf.

Tegenover de socratisch-platonische stelling, die voor den mensch de moge-lijkheid uitsluit verkeerd te handelen tegen zijn beter weten in, tracht Aristotelesde daad van den zwakkeling, die het goed meent en toch daden stelt, die hij als

(1) Het .referaat zal in omgewerkte vorm verschijnen in het << Tijdschrift voorPhilosophie >> in de loop van het jaar 1939.

18

Page 21: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

afkeurenswaardig erkent, philosophisch-psychologisch te verklaren. In het voor-afgaand beraad wordt volgens hem, in zulke gevallen, de logische samenhangaltijd eenigszins verbroken, doordien de welbekende en beaamde zedelijkheidsprin-cipes op de concrete daad niet worden toegepast, en deze alzoo ofwel uitsluitendonder den drang van de blinde drift volgt, — ofwel het gevolg is van een echtewilsbeslissing, maar die door andersoortige verstandsbeschouwingen geleid werd.

Die verklaring, hoe onvolledig ook, zou het vertrekpunt zijn voor latere,meer uitgewerkte theorieen over wilsvrijheid, waarin uit de wisselwerking en hetwederzijdsch beinvloeden van kennen en streven de werkwijze van den wil beterin 't licht zou gesteld worden, en tevens een meer diepgaand inzicht in den grondvan de vrijheid zelve zou kunnen verstrekt worden.

HET VRIJHEIDSPROBLEEM BIJ DESCARTES

door

Prof. Dr. hon. causa H. j. DE VLEESCHAUWER, Gent.

In een kort referaat als dit is het niet mogelijk het vrijheidsprobleem dat bijDescartes meer dan een twistpunt in zich verbergt in zijn geheel te belichten.Descartes' denkbeelden over de vrijheid bewegen zich op een dubbel plan : devrijheid bij God en bij den mensch. Beperkt binnen de grenzen van den mensch,is het probleem nog ingewikkeld genoeg om het eerste, het theologische aspect,eenvoudig uit te schakelen. De vrijheid moet uit hoofde van de economie van hetCartesianisme een aanzienlijke rol spelen in zijn kennisleer, terwijl Descartes zenooit als een van de groote articulaties van zijn stelsel heeft aangevoeld. Uit hetoccasioneel beroep op dit leerstuk vloeien dan ook de groote moeilijkheden voortdie men erin aantreft.

De litteraire betwisting nopens dit vraagstuk kunnen wij tot drie stellingenterugbrengen. De eerste groep, waarvoor ik E. Gilson als vertegenwoordiger laatoptreden, is van oordeel dat Descartes zijn meening over de vrijheid gewijzigdheeft onder invloed van de cultuurhistorische discussies van den dag ; een tweedegroep waarvoor ik Laporte als leenman noem, weigert gelijk welke ontwikkelingvan doctrinale beteekenis in het probleem te erkennen, maar schrijft enkele redac-tioneele onevenwichtigheden toe aan een natuurlijke aanpassing aan de omstandig-heden van redactie en publicatie. Eindelijk hebben wij Laberthonniere de stellinghooren verdedigen dat Descartes wel getrouw is gebleven aan zijn oorspronkelijkeleer, doch dat deze van meet of aan uit onverzoenbaar materiaal is opgebouwd.

Descartes schetste zijn ideeen over de vrijheid tot driemaal toe : in deIVde Meditatio en de daarbij behoorende repliek op sommige bedenkingen, inde Principia en in zijn briefwisseling met P. Mesland. Ik moet ter wille van detoegemeten plaatsruimte van elke tekstcritiek afzien. In feite zijn het twee problemendie Descartes' vrijheidsleer schragen : een kennistheoretisch : waarheid en dwalingimmers vergen een beroep op de vrijheid tot hunne metaphysische verheldering ;

1 9

Page 22: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

een ethisch vraagstuk : de voorzienigheid en de alwetenheid van God, waaroverde tijdsomstandigheden Descartes noopten te spreken.

In systematisch opzicht is de laatste discussie de minst belangrijke, dock zijheeft veruit de hoogste historisch-psychologische waarde. Descartes treedt er opals acteur te midden de ideologische strijd van de XVII e eeuw. Het vraagstukwaarover de strijd liep ging boven de religieuze splitsing van Europa uit. Goddisponeert de wil van den mensch in zoover Hij de onverschillige dingen zooordent dat hunne orde voor den mensch de gelegenheid zal wezen om zich vanhet goede of te keeren. God kan dus vooruitzien welk gebruik de mensch makenzal van zijn vrijheid. Thomisten van Roomsche en Contraremonstranten vanHervormde zijde beweren dat het goddelijk vooruitzicht verklaard kan wordendoor een praemotio physica van God op den wil. De Molinisten van Roomscheen de Remonstranten van Hervormde zijde weigeren deze praemotio te erkennenen verklaren het vooruitzicht als een loutere voorkennis van de menschelijkebeslissingen. Prinses Elisabeth legde Descartes de onverzoenbaarheid voor vande wilsvrijheid met het goddelijk vooruitzicht en Descartes, hoe verveeld hij ookwas met de geheele zaak, was verplicht stelling te nemen. Hij staat blijkbaar aande zijde der Thomisten en Contraremonstranten : God brengt de verschillendebewegingen tot stand, waaruit de wilsbeschikking van den mensch zal volgen.Er blijft in deze gegevenheid nochtans plaats voor de vrijheid, vermits geheel hetmanoeuver van de praemotio binnen de perken van de wilsspontaneiteit verloopt.

Het kenniscritisch vrijheidsprobleem echter is veel ingewikkelder dan ditsemi-theologisch vraagstuk. Wij beschikken eenerzijds over weinig en dan nogbetrekkelijk beknopte teksten, en anderzijds speelt het probleem een decisieve rol.Ik ben van meening dat Descartes de wezenlijke draagwijdte van het vraagstukniet duidelijk heeft ingezien. Het is het vehiculum van waarheid en valschheid.Waar ligt de moeilijkheid in de vrijheidsleer van Descartes ? In de samenstellingvan twee vrijheidsconcepties die niet volmaakt op elkander passen. Descartes kenteen vrijheid als gegeven van de inwendige ervaring : wij heeten deze de vrijheidder onverschilligheid, en een andere die voortvloeit uit de deductieve geslotenheidvan het Cartesianisme : de noodzakelijke bepaling door het ware en het goede.Het is nochtans niet volstrekt noodig van onverzoenbaarheid te spreken : redelijkgeinterpreteerd, blijken deze twee concepties toch vereenigbaar. De eerste vrijheids-conceptie verklaart de mogelijkheid van de dwaling ; in de tweede ligt de waar-heidserkenning verankerd.

Elk oordeel bestaat uit twee deelen : een verstandelijk percept van denvoorstellingsinhoud, en de bevestiging van den inhoud door den wil. Het oordeelzal waar genoemd worden, wanneer de wil een verstandelijk percept bevestigt,en valsch, wanneer hij iets bevestigt dat op geen perceptief correlaat kan wijzen.In deze omstandigheden kan de wil zich aan de voorlichting van het verstandonttrekken. Descartes beweert dat zulks mogelijk is, vermits de wil een uit zich zelfonbegrensd vermogen is, terwijl het verstand eindig en beperkt is. De wil kanbuiten het verstandelijke gebied treden en oordeelen bevestigen die ofwel buitende mogelijkheid van elk verstandelijk inzicht vallen (dan is het feitelijk onwetend-heid) , of die wel binnen deze mogelijkheid vallen, maar waarbij toch hie et nuncde intellectueele perceptie ontbreekt. Dit laatste echter kan nooit voorkomen op

20

Page 23: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

het gebied van het clair et distinct. De vrijheid der onverschilligheid is derhalvegefundeerd, maar een teeken van de menschelijke onvolmaaktheid.

Deze leer schijnt in tegenspraak te zijn met onze ervaring : immers, ook bijhelder inzicht van waar- en goedheid vergissen wij ons somtijds. Blijkbaar kunnenwij ons ook aan de evidentie onttrekken, en als dat waar is, staat de onverschillig-heid of uit andere oorzaken dan die welke Descartes ons heeft aangewezen. Opgrond van onbetwistbaar Cartesiaansche denkbeelden kan men zich nochtans uitdeze verlegenheid redden. De evidente perceptie is op het moment van hare aan-wezigheid volstrekt dwingend en de wil kan er zich niet aan onttrekken. Zij grijptechter plaats in een oogenblikkelijke perceptie en wordt slechts door het geheugenin het bewustzijn bewaard. De toestand van intellectueele verlichting maakt danonmiddellijk plaats voor een andere : herinnering in plaats van inzicht. Met dezevervalt de wil terug in een toestand van onverschilligheid. Hij is dus in zijnbevestiging vrij.

Het was kinderspel voor Descartes deze leer van het criteriologische naarhet terrein van het handelen over te brengen. De wil als blind vermogen is gebondenaan een informatie die van elders komt. De wilsbeslissing volgt dus altijd op eenoordeel en de volontaire bedding binnen dewelke het oordeel verloopt zal fungeerenals de bepalende motiveering van het daarop volgende handelen. Stemt de wilmet het oordeel in uit hoofde eener volstrekte evidentie, dan is hij noodzakelijkbepaald. Is de wil echter vrij zich van bevestiging te onthouden, omdat de contrai-gneerde evidentie niet aanwezig is, en volgt daaruit een handeling, dan handhaa ftzich op het actief gebied het indif ferentisme.

De eigenaardigheid van Descartes vrijheidsleer is deze, nl. dat zij optreedtbuiten haar natuurlijke vindplaats, het actief gebied. Vrijheid van handelen isfeitelijk in de economie van het Cartesianisme bijzaak. Zij is in de allereerste plaatseen epistemologisch vraagstuk. Deze toestand is het gevolg van het onafgewerktkarakter van Descartes' zedeleer. Uit hetgeen voorafgaat, zal het wel blijken datwij Laporte niet kunnen bijtreden, wanneer hij beweert dat in de vrijheid de zielvan het Cartesianisme ligt vervat en Descartes niet kan begrepen worden tenzij alsle philosophe de la liberti.

KANT'S VRIJHEIDSBEGRIP ( 1 )

door

Dr. H. J. POS, Amsterdam.

Kant is niet slechts de voltooier van de filosofie der 1 7de en 1 8de eeuw.Door zijn methode is hij de wegwijzer ook van het hedendaagse filosoferen. Aan

(1) Dit referaat verscheen in het Octobernummer 1938 van het tx AlgemeenNederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte >>.

21

Page 24: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

deze methode getoetst blijken vele latere stelsels van denken to behoren tot degeest van filosoferen van voor Kant.

De geest, die Kant's methode beheerst en die dogmatische meta fysica zowelals psychologisch empirisme afwijst, is er een van bezielde nuchterheid. Kant iseen metafysicus zonder dwepen of dromen, hij is nuchter zonder prijsgave vanwaardigheid.

Terwij1 de kritiek der theoretische rede als uitgangspunt voor het onderzoekder kennis de resultaten der exacte wetenschappen kiest, neemt de practische redede algemene menselijke ervaring tot grondslag : bier wordt telkens beroep gedaanop het oordeel van den « gemeinen Mann ». De betekenis hiervan is, dat de alge-meengeldigheid van het zedelijk oordeel naast die van de theoretische kennis wordtgesteld. In de rede, als grondslag van kennen en handelen ligt Kant's blijvendebetekenis.

De ervaring der practische rede leert een onderscheiding kennen, die denonwetendsten mens niet ontgaat : of een handeling haar motief heeft in de voor-stelling van een belang dat met haar volvoering gediend wordt, of in het gezichts-punt der verplichting. In het laatste geval is de handeling objectief, en de gezind-heid zuiver. De gestrengheid waarmee Kant die onderscheiding als kriteriumtoepast, voert tot een afwijzing zowel van de Epicureische lustleer als van dekwalitatieve onderscheiding tussen hogere en lagere genietingen : het wezenlijkovereenkomstige ligt in de empirische bepaaldheid der motivering bij beide. Deantieke zedeleer, Plato's Eros inbegrepen, blijkt eudaemonistisch. Voor de Stoageldt dit niet, maar tegen deze zal Kant zich op een ander punt stelling nemen :de leer der eenheid van vrijheid en gelukzaligheid kan voor zijn analyti schenuchterheid geen stand houden.

Een tweede stellingname, waardoor Kant de ethiek vernieuwt, betreft deverhouding van de plicht tot haar voorwerp. Elke bepaling daarvan, die het goedeaan den wil doet voorafgaan, om door bemiddeling van het kennen den wil tobewegen, wordt als intellectualistisch afgewezen. De wil in zijn formele bepaald-heid blij ft over als goed, het goede dankt zijn mogelijkheid aan dezen. Dezewending in de vrijheidsleer is gelijkgericht met die in de kepleer, welke het gekendevoorwerp als product der kennende werkzaamheid begrijpt.

De causaliteit door vrijheid is enerzijds een postulaat, zonder hetwelk deoordelen der practische rede hun zin verliezen ; anderzijds is zij niet empirischaanwijsbaar. De verbinding van dit postulaat met het godsbegrip is geoorloofd,maar dit begrip is niet van denzelfden aard als de erkenning der vrijheid, die's mensen adel is : een verplichting tot voor waar houden kan niet bestaan.

Kant's vrijheidsleer heeft voor de menselijke wetenschappen dezelfde betekenisals de kritiek der zuivere rede voor die der natuur. Het is dan ook niet juist, datKant de grondlegging van deze wetenschappen ten gunste van die der natuur-wetenschap verwaarloosd heeft : dit zou het geval geweest zijn, indien Kant demenselijke wetenschappen onder de theoretische rede had betrokken.

Bijzondere betekenis voor onzen tijd heeft het redelijk beginsel van algemeen-heid, dat Kant van het handelen eist. In het tegenwoordige leven overheersenscepsis en fanatisme. De sceptici — waarvan velen schuilgaan onder een belijdenisof leuze — hebben het redelijk beginsel van het handelen prijsgegeven uit gebrek

22

Page 25: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

aan cooed, de fanatici bestrijden dat beginsel bewust, uit tot beginsel verhevenredeloosheid. De bewustwording van het vrijheidsbegrip van Kant is geen histo-rische aangelegenheid, het is de roep ener verre en grote toekomst tot een in scepsisen fanatisme bevangen cultuur.

HET VRIJHEIDSPROBLEEM

Systematische uiteenzetting, door Dr. J. D. BIERENS DE HAAN, Aardenhout.

Het vrijheidsbegrip is ten nauwste verbonden met het begrip der persoonlijk-heid, d.i. van het individueel menschelijke wezen. Ook waar wij van staatkundige,oekonomische of andere vrijheid spreken is hier het vrij-zijn der persoonlijkheid inhaar relaties met zekere gemeenschapsorden bedoeld. Het vrijheidsbegrip, voor depersoonlijkheid geldend, is geen empirisch (psychologisch) begrip ; het vraagstukder vrijheid is een metafpisch vraagstuk. Vrijheid in psychologischen zin bij wijzeeener spontane generatie in het zielsgebied (zooals wij haar ervaren) zou tochslechts negatieven inhoud hebben, als een niet-bepaald-zijn door het oorzakelijkverband der verschijnselen. Om aan het vrijheidsbegrip een positieven inhoud tegeven is metafysika onmisbaar als gevend een begrip van werkelijkheid in het alge-meen. Een naturalistische metafysika, voor welke het Kausaliteits-verband de ordeder werkelijkheid in haar volheid beteekent, laat voor de vrijheid geen plaats ; maarde in deze metafysika geldende suprematie van het oorzaakbegrip doet zichzelf teniet, want waar zonder leiding der idee de oorzakelijkheid uit eigen vermogenwerken zou, zouden de milliarden werkend oorzaken elkaars werking te niet doen.De orde der werkelijkheid moet dus niet gedacht in lineaer-voortschrijdende rich-ting, doch als een centraliseerende wereldorde. Het denken wil eenheid als aanvangen als einde en begrijpt de werkelijkheid als een proces in de Eenheid gecentra-liseerd, van haar uitgaande et tot haar wederkeerend. Evenals het geheel derwerkelijkheid is ook de mensch in zijn eenheid gecentraliseerd. Zoo is het mensche-lijk leven opgenomen in een andere orde dan de mechanische kausaliteit ; nl. de ordeder zelf-objektsveering van het subjekt, overeenkomstig de orde der werkelijkheidin het algemeen. Het menschenleven is uit het centrum en op dit centrum gericht ;en dit eindpunt der bestemming is de eenheid met het Universum (God) .

In dit gedachten-verband is de vrijheid de noodwendigheid van ons eigenwezen (Spinoza : necessitas essentiae) ; niet de anders-mogelijkheid onzer gedra-gingen en gezindheden. Juist krachtens deze noodwendigheid bestaat onze verant-woordelijkheid. Deze opvatting is een andere dan die welke de vrijheid als kies-vrijheid leert ; die echter slechts schijnbaar zijn zou omdat het te kiezene tot reedsinnerlijk ware vastgelegd, of anders zou het leven zich in onsamenhangende puntenoplossen. De tegenstelling die tijdens een groot deel der Europeesche kultuurge-schiedenis gold (Augustinus-Pelagius, Luther-Erasmus, Calvinisme-Remonstrantie)en volgens welke de menschelijke vrijheid ontkend of erkend werd in het verbandvan zedelijk-handelen en toekomstig heil, vervalt bij de gedachte der vrijheid alsnecessitas essentiae (als in God gegrond-zijn van het menschelijk wezen).

23

Page 26: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Het begrip der vrijheid geldt niet voor de bijzonderheid of afzonderlijkheidonder gedragingen en gezindheden, maar geldt voor het levensgeheel (niet bedoeldals uitwendige levensloop, maar als innerlijke ontwikkeling der persoonlijkheid)Binnen dit geheel zijn verschillende mogelijkheden denkbaar, doch deze alle volgendezelfde richting : de richting naar de bestemming der persoonlijkheid. Vrijheidals necessitas esseentiae is in haar diepsten zin een ingeslotenheid in de wereldorde.Zij is niet een vrijheid tegenover, maar een vrijheid in God, in tegenstelling meteen bevangenheid in de kausale orde der natuur.

Vrijheid aldus begrepen is potentieel gedacht, d.i. als aan de menschelijkenatuur eigen, en die zich nog in het leven heeft te verwerkelijken doordat de menschals eigen schepping zijn leven bouwt overeenkomstig de idee die hij is. Bij dezeverwerkelijking harer ideele vrijheid behoeft de persoonlijkheid een sfeer, nl. eensociaal levensmilieu, dat wel een eigen wil en orde heeft, maar aan de persoon-lijkheid het recht harer vrijheid heeft toe te kennen (tegen den totalitairen staat) ,terwijl de persoorilijkheid harerzijds de orde der samenleving heeft te ontzien. Hetvrijheidsbegrip treedt hier in een tweede instantie ; de eigenlijke zin door vrijheidblijft deze : de mensch, vertegenwoordigend de in God gecentraliseerde wereldorde,is meerder dan kausaal produkt. Dit meerdere is zijn vrijheid.

HET VRIJHEIDSPROBLEEM

Systematische uiteenzetting, door Prof. Dr. Alb. DONDEYNE, Leuven.

De a fwezigheid yen determineerenden dwang is nog geen vrijheid, maar tenhoogste een voorwaarde voor vrijheid en een negatief aspekt van de vrije daad.Vrijheid beteekent meer dan andersmogelijkheid (deze is waarschijnlijk ook inde stoffelijke natuur aanwezig) , meer dan spontaneiteit of zelfbeweging in deruimeren zin. Vrijheid is een eigenmachtige, bewuste, op een persoonlijk inzichtberustende stellingname van den mensch tegenover den verderen uitbouw van zijnleven, te midden van de oneindig-wijde speelruimte die het leven hem aanbiedt.Die stellingname brengt mede dat iemand voor een bepaald gebeuren verantwoor-delijk kan gesteld. De vrije daad m.a.w. is persoonsconstitueerend.

Het vrijheidsprobleem is een metaphysisch probleem : omdat het de innerlijkeen definitieve beteekenis van het menschelijk bestaan naspoort, en verder omdatdergelijke nasporen alleen in het licht van een metaphysisch inzicht in de diepereessentie van het bestaan over 't algemeen tot goede einde kan gebracht. Daarmeeligt ook voor de hand welke methode aangewend moet. De vrijheid wordt nieta priori, door louter begrippenanalyse, bewezen ; want geen enkel begrip mag inde metaphysica als een absoluut vertrekpunt worden aangezien. Ook niet metempirische beschrijvingsprocedes of laboratdrium-proefnemingen wordt de vrijheidvastgesteld : een essentie immers wordt nooit door empirische ervaring, als eenbrutaal feit, geconstateerd. « Essentie » beteekent innerlijk n,ezensinhoud met de velenoodzakelijkheden en wezenseischen die erin bevat liggen. Een essentie zal dan ookvan binnen uit moeten bereikt, d.i. in en door de aktiviteit die het voorwerp of den

24

Page 27: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

akt poneert wiens innerlijke natuur wij opsporen. Indien wij tot in het innerlijkwezen, de diepe beteekenis van ons hoogste menschelijk ik-bestaan, waar de vrijheideen aspekt van is, kunnen doordringen, dan is dat omdat wij ons eigen ik-bestaanbeoefenen of ageeren : n.l. van binnen in ons denk- en wilsleven, dat zich als eenabsolute, transcendentale en persoonsconstitueerende positiename voordoet. Allemetaphysiche bezinning behelst dan ook een wezenspeilende ervaring. Het meta-physich nadenken biedt zekerlijk een groote gelijkenis met de « phenomenologischewezensschouw », maar het reikt verder dan die zoogezegde « wezensbeschrijvende »methode ; meer nog ,een phenomenologie die werkelijk een « wezensinzicht » beoogt,zal o.i. zich noodgedwongen in een metaphysische bezinning moeten ontplooien,wil ze tot volwaardig wezensinzicht uitgroeien ; en zoo is het ook in feite met allephenomenologie, zelfs met die van Husserl verloopen.

Het is een van de grove dwalingen geweest van de mecanistische denkmethodevan het rationalisme van de XVII e eeuw : wil en verstand als twee nevens enbuiten mekaar staande vermogens te gaan opvatten. Zoo werd de wil als een vanhuize uit blinde aktiviteit aangezien, terwijl de rede opgevat werd als het vermogendat den genoegzamen grond van alle gebeuren en bestaan vaststellen moet. Vandaar het optimisme en het indif ferentisme. Beide komen op een negeeren van deware vrijheid neer. De wil is precies het tegenovergestelde van het blind, instinct-matig handelen.

Willen beteekent een bewust, op beredeneerde en zelfs kritisch gefundeerdeinzichten berustend optreden. Het wilsleven is van binnen in met verstandelijkinzicht verlicht : het is praktische rede. En anderzijds ook het verstand is geenbuiten-het-leven-staande aktiviteit, louter uitbeeldingskracht zonder kontakt met dewerkelijkheid. Zelfs het zoogezegde « theoretische » of « belanglooze » denkengroeit uit de « beleving » van het wezen : en daarom wordt het intellectueel denkeneen inzicht genoemd (d.i. een onmiddellijk en aktief aanwezig zijn van het intellectin de werkelijkheid en van de werkelijkheid in het intellect) ; daarom behelst hetook nog affirmatie (d.i. aktieve stellingneming) , en verder « conceptio » of begrip-penscheppende kracht met existentieele bedoeling (het verstandelijk begrip immerswil meer dan een loutere voorstelling zijn, maar de impliciete bevestiging van eenwerkelijke mogelijkheid, een realizeerbare wezensinhoud) . Met een woord, hetverstand is met beginnend wilsleven doordrongen. Beide, verstand en wil, wortelenin eenzelfde wezensgrond ; ze zijn twee functies van een zelfde levende totaliteit :ook bier heeft de vorm van het geheel als dusdanig den voorrang op de deelen.Daarom kan de studie van den wil en de wilsvrijheid niet a fgezonderd van die vanhet intellectueel denken.

Zooals het verstandsleven een grenzenloos karakter draagt, zoo ook het wils-leven : alles wat eenigszins zijnsinhoud bezit, zoowel de laagste lust, het nederigstestofdeeltje als de hoogste geestelijke goederen, kunnen op de eene of de anderewijze de aandacht van den wil boeien, zijn toestemming afbedelen. En zoo zienwe hoe de mensch zijn leven in de meest uiteenloopende richtingen organiseert :de eene stelt het -in het teeken van de zelfzucht, de andere in dat van de mensch-lievendheid, de kunst of de wetenschap, anderen nog trachten het op de eersteplaats onder moreele en godsdienstige waarden onder te brengen.

Zooals het verstand de partikuliere zintuigelijke gegevens onder een hooger

25

Page 28: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

gezichtspunt subsumeeren kan, om hun in het geheel van de bestaansorde de plaatsaan te geven die hun toekomt, zoo zal eveneens de wil een bepaalde daad ondermeerdere motieven kunnen onderbrengen, aan de motieven een waarde gehaltetoekennen volgens een kwalitatieve waardenschaal die er groot op gaat de ob jek-tieve aan te geven. Zoo kan ik naar het hotel gaan eten, omdat ik honger gevoel,ofwel om mijn gezondheid te verzorgen, of uit genegenheid voor een vriend, ofmet een moreele bedoeling of een religieus inzicht. Die verschillende motieven,ofschoon ze op het eerste zicht heterogeen voorkomen, kan ik met mekaar verge-lijken, zeker niet volgens een kwantitatieve maatstaf, maar door ze onder eenhoogere en laatste norm onder te brengen ; b.v. nadat ik vastgesteld heb welkede definitieve of absolute waarde is van het menschelijke leven als geheel, zal ikabsolute waarde bepalen van een bepaald motief of handeling.

Om dezelfde redenen kan de wil, zooals het verstand, tot in 't oneindigeop zichzelf reflecteeren, op zijn werking terugkeeren, zijn houding herzien enverdiepen, zich meer en meer voor de hoogste waarden openstellen. Eindelijk isde wil, zooals het verstand, bewuste positiename ; meer nog dan de theoretischerede, daar hij voor de concrete, dagelijksche levensuitbouw van den menschinstaat, brengt hij innerlijke ikheid en concrete persoonlijkheid tot stand. Het willenis een wetend stellingnemen op grond van een bewust waardeninzicht.

Welnu het spreekt van zelf dat in dat alles plaats is voor vrijheid. Want,dank zij zijn wilsleven, staat de mensch eenerzijds voor een oneindige speelruimte;hij kan dus of zoo handelen, om deze of gene motieven, want alle motieven enalle handelingen belichamen een waarde voor hem ; en anderzijds staat hij te middenvan die speelruimte niet als een blinde die in de duisternis rondtast, waar als eenbewust-willend persoon die zijn eigen weg eigenmachtig opgaat. Indien hij zichde moeite getroost om als volwaardig en bewust mensch te leven, weet hij wat hijwil, en wil hij wat hij weet 't willen waard te zijn.

De vrije wilsdaad, zooals het uit dat alles blijkt, staat even ver van hetdeterminisme als van het indifferentisme. Zij behelst andersmogelijkheid, maar datis eerder een negetief aspekt van haar wezen. Zij is vooral bewuste, wetende endaarom eigenmachtige concrete stellingname tegenover de waarden in den concretenuitbouw van het leven. Zooals de H. Thomas zegde, de vrije daad is een « liberumjudicium ».

Bespreking :

Een korte gedachtenwisseling, waarin Prof. Dr. Pos, Dr. Hage, Prof. Dr. Bierensde Haan en Prof. Dondeyne optraden, sloot deze zitting af.

26

Page 29: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING II

MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS

Als voorzitter fungeerde Prof. Dr. H. Van Werveke.Als ondervoorzitter Prof. Dr. E. Lousse.Als secretaris was aangeduid Heer G. De Clercq.Deze a fdeling werd druk bezocht.Al de aangekondigde lezingen werden gehouden.Algemeen onderwerp : Stedengeschiedenis en sociaal-economische Geschie-

denis.

DE KERKELIJKE INSTELLINGEN TE GENT IN VERBANDMET ANDERE STEDELIJKE GESCHIEDENIS ( 1 )

door

Lic. Hist. G. DE CLERCQ, St-Doris ten Distel.

Wanneer de H. Amandus, begin VII e eeuw, te Gent zijn bekeeringswerkverricht, is de bevolking er nog volkomen heidensch. Waarschijnlijk tusschen625 en 630 sticht hij er de S. Pietersabdij op den Blandinusberg en wellicht watlater, de S. Baafsabdij. Wegens de uitgestrektheid van zijn missieveld kon hij ergeen diepgaand bekeeringswerk verrichten, en bepaalde zich er toe, door hetverwekken van enkele wonderen of zelfs door geweld, zooveel menschen mogelijkhet doopsel toe te dienen. De verbrijzelde afgodenbeelden verving hij door kerkenof kloosters. Opgetrokken ter vervanging van die vroegere a fgodentempels zijn zeniet bedoeld als a fzonderingsoorden voor wereldvluchtende monniken, maar alsbidplaatsen van den nieuwen godsdienst en uitgangskernen voor verder bekeerings-werk. Tot nog toe nam men algemeen aan dat de kerken van de Sint-Baafs- enSint-Pietersabdijen hoofdzakelijk bidplaatsen voor de monniken waren ; de paro-chiale dienst meende men, werd voor Sint-Baafs door de kerk van het H. Kersten voor Sint-Pieters door de H. Mariakerk waargenomen. Dat is inderdaad zoovan of de tweede helft van de XI e eeuw. Voor dat tijdperk echter dienen deabdijkerken ook tot parochiekerken. Immers vooreerst kunen we te Gent geen anderekerken aanduiden die, de door Amandus vernielde heidensche heiligdommen, alsbidplaatsen voor den nieuwen godsdienst zouden hebben vervangen. Dit is ook deuitleg van de herhaalde vermeldingen van groote menigten yolk in beide abdijkerken.

Daar zij dit niet ingezien hebben heerscht bij alle geschiedschrijvers die ditpunt behandeld hebben een verkeerde voorstelling omtrent de stichting van de H.Kerstkerk. Steunend op onvertrouwbare bronnen uit de XIV e en XVe eeuw nemenze het jaar 1072 als stichtingsdatum aan en zien in het oprichten van die kerk hettot stand komen van een heel nieuwe inrichting : de parochiekerk van S. Baafsdorp.In 1067 zou echter een nieuwe abdijkerk zijn gebouwd. Gaan we bij gelijktijdige

(1) Verschijnt in : << Nederlandsche Historiebladen >>, II, 2, 1939, blz. 117-135.

27

Page 30: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

bronnen als de « Annales Blandiniennes » en de « Miracula Sancti Bavonis Con-fessoris » te rade dan vinden we dat op 10 Mei 1067, dag van de reliekenverheffingvan den H. Macharius, de H. Kerstkerk werd ingewijd. Tevens leeren we dat zeslechts door haar patroonheilige verschilt van de vroegere abdijkerk die aan denH. Petrus was toegewijd geweest. Dit wordt ook bevestigd door het Libellus deloco sepulturae Florberti abbatis. In werkelijkheid is dus het volgende gebeurd.Er bestond te S. Baafs eerst een kerk, aan S. Pieter gewijd, die tevens als abdijen als parochiekerk dienst deed. Zij werd in beide funkties door een nieuwe kerkvervangen, die in 1067 ingewijd werd en aan Christus en alle heiligen toegewijd.De legendarische datum 1072, als stichtingsdatum voor het H. Kerst, is toe teschrijven aan de monniken die in de XIV e en XVe eeuw de gebeurtenissen van1067 niet meer konden begrijpen daar ze zich geen voorstelling konden makenvan een abdijkerk die tevens parochiekerk zou zijn.

Beantwoordend aan hun parochialen dienst waren deze klooster-parochie-kerken dan ook toegankelijk buiten het klooster om. Het is opvallend dat de grenzenvan beide parochien juist overeenkomen met die van de bezittingen van S. Baafsen S. Pieters, namelijk : Leie en Schelde. De uitleg van Prof. Dr. Van Wervekedat de bezitsscheiding de patronaatsscheiding zou zijn voorafgegaan is onwaar-schijnlijk daar beide kerken reeds vroeger hun parochiale invloedssfeer moetenhebben gehad, vooral onder invioed van de natuurlijke hindernissen. Daar Sint-Baafsabdij reeds in 966 de domaniale kerk van Ekkergem in haar bezit had,strekt haar patronaatsrecht zich ook over gansch de oude parochie Ekkergem uit,zoodat hier ook de Leie als patronaatsgrens tusschen beide Gentsche abdijen dienstdoet. Deze primitieve kerkelijke instelling beantwoordt slechts aan den primitievenbevolkingstoestand van Gent en zal denzelfden ontwikkelingsgang volgen als destad. Aan de oprichting van een grafelijke versterking op den linkerleioever beant-woordt die van een grafelijk privaatkapel : de S. Veerlekerk, die tot kapittelkerk,en zelfs tot zetel van een kleine parochie zal uitgroeien. Wanneer de abdijkerk vanS. Pieters te klein wordt voor de nieuwe portusbevolking van de kuip, wordt deS. Janskapel opgericht en op 15 April 942 ingewijd. Ook in de dorpen vanS. Baafs en S. Pieters stijgt de bevolking, zoodat volgens het Sermo de adventuS. Wandregisili Ansberti et Vulframmi de abdijkerk van S. Pieters te kleingeworden was en daarom in 960 werd afgebroken en in grooter formaat herop-gebouwd. De XI e eeuw eischt meer doortastende maatregels namelijk de scheidingtusschen klooster- en parochiekerk. Naast de oude S. Pieterskerk zien we voor1085 een nieuwe parochiekerk oprijzen toegewijd aan 0. L. Vrouw : de H. Maria-kerk. De S. Baafsabdij van haar kant past juist de tegenovergestelde bewerkingtoe. De Christikerk van 1067 evolueert tusschen 1079 en 1145, en vermoedelijkzelfs tusschen 1079 en 1105, niet zooals de abdijkerk van S. Pieters tot zuiverekloosterkerk, maar tot een zuivere parochiekerk. De Bavelingen hebben zelf plaatsgeruimd voor de parochianen en naast het H. Kerst een nieuwe abdijkerk opge-trokken. Hiermede hadden de beide abdijen voor goed met deze moeilijkhedenafgerekend in hun respectievelijke dorpen, maar moesten nu voor de portusbevolkingdie in de XI e eeuw sterk was aangegroeid, een oplossing vinden. VOOr 1105 heeftSint-Baafsabdij op den linkerleieoever de S. Michielskapel gesticht. Wellicht wasze, zooals Prof. H. Van Werveke het in zijn Kritische Studien heeft uiteengezet,

28

Page 31: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

daartoe genoopt door de concurrentie van de kuipkerken tegen Sint-Maartenskerkvan Ekkergem die veel te ver van Sint-Michielswijk was afgelegen. Uit de keuzevan den patroonheilige en vooral uit de Miracula S. Ursmari in itinere per Flan-driam facta kunnen we afleiden dat deze kapel eerst na 1060 werd opgericht.Sint-Niklaaskerk daarentegen kan door de Pieterlingen wel als tegenzet zijn bedoeldgeweest, daar S. Michiels zoo dicht tegen de Leie werd gebouwd dat ze voor veelkuipbewoners naderbij gelegen was dan S. Jan. Laten we hier evenwel uitdrukkelijkverklaren dat het ook heel goed mogelijk is dat S. Niklaas ouder zou zijn danS. Michiels ; maar ook in deze veronderstelling zouden de oogmerken der bouwersdezelfde zijn geweest. Voor het bouwen van S. Jakobs was de bevolkingstoenameaan gene zijde van het portus wel de eenige oorzaak. Zoo de rangschikking in deXII e eeuwsche bronnen, gelet op het streng ritualisme van de middeleeuwen daartoevan eenige waarde is, moeten we aannemen dat S. Jakobs ouder is dan S. Niklaas ;maar beiden zijn zeker van na 1038, en hoogstwaarschijnlijk van na 1060, zoodatde door de Annales Blandinienses aangeduide stichtingsdatum van S. Jacobs :1093, geenszins onwaarschijnlijk is. Volgens de Annales Elmarenses werd Sint-Niklaas in 1120, en Sint-Jakobs in 1128 door brand vernield.

Het zal niet van belang ontbloot zijn te weten welke de juiste rechtstoestandwas van deze parochiale stichtingen. Wat betreft de H. Kerst- en 0. L. Vrouw-kerk, voor hen is het zeker dat ze van meetaf gansch de parochiale bevoegdheidvan hun respectievelijke abdijkerken hebben overgeerfd en dus nooit afhankelijkekapellen zijn geweest. Veel ingewikkelder is het vraagstuk voor de portus-kerken,vooral die uit de kuip, die in den beginne heel zeker afhankelijke kapellen warenvan de abdijkerk, en later van 0. L. Vrouwkerk. Tot hiertoe echter heeft geenenkel Gentsch historicus er mee rekening gehouden dat een moederkerk « materecclesia » blijft van haar kapellen ook nadat deze appenditia tot parochiekerkenwerden bevorderd, en tevens, dat deze bevordering geen beletsel vormt om henzooals vroeger appendicia of capellae te noemen, en hun bedienaars expellani.Zoo we dit aannemen verdwijnt de tegenspraak tusschen de algemeen aanvaardevermelding, van die kerken als echte parochiekerken in de begrafenisovereenkomstvan 1169, en de talrijke latere stukken waarin ze nog als kapellen geboekt staan.Redelijkerwijze moeten we ons afvragen : zoo de termen van na 1169 hun tech-nische beteekenis verloren hebben, met welk recht kennen we dan aan die van 1140tot 1169 een andere beteekenis toe? En werkelijk, de anders onverstaanbareoorkonde van bisschop Simon [V. Lokeren n r 238] wordt verklaarbaar, daarZwijnaarde wel degelijk de eenige a fhankelijkheid is en de drie portuskapellenonafhankelijke parochiekerken geworden zijn. Dus in plaats van in deze tekstenniets dan tegenstrijdigheid te zien en er desondanks toch gebruik van te maken omte bewijzen dat de drie kuipkerken in 1140 nog kapellen zijn, moeten we er eenaanwijzing in zien dat de ontvoogding in 1140 reeds had plaats gegrepen. Ditpast ook beter in de algemeene lijn van de stedelijke ontwikkeling van Gent. Hetgansch op zich zelf aangewezen S. Michiels daarentegen schijnt slechts tot ont-voogding te zijn gekomen tusschen 1136 en 1169. Dan nog was de scheidingtusschen S. Michiels en S. Maartens niet zoover doorgedreven als gewoonlijk hetgeval is. Zoo werden beide tot 1569 door dezelfde pastoors bediend. Dit laatstebleef niet zonder gevaar voor Ekkergem want de invloed van de stedelijke ontwik-

29

Page 32: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

keling op de kerkelijke toestanden is zoo groot dat de oude mater ecclesia doorhaar landelijke karakter stilaan begint behandeld te worden als een afhankelijkekapel van S. Michiels. Het gaat zelfs zoover dat of ficieele stukken haar als dus-danig bestempelen en de pastoors van Sint-Michiels-Ekkergem in de XV e eeuwweigeren dienst te doen in S. Maartens. Een van hen namelijk was om de beurtvoor drie jaar aangewezen voor Ekkergem maar dit beteekende voor hem eenaanzienlijke vermindering van inkomsten. De invloed van het stadsprestige op deontwikkeling van S. Michiels kan dus als volgt omschreven worden. Omstreekshet midden van de XII e eeuw was de druk van de bewoners van S. Michielswijkop de pastoor, de abdij en den bisschop zoo groot, dat men niet verder meer weigerenkon hun kapel tot parochiekerk te bevorderen. De pastoor die deze gebeurtenis zoolang mogelijk heeft verhinderd geeft noodgedwongen toe, maar vindt een uitwegom zijn schoonste baan van inkomsten niet te verliezen. Aldus zijn, vanaf deparochievorming van S. Michiels, de pastoors van de beide parochien om de beurtgedurende drie jaar pastoor van Ekkergem. Wanneer het hun beurt was weigerdenze weldra uit winstbejag, het pastoorschap van S. Maartens op zich te nemen enwilden er niet meer resideeren. De bloei van de stad Gent gaf de dichtbevolktestedelijke parochie een zulkdanig overwicht over haar vroegere landelijke moeder-kerk van Ekkergem dat deze laatste, in de praktijk althans, voor een afhankelijkekapel van S. Michiels doorging.

Bespreking :

Dr. Fr. Blockmans : Ik kan wel aannemen dat de abdijkerken voor de Me eeuwook als parochiekerken dienst deden, maar moet opmerken dat spreker geen enkele bronvermeld heeft van voor den inval van de Noormannen. Het zou mij zeer verheugente vernemen dat de abdijkerken van voor de Noormannen beide tot parochiekerkenhebben gediend; want dan zouden we daaruit kunnen afleiden dat beide toen reeds hetcentrum uitmaakten van een kleine bevolkingsconcentratie.

De Clercq : Wel heb ik in deze beknopte lezing geen bronnen van dezen tijdvermeld; maar ioch kunnen we uitmaken dat ook voor de invallen van de Noormannende abdijkerken als parochiekerken werden gebruikt.

Dr. Fr. Blockmans : Volgens de nietiwste bevindingen zou de scheiding van goe-deren tusschen Sint Baafs en Sint Pieters plaats gegrepen hebben in het begin van deVIIIe eeuw, zoodat de stelling van spreker aangaande de parochiale indeeling daartoebevestigd wordt.

Dr. Fr. Blockmans : Om verscheidene redenen kan ik niet aannemen dat de « innovo aedificata castello ecclesia >> uit de de Miracula S. Bavonis, de H. Veerlekerk zoubedoelen maar integendeel de kerk in het nieuwe portus.

De Clercq : Vooreerst kan ik moeilijk aannemen dat de Bavelingen bij hun terug-keer uit Laon zich in een kapel van Sint Pieters zouden terugtrekken gelet op de span-ning tusschen beide abdijen.

Dr. Blockmans : De moeilijkheden tusschen beide abdijen zijn slechts van jongerendatum.

De Voorzitter : Daar dit niet de eerste discussie is tusschen beiden over dit twist-punt en de meeningen gevestigd zijn, zou het beter zijn daar niet verder op in te gaan.

Dr. Fr. Blockmans : Hoewel St Maartens onder den invloed van den economischenbloei van haar dochterkerk Sint Michiels tot een afhankelijkheid van deze laatsteuitgroeit, zien we toch dat Sint Maartens in de eerste helft XIIIe eeuw nog tweepastoors had en Sint Michiels maar 66n.

De Clercq : Zeker, maar vergeten we niet dat alien toen reeds pastoor waren vanbeide parochies en dus ook van de inkomsten van beide parochies genoten.

30

Page 33: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

OPMERKINGEN OVER DE MINISTERIALITEIT IN HETGRAAFSCHAP HOLLAND

door

Dr. D. Th. ENKLAAR, Breda.

Sinds het verschijnen van het boek van Prof. Gosses over de Welgeborenenen Huislieden (1926), dat grondleggend is voor alle verdere studie van de standenin Holland, weet men, dat naast de ministerialen van de abdij van Egmond daarnog dienstlieden, afhankelijk van andere heeren dan den graaf moeten geweestzijn. Voortbouwend 9p de onderzoekingen van Henri Obreen kunnen thans deheeren van Voorne, yan Heusden, van Altena, van Putten en van Veylingen alszekere en die van Brederode en van Arkel als mogelijke bezitters van ministerialenbeschouwd worden, terwiji daarnaast de abdij van Elten dienstlieden in Gooilandbezat.

De Egmondsche dienstlieden waren oorspronkelijk dienstlieden van den graaf.Hun oorsprong is wel gelegen in grafelijke giften, waarvan een door gravinPetronella, vrouw van graaf Floris II, in het zgn. Gravenregister vermeld wordt.Het schijnt, dat door ruiling met den graaf in de dertiende eeuw alle dienstliedenin het dorp Egmond onder de macht van den abt gekomen zijn. Dit waren onvrijeen onedele dienstlieden, boeren. De Egmondsche dienstlieden waren schotplichtig,wat vooral blijkt bij die in het dorp Abtswoude bij Delft, die inheervaart en schotgelijk gesteld worden met de lieden van den grafelijken hof van Delft.

In de wijk, waar het stadje Beverwijk ontstond, woonden Egmondscheministerialen, die burgers van de stad werden. Op dergelijke toestanden zinspeelthet stadsrecht van 1298, als het de rechtspraak van een heer over zijn censualenin de stad zoekt te beperken. Als in de veertiende eeuw de heerlijke rechten overde stad van den graaf van Holland op dien van Blois zijn overgegaan, bemerktmen van pogingen om de dienstlieden der abdij van Egmond, die in de stad wonenof zich er neerzetten, van hun dienstplichtigheid te ontslaan. Aanvankelijk, in 1355en 1374, -slaagde de abt erin, de erkenning van zijn jurisdictie over zijn dienst-lieden, die te Beverwijk poorter werden, te handhaven. In 1381 gebood de graafvan Blois, dat de stad geen dienstlieden van Egmond als burgers meer mochtaannemen, die niet eerst door het convent vrij verklaard waren. Bij deze uitscha-keling van zijn rechtsmacht schijnt de abt zich neergelegd te hebben. De burgerijvan Beverwijk is dus althans ten deele gvormd uit dienstlieden van Egmond ; eentotdusver in Holland onbekend verschijnsel, dat toch geen unicum was. Ook deburgerij van Naarden, die in 1463 nog als dienstlieden der abdij van Eltenbehandeld wordt, moet uit de ministerialiteit voortgekomen zijn. De vraag isgewettigd, of het juist ministerialen van geestelijke gestichten geweest zijn, die aande vorming van een stadsburgerij hebben kunnen medewerken ; zooals ook hetpatriciaat in bisschopssteden door bisschoppelijke dienstlieden gevormd is.

De dienstlieden der heeren van Voorne, die in 1213 voor het eerst vermeldworden als een geheele klasse in het landschap, bestonden nog diep in de veertiendeeeuw. Mogelijk is, dat in de beleeningsformule « om dienst wille », waarmede in

31

Page 34: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

die eeuw veel beleeningen door de heeren van Voorne geschiedden, een overblijfselvan dienstrecht zit. De uitdrukking schijnt niet voor te komen in stukken, waarmedelieden, die hun vrij eigen aan den heer van Voorne opdragen, dat van hem in leenterugontvangen. Onder de gegevens over de Voornsche ministerialiteit treft men ereen aan, dat doet betwijfelen, of de Hollandsche welgeborenen wel onverdeeldvan vrijen, edelen oorsprong zijn. In 1 290 ontvangt de heer van Voorne van denheer van der Lek een welgeboren man, die gebonden is aan een goed. De heervan Altena blijkt in 1 306 bereden welgeborenen te hebben in hetzelfde stuk, datook zijn bezit van ministerialen openbaart. Dit komt overeen met wat De Montever Loren reeds getrof fen heeft, nl. dat men welgeboren man van een ander konzijn. Daar die ander steeds een heer is, van wien het bezit van ministerialen vast-staat, lijkt de verklaring van deze verschijnselen niet in de feodaliteit, maar in deministerialiteit te liggen.

Bespreking :

Prof. Ganshof gaat volledig akkoord met Dr. Enklaar. Maakt de vergelijkingtusschen de ministerialiteit van het graafschap Holland en die van het Zuidelijk deelvan Neder-Lotharingen : Brabant, Loon, Luiksche, enz., en vooral te Sint-Truiden, waarhij de lagere ministerialen vooral heeft aangetroffen bij kerkelijke heeren. In mijn werk,zegt Prof. Ganshof, moest ik zeker de ministerialiteit van Sint-Truiden onderzochthebben, waar de verschijnselen uit de lagere ministerialiteit van de abdij van Egmondzeker aan te treffen zijn. Ik hoop dat Dr. Enklaar de resultaten van zijn opzoekingenin boekvorm zal omzetten, maar ons vroeger reeds een en ander in enkele artikels zalbekend maken.

Dr. Enklaar : Zeker is het mrjn bedoeling daar een boek over te schrijven, maardit verkeert nog in een beginstadium. Verder moet ik Prof. Ganshof er op wijzen dat erook onedele dienstlieden zijn van wereldliike heeren en dit misschien door Rhijnlandscheninvloed .

PROCESSIES TE GENT IN DE MIDDELEEUWEN

door

Drs J. M. A. SCHEERDER, St-Gillis-Waas.

De processies te Gent in de Middeleeuwen kan men in twee groepen indeelen :de algemeene en de bijzondere processies.

Algemeene processies werden gehouden in zeer verscheidene omstandighedenals : algemeene nood (pest en andere ziekten) , bij de inhuldiging van een vorst,wanneer deze op krijgstocht ging, wanneer hij de overwinning behaald had en inmeer andere omstandigheden. Daarbij werd het Alleiheiligste, ofwel een ofmeerdere relikwieen van Heiligen rondgedragen.

Onder de bijzondere processies, zijn er voornamelijk drie te vermelden :de processie van Gent naar Temsche ter eer van de H. Amelberga. Hierover zijnnagenoeg geen details te vinden.

Een tweede bijzondere processie is deze van Gent naar Doornijk, ter eere

32

Page 35: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

van 0. L. Vrouw. Te Doornijk werden jaarlijks op 14 September, drieommegangen gehouden. De tweede ommegang werd gehouden 's morgensomstreeksch 4 uren, voornamelijk voor en door die van Gent ; de voornaamstemagistraten, een afvaardiging der geestelijkheid en zeer veel Gentenaren, namener aan deel. Zij brachten een kostbaar gewaad mede, waarmede het beeld derH. Maagd versierd werd. In de stadsrekeningen vindt men jaarlijksch een bijzon-deren post van uitgaven hieromtrent.

