UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke...

64
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN Vakgroep Geneesmiddelenleer Laboratorium voor Farmaceutische Biotechnologie Academiejaar 20092010 EXTRACTIE VAN mRNA UIT GLANDULAIRE TRICHOMEN VAN ARTEMISIA ANNUA VOOR NEXTGENERATION SEQUENCING Kim DE MARÉ Eerste Master in de Farmaceutische Zorg Promotor Dr. F. Van Nieuwerburgh Commissarissen Prof. Dr. D. Deforce Dr. A. Heyerick

Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

  

 

 

UNIVERSITEIT GENT 

FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN 

 

Vakgroep Geneesmiddelenleer 

Laboratorium voor Farmaceutische Biotechnologie 

Academiejaar 2009‐2010 

 

EXTRACTIE VAN mRNA UIT GLANDULAIRE TRICHOMEN VAN 

ARTEMISIA ANNUA VOOR NEXT‐GENERATION SEQUENCING 

 

Kim DE MARÉ 

Eerste Master in de Farmaceutische Zorg 

 

Promotor 

Dr. F. Van Nieuwerburgh  

 

Commissarissen 

Prof. Dr. D. Deforce 

Dr. A. Heyerick 

Page 2: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Page 3: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

  

 

 

UNIVERSITEIT GENT 

FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN 

 

Vakgroep Geneesmiddelenleer 

Laboratorium voor Farmaceutische Biotechnologie 

Academiejaar 2009‐2010 

 

EXTRACTIE VAN mRNA UIT GLANDULAIRE TRICHOMEN VAN 

ARTEMISIA ANNUA VOOR NEXT‐GENERATION SEQUENCING 

 

Kim DE MARÉ 

Eerste Master in de Farmaceutische Zorg 

 

Promotor 

Dr. F. Van Nieuwerburgh  

 

Commissarissen 

Prof. Dr. D. Deforce 

Dr. A. Heyerick 

Page 4: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

  

“De  auteur  en  de  promotor  geven  de  toelating  deze  masterproef  voor  consultatie 

beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik 

valt  onder  de  beperkingen  van  het  auteursrecht,  in  het  bijzonder met  betrekking  tot  de 

verplichting uitdrukkelijk de bron  te vermelden bij het aanhalen van de  resultaten uit deze 

masterproef.” 

                    4 mei 2010 

 

Promotor,                          Auteur,    

Dr. Apr. F. Van Nieuwerburgh              Kim De Maré 

               

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   

Page 5: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

  

DANKWOORD

Bij deze wens ik mijn promotor, Dr. F. Van Nieuwerburgh

te bedanken voor zijn promotorschap.

In het bijzonder dank ik ook mijn begeleidster, Sandra Soetaert

voor haar dagelijkse begeleiding, aanmoediging en goede raad

bij het verwezenlijken van deze masterproef.

Daarnaast dank ik het personeel van het laboratorium dat altijd

bereid was hulp te bieden en uitleg te geven.

Ook mijn medestudenten

Paulien, Nele, Katrien, Astrid en Tom verdienen dank

voor de aangename werksfeer en deugddoende babbel tussendoor.

Tenslotte wil ik ook mijn ouders, broer, vriend

en mijn vriendinnen bedanken

voor de goede zorgen, steun en nodige ontspanning.

   

Page 6: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

  

INHOUDSOPGAVE 

 

INHOUDSOPGAVE 

 

LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN 

 

1  INLEIDING ....................................................................................................................... 1 

1.1  ACHTERGROND .......................................................................................................... 1 

1.1.1 Malaria ....................................................................................................................... 1 

1.1.1.1  Historiek ........................................................................................................... 1 

1.1.1.2  Pathogenese ..................................................................................................... 2 

1.1.1.3  Behandeling en resistentie ............................................................................... 4 

1.1.2 Artemisinine ............................................................................................................... 5 

1.1.2.1  Bron van artemisinine: Artemisia annua L. ...................................................... 5 

1.1.2.2  Werkingsmechanisme van artemisinine .......................................................... 6 

1.1.2.3  Biosyntheseplaats van artemisinine: glandulaire trichomen ........................... 7 

1.1.2.4  Biosynthese pathway ....................................................................................... 8 

1.2  PRODUCTIE VAN ARTEMISININE VERHOGEN ............................................................ 11 

1.3  OPHELDEREN BIOSYNTHESE ..................................................................................... 12 

1.3.1 Vergelijking apicaal‐subapicaal ................................................................................ 12 

1.3.2  Isoleren van cellen: Laser Microdissection Pressure Catapulting ........................... 13 

1.3.3 Metabolietstudie ..................................................................................................... 14 

1.3.4 Transcriptoomstudie ................................................................................................ 14 

1.4  ARTEMISININEPREPARATEN ALS KANKERTHERAPIE ................................................. 15 

2  OBJECTIEVEN ................................................................................................................ 17 

 

Page 7: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

  

3  MATERIALEN EN METHODEN ....................................................................................... 19 

3.1  ALGEMEEN ............................................................................................................... 19 

3.1.1 Opkweken van A. annua .......................................................................................... 19 

3.1.2  Laser Microdissection Pressure Catapulting ............................................................ 19 

3.2  METABOLIETSTUDIE ................................................................................................. 20 

3.2.1 Doel .......................................................................................................................... 20 

3.2.2 Sampling en staalvoorbereiding .............................................................................. 21 

3.2.2.1  Verzamelen van incubatiewater van A. annua .............................................. 21 

3.2.2.2  Verzamelen van munttrichomen uit incubatiewater van A. annua .............. 21 

3.2.2.3  Verzamelen  van  glandulaire  en  filamenteuze  trichomen  van  A.  annua  na 

wassen van versneden bloemknoppen ........................................................................ 21 

3.2.2.4  Chloroformextractie van fytopreparaten ....................................................... 22 

3.2.3 Kwantitatieve analyse van de stalen ....................................................................... 22 

3.2.3.1  Principe: HPLC‐ESI Q‐TOF MS/MS .................................................................. 22 

3.2.3.2  Ijklijn ............................................................................................................... 24 

3.2.3.3  Chromatografische condities ......................................................................... 25 

3.2.3.4  Massaspectrometrische condities ................................................................. 25 

3.2.4 Dataverwerking ........................................................................................................ 26 

3.3  TRANSCRIPTOOMSTUDIE ......................................................................................... 26 

3.3.1 Doel .......................................................................................................................... 26 

3.3.2 Sterilisatie van het glaswerk .................................................................................... 27 

3.3.3 Concentratie‐ en kwaliteitsbepaling van RNA‐stalen .............................................. 27 

3.3.3.1  NanoDrop spectrofotometer ......................................................................... 27 

3.3.3.2  RiboGreen RNA Quantitation Kit .................................................................... 28 

3.3.3.3  Experion RNA Analysis Kit .............................................................................. 29 

 

Page 8: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

  

3.3.4 Vergelijking verschillende extractiekits ................................................................... 29 

3.3.4.1  Absolutely RNA Nanoprep Kit ........................................................................ 30 

3.3.4.2  RNAqueous®‐Micro Kit ................................................................................... 30 

3.3.5 Extractie van een referentiestaal ............................................................................ 30 

3.3.6  LMPC stalen ............................................................................................................. 31 

3.3.6.1  Preliminaire test ............................................................................................. 31 

3.3.6.2  Verschillende samplingvolumes ..................................................................... 32 

3.3.6.3  Invloed fixatie ................................................................................................. 32 

3.3.7 Optimalisatie met meer plantenmateriaal .............................................................. 33 

3.3.7.1  RNA‐extractie uit grote hoeveelheden plantenmateriaal ............................. 33 

3.3.7.2  Invloed DNase behandeling ........................................................................... 34 

3.3.7.3  Invloed fixatie ................................................................................................. 34 

3.3.7.4  Verschillende samplingtijden ......................................................................... 35 

3.3.8 Nanoprep bij verschillende temperatuur ................................................................ 35 

4  RESULTATEN ................................................................................................................. 36 

4.1  METABOLIETSTUDIE ................................................................................................. 36 

4.1.1 Concentratiebepaling van artemisinine en zijn biosynthetische precursoren ........ 36 

4.1.1.1  In incubatiewater van A. annua ..................................................................... 36 

4.1.1.2  In munttrichomen geïsoleerd uit incubatiewater van A. annua .................... 36 

4.1.1.3  In  filamenteuze  en  glandulaire  trichomen  na  wassen  van  versneden 

bloemknoppen van A. annua ....................................................................................... 37 

4.1.2 Concentratiebepaling van artemisinine in fytopreparaten ..................................... 38 

4.2  TRANSCRIPTOOMSTUDIE ......................................................................................... 38 

4.2.1 Concentratie‐ en kwaliteitsbepaling van RNA‐stalen .............................................. 38 

4.2.2 Vergelijking verschillende extractiekits ................................................................... 39 

4.2.3 Extractie van een referentiestaal ............................................................................ 40 

Page 9: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

  

4.2.4  LMPC stalen ............................................................................................................. 41 

4.2.4.1  Preliminaire test ............................................................................................. 41 

4.2.4.2  Verschillende samplingvolumes ..................................................................... 41 

4.2.4.3  Invloed fixatie ................................................................................................. 42 

4.2.5 Optimalisatie met meer plantenmateriaal .............................................................. 43 

4.2.5.1  Invloed DNase behandeling ........................................................................... 43 

4.2.5.2  Invloed fixatie ................................................................................................. 43 

4.2.5.3  Verschillende samplingtijden ......................................................................... 44 

4.2.6 Nanoprep bij verschillende temperatuur ................................................................ 45 

5  DISCUSSIE ..................................................................................................................... 46 

5.1  Contaminatie bij metabolietanalyse van apicale en subapicale cellen ..................... 46 

5.2  Concentratie van artemisinine in fytopreparaten .................................................... 46 

5.3  Optimalisatie RNA‐extractie voor next generation sequencing ................................ 47 

6  CONCLUSIE ................................................................................................................... 49 

7  LITERATUURLIJST .......................................................................................................... 50 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Page 10: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

  

LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN 

 

acetylCoA          acetyl‐coenzyme A 

ACT            Artemisinin‐based Combination Therapie 

ADS            Amorphadieen synthase 

ATP            Adenosine Triphosphate 

cDNA            copy DNA 

DEPC            Diethylpyrocarbonaat 

DHA            Dihydro‐artemisinine 

DMAPP          Dimethylallyldiphosphate 

DNA  Deoxyribonucleic acid 

DXP            Deoxyxylulose‐5‐phosphate 

ESI            Electrospray Ionization 

FPP            Farnesyldifosfaat 

GGPP            Geranylgeranyldifosfaat 

GPP            Geranyldifosfaat 

HBRR            Human Brain Reference RNA 

HIF1‐α           Hypoxie Induceerbare Factor 1α 

HPLC            High Performance Liquid Chromatography 

IPP            Isopentenyldifosfaat 

IS            Interne Standaard 

LMPC            Laser Microdissection Pressure Catapulting 

MEP            2‐C‐methylerythritol‐4‐phosphate 

mRNA  messenger RNA 

MVA            Mevalonaat 

Page 11: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

  

m/z            massa‐over‐ladingverhouding 

P.A.L.M.          Photoablation And Laser Microdissection 

PBS            Phosphate Buffered Saline 

PCR            Polymerase Chain Reaction 

Q‐TOF MS/MS    Quadrupool Time‐Of‐Flight tandem 

massaspectrometrie 

RBC            Rode bloedcellen / erythrocyten 

rf             radiofrequentie 

RNA            Ribonucleic acid 

rpm            rotations per minute 

rRNA            ribosomaal RNA 

SERCA            Sarco‐Endoplasmatisch Reticulum Ca2+ ATPase 

SDS            Sodiumdodecylsulfaat 

tRNA            transfer RNA  

VEGF            Vasculair Endotheliale Groeifactor 

VIB            Vlaams Instituut voor Biotechnologie 

WHO             World Health Organisation 

   

Page 12: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 1 

 

1 INLEIDING 

1.1 ACHTERGROND 

1.1.1 Malaria 

1.1.1.1 Historiek 

Sinds de Oudheid worden vele populaties geteisterd door malaria.  In de 17de eeuw 

dachten  Italiaanse wetenschappers  dat  de  infectie  veroorzaakt werd  door  inademing  van 

giftige  dampen  afkomstig  van moerassen. Malaria  verwijst  dan  ook  naar  ‘mala  aria’, wat 

‘slechte lucht’ betekent. De ziekte is meer dan alleen een dodelijke infectie maar vormt ook 

een  hindernis  voor  de  economische  ontwikkeling  van  de  getroffen  landen. Om  die  reden 

werd het ophelderen van het mysterie rond de oorzaak en transmissie van malaria de focus 

van veel wetenschappelijk onderzoek (Capanna, 2006). 

In  1880  beschreef  de  Franse  fysicus  Charles  Louis  Alphonse  Laveran  als  eerste 

malariaparasieten  in het bloed van patiënten en noemde ze Oscillaria malariae. Later werd 

het bestaan van deze parasiet bevestigd door andere onderzoekers die de naam Plasmodium 

voorstelden. Eind 19de eeuw werd ook de  transmissie  van malaria opgehelderd. Zowel de 

Engelse  fysicus  Ronald  Ross  als  de  Italiaan  Battista  Grassi  ontdekten  dat  malaria 

overgedragen wordt via de beet van de vrouwelijke Anopheles mug (Capanna, 2006). Deze 

muskiet wordt  enkel  in  tropische  gebieden met malaria besmet,  aangezien de parasieten 

niet overleven bij middelmatige temperaturen (de Ridder et al., 2008). 

Malaria  blijft  daarom  vooral  een  belangrijk  gezondheidsprobleem  in  tropische 

gebieden  zoals delen van Azië, Zuid‐Amerika en vooral het Sub‐Saharisch Afrika waar 90% 

van de doden veroorzaakt wordt door malaria (Greenwood & Mutabingwa, 2002). Over de 

hele wereld worden  jaarlijks zo’n 515 miljoen mensen ziek en veroorzaakt de ziekte één à 

drie miljoen doden. Aangezien vele landen zich geen dure campagnes kunnen veroorloven, is 

een effectieve en betaalbare behandeling vereist (Miller et al., 2002). 

Er zijn echter steeds nieuwe medicijnen nodig omdat malariaparasieten  in staat zijn 

tot snelle ontwikkeling van resistentie. Het eerste antimalariamiddel, quinine, werd gemaakt 

uit  de  schors  van  de  Cinchona  boom.  Later  werd  het  van  quinine  afgeleide  synthetisch 

middel  chloroquine  ontwikkeld, wat  veilig  en  goedkoop was. Nadeel  is  het  ontstaan  van 

Page 13: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 2 

 

chloroquine‐resistente Plasmodium parasieten (Tuteja, 2007). Ook andere malariamiddelen 

vertonen steeds meer resistentieproblemen.  In de  jaren  ’60 werd artemisinine ontdekt als 

nieuw  antimalariamiddel waartegen  tot  nu  toe  geen  zorgwekkende  resistentieproblemen 

zijn vastgesteld. Sindsdien raadt de Wereld Gezondheid Organisatie (WHO) het gebruik van 

combinatietherapieën  aan  gebaseerd  op  artemisinine  of  semisynthetische  artemisinine‐

derivaten (Olliaro & Taylor, 2004).  

In  de  toekomst  kan malaria  zich  verspreiden  naar  regio’s  die  tot  op  de  dag  van 

vandaag als veilig gezien werden. Het voorkomen van de malariaparasiet hangt namelijk af 

van  klimatologische  factoren  zoals  temperatuur,  vochtigheid  en  neerslag.  Vooral  de 

temperatuur  is  kritisch  aangezien  malariaparasieten  geen  volledige  levenscyclus  kunnen 

doormaken  bij  temperaturen  lager  dan  20  °C  en  dus  niet  verder  kunnen  overgedragen 

worden.  Als  gevolg  van  de  opwarming  van  de  Aarde  en  de  ontwikkeling  van  resistentie 

wordt verwacht dat malaria zich verder zal verspreiden (de Ridder et al., 2008). 

1.1.1.2 Pathogenese 

Malaria wordt veroorzaakt door parasieten behorend tot het genus Plasmodium dat 

meer  dan  125  species  bevat  die  reptielen,  vogels  en  zoogdieren  infecteren.  Vier  types 

infecteren de mens: P.  falciparum, P. vivax, P. malariae en P. ovale. Het  is de vrouwelijke 

Anopheles  mug  die  de  parasieten  draagt  en  verantwoordelijk  is  voor  hun  transmissie. 

Plasmodium  falciparum  is  de meest  kwaadaardige  van  de  vier  species.  Infectie met  deze 

parasiet veroorzaakt de zogenaamde malaria tropica of cerebrale malaria  (de Ridder et al., 

2008). 

De  symptomen  van  malaria  zijn  niet‐specifiek  zoals  koortsaanvallen,  rillingen, 

misselijkheid, hoofdpijn, pijn in rug en ledematen, enz. Cerebrale malaria, veroorzaakt door 

Plasmodium faliciparum, wordt naast deze niet‐specifieke symptomen ook gekenmerkt door 

verstopping van de nauwe bloedvaten van vitale organen, zoals de hersenen. Plasmodium 

falciparum produceert namelijk adhesieve proteïnen  zodat geïnfecteerde  rode bloedcellen 

aan de wanden van de nauwe bloedvaten kleven. Op die manier wordt passage doorheen de 

milt verhinderd en kan het immuunsysteem niet geactiveerd worden. De verstopping van de 

nauwe  bloedvaten  verhindert  ook  de  doorbloeding  van  de  vitale  organen.  Indien 

onbehandeld, leidt deze vorm van malaria binnen enkele uren of dagen tot de dood. 

Page 14: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 3 

 

In  de  ontwikkeling  van  de malariaparasiet  onderscheiden  we  drie  cycli:  een  exo‐

erythrocytaire, een erythrocytaire en een sporogene cyclus, zoals geïllustreerd in Figuur 1.1. 

 

 

FIGUUR  1.1.  :  LEVENSCYCLUS MALARIAPARASIET:  1.  INJECTIE  VAN  SPOROZOIETEN  IN DE HUID  2. 

SPOROZOIETEN VERMENIGVULDIGEN ZICH  IN HEPATOCYTEN. 3. LEVERCELLEN BARSTEN OPEN MET 

VRIJSTELLING VAN MEROZOIETEN IN DE BLOEDBAAN. 4. MEROZOIETEN VERMENIGVULDIGEN ZICH IN 

RBC  5.  RBC  BARSTEN OPEN  EN  TROFOZOIETEN DRINGEN NIEUWE  ERYTHROCYTEN  BINNEN.  6.  IN 

SOMMIGE  RBC  ONTWIKKELEN  MEROZOIETEN  ZICH  TOT  GAMETOCYTEN.  7.  OPNAME  VAN 

GAMETOCYTEN  DOOR  NIEUWE  ANOPHELES MUG.  8.  NA  BEVRUCHTING  IN  DE  ANOPHELES MUG 

VORMEN  GAMETOCYTEN  ZICH  OM  TOT  OÖCYSTEN.  9.  OÖCYSTEN  PRODUCEREN  OPNIEUW 

SPOROZOIETEN. 

1. Een malaria‐infectie begint met een beet van een geïnfecteerde muskiet, waarbij 

sporozoieten geïntroduceerd worden in de huid. De sporozoieten vinden snel hun 

weg  naar  de  lever  waar  ze  hepatocyten  invaderen.  Binnenin  de  hepatocyten 

vermenigvuldigen en differentiëren ze waardoor extra‐erythrocytaire schizonten 

ontstaan die een paar duizenden merozoieten bevatten. 

2. Na een bepaalde incubatietijd breken de levercellen open waardoor merozoieten 

vrijgesteld worden  in de bloedbaan die rode bloedcellen  infecteren. Na een fase 

van vermenigvuldiging en differentiatie ontstaan erythrocytaire schizonten. Deze 

bevatten  een  klein  aantal  trofozoieten,  die  op  hun  beurt  nieuwe  erythrocyten 

invaderen. 

