UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN ......graad van ‘Master of Sciencein de Bedrijfseconomie...
Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN ......graad van ‘Master of Sciencein de Bedrijfseconomie...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN
BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Politieke interesse in de BBC-hervorming bij
de Vlaamse lokale besturen
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Bedrijfseconomie
Melanie De Backer en Freya Vandendriessche
onder leiding van
Prof. Dr. J. Christiaens (promotor)
B. Buylen (begeleidster)
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN
BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Politieke interesse in de BBC-hervorming bij
de Vlaamse lokale besturen
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Bedrijfseconomie
Melanie De Backer en Freya Vandendriessche
onder leiding van
Prof. Dr. J. Christiaens (promotor)
B. Buylen (begeleidster)
IV
VERTROUWELIJKHEIDSCLAUSULE
PERMISSION
Ondergetekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd worden
en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Melanie De Backer
Freya Vandendriessche
V
VOORWOORD
Het einde van onze studie Bedrijfseconomie aan de Universiteit Gent is bijna in zicht. Ter
voltooiing van deze aanvullende opleiding, na het behalen van ons masterdiploma
Bestuurskunde en Publiek Management, ligt voor u onze masterproef tot het bekomen van de
graad van ‘Master of Science in de Bedrijfseconomie’. Deze thesis handelt over het politieke
draagvlak voor het strategisch meerjarenplan uit de beleids- en beheerscyclus bij Vlaamse
lokale politici uit zowel gemeenten als OCMW’s. We besloten om het onderwerp van deze
scriptie te laten aansluiten bij onze voorgaande opleiding. Een interessant aspect van deze
masterproef is dat verschillende referentiekaders (economie, beleid, politiek en statistiek)
geïntegreerd worden. Wij focussen zowel op de Vlaamse gemeenten en OCMW’s enerzijds
en zowel op uitvoerende als niet-uitvoerende politici anderzijds omdat wij de scope van deze
scriptie zo ruim mogelijk willen houden.
Het schrijven van deze masterproef was geen eenvoudige opdracht. Het was een hele
uitdaging om zelf een volledige survey op te stellen en we ondervonden dat het verzamelen
van de vereiste respons niet van een leien dakje liep. Het was evenwel snel duidelijk dat we
veel steun hadden aan elkaar. Het schrijven van een thesis in duo heeft als voordeel dat je
elkaar kan motiveren en aanzetten tot efficiënt werken. Daarnaast vulden wij elkaar aan met
inzichten die we nooit alleen hadden kunnen bereiken. Met de hulp van onze promotor,
begeleider en de steun van familie en vrienden hebben wij deze scriptie kunnen schrijven. Om
die reden zouden wij vooreerst onze promotor, Prof. Dr. Johan Christiaens willen bedanken
en in het bijzonder onze begeleidster Bénédicte Buylen voor de raad, ondersteuning en
inspirerende suggesties tijdens onze constructieve feedbackmomenten. Daarnaast wensen wij
Prof. Dr. Dries Verlet te bedanken voor de nodige ondersteuning bij het verwerken van de
statistische gegevens in SPSS. Tot slot willen wij onze ouders, familie en vrienden bedanken
die ons, op welke manier ook, gesteund en geholpen hebben tijdens dit masterjaar en het
schrijven van deze thesis.
VI
INHOUDSOPGAVE
Vertrouwelijkheidsclausule ................................................................................................... IV
Voorwoord ............................................................................................................................... V
Inhoudsopgave ........................................................................................................................ VI
Afkortingenlijst ................................................................................................................... VIII
Lijst van afbeeldingen ............................................................................................................ IX
Lijst van tabellen .................................................................................................................... IX
Inleiding ..................................................................................................................................... 1
Hoofdstuk 1: literatuurstudie .................................................................................................. 4 De veranderende rol van (lokale) politici .............................................................................. 4 1.1
1.1.1 Evolutie naar multi-level governance ................................................................................. 4 1.1.2 NPM ................................................................................................................................... 6 1.1.3 Case Vlaanderen ................................................................................................................. 7
1.1.3.1 Schepenmodel vs. diensthoofdenmodel .................................................................................... 7 1.1.3.2 Veranderende rol van burgemeesters? ...................................................................................... 8
Strategische (meerjaren)planning .......................................................................................... 9 1.2
1.2.1 Strategische planning ......................................................................................................... 9 1.2.2 Eerste ervaringen met het SMJP uit het gemeentedecreet ................................................ 11 Wat is (politiek) draagvlak? ................................................................................................. 12 1.3
Verklarende variabelen voor het politieke draagvlak voor het SMJP uit BBC ............... 14 1.4
1.4.1 Individuele variabelen ...................................................................................................... 15 1.4.1.1 Geslacht ................................................................................................................................... 15 1.4.1.2 Leeftijd .................................................................................................................................... 15 1.4.1.3 Ideologie ................................................................................................................................. 15 1.4.1.4 Meerderheid versus oppositie.................................................................................................. 16 1.4.1.5 Uitvoerend versus niet-uitvoerend .......................................................................................... 17 1.4.1.6 Politieke ervaring .................................................................................................................... 17 1.4.1.7 Opleidingsniveau .................................................................................................................... 18 1.4.1.8 Combinatie van politieke mandaten ........................................................................................ 18 1.4.1.9 Ervaring met strategische planning ......................................................................................... 18
1.4.2 Omgevingsvariabelen ....................................................................................................... 19 1.4.2.1 Piloten versus niet piloten ....................................................................................................... 19 1.4.2.2 Gemeenschappelijk plan met OCMW ..................................................................................... 19 1.4.2.3 Middelen ................................................................................................................................. 20
Conclusie ................................................................................................................................. 21 1.5
Hoofdstuk 2: Methodologie ................................................................................................... 26
VII
Case BBC ................................................................................................................................ 26 2.1
2.1.1 Structuur ........................................................................................................................... 26 2.1.2 Strategische planning en het SMJP .................................................................................. 26 2.1.3 Eerste ervaringen van de piloten ...................................................................................... 28 Onderzoeksvragen ................................................................................................................. 29 2.2
Verloop van het onderzoek ................................................................................................... 29 2.3
2.3.1 Websurvey ........................................................................................................................ 29 2.3.2 Procedure .......................................................................................................................... 30 2.3.3 Steekproeftrekking ........................................................................................................... 31 2.3.4 Respondenten ................................................................................................................... 32 2.3.5 Beschrijvende informatie ................................................................................................. 33 2.3.6 Empirisch model............................................................................................................... 33 2.3.7 Verwerking SPSS ............................................................................................................. 34
2.3.7.1 Schaalconstruct draagvlak ....................................................................................................... 34 2.3.7.2 Controle van het model ........................................................................................................... 35
Hoofdstuk 3: Onderzoeksresultaten ..................................................................................... 38 Grootte van het draagvlak .................................................................................................... 38 3.1
Regressieanalyse .................................................................................................................... 40 3.2
3.2.1 Resultaten ......................................................................................................................... 40 3.2.2 Discussie ........................................................................................................................... 41
3.2.2.1 N-VA & Groen ........................................................................................................................ 41 3.2.2.2 Meerderheid ............................................................................................................................ 42
Kwalitatieve resultaten .......................................................................................................... 43 3.3
3.3.1 Motieven ........................................................................................................................... 44 3.3.2 Verbeteringen ................................................................................................................... 44 3.3.3 Informatie ......................................................................................................................... 45 Aanbevelingen voor verder onderzoek ................................................................................ 46 3.4
Conclusie ................................................................................................................................. 48
Bibliografie ................................................................................................................................ I
Appendices .............................................................................................................................. XI Appendix 1: de vragenlijst ................................................................................................................. XI Appendix 2: begeleidende brief voor respondenten uit de steekproef ............................................ XVI Appendix 3: herinneringsbrief ....................................................................................................... XVII Appendix 4: overzicht vragen, variabelen en label en codering SPSS .......................................... XVIII Appendix 5: descriptives ................................................................................................................. XXI Appendix 6: correlatietabel ........................................................................................................... XXIII
VIII
AFKORTINGENLIJST
ABB Agentschap voor Binnenlands Bestuur
BBC beleids- en beheerscyclus
CBS college van burgemeester en schepenen
NOB nieuwe OCMW-boekhouding
NPM New Public Management
NPG New Public Governance
OCMW Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn
SMJP strategisch meerjarenplan
VVSG Vereniging voor Vlaamse Steden en Gemeenten
IX
LIJST VAN AFBEELDINGEN
AFBEELDING 1: HET SCHEPENMODEL & AFBEELDING 2: HET DIENSTHOOFDENMODEL ......................... 8
AFBEELDING 3: EMERGENT & UNREALIZED STRATEGIES ...................................................................... 10
AFBEELDING 4: RELATIES GEBASEERD OP DEVELTERE (2003) ............................................................. 13
AFBEELDING 5: CAUSAAL RELATIESCHEMA .......................................................................................... 23
AFBEELDING 6: CYCLUS SMJP .............................................................................................................. 28
AFBEELDING 7: RESPONDENTEN ............................................................................................................ 33
LIJST VAN TABELLEN
TABEL 1: OVERZICHT VAN DE LITERATUUR .......................................................................................... 24
TABEL 2: VOOR- EN NADELEN WEBSURVEY .......................................................................................... 29
TABEL 3: VERGELIJKING MET HET PROFIEL VAN DE VLAAMSE LOKALE POLITICUS ............................. 31
TABEL 4: T-TEST .................................................................................................................................... 35
TABEL 5: SHAPIRO-WILK TEST .............................................................................................................. 36
TABEL 6: DRAAGVLAK........................................................................................................................... 38
TABEL 7: DRAAGVLAK GEMEENTE VS OCMW...................................................................................... 39
TABEL 8: DRAAGVLAK WETGEVENDE VS UITVOERENDE POLITICI ........................................................ 39
TABEL 9: MEERVOUDIGE LINEAIRE REGRESSIEANALYSE ...................................................................... 40
TABEL 10: MOTIEVEN ............................................................................................................................ 44
TABEL 11: VERBETERINGEN .................................................................................................................. 44
TABEL 12: INFORMATIE ......................................................................................................................... 45
1
INLEIDING
“Stilstaan is achteruitgaan” (Horemans, 2014, pg.2). Deze uitdrukking is ook in lokale
besturen steeds meer te horen. Het geeft aan dat deze besturen nood hebben aan een duidelijke
toekomstrichting waar zij met de organisatie naar toe willen. Dit betekent ook dat de
discipline planning de laatste jaren een andere dimensie gekregen heeft. De lokale besturen en
de overheid in het algemeen hebben andere kernactiviteiten te vervullen dan in het verleden.
De nadruk ligt op flexibiliteit, klantgerichtheid en democratisch handelen. Deze nieuwe
waarden vereisen een andere aanpak van zowel de politici als de administratie (Allaert & De
Klerck, 1998). Om die reden zouden we kunnen argumenteren dat hun rol verandert. Met de
invoering van BBC wordt deze andere aanpak in de hand gewerkt. Meer specifiek is het
SMJP de uiting van de toekomstvisie van het lokaal bestuur. Vooraleer het SMJP als
instrument zinvol kan worden ingezet, moet er echter voldoende draagvlak zijn bij de lokale
politici. Dit draagvlak vormt de focus van deze masterproef. De politici zijn namelijk
verantwoordelijk voor de strategievorming van de gemeente of het OCMW. Het is bijgevolg
essentieel dat zij ‘het ad-hoc inspelen op problemen’ overstijgen en evolueren naar een
toekomstgerichte strategische beleidsplanning (Allaert & De Klerck, 1998). Verschillende
studies in binnen- en buitenland tonen aan dat lokale hervormingen slechts betekenisvol zijn
indien er voldoende steun en draagvlak is bij de politici en bestuurders (Windels &
Christiaens, 2007; Newman, Raine, & Skelcher, 2001; Windels & Christiaens, 2006; Weets &
Bouckaert, 2008; Reichard, 2003). Dit politiek draagvlak wordt vaak de achillespees van de
hervorming genoemd (Bursens & Heemskerk, 2010).
Er zijn twee redenen waarom we in deze scriptie focussen op het SMJP. Ten eerste is de BBC
een heel ruime hervorming. Het omvat veel verschillende documenten die gaan van een
strategische nota met algemene beleidsdoelstellingen tot een gedetailleerd
doelstellingenbudget. Het is moeilijk om het draagvlak voor BBC na te gaan omdat het ene
document bijvoorbeeld wel gekend (en gedragen) is binnen de organisatie, terwijl het andere
dit helemaal niet is. Ten tweede is de strategische planning volgens Daniels (1995) het
instrument dat een kader schept waarbinnen beslissingen worden genomen. De strategische
planning vormt het absolute beginpunt van BBC. Indien bepaalde groepen niet geloven in de
meerwaarde van strategische planning, kan hun participatie het project vertragen of zelfs op
de helling zetten. Wij stellen vast dat er reeds veel nationale en internationale literatuur is
2
verschenen over hervormingen en strategische planning. Het SMJP als onderdeel van de
BBC-hervorming binnen de Vlaamse lokale overheden is echter een redelijk nieuw gegeven.
Gemeenten en OCMW’s zijn geëvolueerd naar echte strategievormers. Zij trachten de kansen
en bedreigingen uit de omgeving te analyseren en zijn niet langer blind voor uitdagingen
buiten de eigen organisatie (Block, De Ceuninck, Reynaert, Steyvers, & Valcke, 2008). Dat
bovenstaande evoluties een invloed hebben op de houding en het gedrag van politici, is
eveneens te horen bij experten binnen het thema van de lokale besturen. De motieven om
werk te maken van de BBC-hervorming verschillen sterk naargelang de gemeente of het
OCMW. Sommige besturen hervormen enkel om wettelijk in orde te zijn, terwijl anderen het
als een intern proces zien en deze opportuniteit ten volle benutten. Daarnaast wordt de
strategische planning vaak bestempeld als een ambtelijk instrument (Anoniem1, 2013). We
kunnen ons de vraag stellen of politici dit effectief zo ervaren en in welke mate dit een
invloed heeft op het draagvlak voor het SMJP. Vervolgens wordt vaak beweerd dat de
OCMW-besturen een stap verder staan in de denkwereld van strategie en dat BBC voor hen
een stap terug is (Vanderstraeten, Verschuere, Goeminne, & De Rynck, 2013). Komt dit tot
uiting in de resultaten van het draagvlak? Tenslotte mag de rol van politici in het strategisch
proces niet onderschat worden. Het gaat om belangrijke strategische keuzes en bijgevolg zou
dit een prioriteit moeten zijn voor de gemeente- en OCMW-raad. Uit de praktijk blijkt echter
dat deze zeer technische materie niet door alle politici begrepen wordt (Anoniem2, 2013).
Uit bovenstaande bevindingen blijkt dat het politiek draagvlak voor het SMJP uit BBC een
interessant onderzoeksonderwerp is dat nog een leegte vertoont in de literatuur. In voorgaande
onderzoeken naar BBC werd vaak enkel op pilootbesturen gefocust, terwijl wij onze scope
verruimen naar zowel piloot als niet-piloot besturen. Reynaert, Steyvers en Block voerden
reeds in 2008 een onderzoek bij gemeentesecretarissen en –ontvangers naar de eerste
ervaringen met de strategische meerjarenplanning uit het gemeentedecreet. Zij bemerkten dat
het interessant zou zijn om te kijken hoe de meest betrokken groep, namelijk de uitvoerende
politici, staan tegenover de meerjarenplanning. Hun gevalstudie voor Kortrijk toont namelijk
aan dat politici er een heel andere kijk op na houden dan ambtenaren. Gelet op het
fundamentele karakter van de gemeentelijke strategiebepaling lijkt ook de afwezigheid van
wetgevende politici in het planningsverhaal zorgwekkend en mogelijk voorwerp voor verdere
studie. Met ons onderzoek naar het lokale politieke draagvlak, bij zowel uitvoerende als niet-
uitvoerende politici, voor het SMJP uit BBC willen wij deze leemte invullen. Vooreerst zullen
3
wij enkele beschrijvende vaststellingen doen om nadien te verifiëren welke individuele en
omgevingsvariabelen de verschillen in het draagvlak verklaren. Samengevat zullen de
volgende onderzoeksvragen in deze scriptie beantwoord worden:
1. Hoe groot is het politiek draagvlak in gemeente- en OCMW-besturen voor het SMJP uit
BBC?
