UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en...

57
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2010-2011 ESCHERICHIA COLI BIJ PUPPIES door Marthe CALLEWAERT Promotor: Prof. Patrick Butaye Copromotor: Dierenarts Sofie Dupont Literatuurstudie in het kader van de Masterproef

Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010-2011

ESCHERICHIA COLI BIJ PUPPIES

door

Marthe CALLEWAERT

Promotor: Prof. Patrick Butaye

Copromotor: Dierenarts Sofie Dupont

Literatuurstudie in het kader

van de Masterproef

Page 2: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor

persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot

de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht

betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze

waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij

het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals

tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele

doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 3: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

VOORWOORD

Bij deze zou ik graag iedereen bedanken die mij geholpen heeft om deze literatuurstudie tot een

goed einde te brengen.

Eerst en vooral zou ik mijn promotor Prof. Patrick Butaye en mijn copromotor dierenarts Sofie

Dupont welgemeend willen bedanken. Zij maakten mij wegwijs in de grote hoeveelheid

beschikbare literatuur en stonden mij bij met deskundig advies.

Mijn ouders dank ik voor hun onvoorwaardelijke steun en hulp waar mogelijk en voor de

studiemogelijkheden die ze mij gegeven hebben.

Als laatste wil ik ook mijn broer en vriend bedanken voor hun bijdrage bij het tot stand komen van

deze literatuurstudie.

Gent, mei 2011

Marthe Callewaert

Page 4: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

INHOUDSTABEL

Samenvatting ................................................................................................................................... 1

1. Inleiding ............................................................................................................................ 2

2. Literatuurstudie................................................................................................................. 3

2.1 Escherichia coli algemeen ................................................................................................ 3

2.1.1 Algemene kenmerken ....................................................................................................... 3

2.1.2 Indeling .............................................................................................................................. 3

2.1.3 De verschillende pathotypes die diarree veroorzaken ...................................................... 3

2.1.3.1 Enterotoxigene E. coli (ETEC) ......................................................................................... 4

2.1.3.2 Enteropathogene E. coli (EPEC)...................................................................................... 5

2.1.3.3 Enterohemorrhagische E. coli (EHEC) of Verotoxigene E. coli (VTEC) .......................... 5

2.1.3.4 Enteroinvasieve E. coli (EIEC) ......................................................................................... 6

2.1.4 Rol van E. coli als zoönose ............................................................................................... 7

2.2 Escherichia coli als oorzaak van diarree bij de jonge hond .............................................. 7

2.2.1 Inleiding ............................................................................................................................. 7

2.2.2 Predisponerende factoren voor infectie ............................................................................ 7

2.2.3 Specifieke kenmerken van pathotypes die diarree veroorzaken bij de jonge hond ......... 8

2.2.3.1 ETEC ................................................................................................................................ 8

2.2.3.2 EPEC .............................................................................................................................. 10

2.2.3.3 EHEC ............................................................................................................................. 12

2.2.4 Klinische uitingen ............................................................................................................13

2.2.5 Diagnostiek .....................................................................................................................15

2.2.5.1 Cultuur ............................................................................................................................ 15

2.2.5.2 Moleculaire technieken .................................................................................................. 15

2.2.6 Preventie en behandeling ...............................................................................................16

2.2.6.1 Preventie ........................................................................................................................ 16

2.2.6.2 Vaccinatie ....................................................................................................................... 16

2.2.6.3 Ondersteunende behandeling ........................................................................................ 17

2.2.6.4 Antimicrobiële behandeling ............................................................................................ 17

2.2.6.5 Andere behandelingen ................................................................................................... 18

2.3 Escherichia coli als oorzaak van neonatale septicemie bij pups .................................... 19

2.3.1 Inleiding ...........................................................................................................................19

2.3.2 Predisponerende factoren voor besmetting ....................................................................20

2.3.3 Klinische uitingen ............................................................................................................20

2.3.4 Diagnose .........................................................................................................................21

2.3.5 Behandeling ....................................................................................................................21

2.4 Bespreking ...................................................................................................................... 22

3. Literatuurlijst ................................................................................................................... 24

Page 5: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

SAMENVATTING

Deze literatuurstudie handelt over Escherichia coli infecties bij pups. E. coli behoort tot de

normale darmflora van honden, maar tot deze groep behoren ook pathogene bacteriën. Bij

puppy’s wordt deze bacterie vooral geassocieerd met diarree en neonatale septicemie.

Neonatale septicemie door E. coli is een belangrijke oorzaak van sterfte bij pups in de eerste

levensweek. Een snelle behandeling met isotone oplossingen en parenterale antibiotica is

noodzakelijk.

Vooral EPEC en ETEC worden bij jonge dieren in verband gebracht met diarree. In tegenstelling

tot andere diersoorten is de rol van E. coli in het ontstaan van diarree bij honden nog

onvoldoende onderzocht. Bij de hond ontbreekt momenteel nog de definitie van wat nu juist een

pathogene E. coli is. Er zijn nog geen eenduidige virulentiemerkers bekend voor de diagnose van

E. coli verantwoordelijk voor diarree bij de hond. Momenteel is het dus onmogelijk om de rol van

E. coli in het ontstaan van bacteriële diarree te definiëren. Preventieve vaccins zijn bij de hond

evenmin beschikbaar.

Page 6: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

2

1. INLEIDING

De geboorte en de eerste levensdagen van een pup vormen een zeer kritische periode. Veel

jonge dieren sterven tijdens deze periode en bacteriële infecties spelen hierbij een zeer

belangrijke rol. Enkele veel voorkomende bacteriële infecties zijn streptokokken en stafylokokken,

Klebsiella sp., Pseudomonas sp. en Escherichia coli. In deze literatuurstudie wordt de aandacht

toegespitst op deze laatste bacterie (Münnich, 2008).

E. coli is een bacterie die zowel bij dieren als mensen voorkomt. Deze bacterie behoort tot de

normale darmflora. Naast deze niet-pathogene stammen, komen er ook pathogene stammen van

E. coli voor, die zowel intestinaal als extra-intestinaal, ziekte kunnen veroorzaken. Bij pups wordt

E. coli geassocieerd met neonatale septicemie en met diarree. Er is echter weinig onderzoek

verricht naar de rol van E. coli in infecties bij pups (Marks en Kather, 2003).

Bij de hond is niet geweten welke E. coli pathogeen zijn. De virulentiegenen verantwoordelijk voor

het ontstaan van diarree zijn tot op heden ongekend (Bruggeman et al., 2008). Deze informatie is

nodig voor de ontwikkeling van (preventieve) specifieke therapieën.

Deze literatuurstudie spitst zich toe op E. coli als een mogelijk etiologisch agens van diarree bij

de jonge hond. Neonatale septicemie bij pups zal kort besproken worden.

Page 7: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

3

2. LITERATUURSTUDIE

2.1 ESCHERICHIA COLI ALGEMEEN

2.1.1 Algemene kenmerken

E. coli behoort tot de familie van de Enterobacteriaceae. Deze Gram-negatieve bacterie is niet-

sporenvormend (Marks en Kather, 2003), facultatief anaeroob en behoort tot de normale

darmflora van de mens en andere warmbloedige dieren (Levine, 1987; Janke et al., 1989; Beutin,

1999). De afmetingen van deze staafvormige bacterie bedragen 2-3 µm × 0,4-0,6 µm (Marks en

Kather, 2003).

2.1.2 Indeling

Er bestaan zowel pathogene als niet-pathogene E. coli (Levine, 1987). Pathogene stammen

kunnen bij mens en dier intestinale of extra-intestinale infecties veroorzaken (Beutin, 1999). De

pathogeniciteit wordt bepaald door de aanwezigheid van specifieke virulentiefactoren die bij

E. coli meestal gecodeerd worden door plasmiden (Levine, 1987). Deze virulentiefactoren worden

algemeen onderverdeeld in enerzijds kolonisatie factoren (adhesines) en anderzijds

gesecreteerde toxines. Kolonisatie factoren zorgen voor binding aan de darmmucosa. Deze

nauwe binding heeft tot gevolg dat de bacterie niet verwijderd wordt door de darmperistaltiek.

Toxines daarentegen uiten hun virulentie door de normale fysiologische processen van de

gastheercel te verstoren (Marks en Kather, 2003).

Identificatie en karakterisatie van E. coli gebeurt door middel van fenotypische kenmerken en

serotypering. Serotypering gebeurt op basis van de O-antigenen, die lipopolysaccharides aan de

bacteriële oppervlakte zijn, en de H-antigenen of flagellaire antigenen (Wolf, 1997). Er is geen

fysische correlatie tussen virulentie en de antigenen zelf hoewel specifieke serotypes met

bepaalde pathologieën geassocieerd kunnen zijn (Marks en Kather, 2003). Het O:H

typeringssysteem wordt steeds minder gebruikt, hoewel het een belangrijke rol gespeeld heeft bij

onderzoeken naar de epidemiologie en pathogenese van E. coli (Levine, 1987).

2.1.3 De verschillende pathotypes die diarree veroorzaken

In de literatuur worden verschillende pathotypes van E. coli beschreven, die geassocieerd

worden met het ontstaan van diarree bij zowel dieren als mensen. Deze E. coli worden meestal

op basis van hun virulentiefactoren, die via horizontale genenoverdracht verkregen worden,

Page 8: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

4

onderverdeeld in groepen (Levine, 1987; Nataro en Kaper, 1998; Beutin, 1999; Marks en Kather,

2003).

De literatuur is niet eenduidig over de indeling in verschillende pathotypes. Zo stellen Marks en

Kather (2003) dat met verocytotoxine producerende E. coli (VTEC) vaak dezelfde groep van

E. coli bedoeld wordt als de enterohemorrahgische E. coli (EHEC). Daarentegen vermelden

Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde

groep van E. coli duiden en dat er slechts een deel van de STEC groep omvat wordt door de term

EHEC.

In deze literatuurstudie wordt de stelling van Marks en Kather gevolgd en worden de termen

“EHEC “ en “VTEC” aan elkaar gelijk gesteld.

De opdeling zal in deze literatuurstudie als volgt gebeuren: enteropathogene E. coli (EPEC),

enterotoxigene E. coli (ETEC), enteroinvasieve E. coli (EIEC), enterohemorrhagische E. coli

(EHEC) of verotoxigene E. coli (VTEC) (Levine, 1987).

Hoewel er een onderverdeling gemaakt wordt in pathotypes zijn er ook enkele overeenkomsten,

zoals een karakteristieke interactie met de intestinale mucosa of de mogelijkheid tot productie

van enterotoxines of cytotoxines (Levine, 1987).

2.1.3.1 Enterotoxigene E. coli (ETEC)

Tot ETEC van dieren behoren slechts een klein aantal serogroepen (Wasteson et al., 1988).

ETEC kunnen meerdere enterotoxines produceren: de hitte-

stabiele (ST; STa, STb) en de hitte-labiele (LT) (Levine, 1987;

Nataro en Kaper, 1998). Sommige stammen produceren beide

enterotoxines, terwijl andere stammen enkel ST of LT

enterotoxines vormen. Figuur 1 toont een schematische

voorstelling van de pathogenese van ETEC. De ETEC bacteriën

hechten zich met behulp van fimbriae of pili vast aan het

celmembraan op relatief grote afstand. De LT en/of ST

enterotoxines worden geproduceerd en in de cel gebracht. LT

werkt in op het adenylaat cyclase en STa op het guanylaat

cyclase C. De receptor voor STb is nog niet gekend (Nataro en

Kaper, 1998). Vooral het proximale gedeelte van de dunne

darm wordt door ETEC gekoloniseerd. Deze kolonisatie gebeurt

door middel van fimbriae die door genen gecodeerd worden die gelegen zijn op plasmiden

(Levine, 1987). Veel ETEC stammen zijn enkel pathogeen voor bepaalde leeftijdsgroepen

(Bruggeman et al., 2008). ETEC veroorzaakt vooral een waterige diarree die gepaard kan gaan

met buikkrampen (Levine, 1987).

Fig 1. Model voor pathogenese van ETEC (uit Nataro en Kaper,

1998)

Page 9: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

5

2.1.3.2 Enteropathogene E. coli (EPEC)

EPEC is een gekende oorzaak van diarree bij kinderen. Ook bij verschillende diersoorten wordt

EPEC geassocieerd met diarree. Diarree veroorzaakt door EPEC wordt meestal gekenmerkt door

veel mucus en slechts weinig bloed (Levine, 1987; Nataro en Kaper, 1998; Marks en Kather,

2003). De meeste EPEC stammen kunnen zich aan Hep-2 cellen vasthechten. EPEC bevatten

ook een “bundle-forming pilus” gecodeerd door het bfp gen. Dit bfp gen medieert waarschijnlijk de

initiële gelokaliseerde vasthechting van de bacterie aan het celmembraan (zie figuur 2). Bij deze

initiële vasthechting is de bacterie nog relatief ver van de cel

verwijderd. Vervolgens zorgt het eae gen, samen met enkele

andere genen van de “locus of enterocyte effacement” (LEE

locus), voor de destructie van de microvilli en zo voor de typische

“attaching and effacing” letsels. LEE is een chromosomaal

pathogeniteitseiland. Op dit pathogeniteitseiland bevinden zich

de meeste genen die noodzakelijk zijn om “attaching and

effacing” laesies (AE laesies) te creëren. EPEC produceren geen

shiga-toxines of enterotoxines (ST en LT) (Levine, 1987; Goffaux

et al., 2000; Marks en Kather, 2003). Deze letsels kunnen over

de hele darm voorkomen, waarbij de borstelzoom is weggeveegd

en de bacteriën stevig aan de epitheelcellen zijn vastgehecht

(Levine, 1987; Nataro en Kaper, 1998). EPEC veroorzaken

zowel een functionele als een structurele verandering van het darmepitheel (Lapointe et al.,

2009). Veranderingen aan het cytoskelet kunnen waargenomen worden, waarbij het

celmembraan bekervormig rondom de vastgehechte bacterie gaat uitstulpen (Nataro en Kaper,

1998). Natuurlijke infecties met EPEC komen bij de meeste huisdieren voor, waarbij de infectie

kan variëren van mild tot levensbedreigend (Janke et al., 1989).

Lapointe et al. (2009) zijn er niet van overtuigd dat AE laesies de primaire oorzaak van de diarree

zijn, aangezien er meestal al symptomen van diarree aanwezig zijn vooraleer de AE laesies zich

volledig gevormd hebben. De AE laesies zouden de symptomen van diarree wel erger maken.

Lapointe et al. (2009) wijzen deze initiële symptomen van diarree toe aan een dysregulatie van

het ionen- en watertransport ter hoogte van de darm.

2.1.3.3 Enterohemorrhagische E. coli (EHEC) of Verotoxigene E. coli (VTEC)

Bij mensen wordt een EHEC infectie niet alleen geassocieerd met diarree, maar ook met het

hemolytisch uremisch syndroom of HUS. EHEC veroorzaken net zoals EPEC de typische AE

laesies en bevatten dus ook vaak het eae gen (Nataro en Kaper, 1998). Ook bij EHEC is het

Fig 2. Model voor de pathogenese van EPEC (uit

Nataro en Kaper, 1998)

Page 10: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

6

LEE-pathogeniteitseiland aanwezig (Goffaux et al., 2000). EHEC

is van EPEC te onderscheiden doordat EHEC het bfp gen niet

draagt (Levine, 1987; Drolet et al., 1994).