Page 15: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 4 

 

3. In  sommige  rode  bloedcellen  ontwikkelen merozoieten  zich  tot mannelijke  en 

vrouwelijke  gametocyten,  die  slapend  in  de  bloedbaan  blijven  tot  ze  opgepikt 

worden  in  het  bloedmaal  van  een  nieuwe  bijtende  Anopheles  mug.  Na 

bevruchting  in de muskiet verlaten  ze de maag en vormen  ze oöcysten, die op 

hun beurt  sporozoieten produceren. Deze migreren naar de  speekselklieren en 

kunnen zo bij een volgende beet aan de mens overgedragen worden. 

1.1.1.3 Behandeling en resistentie 

Sinds de ontdekking van het antimalariamiddel quinine werd malaria behandeld met 

op quinoline gebaseerde geneesmiddelen zoals chloroquine, mefloquine, primaquine en met 

antifolaten zoals sulfadoxine‐pyrimethamine (Wongsrichanalai et al., 2002). Deze middelen, 

die  in het verleden de voornaamste aanpak vormden tegen malaria, zijn nu ondoeltreffend 

in de meeste malariagebieden wegens het ontstaan van resistentie (de Ridder et al., 2008). 

Om die reden was er in de farmaceutische industrie nood aan nieuwe antimalariamiddelen.  

Eind  jaren  60  zijn  Chinese  wetenschappers  op  zoek  gegaan  naar  nieuwe 

geneesmiddelen  tegen  malaria.  Planten  die  gebruikt  werden  in  de  traditionele  Chinese 

geneeskunde werden getest. Artemisia annua L. en extracten van deze plant  toonden een 

goede antimalaria‐activiteit. Over de  jaren heen werd de actieve  stof, artemisinine, uit de 

plant  geïsoleerd  en  de  structuur  opgehelderd.  Naast  deze  component  werden  ook 

semisynthetische derivaten zoals artemether, arteether en artesunaat ontwikkeld (Davis et 

al., 2005).  

Tot nu  toe  is nog geen zorgwekkende resistentie  tegen artemisinine gesignaliseerd. 

Een studie  in 2009  rapporteert echter wel een verminderde gevoeligheid aan artemisinine 

bij  bepaalde  personen  in  West‐Cambodja,  waar  artemisinine  meer  dan  30  jaar  als 

monotherapie beschikbaar was (Dondorp et al., 2009; Maude et al., 2009). Om resistentie te 

vermijden,  raadt  De  Wereld  Gezondheid  Organisatie  artemisinine‐gebaseerde 

combinatietherapieën  (ACT)  aan  als  behandeling  tegen  malaria  (Covello,  2008).  Onder 

combinatietherapie verstaat men het simultaan gebruik van twee of meer geneesmiddelen 

met  een  verschillend  werkingsmechanisme.  Op  die  manier  kan  resistentie  tegen  de 

afzonderlijke  geneesmiddelen  uitgesteld  worden.  Nadelen  van  combinatietherapie  zijn 

echter de hogere kosten en het grotere risico op nevenwerkingen. 

Page 16: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 5 

 

1.1.2 Artemisinine 

1.1.2.1 Bron van artemisinine: Artemisia annua L. 

Artemisia annua behoort  tot de  familie  van de Asteraceae,  een plantenfamilie die 

deel uitmaakt van de klasse van de Magnoliopsida. Het is een eenjarige struik van 50‐150 cm 

hoog. De plant is ook gekend als zomeralsem of zoete alsem en vindt zijn oorsprong in China, 

waar het gekend is als qing hao (de Ridder et al., 2008). 

Volgens  sommigen  is  de  plant  genoemd  naar  Artemis,  de  Griekse  godin  van  de 

vruchtbaarheid,  aangezien  bepaalde  planten  van  dit  genus  gebruikt  werden  om 

bevallingspijn  te  controleren. Belangrijker  is dat Artemisia annua nu wereldwijd gekend  is 

voor  zijn  antimalaria‐eigenschappen  (Willcox  et  al.,  2009).  Het  actieve  bestanddeel  is 

artemisinine. Aangezien chemische synthese van artemisinine een duur meerstappenproces 

is,  rest  de  plant  als  enige  commerciële  bron  van  het  geneesmiddel. Het  probleem  is  dat 

artemisinine slechts  in kleine hoeveelheden aanwezig  is  in de bladeren en bloemen van de 

plant,  namelijk  0,01 %  à  0,8 %  van  het  droge  gewicht  (van  Agtmael  et  al.,  1999). Naast 

Artemisia  annua  is  artemisinine  ook  aanwezig  in  Artemisia  apiacea  en  Artemisia  lancea, 

echter in nog kleinere hoeveelheden (Hsu, 2006). 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

FIGUUR 1.2. : MORFOLOGIE EN CLASSIFICATIE VAN ARTEMISIA ANNUA L. (de Ridder et al., 2008). 

Page 17: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 6 

 

1.1.2.2 Werkingsmechanisme van artemisinine 

In 1972 werd de structuur van artemisinine gedefinieerd als een sesquiterpeen lacton 

met  een  endoperoxidebrug  (Ferreira  &  Janick,  1996),  geïllustreerd  in  Figuur  1.3.  De 

endoperoxidebrug  is  verantwoordelijk  voor  de  antimalaria  activiteit.  De  complexe 

ringstructuur is niet noodzakelijk voor de activiteit maar kan essentieel zijn voor de stabiliteit 

van de molecule.  

 

 

 

Artemisinineverbindingen  induceren  een  snelle  reductie  van  malariaparasieten 

praktisch onmiddellijk na toediening aan de patiënt (Balint, 2001). Artemisinine is niet alleen 

actief  tegen malaria maar  zou ook werkzaam  zijn  tegen bepaalde kankers, virale  infecties, 

hepatitis en als pesticide (Romero et al., 2005; Efferth, 2007; Firestone & Sundar, 2009). 

Het exacte werkingsmechanisme van artemisinine tegen malaria is nog ongekend. Er 

worden twee hypothesen voorgesteld. Beide steunen op de activatie van de endoperoxide 

groep waarbij reactieve species gevormd worden (de Ridder et al., 2008). Volgens de eerste 

hypothese  interfereert  artemisinine  met  het  SERCA  of  sarco‐endoplasmatisch  reticulum 

ATPase van Plasmodium falciparum (Eckstein‐Ludwig et al., 2003; Liu et al., 2006). Het SERCA 

is verantwoordelijk voor het behoud van de calciumconcentraties, die belangrijk zijn voor de 

correcte  post‐translationale modificatie  van  proteïnen.  Er  is  aangetoond  dat  artemisinine 

hydrofobe  interacties  aangaat  met  het  SERCA  waardoor  de  endoperoxidebrug  gesplitst 

wordt  met  vrijstelling  van  koolstofradicalen  tot  gevolg.  Het  tweede  voorgestelde 

mechanisme  berust  op  de  vorming  van  reactieve  species  door  interactie  met  de 

geïnfecteerde rode bloedcellen. Er werd gevonden dat de heemgroep of Fe2+ het breken van 

de endoperoxidebrug in artemisinine katalyseert met vorming van vrije radicalen tot gevolg. 

De gevormde koolstofradicalen kunnen essentiële proteïnen en DNA alkyleren wat  leidt tot 

de dood van de malariaparasieten (de Ridder et al., 2008). 

FIGUUR 1.3.  : STRUCTUUR VAN ARTEMISININE  (Willcox et al., 2009); EEN SESQUITERPEEN LACTON

MET ENDOPEROXIDEBRUG. 

Page 18: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 7 

 

1.1.2.3 Biosyntheseplaats van artemisinine: glandulaire trichomen 

Artemisinine  wordt  gesynthetiseerd  in  een  specifiek  soort  cellen  van  Artemisia 

annua, namelijk de glandulaire trichomen (geïllustreerd  in Figuur 1.4).  In het algemeen zijn 

trichomen de haren die  voorkomen op het oppervlak  van de meeste planten.  Ze worden 

beschouwd als uitsteeksels van de epidermis en zijn genoemd naar het Griekse ‘trichos’ wat 

‘haar’  betekent.  De  functie  van  trichomen  bestaat  in  de  verdediging  van  de  plant  tegen 

herbivoren en insecten. Dit doen ze door sterische hinder en productie van toxines (Wagner 

et al., 2004; Romero et al., 2008). Daarnaast vormen ze een belangrijke biosyntheseplaats 

van  secundaire  metabolieten  die  gebruikt  kunnen  worden  voor  farmacologische  en 

economische doeleinden. 

Bij Artemisia annua onderscheiden we  twee  types  trichomen: de glandulaire en de 

niet‐glandulaire  of  filamenteuze  trichomen.  Aangezien  enkel  de  glandulaire  trichomen 

artemisinine produceren, zal deze scriptie enkel op dit type verdergaan. Vooral de bladeren 

en de stengels van deze species zijn bedekt met glandulaire trichomen (Duke & Paul, 1993). 

Vanuit morfologisch  standpunt  zijn de  glandulaire  trichomen  van het Artemisia  genus 10‐

cellig, bestaande uit twee apicale cellen, vier subapicale cellen, twee basale cellen en twee 

stalk  cellen  (Duke  &  Paul,  1993).  De  stalk  cellen  staan  in  voor  de  vasthechting  van  de 

trichomen  aan  de  epidermis.  De  glandulaire  trichomen  bevatten  ook  een  klierblaas  of 

subcuticulaire  ruimte  die  dienst  doet  als  opslagplaats  voor  artemisinine  en  andere 

sesquiterpenoïden  (Duke  &  Paul,  1993;  Van  Nieuwerburgh  et  al.,  2006),  alsook  voor 

monoterpenoïden (Tellez et al., 1999). 

 

 

 

 

 

 

FIGUUR 1.4. : 10‐CELLIG GLANDULAIR TRICHOOM OP EEN BLOEMKNOP VAN ARTEMISIA ANNUA L. 

(Scan gemaakt met het P.A.L.M. Laser Microbeam System 10x40x) 

Page 19: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 8 

 

Er  zijn  belangrijke  morfologische  verschillen  gerapporteerd  tussen  de  apicale  en 

subapicale  cellen  van  de  glandulaire  trichomen.  Bijvoorbeeld  in  de  aanwezigheid  van 

chloroplasten: enkel de vier subapicale cellen bevatten chloroplasten  (Olsson et al., 2009). 

Deze  cellen  met  fotosynthetische  activiteit  doen  waarschijnlijk  dienst  als  energie‐  en 

koolstofbron voor het metabolisme in de aangrenzende apicale cellen.   

1.1.2.4 Biosynthese pathway 

Inzicht  in  de  biosynthese  pathway  van  artemisinine  en  karakterisatie  van  de 

betrokken enzymen  is noodzakelijk om de productie van artemisinine te kunnen verhogen. 

In de literatuur heerst nog verwarring, maar dankzij recente studies is de pathway voor het 

grootste  deel  opgehelderd  (Bertea  et  al.,  2005;  Covello,  2008;  Zhang  et  al.,  2008).  Een 

overzicht van de biosynthese pathway van artemisinine wordt gegeven in Figuur 1.5. 

Artemisinine behoort  tot de groep van de  isoprenoïden. De  termen  ‘isoprenoïden’, 

‘terpenoïden’  en  ‘terpenen’  duiden  algemeen  de  gehele  klasse  van  verbindingen  aan 

afgeleid  van  de  universele  precursoren  isopentenyldifosfaat  (IPP)  en  zijn  isomeer 

dimethylallyldifosfaat (DMAPP). Er zijn twee onafhankelijke biosynthetische pathways die tot 

de vorming van  IPP en DMAPP  leiden: de mevalonaat pathway  (MVA) gelokaliseerd  in het 

cytosol en de mevalonaat‐onafhankelijke pathway (MEP) in de plastiden (Withers & Keasling, 

2007). 

De mevalonaat pathway  start met de  samensmelting van drie molecules acetylCoA 

met  vorming  van  mevalonaat  gevolgd  door  fosforylatie  tot  difosfomevalonaat,  wat 

gedecarboxyleerd  wordt  tot  IPP  en  zijn  isomeer  DMAPP.  De  mevalonaat‐onafhankelijke 

pathway  begint  met  de  condensatie  van  pyruvaat  en  glyceraldehyde‐3‐fosfaat  tot  1‐

deoxyxylulose‐5‐fosfaat (DXP). Via intermoleculaire herschikking ontstaat hieruit 2‐C‐methyl‐

D‐erythritol 4‐fosfaat (MEP). MEP wordt vervolgens via een reeks van reacties omgezet tot 

IPP (Withers & Keasling, 2007). 

IPP  en  DMAPP worden  door  terpeen  synthases  omgezet  tot  de  C10,  C15  en  C20 

precursoren,  respectievelijk  geranyldifosfaat  (GPP),  farnesyl  difosfaat  (FPP)  en 

geranylgeranyldifosfaat (GGPP).  

De cyclisatie van  farnesyldifosfaat  tot amorpha‐4,11‐dieen wordt beschouwd als de 

eerste  stap  in  de  biosynthese  van  artemisinine. Het  enzym  amorpha‐4,11‐dieen  synthase 

Page 20: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 9 

 

(ADS)  katalyseert  deze  stap  (Bouwmeester  et al.,  1999). Vervolgens wordt  amorpha‐4,11‐

dieen  via  oxidatie  op  C12  omgezet  tot  artemisinine  alcohol.  Deze  eerste  stappen  in  de 

biosynthese  worden  ondersteund  door  verschillende  biochemische  studies,  de  volgende 

stappen zijn nog onderwerp van discussie. 

Volgens Bertea et al.  (2005) wordt artemisinine alcohol geoxideerd tot artemisinine 

aldehyde. Vanaf dit punt worden twee routes gesuggereerd. Volgens sommigen volgt er een 

oxidatie  tot  artemisininezuur,  anderen  suggereren  een  omzetting  tot 

dihydroartemisininezuur.  Het  is  nog  niet  duidelijk  of  artemisininezuur  of 

dihydroartemisininezuur de hoofdprecursor is van artemisinine. Recente bevindingen tonen 

echter aan dat zowel artemisininezuur als dihydroartemisininzuur omgezet kunnen worden 

tot artemisinine (Brown & Sy, 2004; Brown & Sy, 2007). De omzetting van artemisininezuur 

tot zowel arteannuin B als artemisinine werd volgens Liu et al. (2006) ook gerapporteerd in 

Sangwan et al. (1993). Er werden echter nog geen enzymen voor deze stap geïdentificeerd. 

Hoogst  waarschijnlijk  treden  beide  verbindingen  dus  samen  op  als  de  twee 

hoofdprecursoren van artemisinine. 

Teoh  et  al.  (2006)  toonden  aan  dat  een  cytochroom  P450,  CYP71AV1,  de  oxidatie 

katalyseert  van  de  biosynthetische  intermediairen  amorphadieen,  artemisinine  alcohol, 

artemisinine  aldehyde  en  dihydroartemisinine  aldehyde.  Zhang  et  al.  (2008) 

karakteriseerden  een  artemisinine  aldehyde  Δ11(13)  reductase,  wat  suggereert  dat 

dihydroartemisininezuur  gevormd  wordt  via  reductie  van  artemisinine  aldehyde  tot 

dihydroartemisinine aldehyde en vervolgens oxidatie  tot dihydroartemisininezuur. Voor de 

omzetting  van  dihydroartemisininezuur  tot  artemisinine  werden  nog  geen  enzymen 

gevonden.  Er  is  een  vermoeden  dat  de  omzetting  via  een  serie  van  niet‐enzymatische 

reacties zou plaatsvinden (Brown and Sy, 2004; Teoh et al., 2006; Zhang et al., 2008). 

Page 21: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 10 

 

 

FIGUUR 1.5. : BIOSYNTHESE PATHWAY VAN ARTEMISININE (aangepast van Liu et al., 2006) 

Page 22: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 11 

 

1.2 PRODUCTIE VAN ARTEMISININE VERHOGEN 

Door  het wereldwijde  gebruik  van  artemisinine  gebaseerde  combinatietherapieën 

(ACT)  is  de  vraag  naar  artemisinine  groot.  Aangezien  Artemisia  annua  slechts  kleine 

hoeveelheden  aanmaakt  (0,01  –  0,8  %)  en  chemische  totaalsynthese  economisch  niet 

haalbaar  is,  heerst  er  tegenwoordig  een  tekort  aan  artemisinine.  In  het  verleden werden 

vele pogingen ondernomen om de productie van artemisinine te verhogen, zowel in vivo als 

in vitro (Abdin et al., 2003). 

In  eerste  instantie  kan  de  productie  in  vivo  verhoogd  worden  door  kruising  van 

verschillende  plantentypes.  De  hoeveelheid  aan  artemisinine  en  biosynthetische 

precursoren  varieert  in  planten  van  verschillende  origine.  Dit  wijst  op  het  feit  dat  er 

verschillende chemotypes van Artemisia annua bestaan. Selectie en kruising van types met 

een  hoge  concentratie  aan  artemisinine  gaf  aanleiding  tot  hybride  planten  die  tot  1.4 % 

artemisinine bevatten  (Delabays  et al.,  2001). Deze hoeveelheden  zijn  echter nog  te  laag 

voor  een  efficiënte  commerciële  productie  van  artemisinine.  Daarnaast  blijken  ook  de 

resultaten van  in vitro methoden niet veelbelovend.  In vitro culturen van Artemisia annua 

bevatten  tot  nu  toe  lagere  concentraties  artemisinine  dan  de  intacte  plant  (Abdin  et  al., 

2003). 

Een  andere  benadering  is  de  aanmaak  van  artemisinine  of  biosynthetische 

precursoren  in  gistcellen.  Ro  et  al.  (2006)  rapporteerde  de  genetische  modificatie  van 

Saccharomyces cerevisiae voor de productie van grote hoeveelheden artemisininezuur. De 

gistcellen werden  in drie stappen gemodificeerd.  In eerste  instantie werd de productie van 

farnesyldifosfaat  (FPP)  verhoogd  door  de  upregulatie  van  de  expressie  van  verscheidene 

genen  verantwoordelijk  voor  de  FPP  synthese  en  door  downregulatie  van  een  gen 

verantwoordelijk voor de omzetting van FPP tot sterolen. Daarna werd het amorphadieen‐

synthase‐gen  afkomstig  van  Artemisia  annua  in  de  gistcellen  geïntroduceerd  zodat  de 

omzetting  van  FPP  tot  amorphadieen  kan  plaatsvinden.  Als  laatste  stap werd  een  nieuw 

cytochroom  P450  gekloneerd  dat  instaat  voor  de  oxidatie  van  amorphadieen  tot 

artemisininezuur.  Het  gesynthetiseerde  artemisininezuur  wordt  uit  de  gistcel 

getransporteerd  zodat  slechts  een  eenvoudige  opzuiveringsstap  nodig  is.  Dit 

artemisininezuur  is dan geschikt voor een kostenefficiënte  semisynthese van artemisinine. 

De gistcellen produceren grotere hoeveelheden artemisininezuur dan Artemisia annua. Toch 

Page 23: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 12 

 

is  er  verdere  optimalisatie  vereist  om  de  productie  tot  een  niveau  te  brengen  dat  hoog 

genoeg  is om de huidige kosten van de artemisinine gebaseerde  combinatietherapieën  te 

reduceren (Ro et al., 2006). 

Zowel de klassieke als de biotechnologische pogingen hebben als doel artemisinine 

beschikbaar  te  maken  aan  aanvaardbare  prijzen.  Tot  nu  toe  is  nog  geen  economisch 

haalbare  methode  gevonden  om  artemisinine  op  grote  schaal  te  produceren.  Meer 

duidelijkheid  omtrent  de  biosynthese  pathway  van  artemisinine  kan  helpen  om  hierin 

vorderingen te maken.  