2. Welke individuele variabelen verklaren de eventuele verschillen in het politiek draagvlak?
Ons onderzoek heeft enkele tekortkomingen. Vooreerst is BBC pas sinds dit jaar verplicht
voor alle lokale besturen. De data werden slechts op één tijdstip verzameld waardoor ons
onderzoek cross-sectioneel en bijgevolg eerder statisch is. Het is nog niet mogelijk om een
evolutie in het draagvlak voor het SMJP uit BBC vast te stellen. Een tweede tekortkoming is
het feit dat de resultaten van enquêtes niet altijd te veralgemenen zijn. Wij bevroegen niet alle
gemeenten en OCMW’s, maar werkten met een steekproef. Doordat deze representatief is op
het niveau van zowel de gemeenten/OCMW’s als de individuele respondenten, werd op deze
beperking geanticipeerd. Ten derde kan de gekozen onderzoeksmethode (webenquête) sociaal
wenselijke antwoorden in de hand werken. Tot slot meten wij enkel het draagvlak voor het
SMJP uit BBC. Het kan interessant zijn om dit onderzoek uit te breiden naar de andere
instrumenten uit de BBC-hervorming.
In het eerste deel van deze scriptie komt de literatuurstudie aan bod. Hierin wordt gefocust op
de veranderende rol van de lokale politici, de strategische planning, het concept draagvlak en
de variabelen die eventueel het verschil in draagvlak tussen politici verklaren. Hoofdstuk twee
kadert vooreerst het draagvlak in onze casestudie ‘BBC’. Daarnaast wordt de methodologie
weergegeven: we bespreken de websurvey en de manier waarop we het model voor de
lineaire regressieanalyse testen en uitvoeren. In deel drie worden de resultaten in verband met
het draagvlak besproken. Nadien volgen de resultaten van de regressieanalyse met bijhorende
discussie en wordt er gefocust op de kwalitatieve onderzoekslijn. In een laatste onderdeel
volgen enkele aanbevelingen voor verder onderzoek. We eindigen met een algemene
conclusie.
4
1 HOOFDSTUK 1: LITERATUURSTUDIE
De veranderende rol van (lokale) politici 1.1De voorbije decennia constateerden verschillende auteurs een verandering in de rol van
politici. Mede door grote hervormingen zoals het NPM krijgen politici vaker de rol van
strateeg en toezichthouder op de uitvoerende ambtenaren toebedeeld. Pollitt en Bouckaert
(2011) zien wel enkele verschillen tussen landen. In sterke NPM-gerichte landen zoals
Australië en Nieuw-Zeeland zijn de meeste NPM-concepten volledig uitgewerkt. In de meer
continentale Europese landen zijn de hervormingen minder volledig uitgevoerd, maar toch
zien we ook daar NPM-praktijken verschijnen. Hieronder gaan we na wat de implicaties van
deze hervormingen zijn voor (lokale) politici. Vooreerst bespreken we de evolutie naar het
multi-level governance en de NPM-hervorming in het bijzonder. Daarna gaan we na hoe de
situatie in Vlaanderen is en of politici deze nieuwe rol effectief op zich nemen. Onderzoek
van onder andere Steyvers, Reynaert, De Ceuninck en Valcke (2006) toont aan dat dit niet
altijd het geval is en dat velen nog vasthouden aan de oude, traditionele rollen.
1.1.1 Evolutie naar multi-level governance Door enkele recente hervormingen (onder andere de staatshervormingen en NPM) is niet
alleen het takenpakket van de gemeenten uitgebreid, de strikte indeling van taken en
bevoegdheden tussen de diverse overheidsniveaus is eveneens verdwenen. Er is namelijk een
grote verwevenheid gegroeid van verantwoordelijkheden tussen verschillende niveaus voor
eenzelfde beleidsdomein. Daarnaast kunnen ook andere spelers zoals bedrijven,
intercommunales en samenwerkingsverbanden niet langer genegeerd worden in de lokale
besluitvorming. Lindblom (1959) stelde in zijn werk ‘The Science of Muddling Through’ al
dat besluitvorming bij de overheid niet ordelijk en gecontroleerd is, maar een chaotisch proces
zonder centrale aansturing. Niet één centrale besluitvormer, maar de interactie tussen vele
beslissers op allerlei niveaus vormde de focus van zijn werk. Om deze reden kunnen we het
klassieke scheidingsmodel van Weber en Wilson, waarbij politici centraal als beleidsmakers
en ambtenaren als uitvoerders staan, als verouderd beschouwen (Vancoppenolle, 2013). In
een meer moderne opvatting over het openbaar bestuur wordt rekening gehouden met
veelvuldige interacties die plaatsvinden tussen de klassieke overheid en het brede
maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. Veel auteurs (Osborne, 2006; Stoker, 1998;
Ansell & Gash, 2007) typeren deze evolutie als de overgang van government naar
5
governance, ook wel New Public Governance genoemd. Het NPG gaat uit van een
netwerkbenadering. Zowel politici als ambtenaren zijn niet meer dan spelers in een groter
spel. In deze netwerksamenleving is het moeilijk te bepalen wie er aan de touwtjes trekt
(Reynaert et al., 2008; Pelgrims, 2008).
Het is duidelijk dat door deze toegenomen complexiteit en fragmentatie van het lokaal bestuur
het uitvoerend lokaal leiderschap steeds prominenter wordt. Zij zijn door hun ambt de enigen
die in staat zijn het overzicht over de complexe structuur te behouden. Het primaat van de
politiek lijkt zich niet langer te situeren op het niveau van de gemeenteraad (Devos & Vos,
2007). De evolutie in de richting van multi-level governance doet op verschillende manieren
de macht wegvloeien van die raad: ten eerste richting het uitvoerende luik van het politieke
bestuur, ten tweede richting een geprofessionaliseerde administratie, daarnaast richting
georganiseerde burgergemeenschappen en tot slot richting nieuwe organisatievormen in de
publieke dienstverlening. Er kunnen vragen gesteld worden over de mate waarin de
verkozenen nog over voldoende aansturings- en controlemogelijkheden beschikken om het
lokale bestuur politiek aan te sturen (Reynaert & Steyvers, 2010).
Dit multi-level governance zorgt voor problemen van controle en accountability en daarmee is
een soort van tegenstrijdigheid ontstaan in de nieuwe rol van politici. Enerzijds zien zij de
voordelen van decentralisatie naar en responsabilisering van de administratie. Politici staan
boven de dagelijkse operationele aangelegenheden en houden zich enkel bezig met de
hoofdlijnen. Anderzijds willen zij een grotere controle over de administratie en de uit te
voeren programma’s. Met andere woorden: decentralisatie is goed, maar politieke controle en
accountability moeten versterkt worden (Pollitt & Bouckaert, 2011). Christensen en Laegreid
(2001) komen in hun onderzoek echter tot het besluit dat decentralisatie de politieke controle
ondermijnt. Delegatie naar managers uit de administratie zorgt er namelijk voor dat politici
niet dicht genoeg bij de kern van de zaak staan en geen globaal overzicht meer hebben.
Politici kunnen tevens eenvoudiger met beschuldigende vinger wijzen naar de professionele
managers als er iets misloopt (Pollitt & Bouckaert, 2011). De professionele ambtenaren
schatten hun beleidsinvloed echter beduidend lager in dan hun collega’s in andere Europese
landen. Tegelijkertijd blijken zij niet echt gewonnen voor het idee van een strikte rolscheiding
tussen politiek en administratie, waarin deze laatste zich tot het uitvoeren beperkt. Bovendien
wenst een meerderheid meer vrijheid om het beleid naar eigen inzicht uit te voeren. Wellicht
6
gaat de relatieve dominantie van de uitvoerende politici ten koste van die ambtelijke
handelsvrijheid (Reynaert & Steyvers, 2010).
1.1.2 NPM Het NPM is de belangrijkste hervorming die de lokale besturen de laatste decennia ondergaan
hebben. Binnen het NPM worden politici gezien als diegenen die de strategische beleidslijnen
uitzetten, maar hun handen afhouden van de dagelijkse business. Dit laatste wordt
gedelegeerd naar professionele managers (Pollitt & Bouckaert, 2011). De NPM-hervorming
zorgde niet alleen voor administratieve en wetgevende vernieuwing, het betrachtte ook het
gedrag van politici te veranderen. Politici zouden rationeler, doelgerichter, strategisch en
analytisch moeten gaan denken (Steyvers et al., 2006). Daarom is het belangrijk dat de
politieke context wordt meegenomen in de evaluatie van een dergelijke hervorming (Van
Helden & ter Bogt, 2011). Eén van de problemen van ‘new managerialism’, waaronder NPM
geplaatst wordt, is het gebrek aan begrip voor politieke processen en politiek denken
(Steyvers et al., 2006). Daarnaast moeten lokale politici bereid zijn om hun perspectieven bij
te stellen en om, naast politieke motieven, rationele en objectieve informatie aan te wenden
bij hun beslissingen. Er wordt echter getwijfeld of dit wel mogelijk is gezien de complexe
lokale context (Yetano, 2009). Buylen (2011) geeft enkele redenen waarom het moeilijk is
voor politici om deze rationele, analytische informatie te gebruiken. Eerst en vooral ziet zij
tegengestelde logica’s opduiken. De economische efficiëntie matcht niet altijd met politieke
efficiëntie. Daarnaast is het mogelijk dat politici niet op dezelfde lijn zitten of zelfs
wantrouwig zijn tegenover hun administratie. Dit is mogelijks een gevolg van een
onduidelijke taakverdeling. Ook de verschillende tijdshorizon kan een probleem vormen.
Politici zijn voornamelijk geïnteresseerd in onderwerpen die op korte termijn resultaten tonen,
terwijl NPM de nadruk legt op strategische planning op lange termijn.
Pollitt en Bouckaert (2011) merken op dat de houding van politici afhangt van de soort
hervorming. Accounting hervormingen krijgen meestal geen hoge prioriteit omdat dit weinig
beloning oplevert van de burgers. Politici zijn gebonden aan legislaturen, terwijl
hervormingen vaak legislatuuroverschrijdend zijn. Zoals hierboven al beschreven, willen
politici zo snel mogelijk resultaten boeken waardoor ze minder aandacht geven aan
hervormingen waarvan de gevolgen pas jaren later zichtbaar zijn (Vancoppenolle, 2013).
Deze vaststelling wordt ondersteund door onderzoek van Buylen (2013) waaruit blijkt dat
7
politici financiële informatie vooral gebruiken bij beslissingen over operationele zaken zoals
concrete projecten en investeringen op korte termijn. Dit kan een aanwijzing zijn dat politici
niet meteen geneigd zijn om zich als strategische beleidsmakers te profileren. Het kan ook de
BBC-gedachte dat politici zich in het SMJP vooral op de hoofdlijnen moeten richten in gevaar
brengen (Liguori, Sicilia, & Steccolini, 2009).
1.1.3 Case Vlaanderen
1.1.3.1 Schepenmodel vs. diensthoofdenmodel
Na de internationale tendensen bespreken we hieronder de situatie in Vlaanderen. Toegepast
op de Vlaamse lokale besturen bestaan er twee bestuurskundige modellen met elk een
verschillende rol voor lokale politici: het schepenmodel en het diensthoofdenmodel. In het
schepenmodel staat de verdeling van bevoegdheden tussen partijen en schepenen centraal. De
schepenen staan in een rechtstreekse relatie met de diensthoofden en de secretaris fungeert als
tussenpersoon met het CBS (De Rynck & Bouckaert, 2001). Elke schepen organiseert zijn of
haar diensten en enkel bij grote beslissingen zien we een terugkoppeling naar het college. Dit
model impliceert dat schepenen de rol van manager van de dienst overnemen. Er zijn
verschillende motieven waarom politici tussenkomen in de werking van de diensten. Eerst en
vooral wil de schepen zichzelf sterk profileren en wil hij aan populariteit winnen met het oog
op herverkiezing. Daarnaast kan een schepen zorgen voor concrete actie wanneer de
bureaucratie dreigt te blijven stilstaan. Aan de andere kant negeert dit model soms het
aanwezige potentieel van ambtenaren op beleidsvoorbereidend vlak (Devos & Vos, 2007).
In het gemeentedecreet uit 2005 wordt echter het diensthoofden- of managementteammodel
voorgesteld. Hierbij treedt een beperkte groep van leidende ambtenaren (de
gemeentesecretaris, de ontvanger en de verschillende diensthoofden) in dialoog en
onderhandelen zij als collectief met het CBS. Het toezicht op de diensten wordt uitgeoefend
door de verschillende diensthoofden. In dit model blijft het collegialiteitsprincipe van het
schepencollege gehandhaafd en ondersteunt het zowel de autonomie van de ambtenarij als die
van het CBS (Devos & Vos, 2007). Door te handelen als een team zouden de leidinggevende
ambtenaren minder vatbaar zijn voor ongeoorloofde tussenkomsten van individuele
schepenen. Dit model is dan ook ontworpen om de dominerende koers van het politiek
verkokerde schepenmodel te verlaten (Bovy, De Leemans, Janssens, & Van Opdenbosch,
2002; Reynaert & Steyvers, 2010). Uit onderzoek van Vallet en De Rynck (2006) in Vlaamse
8
centrumsteden blijkt dat dit model nog niet vaak of niet volledig wordt toegepast. De skills
voor strategische beleidsvorming ontbreken nog dikwijls. Dit is een eerste indicatie dat grote
hervormingstheorieën in de praktijk niet altijd worden toegepast.
Afbeelding 1: het schepenmodel Afbeelding 2: het diensthoofdenmodel
1.1.3.2 Veranderende rol van burgemeesters?
Steyvers et al. (2006) onderzochten de houding van Vlaamse burgemeesters tegenover
governance en meer bepaald tegenover twee hoofdpunten uit deze bestuursstijl: enerzijds
streven naar meer efficiëntie (meer actoren betrekken bij beleidsvorming, andere verhouding
tussen politici en ambtenaren en privatisering) en anderzijds democratische vernieuwing
(referenda en coproductie). Politieke supervisie kan in dergelijke processen gezien worden als
ongewilde inmenging (Caulfield & Larsen, 2002). Politieke leiders zijn nochtans centrale
spelers om een hervorming in praktijk om te zetten. Zij moeten het nut ervan inzien en bereid
zijn de hervorming daadwerkelijk uit te voeren. Specifiek in de context van governance wordt
er net gezocht naar meer prominente vormen van uitvoerend leiderschap om de dilemma’s
van coördinatie en accountability aan te pakken. De burgemeester krijgt hierbij vaak een
strategische rol toegewezen (Steyvers et al., 2006). Burgemeesters hebben formeel gezien
nochtans een redelijk beperkte rol. Zij worden benoemd door het centrale niveau en hebben
weinig eigen bevoegdheden. Desondanks zijn het sterke lokale leiders geworden. Een
burgemeester is zowel een strategische beleidsmaker, een vertrouweling van de burgers en de
dagelijkse baas van de politieke meerderheid en het CBS (Steyvers, 2005).
9
Uit het onderzoek van Steyvers et al. (2006) blijkt dat burgemeesters een conservatieve
houding aannemen tegenover governance. Ze zijn weinig enthousiast over
privatisering/outsourcing, referenda en een gelijke rol tussen politici en administratie (waarbij
ambtenaren autonomer worden). Meer dan de helft van de burgemeesters is het er niet mee
eens dat politici enkel doelen moeten opstellen en de output controleren, zonder zelf tussen te
komen in de dagelijkse taakvervulling van de administratie. Ze zijn ook meer voorstander van
representatieve democratie dan van directe democratie. Stemmen wordt door hen nog altijd
als de belangrijkste rol van de burger gezien. De meerderheid van de burgemeesters blijft dus
vasthouden aan het klassieke model van een overheidsorganisatie.
Strategische (meerjaren)planning 1.2Om het SMJP uit BBC te kaderen, gaan we in het tweede deel van de literatuurstudie na wat
in de internationale literatuur wordt begrepen onder strategische planning. Aansluitend kijken
we naar de eerste ervaringen met het SMJP dat reeds in het gemeentedecreet van 2005 werd
ingevoerd.
1.2.1 Strategische planning Wat wordt verstaan onder de noemer strategische planning? Strategische beleidsvoering is
sterk toekomstgericht en staat haaks op de oude politieke cultuur die zich enkel op de eigen
organisatie richt (Allaert & De Klerck, 1998). Daniels (in: Allaert & De Klerck, 1998, p.12)
geeft volgende definitie van strategische planning: “Het ontwikkelen van plannen voor een
langere termijn, waarbij doeltreffend wordt omgegaan met kansen en bedreigingen in de
omgeving van de organisatie, afgezet tegen de sterke en zwakke punten van die organisatie”.
Een grote verdienste van strategische beleidsvoering is dat ze de politici aanzet om een
dialoog te voeren over de essentiële zaken binnen hun lokale bestuur (Allaert & De Klerck,
1998). Reynaert et al. (2008) stellen eveneens dat een strategie overkoepelend en integrerend
werkt. Strategische planning overkoepelt met andere woorden de beleidsdomeinen en richt
zich op de lange termijn. De link met het SMJP uit BBC is bijgevolg snel gemaakt. Overleg is
een absolute voorwaarde, aangezien BBC veel meer is dan een boekhoudkundige hervorming
of een nieuwe financiële invalshoek (Leroy, 2011). Het is namelijk de bedoeling dat de
beleidsdoelstellingen voor de komende zes jaar weergegeven worden in het SMJP.