De derde processie, is de beruchte S. Lievensprocessie. Jaarlijksch werd inden nacht van 27 op 28 Juni de relikwie van den H. Livinus van Gent naarHouthem gedragen. Na een zekere tijd ontaardde deze processie. In 1301, gafzij aanleiding tot een hevigen twist tusschen de dorpsbewoners en de bedevaarders ;de nederlaag van deze laatsten werd op bloedige wijze gewroken, door hun stads-genooten. Daarna zien we het stadsmagistraat tusschenkomen door de jaarlijkscheafvaardiging van twee schepenen gelast met het handhaven der orde te Houthem.De tusschenkomst schijnt niet doortastend geweest te zijn, want dikwijls moestmen nog de hulp in' roepen van den baljuw van Aalst en zijn wapenknechten.Na den bekenden Gentschen opstand, in 1467, — bij de terugkomst van Houthem— precies gedurende de inhuldiging van Karel de Stoute, nam deze het op zichde processie te hervormen. Hij verbood dat men voortaan de fierter nog zou dragen,men zou ze voeren op een wagen ; ook mocht men niet meer schreeuwen en roepen.Het verbod werd enkele jaren onderhouden, maar in 1476,droeg men opnieuwde fierter. VO6r Karel de Stoute, had ook de geestelijkheid reeds — vruchteloos —gepoogd de processie te hervormen. Eerst Karel V, zou het wagen de beruchteprocessie eens voor goed of te schaffen. Na de bestraffing van den opstand van1539, werd zij bij artiekel 74 van de Carolijnsche Concessie verboden. Tot welkeen graad van ontaarding men toen gekomen was, blijkt uit het pittig relaas vanden anoniemen schrijver van de « Relation sur les troubles de Gand ». (Uitgegevendoor Gachard, L. P., Brussel 1 846. Comm. royale d'histoire, coll. in-4°) .

BRUGGE GEDURENDE DE PRECONSTITUTIONEELEPERIODE VAN HAAR GESCHIEDENIS

door

Prof. Dr. F. L. GANSHOF, Gent.

Het Brugsche casirum, m.a.w. de grafelijke burcht, bestond reeds op 't eindevan de IXe eeuw (Annales Vedastini, a° 892) en de vorm waaronder deze plaatsvermeld wordt in teksten en op munten uit de X e eeuw (Bruccia) laat toe tevermoeden dat zich in de nabijheid van deze versterking een aanlegplaats beyond(cf. o.n. bryggja). Op 't einde van de eeuw heeft zich reeds buiten de wallen vanhet castrum, een portus gevormd, m.a.w. een nederzetting van kooplieden, dekiemcel van de eigenlijke stad (vermeld in de Translatio prima S. Bavonis). Inden loop van de XI e eeuw kan men den groei dezer stad volgen. Wat haar eerst

33

Page 36: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

en vooral kenschetst is het feit dat zij een haven bezit aan den zeeboezem van hetZwin, op eenigen afstand gelegen van de agglomeratie, die zich op den linker oevervan de Reie ontwikkelt in de richting van het « Zand » (heden Statieplaats enVrijdagmarkt) . Deze haven behoort tot de ekonomische wereld van het Noorden(betrekkingen met Engeland en Skandinavie ; vgl. het Encomiam Emmae Reginae;kort na 1042). De bevolking bestaat grootendeels uit avonturiers.

Teksten uit de tweede heeft van dezelfde eeuw werpen nieuw licht op Brugge'sjeugdgeschiedenis. De agglomeratie breidt zich uit ; de Sint-Salvatorskerk, hetcentrum van een oude landelijke parochie wordt de parochiale kerk van de stad,terwijl een kapel afhangend van de landelijke parochie van Sijsele, Onze LieveVrouw, de parochiale kerk wordt van een stadswijk, die zich op den rechtenoever van de Rije vormt. Het voornaamste feit dat zich gedurende dit tijdvakvoordoet, is echter het aanleggen van een versterking rondom de stad (het castellumforinsecum in de oorkonde van Robrecht II, graaf van Vlaanderen voor de kerkvan het castrum, Sint Donstiaan, a° 1089). De stad die zich reeds van het platte-land onderscheidt door de ekonomische bedrijvigheid van haar inwoners, zondertzich dus nu ook materieel af van dit platteland.

De bevolking schijnt, ten minste in krisisperioden, een zeker besef te hebbenvan haar gemeenschappelijke belangen en als kollektiviteit deze belangen te willenverdedigen. Dit lijkt wel in 1 070 het geval geweest te zijn, toen de Bruggelingenpartij kozen voor Robrecht den Fries tegen Richildis. Of deze kollektiviteit dooreen bestendige organisatie geleid werd (« gilde », « hanze ») is moeilijk te zeggen.In elk geval is er nog geen spoor van publiekrechtelijke instellingen die de stadeigen zouden geweest zijn : zij hangt op rechterlijk en bestuurlijk gebied van dengra felijken burggraaf en van de schepenbank der kasselrij af, net zooals hetplatteland.

Overigens is Brugge op 't einde van de XI e en in 't begin van de XII e eeuw,als stad, nog zeer bescheiden : zeker min en belangrijk dan Atrecht, Sint-Omaarsen Gent, en de havens van Wissant en wellicht van Aardenburg moesten voorBrugge niet onderdoen.

De krisis van 1127/1128, na den moord op graaf Karel den Goede, isvoor de ontwikkeling van Brugge van bijzonder belang geweest. Het verhaal vanGalbert van Brugge (uitg. Pirenne) laat ons toe de gebeurtenissen haast dagvoor dag te volgen.

Het treffende is dat de gemeenschap van de burgers (dues, burgenses)aktief optreedt en bewust, uitsluitend de belangen van de stad behartigt. Zijhandelt alsof zij een rechtspersoon was, sluit akkoorden met edellieden, met debevolking van het omliggende, met andere steden ; zij stelt haar voorwaardenvooraleer een nieuwen graaf te erkennen. Haar vertegenwoordigers zijn echternog geen magistraten, maar slechts vooraanstaande burgers (sapientiores loci,meliores civium, etc.).

Deze gemeenschap heeft aan den nieuwen graaf, Willem van Normandieen aan zijn beschermer, den Franschen koning, Lodewijk VI haar erkenning alsrechtspersoon opgedrongen. De burgers hebben ut universitas manschap gedaanen den eed van getrouwheid afgelegd, zij hebben vrijstelling van het gra felijketeleneum verkregen en vooral zijn zij gemachtigd geworden hun gewoonterecht

34

Page 37: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

naar goeddunken te verbeteren. Van dit oogenblik of vormt de stad in het kadervan den Vlaamschen staat, een zelfstandig bevoorrecht lichaam. Om het rechtvan de stad, dat voor aanpassingen vatbaar is toe te passen, moet een afzonderlijkerechtbank ontstaan : in 1 12 7 zal Brugge haar eigen stadsschepenen hebben ver-kregen. Hiermede neemt de preconstitutioneele periode van haar geschiedenis eeneinde. Brugge is een gemeente geworden.

Bespreking :

Prof. Lousse wenscht Prof. Ganshof geluk. Te Brugge, zegt hij, bedoelt men nietde meliores terrae in de XIIIe, XIVe en XVe eeuw gewoonlijk de bevoorrechte standen.Wellicht hebben we te Brugge tot de XIe eeuw te doen met natuurlijke leiders die laterdoor gewoonte zouden aangesteld zijn geworden tot bestendige leiders, dus tot eigenlijkemagistraten.

Prof. Ganshof : meliores zijn hoogstwaarschijnlijk notabelen. Voor hetgeen betreftde stelling dat die notabelen schepenen geworden zijn, moeten we een onderscheidmaken tusschen het terrein van het recht en dit van de feiten. De schepenbank is eenstaatsrechterlijke instelling ontstaan uit de verbrokkeling van de kasselrijschepenbank.Op het terrein van de feiten gaan we akkoord, want het zijn hoogstwaarschijnlijk diemenschen die door den graaf tot schepen werden benoemd.

Prof. Lousse : ook op het terrein van het recht kunnen we akkoord gaan. Tot nutoe werd te weinig nadruk gelegd op het feit dat het stadsrecht een nieuw recht is.

Prof. Ganshof : ja op privaatrechterlijk gebied kan het zijn dat te Brugge en teGent de eerste stadsschepenen onder de viri herediterii gekozen werden.Pater Willaert : moet eerst Prof. Ganshof geluk wenschen vooral uit naam van deBruggelingen en stelt daarna de vraag : Door wie werd het bevel gegeven de eerstevesting van Brugge te maken.

Prof. Ganshof : ongetwijfeld door den graaf of zijn vertegenwoordiger, daar diteen grafelijk monopolium is. Wellicht ging een akkoord vooraf tusschen beide partijen.De burgers hadden er alle belang bij en leverden wellicht de werkkrachten. Ookbeschikte de graaf daarvoor over een opeischingsrecht.

DE VERHOUDING TUSSCHEN STAD EN AMBACHTTE LEUVEN TOT CIRCA 1500

door

H. J. VERHAVERT, Muizen.

Men heeft het ambacht vaak bestudeert, omdat het door zijn veelzijdigeactiviteit een groot historisch belang vertoont, doch meestal vergat met het teplaatsen in het raam waar het thuis hoort : het corporatieve systeem. Wij zullendaartoe een poging wagen door de verhouding te schetsen tusschen stad en ambacht.

Evenals abdij, stad en universiteit was het ambacht een corporatie in hetbezit van een juridisch statuut, dat zich uitstrekte deels op het gebied van hetcorporatief recht, deels op het gebied van het publiek recht. Dat statuut, keureof ambachtsrol genoemd, was een contract, gesloten tusschen de stad en een vrijegroepeering van stielgenooten, die juist daardoor een corporatie werd. Het was

35

Page 38: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

dus een statuscontract en bilateriaal, vermits aan de keure der wevers van 1360naast het stadszegel ook dat van het ambacht gehecht werd. Het was een uit-breiding van het feodaal contract, waarin een parallelisme van voorrechten endiensten, de kwasi-vazaliteitsverhouding van het ambacht tegenover de stad werdvastgelegd.

De groepeering van stielgenooten kwam uit die overeenkomst te voorschijnals een bestendige, duurzame eenheid, los van leden en bestuur, met eigen persoon-lijk bezit, hoofden en beambten. Ofschoon de Leuvensche ambachten Been eigenhuis of kapel bezaten, ofschoon zij vergaderden in kloosters als dat van de Witte-vrouwen of der Bogaarden en hun godsdienstig leven synthetiseerden in hun altarenvan de Sint-Pieterskerk, toch weten wij dat sommige onder hen onroerendegoederen bezaten en dat zij naast kostbare voorwerpen een geldelijk inkomen haddenvan allerlei oorsprong en met zeer verscheiden bestemming.

Het ambacht had ook eigen hoofden, gesworenen of ambachthouders genoemd,doorgaans twee in aantal met een ambtsduur loopend over een jaar .Zij werdenaangesteld door het ambacht zelf en bevestigd door de stedelijke overheid. Bijde wevers kozen de acht aftredende gezwoornen hun opvolgers, die de stad slechtswegens opstand mocht afstellen en naar willekeur vervangen. Zij traden hoofd-zakelijk op als vertegenwoordigers van het ambacht. Als zoodanig legden zij devazaliteitsbelofte af van trouw aan stad en heer, oefenden zij de administratieveen rechterlijke bevoegdheid uit, waarover het ambacht beschikken kon en voerdenzij het beheer over de goederen van de groepeering, daarin bijgestaan door aanhun toezicht onderworpen diensthoofden als arm- of busmeesters en altaarmeesters.

Of men, dank zij deze hoedanigheden, het ambacht een rechtspersoon magnoemen is een probleem, dat wegens het verschil van stad tot stad en zelfs vanambacht tot ambacht alsook wegens het onderscheid tusschen middeleeuwsche enmoderne opvattingen een zeer bizondere studie vereischt. Indien men volgens0. Gierke een eigen ambachtszegel een onomstootbaar bewijs van rechtspersoon-lijkheid noemt, dan bezat de Leuvensche weversgroepeering die veelomstredenhoedanigheid reeds van 1360 af. Als algemeen principe mag aangenomen datde corporatie juist zooveel zelfstandigheid verkreeg als noodig was om haar taaknaar behooren uit te voeren.

De taak van het ambacht, als het ware van de stad in leen gekregen, droeguitsluitend op de leden en natuurlijk de administratieve en rechterlijke bevoegdheid,waarover het te dien einde beschikken kon, eveneens. Verordeningen toepasselijkop verscheidene ambachten gingen bijgevolg uit van de stedelijke overheid, evenalsde geschillen tusschen ambachten of tuschen niet-leden en de corporatie, behoudensenkele uitzonderingen, in de bevoegdheid lagen van de stedelijke jurisdictie. Hetspecifiek ambachtsrecht werd geboren uit een samenwerking tusschen de stads-magistraat en de betrokken groepeering, waarvan gewoonlijk het initiatief uitging.Het was dus stadsrecht en een krenking van het eene was een tekortkomingtegenover het andere. De stedelijke jurisdictie was dan ook het aangewezenberoepshof voor de beslissingen van de ambachtelijke rechtspraak. Vandaar ookdat een gedeelte der geldboeten aan de stad diende afgedragen. Die stedelijkeinterventie in de rechtssfeer van het ambacht heeft een dubbele oorzaak : eenerzijdswas de stadsmagistraat aan haar eigen taak verplicht toezicht te houden op het

36

Page 39: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

lichaam, dat een gedeelte van die opdracht uitoefende, anderzijds was zij gebondendoor de suzereiniteitsverplichting van hulp en steun.

Het ambacht zijnerzijds had vazaliteitsverplichtingen in den vorm vanfinancieele en militaire prestaties. Het droeg een deel van de algemeene onkostenbij groote feestelijkheden en hield een deel van de stedelijke militie strijdvaardig.Het ambacht was in het bezit van een tent en ander materiaal, noodig voor eenveldtocht. leder lid moest bij eed beloven zich binnen een bepaalde tijdsspanneeen wapenrusting aan te schaf fen en de gezwoornen stonden borg dat die beloftein vervulling ging. Bovendien was het ambacht evenals de vazal gehouden totconsilium. De politieke medezeggenschap was het gevolg van de omstandigheden,waarin de corporatieve organisatie tot stand was gekomen.

Vermits de officieele bekrachtiging, vervat in de keure, de essentieele voor-waarde was voor het juridisch bestaan van een corporatie van stielgenooten, vaneen ambacht, bestonden er te Leuven voor 1360 slechts vrije groepeeringen vanhandwerkers. Deze, waarschijnlijk van godsdienstig-domanialen oorsprong, ver-schenen in 1249 voor het eerst in de Leuvensche archivalien en wel als opstan-delingen. Uit het onderzoek der oorkonden blijkt dat zij in den loop der 1 3 e eeuwhoofdzakelijk loonsverhooging, dus materieele voordeelen nastreefden. Pas in de1 4 e eeuw doken politieke motieven op in den democratischen strijd. Men zoudit beter een strijd voor corporatieve inrichting noemen. Omdat de regeerendekaste zich hardnekkig verzetten bleef tegen het economisch streven der handwerkerswilden deze voldoende zelfstandigheid winnen om eigen zaken met de grootstmogelijke autonomie te regelen. Is dit ook niet het streven der syndicaten ?Evenmin als de sociale wetgeving mogelijk scheen zonder algemeen stemrecht,evenmin bleek de corporatieve inrichting der handwerkers in de middeleeuwenmogelijk zonder politieke medezeggenschap. Vandaar het synchronisme tusschende eerste Leuvensche ambachtskeure en de politieke overwinning van 1360.Aandeel in het stadsregiment verkrijgen was slechts een middel om de vrijegroepeering van stielgenooten tot corporatie om te vormen, om haar een gematigdezelfstandigheid te verzekeren in een kwasi-vazaliteitsverhouding met de stad.

Bespreking :

Prof. Van Werveke : Zi,t LI van meening dat er een werkelijke leenverhoudingbestaat tusschen ambachten en stad?

J. Verhavert : De zaken staan zoodanig dat er werkelijk een verhouding is vanvassaliteit van de ambachten tegenover de stad.

Prof. Van Werveke : Ik meen dat we moeilijkheid hebben om mekaar te begrijpen.Eerst hebt U een expose gegeven van een zaak op het oogenblik dat ze reeds gestabi-liseerd is en daarna gehandeld over het ontstaan. Ik zou omgekeerd te werk zijn gegaan.

J. Ve:havert : Ook mijn werkwijze was het chronologisch opgaan vanaf het ont-staan tot de voile on'twikkeling tot exporatie.

Prof. Van Werveke : Didactisch was de door U gekozen methode wel de beste.Toch is het aangewezen het wezen van een organisme op te sporen in zijn groeiperiode.

Pater Willaert : De uiteenzetting van mijnheer Verhavert loopt paralleel met deresultaten van Prof. Ganshof, nameli jk drie stadia. De corporatus van ambachten enneringen heben zich in de steden ontwikkeld zooals vroeger de steden op het platteland.

Prof. Van Werveke : Er is deze gelijkenis : een organisme ontwikkelt zich op

37

Page 40: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

vreemden badem en krijgt op zeker oogenblik een consecratie; maar waar is dan dekern? In de evolutie ofwel in de consecratie?

Pater Willaert : In Brugge gebeurt alles samen in 1927-28, zoowel de revolutie alsde consecratie, zoo ook bij de ambachten van Leuven in 1360-1378.

Prof. Van Werveke : Het recht in de middeleeuwen reageert gedurig op feiten.Pater Willaert : De discussie gaat hier alleen over het didactisch standpunt.Prof. Van Werveke : Ja.Pater Willaert : De methode van mijnheer Verhavert werd alleen door een

didactisch standpunt ingegeven.

DE BUITENLANDSCHE INRICHTING MECHELEN'SLAKENHANDEL GEDURENDE DE MIDDELEEUWEN ( 1 )

door

Dr. H. JOOSEN, Mechelen.

De breede expansie der Mechelsche draperie werd in de hand gewerkt dooreen daartoe aangepaste inrichting. Te Mechelen bestond een organisme bestemdom den verren lakenhandel te verzekeren : het gild. Aan de leden dezer vereenigingwas het toegelaten handel te gaan drijven in het buitenland. Van 1276 af werddeze vergunning ook aan niet-gildebroeders verleend, mits betaling van een hanze-recht.

Van de eerste helft der XIII e eeuw af verkochten de Mechelaars hunweefsels in Engeland, waar zij, om de terugreis te maken, hun eigen schepen metwol laadden. Intensiever was het verkeer tusschen Mechelen en de Franschehandelscentra, vanwaar de produkten, meestal door vreemdelingen, tot aan deoevers der Middellandsche Zee en langsheen deze naar het Oosten gevoerdwerden.

In het Keizerrijk bezochten de Mechelaars de Rijnstreken en zelfs, in hetbegin der XVe eeuw reeds, de Oostelijke gewesten van Europa.

Op twee plaatsen was hun bedrijvigheid het grootst : op de fooren vanChampagne en Brie en die van Frankfort a.M. Reeds in 1202 bezaten deMechelaars een hal te Lagny a.Marne. Te Parijs beschikten zij ook over eena fzonderlijk vertrek om er hun lakens te stapelen en te verkoopen.

Te Frankfort a.M. hadden zij insgelijks een hal die hun voorbehouden was.Van 1340 af bezochten de Mechelsche lakenhandelaars deze plaats. Ze moestener zich schikken naar de verkoopsvoorwaarden die te Frankfort in voege warenen oak naar degene die te Mechelen gangbaar waren. De ordonnantie, rond hetmidden der XVe eeuw te Mechelen uitgevaardigd, hield met deze tweeledigheidrekenschap. Zij regelde nauwkeurig den verkoop der Mechelsche weefsels op dehal te Frankfort, opdat de faam der vermaarde Mechelsche produkten niet zouverminderd worden.

(1) Verschijnt in extenso in : << Handeilngen van den Kon. Kring voor Oudheid-kunde, Letteren en Kunst van Mechelen >>, XLIII, 1938.

38

Page 41: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Bespreking :Prof. Van Werveke : Was Parijs in de XIV e 'eeuw voor de Mechelsche laken-

handelaars van groot belang?Dr. H. Joosen : De gegevens zijn schaarsch. Het is zeker dat hun produkten regel-.

matig aangevoerd werden op de foor. Of de hoeveelheid der verhandelde lakens grootwas kan men niet vaststellen.

Prof. Van Werveke: Zijn er ook sporen van Mechelsche lakenhandelaars die zichto Parijs gevestigd hebben?

Dr. H. Joosen : Neen, ik heb er geen gevonden.

EINFLUSS DER NIEDERLAENDER AUF DIE KOLONISATIONUND DEICHVERFASSUNG IN SCHLESWIG-HOLSTEIN ( 1 )

Von Professor Dr. HAFF, Hamburg.

Die alteste Urkunde, welche uns iiber die Kolonisation grOsserer Gebiete imniederdeutschen Raume berichtet, stammt aus dem Jahre 1106. Der Erzbischofvon Hamburg zog in dieser Zeit Siedler aus Holland heran, um aus zu entwas-sernden Sumpfen urbares Land zu gewinnen (2) . von Wersebe hat uberzeugendnachgewiesen (3) , dass es sich hierbei urn das rechts der Weser, unmittelbar vorBremen gelegene Gebiet handelt, welches auch heute noch q Hollerland » genanntwird. In Schleswig-Holstein erOffneten sich bereits im 12. und 13. J. dreivoneinander getrennt liegende Gebiete der niederlandischen Einwanderung.

a) Ostholstein, das friihere Wagrien, welches nach der Zuruckwerfung desSlaventums der germanischen Besiedelung offenstand ;

b) gewisse Marschgebiete in Holstein;c) Nordfriesland.

I. Die fliimischen und holliindischen Siedlungen in Ostholstein.

Nicht nur in den Elbmarschen und im Eidergebiete, auch in Ostholsteinhaben die flamischen Kolonisten eine bedeutende Rolle gespielt. Nach Helmoldusrief Adolf II, Graf von Holstein, der Erbauer von Lubeck, um 1143 die Flamenund Hollander, die Rheinlander, Westfalen und Friesen herbei, die durch dieSlavenkriege verOdeten Gebiete Ostholsteins und der Travemundung zubesiedeln (4) .

(1) Vortrag, gehalten in Lbwen am 23. April im Rahmen des flamischen wissen-schaftlichen Kongresses.

(2) ) Hamburgisches Urkundenbuch I (1907) S. 121 ff. Friedrich, Erzbischof vonHamburg, Vertrag mit den hol l andischen Ansiedlern.

(3) von Wersche, Lieber die niederlandischen Colonien in nordlichen Teuschland I(1816) S. 29 ff.

(4) Helmoldi Chronica Slavorum Lib I. C. 57. Edificacio civitatis Lubicanae.Adolfus cepit reedificare castrum Sigeberch cinxitque illud muro. Quia autem terradeserta erat, misit nuncios in omnes regiones, Plandriam scilicet et Hollandiam, Traiec-tum, Westfaliam„ Fresiam, ut quicunque agrorum penuria artarentur, venirent cumfamiliis suis, accepturi terram optimam, terram spatiosam, uberem fructibus, redun-dantem pisce et came et commoda pascuorum gratia.

39

Page 42: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Von den Flamen und Hollandern wurde das schOn in der holsteinischenSchweiz am anmutigen Eutiner See gelegene Stadtchen Eutin besiedelt (1) .

II. Die Marschgebiete in Holstein.

Kleinere Distrikte sind vor allem in der Wilstermarsch, dann gegenuberItzehoe in den StOrniederungen und bei Elmshorn von Niederlandern urbar gemachtworden. In der Literatur werden bereits zwei dem heiligen Vicelin, Abt desKlosters Neumiinster, verliehene Urkunden von 1139 und 1141 mit dieser hol-landischen Kolonisation in Zusammenhang (2) gebracht. Die BevOlkerung ausdem Westen hat sich dort lange in sprachlicher und rechtlicher Selbstandigkeiterhalten. Im Spatmittelalter noch sprach man vom « hollischen » Recht dieserGegenden. Es gait in einigen kleineren Bezirken der Kremper und Wilster Marschund wurde schliesslich mit Verordnung des Kiinigs Christian I von Danemark,Herzogs von Schleswig-Holstein, vom Jahre 1470 aufgehoben. Es blieben jedochdie alien deichrechtlichen Bestimmungen in Kraft (3). Ferner blieb das hollischeRecht in Herzhorn ,das zu Pinneberg gehOrte, aufrechterhalten (4) .

Nach Detlefsen und Carstens (5) unterschied sich die Verfassung der hol-landischen Gemeinden von Grund auf sehr stark vom benachbarten holsteinischenRechte. In den Urkunden stehen sich die niederlandischen Gerichtsbezirke mitihrer Schäffenverfassung und die holsteinischen Volksgerichte scharf gegeniiber.Detlefsen betont tref fend : « Wo in den Marschen Schulzen und SchOf fen vor-kommen, da sind hollandische Ansiedelungen ». Die SchOf fen- und Gra fschafts-verfassung beherrscht auch das Deichrecht des Kirchspiels und Gerichtsbezirkesvon Wilster. Schon nach dem Spadelandbriefe von 1438 fur Wilster heisst es, dassder Landesherr : « umme des carspels unde landes beste willen, so hebben wi okdem Dickgreven unde sinen schwaren helpeslude gesettet ». Hier finden wir alsoden Deichgrafen im Gegensatz zum nordfriesischen Rechtsgebiete bereits im Jahre1 438 in hollandischen Kolonisationsbezirken vor.

III. Deichbauten und Deichrecht in Nordfriesland und der niederlandischeEinfluss hierauf.

Das grOsste Verdienst um die Neueindeichung der durch verschiedeneSturmfluten vom Festlande losgerissenen Insel Nordstrand gebiihrt den durch dieReligionskampfe vertriebenen Niederlandern. Seit dem Jahre 1610 haben die

(1) Helmoldus a.o. 0. I C. 57 : Dargunensem pagum Westfali, Utinensem Hol-landri, Susie Fresi incoluerunt. Dazu : A. von Wersebe, Ueber die niederlandischenColonien, welche im närdlichen Teutschlande im 12. Jahrhunderte gestiftet worden etc.I (1816) S. 305 ff.

(2) Fakk, Handbuch des Sch l eswig-Holsteinischen Privatrechts I (1825) S. 227.(3) Knudsen-Wegener, Diplom. Christ. I Nr. 166 und W. Carstens, Die Landes-

herrschaft der Schauenburger, Bd. 58 der Zeitschrift der Gesellschaft fur Schleswig-Holsteinische Geschichte. S. 371.

(4) Carstens a.a.0. S. 372 A. 3.(5) Detlefsen, Geschichte der holsteinischen Elbmarschen I S. 306 ff., W. Carstens

a.a.0. S. 373.(6) Detlefsen a.a.0. S. 353, B. 13.

40

Page 43: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Flamen und Hollander gUnstige « Octroys » in den Gebieten von Eiderstedt unddem von den Fluten halb zerstOrten Nordstrand erworben (1) . Das eigentlichaus dem Lateinischen und FranzOsischen stammende, von autorite (lateinischauctoritas) abzuleitende Wort « Octroy » bedeutet soviel wie ein obrigkeitlichesPrivileg. Das Rechtswort « Octroy » ist wahrscheinlich mit den Niederlandernnach Schleswig-Holstein gekommen und spielt auch heute noch eine grosse Rolle.Mit « Octroy » werden nicht nur die den Deichunternehmern verliehenen Gerechtig-keiten an dem einzudeichenden Lande, sondern auch andere Privilegien umschrie-.ben. Die Griindungsurkunde des Herzogs von Schleswig-Holstein, welche derniederliindischen Siedlung Friedrichstadt das Stadrecht verleiht, wird ebenfallsals « Octroy » bezeichnet. Das Stadtrecht der an der Sudgrenze von Schleswiggelegenen Friedrichstadt stammt aus dem Jahre 1633. Es ist zwar in deutscherSprache entworfen worden, aber mit RUcksicht auf die damaligen Einwohnerder Stadt » in hollandischer Sprache im Jahre 1635 publiciert (2) . Es wird dieseEinwanderung aus den Niederlanden bereits urn das Jahr 1623 erfolgt sein.

Die niederlandische Einwanderung in die nordfriesischen Gebiete brachteeinen ungeahnten, wirtschaftlichen und kulturellen Aufschwung (3) . Allein inEiderstedt sind vom hollandischen Kapitalisten und Unternehmer Johann ClausenRollwagen von 1610-1614 sieben (!) neue Koge eingedeicht worden. Auch inStapelholm im Gebiete der Treene- und Sorgeniederung, in der BottschlooterNiederung und in der Gegend des Gotteskooges erhielten die Niederlander vonden Landesherren giinstige Octroys zur Eindeichung des Wattenmeeres. WeiteStrecken fruchtbaren Marschlandes sind so der Besiedlung erOffnet worden.

V. Pauls hebt treffend hervor, dass die personliche Initiative der Nieder-'ander Christian Becker, spater Burger von Friedrichstadt und Grossunternehmer,in Nordfriesland « durchaus grossunternehmerhafte Ziige » erkennen lasst.

In einer zwischen 1616 und 1620 entstandenen Denkschrift hat der Nieder-lander Christian Becker, spater Burger von Friedrichstadt und Grossunternehmer,bei mehreren Eindeichungen in Stapelholm die niederlandische Deichverfassungals technisches Vorbild der gottorfischen Landesregierung vor Augen gefuhrt (4) .

Es lernen die Friesen in Schleswig von den Niederlandern ein « neues, nachder Seeseite viel flacher auslaufendes Deichprofil » (5 ) kennen, das technischeinen bedeutenden Fortschrift gegeniiber « den steilen ,am Fuss durch Balken undBohlen versicherten Deichen » darstellt.

Grosse Bedeutung fur die WestkUste erlangten auch die von fiihrenden hol-landischen Familien Hamburgs begrundeten Eindeichungen in Nordfriesland. DenEhrenplatz nimmt die Familie Amsinck ein, die dem Amsinkhofe im Dorfe Man-

(1) Haustedt, Chronik von Bordelum, 1899, S. 210 ff.(2) Siehe das Corpus Slesvic. Bd. III, Abt I, vom Jahre 1799, Titelblatt.(3) Das Nahere bei E. George, Die wirtschaftlichen und ku l turellen Beziehungen

der Westkiiste Schleswig-Holsteins zu den Niedeilanden, in Nordelbingen I (1923)S. 242 ff, Eckermann, Die Eindeichungen siidlich von Husum, in Eiderstedt und Stapel-holm, in 'Zeitschrift der Gesellschaft fur Schleswig-holsteinische Geschichte, Bd. 23(1893) S. 39 ff, Volquart-Pauls, Die Entstehung des Deichgrafenamtes in Nordfriesland,Festschrift far Pappenheim (1931) S. 20 ff.

(4) Nach den Angaben von Volquart Pauls, aa.0. S. 26.(5) Vgl. Volquart Pauls a.a.0. S. 21.

41

Page 44: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

deren, Provinz Overyssel in Holland entstammt. Bis zum Ende des 19. Jahr-hunderts wohnten auf diesem Hofe Trager des Namens Amsinck. Wahrschemlichwaren die Bewohner dieses Hofes Lehensleute des Grafen von Bentheim (1).Bereits urn 1580 ist ein Amsinck Biirgermeister in Zwolle in Holland (geb. 1518,t 1590) gewesen. Ein Wilhelm Amsinck, geb. in Deventer urn 1542, t 1618in Hamburg, fliichtete seines evangelischen Glaubens wegen urn 1576 aus denNiederlanden nach Hamburg. Er muss es sehr rasch zu Ansehen gebracht haben,denn er wurde bald Kirchengeschworener von St. Petri, Vorsteher des Waisen-hauses und Mitbegrunder der niederlandischen Armenkasse und des nach hollan-dischem Vorbilde erbauten Werk-. und Zuchthauses zu Hamburg. Dieser Amsinckstarb im Jahre 1625 in Billwarder.

Sein Sohn Arnold hat mit seinem Bruder Rudolf 1624 von dem Landesherrnvon Schleswig-Holstein einen sehr giinstigen Octroy iiber einen grossen Teil derInsel Nordstrand erworben. Die beiden Amsincks liessen die Insel eindeichen.Ueber 200.000 Thaler wurden in dieses gewaltige Werk hineingesteckt (2) , dassind 700.000 Mark Banko, gleich ungefahr 1 Million Goldmark. Ein schweresUngluck traf aber 1634 die Insel und die Familie Amsinck. Diese gewaltigeSturmflut vernichtete auf Nordstrand 1332 Hauser und 6408 Menschenleben (3) ,wie in der Topographie von Schroder naher ausgefuhrt ist. Die Insel Nordstrandist im Jahre 1634 in verschiedene InEeln zerschlagen worden.

Die Rechtsverhaltnisse des Deichweséns werden durch diese Einwanderungvon Grund auf umgestaltet. l5er den Nordfriesen unbekannte « Deichgraf » wirdam Anfange des 17. Jahrhunderts im Anschluss an niederlandische Institutionenzur Rezeption gebracht. Wahrend bisher die Unterhaltung der Deiche durchSelbstverwaltung der Gemeinden und Genossenschaften durchgefuhrt wurde, istnunmehr durch die Landesherrschaft die mittlere Verwaltungsinstanz des « Deich-grafen » eingefuhrt worden. Ihm wurde das Deichwesen der einzelnen Landschaften,so von Eiderstedt, Nordstrand oder des Marschgebietes von Tondern unterstellt (4).Als Generaldeichgraf fur das weite Gebiet von der Eider bis nach Tondern wurdeder schon oben genannte Hollander Johann Clausen Rollwagen bestellt. Im Jahre1608 in dieses Amt eingesetzt, wurde die Bestallung 1610 und 1616 wiederholtund 1616 auf den Sohn Claus Johann iibertragen. Auch das Deichrecht ist vonGrund auf umgebildet worden. Die noch von Volquart Pauls im Anschluss anJ. Gierke (5) vertretene Meinung, dass bereits um 1500 fur Nordstrand eineSammlung eines Privatmannes im « Spadelandrechte » das Deichrecht iiberlieferthatte, ist nach den neuesten Untersuchungen unhaltbar. Das Spadelandrecht ist nachJacoby (6) nicht die Sammlung eines Privatmannes, sondern auf Anordnung desHerzogs Johann vom 21. Juli 1556 durch eine Kommission von 17 Fachleuten

(1) Vgl. das Hamburger Handbuch burgerlicher Familien, Bd. 18 (1910).(2) Dazu L. Haustedt a.a.0. S. 210 ff.(3) Oben unter I.(4) Hierzu insbesondere Volquart Pauls a.a.0. S. 28 ff.(5) J. Gierke, Die Geschichte des deutschen Deichrechts I (1901), Volquart Paula

a.a.0. S. 29.(6) Jacoby, Herzog Johann der Aeltere von Schleswig-Holstein und die Abfassung

des Spadelandrechts, Zeitschrift der Savignystiftung, germ. Abt. Bd. 55 (1935) S. 263 ff.

42

Page 45: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

verfasst und im Jahre 1557 abgeliefert worden. Das Spadelandrecht ist die Haupt-quelle des Deichrechtes fur Nordfriesland. Bisher nur in der hochdeutschenFassung verOffentlicht, ist es nunmehr auch in niederdeutscher Ausgabe (1) ediert.Weiter sind zu nennen die Deichordnung von 1619 fur das Amt Tondern und dieOrdnung des Deichwesens fur die Landschaft Stapelholm an der Eider vom Jahre1625. Da schon 1510 Herzog Friedrich Niederlander als Deichmeister kommenliess, ist es mOglich, dass die von ihnen stammenden Erfahrungen und Kenntnisseauch diese Rechtsquellen mit beeinflusst haben.

So stehen wir dankbar diesen grossen Zeiten gegeniiber, in denen durch dasZusammenarbeiten der Nordfriesen, Niederlander und Holsteiner dem Watten-meere wertvolle Landschaften abgerungen wurden. Die durch die grosse Sturmflutdes Jahres 1634 geschlagenen Wunden sind noch nicht vollig ausgeheilt. Aber imAnschlusse an die moderne Technik wird nun, ahnlich wie Holland, der Versuchgemacht, die vom Meere verschlungenen Gebiete in Nord-Schleswig wieder zuriick-zugewinnen. Die durch den Einsatz des Arbeitsdienstes dem Wattenmeereentrissenen neuen Polders oder Kiige sind ein Beispiel fur diesen unentwegtenWiederaufbauwillen im Nordseegebiete.

Bespreking :

Prof. F. L. Ganshof : In dien tijd kon nog geen spraak zijn van Nisjnij-Nowgorodmaar wel van Nowgorod.

Prof. Haff : Ja, natuurlijk.

(1) Vgl. die Ausgabe von Feikes, a.a.0. S. 194-201 und S. 21 ff.

43

Page 46: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING III

MODERNE GESCHIEDENIS

Als voorzitter trad op Dr. L. van der Essen.Als ondervoorzitter Dr. E. Lousse.Als secretaris fungeerde Drs J. Scheerders.Er was een zeer talrijke opkomst.Algemeen onderwerp : De Vrijheidsstrijd in de 16 e eeuw.

DE MOTIEVEN VAN DEN OPSTAND EN DE OMSTANDIG-HEDEN VAN DE SCHEIDING

door

Dr. Enno VAN GELDER, Den Haag.

« De motieven van den Opstand en de omstandigheden van de Scheiding »in de jaren tusschen 1 560 en 1 580. De oude voorstelling, zoowel van Fruin alsvan Pirenne, is, dat het verzet tegen Spanje allereerst een nationaal verzet zou zijngeweest. Ook prof. Geyl sluit zich daarbij aan. De godsdienstige beweging zouondergeschikt of dienstbaar aan den « nationalen » strijd zijn. Die voorstelling isen principieel onjuist en praktisch onhoudbaar. Nationaal gevoel in den zin vangevoel van saamhoorigheid en verwantschap en van tegenstelling met anderenontbrak hier bijna geheel. Het verzet ging tegen de centralisatiepolitiek der regeeringen tegen de eer en de alleenheerschappij der Kerk. Ook na 1 5 79, na vele jarenvan gedeeld lief en leed, was het nationale gevoel er niet. Het bestond alleen bijden hoogen adel en de hooge ambtenaren, die juist in dienst stonden van de regee-ring, die bestreden werd. Alleen de Prins zag het grootere geheel en hij is in ditopzicht teleurgesteld. Filips lette trouwens ook niet uitsluitend op Spaanschebelangen ; nooit is er Nederlandsch geld naar Spanje gezonden, wel omgekeerd.De Spaansche troepen stonden onder Nederlandsche hoofdofficieren.

Praktisch is de oude stelling onaanvaardbaar, want de gebeurtenissen passendaarin niet. Het jaar 1565 is het scheidingsjaar : daarvOOr was er verzet in deregeeringskringen zelf, daarna werd het opstand en deed het kerkelijk-godsdienstigeelement zijn intrede. Ook in 1572 was er geen volksopstand, maar in- elk gewest,in elke stad won een partij het en deze dwong de tegenstanders tot capitulatie ofde vlucht geheel gelijk men in 1 566 en 67 had beproefd. De Geuzen voerdendadelijk in de veroverde stad de Hervorming in. De Pacificatie was niet andersdan een vrede, zooals die in Frankrijk tusschen Katholieken en Hugenoten geslotenwerd, maar geen verbond tegen Spanje. Tegenstanders en voorstanders van hetcentrale gezag wogen tegen elkaar op, de strijd was in wezen een godsdienstoorlog,niet : een nationale strijd, verstoord door godsdienststrijd. Het was zoo weinignationaal, dat juist de leden van den 1aad van State, het eenheidslichaam, in 1576

44

Page 47: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

werden gevangen gezet. Zelfs bij de afzwering wordt het argument van het vreemde,Spaansche gezag niet gehoord.

Bij deze opvatting moet ons zedelijk oordeel gewijzigd worden ; we mogende strijdenden niet splitsen in vrijheidshelden en lafhartigen of halven (Egmonden zooveel anderen) ) , maar in radicalen en gematigden, die de vraag : « is geweldveroorloofd of is men aan het wettig gezag gehoorzaamheid verschuldigd »,verschillend beantwoorden. Zoowel in 1567 als in 1577-79 mislukte de opstandniet door particularisme of verraad, maar doordat de groote meerderheid of nietmet de nieuwe denkbeelden der radicalen mee wil gaan of niet tegen het wettiggezag van vorst en kerk in verzet wil komen. De meest heftigen of vooruitstrevendenzetten den strijd tot het uiterste door, maar slagen slechts in een deel der Neder-landen, van daar de scheiding tusschen Noord en Zuid.

JACOB VAN WESENBEKE IN DEN 16n EEUWSCHEN STRIJD

door

Dr. Pr. VAN ROOSBROEK, Antwerpen.

De historiografie richt al te sterk de aandacht op figuren als een Willemvan Oranje, een Alva, een Marnix van St. Aldegonde : men rekent hierbij nietop de ontzaglijke diensten in den 1 6e eeuwschen strijd geleverd door figuren vantweeden rang; men schakelt doorgaans « les menus riens » niet naar waarde in hetgroote gebeuren in. Burgemeesters, pensionarissen van groote steden in Vlaanderen,in het Brabantsche hebben de ontwikkeling van het gebeuren sterk beinvloed :meer dan een groot man is door de politiek van deze steden voortgestuwd geworden.Antoon van Lalaing, Lodewijk van Nassau, Antoon van Stralen, eindelijk Jacobvan Wesenbeke, stadspensionaris van Antwerpen. Over dezen Antwerpsche figuurwillen wij heden enkele woorden zeggen : zoon van den Antwerpschen stads-sekretaris wordt hij al spoedig in het administratieve raderwerk opgenomen, enna het sekretarisschap, verheven tot den belangrijken post van pensionaris.

Zijn werkterrein omvat ab 1550 de verdediging en de waarneming van destedelijke belangen op alle gebied : zoo in zake ekonomische onderhandelingen,als politieke besprekingen ; zoo voor wat betreft de betrekkingen tot omgevendelanden ,als bij de onrust over het voortverspreiden van de « nieuwe religie » : inalle zaken is het oordeel van den pensionaris van het hoogste belang ; de kwestiesworden door hem ingestudeerd ; de « usagien en costuymen » van de stede wordennagepluis...

Op dit gebied biedt een stad als Antwerpen — in dezen tijd — ruimegelegenheid tot intens werk : geen probleem rijst in deze periode op of we zienJacob van Wesenbeke in het geweer : besprekingen met Engeland, onderhande-lingen met de Duitsche kooplieden ; bezoeken aan de regente om te onderhandelenover de inquisitie... eindelijk de reis naar Spanje om Antwerpen van de inquisitieen van een bisschopszetel te bevrijden.

45

Page 48: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Waar de belangen van de opstandelingen moeten gediend worden is vanWesenbeke vooraan : nooit evenwel zien wij den man in een vergadering vanCalvinisten, waardoor hij zou worden gekompromitteerd.

Aldus komt het jaar 1566 het beruchte Wonderjaar, tijdens hetwelk vanWesenbeke de voile maat van zijn kracht wijdt aan de verdediging van de stadtegen alle inmenging van de regente... maar hierdoor juist aan de ontwikkelingvan het Calvinisme bevordert.

Van Wesenbeke is met den prins van Oranje gevlucht : spijts de duistere lief-desgeschiedenissen die hem in het Rijnland tot moorddadige plannen brengen, blij fthij in dienst van Oranje : hij bevordert de militaire plannen van den prins : wij wetenhoe een groot deel van Oranje's voorbereidingen in het Hollandsche door vanWesenbeke is gebeurd ; hoe deze vermoedelijk ook aan de aanslagen in het Bra-bantsche niet vreemd is ! Bovendien is hij de propagandist van den prins : velepampletten, waarschouwingen enz. zijn van zijn hand ; hij werkte mede aan deJustifikatie van den prins van Oranje (1568) en heeft nog menig ander verdedi-gingsschrift op zijn aktief (de « Defense » van Antoon van Stralen en van andereheeren ? ) Maar ook naar den historikus van Wesenbeke gaat onze aandacht.Naast een Justificatie van zijn gedrag bezitten wij van hem nog een reeks vanaanteekeningen, « Memoires » over de gebeurtenissen tot het jaar 1566; wij wetenhoe hij de bedoeling had drie bundels hieraan te wijden, en dat hij het tweede deelbeslist heeft geschreven !

Aan te merken is, dat de historiografische produktie van Jacob van Wesen-beke beslist waarde heeft : vergelijkingen laten ons toe de betrouwbaarheid ervante erkennen ; zijn memoires werden o.a. opgemaakt aan de hand van dokumenten,die de pensionaris, als zijn bezit, in betalingschap medenam.

Vermoedelijk rond 1574 moet de Antwerpsche balling — thans in hetHollandsche steeds als ijverig agent van Oranje — gestorven zijn.

Een figuur die in het voorgebeuren van den Nederlandschen opstand tot1572 een groote rol heeft gespeeld.

Bespreking :

Dr. Van Roosbroeck meent, aan de hand van een citaat uit de geschriften vanJacob van Wesembeke en tevens verwijzend naar de << Correspondance de Granvelle >>,dat de nationale anti-spaansche gedachte wel van 't begin of aanwezig was.

DE VELDTOCHT VAN VLAANDEREN VAN 1644GRAAF ERNST ISENBURG

TEGEN PRINS FREDERIK-HENDRIK

door

Dr. EGGEN VAN TERLAN, Langenselbold.

Deze veldtocht schijnt ons belangrijk genoeg uit historisch- en strategischoogpunt om afzonderlijk te worden bestudeerd. Niet dat deze veldtocht uit het

46

Page 49: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

verband der algemeene gebeurtenissen en uit het raam van den Tachtigjarigenoorlog is te lichten, maar hij vomit in zekeren zin een geheel op zich zelf, zoodateen beperkt onderzoek mogelijk is.

Zeker, in onze geschiedboeken van Noord en Zuid is deze veldtocht vermeld,maar zoo terloops, met eenige lijnen, zonder nadere details of critische waar-deering. Nochtans deze veldtocht vertoont eenige bijzonderheden, die hemwaardig maken nauwkeuriger te worden bestudeerd. Zijn beteekenis ligt in degevaarlijke gevolgen die het verlies van Sas-van-Gent na zich kon slepen, gevolgenrdie door Frederk-Hendrik, waarschijnlijk opzettelijk niet werden getrokken, endie ongetwijfeld de definitieve verdeeling der Zuidelijke Nederlanden tusschenFrankrijk en Holland hadden teweeg gebracht.

Voor den veldtocht in het kort te schetsen, laten we eerst de beide tegen-strevers onderzoeken.

Van Staatsche zijde commandeert prins Frederik-Hendrik, stadhouder derVereenigde Provincien sedert 1625 (1), na den dood van zijn half-broeder, prinsMaurits. Zijn rol en beteekenis zijn te bekend om erbij stil te staan. Bekend doorzijn militaire talent was zijn hof en zijn Leger het centrum der militaire opleidingvan dien tijd. Bij den veldtocht in Vlaanderen is prins Frederik-Hendrik, evenalsgraaf Isenburg, zestig jaar, en had de verovering van 's Hertogenbosch, Wezel,Maastricht, Breda, Rijnberg en Schenkenschans achter den rug.

Van Spaansche zijde commandeert graaf Ernst van Isenburg. Hij is buiten-gewoon weinig of niet bekend. Bijna nergens hebben we zijn naam vermeldgevonden, ofschoon hij bijna zijn gansche leven in de Nederlanden heeft door-gebracht en aan het hoofd stond van den Raad van Financien, lid van den Raadvan State, gouverneur van Artois en Namen was en een zekere rol, niet zonderverdienste hier heeft gespeeld. Zijn prachtige graftombe in de 0. L. V. kapelder Ste Goedelekerk te Brussel (juist deze die open is voor het publiek) is zoowelde hsitorici als de kunstenaars onbekend. Zelfs in de « Biographie nationale deBelgique », waar zooveel vreemdelingen in voorkomen, die van mindere of genebeteekenis voor ons land waren, zoekt men tevergeefs zijn naam. En in de « Deut-sche Biographie » wordt hij aanzien als een Nederlander en komt er ook niet invoor ! En nochtans is graaf Ernst Isenburg wel een vermelding waard.

Zoon van graaf Salentin V von Isenburg, keurvorst en aartsbisschop vanKeulen (2) , 1567-1577, was Ernst als tweede zoon geboren in 1584. Salentinwas een trouw aanhanger van den koning van Spanje, had in 1577 geresigneerdom met Wilhelmine Antoinette, prinses van Arenberg (3) te trouwen, om zijnstam niet te zien uitsterven. Ernst stond eerst in keizerlijken dienst en schijnt inHongarije te hebben gediend (4) ; eerst later kwam hij in Spaanschen dienst.

(1) Zie P. J. Blok : Frederik-Hendrik, Leiden, 19(2) Over Salentin : G. Simon : Geschichte des reischsstandigen Hauses Ysenburg

and Budingen, 3 vol. 8°, Francfort, 1868; Green van Prinsterer : Archives de la maisond'Orange-Nassau, Leyde, 1839, 8°, 1. IV, pass.; 1. VI; Khevenhiller : Annales Ferdi-nandei, Leipzig, 1736, fol. III, p. 1001; P. J. Blok : Geschiedenis van het Nederl. Volk,3e ed. Leyde, 1929, III, p. 322.

3 0 P. Cherubin de Renaix (E. de Keyser) : Chares de Ligne, prince d'Arenberget Anne de Groy, princesse de Chimay, duch. d'Arschot, 2 vol. fol. Bruxelles 1922.

(4) Relations vdritabes, Bruxeles, 7 juin 1664.

47

Page 50: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

In 1 622 neemt hij als colonel deel aan den Julikschen veldtocht onder Spinola.Hetzelfde jaar is hij in den slag van Hoechst en commandeert er de artillerie ;ook te Fleurus tegen de beruchte Ernst Mansfeld en Christiaan van Brunswijk.Ofschoon het regiment Isenburg zich aldaar door zijn dapperheid onderscheidde,was Fleurus geen besliste zege voor Gordova, die niet kon verhinderen dat de beidecondottiereri zich dwars door het land sloegen en prins Maurits te Bergen op Zoommet hun troepen konden vervoegen. In 1625 is Isenburg bij het beleg van Bredaen commandeert een der vier beleberingslegers ( 1 ) . Nog hetzelfde jaar huwthij zijn eerste vrouw, een nicht, prinses Caroline van Arenberg (2) , en door dithuwelijk is hij ingeburgerd in de hoogste families van het land, en tot het eindvan zijn 'even zal graaf Ernst de beste betrekkingen met de Arenbergs onder-houden. Vijf jaar later verloor hij zijn vrouw, zonder kinderen.