1.3 OPHELDEREN BIOSYNTHESE 

1.3.1 Vergelijking apicaal‐subapicaal 

Wat  betreft  de  biosynthese  van  artemisinine  zijn  er  belangrijke  verschillen 

geapporteerd  tussen  apicale  en  subapicale  cellen  van  de  glandulaire  trichomen  van 

Artemisia annua. Zo toonden Olsson et al.  (2009) aan dat de tot nu toe gekende enzymen 

nodig  voor  de  artemisinine  biosynthese  gelokaliseerd  zijn  in  de  apicale  cellen.  Hiervoor 

extraheerden  ze RNA uit volledige glandulaire  trichomen, apicale en  subapicale cellen. Uit 

het RNA werd  cDNA  gesynthetiseerd dat  vervolgens dienst deed  als  template  in een PCR 

amplificatie  van  de  gekende  transcripten  coderend  voor  de  artemisinine  biosynthese‐

enzymen. Hieruit bleek dat de transcripten coderend voor de drie enzymen: amorphadieen 

synthase,  cytochroom  P450 monoöxygenase  CYP71AV1  en  artemisinine  aldehyde  Δ11(13) 

reductase  enkel  uit  de  apicale  cellen  geamplificeerd  werden.  Er  werd  geen  amplificatie 

gedetecteerd  in  de  subapicale  cellen.  Hoogstwaarschijnlijk  wordt  artemisinine  dus  enkel 

gesynthetiseerd in de apicale cellen van de glandulaire trichomen. Aangezien de laatste stap 

naar  artemisinine  in  de  biosynthese  nog  opgehelderd  moet  worden,  bestaat  er  geen 

zekerheid dat ook deze stap in de apicale celen plaatsvindt.  

Om ontbrekende stappen in de biosynthese van artemisinine te ontrafelen, zullen we 

apicale  cellen,  die  vermoedelijk wel  artemisinine  produceren,  vergelijken met  subapicale 

cellen, die geen artemisinine produceren. Dit kan uiteindelijk nuttige  informatie opleveren 

om de productie van artemisinine efficiënt te verhogen.  

 

Page 24: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 13 

 

1.3.2 Isoleren van cellen: Laser Microdissection Pressure Catapulting 

Wegens technische beperkingen werd men in vroegere studies gedwongen om gebruik 

te maken  van  volledige weefsels, waardoor  celspecifieke  verschillen  gemaskeerd werden. 

Om de functie van apicale en subapicale cellen volledig te begrijpen, is echter een methode 

vereist voor de specifieke isolatie van deze cellen uit het plantenweefsel. 

De afgelopen jaren werd een techniek ontwikkeld waarvoor geen specifieke merkers 

vereist zijn, namelijk Laser Microdissection Pressure Catapulting  (LMPC)  (Day et al., 2005). 

LMPC maakt gebruik van een UV‐laser om specifieke targets  los te snijden uit weefsels die 

gevisualiseerd  worden  met  conventionele  microscopie.  Plantenmateriaal  is  uitermate 

geschikt  voor  deze  techniek:  hun  regelmatige  weefselstructuur  en  stabiele  celwanden 

vergemakkelijkt  visuele  identificatie  van  de meeste  celtypes.  De  losgesneden  doelwitcel 

wordt bij deze techniek van op het microscoopglaasje in een epje gekatapulteerd (Nelson et 

al., 2006). Op die manier kunnen volledige glandulaire trichomen op een efficiënte manier 

verzameld  worden.  Een  aangepaste  weefselvoorbereiding,  namelijk  fixatie  met  4% 

formaldehyde,  maakt  het  mogelijk  om  ook  apicale  cellen  en  subapicale  cellen  van  de 

glandulaire  trichomen  te  isoleren  (Olsson et al., 2009). Fixatie  is nodig voor de  stabilisatie 

van de  celinhoud en het bewaren van de weefselintegriteit  tijdens dit proces. Dit  staat  in 

competitie  met  het  feit  dat  een  groot  deel  van  het  RNA  door  formaldehyde‐fixatie 

gecrosslinked wordt en de RNA‐extractie dus negatief beïnvloedt (Kerk et al., 2003). 

LMPC  heeft  als  voordeel  dat  het  snel  en  efficiënt  is  en  dat  contaminatie  met 

ongewenst  plantenmateriaal  tot  een minimum  beperkt  is.  Door manipulatie  op  cellulair 

niveau  kan de  targetcel namelijk  geïsoleerd worden  van naburige weefsels  (Nelson  et al., 

2006). 

 

FIGUUR 1.6. : MICRODISSECTIE VAN GLANDULAIRE TRICHOMEN VAN A. ANNUA (Olsson et al., 2009).

(A)  INTACT GEFIXEERD GLANDULAIR TRICHOOM.  (B) TRICHOOM NA DISSECTIE EN COLLECTIE VAN

HET PAAR APICALE CELLEN.  (C) OVERBLIJVENDE CELLEN NA DISSECTIE EN COLLECTIE VAN DE VIER

SUBAPICALE  CELLEN.  (D)  APICAAL  CELPAAR  NA  DISSECTIE  EN  VÓÓR  COLLECTIE.  (E)  TWEE  PAAR

SUBAPICALE CELLEN NA DISSECTIE EN VÓÓR COLLECTIE. 

Page 25: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 14 

 

1.3.3 Metabolietstudie  

Verdergaand op de vergelijkende studie van apicale en subapicale cellen uitgevoerd 

door  Olsson  et  al.  (2009),  besproken  bij  1.3.1,  werd  vorig  jaar  een  metabolietstudie 

uitgevoerd. Deze studie had als doel te testen dat de volledige artemisinine biosynthese  in 

de apicale cellen plaatsvindt. In de studie van Olsson et al. (2009) werden namelijk enkel de 

gekende enzymen bekeken. Er is dus geen zekerheid dat ook de laatste biosynthese‐stappen, 

waarvan het mechanisme ongekend  is, ook  in de  apicale  cellen plaatsvindt. Om dit na  te 

gaan,  werden  de  concentraties  aan  artemisinine  en  zijn  biosynthetische  precursoren  in 

apicale  en  subapicale  cellen  vergeleken  nadat  deze  met  LMPC  verzameld  werden  (Van 

Valckenborgh,  2009).  Deze  analyse  werd  verschillende  keren  uitgevoerd.  In  sommige 

gevallen werd artemisinine enkel in de apicale cellen gedetecteerd, waardoor de hypothese 

ontstond dat artemisinine  inderdaad enkel  in de apicale cellen geproduceerd wordt. Maar 

aangezien de  resultaten  in deze  studie veel variatie vertoonden, kon  toch geen eenduidig 

besluit  gevormd  worden.  Daarom  werden  op  dezelfde  manier  filamenteuze  trichomen 

verzameld.  Ook  hier  werd  artemisinine  gedetecteerd,  alhoewel  artemisinineproductie  in 

filamenteuze  trichomen  nog  nooit  gerapporteerd  werd.  Om  die  reden  ontstond  er  een 

vermoeden dat  er  sprake  is  van  contaminatie. Normaal  is  bij  LMPC  contaminatie  tot  een 

minimum beperkt maar omdat deze techniek hier in water uitgevoerd wordt, is het mogelijk 

dat  metabolieten  in  het  water  migreren  en  zo  contaminatie  veroorzaken.  Om  deze 

contaminatie al dan niet  te bevestigen, werden een aantal  testen uitgevoerd die verder  in 

deze scriptie besproken worden. 

1.3.4 Transcriptoomstudie 

Naast een metabolietstudie kan ook een  transcriptoomanalyse uitgevoerd worden. 

Hierbij wordt het transcriptoom van apicale cellen vergeleken met dat van subapicale cellen. 

Het transcriptoom is de verzameling aan RNA van een specifieke cel en geeft informatie over 

welke eiwitten tot expressie komen in de cel. Voor de transcriptoomanalyse moet dus eerst 

het RNA uit de apicale en subapicale cellen geëxtraheerd worden. Indien het geëxtraheerde 

RNA  van  voldoende  hoge  kwaliteit  is,  kan  vervolgens  het  volledige  transcriptoom 

gesequeneerd worden.  

Page 26: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 15 

 

Gebaseerd  op  het  artikel  van  Olsson  et  al.  (2009)  zal  in  deze  studie  ook  RNA 

geëxtraheerd worden uit apicale en subapicale cellen verzameld via LMPC. De bedoeling  is 

echter  om  RNA  van  hoge  kwaliteit  te  bekomen  zodat  later  de  volledige  lengte  van  het 

transcriptoom gesequeneerd kan worden. Op die manier kan niet alleen de expressie van 

gekende  enzymen  gedetecteerd  worden,  zoals  bij  Olsson  et  al.  (2009), maar  is  het  ook 

mogelijk om ongekende enzymen te ontdekken. Dit zou bijvoorbeeld inzicht kunnen geven in 

het tot nu toe nog ongekende mechanisme van de laatste stap in de biosynthese. 

Na de RNA‐extractie zal gebruik gemaakt worden van state of the art next generation 

sequencing.  Eind  2009  werd  reeds  de  sequenering  van  het  transcriptoom  van  volledige 

glandulaire  trichomen  uit  Artemisia  annua  gerapporteerd  (Wang  et  al.,  2009).  In  deze 

scriptie is het echter de bedoeling om het transcriptoom te sequeneren van apicale cellen en 

subapicale cellen afzonderlijk, in tegenstelling tot de volledige glandulaire trichomen zoals in 

Wang  et  al.  (2009).  Op  die manier  kan  het  transcriptoom  van  apicale  cellen  vergeleken 

worden  met  dat  van  subapicale  cellen  en  kan  meer  inzicht  verkregen  worden  in  de 

biosynthese  pathway  van  artemisinine.  In  eerste  instantie  wordt  op  zoek  gegaan  naar 

ongekende  enzymen  die  een  rol  spelen  bij  de  biosynthese  van  artemisinine,  vooral  het 

mechanisme  van  de  laatste  stap  moet  nog  opgehelderd  worden.  Ten  tweede  kan  ook 

gezocht  worden  naar  transcriptiefactoren.  Daarnaast  zijn  er  hoogst  waarschijnlijk  ook 

membraantransportproteïnen  aanwezig  die  artemisinine  uit  de  glandulaire  trichomen 

pompen, wat ook met deze transcriptoomanalyse nagegaan kan worden.  

1.4 ARTEMISININEPREPARATEN ALS KANKERTHERAPIE 

Artemisinine  is  vooral  gekend  als  antimalaria‐middel.  De  afgelopen  jaren  blijken 

artemisinine en zijn biosynthetische derivaten echter ook werkzaam te zijn tegen bepaalde 

types kanker (Nakase et al., 2008). Interessant is dat het cytotoxisch effect van artemisinine 

specifiek is voor kankercellen en dus geen gezonde lichaamscellen aantast. De cellen worden 

gedood  door  vrije  radicalen  gevormd  door  openbreken  van  de  endoperoxide  brug  na 

interactie met Fe2+. Omdat kankercellen wegens hun snelle proliferatie nood hebben aan de 

opname van grote hoeveelheden ijzer brengen ze een grotere concentratie aan transferrine‐

receptoren  tot  expressie  op  hun  celoppervlak.  Transferrine  is  een  bindingsproteïne  dat 

instaat voor de opname van serumijzer in cellen via endocytose. Aangezien kankercellen dus 

Page 27: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

I N L E I D I N G  | 16 

 

een  hogere  ijzer‐influx  vertonen,  zijn  ze  vatbaarder  voor  het  cytotoxisch  effect  van 

artemisinine  dan  normale  cellen.  De  gevormde  vrije  radicalen  zouden  ook  angiogenese 

inhiberen door een verminderde expressie van VEGF  (vasulair endotheliale groeifactor) en 

zijn activerende factor HIF1‐α (hypoxie‐induceerbare factor 1α) (Firestone & Sundar, 2009).  

Een  nog  betere  kankertherapie  wordt  verkregen  door  covalente  binding  van 

artemisinine  aan  transferrine  (Nakase  et  al.,  2008).  Op  die  manier  worden  zowel 

artemisinine  als  het  activerende  ijzer  selectief  opgenomen  in  de  kankercellen,  die  een 

hogere expressie van transferrine‐receptoren vertonen. 

Tegenwoordig  zijn  er  verschillende  artemisinine‐preparaten  op  de markt maar  de 

vraag is echter of de bestaande preparaten echt waardevol zijn. Daarom zal in deze scriptie 

de  werkelijke  artemisinineconcentratie  bepaald  worden  van  een  aantal  van  deze 

fytopreparaten, geïllustreerd in Figuur 1.7. 

 

 

 

FIGUUR  1.7.  :  DRIE  ARTEMISININE‐PREPARATEN:  EEN  GEDROOGD  THEE‐EXTRACT  (MIN  TONG),

CAPSULES (AOV) EN GEDROOGDE A. ANNUA BLAADJES (MINISTERIO DA SAUDE). 

Page 28: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

O B J E C T I E V E N  | 17 

 

2 OBJECTIEVEN 

Artemisinine wordt wereldwijd  gebruikt  als  behandeling  tegen malaria.  Aangezien 

Artemisia  annua  slechts  kleine  hoeveelheden  artemisinine  aanmaakt  en  chemische 

totaalsynthese  economisch  niet  haalbaar  is,  heerst  er  tegenwoordig  een  tekort  aan  dit 

antimalaria‐middel. Om de productie te kunnen verhogen, is echter meer kennis vereist over 

de biosynthese pathway van deze verbinding. Artemisinine wordt geproduceerd  in de 10‐

cellige glandulaire trichomen, opgebouwd uit 2 apicale cellen, 4 subapicale cellen, 2 basale 

cellen  en  2  stalk  cellen.  Transcripten  coderend  voor  gekende  artemisinine  biosynthese‐

enzymen werden enkel gedetecteerd in de apicale cellen (Olsson et al., 2009). Dit suggereert 

dat artemisinine enkel in dit celtype gesynthetiseerd wordt. Er is echter geen zekerheid dat 

nog ongekende biosynthese‐stappen ook enkel in de apicale cellen plaatsvinden. 

Om ontbrekende stappen  in de biosynthese van artemisinine te ontrafelen, kunnen 

apicale  cellen  die  vermoedelijk  wel  artemisinine  produceren,  vergeleken  worden  met 

subapicale  cellen  die  geen  artemisinine  produceren.  De  Laser  Microdissection  Pressure 

Catapulting techniek (LMPC), besproken in 1.3.2, wordt hierbij gebruikt voor isolatie van de 

verschillende cellen uit het plantenmateriaal. Vervolgens kan op de verzamelde cellen een 

metabolietstudie of een transcriptoomstudie uitgevoerd worden.  

Het eerste  luik van deze scriptie gaat verder op een vorige metabolietstudie waarbij 

artemisinine  in  eerste  instantie  enkel  gedetecteerd  werd  in  apicale  cellen  en  niet  in 

subapicale  cellen. Hierdoor ontstond de veronderstelling dat artemisinine  inderdaad  in de 

apicale cellen geproduceerd wordt.  In een aantal hierop volgende  testen werd echter ook 

artemisinine gedetecteerd in filamenteuze trichomen, alhoewel artemisinineproductie hierin 

nog nooit gerapporteerd werd. Om die reden ontstond er een vermoeden dat er sprake  is 

van  contaminatie  bij  LMPC  als  samplingtechniek.  Om  deze  contaminatie  al  dan  niet  te 

bevestigen, wordt  in deze scriptie de concentratie aan artemisinine en zijn biosynthetische 

precursoren  bepaald  in  munttrichomen,  waarvan  bewezen  is  dat  er  geen 

artemisininesynthese  plaatsvindt.  Deze  munttrichomen  worden  via  LMPC  geïsoleerd  uit 

water  dat  geïncubeerd werd met Artemisia  annua  bloemknoppen. Vervolgens worden  ze 

geanalyseerd met behulp van HPLC‐ESI Q‐TOF MS/MS zoals besproken in 3.2.3.  

Page 29: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

O B J E C T I E V E N  | 18 

 

Het tweede  luik van deze scriptie gaat verder  in op artemisinine als kankertherapie. 

Artemisinine blijkt, naast zijn antimalaria‐werking, namelijk ook actief te zijn tegen bepaalde  

kankertypes.  Aangezien  kankerpatiënten  steeds  op  zoek  gaan  naar  nieuwe  genezende 

middelen, wordt artemisinine ook meer en meer als therapie aangewend. Tegenwoordig zijn 

er  verschillende  fytopreparaten  op  de markt  die  artemisinine  zouden  bevatten maar  de 

vraag  is  echter  of  deze  echt  waardevol  zijn.  Daarom  zal  in  deze  scriptie  de  werkelijke 

artemisinine‐concentratie  nagegaan  worden  in  een  aantal  preparaten.  Hiervoor  worden 

chloroformextracten bereid die geanalyseerd worden via HPLC‐ESI Q‐TOF MS/MS. 

Als  derde  luik  van  de  scriptie wordt  gestart met  een  transcriptoomstudie.  Hierbij 

wordt  het  transcriptoom  van  apicale  en  subapicale  cellen  vergeleken  zodat  eventueel 

nieuwe  genen  die  betrokken  zijn  in  de  biosynthese  pathway  van  artemisinine  ontdekt 

kunnen worden. Voor deze  transcriptoomanalyse worden  apicale en  subapicale  cellen  via 

LMPC  gescheiden  en  gekatapulteerd  in  lysis  buffer.  Hieruit  wordt  vervolgens  het  RNA 

geëxtraheerd.  Daarna  kunnen  de  mRNA‐molecules  gesequeneerd  worden  via  next 

generation sequencing. Voor de bepaling van de volledige  lengte van de transcripten  is de 

kwaliteit  van  het  geëxtraheerde  RNA  echter  van  groot  belang.  Kwaliteits‐  en 

kwantiteitsanalyses van het RNA worden uitgevoerd met Experion, RiboGreen en NanoDrop. 

Om  aan  de  hoge  kwaliteitseisen  te  voldoen,  zullen we  in  eerste  instantie  zowel  de  RNA‐

extractiemethode  als  de  samplingmethode  optimaliseren  voor  volledige  glandulaire 

trichomen. Wanneer  dit  op  punt  staat,  kan  uiteindelijk  overgeschakeld worden  op  RNA‐

extracties van apicale en subapicale cellen afzonderlijk. 

Als  eerste  optimalisatiestap  wordt  nagegaan  welke  RNA‐extractiekits  de  beste 

resultaten  opleveren. Hierbij moet  rekening  gehouden worden met  eventuele  problemen 

met  secundaire  plantenmetabolieten  die  de  RNA‐extractie  en  ‐kwantificatie  kunnen 

beïnvloeden. Naast de extractiemethode wordt ook de samplingmethode geoptimaliseerd. 

Fixatie  van  de  stalen  kan  bijvoorbeeld  de  RNA‐opbrengst  door  cross‐linking  negatief 

beïnvloeden, maar  is noodzakelijk om apicale en  subapicale  cellen  te kunnen verzamelen. 

Ook de samplingtijd en het samplingvolume worden geoptimaliseerd. Wanneer uiteindelijk 

voldoende RNA van hoge kwaliteit bekomen wordt, kan dit  in de  toekomst geamplificeerd 

worden met het Ovation RNA‐Seq System. Vervolgens kan de next‐generation  sequencing 

uitgevoerd worden met de Illumina Genome Analyzer II. 

Page 30: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 19 

 

3 MATERIALEN EN METHODEN 

3.1 ALGEMEEN 

3.1.1 Opkweken van A. annua 

De  zaden,  geleverd  door  anamed  international  (Winnenden,  Duitsland)  werden 

gesteriliseerd in drie stappen. In eerste instantie werden ze twee minuten ondergedompeld 

in een 70% ethanoloplossing (Merck, Darmstadt, Duitsland). Daarna werden ze tien minuten 

behandeld  met  een  oplossing  bereid  door  3,84  mL  NaOCl  (Sigma‐Aldrich,  Steinheim, 

Duitsland) aan te  lengen met 5 µL Tween 20  (MP Biomedicals,  Illkirch, Frankrijk) en 10 mL 

steriel water (Sartorius, Goettingen, Duitsland). Na vier à vijf keer wassen, werden de zaden 

vervolgens  op  een  filtreerpapiertje  (Whatman,  Kent,  UK)  in  een  petrischaal  gelegd  en 

bevochtigd met water. Na één week werden de kiemen overgebracht in potgrond en in een 

groeikamer (VIB) geplaatst bij een temperatuur van 21°C en een dagritme van 8 uur licht en 

16  uur  donker. De  eerste week werden  de  plantjes  overdekt met  plastiek  om  een  serre‐

effect  te  creëren.  Vooraleer  de  volgroeide  planten  voor  wetenschappelijk  onderzoek 

gebruikt werden, lieten we ze ongeveer een week wennen aan natuurlijk daglicht. 