10
Strategische planning steunt op twee ideaaltypes: enerzijds het ordezoekend perspectief met
een rationele en formele kijk op planning en anderzijds het complexiteitserkennend
perspectief waarbinnen chaos en incrementalisme een grote rol spelen. Binnen het
ordezoekend perspectief nemen enkele ambtenaren de voorbereiding van het SMJP op zich.
Hierbij houden ze sterk rekening met de voorkeuren van de politici, maar wordt weinig
gehoor gegeven aan externe spelers of de omgeving van het lokale bestuur. Nadien nemen de
politici hun verantwoordelijkheid op door keuzes te maken uit de aangeboden alternatieven
om tot slot het plan goed te keuren. Het tweede ideaaltype relativeert het belang van een
SMJP. Het leereffect wordt naar voor geschoven door te stellen dat politici in hun handelen
beïnvloed worden door vorige acties en daardoor hun beslissingen vaak aanpassen (Reynaert
et al., 2008). Bovendien worden niet alle beoogde strategieën uitgevoerd (unrealized
strategies) en duiken er permanent nieuwe strategieën (emergent strategies) op (Mintzberg,
Lampel en Ahlstrand, 2005).
Afbeelding 3: emergent & unrealized strategies
Allaert en De Klerck (1998) geven mee dat het noodzakelijk is om strategische planning te
koppelen aan operationele planning. Langetermijnobjectieven worden namelijk pas
gerealiseerd indien het bestuur er voldoende kortetermijnacties aan koppelt. De motivatie om
strategische doelstellingen te halen, daalt namelijk indien blijkt dat essentiële tussenstappen,
besluiten of acties niet genomen worden (Allaert & De Klerck, 1998).
11
1.2.2 Eerste ervaringen met het SMJP uit het gemeentedecreet In de Nieuwe Gemeentewet van 1988 was er reeds sprake van een algemeen
beleidsprogramma en een beleidsnota bij de begroting (art. 66). Deze planningstraditie was
meestal sectoraal en op korte termijn gericht. Het gemeentedecreet van 15 juli 2005 beoogde
hierin een stap verder te gaan. Voortaan zou de volledige beleidscyclus de focus worden en
lokale besturen werden verplicht een SMJP op te stellen. Het voorontwerp van dit plan wordt
opgemaakt door het managementteam, terwijl de gemeenteraad het plan finaal vaststelt
(Block, Steyvers, & Wayenberg, 2009).
Reynaert et al. (2008) voerden een verkennend onderzoek naar de strategische
meerjarenplanning uit het gemeentedecreet in Vlaamse steden. Zij bevroegen daarvoor de
gemeentesecretarissen en de ontvangers. De meerderheid van de ontvangers ziet het SMJP als
een decretaal verplichte oefening. Bij de secretarissen zijn de meningen hierover verdeeld.
Deze vaststelling kan wijzen op een klein draagvlak voor het SMJP. Beide groepen
respondenten vinden dat er onvoldoende capaciteit (personeel en middelen) is om een SMJP
op te maken. Een meerderheid in beide groepen geeft aan geen beroep te doen op externe
adviseurs zoals consultants en bovendien vinden zij dat er onvoldoende steun is vanuit de
Vlaamse overheid bij de opmaak van het meerjarenplan. Wat betreft de invloed bij de
opmaak, vinden zowel de secretarissen als de ontvangers dat de uitvoerende politici en de
ambtelijke top sterk aanwezig zijn. De gemeenteraadsleden daarentegen hebben weinig
invloed bij de opmaak van het plan en dit geldt bijzonder uitgesproken voor de leden van de
oppositie. Hieruit blijkt dat de gemeenteraad enkel gezien wordt als het formele
legitimatieorgaan aan het einde van het SMJP-proces. De meest interessante vraag is deze
naar het draagvlak voor het SMJP. Volgens het merendeel van de secretarissen en ontvangers
is het meerjarenplan vooral bekend bij ambtenaren en minder bij politici. Wat betreft de steun
ervoor, liggen de meningen sterker uiteen. De meerderheid van de ontvangers denkt dat
hoofdzakelijk ambtenaren het SMJP steunen (55%). Bij de secretarissen zit de grootste groep
op dezelfde lijn, niettegenstaande ongeveer 30% de omgekeerde mening is toegedaan.
Ontvangers zien dus relatief vaker een exclusiever ambtelijk draagvlak voor het SMJP. Deze
vaststelling wordt ondersteund door volgende quote: “Het is niet gemakkelijk om politici te
overtuigen dat instrumenten zoals het strategisch meerjarenplan een meerwaarde kunnen
bieden” (Ally in: Reynaert et al., 2008, pg. 114). In dit onderzoek gaan wij na of politici deze
meerwaarde inzien.
12
Uit de studie van Block et al. (2009) blijkt dat de mate waarin het SMJP een effectief
referentiekader is voor het beleid verschilt van stad tot stad. Het is namelijk afhankelijk van
het politiek draagvlak en de niet altijd evidente vertaling van het technisch plan. Bij het
topmanagement bleek het draagvlak groter omdat zij het plan echt zien als longitudinaal en
transversaal. Verder komen de auteurs tot de vaststelling dat het noodzakelijk is om de
verzelfstandigde entiteiten te betrekken aangezien zij dikwijls bepalende, strategische
beslissingen nemen en uitvoeren voor het lokaal bestuur. De kennis van het SMJP op de
werkvloer is eerder miniem. Het vraagt heel wat tijd om het plan bekend te maken in de
gehele organisatie. “Traagvlak” wordt meer dan eens als complement gezien van “draagvlak”.
In het algemeen wordt er in de gemeente- en OCMW-raad weinig discussie gevoerd over
strategische planning. De raadsleden zouden niet beschikken over de vereiste capaciteiten. De
uitvoerende macht wordt op haar beurt als dominant gezien in de strategische denkoefening.
Uit de resultaten van Block et al. (2009) blijkt dat het politieke draagvlak zich voornamelijk
op korte termijn situeert. Het CBS is hoofdzakelijk geïnteresseerd in het SMJP bij de opmaak
en in functie van budgetbesprekingen. Deze interesse komt vanuit het verlangen de eigen
punten in het plan te verzilveren. Eenmaal deze fase achter de rug is, bleek het draagvlak
binnen het CBS te verwateren. Niettegenstaande bieden de uitvoering en de opvolging van het
plan een politieke opportuniteit. Enkele elementen die het draagvlak in de weg staan, zijn de
leesbaarheid en transparantie, de gebrekkige opvolging en tot slot de timing en presentatie
voor de raadsleden. De auteurs concluderen dat het essentieel is voor het draagvlak dat
dezelfde taal wordt gesproken of dat er bereidheid is om verschillen te overbruggen (Block et
al., 2009).
Wat is (politiek) draagvlak? 1.3Hierboven kwam meermaals het begrip draagvlak aan bod, maar wat houdt dit precies in? De
scriptie van Donker en Spronk (2006) vermeldt een eigen definitie van draagvlak: “de door
kennis gedragen, positieve/neutrale opinie en actie van de politiek […]” (pg.4). Vermits
draagvlak een redelijk abstract begrip is, wordt het concreter gemaakt aan de hand van
duidelijke indicatoren. Develtere (2003) ziet drie componenten waaruit ‘draagvlak’ bestaat,
namelijk kennis, houding en gedrag/actie. Deze kernwoorden werden geselecteerd uit ruimere
definities van onder meer Box, Engelhart en Kruijter (1999) en Ruelle en Bartels (1998). Met
kennis wordt alle informatie bedoeld die een rol speelt in de opinievorming. Kennis is
13
bovendien noodzakelijk om een bepaalde houding aan te nemen. Houding is het gevolg van
een waardeoordeel ten aanzien van een bepaald onderwerp. Deze opinie kan zowel negatief,
neutraal als positief zijn. Er bestaat draagvlak op het moment dat de attitude ten opzichte van
het beleid positief of neutraal is. Een neutraal oordeel wordt getypeerd als een minimaal
draagvlak (Boedeltje & de Graaf, 2004). Actie tenslotte wordt gezien als een handeling die
door een opinie wordt beïnvloed. Hoe deze drie begrippen elkaar beïnvloeden, verschilt sterk
tussen de auteurs. Volgens Develtere (2003) bestaat er geen automatisch causaal en rechtlijnig
verband tussen de drie componenten. Hij ziet kennis niet als een noodzakelijke voorwaarde
voor een positieve houding. De weerstand tegenover een bepaald thema kan zelfs toenemen
naarmate de kennis erover stijgt. Het is eenvoudiger om een positieve relatie aan te tonen
tussen houding en gedrag. Positief gedrag is moeilijk in te beelden indien een positieve
houding ontbreekt. Het gedrag van mensen wordt bijgevolg gezien als een uiting van hun
attitude (Boedeltje & de Graaf, 2004). Om draagvlak te ontwikkelen, is het noodzakelijk dat
er gedrag waarneembaar is. Betrokkenheid waar niemand iets van merkt, is weinig zinvol.
Finger (in: Donker & Spronk, 2006) gaat uit van kennis als bron voor een waardeoriëntatie
die vervolgens leidt tot een bepaalde houding en gedrag. Tot slot stelt Develtere (2003) dat er
geen statistisch verband kan worden aangetoond tussen actie en kennis.
Afbeelding 4: relaties gebaseerd op Develtere (2003)
Volgens De Molenaar (1998) is draagvlak een aanduiding voor instemming, steun en
medewerking. Het wordt gezien als de positieve respons op een bepaald initiatief. Volker
(1998) maakt een onderscheid tussen maatschappelijk draagvlak (de samenleving), politiek en
bestuurlijk draagvlak (diverse bestuurslagen en politieke organen) en cultureel draagvlak. In
deze studie hebben wij enkel oog voor het politieke draagvlak, maar wat wordt daar dan
concreet mee bedoeld? Het politieke draagvlak wordt door Van Dam, Berveling, Neelen en
Wille (1996) gedefinieerd als de mate waarin politici en bestuurders voorstander zijn van een
14
maatregel. Voor het creëren van dit draagvlak is de inzet van het juiste instrumentarium van
groot belang (Van den Eeden & Filius, 1998). Communicatie speelt hierbij een essentiële rol
en heeft betrekking op het overdragen of uitwisselen van informatie met de bedoeling de
kennis, de houding of het gedrag van mensen te beïnvloeden (Verver, 2008; De Molenaar,
1998; Schellens, Klaassen, & De Vries, 2000). Hiermee zien we meteen de link met
bovenstaande drie componenten van draagvlak. Uit het onderzoek van Van Randeraat (2007)
blijkt dat een gebrek aan informatie en communicatie en het onvoldoende voeling houden met
de politieke omgeving een gevaar vormen voor het politiek draagvlak.
Het creëren van draagvlak is geen eenvoudige opdracht. Tijden dit proces kunnen
verschillende visies voorkomen die samenhangen met verschillende achtergrond en ervaring.
Draagvlak binnen één groep kan ertoe leiden dat er bij een andere, ook relevante groep, geen
draagvlak gevormd wordt, of erger, dat er weerstand groeit (Elands & Turnhout, 2009).
Tenslotte willen we opmerken dat de sterkte van het draagvlak geen statisch gegeven is.
Nadere kennismaking met of aanpassing dan wel gewenning aan de consequenties kunnen
bijdragen tot een kleiner/groter draagvlak (Zomer, 2007).
Verklarende variabelen voor het politieke draagvlak voor het 1.4
SMJP uit BBC In ons onderzoek gaan wij ook na welke variabelen het draagvlak voor het SMJP uit BBC
kunnen verklaren. In dit deel onderbouwen we elk van deze variabelen vanuit de literatuur.
De variabelen die behoren tot het draagvlak worden meestal beïnvloed door individuele
cognities. Cognities hebben betrekking op alles wat intern aanwezig is; kennis, opinies,
opvattingen en gevoelens (O’Keefe, 2002). Buylen (2013) vond in haar onderzoek naar het
gebruik van financiële informatie bij lokale politici dat individuele karakteristieken en
voorkeuren een invloed hebben op het gebruik van financiële informatie. Volgens March en
Olsen (1984) zijn politieke outcomes van hervormingen eveneens best te begrijpen als
gevolgen van gedrag en houding die bepaald worden door individuele karakteristieken. Ook
Askim (2009) vond in zijn onderzoek naar het gebruik van performance informatie dat
individuele kenmerken het verschil in gebruik in zekere mate kunnen verklaren.
Niettegenstaande deze focus op de individuele kenmerken zijn wij ervan overtuigd dat ook
enkele omgevingsvariabelen het draagvlak kunnen verklaren.
15
1.4.1 Individuele variabelen
1.4.1.1 Geslacht
Heel wat auteurs merken geen verschil tussen beide geslachten wat betreft managementstijlen
en hun houding tegenover verschillende soorten informatie. Enkele auteurs noteren toch
verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke politici. Volgens Guillamón, Bastida en Benito
(2011) zijn mannen meer politiek geëngageerd. Mannen worden geassocieerd met ego,
doelgerichtheid, performance, competitie, efficiëntie en nadruk op zichtbare resultaten. Bij
vrouwen wordt sneller de link gelegd met sociale doelen, consensus zoeken, nadruk op
gelijkheid, solidariteit, onderhandeling en sociale interactie (Hofstede, 1998; Fox &
Schuhmann, 1999). Volgens deze studies zouden mannen positiever staan tegenover NPM
dan vrouwen. Nochtans argumenteren Steyvers et al. (2009) dat, dankzij hun interactieve en
consensusgerichte stijl, vrouwen meer openstaan voor modernisering en innovatie en dus
hervormingen sneller accepteren.
1.4.1.2 Leeftijd
Ten tweede bespreken we de leeftijd van de politici als verklarende variabele. Askim (2009)
vond geen significant verband tussen leeftijd en het gebruik van performance informatie.
Olislagers et al. (2013) rapporteerden in hun onderzoek dat oudere politici meer tevreden zijn
over het gemeentedecreet dan hun jongere collega’s. Indien uitsluitend gekeken werd naar het
SMJP, bleek dat 20% van de oudere politici (minstens 52 jaar) vonden dat dit plan een
flexibele beleidsvoering verhindert. Slechts 10% van hun jongere collega’s was dezelfde
mening toegedaan.
1.4.1.3 Ideologie
Een derde variabele die we bespreken, is de ideologie. Linkse partijen worden meer
geassocieerd met een grotere publieke sector en minder met een marktgerichte houding. Dit in
tegenstelling tot rechtse partijen, die meer pleiten voor privatisering en economische
efficiëntie in de publieke sector (Celis, 2009-2010). Steyvers et al. (2006) noteren in hun
onderzoek naar de houding van burgemeesters tegenover governance dat socialistische
burgemeesters minder geneigd zijn om het beleidsvormingsproces te openen voor andere
actoren. Liberale burgemeesters zijn dan weer meer voorstander van coproductie. Onderzoek
van Bel, Hebdon en Warner (2007) toont aan dat er weinig empirisch bewijs is voor de
16
verklarende rol van ideologie bij privatisering. Ook Hood (1995) kon de hypothese dat rechtse
partijen meer NPM gericht zijn niet hard maken.
1.4.1.4 Meerderheid versus oppositie
Met deze variabele willen we nagaan of lokale politici die tot de meerderheid behoren anders
staan tegenover het SMJP dan oppositieleden. In de literatuur zijn de meningen hierover
verdeeld. Raudla (2012) vond in zijn onderzoek naar het gebruik van performance informatie
geen onderscheid tussen leden van de meerderheid en de oppositie. Olislagers et al. (2013)
constateerden echter dat oppositieraadsleden minder tevreden zijn over het gemeentedecreet
dan gemeenteraadsleden van de meerderheid. Zij stelden evenwel vast dat
oppositieraadsleden vaker de instrumenten uit het gemeentedecreet gebruiken dan collega’s
uit de meerderheid. Daarnaast veronderstellen Verhelst, Reynaert en Steyvers (2011) dat de
meerderheid meer zal focussen op beleid maken en representatie en minder op controle.
Controle op de meerderheid is namelijk een taak van de oppositie. Hierdoor kunnen
oppositieraadsleden meer gefocust zijn op een efficiënte en effectieve organisatie en dus meer
aandacht hebben voor NPM-instrumenten.