Lang bleef hij niet weduwnaar, want, zeer waarschijnlijk, reeds op heteind van hetzelfde jaar, huwt hij, 46 jaar oud de zestienjarige prinses Anna-Mariavon Hohenzolern-Hechingen. Veel geluk mocht hij echter bij zijn tweede vrouwniet beleven en na korte jaren verdween zijn vrouw van uit zijn paleis van Keulen,Unter fetten Hennen, met een Fransch avonturier Massaube. Deze gebeurteissenzijn ons bekend door een verhaal van Tallemant des Reaux, de St-Simon (zonderhet talent van dezen) van Lodewijk XIII, en vooral door een der eerste Franscheromans, « La Comtesse d'Isembourg » van Madame de Salies, verschenen te Parijsin 168 (3).

Zeer hoog aangeschreven bij het Brusselsche hof was hij « gentilhomme dela Chambre » van aartshertog Albertus en draagt het lijk bij zijn praalbegra-ving (4).

Dapper generaal commandeert hij den rechter vleugel te Rocroy. Zijnprachtvolle charge aan het hoofd der Elzasser cavalerie jaagt den Franschenlinkervleugel onder maarschalk de la Meulleraye uiteen, doch later werd hij mee-gesleept in de algemeene nederlaag der Spanjaarden onder den onbekwamen Melo.Zeer zwaar gekwetst werd Isenburg alleen door den moed zijner ruiters van denzekeren dood gered, en zoo sterk was de energie van dien man, dat hij te paard,onder geweldige pijnen en bloedverlies, nog denzelfden avond Charleville bereikte.In zijn merkwaardig boek over Conde heeft de hertog van Aumale aan het roemrijkdeel van graaf Ernst hulde gebracht (5) .

Zeer waarschijnlijk was het aan dit wapenfeit te danken dat Isenburg hetvolgend jaar het oppercommando over de Spaansche troepen tegen de Hollandersbekwam.

Het plan der geallieerden was de Spanjaarden in de Nederlanden op tweefronten aan te vallen, de Franschen onder den hertog van Orleans stelden zich

(1) Herman Hugo : Le siege de la ville de Breda... Anvers, Plantin, 1631, fol.(2) P. Fredegand d'Anvers (Callaey) : Etudes sur le P. Charles d'Arenberg,

Paris, Rome, 1919 pass.(3) Revue de litterature comparee, Paris, Nov. 1936.(4) Isenburg is duidelijk te erkennen, N; 16 : Pompa funebris... Alberti... Jac.

Franquart... sript. E. Puteano, Brux. 1623, fol. obl.(5) Duc d'Aumale : IV, 50, 6386, III,

128, 506.

48

Page 51: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

ten doel de verovering van Grevelingen, en de Staatschen zouden in het Noordenvan Vlaanderen vallen.

Isenburg bleef vrij lang in de onwetendheid van Frederik-Hendrik's plan ;wel liep het gerucht dat de stadhouder het had op Sas-van-Gent, maar gedurendeden ganschen Juli bleef de prins te Maldeghem, van waar hij Brugge bedreigdeen langs de kust de hand aan de Franschen te reiken.

Onder deze omstandigheden en over weinig troepen beschikkend was Isenburgwel verplicht een gedeelte van zijn leger langs de vaart van Gent naar Bruggete leggen en aldus de verdediging langs de vaart van Gent naar Sas te verzwakken.Plots, door allerlei marschen, contramarschen en schijndemonstraties gelukt hetFrederik-Hendrik, door een nachtelijke geheime marsch een gedeelte van zijn legerover den vaart van Sas te brengen, voor dat Isenburg zelfs de materieele tijd heeftom den veel langeren weg over Gent te nemen. Dadelijk wordt de circonvallatievan Sas begonnen en toen Isenburg opdaagt is het te laat. Sas is zoo sterk omsingelddat Been ontzet mogelijk is. Na verschillende krijgsraden onder den gouverneur-generaal dou Francisco de Melo wordt Isenburg bevel gegeven naar Gent terugte trekken en het Land van Waas te dekken. Sas capituleert weldra, 5 Sept. 1644.

Het was een zwaar verlies, want Sas was een sterke positie. Gent hechttehet grootste belang dat Sas in het bezit der Spanjaarden bleef, daar het dehandelsweg te water langs de vaart van Gent naar de Schelde beheerschtte.Van strategisch standpunt was Sas de sleutelpositie van Vlaanderen : wie meesterwas van Sas kon Gent doodelijk treffen en met Gent gansch Vlaanderen.

Maar was Sas te redden ? In de correspondentie van Constantijn Huyghenskomt een brief voor aan de princes Amalia van Oranje (Assen, 6 Sept. 1644)waarin het volgende voorkomt : « Le gouverneur (de Sas) don Andres de Praday Muxien, vieillard de fort bonne mine et tres civil a un chascun, a dit a quelqu'un,que ce n'est pas luy qui a perdu le Sas, mais le conte d'Ysenburg pour avoir retireson monde vers Bruges, mesprisant les advis qu'il luy avoit tant donnez, que quelquemine que fit le prince d'Oranje d'en vouloir a ce quartier la, it ne buttoit que versicy » (1).

Ongetwijfeld is dit bericht juist, maar toch dient die uitlating van dencapituleerenden gouverneur van Sas met zeer veel omzichtigheid te warden aan-genomen. Sas had meer dan voldoende munitie en levensmiddelen toen het zich aanFrederik-Hendrik overgaf en moest don Andres wel weten dat hij rekenschap zoumoeten geven aan den opperbevelhebber Isenburg. Hij schoof dus van nu of dechuld op zijn chef, zonder wiens voorkennis hij stad overgaf. Terecht woedend

over het gedrag van den gouverneur liet Isenburg de aftrekkende troepen, afge-zonderd in een weide kampeeren en trachtte don Andres voor een krijgsraad tebrengen (2) .

Maar afgezien van die woorden van den Sasschen gouverneur, zijn er grootefouten door Isenburg gedaan en kan men hem het verlies van deze sterke positie

(1) De briefwisseling van C. Huyghens, uitg. J. Worp (R. G. P. 19) 's Graven-hage, 1913; in-4°, IL p. 64, N. 3744.

(2) J. A. Vincart : Relations des campagnes de 1644 et 1646, esp.-fr. ed. Henrard(Coll. Wm. hist. belg.), Brux., 1879, pp. 132, 133.

49

Page 52: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

loeschrijven? We hebben in onze lezing onderzocht over welke troepen hijbeschikte, hoe hij aan don Francisco de Melo een aantal der beste tropen moestafstaan ; hoe de tucht in het leger te wenschen liet ; hoe weinig Isenburg meesteris van zijn strategisch plan ; hoe de goeverneur-generaal steeds tusschenkomt,krijgsraden voorzit en eindelijk den terugtocht beveelt. Verder bezit Isenburg overgeen sloepen of schepen om zoo niet de landing tegen te kunnen houden, ten minsteden Austria-polder te verdedigen. Isenburg blij ft steeds op het defensief, omdathij niet sterk genoeg is tegen het weluitgeruste en van artillerie voorziene Staatscheleger. Isenburg was een te moedig man om het defensief te kiezen, dan als hetniet anders kon. Spanje is reeds zoo verzwakt ' dat Naar taktiek is te redden watte redden is en het minimum te verliezen. Graaf Ernst Isenburg kan noch hetverwijt van onbekwaamheid noch gebrek aan waakzaamheid worden gedaan :zijn krachten waren te zwak om Sas te redden.

50

Page 53: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING IV

KLASSIEKE PHILOLOGIE

Voorzitter was Prof. Dr. J. Cochez.Ondervoorzitter Prof. Dr. R. van Pottelbergh.1 e secretaris : H. G. Halsberghe.2e secretaris : H. J. Ravoet.Al de lezingen werden door een dertigtal toehoorders bijgewoond.Het referaat van Dr. N. van der Biest ging niet door.Algemeen onderwerp : De Romeinsche instellingen in den Keizertijd.

NIEUWE ASPEKTEN IN DE POLITIEK VAN DE KEIZERSDER JULIO-CLAUDISCHE DYNASTIE TEGENOVER DEN

ROMEINSCHEN SENAAT

door

Dr. S. J. DE LAET, Aalst.

Door een prosopagraphische studie over de samenstelling van den RomeinschenSenaat onder de Julio-Claudische dynastie, konden we zekere nieuwe resultatenbereiken nopens de politiek van de eerste keizers tegenover deze hooge vergadering.We vermelden hier bondig de meest interessante dezer uitslagen.

***

I. Patriciers, nobiles en homines novi.In den Senaat steunde Augustus zich vooral op het patriciaat dat hij begun--

stigde op veelerlei manieren. Onder zijn regeering was de invloed door het patriciaatin den Senaat uitgeoefend, veel grooter dan deze van de plebejische nobilitas,terwijl de homines novi bijna nooit tot een hoog ambt geraakten.

De toestand was geheel anders onder Tiberius en Caligula. Deze beidekeizers bekampten den invloed van den ouden adel (patriciaat en nobilitas), ensteunden vooral op homines novi. De patriciers verminderden in aantal en huninvloed ging te loor.

Claudius reageerde tegen deze houding van zijn voorgangers, doch zijnpoging om de invloed van het patriciaat te versterken, had geen blijvende resultaten ;immers op het einde van de regeering van Nero was het patriciaat bijna geheeluitgestorven en beschikte over niet den geringsten invloed meer.

II. Senatoren nit de provincies afkomstig.Onder Augustus en Tiberius vinden we slechts een paar Galliers en Span-.

jaarden als lid van den Senaat. Ook onder Claudius bleef hun aantal zeer gering.

51

Page 54: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Van de inwoners van Gallia Lugdunensis, die door Claudius in den Senaat werdengeadlecteerd (cf. 1 table de Lyon ») ), werd geen spoor (ook niet onder latereregeeringen) teruggevonden, zoodat we meenen dat deze vermaarde redevoeringvan Claudius praktisch zonder resultaten bleef.

Onder Nero deden plots (misschien dank zij den invloed van Seneca (1)veel senatoren afkomstig uit Spanje en uit Gallia Narbonensis hun intrede in denSenaat. Onder geen enkele andere keizer (ook niet van lateren tijd) waren erzooveel Westersche provincialen lid van den Senaat.

HI. De benoeming der provinciegoeverenurs.Ten opzichte van de provinciegoeverneurs nam Augustus een zeer konstitu-

tionneele houding aan : de proconsuls werden door 't lot en voor een jaar aange-duid ; de legati Augusti pro praetore bleven twee of drie jaar in ambt. Integendeelgreep Tiberius in het benoemen van de proconsuls in, die nu meestal verschillendejaren in funktie bleven. Ook de legati Augusti pro praetore bleven veel langer indienst dan onder Augustus. We staan hier voor een eerste poging om de provincie-goeverneurs te veranderen van magistraten, zooals onder de Republiek, in funk-tionarissen, zooals dit het geval zal worden onder den Bas-Empire. Tiberius wasonder dit opzicht zijn tijd veel te voor. Daarom is het begrijpelijk dat Caligula,Claudius en Nero deze politiek van Tiberius lieten varen en terugkeeerden naardeze van Augustus.

IV. De keizers en de senatoriale oppositie.Na beknopt en analytisch alle gevallen nagegaan te hebben, waar senatoren

wegens majestas of perduellio in botsing kwamen met de keizers, konden wevaststellen dat de zgn. « clementia » van Augustus door de feiten niet bevestigdwordt. Integendeel werd de « Terreur » van Tiberius' regeering door de oudegeschiedschrijvers zeer overdreven. De houding van Tiberius was dikwijls milderdan deze van Augustus, en zijn opvolgers traden zonder twijfel veel drastischer op.

***

Dit zijn, beknopt, de belangrijkste uitslagen van onze studie, dank zij dewelkewe de politiek der eerste Romeinsche keizers, en vooral deze van Tiberius, opeen nieuwe manier konden belichten.

liespreking :

Dr. I. Rombaut : Is de plotselinge toename van invloed der Westerlingen (vooralSpanjaarden) niet te wijten tijdens de regeering van Nero aan de tegenwoordigheidvan een Senecca, Lucanus, Petronius e.a.?

Antwoord : Als eenige oorzaak had spreker een cult.-econom. aangegeven, dochneemt de mogelijkheid aan dat er in die richting een oplossing te vinden is. De rolvan Senecca zou moeten worden opgediept.

(1) Het was dank een tusschenkomst van Dr. L. Rombaut (Antwerpen), na onzelezing gedurende het Congres, dat we op de gedachte van Seneca's invloed kwamen.Vriend Dr. Rombaut ontvange hier onzen hartelijksten dank!

52

Page 55: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

DE SAMENSTELLING VAN DEN ROMEINSCHEN SENAAT

door

Dr. P. LAMBRECHTS, Gent.

Spreker stuurde Been samenvatting. We geven deze verschenen in « Weten-schap in Vlaanderen », Maart 1938.

1. — 2de eeuw : van Hadriaan tot Cominodus ( 1 ) .2. — 3de eeuw : van Septimius Severus tot Diocleiiaan.

1. 2de eeuw.Van groot belang is hier het bewijs aangebracht dat in deze eeuw begint

de beweging die hierin bestaat dat de provincialen stilaan de Italiaansche familiesuit den Senaat verdringen.

Het voordringen van Orientalen en Afrikanen ten nadeele van Spanjaardenen Galliers wordt onomstootbaar vastgelegd. Nieuwe inzichten in de politiek vanTrajaan worden in dit werk voorgebracht. Verder wordt gehandeld over hetpatriciaat, bizonderheden over de senatoriale loopbaan, enz.

2. 3de eeuw:Naast het probleem van de vertegenwoordiging van Italianen en provincialen,

zijn in dit werk nog andere problemen, o.a. de verhouding van senatoriale standen ridderstand — met de vele vraagstukken die zich in dit overgangstijdperk aandit probleem vastknoopen — behandeld.

Bespreking :

De Heer Quispei : Mag de statistische methode zoo betrouwvol worden toegepastom het percentage aan te duiden van de vertegenwoordiging der senatoren in de senaat?

Kan een westerling in de senaat niet van meer belang zijn dan twaalf oosterlingen?Antwoord : Het aantal senatoren onder ieder keizer, dat gekend is, laat toe zeer

algemeene besluiten te trekken. Ongeveer een zevende der senatoren is gekend. Daar.door kan men een op en afgaan van invloeden van Oosterlingen en Westerlingennagaan. Het aantal der Oosterlingen groeit voortdurend, dus is zulke conclusie toege-.laten. De recente opgravingen in het Oosten komen de besluiten staven. De senatorendie we niet kennen zijn deze die het minste invloed hebben gehad.

Vanaf de lie eeuw is ieder Oosterling als individu veel meer belangrijker daneen Westerling; b.v. : Marcus Pompeianus, de twee schoonzonen van Marcus Aurelius.

1) Zie voor dit 1 e deel : Rijksuniversiteit te Gent. Werken uitgegeven door deFaculteit van de Wijsbegeerten en Letteren, 79e aflevering : Pierre Lambrechts, Sacomposition du Senat Romain de l'accession au trove d'Hadrien a la mort de Commode(117-192), 1936.

53

Page 56: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

DE SENAAT VAN ROME IN DE IVe EEUW N. CHR.

door

C. SCHUURMANS, Leuven.

Slechts enkele uitzichten van dit vraagstuk kunnen hier behandeld worden.

I. Algemeen Kenmerk van den Senaat in de IVe eeuw.De periode welke zich uitstrekt van de regeering van Diokletianus tot ongeveer

het einde der IVe eeuw is voor den senaat van het Westrijk een tijdperk vanovergang en ontwikkeling.

Men treft er verschillende soorten leden aan :1) de zonen van senatoren, op voorwaarde dat zij de praetuur bekleeden,

tenzij hun vrijstelling hiervan toegestaan wordt door den Keizer (adlectio) ) ;2) de hoogere ambtenaren welke uit hoof de van hun bediening de waardig-.

heid van senator verkrijgen. In den loop der eeuw vermeerdert hun aantal inaanzienlijke mate. Deze hoogere ambten worden op den duur in feite door dearistocratie (clarissimi) gemonopoliseerd ;

3) sommige mindere beambten, die de senatoriale waardigheid ontvingenals belooning voor een lange loopbaan in de keizerlijke administratie.

N. B. - Voor de ambtenaren, zoowel de hoogere als de mindere, gold deadlectio als algemeene regel.

II. Het aantal senatoren tijdens de periode 284-400 n. Ch.Doorheen gansch het Principaat bleef het getal 600 behouden, zooals dit

door Augustus was vastgesteld.Vanaf Diokletianus kan er aan Been bepaald getal meer vastgehouden

worden. Het aantal senatoren gaat sterk toenemen.Dit gebeurt echter nog niet onmiddellijk. Diokletianus' regeering en de

daaropvolgende troebelen werkten veeleer in tegenovergestelde richting.Constantinus de Groote deed een beslissenden stap in de richting van de

vermeerdering door het opnemen van curiales in den Senaat en door het tot standbrengen van nieuwe ambten welke de senatoriale waardigheid met zich brachten.De oprichting van den senaat van Constantinopel had niet een massale vermin-dering van senatoren te Rome voor onmiddellijk gevolg.

In 359 was de getalsterkte van den Westerschen senaat tot 2000 ledengestegen.

Bij het keerpunt der IV e en Ve eeuw omvatte hij minstens 3000 theoretischeleden.

Want de gewone zittingen werden niet talrijk bijgewoond. Hoewel het aantalleden gedurig vermeerderde, moest het minimum aanwezigen, vereischt om eengeldig besluit te treffen, voortdurend verlaagd worden.

III. De herkomst deter senatoren.De Italische senatoren blijken ongeveer de helft der vergadering te vormen.

54

Page 57: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

De Oosterlingen vormen 12 % en verminderen tegen het einde der IV e eeuw(invloed van den senaat van Constantinopel), terwijl de Galliers (10 %) daneen belangrijke rol beginners to spelen.

IV. De cursus der hoogere ambtenaren en de verhouding tusschen den Senaat vanRome en dezen van het Oosten.Alhoewel sinds 359 beide vergaderingen op gelijken voet stonden, merken

we dat het lidmaatschap van den Westerschen senaat hooger aangeschreven stond,hetgeen ook door Themistius wordt aangestipt.

V. De senaat en de godsdienstige strijd in de iVe eeuw.De invloed van den senaat laat zich o.m. gelden inzake benoemingen tot de

hoogere ambten.Onder Constantinus de Groote, Constantinus II, Constans, Magnentius en

Julianus, is de meerderheid der hoogere ambtenaren beslist heidensch ; onderValentinianus en Theodosius begint het overwicht der Kristene vertegenwoordiging.Na de kortstondige heidensche reactie onder Eugenius, volgt onder Honorius eenbijna systematische uitsluiting van heidenen uit de hoogere staatsbesturen.

De invloed welke het Heidendom langs de ambten kon uitoefenen is belang-rijker dan de enkele ophefmakende tusschenkomsten van den senaat als georgani-seerde vergadering.

VI. Waarin bestond het heidensch geloof van de toenmalige senatorenklas?'t Is niet meer het oude Grieksch-Romeinsche polytheisme. De Oostersche

mysteriegodsdiensten vormen nu het voornaamste element van hun belijdenis ; decultus van Sol invictus en vooral deze van Mithra tellen verschillende aanhangersonder de hoogwaardigheidsbekleeders. Merkwaardig is wel dat die cultussen welkeaanvankelijk onder het gewoon yolk hun aanhangers gingen aanwerven, nu onderde hooge aristocratie hun ijverigste verdedigers aantref fen. Misschien was dit eengewilde taktiek tegen het Kristendom gericht.

Bespreking :

Z. E. H. Kan. Prof. Dr. J. Cochez vroeg aan spreker of er onder de hoogeambtenaren en senatoren van deze periode geen volgelingen voorkwamen van denMithrascultus, waarop spreker antwoordde dat hij dit probleem niet had onderzocht.

55

Page 58: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

DE DECURIONEN VAN ANCYRA IN DE CORRESPONDENTIEVAN LIBANIUS

door

Dr. H. BOUCHERY, Mechelen.

De organisatie van het decurionaat in de W e eeuw is reeds het voorwerpgeweest van even ,,talrijke als degelijke studies. Deze berusten in hoofdzaak opgegevens geput uit documenten van juridischen en historischen aard. Men magechter verwachten dat ook zuiver litteraire teksten onze kennis van deze merk-.waardige instelling kunnen verrijken. Het onderzoek van Libanius' correspondentiebevestigt dit vermoeden. Zij leert ons inderdaad allerlei bijzonderheden, die wijslechts in zulk een « anecdotische » litteratuur kunnen aantref fen. Het belang ervanligt vooral hierin, dat zij ons toelaat een blik te wer den op het dagelijksche leven,den socialen, economischen en cultureelen toestand der decurionen, en menigeepisode uit de geschiedenis der laat-Romeinsche steden doet herleven.

Onder de correspondenten van Libanius nemen vooral de decurionen vanAncyra een belangrijke plaats in. Het is dus deze stad die we als vertrekpunt vanons onderzoek hebben uitgekozen, en het is ook over haar dat wij hier in hoofdzaakhandelen.

De gegevens die ons dergelijke correspondentie kan verschaf fen, kunnensamengevat onder drie rubrieken :

1) Gegevens van algemeenen aard. — De vergelijking van deze litteraireteksten met de juridische bronnen kan ons leeren in welke mate bepaalde wettenwerkelijk werden toegepast. Verder kunnen sommige zinspelingen in deze brievende interpretatie van een duisteren en dubbelzinmgen wettekst vergemakkelijken ende juiste beteekenis ervan nader bepalen. Ten slotte mag men ook verwachten erenkele details betreffende de organisatie van het decurionaat in aan te treffen, diedoor andere bronnen niet worden vermeld.

2) Gegevens betreffende een bepaalde categorie van decurionen. — Waarwij in deze brieven inlichtingen vinden aangaande den socialen en economischentoestand en het cultureele leven der municipale aristocratie, mogen wij nooit vergetendat Libanius slechts in betrekking stond met een bepaalde categoric van decurionen :de rijkste en ook de meest ontwikkelde. Slechts door een toevallige zinspelingvernemen wij ook iets over de levensvoorwaarden der overige klassen.

3) Gegevens betreffende bepaalde personen. — Door den aard der bronzelf die wij hier benuttigen, worden wij ingewijd in veel, louter persoonlijkeaangelegenheden : episoden uit het private en openbare leven van bepaalde per-sonages, processen, politieke twisten, familieveeten, pogingen om ambten te ver-werven, geheime kuiperijen, enzm. Dat alles heeft slechts betrekking op bepaaldeindividuen. Toch mogen wij het belang van deze gegevens niet onderschatten :zij laten ons toe door te dringen tot de geestesgesteldheid, de bekommeringen ende bezigheden van die menschen ; wij vinden er het gewone leven van iederen dagin terug, dat de juridische teksten, en meestal ook de historische, stilzwijgendvoorbijgaan. Een nauwkeurig en voorzichtig onderzoek van deze gegevens sluittrouwens geen verder strekkende conclusies uit.

56

Page 59: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Een eerste punt van algemeen belang is de leeftijd waarop de decurionenin den stadsraad werden opgenomen. Libanius' correspondentie schijnt er op tewijzen dat de wettelijke leeftijdsgrens niet werd in acht genomen als een decuriostierf voor zijn zoon den voor de intrede in de curia vereischten leeftijd had bereikt.

Verder is er het probleem der toelating der decurionen tot den Rijkssenaat.Een overzicht der wetgeving op dit gebied bewijst dat, van Constantinus totJulianus, steeds strengere maatregelen werden getrof fen om de decurionen te weren,daarna weer belangrijke toegevingen werden gedaan, die aanleiding gaven totnieuwe misbruiken en weer grootere strengheid noodzakelijk maakten. Voor deinterpretatie van de in de brieven vermelde gevallen zijn vooral van belang.C. Th., 12,1, 48 en 12,1, 52.

De Ancyraansche decurionen, tot de hoogste klasse der municipale aristocratiebehoorend, lieten hun zonen een degelijke opvoeding genieten : verschillende onderhen waren zelf leerling van Libanius geweest. Zij kozen bij voorkeur het beroepvan advokaat, dat hun het meeste voordeel hood en het best bij het decurionaatpaste.

Naast lieden die door de drukkende lasten zeer verarmd waren, tref fen wijook enkele families aan die zich in een schitterende materieele positie mochtenverheugen. Dit is vooral te verklaren uit het feit dat zij goede vrienden waren metde machthebbers, in de eerste plaats met den provinciegouverneur. Zoo wisten zijvan allerlei geoorloofde en ongeoorloofde voorrechten te genieten. Tegenover henstond de groote meerderheid der minder begoede decurionen, die niet slechts doorden fiscus uitgeperst, door den gouverneur bedreigd en vervolgd en door de belasting-betalers bedrogen werden, maar bovendien door hun rijke collega's vernederd enwel Bens bestolen. De band tusschen de machtige decurionen van Ancyra en dengouverneur, in casu Maximus, schijnt nog te zijn verstevigd door gemeenschap-pelijke politiek-religieuse belangen : zij blijken inderdaad vurige heidenen te zijngeweest.

Een mooi staaltje van de vindingrijkheid der decurionen in het bedenken vanmiddelen om aan de curia te ontsnappen, geeft ons een man die, nog tijdens zijnleven, zijn heele vermogen aan zijn kinderen schonk en zichzelf aldus arm maakteom vrij van munera te zijn. Hem werd een proces aangedaan, maar hij werd vrij-gesproken, omdat zijn geval nog niet in de wetgeving was voorzien.

Een ander poogt — met hetzelfde doel — tevergeefs tot den Rijkssenaattoegang te verkrijgen ; zoekt dan een nieuwe, schrandere en voordeelige combinatieom de wet te ontduiken, die echter weer schipbreuk lijdt, dingt ten slotte naarhet ambt van curator civitatis en eischt, nog voor hij is benoemd, weer nieuwegunsten. Waaruit blijkt dat ook in de IVe eeuw decurionen zich nog heel wataanmatigden !

***

Als men in overweging neemt dat onder het vijftigtal decurionen die in debrieven van Libanius worden vermeld, er slechts zeven van Ancyra voorkomen,en wij toch omtrent hun wedervaren heel wat belangwekkende dingen hooren, danmag men verwachten dat een grondig onderzoek van deze documenten vruchtbaar

57

Page 60: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

zijn zal en veel gegevens opleveren zal, die er zullen toe bijdragen het beeld, datwij ons vormen van het decurionaat in de IV e eeuw, vollediger te maken.

DE BEZETTINGSCOHORTEN

door

R. HENDRICKX, Leuven.

Deze voordracht had tot doel de bezettingscohorten beter te leeren kennenin het raam van de Romeinsche Geschiedenis van of Augustus tot Diocletianus.Deze cohorten zijn hoegenaamd Been afdeeling der legioenen, ze zijn er zelfsgeheel ona fhankelijk van. Zonder twij fel gaat onze instelling terug tot Augustus,die ze waarschijnlijk na Actium oprichtte.

De eerste stelling « de bezettingscohorten zijn een Romeinsche instelling »kan bewezen worden door :

1 ° De namen der cohorten.Ze toonen aan dat een geniale, een practische geest op den voorgrond is

getreden om de ons ongeveer 400 bekende cohorten van elkaar te onderscheiden.Over niet minder dan tien verschillende namen beschikte hij.

2° De getalsterkte.Het is klaar dat de getalsterkte van de cohorte moest beantwoorden aan de

taak die ze te vervullen had. Als bezettingstroepen zouden cohorten van 500 en1 000 man voldoende zijn geweest. Volgens Hyginus en onze opschriften onder-scheidt men vier soorten cohorten : de cohortes quingenariae peditatae en equitatae,en de coh. miliariae peditatae en equitatae. De peditatae bestonden alleen uit voet-yolk, de andere en uit infanteristen en uit ruiters, ingedeeld in turmae van 30 man,terwijl de infanteristen in centurien ingedeeld waren : 6 voor de coh. quingenariaeen 10 voor de coh. miliariae. De cohortes quingenariae equitatae bevatten4 turmae, de miliariae 8.

3° De organisatie.Het is nagenoeg dezelfde inwendige structuur dan in de legioenen, prae-

toriaansche . en urbaansche cohorten. Dat bewijst voldoende dat onze instellingonder het Romeinsche gezag was opgericht en gesteld. Hier volgen in rangordede ons bekende militaire beambten : praefectus of tribunus, centurio princeps,centurio, decurio princeps, decurio (turmae). De principales van lageren graadkunnen in drie reeksen ingedeeld worden : principales equitum, peditum, praetorii.De reeks der infanterie bevat : imaginifer, signifer, curator, optio, tesserarius,tubicen, cornicen, bucinator, mensor en medicus ordinarius. De imaginifer, vexil-laxius, hippoiatros en bucinator waren de principales van de ruiters. Het praetoriumof administratief kwartier van de bevelhebber was gevormd door den cornicularius,actarius, beneficiarius, quaestionarius, librarius, arcarius, medicus, capsarius enimmunis. Uit dit bondig overzcht blijkt dat de organisatie der bezettingscohorten op

58

Page 61: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Romeinsche leest was geschoeid, en dat ze uit dien hoofde invloed uitoefende ophaar leden.

4° Rechtstoestand.De studie van hun rechtspositie laat onmiddellijk inzien welk belang de keizer

hechtte aan de cohorten, die geroepen waren zijn persoonlijke legermacht te worden.Praefecten en tribunen waren in den regel zonen uit de ridder- of senatorische

orde, en begonnen hun politieke loopbaan met de praefectuur der cohorte, die delaagste trap in de militaire hierarchic was. Dat de bevelhebbers Romeinsche burgerswaren was een waarborg voor den keizer. Doch het is even belangwekkend vastte stellen hoe de verschillende streken onder Romeinsche beheer naargelang vande omstandigheden een groot aantal of ficieren schonken. Benevens Italie, datalthans de groote meerderheid praefecti bezorgde tot het midden van de tweedeeeuw, kwam ook Spanje in aanmerking. Uit de Gallia Narbonensis en Lugdunensiskwamen de praefecten in minder mate toe.

Onder de regeering der Flavii wordt de westersche municipaal adel in aan-zienlijke mate uitgeschakeld en klimt in tegenoverstelde richting die van de Balkan-landen en het Oosten. Onder Trajanus en Hadrianus lijnt die toestand zich meeren meer of en zelfs Afrika komt in aanmerking. Met Septimius Severus zijnvoortaan de of ficieren Asiaten, Afrikanen en Illyriers.

De centurionen en decurionen, afkomstig uit den municipalen adel bezatenhet Romeinsch burgerrecht. Het grootste deel van de soldaten bezat het pere-grijnsche recht want onder de cohorten die oorspronkelijk uit peregrijnen bestonden,bevonden zich burgers met Romeinsch burgerrecht, en anderzijds waren er pere-grijnen in de cohortes V oluntariorum Civium Romanorum in Italie geworven.Met deze schikking waren de cohorten geroepen een bestendig instelling te worden.

De tweede stelling « de cohorten zijn een der hoofdfactoren geweest van deromaniseering » werd gestaafd door :

1° De dienstvoorwaarden.In den regel moest ieder peregrijnsch soldaat vijf en twintig jaar krijgsdienst

volbrengen. Dat was een algemeene voorwaarde bij zijn intrede in de cohorte,maar bier kreeg hij Been burgerrecht zooals het vaak bij de legioenen de gewoontewas. De civitas romana zou pas verleend worden na 25 jaar krijgsdienst samenmet het militair diploma en de hiermee verbondene voordeelen. Het diploma werdom disciplinaire maatregelen geschonken na 107 aan den miles emeritus et dimissuswat voorheen niet gebeurde. De verleende voordeelen waren 1° de civitas voor deveteraan, kinderen geboren gedurende en na den diensttijd en nageslacht en 2°het connubium aan de vrouw met wie hij, tegen de militaire tucht in, samenwoonde.Na 1 40 werden die voorrechten besnoeid : de kinderen geboren gedurende dendiensttijd bleven verstoken van de civitas ,ofwel omdat men het celibaat wouverplichtend maken ofwel omdat men, door het weigeren van het burgerrecht, dekinderen geboren tijdens den diensttijd aanzette de civitas te verwerven.

2° De rekruteering en standplaats der cohorten.De grondslag der instelling schijnt de lokale rekruteering en standplaats

geweest te zijn. Doch van meet of moesten daar veranderingen worden aangebrachtom wille van onvoorziene omstandigheden t.w. den opstand van Civilis en denJoodschen oorlog onder de regeering van Vespasianus, zoodat reeds onder de

59

Page 62: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Flavii geen enkel spoor van de vorige inrichting meer overbleef : de cohortenwerden verwijderd van hun conscriptiedistrikt en aangevuld door manschappenvan allerlei nationaliteit. Te meer daar de militaire macht bij den keizer berustte,kon deze de cohorten mobiliseeren van den Eufraat of tot aan de Schotsche Walen dit voornamelijk tijdens de groote veroveringsoorlogen. Hierbij werden zoowelbeweegredenen van economische, sanitaire en bestuurlijken aard over het hoofdgezien.

Pas met Hadrianus, die de rust voor het keizerrijk noodig achtte, kwam delokale rekruteering opnieuw in voege. In het algemeen ook gewenden zich deprovincien meer en meer aan het gezag van het Romeinsche yolk en de tegen-stellingen, -zooals ze te bespeuren waren in de eerste eeuw tijdens den opstand vanCivilis, verdwenen zoodat de plaatselijke werving zonder gevaar kon doorgaan.

3° Het aandeel der cohorten aan de Pax Romana.In aanzienlijke mate namen onze bezettingscohorten deel aan de grensver-

dediging. Buitendien gingen ze aan het bouwen van badplaatsen en amphitheatersen het aanleggen van waterleidingen, wegen en bruggen. Op economisch gebiedwaren de kampen der cohorten brandpunten van handel en nijverheid, en zelfsgingen de soldaten over tot het ontginnen van steengroeven en allerhande mijnen..Verder werden de cohorten voor den veiligheidsdienst zoowel op de grenzen alsin het binnenland aangewend. Op godsdienstig gebied waren ze de draagsters vanden of ficieelen Romeinschen godsdienst, maar benevens voerden de oosterschecohorten den eerendienst van Mithras en Elagabal in.

De Veteranen tenslotte, waren, daar ze nu een volkomen Romeinsch burger-recht bezaten, een der voornaamste factoren voor de romaniseering. Immers na 25of meer jaar krijgsdienst hadden ze voldoende den Romeinschen invloed ondergaanom bij de bevolking als stads- en dorpsaristocratie te werden aanzien.

Hieruit blijkt dat de bezettingscohorten dus een vooraanstaande rol hebbengespeeld in de geschiedenis, en de beschaving van het Romeinsche Keizerrijk.

HET ROMEINSCH KOLONAAT ( 1 )

door

Drs J. DESSERS, Hasselt.

Er is hier spraak van de instelling, die vanaf het midden der eerste helft vande 4de e. n. Chr. de coloni of kleinpachters erfelijk aan den grond bond dien zijbebouwden, doch hen daarbuiten als vrije lieden bleef beschouwen. Tijdens deRepubliek en het Principaat, alsook onder Diocletanus, beteekent het woordcolonus nog steeds een vrij landbouwer, die op grond van een kontrakt een stukland in pacht neemt en vrij is dit te verlaten na verloop van het kontrakt. Hieropwijzen :

(1) Zie 4: Philologische Studien >>, IX (1937-1938), blz. 208-230.

60

Page 63: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

1° De litteraire bronnen : vooral Cato, Varro, Columella en Plinius deJongere.

2° De epigraphische bronnen : zij wijzen er op dat de keizers alles in 't werkstelden om op hun domeinen een klas vrije kleinpachters to vestigen. Van beteekeniszijn de N. Afrikaansche opschriften uit de 2de e., die regelingen inhouden voorde saltussen, zooals het dekreet van den saltus Burunitanus, de lex Manciana ende lex Hadriana.

3° De juridische bronnen : de bepalingen van het woord colonus in deDigesten, alsook de verordeningen van de keizers zelf, bewijzen uitdrukkelijk devolledige vrijheid van de coloni (cfr. Dig. IXL, 14, 3, 6 ; C. Just. IV, 65, 1 1 ) .

Under Dialetianus is er steeds spraak van huurkontrakten juist zooals vroeger(C. Just., IV, 65, 1 7-29) en het woord Van Fustel de Coulanges is juist :Le bail temporaine est le contre-pied absolu du colonat ». Ook Lactantius, de

hartstochtelijke afbreker van Diocletianus rept niet over zulke maatregelen, die hijtoch zeker als een schandalig vergrijp tegen de vrijheid zou gebrandmerkt hebben.

Het is onder Constantinus dat het gebondeni kolonaat ingesteld werd. In eenwet van 332 komt het voor het eerst uitdrukkelijk voor den dag, zoowel voor deprivate als voor de keizerlijke coloni (C. Theod., V, 17, 1 ) .

Ook enkele wetten uit het jaar 325 kunnen er op wijzen dat toen reeds decoloni gebonden waren (C. I. 1, 6, 8, 1 voor de keizerlijke coloni en XI, 50, 1

voor de private).Vermits Constantinus rond de jaren 315 en 319 voornamelijk maatregelen

trof voor het innen der belastingen is het mogelijk dat rond dien tijd de wettelijkegebondenheid uitgevaardigd werd ; dus mogelijk tusschen de jaren 315 en 325en zeker voor 332. Dat de gebondenheid langs wettelijken weg ingevoerd werdwordt woordelijk uitgedrukt door een wet uit 386, die in Palestina het kolonaatinvoerde en zegt dat nu ook daar deze praktijk zal in voege komen, die vroegerreeds in alle provincien door een lexa majoribus constituta werd ingesteld (C. J.XI, 51, 1). Ook de vernoemde wet van 332 wijst hierop, doordat zij ganschhet karakter heeft van een sanctiebepaling. Daar nu een sanctie steeds uitgevaardigdwordt tot het naleven van een wet, besluiten wij dat ook hier een wet, die echterverloren is gegaan, de erfelijke gebondenheid oplegde.

Thans vermelden wij enkele stellingen, die nog geen vaste oplossing verkregenen geven er een kort antwoord op dat steunt op de nieuwste gegevens :

1) De N. Afrikaansche opschriften uit de 2de e. n. Chr. staan niet inverband met het gebonden kolonaat, vermits de coloni onder het Principaat wettelijkvolkomen vrij waren.

2) De vermelde lex a majoribus constituta kan niet betrekking hebben :a) op een uitvaardiging van Augustus (naar P. E. Huschke-J. Mar-

quardt) ;b) op het edictum perpetuum dat zelf geldentifieerd wordt met de

lex Hadriana (A. Esmein) ;c) op de aangehaalde wet van 332, die dan het kolonaat zou ingevoerd

hebben (0. Seeck).Zij is echter een verloren wet van Constantinus, waardoor deze het kolonaat

in alle provincien buiten Palestina in voege bracht.

61

Page 64: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

3) Het kolonaat was bindend voor gansch het Rijk. Dat er steeds nieuwecoloni liberi bijkwamen, zelfs in de 6de e., is geen argument dat aantoont dat degebondenheid niet algemeen was, want die coloni vormden een speciale klas, integenstelling met de anderen, daar zij niet door erfelijkheid in het kolonaat kwamen.Zij waren vrije lieden die zich als pachter stelden en na 30 j. door verjaring,colonus werden ; ofwel waren het vrije menschen die uitdrukkelijk verklaardencolonus te willen worden.

4) Het gebonden kolonaat is een instelling, die zich onder dien specialenvorm opdrong aan de hervormers van het Keizerrijk, dat door de ongelukkigepolitieke, economische en sociale toestanden van de 3de e. op den rand van denafgrond gekomen was. Enkel een concrete en brutaal-eenvoudige regeling van dechaotische wantoestanden kon door de keizers, zonder genialen aanleg, aangewendworden om de dreigende instorting van het Rijk te voorkomen. De erfelijkegebondenheid was aldus noodzakelijk om den landbouw op zulk peil te houdendat hij voorzag in het bestaan van leger en beambtenwereld, dan als de landbouwershun ondragelijke lasten ontvluchtten. Vervolgens was zij noodig om de werkingvan het nieuwe belastingstelsel, dat vooral steunde op het productievermogen vanhet land. Ten slotte was een vaste landbouwbevolking noodig voor de militaireorganisatie, hetzij voor de rekruteering, hetzij voor het innen van het aurumtironicum.

5 ) De invloed van de Ptoleniaeische landbouwerexploitatie met de konink-lijke pachters mag niet overdreven worden. Het is eerder een voorgaande, evenalsdergelijke toestanden bij meerdere orde volkeren bestonden zonder dat zij melkaarbeinvloed hadden en evenals de wettelijke gebondenheid van den Russischen boerin de 1 6de e. het treffendste voorbeeld is van een gansch soortgelijke instelling,die enkel aldus tot stand kwam omwille van de vereischten der staatseconomie vande Romanows.

6) De theorie van beinvloeding van Oud-Karthaagsche toestanden (E. Hes-selmeyer en E. Kornemann) steunt op geen vaste gegevens en zelfs bij een mogelijkbestaan van zulke oude toestanden wordt alle verband uitgesloten tusschen dezeen het kolonaat, doordat de keizers zelf op de Afrikaansche domeinen gedurendeenkele eeuwen een wettelijk volkomen vrij systeem van kleinpacht hadden in levengeroepen en bevoordeeligd.

DE LEER VAN DE MYSTERIEN VAN MITHRAS

door

Drs R. DE MOOR, Zelzate.

Bij gebrek aan litteraire bronnen zijn wij voor onze kennis van de mithreischeleer bijna uitsluitend op de monumenten aangewezen. Deze monumenten zijn dereliefs die in het allerheiligste van het mithreum, het adyton opgesteld stonden endie de ingewijden gedurende de epoptie, d.i. gedurende de viering der mysterien

62

Page 65: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

bij kunstmatige belichting, aanschouwden. Deze reliefs vertoonen ons de scenevan den stierdoodenden Mithras, omgeven van meerdere kleinere tooneelen, diete samen de legende van Mithras voorstellen. In onze interpretatie verdeelen wijdez als volgt : 1) De stierdooding ; 2) De cyclus Mithras en stier ; 3) De cyclusMithras en Helios ; 4) De overige Mithras-scenen ; 5) De Mithreische theogonie.Bij onze verklaring hebben wij rekening gehouden met de Arische (d.i. Indo-Iraansche) opvatting van den kosmos en in het licht daarvan de Mithraslegendeals een kosmogonische mythus trachten te verklaren. Aldus opgevat wordt het eengoed samenhangende aaneengesloten mythus, waarin iedere nevenscene logisch kaningeschakeld worden. Ten slotte hebben wij getracht het ontstaan van den zooingewikkelden mythus van Mithras te verklaren.

Besprekin.g :

Prof. Dr. De Waele maakte de bemerking dat in de stugge romeinsche godsdiensthet stierffer meer dan de epopteia het centrum was van het Mitriacisme.

Daarbij was het best mogelijk dat een geschreven theologie nooit bestaan heeft endat ze best mogelijk op een traditie gericht was.

Deze bemerkingen werden door spreker aanvaard.Op de bemerking van den beer Quispel (Leiden) of de voorstelling van het sterren-

beeld door een stier geen invloed was van de Creto-Myceensche beschaving en dezevan E. P. de Strycker of er geen Babylonische invloed was op de Awesta, antwoorddede spreker dat er voor het bestaan van zulk beeld niet noodzakelijk aan invloed moetgedacht worden, bij een nomadenvolk is het visueele beeld van den sterrenhemel tothet scheppen van zulke voorstelling voldoende.

VEREERING VAN SOL INVICTUS TE ROME IN DEIIIe EEUW ( 1 )

door

G. HALSBERGHE, Muizen

Rome had in de periode welke vooraf gaat het Oosten op alle gebiednagevold, doch op geen enkel gebied was de invloed zoo overweldigend als opgodsdienstig gebied. Rome was op dat oogenblik een organisme geworden dat zichtegen deze overrompeling niet kon verzetten. Doch de belangrijke factor is weldeze, dat de eerediensten uit het Oosten verder zijn ontwikkeld dan de oudenationale devoties. De Oostersche godsdiensten werken meer op het gevoel, zijverzadigen den dorst naar godsdienstige emoties, maar vooral werken zij meer ophet verstand omdat de bijzonderste godsdiensten aan hun volgelingen een belooningvoor het goede, straf voor het kwade en vooral een toekomstig leven voorspellen.

De eeredienst der Zon, welke in de 3e eeuw zulk een opgang maakte, werdreeds lang voor deze periode te Rome in eere gehouden. Evenwel veranderde

(1) Zie Philologische Studien >>, X (1938-1939) , bl. 46-55.

63

Page 66: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

grondig de eeredienst der Zon, wanneer in het begin der 3e eeuw de jonge keizerElagabal een nieuwe vereering van Sol Invictus Elagabal te Rome invoerde.

Na de moord op keizer Caracalla, 8 April 217 na Chr., werd Macriniustot keizer uitgeroepen. De overblijvende leden der Syrische familie werden naarEmesa, hun vaderstad in Syrie, terug gezonden. Daar stond de tempel van SolElagabal. Julia Maesa, gewoon geraakt te leven aan het keizerlijk hof, zochtom deze positie terug te kunnen winnen. Zij' gaat de soldaten, die in Syrie lagengekampeerd, omkoopen om haar kleinzoon, de jonge Varius Avitus, tot keizer tedoen uitroepen. Veel moeite vroeg dit niet, want deze jongeling was hoogepriestervan Sol Elagabal en had reeds lang door zijn wondermooie gestalte en zijnprachtige gewaden, die hij als hoogepriester droeg, de sympathie der soldatengewonnen. Op 16 Mei 218 werd hij tot keizer uitgeroepen, en op 8 Juni 218was de jongen van 14 jaar definitief meester van het Romeinsche Imperium.

Altijd zal hij onder zijn purperen keizersgewaad de hoogepriester blijvenvan Sol Invictus Elagabal. Hij zendt onmiddellijk naar Rome zijn beeld en ditvan zijn god met het bevel dit in het senaatsgebouw boven het beeld van Victoriaop te hangen.

Zijn tocht naar Rome onderbreekt hij door in Nicomedia te blijven verwin-teren. Daar brengt hij den tijd door met ter eere van zijn Sol Invictus te offerenen te dansen. Het was lente 219 wanneer hij eindelijk te Rome aankwam. Vanafdat oogenblik gaat hij in de aristocratische hoofdstad zonder eenig schaamtegevoelal de gemeenheden ten toon spreiden van het Oostersch hof. Hij gaat met al dekracht die hem ten dienste staat zijn god en zijn eeredienst op het eerste planbrengen in de Romeinsche godsdienstige wereld. Alle staatsgoden worden aan zijnSol Invictus Elagabal ondergeschikt gemaakt, een nieuwe waardigheid van Sacerdosdei Solis Elagabali wordt boven deze van de Pontifex Maximus gesteld. Tweenieuwe tempels worden er gebouwd, een op de Palatijn, het Elagabalium, en eenander in de benedenstad « ad Spem Veterem ». In het Elagabalium wordt heteeuwige vuur van Vesta, de steen der Magna Mater, het Paladium, de heiligeschilden der Saliers en de heilige steenen van den Diana-tempel te Laodicea inondergebracht, meenend op deze wijze de goden aan zijn Sol als dienaars onder-geschikt te maken.

Van nu af kunnen de Romeinsche burgers den keizer elken morgen sacrificieszien opdragen : hecatomben van schapen en stieren, plengen van uitzonderlijkreukwerk en uitmuntend oude wijnen, dit alles vermengd met het bloed dat uitde menschelijke slachtoffers vloeide, de keizer of ferde immers ook kinderen vande meest vooraanstaande Romeinen. Van nu af kent Rome de besnijding, hetonthouden van varkenvleesch en het werpen der geslachtsdeelen in den tempel.De hoogste staatsambtenaren, de orde der ridders, zelfs de Romeinsche senaatmoest aan deze ceremonien deel nemen. De stoet welke ieder jaar het symboolvan Sol Elagabal, den conischen zwarten steen, op den grooten feestdag, in denzomer, van het Elagabalium naar den tempel « ad Spem Veterem » bracht, waseen gelegenheid om eens te meer typisch Oostersche geplogenheden voor oogente brengen. Niet te -noemen zedelooze uitspattingen grepen plaats wanneer keizerElagabal het plan had opgevat zijn Sol Invictus Elagabal met de Dea Caeiestisvan Carthago te doen huwen.

64

Page 67: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Geheel de handelwijze van den keizer moest verzet uitlokken. Doch degeslepen Julia Maesa, de grootmoeder van den jongen keizer, voorzag wat fataalkomen moest en kon keizer Elagabal er toe bewegen zijn neef Alexander te adop-teeren. De geheime tegenstand van de leidende Romeinen en van de soldaten groeidetot een opstand wanneer keizer Elagabal op de Kalendae van Januari 221 weigerdede gewone toewijding te doen van het nieuwe jaar aan Jupiter Capitolinus. Watlater, zich de adoptie van zijn neef berouwend, verspreidde hij het valsche geruchtdat zijn neef was vermoord. Onmiddellijk was er een opstand in het leger hetgevolg van. In 222 begin Maart werd keizer Elagabal door zijn praetorianenvermoord nadat hij herhaalde valstrikken rond den geliefden jongep, Alexander,had gespannen.

Keizer Elagabal werd door de « damnatio memoriae » getrof fen en de zwarteconische steen naar Emesa terug gezonden.

De halve eeuw, welke hier op volgt, was het bloeitijdperk van het Mithria-cisme. Deze eeredienst, wel te onderscheiden van de Sol Invictus-eeredienst, hadeen meer ingewikkelde symboliek, geheimnisvolle beloften en reinigingen. De vaderder vaders stond aan het hoofd van een strenge hierarchie, de godsdienstige vergade-ringen grepen plaats in kapellen of onderaardsche grotten (spelea). De eeredienstvan Sol Invictus werd integendeel van staatswege door den keizer ingericht, enuitgeoefend in prachtige tempels, versierd met de kostelijkste edelgesteenten.