3.1.2 Laser Microdissection Pressure Catapulting 

De  Laser  Microdissection  Pressure  Catapulting  (LMPC)  techniek,  ontwikkeld  door 

Zeiss (P.A.L.M.®‐Microlaser Technologies), werd in deze studie toegepast voor de isolatie van 

verschillende  celtypes  uit  plantenmateriaal.  Hiervoor  werd  gebruik  gemaakt  van  het 

P.A.L.M.®  MicroLaser  systeem  voorzien  van  een  P.A.L.M.®  RoboMover  (PALM, 

Wolfratshausen, Duitsland). Dit systeem bevat een snijdende 377‐nm UV stikstofgas laser die 

gekoppeld  is aan een  lichtmicroscoop  (Axiovert 135; Carl Zeiss, Oberkochen, Duitsland) en 

gefocuseerd wordt door een 40x objectief. De  laser beam heeft een diameter kleiner dan 

1µm. Met een gedefocuseerde  laser worden de geselecteerde  cellen  in een  verzamelepje 

(Eppendorf, Hamburg, Duitsland) gekatapulteerd. De RoboMover  is een computergestuurd 

microscoopplatform en micromanipulator. De positionering van het object wordt bekomen 

door horizontale beweging van dit platform (Nelson et al., 2006; Olsson et al., 2009).  

 

 

FIGUUR  3.1.  :  LASER  MICRODISSECTION  PRESSURE  CATAPULTING,  DE  LOSGESNEDEN  TARGETCEL

WORDT DOOR DE LASER IN HET DEKSEL VAN HET VERZAMELEPJE GEKATAPULTEERD (Day et al., 2005). 

Page 31: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 20 

 

3.2 METABOLIETSTUDIE  

3.2.1 Doel 

3.2.1.1 Nagaan van contaminatie bij metabolietanalyse van apicale en subapicale cellen 

In een vorige metabolietstudie, besproken  in 1.3.3, werd artemisinine gedetecteerd 

in  filamenteuze  trichomen  die  via  LMPC  uit  A.  annua  bloemknoppen  geïsoleerd werden. 

Aangezien  hierin  nooit  eerder  artemisinineproductie  gerapporteerd  werd,  ontstond  het 

vermoeden  dat  er  sprake  is  van  contaminatie.  Om  dit  al  dan  niet  te  bevestigen,  zal  de 

concentratie  nagegaan  worden  van  artemisinine  en  zijn  biosynthetische  precursoren  in 

water geïncubeerd met bloemknoppen van A. annua. Deze  test  zal een  idee geven welke 

hoeveelheden artemisinine in het water migreren.  

Als volgende stap wordt een muntblad fijngehakt in dit incubatiewater van A. annua, 

waaruit  vervolgens  via  LMPC  munttrichomen  geïsoleerd  worden.  Daarna  wordt  de 

concentratie  bepaald  van  artemisinine  en  zijn  biosynthetische  precursoren  in  deze 

munttrichomen,  waarvan  bewezen  is  dat  er  geen  artemisininesynthese  plaatsvindt.  Zo 

kunnen we nagaan of de metabolieten aanwezig in het incubatiewater inderdaad samen met 

de  munttrichomen  via  LMPC  in  het  epje  gekatapulteerd  worden  of  migreren  in  de 

trichomen.  

In  laatste  instantie  worden  glandulaire  en  filamenteuze  trichomen  geïsoleerd  na 

versnijden en wassen van de bloemknoppen om te zien hoeveel artemisinine er overblijft na 

wassen. De  stalen werden  geanalyseerd met behulp  van  een  aangepaste HPLC‐ESI Q‐TOF 

MS/MS methode gepubliceerd in Van Nieuwerburgh et al. (2006), deze techniek zal in detail 

besproken worden in 3.2.3. 

3.2.1.2 Concentratiebepaling van artemisinine in fytopreparaten 

Aansluitend op de metabolietstudie werd HPLC‐ESI Q‐TOF MS/MS ook gebruikt om 

de  werkelijke  artemisinineconcentratie  te  bepalen  van  drie  artemisinine‐preparaten  die 

tegenwoordig  op  de markt  te  vinden  zijn:  een  poedervormig  thee‐extract  (Min  Tong  Co, 

Taichung,  Taiwan)  waarbij  geen  artemisinineconcentratie  wordt  vermeld,  capsules  (aov, 

Almere,  Nederland)  die  volgens  hun  verpakking  15 mg  artemisinine  per  capsule  zouden 

bevatten en gedroogde Artemisia blaadjes  (Ministério da saúde, Esplanada dos Ministérios 

Page 32: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 21 

 

Bloco  G,  Brazilië)  die  0,8%  ‐  1,0%  artemisinine  per  1,25  gram  (1  zakje  blaadjes)  zouden 

bevatten.  

3.2.2 Sampling en staalvoorbereiding 

3.2.2.1 Verzamelen van incubatiewater van A. annua  

Er werden drie pools verzameld van elk 20 gesloten bloemknoppen. Elke pool werd 

genomen  van  dezelfde  zeven‐maand‐oude  Artemisia  annua  anamed  plant  en  werd 

gedurende 30 minuten geïncubeerd met 400 µL UltraPure Water  (Biosolve, Valkenswaard, 

Nederland). Daarna werd de waterfase afgepipetteerd en verzameld in een apart epje. Deze 

behandeling werd  voor  elke  pool  tien  keer  na  elkaar  herhaald. Na  deze  tien wasstappen 

werden de bloemknoppen versneden en vervolgens nog driemaal geïncubeerd met water. 

Het  incubatiewater werd voor elke stap afzonderlijk bij ‐20 °C bewaard om via HPLC‐ESI Q‐

TOF MS/MS  de  hoeveelheid  vrijgekomen  artemisinine  en  biosynthetische  precursoren  bij 

elke incubatiestap te bepalen. Hiervoor werd 50 µL van het incubatiewater aangelengd met 

50  µL  Ultra  Pure  Water  (Biosolve,  Valkenswaard,  Nederland)  en  100  µL  mix‐oplossing 

samengesteld uit 1 mL IS 1; 1,5 mL ACCN en 4 µL FA.   

3.2.2.2 Verzamelen van munttrichomen uit incubatiewater van A. annua 

Een  stuk  muntblad  werd  op  een  microscoopglaasje  gelegd  en  met  een  mesje 

fijngehakt in 20 µL water afkomstig van de eerste incubatiestap van Artemisia annua. In het 

deksel van een 0,2 mL epje  (Eppendorf, Hamburg, Duitsland) werd 25 µL UltraPure Water 

(Biosolve, Valkenswaard, Nederland) gepipetteerd. Via LMPC werden munttrichomen in het 

deksel van dit epje gekatapulteerd. Op die manier werden 60 munttrichomen verzameld  in 

66 µL water. Dit werd aangelengd met 66 µL mix‐oplossing samengesteld uit 1 mL IS 1; 1,5 

mL ACCN en 4 µL FA. Om de cellen open te breken en hun  inhoud vrij te stellen, werd het 

staal gedurende tien minuten gesoniceerd en vervolgens geanalyseerd met HPLC‐ESI Q‐TOF 

MS/MS. 

3.2.2.3 Verzamelen van glandulaire en  filamenteuze  trichomen van A. annua na wassen 

van versneden bloemknoppen  

Na  tien  incubatiestappen  werden  de  volledige  bloemknoppen  versneden.  Na 

driemaal wassen van deze versneden bloemknoppen werden ze op een microscoopglaasje in 

Page 33: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 22 

 

20 µL UltraPure Water  (Biosolve, Valkenswaard, Nederland) gelegd.  In het deksel van een 

verzamelepje werd 25 µL UltraPure Water gepipetteerd. Via  LMPC werden glandulaire en 

filamenteuze trichomen in het deksel van dit epje gekatapulteerd. Op die manier werden in 

twee  aparte  stalen  53  glandulaire  trichomen  en  60  filamenteuze  trichomen  verzameld. 

Vervolgens werd de  inhoud van elk epje aangelengd  tot 50/50 H2O/MIX. De mix‐oplossing 

werd bereid door 1 mL IS 1 te mengen met 1,5 mL ACCN en 4 µL FA. Om de cellen open te 

breken en hun inhoud vrij te stellen, werden de stalen gedurende tien minuten gesoniceerd. 

Via  HPLC‐ESI  Q‐TOF  MS/MS  werd  vervolgens  de  concentratie  aan  artemisinine  en  zijn 

biosynthetische precursoren in deze trichomen bepaald.  

3.2.2.4 Chloroformextractie van fytopreparaten 

Vooraleer de  concentratie aan artemisinine  in de  fytopreparaten geanalyseerd kon 

worden, werd  van  elk preparaat  een  chloroformextract bereid. Hiervoor werd  552,50 mg 

poedervormig  thee‐extract, de  inhoud van één aov‐capsule  (588,60 mg) en één  zakje met 

1,25  g  gedroogde  blaadjes  gemengd  met  50  mL  chloroform  (Acros,  Geel,  België).  Na 

anderhalf  uur  schudden  en  soniceren,  werd  de  chloroform  overgebracht  in  een  aparte 

proefbuis. Deze chloroformextracten werden geanalyseerd via HPLC‐ESI Q‐TOF MS/MS. Ter 

voorbereiding van de stalen voor injectie werd de chloroform 1000 keer verdund door aan te 

lengen met interne standaard 2 (zie 3.2.3.2). 

3.2.3 Kwantitatieve analyse van de stalen 

3.2.3.1 Principe: HPLC‐ESI Q‐TOF MS/MS 

High  performance  liquid  chromatography  (HPLC)  is  een  analytische  techniek  die 

aangewend  wordt  voor  scheiding  van  mengsels.  De  meeste  stalen,  die  voor  analytisch 

onderzoek aangeboden worden, zijn namelijk mengsels van opgeloste substanties. Er wordt 

gebruik gemaakt van vloeistofchromatografie gekenmerkt door een vaste stationaire fase en 

een vloeibare mobiele fase, hierbij toegepast onder verhoogde druk. 

 

 

 

Page 34: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 23 

 

Na  chromatografische  scheiding  van  de  stalen  via  HPLC  werden  de  afzonderlijke 

componenten  gedetecteerd  en  gekwantificeerd met  behulp  van  een massaspectrometer. 

Massaspectrometrie  is een spectrometrische  techniek die gebaseerd  is op de vorming van 

ionen in één of ander ionisatieproces. De ionisatievorm die in dit onderzoek toegepast werd, 

is elektrospray  ionization (ESI). Het HPLC effluent wordt hierbij door een naald gedwongen, 

waarop aan het uiteinde een potentiaal is aangelegd. Deze laatste is voldoende hoog om de 

uittredende oplossing in een fijne spray te dispergeren zodat uiteindelijk individueel geladen 

‘naakte’ analytionen in de gasfase gevormd worden. Na dit ionisatieproces worden de ionen 

naar de massa‐analysator  getransfereerd. De elektrospray  vormt dus de  koppeling  tussen 

het HPLC‐toestel en de Q‐TOF massaspectrometer. 

Bij  tandem massaspectrometrie  (MS/MS) worden meerdere massaspectrometrische 

technieken gecombineerd. Hier wordt gebruik gemaakt van een Q‐TOF massaspectrometer. 

Dit  is  een  combinatie  van  een  quadrupool  (Q)  en  een  Time‐Of‐Flight  (TOF) 

massaspectrometer, verbonden door een botsingscel (zie Figuur 3.2). 

              

De  quadrupool  bestaat  uit  vier  parallelle  hyperbolische  staven  met  daarop  een 

radiofrequentie‐  (rf)  en  een  directe  stroomspanning.  De  combinatie  van  rf‐  en 

stroomspanning  bepaald  of  een  gegeven  ion,  afhankelijk  van  de m/z‐waarde,  al  dan  niet 

door  de  quadrupool  doorgelaten  wordt.  De  quadrupool  is  gebonden  aan  de  TOF 

massaspectrometer via een botsingscel. Door een potentiaalverschil aan te brengen tussen 

FIGUUR  3.2.  :  Q‐TOF  MASSSASPECTROMETER;  BIJ  Q‐TOF  MASSASPECTROMETRIE  WORDEN

VERSCHILLENDE  MASSASPECTROMETRISCHE  TECHNIEKEN  GECOMBINEERD,  NAMELIJK  EEN

QUADRUPOOL (MS1), BOTSINGSCEL (MS2) EN TIME‐OF‐FLIGHT MASSASPECTROMETER (MS3). 

Page 35: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 24 

 

het begin en het einde van deze botsingscel zullen de doorgelaten ionen versneld worden en 

botsen  met  de  edelgasatomen  (Ar).  Dit  zorgt  voor  fragmentatie  van  de  ionen.  Deze 

specifieke fragmentionen kunnen verder geanalyseerd worden in de TOF analyser.  

Een  TOF  (Time‐Of‐Flight)  massaspectrometer  gebruikt  het  verschil  in  transittijd 

doorheen  een  buis  (“flight  tube”) met  een  bepaalde  afstand  om  ionen  van  verschillende 

m/z‐verhouding van elkaar te scheiden. De  ionen worden vervolgens gedetecteerd via een 

elektronmultiplier. Hierbij maken de  ionen een groot aantal elektronen vrij waardoor een 

elektrisch signaal wordt geproduceerd dat evenredig  is met het aantal invallende  ionen. De 

relatieve hoeveelheid waarin elk  soort  ion  voorkomt, wordt geregistreerd  in de  vorm  van 

een spectrum. Aangezien de aard en het aantal van de gevormde ionen karakteristiek is voor 

de  samenstelling en  structuur  van een molecule,  kan men  stellen dat het massaspectrum 

haar vingerafdruk is. 

3.2.3.2 Ijklijn 

Voor de aanmaak van de verdunningsreeks werd vertrokken van stockoplossingen in 

methanol  met  gekende  concentraties  aan  artemisinine  (1mg/ml),  artemisininezuur 

(1mg/ml),  arteannuin  B  (1mg/ml),  dihydroartemisinine  (1mg/ml),  dihydroartemisininezuur 

(5mg/ml),  artemisinine  alcohol  (5mg/ml),  artemisinine  aldehyde  (5mg/ml)  en 

dihydroartemisinine  alcohol  (4mg/ml).  De  referentiestandaard  artemisinine  98%  werd 

verkregen door Sigma‐Aldrich  (Bornem, België). Artemisininezuur en arteannuin B werden 

geleverd  door  het  Walter  Reed  Army  Institute  of  Research  (Washington,  USA). 

Dihydroartemisinine, dihydroartemisininezuur,  artemisinine  alcohol,  artemisinine  aldehyde 

en  dihydroartemisinine  alcohol  werden  door  Patrick  Covello  van  het  National  Research 

Council  Canada  geschonken.  Methanol  werd  verkregen  door  Biosolve  (Valkenswaard, 

Nederland). Elke analytische standaard werd bereid als een mengsel van elke stockanalyt en 

interne standaard. 

Als  interne  standaard  werd  een  santonine  stockoplossing  gebruikt  met  een 

concentratie  van  1  mg/mL  in  MeOH.  De  eerste  interne  standaard  (IS  1),  met  een 

concentratie van 0.5 ng/µL, werd bereid door 25 µL uit de stock aan te lengen tot 50 mL met 

50/50 ACCN/H2O en 0,1% FA. Vervolgens werd de  tweede  interne  standaard  (IS 2) bereid 

door  20 mL  uit  IS  1  aan  te  lengen  tot  100 mL met  50/50  ACCN/H2O  en  0.1 %  FA.  Het 

Page 36: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 25 

 

acetonitril,  water  en  methaanzuur  werden  geleverd  door  Biosolve  (Valkenswaard, 

Nederland).  

In  eerste  instantie  werden  de  10ng/µL  en  8ng/µL  verdunningen  bereid  door  de 

stockoplossingen en  IS 1 aan  te  lengen met 50/50 ACCN/H2O en 0,1% FA  tot de gewenste 

concentratie. Bij de volgende verdunningen (6ng/µL t.e.m. 0.001ng/µL) werd uitgegaan van 

deze 10ng/µL en 8ng/µL oplossingen en IS 2.  

3.2.3.3 Chromatografische condities 

Van elk  staal werd 100 µL geïnjecteerd  in een Waters Alliance 2695 HPLC  systeem 

gecombineerd met een capillaire reversed‐phase kolom, namelijk Alltech Ultrasphere C18 IP 

5 µm kolom (150 mm x 2,1 mm) beschermd door een Waters XTerra MS C18 5 µm pre‐kolom 

(10 mm x 2,1 mm). De stalen werden vervolgens geëlueerd met een typische gradiënt. De 

mobiele fase (eluens A: H2O en 0,1% FA; eluens B: 90/10 ACCN/H2O en 0,1% FA) heeft hierbij 

een debiet van 0,2 mL/min. De beginsamenstelling, een 40/60 verhouding, werd gedurende 

8 minuten  aangehouden.  Daarna werd  overgeschakeld  op  een  15/85  verhouding, wat  9 

minuten  aangehouden werd.  Voor  de  volgende  5 minuten werd  overgeschakeld  op  een 

0/100  verhouding.  De  laatste  12  minuten  werd  terug  een  verhouding  van  40/60 

aangehouden. Een LC Packings ACUrate  ICP‐04‐20 post‐kolom splitter werd gebruikt om ¼ 

van het effluens op de elektrospray interface te brengen. 

3.2.3.4 Massaspectrometrische condities 

Voor  de  massaspectrometrische  detectie  werd  gebruik  gemaakt  van  een  Q‐TOF 

massaspectrometer  (Micromass, Manchester, UK)  uitgerust met  een  electrospray  bron  in 

positieve modus (ESP+). Het HPLC effluent wordt hierbij door een elektrospray ionisatie (ESI) 

capillair gedwongen, waarop aan het uiteinde een potentiaal  van 2,8  kV  is aangelegd. De 

bron en desolvatie temperaturen werden geoptimaliseerd op respectievelijk 130 en 300 °C. 

Hierbij werd  stikstofgas  (N2)  gebruikt  als  desolvatiegas met  een  debiet  van  400  L/u.  Als 

collisiegas  voor  MS/MS  analyse  werd  argon  (0,8  bar)  gebruikt.  Hierbij  werd  de 

botsingsenergie geoptimaliseerd op 7 eV voor artemisinine, 8 eV voor dihydroartemisinine 

en  artemisinine  alcohol,  9  eV  voor  santonine  en  dihydroartemisinine  alcohol,  10  eV  voor 

arteannuin  B,  11  eV  voor  artemisininezuur  en  artemisinine  aldehyde  en  12  eV  voor 

dihydroartemisininezuur  en  dihydroartemisinine  aldehyde.  De  MS/MS  methode  werd 

Page 37: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 26 

 

gebruikt  voor  de  kwantificatie  van  artemisinine  (m/z  283   219  +  229  +  247  +  265), 

arteannuin  B  (m/z  249   185  +  189),  artemisininezuur  (m/z  235   189  +  199  +  217), 

artemisinine alcohol (m/z 221  203), artemisinine aldehyde (m/z 219  145 + 159 + 201), 

DHA‐zuur (m/z 237  163 + 191 + 201 + 219), DHA (m/z  221  163) en DHA‐alcohol (m/z 

223  149 + 165 + 205).  

3.2.4 Dataverwerking 

Dataverwerking  en  analyse werd  verricht met  behulp  van  de Masslynx  versie  4.0 

software.  Genormaliseerde  piekoppervlaktes  werden  verkregen  door  berekening  van  de 

ratio van de piekoppervlakte van het analyt t.o.v. deze van de  interne standaard. De  ijklijn 

werd  in drievoud bepaald en opgesteld door de gekende concentraties van de analyten uit 

te  zetten  t.o.v.  hun  genormaliseerde  piekoppervlaktes.  De  concentraties  van  de 

respectievelijke analyten in de stalen werden berekend t.o.v deze ijklijnen. 