De EHEC stammen zijn, ondanks hun nauwe binding aan het

darmepitheel, zeer weinig invasief. Het ontstaan van een

ontstekingsreactie door de EHEC is echter wel mogelijk

(Hammermueller et al., 1995). De letsels bevinden zich vooral ter

hoogte van het caecum en colon (Levine, 1987).

EHEC produceren shiga-like toxines (Stx 1 en Stx 2). Deze

toxines worden ook wel verotoxines (VT1 en VT2) genoemd

(Nataro en Kaper, 1998).

Op figuur 3 is een voorstelling van de pathogenese van EHEC te

zien. De bacterie hecht zich met behulp van de proteïne intimine

stevig vast aan het celmembraan. Net zoals bij EPEC volgt er een deformatie van het cytoskelet

en het wegvegen van de microvilli. De shigatoxines worden in de epitheelcel gebracht en vormt

zo de grootste virulentiefactor in het ontstaan van ziekte (Nataro en Kaper, 1998).

2.1.3.4 Enteroinvasieve E. coli (EIEC)

EIEC wordt vooral geassocieerd met waterige diarree. De pathogenese van EIEC is vergelijkbaar

met deze van Shigella spp.. Ze zijn dan ook moeilijk van elkaar onderscheiden. Taxonomen

stellen dat Shigella niet meer is dan een subtype van

Escherichia coli. De EIEC stammen hebben een

invasief karakter en een voorkeur voor de mucosa

van het colon als kolonisatieplaats. Net zoals bij

Shigella spp. is dit invasief karakter afhankelijk van

de aanwezigheid van bepaalde plasmiden. Deze

plasmiden coderen de nodige adhesiefactoren voor

de invasie van het darmepitheel (Levine, 1987;

Nataro en Kaper, 1998; Marks en Kather, 2003).

Zoals te zien op figuur 4 dringen EIEC dringen het

darmepitheel binnen via endocytose. Vervolgens

prolifereren de bacteriën binnen in de epitheelcellen

om zich dan te verspreiden naar de naburige cellen.

Dit proces leidt uiteindelijk tot het afsterven van deze cellen (Nataro en Kaper, 1998).

Fig 3. Model voor de pathogenese van EHEC (uit

Nataro en Kaper, 1998)

Fig 4. Model voor pathogenese van EIEC (uit Nataro en Kaper, 1998)

Page 11: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

7

2.1.4 Rol van E. coli als zoönose

Moura et al. (2009) toonden aan dat dieren, en dus ook honden, een rol kunnen spelen als

reservoir en bron van infectie van atypische EPEC bij mensen. Ze maakten hiervoor gebruik van

multilocus sequence typing (MLST) en pulsed field gel electrophoresis (PFGE) analyse. De

diarree veroorzaakt door deze atypische EPEC moet dus als een zoönose beschouwd worden.

In een studie door Stenske et al. (2009) wordt aangenomen dat de overdracht van E. coli zowel

van mens op hond, als van hond op mens zou kunnen plaatsvinden. Ook Moura et al. (2009)

sluiten deze mogelijkheid niet uit. Om de overdracht van E. coli stammen tussen eigenaar en dier

te vermijden, is een goede hygiëne onontbeerlijk. Voor en na het strelen van de hond of het eten

geven, worden de handen best gewassen. Ook na het verwijderen van feces van de hond wordt

het aangeraden om de handen goed te wassen.

2.2 ESCHERICHIA COLI ALS OORZAAK VAN DIARREE BIJ DE JONGE HOND

2.2.1 Inleiding

Verandering in voeding, een nog niet optimaal werkend immuunsysteem en een daling van de

passieve immuniteit zijn belangrijke factoren die bijdragen tot de gevoeligheid van pups voor het

ontstaan van diarree. Diarree bij puppy’s komt zeer vaak voor en wordt veroorzaakt door zowel

parasieten, virussen en bacteriën. Een bacterie die vaak hiermee geassocieerd wordt, is E. coli

(Gifford et al., 2004; Hammermueller et al. 1995).

E. coli wordt bij meerdere diersoorten en ook bij de mens geassocieerd met diarree (Janke et al.,

1989; Nataro en Kaper, 1998; Beutin, 1999). De rol van E. coli in diarree bij pups is echter nog

niet goed gekend. Bij de hond, en zeker bij puppy’s, is er tot nu toe beduidend weinig onderzoek

gebeurd in vergelijking met bijvoorbeeld rund en varken. (Janke et al., 1989). Desondanks stellen

Drolet et al. (1994) dat E. coli zeker als een significante oorzaak van diarree bij puppy’s

beschouwd moet worden. Pups die opgroeien in grote hondenpopulaties zouden een verhoogde

kans op infectie hebben. Kennels of dierenwinkels zijn hier voorbeelden van.

2.2.2 Predisponerende factoren voor infectie

Het risico op een ernstige bacteriële infectie die eventueel tot sterfte kan leiden, is veel hoger kort

na de geboorte en de eerste dagen hierop volgend. Meerdere factoren maken pups vatbaarder

voor infecties in deze periode. Pups ontwikkelen sneller hypothermie, hypoglycaemie en

ademnood. Dehydratatie, aangeboren afwijkingen, verminderd lichaamsgewicht en slechte

melkkwaliteit zijn ook factoren waar rekening mee gehouden moet worden (Münnich, 2008). Ook

Page 12: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

8

een hogere darmpermeabiliteit bij pasgeboren pups zou in dit proces een rol spelen (Young et al.,

1983). Al deze verschillende factoren kunnen er voor zorgen dat bacteriële infecties zoals E. coli

veel sneller aanslaan bij deze jonge diertjes.

E. coli is een van de bacteriën die erge ziekte kan veroorzaken bij neonatale pups (Münnich,

2008). Besmetting met E. coli bij de pup gebeurt tijdens de eerste levensdagen (Münnich en

Lübke-Becker, 2004). Zowel het milieu als het moederdier zouden een potentiële bron van

infectie kunnen zijn. Bij het moederdier zou het dan gaan om overdracht van bacteriën via de

melk, feces, huid, vaginale uitvloei of via de oropharynx (Münnich, 2008). Münnich en Lübke-

Becker (2004) toonden aan dat meer dan 60% van de E. coli stammen bij de puppy’s

oorspronkelijk afkomstig waren van het moederdier of van andere honden in de kennel.

2.2.3 Specifieke kenmerken van pathotypes die diarree veroorzaken bij de jonge hond

ETEC, EPEC en EHEC zijn de 3 groepen van E. coli die het meest bestudeerd zijn, maar bij

jonge honden zijn enkel ETEC en EPEC duidelijk geassocieerd met gastro-intestinale infecties

(Beutin, 1999; Marks en Kather, 2003). Bij de hond zijn er geen gevallen van EIEC bekend

(Marks en Kather, 2003).

2.2.3.1 ETEC

Diarree veroorzaakt door ETEC wordt vooral gezien bij jonge honden. Bij de hond zijn, in

tegenstelling tot bij de mens en andere dieren, nog geen fimbriae teruggevonden bij ETEC

(Marks en Kather, 2003). Op figuur 5, een lichtmicroscopische opname, en figuur 6, een

transmissie elektronenmicroscopische (TEM) opname, is een ETEC in de darm van een

anderhalve maand oude pup met diarree zichtbaar. De letsels komen overeen met ETEC letsels

die bij biggen en kalveren teruggevonden worden. In tegenstelling tot AE laesies, is de

borstelzoom nog intact. De bacteriën hechten in een dikke laag vast op de villi van het

darmepitheel zonder een specifieke oriëntatie. Op figuur 6 is duidelijk te zien dat de bacteriën op

een kleine afstand van de microvilli vastgehecht zijn en dat de borstelzoom onaangetast is. Dit is

typisch voor ETEC infecties (Drolet et al., 1994).

Page 13: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

9

De resultaten van een studie door Hammermueller et al. (1995) suggereren dat E. coli, die genen

bevatten die coderen voor hitte-stabiele enterotoxines, geassocieerd zijn met diarree bij de hond.

Dit werd vastgesteld na het onderzoeken van 58 honden met diarree en 95 gezonde honden via

DNA hybridisatie en PCR. STa en STb kwamen bij respectievelijk 26,7% en 4,4% van de honden

met diarree voor, maar werden niet teruggevonden bij de honden zonder diarree.

LT genen, die normaal voorkomen bij ETEC, werden in studies door Wasteson et al. (1988) en

Hammermueller et al. (1995) zowel bij honden met als zonder diarree niet teruggevonden. In een

voorgaande studie door Olson et al. (1985) werden wel in 4 van de 148 onderzochte honden met

diarree LT en ST enterotoxines afkomstig van E. coli gedetecteerd.

In de studie door Sancak et al. (2004) was er slechts een kleine incidentie van ETEC. Deze

waren allen STa positief. Deze geringe isolatie van ETEC bij honden met diarree komt overeen

met de resultaten uit andere studies en doet Sancak et al. (2004) vermoeden dat ETEC

waarschijnlijk geen grote rol speelt bij het ontstaan van diarree bij de hond (Drolet et al., 1994;

Hammermueller et al., 1995; Sancak et al., 2004). Wanneer er enterotoxines gevonden worden

bij honden met diarree, dan zijn dit overwegend ST enterotoxines. LT enterotoxines worden

minder frequent geïsoleerd (Hammermueller et al., 1995; Beutin, 1999; Marks en Kather, 2003).

Fig 5. Lichtmicroscopische opname van een coupe door de dunne darm van een puppy met een ETEC infectie. De pijltjes tonen de kolonisatie van het oppervlak

van de villi met grote aantallen bacteriën. HPS kleuring, lijn = 20 µm (uit Drolet et

al., 1994)

Fig 6. TEM opname van een ETEC aangehecht aan dunne darmepitheel van een puppy. De bacteriën zijn op een kleine afstand van de

normale microvilli vastgehecht. Lijn = 0.5 µm (uit Drolet et al., 1994)

Page 14: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

10

2.2.3.2 EPEC

Hart et al. (1990) toonden aan dat EPEC een mogelijke oorzaak van diarree bij de hond kan zijn.

In vitro toonden ze aan dat EPEC zich al na 4 uur stevig vasthecht aan de mucuslaag die de

borstelzoom van de enterocyten bedekt. Vervolgens drong de bacterie door tussen de microvilli,

waar ze acht uur na infectie stevig vastgehecht was aan het plasmamembraan van de

enterocyten. Op dat ogenblik waren er al delen van de borstelzoom weggeveegd, terwijl 24 uur

na de infectie nagenoeg de hele borstelzoom van de enterocyten vervaagd was. Figuur 7 toont 6

verschillende beelden die tijdens deze studie genomen zijn waarop het proces van de vorming

van de AE laesies door EPEC te zien is. EPEC veroorzaakt dus ook bij de hond de typische AE

laesies. De diarree die hiermee gepaard gaat, kan waarschijnlijk verklaard worden door

stoornissen in de verterings- en absorptiecapaciteiten veroorzaakt door de pathogene bacterie.

Normaal veroorzaken EPEC infecties AE laesies in de darm, waarbij vooral de dunne maar soms

ook de dikke darm kan aangetast zijn (Broes et al., 1988; Janke et al., 1989; Drolet et al., 1994)

(zie ook tabel 1). De letsels gaan van klein en multifocaal tot een zeer wijd verspreide kolonisatie

van de mucosa. Er is één melding van een natuurlijke EPEC infectie in de maag (Wada et al.,

1996).

Figuur 8, een lichtmicroscopische opname, en figuur 9, een transmissie

elektronenmicroscopische opname, tonen een EPEC infectie in de dunne darm van een hond. De

bacteriën, die in een dunne laag vasthechten aan de apicale zijde van het epitheel, zijn vaak in

een palissade patroon georiënteerd. Dit wordt aangeduid met de pijltjes. De normaal gladde

aflijning van het epitheel is hierbij verloren gegaan, met een onderbreking van de borstelzoom als

gevolg. Gekoloniseerde cellen zijn vaak kleiner dan de omgevende cellen. Op figuur 9 is de

aanhechting van de EPEC bacterie aan de enterocyten duidelijk te zien. De microvilli zijn

weggeveegd en tussen de pijltjes is een soort bekervormige verandering van het apicale

celmembraan zichtbaar wat in de Engelstalige literatuur “cupping and pedestal formation”

genoemd wordt (Janke et al., 1989; Drolet et al., 1994).

Page 15: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

11

Fig 7. EM coupes van de ileummucosa van de hond in orgaanculturen. (A) Geen bacteriën aanwezig. Vergroting x21700. (B) Vier uur na incubatie met EPEC zit de bacterie al stevig vastgehecht aan de mucuslaag die de borstelzoom

van de enterocyten bedekt. Vergroting x27000. (C) Acht uur na incubatie zijn de EPEC tussen de microvilli doorgedrongen. Vergroting x37800. (D) Acht uur na incubatie is er ook al een vervorming van de celmembraan met de

typische “pedestel formation” zichtbaar. Vergroting x27000. (E) Wegvegen van de borstelzoom en “cupping” is 24 uur na incubatie zichtbaar. Vergroting x4900. (F) EPEC hebben de enterocyten geïnvadeerd 24 uur na incubatie (uit Hart et al.,

1990).

Page 16: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

12

Nakazato et al. (2004) vonden het eae gen, dat nodig is voor het vormen van AE laesies, terug bij

19 van de 146 onderzochte honden met diarree en bij 3 van de 36 honden zonder diarree. De

aanwezigheid van het eae gen was in een studie door Sancak et al. (2004) significant hoger bij

honden met acute (35,1%) of chronische (31,7%) diarree dan bij honden zonder deze

symptomen (honden in kennels 17,1% en individueel gehouden honden 5,9%). Aangezien het

eae gen zowel bij honden met als zonder diarree voorkomt, is het aantonen van dit gen geen

eenduidige parameter voor diarree door E. coli (Nakazato et al., 2004; Sancak et al., 2004).

2.2.3.3 EHEC

In een studie door Hammermueller et al. (1995) werd VT2 bij 22,2% van de honden met diarree

teruggevonden. VT2 was niet aanwezig bij honden zonder diarree. Op basis van deze resultaten

suggereerden Hammermueller et al. (1995) dat E. coli, die genen dragen die coderen voor VT2,

geassocieerd zijn met diarree bij de hond.

Fig 8. Microscopische opname van een EPEC infectie in de dunne darm van een puppy met

de vorming van AE laesies. De pijltjes tonen het palisade patroon van de vastgehechte

bacteriën. HPS kleuring, lijn = 20 µm (uit Drolet et al., 1994)

Fig 9. Opname met de transmissie electronenmicroscoop van een EPEC infectie

in de dunne darm van een puppy met de vorming van AE laesies. de microvilli zijn weggeveegd en tussen de pijltjes is een bekervormige vervorming van de apicale celmembraan zichtbaar. Lijn = 0.5 µm (uit

Drolet et al., 1994)

Page 17: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

13

In een onderzoek door Staats et al. (2003) werd gezocht naar virulentiefactoren die

verantwoordelijk waren voor het ontstaan van acute diarree bij windhonden. VT2 was aanwezig in

36% van de stalen van gezonde honden en in 23% van de stalen van honden met diarree.