Mouritzen en Svara (2002) spreken van de ‘proximity to the apex of power’. Dit bepaalt voor
een groot deel de manier en de snelheid waarop politici aan informatie kunnen komen. Deze
nabijheid wordt bepaald door twee factoren: behoort een politicus tot de meerderheid of de
oppositie en is het een uitvoerende of niet-uitvoerende politicus? Het onderscheid tussen
meerderheid en oppositie is vooral merkbaar aan hoe politici informatie bekomen. Politici die
zich het dichtst bij het machtscentrum bevinden, kunnen sneller en gemakkelijker nuttige
informatie verwerven. Askim (2006) spreekt in die zin van frontbenchers (meerderheid +
uitvoerende politici) en backbenchers. De frontbenchers hebben een nauwer contact met de
ambtenaren en de andere uitvoerende politici en hebben betere toegang tot informatie uit
informele vergaderingen, documenten, studiedagen, enzovoort. Daarnaast zijn zij het eerste
aanspreekpunt voor inwoners en belangengroepen. Hoe verder een politicus van het
machtscentrum verwijderd is, hoe later en hoe minder informatie hij zal ontvangen. Hieruit
leidt Askim (2006) af dat oppositieraadsleden meer gebruik zullen maken van performance
informatie omdat zij de beperkte informatie zo goed mogelijk willen benutten. De
meerderheid daarentegen zal hier minder aandacht aan besteden omdat dit maar één bron in
de vele documenten is. Indien echter gekeken wordt naar de vaardigheden om informatie te
17
interpreteren, zal de meerderheid meer gebruik maken van performance informatie, omdat zij
beschikken over een grotere basis aan informatie en deze beter kunnen linken aan elkaar.
1.4.1.5 Uitvoerend versus niet-uitvoerend
Ten vijfde gaan we na of er een verschil in draagvlak is tussen de uitvoerende politici in het
CBS/Vast Bureau en de leden van de gemeente-/OCMW-raad. Hiervoor hanteren we dezelfde
redenering als hierboven. Niet-uitvoerende politici zullen meer gebruik maken van
performance informatie omdat zij de weinige informatie die ze ontvangen optimaal willen
aanwenden. Uitvoerende politici daarentegen zullen hier minder aandacht aan besteden gezien
de veelheid aan beschikbare informatiebronnen. Wanneer er echter gekeken wordt naar de
vaardigheden om informatie te interpreteren, zullen uitvoerende politici meer gebruik maken
van performance informatie (Askim, 2006).
Het statistisch onderzoek van Ine Tryhou (stage BDO) geeft aan dat het CBS of het Vast
Bureau in meer dan de helft van de gevallen (54,2%) betrokken wordt bij het BBC-traject.
59,1% van de respondenten geeft aan dat het College/Vast Bureau positief staat tegenover
BBC. De gemeente- of OCMW-raad wordt in slechts in 25,4% van de gevallen betrokken,
maar toch geeft 50,5% van de respondenten aan dat de raad een positieve houding heeft
tegenover BBC. Volgens dit onderzoek is er met andere woorden een groot verschil in
betrokkenheid, maar minder in draagvlak.
1.4.1.6 Politieke ervaring
Askim (2008) stelt dat politici met veel ervaring over meer vaardigheden beschikken om
nieuwe en grote hoeveelheden informatie te verwerken en te interpreteren en daardoor sneller
gebruik maken van nieuwe, NPM-gerichte instrumenten. Anderzijds kunnen ervaren politici
nieuwe instrumenten zien als een bedreiging van hun machtspositie (Steyvers, Reynaert, &
Block, 2009). In onderzoek naar het gebruik van performance informatie vonden zowel
Melkers en Willoughby (2005), Raudla (2012) en Askim (2009) dat het gebruik daalt
naarmate politici meer ervaring hebben. Onervaren leden staan meer open om de informatie
die zij krijgen volledig en effectief te gebruiken. Olislagers, Hennau, Ackaert, De Rynck en
Reynaert (2013) vonden een significant negatief verband tussen ervaring en de perceptie
tegenover het SMJP: hoe langer de politici hun functie uitoefenen, hoe vaker ze het
meerjarenplan als een belemmering beschouwen voor een flexibele beleidsvoering.
18
1.4.1.7 Opleidingsniveau
Politici met hogere diploma’s worden verondersteld vlotter formele, numerieke of technische
informatie te verwerken (Askim, 2006). Dit werd bevestigd door het onderzoek van
Olislagers, Ackaert, De Rynck, & Reynaert (2009). Deze auteurs vonden dat hoger opgeleide
politici aanzienlijk meer nieuwe instrumenten van de hervorming gebruiken. Daarnaast
vonden Windels en Christiaens (2006) een positief verband tussen het algemeen
opleidingsniveau en de mate van adoptie van een hervorming. Olislagers et al. (2013)
concludeerden dat er een significant verband is tussen het opleidingsniveau van de politici en
hun perceptie tegenover het SMJP. Respondenten met een universitair diploma waren minder
vaak van mening dat het SMJP een flexibele beleidsvoering in de weg zal staan. Johnson,
Donahue, Atkin en Johnson (in: Askim, 2009) concludeerden dat hoger opgeleide politici
meer geneigd zijn om performance informatie te gebruiken. Askim (2009) schoof dezelfde
hypothese naar voor, maar kwam tot het tegengestelde resultaat. Volgens zijn onderzoek
denken hoger opgeleiden dat ze dit soort informatie niet nodig hebben omdat ze zelf over
voldoende kennis beschikken.
1.4.1.8 Combinatie van politieke mandaten
De combinatie van politieke mandaten is een voorlaatste individuele variabele die een invloed
kan hebben op het draagvlak van politici tegenover het SMJP. Politici die verschillende
mandaten combineren, zijn beter geïnformeerd omdat zij kennis oppikken vanop
verschillende niveaus. Door hun breder netwerk binnen en buiten het politieke apparaat
worden zij verondersteld gemakkelijker nieuwe informatie te interpreteren en met nieuwe
instrumenten te werken. (Askim, 2008, 2009). Politici die mandaten op verschillende niveaus
combineren, zijn bovendien beter geïnformeerd over de toekomstplannen van de gemeente.
Hervormingen voor lokale besturen worden vaak opgelegd vanuit het Vlaamse niveau.
Politici die op beide niveaus actief zijn, weten daardoor sneller wat een hervorming inhoudt.
In sommige gevallen hebben ze de hervorming zelfs mee vorm gegeven in het parlement
(Devos & Vos, 2007).
1.4.1.9 Ervaring met strategische planning
De laatste variabele die we als verklarende factor voor het politieke draagvlak voor het SMJP
kunnen beschouwen, is de ervaring met strategische planning. In welke mate zijn de lokale
politici reeds vertrouwd met dit instrument en beïnvloedt dit hun houding tegenover het
19
strategisch plan uit BBC? Ridder, Bruns en Spier (2005) stellen in hun onderzoek dat
vroegere ervaring met accounting methoden de mate van adoptie van een hervorming positief
beïnvloedt. Ervaring kan zowel voortvloeien uit een vorige job in de publieke als private
sector, als uit de vrije tijd door bijvoorbeeld vrijwilligerswerk. Windels en Christiaens (2007)
schuiven dezelfde hypothese naar voor, maar konden geen significante resultaten voorleggen.
1.4.2 Omgevingsvariabelen
1.4.2.1 Piloten versus niet piloten
De piloten zijn de gemeente- en OCMW-besturen die voor 2014 de BBC-hervorming
implementeerden. Het voordeel is dat zij minstens één tot zelfs drie jaar meer ervaring kunnen
voorleggen dan de niet-piloten. Dit zou bijgevolg voor een groter draagvlak zorgen bij
pilootbesturen (zie punt 1.4.1.9). Daarenboven hebben de pioniers de mogelijkheid om de
uitwerking van de nieuwe regelgeving te beïnvloeden. Zij worden op regelmatige basis
uitgenodigd op vergaderingen met het Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Op basis
hiervan zouden we kunnen veronderstellen dat piloten een groter draagvlak vertonen.
Daarentegen kan geargumenteerd worden dat niet-piloten het voordeel hebben om te leren
van de piloten. Zij moeten het proces met eventuele kinderfouten waarmee de piloten
geconfronteerd werden, niet meer doorlopen. De vroege instap van piloten kan ook voor extra
werk en veel druk zorgen, wat een negatieve invloed kan hebben op het draagvlak (Van
Moerkerke, 2011). Het is dus moeilijk om te voorspellen of het al dan niet piloot zijn voor een
groter of kleiner draagvlak zal zorgen.
1.4.2.2 Gemeenschappelijk plan met OCMW
Veel gemeenten en OCMW’s hebben geopteerd om een gemeenschappelijk SMJP op te
stellen. Zij zijn overtuigd van het belang van een gemeenschappelijke visie en beleid.
Hiervoor is een intense samenwerking tussen beide besturen noodzakelijk. Door deze
samenwerking is er een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het halen van de
vooropgestelde strategische doelstellingen en kan er een kwaliteits- en efficiëntieverhoging
gerealiseerd worden (Groten & Visser, 2004). Bijgevolg kan dit een verklaring vormen voor
een verschil in draagvlak voor het SMJP uit BBC. Bij een dergelijke samenwerking kunnen
de gemeente en het OCMW bovendien van elkaars sterktes leren en elkaars zwaktes
20
compenseren zodat een sterker en performanter beleid kan gevoerd worden (Van Moerkerke,
2011).
Uit onderzoek van Vanderstraeten et al. (2013) over samenwerking tussen de Vlaamse
centrumsteden en hun OCMW’s op het vlak van financieel management blijkt dat de
samenwerking op het vlak van planning in het verleden niet altijd eenvoudig was gezien de
twee besturen qua beleids- en beheerssystemen niet op elkaar waren afgestemd. Sinds BBC
kan dit probleem verholpen worden. De besturen moeten wel zelf initiatief nemen om
bijvoorbeeld de software, procedures en beleidsdomeinen op elkaar af te stemmen. Ook voor
deze variabele is het dus moeilijk te voorspellen of een gemeenschappelijk plan met het
OCMW een positief of negatief effect zal hebben op het politiek draagvlak. Door samen te
werken kan het SMJP sterker onderbouwd en beter gedragen zijn, maar het kan ook voor
meer werk zorgen en het plan nog ingewikkelder maken om te begrijpen.
1.4.2.3 Middelen
Om nieuwe systemen en structuren vlotter te implementeren wordt vaak professionele hulp
ingeroepen. Consultants kunnen niet alleen helpen met de technische installatie van het
nieuwe systeem, zij kunnen bijkomende ondersteuning bieden bij het optimaliseren van het
werkproces (Lapsley & Oldfield, 2001). Windels en Christiaens (2007) vonden in hun
onderzoek een positief significant verband tussen de professionele steun van consultants en de
mate van adoptie. Ook Christiaens en Van Peteghem (2007) stelden als hypothese dat de
inschakeling van consultants ervoor zorgt dat lokale actoren sneller inzicht hebben in de
hervormingen en dat ze daardoor een positievere houding hiertegenover aannemen.
Niet alleen externe consultants kunnen helpen om de introductie van een nieuw systeem
vlotter te laten verlopen. Binnen de organisatie kunnen er specifieke afdelingen zijn die zich
bezighouden met het veranderingsproces (Hood, James, & Scott, 2000). In het onderzoek van
Windels en Christiaens (2007) over accrual accounting was de interne auditdienst
verantwoordelijk voor deze begeleiding. Zij zorgden ervoor dat er voldaan werd aan de
nieuwe vereisten en dat de best practices ingevoerd werden. De onderzoekers vonden
hiervoor een positief significant verband. In het verlengde van deze vaststelling kunnen we
veronderstellen dat met betrekking tot BBC de interne werkgroep deze rol op zich kan nemen.
21
Tenslotte worden vergaderingen gezien als een hulpmiddel om hervormingen te
implementeren. In vergaderingen is er ruimte voor dialoog en overleg en dit kan bijdragen tot
de creatie van nieuwe ideeën en een groter draagvlak bij de betrokken actoren (van der
Heijden, 2011). Ook Schermer en Wijn (2004) zijn deze mening toegedaan. Ondanks het feit
dat velen met tegenzin vergaderen en dit tijdverspilling vinden, is overleg essentieel om
oplossingen te vinden voor problemen, informatie door te geven, een compromis te bereiken
en om steun en draagvlak te creëren voor ideeën en bepaalde plannen. Acceptatie van een
hervorming zal waarschijnlijk groter zijn mits overleg dan wanneer de verandering top-down
wordt opgelegd.
Conclusie 1.5Wat kunnen we concluderen uit dit literatuuronderzoek voor het draagvlak bij lokale politici
voor het SMJP uit BBC? Uit internationale bronnen blijkt dat de rol van lokale politici
veranderd is. Zij moeten met steeds meer actoren rekening houden bij het uitzetten van hun
beleid. Daardoor worden de uitvoerende politici belangrijker om een overzicht te houden in
de steeds complexere structuur van het lokaal bestuur. Dit gaat vaak ten koste van de
gemeente- en OCMW-raad, die het gevoel krijgen dat zij niet volledig op de hoogte zijn van
het reilen en zeilen binnen hun gemeente of OCMW. Daarnaast is ook de relatie met de
ambtenaren niet altijd eenduidig. In sommige gevallen worden ambtenaren rechtstreeks door
de schepen aangestuurd, in andere gevallen staat een topambtenaar als professioneel manager
aan het hoofd. In de Vlaamse praktijk zien we dat deze nieuwe theorieën niet altijd worden
toegepast. We moeten kritisch zijn tegenover deze nieuwe verschijnselen en niet zomaar
aannemen dat er draagvlak voor is en dat zij geïmplementeerd worden van zodra ze als de
nieuwe algemene regel worden aanzien. Lokale politici blijven vaak vasthouden aan hun
traditionele rol en staan niet altijd open voor verandering.
Vervolgens bleek dat een SMJP een steeds belangrijker instrument wordt voor politici bij de
beleidsbepaling. Dit past in de NPM-gedachte van langetermijndenken en in de BBC-
doelstelling van sturen op hoofdlijnen door politici. We mogen echter niet vergeten dat
politiek draagvlak vaak de achillespees vormt van een hervorming (Bursens & Heemskerk,
2010). Pollitt en Bouckaert (2011) merken op dat de invloed van politici niet te onderschatten
is. Zelfs al krijgen zij in sommige modellen zoals het NPG slechts een rol zoals alle anderen
toegewezen, toch hangt het succes van een hervorming hoofdzakelijk af van de wil van de
22
politici. Indien zij negatief staan tegenover een bepaalde hervorming, is het zeer
waarschijnlijk dat deze slechts in zeer beperkte mate of zelfs helemaal niet wordt
doorgevoerd.
We willen benadrukken dat dit onderzoek niet gaat over de effectieve implementatie van het
SMJP, maar over de fase die eraan vooraf gaat. Draagvlak wordt als een basisconditie gezien,
vooraleer het meerjarenplan goed kan worden uitgevoerd. Hierbij focussen we vooral op de
‘mindset’ van de lokale politici. Hoe denken zij over het SMJP en hoe groot is het draagvlak
hiervoor?
Niet enkel grote hervormingen zorgen voor de veranderende rol van de politici. Naast enkele
omgevingsvariabelen, bepalen de individuele kenmerken van politici de manier waarop met
veranderingen wordt omgegaan. Deze kenmerken kunnen het verschil in kennis, houding
tegenover bepaalde zaken en actie verklaren. Deze vaststelling werd eerder gedaan bij andere
soorten hervormingen, zoals financiële hervormingen, introductie van performance-informatie
of het gemeentedecreet (o.a. Askim, 2006, 2008, 2009; Buylen, 2013; Olislagers et al., 2013;
Raudla, 2012). In dit onderzoek gaan wij na of deze factoren een invloed hebben op het
draagvlak voor het SMJP uit BBC.