3.3 TRANSCRIPTOOMSTUDIE 

3.3.1 Doel 

Om ontbrekende stappen  in de biosynthese van artemisinine te ontrafelen, kan het 

transcriptoom van apicale cellen vergeleken worden met subapicale cellen. Hiervoor moet in 

eerste  instantie  het  RNA  uit  de  cellen  geïsoleerd  worden.  Daarna  kunnen  de  mRNA‐

molecules gesequeneerd worden via next generation sequencing. Hiervoor  is echter zowel 

de kwantiteit als de kwaliteit van het geëxtraheerde RNA van groot belang. Vooraleer next 

generation sequencing kan plaatsvinden, zal het RNA namelijk geamplificeerd worden met 

de Ovation®  RNA‐Seq  System  kit  (NuGen,  Bemmel, Nederland). Deze  kit  vereist  RNA  van 

hoge kwaliteit en een minimale  input van 500 pg  in een maximum volume van 5 µL. Een 

hoge RNA‐kwaliteit  is eveneens belangrijk om de volledige  lengte van het transcriptoom te 

kunnen  bepalen.  Dit  is  namelijk  niet  haalbaar  indien  het  RNA  in  te  kleine  fragmenten 

gedegradeerd  is.  Om  aan  de  hoge  kwaliteitseisen  te  voldoen,  is  dus  een  optimale  RNA‐

extractie  vereist.  In  eerste  instantie  wordt  zowel  de  RNA‐extractiemethode  als  de 

samplingmethode  geoptimaliseerd  voor  volledige  glandulaire  trichomen. Wanneer  dit  op 

punt staat, kan overgeschakeld worden op RNA‐extracties van apicale en subapicale cellen 

afzonderlijk. 

Page 38: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 27 

 

3.3.2 Sterilisatie van het glaswerk 

Vóór  de  start  van  de  transcriptoomstudie werden microscoopglaasjes  vrijgemaakt 

van RNA en RNasen door behandeling met SDS buffer en naspoelen met DEPC water. SDS 

buffer  zorgt  voor  denaturatie  van  proteïnen  en  peptiden  en  werd  bereid  door  5  g  SDS 

(sodiumdodecylsulfaat, MP  Biomedicals,  Illkirch,  Frankrijk)  te mengen met  100 mL  DEPC 

water,  dit  vormt  de  5%  SDS‐stockoplossing.  Na  10 maal  verdunnen, werd  de  0,5%  SDS‐

werkoplossing  verkregen.  DEPC  water  is  als  RNase‐vrij  water.  DEPC  vernietigt  alle 

enzymatische  activiteit  in  het  water.  Het  werd  bereid  door  1  mL  DEPC 

(dieethylpyrocarbonaat, Sigma‐Aldrich, Steinheim, Duitsland) overnacht op  te  lossen  in 1 L 

Sartorius gezuiverd water (Sartorius, Goettingen, Duitsland)  in een schudwarmwaterbad bij 

37°C en vervolgens te autoclaveren. Na reiniging van de microscoopglaasjes met 0,5 % SDS‐

buffer en afspoelen met DEPC water, werden de glaasjes verpakt  in aluminiumfolie en 9u 

gebakken in een oven bij 190°C. 

3.3.3 Concentratie‐ en kwaliteitsbepaling van RNA‐stalen 

Om na te gaan welke methoden het best geschikt zijn voor de concentratiebepaling 

en/of  kwaliteitsbepaling  van  de  verschillende  RNA‐stalen  werden  zowel  de  NanoDrop 

spectrofotometer,  de  RiboGreen  RNA  Quantitation  Kit  als  de  Experion  RNA  Analysis  Kit 

uitgetest.  Hiervoor  werd  elke  methode  toegepast  voor  de  analyse  van  RNA  dat  via  de 

Absolutely  RNA  Nanoprep  kit  (zie  3.3.4.1)  geëxtraheerd  werd  uit  een  referentiestaal, 

namelijk Human Brain Reference RNA  (HBRR). Ook de concentratie van een 4x‐verdunning 

van dit staal werd met de verschillende methoden gemeten. De werkingsprincipes worden 

hieronder kort besproken. 

3.3.3.1 NanoDrop spectrofotometer 

De  NanoDrop  spectrofotometer  (Thermo  Scientific,  Wilmington,  USA)  meet  de 

absorbantie van een staal in het gebied van 200 nm tot 350 nm, wat relevant is om de RNA‐

concentratie  en  ‐zuiverheid  te  kunnen bepalen. De NanoDrop ND‐1000 maakt de  analyse 

van 1µL staal mogelijk. Hiervoor wordt een druppel (1µL) van het staal op de “measurement 

pedestal” gepipetteerd. Bij het sluiten van het apparaat, wordt de druppel samengeperst en 

wordt als het ware een kolom gevormd. Het  staal wordt op  zijn plaats gehouden door de 

oppervlaktespanning. Op die manier kan de absorbantie van het licht door het staal gemeten 

Page 39: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 28 

 

worden. Aan de hand van de absorbantie bij 260 nm (A260) kan vervolgens de concentratie 

aan RNA bepaald worden. De ratio A260/A280   geeft een  indicatie van de zuiverheid van het 

staal. Een waarde  tussen 1,8 en 2,0  indiceert dat het RNA‐staal  zuiver  is. Hiernaast moet 

echter ook gekeken worden naar de ratio A260/A230. Deze waarde moet zo dicht mogelijk bij 

2,0  liggen.  Een  afwijking  hiervan  wijst  op  contaminatie  met  proteïnen,  phenolen  of 

chaotropische zouten zoals guanidine isothiocyanaat.  

3.3.3.2 RiboGreen RNA Quantitation Kit 

Het  RiboGreen  Quantitation  Reagens  (Molecular  Probes,  Eugene,  USA)  is  een 

fluorescente kleurstof dat bindt op alle nucleïnezuren aanwezig in het staal. Afhankelijk van 

de  ‘high‐range methode’ (20 ng/mL tot 1 µg/mL RNA) of de  ‘low‐range methode’ (1 ng/mL 

tot  50  ng/mL RNA) wordt  een  andere  concentratie  aan  kleurstof  gebruikt.  In  deze  studie 

werd gebruik gemaakt van de ‘low‐range assay’.  

In eerste  instantie werden de reagentia bereid. Een 1x TE‐buffer  (10mM Tris‐HCl, 1 

mM EDTA, pH 7,5) werd bereid door 500 µL van de 20x TE‐buffer (geleverd bij de kit) aan te 

lengen met 9,5 mL DEPC water. Vervolgens werd het RiboGreen Reagens 2000 keer verdund 

met de 1x TE‐buffer. Om een standaardcurve  te kunnen opstellen, werden  ijklijnpunten  in 

drievoud  bereid  volgens  Tabel  3.1. Aangezien  het  RNA  in  alle  stalen  na  extractie met  de 

Nanoprep  kit  geëlueerd  werd  in  elutiebuffer,  werd  ook  het  controle  RNA  voor  de 

ijklijnpunten met dezelfde elutiebuffer verdund. Deze  ijklijnpunten en alle stalen werden  in 

de welletjes van een microplaat gepipetteerd. Vervolgens werd de microplaat gelezen met 

behulp  van  de  Safire² Multiplate  Reader  in  combinatie met MagellanTM  Software  (Tecan, 

Männedorf,  Zwitserland)  en  werd  de  gemeten  fluorescentie  van  de  ijklijn  uitgezet  ten 

opzichte  van  de  gekende  RNA‐concentratie.  Door  omrekening  ten  opzichte  van  deze 

standaardcurve kon vervolgens de RNA‐concentratie van de stalen berekend worden.  

Tabel  3.1.  :  DE  HOEVEELHEDEN  ELUTIEBUFFER,  CONTROLE  RNA  EN  RIBOGREEN  REAGENS  TER 

BEREIDING VAN DE STANDAARDCURVE BIJ DE RIBOGREEN RNA QUANTITATION KIT. 

Finale concentratie (ng/mL)  Elutiebuffer  100 ng/mL controle RNA  RiboGreen  2000x verdund 

50  0 µL  50 µL  50 µL 

25  25 µL  25 µL  50 µL 

5  45 µL 5 µL 50 µL 

1  49 µL  1 µL  50 µL 

0  50 µL  0 µL  50 µL 

Page 40: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 29 

 

3.3.3.3 Experion RNA Analysis Kit 

Het  Experion  systeem  (Bio‐Rad,  Hercules,  Canada)  is  een  geautomatiseerd 

elektroforese  systeem  dat  gebruik maakt  van microfluïde‐chips. Deze  chips  bevatten  een 

serie  van  plastieken  welletjes  gebonden  op  een  dunne  glasplaat,  die  geëtst  is met  een 

netwerk  van microkanalen. Eens de microkanalen  geprimed  zijn met een  gelmatrix en de 

welletjes  geladen  zijn met  het  overeenkomstig  staal,  stuurt  het  elektroforese  station  de 

stalen door deze microkanalen via controle van de aangelegde spanning en stroom. Om de 

concentratie  aan nucleïnezuren  te meten, wordt  gebruik  gemaakt  van een  intercalerende 

dye en  laser‐geïnduceerde  fluorescentie. De  snelle microfluïdische  scheiding, vergelijkbaar 

met gelelektroforese, levert daarbovenop kwalitatieve informatie over de integriteit van het 

staal. Hiervoor wordt een RNA  ladder gebruikt die bestaat uit 8  zuivere RNA  fragmenten. 

Door de lengte van deze RNA‐fragmenten uit te zetten in functie van hun migratietijden kan 

een standaardcurve opgesteld worden. De lengte van de RNA‐fragmenten in de stalen wordt 

vervolgens berekend door vergelijking van de migratietijden met deze standaardcurve. Om 

te  compenseren  voor  variaties  in  de  verschillende  stalen,  maakt  het  Experion  systeem 

gebruik van een  lower  internal marker om de migratietijden tussen de verschillende stalen 

te normaliseren. 

Voor de LMPC stalen werd gebruik gemaakt van de ExperionTM RNA HighSens Analysis 

Kit  met  een  kwalitatieve  range  van  100  ‐  5000  pg/µL  totaal  RNA.  De  ExperionTM  RNA 

StandardSens  Analysis  Kit  werd  toegepast  voor  analyse  van  het  RNA  geëxtraheerd  uit 

grotere hoeveelheden plantenmateriaal. Deze kit heeft een kwalitatieve range van 5  ‐ 500 

ng/µL totaal RNA en een kwantitatieve range van 25 ‐ 500 ng/µL totaal RNA. 

3.3.4 Vergelijking verschillende extractiekits 

Om een optimale RNA‐extractie te verkrijgen, werden twee extractiekits vergeleken, 

namelijk  de  Absolutely  RNA  Nanoprep  kit  en  de  RNAqueous®‐Micro  kit.  Hiervoor  werd 

plantenmateriaal gebruikt van een zeven‐maand‐oude Artemisia annua anamed plant. Voor 

een eerste staal werd met een mesje over een Artemisia blad geschraapt. Een tweede staal 

bestond  uit  twee  bloemknoppen,  waarvan  één  fijngehakte  en  één  intacte  bloemknop. 

Uiteindelijk werd de RNA‐opbrengst, qua kwaliteit, bij de verschillende kits vergeleken met 

behulp van de Experion RNA Analysis Kit, waarvan de werking uitgelegd wordt in 3.3.3.3.  

Page 41: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 30 

 

3.3.4.1 Absolutely RNA Nanoprep Kit 

De Absolutely RNA Nanoprep kit (Stratagene, La Jolla, Canada) is ontworpen voor een 

snelle  opzuivering  van  totaal  RNA  van  hoge  kwaliteit. De  kit  kan  toegepast worden  voor 

RNA‐isolatie  uit  cellen  verzameld  via  Laser Microdissection  Pressure  Capture  (LMPC). Het 

design van de RNA‐bindende  spin cups, geleverd bij de Absolutely RNA Nanoprep kit,  laat 

toe om het RNA‐staal  in een  zeer klein  volume  (10 µL)  te  verzamelen. Dit maakt  verdere 

toepassingen  op  het  volledige  staal  mogelijk  zonder  de  nood  aan  verdere 

aanconcentreringsstappen, wat tot verlies van RNA zou kunnen leiden. 

De Nanoprep procedure start met de lyse van de cellen in een lysis buffer. Deze lysis 

buffer  bevat  het  chaotropisch  zout  guanidine  thiocyanaat  dat  instaat  voor  cellyse  en 

proteïnedenaturatie  waardoor  degradatie  van  het  RNA  door  ribonucleasen  (RNases) 

verhinderd wordt. Na de cellyse wordt het staal overgebracht in een nano‐spin cup waar het 

RNA  aan  een  silica‐filter  bindt.  Een  behandeling  met  het  enzym  DNase  elimineert 

contaminerend DNA. Vervolgens wordt het DNase en andere proteïnen verwijderd door een 

serie van wasstappen. Als  laatste  stap wordt het  zuiver RNA van de  silicia‐filter geëlueerd 

met  behulp  van  10‐20  µL  elutiebuffer.  In  deze  testen  werd  telkens  10  µL  elutiebuffer 

gebruikt. 

3.3.4.2 RNAqueous®‐Micro Kit 

De RNAqueous®‐Micro kit (Ambion, Foster City, USA) werd eveneens ontworpen voor 

isolatie  van  totaal  RNA. De  procedure  begint met  de  lyse  van  het  staal  in  een  lyserende 

oplossing die, net  zoals bij de Absolutely RNA Nanoprep Kit, guanidine  thiocyanaat bevat. 

Het  lysaat wordt vervolgens gemengd met ethanol en overgebracht op een silica‐filter die 

selectief RNA bindt. De hoeveelheid ethanol die aan het staal wordt toegevoegd, bepaalt de 

grootte van het RNA die op de filter bindt. In deze studie werden zowel de grote als kleine 

RNA species geïsoleerd door aan het  lysaat 1,25 volumes van 100% ethanol toe te voegen. 

Aangezien de silica‐filter uiterst klein is, kan het RNA in kleine volumes (16‐20µL) geëlueerd 

worden. Een post‐elutie DNase behandeling elimineert contaminerend DNA.  

3.3.5 Extractie van een referentiestaal 

Als controle werd de Absolutely RNA Nanoprep Kit toegepast op een referentiestaal, 

namelijk Human Brain Reference RNA (HBRR) met een gekende concentratie van 10 ng/µL. 

Page 42: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 31 

 

Het  referentiestaal  bestaat  uit  zuiver  totaal  RNA  van  humane  oorsprong waardoor  geen 

rechtstreekse  vergelijking  gemaakt  mag  worden  met  RNA‐extracties  uit  het 

plantenmateriaal.  Toch  biedt  deze  positieve  controle  de  mogelijkheid  om  een  idee  te 

vormen  over  het  eventuele  RNA‐verlies  en  ‐degradatie  tijdens  de  procedure.  Vooral  de 

intactheid van 18S en 28S rRNA wordt bekeken.  

3.3.6 LMPC stalen 

Vooraleer RNA uit de glandulaire trichomen geëxtraheerd kon worden, moesten de 

trichomen in eerste instantie van de Artemisia plant geïsoleerd worden. Voor de isolatie van 

de  trichomen  werd  gebruik  gemaakt  van  de  Laser Microdissection  Pressure  Catapulting 

(LMPC) techniek. LMPC  is als sampling techniek echter niet 100% sluitend. Er bestaat nooit 

zekerheid  dat  alle  geschoten  trichomen  ook  effectief  in  het  deksel  van  het  epje 

terechtkomen.  Om  deze  techniek  te  optimaliseren, werden  verschillende  LMPC‐condities 

vergeleken. Het manueel tellen van het aantal volledige trichomen die de vloeistof bereikt 

hebben,  bleek  echter  niet  haalbaar. Omwille  van  degradatie  van  de meerderheid  van  de 

geschoten trichomen werden vooral celmembranen en cuticula teruggevonden. Om toch te 

kunnen  nagaan  welke  samplingmethode  het  meest  efficiënt  is,  werd  daarom  de  RNA‐

opbrengst bij de verschillende condities vergeleken.  

3.3.6.1 Preliminaire test 

In  eerste  instantie  werd  geprobeerd  om  het  totale  RNA  te  extraheren  uit  150 

volledige glandulaire trichomen. Hiervoor werd een bloemknop van een zeven‐maand‐oude 

Artemisia  annua  anamed  plant  op  een microscoopglaasje  fijngehakt  in  20  µL  UltraPure 

Water  (Biosolve,  Varkenswaard,  Nederland).  In  het  deksel  van  een  RNase‐vrij  epje 

(Eppendorf, Hamburg, Duitsland) werd 20 µL lysis buffer en 0,14 µL β‐mercaptoethanol van 

de  Absolutely  RNA  Nanoprep  kit  gepipetteerd.  Vervolgens  werden  via  LMPC  volledige 

glandulaire  trichomen  in  het  deksel  van  het  epje  gekatapulteerd.  Indien  het  staal  op  het 

microscoopglaasje  aan  het  uitdrogen  was,  werd  een  nieuw  preparaat  gemaakt.  Op  die 

manier werden vijf epjes van elk 30 trichomen verzameld. Per epje werd maximaal twee uur 

gewerkt. Na het verzamelen van de trichomen werd de vloeistof kort afgecentrifugeerd op 

1200 à 1600 rpm (1‐15P Sartorius centrifuge, Sigma, Bornem, België) en bij ‐80 °C bewaard. 

De verschillende stalen werden vervolgens in één epje verzameld. Daarna werd het RNA uit 

Page 43: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 32 

 

dit staal geëxtraheerd met behulp van de Absolutely RNA Nanoprep kit. Zelfs bij deze 150 

volledige  trichomen bleek de RNA‐opbrengst  echter  te  laag  voor  een waardevolle meting 

van  de  RNA‐kwaliteit  en  ‐kwantiteit.  In  de  volgende  testen  werd  daarom  meestal 

overgeschakeld op grotere hoeveelheden plantenmateriaal voor verdere optimalisatie.  

3.3.6.2 Verschillende samplingvolumes 

Bij de voorgaande eerste  test werden  trichomen via LMPC verzameld  in 20 µL  lysis 

buffer. Om  na  te  gaan wat  het  optimale  samplingvolume  is, werden  opnieuw  trichomen 

verzameld  in zowel 20 µL  lysis buffer als  in 40 µL, waarbij het vloeistofoppervlak dichter bij 

het  preparaat  staat  en  dus  verwacht  zou  worden  dat  meer  geschoten  trichomen  het 

vloeistofoppervlak effectief bereiken. Om na  te  gaan of er effectief een  verschil  is  tussen 

deze  twee  sampling  condities  werd  daarom  de  RNA‐opbrengst  bij  deze  twee  stalen 

vergeleken. 

 

 

 

 

3.3.6.3 Invloed fixatie 

In eerste  instantie werden de  trichomen geschoten  vanuit water. Aangezien water 

een hoge oppervlaktespanning heeft, ontstond het vermoeden dat de trichomen moeilijk uit 

het wateroppervlak geschoten kunnen worden. Daarom werden ook  trichomen verzameld 

vanuit  een  gefixeerd  preparaat.  Als  fixatief  werd  PBS  (phosphate  buffered  saline)  4% 

formaldehyde gebruikt. Dit werd bereid door 8 mL 37 % formaldehyde (Merck, Hohenbruhn, 

Duitsland) toe te voegen aan 66 mL PBS buffer pH 7,4 1x (Gibco, Paisly, UK) en vervolgens te 

mengen. In eerste instantie werden enkele takjes met bloemknoppen geplukt van een acht‐

maand‐oude Artemisia annua anamed plant. Vervolgens werd het plantenmateriaal  in een 

bekerglas,  gevuld met PBS 4%  formaldehyde, ondergedompeld en  gedurende 3,5  à 4 uur 

vacuüm getrokken op  ijs. Hierdoor kan het  fixatief makkelijker  in de cellen dringen. Na de 

FIGUUR 3.3.  :  ISOLATIE VAN CELLEN VIA LMPC WAARBIJ HET DEKSEL VAN HET EPJE 20µL (LINKS) OF

40µL (RECHTS) LYSIS BUFFER BEVAT. 

Page 44: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 33 

 

fixatie werd een bloemknop op een microscoopglaasje gelegd en fijngehakt in 20 µL PBS 4% 

formaldehyde.  Aangezien  deze  fixeervloeistof  een  lagere  oppervlaktespanning  heeft  dan 

water wordt verondersteld dat trichomen die hieruit geschoten worden gemakkelijker in het 

verzamelepje geraken. Volgens deze denkwijze zou men dus verwachten dat de gefixeerde 

stalen een grotere RNA‐opbrengst opleveren dan de stalen verzameld uit water.  