VT1 werd in gelijke mate teruggevonden in beide groepen in de studie door Hammermueller et al.

(1995), maar Staats et al. (2003) en Sancak et al. (2004) vonden in hun studies wel een

associatie tussen VT1 en diarree bij de hond. Staats et al. (2003) detecteerden VT1 in 3% van de

stalen van honden zonder diarree en 15% van deze met diarree. VT1 kan dus ook niet als

significante merker gebruikt worden voor de diagnose van E. coli als oorzakelijk agens van

diarree. (Hammermueller et al., 1995). In de studie door Hammermueller et al. (1995) viel op dat

bij honden zonder diarree enkel VT1 geïsoleerd werd, terwijl bij honden met diarree naast VT1

ook gelijktijdig andere virulentiegenen zoals STa, STb en VT2 geïsoleerd werden.

2.2.4 Klinische uitingen

De ernst van de klinische symptomen na een infectie met ETEC, EPEC of EHEC is zeer

verschillend. Klinische uitingen variëren van asymptomatische dragers tot dieren met

hemorragische diarree (Marks en Kather, 2003). E. coli is zowel bij acute als bij chronische

diarree geïsoleerd, maar het is onduidelijk welke rol E. coli speelt bij het ontstaan van diarree bij

de hond omdat er een relatief hoge incidentie van gelijktijdige enterische infecties met intestinale

parasieten, parvovirus, caniene distemper virus en Clostridium perfringens bestaat. Het klinisch

beeld kan door deze bijkomende infecties beïnvloed worden (Drolet et al., 1994; Marks en

Kather, 2003; Sancak et al., 2004). Sancak et al. (2004) vonden bij honden met chronische

diarree vaker andere gelijktijdige ziektesymptomen dan bij honden met acute diarree.

In een studie door Janke et al. (1989) werden 3 pups onderzocht met een EPEC infectie: een 7

weken oude Yorkshire terriër, een 7 weken oude maltezer en een 8 weken oude West Highland

white terriër (zie tabel 1). Bij deze pups werden naast EPEC geen andere etiologische agentia

teruggevonden. De eerste 2 pups stierven na een periode van anorexie en depressie, gepaard

gaande met het uitscheiden van een soort donkere teerachtige feces. De 3de pup stierf 4 dagen

na het opkomen van de diarree. Ook deze pup was anorectisch en lusteloos. Bij alle 3 de pups

was er bij de autopsie bloedbijmenging in de feces aanwezig. De eigenaars van de pups

vermeldden dat ze al meerdere pups op dezelfde wijze verloren hadden, maar dat niet alle

nesten en ook niet alle pups binnen een nest aangetast waren.

Broes et al. (1988) (zie tabel 1) beschreven ook een geval van EPEC infectie bij een pup met

diarree. Het ging om een 47 dagen oude beagle pup met persisterende diarree en buikpijn. Twee

nestgenootjes van de pup waren al gestorven door diarree. Bij de autopsie van de pup

Page 18: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

14

vertoonden de ingewanden een zeer bleke kleur, wat op een erge anemie wijst en de inhoud van

de darmen was eerder waterig en zwartbruin van kleur. Deze zwartbruine kleur zou opnieuw op

bloedbijmenging kunnen wijzen. De pup was gedehydrateerd en uitgemergeld. Het is in dit geval

echter onmogelijk om er zeker van te zijn dat deze symptomen enkel door de E. coli infectie

veroorzaakt waren, omdat er een bijmenging met protozoaire organismen, gelijkend op Giardia,

in het lumen van het duodenum werden teruggevonden. In het urinaire stelsel waren ook letsels

zichtbaar die afkomstig konden zijn van een mogelijke caniene distemper virus.

Microscopische Laesies

Ras Leeftijd Type E. coli

kolonisatie

Macroscopische Beeld Dunne darm

Dikke darm

Intestinale co-infectie

Yorkshire

Terriër

7 weken

EPEC-like

Diarree

+

-

-

Maltezer 7 weken EPEC-like Diarree + + -

West Highland White Terriër

8 weken EPEC-like Diarree en intestinale inhoud met

bloedbijmenging

+ + -

Beagle 47 dagen EPEC-like Diarree en waterige zwartbruine darminhoud

+ - Giardia

Bastaard 1.5 maand EPEC-like Diarree + NO Parvovirus

Poedel 2.5 maand EPEC-like Diarree + + Coccidiose

Dwergkeeshond 2 maand EPEC-like Diarree + + Parvovirus

Pekinees 3 maand EPEC-like Diarree + - Parvovirus

Dwergkeeshond 2 maand EPEC-like Diarree + NO -

Maltezer 3 maand EPEC-like Diarree en intestinale inhoud met

bloedbijmenging

+ + -

Yorkshire Terriër

3 maand EPEC-like Diarree + NO -

Dwergkeeshond 2.5 maand EPEC-like Diarree + - -

Poedel 2 maand EPEC-like Diarree + + -

Dwergkeeshond 4.5 maand EPEC-like Diarree + + Distemper en Coccidiose

Bastaard 5 maand EPEC-like Diarree + NO Coccidiose

Beagle 1.5 maand EPEC-like Diarree + NO Distemper, Coccidiose en

Giardia

Bastaard 1.5 maand ETEC-like Zachte feces + - Distemper

Tabel 1. EPEC en ETEC infecties bij puppy’s tot 5 maand oud. + = aanwezig, - = niet aanwezig, NO = Niet onderzocht.

(naar Broes et al., 1988; Janke et al., 1989; Drolet et al., 1994).

Page 19: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

15

Drolet et al. (1994) deden onderzoek naar enterische colibacillose bij 13 puppy’s (zie tabel 1).

Twaalf pups vertoonden diarree en 1 pup zachte feces. Deze laatste pup, een bastaard van 1.5

maand oud, was de enige pup waarbij bacteriën gelijkend op ETEC geïsoleerd werden, samen

met een distemperinfectie. Bij 5 pups werd enkel een EPEC infectie teruggevonden, zonder co-

infectie. De klinische symptomen die hiermee gepaard gingen waren anorexie, braken, diarree en

abdominale pijn. Bij 1 van deze 5 hondjes was er een bijmenging met bloed in de darminhoud

zichtbaar.

Uit deze vorige 3 studies blijkt dat vooral EPEC teruggevonden wordt bij pups. De klinische

symptomen die hiermee geassocieerd worden, zijn: diarree, donkergekleurde feces, anorexie,

lusteloosheid, abdominale pijn en sterfte. Door het vaak voorkomen van gelijktijdige enterische

infecties is het niet mogelijk om met zekerheid te stellen dat deze symptomen door E. coli

veroorzaakt werden (Broes et al., 1988; Janke et al., 1989; Drolet et al., 1994).

2.2.5 Diagnostiek

2.2.5.1 Cultuur

De diagnostiek van intestinale E. coli in geval van infectie is niet eenvoudig te stellen. Dit komt

doordat potentieel pathogene E. coli nagenoeg evenveel voorkomen bij honden met, als honden

zonder diarree (Marks en Kather, 2003).

Louter isolatie van E. coli heeft geen diagnostische waarde aangezien deze bacterie tot de

normale flora van de darm behoort en er op deze manier geen onderscheid kan gemaakt worden

tussen pathogene en niet pathogene stammen. Naast verse feces en rectale swabs kan ook

duodenaal vocht als staal dienen voor de isolatie van E. coli (Sancak, 2004). De meest gebruikte

voedingsbodem voor isolatie van E. coli is de MacConkey agar, omdat deze selectief is voor de

groei van Enterobacteriaceae (Marks en Kather, 2003). Meestal wordt er gebruik gemaakt van

culturen waarop dan moleculaire technieken worden aangewend (Marks en Kather, 2003;

Münnich en Lübke-Becker, 2004).

2.2.5.2 Moleculaire technieken

Zowel DNA hybridisatie technieken als PCR (polymerase chain reaction) worden gebruikt. Met

deze technieken probeert men virulentiegenen van pathogene E. coli te detecteren

(Hammermueller et al., 1995). Het probleem is echter dat bij honden niet bekend is welke rol de

virulentiegenen spelen bij het ontstaan van diarree. Momenteel zijn er dus geen diagnostische

merkers gekend voor E. coli die met diarree geassocieerd worden. Zolang deze merkers niet

Page 20: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

16

gekend zijn, heeft het onderzoeken van fecesstalen op de aanwezigheid van E. coli weinig nut

(Bruggeman et al., 2008).

EHEC en EPEC veroorzaken vaak AE laesies in de darm die op histologisch onderzoek kunnen

waargenomen worden. Het gebruik van moleculaire technieken voor de detectie van pathogene

stammen is echter betrouwbaarder dan histologisch onderzoek (Marks en Kather, 2003).

2.2.6 Preventie en behandeling

2.2.6.1 Preventie

Aangezien de grondslag van de infectie een nog niet volgroeid defensiesysteem is, is een

degelijke passieve immuniteit en goede opbouw van de actieve immuniteit zeer belangrijk om een

bacteriële infectie te voorkomen (Münnich, 2008).

Passieve immuniteit wordt door het moederdier overgedragen op de pups via de placenta en het

colostrum. Honden hebben een endotheliochoriale placenta die een beperkte overdracht van

immunoglobuline G (Ig-G) toelaat. Deze Ig-G overdracht bedraagt slechts een 5 tot 10% van de

passieve immuniteit. De rest wordt verkregen via de opname van colostrum. Gedurende de

eerste uren na de geboorte is de permeabiliteit van de darm verhoogd om zo de opname van

maternale antistoffen vanuit het colostrum mogelijk te maken. Deze opname gebeurt in de dunne

darm en voornamelijk in het ileum. De maximale concentratie van maternale antistoffen bij pups

wordt rond de 24 tot 36 uur na de geboorte waargenomen. Vervolgens daalt deze, waarbij een

snellere daling gezien wordt bij de snel groeiende rassen dan bij de traag groeiende (Chappuis,

1998).

De actieve immuniteit komt geleidelijk op gang na de geboorte. De opbouw van antistoffen na

een eerste contact met een antigeen gaat gepaard met een lange latentietijd en een opbouw van

lage hoeveelheden antistoffen. Aangezien de actieve immuniteit bij de geboorte nog helemaal

niet op punt staat, is het uitermate belangrijk dat alle dieren in het nest voldoende colostrum en

kwalitatief goede colostrum opnemen om zich zo te beschermen tegen allerlei infecties

(Chappuis, 1998).

2.2.6.2 Vaccinatie

Vaccins tegen pathogene E. coli zijn nog niet beschikbaar voor het gebruik bij honden, omdat

men voor de ontwikkeling van deze vaccins de oorzakelijke kiem moet kennen. Voor varkens zijn

er wel preventieve vaccins beschikbaar tegen neonatale ETEC diarree. De belangrijkste

adhesines bij deze pathologie zijn F4, F5, F6 en F41. Ook LT- en ST-enterotoxines spelen een

belangrijke rol. ST-enterotoxines zijn echter weinig immunogeen. Een neutralisatie van de

enterotoxines of de productie van specifieke antistoffen die de aanhechting van de bacteriën aan

Page 21: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

17

de receptoren verhinderen, is nodig. Commercieel beschikbare vaccins zijn gezuiverde fimbriële

subunits of geïnactiveerde bacterin vaccins en bevatten soms LT enterotoxines. Deze vaccins

worden parenteraal bij de zeug ingespoten. Dit zorgt voor een verhoogde aanmaak van serum

antilichamen die geconcentreerd worden in het colostrum. Wanneer men wil dat het vaccin

effectief is tegen E. coli diarree bij iets oudere biggen, dan moet een vaccin gebruik worden dat

de mucosale immuniteit stimuleert (Haesebrouck et al., 2004).

Het gebruik van autovaccins om het voorkomen van E. coli infecties bij honden te bestrijden werd

reeds beschreven door Baljer et al. (1990). Het gaat dan om door hitte geïnactiveerde

autovaccins. Deze vaccins zijn specifiek voor een bepaalde kennel. Het vaccin werd gedurende

14 dagen direct oraal aan de pups van 4 tot 10 weken oud toegediend. Het effect was

gekarakteriseerd door een daling in morbiditeit en mortaliteit bij de pups. Bij de volwassen

honden werd het vaccin onder de voeding vermengd. Ook hier daalden de morbiditeit en

mortaliteit, maar de daling in mortaliteit was minder groot dan bij vaccinatie bij pups. Na de

toediening van het vaccin werden geen neveneffecten, noch tegengestelde effecten

waargenomen.

2.2.6.3 Ondersteunende behandeling

Een pup met diarree heeft zeker en vast een ondersteunende (symptomatische) therapie nodig.

Hierbij zijn het op peil houden van de vochtbalans, het warm houden van de pup en het zorgen

voor een voldoende voedselopname uitermate belangrijk. De vochtbalans wordt gewoonlijk op

peil gehouden via intraveneuze infusie van een isotone oplossing en eventueel glucose. Om een

hypothermie te voorkomen, moet de pup warm gehouden worden met behulp van een externe

hittebron zoals een infraroodlamp. Indien de pup onvoldoende voedsel opneemt, moet

overgegaan worden op dwang voederen via een tube om zo een hypoglycaemie te vermijden.

Dwang voederen moet onmiddellijk gebeuren wanneer de slikreflex verdwenen is (Münnich,

2008).

2.2.6.4 Antimicrobiële behandeling

Naast een ondersteunende therapie kan een behandeling met een antibioticum ingesteld worden

bij een bacteriële infectie zoals E. coli (Münnich, 2008). Het gebruik van een antibioticumtherapie

is echter controversieel omwille van de potentiële resistentieselectie (Marks en Kather, 2003).

Vandaar dat er enkel een antibioticum behandeling dient ingesteld te worden bij erge klinische

symptomen (Marks en Kather, 2003).

Soms is het nodig om meteen een antibioticum behandeling in te stellen vooraleer de

gevoeligheidsbepalingen gekend zijn. Zo verliest men geen kostbare tijd (Münnich, 2008).

Page 22: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

18

Gevoeligheidsbepalingen zijn echter zeer nuttig om na te gaan of een bepaalde stam van E. coli

resistent is voor het gebruikte antibioticum (Marks en Kather, 2003).

In een studie door De Graef et al. (2004) werd de resistentie van commensale E. coli bij gezonde

individueel gehouden honden als ook bij honden in kennels nagegaan. De resistentie werd getest

tegenover 18 verschillende antibiotica. Honden die in kennels gehouden werden vertoonden over

het algemeen meer resistentie dan de individueel gehuisveste honden. Tegenover tetracyclines

en sulfamethoxazole werd de meeste resistentie waargenomen. Verder werd er ook resistentie

waargenomen tegen ampicilline, trimethoprim, trimethoprim/sulfamethoxazole, chloramphenicol,

flumequine, enrofloxacine en gentamicine. Tegenover florfenicol, colistine, spectinomycine,

neomycine, apramycine, tobramycine, amoxicilline-clavulaanzuur en nitrofurantoïne werd geen

resistentie aangetoond.