23
Afbeelding 5: causaal relatieschema
24
Tabel 1: overzicht van de literatuur
Variabele Hypothese Teken Auteurs Individuele variabelen
Geslacht Mannelijke politici vertonen een groter draagvlak + Guillamòn et al. (2011), Hofstede (1998), Fox & Schuhmann (1999)
- Steyvers et al. (2009), Ter Bogt (2004) Leeftijd Jongere politici vertonen een groter draagvlak + Olislagers et al. (2013)
Geen verschil
Askim (2009)
Ideologie Politici uit rechtse partijen vertonen een groter draagvlak Geen verschil
Hood (1995), Bel et al. (2007)
+ Steyvers et al. (2006) Meerderheid vs. oppositie
Politici die tot de meerderheid behoren, vertonen een groter draagvlak
Geen verschil
Raudla (2012)
+ Olislagers et al. (2013), Askim (2006) - Olislagers et al. (2013), Verhelst et al. (2011),
Askim (2006) Uitvoerend vs. niet-uitvoerend
Uitvoerende politici vertonen een groter draagvlak + Askim (2006), Tryhou (2013) - Askim (2006)
Politieke ervaring Hoe meer politieke ervaring, hoe groter het draagvlak + Askim (2008) - Steyvers et al. (2009), Askim (2009), Raudla (2012),
Melkers & Willoughby (2005), Olislagers et al. (2013)
Opleidingsniveau Hoe hoger het opleidingsniveau van de politici, hoe groter het draagvlak
+ Askim (2006), Reynaert et al. (2010), Olislagers et al. (2009), Olislagers et al. (2013), Windels & Christiaens (2007), Johnson, Donahue, Atkin en Johnson (in: Askim, 2009)
- Askim (2009)
25
Combinatie mandaten Politici die mandaten op verschillende niveaus combineren, vertonen een groter draagvlak
+ Askim (2008, 2009), Devos & Vos (2007)
Ervaring met strategische planning
Politici die ervaring hebben met strategische planning, vertonen een groter draagvlak
+ Ridder et al. (2005) Windels & Christiaens (2007)
Omgevingsvariabelen Pilootbestuur Pilootbesturen vertonen een groter draagvlak + Ridder et al. (2005), Windels & Christiaens (2007)
- Van Moerkerke (2011)
Gemeenschappelijk plan met OCMW
Gemeenten met een gemeenschappelijk SMJP vertonen een groter draagvlak
+ Groten & Visser (2004), Van Moerkerke (2011)
- Vanderstraeten et al. (2013) Middelen
- Consultants
- Werkgroep - Vergadering
Gemeenten die consultants inschakelen bij de opmaak van het SMJP, een werkgroep oprichten of vergaderingen houden, vertonen een groter draagvlak
+ Lapsley & Oldfield (2001), Windels & Christiaens
(2007), Christiaens & Van Petegem (2007) + Windels & Christiaens (2007) + Van der Heijden (2011), Schermer & Wijn (2004)
26
2 HOOFDSTUK 2: METHODOLOGIE
In het tweede hoofdstuk van deze scriptie beschrijven wij de methodologie. Vooreerst
bespreken we onze casestudy BBC, waarbij we focussen op de vorm en inhoud van het SMJP.
Daarna concretiseren we onze onderzoeksvragen en bespreken we de aanpak van ons
onderzoek. Hierin behandelen we achtereenvolgend de websurvey, de procedure, de
steekproeftrekking en de respondenten met hun algemene karakteristieken. We sluiten dit deel
af met ons empirisch model en de statistische verwerking van onze gegevens.
Case BBC 2.1Met de BBC-hervorming zijn voor de lokale besturen nieuwe regels voor de planning en
budgettering, de boekhouding en de jaarrekening in werking getreden. BBC is bijgevolg sinds
1 januari 2014 het nieuwe plannings-, budgetterings-, registratie- en evaluatiesysteem. Veel
gemeente- en OCMW-besturen kozen er echter voor om als pilootbestuur in het project te
stappen (Goeminne, 2012-2013; Leroy, 2010a).
2.1.1 Structuur BBC bevat vooreerst verschillende beleidsrapporten die de vertaling van de beleidskeuzes
maken en de basis vormen voor het lokale beleid. Deze rapporten ondersteunen de
beleidsbeslissingen van de gemeente-/OCMW-raad en laten toe het beleid te voeren en te
evalueren. Het gaat in essentie om het SMJP, het budget en de jaarrekening. Naast de
beleidsrapporten voorziet de BBC-hervorming drie beheersrapporten: het beheersbudget, de
interne kredietaanpassing en de beheersrekening. Dit luik vormt de managementrapportering
en uitwerking van de eigen interne organisatie. Tot slot geven we mee dat de basis van de
boekhouding het dubbel vennootschapsboekhouden is (Goeminne, 2012-2013; Leroy, 2010c;
Leroy, 2011).
2.1.2 Strategische planning en het SMJP BBC neemt de verplichting tot het opstellen van een SMJP uit het gemeentedecreet over. Dit
meerjarenplan loopt voor zes jaar, te rekenen vanaf jaar twee van de huidige legislatuur. Het
27
plan is bijgevolg één jaar legislatuuroverschrijdend. Het SMJP komt tegemoet aan de wens
om de beleidscyclus niet langer aan te sturen door het korte termijnperspectief van de
begroting. Het transversale en longitudinale perspectief van het SMJP geeft het plan een
centrale rol in de beleids- en beheerscyclus. (Leroy, 2010b; Block et al., 2008).
Het SMJP is vooreerst een beleidsrapport: het geeft de politieke voornemens, namelijk de
belangrijkste beleidsdoelstellingen en actieplannen van de gemeente- of OCMW-raad weer.
Het plan wordt gezien als een toetssteen voor het toekomstig beleid en formuleert een
overkoepelende strategie voor zowel de gemeente als het OCMW. Daarnaast heeft het SMJP
een financiële functie: het geeft het financieel evenwicht en de financiële
langetermijngevolgen van het geplande beleid weer. De gemeente- of OCMW-raad is
verantwoordelijk voor het meerjarenplan en moet haar goedkeuring geven (Goeminne, 2012-
2013; Leroy, 2010b; Block et al., 2008).
Het meerjarenplan is onderverdeeld in drie delen: een strategische nota (inhoudelijk), een
financiële nota en een toelichting. In de strategische nota worden de prioritaire
beleidsdoelstellingen neergeschreven. Dit zijn doelstellingen waarover het bestuur expliciet
wil rapporteren. De overige doelstellingen komen terecht bij het ‘overig beleid’ en worden
hier niet opgenomen. Aan elke doelstelling hangen één of meer actieplannen met
verschillende acties vast. Aan elk actieplan wordt een raming van ontvangsten en uitgaven
gekoppeld, net zoals de realisatietermijn. De financiële nota bestaat uit het financieel
doelstellingenplan en het financieel evenwicht. In het financieel doelstellingenplan staan de
geplande uitgaven en ontvangsten per beleidsdomein voor zowel de prioritaire doelstellingen
als voor het overig beleid. Het geeft de financiële consequenties weer die verbonden zijn aan
de gemaakte beleidskeuzes. De staat van het financieel evenwicht geeft twee
evenwichtscriteria weer: het jaarlijkse positieve resultaat op kasbasis en de
autofinancieringsmarge. Het geeft met andere woorden weer hoe het financiële evenwicht
wordt gehandhaafd. In de toelichting worden onder meer de omgevingsanalyse opgenomen,
net zoals de financiële risico’s, informatie over de interne organisatie, de evolutie van de
schulden en belastingen (Goeminne, 2012-2013; Leroy, 2010b; Leroy, 2011; Fockenier et al.,
2012).
Het SMJP vormt de basis voor het jaarlijkse budget. Dit budget concretiseert de
langetermijnvisie van het meerjarenplan naar de korte termijn. De raad geeft hiermee
28
toestemming aan het CBS om inkomsten te innen en uitgaven te doen. Het budget geeft
uitvoering aan de eerder vermelde noodzaak om strategische planning te koppelen aan
operationele planning (Allaert & De Klerck, 1998). De onderstaande figuur geeft schematisch
de cyclus van het SMJP weer. Dit schema is gebaseerd op het meerjarenplan uit het
gemeentedecreet (Block et al., 2008), maar de algemene opbouw en principes binnen BBC
zijn onveranderd gebleven waardoor deze figuur toepasselijk blijft.
Afbeelding 6: cyclus SMJP
2.1.3 Eerste ervaringen van de piloten Na een eerste evaluatie van BBC bij de pilootbesturen uit 2011, blijkt dat de sensibilisering
van politieke mandatarissen één van de grootste aandachtspunten is. BBC gaat ervan uit dat
de raad stuurt op hoofdlijnen, zij moeten namelijk de prioritaire beleidsdoelstellingen
vastleggen. Dit vraagt een aanpassing van de raadsleden omdat de besprekingen over het
budget in het verleden vaak over details gingen. Toch geven de meeste pilootbesturen aan dat
de BBC-rapporten een gunstige evolutie teweeg gebracht hebben, zowel bij de raadsleden als
bij de uitvoerende politici. Uit de evaluatie blijkt tevens dat de BBC-hervorming
voornamelijk getrokken wordt door de financiële beheerders en de financiële diensten en in
mindere mate door de schepen van financiën of andere politici (Tryhou, 2012). Dit geeft een
indicatie dat lokale politici de hervorming vaak als een werk van de administratie beschouwen
(Vlaams Parlement, 2011). Na deze eerste analyses kunnen we ons afvragen of het politieke
draagvlak voor deze hervorming wel groot genoeg is. Dit vormt de kern van ons onderzoek.
29
Onderzoeksvragen 2.21. Hoe groot is het politiek draagvlak in gemeente- en OCMW-besturen voor het SMJP uit
BBC?
2. Welke individuele variabelen verklaren de eventuele verschillen in het politiek draagvlak?
Deze masterproef wil nagaan of er draagvlak bestaat onder lokale politici voor het SMJP uit
BBC. Zoals al meermaals aangehaald, nemen wij zowel gemeente- als OCMW-besturen op.
In onze analyse zullen wij daarom ook nagaan of er een verschil in draagvlak bestaat tussen
deze twee lokale besturen. Ten tweede gaan we na welke variabelen de eventuele verschillen
in het waargenomen politieke draagvlak verklaren. Hierbij focussen wij op individuele
kenmerken van de respondenten. We nemen tevens enkele omgevingsvariabelen op die naar
onze mening niet los te koppelen zijn van BBC en bijgevolg een verklarende waarde kunnen
hebben.
Verloop van het onderzoek 2.3
2.3.1 Websurvey Wij voeren ons onderzoek op basis van een websurvey met het programma Survey Monkey.
Met geen enkele andere methode zijn zoveel respondenten in korte tijd en tegen lage kosten te
bevragen. De verschillen met andere onderzoeksmethoden zijn zo aanzienlijk, dat er voor
draagvlakonderzoek in praktijksituaties geen bruikbare alternatieven bestaan (IOB, 2009).
Hieronder geven we de voor- en nadelen van deze methode weer.
Tabel 2: voor- en nadelen websurvey
VOORDELEN NADELEN 1. Geen interviewereffecten 1. Lagere respons (junk mail) 2. Lagere kosten (geen verplaatsing, postzegels,…)
2. Representativiteit (meer jongere, blanke en hoger geschoolde personen)
3. Tijdsbesteding en snelheid 3. Onpersoonlijke uitnodiging 4. Mogelijkheid om antwoord te vereisen 4. Moeilijkheden met de software of gebrekkige
computerkennis 5. Mogelijkheid om verplicht maar één antwoord aan te duiden
5. Verplichtend karakter van bepaalde vragen
BRONNEN: Billiet & Carton (2013); Enticott (2003); Schaefer & Dillman (1998); Heerwegh (2001, 2005); Selwyn & Robson (1998); Tse (1998); Witte, Amoroso, & Howard (2000); Yun & Trumbo (2001).
30
Onze survey bestaat uit twee delen (appendix 1). In het eerste deel vragen wij naar enkele
variabelen die de variatie in het draagvlak kunnen verklaren. Zij vormen de onafhankelijke
variabelen in ons onderzoek. Het tweede deel bevat enkele stellingen die peilen naar het
draagvlak voor het SMJP. Deze stellingen zijn gebaseerd op de drie componenten kennis,
houding en actie uit het onderzoek van Develtere (2003). Kennis gaan we onder andere na
door te peilen naar gevolgde opleidingen over het SMJP. De component houding bevragen we
bijvoorbeeld door te peilen naar de voor- en nadelen van het meerjarenplan. Hoe hoger de
voordelen en hoe lager de nadelen scoren, hoe positiever hun houding tegenover het SMJP.
Tot slot wordt actie gemeten door bijvoorbeeld de bereidheid tot verandering na te gaan. De
stellingen kunnen beantwoord worden aan de hand van een 5-punten Likert-schaal, aangevuld
met de optie ‘weet niet’. Op basis van de stellingen creëren we de afhankelijke variabele
‘draagvlak’ aan de hand van een schaalconstruct. De enquête wordt afgerond met twee open
vragen die peilen naar de motieven voor het invoeren van het SMJP en mogelijke
verbeteringen.
2.3.2 Procedure Nadat we onze websurvey hebben opgesteld, werd deze getest bij drie personen. Dit
vooronderzoek werd uitgevoerd om na te gaan of de vragenlijst zowel inhoudelijk correct als
qua taalgebruik duidelijk verstaanbaar was. De testpersonen zijn lokale politici uit gemeenten
of OCMW’s die niet tot onze steekproef behoren. Deze personen werden op toevallige wijze
geselecteerd waardoor zij geen afspiegeling vormen van de steekproef op het vlak van
leeftijd, politieke voorkeur, opleiding, politieke ervaring, enzovoort. Na enkele aanpassingen
werd de websurvey naar alle politici uit onze steekproef gestuurd (appendix 2). Wij schreven
in totaal 2084 personen aan waarvan 307 antwoordden binnen de eerste veertien dagen. Na
twee weken stuurden we een reminder (appendix 3) naar de politici die de survey nog niet
hadden ingevuld om zo onze responsgraad te verhogen. Op deze manier ontvingen we 186
bijkomende enquêtes. Vier weken na de initiële verzending werd de enquête afgesloten en
hadden we een totaal van 493 respondenten, wat neerkomt op 23,66%. Van deze respons
waren een aanzienlijk aantal enquêtes niet volledig ingevuld waardoor zij niet bruikbaar
waren voor verwerking. Na het filteren op volledigheid verkregen we een bruikbare sample
van 429 vragenlijsten of 20,59%.
31
2.3.3 Steekproeftrekking De survey werd georganiseerd op basis van een gestratificeerde toevalssteekproef van 62
gemeenten en OCMW’s. Deze gemeenten vertegenwoordigen 20% van het totale aantal van
308. De lokale besturen werden geselecteerd op basis van de Belfius-indeling en het al dan
niet piloot zijn. De Belfius-cluster is een sociaaleconomische typologie die de gemeenten
opdeelt in 16 clusters door rekening te houden met uiteenlopende sociaaleconomische,
demografische, culturele en financiële elementen. Voor de definitie van de pilootbesturen
keken we naar het instapjaar in BBC. Besturen die voor 2014 instapten, worden als piloot
beschouwd. We moeten opmerken dat het instapjaar niet steeds hetzelfde is voor het
gemeente- en het OCMW-bestuur. We hebben getracht zoveel als mogelijk beide besturen op
te nemen. Dit kon niet altijd gerealiseerd worden gezien de kleine verschillen in totale
aantallen en verschillende instapjaren.
Hieronder gaan we na of de steekproef representatief is op het niveau van de respondenten.
We controleren of het profiel van onze respondenten overeenstemt met het algemeen profiel
van de lokale Vlaamse politicus. Dit gebeurt aan de hand van vijf variabelen: piloot of niet,
geslacht, leeftijd, politieke voorkeur en functie. Uit onderstaande tabel kunnen we afleiden dat
onze steekproef een goede afspiegeling vormt van de werkelijke populatie. Wat betreft de
politieke voorkeur zien we echter een ondervertegenwoordiging van de lokale partijen en
bijgevolg een oververtegenwoordiging van de traditionele partijen CD&V, Open VLD, Sp.a,
N-VA en Groen. Tot slot zien we een lichte ondervertegenwoordiging van de
gemeenteraadsleden die voornamelijk gecompenseerd wordt door een
oververtegenwoordiging van schepenen.
Tabel 3: vergelijking met het profiel van de Vlaamse lokale politicus
Resultaten Survey (in %)
Vlaanderen (in %)
Piloot - Piloot - Niet-piloot
37.0 63.0
36.0 64.0
Geslacht - Man - Vrouw
69.6 30.4
63.9 36.1
Leeftijd (in categorieën) - 18-24 - 25-34 - 35-44
3.0
13.1 20.2
3.5
13.4 21.9
32
- 45-54 - 55-64 - 65+
28.0 25.0 10.6
29.9 23.4 8.1
Politieke partij - CD&V - Open VLD - Sp.a - N-VA - Vlaams Belang - Groen - LDD - Lokale partij
31.1 15.5 9.4
23.4 2.3 6.6 0.2
11.5
26.3 10.3 6.3
20.8 2.5 2.3
/ 31.5
Functie - Burgemeester - OCMW-voorzitter - Gemeenteraadslid - OCMW-raadslid + lid Vast Bureau - Schepen
5.9 3.3
49.2 24.1 17.5
2.4 2.4
58.5 24.2 12.5
BRONNEN: Binnenband: Vlaamse profielschets, 2012; Binnenband: Vlaamse profielschets 2013; Agentschap voor Binnenlands Bestuur.
2.3.4 Respondenten De beoogde respondenten zijn politici actief in de Vlaamse lokale besturen. Onder politici
verstaan wij zowel uitvoerende als niet-uitvoerende politici. We zouden enkel uitvoerende
politici kunnen bevragen omdat zij in de uitvoering van hun ambt het meest bezig zijn met het
SMJP. Wij maken bewust dit onderscheid niet zodat we een zo volledig mogelijk beeld
krijgen van het draagvlak. Onder de noemer lokale besturen plaatsen wij de gemeente- en
OCMW-besturen. De OCMW’s worden opgenomen omdat zij de studie aanzienlijk verrijken.