Er kwam invloedsvermindering van het Mithriacisme wanneer in 2 75 de pro-vincia Dacia door de barbaren veroverd werd, en niet minder door het feit dat in2 74 door keizer Aurelianus (270275) een nieuwe eeredienst van Dei Solisin gevoerd werd. Een nieuwe zonnecultus, samengesteld volgens het voorbeeld vanEmesa werd ingericht maar nu in zijn meest abstracte en meest algemeene vorm.Een nieuwe tempel werd te Rome gebouwd op het Campus Agrippae, prachtigversierd, een Agon Solis welke om de vier jaar plaats moest hebben werd ingericht.De elfde dag voor de Kalendae van November grepen er prachtige spelen plaats.

De nieuwe zonnecultus die geenszins een vermeerdering mee bracht van debevoegdheid der oude Pontifices, kreeg een nieuw college van hoogepriesters : depontifices Dei Solis. De zoneeredienst gelijk hij door keizer Aurelianus in 2 74in het leven werd geroepen was niet meer een plaatselijke, maar nu een zeer alge-meene en veel omvattende cultus, daarbij maakte Aurelianus er een staatscultusvan met of ficieele feesten. Het godsdienstig werk van Aurelianus was stevig enduurzaam omdat het beantwoordde aan de eischen van den tijd, de tendenz vanhet monotheisme.

De eeredienst der Zon door keizer Elagabal Rome opgedrongen, verdweenmet hem, Keizer Aurelianus die 50 jaar later het belang van den zoneeredienstbegreep, en de vereering van Sol Invictus hernieuwde, bereidde een geestestoestandvoor, die de gemoederen ontvangelijk maakte vobr den dienst van Christus, de wareonoverwinnelijke Zon.

Bespreking :Door Drs R. De Moor werd gevraagd of de Oostersche godsdiensten niet veeleer

hun overweldigenden invloed te danken hebben aan het feit dat zij aan hun volgelingeneen toekomstig leven voorspelden. Spreker antwoordde dat hij dit met de woorden<< ze werken meer op het verstand en het gemoed bedoeld had.

65

Page 68: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

DE BETEEKENIS VAN « DE PALLIO » VAN Q. S. FL.TERTULLIANUS ALS KULTUURHISTORISCH DOKUMENT

door

Drs A. GERLO, Vilvoorde.

We geven de samenvatting die verscheen in « Wetenschap in Vlaanderen »,Maart 1938 :

Het « De Pallio » van Tertullianus, naar den vorm een der merkwaardigsteproducten uit de Latijnsche literatuur, is niet minder belangrijk om zijn uiterstgevarieerden inhoud. Het werkje is een kostbare bron van inlichtingen voor ditonderdeel der « Privataltertiimer » dat handelt over de kleedij. We zien er ookTertullianus stelling nemen tegenover zekere aspecten van Romanisatie en Helle-nisme in Noord-Afrika. Toch blijkt terzelfdertijd uit het door hem aangewendegedachtenmateriaal, hoe diep hij zelf door beide heidensche beschavingen werdbeinvloed. Taal en stijl van c De Pallio », hoewel zeer buitensporig en gezocht,laten zich eveneens verklaren uit de kultuursfeer waarin de schrijver leeft. In zakepublieke instellingen ten slotte doet Tertullianus zich in « De Pallio » kennen alseen uitgesproken vijand van de toenemende nivelleering der maatschappelijkestanden.

Bespreking :

E. P. de &dicker S. J. stelde de vraag of de katoen in de 2e eeuw wel bekendwas. Waarop spreker antwoordde dat hij boomvol werd genoemd, maar dat dit katoenbeteekende.

HET HOOGER ONDERWIJS IN DE EERSTE EEUWVAN HET KEIZERRIJK (1)

door

Dr. M. MESOTTEN, Maaseik.

Enkele jaren terug maakten wij kennis met den vrij harden strijd, die in de5 e en 4e eeuw te Athene gevoerd werd tusschen twee radikaal tegengesteldeopvattingen omtrent de hoogere opleiding der jeugd nl. tusschen de rhetorischevan de Sophisten en de wijsgeerige van Platon en Aristoteles (2) .

Dit onderwerp nu wil, voor de hoofdzaken althans, aansluiten bij den vroegergeleverden arbeid. Het streeft ernaar de groote lijnen vast te leggen, waarlangshet hooger onderwijs, versta het rhetorisch en wijsgeerig, gegaan is gedurende de

(1) Zie << Philologische Studien >>, IX (1937-1938), bl. 193-207.(2) Zie daarover ons artikel : De wijsgeerige protreptiek voor Aristoteles in

Philologische Studien, IV (1932-33), pp. 161-189.

66

Page 69: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Hellenistisch-Romeinsche periode. De laatste jaren van de Republiek en de eersteeeuw (en) van het Keizerrijk, zullen onze aandacht meer speciaal gaande maken.Bij dit overzicht zullen wij herhaaldelijk te wijzen hebben op de wisselende kansen,nu eens voor een rhetorische, dan weer voor een meer wijsgeerige opvatting en uit-bouw van dit hooger onderwijs. Meer dan eens zullen wij kunnen aantoonen hoe menniet zelden, bewust of onbewust, aanstuurde op een terugkeer naar vroeger gehuldigdeidealen en dezen terugkeer dan ook tot op een zekeren graad wist te verwezenlijken.

Cicero, met zijn theorie over den wijsgeerig en algemeen gevormden redenaar,staat bij den aanvang van onze periode. Wij kunnen hem maar begrijpen als wijons de tijdsomstandigheden, zijn eigen opleiding en bovenal de theorieen door .zunmeesters in de wijsbegeerte reeds aangekleefd, willen herinneren. Het ondrwijs inde rhetoriek vertegenwoordigde toen sinds lang het bijzonderste element van hetRomeinsche schoolwezen, met als toonaangevend werk Hermagoras' handboek overde rhetoriek. De Akademie, met Philoon van Larissa en Antiochos van Askalon,had de rhetoriek in haar programma opgenomen, de wijsbegeerte als grondslag vooralle rhetorische vorming opgeeischt, een zekere scholing in rechtsgeleerdheid, politieken geschiedenis noodzakelijk verklaard. De Stoa, vooral onder Poseidomiss, wasvoor een breede encyclopedische vorming opgekomen. Bedenken wij nu dat Philoon,Antiockos en Poseidonios Cicero's meestens geweest zijn en wij verstaan zijnDe Oratore. Cicero schreef voor het einde der Republiek, maar ook onder hetKeizerrijk sloeg zijn theorie nog in. Denken wij slechts aan Quintilianus' De Insti-tutione Oratoria, een gezaghebbende tweede en sterk vermeerderde uitgave van denDe Oratore.

Het Principaat beteekende : 1) de geleidelijke teleurgang van de openbarewelsprekendheid en een steeds weelderiger opbloeien van de rhetorenscholen ; 2) hetplaats maken, op schoolgebied, van het privaat initiatief, voor de inmenging vanstaat en steden.

Eenmaal van het Forum, uit het werkelijk leven dus, gebannen om in deschool, dus buiten de werkelijkheid om, voort te leven, moest de rhetoriek welkunstmatig en onnatuurlijk worden. Dit is ook het groote tekort dat de modernephilologie haar aanwrij ft, speciaal aan de rhetorische oefeningen of declamationes,het wezen nu suasorien of controversien : de overheersching van het onwerkelijke,het buitensporige, in inhoud en vorm.

Trouwens, in de 1 e eeuw zelf waren er reeds schrijvers om de ontaardingvan de rhetorenscholen aan te klagen en te verklaren. Zoo : Tacitus, Petronius,Quintilianus, Juvenalis, Seneca de wijsgeer.

Toch heeft men ook lichtzijden aan deze oefeningsredevoeringen gezien.Schanz noemt ze een goede oefening voor de verbeelding, het gevoelen ,de taal ende stijl. Een ander schrijver, in het voile bewustzijn van het ondankbare van zijntaak, neemt ook hun verdediging op zich. « Advocatus diaboli » zoo begint zijnbetoog ! Hij vindt het wel goed dat de leerlingen door de declamationes voort-durend in contact zijn met de belangrijke feiten uit de oude historie en tegenoverdeze feiten een standpunt moeten innemen aan de hand van hoogere beginselen.

De schoolrhetoriek, zooals wij ze daareven beschreven, doet ons terugdenkenaan de sophistiek van de 4e eeuw v. Chr. en zal in de 2e eeuw van het Keizerrijkevolueeren naar de zoogenaamde tweede sophistiek.

67

Page 70: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

De schoolphilosophie kende onder de Monarchie ook haar degradatie, wat,zooals weleer in Griekenland, een kans beteekende voor de opkomst van de volkschephilosophie van de wandelpredikers.

Waarom het zuiver wijsgeerig onderricht, de philosophie als dusdanig, nietpopulair was, laat zich reeds verklaren door het karakter van den Romein en vooraldoor de toestanden die, in deze onze periode, alles behalve gunstig waren. Onbegripbij de massa, wantrouwen in de hoogere kringen, vijandschap bij de rhetoren,verdeeldheid in eigen rangen, wangedrag van vele wijsgeeren.

Toch was het principaat voor de philosophie gunstig, in dezen zin, dat demenschen nu weer teruggetrokken gingen leven en, in een soort heinwee naar studieen oplossing van levensproblemen, in de wijsbegeerte voldoening vonden. Menstudeerde dan toch nog philosophie, bij voorkeur ethica, als men van den rhetor,kwam, soms gedurende vele jaren. De wijsgeer bekommerde zich om de ganscheopvoeding van zijn leerlingen, ook buiten de school. Het stelsel van den huisfilosoofwas Been zeldzaamheid.

Het streven naar verinnerlijking en levensverdieping zou ook het hoogeronderwijs ten goede komen, waar het bedreigd was en reeds een heel eind meege-voerd, door den maalstroom van vervlakking en verwording. De burgers, die hetwel meenden, en de verantwoordelijke instanties gingen weldra inzien dat het onder-wijs in alle opzichten onvermengde waardeering en daadwerkelijke stem verdiende.Het kwam tot een organische en systematische inrichting en uitbouw. De menschenzeif voelden zich steeds meer en meer naar de school aangetrokken. De belang-stelling in zuiver intellectueele idealen langs een degelijk ingericht schoolwezenwordt nu een net afgebakend levenstype.

En onwillekeurig denken wij terug aan de wijsgeerige scholen van de 4e eeuwto Athene, het uitgangspunt van onze uiteenzetting.

68

Page 71: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING V

LITERATUUR GESCHIEDENIS

Als voorzitter fungeerde Prof. Dr. P. Sobry.Ondervoorzitters waren Prof. F. Baur en Doc. E. Rombauts.Als secretaris was Dr. R. Lissens aangeduid.Er was zeer grote belangstelling.

DE CULTUREELE ROL DER ARCHIEVEN

door

Dr. A. GIELENS, Antwerpen.

Wij meenen dat de archieven in den algemeenen zin van het woord eencultureelen rol te vervullen hebben. Dit kunnen zij namentlijk : 1) als bronnenvan de geschiedschrijving ; 2) als middelen voor verstandelijke ontwikkeling vanyolk en kind.

Als bronnen van historiographie. — Zij dragen het hunne bij tot verwezen-lijking van het doel welk de geschiedenis beoogt : door de kennis van het verledenhet tegenwoordige beter doen begrijpen, lessen geven aan onze samenleving voorzooveel toestanden uit vroegere eeuwen bij die van onze dagen mogen vergelekenworden. Uit het verleden leert men het heden kennen. We zouden ons bij dewaarheid van die spreuk kunnen bepalen, indien alhier de archieven niet op denvoorgrond traden .Zij vormen inderdaad het onmisbare, hoofdzakelijkste enzekerste materiaal waarmede de geschiedenis wordt opgebouwd. Voorts in dearchieven zijn bescheiden van cultureelen aard te vinden die men elders te vergeefszou zoeken.

Alzoo de archieven geven de verscheidene aspecten van het Leven van enkelingen yolk weer en zijn de middelen om de waarheid te verzekeren in verband metde geschiedenis van dorp, stad en land. Maar zien wij dat zij ons machtig helpenbij het herbouwen van het verleden, wij bemerken van den anderen kant, bij hetdoorsnuffelen der oorkonden, hoe sommige onzer tegenwoordige problemen ookvraagstukken waren die onze voorouders op te lessen hadden en dezer wijsheid kanvoor ons nuttig zijn.

Buiten hunnen gewonen arbeid kunnen de archivarissen tot de cultureeleontplooing van de streek of stad, waar hun werkkring gevestigd is, bijdragen metwerkzaam te zijn in vereenigingen, congresses en tijdschriften die de geschiedenisdier streek of stad bestudeeren .Zij kunnen ook goede en betrouwbare raadgeverszijn bijvoorbeeld aan hoogstudenten bij het kiezen van het onderwerp eener histo-rische verhandeling die moet dienen als universitair proefschrift, insgelijks aanonderwijzers en andere weinig geschoolde liefhebbers die zich op de plaatselijkegeschiedenis toeleggen.

69

Page 72: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Wij hebben nu alleen gesproken van de archieven als bronnen van geschied-schrijving. Alzoo gaan ze niet buiten den engen kring van geleerden en beoefenaarsder geschiedenis. Maar men kan ze ook doen spreken tot het groot publiek, tothet yolk, tot het kind. Het is inderdaad niet voldoende dat de archieven, buitende inlichtingen van openbaar en privaat nut die ze verschaf fen, alleen dienen voorgeleerden die geschiedenis willen schrijven, zij kunnen eveneens goed te pas komenaan hen die alleen maar geschiedenis willen leeren. Dit kunnen zi j langs verscheidenewegen : buiten de archiefbewaarplaatsen bij middel van de pers, door opnemenvan filmen of radioreportage in zake archiefwezen, maar voornamelijk in het archiefzelve door voordrachten en tentoonstellingen. Wandelvoordrachten voor studentenen voor kringen met een beperkt getal leden of lezingen over een geschiedkundigonderwerp in verband met de bewaarde documenten laten toe deze in een ruimerkring te doen kennen. Van den anderen kant is het wenschelijk dat leerlingen dooreigen aanschouwing eenigen indruk krijgen van oud schrift, zegels, vrijheidskartersen privilegien, handteekeningen van historische personen en zoo meer, terwijl ookeen expositie van de eigenaardigste en kostbaarste stukken en registers in verbandmet de evolutie van het geschrift of met een ander bepaald onderwerp door denoningewijden leek niet zonder belangstelling zal voorbijgegaan worden.

De kennismaking met de betrouwbaarste getuigen van het verleden doet denbezoeker of den aanhoorder beter het tegenwoordige begrijpen. Het zal ook aande jonge generaties meer eerbied inboezemen voor wat het voorgeslacht hun heeftovergeleverd. Zoo zijn dan de archieven, wel is waar in mindere mate dan biblio-theken en musea een niet te onderschatten middel van volksontwikkeling.

Archieven bepalen zich dus niet aan wie het aangaat inlichtingen van privaatbelang te verstrekken, maar zij hebben ook, dank gedeeltelijk aan den archivaris,eene beschavende zending. Maar hoe kan deze zich behoorlijk van zijn taak kwijtenindien hij het a.b.c. van zijn yak niet kent, indien hij de oude perkamenten enpapieren slechts onvoldoende kan lezen. Dit spreekt, zal men zeggen : ja maar,men kan slechts perfekt de oude oorkonden lezen zoo men een grondige kennisbezit van de taal waarin ze zijn gesteld en zulks is feitelijk alleen mogelijk wanneermen een gewonnen en geboren, in de streek opgevoed, landsman is.

De vraag kan zich eindelijk stellen of de archieven insgelijks eene nationalebeweging, den opgang van een yolk naar betere lotsbestemming, dienen kunnen ?Ongetwijfeld. Het is onnoodig te wijzen op den invloed die letteren en geschiedeniskunnen uitoefenen op het nationaal denken en gevoelen. Daarvan zijn voorbeeldengenoeg bekend. En wat de Vlaamsche Beweging aangaat, men weet dat zijgrootendeels uit de letterkunde, inzonderheid uit het verschijnen van Conscience'sLeeuw van Vlaanderen, is ontstaan ; doch de eerste taalwetten werden onrecht-streeks ingegeven door de rapporten in 1 85 7 door archivarissen opgemaakt die denoverwegenden rol van het Nederlandsch in Vlaanderen en Brabant tijdens het oudregiem bestatigden.

Bespreking

Prof. Dr. F. Baur (Gent) vraagt of spreker de mogelijkheid ziet om bij ons eenliteratuurarchief in te richten; literatuurdepots blijken inderdaad noodzakelijk, doch hoezal men ze eventueel in de algemeene inventariseering inschakelen?

70

Page 73: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

De H. Gielens antwoordt dat zulks in principe wel te doen is. Er bestaan echterpractische moeilijkheden. De door Prof. Baur bedoelde stukken zijn meestal van dienaard dat zij bij de handschriften dienen ondergebracht, vandaar mogelijke verwarringen zelfs concurrentie. Anderzijds geldt als algemeene regel dat de stukken steeds bij denbundel blijven waarin ze werden overgemaakt, zoodat de afzonderlijke depots' slechtskunnen aangelegd worden met toevallig binnengekomen stukken. Het spreekt vanzelfdat een speciale melding in den inventaris kan gemaakt worden. Misschien ligt daarvoorloopig een oplossing.

De H. Dr. R Billie (Herne) vraagt in welke voorwaarden archiefstukken uit hetdepot mogen verwijderd en uitgeleend worden aan particulieren, die in de provinciewonen en dus ver van alle bibliotheken verwijderd zijn. In dergelijke gevallen, zegt deH. Gielens, zendt het Antwerpsch archief de stukken nooit naar den aanvrager dochsteeds naar het gemeentehuis van dezes stad of dorp.

DE DESAGREGATIE VAN HET INDIVIDU IN DEWESTEUROPEESCHE LITERATUUR

door

Dr. P. LEBEAU, Antwerpen.

Onder de verschillende methodes in gebruik bij de vergelijkende literatuur-wetenschap, is de studie der levenshouding wel een der vruchtbaarste en belang-rijkste, omdat zij onmiddellijk contact zoekt met de psyche van een tijd, zooals dieuitgesproken wordt in de literaire werken. Kunstenaars, maar vooral schrijvers endichters, zijn immers naar het woord van Von Hofmannsthal sismografen van hetgeestelijk leven, die onbewust meestal, uiting geven aan geestelijke stroomingen vanhun tijd, die dikwijls lang na hun optreden concreet geformuleerd werden. Zoobijv. is dit het geval met de levensphilosofie en haar uiting in de Westeuropeescheliteratuur omstreeks het begin der XX e eeuw. Men mag wel beweren dat hetprobleem « leven » de grondidee vormt van de wijsgeerige speculaties van dien tijd.Het gaat echter niet op den onmetelijken weerslag van deze wijsgeerige stroomingin de literatuur volledig na te sporen. Ik beperk mij tot deze ideeen ontstaan, inde gedachtensfeer der levensphilosofie, met de bedoeling de kostbare ontdekking« leven » zoo intens mogelijk in elk van zijn momenten tot waarde te brengen, enWier extreemste conclusies geleid hebben* tot een levensaanvoeling die men het bestbepaalt met « desagregatie van het individu ».

De eerste duidelijke uiting van deze levenshouding vindt men in de werkender Fransche dilettanten als E. Renan, A. France, R. de Gourmont, M. Barres,enz. (Dilettantisme alhoewel geen zeer juiste benaming heeft in Frankrijk burger-recht verkregen. Aestheticisme, impressionistische levenshouding, elders gebruiktbeantwoorden meer aan de werkelijkheid) . Dit dilettantisme vindt in het leven zelfhet doel van het leven. Het wil dit leven zoo rijk mogelijk maken door het succesiefinleven van allerlei levensvormen, zonder in eene nochtans volkomen op te gaan.Het steunt op de plasticiteit van den menschelijken geest en tracht die te behoudendoor een zeker scepticisme en ironie tegenover zijn kenobjecten in acht te nemen

71

Page 74: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

om zijn onafhankelijkheid te vrijwaren. De levenshouding ontstond bij Renannaar het voorbeeld van den Faust van Goethe, aan wien zoovele levensvormenwerden voorgehouden opdat hij in een van hen volkomen zou opgaan en aanMephisto vervallen. Wijsgeerig werd zij gemotiveerd met argumenten ontleend aanhet Duitsch idealisme (vooral Hegel), waardoor bijv. alle hoogergenoemden wijs-geerig gevormd werden. De wereld buiten ons is een schepping van den geest.Ook het leven is een eeuwige metamorphose van dien geest. Het is zich zelf beperkenen verstarren een bevestiging u uit te sluiten, hoe tegenstrijdig zij ook met elkanderzijn. Zij zijn immer alien met hetzelfde recht scheppingen van denzelfden geest.Het is niet te verwonderen dat al deze auteurs een uitzonderlijk besef hebben vande eeuwige transformatie en van de vervloeiing van het ik, dat uiteen valt in deverschillende phasen van zijn eeuwige vervorming en alle continuiteit mist. Menheeft deze geestesgesteltenis niet zonder recht « Proteisme » genoemd, daar Proteusvoor hen het symbool is van hun geestelijke metamorphoses. Van deze « proteisti-sche » levenshouding vindt men duidelijke belijdenissen bij Amid, Gide, Wilde,Huxley, Keyserling, enz.

In de laatste decennia vond dit dilettantisme nieuwe argumenten in de levens-philosofie waar sommige, door hen reeds vroeger uitgesproken ideeen werdengeformuleerd. Zoo bijv. bij Nietzsche. Niet de volledige inhoud van zijn leer,maar wel zijn opvatting over de philosofie en het leven waren het die het dilettan-tisme nieuw leven inbliezen en het vitalisme deden noemen. Men mag niet, zegtNietzsche, iets definitiefs zoeken in het leven dat essentieel vlietend en veranderendis. Daarom moet de philosofie aanvaarden de menigvuldigheid der gezichtspuntenen de contradictie der waarden. Het is de taak van den wijsgeer nieuwe waardente scheppen. Daartoe is het niet voldoende te denken, maar moet hij vooral « leven ».Hij zal zich leenen tot nieuwe experimenten om nieuwe wijzen van denken en voelente vinden. Hij moet zijn als een avonturier op zoek naar nieuwe sensaties in dewereld, rijk aan alle mogelijkheden. Verder ontkent ook Nietzsche de continuiteitvan het ik. Enkel de amoeben-eenheid van het individu bestaat, amoebe, dat bierjuist zooveel beteekent als Proteus.

Ook in de opvattingen van Bergson over den tijd en de vrije daad vindende dilettanten of vitalisten een vertrekpunt en voedingsbodem. Onze begrippengevormd naar analogie met de vaste lichamen zijn statisch. Vandaar onbegriptegenover het leven dat vlietend is. Vandaar ook herleiden van den tijd als duurtot den tijd als lengte. De echte tijd, « la duree », is de tijd waarin wij leven,waarin onze bewustzijnstoestanden ontwikkelen. Het is een kwantitatief veranderendecontinuiteit. De tijdsduur is onvoorzienbaar en niet omkeerbaar, omdat het hetero-geniteit is, immer nieuw en onvoorzienbaar scheppend. Het ik dat in deze duurleeft is niet vast te leggen met begrippen aan de ruimte ontleend, maar het kan zichin zijn diepste zijn door intuitie vatten. Dan voelt het zich als onbepaalbare vrijheid,stroomend, irrationeel en amorph leven. Daarom, zeggen nu de dilettanten ofvitalisten, zijn alle vaste vormen verstarringen van het leven. Men mag aan geenenkele leer blijven hangen, men moet steeds beschikbaar zijn voor al de wendingenvan den onbegrepen levensstroom. Niet kiezen, want dat is zich willekeurig beper-ken. Geen rust, want c exister pour un etre conscient... consiste a changer... a secreer indefiniment soi-meme » (Bergson). Hoe nu het levenstempo beter aange-

72

Page 75: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

wakkerd dan met de oude werkwijze der dilettanten : het bewust afwisselen vaneen kennis-object waar men volkomen kan in opgaan, en dit volgens de richtingloozelijn van het oogenblik. En de echte eenige kennis, dat is intuitie, een tot de kerndoordringende sympathie, een vereenzelvigen met het gekende.

Deze theorieen worden beleden onder allerlei leuzen. (Maar vooral door den« moralist » Gide) . Het willen leven in een eeuwige jeugd, « vivre dans le present »,zonder iets van de verstarrende momenten te willen meedragen. « Se sentir vivre »doorheen alle experimenten, in alle levensvormen, waarvan geen enkele duurzaammag zijn. Zich voelen leven vooral in steeds opnieuw gewekte strevingen. Daarom« cultiver le desir », zonder de rust door de voldoening van die begeerte te betrach-ten. Ons gedrag bepaald door een vaste levensbeschouwing, is niet meer vrij. Deechte vrije daad is onvoorzienbaar en los van alle determinisme. Zij ontspringtongemotiveerd dikwijls, uit een diepsten drang, uit het onderbewuste, maar waarhet ik zich het best in uitspreekt op een bepaald moment zijner evolutie. (L'acteest gratuit) . Daarom willen de dilettanten niet snoeien in al het vreemde dat soursin ons tot uiting tracht te komen. Eer verdedigen zij de complexiteit en moedigende anomalie aan. Het resultaat van deze geestesgesteltenis is een type zonder deminste « Bindung », dat leeft in den lust van het oogenblik en zijn leven ziet alseen opeenvolging van verschillende personages, die met elkander niets gemeenshebben.

Het sterkst heeft Marcel Proust deze verbrokkeling van het ik aangetoondin de analyse van het zielsleven van zijn personages. Bij Pirandello is wel het meestvoorkomend dramatisch motief het conflict ontstaan tusschen de spatiale, aan eenmoment gebonden voorstelling van een mensch in de geesten rondom hem, en zijnwerkelijke, steeds veranderende persoonlijkheid. In Duitschland bij de groep JungWien werd deze versnippering der persoonlijkheid beleden als een tragisch levens-gevoel en dit zeer sterk door den jongen Von Hofmannsthal en enkel dichtersrondom hem. Ook bij Thomas Maan vindt men echo's hiervan, alhoewel men hemin zijn geheel niet tot deze richting kan rekenen. In Zuid-Nederland kende menvoor den oorlog de « Boomgaardgeneratie », die zich schoolde aan de Franschedilettanten, en in Noord-Nederland noemt men wel Bens vitalisten een groep nogjonge schrijvers, die bij Couperus en bij Fransche schrijvers met entoesiasmeelementen onderlijnden verwant met de hooger beschreven geesteshouding. Sommigevan hun werken staan zelfs volkomen in het teeken der hooger geciteerde vitalistischeleuzen.

Bespreking

Dr. De Smaele (Brussel) vraagt of Freud geen invloed uitgeoefend heeft op dedilettanten. De H. Lebeau antwoordt dat verschillende schrijvers, die tot deze richtingbehooren, Freud's theorieen aanwenden; Freud kan echter niet als bron van het dilet-tantisme beschouwd worden. Prof. Sobry merkt hierbij op dat Freud en Bergson beidenuit het evolutionisme komen,

/De H. Roos (Mechelen) meent dat de dilettanten in den grond verkapte romanticizijn.

Prof. Sobry is van meening dat het zich kunnen verplaatsen in den geestes- ofzielstoestand van een ander (een van de hoofdprincipes en het dilettantisme, volgensDr. Lebeau) geenszins decandentie is, — het is veeleer een kracht.

73

Page 76: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

De H. Lebeau geeft zulks toe. Hij wijst er echter op dat de dilettent zooveelmogelijk anderen tracht in te leven alleen met het doel er van genot te hebben. Hijwaarschuwt voor verwarring van << dilettantisme >> met << decandentie >>.

Dr. Boosters (Rolduc) is het niet eens met spreker, waar deze verklaart datRenan zijn vertrouwen in de wetenschap verloren heeft. Het scepticisme, dat men bijhem reeds bij 't verlaten van het seminarie vaststelt, brengt Renan er toe in de weten-schap te vertrouwen en er tevens de schouders voor op te halen.

Dr. De Smaele vraagt welke Nederlandsche auteurs als dilettanten dienenbeschouwd. De H. Lebeau noemt vooral Couperus in Noord-Nederland en de Boom-gaard-generatie in Zuid-Nederland; doch verschillende schrijvers zijn het gedeeltelijkof tijdens een zekere periode van hun leven (P. Van der Meer, de vitalisten).

Dr. J. Keunen (Hamont) meent dat de vitalisten het tegenovergestelde zijn vandilettanten. De H. Lebeau verklaart dat de term << vitalisten >> bier op een literaire enniet op een wijsgeerige richting betrekking heeft.

De H. Hoekstra oordeelt dat de term « dilettantisme » te onduidelijk is, omdat hijte veel begrippen (vitalisme, assimilate, scepticisme, neo-romantisten, impressionisme,enz., enz.) omvat. De H. Lebeau wijst er op dat het woord << dilettantisme >> eerst alsscheldnaam tegen Renan en dezes volgelingen gebruikt werd. Hij geeft toe dat menhet, wat dezen term betreft, definitief zou moeten eens worden.

DER NIEDERDEUTSCHE LITERATURKREIS IN BRUEGGEIM MITTELALTER

door

Prof. Dr. H. TESKE, Hamburg.

Die niederdeutsche Literatur des Mittelalters ist im wesentlichen in denRandgebieten Niederdeutschlands zu Hause. In den auswartigen Kontoren derHanse sind wichtige Denkmaler entstanden, in Bergen, in den baltischen Stadten,vor allem aber in Brugge, das vom 1 3. Jahrhundert an zu einem der bedeutendstenKnotenpunkte des hansischen Handels wird. In Brugge leben die hansischenKaufleute nicht abgesondert von den Biirgern der Stadt, vielmehr bestehen engewirtschaftliche und kulturelle Beziehungen zwischen Einwohnern und Gasten. Sokommt es, dass eine gauze Reihe von Handschriften niederdeutscher Gedichte ausdiesen Beziehungen hervorgegangen ist. Das « Hartebook » etwa, die in Hamburgbefindliche umfangreiche Sammlung geistlicher und weltlicher Werke, ist von einemq Flandernfahrer » etwa um 1 500 aus Brugge nach Hamburg gebracht wordenund hat sich noch bis zum Jahre 1854 ( ) im Besitze der Gesellschaft der Flan-dernfahrer befunden. Es teilt seinen Inhalt mit ein paar anderen Handschriften,die sich heute in Stockholm, Wolfenbiittel und Berlin befinden. Alle diese Samm-lungen aber weisen deutlich auf Flandern als die Heimat der meisten der in ihnenenthaltenen Werke.

Der mannigfache und bunte Inhalt kann in zwei verschiedene Grupen geteiltwerden : fur sich stehen die geistlichen Werke, die sich — soweit wir bisher sehen— deutlich von den anderen abheben. Diese anderen Werke, vier an der Zahl,gehOren in Sprache, Technik, Wortschatz so eng zusammen, dass man gelegentlich

74

Page 77: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

wohl gar erwogen hat, ob sie nicht auf einen einzigen Verfasser zuriickgehen.Das trif ft sicher nicht zu. Wohl aber diirfen wir ihre Verfasser als Angehorigeeines engen literarischen Kreises bezeichnen. Zwei der genannten Werke sindweltlich-ritterliche Epen, deren Stoff der hOfischen Dichtung entstammt : « Valentinund Namelos » und « Flos und Blankeflos ». Hinzu kommt eine ritterliche Legende« Der verlorene Sohn » (eine Behandlung der Sage von Robert dem Teufel) undder Versschwank « Der Dieb von Brugge ». Ueber « Valentin und Namelos » hatzuletzt der niederlandische Forscher Diepering gearbeitet. Er stellt fest, dass dasniederdeutsche Epos nicht, wie noch der Herausgeber Seelmann gemeemt hat, aufeine franzOsische Vorlage zuriickzufiihren ist, sondern vielmehr ein mittelnieder-landisches Werk voraussetzt. Das alte mittelniederlandische Epos, von dem dreiBruchstiicke bekannt sind, ist spater verkiirzt worden, und diese Kurzform hat demNiederdeutschen als Vorlage gedient. Sie ist ausserdem nach dem mitteldeutschenOsten gelangt, wo sie ins Mitteldeutsche iibersetzt und weiter in Prosa aufgelostworden ist. Erhalten ist uns von der mittelniederlandischen Kurzform nichts ; jedochkiinnen wir sie durch einen Vergleich der mittelniederlandischen Bruchstiicke mitden beiden mittelniederdeutschen Handschriften und der aus dem mittelnieder-deutschen Gedicht geflossenen schwedischen Prosa einerseits und mit dem kurzenmitteldeutschen Versbruchstiick und der mitteldeutschen Prosa andererseits ersch-liessen

Dieperings Forschungen sind dadurch ungemein wichtig, dass sie uns zeigen :1. die Bedeutung der niederlandischen Literatur als Vermittlerin franzOsischerStoffe nach Deutschland, 2. die Bedeutung des hansischen Handels fur die weitereVerbreitung dieser Dichtung in den deutschen und skandinavischen Norden sowiein den Osten und 3. den Geschmack der niederdeutschen Kaufleute. Nicht dasgrosse hiifische Epos mit seinen ausfiihrlichen Schilderungen und psychologischenBegrundungen vermag sie zu fesseln. Nur auf den Stoff, auf Handlung, auf Kiirzekommt es ihnen an. Das verrat schon ein Vergleich der niederlandischen Bruch-stiicke des « Valentin » mit den entsprechenden Stellen des niederdeutschen Werkes,mehr noch ein solcher des mittelniederdeutschen « Flos mit dem vollstandig erhaltenenniederlandischen Werk des Diederic van Assenede. Den fast 4000 Versen desNiederlanders hat der Niederdeutsche nicht ganz 1500 an die Seite zu stellen.Er streicht die ganze Einleitung iiber die Minne. Er kiirzt die Kindheitsgeschichte,tilgt die hiifischen Schilderungen, meidet die Monologe. Dass eine ausfiihrlicheniederlandische Fassung dem niederdeutschen Gedicht vorausgegangen ist, gehtaus einer Reihe von Einzelheiten deutlich hervor, wo die Stellen des niederdeutschenGedichtes ohne Kenntnis des niederlandischen Werkes unverstandlich sind. ImGanzen hat nun der Niederdeutsche nur selten den Text des niederlandischen Eposunverandert iibernommen, aber es ist mOglich, Handltingsfolgen herauszulOsen,die Schritt fur Schrift dem niederlandischen Werke folgen, wobei die einzelnenAnklange an die Vorlage anmuten wie herausgebrochene und notdiirftig zusammen-geflickte Stiicke eines einstigen Prachtbaus, die aber trotz ihrer Triimmerhaftigkeitnoch die Linienfiihrung des alien Gebaudes verraten.

Das Epos von Flos und Blankeflos ist geradezu ein Parade beispiel fur dieArt und Weise der Vermittlung literarischen Gutes in Brugge .Ein Vlame schreibteinen hOfischen Roman in dem ritterlichen Geschmack der franzOsischen Schule,

75

Page 78: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

in den Handen der Hansen oder der sie unterhaltenden vlamischen « Sprekersbereits wird daraus ein kurzer Auszug in bUrgerlich-nUchterner Haltung. Solangesich nur die Kaufleute in Brugge daran erfreuen, kann das Gewand der nieder-landischen Sprache beibehalten werden, da ihnen die Sprache ihrer GastfreundenatUrlich vertraut gewesen ist. Erst in dem Augenblick, da die Freunde in derHeimat diese Werke kennen lernen sollen, wird eine Uebersetzung nOtig. Und fursie sind die niederdeutschen Fassungen in erster Linie bestimmt. Bei diesem Ueber-setzen bleibt sehr vieles niederlandische Gut im Wortschatz, in Reimen und Formelnstehen und wird bis zur Langeweile wiederholt. « Dichtungen » im eigentlichenSinne sind so nicht entstanden, hohen literarischen Ranges ist kein einziges dieserWerke. Aber die Verfasser sind sich dessen durchaus bewusst gewesen, so habensie schamhaft ihre Namen verschwiegen und nichts Uber Anlass und Ort derEntstehung verraten. Nur die Werke selbst kiinnen auf unsere Fragen antworten.

Schon den ersten, die sich mit ihnen beschaftigt haben, sind die starkenAnklange der genannten vier Werke aneinander gef alien. Seelmann hat einen Teilbereits in seiner Ausgabe des Valentin verzeichnet, ohne jedoch die Frage nachder relativen Chronologie aufzuwerfen. Edw. Schroder neigt dazu, den Flos aufGrund seiner Armut an Formeln, Phrasen, BeiwOrtern, « die aus der hOfischenoder volkstUmlichen Erzahlungspoesie der besseren Zeit stammen », fur das jUngsteWerk zu halten. Eines ist jedenfalls zunachst sicher, und Diepering hat bereitsdarauf hingewiesen : der, Verfasser des niederdeutschen Valentin muss mit dermittelniederlandischen Literatur seiner Zeit vertraut gewesen sein. Worttschatz undReimvorrat beweisen das eindeutig. Ja, einzelne Verse dieses Werkes verratendeutlich, dass er nicht den niederdeutschen Flos, dem sie verwandt sind, sonderndas Werk des Diederic van Assenede gekannt haben muss. Umgekehrt sind einzelneStellen des niederdeutschen Flos nicht einfach aus Diederic van Assenede herzu-leiten. Vielmehr zeigen sie Neuerungen, die nur aus einer Bekanntschaft mit demniederdeutschen Valentin zu erklaren sind.

Der « Valentin » und der « Flos » sind dann beide benutzt worden von demVerfasser der Ritterlegende vom « Verlorenen Sohn », der seine Vorganger geradezuhemmungslos geplundert hat. Dieses Werk, das nur in einer einzigen Handschrifterhalten ist, ist ohne Zweifel das schlechteste Machwerk dieses Kreises. Einmalgepragte oder Ubernommene Formeln und Verse werden immer aufs Neue wieder-holt und leise abgewandelt. Ausser dem Flos und dem Valentin hat der « VerloreneSohn » auch das vierte Werk dieses Kreises, den « Dieb von Brugge » reichlichausgeschrieben. Der « Dieb von Brugge », eine niederdeutsche Fassung der ausHerodot bekannten Geschichte von dem Einbruch in das Schatzhaus des Konigsund den vergeblichen Versuchen, den Dieb zu entdecken, ist das alteste unter denvier miteinander verwandten Gedichten. Es ist zugleich das selbstandigste undwertvollste. Sowohl im Valentin wie im Flos finden sich Stellen, die uns bezeugen,dass die Verfasser dieser Werke den « Dieb » bestohlen haben. Wiederum sindFormeln Ubernommen, leise abgewandelt und immer aufs Neue verwendet worden,auch an Stellen, wo sie nur mit Mae eingepasst werden kOnnen. Besonders Uber-zeugend sind namentlich die Abschnitte Abweichungen von den Vorlagen fest-zustellen sind und sich andererseits die Uebereinstimmungen mit den « Dieb vonBrugge » haufen.

76

Page 79: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

So ist es mOglich, zu einer ungefahren zeitlichen Festlegung der Werke zugelangen : der « Dieb von Brugge » ist zuerst entstanden, dann der « Valentin »,dann der « Flos », endlich der « Verlorene Sohn ». DarUber hinaus Naheresauszusagen, ist vorerst noch nicht mOglich. Fest steht bislang nur das Folgende :Diederic van Assenede schreibt um die Mitte des 1 3. Jahrhunderts, der nieder-landische Valentin clUrfte in der ersten Halfte des 1 4. Jahrhunderts verfasst wordensein. Die alteste Handschrift der schwedischen, aus dem niederdeutschen « Valen-tin » Ubersetzten Prosa ist auf 1 45 7 zu datieren. In der Zwischenzeit muss zumin-dest der « Valentin » angesetzt werden .Das ist noch ein mageres Ergebnis. Mehrwird sich erst sagen lassen, wenn genauer festgestellt werden kann, welche nieder-landischen Werke ausser den bisher genannten der Verfasser des niederdeutschenValentin gekannt hat.

Diesmal miige genUgen, an einem Beispiel gezeigt zu haben, was der Marktzu Brugge auch literarisch far Niederdeutschland bedeutet. Es ist nur ein Beispiel;denn noch fehlt die Untersuchung der an Zahl weit reicheren Werke der geistlichenLiteratur.

DE VIZIE DER VROUW OP NEDERLANDS-INDIE

door

H. Jef NOTERMANS, Batavia.

Sedert Multatuli, in de hartstochtelijke peroratie van zijn onvergankelijkwerk « Max Havelaar of de Koffi-veilingen der Nederlandsche Handelmaat-schappij », de gevleugelde zin neerschreef : « het prachtig rijk van Insulinde, datzich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd... », is bij hetNederlandse yolk een grotere belangstelling ontwaakt voor het onmetelijk millioen-rijk in 't verre Oosten.

Tientallen auteurs kwamen onder de bekoring der roerende romantiek vanAdinda en Saidjah, of werden geenerveerd door 't klewanggekletter der krijgers,die met de moed der wanhoop vochten, en vielen door de overmacht der « Kom-penie ».

***

Geldt uiteraard de interesse allereerst de mens, daarnaast blijkt ook de natuurzodanig te imponeren, dat de weerslag in tal van beschrijvingen te vinden is.

Het kan weinig verwondering wekken, dat de machtige schepping, althanszeker in 't begin, op een hevige wijze treft. De ontzagelijke wouden, de trotsevuurspuwende bergen, de roerloze, gedoofde vulkanen, de wijde dalen en duizeling-wekkende kloven — ze fascineren 't oog.

De ongekende pracht der sawahs, (amphitheatersgewijs gevleid tegen dehellingen), waarin de zon zich ontelbare malen weerspiegelt, zodat daar duizenden

77

Page 80: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

goudschilden schijnen en schitteren, is een weelde voor 't kleurgevoelig oog vanschilder en literator.

Klappers en pinangs met hun wuivende kruinen, fleurige orchideeen inonnoemelijke varieteiten blijven hun charme behouden voor wie niet lijdt aan staarof reukeloosheid.

De hermelijnen mantels der stralende watervallen, maar ook de razendebandjir der zwellende kali's, ze vonden pen en penseel, om in boek of op doek,de tintelende impressie of hevige emotie vast te leggen.

Het lijkt dan ook een onrechtvaardig verwijt als Augusta de Wit een Fransschilder scherp laat zeggen :

« Jullie ziet niets van Indie — een yolk van schoonheidsblinden » (cf. « DeGodin die wacht », bl. 137).

Zij zelf in ieder geval, heeft de natuur geschouwd en beluisterd tot in defijnste trillingen, wat niet enkel haar « Orpheus in de Dessa », die geurige literairelotos, maar ook « Verborgen Bronnen », « De Wake bij de Brug » en « De Godindie wacht » bewijzen.

En 'n Annie Salomons stond onbevangen tegenover de schoonheid der aarde,wat zowel haar « Ballingen », « Verhalen uit het verre Oosten », als « Het Huisin de Hitte » overtuigend aantonen.

Madelon Hermine Szekley-Lulofs onderging het geweld der zon en de myste-rieuse macht van het oerbos in « Rubber », « Kollie », « De Andere Wereld » en« Hongertocht ».

« Duizend Eilanden » van Beb Vuyck getuigt eveneens van een open oogvoor fauna en flora.

Het picturale komt zeer zeker tot z'n recht bij Marie C. Kooy-Van Zeggelen,misschien niet zo zeer in haar boek « De Hollandsche Vrouw in Indie », maar dantoch des te meer in 't lieve boekske « Indische Levens ».

***

Drie simpele lijnen kan men trekken tussen de bewoners van de Archipel.Tot die simplistische groeperingen behoren dan resp. de Inheemsen, de Indo-Europeanen en de Hollanders.

't Meerendeel der schrijfsters schenkt rijkelijk aandacht aan de figuur derconcubine, de menagere, oftewel huishoudster, (welk woord in de Oost uitsluitendpejoratieve waarde bezit).

Of men Annie Foore neemt of Annie Salomons, Jo Manders of Carry vanBruggen, M. H. Szekely-Lulofs of M. C. Kooy-van Zeggelen e.a., nergens or t-breekt dit « levend woordeboek », deze « zwarte dictionnaire », deze zorgzame zielof bazige, boze geest.

Zien wij in. Annie Foore's « Indische Huwelijken » een specimen van delaatste soort, bij Augusta de Wit tref fen we een ideale njai, evenals bij AnnieSalomons en M. H. Szekely-Lulofs, zodat we ons kunnen voorstellen, hoe een toeanbesar verontwaardigd uitroept : « Heb je enige notie wat zo'n Javaanse of Maleisevoor een man kan wezen in zijn eenzaamheid ? Hoe uit dankbaarheid een gevoelkan groeien, dat al de kameraadschap en gelijkberechtigheid van het modernehuwelijk overtreft ! ? ( Jo Manders, Indo, bl. 48-9).

78

Page 81: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Een beeld van 't harde, uitputtende zwoegersleven rijst voor ons op o.m.door « Ruber » en « Kollie », waarin de kamp tegen 't oerbos en 't moeras geschil-derd worden.

Hoever de toewijding van een baboe gaan kan schetst ons Fenna de Meyierin de bundel « Onder de Indische Zon », waarvan « De eenige die hem liefhad »,een bewijs is hoe Oost en West een kunnen zijn.

Met. Pa Djoemat van voormelde schrijfster en Si Bengkok van Augustade Wit zijn twee figuren geschapen, die pleiten voor 't vermogen van beiden :door te kunnen dringen in de psyche van de Javaan.

***

De Indo-Europeaan, afstammeling van een blanke vader en een Indonesischemoeder, diende in 't verleden, en nu soms nog, voor de komische noot te zorgenen wel door 't radbraken der nederlandse taal.

Verscheidenen tekenen hem of als de lichtgeraakte, ja overgevoelige natuur,met een minachting voor de inheemsen, en een afgunst op de totoks.

Beb Vuyck legde 't complexieve vast in een zinsnede : « Een Javaanse« grootmoeder en een getinte huid zijn de oorzaken van duizend minderwaardig-« heden ». (« Vele Namen ») .

'n Caricatuur van deze categorie werd het debuut van Wies Lorz : « Keesde Indo », 'n verschoppeling als kind en knaap, 'n ongelukkige op later leeftijd,die valt onder sluipmoordenaarshanden.

Tendentieus behandelt Jo Manders het vraagstuk der Indo-Europese bevol-king in haar Delische roman « Indo ».

Een vrouwelijke meester-in-de-rechten is bier de voortrekster, de strijdster,die moedig kampt om haar idealen te verwezenlijken.

Er is een genegenheid bij M. C. Kooy-van Zeggelen t.a.v. de Indische vrouw,welk gevoelen gecondenseerd is in deze zin, die slaat op een of ficiersvrouwtje :

« Hoe meer ik het rijstkorreltje leer kennen, hoe meer ik het herken als degoede opperbeste soort, een heel korreltje, niet afgebroken en van een vaste kleur... »(blz. 1 77, De Holl. Vrouw in Indie).

De lof der gastvrijheid, een der hoofddeugden van de Indo-Europeanen zongo.m. Annie Foore in « Bogoriana » en « Uit ons Indisch Familieleven », en M. E.Reitsma-Brutel de la Riviere in « Een korte Spanne Tijds », met als ondertitel« Cinematografische Opnamen van het Hollands-Indisch Leven ».

***

De Orang blanda figureert in hoofdzaak als planter, militair en B.-B.-ambtenaar in de onderscheiden romans. Naast de man staat de vrouw in 't brand-punt der belangstelling van... de vrouw.

Het doel van zijn tocht naar 't rijk van Indonesia is al te vaak : rijk worden.Snel schatten verdienen en daarna in dolce far niente de levensdagen slijten in deAlpen, aan de Riviera, op de Veluwe of in 't Haagje is de droom geweest vanontelbaren.

79

Page 82: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Daarvoor wordt de zengende zon, die « koperen ploert » getrotseerd en alde lichamelijke afmattingen van exploratie en exploitatie.

Doch ook idealisms bezielde sommigen. Augusta de Wit tekent deze groepin « de Godin die wacht », de groep die niet bedacht is op hoge salarissen entantiemes, maar met vaste wil bezield is : goed werk te leveren, van blijvendewaarde, zodat anderen er op kunnen voortbouwen. Voor dezen is Indie geenballingsoord of doorgangshuis, maar 'n land dat ze lief hebben en waarvoor zegaarne veil hebben 't beste, dat het Westen voortbracht.

De vrouw, echtgenote en moeder, heeft voor een aanzienlijk deel de bloeider Indische gewesten helpen bevorderen. Dikwijls bekroop haar in de eenzaamheid't kwellend heimwee. Maar meestal toonde zij zich de mulier fortis.

Ik kan dan ook van harte instemmen met de slotbeschouwing van WillyMatray-Bedier in haar roman « Romboe » :

« Hoeveel vrouwen hebben... in alle uithoeken van deze kolonien hun mensen-plicht vervuld niet alleen tegenover eigen huisgezin maar ook anderen hulp en troostgeboden, aan mensen van hun ras, maar ook aan de inheemsen?

« Hoeveel opofferingen hebben de vrouwen zich getroost bij de scheiding vankinderen die voor hun opvoeding jaren lang in 't moederland bleven, en die ze pasweer terugzagen als mannen en vrouwen ? »

En met haar wens ik uit te roepen :Voor U Nederlandse Koloniale Vrouw een eresaluut en aan alle moeders

die hun kinderen aan Indie afstonden !

Bespreking

De H. J. Verdonck (Berchem) vraagt of er geen werk bestaat van de hand vaninlandsche vrouwen zelf.

De H. Notermans antwoordt dat er nog geen dergelijk werk bestaat; er is welpoezie (Soeroto). Hij wijst op een verzameling brieven van R. A. Kartini, << Doorduisternis tot licht >>, uitgegeven door Nederlandsche kennissen van de schrijfster. Doordit boek, waarin het leed van millioenen Indoneesche vrouwen tot uiting komt, oefentKartini een blijvenden invloed op het inheemsche meisje uit : Kartini is trouwens zooveelals de ideale Indoneesche vrouw geworden.

DE SAGE VAN DEN WANDELENDEN JOOD EN DELAAT-MIDDELEEUWSCHE GEESTESVERHOUDING

door

Dr. B. H. VAN 'T HOOFT, Amsterdam.

We ontvingen geen samenvatting.