Dit  staat  in  competitie  met  het  feit  dat  een  groot  deel  van  het  RNA  door 

formaldehyde‐fixatie gecrosslinked wordt en de RNA‐extractie dus negatief beïnvloedt (Kerk 

et al., 2003). Om die reden werden ook testen uitgevoerd om de  invloed van fixatie op de 

RNA‐kwaliteit na  te gaan. De hoeveelheid RNA geëxtraheerd uit de glandulaire  trichomen, 

die verzameld werden via LMPC, is echter te laag voor een optimale kwaliteitsbepaling. Om 

de invloed van fixatie op de RNA‐kwaliteit toch te kunnen nagaan, werd daarom overgestapt 

op grotere hoeveelheden plantenmateriaal (zie 3.3.7.3). 

3.3.7 Optimalisatie met meer plantenmateriaal 

3.3.7.1 RNA‐extractie uit grote hoeveelheden plantenmateriaal 

De  RNeasy  Plant  Mini  Kit  (Qiagen,  Hilden,  Duitsland)  is  ontwikkeld  voor  de 

opzuivering  van  totaal  RNA  uit  grotere  hoeveelheden  plantencellen  en  ‐weefsels.  Hierbij 

wordt tot 100 mg plantenmateriaal verbrijzeld  in vloeibaar stikstof en vervolgens gelyseerd 

en gehomogeniseerd  in een denaturerende  lysis buffer.  In deze studie werd telkens 73 mg 

plantenmateriaal gebruikt om RNA uit te extraheren. De kit biedt de keuze uit twee buffers, 

namelijk RLT of RLC, die  respectievelijk  guanidine  thiocyanaat en  guanidine hydrochloride 

bevatten. Aangezien RLT een betere cellyse en denaturatie oplevert, gaat de voorkeur naar 

deze  buffer.  Beide  buffers  inactiveren  RNases  om  de  opzuivering  van  intact  RNA  te 

garanderen.  Na  de  cellyse worden  de  stalen  gecentrifugeerd  doorheen  een QIAshredder 

homogenizer. Hierdoor wordt onoplosbaar materiaal verwijderd en daalt de viscositeit van 

het  lysaat.  Om  optimale  condities  voor  selectieve  binding  van  het  RNA  op  de 

RNeasymembraan te verkrijgen, wordt het gezuiverd lysaat gemengd met ½ volume ethanol 

en  overgebracht  op  een  RNeasy  Mini  spin  kolom  waarop  het  totale  RNA  zal  binden. 

Vervolgens worden contaminanten weggewassen door een serie van wasstappen. Als laatste 

stap wordt het RNA geëlueerd in 30 µL RNase‐vrij water. Met de RNeasy procedure worden 

alle RNA moleculen  langer dan 200 nucleotiden opgezuiverd. Hierdoor  is er een aanrijking 

Page 45: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 34 

 

van mRNA  aangezien  de meeste  RNA‐moleculen,  zoals  rRNA  en  tRNA, minder  dan  200 

nucleotiden bevatten. Bij deze testen wordt standaard geen DNase behandeling uitgevoerd 

omdat er bij deze methode een aanconcentrering gebeurt  van het RNA. Daarnaast wordt 

een DNase behandeling ook vermeden om de kwaliteit van het RNA  zo  intact mogelijk  te 

houden. Om toch een idee te krijgen over de hoeveelheid contaminerend DNA werd bij één 

staal achteraf nog een DNase behandeling uitgevoerd.  

3.3.7.2 Invloed DNase behandeling 

Om  een  idee  te  hebben  over  de  hoeveelheid  contaminerend  DNA  bij  een  RNA‐

extractie met de RNeasy Plant Mini kit en het nut van een DNase‐behandeling werd RNA 

geëxtraheerd met de RNeasy Plant Mini Kit uit 73 mg plantenmateriaal van een acht‐maand‐

oude Artemisia annua anamed plant dat verbrijzeld werd  in vloeibaar  stikstof. Vervolgens 

werd  op  4  µL  van  dit  staal  een  DNase‐behandeling  uitgevoerd  volgens  een  DNase‐

behandelingsprotocol van Promega  (Madison, USA). Hierbij werd per µg RNA één unit van 

RQ1  RNase‐vrij  DNase  toegevoegd.  Per  staal  werd  ook  1  µL  RQ1  RNase‐vrij  DNase  10x 

Reaction Buffer toegevoegd en vervolgens aangelengd met nuclease‐vrij water tot een finaal 

volume van 10 µL. Dit mengsel werd gedurende 30 minuten geïncubeerd bij 37 °C. Om de 

reactie te stoppen werd 1 µL van RQ1 DNase Stop Solution toegevoegd. Vervolgens werd 10 

minuten  geïncubeerd bij 65° C om het DNase  te  inactiveren. Daarna werd het RNA  terug 

opgezuiverd met de RNeasy Plant Mini Kit en geëlueerd in 30 µL water. Uiteindelijk werden 

beide  stalen,  zowel  vóór  als  ná  de  DNase‐behandeling  geanalyseerd  met  de  NanoDrop 

Spectrofotometer  en  het  Experion  systeem.  Op  die  manier  kan  ook  de  invloed  van 

contaminerend DNA op deze bepalingsmethoden bekeken worden.  

3.3.7.3 Invloed fixatie 

Om  de  invloed  van  fixatie  op  de  RNA‐kwaliteit  na  te  gaan, werd  ongeveer  73 mg 

plantenmateriaal van een acht‐maand‐oude Artemisia annua anamed plant gefixeerd zoals 

beschreven  in  3.3.6.3.  Er  werd  evenveel  niet‐gefixeerd  plantenmateriaal  afgewogen. 

Vervolgens werd het RNA uit deze stalen geëxtraheerd met de RNeasy Plant Mini Kit. Het 

plantenmateriaal werd  hier  voor  extractie  echter  niet  verbrijzeld  in  vloeibaar  stikstof. De 

concentratie  en  kwaliteit  van  het  geëxtraheerde  RNA werd  nagegaan met  de  NanoDrop 

spectrofotometer en het Experion Systeem. 

Page 46: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

M A T E R I A L E N   E N   M E T H O D E N  | 35 

 

3.3.7.4 Verschillende samplingtijden 

Aangezien RNA snel degradeert, moet zo snel mogelijk gewerkt worden. Er moet dus 

een optimale balans gevonden worden  tussen een korte samplingtijd en voldoende aantal 

trichomen. Om de  invloed van tijd op de RNA‐kwaliteit na te gaan, werden RNA extracties 

uitgevoerd na verschillende samplingtijden, namelijk na 0 minuten, 10 minuten en 2 uur. De 

hoeveelheid  RNA  geëxtraheerd  uit  LMPC‐stalen  is  echter  te  laag  voor  een  optimale 

kwaliteitsbepaling.  Daarom  werd  het  RNA  voor  deze  test  ook  uit  grotere  hoeveelheden 

plantenmateriaal  geëxtraheerd.  Voor  elk  staal werd  ongeveer  73 mg  afgewogen  van  een 

acht‐maand‐oude  Artemisia  annua  anamed  plant.  Dit  plantenmateriaal  werd  hier  niet 

verbrijzeld  in  vloeibaar  stikstof  maar  onmiddellijk  overgebracht  in  lysis  buffer  met  β‐

mercaptoethanol  voor  lyse  van  de  cellen.  Vervolgens  werden  de  stalen  ofwel  zo  snel 

mogelijk, ofwel na tien minuten, ofwel na twee uur ingevroren in vloeibaar stikstof en in de 

diepvries bewaard bij ‐80 °C. Daarna werd het RNA uit elk staal geëxtraheerd met behulp van 

de  RNeasy  Plant Mini  Kit.  De  kwantiteits‐  en  kwaliteitbepaling  van  de  RNA‐stalen  werd 

uitgevoerd met de NanoDrop spectrofotometer en het Experion Systeem. 

3.3.8 Nanoprep bij verschillende temperatuur 

Het protocol van de RNeasy Plant Mini Kit dient bij kamertemperatuur uitgevoerd te 

worden, ondanks de labiele eigenschappen van RNA. De Absolutely RNA Nanoprep kit werkt 

volgens dezelfde principes als de RNeasy Plant Mini kit. In het protocol van de Nanoprep kit 

wordt  echter  geen  informatie  gegeven  over  de  optimale  temperatuur  tijdens  de 

extractieprocedure. Om die  reden werd de  invloed van de omgevingstemperatuur op een 

RNA‐extractie  nagegaan  door  RNA  bij  verschillende  temperaturen  te  extraheren  uit  twee 

intacte bloemknoppen van een acht‐maand‐oude Artemisia annua anamed plant. Hiervoor 

werd  het  plantenmateriaal  in  eerste  instantie  verbrijzeld  in  vloeibaar  stikstof  en 

overgebracht  in  100  µL  lysis  buffer  met  0,70  µL  β‐mercaptoethanol.  Dit  lysaat  werd 

vervolgens  gecentrifugeerd  doorheen  een  Qiashredder  kolom.  Daarna  werd  het  RNA 

geëxtraheerd met behulp van de Absolutely RNA Nanoprep kit. Een eerste extractie werd 

uitgevoerd op  ijs, waarbij ook de centrifuge op 4° C werd  ingesteld. Een  tweede extractie 

werd bij kamertemperatuur toegepast. De concentratie en kwaliteit van de twee stalen werd 

gemeten met de NanoDrop spectrofotometer en het Experion analyse systeem. 

Page 47: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

R E S U L T A T E N  | 36 

 

4 RESULTATEN 

4.1 METABOLIETSTUDIE 

4.1.1 Concentratiebepaling van artemisinine en zijn biosynthetische precursoren 

4.1.1.1 In incubatiewater van A. annua 

De  resultaten  van  deze  test  tonen  aan  dat  artemisinine  en  zijn  biosynthetische 

precursoren  vanuit  de  glandulaire  trichomen  in  het  omringende  water migreren  en  dus 

mogelijk  contaminatie  kunnen  veroorzaken.  In  Figuur  4.1.  wordt  de  concentratie  van 

artemisinine, DHA zuur en artemisininezuur in het water afkomstig van tien opeenvolgende 

incubatiestappen met 20 A. annua anamed bloemknoppen weergegeven. Na het versnijden 

van de bloemknoppen is een stijging van artemisinine en DHA zuur te zien, artemisininezuur 

vertoont daarentegen geen duidelijk merkbare stijging.  

 

FIGUUR  4.1. : GEMIDDELDE CONCENTRATIE AAN ARTEMISININE, DHA ZUUR EN ARTEMISININEZUUR 

VAN 3 POOLS WATER NA INCUBATIE MET A. ANNUA BLOEMKNOPPEN. 

4.1.1.2 In munttrichomen geïsoleerd uit incubatiewater van A. annua 

De munttrichomen, geschoten uit het water afkomstig van de eerste  incubatiestap 

van A. annua, bleken per  trichoom 0,011 ng artemisinine, 0,038 ng DHA zuur en 0,023 ng 

artemisininezuur  te  bevatten.  Aangezien  bewezen  is  dat  er  in  munttrichomen  geen 

0,00

0,50

1,00

1,50

2,00

2,50

3,00

Concentratie (ng/µL)

Gemiddelde concentratie van 3 pools incubatiewater van A. annua

artemisinine

DHA zuur

artemisininezuur

Page 48: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

R E S U L T A T E N  | 37 

 

artemisininesynthese  plaatsvindt,  kunnen  we  besluiten  dat  er  hier  sprake  is  van 

contaminatie. De contaminatie in de munttrichomen blijkt van dezelfde grootte‐orde te zijn 

als de concentraties aan artemisinine en zijn biosynthetische precursoren gedetecteerd in de 

apicale en subapicale cellen van A. annua bij de eerder uitgevoerde metabolietstudie, wat 

geïllustreerd wordt in Figuur 4.2.  

 

FIGUUR 4.2. : GEMIDDELDE CONCENTRATIE AAN ARTEMISININE, DHA ZUUR EN ARTEMISININEZUUR 

PER MUNTTRICHOOM GESCHOTEN UIT INCUBATIEWATER VAN A. ANNUA IN VERGELIJKING MET  

APICALE EN SUBAPICALE CELLEN VAN A. ANNUA. 

4.1.1.3 In filamenteuze en glandulaire trichomen na wassen van versneden bloemknoppen 

van A. annua 

De glandulaire trichomen, geïsoleerd uit de versneden en gewassen bloemknoppen, 

bleken  geen detecteerbare hoeveelheid  artemisinine meer  te bevatten. Dit  toont  aan dat 

artemisinine  weggewassen  is.  Ook  in  de  filamenteuze  trichomen  werd  na  wassen  geen 

artemisinine gedetecteerd. 

 

FIGUUR 4.3. : GEMIDDELDE CONCENTRATIE AAN ARTEMISININE, DHA ZUUR EN ARTEMISININEZUUR 

PER TRICHOOM GEÏSOLEERD NA WASSEN VAN VERSNEDEN BLOEMKNOPPEN VAN A. ANNUA. 

0,000

0,010

0,020

0,030

0,040

0,050

munttrichomen apicale cellen  subapicale cellen 

ng/munttrichoom      

of  ng/A.annua‐cel

Hoeveelheid artemisinine, DHA zuur en artemisininezuur in munttrichomen in vergelijking met apicale en subapicale cellen van A. annua 

artemisinine

DHA zuur

artemisininezuur

0,000

0,010

0,020

0,030

0,040

0,050

Glandulaire Trichomen Filamenteuze Trichomen

ng/trichoom

Hoeveelheid artemisinine, DHA zuur en artemisininezuur in glandulaire en filamenteuze trichomen

artemisinine

DHA zuur

artemisininezuur

Page 49: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

R E S U L T A T E N  | 38 

 

4.1.2 Concentratiebepaling van artemisinine in fytopreparaten 

De  hoeveelheid  aan  artemisinine,  bepaald  via  HPLC‐ESI  Q‐TOF  MS/MS,  in  de 

chloroformextracten van de drie artemisinine‐preparaten wordt weergegeven  in Tabel 4.1. 

Hieruit  blijkt  dat  in  552,50  mg  gedroogd  thee‐extract  (min  tong)  geen  artemisinine 

gedetecteerd werd. Aangezien de detectielimiet 0,9 ng/mg bedraagt, kan besloten worden 

dat  dit  preparaat  inderdaad  geen  noemenswaardige  hoeveelheid  artemisinine  bevat.  De 

artemisinineconcentratie  van  de  gedroogde  Artemisia  blaadjes  (minésterio  da  saùde)  ligt 

rond  de  waarden  die  op  de  verpakking  vermeld  staan.  Het  preparaat  met  de  hoogste 

concentratie  aan  artemisinine  zijn de  capsules  van  aov die  3,35 %  artemisinine blijken  te 

bevatten, wat zelfs meer is dan de vermelde concentratie op de verpakking van dit product. 

 TABEL  4.1.  :  HOEVEELHEID  ARTEMISININE,  BEPAALD  VIA  HPLC‐ESI  Q‐TOF  MS/MS,  IN 

CHLOROFORMEXTRACTEN VAN DRIE  ARTEMISININE‐PREPARATEN. 

4.2 TRANSCRIPTOOMSTUDIE 

4.2.1 Concentratie‐ en kwaliteitsbepaling van RNA‐stalen 

Zowel  NanoDrop,  RiboGreen  als  Experion  werden  gebruikt  voor  concentratie‐  en 

kwaliteitsbepalingen  van  RNA  dat  geëxtraheerd  werd  uit  een  referentiestaal,  namelijk 

Human Brain Reference RNA. Ook een 4x‐verdunning van dit geëxtraheerde RNA werd met 

de verschillende methoden gemeten. Experion en NanoDrop detecteerden  in dit verdunde 

staal echter een hogere concentratie dan in het oorspronkelijke staal, waardoor we kunnen 

besluiten  dat  deze  methoden  niet  betrouwbaar  zijn  voor  kwantificatie  van  lage  RNA‐

concentraties. RiboGreen kan dus beschouwd worden als de meest betrouwbare methode 

voor de concentratiebepaling van het RNA. Nadeel is dat deze methode grote hoeveelheden 

staal vereist voor de meting van stalen met een lage RNA‐concentratie. Om die reden werd 

mg preparaat 

mL chloroform 

mg artemisinine

actueel gew% artemisinine 

theoretisch gew% artemisinine 

(volgens verpakking)

 1 capsule poeder 

 (min tong) 552,50  50,00  0,00  0,00  niet vermeld 

1 zakje gedroogd blad 

(min. da saude) 1250,00  50,00  9,17  0,73  0,8 tot 1 

1 capsule (aov) 

588,60  50,00  19,74  3,35  2,55 

Page 50: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

R E S U L T A T E N  | 39 

 

een RiboGreen meting in deze studie niet veel uitgevoerd om staal te bewaren voor verdere 

analyses.  Bovendien  kan met  RiboGreen  ook  geen  informatie  verkregen worden  over  de 

RNA‐kwaliteit, waardoor  voor  kwaliteitsbepalingen  overgeschakeld werd  op  het  Experion 

systeem. 

TABEL 4.2.  : CONCENTRATIE VAN RNA GEËXTRAHEERD UIT EEN REFERENTIESTAAL, GEMETEN MET 

EXPERION,  RIBOGREEN  EN  NANODROP.  RIBOGREEN  BLIJKT  DE MEEST  BETROUWBARE METHODE 

VOOR KWANTITEITSBEPALING. 

Experion  RiboGreen  NanoDrop 

RNA‐concentratie  RNA‐concentratie  RNA‐concentratie 

ng/µL  ng/µL  ng/µL 

EXTRACTIE REFERENTIESTAAL  0,0780  1,58  3,79 

EXTRACTIE REFERENTIESTAAL 4 x VERDUND 

0,106  0,440  5,19 

 

4.2.2 Vergelijking verschillende extractiekits 

De  RNA‐stalen,  verkregen  na  extractie  uit  plantenmateriaal  met  behulp  van  de 

RNAqueous®‐Micro kit en de Absolutely RNA Nanoprep kit, werden geanalyseerd met het 

Experion  RNA  Analyse  systeem.  Er  werden  geen  verschillen  in  RNA‐concentratie 

waargenomen,  beide  kits  extraheerden  dus  evenveel  RNA.  Uit  de  bekomen 

chromatogrammen  (zie  Figuur  4.4)  bleek  het  RNA  geëxtraheerd  via  de  Absolutely  RNA 

Nanoprep kit uit langere fragmenten te bestaan en dus van hogere kwaliteit te zijn dan het 

RNA  geëxtraheerd  via  de  RNAqueous®‐Micro  kit.  Om  die  reden  werd  voor  de  volgende 

FIGUUR  4.4.  :  CHROMATOGRAMMEN,  VERKREGEN  MET  HET  EXPERION  SYSTEEM,  VAN  RNA

GEËXTRAHEERD  UIT  A.  ANNUA.  MET  VERSCHILLENDE  EXTRACTIEKITS.  DE  ABSOLUTELY  RNA

NANOPREP KIT (RECHTS) EXTRAHEERT RNA MET HOGERE KWALITEIT DAN DE RNAQUEOUS®‐MICRO

KIT (LINKS). 

Page 51: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

R E S U L T A T E N  | 40 

 

testen  gebruik  gemaakt  van  de  Absolutely  RNA  Nanoprep  kit.  Er  moet  ook  opgemerkt 

worden  dat  in  deze  stalen  geen  rRNA  gedetecteerd  werd.  Om  na  te  gaan  of  het  rRNA 

verloren  gegaan  of  gedegradeerd  is  tijdens  de  extractieprocedure,  zal  RNA  uit  een 

referentiestaal geëxtraheerd worden met de  Absolutely RNA Nanoprep kit. 

4.2.3 Extractie van een referentiestaal 

TABEL 4.3.  : HOEVEELHEID TOTAAL RNA  (ng)  IN 10 µL REFERENTIESTAAL  (10 ng/µL), VÓÓR EN NA 

EXTRACTIE MET DE ABSOLUTELY RNA NANOPREP KIT. 