Bovendien kunnen ze een andere dimensie toevoegen aan dit onderzoek aangezien zij meer
ervaring hebben met de planningstraditie en reeds verder staan met (financiële) hervormingen
(Van Moerkerke, 2014). Volgens Vanderstraeten et al. (2013) hebben gemeenten een meer
administratief-juridische cultuur die sterker gepolitiseerd is. De OCMW’s daarentegen hebben
naar eigen zeggen een meer bedrijfsmatige en economische cultuur doordat zij al verder staan
in modern overheidsmanagement door de NOB.
33
Afbeelding 7: respondenten
2.3.5 Beschrijvende informatie Appendix 4 geeft vooreerst een overzicht van de vragen, de bijhorende variabele en het label
en de codering in SPSS. In appendix 5 geven wij een tabel met de beschrijvende informatie
van zowel onze afhankelijke als onafhankelijke variabelen. 64,8% van de respondenten heeft
de stellingen met betrekking tot het draagvlak volledig ingevuld. De respondenten kwamen
hoofdzakelijk uit niet-pilootbesturen. Zij waren voornamelijk van het mannelijk geslacht,
gemiddeld 49 jaar oud en hoog opgeleid. CD&V en N-VA zijn de meest vertegenwoordigde
partijen. De respondenten kwamen hoofdzakelijk uit de meerderheid en behoorden tot de
wetgevende macht. Bijna de helft van de ondervraagden neemt pas sinds de huidige
legislatuur een politiek mandaat op. Een minderheid combineert politieke mandaten op
verschillende niveaus. De helft van de respondenten geeft aan ervaring te hebben met
strategische planning, maar slechts één vierde heeft zelf een gelijkaardig plan opgesteld. Tot
slot blijkt dat 80% van de besturen beschikt over een gemeenschappelijk SMJP voor
gemeente en OCMW.
2.3.6 Empirisch model Om de invloed van de individuele variabelen op het construct ‘draagvlak’ te onderzoeken,
wordt een meervoudige lineaire regressieanalyse uitgevoerd. Met behulp van deze methodiek
kan worden nagegaan in welke mate de afhankelijke variabele (draagvlak) verklaard wordt
door meerdere onafhankelijke variabelen. Het empirisch model om de invloed van de
individuele en enkele omgevingsdeterminanten op het draagvlak te onderzoeken, wordt als
volgt samengesteld:
Burgemeester
Schepenen
Gemeente-raadsleden
Gemeente Voorzitter van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn
Leden van het Vast Bureau
OCMW-raadsleden
OCMW
34
y = α + β1Xx + β2Xz + e
of
Politiek draagvlak = α + βx individuele variabelen + βz omgevingsvariabelen + e
In deze regressievergelijking betekenen de elementen het volgende:
- y = de afhankelijke variabele: politiek draagvlak
- α = de constante of het intercept. Dit is de waarde van de regressie voor de
afhankelijke variabele indien de waarde van de onafhankelijke variabelen nul is;
- βx = de regressiecoëfficiënt die staat voor de individuele variabelen;
- βz = de regressiecoëfficiënt die staat voor de omgevingsvariabelen;
- e = het residu of de error term. Dit is het verschil tussen de werkelijke waarde van de
afhankelijke variabele (y) en de waarde geschat door het model.
Indien het model wordt ingevuld met de gekozen variabelen geeft dit onderstaande
regressievergelijking:
Politiek
draagvlak
α + β1 Piloot + β2 Gesl + β3 Leeftijd + β4 CDNV + β5 VLD +
β6 Spa + β7 NVA + β8 VlBelang + β9 Groen + β10 LDD +
β11 PVDA + β12 LokPartij + β13 Meerderheid + β14 Burgemeester
+ β15 OCMWVoorzitter + β16 GemRaadslid +
β17 OCMWRaadslid + β18 FinSchepen + β19 AndereSchepen +
β20 Vast Bureau + β21 UitvWetg + β22 Ervaring + β23 Opl +
β24 CombMand + β25 GemSMJP + β26 ErvSP + β27 OpmSP +
β28 MidWerkgroep + β29 MidCons + β30 MidVerg +
β31 MidAndere + β32 MidWeetNiet + et
2.3.7 Verwerking SPSS
2.3.7.1 Schaalconstruct draagvlak
Uit de factoranalyse blijkt dat onze stellingen vier verschillende componenten meten. Deze
componenten komen niet overeen met de vooropgestelde onderdelen van draagvlak (kennis,
houding en actie). Daarom opteren we ervoor om enkel het algemeen construct draagvlak
samen te stellen op basis van de stellingen die in eenzelfde component voorkomen. Hierdoor
kunnen vijf van de dertien stellingen niet worden opgenomen. We weten nu wel zeker dat we
35
een valide en betrouwbare schaal hebben. De Cronbach’s Alpha bedraagt namelijk 0,855
(>0,7) (Verlet, 2011-2012). Het construct draagvlak is als volgt samengesteld:
Construct draagvlak = St2 + St6 + St7 + St8 + St9 + St10 + VdenSamen +
NdenBisSamen
We merken op dat van de 429 enquêtes slechts 278 geldige gegevensreeksen overblijven.
Bijgevolg worden 151 cases, of 35,2% niet verder in de analyse opgenomen. Van zodra een
respondent één stelling niet heeft ingevuld of ‘weet niet’ heeft geantwoord, wordt de hele rij
uit de analyse gehaald. Dit garandeert dat de set van variabelen, en dus de regressieanalyse,
gebaseerd is op dezelfde set van cases (Sagepub, 2012).
2.3.7.2 Controle van het model
Alvorens de regressie uit te voeren, wordt door middel van verschillende testen onderzocht of
de verzamelde data statistisch valide en bruikbaar zijn. Een eerste test die wordt uitgevoerd is
een independent T-test. Deze wordt gebruikt om de verschillen tussen de respondentengroep
voor en na de reminder na te gaan. Uit de resultaten blijkt dat de gemiddelden van beide
groepen zeer dicht bij elkaar liggen. Vervolgens kijken we naar de Levene’s test. Deze test is
niet significant (p > 0,05). Dit betekent dat de variantie tussen de twee groepen gelijk is. Uit
de t-test blijkt dat de verschillen tussen de gemiddelden niet significant zijn (p = ,942). Er is
met andere woorden geen significant verschil waarneembaar tussen de vroege en late
respondenten. Bijgevolg nemen we aan dat onze steekproef voldoende representatief is voor
de niet-respondenten (Voeten en van den Bercken, 2004).
Tabel 4: t-test
Draagvlak N x̅ Levene’s Test for Equality of
Variances: sig.
t-test for equality of
means
t sig.
Groep 1 174 30,24 ,222 -,073 ,942
Groep 2 104 30,29 -,075
De tweede test gaat na of er multicollineariteit bestaat tussen de verschillende variabelen. Dit
gebeurt aan de hand van de Pearson correlatietest en de Variance Inflation Factors (VIF-
waarden) (Verlet, 2011-2012). Uit appendix 6 blijkt dat er zowel significante als minder
significante correlaties zijn tussen de afhankelijk en de onafhankelijke variabelen. De
36
correlatiematrix toont ook heel wat significante correlaties tussen de onafhankelijke
variabelen onderling. De hoogste waarde bedraagt 0,513 (p <0,001). Deze correlatie tussen
leeftijd en ervaring is evident aangezien het aantal jaar ervaring stijgt naarmate de leeftijd
toeneemt. In de literatuur vonden we verschillende bovenwaarden voor de Pearson
coëfficiënt: 0,40 (ICCI, 2013), 0,50 (Delarue, 2009), 0,60 (Wijnen, Janssens, De Pelsmacker
& Van Kenhove, 2002) en zelfs 0,80 (Gujarati, 1995). Om meer zekerheid te bekomen
hebben we bijkomend de VIF-test uitgevoerd (zie punt 3.2). Omdat de hoogste VIF-waarde
5,390 is en dus onder de bovengrens (10) ligt, besluiten we dat er geen probleem is met
multicollineariteit (Verlet, 2011-2012; Voeten en van den Bercken, 2004; Gujarati, 1995).
Daarna werd een test uitgevoerd om de normaliteit na te gaan. Het histogram en het feit dat
de mediaan (31,00) en het gemiddelde (30,26) niet ver uit elkaar liggen, geven ons een eerste
aanwijzing dat de afhankelijke variabele redelijk normaal verdeeld is. Daarnaast hebben we
de Shapiro-Wilk toets uitgevoerd. De significantie is echter kleiner dan 0,05 wat betekent dat
de gegevens niet normaal verdeeld zouden zijn. Vaak wordt echter naar de ‘Statistic’ waarde
gekeken. Een waarde 1 betekent dat de gegevens perfect normaal verdeeld zijn, waarbij 0,90
de ondergrens is (Maths Statistics Tutor, 2014). Volgens Verlet (2012-2013) is een
regressieanalyse eerder robuust in het schenden van normaliteit waardoor we kunnen
besluiten dat onze waarde van 0,952 niet problematisch is.
Tabel 5: Shapiro-Wilk test
Normaliteit Shapiro-Wilk Statistic Df Sig. Draagvlak 0,952 278 0,000
Een laatste test gaat na of de gegevens lineair verbonden zijn. Op de scatterplot van de
afhankelijke variabele draagvlak kunnen we geen patroon herkennen. Hieruit kunnen we
afleiden dat de gegevens lineair verbonden zijn.
Een bijkomende opmerking die we hier maken, betreft de variabelen ‘politieke partij’ en
‘functie’. Omdat deze variabelen nominaal zijn en de cijferwaarden geen betekenis hebben,
hebben we voor elke partij en functie een dummyvariabele gemaakt. Om deze in onze analyse
te kunnen opnemen, moesten we voor beide determinanten een referentiecategorie voorzien.
Voor de variabele ‘partij’ werd dit CD&V en voor ‘functie’ burgemeester. In de analyse
37
worden deze twee referentiecategorieën niet opgenomen, maar we kunnen de resultaten
interpreteren afgezet tegen deze categorieën. De dummy ‘PVDA’ is niet opgenomen in de
analyse omdat er geen respondenten van deze partij onze survey volledig hebben ingevuld.
Tot slot werd de determinant ‘UitvWetg’ door SPSS uit de analyse gehaald door een te grote
collineariteit met de verschillende functies waarop deze variabele gebaseerd is.
Het definitieve model waarmee de regressieanalyse wordt uitgevoerd, ziet er als volgt uit:
Politiek
draagvlak
α + β1 Piloot + β2 Gesl + β3 Leeftijd + β4 VLD + β5 Spa +
β6 NVA + β7 VlBelang + β8 Groen + β9 LDD + β10 LokPartij +
β11 Meerderheid + β12 OCMWVoorzitter + β13 GemRaadslid +
β14 OCMWRaadslid + β15 FinSchepen + β16 AndereSchepen +
β17 Vast Bureau + β18 Ervaring + β19 Opl + β20 CombMand +
β21 GemSMJP + β22 ErvSP + β23 OpmSP + β24 MidWerkgroep +
β25 MidCons + β26 MidVerg + β27 MidAndere + β28 MidWeetNiet
+ et
38
3 HOOFDSTUK 3: ONDERZOEKSRESULTATEN
Grootte van het draagvlak 3.1Vooraleer we de meervoudige lineaire regressieanalyse bespreken, gaan we na hoe groot het
politieke draagvlak voor het SMJP uit BBC is bij de Vlaamse lokale politici. We baseren ons
hiervoor op het schaalconstruct uit punt 2.3.7.1. en delen de resultaten op in vijf categorieën.
Tabel 6: draagvlak
Categorieën draagvlak Frequentie % Cumulatief %
1: zeer klein draagvlak 1 0,4 0,4
2: klein draagvlak 6 2,2 2,6
3: gemiddeld draagvlak 65 23,4 26,0
4: groot draagvlak 180 64,7 90,7
5: zeer groot draagvlak 26 9,4 100,0
N = 278; x̅ = 3,81; Std. Deviation = 0,64
Op basis van bovenstaande tabel kunnen we besluiten dat de Vlaamse lokale politici een groot
draagvlak vertonen ten aanzien van het SMJP uit BBC: 64,7% van de respondenten vertoont
een groot draagvlak. De gemiddelde score sluit hierbij aan met een waarde van 3,81. Amper
2,6% van de respondenten vertoont een klein draagvlak ten aanzien van het SMJP.
Aanvullend gingen we na of de grootte van het draagvlak verschilt tussen respondenten uit de
gemeenten en de OCMW’s. Vanderstraeten et al. (2013) stellen vast dat OCMW-besturen
verder staan in het strategisch denken en gekenmerkt worden door een moderner
overheidsmanagement als gevolg van de NOB. Hierdoor werken ze reeds meer op de manier
zoals het SMJP voorschrijft. Om die reden veronderstellen wij dat het draagvlak bij OCMW-
politici groter kan zijn. In onderstaande tabel is echter te zien dat de verschillen tussen beide
besturen te verwaarlozen zijn. De gemeenten halen een gemiddeld draagvlak van 3,79, terwijl
de respondenten uit de OCMW-besturen net iets hoger scoren met 3,84.
39
Tabel 7: draagvlak gemeente vs OCMW
Categorieën
draagvlak
Gemeente OCMW
Frequentie % Cumulatief
%
Frequentie % Cumulatief
%
1 0 0,0 0,0 1 1,3 1,3
2 5 2,5 2,5 1 1,3 2,6
3 51 25,4 27,9 14 18,4 21,0
4 126 62,7 90,6 53 69,7 90,7
5 19 9,5 100,0 7 9,2 100,0
N = 201; x̅ = 3,79; Std. Deviation = 0,64 N = 76; x̅ = 3,84; Std. Deviation = 0,65
Tot slot blijkt uit de literatuur dat de uitvoerende politici één van de belangrijkste actoren zijn
bij de opmaak van het SMJP (Block et al., 2009). De gemeenteraad wordt vaak genegeerd en
enkel gezien als een legitimatieorgaan (Reynaert et al., 2008). Hierdoor kunnen we
veronderstellen dat het draagvlak bij de gemeente- en OCMW-raadsleden lager zal zijn dan
bij de uitvoerende politici. Rekening houdend met de gegevens in tabel 9 kunnen we deze
veronderstelling niet bevestigen. Er is nauwelijks een verschil tussen wetgevende en
uitvoerende politici in de grootte van het draagvlak voor het SMJP uit BBC. De wetgevende
politici vertonen gemiddeld zelfs een iets groter draagvlak (3,81 tegenover 3,79), al is dit
verschil verwaarloosbaar.
Tabel 8: draagvlak wetgevende vs uitvoerende politici
Categorieën
draagvlak
Wetgevende politici Uitvoerende politici
Frequentie % Cumulatief
%
Frequentie % Cumulatief
%
1 1 0,6 0,6 0 0,0 0,0
2 2 1,1 1,7 4 3,9 3,9
3 40 22,9 24,6 25 24,5 28,4
4 118 67,4 92,0 61 59,8 88,2
5 14 8,0 100,0 12 11,8 100,0
N = 175; x̅ = 3,81; Std. Deviation = 0,61 N = 102; x̅ = 3,79; Std. Deviation = 0,69
40
Regressieanalyse 3.2
3.2.1 Resultaten
Tabel 9: meervoudige lineaire regressieanalyse
AFH VAR
ONAFH VAR
Draagvlak
B (niet-gestandaardiseerd)
Beta
(gestandaardiseerd)
Sig. VIF-test
Constante term 28,198 ,000***
Verklarende variabelen
Piloot ,569 ,057 ,408 1,173
Geslacht -,002 ,000 ,998 1,260 Leeftijd -,024 -,059 ,483 1,788
Open VLD -,555 -,039 ,602 1,414
S.pa -,598 -,038 ,587 1,255 N-VA 3,947 ,337 ,000*** 1,822
Vlaams Belang -,837 -,030 ,677 1,273
Groen 2,455 ,121 ,091* 1,279 LDD 2,799 ,038 ,575 1,148
Lokale Partij 0,288 ,018 ,800 1,300
Meerderheid 2,283 ,220 ,009*** 1,736 OCMW-voorzitter -1,879 -,075 ,347 1,599
Gemeenteraadslid -,279 -,029 ,844 5,390
OCMW-raadslid ,797 ,065 ,598 3,786 Schepen van financiën -,116 -,005 ,952 1,667
Andere schepen -1,631 -,124 ,266 3,101
Lid Vast Bureau ,334 ,016 ,858 2,119 Ervaring ,052 ,114 ,209 2,058
Opleiding -,205 -,041 ,566 1,305
Combinatie mandaten -1,262 -,089 ,203 1,219 Gemeenschappelijk SMJP ,355 ,073 ,285 1,173
Ervaring met SP ,023 ,002 ,974 1,367
Opmaak SP ,689 ,064 ,372 1,296 Middelen Werkgroep 1,106 ,098 ,222 1,616
Middelen Consultants ,183 ,018 ,792 1,161
Middelen Vergadering ,093 ,010 ,901 1,509 Middelen Andere -1,332 -,072 ,292 1,165
Middelen Weet niet ,106 ,006 ,945 1,739
41
3.2.2 Discussie De regressie met betrekking tot het politiek draagvlak voor het SMJP is gebaseerd op 235
gegevensreeksen en heeft een verklaringskracht van 6,8%. Dit wil zeggen dat 6,8% van de
variantie in de afhankelijke variabele verklaard wordt door de opgenomen onafhankelijke
variabelen. De p-waarde van dit model is kleiner dan 0,05 en bijgevolg zijn de resultaten
significant. Om na te gaan hoe groot de verklarende waarde van de onafhankelijke variabelen
is, kijken we naar de gestandaardiseerde beta-coëfficiënten. Voor de dummies kijken we
echter naar de niet-gestandaardiseerde B-waarden. Hoe groter de waarde (positief of
negatief), hoe belangrijker de variabele bij het verklaren van de afhankelijke variabele. We
stellen echter vast dat slechts drie onafhankelijke variabelen het draagvlak significant
verklaren. Deze variabelen worden hieronder uitvoerig besproken. Voor de determinanten
‘piloot, geslacht, leeftijd, Open VLD, Sp.a, Vlaams Belang, Groen, LDD, lokale partij,
OCMW-voorzitter, gemeenteraadslid, OCMW-raadslid, schepen van financiën, andere
schepen, lid van het vast bureau, ervaring, opleiding, gemeenschappelijk SMJP, ervaring met
strategische planning, opmaak strategisch plan, middelen consultants, middelen vergadering,
middelen andere, middelen weet niet’ vonden wij geen significant verband.