80

Page 83: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

DE KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE ENDr. WILLEM DE VREESE

door

Dr. R. ROEMANS, Vorst.

We ontvingen geen samenvatting en geven deze verschenen in : K Wetenschapin Vlaanderen » Maart 1938 :

1) Feitenmateriaal : met goud bekroonde werken, uitgaven in de reeks derdoor de Koninklijke Vlaamsche Academie bezorgde werken, lezingen en verslagen.

2) Toelichting van de wetenschappelijke bedrijvigheid van Prof. Dr. Willemde Vreese in den schoot der Academie.

Welke plaats het aldaar geleverde in de volledige productie inneemt : pogingtot omlijning van de verschillende gebieden door dezen geleerde bestreken.

3) Welke wetenschappelijke richtlijnen Dr. Willem de Vreese in zijn ver-slagen en mededeelingen aangewezen heeft ; welke opvatting hij over de roepingen de werkzaamheid eener Academie deelde en wat hij tot de uitwerking derverdedigde voorstelling bijgedragen heeft.

4) Besluit : De beteekenis van het lidmaatschap en bestuurschap van Dr.Willem de Vreese voor de Koninklijke Vlaamsche Academie.

Bespreking

De H. De Neve (Evere), schoonzoon van Willem de Vreese, leest, bij wijze vanaanvulling, een stukje voor dat destijds in de << Dietsche Gedachte >> verscheen en waarinDe Vreese een bitter oordeel over de K. Vl. Academie uitspreekt.

81

Page 84: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING VI

NEDERLANDSE TAALKUNDE

Als voorzitter trad op Prof. Dr. Grootaers.Als ondervoorzitter Dr. E. Blanquaert.Secretaris was Dr. J. L. Pauwels.Er waren meer dan 100 belangstellenden.

ERFELIK BELASTE TERMEN

door

Prof. G. ROYEN, Utrecht

Voor velen was en is een geleerde term begin en einde van alle wetenschap :nu ephelkustikon, alpha protheticum, kwantitatieve metathesis. Etiketten evenweldie een verkeerde voorstelling « moeten » suggereren, zijn steeds uit den boze :tmesis ; onschuldiger zijn termen die niets zeggen : casus accusativus — al is ditdan ook een mislukte vertaling van het griekse ptOsis aitiatike. Sommige termenzijn zwaar erfelik belast : naamval, geslacht.

Ernst Sittig heeft aangetoond, dat de oudste griekse naamvalsterminologieop het bikkelspel teruggaat. De vier manieren waarop een bikkel kon « vallen »,werden aangeduid met orthos (rectus) , plagios (obliquus) , huptios (achterover) ,prangs (voorover). Hierbij aansluitend spraken de ioniese grammatici uit de 6de

eeuw voor Chr. o.m. van ptOsis orthe (casus rectus) , al waren in hun oog alleende ptOseis plagiai (casus obliqui) echte naam-« vallen » : vormveranderingen in hetsyntakties verband. (Ook de kletike, vocativus was dus Been echte naamval). Alpaste Aristoteles de term ptasis ook nog op andere vormvarianten toe, zoals op hetadverbium, de vergelijkingstrappen, bij de latere grammatici golden alleen denominativus, genitivus, dativus, accusativus en vocativus --zoals de latijnse ver-talingen luiden — als naamvallen = buigingsvormen. Vanwege nog een zesdevormvariant breidden de latijnse grammatici het rijtje van vijf voor hun taal metnog een casus sextus uit, die men later ablativus noemde.

Deze grieks-latijnse terminologie drong nadien door in de spraakkunsten vande westeuropese talen. Wat oorspronkelik termen waren voor wisselende woord-vormen, ging men klakkeloos toepassen op talen die zo'n fleksiestelsel niet kenden.Tans menen velen zich geschikt uit de impasse to kunnen redden door er op towijzen, dat in de moderne (deflekterende) talen evengoed als in de oude (lek-terende) de nomina in verschillende syntaktiese funkties verrichten. Naamval dateerst op de vorm sloeg, kon even goed de funktie aangeven.

Ongetwijfeld was het al aan de oude grammatici bekend, dat de onderscheidenkasus-vormen multifunktioneel waren. In de bekende verbindingen genitivus objec-tivus, subjectivus, partitivus, qualitatis enz. enz., doelt genitivus telkens op de

82

Page 85: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

buigingsvorm, en het toegevoegde objectivus enz. op de wisselende funkties vandie ene vorm. Het aantal grammatiese (syntaktiese) funkties overtreft (ook vande klassieke talen) verre het beperkte aantal fleksievormen. Wil men derhalvede term naamval op de funktiees van min of meer onverbogen naamwoorden toe-passen, dan moet men het ook « aandurven » even veel naamvallen te aanvaarden,als er syntaktiese diensten bestaan ; en zich niet willen wijsmaken, dat in het Neder-lands die veelheid van funkties zonder bezwaar aan vier kapstokken op te hangen,al is er dan ook maar een knop. Alleen liet ik nu de sporadiese genitieven eventerzijde, van welke ene echt-verbogen vorm grammatici terecht wel tien of meerfunkties opsommen : de genitief van oorsprong, van bezit, van kenmerk, van ver-deling, van oorzaak, enz.

Verwarring van vorm en funktie is fataal voor grammatiese beschouwingen.Al is elke funktie aan een vorm gebonden, vorm en funktie zijn niet identiek. Elkevorm is multifunktioneel, de meeste funkties worden op meer dan een manieruitgedrukt : « let op, opgelet, opletten, zal opletteen, enz. ».

Niet minder verwarring is gesticht door de term geslacht, waarvoor ik « klasse,groep » zou willen aanbevelen. Het latijnse genus masculinum, femininum, neutrumwas de schakel tussen ons « mannelik, vrouwelik, onzijdig geslacht » en het grieksegenos arsenikon, thelukon, oudeteron. De termen « gemeenslachtig, zelfslachtig »zijn voortzettingen van het griekse genos koinon en epikoinon. Deze termen warenal in de verre oudheid kenmerkend voor de verwarring van genus en sekse. Evenalshet nederlandse, « geslacht » betekenden het griekse « genos » en het latijnse « genus »zowel klasse als kunne. Maar al deed deze dubbelzinnigheid reeds Protagorasvan zijn wijsgerige wijs raken, to gene ton onomatOn (genera, nomina) kon rede-likerwijze ook voor hem niets anders betekenen dan de klassen (soorten, groepen)der naamwoorden. Zelfs al zou de indogermaanse nominale klassifikatie historiesgeneties van de biologiese tegenstelling man : vrouw zijn uitgegaan, woorden hebbengeen sekse — al gingen enkele romantici zover hun die toe te kennen ! — woordenkunnen alleen in een bepaalde klasse ressorteren. Maar met dat al hebben enerzijds« mannelik en vrouwelik » (die slechts een denominatio a potiori zijn, anderzijds« geslacht » voortdurend tot seksuele associaties met grammatiese aberraties geleid.En al is er weinig scherpzinnigheid voor nodig, om in de geliefde tegenstelling« natuurlik geslacht ( = sekse) : taalkundig geslacht ( = klasse) » een vicieuzequartus terminus te ontdekken, nederlandse grammatici kunnen het blijkbaar daarniet zonder stellen.

Ook na 1 934 heeft « geslacht c.a. » nog niets van zijn erfelike belastheidverloren. De fiktieve naamvals-n zou bij namen van mannelike personen nietbehouden zijn, wanneer men de grammatiese indeling, vanwege het suggestieve« mannelik : vrouwelik », niet met een biologiese tegenstelling had verward. Dwaas-heden als « dezen legerautoriteit, den beroemden filmster, dan hun toevertrouwdensprint, den nieuwsten tennisvondst », die mij « uit den meest bevoegden bron »bekend zijn, sluiten daar tref fend bij aan. — « Gerneenslachtige » nomina als« wees, persoon, getuige, gast » zijn spraakkunstige verzinsels. Zulke de-woordenzijn seksueel indifferent, juist als de het-woorden dat zijn : « kind, lid, type,slachtoffer, mormel, uitlskuiken ». De wisseling van « hij » en « zij » naar gelangmen bij die woorden een mannelike of een vrouwelike persoon bedoelt, heeft niets

83

Page 86: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

met het nominale genus van die woorden uit te staan. Evenals « die Waise, diePerson » in het Duits onveranderlik vrouwelik zijn, en « der Zeuge, der Gast »onmiskenbaar mannelik, onverschillig of ze een man of een vrouw noemen, zobehoren ook op nederlands taalgebied zulke woorden slechts tot een klasse : er isin dezen geen parallelisme tussen het nominale genus en de pronominale aanduiding.

De seksualitis komt o.m. nog duideelik uit bij de vermeende tegenstellingvan een meervoudig « hun : Naar ». In het meervoud immers is noch bij de nomina,noch bij de pronomina sprake van enige klasse-tegenstelling. Het nederlands ver-schilt in dezen niet van de andere germaanse talen — anders dan de romaansetalen die dat onderscheid wel kennen (bijv. fr. ils : elles) . Alhoewel de klassiek« gevormden » het vaak heel aardig klaarspeelen, om hun germaanse moedertaalnaar romaans model te « fatsoeneren », hun strelend besef hiermee een vaderlandsekultuurdaad te stellen kan zich toch niet op het nederlandse taalsysteem beroepen.

Grammatiese voorschriften in zake fleksie, klassificatie en pronomina — zemogen dan een erfstuk der vaderen heten — voorschriften die rechtstreeks indruisentegen de eigen taalwerkelikheid van noord en zuid, kunnen slechts van harte wordenopgevolgd door personen wier taalgevoel grondig bedorven is ; en door hen die hetinheemse taalstelsel geen kans geven, daar ze zich kultureel verplicht achten doorhet toepassen van on- en antinederlandse taalregels van hun « taalkennis » te doenblijken. Aileen laten en lieten ze zich in klassicistiese waan door erfelik belastetermen verschalken.

DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSE SPELLINGdoor

Dr. C. G. N. DE VOOYS, Utrecht.

Daar we geen samenvatting ontvingen geven we deze, verschenen in « Weten-schap in Vlaanderen » Maart 1 938 :

Het oudste Diets moet zich met een Latijns alfabet behelpen. De gevolgendaarvan voor de Mne. spelling. In hoofdzaak gericht naar de uitspraak, maarevenmin spellingeenheid als taaleenheid. Invloed van de boekdrukkunst en dekanselarij. Pogingen tot spellinghervorming in de zestiende eeuw : Joos Lambrechts,Pontus en Heniter, Konservatisme in Amsterdamse kring. Verscheidenheid in dezestiende eeuw, maar ook pogingen tot verbetering : Hooft, Vondel, Brandt.Spellingbelangstelling en strijd in de achttiende eeuw. Siegenbeek's keuze en Bilder-dijk's verzet. De zogenaamde spellingoorlog in Zuid-Nederland. De regeling vanDe Vries en Te Winkel. De vereenvoudigingsbeweging van Kollewijn en de reaktiedaarop. Einde van de spellingstrijd in het zicht?

Bespreking :Dr. Van den Berg vraagt of het aanneemlijk is dat de streektaal van dat gewest,

waaruit iemand, die de spelling regelt, afkomstig is, invloed zou mogen uitoefenen opde spelling. — Antwoord : Neen!

Op aanvraag van den voorzitter geeft Prof. De Vooys nog een andere uiteen-zetting over de tegenwoordige stand van het spellingvraagstuk.

84

Page 87: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

DE DIALEKTGEOGRAFIE VAN ZUID-OOST NEDERLAND,GEZIEN IN HET COMPLEX DER GERMAANSCHE EN

ROMAANSCHE TAAL- EN KULTUURGEOGRAFIE

door

Dr. W. ROUKENS, Nijmegen.

Zeggen wij Z. 0. Nederland, dan denken we aan een gebied dat in de loopder geschiedenis van eeuw tot eeuw grensland was ten opzichte van de Germaniaen Romania, van Dietschland en Duitschland, van Nederland en Belgie.

Sinds een halve eeuw staat de studie der « Grenzlandschaften » in West-Europa in het middelpunt der belangstelling van historici, volkskundigen, topo-nymisten en linguisten, meer in 't bijzonder van taalgeografen.

Kurth, des Marez en Pirenne hebben zich, ieder op het bijzondere terreinzijner wetenschappelijke belangstelling, vooral met Romaansch-Nederlandschegrensvraagstukken beziggehouden, de Bonner historicus Fr. Steinbach vestigde ineen diepgaand historisch, toponymisch en volkskundig onderzoek de aandacht ophet problemencomplex in het westelijk grensgebied, de taalkundige Th. Frings wienaanvankelijk de Rijnlandsch-Limburgsche taalvraagstukken interesseerden, ver-ruimde gestadig zijn blik en schreef tenslotte de « Germania Romana » waarnade romanist Gamillscheg bijna gelijktijdig zijn breeder opgezette pendant « RomaniaGermanica » uitga f. En terwijl men over beide laatste werken nog druk redeneerdeen een reeks Nederlandsche, Belgische en Duitsche linguisten en folkloristen medegestimuleerd door de « Westduitsche Forschungsgemeinschaft » enkele Nederland-sche, Duitsche en Romaansche grenzproblemen bestudeerden, verscheen het gedegensynthetische werk van een van Steinbachs scherpzinnigste leerlingen Franz Petrien bracht, alhoewel niet zonder kritiek, een samenvatting van en Jorrekties op water door leidende figuren over de grensproblemen in Wallonie, Noord-Frankrijken de aangrenzende Germaansche gebieden door archeologen, anthropologen,historici, toponymisten, volkskundigen enz. was gepubliceerd.

Door het resultaat van al deze publicaties gaat Z. 0. Nederland ook in deNederlandsche kultuurwetenschap geleidelijk de plaats innemen, die in overeen-stemming is met de kultuurhistorische zending die het in de loop der geschiedenisheeft gehad. Tot nog toe heeft men dit gebied met een zoo rijk verleden to veel alsgrensstreek en wingervest beschouwd met als gevolg een — heusch niet altijdopzettelijk — voortdurend gebrek aan juist begrip en waardeering. Men kon ditdeel van ons Vaderland, zoolang men het niet zag in het complex der Germaniaen Romania, niet naar waarde schatten. Lange tijd was het dan ook niets andersdan een wingewestelijk aanhangsel. Wackernagels constateering, dat het tot enmet de 1 2" eeuw een belangrijk kultuurbemiddelaar was, werd over 't hoofdgezien ; dat het lange tijd een kultuurcentrum van beteekenis was, werd niet eensals mogelijkheid overwogen ; men was nog niet tot het onlangs door Roosbroeckduidelijk uitgesproken inzicht gekomen, dat Z. 0. Nederland niet slechts ontleendemaar ook bevruchtte en dat de Maasgouw — gelegen tusschen twee brandpunten

85

Page 88: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

van Germaansche kultuur in de Latijnsche taal n.l. Utrecht en Link — toch sterkonze aandacht moet trekken.

Daar vooral de dialektgeografie geschikt is om de eenzijdige waardeeringte doen verdwijnen, wilde ik, aan de hand van de resultaten der bestudeering van± 1 00 woordgeografische kaarten, de voornaamste karakteristika van het gebiedin kwestie in 't komplex der kultuurgeografie aantoonen en daarbij vooral de nadrukleggen op het feit dat het meer verbindt dan scheidt, want verbinden niet scheidenis de groote historische taak van Z. 0. Nederland.

Dat de scheidende kracht van deze gewesten zeer zwak is, blijkt voldoendeuit de volgende feiten : slechts negen maal valt een woordgrens met een grootgedeelte van de Limb.-Duitsche grens samen, t.w. vier maal van Nijmegen totHeerlen en vijf maal van Nijmegen tot Venlo ; negen maal hebben land- en woord-grens in hun geheel en elf maal gedeeltelijk hetzelfde verloop tusschen OostelijkNoordbrabant en de Belgische provincies Antwerpen en Limburg ; geen enkelewoordisoglosse dekt zich geheel met de grens tusschen Oost- en West-Limburg,slechts negen vallen gedeeltelijk met de staatsgrens samen.

De Limburgsche dialekten zijn typeerend voor een kontaminatiegebied. Waaruit het Zuid-Westen opdringende Romaansche benamingen en NoordoostelijkenGermaansche woorden elkaar ontmoeten, ontstaan vormen van het type 011iech(unio + lauch) = ui. Niet zeldzaam is de combinatie van een Romaanschwoordtype met een Germaansch accent b.v. telder (tailleur) = bord en ooinj(oignon) = ui.

In de tijd van de zwakkere uitstralingskracht van oude kultuurcentra alsLuik, Tongeren en Maastricht werd in de Maasgouw de laatste zwakke golfslaggebroken van een woordvloed, wiens oorsprong in de krachtige kultuurcentra derRomania (b.v. forsjet = fourchetta = vork) en Germania (godshalder = gods-penning) moet worden gezocht. Noordelijke (b.v. Saksische) en Zuidelijke (b.v.Frankische) vormen houden elkaar in Noordbrabant en Noord-Limburg in even-wicht (b.v. mooi en schoon).

Tengevolge van de excentrische ligging der zuidoostelijke gewesten sinds heteinde der middeleeuwen heeft zich in deze streken oud Romaansch en Germaanschtaalbezit het beste gehandhaafd : zij vormen een reliktgebied bij uitstek, zooals o.a.kladzjoeel (Pic. eclachoire) , uul, oel (Lat. aula) getuigen.

Anderzijds moeten een reeks innovatieverschijnselen in de zuidoostelijkegewesten evenals in het aangrenzende Rijnland uit het behoudende karakter inethnologisch opzicht verklaard worden ;ik wijs hier slechts op de sterke guttu-raliseering, die wij in aansluiting bij van Ginneken en Huss (volgens dezen laatsteop een Keltisch) substraat zouden kunnen terugvoeren (b.v. in smek < smet =zweep.

Het meest opvallend is echter het verbindings- of doorgangskarakter vanZ. 0. Nederland in het kultuurcomplex der Germania en Romania. Voor allemogelijke richtingen zijn hier graden van verbinding aan te wijzen in de talrijkegrenslijnen van woordgolven. Zij zijn b.v. aan te wijzen als komend uit Italie enFrankrijk en gaande over bemiddelende kultuurcentra als Trier, Keulen, Luikin de richting van en tot aan de Nederlandsche en Duitsche Noordzeekust envice-versa. Uit het Zuidwesten kwamen o.a. un, pepel (vlinder), telder, uul (aula) ,

86

Page 89: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

peter, meter en de jongere marmiet (koperen ketel), kammizool en zjielee (vest).Uit het N. 0. is o.a. het Ingwaeoonsche boles (-,----- broek) in de Maasgouw door-gedrongen, terwijl van uit Holland o.a. voogd, vroedvrouw, wortel en krant indeze streken hun invloed deden gelden. Op samenhang met het Westen t.w. Belg.Limburg, Antwerpen enz. wijzen sjmik (zweep), em (gang, dorschvloer), vaan,moltrverp (mol) en kusflaiviin (kussensloop). Evenals de stroomingen uit het N. W.naar het Z. 0. zijn ook die uit het Westen naar het Oosten (o.a. klak, metser,patat, reek) voor ons materiaal minder talrijk.

Onze woorrgeografische resultaten samenvattend kunnen wij het volgendevaststellen : De stroomingen uit en de samenhang met het Rijnland zijn het sterkste :op onze honderd kaarten constateeren wij deze 62 maal, waarbij wij er evenwelmee moeten rekeneen, dat de Romania dikwijls het gebied van herkomst is. In30 gevallen gaat de oostrand van Belg. Limburg met Nederl. Limburg en hetRijnland mee. Op herkomst uit het Z. W., uit de Romania, wijzen 43 woorden,op samenhang met Holland 45 : de invloed van deze laatste strekt zich evenwelmeestal niet verder uit dan het Peel gebied en Noord Limburg. Samenhang tusschenAntwerpen en Belg. Limburg eenerzijds en Brabant ten Oosten van Breda ander-zijds constateeren wij 37 maal. Zwakker is de uitsluitende samenhang tusschenkleine deelen van het Nederlandsche en Belgische grondgebied : 9 kaarten gevenhem aan voor Z. 0. Noordbrabant en Belgisch Noord-Limburg en 9 voor Belg.Noord-Limburg en Nederl. Midden-Limburg, terwijl Nederl. en Belg. Zuid-Limburg 18 maal samen gaan. Ook het uitsluitend samengaan van N. W. Duitsch-land en Z. 0. Gelderland met N. 0. Limburg en N. 0. Brabant konden wijslechts zelden (9 maal) constateeren.

Uitdrukkelijk moeten wij erop wijzen dat ons nog te weinig taalgeografischegegevens ter beschikking stonden om de stroomingen uit het Nederl. c.q. Rijnl.taalgebied naar Wallonie te belichten en dat de studies van Verdeyen, Grauls,Grootaers, van Ginneken, Haust, Feller en Valkhof in die richting nog verrassingendoen verwachten.

Wat wij aan de hand van woordgeografische kaarten gekonstateerd hebben,kan ook aan de hand van de tot nog toe in het Rijnland, in Belgie en Nederlandverschenen geografische publicaties over de klank- en vormleer worden vastgesteld,terwijl de werken en artikelen over praehistorie, volkskunde, toponymie en kunst-geschiedenis ons een reeks parallellen van en motiveeringen voor onze konstateeringenaan de hand doen. Dat alles evenwel hoop ik, evenals de woordgeografische feiten,in de « Leuvensche Bijdragen » uitvoeriger te behandelen.

Nu ben ik teverden als ik iets heb bijgedragen tot een beter begrijpen en beterwaardeeren der kultuurhistorische beteekenis van het Zuidoostdijk deel van onsVaderland.

Bespreking

Aan de bespreking nemen deel : prof. Kloeke (Leiden), prof. Grootaers, prof.Verdeyen (Luik) , prof. Rozen (Utrecht) , dr. Van Haeringen ('s Gravenhage) , dr.Leenen (Brussel), drs Michels (Tilburg).

Prof. Kloeke prijst het werk van Roukens en vraagt of de door hem gebruikte term<< verebbing » niet beter door een andere, b.v. vloedgolf, kan worden vervangen. Ookprof. Grootaers vindt de term << verebbing >' minder juist.

87

Page 90: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Antwoord : De term << verebbing >> bevat zeker een element, dat inleider nietbedoelt, nl. << terugtrekken >>. Hij heeft slechts willen aanduiden dat een vloedgolf, b.v.uit Frankrijk, in Z.-O. Nederland haar kracht om verder voort te rollen verliest.

Prof. Verdeyen wijst er op dat de door Roukens gewenste belangstelling in Belgievoor taalstromingen Zuid-Noord hier wel bestaat, vooral in het Luikse onderzoek-centrum.

Prof. Royen : De eerste twee door Roukens besproken kaarten (Beloken Pasen enaambeeld), die afwijken van het gewone beeld, wijzen misschien op jongere dialect-geogr. formaties. Is er geen bijzonder historisch motief aanwezig voor het zover noord-.waarts rukken van Witte Zondiech en ambcis?

Antwoord ; Voor Witte Zondiech moet de kerktaal wel als oorzaak wordenbeschouwd; met betrekking tot ambOs wil !iij voorlopig geen motief opgeven.

Dr. Van Haeringen vindt het meer voor de hand liggen in de vorm smik (zweep)een oude k te zien (aansluiting bij de groep van smakken, smekken, enz.) dan, zoalsRoukens doet, een gutturalisering van vroegere t. In ieder geval schijnt het hem gevaar-lijk hierop speculaties te baseren over mogelijk Keltisch substraat.

Antwoord : Inleider verklaart smik door de evolutie : shiten — smet — smek —smik, waarnaast ook smak voorkomt. Hij wil een Keltisch substraat in het Rijnland enZ.-0. Nederland als mogelijk motief niet uitschakelen.

Dr. Leenen wijst op smet (zweep) ook in Belgisch Limburg.Dr. Michels : Is het altijd mogelijk, bij de beoordeling van ontleningen aan het

Latijn. voor-christelijke en kerkelijk-Latijnse ontleningen te onderscheiden? — Is het reedsmogelijk, na eliminering van de besproken invloeden van buiten, de daarvOOr in hetbetrokken gebied gesproken taal te karakteriseren?

NEDERDUITSCHE LITERATUUR TE BRUGGEIN DE MIDDELEEUWEN

door

Prof. Dr. H. TESKE, Hamburg.

Deze lezing werd gehouden samen met de secties Literatuurgeschiedenis enModerne Talen cf. Afdelingen V en VII.

DIE OSTNIEDERLAENDISCHE LITERATURSPRACHE VOMANFANGE DES 16. JAHRHUNDERTS UND IHR VERHAELTNIS

ZUR MITTELNIEDERDEUTSCHEN SCHRIFTSPRACHE

door

Prof. Dr. C. BORCHLING, Hamburg.

Daar we geen samenvatting ontvingen laten we deze volgen welke verscheenin « Wetenschap in Vlaanderen >> Maart 1938.

Wir gehen von einer Anzahl niederIandischer Lutherdrucke, die im Jahre1 523 in Hamburg in der sogenannten c Presse der Ketzer » gedruckt worden sind

88

Page 91: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

aus. Der Drucker ist hOchstwahrscheinlich der vorher in Zwolle tatige SimonCorver ; jedenfalls weist die Sprache der Drucke entschieden in die Ostlichen(sachsischen) Niederlande. Die eigenartige Zwischenstellung ihrer Sprachformergibt sich am besten daraus, das deutsche Forscher sie meist als niederlandisch,niederlandische Forscher dagegen sie als « im Kern nicht niederlandisch » bezeich-nen. Im Anschluss an die Arbeiten van Dr. von der Hake wird Ausbreitung undCharakter dieser ostniederlandischen Literatursprache naher bestimmt und ihrVerb altnis sowohi zur heutigen niederlandischen wie zu der alteren mittelnieder-i2eutschen Schriftsprache untersucht.

HET NEDERLANDSCH EN BRUSSELS FRANS

door

Mej. Dr. B. H. WIND, Den Haag.

In de taalkunde bestudeert men meest het algemeen beschaafd of het dialect.De gemeenzame omgangstaal van de burgerij is echter een belangrijk studie-object.Door toenemend gebruik van telefoon en radio krijgt deze gesproken taal een belangdat door de vermenging der maatschapplijke klassen wordt bevorderd. Aan hetBrussels Frans is nog geen samenvattende studie gewijd, al ontbreekt het BelgischFrans in het algemeen niet aan beschrijvingen en kritiek ; deze hebben echteruitsluitend een didactisch en puristisch karakter. Phonetische bizonderheden blijvenhier onbesproken, hoewel o.a. de kwestie der accentuering zeer interessant is.

Het Brussels Frans bevat veel Nederlandse elementen, maar de mening is teverbreid, dat het Brussels Frans daaraan alleen haar eigenaardig karakter te dankenzou hebben. Het bevat ook veel Franse archaismen en argatismen, dialectwoorden(Franse en Waalse) , Duitse elementen en Spaanse. Deze categorieen van ontleningzijn met te scheiden, in veel gevallen is b.v. de Waalse invloed die van de Vlaamsedialecten komen versterken, met name op syntactisch gebied, maar ook lexicologisch.Als men moet aannemen, zoals beweerd is, dat de Spaanse invloed zich overwegendop het Vlaamse gedeelte van de Belgische volkstaal heeft doen gelden, zal mendienen na te gaan in hoeverre die invloed direct en indirect het Brussels Fransheeft bereikt.

De Nederlandse elementen zijn talrijker naarmate men de taal van het yolknadert (tweetaligheid ; bij mindere cultuur meer contaminaties) . Spr. beschouwteen woord van Nederlandse oorsprong als behorend tot het Brussels Frans wanneerhet door de sprekenden niet meer als zodanig wordt herkend. Onder Nederlandswordt verstaan alle Noord- en Zuid-nederlandse dialecten en zoveel mogelijk wordtteruggegaan tot een Middelnederlands etymon. De grote moeilijkheid is Neder-landse woorden te scheiden van de Duitse, al zal men voor Brussel eerder voorhet Nederlands mogen besluiten dan bij het Waals ; indirect via het Waals b.v.,blijft invloed van het Duits mogelijk. Het Nederlands heeft niet alleen zelfstandigenaamwoorden, ook bijvoegelijke naamwoorden, werkwoorden, zelfs affixen en

89

Page 92: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

zinswendingen gegeven. Voor de woordenschat weinig woorden het openbaar levenbetref fend ; naarmate men devertrouwelijke omgangstaal nadert worden ze tal-rijker ; spr. citeert verscheidene voorbeelden uit het maatschappelijk leven (minque,peser scherp, cenne), het leven van het platteland (buse, blaffeture, sterfput, fiche,tique, trinse), het voedsel (caliche, choesel, guernote, page, speculoos, cramique,couque), de persoonlijke eigenaardigheden (crolle, crom, menneke), werkwoordenals bloquer, prober, plaquer, blinker, reluquer, thans zeer verspreid ; woorden metaffect, achel, buse, stoeffer, zwanse. Hierin vindt men bevestigd dat de Neder-landse invloed via de lagere volksklassen en de gesproken taal is binnengekomen.Nog vele uitdrukkingen worden geciteerd (etre quitte =- kwijt zijn ; prendre laPorte contraire, etc.) ; ook suf fixen en prefixen (quin, ke, ik) gevoegd aan Fransewoorden.

Na een korte principiele bespreking over de mogelijkheid van syntactischeinvloeden (gelijke cultuur kan gelijke taalontwikkeling veroorzaken ; invloed dertweetaligheid) , wijst spr. erop dat de toestanden to Brussel syntactische ontleningenmogelijk maken. Brusselse schoolkinderen van Vlaamse ouders leren de Fransewoorden heel gauw, de inwendige taalvorm moeilijk. Sommige onontwikkeldenblijven als het ware Vlaams spreken (zinswendingen) met Franse woorden. Hier-door wordt de Oberschicht beinvloed. Aangezien ook het Waals in zinsbouw hieren daar sterk aan het Germaans verwant is (Valkhoff) kunnen wij aannemen datde syntaxis van het Brussels Frans op twee fronten in Germaanse richting isbeinvloed. Twee samengevoegde invloeden, de Germaanse inslag van het mindersterk geromaniseerde gebied van Noord-Frankrijk en Wallonie en de dagelijksvernieuwde invloed van de omliggende Vlaamse dialecten geven aan het BelgischFrans haar specifiek karakter, meer nog dan het phonetisch aspekt en de Neder-landse elementen van de woordenschat. Spr. wijst er vervolgens op dat veel zins-wendingen die men op het eerste gezicht voor Nederlands of Germaans zou houdenook in het middeleeuws Frans zijn to vinden. Zodat men zou kunnen aannemendat de sterk regulariserende invloed van de 1 6e en 1 7e eeuwse Franse grammaticiniet heeft gereikt tot het uiterste gebied der taalgrens, terwijl dit gebied doorVlaamse invloeden werd gesteund in zijn neiging tot behoud. Alleen waar eenconstructie in de Franse dialecten niet bekend is zullen wij aan uitsluitend Nederlandse invloeden mogen denken. Spr. gaf hiervan vele voorbeelden (plaats van hetbijv. naamw. en van het bijwoord; beperkt gebruik van het persoonlijk voornaam-woord in plaats van het bezittelijk voomaamwoord; preposities adverbiaal gebruikt,enz.). Daarna anderen waarvan Been oud-Frans aequivalent bestaat (tout qui =alwie ; herhaling van het onderwerp als persoonlijk voornaamwoord; infinitiefvoorafgegaan door een voorzetsel met passieve betekenis ook bij intransitievewerkwoorden).

De houding van de Belgische puristen wordt nog besproken. Terwijl inZwitserland een partij heeft gestreden voor de rechten van het Zwitsers Frans(Philippe Godet) zijn in Belgie slechts enkele journalisten opgekomen voor eeneigen Frans-Belgische taal. Daarentegen heeft niemand minder dan FerdinandBrunot bij zijn ontvangst in de Belgische Academie Royale de Langue et deLitterature gevraagd : « Ne doit-il pas y avoir des Belgicismes autorises, reconnus,academiques »? Spr. onthoudt zich hierin van een oordeel, haar doel is alleen

90

Page 93: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

aan te tonen dat de taal van Brussel en van Belgie in het algemeen de aandachtvan Romanisten en Germanisten waard is.

BesprekingAan de bespreking namen deel : dr. Grauls (Brussel), prof. Valkhof (Amsterdam),

dr. Heuvelmans (Brussel), prof. Verdeyen (Luik), prof. Royen (Utrecht), prof.Grootaers (Leuven).

Dr. Grauls wijst enkele woorden en uitdrukkingen terecht, die evengoed Waalszijn als Brussels. Hij meent dat vooral de invloed van de Vlaamse streek rond Brusselsterk geweest is; de verder afgelegen Vlaamse streken, als Limburg b.v. oefenden zeerweinig invloed uit. — Vergelijking met het oud-Frans gaat niet op, daar de intensieveverfransing van Brussel van jonge datum is : na 1830.

Antwoord : Het is soms zeer moeilijk uit te maken of Vlaamse of Waals invloedenbepaalde woorden en zegwijzen te Brussel hebben ingevoerd, vooral waar het elementenbetreft die Vlaams en Waals beide bezitten.

Prof. Valkhof merkt op dat men het Belgisch-Frans niet te zeer van Brusselsstandpunt moet zien. Er is toch ook een Links-Frans, waarvoor vooral het Waals moetworden verantwoordelijk gesteld, verder een Antwerps, een Bergens-Frans, enz., diemen toch alle onder Belgisch-Frans kan samenvatten, waarvan het varianten zijn. —Wat de analogieen tussen het oud-Frans erierzijds en het Belgisch-Frans en het Waalsanderzijds betreft, wil hij, wanneer zij z.g. germanismen zijn, verder gaan dan mej.Wind. Terwijl deze meende dat het bier gaat om bepaalde tendenties van het oud-Frans,die onder invloed van het Germaans in het Belgisch-Frans bewaard zijn, ziet hij in beidegevallen daarin germanismen : in het oud-Frans van Frankische oorsprong, in hetBelgisch-Frans en Waals van Nederlandse of Duitse. Hij herinnert in dit verband aande vele Germaanse woordeen die het oud-.Frans bevat en aan het denkbeeld van GastonParis dat het Frans een degermanisatieproces zou hebben ondergaan.

Dr. Heuvelmans wenst dat men niet zou verwarren : het Brussels-Frans en hetBelgisch-Frans. Het Brussels-Frans wordt slechts gesproken door de lagere standen.De hogere standen spreken veel beter Frans.

Prof. Verdeyen meent niet, zoals dr. Grauls, dat de intensieve verfransing teBrussel pas na 1830 begon. Hij citeert een woordenboek uit 1805 dat reeds een helereeks << belgicismen >> bevat. — Hij wijst er verder op dat men niet alleen aan hetacademische Frans moet denken, doch ook aan het Parijse Frans, dat te Brussel zijninvloed kan laten gelden, eventueel via Luik. Er zijn aldus enkele voorbeelden vanzegwijzen, die wij als typisch Brussels beschouwen, doch die ook te Pari j s bekend zijn.Dit zou dan ook verklaren waarom ook Luik die woorden kent.

Prof. Royen : Ontlening van syntactische eigenaardigheden is alleen denkbaar bijhet overnemen van een taal door een ganse gemeenschap, alias bij tweetaligheid, waarinhet substraat-taalgevoel blijft domineren. Sprekende voorbeelden levert het Nedersor-bisch. Archaismen blijven dikwijls behouden, wanneer het substraat dezelfde eigen-aardigheid vertoonde, zoals in de Provencaalse gebieden duidelijk blijkt, waar oudereFranse verschijnselen zijn gebleven, terwiji het Parijse-Frans die niet meer kent.

Prof. Grootaers, voorzitter, spreekt het slotwoord van dit debat uit. Hij wijst er opdat vooral de sociologische struktuur van het Brussels Frans niet mag uit het oogverloren worden. Bij een zeer klein gedeelte van de Brusselse bevolking, nl. bij dehoogste standen kan het Frans als moedertaal gelden en kan er dus spraak zijn vanNederlandse invloed. Bij de gegoede wmkelstand, de lagere ambtenaren, enz. moet ergesproken worden, niet van Nederl. invloed, maar van een Nederlands, d.w.z. Brabantssubstraat, waarover een dikke laag Frans ligt; de articulatiebasis blijft echter zuiverNederlands; wat de woordenschat betreft, bier zijn het vooral de woorden, met gevoels-waarde geladen, die geheel of grotendeels Nederlands blijven. Hoe meer we de socialeladder afdalen, hoe dunner de laag Frans wordt, tot we echt Brabants dialect krijgenmet het normale aantal bastaardwoorden. — De specifiek Brusselse — en tevens nietonder Nederl. invloed ontstane — elementen (gloriette, aubette, touche, enz.) vormeneen geheel onder probleem.

Mej. Wind : De sociale lagen zijn dikwijls zeer moeilijk te scheiden.

91

Page 94: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

OVER Z.G. c< PARAGOGISCHE » CONSONANTEN IN HETNEDERLANDS ( 1 )

door

Dr. C. B. VAN HAERINGEN, den Haag (1).

Het Nederlands kent, evenals het Duits en in mindere mate het Engels,verscheiden woorden met een t of d aan het einde, die later is toegevoegd. Men treftdeze « paragogische » dentalen aan vooral na 1, n en r enerzijds, na spiranten ander-zijds. Na 1, n en r schijnt de paragoge te zijn iets als een emfatische versterkingvan het woordeinde : na de stemhebbende dentale eindklank wordt het woordeindenogeens gemarkeerd door een dentale occlusie. Anders is het geval met de t naspirant. Deze is waarschijnlijk opgekomen door hypercorrectie naar vormen alsluck , lucht ', vas , vast ', waarin de t na spirant afviel wegens de afkeer om nade open consonant nogeens aan het einde de energische sluicing voor de occlusiefte maken. Zulke gevallen veroorzaakten onzekerheid ten aanzien van spirantischwoordeinde, en door deze onzekerheid konden de hypercorrecte vormen ontstaan.

In het voorhanden dialectmateriaal tekenen zich geen duidelijke lijnen vanverbreiding of ; de voorlopige, maar zeer onzekere indruk is, dat de paragoge na1, n en r het meest voorkomt in de oostelijke, saksische streken, die na spirant meerin het westen. Regelmaat is nergens bereikt ; men kan slechts spreken van eenneiging, die soms wel, soms niet tot uiting komt.

Vooral komen in bespreking de gevallen van paragoge, die in het AlgemeenNederlands zijn aanvaard. Toeval is niet de enige factor geweest, die bij dezeaanvaarding heeft beslist. Uitgangen die een duidelijke functie hebben, wordenontzien : geen t na meervouds s, niet na werkwoordsuitgangen, wel daarentegenna gesubstantiveerde infinitief (oostndl. levent = , lawaai ') . Anderzijds kan deparagoge tot een zekere regelmaat komen in rubrieken van woorden waarin deachtergevoegde klank een zekere expressieve waarde heeft verkregen. By. vormenals sufferd, knoeierd e.d., die wij hand over hand zien toenemen en waarin -erdstellig niet uitsluitend als verzwakking van ..acrd mag worden opgevat. Voortste mijnent, uwent; mijnentwege, zijnentwil e.d., waarin een isolering tegenover degewone naamvalsvormen niet te miskennen is. Dit mijnent, uwent zou volgens degeldende spellingsregels beter met d gespeld kunnen worden wegens verlengdevormen met gesproken d vooral in oostelijke dialecten.

Buiten deze gesloten rubrieken komen enige alleenstaande woorden ter sprake,die, hoewel niet bepaald beschaafd (stellig tengevolge van de afwijzende houdingder geschreven taal), toch zeer verbreid zijn, als dubbeld, enkeld, nakend, stukkend,waarbij factoren worden aangewezen die het opkomen van deze vormen kunnenhebben bevorderd.

Voorbeelden van -4 na spirant zijn dial. sommigte, mnl. (brab.) eenigte.De t zal eerst zijn achtergevoegd aan de onverbogen vorm sommich, terwijl bij eenzo ontstaan sommich de verbogen vorm sommichte opkwam.

(1) Deze voordracht zou verschijnen in het April- of Meinummer 1938 van1 De Nieuwe Taalgids >>.

92

Page 95: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Bij de algemeen-nederlandse voorbeelden van paragoge na spirant — vooralna s zijn ze talrijk — zou men soms geneigd zijn het algemeen worden te verklarenuit de vrees voor homoniemen, als bij kroost tegenover (het etymologisch identieke)kroos, heelst tegenover heels. Men moet echter met deze 1 homonumofobie » voor-zichtig zijn, want omgekeerd is de paragoge herhaaldelijk doorg,egaa:- k al ont-stonden daardoor homoniemen. Zo heeft borst , jonge man ' zijn t gekregen niet-.tegenstaande het oudere woord borst; pos (de visnaam) is veelal post geworden ;in schoft (deel van een arbeidsdag) is de paragoge niet belet door de gelijk-luidendheid met al andere woorden schoft.

Er blijverr meer voorbeelden over, waarin voor de algemene aanvaarding vande paragoge geen aannemelijke reden is aan te wijzen, zooals arend en burcht.Het laatste geval dat ter sprake komt, is placht uit ouder plag, dat zich lang naastplacht heeft gehandhaafd. Paragoge zal ook hier het eerste begin zijn geweest,terwijl tot de definitieve overwinning van placht verschillende factoren hebbenbijgedragen, vooral het steeds losser wordende verband met het praesens plegen.

Bespreking :

Aan de bespreking namen deel : drs Michels (Tilburg), prof. De Vooys (Utrecht),prof. Blancquaert (Gent(, pater dr. Franssen (Lokeren), prof. Van Loey (Brussel),dr. Pauwels (Leuven).

Drs Michels wijst op het belang van de apocope-lijn der t en op imperatievenenkelv. met t, als << stikt, verrelst >> en dgl. met affectieve beteken-s.

Antwoord : Zulke imperat. sg. op t komen in bepaalde streken nooit voor, inandere eindigen alle imperat. sg. op t.

Prof. De Vooys meent dat bij t paragoge na s wel hypes correcte tendenties inhet spel zijn. Hij wijst op de toestand te Utrecht met betrekking tot paragoge en apocopeen vraagt of spreker niet te veel belang hecht aan de homonymophobie.

Prof. Blancquaert bespreekt de rol van de homonymie in gevallen als << borst -adelborst >>.

Dr. Franssen deelt mee dat in Limburg, waar de dentaal na bepaalde consonantenaltijd -wegvalt, nochtans weinige gevallen van paragogische t voorkomen.

Prof. Van Loey citeert oude sing. vormen op t als eenigt om te bewijzen dat4: eenigte, sommigte >> wel op oorspronkelijk-paragogische t teruggaan, citeert ook ver-scheidene plaats- en persoonsnamen met paragogische t, als << Groelst, Hoeilaart, VanCauwelaert >> enz. Hij wijst er op dat << oorlocht >> een recente vorm is.

Antwoord : Spreker behandelde slechts t-paragoge na consonant. Kan hij deparagogische t nä vocaal in << blauwt (blaat), grauwt (graat), stroot ( = stroo) ver-klaren?

Antwoord : Deze paragoge is zeer moeilijk te verklaren. Spreker durft niet denkenaan analogieformaties naar andere woorden met d syncope, omdat deze paragogischevormen reeds zeer oud zijn en d syncope hem jonger lijkt.

93

Page 96: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

HET GESLACHT DER SUBSTANTIEVEN INZUID-NEDERLAND

door

Dr. J. L. PAUWELS, Leuven.

Hoe komt het dat het geslacht der substantieven in Zuid-Nederland nogspringlevend gebleven is ? Sommigen menen dat het geslachtsonderscheid nog bestaatonafhankelijk van de volgens het geslacht gedifferencieerde lidwoorden, adjectievenen pronomina. Dit is echter m.i. onjuist.

De Brabantse dialecten kennen meestal verschillende vormen voor elk vande 3 geslachten bij het oinbepaald lidwoord een, en de samenstellingen wat (voor)een, zulk een, bij het telwoord een, bij de possession mijn, zijn, bij het onbepaaldegeen, bij die in alle functies, bij een aantal bijvgl. naamw. als b.v. goed, oud,braaf. Ze onderscheiden 2 vormen : 1 voor het Man., 1 voor het Vr. en Onz.ofwel 1 voor het Man. en Vr., 1 voor het Onz. bij de overige verbuigbare woorden.Wanneer het Man. subst. met een klinker of een bepaalde consonant begint, gaathet voorfgaande verbuigbaar woord uit op n, zodat we dan veelal 3 gedifferen-cieerde vormen krijgen i.p.v. 2, dus een vorm voor elk geslacht. In de Vlaamseen Limburgse dialecten verschijnen soms wel andere combinaties, doch heel Zuid-Nederland kent toch zulke volgens het geslacht gedifferencieerde vormen.

Men ziet dus dat in onze dialecten elk substantief zich 9 maal cp de 10 ineen zin in gezelschap bevindt van een of meer woorden, die duidelijk zijn geslachtbepalen, of m.a.w. elk substantief voert geregeld zijn geslachtelijk vlaggetje mee,zodat dit geslacht zich wel « moet » in het taalgevoel prenten van elk dialect-gebruiker.

Op de vraag « Wat betekent voor een Zuid-Nederlander dat een substantiefMan. is ? »moeten we dus antwoorden : « Een woord is Man. als we geleerd hebbenhet met bepaalde vormen van lidw., adject. en pronomina to gebruiken, een eigen-schap welke het gemeen heeft met honderden andere substantieven : al deze subst.vormen voor ons taalgevoel een klas, die men ons heeft leren aanduiden met denaam Mannelijk geslacht ! »

Waarom kan koe in Z.-Ned. niet Man. zijn? Omdat de Man. personen endieren van ouds het spraakkundig Man. geslacht hebben, en in ons taalgevoel zichdit Man. geslacht zich dan ook bij de Man. sexe vastgezet heeft. Toch roept deM an.of Vr. sexe niet fataal het Man. of Vr. spraakkundig geslacht op : will b.v.is Onz. en samenstellingen als langneus, botmuil, platbroele hebben in Z.-Ned. hetgeslacht van neus, muil, broek, onverschillig of men ze toepast op een man of eenvrouw.

Een tref fend bewijs dat het grammatisch geslacht slechts berust op een traditie,die zich staande houdt dank zij gedifferencieerde woorden en woordvorrhen, leverenons de reeks substantieven men anlaut -s, als school, straat, stud, enz., die in Brabanten sporadisch ook in Vlaanderen sedert meer dan 3 a 400 jaar een dubbel gram-

94

Page 97: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

matisch geslacht vertonen (Vr. en Onz.) (1). Er is geen actief geslachtsprincipeaanwezig van deze subst. weer birinen de perken der regelment te dwingen. Integen-deel, de traditie blij ft deze « afwijkingen » getrouw voortplanten.

***

Aan het principe « het grammatisch geslacht is nog springlevend in Zuid-Nederland » moet men, volledigheidshalve, een paar restricties toevoegen.

Eerste restrictie : Daar de Zuid-Nederlander door zijn dialect het gevoel voorde geslachten verworven heeft en dit bewaart ook als hij beschaafd spreekt, is hetduidelijk dat . dit gevoel slechts actief kan zijn tegenover de woorden, die in dedialecten werkelijk voorkomen, en door deze honderden, ja duizenden woordenniet gebruiken, die in het algemeen beschaaft wel kunnen voorkomen, geven dezelaatste ook in Z.-Ned. aanleiding tot veel aarzeling en onzekerheid. In 1872 heeftde Zuidnederlandsche Maatschappij van Taalkunde een enquete ingesteld naarhet geslacht der substantieven. In deze enquete-lijsten staan veel geleerde en vreemdewoorden. Uit de resultaten van de enquete blijkt dat voor deze woorden geen« vast » geslacht gevoeld wordt : de opgegeven geslachten verschillen onderling enliggen kris-kras door elkaar.

Tweede restrictie : Niet alle substantieven hebben in elk dialect een vastgeslacht. Elk dialect heeft een reeks naamwoorden, waarvan het geslacht nietvaststaat, of m.a.w. waarvoor er aarzeling bestaat tussen 2 geslachten. De enquete-lijsten van 1 872 bevatten ± 400 echte dialectwoorden. Hiervan zijn er 76,waarvoor door 2 verschillende dialectkenners uit de stad Aarschot in die tijd eenverschillend geslacht werd opgegeven. Ik heb ze nu nog eens alle zorgvuldiggecontroleerd en vind er een zestigtal, die te Aarschot 2 verschillende geslachtenkunnen hebben. Daar de enquete-lijst verre van volledig was, schat ik op ± 100het aantal substantieven, echte dialectwoorden, die te Aarschot een onvast geslachtvertonen.

***

Bestaat de vastheid van geslacht in de tijd en in de ruimte ?Voor 8 substantieven (dialectwoorden) uit de enquete-lijsten stellen we met

quasi-zekerheid een verschuiving van geslacht vast te Aarschot sedert 1872 : 4 gaanvan het Vr. naar het Man., 3 van Onz. naar Man., 1 van Man. naar Vr. ;6 andere zijn « waarschijnlijk » verschoven : 4 van Vr. naar Man., 1 van Man.naar Vr., 1 van Man. naar Onz. Daar het hier slechts over een tijdsafstand gaatvan een halve eeuw, is dit aantal verschuivingen betrekkelijk aanzienlijk.

Het is bekend dat er geslachtsverschillen zijn van plaats tot plaats, van streektot streek. Dr. Van Beughem heeft uit al de bereikbare bronnen de gegevens voorZuid-Nederland verzameld (2) en deelt 1500 substantieven mee, die ten minste

(1) Zie uitvoerig hierover J. L. Pauwes, Substantieven met een dubbel grammatischgeslacht, in Leuvensche Bijdragen, XXIII (1931) , 1, pp. 1-20.

(2) Uitgegeven in de Handelingen van de Kon. Commissie vodr Toponymie enDialectologie, VIII (1936), pp. 47-96.