Experion  RiboGreen 

VOOR EXTRACTIE  47,5 ng  73,0 ng 

NA EXTRACTIE  4,24 ng  17,6 ng 

PERCENTAGE GEËXTRAHEERD  10%  25% 

De Abslutely RNA Nanoprep extractiekit werd  toegepast  voor de RNA‐extractie uit 

een  referentiestaal,  namelijk  Human  Brain  Reference  RNA  (HBRR)  met  een  gekende 

concentratie  van  10  ng/µL.  Volgens  RiboGreen  bedraagt  de  concentratie  van  het 

oorspronkelijke  referentiestaal  7,30  ng/µL.  Aangezien  de  gegeven  concentratie  van  dit 

referentiestaal  10  ng/µL  bedroeg, wijst  dit  erop  dat  de  RNA‐kwaliteit waarschijnlijk  door 

herhaaldelijk ontdooien en terug  invriezen verminderd  is. Er werd RNA geëxtraheerd uit 10 

µL van dit referentiestaal, wat bij 100% extractie een theoretische opbrengst van 73 ng zou 

opleveren. De opbrengst na extractie was echter 17,60 ng. Volgens de RiboGreen‐resultaten 

is de Nanoprep methode dus in staat om één vierde van het input RNA te elueren. Volgens 

de Experion‐resultaten wordt echter slechts 10 % van het input RNA geëlueerd. In volgende 

testen moet er dus rekening mee gehouden worden dat slechts een  fractie aan RNA  in de 

stalen effectief geëlueerd wordt. Er moet ook opgemerkt worden dat de ribosomale pieken, 

18S  en  28S,  hier  wel  gedetecteerd  worden.  Na  extractie  zien  we  echter  een  duidelijke 

vermindering  van het  ribosomaal RNA waardoor we  kunnen besluiten dat het  ribosomaal 

RNA tijdens de extractieprocedure degradeert of gedeeltelijk verloren gaat.  

FIGUUR  4.5.  :  EXPERION‐CHROMATOGRAMMEN  VOOR  EN  NA  EXTRACTIE  VAN  RNA  UIT  10µL

REFERENTIESTAAL. NA EXTRACTIE IS ER EEN DUIDELIJKE VERMINDERING VAN RIBOSOMAAL RNA. 

Page 52: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

R E S U L T A T E N  | 41 

 

4.2.4 LMPC stalen 

4.2.4.1 Preliminaire test 

In een eerste test werd het totale RNA geëxtraheerd uit 150 ongefixeerde volledige 

glandulaire  trichomen die  in 20 µL  verzameld werden. De RNA‐opbrengst, bepaald  via de 

Experion  RNA  Analyse  Kit  en  RiboGreen  RNA  Quantition  Kit,  bedroeg  in  dit  staal 

respectievelijk 290 pg en 2 170 pg. Dit is echter veel lager dan verwacht aangezien 900 cellen 

(150  trichomen waarvan minimum  6  cellen  verzameld)  theoretisch  18  000  à  270  000  pg 

totaal RNA zouden bevatten. Hierbij gaan we er van uit dat één cel 1 à 3 pg mRNA bevat, wat 

1‐5%  van  het  totale  RNA  vormt.  De  lage  opbrengst  kan  te  wijten  zijn  aan  de 

samplingmethode. Aangezien LMPC als samplingtechniek niet 100 % betrouwbaar is, bestaat 

de mogelijkheid dat niet alle cellen in het epje terechtkomen. Dit kan te wijten zijn aan het 

kleine samplingvolume (20 µL) dat  in deze test gebruikt werd. Om dit na te gaan werd ook 

de RNA‐opbrengst bekeken bij een volgende test met als samplingvolume 40 µL, waarbij het 

vloeistofoppervlak dichter bij het preparaat staat en de trichomen dus een kortere afstand 

moeten afleggen.  

4.2.4.2 Verschillende samplingvolumes 

De  RNA‐opbrengst,  verkregen  na  extractie  uit  150  glandulaire  trichomen  die 

verzameld  werden  in  ofwel  20  µL  of  40  µL  lysis  buffer,  werd  gemeten  met  zowel  het 

Experion RNA Analyse systeem als de NanoDrop spectrofotometer (zie Tabel 4.4). Zowel bij 

Experion als bij NanoDrop vertoonden de twee samplingmethodes geen duidelijk verschil in 

RNA‐kwantiteit. De RNA‐opbrengst bleek echter  te  laag om de RNA‐kwaliteit  via Experion 

optimaal  te  kunnen  meten.  Aangezien  de  260/280  ratio,  berekend  bij  de  NanoDrop 

spectrofotometer, niet  tussen 1,8  en 2,0  ligt,  kunnen we wel besluiten dat ons  staal niet 

zuiver  genoeg  is.  Waarschijnlijk  vertonen  nog  aanwezige  plantencontaminanten  te  veel 

interferentie met de absorbantie. Ook de 260/230 ratio  ligt onder de optimale waarde. Dit 

wijst  op  contaminatie met  proteïnen,  phenolen  of  chaotropische  zouten  zoals  guanidine 

thiocyanaat.  Bovendien  bevinden  de  RNA‐concentraties  in  deze  stalen  zich  ook  onder  de 

detectielimiet  van  de NanoDrop  spectrofotometer waardoor  de  betrouwbaarheid  van  de 

resultaten in vraag kan gesteld worden. 

Page 53: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

R E S U L T A T E N  | 42 

 

TABEL 4.4.  : HOEVEELHEID RNA GEËXTRAHEERD MET DE ABSOLUTELY RNA NANOPREP KIT UIT 150 

GLANDULAIRE TRICHOMEN  (VERZAMELD  IN VERSCHILLENDE SAMPLINGVOLUMES, NAMELIJK 20 µL 

EN 40 µL) IN EEN TOTAAL VAN 10 µL ELUTIEBUFFER. 

Experion  NanoDrop RNA‐kwantiteit  RNA‐kwaliteit  RNA‐kwantiteit  RNA‐kwaliteit 

ng/µL  RQI  ng/µL  260/280  260/230

20 µL  0,146  RNA‐conc. too low  6,79  1,60  0,08 

40 µL  0,134  RNA‐conc. too low  5,21  1,62  0,05 

Er  moet  ook  opgemerkt  worden  dat  de  test  waarbij  20µL  gebruikt  werd  als 

samplingvolume  in  principe  een  herhaling  is  van  de  eerste  test  besproken  in  4.2.4.1. De 

opbrengst blijkt hier echter groter te zijn, namelijk 1 460 pg vergeleken met 290 pg bij de 

eerste test. Door meerdere testen uit te voeren, zal de reproduceerbaarheid van deze hoge 

concentraties nagegaan worden. Dit wordt bij de volgende paragraaf in detail besproken. 

4.2.4.3 Invloed fixatie 

De gemiddelde RNA‐opbrengst bedraagt voor de gefixeerde en niet‐gefixeerde LMPC 

stalen  respectievelijk  100  pg  en  170  pg  geanalyseerd met  het  Experion  systeem  (in  een 

totaal van 10 µL elutiebuffer), wat veel  lager  is dan de opbrengst  in de  stalen bij 4.2.4.2. 

(ongeveer 1 500 pg) waardoor we  kunnen besluiten dat de hoge waarden  in  voorgaande 

testen  niet  reproduceerbaar  zijn  en  er  waarschijnlijk  contaminatie  is  opgetreden.  De 

NanoDrop  spectrofotometer detecteerde echter een veel hogere RNA‐opbrengst, namelijk 

75 600 pg en 213 400 pg, voor de gefixeerde en niet‐gefixeerde stalen respectievelijk. Deze 

hoge  waarden  zijn  echter  niet  betrouwbaar  aangezien  de  RNA‐concentratie  onder  de 

detectielimiet (2 à 5 ng/µL) van de NanoDrop methode ligt. Bovendien kan besloten worden 

dat  de  gefixeerde  stalen  geen  grotere  RNA‐opbrengst  opleveren  dan  de  niet‐gefixeerde 

stalen, ondanks de lagere oppervlaktespanning van de fixeervloeistof.   

TABEL 4.5.  : HOEVEELHEID RNA GEËXTRAHEERD MET DE ABSOLUTELY RNA NANOPREP KIT UIT 150 

GEFIXEERDE  EN  NIET‐GEFIXEERDE  GLANDULAIRE  TRICHOMEN  IN  EEN  TOTAAL  VAN  10  µL 

ELUTIEBUFFER. 

Experion (ng/µL)  NanoDrop (ng/µL) 

FIX 1  0,009     5,84    FIX 2  0,004  gemiddelde = 0,010  6,41  gemiddelde = 7,560 FIX 3  0,015     10,43    

NIET FIX 1  0,025     5,80    NIET FIX 2  0,010  gemiddelde = 0,017  8,91  gemiddelde = 21,34 NIET FIX 3  0,015     6,63    

Page 54: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

R E S U L T A T E N  | 43 

 

4.2.5 Optimalisatie met meer plantenmateriaal 

4.2.5.1 Invloed DNase behandeling 

Na  een  DNase  behandeling  blijkt  slechts  een  percentage  van  de  oorspronkelijke 

hoeveelheid RNA over  te blijven. Dit wijst er op dat er  in eerste  instantie  contaminerend 

DNA  aanwezig was waardoor  de  RNA‐concentraties  foutief  verhoogd werden.  Vooral  de 

NanoDrop metingen vertonen sterke interferentie met het contaminerend DNA.  

TABEL 4.6.  : OVERBLIJVEND PERCENTAGE RNA NA DNase BEHANDELING VAN RNA GEËXTRAHEERD 

UIT PLANTENMATERIAAL VAN A. ANNUA.  

4.2.5.2 Invloed fixatie 

Om  de  invloed  van  fixatie  op  de  RNA‐kwaliteit  te  kunnen  bepalen,  moest 

overgeschakeld worden op grotere hoeveelheden plantenmateriaal, namelijk ongeveer 73 

mg  Artemisia  bloemknoppen  en  ‐blaadjes.  De  concentratie  en  kwaliteit  van  hieruit 

geëxtraheerd  RNA  werd  nagegaan met  de  NanoDrop  spectrofotometer  en  het  Experion 

Systeem. Hieruit blijkt dat  fixatie duidelijk een negatieve  invloed heeft op  zowel de RNA‐

kwantiteit  als –kwaliteit.  Er wordt ook opgemerkt dat het niet‐gefixeerd  staal een betere 

ratio A260/A280  (tussen  1,8  en  2,0)  en  ratio A260/A230  (ongeveer  2,0)  vertoont.  In  het  niet‐

gefixeerd  staal  zijn  dus  minder  contaminanten  aanwezig  die  interfereren  met  de 

absorbantie.  

 

 

Experion  NanoDrop 

VOOR DNase BEHANDELING  2235 ng  3774 ng 

NA DNase BEHANDELING  1361 ng  1421 ng 

OVERBLIJVEND PERCENTAGE   61 %  38% 

FIGUUR  4.6.  :  EXPERION‐CHROMATOGRAMMEN  VAN  RNA  GEËXTRAHEERD MET  DE  RNEASY  PLANT

MINI KIT UIT PLANTENMATERIAAL VAN A. ANNUA VÓÓR (LINKS) EN NA (RECHTS) DNase BEHANDELING. 

Page 55: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

R E S U L T A T E N  | 44 

 

TABEL 4.7. : KWANTITEIT EN KWALITEIT VAN RNA GEËXTRAHEERD MET DE RNEASY PLANT MINI KIT 

UIT GEFIXEERD EN NIET‐GEFIXEERD PLANTENMATERIAAL VAN A. ANNUA  IN EEN TOTAAL VAN 30µl 

ELUTIEBUFFER 

 

4.2.5.3 Verschillende samplingtijden 

Ondanks het  feit dat RNA  labiel  is en we dus een daling  in  kwaliteit en  kwantiteit 

verwachten  in  functie  van  de  tijd,  is  er  toch  geen  duidelijke  dalende  trend  te  zien.  De 

chromatogrammen,  verkregen  via  Experion,  vertonen wel  een  vermindering  van  de  RNA‐

kwaliteit, maar  deze  afname  is minder  dan  verwacht.  Volgens  deze  resultaten  zou  een 

langere samplingtijd de RNA‐kwantiteit en ‐kwaliteit dus niet noemenswaardig beïnvloeden.   

TABEL 4.8. : KWANTITEIT EN KWALITEIT VAN RNA GEËXTRAHEERD MET DE RNEASY PLANT MINI KIT 

UIT  PLANTENMATERIAAL  VAN A. ANNUA NA  0,  10  EN  120 MINUTEN  IN  EEN  TOTAAL  VAN  30  µL 

ELUTIEBUFFER. 

Experion  NanoDrop RNA‐kwantiteit  RNA‐kwaliteit  RNA‐kwantiteit  RNA‐kwaliteit 

ng/µL  RQI  ng/µL  260/280  260/230 

FIX  4,57  RNA‐conc.  

7,15  1,41  0,47 too low 

NIET FIX  552  2,9  345  1,84  1,94 

Experion  NanoDrop 

RNA‐kwantiteit  RNA‐kwaliteit  RNA‐kwantiteit  RNA‐kwaliteit 

ng/µL  RQI  ng/µL  260/280  260/230 

0 min  353  7,7  523  1,79  1,91 

10 min  752  7,6  796  2,03  2,24 

120 min  501  7,8  370  2,05  1,38 

FIGUUR 4.7. : EXPERION‐CHROMATOGRAMMEN VAN RNA GEËXTRAHEERD UIT GEFIXEERD (RECHTS)

PLANTENMATERIAAL  VAN  A.  ANNUA  VERTONEN  DUIDELIJK  EEN  MINDERE  RNA‐KWALITEIT  EN  ‐

KWANTITEIT DAN UIT NIET‐GEFIXEERD PLANTENMATERIAAL (LINKS) 

Page 56: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

R E S U L T A T E N  | 45 

 

4.2.6 Nanoprep bij verschillende temperatuur 

Aan de hand van de chromatogrammen, verkregen via het Experion Analyse Systeem, 

kunnen we besluiten dat het RNA geëxtraheerd op  ijs van betere kwaliteit  is dan het RNA 

geëxtraheerd bij kamertemperatuur. Er moet wel opgemerkt worden dat de ratio 260/280 

van  het  RNA  geëxtraheerd  bij  kamertemperatuur  beter  is  dan  bij  ijs, maar  de  Experion‐

chromatogrammen en RQI‐waarde vertonen  toch een betere kwaliteit voor de RNA‐stalen 

geëxtraheerd op ijs. Er zijn echter geen noemenswaardige verschillen in RNA‐kwantiteit.  

TABEL  4.9.  :  KWANTITEIT  EN  KWALITEIT  VAN  RNA  GEËXTRAHEERD  MET  DE  ABSOLUTELY  RNA 

NANOPREP KIT, OP IJS OF BIJ KAMERTEMPERATUUR, UIT TWEE VOLLEDIGE BLOEMKNOPPEN VAN A. 

ANNUA IN EEN TOTAAL VAN 10 µL ELUTIEBUFFER. 

 

 

Experion  NanoDrop 

RNA‐concentratie RNA‐kwaliteit RNA‐concentratie  RNA‐kwaliteit 

ng/µL  RQI  ng/µL  260/280  260/230

Ijs  27,06  8,6  9,40  3,81  0,04 

Kamertemperatuur  22,72  4,6  21,34  1,97  0,08 

FIGUUR 4.9. : HET RNA BEKOMEN NA EXTRACTIE OP IJS (LINKS) IS VAN BETERE KWALITEIT DAN HET

RNA GEËXTRAHEERD BIJ KAMERTEMPERATUUR (RECHTS). 

FIGUUR  4.8.  :  EXPERION‐CHROMATOGRAMMEN  VAN  RNA  GEËXTRAHEERD  UIT  A.  ANNUA  NA  0

MINUTEN (LINKS), 10 MINUTEN (MIDDEN) EN 120 MINUTEN (RECHTS). 

Page 57: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

D I S C U S S I E | 46 

 

5 DISCUSSIE  

5.1 Contaminatie bij metabolietanalyse van apicale en subapicale cellen 

Hoewel  in een eerder uitgevoerde metabolietstudie artemisinine  in eerste  instantie 

enkel  gedetecteerd werd  in  de  apicale  cellen  en  niet  in  de  subapicale  cellen,  kan  hieruit 

omwille van contaminatie toch geen besluiten getrokken worden. In het eerste luik van deze 

scriptie werd artemisinine namelijk gedetecteerd  in munttrichomen die geïsoleerd werden 

uit water geïncubeerd met A. annua bloemknoppen, hoewel bewezen  is dat muntplanten 

geen  artemisinine  produceren.  Dit  bewijst  dat  artemisinine  en  zijn  biosynthetische 

precursoren  in  het  omringende  water migreren  en  vervolgens  via  LMPC  samen met  de 

geschoten cellen in het epje gekatapulteerd worden, zelfs al produceren de cellen zelf geen 

artemisinine.  

Een  aantal  hypothesen  kunnen  deze  resultaten  ondersteunen.  In  een  eerste 

hypothese  gaan  we  ervan  uit  dat  artemisinine  vanuit  het  water  via  poriën  in  de  cellen 

opgenomen wordt of op de celwand of cuticula van de trichomen adheert. Anderzijds is het 

ook mogelijk dat waterdruppels met daarin artemisinine op zichzelf meegeschoten worden, 

ondanks  de  grote  oppervlaktespanning  van water. Dit  kan  verklaard worden  doordat  het 

wateroppervlak  gebroken  wordt  door  het  aanwezige  plantenmateriaal  waardoor  de 

oppervlaktespanning daalt. Een andere  verklaring  is dat de geschoten  cellen de  vorm  van 

een kuipje aannemen en zo de mogelijkheid vormen dat waterdruppels meegekatapulteerd 

worden. 

5.2 Concentratie van artemisinine in fytopreparaten 

In het  tweede  luik van deze  scriptie werd de artemisinineconcentratie bepaald van 

drie  artemisinine‐preparaten  die  tegenwoordig  op  de  markt  te  vinden  zijn.  Er  werd 

vastgesteld dat één preparaat geen detecteerbaar artemisinine bevat en dus niet gebruikt 

kan worden  als waardevolle  therapie. De  andere  twee  preparaten  bleken wel  voldoende 

concentraties artemisinine  te bevatten, maar deze  zijn  tot nu  toe nog niet verkrijgbaar  in 

België. Vooral de aov capsules met een gewichtspercentage 3,35 % aan artemisinine kunnen 

beschouwd worden  als  een  veelbelovende  therapie  bij  bijvoorbeeld  de  behandeling  van 

bepaalde types kanker. 

Page 58: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

D I S C U S S I E | 47 

 

5.3 Optimalisatie RNA‐extractie voor next generation sequencing 

In  het  derde  luik  van  deze  scriptie werd  getracht  RNA  te  extraheren  uit  volledige 

glandulaire trichomen om in de toekomst het transcriptoom van apicale en subapicale cellen 

te kunnen sequeneren. Vooraleer de next generation sequencing kan plaatsvinden, moet het 

RNA eerst geamplificeerd worden met behulp van de Ovation® RNA‐Seq System kit. Deze kit 

vereist RNA van hoge kwaliteit en een minimale  input van 500 pg  in een maximum volume 

van  5µL.  Een  hoge  RNA‐kwaliteit  is  eveneens  belangrijk  om  de  volledige  lengte  van  het 

transcriptoom  te  kunnen bepalen. Om  aan deze hoge  kwaliteitseisen  te  voldoen, werd  in 

eerste  instantie  de  RNA‐extractiemethode  en  samplingmethode  geoptimaliseerd  voor 

volledige glandulaire trichomen. 

De  RNA‐opbrengst  uit  150  volledige  glandulaire  trichomen  werd  gemeten  met 

Experion, RiboGreen en NanoDrop en bedroeg respectievelijk 290 pg, 2 170 pg en 42,5 ng. 

De  resultaten  van  NanoDrop  zijn  hier  niet  betrouwbaar  aangezien  de  RNA‐concentratie 

onder de detectielimiet ligt. De opbrengst was echter veel lager dan verwacht aangezien 900 

cellen theoretisch 18 000 à 270 000 pg totaal RNA zouden bevatten. Hierbij gaan we er van 

uit dat één cel 1 à 3 pg mRNA bevat, wat 1‐5% van het totale RNA vormt. Ter vergelijking 

was er bij Olsson et al. (2009) volgens persoonlijke communicatie een RNA‐opbrengst van 30 

ng  voor  210  volledige  glandulaire  trichomen  geanalyseerd  met  de  NanoDrop 

spectrofotometer. Publicaties van RNA‐extracties uit cellen van verschillende plantensoorten 

rapporteren meestal een opbrengst van 1,5 à 3,5 pg per LMPC‐geïsoleerde cel (Nakazono et 

al., 2003; Murata & De Luca, 2005; Agusti et al., 2009). Onze opbrengst wijkt hier niet sterk 

van af (2,4 pg/cel volgens RiboGreen) maar aangezien het niet haalbaar is om meer dan 150 

trichomen  te  verzamelen,  is  de  totale  opbrengst  nog  onvoldoende  voor  efficiënte 

kwaliteitsbepaling van het RNA. Daarom werd voor verdere optimalisatie overgeschakeld op 

grotere  hoeveelheden  plantenmateriaal.  Op  die  manier  konden  ook  18S  en  28S  rRNA 

gedetecteerd worden aangezien dit bij de LMPC‐stalen niet waargenomen werd. 