3.2.2.1 N-VA & Groen
De B-waarde voor N-VA geeft aan dat er een positief significant verband is (p-waarde <0,01).
Dit betekent dat de N-VA’ers 3,947 keer het SMJP meer dragen dan hun CD&V-collega’s.
Op basis van de vergelijking tussen deze twee partijen zouden we Steyvers et al. (2006)
kunnen volgen. Zij stellen meer algemeen dat rechtse burgemeesters meer geneigd zijn het
beleidsvormingsproces te openen voor andere actoren. Ze zijn eveneens meer voorstander van
coproductie. Deze twee elementen wijzen op NPM-gericht denken waarvan ook het SMJP een
uiting is. In navolging van deze auteurs zouden we dus kunnen stellen dat rechtse partijen
positiever staan tegenover het SMJP. Deze stelling mogen we echter niet aannemen aangezien
de dummies voor de andere rechtse partijen (Open VLD, Vlaams Belang en LDD) geen
N 235 ,179 ,068 ,033** 1,608
R2
Adjusted R2
p-waarde F-test Significantieniveau: * 10% (p-waarde <0,1), ** 5% (p-waarde <0,05) en *** 1% (p-waarde <0,01)
42
significant verband vertonen. Bijkomend zouden we voor de linkse partijen dan een negatief
teken verwachten. Dat is er inderdaad voor Sp.a, maar dit verband is niet significant. Voor de
partij Groen vinden we echter een positief significant verband (p <0,1). Zij staan 2,455 keer
positiever tegenover het SMJP dan hun CD&V-collega’s. We kunnen dus geen eenduidige
conclusie trekken op basis van de variabele ‘politieke partij’, in het bijzonder omdat de
resultaten voor Open VLD, Sp.a, Vlaams Belang, LDD en lokale partij niet significant zijn.
Hoe kunnen we nu verklaren dat politici van N-VA en Groen een groter draagvlak vertonen?
Ten eerste vinden we een verklaring in het feit dat er deze legislatuur heel veel nieuwe NVA-
politici verkozen zijn. Opvallend veel van hen hebben onze survey ingevuld. 17% van onze
respondenten waren namelijk N-VA’ers die deze legislatuur voor de eerste keer een
gemeentelijk mandaat opnamen. Voor deze nieuwkomers kan het SMJP een leidraad vormen
en een handig instrument zijn om wegwijs te geraken in het kluwen van informatie dat op hen
afkomt. Voor leden van andere partijen, die al één of meerdere legislaturen achter de rug
hebben, kan de BBC-hervorming een radicale omslag betekenen in hun manier van werken.
Verandering schrikt namelijk veel mensen af (Stoffer, 2002) omdat ze het gevoel kunnen
hebben terug van nul te moeten beginnen. Bovenstaande redenering kan een verklaring zijn
voor het groter draagvlak bij N-VA-leden. Voor politici van de partij Groen moeten we de
verklaring in een breder kader zoeken. Linkse partijen staan globaal gezien meer open voor
hervormingen (Cioffi & Höpner, 2006). Dit gaat dan niet enkel over nieuwe NPM-
instrumenten zoals in het onderzoek van Steyvers et al. (2006), maar over hervormingen in
het algemeen. Zij worden vaak beschouwd als progressieve partijen die in nieuwe technieken
meer kansen zien dan leden van conservatieve partijen (Pauli, 2014). Groen-politici vertonen
inderdaad dit gedrag, maar voor de Sp.a-politici uit ons onderzoek vinden we het
tegenovergestelde gedrag. Hierdoor kunnen we deze stelling over linkse partijen in het
algemeen niet hard maken. We moeten dus besluiten dat de partijvoorkeur geen invloed heeft
op het politiek draagvlak voor het SMJP. N-VA en Groen, twee partijen die ideologisch
mijlenver uit elkaar liggen, staan namelijk beiden significant positief tegenover dit plan.
3.2.2.2 Meerderheid
Met betrekking tot de variabele meerderheid vinden we een positief significant verband (p-
waarde = 0,009) met het draagvlak. Dit betekent dat leden van de meerderheid 2,283 keer
meer draagvlak vertonen voor het SMJP dan oppositieleden. Naar aanleiding van het
43
onderzoek van Verhelst et al. (2011) en Askim (2006) over het gebruik van NPM-
instrumenten, zouden we echter het omgekeerde kunnen verwachten, omdat het SMJP vaak
een van de enige instrumenten is waarmee oppositie gevoerd kan worden. Andere
beleidsdocumenten kunnen door de meerderheid intern worden gehouden. In dit opzicht kan
er een hoger gebruik vastgesteld worden bij de oppositie, wat niet meteen betekent dat er een
groter draagvlak is voor dit plan in de zin dat ze het loyaal uitvoeren. Zij kunnen het SMJP
bijvoorbeeld gebruiken om punten van kritiek te zoeken op de meerderheid. Ons resultaat ligt
wel in lijn met het onderzoek van Olislagers et al. (2013) die vaststelden dat oppositieleden
minder tevreden zijn over het gemeentedecreet. De verklaring voor dit resultaat luidt als
volgt: uit onze survey kwam naar voor dat veel van de oppositieraadsleden vonden dat zij niet
betrokken werden bij het opstellen van het SMJP (zie punt 3.4.2.). Uiteindelijk moet het
SMJP enkel goedgekeurd worden door de gemeenteraad, de opstelling gebeurt voornamelijk
door het CBS en het managementteam. Veel oppositieraadsleden voelen zich uitgesloten van
dit proces en wensen meer input te geven aan het SMJP. Een tweede bevinding van Askim
(2006) kunnen we wel onderbouwen met ons resultaat. De auteur stelt namelijk vast dat als er
gekeken wordt naar de vaardigheden om informatie te interpreteren, de meerderheid meer
gebruik zal maken van de informatie dan de oppositieleden. Dit komt omdat ze een bredere
basis aan informatie hebben en deze informatie beter aan elkaar kunnen linken. De positievere
houding van meerderheidsleden kunnen we verklaren door het feit dat zij zich dichter bij de
‘apex of power’ (Mouritzen & Svara, 2002) bevinden en dus frontbenchers zijn (Askim,
2006). Omdat zij betere toegang hebben tot interne documenten en dichter bij de ambtenaren
en de burger staan, bekomen zij sneller informatie.
Kwalitatieve resultaten 3.3Onze vragenlijst eindigde met een aantal open vragen. Er werd gepeild naar de motieven voor
de invoering van het SMJP, naar eventuele verbeteringen en naar de infobronnen waar de
respondenten hun informatie haalden over het SMJP. Hieronder bespreken we kort de
resultaten van deze drie vragen.
44
3.3.1 Motieven Tabel 10: motieven
Motief Aantal Percentage Langetermijnplanning en toekomstvisie, continuïteit in beleid 59 25,5 Transparantie en duidelijkheid 42 18,2 Controle op uitgaven, budget/schuldbeheersing, duidelijke financiële consequenties, evenwicht, beter financieel beheer
36 15,6
Koppeling financiën – beleid 34 14,7 Verplichting 17 7,4 Uniformiteit binnen en tussen gemeenten 6 2,6 Meer controle van hogere overheden 4 1,7 Meer budgettaire flexibiliteit 4 1,7 Plan- en rapporteringslasten verminderen 4 1,7 Samenwerking tussen diensten en thema’s stimuleren (ook OCMW) 3 1,3 Betere controle en beoordeling mogelijk 3 1,3
49% van de respondenten heeft de vraag naar de motieven om het SMJP in te voeren,
ingevuld. Uit bovenstaande tabel blijkt dat de vier populairste motieven aansluiten bij de
doelstellingen die het Agentschap Binnenlands Bestuur voor ogen had (ABB, 2014). Eén
respondent vatte de doelen perfect samen:
“Het wordt gemakkelijker om initiatieven die over meerdere jaren lopen op een
correcte manier financieel in te schatten en in de uitvoering in te plannen. Je bent als
gemeentebestuur verplicht om zes jaar vooruit te denken, de zaken financieel op orde
te houden en de gemeentefinanciën min of meer gezond achter te laten voor de
volgende ploeg.”
Enkel de planlastenvermindering, door het ABB sterk als motief aangehaald, wordt minder
erkend door onze respondenten. Ondanks de vele positieve motieven, zijn er ook enkelingen
die negatieve beweegredenen aanhalen zoals controle op de ambtenaren en uitschakeling van
de oppositie in de gemeenteraad.
3.3.2 Verbeteringen Tabel 11: verbeteringen
Verbetering Aantal Percentage Duidelijkere terminologie en overzichtelijker 30 15,8 Meer betrokkenheid van burgers, oppositie, gemeenteraad: te veel CBS 25 13,2 Te vroeg 23 12,1 Meer opvolging en evaluatie-instrumenten 19 10,0 Meer vrijheid en flexibiliteit: te veel onderdelen, te strak financieel 19 10,0
45
keurslijf Meer transparantie 12 6,3 Minder vrijheid: werkingskosten meer detailleren, te vrijblijvend 12 6,3 Geen verbeteringen 9 4,7 Meer begeleiding bij overgang en verdere opleiding 6 3,2 Meer vergelijking mogelijk maken tussen gemeenten, standaardiseren 6 3,2 Nog meer planlastenvermindering 4 2,5 Zes jaar is te lang om concreet te plannen 4 2,5
Onze respondenten zagen nog verbeterpunten voor het SMJP. 43,6% bracht enkele
voorstellen aan. In tegenstelling tot de motieven lopen de antwoorden hier sterk uiteen. Waar
de ene groep meer vrijheid wil (onder andere om te schuiven met budgetten tussen domeinen
en om bijsturing mogelijk te maken), wil een andere groep er juist minder. Er kan volgens
deze laatste groep een te groot deel van het budget in de reserves gestoken worden, prioritaire
doelstellingen blijven te vaag geformuleerd en sommigen wensen een gedetailleerd sjabloon.
Zoals we verwacht hadden, erkent 12,1% van de respondenten dat het te vroeg is om nu al
verbeteringen voor te stellen. Opvallend is het feit dat 13,2% meer betrokkenheid van andere
actoren wenst. Een deel daarvan bedoelt daarmee de burgers, maar het grootste deel vindt dat
de oppositie en/of de volledige gemeenteraad te weinig betrokken wordt en dat het SMJP
vooral het werk blijft van het CBS. Kritische enkelingen stellen nog voor om het SMJP meer
af te stemmen op de privésector of om de hogere overheden met dit systeem te laten werken.
3.3.3 Informatie Tabel 12: informatie
Middel Aantal Percentage Opleiding/studiedagen 189 45,1 Brochures 167 39,8 Folders 125 29,8 Geen
• Oppositie • Meerderheid
45 54
10,7 12,9
Workshops 50 11,9 Helpdesk 12 2,8 Andere
• Zelfstudie (boek, internet) • Infosessie vanuit de gemeente • Partij • Vanuit job als ambtenaar • …
24 9 4 3 3 5
5,7
46
De meeste respondenten verkregen of zochten informatie over het SMJP via meerdere
kanalen. Het grootste deel volgde een opleiding of een studiedag, al dan niet georganiseerd
door de VVSG, het ABB of een andere organisatie. Daarnaast zijn folders en brochures het
populairste informatiemiddel. Workshops en de helpdesk worden minder gebruikt. Van de
respondenten die nog een ander middel gebruikt hebben, leerden de meesten het SMJP
kennen via zelfstudie. Verder is het opvallend dat 23,6% van de respondenten geen informatie
gekregen of geraadpleegd heeft rond het SMJP. In navolging van Mouritzen en Svara (2002)
kunnen we verwachten dat vooral oppositieraadsleden geen informatie over het SMJP kregen
of zochten, omdat zij zich verder van de ‘apex of power’ bevinden. Uit de cijfers blijken
evenwel geen opvallende verschillen tussen oppositie- en meerderheidsraadsleden.
Aanbevelingen voor verder onderzoek 3.4Aangezien BBC pas sinds dit jaar verplicht is, vormt ons onderzoek een nulmeting. We gaan
het politiek draagvlak voor het SMJP na bij de start van het gebruik ervan. Het verdient
daarom aanbeveling dat er een vervolgonderzoek komt eenmaal het plan een aantal jaar in
gebruik is. Op die manier kan er nagegaan worden of er een evolutie is in het draagvlak bij de
lokale politici. We zouden verwachten dat naarmate politici meer vertrouwd geraken met het
plan, het draagvlak groter wordt. Indien het plan echter niet op de juiste manier gebruikt
wordt en het voor bijkomende complexiteit zorgt, kan het draagvlak afnemen. Block et al.
(2009) stelden vast dat het politiek draagvlak kan afnemen eens het SMJP opgesteld is. Bij het
opstellen van het plan ijveren alle politici ervoor dat zoveel mogelijk van hun partijpunten
worden opgenomen, maar eens dit gebeurd is, vermindert de aandacht voor het SMJP. Het
kan interessant zijn om deze evolutie na te gaan. Een vervolgonderzoek geeft bovendien de
mogelijkheid aan de lokale gezagdragers om toekomstige punten van kritiek door te geven
aan het centrale niveau.
Uit het weinige aantal verklarende variabelen besluiten we dat de variantie in het draagvlak
door andere factoren verklaard wordt dan deze in onze analyse opgenomen. Daarom kan een
onderzoek naar andere verklarende factoren een tweede piste zijn voor verder onderzoek. Eén
van die andere determinanten kan bijvoorbeeld de grootte van de gemeente zijn. Hoe groter
een gemeente, hoe meer middelen zij kan inzetten voor de opmaak van het SMJP. Dit kan het
draagvlak voor het plan positief beïnvloeden. Wij zijn in onze websurvey het gebruik van
enkele middelen nagegaan, maar dit was enkel om een beeld te krijgen over hoe de meeste
47
besturen dit proces aangepakt hebben. Daarnaast was onze lijst van middelen niet exhaustief.
Een tweede factor die in deze masterproef niet onderzocht werd, maar wel kan bijdragen tot
het verklaren van het politiek draagvlak, is de houding van de ambtenaren. Aangezien het
SMJP mede wordt opgemaakt door het managementteam, kunnen zij met hun kennis en
expertise de politici die de uiteindelijke beslissing nemen, beïnvloeden. Een derde mogelijke
factor is de organisatiecultuur. Heerst er binnen het bestuur een dynamische en innovatieve
cultuur of kan de cultuur eerder omschreven worden als conservatief (Gouverneur, 2011)? Dit
kan bepalen hoe politici met het SMJP omgaan. Tenslotte kan de financiële situatie van het
lokaal bestuur onrechtstreeks een rol spelen bij het politiek draagvlak. Verschillende studies
(Van Helden; Ingram; Evans & Patton in: Windels & Christiaens, 2005) beweren namelijk dat
financiële factoren een invloed kunnen hebben op de adoptie van nieuwe
managementtechnieken. Een eerste financiële factor kan het financieel management zijn.
Besturen met een degelijk financieel management tonen een grotere bereidheid om te
hervormen. Een andere factor kan de financiële onafhankelijkheid zijn. Als lokale besturen
financieel onafhankelijk zijn van andere overheden, kan dit wijzen op een financieel gezonde
situatie. Hierdoor kunnen politici meer openstaan om nieuwe instrumenten te implementeren
omdat zij over voldoende middelen beschikken.