95

Page 98: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

op 1 plaats in Zuid-Ned. een van De Vries en Te Winckel afwijkend geslachtvertonen. Van de 400 dialectwoorden uit de enquete-lijsten zijn er zeer weinig,die in geheel Z.-Ned. eenvormig hetzelfde geslacht hebben. Indien we als criteriumnemen : eenvormigheid in 4 op de 5 provincies, dan nog komen we met grote moeitetot een 100 tal woorden, dus slechts tot 1A van het totaal. Voor de 300 overigeverschillen de streken onderling. Soms overheerst het geslacht van De Vries enTe Winckel, soms een ander. Af en toe komen de 3 geslachten voor.

Door vergelijking met het werk van Van Beughem mogen we gerust op 5 a600het aantal substantieven schatten uit de gewone omgangstaal, waarvan hetgeslacht in de verschillende streken van Z.-Ned. niet hetzelfde is. Weliswaar blijvener nog altijd enkele duizenden substantieven over met vast geslacht, dock als erop , elke groep van 8 of 10 subst. een voorkomt met wisselend geslacht, mag mendan nog wel, met betrekking tot de ruimte, van « vast » geslacht spreken?

In welke richting gebeuren de eventuele geslachtsverschuivingen ? De subst.uit de volkstaal vertonen in Z.-Ned. een voorkeur voor het Man., de subst. uit demeer geleerde taal echter hebben veeleer een neiging to gaan aanleunen bij het« of ficieel » gslacht van De Vries en Te Winkel.

***

Welke houding moet Zuid-Nederland aannemen tegenover een eventuelenieuwe geslachtsregeling?

Deze kwestie is hier niet van dringende aard ! De Vries en Te Winkel biedenons een vaste regeling ; een Zuid-Nederlander voelt een vaste geslachtsregeling alsnormaal bij de taal horend.

Als het geslacht opnieuw geregeld wordt, zouden wij vragen dat voor het100 tal substantieven, waarvoor het grootste gedeelte van Zuid-Ned. een vanDe Vr. en Te W. afwijkend geslacht gebruikt, — waarbij ons geslacht dan nogdikwijls historisch het juiste is, — dit Zuidnederlands geslacht in de nieuweof ficiele lijst zou erkend worden, al zij het dan ook, ten gerieve van NOord-Ned.,naast het oude van De Vries en Te Winkel. Verder zou misschien voor een tweedehonderdtal subst., die in een aanzienlijk gedeelte van Z.-Ned. een afwijking ver-tonen, dit afwijkend geslacht kunnen facultatief gemaakt worden naast het andere.Dit zou voor den doorsnee Zuid-Nederlander volstaan.

Deze kleine adoptatie ware trouwens slechts een rechtmatig herstel. Immersvoor het bepalen van de geslachten hebben De Vries en Te Winkel Been overleggepleegd met Zuid-Nederland. De enquete van 1872 van de Zuidned. Maat-schappij was niets anders dan een reactie tegen de... willekeur van De Vr. enTe W.

Indien er nu op aandringen van Noord-Ned. aan ingrijpender wijzigingengedacht werd op het stuk van het naamwoordelijk geslacht, hoe zou Zuid-Ned.daarop reageren ? Dat zou natuurlijk in de eerste plaats a fhangen van wat er zouworden voorgesteld. Indien het iets zou zijn in de aard van wat in het rapport vande Commissie Van Haeringen staat, vrees ik voor heel wat storm.

Een enkele welgemeende raad wou ik geven : men late er de Man. koe, dehij-koe buiten, want die wordt in Z.-Ned. eenvoudig doodgelachen ! Laten wedie koe desnoods als zoenoffer vallen voor de taaleenheid.

96

Page 99: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Besprekin.g

Aan de bespreking namen deel : prof. De Vooys (Utrecht), dr. Leenen (Brussel),prof. Royen (Utrecht), drs Michels (Tilburg), pater dr. Franssen (Lokeren).

Prof. De Vooys : In West-Vlaanderen schijnt het ook voor de komen dat vrouwenook met hij worden aangeduid. In het spellingdebat is de kwestie der casus n veelbelangrijker dan die der voornaamwoordelijke aanduiding.

Antwoord : Aan spreker zijn' geen gevallen bekend, waarin vrouwen met hij wordenaangeduid. Hij heeft met opzet de casus n niet behandeld, wenst deze kwestie geheelte scheiden van de voornaamwoordelijke aanduiding : het zijn trouwens twee gansverschillende kwesties.

Dr. Leenen : Koe is toch ook Man. in sommige streken van Noord-Nederland?Legt er de nadruk op dat, indien meer vrijheid gelaten wordt voor de geslachten, deZuid-Nederlanders toch altijd vrij zullen blijven het geslacht te gebruiken, dat zij bijde substantieven aanvoelen.

Antwoord : Natuurlijk zullen « onze >> geslachten het noorden niet hinderen, dochalsNoord-Nederlanders verkeerde geslachten gebruiken hindert dat de Zuid-Neder-landers wel. Hun taalgevoel verdraagt sommige fouten tegen de geslachten niet.

Prof. Royen wijst ook op het belang van de kwestie der lingings-n. Er bestaataltijd geen congruentie tussen Man., Vr. en hij, zij. De zogenaamde << vaste >> regelingvan De Vries en Te Winkel is dikwijls en fictie bij substantieven die zij Vr. heten.Het synoniem speelt dikwijls een rol bij het bepalen van het geslacht. Hij zou wensendat men het onderscheid tussen Man. en Vr. niet meer aanleerde en vrijheid liet voorhet gebruik van hij en zij.

Antwoord : Indien men de termen Man. en Vr. liet vallen, ware er nets opgelost :de volgens het geslacht gedifferencieerde nominaalklassen bestaan, zijn een felt.

Drs Michels : Tilburg kent voor het relatief die geen onderscheid tussen Man.en Vr.

Dr. Franssen bevestigt dat zijn taalgevoel gekwetst wordt door in Noord-Neder-land vaak voorkomende fouten als << de taal... hij... >> en doet een beroep op de goedewil van alien om onze taaleenheid te handhaven.

EINFLUSS DER NIEDERLAENDER AUF DIE KOLONISATIONUND DEICHVERFASSUNG IN SCHLESWIG-HOLSTEIN

door

Dr. HAFF, Hamburg.

Deze lezing werd gehouden samen met sectie II, Middeleeuwse Geschiedenis,waarnaar we verwijzen.

97

Page 100: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING VII

MODERNE TALEN

Als voorzitter fungeerde Prof. Dr. Fr. De Backer.Als ondervoorzitters traden op Dr. R. Foncke en Dr. C. van Deyck.Als secretaris werd aangeduid Dr. G. Meir.De aanwezigheidslijsten droegen 51 handtekeningen.Al de lezingen werden gehouden behalve deze van Dr. P. Pintelon.

DIE OSTNIEDERLAENDISCHE LITERATURSPRACHE VOMANFANGE DES 16. JAHRHUNDERTS UND IHR VERHAELTNIS

ZUR MITTELNIEDERDEUTSCHEN SCHRIFTSPRACHE

door

Dr. BORCHLING, Hamburg.

Deze lezing werd gehouden samen met de Afdeling VI NederlandscheTaalkunde, waarnaar we verwijzen.

« EEN NEDERLANDER TE PARIJS IN 1891 »

door

Dr. J. FRANSEN, Amsterdam.

Deze Nederlander van grote gaven en veelzijdige belangstelling was Dr. W.C. C. Byvanck, in 1848 geboren, in 1925 te 's Gravenhage overleden, waar hijvan 1895 tot 1918 bibliothekaris van de Konnklijke Bibliotheek geweest was.Dr. Byvanck heeft in zijn vaderland niet de waardering genoten, waarop hij rechthad ; men heeft bijvoorbeeld zijn belang als middelaar tussen de nederlandse enfranse cultuur niet genoeg ingezien. In 1891 vertoefde hij enige maanden te Parijsen kwam er door tusschenkomst van Marcel Schwob, dien hij op zijn weg ontmoethad, daar ze beiden geestdriftige Villon-kenners waren, in aanraking met tal vanschrijvers, schilders, beeldhouwers. Zijn indrukken bij die ontmoetingen opgedaan,legde Byvanck neer in een boek : « Parijs, 1891; Notities » (1892), waarvanin hetzelfde jaar een franse bewerking onder den titel : « Un Hollandais a Paris,en 1891; Sensations de litterature et d'art » (Perrin, met voorrede van AnatoleFrance) verscheen. Meestal geeft de schrijver er gesprekken in weer, die hij heeftbijgewoond of gehouden, niet met een stenografische nauwkeurigheid maar tochnaar den geest volkomen waar. Natuurlijk spreekt Byvanck er ook over beroemd-heden van dien tijd die wij ons nauwelijks meer herinneren, zoals Leon Cahun,

98

Page 101: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

schrijver van « Hassan le Janissaire », maar daarnaast vindt men indrukken geno-teerd omtrent Barres, Verlaine, Jules Renard, e.a. die hun plaats nog hebben inde letterkundige geschiedenis. Vooral het beeld, dat Byvanck geeft van een manals Verlaine heeft zijn waarde nog voor onzen tijd behouden. Na zijn terugkeerin het vaderland begon of onderhield Byvanck briefwisseling met tal van schrijversdie hij ontmoet had, en die correspondentie, waarop hem door Ferdinand Balden-sperger gewezen was, heeft referent mogen raadplegen. Niet alles is hierin belangrijkmeer voor ons, maar veel verdient nog onze aandacht, omdat het samen metByvanck's boek een kijkje geeft op het letterkundig en artistiek leven in dien tijd,de periode van de ontwikkeling van het symbolisme ; vornamelijk in den kring vanden « Mercure de France » vond deze Nederlander zijn nieuwe kennissen. Sprekerbehandelde vervolgens enige briefwisseling met Jules Renard over diens « L'Ecor-nigleur », sprak daarna over hetgeen Byvanck in zijn boek over Maurice Barresin die jaren behandelt, en citeerde daarbij brieven van Barres. Het meest heeft in« Parijs, 1891 » de lezers getrof fen wat de schrijver over Verlaine zei ; Renardzegt in een brief, dat naast het werkje van Charles Morice, dit het beste is watover den groten dichter geschreven is, en Schwob wijst er in een brief op, dat bij,den dood van Verlaine alle critici hun toevlucht hebben moeten nemen tot « UnHollandais a Paris en 1891 ». In zijn boek schetst Byvanck Verlaine zoals hijhem zag op zijn omzwervingen door Parijs, noteert zijn uitlatingen over dichtkunst,gaat zijn leven en zijn kunst na, zijn poezie waarin ook scherp de rusteloosheid vandien tijd uitkomt. In de « Notities » ontbreekt vreemd genoeg, een dichter, die inde negentiger jaren zijn eerste drama's schreef : Paul Claudel, schrijver van« Tete d'Or » en « La Ville ». In de correspondentie van Byvanck treft men evenwelenkele merkwaardige brieven van den toen nog onbekenden Claudel aan, naaraanleiding van artikelen, die Byvanck in den « Nederlandschen Spectator » en den« Gids » van 1892 en 1894 schreef. Byvanck komt de eer toe, het eerst in Neder-land, en zelfs in Frankrijk, de betekenis te hebben voorvoeld van Claudel alsdramaturg. De jeugdige schrijver was hem zeer dankbaar voor de aandacht, diede Nederlander aan hem wijdde en sprak zich in zijn brieven zeer vertrouwelijk uitomtrent intieme zaken, zoals zijn bekering. De referent, die toestemming had vanPaul Claude! zich van deze correspondentie te bedienen, las uit diens brieven enkelepassages voor, omdat daarmee ook nog eens bewezen werd, dat Byvanck door deletterkundige kringen in Frankrijk in dit laatste decennium der XIX e eeuw zeergewaardeerd werd. Met deze correspondentie eindigde referent zijn « gebaar vaneenvoudige rechtvaardigheid » jegens een landgenoot die, om welke reden dan ook,door Nederland tijdens zijn leven niet voldoende naar waarde geschat werd.

Bespreking :

Dr. Lissens merkt op, dat Byvanck in zijn boek << Parijs 1891, Notities >> in zijngalerij van Fransche auteurs van dien tijd een paar schrijvers van beteekenis onbe-sproken laat.

Dr. Willemyns vraagt of 'er geen brieven van Verhaeren voorhanden zijn in decorrespondentie van Byvanck. Op het ontkennend antwoord van Dr. Fransen, zegtDr. Willemyns, dat dit bevreemdt, vermits Verhaeren in den kring van de symboli-stische schrijvers te Parijs hoog gewaardeerd werd. Verder wijst spreker op enkelebijzonderheden in verband met Claudel, Mallarme en de Fransch-Belgische auteurs.

99

Page 102: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

EINFLUSS DER NIEDERLAENDER AUF DIE KOLONISATIONUND DEICHVERFASSUNG IN SCHLESWIG-HOLSTEIN

door

Dr. HAFF, Hamburg.

Deze lezing werd gehouden samen met de afdeling II, MiddeleeuwseGeschiedenis, waarnaar we verwijzen.

« DE FRANSCHE JOURNAUX IN HOLLAND EN DE VER-SPREIDING VAN ENGELSCHE IDEEEN EN LITERATUUR OPHET VASTELAND IN DE le HELFT DER Me EEUW. — OUDEN NIEUW OVER JUSTUS VAN EFFEN EN DE AUTEURSVAN HET JOURNAL LITTERAIRE DE LA HAYE (1713-1737)»

door

Lic. W. PEETERS, Berchem.

Algemeen beschouwt men Voltaire, Beat de Muralt en Prevost als de grootebewerkers van de anglomanie, die het Fransch geestesleven van de 2e heeft der1 8e eeuw in al zijn strekkingen zoo machtig beheerscht. Het is nochtans opvallendvast te stellen dat Been enkel dezer auteurs bepaald nieuwe gegevens verstrektbetreffende het revolutionnair ideologisch gebeuren en de rijke verscheidenheid vande litteraire bedrijvigheid in Engeland. De voornaamste verdienste van Voltaire,Muralt en Prevost ligt veeleer in het geniaal verwerken en polijsten van het ruwmateriaal, dat moeizaam bijeengegaard werd door de onbekend gebleven, noestepionniers van de overgangsperiode (1680-1725 ) . De taaie wilskracht, de nooitbevredigde weetgierigheid van deze wakkere propagandisten heeft het Franschpubliek in staat gesteld de onthullingen van Voltaire naar waarde te schatten.

In dit opzicht hebben de Fransche uitwijkelingen en voornamelijk degrootendeels door hen opgestelde « journaux francais de Hollande » een rol vanuitzonderlijk belang gespeeld, die tot dusver onvolledig belicht werd.

Het « Journal litteraire de La Haye » scheen ons ten zeerste geschikt toteen dergelijke studie, omdat tal van origineele dokumenten ons toelieten meniginteressant aspekt van die geheimzinnige pro-engelsche propaganda-aktie op tehelderen® Het feit, dat vooraanstaande Hollandsche intellektueelen als Van Ef fen,'s Gravesande en Sallegre zich geestdriftig aan de zijde van de « refugies )geschaard hebben om op te komen voor empirisme en parlementarisme, naarvrijheid en verdraagzaamheid en om de meesterwerken der Engelsche literatuurop het vasteland bekend en gewaardeerd te maken, kan slechts het belang vandeze kwestie voor ons verhoogen.

100

Page 103: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

DE DOODSSYMBOLIEK IN IBSENS « PEER GYNT »

door

Dr. G. HEIR, Antwerpen.

Korte inhoud :1. De dood als ethisch en dramatisch element in Ibsens oeuvre.2. De doodsgedachte als kern van het dramatisch konflikt in « Peer Gynt ».

Vergelijking met « Brand ».3. De essentie van de doodssymboliek in het derde en het vijfde bedrijf van

het Peer Gynt-drama.Interpretatie van de allegorische personages en voorstellingen, aan de

hand van Ibsens taalgebruik.— Deze lezing was gebaseerd op fragmenten uit het intusschen verschenen

boek van Dr. Meir : « Dood en Doodssymboliek in lbsens verken(Uitgave van de Faculteit Wijsb. en Let., Rijksuniversiteit te Gent,84e aflevering ; De Sikkel, Antwerpen, en M. Nijhoff, 's Gravenhage ;1938) : zie vooral hoofdsukken V en X.

Bespreking :

Dr. J. Keunen bespreekt zekere interpretaties van Shaw (« The Quintessence ofIbsenism >>) : 1) betreffende << Peer Gynt » als antithese van << Brand >>; 2) betreffendeShaw's indeeling van Ibsens oeuvre. Spreker meent dat Ibsen telkens in twee elkaaropvolgende drama's respectievelijk het pro en contra van een zelfde probleem behandelt.

Dr. G. Meir kan deze opvatting niet bijtreden, ze is te eenzijdig in gedachte enformuleering. Ibsen hield in ieder drama, naar zijn eigen woord, oordeelsdag over zichzelf, en belichtte dus een probleem van meer dan een zijde, zonder daarom nu eenspro en onmiddellijk daarop contra te pleiten.

Prof. F. de Backer betoogt, hoe de veelzijdigheid van de problemen, door Ibsenin zijn stukken opgeworpen, aan i eiding geeft tot de mogelijkheid van verschillendewijzen van classificatie, de eene al zoo goed verdedigbaar als de andere.

101

Page 104: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING VIII

AFRIKAANSE NEGERTALEN

De piepjonge sectie « Afrikaanse Negertalen » mocht van meetaf een onver-hoopt succes oogsten. Menig congreslid, toen hij op het programma der Philologen-congressen de vermelding dezer nieuwe a fdeling las, zal wat vreemd hebben opge-keken : « of dit nu daar op zijn plaats kwam te staan naast wijsbegeerte cultuur-geschiedenis, Latijnse, Griekse, moderne schrijvers ! ... » En toch, was het geenverheugend teken, dat voor het eerst in ons land op een Wetenschappelijk Congres,naast Volkskunde (Folklore) en Volkenkunde (Ethnologie), nu ook « Afrikaansenegertalen » ter sprake kwamen ? Op dit gebied staat Gent vooraan ; tever-geefs zoekt men, tot heden toe, op onze universiteiten Leuven, Luik, Brussel, eencursus in de vergelijkende spraakkunst der Afrikaanse negertalen. Eens te meerhebben onze Vlaamse en Nederlandse intellectuelen getoond, dai zij voor geeninitiatief vervaard zijn ; zij hebben het aangedurfd een dergelijke sectie te openen,en nog wel, met reeds op het eerste programma, het netelige maar hoogst-belangrijkeonderwerp der Bantoe- en Soedantalen. De talrijke opkomst van Zuid- en Noord-Nederlanders op deze sectie en de uiterst geanimeerde besprekingen na de lezingenhebben den sceptiekers bewezen dat de Afrikanistiek in Vlaanderen niet meer inwording is, maar reeds in vollen bloei is. Onder leiding van Prof. Dr. AmaatBurssens (Gent) en Dr. Vaast van Buick S. J. (Leuven) was er gezorgd vooreen welgevuld en zeer uitgekozen programma. Achtereenvolgens belichtte men hetpsychologisch (Wils) , het morphologisch (van Buick) , het mimisch-expressief(Polis) en het tonologisch aspect in de studie der Afrikaanse negertalen.

Als voorzitter fungeerde Dr. A. Burssens.Als secretaris Dr. V. van Buick, S. J.Algemeen onderwerp : Bantoe- en Soedantalen.

HET IK EN DE WERELD IN DE PRONOMINA DERWEST-SOEDANTALEN

door

Dr. J. WILS, Nijmegen.

We ontvingen geen samenvatting. Hier volgt deze verschenen in « Wetenschapin Vlaanderen » Maart, 1938.

De z.g. possessieve flectie in de oudere ondergroepen der W. Soedantalen,waarbij niet tusschen personalia en possessiva onderscheiden wordt, reflecteert eenpsychologische ontwikkelingsphase, waarin de Zwarte zichzelf en de omringendewereld nog slechts vaag en globaal doorleeft. Speciaal de vormen voor « wij » en

102

Page 105: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

« jullie » blijven lang uiterst concreet van opvatting. In de Volta- en W. Atlantischegroep staan de personalia en de possessiva echter ineens geheel onafhankelijk naastelkaar, en wel in zulk een rijkdom van kategorieen en vormen als zelden ter wereldwordt bereikt. Vanwaar ineens deze plotselinge omkeer ? Het antwoord luidt :Juist waar het contact tusschen de wereld en het ik het innigst was, bij de daad,bij het zelfstandig ingrijpen in de omringende orde, heeft de latere W. Soedan-neger zichzelf het meest volledig leeren doorleven en begrijpen. Hij is een mannelijkdaden-mensch bij uitnemendheid en heeft zoo ook zijn gansche taalsysteemomgeschapen.

SEMANTISCHE EN GRAMMATISCHE FUNCTIE VAN HETAFFIX IN DE BANTOE- EN DE SOEDANTALEN

door

Dr. V. VAN BULCK, S. J., Leuven.

Het is een onloochenbaar feit, dat de negro-afrikaansche taalkunde sinds1 91 2, sedert het verschijnen der studies van C. Meinhof over het Oerbantoe maarweinig gevorderd is. Alles schijnt er op te wijzen, dat men op een dood puntaangeland is. Het zou ons te ver voeren de verschillende oorzaken van deze ver-starring op te zoeken. Een der voornaamste ligt zeker daarin, dat de Europeescheen de negermentaliteit door en door verschillen, wat dan ook in de taalstructuurtot uiting komen moet. De spraakkunst van een Bantoe-, Soedan- of Nilotische taalis meteen op een basis op te bouwen, die vrij sterk a fwijkt van die onzer Euro-peesche talen. Sommigen zal dit nog een waagstuk lijken, maar het is de eenigeoplossing, zoo wij de klip willen omzeilen.

Bij den inzet dezer lezing wordt de genetische verwantschap der Bantoe-,Soedan- en Nilotische talen vooropgesteld. Immers geen enkel der kenmerkenis exclusief voor een onder hen kenteekenend : noch het prae- en suffixenspel, nochde een- en meersilbigheid, noch het muzikaal accent. Kenmerkend voor al dezetaalgroepen is de centrale stamkern en het daarmede verbonden affixenspel.

Vroeger ( 1 931 ) heeft spreker aangetoond, dat voor de indeeling der naam-woorden in het Bantoe niet enkel het praefix maar eveneens het vocale suffix eenrol te spelen heeft.

Onlangs ( 1 937) werd dit verder ingestudeerd voor de afleiding der naam-woorden en zoodoende ook voor de affixen van het werkwoord.

Spreker tracht nu een eerste voorloopige synthese op te bouwen, waarinrekening wordt gehouden en met het nominaal en met het verbaal en met hetqualitatief a f fixenspel.

Actieve en statieve werkwoorden moet men van meetaf onderscheiden.Tusschen de affixen onderscheiden wij enkelvoudige (klinker a voor de objectievehandeling, i voor de betrekking, u voor het subjectief ondergaan eener handeling ;meervoudige (b.v. ama, ila, isa, ilia, ula, uka) ,samengestelde (b.v. a-nga, a-na,

103

Page 106: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

a-ta) en versterkte (alala, idila, ulula). Verbale affixen komen voor hetzij metlexicographische, hetzij met morphologische grammatische functie, juist zooalsnominale affixen niet alleen een persoons- of zakenklas kunnen aanduiden maar ookgeslacht, getal en allerlei andere morphologische bepalingen.

Nu komt de bantoetaalstudie in een ander licht te staan, nl. in het spelvan stam en affixen. Voor het naamwoord is er geen sprake meer van indeeling ineen lange reeks zoogenaamde « psychologische klassen ». Wel krijgt men een affixen-spel, dat toelaat allerlei bepalingen aan een bepaalden stam toe te voegen.

Vooraan stellen wij « praegrammaticalen » (K. Polis) : eerste weergavevan een zinnelijk concrete gewaarwording, die zich in het organisme afspeelt, totde ziel doordringt en spontaan in klanken tot uiting komt.

Daarnaast staan concrete woorden, die — voorloopig alleszins — op zichzelf blijken te staan, en geen aanleiding geven tot andere nominale of verbalea fleidingen.

Eindelijk heeft men een reeks stammen, die in de taalstructuur optreden alskernpunten, waaraan allerlei affixen zich komen vasthechten om de kerngedachtegeleidelijk te bepalen en veelzijdig te schakeeren. Deze reeks stellen wij hier inhet centrum onzer belangstelling.

Hoofdelement is hier de z.g. eindklinker, d.w.z. het enkelvoudig klinkeraffix,dat voorkomt in alle vormen van het werkwoord of verbaal naamwoord. Driekleuren komen voor : a, i (soms gedifferentieerd van e), u (soms gedifferentieerdvan o) ; a wijst op het onvoltrokken objectief aspect ; i op het voltrokken objectiefaspect ; u op het subjectief aspect. Stam en hoofdelement kunnen nu verder bepaaldworden door het affixenspel (prae-, suffix of infix).

De persoon, die de handeling stelt (mu, m, n, ng) kan zijn : hij die dehandeling ondergaat (mu...u). Tegenover het enkelvoud (mu) staan dan ba(velen) en mi (bepaald meervoud).

Voor de zaIen beantwoorden daaraan : enkelvoud m, n, ng; onbepaaldmeervoud zi; bepaald meervoud mi; collectief en pluratief ma. Als secundairevormen krijgt men dan nog : tegenover m, n, ng een singulatief lu met een recenterpluratief tu; en tegenover ma, het partitieve di (Ii, e).

Als dialectische vormen treft men ook nog een paar bijkomstige bepalingen,als verkleinwoord op fi (Kongo) of ka (Luba) ; verachting of overdrijving mettshi (Luba).

Voor de handeling zelf onderscheiden wij onder meer : het handelen (ku...a,ma...a); hetgeen gedaan wordt (ki...i); het uitwerksel of voortgebrachte(lumu(o)); hetgeen men ondergaat (n...u). Of met applicatieven vorm : dewijze van doen (luwilu); de plaats waar men het doet (leiwilu); het werktuig,waarmede men iets verricht (ki... ilu( ?)).

Andere bepalingen, die nog kunnen voorkomen, zijn o.m. betrekkelijkevormen : alles wat een bepaalde handeling betreft (in specie) : (ki...i); alles wateen wijze van doen betreft (in genere) (bu...i); locatieven : ku, pa, mu.

Laten wij nu van de nominale tot de verbale affixen overgaan :1. Enkele affixen voegen bij de reeks bepaalde aspecten een nieuwe schakeering

toe : b.v. intensiteit (a)ta, (e)te; herhaling, veelvuldigheid, gewoonte (a)nga,(e)nge, (i)ngi; reciprociteit (a)na, versterkt in anana.

104

Page 107: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

2. Een andere, zeer beperkte reeks affixen komt alleen voor bij de qualitatievewerkwoorden, om uit te drukken het zijn, het worden en het maken : b.v. ndombe,lomba, lombisa : zwart zijn, worden, maken.

3. Weer een andere reeks wijst op een subjectief ondergane handeling :vormen op -uka (versterkt op ukula, ununa na nasaal) met als reversief ula (unana nasaal) , versterkt als ulula (ununa na nasaal) , en als causatief uasa.

4. Parallel daarmede vindt men mediale vormen op -ama, met als versterktevormen : alala, anana, angana, akana; als causatief : ika (versterkt in idika);voor de reversieven hervalt men in ula (una), ulula (ununa).

5. Voor de actieve transitieve verbale vormen krijgt men nu drie reeksen.Vormen op a, op i, op u.

a) grondvormen op a : reflexief met ana (anana), te vergelijken met ama,ala (alala); iteratief op anga; mogelijkheidszin (gedaan kunnen worden) akana;

b) actieve vormen op i : causatief op isa (versterkt in isisa), vergelijk metika (idika); attributief, applicatief op ila (ina na nasaal), versterkt in idila(inina na nasaal) ) ;

c) passieve vormen op u : lijdende vorm op rya; vorm op -uka, versterkt inukula, met reversief op ula (versterkt in ulula); causatieve vorm op uasa. Zooals-ilea tegenover -ama staat, zoo krijgt men -uka tegenover -ula.

Deze eerste voorloopige synthese, opgemaakt op de basis van het 0. Kikongo,moet nu aangevuld en getoetst worden door vergelijking met een groot aantalandere talen, eerst Bantoe-, daarna Soedan-, ten slotte Nilotische talen. Onder-tusschen zal men telkens rekening moeten houden en met de dialectische afwijkin-gen, en met de taalevolutie (niet ieder taal staat op hetzelfde ontwikkelingspeil :min of meer geevolueerd) en met de phonetische beinvloedingen of klankwijzigin-gen, en met de mogelijkheid van secundaire en tertiaire progressieve of regressievestoornissen in de geleidelijke taalontwikkeling. Het verder doorvoeren zal weldrauitwijzen of wij zoo de Afrikanistiek op een meer stevigen grondslag opbouwen.

DE CONCREET-LOKALE BETEEKENIS DER STAMKLANK-GREEP IN HET KIKONGO

door

K. POLIS, S. J. (Neder-Kongo).

We ontvingen geen samenvatting. Hier volgt deze verschenen in « Wetenschapin Vlaanderen », Maart 1938.

Uit een grondige studie der woordstammen in het Kikongo blijkt, dat oor-spronkelijk iedere stam een zinnelijk-waargenomen beweging weergeeft. Dezebeweging wordt aangevoeld hetzij als aangehouden, hetzij als onderbroken, en kanzich verder in sterke of zwakke schakeeringen uiten. Daaraan beantwoorden inden woordstam de alveolaren en de labialen (die daarna tot gutturalen omslaan).

105

Page 108: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Dank zij het spel der halfklinkers y en w kan men bij de behandeling nog opeen subjectief of objectief aspect wijzen. In de stamklankgreep -mist demedeklinker op de algemeene bewegingsreeks, de klinker op de concreetebewegingsschakeeringen en de halfklinker op het handelingsaspect.

PHONEEM-TONEEMROOSTER VAN HET BANDJAVERGELEKEN MET HET NGBANDI

door

R. MORTIER, 0. M. C. (Ubangi).

Daar we geen samenvatting ontvingen, laten we hier degene volgen, welkeverscheen in « Wetenschap in Vlaanderen », Maart 1938.

Een vergelijking tusschen Bandja en Ngbandi toont aan, dat men hier nietvoor louter dialectische afwijkingen staat, maar voor taalverschil. Een grondigonderzoek zal moeten uitmaken in hoever dat taalonderscheid te verklaren is hetzijdoor taalontwikkeling, hetzij door taalcontact. Lexicologisch-semantisch onderzoekalleen kan geen bevredigende uitkomst bezorgen ; het moet aangevuld worden doorphonetisch-phonologisch en door grammatisch (morphologisch en syntactisch)onderzoek.

GRAMMATISCHE FUNCTIE VAN DE SYLLABISCHETOONSHOOGTE IN HET LUBA

door

Prof. Dr. A. BURSSENS, Gent.

Onder alle Kongoleesche Bantoetalen is het Luba, meer bepaald het tshiltibaof beilaba, een der belangrijkste. Als de voorteekenen niet bedriegen, zal zij inafzienbaren tijd tot inlandsche cultuurtaal uitgroeien. Nu reeds doet zij — en ditsinds jaren — dienst als onderwijstaal in alle inlandsche scholen van Kasayi.

In 1937 (April-Nov.) werd het me gegund een taalkundig onderzoek bij deBcibibet en Bend Ltilawa in Zuid-Kongo in te stellen (1) . Ontdekt werd :

dat alle klankgrepen in elk Luba-woord op een bepaalde toonshoogte moetworden uitgesproken en de klankgrepen dus tot elkander in een bepaalde toons-hoogte-verhouding staan ;

(1) Zie << Wetenschap in Vlaanderen >>, Taalkundig Onderzoek in Zuid-Kongo,III, 8 en 9, 1938, blz. 260-262, 284-286. — De punt achter de Luba-phonemen geeft tekennen, dat dit phoneem lang is.

106

Page 109: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

dat de toonshoogte of de toonmelodie van het woord mede de beteekenis ofde functie van dit woord bepaalt;

dat het tonologisch systeem van het tshilaba bestaat uit : twee grondtonen :een hoogen (d), en een lagen (a); twee samengestelde tonen : een dalenden(a < a + a) , en een stijgenden < a + ; een secundairen middelhoogentoon (a) ;

dat elk grammatisch geval aan toonwetten is onderworpen en dat dienten-gevolge grammatica en tonologie in geen geval te scheiden zijn.

In afwachting dat het resultaat van plaatselijk onderzoek in boekvormverschijnt, wezen hier enkele gevallen meegedeeld, waaruit de grammatische functievan de syllabische toonshoogte in het tshiltiba (Kasayi) blijkt.

Door taalkundige ontleding kan men er toekomen in het normale Luba-woord een verbaal-nominale kern in een omgeving van affixen te ontdekken. Ditis althans het geval bij de woorden die men doorgaans « substantieven », « adjec-tieven » en « werkwoorden » heet. In gewone gevallen onderscheidt men hier : eenprefix, een kern en een suffix, die elk hun eigen toonshoogte hebben. De aard vandeze toonshoogte houdt verband met de grammatische functie, die door het woordwordt bekleed.

Tonologisch kan men drie soorten prefixen onderscheiden : klasse-prefixen,nominale prefixen en pronominale prefixen.

Vroeger, d.w.z. in het pretonologisch stadium, werd geen onderscheid tusschenklasse-prefixen en nominale prefixen in het Luba gemaakt, daar zij dezelfdeklankwaarde hebben. In den loop van het tonologisch onderzoek werd evenwelbevonden, dat de nominale prefixen bij « adjectieven » altijd, zonder de minsteuitzondering, een hoogen toon hebben, en dat de correspondeerende prefixen bij

substantieven » of een hoogen of een lagen toon kunnen hebben. Weliswaar isdie toon meestal hoog, doch de klasse-naamwoorden met lagen toon zijn op verrenaniet zeldzaam. Jets dergelijks doet zich bij de prefixen der « adjectieven » nooitvoor.

Klasse-naamwoorden met hooge prefixen zijn b.v. :

enk. my.leerling bd.-1513i

werkri-kticlimba, dui/ ri-kildimb1u-stiff a, zand ri-stiff A

veld ma-dimigeschenk ma-1613

tfi-salii, marktIca-H.11A, hoed4e ti-f1116.

Klasse-naamwoorden met lage prefixen :

enk. my.ster mi-t5st5onderchei mi-15P

mii-s5c11, hagedis. mi-sOcli

107

Page 110: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

mu-k5'10, schaap mi-k5'k5mil-0135, dak mi-s5135mu-en31, maan mi-en31,rim-bwa, hond iii-bwdii-kafaima, luipaard ii-kaf a' madi-1513a, eetbord ma-1513atfi-liu3a, zoete aardappel bi-lurk a

Het beginsel der concordantie, dat in de Bantoetalen wordt toegepast, eischtdat het « prefix van het klassenaamwoord » ook bij het begeleidende « adjectief »wordt aangetrof fen. Welnu, bij de « adjectieven » heeft dit prefix steeds een hoogentoon, om het even of het bij een klasse-naamwoord met een hoog of met een laagprefix staat.

mil-dimii, mu-ktse, licht werkmi-dimii mi-kgs, lichte werkenmu-th't5 mu-kgse, een kleine stermi-t5't5 mi-kis, kleine sterrenrh-bwa mu-lost, een kleine hond111.-bwa, mi-kisg, kleine hondenri-kiidimba mu-t5'ki, een witte dui/ii-ktidimba, mi-t5'ki, witte duivendi-1513a cli-th'kt., een witte eetkomma-1513a ma-t5'kg, witte eetkommenká-fillti ká-tO'kg, een wit hoedjeto-ftilii ta-t5'ke, witte hoedjestfi-lin3 a tfi-Ids, een kleine zoete aardappelbi-liu3a bi-kis.t, kleine zoete aardappels

Klasse-prefix en zijn correspondeerende nominale prefix hebben dus wel(op kl. n- na) dezelfde klankwaarde, doch verschillen in toonshoogte als hetklasse-prefix laag is.

Klasse-prefixen en nominale prefixen aan den eenen kant, en correspondee-rende pronominale prefixen aan den anderen, hebben niet altijd dezelfde klank-waarde vermits in de laatste (afgezien van het locatieve mu) nooit een m- voor-komt. Daarenboven hebben de pronominale prefixen, wanneer zij als onderwerp-prefix bij het werkwoord staan, in den 3. persoon, altijd een lagen toon, zoodatzij bier tonologisch regelrecht tegenover de nominale staan.

mu-dimii ii-di mu-kise, het werk is licht ;mi-dimil i-di mi-kast, de werken zijn licht ;mu-t515 ii-di mil-kast, de ster is klein ;mi-t515 1-di mi-kgse, de sterren zijn klein ;ih-bw6, ii-di mil-last, de hond is klein ;na-bwa, i-di mi-ktse, de honden zijn klein ;di-1513a di-di di-t5'kg , de eetkom is wit ;ma-1513a a-di má-t5'ki, de eetkommen zijn witlth-fillii ka-di kai-t5'lci, het hoedje is wit ;

108

Page 111: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

to-filla to-di til-t5lci, de hoedjes zijn wit ;tfi-liuja tri-di tfi-kise, de zoete aardappel is klein ;bi-liuja bi-di bf.-k&e, de zoete aardappels zijn klein.

Het is alleen maar dank zij de toonshoogte, dat bij het werkwoord uit temaken valt, of men met den tweeden dan wel met den derden persoon enkelvoud(kl. mu-) te doen heeft. Beide personen hebben inderdaad u- als onderwerp-prefix ; in den tweeden persoon heeft men evenwel een hoogen toon, in den derdenpersoon een lagen.

kti-sOmbA, op jacht gaan (kern : -sOmb-) :il-di 15.-s5nabâ, jij gaat op jachtii-di ii-sOmbâ, hij gaat op jacht.kii-s5mb-A, gaan zitten (kern : -s5mb-)ii-di 11.-s5mba, jij gaat zittenii-di ii-s5mba, hij gaat zitten.

Het verschil in toonshoogte bij de onderwerp-prefixen beslist hier over denhandelenden persoon ; het verschil in toonshoogte bij de kernen beslist over debeteekenis van het gezegde. Een kern (of affixen) zonder toonshoogte is, in eentoontaal als het Luba, eenvoudig niet denkbaar. Klankwaarde en toonshoogte zijnin de klankgreep tot een onafscheidbaar geheel geworden, zoodat de benaming« klankgreep » hier slechts de heeft van het geheel benoemt. Wellicht zou het woord« toonsyllabe » beter passen.

In een ,enkel geval hebben de onderwerp-prefixen (2. en 3. pers. enk.) beideeen lagen toon, nl. in de subjectieve werkwoordelijke formule, die min of meeraan onzen conjunctief en optatief beantwoordt. In dit geval worden de 2. en de 3.pers. enk. door de klankwaarde van het onderwerp-prefix uit elkaar gehouden.Slechts in deze conjunctief-optatief-formule luidt het onderwerp-prefix (kl. mu-)in den 3. pers. enk. a-; in alle andere werkwoordelijke formules, zoowel in deobjectieve als in de subjectieve, heeft men a-.

De conjunctief-optatief-formule wijkt tonologisch van alle andere werkwoor-delijke formules hierdoor af, dat zij, voor alle personen en voor alle klassen, steedseen onderwerp-prefix met lagen toon heeft. Men vergelijke de objectieve formule,die aan onzen onvoltooid tegenwoordigen tijd beantwoordt, met de subjectieveformule in kwestie.

kii-kwal-A, nemen, vatten, (kern : -kwal-) :

Objectieve formule :

(ii-di) fi-kwa s ta, ik neem(11-di) ii-kwa'tã, jij neemt

kl. mu- (ii-di) ii-kwala, hij (zij, het) neemt(til-di) til-kwala, wij nemen(nil-di) nu-kwala, gij neemt

kl. ba- (ba-di) ba-kwa s ta,, zij nemen

109

Page 112: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Subjectieve formule :

it-kwale, ik zou willen nemen, enz.ii-kwAste, je zou willen nemen

kl. mu- Arkwale, hij zou willen nementii-kwktt, wij zouden willen nemennu-kwaitt, gij zoudt willen nemen

kl. ba- ba-kwa'te, zij zouden willen nemen.

In beide formules treft men de drie klassieke bestanddeelen van het Luba-woord aan : prefix, kern, suffix. Behalve het verschil in toonshoogte bij de onder-werp-prefixen, valt op dat ook het klinker-suffix in beide formules verschilt.-a staat inderdaad tegenover ..a. Hier, bij het klinker-suffix, is een dubbel verschilwaar te nemen, nl. een verschil in toonshoogte en in klankwaarde. Ook de kernis van toon versprongen. In de objectieve formule heeft zij, evenals in den « infini-tief » een lagen toon (-kweet-); in de subjectieve is haar toon hoog geworden(--k w a ' t--) . We zeggen « hoog geworden », want in alle andere vormen en woordenmet -kwa't- als kern, heeft men een lagen toon op deze kern. Het kan m.i. aan geentwij fel onderhevig zijn, dat de kenmerkende toon van -krvdt- een lage toon is, endat men diensvolgens in de subjectieve formule met een gewijzigden, met eenbeinvloeden kerntoon te doen heeft. Vermoedelijk laat zich hier de regel dertoon-tegenstelling gelden, die eischt dat wanneer, in gegeven grammatische omstan-digheden, een bepaalde toonsyllabe laag is, de onmiddellijk aansluitende hoog moetzijn, of omgekeerd. In alle geval kan men aan de hand van de twee, hier vergeleken,werkwoordelijke formules besluiten, dat en prefix, en kern, en suffix in elkenpersoonsvorm, als apart geval, hun eigen vasten toon hebben die de functie en debeteekenis van dit apart geval bepalen, en dat men aan deze tonen niet mag raken.Zoodra een dezer tonen door een anderen wordt vervangen, krijgt het woord ofweleen andere, ofwel heelemaal geen beteekenis. « Vaste toon » wil hier geenszinszeggen, dat de toon van een bepaald taalelement in alle omstandigheden absoluutonwijzigbaar is. De grondtoon van de woordkern kan, zooals daar even aangetoond,zoo beinvloed worden dat de toon zich wezenlijk wijzigt ; pronominale prefixenhebben in de vervoeging (3. persoon) een lagen toon, doch zoodra een pronominaalprefix (van denzelfden persoon) in den zin een andere functie te vervullen krijgt,dan kan zijn toon hoog zijn. Int:mid ii-di iminane (met lagen toon op 6-)beteekent de mensch is groot, doch rmintil U-di mtinenê (met hoogen toon opII-) : de mensch die groot is. Het is dus de functie die beslist welke toon aan eenbepaald bestanddeel van het woord moet gegeven worden. Men zou haast moetenzeggen dat het grammatische geval « zijn » toon opdringt, en dat het uit klank (en)opgebouwde taalelement zich die dwingelandij van buiten uit, moet laten welge-vallen. De toon is in toontalen actief-determineerend ; zonder hem is de « gram-matica » een dood lichaam.

110

Page 113: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING IX

ETHNOLOGIE

Als voorzitter fungeerde Dr. E. E. De Jonghe.Als ondervoorzitter Dr. F. M. Olbrechts.Als secretaris H. A. Maesen.Talrijke opkomst.Al de lezingen werden gehouden, behalve die van de Heren Fischer en

Le Roux.Algemeen onderwerp : Stam- en clanorganisatie in Kongo en Nederlandsch

Indio.

OVER STAM- EN KLANWEZEN IN BELGISCH-CONGO

door

E. DE JONGHE

Bij het instellen dezer onderzoeking over stam- en klanwezen in BelgischCongo, weze het mij toegelaten de meening in herinnering te brengen, voor eendertigtal jaren voorgesteld en met veel talent verdedigd door den duitschen professoren geschiedschrijver Ed. Meyer.

Volgens deze meening, zou het ontstaan van de staatsinrichting niets gemeenshebben met de familie en met de groepeerngen volgens bloedverwantschap.

De vorming van den Staat zou ouder zijn dan die der familie. De familieen familiegroepeeringen, de klans en klansgroepeeringen zouden als scheppingenvan den Staat dienen opgevat te worden.

lk ben overtuigd dat, op dit oogenblik, zeer weinig ethnologen zouden tevinden zijn om dergelijke opvattingen of stellingen te verdedigen.

Thans wordt algemeen aangenomen dat de familie en de familieverbandenals de oudste instellingen der menschelijke samenleving mogen doorgaan.

Inderdaad, de stduie der zoogezegd primitieve volkeren heeft een groot getaltoestanden in het licht gesteld waar de staatsinrichting, als zulkdanige, onvoldoendontwikkeld of zelfs niet bestaande mag heeten. Alsdan, stellen wij vast dat familieen familieverbanden, klans en klansverbanden door hun eigen organen, hoofden enraden, voor de staatszorg instaan.

Groepeeringen naar bloedverwantschap doen in zulke gevallen dienst alspolitieke groepeeringen, maar wij voegen er onmiddellijk aan toe dat het geenspecifiek politieke groepeeringen zijn.

De zienswijze van Ed. Meyer schijnt ons in zoo verre waarheid te bevatten

(1) Inleidende voordracht gehouden voor de ethnologische afdeeling der Vlaam-sche Philologen-Congressen, te Leuven, 23 April 1938.

111

Page 114: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

dat de staatkundige inrichtingen niet als een natuurlijke verder-ontwikkeling derfamilie-inrichtingen dienen voorgesteld.

Beide inrichtingen, familie eenerzijds en Staat anderzijds staan op een onder-scheiden plan.

De ethnologie leert ons dat de uitingen der menschelijke werkzaamheid aanbepaalde behoeften van den individueelen of den socialen mensch beantwoorden.

Aldus, voorzien familie en groepeeringen naar bloedverwantschap bepaaldelijkin de behoefte van het menschdom, van geslacht tot geslacht, het leven voort teplanten en de kinderen tot mannen op te leiden. Dit is de eigenlijke functie derfamilieinrichtingen, beschouwd van het standpunt der algemeene belangen dermenschheid.

Anderzijds, beantwoordt de staatsinrichting, onder gelijk welken vorm, aande behoefte voor eene, 't zij even welke, volksgemeenschap, de openbare orde tehandhaven, een zeker evenwicht der rechten te bevorderen voor hetgeen de personenen de zaken betreft, en voor de welvaart dezer gemeenschap te zorgen.

Dit is, gezien van het standpunt der algemeene belangen der menschheid, despecifieke taak der staatkundige inrichting.

Dus dienen verbanden die op bloedverwantschap berusten en verbanden dieeen politieken rol spelen, niettegenstaande hunne wederzijdsche terugwerkingen,a fzonderlijk bestudeerd te worden.

***

Toen voorgesteld en aangenomen werd als thema der werkzaamheden vande ethnologische afdeeling der Vlaamsche philologen Congressen, aan te nemende klan- en staromganisatie in Belgisch Congo en in Nederlandsch Indie, lag hetgeenszins in onze bedoeling het vraagstuk der familie- en staatsverbanden, zelfsbij benadering, op te lossen.

De bedoeling was, enkel en eenvoudig, de verhoudingen te bestudeeren die,heden ten dage, in Belgisch Congo en in Nederlandsch Indie, bestaan tusschenmaatschappelijke groepeeringen die op louter bloedverwantschap berusten, en poli-tieke verbanden die op een gemeenschappelijken bodem steunen; met anderewoorden, de betrekkingen tusschen bloed- of familiegroepeeringen, eenerzijds, enstaats- of bodemgroepeeringen, anderzijds.

**44

In Belgisch Congo tref fen wij een zeker getal specifiek staatkundige ver-banden aan, die thans nog bestaan of wier bestaan historisch vastgesteld is.

Onder de eerste dienen vermeld : de Banyaruanda, de Warundi, ook welde Bakuba ; onder de tweede : de Bakongo, Baluba, Balunda, Bayeke, Azandaen Mangbetu.

Deze politieke formaties, soms ook koninkrijken of sultanaten genoemd, mogenin zekere mate met het leenstelsel onzer middeleeuwen vergeleken worden. Hunoorsprong hebben zij te danken aan oorlog en verovering, meestal door vreemdeindringers, die over wijduitgestrekte gebieden een net van politieke en administratieveorganisatie gespannen hebben.

112

Page 115: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Aan de spits staat het opperhoofd (Koning of Sultan), dat in de verschillendegewesten van het onderworpen gebied vertegenwoordigd is door gouwhoofden enonderhoofden wier titels en bevoegdheden verschillen van streek tot streek. Bij deonderhoofden mogen ook soms de dorpshoofden gerekend worden. Ondergeschiktaan deze politieke heerschers, blijven dikwijls en veel voortbestaan de socialeeenheden, zooals klans en families met hun gewoontelijke hoofden en raden en eengezag dat eerder van moreelen aard schijnt te zijn.

Het ambt van opperhoofd is erfelijk, maar het komt niet zelden voor dat deopvolger verkozen wordt onder de naaste familieleden van den overledene. Duseen mengsel van erfelijkheid en verkiezing in een familie of klan van heerschers,soms in twee zulker familien of klans.

Meestal voert het opperhoofd het gezag rechtstreeks uit in zijn hoofdplaatsen de omgeving ervan.

Aan zijn hof verblijven een groot getal waardigheidsbekleeders, meest ledender vorstelijke familie.

Andere leden dierzelfde vorstelijke familie zijn aangesteld als heerschersover de verschillende gewesten van het grondgebied.

Zij worden aangesteld door het opperhoofd, in wiens naam zij het gezaguitoefenen.

Zij zijn gelast met het innen der belastingen waarvan zij een deel voor zichbehouden en het andere deel aan het opperhoofd overmaken. Zij bezoeken van tijdtot tijd het hof en maken er deel uit van den raad van state.

Het gebeurt ook wel dat zij door eenen gezant bestendig vertegenwoordigdzijn aan het hof. En omgekeerd is het ook geen zeldzaamheid dat het opperhoofddoor afgevaardigden een bestendig controor uitoefent over beheer zijner gouw-hoofden en onderhoofden.

Dat zulks niet overbodig is, leeren wij uit de geschiedenis der uiteenge-brokkelde staten. Al te dikwijls bestaat bij sommige gouwhoofden een streven naarontvoogding en onafhankelijkheid, zij trachten hun ambt erfelijk te maken enverzwakken aldus de banden van de staatseenheid.