Nam et al. (2010) voerden in Korea een soortgelijke studie uit. Ook hier werd er een hoge

resistentie tegenover tetracycline, ampicilline en trimethoprim/sulfamethoxazole waargenomen. In

deze studie lagen de waarden voor resistentie echter veel hoger dan de resultaten bekomen in

Europa. Tussen gehospitaliseerde honden en zwerfhonden en ook tussen jonge en oude honden

werden verschillen waargenomen. Zo vertoonden de E. coli stammen die geïsoleerd waren uit

gehospitaliseerde honden over het algemeen meer resistentie dan de zwerfhonden en ook de

stammen afkomstig van jongere honden waren gemiddeld meer resistent.

Ondanks het grote percentage resistentie zijn de meeste stammen nog gevoelig aan amoxicilline-

clavulaanzuur en breed spectrum cefalosporines. Deze antibiotica kunnen dus empirisch ingezet

worden. Indien de hond in een zeer slechte toestand verkeert, kan er gebruik gemaakt worden

van een amikacine, enrofloxacine of een derde generatie cefalosporine. Het gebruik van deze

antibiotica wordt enkel voorbehouden voor levensbedreigende situaties (Marks en Kather, 2003;

Münnich, 2008).

2.2.6.5 Andere behandelingen

Giffard et al. (2004) onderzochten het effect van een bovien colostrum proteïnen concentraat op

de kwaliteit van de feces van puppy’s gedurende een periode met milieuveranderingen. Aan de

hand van een gerandomiseerde placebo-gecontroleerde proef werd aangetoond dat de

consistentie van de feces van puppy’s, die aan stress werden onderworpen door zowel een

veranderend dieet als leefomgeving, verbeterd kan worden door de orale supplementatie met

bovien colostrum (effect tot de 9de dag van de proef). Deze supplementatie zou eventueel ook tot

een verhoogde vitaliteit van de puppy’s en een reductie van het aantal gevallen van terugkerende

gastro-enteritis leiden.

Een alternatieve therapie die gebruikt wordt bij gespeende biggen is het supplementeren van

spray-dried plasma (SDP) via de voeding. Dit SDP is meestal afkomstig van varkens. In een

Page 23: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

19

studie door Nollet et al. (1999) werd een daling in zowel morbiditeit als mortaliteit na een

experimentele ETEC infectie waargenomen bij gespeende biggen die met SDP werden

bijgevoederd. De dosissen gebruikt in deze studie waren echter economisch niet aanvaardbaar.

Van Dijk et al. (2002) gebruikten in hun studie wel een economisch aanvaardbare dosis SDP. In

deze studie werd er geen daling in de mortaliteit gezien, maar de biggen zagen er gezonder uit

en hun feces had een betere consistentie. Stimulering van de groei en voedselopname van de

biggen werd vastgesteld. Bosi et al. (2004) concludeerden uit hun resultaten eveneens dat

bijvoederen van SDP aan biggen de groei bevordert en bescherming biedt tegen ETEC (K88)

infecties en dat deze therapie als een alternatief voor een antibiotica behandeling moet

beschouwd worden. Dergelijke therapie is nog niet beschikbaar voor gebruik bij honden.

2.3 ESCHERICHIA COLI ALS OORZAAK VAN NEONATALE SEPTICEMIE BIJ PUPS

2.3.1 Inleiding

Er werd aangetoond dat E. coli niet enkel een rol kan spelen bij gastro-intestinale infecties, maar

dat E. coli zich ook als een opportunistische bacterie kan gedragen en zo de oorzaak kan zijn van

extra-intestinale infecties. Enkele extra-intestinale infecties die E. coli kan veroorzaken zijn

infecties van de urinewegen, pyometra, vaginitis en prostatitis (Beutin, 1999; Münnich, 2008).

E. coli kan ook neonatale septicemie veroorzaken bij pups (Davidson, 2003; Münnich en Lübke-

Becker, 2004).

Septicemie ontstaat doordat E. coli bacteriën in de bloedstroom terecht komen en zich daar

vermeerderen. Potentiële infectiebronnen voor pups zijn moedermelk, de omgeving en vaginale

uitvloei van het moederdier. Bacteriën kunnen via meerdere wegen in het bloed terecht komen:

via de navel, de buikholte, de huid en wonden, de urinewegen, de ademhalingswegen of het

spijsverteringsstelsel. Aangezien het darmepitheel van pups meer permeabel is dan bij

volwassen honden, zijn pups gevoeliger voor infecties langs deze weg (Münnich en Lübke-

Becker, 2004). De infectie wordt ook vaak intra-uterien of via besmette geslachtswegen

overgedragen op de pups, wat leidt tot abortus of sterfte tijdens de eerste levensdagen van de

pup (Beutin, 1999). In een studie door Münnich en Lübke-Becker (2004) is een verticale

overdracht van infectie het meest voorkomend. In deze studie wordt ook vastgesteld dat infecties

bij de pup vooral afkomstig zijn van enerzijds de normale darmflora van moederdieren en

eventuele andere dieren in de kennel en anderzijds uit de vaginale uitscheiding van het

moederdier. Melk bleek minder belangrijk te zijn. Neonatale septicemie leidt tot sepsis wanneer

de verdedigingsmechanismen van de pup niet meer instaat zijn om de infectieuze agentia te

verwijderen uit het lichaam (Münnich en Lübke-Becker, 2004). Een erge septicemie met Gram-

Page 24: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

20

negatieve bacteriën zoals E. coli kan leiden tot een endotoxische shock (Young et al., 1983;

Münnich en Lübke-Bekcer, 2004).

2.3.2 Predisponerende factoren voor besmetting

Na het afbreken van de navelstreng kunnen bacteriën langs de navel zeer gemakkelijk het

lichaam binnendringen en vervolgens een infectie veroorzaken (Blunden, 1988; Davidson, 2003).

Een gebrek aan hygiëne en mastitis bij het moederdier zijn factoren die kunnen bijdragen tot een

neonatale septicemie bij pups. Neonatale infectie vindt soms al zijn oorzaak tijdens de dracht of

de geboorte van de pups (Schäfer-Somi et al., 2003).

In een studie door Schäfer-Somi et al. (2003) werden bij 3 teven met klinische mastitis dezelfde

bacteriën, waarvan bekend was dat ze septicemie kunnen veroorzaken in neonaten,

teruggevonden in de melk van de teef als in de organen van haar dode pups. Het betrof hier het

alleen of gecombineerd voorkomen van E. coli, Klebsiella pneumoniae en bèta-hemolytische

Streptococcus sp.. Bij één teefje met subklinische mastitis werden ook dezelfde bacteriën

teruggevonden in de melk als in een septicemische pup, namelijk bèta-hemolytische

Streptococcus sp. en E. coli. De E. coli zou in dit geval ook een secundaire pathogeen of

contaminant kunnen zijn. In het geval van een subklinische mastitis kunnen de toxines of

bacteriën in de melk het immuunsysteem van de pups gaan verzwakken. Hierdoor wordt de pup

gevoeliger voor andere infecties (Schäfer-Somi et al., 2003).

Andere predisponerende factoren zijn: endometritis bij het moederdier, gebruik van ampicillines,

te lange partus of dystocie, te laag geboortegewicht, stress en afkoelen van de pups. Wegens het

risico voor een aspiratiepneumonie en de associatie met een slechte gezondheid van de

neonaten, kan ook het voeden van de pups met melkvervangers beschouwd worden als een

predisponerende factor voor septicemie (Davidson, 2003).

2.3.3 Klinische uitingen

Neonatale septicemie leidt, indien onbehandeld, tot een snelle aftakeling en sterfte van de pup

(Davidson, 2003; Djønne, 2007). In bepaalde gevallen zijn er voorafgaand aan de dood geen

symptomen waarneembaar omdat de aandoening zo snel verloopt. Indien er wel symptomen

aanwezig zijn, dan zijn deze zeer aspecifiek. Een gezwollen pijnlijke buik, persistente waterige

diarree, hematurie, uitgesproken algemene zwakte, hypothermie, gewichtsdaling, niet zuigen bij

de moeder en een afwezige slikreflex, abnormaal stemgeluid, coma, ademhalingsmoeilijkheden

met cyanose tot gevolg en necrose van de extremiteiten zijn allemaal symptomen die kunnen

wijzen op de aanwezigheid van een septicemie (Davidson, 2003, Münnich en Lübke-Becker,

2004).

Page 25: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

21

In een studie door Young et al. (1983) werden neonatale pups experimenteel geïnfecteerd met

endotoxines. Dieren die een lethale dosis ingespoten kregen werden lethargisch en lusteloos en

stierven binnen de 12 uur. Bij een toediening van een gemiddelde dosis stierven er minder pups.

De dieren werden inactief en ontwikkelden coryza. Bij een lage dosis endotoxines werd er geen

sterfte waargenomen. Naast een arteriële hypotensie werd ook een initiële hyperglycaemie

gevolgd door een ernstige hypoglycaemie waargenomen. Een sterke inflammatie van de

hersenen met necrose van witte stof werd gedetecteerd na histologisch onderzoek.

2.3.4 Diagnose

Omdat de dood vaak zeer snel intreedt, zijn er soms geen andere symptomen waar te nemen.

Een pre-mortem diagnose op basis van klinische symptomen is dus in veel gevallen moeilijk te

stellen (Davidson, 2003).

Ondanks dat E. coli tot de normale intestinale flora behoort, wordt het toch vaak als oorzakelijk

agens geïsoleerd bij post-mortem stalen of swabs van overleden pups (Münnich en Lübke-

Becker, 2004).

Om zeker te zijn dat een pup gestorven is aan een septicemie kan er een autopsie gebeuren.

Wanneer stalen van hart, lever, milt, nier, hersenen en darm genomen worden, kan men nagaan

of er in deze stalen duidelijke histologische veranderingen of bacteriële groei waar te nemen zijn

(Münnich en Lübke-Becker, 2004).

2.3.5 Behandeling

Net zoals bij intestinale E. coli infecties is ook in dit geval een goede passieve immuniteit

verkregen door de opname van voldoende colostrum heel belangrijk (Chappuis, 1998; Münnich,

2008). Om het aantal sterftegevallen bij pups te verminderen is het belangrijk om de

predisponerende factoren zoveel mogelijk uit te schakelen. Vaccinatie van zowel teef als pups

met kennel-specifieke vaccins kan al een reductie van het aantal sterftegevallen bewerkstelligen.

Ook kennel-specifieke serum antistoffen en een spoeling van de vagina kunnen zorgen voor een

vermindering van het aantal infecties bij neonatale pups (Münnich en Lübke-Becker, 2004).

Na de geboorte van de pups wordt de navel best zo snel mogelijk ontsmet met jodiumtinctuur om

het besmettingsgevaar te verminderen (Davidson, 2003).

Bij septicemie moet een intensieve therapie tijdig ingezet worden, want enkel dan is er kans op

slagen. De therapie komt echter vaak te laat. Niet enkel de zieke pup moet behandeld worden,

maar ook de moeder dient behandeld te worden omdat deze via de melk pathogene bacteriën of

toxines kan uitscheiden. De pups worden in tussentijd opgevoed met melkvervangers, die

toegediend worden via een tube of een papfles (Davidson, 2003; Schäfer-Somi et al., 2003).

Page 26: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

22

In het geval van een septicemie is een behandeling met parenterale antibiotica, vloeistoftherapie

door intraveneuze toediening van isotone oplossingen of glucose en het op peil houden van de

lichaamstemperatuur noodzakelijk (Davidson, 2003; Marks en Kather, 2003). Zolang het niet

bekend is welke bacterie verantwoordelijk is voor de septicemie, wordt er best behandeld met

een breedspectrum antibioticum. Een derde generatie cefalosporine, zoals ceftiofur, een

aminoglycoside zoals amikacine, of enrofloxacine is in dit geval verantwoord. Deze antibiotica

hebben een minimale negatieve invloed op de normale darmflora. Na het uitvoeren van een

cultuur en een gevoeligheidsbepaling kan er overgeschakeld worden van een breedspectrum

antibioticum naar een meer specifiek antibioticum. Antibioticatherapie moet volgehouden worden

tot 48 uur na het verdwijnen van alle symptomen. Een therapie met vitamine K zou eventueel tot

een positief effect kunnen leiden, aangezien pups van minder dan 48 uur oud te lage thrombine

gehaltes bezitten (Davidson, 2003; Marks en Kather, 2003).

2.4 BESPREKING

In verband met E. coli is er enorm veel literatuur beschikbaar, maar wanneer men zich gaat

toespitsen op de hond en zeker op de puppy, wordt de hoeveelheid literatuur snel minder. E. coli

bij puppy’s wordt voornamelijk met diarree en neonatale septicemie geassocieerd.

Bij pups met diarree worden vooral ETEC en EPEC gedetecteerd (Beutin, 1999; Marks en

Kather, 2003). In de studies opgenomen in deze literatuurstudie werden bij pups EPEC het meest

geïsoleerd (Broes et al., 1988; Janke et al., 1989; Drolet et al., 1994). Sancak et al. (2004)

vermoeden dat ETEC, in tegenstelling tot bij het varken, bij de hond geen grote rol speelt in het

ontstaan van diarree (Haesebrouck et al., 2004; Sancak et al., 2004). Bij volwassen honden

wordt ook EHEC geassocieerd met diarree (Marks en Kather, 2003). Bij verschillende diersoorten

werd wel al een associatie tussen E. coli enterotoxines en verocytotoxines en diarree vastgesteld,

maar bij de hond is nog niet gedefinieerd welke stammen pathogeen zijn (Hammermueller et al.,

1995). Verschillende virulentiegenen, die bij andere diersoorten leiden tot diarree, komen bij

honden zowel bij dieren met als zonder diarree voor (Bruggeman et al., 2008). Potentieel

pathogene E. coli worden vaak zelfs in gelijke mate geïsoleerd uit beide groepen

(Hammermueller et al., 1995; Nakazato et al., 2004). Waarschijnlijk zijn nog niet alle

virulentiefactoren bekend bij de hond.

De onderzoeken bij pups tot op heden zijn eerder descriptief van aard en meestal beperkt tot een

klein aantal dieren. In deze onderzoeken is er ook vaak een hoge incidentie van gelijktijdige

enterische infecties, waardoor het bepalen van de rol van E. coli sterk bemoeilijkt wordt (Broes et

al., 1988; Janke et al., 1989; Drolet et al., 1994; Wada et al., 1996). Hoewel Drolet et al. (1994)

beweren dat E. coli ook bij pups zeker als een mogelijke oorzaak van diarree moet worden

Page 27: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

23

aanzien, is het momenteel nog onmogelijk om te bepalen of E. coli al dan niet als een primair

pathogeen moet beschouwd worden. Extra onderzoek naar de virulentiegenen die

verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van E. coli diarree is nodig. Wanneer er verder onderzoek

wordt gedaan, wordt aangeraden om grotere groepen van pups met een niet al te groot

leeftijdsverschil te onderzoeken. In het onderzoek door Sancak et al. (2004) worden honden van

2 weken tot 18 jaar oud onderzocht. In een dergelijk geval is het moeilijk om op basis van de

resultaten die weergegeven worden, te besluiten of pups meer en/of andere infecties ondergaan

dan volwassen honden.