In eerste  instantie werd nagegaan welke analysekit het meest betrouwbaar  is voor 

kwaliteit‐  en  kwantiteitsbepaling  van  het  RNA  in  deze  studie.  De  hoge  concentraties 

verkregen met de NanoDrop  spectrofotometer  kunnen  verklaard worden door de  invloed 

van  contaminanten  op  de meting  aangezien DNA,  nucleotiden,  fenolen  en  chaotropische 

zouten eveneens absorptie vertonen bij 260 nm waardoor de concentratie valselijk verhoogd 

Page 59: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

D I S C U S S I E | 48 

 

wordt. De NanoDrop methode is dus enkel geschikt voor zuivere stalen, in tegenstelling tot 

onze  stalen  die  hoogstwaarschijnlijk  nog  resterende  plantenmetabolieten  bevatten.  Ook 

Experion bleek niet geschikt voor kwantiteitsbepalingen aangezien deze methode  in een 4x 

verdund  staal een hogere  concentratie detecteerde dan  in het oorspronkelijk onverdunde 

staal. De RiboGreen  resultaten bleken  tussen de hoge NanoDrop‐concentraties en de  lage 

Experion‐resultaten  te  vallen.  Nadeel  is  dat  het  RiboGreen  reagens  interageert met  alle 

nucleïnezuren, waardoor deze methode niet kan differentiëren  tussen DNA, RNA en  losse 

nucleotiden. Uiteindelijk werd geconcludeerd dat Experion het meest betrouwbaar  is voor 

de bepaling van de RNA‐kwaliteit en RiboGreen voor de bepaling van de RNA‐kwantiteit. Een 

nadeel  van de RiboGreen  kwantificatie  is dat  relatief  veel  staal nodig  is  voor  analyse  van 

stalen met een lage RNA‐concentratie.  

Voor de isolatie van de glandulaire trichomen uit het plantenmateriaal, werd gebruik 

gemaakt van LMPC als samplingtechniek. Aangezien er nooit zekerheid  is dat de geschoten 

trichomen effectief  in het verzamelepje  terechtkomen, kan men besluiten dat  LMPC geen 

100% betrouwbare techniek is. Dit kan een reden zijn voor de lage RNA‐opbrengst, waardoor 

getracht  werd  deze  samplingtechniek  te  optimaliseren.  Er  werden  verschillende 

samplingvolumes  en  samplingtijden  vergeleken,  maar  hierbij  werd  geen  merkwaardig 

verschil in opbrengst gezien. Fixatie van de stalen bleek echter wel een duidelijke negatieve 

invloed  te  hebben  op  de  RNA‐kwantiteit  en  kwaliteit. Dit  kan  in  de  toekomst  problemen 

vormen aangezien fixatie noodzakelijk is om apicale en subapicale cellen te kunnen isoleren.  

De  lage  RNA‐opbrengst  kan  ook  te  wijten  zijn  aan  problemen  met  de 

extractiemethode.  De  Absolutely  RNA  Nanoprep  kit  leek  hier  het  meest  geschikt.  Het 

probleem  is  dat  deze  kit,  zoals  de meeste  kits  die  tegenwoordig  op  de markt  zijn,  niet 

geoptimaliseerd  is  voor  plantenmateriaal.  Er  wordt  vermoed  dat  fenolische 

plantenmetabolieten  kunnen  geoxideerd  worden  tot  quinonen,  die  op  hun  beurt 

onoplosbare  complexen met nucleïnezuren  vormen. Het RNA  zou dus  verloren gaan door 

binding aan fenolen of andere plantenmetabolieten (Liu et al., 1998; Ghangal et al., 2009).  

Er  is  dus  duidelijk  nog  verdere  optimalisatie  vereist  vooraleer  overgestapt  kan 

worden  op  RNA‐extracties  uit  apicale  en  subapicale  cellen.  Aangezien  fixatie  van  het 

plantenmateriaal noodzakelijk is voor de isolatie van deze cellen wordt de haalbaarheid om 

uiteindelijk RNA, met voldoende kwaliteit en kwantiteit, uit apicale en subapicale cellen te 

kunnen extraheren meer en meer in vraag gesteld. 

Page 60: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

C O N C L U S I E | 49 

 

6 CONCLUSIE 

Een  eerder  uitgevoerde  metabolietstudie  leek  oorspronkelijk  te  bevestigen  dat 

artemisinine enkel  in de apicale cellen geproduceerd wordt. Hoewel artemisinine  in eerste 

instantie enkel in de apicale cellen gedetecteerd werd, kon hieruit omwille van contaminatie 

toch geen besluit worden gevormd.  In het eerste  luik van deze  scriptie werd artemisinine 

namelijk gedetecteerd  in munttrichomen die geïsoleerd werden uit water geïncubeerd met 

A.  annua  bloemknoppen.  Aangezien  bewezen  is  dat  er  in  munttrichomen  geen 

artemisininesynthese  plaatsvindt,  bewijst  deze  test  dat  artemisinine  in  het  omringende 

water migreert en contaminatie veroorzaakt.  

Als tweede luik van deze scriptie werd op zoek gegaan naar waardevolle artemisinine 

fytopreparaten die reeds op de markt te vinden zijn. Hieruit bleek dat vooral de aov‐capsules 

met  een  gewichtspercentage  van  3,35%  aan  artemisinine  kunnen  beschouwd worden  als 

een veelbelovende therapie bij bijvoorbeeld de behandeling van bepaalde types kanker. 

Voor de verdere opheldering van de biosynthese pathway van artemisinine werd als 

derde luik van deze scriptie gestart met een transcriptoomstudie, waarbij het transcriptoom 

van apicale cellen vergeleken wordt met subapicale cellen. Vooraleer RNA geëxtraheerd kan 

worden  uit  apicale  en  subapicale  cellen  afzonderlijk,  werd  getracht  de  RNA‐

extractiemethode  en  samplingmethode  te  optimaliseren  voor  volledige  glandulaire 

trichomen. De opbrengst bleek echter  zelfs bij 150  volledige  trichomen  te  laag, waardoor 

voor  verdere  optimalisaties  overgeschakeld  werd  op  grotere  hoeveelheden 

plantenmateriaal. De lage opbrengst kan te wijten zijn aan de Laser Microdissection Pressure 

Catapulting  techniek,  die  waarschijnlijk  niet  100%  betrouwbaar  is,  alsook  aan  de  RNA‐

extractiemethode.  Ondanks  het  feit  dat  vele  extractiekits  niet  geoptimaliseerd  zijn  voor 

plantenmateriaal,  bleek  de  Absolutely  RNA  NanoPrep  het  meest  geschikt  voor  kleinere 

hoeveelheden. Bij de optimalisatie van de samplingmethode vertoonden zowel verschillende 

samplingvolumes  als  samplingtijden  geen merkwaardig  verschil  in  RNA‐opbrengst.  Fixatie 

van de stalen blijkt wel een duidelijke negatieve invloed te hebben op de RNA‐kwantiteit en 

–kwaliteit. Aangezien fixatie noodzakelijk is voor de isolatie van apicale en subapicale cellen 

wordt de haalbaarheid om uiteindelijk RNA, met voldoende kwaliteit en kwantiteit, uit deze 

afzonderlijke cellen te kunnen extraheren hierdoor meer en meer in vraag gesteld. 

Page 61: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

L I T E R A T U U R L I J S T | 50 

 

7 LITERATUURLIJST 

Abdin, M. Z.;  Israr, M.; Rehman, R. U.;  Jain, S. K.  (2003). Artemisinin, a novel antimalarial drug: biochemical and molecular approaches for enhanced production. Planta Med, 69, 289‐299. 

Agusti, J.; Merelo, P.; Cercos, M.; Tadeo, F. R.; Talon, M. (2009). Comparative transcriptional survey between laser‐microdissected cells from laminar abscission zone and petiolar cortical tissue during ethylene‐promoted abscission in citrus leaves. Bmc Plant Biology, 9, 127‐147. 

Balint, G. A.  (2001). Artemisinin and  its derivatives: an  important new class of antimalarial agents. Pharmacol Ther, 90, 261‐265. 

Bertea, C. M.; Freije, J. R.; van der Woude, H.; Verstappen, F. W.; Perk, L.; Marquez, V.; De Kraker, J. W.; Posthumus, M. A.; Jansen, B. J.; de Groot, A.; Franssen, M. C.; Bouwmeester, H. J.  (2005).  Identification  of  intermediates  and  enzymes  involved  in  the  early  steps  of artemisinin biosynthesis in Artemisia annua. Planta Med, 71, 40‐47. 

Bouwmeester, H. J.; Wallaart, T. E.; Janssen, M. H.; van Loo, B.; Jansen, B. J.; Posthumus, M. A.;  Schmidt, C. O.; De Kraker,  J. W.; Konig, W. A.;  Franssen, M. C.  (1999). Amorpha‐4,11‐diene synthase catalyses the first probable step in artemisinin biosynthesis. Phytochemistry, 52, 843‐854.  

Brown, G. D.; Sy, L. K. (2004). In vivo transformations of dihydroartemisinic acid in Artemisia annua plants. Tetrahedron, 60, 1139‐1159. 

Brown, G. D.; Sy, L. K. (2007). In vivo transformations of artemisinic acid in Artemisia annua plants. Tetrahedron, 63, 9548‐9566. 

Capanna, E. (2006). Grassi versus Ross: who solved the riddle of malaria? Int Microbiol, 9, 69‐74. 

Covello, P. S. (2008). Making artemisinin. Phytochemistry, 69, 2881‐2885. 

Davis, T. M.; Karunajeewa, H. A.; Ilett, K. F. (2005). Artemisinin‐based combination therapies for uncomplicated malaria. Med J Aust, 182, 181‐185. 

Day,  R.  C.;  Grossniklaus,  U.;  Macknight,  R.  C.  (2005).  Be  more  specific!  Laser‐assisted microdissection of plant cells. Trends Plant Sci, 10, 397‐406. 

de  Ridder,  S.;  van  der  Kooy,  F.;  Verpoorte,  R.  (2008).  Artemisia  annua  as  a  self‐reliant treatment for malaria in developing countries. Journal of Ethnopharmacology, 120, 302‐314. 

Delabays,  N.;  Simonnet,  X.;  Gaudin,  M.  (2001).  The  genetics  of  artemisinin  content  in Artemisia annua L. and the breeding of high yielding cultivars. Curr Med Chem, 8, 1795‐1801. 

Dondorp, A. M.; Nosten,  F.;  Yi, P.; Das, D.; Phyo, A. P.;  Tarning,  J.;  Lwin, K. M.; Ariey,  F.; Hanpithakpong, W.; Lee, S. J.; Ringwald, P.; Silamut, K.; Imwong, M.; Chotivanich, K.; Lim, P.; Herdman, T.; An, S. S.; Yeung, S.; Singhasivanon, P.; Day, N. P.; Lindegardh, N.; Socheat, D.; White, N. J. (2009). Artemisinin resistance in Plasmodium falciparum malaria. N Engl J Med, 361, 455‐467. 

Duke, S. O.; Paul, R. N. (1993). Development and Fine‐Structure of the Glandular Trichomes of Artemisia‐Annua L. International Journal of Plant Sciences, 154, 107‐118. 

Page 62: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

L I T E R A T U U R L I J S T | 51 

 

Eckstein‐Ludwig, U.; Webb, R.  J.; Van Goethem,  I. D.;  East,  J. M.;  Lee, A. G.;  Kimura, M.; O'Neill, P. M.; Bray, P. G.; Ward, S. A.; Krishna, S.  (2003). Artemisinins target the SERCA of Plasmodium falciparum. Nature, 424, 957‐961. 

Efferth, T.  (2007). Willmar Schwabe Award 2006: antiplasmodial and antitumor activity of artemisinin‐‐from bench to bedside. Planta Med, 73, 299‐309. 

Ferreira, J. F. S.; Janick, J. (1996). Distribution of Artemisinin in Artemisia annua. ASHSS Press, 579‐584. 

Firestone, G.  L.;  Sundar,  S. N.  (2009). Anticancer activities of artemisinin and  its bioactive derivatives. Expert Reviews in Molecular Medicine, 11. 

Ghangal, R.; Raghuvanshi, S.; Chand Sharma, P. (2009). Isolation of good quality RNA from a medicinal  plant  seabuckthorn,  rich  in  secondary metabolites.  Plant  Physiol  Biochem,  47, 1113‐1115. 

Greenwood, B.; Mutabingwa, T. (2002). Malaria in 2002. Nature, 415, 670‐672. 

Hsu, E. (2006). The history of qing hao in the Chinese materia medica. Trans R Soc Trop Med Hyg, 100, 505‐508. 

Kerk, N. M.;  Ceserani,  T.;  Tausta,  S.  L.;  Sussex,  I. M.; Nelson,  T. M.  (2003).  Laser  capture microdissection of cells from plant tissues. Plant Physiol, 132, 27‐35. 

Liu,  C.;  Zhao,  Y.;  Wang,  Y.  (2006).  Artemisinin:  current  state  and  perspectives  for biotechnological production of an antimalarial drug. Appl Microbiol Biotechnol, 72, 11‐20. 

Liu, J. J.; Goh, C. J.; Loh, C. S.; Liu, P.; Pua, E. C. (1998). A method for  isolation of total RNA from fruit tissues of banana. Plant Molecular Biology Reporter, 16, 1‐6. 

Maude, R. J.; Pontavornpinyo, W.; Saralamba, S.; Aguas, R.; Yeung, S.; Dondorp, A. M.; Day, N. P.; White, N. J.; White, L. J. (2009). The last man standing is the most resistant: eliminating artemisinin‐resistant malaria in Cambodia. Malar J, 8, 31‐37. 

Miller, L. H.; Baruch, D. I.; Marsh, K.; Doumbo, O. K. (2002). The pathogenic basis of malaria. Nature, 415, 673‐679. 

Murata,  J.;  De  Luca,  V.  (2005).  Localization  of  tabersonine  16‐hydroxylase  and  16‐OH tabersonine‐16‐O‐methyltransferase to  leaf epidermal cells defines them as a major site of precursor biosynthesis  in  the vindoline pathway  in Catharanthus  roseus. Plant  Journal, 44, 581‐594. 

Nakase,  I.;  Lai,  H.;  Singh,  N.  P.;  Sasaki,  T.  (2008).  Anticancer  properties  of  artemisinin derivatives and their targeted delivery by transferrin conjugation. Int J Pharm, 354, 28‐33. 

Nakazono, M.; Qiu, F.; Borsuk, L. A.; Schnable, P. S. (2003). Laser‐capture microdissection, a tool  for  the global analysis of gene expression  in  specific plant cell  types:  Identification of genes expressed differentially  in epidermal cells or vascular tissues of maize. Plant Cell, 15, 583‐596. 

Nelson, T.; Tausta, S. L.; Gandotra, N.; Liu, T.  (2006). Laser microdissection of plant  tissue: what you see is what you get. Annu Rev Plant Biol, 57, 181‐201. 

Olliaro, P. L.; Taylor, W. R. (2004). Developing artemisinin based drug combinations for the treatment of drug resistant falciparum malaria: A review. J Postgrad Med, 50, 40‐44. 

Page 63: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal

L I T E R A T U U R L I J S T | 52 

 

Olsson, M.  E.; Olofsson,  L. M.;  Lindahl, A.  L.;  Lundgren, A.; Brodelius, M.; Brodelius, P.  E. (2009).  Localization of enzymes of artemisinin biosynthesis  to  the apical  cells of glandular secretory trichomes of Artemisia annua L. Phytochemistry, 70, 1123‐1128. 

Ro, D. K.; Paradise, E. M.; Ouellet, M.; Fisher, K. J.; Newman, K. L.; Ndungu, J. M.; Ho, K. A.; Eachus,  R.  A.;  Ham,  T.  S.;  Kirby,  J.;  Chang, M.  C.; Withers,  S.  T.;  Shiba,  Y.;  Sarpong,  R.; Keasling,  J.  D.  (2006).  Production  of  the  antimalarial  drug  precursor  artemisinic  acid  in engineered yeast. Nature, 440, 940‐943. 

Romero,  G.  Q.;  Souza,  J.  C.;  Vasconcellos‐Neto,  J.  (2008).  Anti‐herbivore  protection  by mutualistic spiders and the role of plant glandular trichomes. Ecology, 89, 3105‐3115. 

Romero, M. R.;  Efferth,  T.;  Serrano, M. A.; Castano, B.; Macias, R.  I.; Briz, O.; Marin,  J.  J. (2005). Effect of artemisinin/artesunate as inhibitors of hepatitis B virus production in an "in vitro" replicative system. Antiviral Res, 68, 75‐83. 

Tellez, M.  R.;  Canel,  C.;  Rimando,  A. M.; Duke,  S. O.  (1999). Differential  accumulation  of isoprenoids in glanded and glandless Artemisia annua L. Phytochemistry, 52, 1035‐1040. 

Tuteja, R. (2007). Malaria ‐ an overview. FEBS J, 274, 4670‐4679. 

van Agtmael, M. A.; Eggelte, T. A.; van Boxtel, C. J. (1999). Artemisinin drugs in the treatment of malaria: from medicinal herb to registered medication. Trends Pharmacol Sci, 20, 199‐205. 

Van  Nieuwerburgh,  F.  C.;  Vande  Casteele,  S.  R.;  Maes,  L.;  Goossens,  A.;  Inze,  D.;  Van Bocxlaer, J.; Deforce, D. L. (2006). Quantitation of artemisinin and its biosynthetic precursors in Artemisia annua L. by high performance  liquid chromatography‐electrospray quadrupole time‐of‐flight tandem mass spectrometry. J Chromatogr A, 1118, 180‐187. 

Van  Valckenborgh  A.M.  (2009)  Trichomen,  de  sleutel  tot  een  verhoogde  productie  van artemisinine in Artemisia annua. Master thesis aan Universiteit Gent, België. 

Wagner, G. J.; Wang, E.; Shepherd, R. W. (2004). New approaches for studying and exploiting an old protuberance, the plant trichome. Ann Bot, 93, 3‐11. 

Wang, W.; Wang, Y.; Zhang, Q.; Qi, Y.; Guo, D.  (2009). Global characterization of Artemisia annua glandular trichome transcriptome using 454 pyrosequencing. BMC Genomics, 10, 465‐474. 

Willcox, M.; B.M.; M.R.C.G.P.; M.C.P.P.; D.C.H.; D.T.M.&H  (2009). Artemisia  Species:  From Traditional Medicines  to Modern Antimalarials‐and Back Again.  Journal of Alternative and Complementary Medicine, 15, 101‐109. 

Withers,  S.  T.;  Keasling,  J.  D.  (2007).  Biosynthesis  and  engineering  of  isoprenoid  small molecules. Appl Microbiol Biotechnol, 73, 980‐990. 

Wongsrichanalai, C.; Pickard, A. L.; Wernsdorfer, W. H.; Meshnick, S. R. (2002). Epidemiology of drug‐resistant malaria. Lancet Infect Dis, 2, 209‐218. 

Zhang, Y.; Teoh, K. H.; Reed, D. W.; Maes, L.; Goossens, A.; Olson, D. J.; Ross, A. R.; Covello, P. S. (2008). The molecular cloning of artemisinic aldehyde Delta11(13) reductase and its role in glandular trichome‐dependent biosynthesis of artemisinin  in Artemisia annua.  J Biol Chem, 283, 21501‐21508. 

 

Page 64: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/626/RUG01-001460626...vrouwelijke gametocyten, die slapend in de bloedbaan blijven tot ze opgepikt worden in het bloedmaal