Jets dergelijks bestatigen wij bij de Bakongo. De oppermacht van den Koningvan Sint Salvador werd sedert de XVI e eeuw ondermijnd door de ontvoogding,onder anderen, van het gouwhoofd van Mpangu. Deze zelf gaf door een soortgelijkeprocessus van onafhankelijkheid aanleiding tot het vormen van een zeker getalgekroonde hoofden, die heden in het gebied van Inkisi en Kwango voortbestaan,en die dikwijls oud klanshoofden schijnen te zijn.

Hetzelfde verschijnsel komt voor bij de Balunda, Baluba en Bayaka.Het rijk der Balunda omvatte eertijds niet alleen het gebied der belastings-

plichtigen van Kasongo, maar ook de onderworpene volksstammen der Bapende,der Batshok, der Bakete, en andere volksstammen die zich uitstrekken tot aan dewatervallen van den Kassai.

Al deze volksstammen genieten thans een eigen, onafhankelijk bestaan. Enin den schoot dezer volksstammen tref fen wij niet zelden oud klanshoofden aandie zich onafhankelijk hebben gemaakt.

Hetzelfde geldt voor het oude, verbrokkelde rijk der Baluba.Het rijk der Bayaka, onder den Kiamfu van Kasongo-Lunda, strekte zich

113

Page 116: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

eertijds uit over de Bayaka, de Baholo en de Basuku. Thans is het gezag van denKiamfu over de Baholo en Basuku zuiver theoretisch geworden. De hoofdij vanKobo die over ongeveer 40.000 Bapelende heerscht, en de hoofdij van Dinga dieongeveer 30.000 onderdanen telt, zijn niet meer te beschouwen als werkelijkonderworpen aan den Kiamfu.

Bij de Azande en Mangbetu is de verbrokkeling der centrale staatsmachtgrootendeels het uitwerksel geweest der politiek van den onafhankelijken CongoStaat, die liever voor een menigvuldigheid van kleinere hoofden stond dan voorde bedreiging van een sterk bewapend opperhoofd.

Hetzelfde mag gezegd worden van de verbrokkeling van het rijk der Bayekein Katanga, dat met den tragischen dood van Msidi, een voorbarig einde nam.

Na de verbrokkeling dezer sterke staatseenheden, vinden wij de meest inge-wikkelde toestanden. Afgezien van het soms weinig behendig ingrijpen van dekoloniale macht, bijzonder in het tijdvak der pionieren, tref fen wij niet zelden deoud klanshoofden of hoofden van klansgroepeeringen, die na het uiteenvallen derpolitieke suprastruktuur de gewoontelijke, tijdelijk onderdrukte, macht terug inhand genomen hebben.

Deze toestand is moeilijk te onderscheiden van de gewone organisatie derBantus onder den vorm van kleinere klansgroepeeringen die dienst doen van staats-inrichting bij een groot getal Congoleesche volksstammen.

In Ruanda en Urundi vinden wij de oude staatsinrichting der Banyaruandaen der Barundi tamelijk zuiver terug. Een opperhoofd of Sultan, min of meererfelijk en afwisselend tusschen groote familien of klans die de heerschers bezorgen.Aan hun hof, leden hunner familie en vertegenwoordigers der bijzondere gouw-beheerschers, die door den Sultan aangesteld worden en die tegenover hem schat-plichtig zijn.

In enkele deelen der gouwen, stelt het opperhoofd als beambten aan onder-hoofden, dorpshoofden of heuvelbeheerschers, die aan het centraal bestuur verslagmoeten uitbrengen over het beheer der plaatselijke hoofden en aldus den geest vanontvoogding dezer laatste bestrijden.

Al deze gewestelijke beheerders spelen een rol bij het hof van den Sultanen werken samen voor het behoud der politieke eenheid van het gansche gebied.

Wij zijn overtuigd dat het voortleven en het evenwicht dezer politieke ver-banden grootendeels te danken zijn aan de tusschenkomst van het huidig koloniaalbewind.

Zonder deze tusschenkomst, zouden waarschijnlijk de krachten van ontbindingdie bij de Bakongo, de Baluba, de Balunda, de Bayeka, de Mangbetu, de Azande,de Bayeke gewerkt hebben, tot dezelfde resultaten van splitsing en verbrokkelinggeleid hebben.

Na in breede trekken het wezen en de lotgevallen der groote politieke formatiesin Belgisch Congo geschetst te hebben, mogen wij overgaan tot een nauwkeurigeronderzoek der kleinere staatsverbanden die min of meer rechtstreeks op de structuurder groepeeringen naar bloedverwantschap schijnen te berusten.

Gewoonlijk worden deze organisaties onder zeer vage en onnauwkeurigebenamingen samengebracht, zooals volksstammen, Stdmme, tribes, tribes, hetgeenweinig klaarheid werpt op de werkelijke toestanden.

114

Page 117: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Het is gemakkelijk deze stammen, tribes of tribes, als politieke eenheden metterritorialen grondslag te stellen tegenover de klans (gentes, Sippen, sibs) die eenbiologische eenheid vormen, berustende op bloedverwantschap, zonder noodzake-lijker wijze met een territoriale groepeering samen te vallen. Maar dit houdt weinigrekening met de ingewikkelde werkelijkheid.

Het is ook niet moeilijk de namen die de inboorlingen aan de verschillendeonderverdeelingen hunner maatschappij geven, na te speuren en als wij, bij voor-beeld, zooals bij de Nkundo, de benamingen van bonanga, liotsi, etuka, ese, ilongoen likundu als groepsnamen genoteerd hebben, deze in het Vlaamsch te vertalendoor stam, onderstam, klansgroepeering, klan, familiegroepeering en familie, alsofde sociale indeeling der Bantoes op dit eenvoudig en homogeen schema teruggebracht kon worden : onder het hoofd van een bonanga (volksstam) staan ver-schillende hoofden van liotsi ; onder een hoofd van de liotsi (onderstam) schrikkenzich verschillende hoofden van etuka ; onder een hoofd van etuka (klansgroepee-ring) komen verschillende hoofden van ese te staan ; onder het hoofd van een ese(klan) tref fen wij hoofden van ilongo ; aan het hoofd eener ilongo ( familiegroe-peering) zijn verschillende hoofden van likundu of eigenlijke familien ondergeschikt.

Dergelijke systematisatie komt ons voor als looter theoretisch en te eenvoudigom de werkelijkheid te omvatten.

Welke eigenlijk de rol en de functie is in de maatschappij van al dezebenamingen van sociale en politieke eenheden, en in hoeverre deze onderlinggehierarchiseerd zijn en aan onze schematische indeeling van familie, klan en stam,beantwoorden, dat schijnt ons de bijzonderste vraag en deze kan enkel door eengrondige studie dier verschillende eenheden opgelost worden.

Als uitgangspunt van een dergelijk onderzoek dient vooral in acht genomende manier op dewelke de familien zich nederzetten in de kleinste territoriale onder-verdeelingen, de dorpen en gehuchten. Het blijkt klaar dat deze nederzettingenin nauw verband staan met de aardrijkskundige ligging en de voordeelen die zichvoordoen om in de stoffelijke en moreele behoeften der familien te voorzien.Hetgeen niet wijst op een groote eenvormigheid, maar eerder op een groote ver-scheidenheid.

Het is niet onverschillig of de kleinste nederzettingen gehuchten zijn door eenenkele familie bewoond, zooals dit zich voordoet in veel gewesten der kolonie.Deze gehuchten bedragen soms niet meer dan een tiental woningen en zijn doora fstanden van enkele kilometers van elkaar gescheiden.

Het is ook niet onverschillig of in een bepaald gebied dergelijke gehuchtenbewoond worden door families van een en denzelfden klan of door familiesbehoorende tot verschillende klans.

In het eerste geval kan het voorkomen dat enkele dezer gehuchten een verbandvormen onder het gezag van een klanshoofd, dat alsdan met een dorpshoofd kanvergeleken worden, en instaat voor het handhaven der orde in een groepeering vangehuchten met territorialen grondslag.

Alsdan is er een grens gesteld aan de ontwikkeling dezer groepeering. Moestdeze te uitgestrekt worden dan kan de klan moeilijk de regeling der huwelijkennaar de wet der exogamie blijven onderhouden, en verliest aldus een zijner meestkarakteristieke kenmerken.

115

Page 118: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

De eenige uitweg schijnt te liggen in de splitsing van den klan. Hetgeen wijdenken te mogen vertolken : de klan, kan zonder zijn wezenlijke kenmerken teverliezen, geen dienst doen van politieke eenheid over een zeer uitgestrekt gebied.

In het tweede geval staan wij voor onderverdeelingen van verschillende klans,en de bezetting van den bodem geschiedt niet door den klan zelf maar door defamilies. De klanshoofden wonen in hun oorspronkelijk gehucht. Hun gezag strektzich uit over enkele geisoleerde gehuchten en niet over een afgesloten gebied.Daardoor zelf wordt dit gezag louter moreel, en draagt geen politiek karakter,tenzij, hetgeen niet zelden gebeurt, de hoofden der verschillende klans het eenszijn om bij voorbeeld den oudste, 't is te zeggen dengene die genealogisch hetdichtst nabijstaat van den stichter van den klan, te herkennen als het hoofd vanhet gansche gebied door dezen klan bezet.

In zulk geval wordt een klanshoofd tot politiek hoofd verheven en zijn gezagwordt door den eeredienst der voorouders bevestigd en verstevigd.

Dit politiek klanshoofd wordt bijgestaan door een raad waar de belang-hebbende klanshoofden in zetelen. Wat niet belet dat dusdanige staatsvorm aande ontbindende inwendige krachten blootgesteld komt te staan. Zulke hoofden zijndoorgaans zwak. Het zijn eerder voorzitters van den raad der klanshoofden diehen aanschouwen als hunnen oudsten collega en niet als hunnen heer en meester.

Tegen gevaren van buiten zijn zij ook niet altijd bestand. Indien een gewapendgeschil met de naburige stammen tot een nederlaag leidt, blij ft het overwonnenpolitiek klanshoofd, alsmede zijn raadsleden, als groepeering naar bloedverwant-schap met een sociale functie, soms voortbestaan.

Wat we komen te zien voor de nederzettingen onder den vorm van afzonder-lijke gehuchten ,geldt ook voor de dorpsformaties. Een dorp kan homogeen zijn :de verschillende wijken worden bewoond door families die tot denzelfden klan-behooren, of heterogeen, 't is te zeggen dat de families die het dorp bewonen totverschillende klans behooren.

In het eerste geval wordt soms — en misschien ten onrechte — het dorpvereenzelvigd met den klan waar het enkel een onderdeel van is. Dit kan in enkelegevallen verklaard worden door het feit dat de exogamie van den klan niet zeklentot een homogeen dorp beperkt wordt.

Het gebeurt soms dat zulk dorp overbevolkt is en dat een zwerm zich vande dorpsgemeenschap afscheidt om op eenigen afstand een zelfstandige nederzettingte vormen. Deze nieuwe nederzetting verzaakt niet aan sommige rechten op degronden waar gejaagd en verzameld wordt. Om de geschillen, die kunnen voort-vloeien uit het uitoefenen dezer rechten, te beslechten, is ofwel het hoofd van hetmoederdorp bevoegd, ofwel wordt een nieuw hoofd aangesteld dat over beidedorpen een beperkt gezag uitoefent en dat in sommige gevallen den titel draagtvan heer van den grond of grondbezitter : Mfumu na tse. Deze naam van heervan den grond komt ook in andere verbanden voor, onder andere, met den titelbilolo, onder de onderhoofden en dorpshoofden bij sommige Baluba.

Indien een zeker getal homogene dorpen in een bepaald gebied tot verschil-lende klans behooren, dan kan zich weer het geval voordoen dat in een zulkdaniggebied de zorg voor de openbare orde en voor de algemeene belangen van ditgebied, aan den oudste, aan den dichtstnabijstaande van den stichter van

116

Page 119: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

den klan toevertrouwd wordt, met al de rechten en gevaren aan dezen toestandverbonden.

Veronderstelt nu een groot grondgebied bestaande uit klanisch homogenedorpen. Dan is het klanshoofd terzelfdertijd streekhoofd met al de politiekebevoegdheden. Maar de klan zelf heeft zijn sociaal karakter, namelijk de exogamie,grootendeels verloren.

In geval het dorp heterogeen is en bestaat uit familien die aan verschillendeklans toebehooren, dan dringt zich soms de noodzakelijkheid op een dorpshoofdte kiezen dat voor de belangen der dorpsgemeenschap zorg zal dragen.

Zulke dorpshoof den, hetzij verkozen, hetzij door de hoogere overheid aan-gesteld, behooren tot de eigenlijke politieke organisatie, w:aar zij de laagste schakelvan voorstellen.

Hieruit denken wij te mogen besluiten dat de vorm der nederzettingen derfamilien in gehuchten en dorpen haren weerslag vindt in het uitoefenen van politiekefuncties door sommige groepeeringen naar bloedverwantschap zonder aan dezegroepeeringen een specifiek politiek karakter te geven.

Anderzijds komt het ook voor dat de rol der familie zeer beperkt is of zelfsdoor andere factoren overschaduwd is in de dorpsnederzettingen.

Zoo beschrij ft P. Denolf ( 1 ) bij de Bena Moyo van Kasai de vormingvan een groot dorp, under leiding van een behendig man die goed kan palabreeren.Hij heeft zijn familie vergroot door het aannemen van slaven en vluchtelingen.Hij bezit een sterk buanga (toovermiddel).

Als de menschen eens weten dat een dorpshoofd een sterk buanga bezit, dankomt er yolk rond, men weet niet van waar.

Dan legt de hoofdman een haardvuur aan voor zijn hut met groote stukkenbrandhout. Daar zit hij zich 's avonds te verwarmen. << Een groot haardvuur trektde menschen aan », zegt hij. En al die menschen die tot hem komen, behandelt hijgoed. Hij zorgt voor hun palabers, verschaft hun een vrouw, enz., en zoo krijgt hijeen heel groot dorp. Men kan niet weten van waar al dat yolk komt, maar hetbehendig dorpshoofd weet uit te leggen dat het al zijn kinderen zijn, en liegt erbijdat hij het zelf gelooft.

Als die hoofdman het zoo kan volhouden, en dat duurt een paar generaties,zoo zullen de kinderen van die menschen geheel in de familie vergroeid zijn, enzelfs niet meer weten dat zij vreemdelingen zijn.

Zij zullen zichzelf noemen : de Bena X, de kinderen van den stichter vanhet groot dorp.

Waar wij het verschil tusschen sociale en politieke verbanden misschien opde meest typische manier te zien krijgen, dat is in Mayombe. Pater Van Reethen professor De Cleene ,hebben aangetoond dat in Mayombe nevens de zeerbelangrijke groepeeringen naar bloedverwantschap, zooals de zimvila (of de negengeslachten, de makanda (of klans) en de bivumu (of families), een zeker getalstreken bestaan aan wier hoofd een streekhoofd, een suzerein of koning staat :ntinu tsi. Van het oogenblik of dat zij een territoriale juridictie bezitten,

(1) Zie Congo, 1938, II, blz. 301-302.

117

Page 120: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

zijn suzereins en vassalen pfumu tsi (in het meervoud bapfumu zitsi) (1 ).De ntinu tsi is het hoofd van al de bapfumu zitsi zijner streek. De ntinu tsi

Kangu heeft, bij voorbeeld, onder zijn gezag 10 bapfumu zi tsi, waaronder 3 deroorspronkelijke zimvila vertegenwoordigd zijn, benevens de Sundi.

De Bapfumu zitsi moeten lasten betalen aan den ntinu tsi van wie zij politiekafhankelijk zijn, maar, in hun hoedanigheid van bavuidi makanda (klanshoofden)zijn zij volkomen onafhankelijk in hun klan en hunne familie.

De ntinu tsi trekt zijn bijzonderste macht uit het bezitten van den streekfetisch :nkisi tsi. De politieke macht wordt hier gesteund door het godsdienstig geloof derinboorlingen, evenals de groepeeringen naar bloedverwantschap meestal bekrachtigddoor den eeredienst der voorouders.

Een inwerking van de sociale inrichting op de politieke, vinden wij hierin datde bana dikanda, die tegenover de bapfumu zi dikanda staan als vreemden opge-nomen in den klan, bij den dood van de ntinu tsi in het bezit komen van den nkisitsi, en aldus dikwijls over de opvolging beslissen der politieke hoofden.

Hier heeft het koloniaal beheer de fout begaan van politieke rechten toe tovertrouwen aan zuiver bloedgroepeeringen en zelfs aan klanvreemden, ten nadeeleder gewoontelijke politieke eenheden. Maar dit behoort tot het verleden.

Het bestaan van gewesthoofden, nevens en boven de hoofden van klans enklansgroepeeringen is niet eigen aan Mayombe alleen. Wij tref fen het ook aan inKasai.

Ziehier wat E. P. Denolf (2) daarover mededeelt : Bij de Baluba berustgeheel de maatschappij en negerpolitiek op geslachtslijsten van voorouders, wareof vervalschte of slecht uitgelegde geslachtslijsten. Waar een Muluba ook naartoetrekken moge, hij blijft de zoon van zijn vader en blijft toebehooren aan zijnvadersdorp. Een hoofdman laat het hoofdmanschap over aan zijn zoon.

Bij de Bakuba en Bakete is het zoo niet. Geslachtslijsten der vooroudersbestaan hier niet. Wij zijn immers in het matriarkaat. De maatschappij bestaatuit groote familien die voortgezet worden langs moederszijde. Als grondbeginselgeldt er dat ieder familie is er een familiehoofd, van verschillenden graad volgensde overlevering. Eenige familien, rechtstreeksche afstammelingen der vroegerebambuhoofden, bezitten de groote rasechte hoofdmannen, de bakumu. De familiendie min of meer in dezelfde vlakte wonen, ze wezen Bakuba of Bakete of Batua,of van welke afkomst ook, houden samen raad en kiezen eenen kumu (hoofdman),maken voor hem een omsloten hof, en geven hem elk een vrouw. Die hoofdmanheeft gezag over al die op zijn vlakte woont.

Zoo deed Lukengu, het opperhoofd der Bakuba (waarvan wij gewag maak-ten als specifiek politiek verband) , zijn gezag gelden over alle familien, wonendein de vlakten tusschen Sankuru, Kasai, Lulua en Tshale, zoo ver hij kon. DeBakete ten noorden van Luebo hebben geen Bakuba als bakumu (hoofdmannen).Lukengu rekent ze alleen tot zijn yolk omdat zij in zijn vlakte wonen, en hij zendt

(1) Zie Institut Royal Colonial Bege. Bull. des Seances, VIII4937-1 : N. DeCleene. — << La structure de la socidte Yombe et un aspect de notre politique indigene >>en Memoires de l'I. R. C. B., collection in-8°, tome V : E. P. Van Reeth. — << De Rolvan den moerderlijken oom in de inlandsche familie >>.

(1) Zie Congo, 1938, II, blz. 198.

118

Page 121: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

al zijn mannen om belasting te innen : drooge belastingen : matten, weefsels,messen, enz. ; de versche belasting : vleesch en visch, is voor de gewone hoofd-mannen. Onder drooge belasting komt nu ook geld, geheele zakken geld. De Baketedragen dit juk met tegenzin en, waren zij niet gedwongen door den Staat, ze zoudenreeds lang Lukengu afgedankt hebben.

Hier ontmoeten we evenals in Mayombe, het begrip bodem, gewest, vlakteals grondslag voor de politieke inrichting, terwijl de groepeeringen Haar bloedver-wantschap evenwijdig loopen, als ondergeschikte groepeeringen, zonder vaste terri-toriale basis.

De tijd ontbreekt om hier verder uit te wijden over enkele factoren die hunneninvloed uitoefenen op sociale en politieke groepeeringen, zooals patriarkaat enmatriarkaat, godsdienstige gebruiken, geheime maatschappijen, ouderdomsklassen,enz.

Wij denken ons doel bereikt te hebben, als wij de aandacht gevestigd hebbenop het verschil dat bestaat tusschen sociale groepeeringen berustende op een gemeen-schappelijk grondgebied. Hoofden van sociale groepeeringen zijn niet aangeduidom specifiek politieke werkzaamheden uit te voeren, tenzij in kleine territorialeomschrijvingen en in sommige omstandigheden, zooals klans van heerschers die metonze europeesche dynastien of vorstelijke familien mogen vergeleken worden.

HET MINANGKABAANSCH CLANSYSTEEM

door

Prof. Dr. J. P. B. DE JOSSELIN DE JONG, Oegstgeest.

We ontvingen geen samenvatting. We geven hier deze welke verscheen inde pers :

Met de hem gekende autoriteit ontleedde spreker de hoogst merkwaardigesociale organisatie van dit yolk van W. Sumatra.

Bespreking

In de bespreking, die volgde, mengden zich : Prof. Dr. Fr. M. Olbrechts, Dr. Wils,E. P. Dr. Van Bulck.

119

Page 122: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

VERHOUDING TUSSCHEN GRONDBEZITTER ENCLANHOOFD BIJ DE BAKONGO

door

Dr. V. VAN BULCK, S. J., Leuven.

Reeds dikwerf wees men op het feit dat niet overal de gemedailleerde, diein de oogen van het koloniaal beheer het gezag vertegenwoordigt, ook bij deinlanders als zoodanig doorgaat. Daarnaast erkennen zij voor alle inlandschebelangen het gezag van andere hoofden. Over dit feit hebben wij het hier niet.

Wij onderzoeken alleen welk gezag de inboorlingen onder elkaar erkennen,buiten het koloniaal beheer om. Opvallend is het nu, dat ze niet voor alle geschillenbij dezelfde gezagvoerders te rade gaan, maar deze aan verschillenden ter slechtingvoorleggen. Uit een verder doorgedreven onderzoek bleek dat er bij verschillendeBantoe-stammen (o.m. vrij duidelijk bij de Basoekoe-Bakongo) eene drievoudigeindeeling bestaat : de landsindeeling, de clanverdeeling en de dorpsverspreiding.leder inboorling en stamlid behoort bij geboorte aan een bepaalden clan ; deze clanleeft verspreid over verschillende gewesten en week uit inverafgelegen dorpen;deze dorpslui kiezen voor het aanleggen van hunne velden, het inrichten van jacht-partijen of het vischvangstbedrijf bepaalde akkers, bepaalde bosschen, bepaaldesloten, die niet altijd binnen de dorpsgrenzen liggen. In dergelijke gevallen staanwij dus voor een drievoudig feit : bloedgemeenschap, dorpshoofdij en landbezit.

Green wonder zoo deze drie niet altijd samenvallen, op een en dezelfdepersoon. Dit is veeleer een ware uitzondering. Gevallen waar de clan nog zijnoorspronkelijk landsgebied bewoont, zoodat de landbezitter een en dezelfde is alshet clanhoofd, en waar slechts een clan ter plaatse huist, zoodat de geheele politiekemacht in de handen is van het clanhoofd, zijn uiterst zelden. Vele clans zijnverdeeld in ngudi, bivumu, moederschooten, die naar verschillende gewesten uit-weken en zich daar onderling mengden. Binnen de perken van ieder clan heerschthet clanhoofd (moederrechtelijk of vaderrechtelijk) met voile gezag over declardeden.

Maar daar waar meerdere clans naast mekaar huizen in een en hetzelfdegehucht of gewest, zich mengden in een en hetzelfde dorp, is het doorgaans deknapste, of de invloedrijkste of de rijkste, die het politiek gezag in handen heeftgekregen. Naast het clanhoofd (oudste van den clan of zijn plaatsvervanger alsgezagvoerder in de bloedgemeenschap erkend) krijgen wij dan een dorps- ofgewesthoofd met politiek gezag over al degenen, die binnen de perken van ditbepaald gemeenschappelijk gebied hunne woning hebben gevestigd en die in dezebepaalde volksgemeenschap leven.

Bij het inwijken in dit grondgebied behoorde het echter aan een anderen stamof ten minste aan een anderen' clan toe. Werden de vroegere landbezitters nietverjaagd of uitgemoord, dan zal men naast het clanhoofd der bloedgemeenschap,en naast het gemeenschappelijk politiek gezag (staats-, gewest- of dorpshoofd) nogmet een reeks landbezitters of landheeren of te rekenen hebben. Twee oplossingendoen zich nu voor. Ofwel erkennen de ingewekene het gezag der landbezitters

120

Page 123: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

en laten zij deze van hun recht genieten : recht op een bepaald deel van iedernut-gebruik van het land, b.v. een bepaald deel van ieder jachtbuit. Ofwel kooptmen hen hun landrecht af, of liever huurt men dit landgebruik tegen het betalenvan een bepaalde som of het schenken van een zekere vergoeding om dan telkenshet jaar door vrij te staan van alle verdere ondergeschiktheid aan den landbezitter.

Hoe zal men die drieledige machtsverdeeling het best achterhalen ? Zoodramen nagaat welke verplichtingen in ieder dorp voor ieder inboorling in voege zijn.

Wie is de landbezitter? Onderzoek aan wie hj een deel van zijn jachtbuitmoet afstaan ; en of hij een toelating van doen heeft om akkers aan te leggen, omte gaan jagen in bepaalde bosschen, om vijvers of sloten leeg te scheppen voorvischvangst.

Wie is het dorpshoofd? Onderzoek aan wie men de toelating vragen moetom een hut in het dorp op te richten, om te huizen in een bepaald gehucht ? bijwie men de onderlinge sociale geschillen van het dorp ter slechting voorlegt ? wieden raad der ouderen voorzit ? en voor wie men werkcorvee te verrichten heeft?Eventueel echter niet te verwarren tusschen dorpshoofd en zijn gevolmachtigdecapita.

Wie is het clanhoofd? Onderzoek wie men raadplegen moet bij het aangaanvan een huwelijk, en wie daar voorzit bij de gelagen ? aan welk gezag men voorde clanplichten onderworpen is ? Vooral kan men het uitmaken door het nagaander huwelijksgeschillen : aan wie worden deze ter slechting voorgelegd ?

Deze drieledige verdeeling vindt men nu op velerlei gebied terug, zoo b.v.in het religieuze.

De clanmacht (vermaledijding, bedreiging door de banden der bloedgemeen-schap, ontbinding en vrijmaking) berust alleen bij het clanhoofd of diens gemachtigdplaatsvervanger.

De eeredienst der voorvaderen behoorde oorspronkelijk alleen aan het clan-hoofd, maar in de dorpen evolueerde dit dikwerf tot gemeenschappelijke territorialeeeredienst.

De macht op land, grondbezit, vruchtbaarheid, wild, enz. kan onmogelijkovergedragen worden : het blijft bezit van de afgestorven voorouders ; alleen hetvruchtgebruik, het benutten mag men afstaan mits vergoeding. Wil een particuliernu zijn vruchtgebruik tegen kwaadwilligen of nijdigen verdedigen, dan zal hij zicheventueel op animistische opvattngen beroepen of magische, afwerende, en zelfsbeheksende middeltjes aanwenden.

Het reeele beeld en de practische verhoudingen in de gemeenschap zijndikwijls veel ingewikkelder dan men het zich op eerste zicht voorstelt, en dit zelfsin gewesten, waar men oogenschijnlijk slechts met eerie cultuurlaag te doen heeft.Dat het nog veel ingewikkelder wordt waar men met heerscherschichten (b.v.Zande) of slavenschichten (b.v. Lur en Lendu; Nkundu en Batshwa) of klassen-lagen (b.v. Ruanda, met zijn Wahima, Banyaruanda en Batwa) te doen heeft,spreekt van zelf.

Bespreking

Aan de bespreking namen deel Prof. De Jonghe, Z. E. P. Van Reeth, Dr. Tinckel-man, Prof. Dr. Josselin de Jong en de heer Soejana.

121

Page 124: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

FEODALE HEERSCHERS IN AFRIKA EN DE MIDDELENWAAROP ZIJ HUN GEZAG HANDHAVEN

door

Dr. F. M. OLBRECHTS, Gent.

Spreker stuurde geen samenvatting. We laten deze volgen welke in de persverscheen.

Deze middelen zijn tweesoortig : de constructieve en repressieve. Onder deconstructieve onderscheidt men economische, sociale en godsdienstige middelen.Bij de repressieve middelen kunnen gerekend het aanwenden van geheime plechtig-heden, het ombrengen of verbannen van mededingers en het tegen elkaar uitspelenvan sociale of ethnische groepen.

Bespreking

Er volgde een levendige discussie tusschen spreker en Dr. van Buick, Dr. Wilsen de heer Soejana.

1 22

Page 125: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING X

VOLKSKUNDE

Als voorzitter fungeerde H. M. De Meyer.Ondervoorzitters waren Dr. P. De Keyser en H. V. De Meyere.Als secretaris trad op Dr. R. Peeters.Deze sectie lokte zeer veel congressisten.Algemeen onderwerp : Bedevaarten.

DE STUDIE DER BEDEVAARTEN VAN UIT HET STANDPUNTDER VOLKSKUNDE

door

H. M. DE MEYER, Gent,

Volksdevotie en kerkelijke eeredienst :De volksbedevaarten zijn in hoofdzaak kerkelijk van oorsprong, maar hebben

zich in den loop der tijden zelfstandig ontwikkeld buiten den rechtstreekscheninvloed van de kerk. De volksdevotie heeft ook eigen wetten, onafhankelijk vande kerkelijke inrichtingen of voorschriften : De heilige tot wien in een bepaaldeplaats de volksdevotie gaat is niet altijd de patroonheilige van de kerk : in deS. Pieterskerk van Anderlecht gaat de volksvereering niet naar S. Pieter maarnaar S. Gwijde ; in de H. Catharinakerk van Diegen is het S. Cornelius die doorhet yolk vereerd wordt. A. Van Gennep heeft in zijn werk « Le Folklore deFlandre et du Hainaut Francais », voor de arrondissementen Hazebrouck enDuinkerken, kanton voor kanton ,een lijst opgesteld van al de kerken van elkegemeente, met eenerzijds den naam van den kerkelijken patroon Heilige en ander-zijds de naam of de namen van de heilige die in deze kerken door het yolk metbedevaarten vereerd worden. Uit deze lijst blijkt, dat het in de groote meerderheidvan de gevallen niet de kerkelijke patroonheilige is die de pelgrims naar het bede-oord trekt, maar een andere heilige, een die bij de volksmassa de faam verworvenheeft krachtige hulp te bieden in nood en in lijden.

Het gebeurt zelfs dat de volkseeredienst de kerkelijke eeredienst verdringt :Van voor het jaar 1108 was de parochiale kerk van Bottelaar bij Gent, toegewijdaan S. Martinus, doch het was S. Martinus niet dien het yolk kwam vereeren teBottelaar, maar de H. Moeder Anna. Toen in de XVIII e eeuw de kerk moestherbouwd worden werd S. Martinus afgedankt en de nieuwe parochiekerk werdkerkelijk toegewijd aan de H. Anna. (Van Heurck : Les Drapelets, blz. 58).

Hieruit blijkt duidelijk de wisselwerking tusschen de volkscultuur en dehoogere cultuur, tusschen volksdevotie en kerkelijke eeredienst.

Van de talrijke volksgebruiken bij de bedevaarten : het aanraken, het rond-gaan, het doorkruipen, het geneeskundig gebruik van het water van de gewijde

123

Page 126: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

bron, van aarde van den grond van het bedevaartoord, het a fwegen, het offerenvan levende dieren, het offeren van exvoto's en van talrijke andere gebruiken ; meeris het niet gemakkelijk vast te stellen of zij behooren tot de primitieve gemeen-schapscultuur of tot het vervallen cultuurgoed. Het is niet eenvoudig vast te stellenin hoever deze gebruiken afgeleid zijn van vroegere kerkelijke gebruiken en inhoever deze gebruiken uit het yolk zelf komen.

Deze problemen kunnen enkel langs historischen weg benaderd worden.Het is niet mogelijk de juiste volkskundige beteekenis van de bedevaarten

vast te stellen zonder voldoende kennis van de kerkelijk-historische of van dejuridisch-historische beteekenis van de bedevaarten.

De folkloristische verschijnselen zijn niet alleen historisch gedetermineerd maarook geographisch. Naast historische problemen hebben wij dus ook cultuur-geogra-phische problemen in de bedevaartstudie. De eeredienst van een heilige evolueertniet op dezelfde wijze in verschillende landen. S. Cornelius is de groote veeheiligevan Bretagne, maar in Fransch-Vlaanderen en verder tot in Nederland en West-duitschland wordt S. Cornelius vooral vereerd tegen de stuipen en de vallendeziekte. S. Leonhardus was voor enkele eeuwen, in Frankrijk, bij ons en in Duitsch-land, de groote volkspatroon van de gevangenen. Deze vereering had vooral zinin de middeleeuwen ; denk maar aan de vele christenen gevangenen van de Mooren,aan de kruisvaarders gevangenen van de Mohamedanen. In Vlaanderen wordtS. Lenaart nu nog aanroepen voor verlossing in overdrachtelijken zin, namelijkvoor eene goede verlossing, eene goede bevalling, o.a. te Aartselaar, te Huizingenen te Sint-Lenaarts-Brecht. Maar in hoofdzaak wordt S. Lenaart in Vlaanderenaanroiepen voor rheumatiek, gewrichtszieketen en slappe beenen. Heden ten dageis Sanct Leonhard overal in Zuidduitschland de machtige patroonheilige gewordenvan het vee. Deze Duitsche evolutie is in Frankrijk onbekend. In Vlaanderenhebben wij slechts een paar sporen van de vereering van S. Leonhardus als ve:heilige : te Huizingen, te S. Lenaarts-Brecht en te Oevel wordt deze heiligebijkomstig als zoodanig aanroepen. In alle geval blijkt wel uit de betrekkelijkweinige gegevens waarover wij beschikken, dat Vlaanderen een soort overgangs-gebied, vormt tusschen Duitschland en Frankrijk. De cultuurgeographische pro-blemen die te stellen zijn voor S. Cornelius en voor S. Leonhardus, kunnen gesteldworden voor de vereering van elken volksheilige. Ook de verschillende volksge-bruiken bij de bedevaarten, dienen onderzocht te worden en van historisch standpuntuit en van geographisch standpunt uit. Voor de bedevaartgebruiken als drinkenuit een hoorn tegen de kinkhoest, het bedelen van de of fergift, het afbinden vankoorts of keelpijn, het inslikken van een stukje draad (H. Bloed-Hoogstraten)en tientallen andere merkwaardige handelingen meer, moet niet alleen de vraaggesteld worden van waar komen die gebruiken, maar ook : waar zijn zij verspreid ?In het licht van de « Raumforschung » kunnen deze verschijnselen ons wijzen opcultuurverwantschap of op belangrijke cultuurstroomingen.

De volksbedevaarten, en hier bedoel ik niet de kerkelijk georganiseerde bede-vaarten, maar de bedevaarten die de menschen uit het yolk ondernemen geheel uiteigen beweging, om hulp te zoeken voor hun eigen kwalen of tegen de ziekten vanhun kinderen of van hun vee, deze bedevaarten zijn buitengewoon dankbare onder-werpen voor de studie van de volkspsychologie.

124

Page 127: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Wij kunnen hier slechts enkele psychologische aspecten van de bedevaartenillustreeren.

Eene spreuk die direct op de bedevaarten toepasselijk is en die een typischkenmerk van het volkskarakter uitdrukt is de volgende : « geen sanct in eigenland ». S. Leonhardus wordt aanroepen te Aartselaar tegen de slappe beenen, maarde menschen van Aartselaar zelf en die van het arrondissement Antwerpen, gaanvoor de kreupele kinderen beewegen naar S. Machutus te Zwijndrecht en niet naarhet dicht bijgelegen Aartselaar. Doch inwoners van Lier, Duffel, Walem, Rumpst,Bornem en verder, die gaan naar Aartselaar beewegen. Het verschijnsel is nietalgemeen ,maar het komt meer voor. Ook geldt de meening bij het yolk : heefteen bedevaart dichtbij niet geholpen, dan moet men verder gaan, hoe verder debedevaart hoe krachtiger.

Vele bedevaartgebruiken hebben functioneel de beteekenis van magischehandelingen. Volgens een zeer diep ingewortelde en algemeen verspreide opvattinghoort bij de bedevaarten het aanraken en het rondgaan. De bedevaarders willenabsoluut rond het beeld of rond de kerk gaan. Den dag van de groote begankenisnaar S. Leonhardus tot Huizingen wordt het beeld van den heilige te midden vande kerkbeuk gezet, de bedevaarders gaan rond het beeld en raken het beeld aanop de plaats waar zij zelf pijn of smart hebben. Een ander voorbeeld toont nogveel beter de beteekenis aan van het rondgaan en van het aanraken voor de kennisvan de volkspsyche. In de kerk van Hoogstraten gaat men bedevaarten ter eerevan het H. Bloed. In het koor van de kerk staat het praalgraf der graven vanLalaing, heeren Hoogstraten ; dit praalgraf heeft geen uitstaans met het H. Bloed,maar de meeste bedevaarders gaan drie keeren rond het praalgraf, raken het aanen maken een kruis.

Het is overbodig hier uit te weiden over het bekend associatie-verschijnselgewoonlijk aangeduid als het sympathie-geloof : de primitieve mentaliteit die eencausaal verband legt tusschen gelijknamige of gelijkvormige voorwerpen of hande-lingen. Tegen de « nagelgaten » worden nagels geofferd, tegen de maagziektengaat men beewegen naar de drie maagden ; beukenbladen met « tandjes » behoudenu tegen de tandpijn (te Morseldreef) . Deze, en de zoo talrijke andere uitingenvan de volksmentaliteit bij de bedevaarten zijn vooral van belang omdat het geendoode overblijfsels zijn van wat vroeger eens bestond ; maar het is hedendaagsch,levend volksgeloof.

Een belangrijk uitgangspunt van de volkskundige studie van de bedevaartenin Duitschland is het standaardwerk van Richard Andree : Votive und Weihegabendes katholischen Volks in Siiddeutschland, 1904. Dit werk geeft veel meer daneene grondige studie van de exvoto's. De inleidende hoofdstukken : « Das Volkund die Heiligen », « Wallfahrts kapellen und h. Quellen », « Schutzpatrone derHaustiere », « Umritte », zijn richtinggevend op verschillend gebied. R. Kriss zetheden ten dage de traditie voort van Andree ; zijn voornaamste werk is getiteld :Volkskundliches aus Altbayrischen Gnadenstatten, Beitrage zu einer Geographiedes Wallfahrtsbrauchtums, Augsburg 1930. De hedendaagsche Duitsche metho-dick van de volkskunde werd toegepast op de bedevaarten in een paar studien vanM. Zender. In zijne bijdragen : « Wallfahren bei Fallsucht und Krampfen » en« Schutzheilige der Haustiere im Rheinland », verschenen in « Rheinische Viertel-

125

Page 128: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

jahrsblatter, Jahrg. IV-285, V-70 » heeft M. Zender de cartographische methodetoegepast van den Duitschen « Volkskundeatlas » en heeft hij zijn onderwerp encultuurhistorisch, en cultuurgeographisch behandeld. Tenslotte moeten wij voorDuitschland nog wijzen op het in 1934 verschenen werk : « Wallfahrt and Volks-stum », uitgegeven door prof. G. Schreiber, met medewerking van R. Kriss, prof.Steffes, E. Wohlhaupter e.a. Deze uitgave is niet alleen van belang voor devolkskunde maar ook voor de godsdienstwetenschap en voor de geschiedenis vanhet recht. Het werk bevat eene uitvoerige bibliographie van ongeveer 150 titels.

In Frankrijk hebben wij op folkloristisch gebied, voor de bedevaarten nietveel anders dan de laatste werken van A. Van Gennep : « Le Folklore du Dau-phine », Paris 1932-1933 ; « Le Folklore de la Bourgogne », Gap 1934 ; « LeFolklore de la Flandre et du Hainaut Francais », Paris 1935-1936.

Wat het werk van A. Andree beteekent voor Duitschland, beteekent hetwerk van E. Van Heurck « Les Drapelets de Pelerinage » voor Belgie. Dit boekgeeft ook veel meer dan zijn titel zegt. Naast de beschrijving van alle hem bekendebedevaartvaantjes en uitvoerige historische nota's over ongeveer driehonderd bede-vaartplaatsen in Belgie en Fransch-Vlaanderen, geeft van Heurck ook zeer ruimeinlichtingen over de bedevaartgebruiken. Het voornaamste werk over de rechterlijkebedevaarten in Belgie is het boek van prof. Van Cauwenbergh Les PelerinagesExpiatoires et Judiciaires ».

Een systemathisch cultuurgeographisch onderzoek van de Vlaamsche bede-vaarten, volgens cartographische methode, werd aangevangen door enkele studentenvan de Leuvensche universiteit. Van dorp tot dorp wordt nagegaan naar waar demenschen van elke plaats ter bedevaart gaan voor elke verschillende kwaal vanmensch of dier. Deze gegevens worden in kaart gebracht en toonen aan de invloeds-sfeer van elke bedevaartsplaats en de geographische dif ferentiatie van de yolks-vereering van de verschillende heiligen. Voor elke bedevaartplaats worden daarbijal de nu nog in zwang zijnde gebruiken nauwkeurig onderzocht. De resultaten vandit onderzoek heeft voor deze studenten gediend tot het opstellen van hunne licen-ciaatsdissertatie. Het is te hopen dat dit werk zal voortgezet worden en dat hetmoge uitgroeien tot eene volledige cultuurgeographie van de Vlaamsche yolks-bedevaarten.

DE BOETE- EN STRAFBEDEVAARTEN IN DEMIDDELEEUWEN

door

Prof. Dr. E. STRUBBE, Brugge.

We ontvingen geen samenvatting.Bespreking

Mgr. Dr. Goossens (Tilburg) is van oordeel, dat het element << verbanning > nietzoo streng moet verworpen worden. Ui't de lezing van Prof. Strubbe meent hij hiervoorargumenten te vinden. De woorden << in exilio >> beteekenen verbanning en een bedevaart

126

Page 129: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

naar Cyprus of naar Santiago de Compostella moet als dusdanig worden opgevat,vermits men aan de lange reis het vermoeden << die man komt toch niet meer terugvastknoopte. Deze en andere feiten pleiten volgens spr. tegen een direct verwerpenvan het element << exilium >>. Men heeft aan de verbanning het zieleheil vastgeknoopten stad en kerk hebben hierbij samengewerkt.

Prof. Dr. Strubbe ziet daarin een kwestie van interpretatie. Het is dan toch eigen-aardig dat we ook de vermelding << per diverses regiones >> ontmoeten, want als menverbant vraagt men niet waarheen men gaat. Het staat vast, dat het hoofdpunt moetgezocht worden in het exilium of. in de peregratie. Als men vasthoudt aan exilium iser geen uitleg te vinden voor peregratie en voor de verplichting van het aandoen vanverschillende bedevaartplaatsen.

Dr. De Vis (Laken) vraagt of Ierland het land is van den oorsprong van hetaanzien van de bedevaart als boetedoening.

Prof. Dr. Strubbe antwoordt bevestigend.Dr. De Vis wijst eenerzijds op de eremijten in de woestijn, die van plaats veran-

deren en anderzijds op het volksgeloof dat peregrineeren aanziet als een straf (b.v. zielendie ronddwalen).

Prof. Dr. Strubbe. Dat is een volkskundig element. Het karakteristieke van deIeren ligt hierin, dat ze de peregrinatie hebben uitgewerkt tot een echte boetedoening(onthechting aan al wat lief is).

Dr. De Vis (Laken). Op vele plaatsen (bv. te Rome), ook bier bij ons bestondenspecia1 e instellingen waar bedevaarders konden overnachten en eten (bv. St. Julianus-gesticht), staan deze misschien niet in verband met boetebedevaarten?

Prof. Dr. Strubbe. Er zijn vele 'broederschappen voor verpleging van zieke bede-vaarders gekend (bv. Keulen, Rome, enz.) St. Julianusbroederschap gaf hulp aan allebedevaarders, niet alleen aan boetedoeners.

Dr. De Vis (Laken) wenscht te weten of het meebrengen van een certificaatvereischt was als bewijs, dat men de bedevaart had gedaan.

Prof. Dr. Strubbe antwoordt bevestigend. Er zijn nog verschillende zulker certi-ficaten bewaard, zegt hij, maar, voegt hij er aan toe, het vertoonen van vlaggetjes ofmedail les kan niet als voldoende geldend bewijs aanzien worden.

De h. Chotzen (Amsterdam) wijst er op, dat de Ieren het Christendom vanuitEgypte hebben gekregen en vraagt, in verband met het antagonisme dat bestond tusschende Merovingische kerk en de Iersche monniken, hoe de Iersche invloed op het vastelandte verklaren is.

Prof. Dr. Strubbe is van oordeel, dat aan het antagonisme niet zoo groot belangmoet worden gehecht.

De h. Chotzen. Hebt U zekerheid van het bestaan van den Ierschen invloed ophet vasteland?

Prof. Dr. Strubbe wijst op den invloed van den H. Bonifacius, die een Ier was.De reactie ging niet tegen de Ieren als zoodanig maar tegen hun eisch, dat alle missie-.werk in handen moest zijn van monniken. Ik ben ervan overtuigd, besluit spr., dat deinvloed der Iero-Schotten zeer groot is geweest.

Prof. Dr. Ganshof (Gent) stipt hierbij aan, dat een gelijkaardig gebeuren ook inEnge'and waar te nemen is. Op cultureel gebied, zegt hij, is de Angelsaksische kerkmeer verschuldigd aan de Ieren, dan aan Rome, alhoewel de strijd aldaar nog hevigerwas dan op het vasteland. Zulks bevestigt de meening van Prof. Strubbe.

127

Page 130: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

VERBODEN BEDEVAARTEN

door

Prof. Dr. J. GESSLER, Leuven.

We ontvingen geen samenvatting.

Bespreking

De h. M. De Meyer, voorzitter, onderlijnt, dat elkeen ervan overtuigd is, dat devaantjes niet ontstaan zijn uit de loodjes, die men in den stroom wierp. Het probleemis echter zeer interessant en client opgeklaard te worden. Hij wijst op een nieuwe<< editie >> van de bedevaart van St. Livinus, door Keizer Karel afgeschaft.

Prof. Dr, De Wade (Gent) is van meening, dat de loodjes voomame . ijk uit destroomen werden opgehaald omdat daarin gebaggerd werd, trouwens, zegt hij, ook inden grond werden er teruggevonden.

Prof. Dr. Gessler (Leuven). Wij blijven op het standpunt van het gezond verstanden daarom zeggen we : de medal j es werden me-égebracht als << souvenir >>.

Dr. De Vis (Laken) zegt, ter aanvulling van de bewering van Prof. De Waele,dat de rijkste bron voor munten van het Romeinsch tijdvak de Tiber te Rome is.

Prof. Dr. Ganshof (Gent) deelt nog mede, dat het Aleynshospitaal te Gent inde XIVe eeuw ontstond tengevolge van een fami l ie-oorlog tusschen de Reyns' 'en deAleyns'. Het hoofd der laatste familie werd veroordeeld tot een bedevaart naar Jerusalemen het getuigschrift, bevestigend dat aan dezen eisch voldaan werd, dateerend van 1320of 1330 berust te Gent op het stadsarchief.

OVER BEDEVAARTPLAATJES EN -VAANTJES

door

Prof. Dr. J. GESSLER, Leuven.

Spreker stuurde geen samenvatting van deze uiteenzetting daar ze reeds ver-scheen in « Brabantsche Folklore ».

DE PSYCHOLOGISCHE (SEELISCHE) MOTIEVEN DERVISSCHERSBEDEVAARTEN

door

Prof. Dr. P. DE KEYSER, Gent.

Daar ons geen samenvatting gezonden werd geven we deze, bestemd voorde pers (Wetenschap in Vlaanderen, Maart, 1938).

128

Page 131: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

De bedevaart beantwoordt in globo aan de behoefte van den godsdienstigenals van den magischen mensch bovennatuurlijken bijstand te bekomen. Het onder-scheid tusschen door de godgeleerdheid geoorloofde en ongeoorloofde (wan- ofbijgeloovige) middelen wordt door den doorsnee-bedevaarder niet gemaakt, omdatde keus der middelen niet onderworpen wordt aan verstandelijke contrOle. Deimpuls tot de bedevaart komt uit de diepte der algemeen-menschelijke ziel en dekeus van de plaats en het voorwerp der devotie hangt of van een traditie, die eigenis aan -het milieu van den bedevaarder. Tot nog toe is het Bedevaart-onderzoekgericht geweest 1 e op het ontstaan van de plaats van de devotie (het zoeken naarhet antwoordt op de vraag : Waarom werd het middelaarschap van dien bepaaldenheilige op die bepaalde plaats ingeroepen ?) en 2e op de mystieke, ritueele enempirische (therapeutische) middelen om een gratie deelachtig te worden. Veelminder werd aan een 3 e milieu-onderzoele van de bedevaarders gedaan.

DE PAARDENOMMEGANGEN

door

E. H. J. VERDOODT, Groot-Bijgaarden.

Hier volgt een korte inhoud verschenen in « Wetenschap in VlaanderenMaart 1938.

Het onderzoek aangaande de paardenommegangen is nog niet afgesloten, erblijven ons nog verschillende plaatsen te onderzoeken in Belgie, en wij hoeven nogte vergelijken met de gegevens van onderzoeken in naburige landen, om zoo toteen volledig overzicht te komen, die onze uitslagen dienstig kan maken voor eenewetenschappelijke verklaring.

Uit den stand van ons onderzoek kan men voorloopig vaststellen :a) de paardenommegangen hebben meestal eene godsdienstige oorzaak,

liturgie en hagiographie hebben dan ook hun deel ;b) deze zoo lieve volksgebruiken zijn bedreigd, zij kunnen verdwijnen, nieuwe

maatschappelijke toestanden, nieuwe gebruiken.

Bespreking

De h. Pieters (Gent) deelt mede, dat de opsomming van den E. H. Verdoodt nogmerkelijk kan aangevuld worden. In het Land van Aalst by. zijn nog verschillendepaardenommegangen aan te stippen van streng localen aard : St. Hypolitus (Westremen Teralfene), St. Fredericus (Vliersele), 0. L. Vrouw van Lede, 0. L. Vrouw vanRozebeke, St. Sebastiaan te Middelbeke, enz.

M. De Meyer (Gent). Ook te Merelbeke is sedert drie jaar de paardenommegang(St. Elooi) opnieuw in eere hersteld.

Dr. De Vis (Laken). Er dient onderscheid gemaakt tusschen paardenommegangen'en processies waar paarden ingaan.