Neonatale septicemie kan bij pups door E. coli veroorzaakt worden. Een eenduidige definitie van

de neonatale periode is echter nodig om verschillende studies te kunnen vergelijken. Blunden

(1988) definieert de neonatale periode als de eerste 7 tot 10 dagen na de geboorte, terwijl

Münnich en Lübke-Becker (2004) deze periode als de eerste 14 tot 20 dagen na de geboorte van

de pups beschouwen. In deze literatuurstudie wordt de voorkeur gegeven aan de definitie door

Blunden omdat de eerste levensweek van de pups het meest kritiek is. Septicemie door E. coli

draagt bij tot een hoge incidentie van sterfte gedurende de eerste levensdagen van pups. De

verdedigingsmechanismen tegen infecties zijn op deze leeftijd nog niet optimaal (Davidson, 2003;

Münnich en Lübke-Becker, 2004). Snel instellen van een behandeling is noodzakelijk.

Optimaliseren van het milieu van de pups geeft ook een verlaging van de predisponerende

factoren. De beste methode om E. coli infecties tegen te gaan is preventief werken. Preventieve

vaccins tegen pathogene E. coli zijn echter, in tegenstelling tot bij varkens, nog niet beschikbaar.

Als conclusie kan gesteld worden dat extra onderzoek naar E. coli infecties in pups nodig is, om

op die manier de oorzakelijke virulentiegenen te definiëren. Wanneer deze eenmaal gekend zijn,

kan er gezocht worden of er op basis van deze virulentiegenen een preventief vaccin of een

alternatieve behandeling tegen pathogene E. coli kan ontwikkeld worden. Preventieve vaccinatie

zou de beste methode zijn om ziekte en sterfte door E. coli bij pups te verminderen. Er is dus nog

een hele weg af te leggen.

Page 28: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

24

3. LITERATUURLIJST

1. Baljer G., Hinsch F., Mayr B. (1990). Clinical experience with kennel-specific E. coli oral

vaccines in dogs. Tierärztliche Praxis 18, 65-68.

2. Beutin L. (1999). Escherichia coli as a pathogen in dogs and cats. Veterinary Research 30,

285-298.

3. Blunden T. (1988). Diagnosis and treatment of common disorders of newborn puppies. In

Practice 10, 175-184.

4. Bosi P., Casini L., Finamore A., Cremokolini C., Merialdi G., Trevisi P., Nobili F., Mengheri E.

(2004). Spray-dried plasma improves growth performance and reduces inflammatory status

of weaned pigs challenged with enterotoxigenic Escherichia coli K88. Journal of Animal

Science 82, 1764-1772.

5. Broes A., Drolet R., Jacques M., Fairbrother J.M., Johnson W.M. (1988). Natural infection

with an attaching and effacing Escherichia coli in a diarrheic puppy. Canadian Journal of

Veterinary Research 52, 280-282.

6. Bruggeman M., Decostere A., Pasmans F., Haesebrouck F., Butaye P. (2008). Zin en onzin

van het onderzoek van faecesstalen van honden met diarree op de aanwezigheid van

Escherichia coli. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 77, 177-181.

7. Chappuis G. (1998). Neonatal immunity and immunisation in early age: lessons from

veterinary medicine. Vaccine 16, 1468-1472.

8. Davidson A.P. (2003). Approaches to reducing neonatal mortality in dogs. In: Concannon

P.W., England G., Verstegen J., and Linde-Forsberg C. (Editors) Recent Advances in Small

Animal Reproduction, International Veterinary Information Service, Ithaca, N.Y.

Internetreferentie: http://www.ivis.org/advances/Concannon/davidson/chapter_frm.asp?LA=1

(geconsulteerd op 28 maart 2011).

9. De Graef E.M., Decostere A., Devriese L.A., Haesebrouck F. (2004). Antibiotic resistance

among fecal indicator bacteria from healthy individually owned and kennel dogs. Microbial

Drug Resistance 10, 65-67.

10. Djønne B. (2007). Infections and perinatal diseases – a comparative overview. Acta

Veterinaria Scandinavica 49, S10.

11. Drolet R., Fairbrother J.M., Harel J., Hélie P. (1994). Attaching and effacing and

enterotoxigenic Escherichia coli associated with enteric colibacillosis in the dog. Canadian

Journal of Veterinary Research 58, 87-92.

12. Giffard C.J., Seino M.M., Markwell P.J., Bektash R.M. (2004). Benefits of bovine colostrum

on fecal quality in recently weaned puppies. Journal of Nutrition 134, 2126S-2127S.

Page 29: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

25

13. Goffaux F., China B., Janssen L., Mainil J. (2000). Genotypic characterization of

enteropathogenic Escherichia coli (EPEC) isolated in Belgium from dogs and cats. Research

in Microbiology 151, 865-871.

14. Haesebrouck F., Pasmans F., Chiers K., Maes D., Ducatelle R., Decostere A. (2004).

Efficacy of vaccines against bacterial diseases in swine: what can we expect? Veterinary

Microbiology 100, 255-268.

15. Hammermueller J., Kruth S., Prescott J., Gyles C. (1995). Detection of toxin genes in

Escherichia coli isolated from normal dogs and dogs with diarrhea. Canadian Journal of

Veterinary Research 59, 265-270.

16. Hart C.A., Embaye H., Getty B., Saunders J.R., Batt R.M. (1990). Ultrastructural lesions to

the canine intestinal epithelium caused by enteropathogenic E. coli. Journal of Small Animal

Practice 31, 591-594.

17. Janke B.H., Francis D.H., Collins J.E., Libal M.C., Zeman D.H., Johnson D.D. (1989).

Attaching and effacing Escherichia coli infections in calves, pigs, lambs and dogs. Journal of

Veterinary Diagnostic Investigation 1, 6-11.

18. Lapointe T.K., O’Connor P.M., Buret A.G. (2009). The role of epithelial malfunction in the

pathogenesis of enteropathogenic E. coli-induced diarrhea. Laboratory Investigation 89, 964-

970.

19. Levine M.M. (1987). Escherichia coli that cause diarrhea: enterotoxigenic, enteropathogenic,

enteroinvasive, enterohemorrhagic, and enteroadherent. Journal of Infectious Diseases 155,

377-389.

20. Marks S.L., Kather E.J. (2003). Bacterial-associated diarrhea in the dog: a critical appraisal.

The Veterinary Clinics of North America. Small Animal Practice 33, 1029-1060.

21. Moura R.A., Sircili M.P., Leomil L., Matté M.H., Trabulsi L.R., Elias W.P., Irino K., Pestana de

Castro A.F. (2009). Clonal relationship among atypical enteropathogenic Escherichia coli

strains isolated from different animal species and humans. Applied and Environmental

Microbiology 75, 7399-7408.

22. Münnich A., Lübke-Becker A. (2004). Escherichia coli infections in newborn puppies –

Clinical and epidemiological investigations. Theriogenology 62, 562-575.

23. Münnich A. (2008). The pathological newborn in small animals: the neonate is not a small

adult. Veterinary Research Communications 32, S81-S85.

24. Nakazato G., Gyles C., Ziebell K., Keller R., Trabulsi L.R., Gomes T.A.T., Irino K., Da Silveira

W.D., Pestana De Castro A.F. (2004). Attaching and effacing Escherichia coli isolated from

dogs in Brazil: characteristics and serotypic relationship to human enteropathogenic E. coli

(EPEC). Veterinary Microbiology 101, 269-270.

Page 30: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

26

25. Nam H.M., Lee H.S., Byun J.W., Yoon S.S., Jung S.C., Joo Y.S., Lim S.K. (2010).

Prevalence of antimicrobial resistance in fecal Escherichia coli isolates from stray pet dogs

and hospitalized pet dogs in Korea. Microbial Drug Resistance 16, 75-79.

26. Nollet H., Deprez P., Van Driessche E., Muylle E. (1999). Protection of just weaned pigs

against infection with F18+ Escherichia coli by non-immune plasma powder. Veterinary

Microbiology 65, 37-45.

27. Olson P., Hedhammar A., Faris A., Krovacek K., Wadström T. (1985). Enterotoxigenic

Escherichia coli (ETEC) and Klebsiella pneumonia isolated from dogs with diarrhea.

Veterinary Microbiology 10, 577-589.

28. Sancak A.A., Rutgers H.C., Hart C.A., Batt R.M. (2004). Prevalence of enteropathic

Escherichia coli in dogs with acute and chronic diarrhea. The Veterinary Record 154, 101-

106.

29. Schäfer-Somi S., Spergser J., Breitenfellner J., Aurich J.E. (2003). Bacteriological status of

canine milk and septicaemia in neonatal puppies – a retrospective study. Journal of

Veterinary Medicine 50, 343-346.

30. Stenske K.A., Bemis D.A., Gillespie B.E., D’Souza D.H., Oliver S.P., Draughon F.A.,

Matteson K.J., Bartges J.W. (2009). Comparison of clonal relatedness and antimicrobial

susceptibility of fecal Escherichia coli from healthy dogs and their owners. American Journal

of Veterinary Research 70, 1108-1116.

31. Van Dijk A.J., Enthoven P.M.M., Van den Hoven S.G.C., Van Laarhoven M.M.M.H., Niewold

T.A., Nabuurs M.J.A., Beynen A.C. (2002). The effect of dietary spray-dried porcrine plasma

on clinical response in weaned piglets challenged with a pathogenic Escherichia coli.

Veterinary Microbiology 84, 207-218.

32. Wada Y., Kondo H., Nakaoka Y., Kubo M. (1996). Gastric attaching and effacing Escherichia

coli lesions in a puppy with naturally occurring enteric colibacillosis and concurrent canine

distemper virus infection. Veterinary Pathology 33, 717-720.

33. Wasteson Y., Olsvik O., Skancke E., Bopp C.A., Fossum K. (1988). Heat-stable-enterotoxin-

producing Escherichia coli strains isolated from dogs. Journal of Clinical Microbiology 26,

2564-2566.

34. Wolf M.K. (1997). Occurrence, distribution, and associations of O and H serogroups,

colonization factor antigens, and toxins of enterotoxigenic Escherichia coli. Clinical

Microbiology Reviews 10, 569-584.

35. Young R.S.K., Yagel S.K., Towfighi J. (1983). Systemic and neuropathologic effects of E. coli

endotoxin in neonatal dogs. Pediatric Research 17, 349-353.

Page 31: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010 – 2011

VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE

door

Marthe CALLEWAERT

Stageverslag in het kader van de Masterproef

Page 32: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander

gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te

vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de

problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht

van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur is niet

verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 33: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

INHOUDSOPGAVE

1. Stage gezelschapsdieren .............................................................................................................. 1

1.1 Logboek stage gezelschapsdieren ................................................................................................ 1

1.2 Casuïstiek gezelschapsdieren ....................................................................................................... 7

1.2.1 Anamnese ...................................................................................................................................... 7

1.2.2 Onderzoek ..................................................................................................................................... 7

1.2.3 Probleemlijst .................................................................................................................................. 7

1.2.4 Differentiaal diagnose .................................................................................................................... 7

1.2.5 Diagnose ........................................................................................................................................ 8

1.2.6 Behandeling ................................................................................................................................. 11

1.2.7 Resultaat ...................................................................................................................................... 12

1.3 Analyse van structuur en management praktijk gezelschapsdieren ........................................... 12

2. Stage grote huisdieren ................................................................................................................ 14

2.1 Logboek stage grote huisdieren .................................................................................................. 14

2.2 Casuïstiek grote huisdieren ......................................................................................................... 17

2.2.1 Anamnese .................................................................................................................................... 17

2.2.2 Onderzoek ................................................................................................................................... 17

2.2.3 Probleemlijst ................................................................................................................................ 17

2.2.4 Differentiaal diagnose .................................................................................................................. 18

2.2.5 Diagnose ...................................................................................................................................... 18

2.2.6 Behandeling ................................................................................................................................. 18

2.2.7 Resultaat ...................................................................................................................................... 19

2.3 Analyse van structuur en management praktijk grote huisdieren ............................................... 19

3. Algemene reflectie ....................................................................................................................... 21

Page 34: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

1

1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN

1.1 LOGBOEK STAGE GEZELSCHAPSDIEREN

Datum Uur Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek Opmerkingen

21/04 8.45 Operatie van caïrn terriër met hyper-

parathyroïdie en blaasstenen

Bijschildklier en blaasstenen

verwijderd

21/04 9.00 Katheter plaatsen bij Engelse buldog Geen

21/04 9.15 Verder volgen bij operatie

hyperparathyroïde hond

Geen

21/04 11.00 Operatie Engelse buldog met entropion en

massa onder de huid

Geen

21/04 14.00 Hechtingen verwijderen bij kat en

vaccinatie tegen vlooien

Geen

21/04 14.30 Verschoven spalk bij sheltie Nieuwe spalk geplaatst

21/04 15.15 Katheter verwijderen bij maltezer Geen

21/04 15.30 Katheter verwijderen bij Engelse bulldog Geen

21/04 15.50 Uitlaten caïrn terriër na operatie

hyperparathyroïdie en controleren of deze

goed urineert

Geen

21/04 16.15 Kat met eosinofiel granuloom complex Prednisolone en antibiotica

gegeven

21/04 16.40 Cavalier king charles met rode stinkende

oren

Malassezia vastgesteld

21/04 17.05 RX thorax van Franse bulldog met

verminderde conditie

Thorax vol met massa’s,

aangeraden om te laten inslapen

Page 35: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

2

22/04 8.40 Verzorgen van dieren in hospitalisatie Geen

22/04 9.15 Leonberger met kokhalzen ongeveer 1 keer

per maand ’s nachts

RX

22/04 10.00 Controle van kat waarbij hyperthyroïdie

was vastgesteld en na behandeling

hypothyroïd was geworden

Ook problemen met nagels en

klittende vacht

22/04 10.45 Nemen van urinestaal onder echografische

begeleiding bij labrador na operatie voor

ectopische ureters

Geen

22/04 11.00 Echo bij kat die na 67-69 dagen dracht nog

geen symptomen van een naderende

partus vertoonde

1 kitten met vertraagde hartslag,

keizersnede gepland

22/04 11.15 Controle van spalk bij kat Geen

22/04 11.30 Keizersnede bij kat 3 kittens volledig in orde

22/04 12.00 Controle katheter bij caïrn terriër Geen

22/04 12.30 Echo hart en abdomen bij kat die minder

eet, op klinisch onderzoek bijgeruis

gehoord

Echo abdomen was normaal

22/04 14.00 Verzorging dieren ICU Geen

22/04 14.45 Vaccinatie boxer Geen

22/04 15.10 Berner sennen met resistente

Pseudomonas oorinfectie

Antibioticumzalf na antibiogram

22/04 15.45 Spaanse waterhond met teek Antibioticum voorgeschreven

voor lichte ontsteking op plaats

waar teek zat

Page 36: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

3

22/04 16.00 Akita inu pup met afgezakte spalk Geen

22/04 16.30 Golden retriever met koorts die niet

reageert op antibiotica

RX thorax: vol metastasen in de

longen

22/04 17.15 Cavalier king charles puppy met klachten

van hoesten, braken en diarree

Vermoeden van parvo

Infuus

22/04 18.00 Afhalen kat en kittens die met keizersnede

geboren zijn

Geen

22/04 18.20 RX thorax van cavalier puppy die al

gehospitaliseerd was

Kennelhoest en sterk

vermoeden van parvo

26/04 8.30 Operatie van cocker spaniël met miltmassa Geen

26/04 8.45 Katheter plaatsen bij border collie Geen

26/04 8.55 Katheter plaatsen bij basset Geen

26/04 9.05 Veder volgen met operatie miltmassa Geen

26/04 9.50 Operatie basset met entropion en een

onderste ooglid dat te fel afhangt

Geen

26/04 11.00 Operatie kat met chronische etterige

ontsteking van het oog

Enucleatie

26/04 11.20 Operatie border collie met gezwel op ooglid Ook biopsie huid en wratje

verwijderd

26/04 14.15 Controle van oog mopshond na een

operatie voor een perforatie de cornea. Er

was een conjunctivaflap over gehecht.

Geen

26/04 14.25 Controle van neus en ogen bij shih tzu Distychiën gezien die het oog

doen tranen

Page 37: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

4

26/04 14.50 Controle sfinx na enucleatie oogbol en

keratitis op het andere oog

Waarschijnlijk ontstaan na

kattenniesziekte

26/04 15.05 Controle cocker spaniël die na het

verwijderen van een poliep in de

gehoorgang een zeer resistente

Stafylokokken infectie had opgelopen.

Na antibiogram: wel gevoelig

voor doxycycline. Wonde is tot

rust gekomen.

Stoma is terug toegegroeid dus

er is besloten om opnieuw te

opereren.

26/04 15.25 Controle van boxer met huid T-cel lymfoom

aan de onderlip en een kleine

ontstekingsreactie op een teek

Opnieuw chemotherapie starten

26/04 15.40 Perzische kat met uveïtis en loslating

netvlies

Geen

26/04 16.15 Operatie Duitse herder met pyometra Geen

26/04 17.50 Katheter verwijderen bij basset Geen

26/04 18.00 Hond, die al geopereerd was voor een

miltmassa, uitlaten

Geen

26/04 18.15 Katheter border collie verwijderen Geen

26/04 18.25 Katheter kat verwijderen Geen

26/04 18.40 Afhalen van kat na oogoperatie Geen

26/04 19.00 Pup met pneumonie Geen

27/04 8.30 Overlopen van gehospitaliseerde patiënten Geen

Page 38: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

5

27/04 9.00 2 maine coone katten testen op HCM via

echo

Geen

27/04 10.30 RX kruisbandruptuur labrador Doorgestuurd voor TTA

27/04 11.00 Sfinx testen op HCM via echo,

waarschijnlijk ook urticaria pigmentosa

Doorgestuurd naar de voor

huidprobleem + verdacht van

HCM

27/04 11.20 Maine coone testen op PKD, HCM, FIV,

FeLV, controle patella

Geen

27/04 12.10 Kat die snel ademt, rochelen, hoesten (al

RX en bloedafname gebeurd)

Bronchiaal spoelsel was

aangevraagd

27/04 13.30 Bronchiaal spoeling bij kat Geen

27/04 14.40 Controle echo hart bij maltezer met

bijgeruis

Geen

27/04 15.15 Afhalen kat bronchiaal spoelsel Geen

27/04 15.35 Bobtail met vergroting linker atrium op RX Na RX, echo en EKG:

atriumfibrillatie en DCM

27/04 17.00 Urinestaal genomen onder echografische

begeleiding bij hondje met ontsteking in de

nieren

Geen

27/04 17.30 Controle van kat met PKD, krabletsels aan

oren, lies en hals

Urinestaal genomen onder

echografische begeleiding

27/04 18.15 Hond die doorgestuurd werd met

vermoeden van massa in borstholte

Enorme pericardovervulling,

geen massa te zien op echo

27/04 19.00 Hartzakpunctie bij hond met

pericardovervulling

Geen

28/04 8.30 Verzorging patiënten in hospitalisatie Geen

Page 39: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

6

28/04 8.50 Katheter verwijderen bij jack russel Geen

28/04 9.00 Katheter verwijderen bij kat Geen

28/04 9.20 Hond met leverfalen die doorgestuurd was

na slechte uitslag bloedonderzoek

Echo, bloedname en urinestaal

genomen

28/04 11.00 Hond met lichte bloederige vaginale uitvloei Was enkele maanden voordien

schijnzwanger

29/04 8.30 Verzorgen patiënten in hospitalisatie Geen

29/04 9.00 Echo hart voor anesthesie bij hond met

verslikkingspneumonie en pyometra

Geen

29/04 9.25 Echo hart cocker spaniël en RX thorax

want hond regurgiteert

Bijgeruis maar niets afwijkend

gevonden

29/04 10.45 Labrador mank op rechter voorpoot (heeft

epilepsie)

RX genomen

29/04 11.50 Kat met dyspnee. Op RX vocht in thorax.

Op echo HCM vastgesteld.

Geen

29/04 14.15 Shar-pei opgezette buik en algemeen zeer

slecht

Echo + punctie buikvocht:

waarschijnlijk een gescheurde

galblaas

29/04 15.20 Labrador met koorts, niet eten, zag

voordien geel. Al bloedonderzoek gebeurd.

Echo: opgezette lymfeknopen en

darmtumor met ruptuur,

waarschijnlijk lymfoom

29/04 16.10 Kat met voelbare massa in buik en

vermageren, eet niet

Darmtumor op echo, geen

metastasen op RX

29/04 17.00 Hond met mitralisklep-insufficiëntie en

atriumfibrillatie. Controle.

Geen

Page 40: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

7

1.2 CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN

1.2.1 Anamnese

Op dinsdag 26 april kwam Sophie, een vrouwelijke bruine labrador retriever pup van 3 maand oud, op

consultatie. Ze woog 4,2 kg. De pup werd 10 dagen geleden aangekocht in Antwerpen. Sinds de aankoop

heeft de pup last van diarree. Sinds 1-2 dagen kucht ze ook veel. Sophie eet niet meer sinds zondag,

maar heeft geen last van braken. Ze ziet er niet levendig uit.

De eigenaars werden doorgestuurd naar de praktijk door hun eigen dierenarts waar ze op 22/04, 23/04,

24/04 en 25/04 op consultatie geweest zijn. Deze dierenarts had al een antibioticumtherapie met onder

meer Baytril opgestart.

1.2.2 Onderzoek

Op het klinisch onderzoek had Sophie een temperatuur van 38,8 °C. De hartslag bedroeg 120 slagen per

minuut. De pols was krachtig en regelmatig geslagen. Hij was verder ook symmetrisch, synchroon en

equaal. De pup had een pendelende ademhaling. De capillaire vullingstijd bedroeg meer dan 3 seconden

en de mucosae waren eerder bleek. Buikpalpatie was soepel maar er waren sterk verdikte darmen

voelbaar. De pup vertoonde een eerder suffe indruk.

1.2.3 Probleemlijst

· Hoesten/Kuchen

· Diarree

· Dehydratatie

· Opgezette darmen

· Niet eten

1.2.4 Differentiaal diagnose

Hoesten/Kuchen

· Kennelhoest

· Bronchopneumonie (bacterieel, viraal, parasitair, verslikkingspneumonie,...)

· Caniene distemper virus (geen braken of zenuwsymptomen)

Diarree (dehydratatie, opgezette darmen, niet eten)

· Virale enteritis: Parvovirus (geen braken en geen bloed in diarree), caniene distemper virus (geen

braken of zenuwsymptomen), coronavirus (geen braken)

Page 41: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

8

· Parasitaire enteropathie

· Voedings-gerelateerde diarree

· (Bacteriële enteritis: Escherichia coli, Clostridium perfringens,...)

· (Obstructie)

· (EPI)

· (Systemische aandoening)

· (Inflammatoir of neoplasie)

1.2.5 Diagnose

Op basis van de resultaten van het klinisch onderzoek werd een bloedonderzoek aangevraagd en werd er

besloten om radiografische opnames van de thorax te maken. Er werden twee opnames gemaakt: een

links laterale opname (zie Fig 1.) en een ventrodorsale opname (zie Fig 2.). Over de gehele linker

longhelft is een diffuus broncho-alveolair patroon zichtbaar. In de rest van de longen is een broncho-

interstitieel beeld aanwezig. Deze bevindingen wijzen op een bacteriële bronchopneumonie. Dit wordt

vaak door Bordetella bronchiseptica veroorzaakt bij pups. Gezien de uitgebreidheid van de infectie is de

prognose eerder gereserveerd. Een bronchiaal spoeling voor bacteriologie en cytologie werd in dit geval

niet uitgevoerd. Deze bronchopneumonie was het belangrijkste probleem bij deze pup.

De eigenaars hadden ook vermeld dat pup last had van diarree, maar de eerste ontlasting die de pup

maakte, toen hij gehospitaliseerd was, was volledig normaal. De belangrijkste oorzaken van diarree bij

pups zijn virale infectie (eerder zelden), parasitaire infectie of voeding. Aangezien enkel een parasitaire

infectie goed behandeld kan worden en er geen klachten van diarree meer waren, werd er besloten om de

pup te rehydrateren en te ontwormen.

Uit het bloedonderzoek bleek dat de hematocriet en totaal eiwit te laag waren, maar deze waarden zijn

normaal voor een pup. Voor de rest was het bloedonderzoek normaal.

Page 42: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

9

Fig 1. Links laterale RX opname van de thorax van een 3 maand oude Labrador met een bacteriële pneumonie

Page 43: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

10

Fig 2. Ventrodorsale RX opname van de thorax van een 3 maand oude Labrador met een bacteriële pneumonie

Page 44: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

11

1.2.6 Behandeling

De behandeling van een bacteriële pneumonie bestaat een combinatie van antibiotica, infuus en

nutritionele ondersteuning. Eventueel kan men extra zuurstof supplementeren, maar dit werd in dit geval

niet gedaan. De behandeling met antibiotica wordt best gebaseerd op de resultaten van cultuur en

antibiogram. In dit geval werd er geen bronchiale spoeling uitgevoerd. Er werd onmiddelijk gestart met

breedspectrum antibiotica. Ronaxan bevat doxycycline en is zeer goed werkzaam tegen

luchtweginfecties. Ook gentamicine werd gegeven als behandeling voor de bronchopneumonie. Dit

antibioticum heeft een goede werking tegen Gram-negatieve bacteriën en slechts een klein effect tegen

bepaalde Gram-positieven.

De pup werd in verband met de diarree ontwormd met Panacur. Flagyl bevat metronidazole en wordt

gebruikt tegen onder meer protozoaire infecties en diarree van onbekende oorzaak, maar heeft ook een

effect tegen bronchopneumonie. Voor de behandeling van de diarree was eveneens een infuus

(Hartmann) noodzakelijk.

Op dinsdag 26 april werd de pup gehospitaliseerd en werd er een infuus aangelegd. De pup kreeg

Hartmann oplossing intraveneus aan 2 maal de onderhoudsdosis. Verder werd ze behandeld met Flagyl

intraveneus en een half tablet Ronaxan 100 mg.

Op woensdag 27 april was de pup al duidelijk veel levendiger. Ze at goed, urineerde goed en vertoonde

geen braken. Op het klinisch onderzoek had ze een temperatuur van 37,7 °C. De mucosa waren roze en

de capillaire vullingstijd was genormaliseerd tot minder dan 2 seconden. De pup werd nog aan het infuus

gehouden (Hartmann infuus aan 2 maal de onderhoudsdosis). Ze kreeg één maal Cerenia (tegen de

misselijkheid) en gentamicine intraveneus toegediend en ’s ochtends en ’s avonds werd een intraveneuze

injectie met Flagyl toegediend. Als laatste kreeg ze nog een tablet Panacur 250 mg per os toegediend.

Op donderdag 28 april was Sophie heel erg levendig. Ze had geen diarree, moest niet braken en at heel

erg goed. Er werd beslist om de pup in de namiddag naar huis te laten vertrekken. De nabehandeling was

als volgt: ½ tablet Ronaxan 100 mg, 0.525 mg gentamicine subcutaan, 1/8 tablet Flagyl en 1 tablet

Panacur 250 mg per dag. Deze behandeling werd volgehouden tot zondag 1 mei. Er werd een afspraak

gemaakt op dinsdag 3 mei voor een controle RX en om de verdere behandeling te bespreken.

Op 3 mei kwam Sophie terug op consultatie. De ondertussen 4 maand oude pup was sterk in gewicht

bijgekomen en woog nu 6,2 kg. Sophie stelde het heel erg goed: ze had geen diarree meer, ze at heel erg

goed en het hoesten was heel sterk verminderd. Op het klinisch onderzoek was alles normaal en ook

tijdens de consultatie moest de pup niet hoesten. Er werden opnieuw RX opnames van de thorax

genomen. Hierop was een sterke vermindering van het brocho-alveolair patroon te zien met een bijna

volledig herstel. Er werd beslist om de behandeling met gentamicine te stoppen. De behandeling met

Page 45: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

12

Ronaxan moest wel nog minimum 14 dagen en Flagyl nog 10 dagen volgehouden worden. Verder werd er

aangeraden om de pup 3 weken na deze consultatie te ontwormen.

1.2.7 Resultaat

Het lijkt er op dat Sophie volledig zal herstellen.

1.3 ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN

De kleine huisdieren praktijk waar ik stage heb gelopen is een groepspraktijk die in 1996 door 2

dierenartsen werd opgericht. De ene dierenarts heeft zich vooral gespecialiseerd in oogheelkunde, weke

delen chirurgie en neus, keel en oor problemen. De andere dierenarts is meer gespecialiseerd in

radiologie, echografie en interne geneeskunde. Voornamelijk patiënten met hartproblemen en

aandoeningen van de luchtwegen en thorax kunnen bij haar terecht. Sinds 2007 werkt er een derde

dierenarts in de praktijk. Zij behandelt de eerstelijns en spoed patiënten, maar doet ook een deel van de

chirurgie. Een vierde dierenarts is sinds 2010 werkzaam in de praktijk en zij is op haar beurt

gespecialiseerd in de interne geneeskunde. Patiënten met urinaire, maagdarm en hematologische

aandoeningen komen bij haar terecht. Zij voert alle endo-, gastro- en colonoscopiën uit. Verder is het

personeel uitgebreid met een dierenartsassistente, een intern dierenarts en een secretaresse.