M. De Meyer. De E. H. Verdoodt bedoelde : processies tot heil van het paard.Prof. Dr. A. Bach (Bonn) wijst vooreerst op het groot belang, dat in Rijnland

wordt gehecht aan de studie der bedevaarten. Keulen en Trier zijn voorname midden-

1 29

Page 132: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

punten. Vele bedevaarten zijn verdwenen — de teruggang began volgens spr. bij hetoptreden der Aufklarung — doch in de confessioneele gebieden blijven ze niettemineen dankbaar studieobject.

Er zijn verschijnselen waarvan men tevergeefs zal zoeken een tijdsbepaling tegeven. Zulke << zeitlose >> dingen noemt spr. o.m. het in den stroom werpen van medalies,het versieren van het hoofd van het paard. In Juni — omstreeks Sinksen — leest menin de bladen vele berichten over het verdrinken van personen bij het baden. Dan zegtmen ( De stroom vergt zijn offer >> en men wierp al l erlei voorwerpen in den stroom by.brood, steenen, kleedingstukken, zeker ook gewijde medalies en beeldjes. — Zulkegebruiken steunen op primitieve opvattingen.

M. De Meyer (Gent) erkent het bestaan van verwantschap tusschen oud-Ger-maansche en christelijke cultuur, maar, zegt hij, er is door de vorige generatie te veelgezondigd aan ' << verklaring door den Germaanschen tijd >> en we zouden goed doenhierin niet te voortvorend te zijn.

Terugkeerend tot de bedevaarten is spr. met Prof. Bach akkoord om den weerslagvan de << Aufklaring' op het verdwijnen van bedevaarten te aanvaarden, doch we moetentevens erkennen dat de Romantiek ook het heropbloeien in de hand heeft gewerkt (watdoor Prof. Bach wordt toegegeven).

Prof. Bach. Bij het in aanmerking nemen van den Germaanschen oorsprong vangebruiken, moeten we wel onderscheid maken tusschen gebruiken, die zoo oud zijn alsde menschheid zelf, die uit het algemeen-menschelijk gevoel ontstaan en andere waarvanduidelijk blijkt, dat ze pas later ontstaan zijn.

Ook in den laatsten tijd is nog een ontstaan van nieuwe bedevaarten waar tenemen.

Ds. van den Bergh (Nijeveen) wil weten of in Vlaanderen ook vast te stellen is,dat kerkelijke processies ontaard zijn in gewone attracties zooals dat by. in Noord-Nederland op sommige plaatsen het geval is met de paardenmarschen, die ontdaan zijnvan elk kerkelijk aspect en die men ziet bij voorname gebeurtenissen zooals burge-meestersinhalingen en onlangs nog bij de geboorte van Prinses Beatrix.

De Reformisten hebben veel van die oude kerkelijke processies verboden en zulksgebeurt thans nog, doch als ze op de eene plaats verboden wordt, gaan de deelnemersnaar een andere plaats.

Spr. is van oordeel, dat in de paardenmarschen, die eindigen met een tocht naarde zee nog rudimenten van oude gebruiken mogen verondersteld warden.

Dr. W. Roukens (Nijmegen). Als we spreken over primitief gemeenschapsgoedzijn we, aldus spr., op het gebied der ethnologie en bier kunnen wij als folkloristen geenuitspraak doen, maar moeten we zooals dat meermalen gebeurt de verklaring overlatenaan andere wetenschappen.

Spr. heeft de kwestie niet onderzocht, maar acht het niet uitgelaten, dat sommigepaardenmarschen en daarmee verbonden wedstrijden (bv. ringsteken) ontstaan zijntengevolge van een streven der begoede standen om in den riddertijd ook hun paarden-feesten en wedstrijden te hebben. — De << tocht naar de zee >> zou volgens spr. verbandkunnen houden met visscherij te paard en met een danktocht na gunstig verloop.

WENSCH IN VERBAND MET DE STUDIE VAN HET VOLKSLIEDEN HET GEBRLUK VAN HET DOOR HET N. I. R. VERZAMELDE

MATERIAAL

Nadat de h. Voorzitter de verschillende sprekers en de toehoorders bedankt heeft,wordt na een korte toelichting door Dr. K. C. Peeters, secretaris, door de aanwezigenmet algemeene stemmen een wensch geuit, waarvan de tekst aldus is geformuleerd :

<< De deelnemers aan het XIV' Philologencongres, afdeeling Volkskunde, vereenigdte Leuven ter gelegenheid van de Vlaamsche wetenschappelijke congressen,

met het oog op de bevordering van de studie van het volkslied,drukken den wensch uit, dat het materiaal door de diensten van het N. I. R. op

dit gebied verzameld, 'enz. op plant vastgelegde liederen, ter beschikking zou warden

130

Page 133: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

gesteld van de wetenschappelijke beoefenaars der Vlaamsche Folklore, na advies derNantionale Commissie voor Folkloristisch Onderzoek,

beslissen dezen wensch over to maken aan den beer Minister van P. T. T. enaan de bevoegde diensten van het N. I. R. >>

DE TENTOONSTELLING

Ten slotte bezochten de congressisten de belangwekkende tentoonstelling welkein de zittingzaal en de aanpalende lokalen was ingericht. Ze was gewijd aan het weten-schappelijk bedevaartonderzoek : techniek en studie der motieven van de bedevaart-vaantjes; toepassing der cultuur-geografische methode op het bedevaartonderzoek;bibliographie, enz.

131

Page 134: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

AFDELING XI

PAEDAGOGIEK

Voorzitter was Dr. J. E. Verheyen.Ondervoorzitter Dr. J. Gessler.1 e secretaris : Drs. Nauwelaerts.2e secretaris : H. A. J. Janssens.Deze sectie werd als naar gewoonte zeer druk bezocht. Al de aangekondigde

lezingen werden gehouden, behalve deze van Prof. Dr. Th. De Ronde.Het referaat van Drs. Nauwelaerts werd van zaterdag naar zondag ver-

schoven.

SCHOOLPROGRAMMA'S MOETEN OOK LANGSEXPERIMENTEELEN WEG OPGESTELD WORDEN.

CONCREET VOORBEELD TER ILLUSTRATIE

door

Drs. A. VAN IMPS, Aalst.

A. - De grondslagen van de huidige programma's.Eerst moet worden nagegaan welke factoren beslissend zijn bij het opstellen

van de programma's. Het laatst verschenen is het « Leerplan en leidraad voor deeerste drie graden der lagere school » (1936) en op blz. 17 staat : « Eenerzijdshet ware en het nuttige van de overlevering, en anderzijds, den uitslag van onder-vinding en wetenschappelijk onderzoek willen overeenbrengen, duidt op een geestes-houding, die niet genoeg kan geprezen worden ».

1. - De traditie heeft vast Been deuk gekregen, en werd ten voile geeer-biedigd.

2. - Op de ondervinding werd uitdrukkelijk beroep gedaan in ministerieelenomzendbrief van 15 Juni 1935. Men moet echter eerst uitmaken wat men verstaatdoor dat woord.

Elke leerkracht laat zich leiden zoowel door' het programma als door dehandboeken. Zoo blij ft de ondervinding altijd ondergeschikt aan het programma,en bestaat er in het kind aan het programma aan te passen, terwijl het juist andersomzou moeten zijn.

Die ondervinding vindt haar uitdrukking in formules als : ik denk, ik hebden indruk, ik meen, ik geloof, en dergeljke. Ze steunt derhalve op indruken, enis uit den aard zelf subjectief.

Een enkwest van Inspecteur Arthur van Hoof bewijst bovendien dat deuitspraken van de ondervinding zeer algemeen, dus zeer vaag zijn.

Dit zijn drie bezwaren die beletten de ondervinding als degelijken grondslagvoor het opstellen van een programma te beschouwen.

132

Page 135: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

3. — Het wetenschappelijk onderzoek is niet toegepast op de programma'sen kwam dus niet tot zijn recht.

B. — Het wetenschappelijk onderzoek.Elk onderzoek bevat drie deelen : de voorbereiding, het eigenlijk onderzoek

en het nazicht.1. — De voorbereiding is het voornaamste deel. Ze moet drie vragen

stellen :a) Wat onderzoeken ? De moeilijkheden die den leerling kan ondervinden

bij de studie van een bepaald vak moeten opgezocht worden. Derhalve moet eenlijst van die moeilijkheden worden opgemaakt. Dit deden we voor wat betrefthet onderwijs van de breuken.

b) Waarom onderzoeken ? In de eerste plaats om uit te makers of al depunten feitelijke of schijnmoeilijkheden zijn. Vervolgens om na te gaan of elkemoeilijkheid op de gepaste plaats staat in het programma of in de handboeken,en eindelijk om de plaats van elk hunner in het programma juist te bepalen.

c) Hoe onderzoeken ? De vragenlijst moet twee soorten van vragen bevatten :deze die overeenkomen met een bepaald punt van het programma, en over 't alge-meen aan de handboeken ontleend zijn. In dit geval moet zoowel het programmaals het handboek uitdrukkelijk worden vermeld.

Deze die noch in het programma, noch in de handboeken voorkomen, zooalsb.v. 4 3/4 : 4 3/4. Wat is het meest : 0,17 of 15 70?

Voor beide reeksen moet vooraf het doel worden vastgesteld dat met elk dervragen wordt nagestreefd.

2. — Het eigenlijk onderzoek moet in alle objectiviteit gebeuren, alle moge-lijke voorzorgen moeten in acht genomen worden, teneinde de antwoorden noch inden goeden, noch in den slechten zin te beinvloeden.

3. — Het nazicht mag zich niet beperken tot het tellen van de goede envan de slechte antwoorden. Beide vergen een ontleding.

a) De goede antwoorden worden gecatalogeerd volgens hun waarde. B.v.op de vraag : Kan 2/5 van een taart grooter zijn dan 4/5 van een taart? Waarom?geven de leerlingen in het derde, vierde en vijfde studiejaar de volgende ant-woorden :

omdat 4/5 meer is (24, 27 en 29 % van de leerlingen) ;omdat 4 stukken meer is dan 2 (1, 4 en 14 %) ;omdat 4/5 het dubbel is van 2/5 (1, 2 en 5 %) ;omdat aan 4/5 slechts 1/5, aan 2/5 echter 3/5 ontbreekt (1, 2 en 3 %) ;4/5 is grooter als het van dezelfde taart is (0,0 en 2 %) ;4/5 kan kleiner zijn als het van een kleinere taart is (0, 1 en 1 % ).b) Voor de verkeerde antwoorden worden de voornaamste fouten opge-

spoord. Voor de vraag : reken uit het hoofd : 1/10 van 60, bekomen we devolgende verkeerde annwoorden : 50 (meer dan 10 %), 6/10 (circa 3 %),1/6 (1 %) en 10 (circa 8 %).

Op de vraag : 4 3/4 : 4 3/4 bekomen we in het zevende en in het achtstestudiejaar vier reeksen van antwoorden 1 (gemiddeld 52 %), 0 (18 %),1 1/4 (5 %) en 1 1/1 (3 %).

Doch de antwoorden moeten geinterpreteerd worden : zoo bleek bij de onder-

133

Page 136: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

vraging dat de kinderen bij de vraag : 4 3/4 : 4 3/4 over 't algemeen aarzelden,dan maar « jets » schreven of goed geluk af, van de 52 % goede antwoordenmoeten we er derhalve nog een deel aan het toeval toeschrijven. Een aanvullendonderzoek zou waarschijnlijk toelaten dat deel juist te bepalen.

Vanzelfsprekend moeten de besluiten getrokken worden, en toegepast.C. — Besluit.De programma's steunen in de eerste plaats op de traditie, en in de tweede

plaats op de ondervinding ; deze twee grondpijlers zijn echter onvoldoende.Het experimenteel onderzoek kwam niet tot zijn waarde, en toch is het

onontbeerlijk, indien men tot een degelijk programma wil komen.De voorbereiding van elk onderzoek bestaat vooral in het opsporen van

mogelijke moeilijkheden.Het onderzoek moet uitwijzen of die moeilijkheden in feite bestaan, en welke

de plaats van elk hunner is in het programma.De experimenten moeten in alle objectiviteit worden ingesteld.De antwoorden moeten gewetensvol worden nagezien, de meest voorkomende

fouten aangegeven, en hun oorzaken opgespoord.Tenslotte drukken we den wensch uit dat van officieele zijde het experimen-

teel onderzoek van de programma's ernstig zou worden aangepakt, en toegepast.

BesprekingDr. d'Espalier meent : 1° dat de levenswaarde van de breuk dient onderzocht; deze

heeft naast een objectieven, ook een subjectieven kant, die niet objectief kan uitgemaaktworden.

De subjectieve kant wordt bepaald door de opvatting die we over breuken hebben :welke is b.v. de vormende waarde van breuken?

2° Dat hij het experimenteel onderzoek moet rekening worden gehouden met hetgenoten onderwijs. De resultaten zullen slechts betrekkelijke waarde hebben, indienniet met de gevolgde methoden wordt afgerekend. De analystische kant brengt meeraard aan den dijk.

3° Omtrent den wensch : << schoolprogramma's moeten experimenteel wordenopgesteld >> maakt hij de opmerking dat we moeten voortgaan in de school en nietkunnen wachten op experimenteele uitwerking van programma's.

Drs. Van Impe, voordrachtgever is het eens met de onder 1° uitgebrachte kritiek,maar de onderwijzer vraagt een Bids en het is al veel indien we hem een goed programmakunnen meegeven.

2° Hij neemt aan dat verkeerde en goede werkwijzen bij het aanleeren van debreuken en moeten aan 't licht gebracht worden.

3° Hij meent dat, indien men van officieele zijde er niet aan denkt de noodigeexperimenteele gegevens te verzamelen of elk initiatief in die richting aan te moedigener niet veel moet verwacht worden van experimenteelen opbouw van programma's,gezien de moelijkheid van elk experimenteel onderzoek, de weigerende houding vansommige schoolbestuurders, enz.

Prof. Gessler voegt hier aan toe : Het mag niet b 1 ijven bij 't verzamelen vanexperimenteele gegevens; ze moeten worden toegepast. (Instemming).

De Voorzitter waarschuwt tegen een te ver gedreven splitsing der moeilijkhedenen meent dat niet zoozeer de methode, maar vooral het psychologisch aspect moetworden onderzocht, dat het massa-onderzoek moet worden aangevuld door hetanalystisch onderzoek. Er zijn moeilijkheden van methodologischen aard die nietsgemeen hebben met de psychologische moeilijkheden van breuken.

Drs. Van Impe, voordrachtgever verklaart dat hij wel een dubbel onderzoekbeoogt.

134

Page 137: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Dr. d'Espalier : Het onderzoek is wel afhankelijk van de opvatting die men heeft1

van de breuk, b.v. — beschouwen als een half. Dat wijst wel op een subjectieve2

opvatting van het onderwijs in breuken.Drs. Van Impe, voordrachtgever : Hij wil de breuken veelzijdig onderzoeken en

de breuk beschouwen als een deel van een geheel, als een deel van een groep, zelfsals deeling.

De Voorzitter besluit met nog eens te wijzen op de noodzakelijkheid van deexperimenteele uitwerking van programma's, van het toepassen van experimenteelverkregen gegevens. Hij drukt de hoop uit dat dergelijke onderzoekingen van of ficieelezijde worden aangemoedigd en samenwerking worde verkregen.

DE PAEDAGOGISCHE OPLEIDING VAN DE LEERAARS

debat in te leiden door

Dr. A. CARNOY en Dr. GESSLER.

Bespreking :

Prof. Gessler geeft lezing van de voornaamste punten uit het vers l ag van Prof.Carnoy : meer aesthtische en paedagogische vorming wordt gevraagd. Hij meent datde vorming van de toekomstige leeraars moet worden aangevuld. De specifiek paedago-gische vorming heeft een te schamele plaats in het agregaat. Zij moet worden aangevulddoor doelmatige oefeningen en passende lezingen. Er worden letterkundigen en aestheteragevraagd met meer smaak van het schoone en meer scherpzinnigheid in het beoordeelenvan werken op zich zelf en in hun tijd.

Prof. Carnoy : Prof. Gessler heeft eenigszins aangedikt, niet aangeval l en. De tekstvan het verslag werd goed bestudeerd. De universiteit moet zeker wetenschappelijkevorming geven. De specialisatie mag echter niet te ver worden gedreven wat ook inBelgie het geval is. Daardoor komt de voorbereiding tot het beroep in 't gedrang.Het is haast onmogelijk die twee doelen tegelijk na te streven. Daarom zou een jaarof een half jaar moeten worden besteed aan de beroepsvorming. Er is nog een derdevoorbereiding die buiten de universiteit dient verkregen : voorbereiding tot het leven,karakterversterking. Het verslag is een vergelijk, een gulden middenweg wordt gekozen.Prof. Carnoy verdedigt het wetenschappelijk karakter van het licenciaat; de practischevorming zou tot het agregaat moeten behooren.

Dr. Gielen : Beteekent dit een 5' studiejaar?Prof. Gessler : Jawel, indien dit komt na het licenciaat. Van wetenschappelijke

kant zou dit voordeelen hebben : een 5 e jaar zou worden besteed aan het agregaat eneventueel aan de voorbereiding tot het doctoraat, altijd met de mogelijkheid, het agre-gaatsexamen in den loop van het jaar af te leggen.

De Voorzitter vat even samen : Na het licenciaat zou een 5 e jaar aan practischeberoepsopleiding worden besteed met de mogelijkheid in den loop van dit jaar examenaf te leggen en de wetenschappelijke vorming voort te zetten met het oog op hetdoctoraat. De wet zou blijven bestaan mits een practische wijziging.

En waar zouden de theoretische cursussen worden geplaatst?Prof. Gessler : In het 3' en 4' jaar, de theorie zou aldus de practijk voorafgaan.Dr. Grijpdonck geeft enkele inlichtingen ten beste over de paedagogische opleiding

van 1eeraars in Duitschland :Z. E. Heer Dr. Aerts wijst op den factor << aanleg >>. Sommigen zijn niet geschikt

om professor te zijn. Een onderzoek zou dit moeten uitmaken.

135

Page 138: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Vier jaren wetenschappelijke opleiding met uitsluiting van paedagogische vakken;5 e jaar verplichtend : paedagogische opleiding, algemeene en bijzondere (jeugdpsvcho-logie) en techniek van het onderwijs; aan elke universiteit een school waar de licen-ciaten zich oefenen; groepen van 6 of 8 studenten volgen gedurende 6 of 8 weken,onder leiding, de lessen heel het gymnasium door, wat een kijk geeft op het leven vande school en het << les geven >> : na iedere les bespreking waaraan directeur, leiders enstudenten deelnemen; komt het << lesgeven >> gedurende 12 tot 15 weken met een minimumvan 6 uren voor elk : ieder student bereidt voor, een geeft de les, de anderen nemennota, bespreking volgt; daarna uitdiepen van een punt uit de methodologie van heteigen vat (paedagogisch proefschrift van 50 tot 80 bl.); om te eindigen twee proef-lessen, die samen met het proefschrift de waarde van den kandidaat bepalen; voorkaraktervorming wordt gezorgd door het << kampleven >>.

Docent Dr. Willemeyns wijst op de onvoldoende vorming van sommige leeraarsin vreemde talen en pleit voor een kontakt met de vreemde taal in haar milieu. Dekennis zef van Engelsch en Duitsch laat soms te wenschen over.

Prof. Carnoy : Inderdaad, maar de vier eerste jaren gaan in die richting. Despecialisatie mag echter niet te ver worden gedreven en er dient al vooreerst nadrukgelegd op een grondiger kennis van de moedertaa 1 en de 2' landstaal. Kontrool zou bierniet mogen ontbreken. Geen goed leeraar is in te denken, indien hij de taal van zijn vakniet kent. Daaraan kan in het 5' jaar nog zorg besteed worden.

Heer Aug. Van Hoof, inspecteur L. 0. : In de technische scholen blijkt dat eenafgestudeerde van de universiteit onvoldoende paedagogisch is gevormd. De HoogereRaad van het Technische onderwi;s te Antwerpen stelt voor de ingenieurs te verplichteneen normaalafdeeling te volgen ten einde zich te bekwamen in het << lesgeven >> en het<< menschen behandelen >>. Dit ontwerp werd gunstig onthaald door den Staat en deProvincie.

Prof. Gess er : Een beetje paedagogische vorming is ook bier aan te bevelen. Nietaltijd wordt bij de benoemingen rekening gehouden met specialisatie in sommige talen.

Heer Aug. Van Hoof, inspecteur L. 0.: De Provincie komt voor 50 % tusschenin de subsidieering van het techniek onderwijs. Hij vreest dat provincialisme de paeda-gogische opleiding in den weg kan staan.

Voorzitter : Behoort dit niet tot het probleem van de beroepskeuze? We komendaar, straks op terug. We blijven best voorloopig bij het onderwerp.

Docent Dr. Willemeyns drukt andermaal op de noodzakelijkheid voor de leeraarsin vreemde ta l en, genoegzaam vertrouwd te zijn met de te onderwijzen taal; zoonietbetaalt de leerling de schuld.

Prof. Gessler : Misschien zou het 5' jaar ook in den vreemde kunnen gedaanworden om daar een bekwaamheidsdiploma te halen.

Heer De Jaeck wijst op de uitwisseling van studenten.Docent Dr> Willemeyns : In Frankrijk bestaat dit uitwisselingssysteem.Dr. Hoogsttaete (Noord-Nederland) : Het probleem van de practische opleiding

van leeraars bestaat ook in Nederland.Dr. Grijpdonck : Het Duitsch systeem is beter dan ons huidig wettelijk systeem :

de lessen zijn er ingeschakeld in het leven van de school.Prof. Gessler verwijst naar de stage in het atheneum.Heer De Jaeck raakt het probleem aan van de aansluiting van lager en middelbaar

onderwijs : de leeraars M. 0. zijn onvoldoende paedagogisch voorbereid en beseffente weinig het vermogen van de leerlingen die ze aankrijgen.

Dr. Grijpdonck : De leeraar M. 0. weet niet precies wat zijn leerlingen uit hetlager onderwijs meebrengen; de schok moet verzacht worden. Het is misschien biermeer een kwestie van programma's.

Heer De Jaeck : De paedagogische opleiding ook is fout : er wordt te veelgedoceerd.

De Voorzitter vat het debat als volgt samen :1. Theoretisch paedagogische voorbereiding gedurende het licenciaat.2. Agregaat voorbehouden aan de practische opleiding : 5' verplichtend jaar met

136

Page 139: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

als doel zich in te leven in de school en de klas, 't begrijpen van het klasleven; demogelijkheid zou bestaan examen of te leggen in Februari.

3. Voorstellen die wijzen op verbeteringen :a) waar moeten de toekomstige leeraars hun practische opleiding krijgen?

In Gent zijn 15 u. voorzien voor de practische oefeningen in een atheneum.In feite worden 5 tot 6 u. besteed aan theoretische lessen in de bijzondere

methodiek en de rest aan lesgeven.b) Is het atheneum het geschikt milieu? Naast de universiteit zou een afleidings-

school moeten bestaan die, om te beginnen, de drie eerste klassen M. 0.zou omvatten : hier leggen immers de kritische jaren.

c) Verbeteringen werden voorgesteld die wijzen op ideale toestanden.De Voorzitter sluit de bespreking met een paar voorstellen :'t Aanvaarden van het plan Carnoy.Inrichting van een oefenschool voor toekomstige leeraars.Groote gestrengheid voor het alfeveren van het agregaatsdiploma voor wat betreft

de paedagogische vorming en de taalkennis. Daarover is een akkoord gewenscht tusschende professoren van de vier universiteiten.

TWEETALIGHEID

door

Drs. R. NAUWELAERTS, Brussel.

Het bilinguisme is een verschijnsel, dat zich door de eeuwen heen heeft voor-gedaan. Het is tot een wereldprobleem gegroeid : de intensieve betrekkingentusschen de verschillende wereldgebieden hebben zoowel de vormen als de haardenvan bilinguisme vermenigvuldigd. Het bilinguisme was studieobject van een inter-nationale conferentie gehouden te Luxemburfg n 1 928 en van een speciale afdeelingop het « Congres mondial de la Ligue internationale pour 1'Education nouvelle >›,gehouden te Nice in 1 932. Het pedagogisch aspect werd er vooral belicht. Ter-loops werd bericht over het bilinguisme in verband met volkscultuur, moreelevorming van individu en yolk, godsdienstige en huiselijke opvoeding. Met hetschoolbilinguisme is het probleem ver van uitgeput. Het bilinguisme wordt eenpolitick probleem, daar waar collectieve strevingen van een groep in botsing komenmet eischen en expansienooden van een anderen groep. Er ontstaat dan gewoonlijkgedwongen tweetaligheid. De geestelijke annexatie — en daartoe is de taal, draag-ster der nieuwe denkbeelden, het doelmatigste middel — moet de politieke unificatiein de hand werken.

Het bilinguisme wordt een probleem van volkscultuur van het oogenblik, datdoor taalvervreemding, de eigen taal van een yolk in haar cultureele vormgevingwordt verkreupelt. De volksziel wordt dan ontoegankelijk voor geestelijke opnameen verwerking. Er ontstaat kultuurverlaging.

Het bilinguisme wordt een sociaal probleem zoodra de school, door een yolks-vreemde voertaal, niet meer de maatschappelijke rol vervult die haar is toegewezen.Er ontstaat een taal-aristocratie die de volksgebondenheid in 't gedrang brengt ;sociale conflicten zijn niet uitgesloten.

137

Page 140: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Het bilinguisme is een taalpsychologisch probleem daar waar vroege collec-tieve tweetaligheid der taalgroei van het kind handicapeert en de taal van het yolkin zijn idiomatische vormen bedreigt. Taalontaarding ontstaat, waar vroeg collectiefbilinguisme de kritische houding bij actieve beheersching van twee taalsystemenin den weg staat.

Het bilinguisme als wetenschappelijk probleem is van recenten datum. In 1924publiceerden drie geleerden uit het Land van Wales, Hughes, Saer en Smith heteerste experimenteel werk over schoolbilinguisme. De intellectueele ontwikkelingen het schoolrendement van een- en tweetalige kinderen en adolescenten van den-zelfden ouderdom werden vergeleken. Het besluit was : klaarblijkelijke inferioriteitvan tweetaligen. Onderzoeken van Henz, Toussaint e.o. hebben die gegevensbevestigd. Meerdere « enquetes », met het doel de menigvuldige aspecten van hetbilinguisme te belichten, hebben sedertdien de bibliographie over het probleemmet interessante gegevens verrijkt. Het bilinguisme is een complex probleem. Al defactoren, die medezeggenschap hebben in de ontwikkeling van de taal en de intel-ligentie, zijn in het probleem betrokken. De oneindig gevarieerde omstandighedenwaarin bilinguisme ontstaat, dwingen tot de grootste omzichtigheid bij de samen-stelling van proefgroepen, wil men betrouwbare gegevens verkrijgen en definitieveresultaten. Statistische methoden geven groepswaarheden die niet altijd gelden voorindividueele gevallen.

Het bilinguisme moet worden bestudeerd in 't licht van de gegevens dermoderne denkpsychologie, die de beteekenis onderstreept van de taal voor hetmensch-worden.

De denkontwikkeling is niet los te koppelen van de kwalitatieve taalontwik-keling. Stoort tweetaligheid de taal- en denkontwikeling ? Hoe, in hoever en bijwelke elementen ? Zijn die stoornissen van blijvenden aard ? Welke graden enwelke vormen van bilinguisme moeten gewraakt worden ?

Bilinguisme is een paedagogisch probleem indien de omgangstaal van hetkind in haar vormgevende functie wordt gehinderd. Het subjectieve leven en deobjectieve zedelijke waarden kunnen niet « darstellend » worden geformuleerd enontsnappen aan de kontrool van de intelligentie. Van echte karaktervorming kanmoeilijk sprake zijn.

Bespreking :

Dr. d'Espalier feliciteert om het degelijk kritisch overzicht van het probleem.Hij haalt een paar gevallen aan van kinderen van Franschsprekende ouders door

wettelijke bepalingen verplicht de streektaal aan te lee pen. Een onderzoek wees uit,dat er bij die kinderen een verwarring was ontstaan in de getalbegrippen ten gevolgevan tweetaligheid (woordorde in de benoeming). De Heer d'Espalier, die vertrouwd ismet de onderwijstoestanden in de tweetalige streek van Moeskroen, meent, dat statisti-sche onderzoeken ongetwijfeld zouden wijzen op een lager niveau van het onderwijsaldaar. Hij heeft kunnen opmerken dat goedbegaafde leerlingen (1 op 100) zich doorde moeilijkheid van tweetaligheid doorwerken en daardoor betere resultaten in 'tVlaamsch en in 't Fransch bekomen.

Drs. Nauwelaerts, voordrachtgever, neemt aan dat intel l igente en taalbegaafdeleerlingen in mindere mate de nadeelige gevolgen van vroege tweetaligheid ondrgaan,zelfs dan echter kan de vraag worden gesteld : Wat zouden die leerlingen hebbengepresteerd indien ze eentalig (moedertaal) waren opgevoed.

138

Page 141: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Pater Johannes (Noord-Neder!and) citeert een bijzonder geval van een tweetaligkind en vraagt raad omtrent het te volgen taalregiem.

Drs. Nauwelaerts verwijst naar de, in de lezing aangehaalde methodes, om dengraad van bilinguisme te bepalen met de gevolgtrekkingen omtrent de voertaal van hetonderwijs.

De Voorzitter drukt op de beteekenis van de affectiviteit voor de intellektueeleontwikkeling en de taalgroei van het kind. Een onderzoek in 't licht van de modernedenkspychologische gegevens, zou ongetwijfeld veel bijdragen tot de wetenschappelijkestudie van het bilinguisme.

PSYCHOLOGISCHE GRONDSLAGEN VAN DEAESTHETISCHE OPVOEDING

door

Prof. Dr. J. VERHEYEN, Brussel.

Spreker stuurde geen samenvatting. Hier volgt deze, verschenen in « Weten-schap in Vlaanderen », Maart 1938.

Onze schoolopvoeding is eenzijdig intellectualistisch georienteerd en verwaar-loost het aesthetisch element. Waarde en beteekenis van het schoonheidsbelevenvoor de vorming.

Aesthetische opvoeding moet steunen op kinder- en jeugdpsychologischegegevens. Aesthetische q aanleg » is zelden, maar « vatbaarheid of gevoeligheid »voor schoonheid is steeds aanwezig. De vraag is hoe deze gevoelens zich manifes-teeren onder welke vormen, op welke terreinen ; welke er de kenmerken van zijn ;hoe ze evolueeren ; enz. Hierbij zal de aesthetische opvoeding moeten rekeninghouden. Voorbeelden ter illustratie.

KUNST EN KUNSTGESCHIEDENIS IN HET MIDDELBAARONDERWIJS

door

Z. E. H. Dr. A. STUBBE, Zelzate (1).

Het probleem der kunst en der kunstgeschiedenis in het middelbaar onderwijsmoet noodzakelijk worden beschouwd binnen het raam van het immer scherpergesteld probleem van het modern middelbaar onderwijs in het algemeen.

Kunst en kunstgeschiedenis ten overstaan van het Klassiek Onderwijs. —Het klassiek onderwijs hoort bij de Renaissance, als het scholastiek onderwijs bij

(1) Deze lezing verschijnt als aparte Brochure onder den meerzeggenden titel :<< Kunstonderwijs, klassiek onderwijs, moderne onderwijsmethoden >>.

139

Page 142: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

de middeleeuwen, beide onderwijssystemen openbaren op paedagogisch gebied degrondtendenzen van het eigen kultuurmoment. De middeleeuwsche beschavingverdween, en evenzeer haar paedagogisch systeem. We aanzien dit als een vanzelf-sprekende gebeurtenis. Maar ook de Renaissance had haar tijd, en meteen dushet klassiek onderwijs. Waarom ook dit niet als een onontkomelijk feit aanvaarden ?

De Renaissance putte, in de veelvuldige gedaanteverwisseling van haareeuwenlange evolutie, haar telkens hernieuwde levenskracht, in het rotsvast geloofaan de volstrekte superioriteit van de klassieke beschaving. Dit geloof is niet meervan onzen tijd. Het klassiek onderwijs mist voortaan haar levenswekkenden geest,de renaissance is dood.

Een doelmatig kunst en kunstgeschiedkundig onderwijs moet noodzakelijkde oogen van de jeugd openen voor de kunstschoonheid van den eigen tijd. Hetmoderne schoonheidsideaal nu rijst, in volstrekte en bewuste oppositie, tegenoverhet kunstideaal van de renaissance. Het besef daarvan moet ongetwijfeld, bij destudenten van de traditioneele humaniora, tot een geestelijke revolutie leiden, tothet verlies van een zoogenaamd onmisbaar geloof, het geloof in de klassieken.Een besliste tegenstelling dus tusschen de artistieke opleiding en de klassiek-litterairevorming. Men moet geen gespecialiseerd paedagoog zijn om te durven voorspellen,welke van de twee tegenstrijdige invloeden het zal winnen. De meeste kansenbegunstigen de moderne leer. Ten eerste, omdat de moderne leer uitgaat van, enterugvoert tot het omringende leven, waarvan ook de jeugd is doordrongen. Tentweede, omdat het klassiek onderwijs op dit oogenblik zoodanig is vervallen, dathet, ook zonder Ae bedreiging van een sterk tegenstrijdigen invloed, niet meer instaat blijkt, om op doeltreffende wijze een wezenlijk humanistische opvoeding tebewonderen.

Kunst en Kunstgeschiedenis ten overstaan van het heerschend onderwijs-systeem. — Het groote euvel, niet alleen van het middelbaar onderwijs, maar vanheel het huidig onderwijs van hoog tot laag, is het encyclopedisch summairisme,de neiging om, onder extractvorm, de jeugd het geheel van een bepaald getalwetenschappen op te dringen. De neiging is het gevolg van de omstandigheid, datde wetenschap van de vorige eeuw, even als de kunst van de vorige eeuw, los vanhet leven geraakte, en tot een hypertrophischen uitwas groeide, ten nadeele van degemeenschap en der gezonde ontwikkeling van het menschelijk weten zelf.

Als direct gevolg van die encyclopedische strekking, lijdt het actueel middel-baar onderwijs de onberekenbare schade van een dubbele kwaal : de kwaal vaneen alle vrijheid besnoeiende detailleering der programma's, en het nog veel grooterkwaad van een geestdoodende manualiseering der schoolstof.

De leuze, bij het invoeren van een doelmatig kunst en kunstgeschiedkundigonderwijs, zou moeten zijn : geen bepaald programma, geen handboek, geengeestesdwang of sanctie, een absolute vrijheid voor den leeraar om op zijn wijze,uitgaande van een paar door hem vrij gekozen aesthetische beginselen, kunst-historische hoofdpersonen of hoofdmomenten, het kunsthistorisch gebeuren te leerenzien, maar vooral het artistiek oordeel te ontwikkelen, en de ontvankelijkheid tebevorderen voor de kunstverschijnselen van den eigen tijd. We kunnen die leuzemet prijs geven. Maar dan hebben we waarschijnlijk ongelijk te ijveren voor "eenverplicht kunstonderwijs. Wie ziet er in de huidige omstandigheden kans voor een

140

Page 143: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

verplicht onderwijs zonder een of ficieel programma, zonder een min of meer of fi-cieel handboek en zonder een daarbij aangepaste officieele sanctie ? Waar ons ditbrengen zal, kunnen we van nu af voorzien, als we de reeds verschenen handboekenopenslaan, en als we anderzijds constateeren op welk een absurde manier, deuniversitaire kunstgeschiedkundige leergangen, op dit oogenblik, de toekomstigeleeraars van kunst en kunstgeschiedenis in het middelbaar onderwijs voor hun taakvoorbereiden. Voorloopig dus maar liever geen verplichting.

Wat dan?1° Door een doelmatige propaganda de leeraars in het middelbaar onderwijs,

die zin voor artistieke schoonheid bezitten, aanwakkeren om gebruik te maken vanenkele vrije gelegenheden, om zonder bekommernis met eenige aesthetische enkunsthistorische volledigheid, de leerlingen in direct contact te brengen met deschoonheid en de kunst.

2° Door een even doelmatige actie voorkomen, dat de universitaire lessen vankunstgeschiedenis nog langer het aandeel blijven van doode archeologen, waarvoorde kunst een te leeren feit en geen te genieten schoonheid is, en daartegenoverbewerken, dat die lessen worden toevertrouwd aan menschen met een levend kunst-gevoel, een uitgesproken persoonlijk oordeel en een modern kunsthistorisch inzicht,menschen waarvan men misschien zeggen kan, wat Dr. Gerard Brom over Mgr.Schaepman schreef, « dat ze in de strikte beteekenis, noch ten voile geleerden, nochten voile kunstenaars zijn, maar dat ze ruimte voor een volledige beschavingscheppen, iets van onvergelijkelijke meerwaarde dan wetenschap en kunst alleen ».

Bespreking :

De Voorzitter bedankt den spreker om zijn prachtige uiteenzetting aan het pro-bleem der beeldende kunst in het middelbaar onderwijs.

Prof. Gess;er is het totaal eens met de ideeen uit den korten inhoud zooals die inprogramma werd opgenomen. Hij is het niet eens met de uiteenzetting.

Hij meent dat de toestanden in het middelbaar onderwijs, zooals spreker die heeftafgeschilderd, tot het ve-rleden behooren. Indien spreker contact heeft gehouden met hetmiddelbaar onderwijs — en spreker houdt er aan dit te bevestigen — zal hij moetenerkennen dat de toestanden er veel zijn op verbeterd, Le professeur n'existe pas, it y ades professeurs. Prof. Gessler neemt de verdediging op van de humaniora-leeraars.Niet alien zijn geschikt maar er zal een keuze moeten gedaan worden. Komen in aan-merking, diegenen, die zin hebben voor schoonheid. Het ultra-realistisch onderwijs isuit den booze. Alle onderwijs moet bijdragen tot de aethetische opvoeding. Een cursusop het programma meer zou noodlottig zijn. De professoren in de letterkundige vakkenzullen de plastische kunsten behandelen in verband met de literatuur.

Dr. Stubbe, voordrachtgever, legt nadruk op de keuze van de professoren diebelast zullen worden met de vakken die moeten bijdragen tot de aesthetische opvoeding.Een goed professor is een zege. De klassieke humaniora is minder en minder van dentijd.

Pater Johannes (Noord-Nederland) : Is het mogelijk de leeraars tot die taak opte leiden of moeten daartoe speciale vakleeraars worden aangesteld? Er zijn menschendie nooit die geeischte aesthetische vorming zullen bereiken. Dit hangt af van depersoonlijkheid.

Dr. Stubbe : Indien de cursussen op de universiteit worden gegeven door menschenmet een levende kunstgevoel, is er kans tot vorming van enkelen, die dan de aangewezenpersonen zu'len zijn voor de kunst- en kunsthistorische opvoeding. Persoonlijkhedenzijn zeldzaam.

141

Page 144: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Pater Servatius (Noord-Nederland) verwonderd er zich over dat de besprekingenblijk geven van een licht pessimisme. Persoonlijkheden? In Vlaanderen struikelt menover persoonlijkheden. Hij denkt allereerst aan de persoonlijkheid van den Voorzitter,Prof. Verheyen : zijn liefde tot het kind, de wetenschappelijkheid van zijn betoog enhet frissche enthousiasme dat hem bezielt kunnen oud schema-menschen ten zeerstestichten. Dit pessimisme mag niet Vlaanderen.

De Voorzitter is gevoelig, en de vergadering met hem aan die blijken van sym-pathie en die aanmoedigende woorden. Een beetje pessimisme echter, kan onzen werk-ijver ten goede komen. Hij dankt den Ondervoorzitter, Prof. Gessler, die de vergade-ringen zoo levendig wist fie houden, de twee secretarissen en al de congressisten diehebben bijgedragen tot het welslagen van dit congres.

Prof. Gessler, ondervoorzitter, dankt in naam van de vergadering den Heer Prof.Verheyen, Voorzitter, om de voortreffelijke leiding van het congres.

142

Page 145: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

INHOUD :

WETENSCHAPPELI JKE CONGRESSEN 1938

Algemeen Agendum• • • • • • • • • • • • • •

Blz.• • 3

XIVe PHILOLOGENCONGRES

Agenda der Afdelingen • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 6

OPENINGSVERGADERING

Prof. Dr. H. J. Van de Wijer : In Memoriam Grote Philologen . • • • • • 13Prof. Dr. J. De Vries : Wie waren we? ... • • • • • 14Prof. Dr. P. Sobry : De spanning tusschen de Academisch-Wetenschappe-

lijke bedrijvigheid en de dringende nooden van heden . • • • • • 15

AFDELING I. — WI JSBEGEERTE

Prof. Dr. A. Mansion : Aristoteles en het Vrijheidsprobleem 18Prof. Dr. H. J. De Vleeschauwer : Het Vrijheidsprobleem bij Descartes 19Dr. H. J. Pos : Kant's Vrijheidsbegrip • • • • • • • 21Dr. J. D. Bierens De Haan : Het Vrijheidsprobleem • • • • • • • • • • 23Prof. Dr. Alb. Dondeyne : Het Vrijheidsprobleem • • • • • • • • • • • 24

AFDELING II. — MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS

Lic. G. De Clercq : De Kerkelijke instellingen to Gent in verband metandere stedelijke Geschiedenis • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 27

Dr. D. Th. Enklaar : Opmerkingen over de Ministerialiteit in het Graaf-schap Holland . • • • • • . • • • . • • • • • • • . • • • • • • • • • • • 31

Drs. J. M. A. Scheerder : Processies to Gent in de Middeleeuwen 32Prof. Dr. F. L. Ganshof : Brugge gedurende de preconstitutioneele periode

van haar geschiedenis 33H. J. Verhavert : De Verhouding tusschen Stad en Ambacht to Leuven tot

circa 1500 • • • • • • • • • 35Dr. H. Joosen : De Buitenlandsche Inrichting van Mechelen 's Lakenhandel

gedurende de Middeleeuwen . • . 38Prof. Dr. Haff : Einfluss der Niederlander auf die Kolonisation and Deich-

verfassung in Schleswig-Holstein 39

143

Page 146: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Blz.AFDELING III. — MODERNE GESCHIEDENIS

Dr. Enno Van Gelder : De Motieven van den afstand en de omstandig-heden van de scheiding ... ...44• • • • • • • • • . • • • • • • • . • • •

Dr. Pr. Van Roosbroek : Jacob Van. Wesenbeke in den. 16n EeuwschenStrijd ... ... ... ... ... ... ... ... ...45

••• ••• •••Dr. Eggen Van Terlan : De Veldtocht van Vlaanderen van 1644 —

Graaf Ernst Isenburg tegen Prins Frederik-Hendrik • • • • • • 46

AFDELING IV. — KLASSIEKE PHILOLOGIE

Dr. S. J. De Laet : Nieuwe aspecten in de politiek van de Keizers der

Julio-Claudische Dynastie tegenover den Romeinschen Senaat ... • • • 51

Dr. P. Lambrechts : De Samenstelling van den Romeinschen Senaat • • • 53

C. Schuurmans : De Senaat van Rome in de 1 4 e eeuw na Chr. ... • • • 54Dr. H. Bouchery : De Decurionen van. Ancyra in de correspondentie van

Libanius • • • • • • • • • • • • ... ... ... ... • .• ... ... 56R. Hendrickx : De Bezettingscohorten ... . • • • • • • • • • • • • • • • • • 58

Drs. J. Dessers : Het Romeinsche Kolonaat ... • • • • • • • • • • • • • • • 60

Drs. R. De Moor : De leer van de Mysterien van Mithras ... . • • • • • 62G. Halsberghe : Vereering van Sol Invictus to Rome in de Hie Eeuw ... 63Drs. A. Gerlo : De beteekenis van « De Pallio » van Q. S. Fl. Tertullianus

als Kultuurhistorisch Dokument ... ... ... ... ... ... ... 66

Dr. Mesotten : Het Hooger Onderwijs in de eerste Eeuw van het Keizerrijk 66

AFDELING V. — LITERATUURGESCHIEDENIS

Dr. A. Gielens : De Cultureele Rol der Archieven 69Dr. P. Lebeau : De Desagregatie van het Individu in de Westeuropeesche

Literatuur ... ... ... ... ... ... ... ... ..• • . • • • • 71'Prof. Dr. H. Teske : Der Niederdeutsche Literaturkreis in. Brugge im

Mittelalter ... ... ... ... ... • • • • • • • • • • •• • • • • • • 74H. Jef Notermans : De Vizie der Vrouw op Nederlands-Indie ... ... 77Dr. B. H. Van 't Hooft : De Sage van den Wandelenden Jood en de

Laat-Middeleeuwsche Geestesverhouding 80Dr. R. Roemans : De Koninklijke Vlaamsche Academie en Dr. Willem

De Vreese ... ... . 81

AFDELING VI. — NEDERLANDSE TAALKUNDE

Prof. G. Royen : Erfelik Belaste Termen ... ... ... ... ... ... 82Prof. Dr. C. G. N. De Vooys : De Geschiedenis van de Nederlandse

Spelling • • • • • • • • • • • • . • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 84Dr. W. Roukens : De Dialektgeografie van Zuid-Oost Nederland gezien

in het complex der Germaansche en Romaansche Taal- en Kultuur-geografie • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •• • • • • • • ... 85

144

Page 147: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

Blz.Prof. Dr. H. Eeske : Nederduitsche Literatuur te Brugge in de Middel-.

eeuwen • • • . • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 88Prof. Dr. C. Borchling : Die Ostniederlandische Literatursprache vom

anfange des 16 Jahrhunderts and ihr Verhaeltnis zur Mittelnieder-deutschen Schriftsprache . • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 88

Mej. Dr. B. H. Wind : Het Nederlands en Brussels Frans ... ... ... 89Dr. C. B. Van Haeringen : Over z.g. « Paragogische » consonanten in het

Nederlands ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... 92

Dr. J. L. Pauwels : Het geslacht der Substantienen in Zuid-Nederland ... 94Prof. Dr. Haff : Einfluss der Niederlander auf die Kolonisation and Deich-

verfassung in Schleswig-Holstein ... ... ... ... ... ... ... 97

AFDELING VII. — MODERNE TALEN

Prof. Dr. Borchling : Die Ostniederldndische Literatursprache vom anfangedes 16. Jahrhunderts and ihn Verhaltnis zur MittelniederdeutschenSchriftsprache • • • . • • • 98

Dr. J. Fransen : « Een Nederlander te Parijs in 1891 » ..• • • • • • • • • • 98Prof. Dr. Haff : Einfluss der Niederlander auf die Kolonisation and Deich-

verfassung in Schleswig-Holstein ... ... ... ... ... ... . . . 100Lic. W. Peeters : « De Fransche Journaux in Holland en de verspreiding

van Engelsche Ideeen en Literatuur op het vasteland in de 1 e helftder 18e eeuw. — Oud en Nieuw over Justus Van Ef fen en de auteursvan het Journal Litteraire de La Haye (1713-1737) » ... ... ... 100

Dr. G. Meir : De Doodssymboliek in Ibsens « Peer Gynt » ... . . . ... 101

AFDELING VIII. — AFRIKAANSCHE NEGERTALEN

Dr. J. Wils : Het Ik en de Wereld in de Pronomina der West-Soedantalen 102Dr. V. Van Buick : Semantische en Grammatische functie van het Affix

in de Bantoe- en de Soedantalen ... ... ... ... ... ... ... 103K. Polis, S. J . : De concreet-lokale beteekenis der Stamklankgreep in het

Kikongo • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 105R. Mortier, 0. M. C. : Phoneem-Toneemrooster van. het Bandja verge-

leken met het Ngbandi • • • 106Prof. Dr. A. Burssens : Grammatische functie van. de Syllabische toons-

hoogte in het Luba • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • . . • • 106

AFDELING IX. — ETHNOLOGIE

Prof. Dr. E. De Jonghe : Over Stam- en Klankwezen in Belgisch-Congo ... 111Prof. Dr. J. P. B. De Josselin De Jong : Het Minangkabaansch Clan-

systeem • • • • • • • • • • • •. • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 119Dr. P. Van Buick, S. J. : Verhoudmg tusschen Grondbezitter en Clan-

hoofd bij de Bakongo ... ... ... • . • • • •. • • • • • •• '.• ' • •

120Dr. F. M. Olbrechts : Feodale Heerschers in. Afnka en de middelen

waarop zij hun gezag handhaven ... . • • • • • • • • • • • • • . • • 122

145

Page 148: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl

BIz.AFDELING X. — VOLKSKUNDE

H. M. De Meyer : De Studie der Bedevaarten van uit het standpunt derVolkskunde • • • • • • • • • • • • • • • • • •• • • • • • • • • • • • 123

iProf. Dr. E. Strubbe : De Boete- en Strafbedevaarten in de Middeleeuwen 126Prof. Dr. J. Gessler : Verboden Bedevaarten • • • • • • • • • • • . • • 128Prof. Dr. J. Gessler : Over Bedevaartplaatjes en -vaant jes ... ...128•• •Prof. Dr. P. De Keyser : De psychologische (seelische) motieven der vis-

schersbedevaarten • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • , 128

E. H. J. Verdoodt : De Paardenommegangen • • • • • • • • • • • . • • 129

AFDELING XI. — PAEDAGOGIEK

Drs. A. Van Impe : Schoolprogramma's moeten ook langs ,experimenteelen

weg opgesteld worden. Concreet voorbeeld ter illustratie ... • • • • • • 132Prof. Dr. A. Carnoy en Prof. Dr. Gesslerr : De Paedagogische opleiding

van de leeraars • • • . • •• • . • • • . • • • • • • • • • •

• • • • • • 135

Drs. R. Nauwelaerts : Tweetaligheid ... . • • . • • • • • .. ••

. . ... 137Prof. Dr. Verheyen : Psychologische grondslagen van de Aesthetische

Opvoeding ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... 139Z. E. H. Dr. A. Strubbe : Kunst en Kunstgeschiedenis in het Middelbaar

Onderwijs ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... 139

146

Page 149: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl
Page 150: VEERTIENDE VLAAMS - dbnl