Er worden zowel eerste- als tweedelijns gevallen behandeld, met de nadruk op tweedelijns

diergeneeskunde. De praktijk richt zich vooral op honden en katten, maar occasioneel komen er ook

andere dieren op consultatie. Klanten komen hier hoofdzakelijk terecht na een doorverwijzing van de

eigen dierenarts. Er wordt enkel op afspraak gewerkt. De secretaresse plant alle afspraken en voert de

gegevens van de eigenaars in in de computer. Er wordt meestal voldoende tijd uitgetrokken per patiënt

zodat eventuele onderzoeken zoals een radiografie of echografie meteen kunnen uitgevoerd worden.

Voor bepaalde andere onderzoeken worden de patiënten gehospitaliseerd. Na het consult wordt er

onmiddellijk afgerekend aan de receptie. De praktijk werkt niet op krediet.

In de praktijk wordt de software Fuga gebruikt. Elke dierenarts vult hier de anamnese, klinisch onderzoek,

diagnose, behandeling en prognose van de patiënt in en maakt op het einde van het consult de rekening

op, zodat er onmiddellijk kan afgerekend worden aan de receptie. De andere administratie wordt door één

van de oprichtende dierenartsen en de secretaresse behandeld.

De agenda van de dierenartsen staat elke dag goed gevuld. Tussen 9 en 12 uur ’s ochtends en tussen 14

en 18.30 uur ’s avonds kunnen er afspraken gemaakt worden. De dierenartsen beginnen echter al rond

kwart voor 9 ’s ochtends, werken vaak door tijdens de middag met een half uur tot een uur pauze en de

Page 46: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

13

afspraken ’s avonds lopen vaak tot na 19.00 uur uit. Zo komt men al snel aan een werkweek van meer

dan 50 uur zonder de wachtdiensten mee te rekenen.

Spoedgevallen kunnen 24 op 24 uur in de praktijk terecht. De praktijk werkt namelijk met eigen

wachtdiensten die onder de dierenartsen en de intern verdeeld worden. Gehospitaliseerde dieren worden

overdag door de intern en ’s nachts door de intern of de dierenarts van wacht verzorgd.

De praktijk heeft een duidelijke website waarop zowel de praktijk als de dierenartsen kort worden

voorgesteld. Via deze website kunnen klanten bestellingen plaatsen voor zowel voeding als medicatie.

Het gaat dan om medicatie die zonder voorschrift verkrijgbaar is of voor extra medicatie wanneer het dier

al in behandeling is bij één van de dierenartsen binnen de praktijk. Verder worden er op deze website

zoekertjes geplaatst voor verloren of gevonden dieren en dieren ter adoptie en er worden via deze weg

ook bloeddonoren gezocht. Als laatste bevat de website enkele nuttige links waaronder een link naar de

bijscholingslessen die door enkele dierenartsen uit deze praktijk worden gegeven voor andere

dierenartsen.

In de nabije toekomst zouden de dierenartsen de praktijk graag uitbreiden met een derde

consultatieruimte. Verdere uitbreidingsplannen zijn bij een gebrek aan plaats in het huidige gebouw niet

mogelijk. Over enkele jaren zouden de dierenartsen misschien toch willen verhuizen naar een groter

gebouw, waarna de praktijk eventueel verder uitgebreid zou worden met een dienst orthopedie of

neurologie. Deze plannen bestaan momenteel echter enkel in gedachten.

De ligging van de praktijk is ideaal, want de praktijk is vlak bij een grote stad geleden en is zeer goed

bereikbaar. Sfeer en samenwerking binnen de praktijk zijn ook uitstekend. De gegevens van iedere

patiënt worden zorgvuldig bijgehouden en doorgestuurd naar de vaste dierenarts van de eigenaars. Een

ander voordeel is de verscheidenheid in specialisaties van de verschillende dierenartsen. Dit maakt dat de

meeste patiënten binnen de praktijk behandeld kunnen worden en niet moeten doorgestuurd worden naar

andere gespecialiseerde klinieken. Er wordt telkens voldoende tijd ingepland voor elke individuele patiënt

zodat de eigenaars ook goed geïnformeerd kunnen worden.

Een minpunt vond ik dat 1 van de consultatieruimtes ook als recovery werd gebruikt. Hierdoor kunnen de

dieren niet altijd rustig bijkomen van hun operatie. Het plan om de praktijk uit te breiden met een extra

consultatieruimte lijkt me dus heel geschikt.

Page 47: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

14

2. STAGE GROTE HUISDIEREN

2.1 LOGBOEK STAGE GROTE HUISDIEREN

Datum Uur Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek Opmerkingen

14/03 9.30 Scannen merrie die moeilijk hengstig wordt 11 dagen geleden regumate,

weinig follikels zichtbaar, 16/03

terug scannen

14/03 9.45 Pasgeboren lammeren apart steken + navel

ontsmetten

Geen

14/03 10.00 Paarden van dierenarts hooi geven en stro

in de stallen

Geen

14/03 11.15 Wonde van paard verzorgen Geen

14/03 14.30 Lammeren van schaap met zwoegerziekte

met papfles melk geven

Geen

15/03 9.10 Schaap verlossen (Te groot lam, kon niet

zonder hulp geboren worden)

Schaap melken + Biest aan

lammeren geven en navel

ontsmetten

15/03 10.00 Paarden van dierenarts hooi en stro geven

in de stallen

Geen

15/03 11.30 Zwakke lammeren met papfles melk geven Geen

15/03 12.00 Wonde van paard ontsmetten Geen

15/03 14.00 Keuring van paard voor verkoop Geen

15/03 15.00 Uterusprolaps hoogdrachtig schaap Bühnerhechting geplaatst

15/03 18.00 Schaap lammeren/ melken/ biest geven/

navel ontsmetten

Neopen gegeven

Page 48: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

15

15/03 18.45 Schaap lammeren/ melken/ biest geven/

navel ontsmetten

Neopen gegeven

16/03 9.10 Stallen strooien van paarden dierenarts Geen

16/03 11.30 Kalfje van 3 dagen oud met diarree Buscopan, finadyne en Baytril

16/03 11.50 2 paarden vaccineren tegen griep, tetanus

en rhinopneumonie

Geen

16/03 12.30 3 paarden die hoesten (hoogstwaarschijnlijk

COPD)

1 was al een maand geleden

behandeld

Dexamethasone + clenbuterol

16/03 13.30 Paarden dierenarts hooi en stro geven Geen

16/03 15.15 Schaap met ontstoken vulva en retentio

secundinarum

Had al gelammerd met hulp na

uterusprolaps

Nageboorte afgehaald

Elke dag vulva wassen met

dettol + neopen en finadyne

16/03 15.50 Koe met retentio secundinarum Nageboorte afgehaald + 2

tabletten tetracycline intra-

uterien

16/03 16.00 Schaap verlossen Geen

16/03 16.35 KI rund Geen

16/03 17.15 Paard met dik linker voorbeen door een

peesontsteking

Ontstekingsremmer ingespoten

17/03 9.10 Schaap verlossen Zeer groot lam, dood geboren,

biest aan zwakkere lammeren

gegeven

Page 49: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

16

17/03 10.00 Paarden van dierenarts hooi en stro

gegeven + schapen verzorgen

Geen

17/03 12.30 Losgebroken merrie vangen Geen

17/03 14.00 “Wilde” koeien die hun oormerken verloren

waren

Verdoving met xylazine van op

afstand met geweer, ondanks

de verdoving nog steeds zeer

moeilijk te benaderen,

oormerken geplaatst

17/03 17.30 Zwakke lammeren met papfles melk geven

en leren drinken bij de moeder

Geen

17/03 18.30 Paarden met buitenloop hooi en stro geven Geen

18/03 8.20 Paard met slecht geheelde hoefbeenbreuk:

controle, want terug mank

Opnieuw gebroken

18/03 10.00 Keizersnede bij rund Geen

18/03 11.30 Paarden van dierenarts + schapen hooi en

stro geven

Geen

19/03 9.00 Stallen strooien Geen

19/03 10.30 Schaap verlossen Slechts 1 poot ingetreden, dus

terugduwen

19/03 11.00 Pony met koliek Buscopan + Finadyne

19/03 11.40 KI Rund Geen

20/03 10.00 Castratie hengst + vaccinaties griep, tetanus

en rhinopneumonie

Geen

Page 50: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

17

2.2 CASUÏSTIEK GROTE HUISDIEREN

2.2.1 Anamnese

Twee paarden en een pony werden in maart aangeboden met klachten van hoesten. De pony, een ruin

van 10 jaar, hoestte het meest. De twee paarden, een merrie van 14 en een merrie van 18 jaar, hadden

veel mildere klachten. De oudste merrie hoestte slechts af en toe.

Het hoesten bij de pony duurde ondertussen al een 2 tot 3 maand. Beide andere paarden vertoonden pas

de laatste weken klachten. Ongeveer een maand ervoor was de pony al behandeld met Dexamethasone,

waarna er even een verbetering werd gezien, maar daarna werd het hoesten terug even erg of zelfs erger

dan voordien.

De dieren stonden momenteel op de weide, met een stal als beschutting, maar voordien stonden ze op

stal. De eigenares vertelde ook dat het hooi en stro, dat de paarden kregen, de laatste tijd zeer stoffig

was.

De dieren waren volledig in orde met hun vaccinaties.

2.2.2 Onderzoek

Bij de pony was een duidelijke flankenslag zichtbaar tijdens de ademhaling. Bij longauscultatie was een

soort piepende, krakende ademhaling en een verhoogd longgeluid hoorbaar. De ademhalingsfrequentie

was ook licht verhoogd. De hartfrequentie was normaal en de pony had geen koorts. Aan de neus was

een hoeveelheid vuile neusvloei zichtbaar. Wanneer het dier opgejaagd werd, werd het hoesten duidelijk

erger. Op bepaalde momenten werd het hoesten zo erg dat het dier geen arbeid meer kon verrichten.

Bij de merrie van 14 jaar was een kleine hoeveelheid neusvloei zichtbaar. De merrie had geen koorts en

zowel de ademhalings- als hartfrequentie was normaal. Op longauscultatie waren er geen abnormale

geluiden hoorbaar. Bij het opjagen van het dier werd slechts een enkele maal hoesten gehoord.

Bij de merrie van 18 jaar werden op het klinisch onderzoek geen afwijkingen gevonden.

2.2.3 Probleemlijst

· Hoesten

· Neusvloei

Page 51: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

18

2.2.4 Differentiaal diagnose

Er zijn zeer veel verschillende aandoeningen die hoesten kunnen veroorzaken. Deze lijst wordt aanzienlijk

kleiner wanneer er rekening wordt gehouden met de leeftijd van de dieren, het feit dat er meerdere dieren

aangetast waren en het voorkomen van neusvloei.

· COPD of chronic obstructive pulmonary disease (vroeger RAO of recurrent airway obstruction

genoemd)

· Influenza

· Rhinopneumonie

· (SPAOPD of summer pasture associated obstructive pulmonary disease)

· (IAD of inflammatory airway disease)

· (Longworminfectie, maar hierbij is geen neusvloei aanwezig)

2.2.5 Diagnose

De diagnose werd gesteld aan de hand van de anamnese, het klinisch onderzoek en op basis van

uitsluiting. Een longworminfectie is in dit geval zeer onwaarschijnlijk aangezien er nergens in de

anamnese sprake was van contact met een weide waar ezels op stonden en er bij deze aandoening

meestal geen neusvloei aanwezig is.

Ook influenza en rhinopneumonie zijn weinig waarschijnlijk aangezien de dieren hier tegen ingeënt waren

en de symptomen ondertussen al enkele maanden aanhielden. Er was ook geen koorts aanwezig.

SPAOPD is zeldzaam en zou meer voorkomen in de zomer wanneer de dieren op de weide staan.

Aangezien de dieren in maart aangeboden werden en bij het begin van de symptomen op stal stonden is

deze aandoening eveneens zeer onwaarschijnlijk.

IAD wordt soms gezien als complicatie bij COPD, maar in dat geval zou er meestal koorts aanwezig zijn.

Het is ook een aandoening die over het algemeen voorkomt bij jonge paarden en paarden die veel arbeid

verrichten.

Uiteindelijk werd tot de diagnose van COPD gekomen. Dit klopt volledig met de anamnese en het klinisch

onderzoek. Om er zeker van te zijn dat deze paarden aan COPD lijden, zouden er verschillende testen

uitgevoerd kunnen worden: endoscopie of RX-opname van de longen, bronchiaal spoelsel,

longfunctietesten, bloedgasanalyse of allergietesten.

2.2.6 Behandeling

Bij de behandeling van COPD zijn zowel een aanpassing van het milieu, als een medicamenteuze

behandeling van belang.

Page 52: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

19

Een stoffige omgeving moet vermeden worden en de paarden worden best zo veel mogelijk op de weide

gehouden. Er werd ook aangeraden om het hooi te weken voor het voederen of om eventueel over te

schakelen op voordroog. Theoretisch gezien kan men ook nog overschakelen van stro naar bv.

houtkrullen als bodembedekking, maar dit werd in dit geval niet aangeraden omdat de paarden zich al op

de weide bevonden. Stoffig stro en hooi moeten in het vervolg vermeden worden.

De pony werd parenteraal behandeld met 15 cc Dexamethasone (corticosteroïden) om de allergische

reactie te onderdrukken. Bijkomend moet er ook 2 maal per dag oraal Ventipulmin gegeven worden bij het

eten, aan een dosis van 0.8 µg/kg lichaamsgewicht gedurende minstens 10 dagen. Ventipulmin bevat

clenbuterol en wordt gegeven om een bronchodilatatie te verkrijgen. Dit geneesmiddel mag in dit geval

toegediend worden omdat dit dier niet voedselproducerend is.

Ook de merrie van 14 jaar oud werd parenteraal behandeld met 15 cc Dexamethasone. De merrie van 18

jaar werd niet medicamenteus behandeld.

Er zou eventueel nog een mucolyticum kunnen toegevoegd worden aan de behandeling. Antibiotica

werden in dit geval niet gebruik aangezien er geen indicaties waren van een secundaire infectie.

Preventie is vooral zeer belangrijk bij het voorkomen van COPD. Hierbij is een goede ventilatie van de stal

en het vermijden van stof het aller belangrijkst. Goed onderhouden van de vaccinaties tegen griep kan

ook chronische luchtwegirritatie voorkomen.

2.2.7 Resultaat

De COPD bij de pony en paarden is onder controle. Het hoesten is sterk verminderd tot verdwenen.

2.3 ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN

De dierenarts bij wie ik stage liep, studeerde af in 2003 aan de faculteit Diergeneeskunde te Gent. Hij

koos voor de optie rund met als keuzevak varken om een zo breed mogelijke kennis te verwerven. Direct

na het afstuderen richtte hij, samen met zijn vrouw die ook dierenarts is, een eigen praktijk op. Mensen

met kleine huisdieren kunnen bij zijn vrouw terecht en mensen met grote huisdieren bij hem. Samen

vormen ze één praktijk, maar de 2 afdelingen zijn strikt gescheiden. Indien er te veel werk is bij de grote

huisdieren stuurt de dierenarts de mensen wel soms door naar zijn vader, wiens praktijk in dezelfde straat

gelegen is. Ook omgekeerd is dit het geval, maar een echt officieel samenwerkingsverband is er niet.

Ondanks de afstudeerrichting herkauwers en varken, worden er hoofdzakelijk paarden en koeien en soms

ook schapen en zelfs duiven behandeld. Varkens zijn eerder uitzonderlijk.

Page 53: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

20

De dierenartsenpraktijk heeft een eigen website waar beide dierenartsen en de praktijk worden

voorgesteld en ook de diensten waarvoor men terecht kan in de praktijk uitgelegd worden. Via deze

website kunnen klanten een afspraak maken met de dierenarts. Dit wordt echter hoofdzakelijk gebruikt

voor de afdeling kleine huisdieren. Mensen met koeien of paarden maken over het algemeen een

telefonische afspraak. Ook bestellingen kunnen via de website doorgegeven worden.

De hoeveelheid werk per week is zeer afwisselend en de dierenarts kon moeilijk het aantal werkuren per

week schatten. Gedurende bepaalde periodes, wanneer er zeer veel keizersneden, inseminaties bij paard

en rund en drachtcontroles bij paarden moeten gebeuren, kunnen de weken zeer zwaar zijn. Aangezien

de dierenarts ook nog als hobby/bijberoep sportpaarden kweekt, is er altijd heel veel werk te verzetten.

Maar desondanks is hij best tevreden over zowel zijn job als financiële situatie.

Klanten bellen vaak de dag zelf nog om een afspraak te maken en de dierenarts komt dan zo snel

mogelijk ter plaatse. Betalingen worden altijd contant ontvangen. De dierenarts houdt geen dossiers bij

van zijn patiënten omdat dit te veel papierwerk zou opleveren en niet genoeg zou opbrengen. Hij legt alles

duidelijk uit aan de mensen en vertrouwt er op dat deze voldoende onthouden wat er juist met hun dier

aan de hand is en welke behandelingen het al gekregen heeft.

De belangrijkste diensten van de praktijk zijn: bedrijfsbegeleiding, eerstelijnsdiergeneeskunde,

vaccinaties, identificatie en registratie van paarden, tandverzorging bij paarden, klauwverzorging bij

runderen, inseminatie en gynaecologische begeleiding van paard en rund,…

De praktijk heeft de mogelijkheid om paarden te stallen. Dit gebeurt vooral indien een paard opgevolgd

moet worden in verband met een naderende partus of wanneer een merrie geïnsemineerd moet worden.

Ook zieke of gewonde dieren kunnen indien nodig gehospitaliseerd worden.

De praktijk ligt redelijk landelijk maar toch in de nabijheid van de grote verbindingswegen zodat de

dierenarts relatief snel ter plaatse kan zijn. Doordat zijn vader ook dierenarts is in hetzelfde dorp is de

familie vrij bekend en heeft dan ook veel vaste klanten. De dierenarts is een heel vlotte babbelaar, kent

zijn vak en werkt snel maar grondig. Dit komt bij de klanten positief over. De mogelijkheid om dieren te

hospitaliseren en zo eventueel te begeleiden tijdens de laatste week van de dracht met behulp van

speciale apparatuur is een groot voordeel van deze praktijk.

Bij een dierenarts grote huisdieren is zijn auto een beetje zijn praktijk. In dit geval was er totaal geen orde

in de auto zodat het moeilijk was om de juiste medicatie of benodigdheden snel terug te vinden. De

dierenarts kwam ook vaak later op consultatie dan gepland. Dit zou slecht kunnen overkomen naar de

klanten toe. Dossiers bij houden van dieren die gedurende langere tijd behandeld worden, is toch een

aanrader, want wanneer men enkel moet vertrouwen op het geheugen van de eigenaars dan zouden er

wel eens fouten kunnen gemaakt worden.

Page 54: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

21

3. ALGEMENE REFLECTIE

Op het moment dat ik mijn stages liep, had ik al gekozen voor de optie kleine huisdieren. Mede omdat ik

nog even kort getwijfeld heb om toch voor de optie grote huisdieren te kiezen, vond ik heel leuk om de

kans te krijgen om zowel in een praktijk voor grote als een praktijk voor kleine huisdieren mee te lopen. In

mijn geval kwamen de stages, wegens een zware tweede zit, eigenlijk te laat om mij te helpen in mijn

keuze tussen de optie grote en kleine huisdieren. Misschien moet er toch over nagedacht worden om de

stages al een jaar vroeger in te lassen, want voor mensen met een tweede zit is het vaak niet mogelijk om

de stages al in de zomer te lopen vooraleer men moet kiezen tussen beide opties. Losstaand hiervan vind

ik de stages wel heel nuttig.

Het zoeken naar een stageplaats bij een dierenarts kleine huisdieren viel zwaar tegen. Veel dierenartsen

zien stagiairs duidelijk als een last en staan hier niet open voor. Na meer dan 10 dierenartsen op te bellen

kon ik uiteindelijk toch in een groepspraktijk terecht. Een stageplaats bij een dierenarts grote huisdieren

was in mijn geval snel gevonden. In beide praktijken waar ik stage heb gelopen, werd ik warm onthaald.

Mijn stage kleine huisdieren heb ik in een groepspraktijk gelopen die zowel eerste- als tweedelijns

gevallen behandelt. Deze praktijk werkt regelmatig met stagiairs en het was dan ook helemaal geen

probleem dat ik er een week kwam meelopen. De eerste dag was het nog wat zoeken. Je weet niet goed

bij wie je best meeloopt, hoe de praktijk ineen zit, waar alles ligt,... Vanaf de tweede dag ging alles al veel

vlotter en voelde ik me ook nuttiger. Naarmate de week vorderde vertrouwden de dierenartsen me steeds

meer taken toe. Waar ik de eerste dag vooral kon toekijken en hier en daar assisteren, mocht ik de laatste

dagen bijvoorbeeld zelf zonder toezicht de infuuspompen bedienen en de infusen aan- en afkoppelen. De

afwisseling tussen eerste- en tweedelijns patiënten maakte de stage heel interessant en gevarieerd. Ik

zag zowel simpele gevallen zoals vaccinaties bij hond en kat en het verwijderen van een teek tot meer

gecompliceerde gevallen zoals een echo van een hond met een geruptureerde galblaas en oogchirurgie.

Ik had zelf gevraagd om zoveel mogelijk eerstelijns consultaties mee te volgen, maar als stagiair spring je

natuurlijk bij waar er werk is. Op mijn stage mocht ik verschillende handelingen uitvoeren waar ik tot nu

toe de kans nog niet had toe gekregen, zoals: katheders verwijderen, vaccineren en subcutane

inspuitingen toedienen, scheren, infusen aan- en afkoppelen, assisteren bij bloednames, RX, echo en

operaties... De praktijk werkt telkens maar met 1 stagiair per keer. Hierdoor krijg je heel veel te zien,

mocht ik heel veel assisteren en kon ik heel gemakkelijk vragen stellen. Deze vragen werden dan altijd

heel duidelijk en uitgebreid beantwoord. Nu en dan kreeg ik een vraagje om mijn te polsen naar mijn

kennis over bepaalde onderwerpen. Over het algemeen kon ik wel antwoorden, maar het werd mij niet

kwalijk genomen wanneer ik het antwoord schuldig moest blijven. Over het algemeen deden de

dierenartsen het klinisch onderzoek zelf (op enkele keren na), maar wanneer er iets afwijkend werd

gevonden, kreeg ik telkens de kans om dit ook te onderzoeken.

Page 55: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

22

Ik zou het persoonlijk wel zien zitten om later in een dergelijke groepspraktijk terecht te komen. Je krijgt er

namelijk de mogelijkheid om zeer gevarieerde gevallen te behandelen. Een ander voordeel is dat je in een

dergelijke structuur sneller de mogelijkheid hebt om je toe te leggen op een bepaald aspect van de

diergeneeskunde dat je het meest boeit. Omdat de praktijk enkel op afspraak werkt, kan er voldoende tijd

genomen worden voor elke patiënt en kan er goed aan de eigenaar uitgelegd zijn wat de opties zijn en

wat hij of zij kan verwachten. Hier hecht ik persoonlijk heel veel belang aan, omdat de kans op slagen van

een behandeling enorm vergroot. De uren en verdeling van de wachten zijn een ander groot voordeel

tegenover een eenmanspraktijk (of een praktijk grote huisdieren). Je hebt in dit soort praktijk ook collega’s

waarmee je kan overleggen of waaraan je raad kan vragen. Zeker als jonge dierenarts, of zelfs als

dierenarts met iets meer ervaring, is dit zeker een pluspunt. Ik vond de sfeer en samenwerking binnen de

praktijk uitstekend en kan maar hopen dat ik later ook de kans krijg om onder dergelijke omstandigheden

te werken.

Mijn stage grote huisdieren liep ik in een dierenartsenpraktijk bestaande uit 2 dierenartsen, 1 voor de

grote en 1 voor de kleine huisdieren. Beide dierenartsen doen hun werk echter strikt gescheiden, dus had

je meer het gevoel dat het om een eenmanspraktijk ging. Ook op deze stageplaats werd ik heel goed

ontvangen. Op de momenten dat er geen patiënten waren, hielp ik mee de paarden van de dierenarts

verzorgen samen met een andere stagiair van de richting dierenzorg. Dit vond ik absoluut niet erg, omdat

je op deze manier toch bezig blijft met dieren. Ik mocht ook helpen bij het verlossen van de schapen van

de dierenarts. Dit gebeurde meestal onder toezicht van de dierenarts, maar de laatste dag was de

dierenarts nog niet aanwezig en heb ik de ’s ochtends alleen een schaap verlost. Met succes.

Tijdens de huisbezoeken deed de dierenarts moeite om mij toch ook wat handelingen zelf te laten doen. Ik

mocht vaccineren en intramusculaire injecties toedienen bij paarden, koeien en schapen, het klinisch

onderzoek uitvoeren en assisteren bij een keizersnede. Ik had wat pech dat er in het begin van de week

niet zo veel patiënten waren. Er waren enkele keizersnedes ’s nachts, maar ondanks dat ik gezegd had

dat de dierenarts mij zeker mocht wakker bellen, deed hij dit niet.

Er waren ook enkele minpuntjes verbonden aan deze stage. Zo ging de dierenarts zelf ’s middags op zijn

gemak thuis eten, terwijl ik en de andere stagiair onze boterhammen aan de stallen aten. Op zich was dit

niet echt een probleem maar bepaalde dagen was het enorm koud en dan was een droog warm plekje om

even rustig te lunchen wel aangenamer geweest. Daarnaast was stiptheid bij de dierenarts vaak ver te

zoeken. Wanneer hij zei dat hij nog even 5 minuten iets moest, dan waren we vaak een half uur later nog

niet vertrokken naar de eerste klant. Op zich is dit geen groot probleem, maar het maakt wel dat je vaak

onnodig lang staat te wachten, terwijl je op je stage graag zo veel mogelijk ziet en doet. Tijdens de

huisbezoeken ging alles dan wel weer heel snel vooruit. Al bij al was ik toch heel tevreden over mijn

stage, want de dierenarts deed tijdens de autoritten en de huisbezoeken echt wel moeite om mij alles

goed uit te leggen.

Page 56: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

23

In de structuur van een dergelijke praktijk zou ik mij eventueel wel zien werken. Een voordeel hier is dat je

zelf je dagen indeelt en geen rekening moet houden met de werkwijze van andere collega’s. Anderzijds

beperkt dit je ook, want bepaalde handelingen zijn veel moeilijker tot bijna onmogelijk om alleen uit te

voeren. De dierenarts waar ik mee meeliep vond ik wat te onordelijk. Het was soms een zoektocht om een

bepaald medicament terug te vinden in alle dozen die in de koffer van de auto verspreid lagen.

Een dierenarts grote huisdieren zijn, heeft het voordeel dat je veel vrijheid hebt en niet hele dagen in een

kleine consultatieruimte vertoeft. Anderzijds verlies je veel tijd door de verplaatsingen tussen de

verschillende huisbezoeken en de uren zijn vaak minder gunstig ten opzichte van een kleine

huisdierenpraktijk.

Ik heb enorm veel geleerd op mijn stages op heel verschillende vlakken. Ik heb nu een beter beeld van

wat ik later mag verwachten als ik zelf als dierenarts werk. Ik vond het heel leerrijk om te zien hoe men

bijvoorbeeld best met moeilijke klanten omgaat of hoe je slecht nieuws vertelt aan de eigenaar van het

dier. Wanneer ik bepaalde gevallen in de praktijk zie, waar ik tot nu toe enkel de theorie van heb geleerd,

dan merk ik dat ik deze ziektebeelden en behandelingen achteraf veel beter kan onthouden. Voldoende

praktijkervaring is absoluut nodig om je theoretische kennis beter te leren gebruiken en ik ben er absoluut

van overtuigd dat mijn theoretische kennis er ook op vooruit is gegaan dankzij deze stages. Ik was zelf

heel tevreden over beide stages, al had ik graag nog wat meer praktische handeling uitgevoerd. Zo had ik

bijvoorbeeld graag eens zelf de kans gekregen om een hond te intuberen, een kat te castreren of een

katheter te plaatsen. Ik begrijp dat dit natuurlijk niet altijd mogelijk is.

Ik denk dat ik er alles aan gedaan heb om zo veel mogelijk uit mijn stage te halen. Ik was elke dag

meestal tien minuten vroeger op de praktijk dan ik aanwezig moest zijn en ben elke dag gebleven tot al

het werk gedaan was. Ik heb me zo goed mogelijk ingezet en mij discreet gedragen. Zowel mijn

praktische als theoretische kennis kan nog sterk verbeteren, maar ik weet van mezelf wel dat ik mijn

uiterste best heb gedaan op beide stages. Ik probeerde elke avond wat delen uit mijn cursus ziekteleer te

herhalen om mij zo voor te bereiden op de volgende stagedag. Op mijn stage kleine huisdieren zei een

van de dierenartsen dat ik een goede omgang met de klanten had, wat ik zelf een groot compliment vond.

Ik weet zelf nog niet goed of ik later ooit het risico zou willen nemen om een eenmanspraktijk op te

richten. Ik denk dat er meer toekomst ligt in groepspraktijken omdat in deze situatie vaak meer

specialisatie van de verschillende dierenartsen mogelijk is. Als beginnend dierenarts zou ik graag in een

groepspraktijk terecht komen omwille van de grote variatie van patiënten en de mogelijkheid om raad te

vragen aan meer ervaren collega’s. Ik denk dat ik wel zou passen in een dergelijke structuur omdat ik best

goed met mensen kan samenwerken en de mening van anderen respecteer. Deze stages hebben voor

mij duidelijk gemaakt dat ik voor de juiste optie gekozen heb, want ik doe het werk bij de kleine huisdieren

Page 57: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/010/RUG01-001789010...Nataro en Kaper (1998) dat VTEC en shiga-toxine producerende E. coli (STEC) op dezelfde groep

24

toch net iets liever. Moest ik later de kans hebben om in een gemende praktijk terecht te komen en zo nu

en dan een handje te helpen bij grote huisdieren, dan zou ik dit wel heel hard appreciëren.