We kunnen besluiten dat ons onderzoek het eerste is dat peilt naar het draagvlak voor het
SMJP uit BBC bij lokale Vlaamse politici. In dit opzicht biedt deze analyse een primeur en
vormt het tegelijkertijd een startpunt voor verder onderzoek. Een eerste aanzet is namelijk
nooit compleet en daarom kan verder onderzoek tegemoet komen aan bovenstaande
tekortkomingen.
48
CONCLUSIE
In het laatste deel van deze masterproef wordt de conclusie neergepend. De onderzoeksvragen
worden aan de hand van zowel onze kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksresultaten
beantwoord. De eerste onderzoekvraag werd in hoofdstuk II als volgt geformuleerd:
1. Hoe groot is het politiek draagvlak in gemeente- en OCMW-besturen voor het SMJP uit
BBC?
We kunnen besluiten dat het draagvlak in zowel gemeente- als OCMW-besturen voor het
SMJP uit BBC groot tot heel groot is. 74% van beide groepen respondenten samen vertonen
een groot tot heel groot draagvlak. Voor respondenten uit de gemeente ligt dit percentage iets
lager (72%), terwijl het voor OCMW-politici iets hoger ligt (79%). Bovendien stellen we vast
dat er amper een verschil in draagvlak is tussen uitvoerende en niet-uitvoerende politici.
2. Welke individuele variabelen verklaren de eventuele verschillen in het politiek draagvlak?
Om de tweede onderzoeksvraag te beantwoorden, gingen we na welke determinanten een
invloed hebben op het draagvlak voor het SMJP bij de Vlaamse lokale politici. Vooraleer het
empirisch model kon worden opgesteld, was een grondige studie van de bestaande literatuur
aangewezen. Op basis daarvan definieerden we enkele individuele variabelen (bv. geslacht,
leeftijd, ervaring, opleidingsniveau, enzovoort). Bijkomend namen we enkele
omgevingsdeterminanten op in de analyse. Door middel van een meervoudige lineaire
regressieanalyse werd de impact op de afhankelijke variabele getest. De resultaten worden
weergegeven door de regressievergelijking in te vullen. De determinanten waarvoor een
significant verband werd gevonden, zijn in het vet weergegeven.
49
Politiek
draagvlak
α + 0,569 Piloot – 0,002 Gesl – 0,059 Leeftijd – 0,555 VLD –
0,598 Spa + 3,947 NVA – 0,837 VlBelang + 2,455 Groen +
2,799 LDD + 0,288 LokPartij + 2,283 Meerderheid – 1,879
OCMWVoorzitter – 0,279 GemRaadslid + 0,797
OCMWRaadslid – 0,116 FinSchepen – 1,631 AndereSchepen +
0,334 Vast Bureau + 0,114 Ervaring – 0,041 Opl – 1,262
CombMand + 0,355 GemSMJP + 0,023 ErvSP + 0,689 OpmSP
+ 1,106 MidWerkgroep + 0,183 MidCons + 0,093 MidVerg –
1,332 MidAndere + 0,106 MidWeetNiet + et
We stellen vast dat drie individuele variabelen een verklarend effect hebben:
1. N-VA
N-VA’ers vertonen een groter draagvlak voor het SMJP uit BBC dan hun CD&V-
collega’s. Dit kunnen we in hoofdzaak verklaren doordat er deze legislatuur veel
nieuwe N-VA-politici een mandaat opnamen. Voor hen kan het SMJP een leidraad
zijn om wegwijs te geraken in de grote hoeveel nieuwe informatie.
2. Groen
Groen-politici vertonen een groter draagvlak voor het SMJP uit BBC dan CD&V-
politici. Deze vaststelling is echter niet eenduidig te verklaren. Over het algemeen
staan linkse partijen meer open voor hervormingen, maar aangezien Sp.a in ons
onderzoek geen significant verband vertoont, kunnen we deze stelling niet zomaar
toepassen op ons onderzoek.
Uit bovenstaande twee conclusies kunnen we besluiten dat de partijvoorkeur geen invloed
heeft op het politieke draagvlak voor het SMJP uit BBC: N-VA en Groen, twee partijen die
ideologisch sterk verschillen, staan beiden positief tegenover het plan.
3. Meerderheid
Leden van de meerderheid vertonen een groter draagvlak voor het SMJP uit BBC dan
oppositieleden. Een eerste reden hiervoor is dat oppositieraadsleden zich vaak
uitgesloten voelen bij de opmaak van het SMJP. Deze opmaak is immers voornamelijk
50
in handen van het CBS en het managementteam. De tweede reden vinden we in het
feit dat de leden van de meerderheid, of de frontbenchers, een betere toegang tot
informatiebronnen en ambtenaren hebben.
Voor de determinanten ‘piloot, geslacht, leeftijd, Open VLD, Sp.a, Vlaams Belang, Groen,
LDD, lokale partij, OCMW-voorzitter, gemeenteraadslid, OCMW-raadslid, schepen van
financiën, andere schepen, lid van het vast bureau, ervaring, opleiding, gemeenschappelijk
SMJP, ervaring met strategische planning, opmaak strategisch plan, middelen consultants,
middelen vergadering, middelen andere, middelen weet niet’ vonden wij geen significant
verband.
I
BIBLIOGRAFIE
Agentschap voor Binnenlands Bestuur (2014). Beleids- en BeheersCyclus Gemeenten,
OCMW’s en Provincies. Geraadpleegd via http://www.binnenland.vlaanderen.be/bbc.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur (2012). Lokale en provinciale verkiezingen van 14
oktober 2012. Binnenband: Vlaamse profielschets, 17(77), 42-43.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur (2013). Lokale en provinciale verkiezingen van 14
oktober 2012 – profiel van de verkozenen. Binnenband: Vlaamse profielschets, 18(80), 48-50.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Implementatie BBC. Geraadpleegd via
http://binnenland.vlaanderen.be/beleids-en-beheerscyclus/implementatie-bbc.
Allaert, P., & De Klerck, G. (1998). Krijtlijnen voor een betere aanpak van strategische
planning en management in Vlaanderen. Gent: Academia Press.
Anoniem1., Mondelinge mededeling, via informeel gesprek, d.d. 21 oktober 2013.
Anoniem2., Mondelinge mededeling, via informeel gesprek, d.d. 17 oktober 2013.
Ansell, C., & Gash, A. (2007). Collaborative Governance in theory and practice, Journal of
Public Administration Research and Theory, 18(4), 543-571.
Askim, J. (2006). The role of needs and abilities in politicians’ use of performance
information. Paper presented at EGPA Annual Conference, September 6-9 2006, Milan.
Askim, J. (2008). Determinants of Performance Information Utilization in Political Decision
Making. In Van Dooren, W., & Van De Walle, S. (Eds.), Performance information in the public
sector. How it is used (pp. 125-139). New York: Palgrave Macmillan.
Askim, J. (2009). The Demand Side of Performance Measurement: Explaining Councillors'
Utilization of Performance Information in Policymaking. International Public Management Journal,
12(1), 24-47.
Bel, G., Hebdon, R., & Warner, M. (2007). Local government reform: Privatization and its
alternatives. Local Government Studies, 33(4), 507-515.
II
Billiet, J., & Carton, A. (2011). Dataverzameling: gestandaardiseerde interviews en zelf-in-te-
vullen vragenlijsten. In Billiet, J., & Waege, H. (Eds.), Een samenleving onderzocht. Methoden van
sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Berchem: De Boeck.
Block, T., De Ceuninck, K., Reynaert, H., Steyvers, K., & Valcke, T. (2008). Tactisch
steekspel of tijdverspilling? Strategische meerjarenplanning in Vlaamse gemeenten. Res Publica,
50(4), 409-441.
Block, T., Steyvers, K., & Wayenberg, E. (2009). Strategische meerjarenplanning in Vlaamse
steden. Brussel: Kenniscentrum Vlaamse steden.
Boedeltje, M., & de Graaf, L. (2004). Draagvlak nader bekeken. Een verkenning van het
begrip draagvlak binnen interactief beleid op lokaal niveau vanuit een normatief en instrumenteel
perspectief. Enschede/Utrecht.
Bovy, S., De Leemans, K., Janssens, L., & Van Opdenbosch, X. (2002). Het nieuwe
gemeentedecreet: effecten op de gemeentelijke organisatie. Leuven: SBOV.
Box, L., Engelhart, R., & Kruijter, A. (1999). Draagvlak in ontwikkeling – een verkennend
onderzoek naar ‘nieuwe actoren’ die het draagvlak voor internationale samenwerking in de
Nederlandse samenleving kunnen versterken. Maastricht: ECDPM.
Bursens, P., & Heemskerk, E. (2010). De Europese Unie na Lissabon: is het glas halfvol of
halfleeg? Res Publica, 52(1), 115-126.
Buylen, B. (2011). Do local politicians use financial information? An analysis of the annual
budget discussion in Flemish municipal councils (work in progress). Gent: Universiteit Gent
Buylen, B. (2012). Why do some party leaders in Flemish municipal councils get more
acquainted with New Public Management principles than others? An investigation into the impact of
their individual characteristics. Gent: Universiteit Gent
Buylen, B. (2013). Politics by numbers? An exploration of councillors’ apparent use of
financial information during the budget discussion in Flemish municipal councils. Gent: Universiteit
Gent.
Caulfield, J., & Larsen, H.O. (2002). Introduction. In Caulfield, J., & Larsen, H.O. (Eds.),
Local Government at the Millennium, (pp. 9–26). Wiesbaden: Springer Fachmedien Wiesbaden.
III
Celis, K. (2009-2010). Inleiding politicologie. Gent: Hogeschool Gent, Departement
Handelswetenschappen en Bestuurskunde en Publiek Management.
Christensen, T., & Laegreid, P. (2001). New Public Management: The transformation of ideas
and practice. Aldershot: Ashgate.
Christiaens, J., & Van Peteghem, V. (2007). Governmental accounting reform: evolution of
the implementation in Flemish Municipalities. Financial Accountability & Management, 23(4), 375-
399.
Cioffi, J.W., & Höpner, M. (2006). The Political Paradox of Finance Capitalism: Interests,
Preferences, and Center-Left Party Politics in Corporate Governance Reform. Politics & Society,
34(4), 463-502.
Delarue, A. (2009). Teamwerk: De stress getemd? Een onderzoek naar het effect van
organisatieontwerp en teamwerk op het welbevinden van werknemers. Leuven: Acco.
Daniels, A.J. (1995). Strategische planning van steden: een benadering vanuit city marketing.
Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.
De Loor, K. (2011). Vraag om uitleg over de ervaringen van pilootbesturen en de conclusies
die hieruit werden getrokken naar aanleiding van het invoeren van de BBC. Commissie voor
Bestuurszaken, Vlaams Parlement.
De Molenaar, J.G. (1998). Een verkennende beschouwing over grondhoudingen,
natuurbeelden en natuurvisies in relatie tot draaglvak voor natuur. Wageningen: Instituut voor Bos-
en Natuuronderzoek.
De Rynck, F., & Bouckaert, G. (2001). Praktisch Handboek voor Gemeentebeleid. Brugge:
Die Keure.
Develtere, P. (2003). Het draagvlak voor duurzame ontwikkeling – wat het is en zou kunnen
zijn. Antwerpen: De Boeck.
Devos, C., & Vos, H. (2007). Over de dynamiek van de politiek: een kwarteeuw politieke
machtsverschuivingen. Gent: Academia Press.
IV
Donker, T.H., & Spronk, A. (2006). Politiek draagvlak ten aanzien van
ontwikkelingssamenwerking. (Bachelorscriptie, Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen,
Nederland).
Elands, B.H.M., & Turnhout, E. (2009). Burgers, beleid en natuur: tussen draagvlak en
betrokkenheid. Wageningen: Wageningen UR.
Enticott, G. (2003). Researching local government using electronic surveys. Local
Government Studies, 29(2), 52-67.
Fockenier, M., Hellebosch, R., Mertens, G., Pauwels, J., Van Dooren, B., & Van Vaerenbergh,
V. (2012). De beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de ocmw’s en de provincies: de beleids- en
beheersrapporten. Brussel: Agentschap Binnenlands Bestuur.
Fox, R.L., & Schuhmann, R.A. (1999). Gender and Local Government: A Comparison of
Women and Men City Managers. Public Administration Review, 59(3), 231-242.
Gemeentedrecreet van 15 juli 2005, BS 31 augustus 2005, 38153.
Goeminne, S. (2012-2013). Cursus Financieel Management. Gent: Hogeschool Gent,
Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde en Publiek Management.
Gouverneur, M. (2011). De invloed van verschillende factoren op integrale samenwerking in
Nederlandse gemeenten. Utrecht: Universiteit Utrecht.
Groten, J.A.M., & Visser, A.J. (2004). Natuurlijk Samenwerken! Inspiratieboek voor
samenwerking in natuurontwikkeling en –beheer (1e ed.). Lelystad: Cabri B.V.
Guillamón, M.D., Bastida, F., & Benito, B. (2011). The Determinants of Local Governments’
Financial Transparency. Local Government Studies, 37(4), 391-406.
Gujarati, D. (1995). Basic Econometrics (4th ed.). The McGrawth companies.
Heerwegh, D. (2001). Survey-onderzoek middels het Internet. Een exploratie van het terrein.
Leuven: KU Leuven.
Heerwegh, D. (2005). Effects of personal salutations in e-mail invitations to participate in a
web survey. Public Opinion Quarterly, 69(4), 588-598.
Hofstede, G. (1998). Masculinity and Femininity: The Taboo Dimension of National Cultures.
London: Sage Publications.
V
Hood, C. (1995). The ‘new public management’ in the 1980’s: variations on a theme.
Accounting, Organizations and Society, 20(2/3), 93-109.
Hood, C., James, O., & Scott, C. (2000) Regulation of government: has it increased, is it
increasing, should it be diminished? Public Administration, 78(2), 283-304.
Horemans, W. (2014). Voorwoord. De Kiosk: infoblad Berlaar, 11(1), 2.
ICCI (ed.). (2013). Het verband tussen audithonoraria en auditkwaliteit. Antwerpen-
Apeldoorn: Maklu.
IOB: Inspectie voor ontwikkelingssamenwerking en beleidsevaluatie. (2009).
Draagvlakonderzoek: Evalueerbaarheid en resultaten. IOB evaluaties, 322.
Lapsley, I., & Oldfield, R. (2001) Transforming the public sector: management consultants
as agents of change. The European Accounting Review, 10(3), 523-543.
Lawrence, S., Meyers, G.G., & Guarino A.J. (2012). Chapter 7B: Multiple Regression:
Statistical Methods Using IBM SPSS. Geraadpleegd via http://www.sagepub.com/upm-
data/49300_ch_7v.pdf.
Leroy, J. (2010a). Het nieuwe financiële en beleidssysteem voor lokale besturen: een hele
uitdaging. Lokaal, 10, 14-15.
Leroy, J. (2010b). Het nieuwe beleids- en financiële systeem voor lokale besturen: planning
centraal. Lokaal, 11, 11-13.
Leroy, J. (2010c). Dezelfde boekhouding voor gemeente en OCMW. Lokaal, 12, 16-17.
Leroy, J. (2011). De beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de OCMW’s en de
provincies. De nieuwe regels toegelicht in 60 vragen en antwoorden. Brussel: Politea.
Liguori, M., Sicilia, M., & Steccolini, I. (2009). Politicians versus managers: roles and
interactions in accounting cycles. International Journal of Public Sector Management, 22(4), 310-323.
Lindblom, C.E. (1959). The Science of Muddling Through. Public Administration Review,
19(2), 79-88.
March, J.G., & Olson, J.P. (1984). The New Institutionalism: Organizational Factors in
Political Life, The American Political Science Review, 78(3), 734-749.
VI
Maths Statistics Tutor. Geraadpleegd via http://www.maths-statistics-
tutor.com/normality_test_pasw_spss.php.
Melkers, J., & Willoughby, K. (2005). Models of Performance-Measurement Use in Local
Governments: Understanding Budgeting, Communication, and Lasting Effects. Public Administration
Review, 65(2), 180-190.
Mintzberg, H., Ahlstrand, B. & Lampel, J. (2005). Strategy Safari: A Guided Tour Through
The Wilds of Strategic Management. New York: The Free Press.
Mouritzen, P. E., & Svara, J. H. (2002). Leadership at the apex: Politicians and
administrators in Western local governments. Pittsburgh: University of Pittsburgh Press.
Newman, J., Raine, J., & Skelcher, C. (2001). Transforming Local Government: Innovation
and Modernization. Public Money and Management, 21, 61-68.
Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988, BS 3 september 1988, 12482.
O’Keefe, D.J. (2002). Persuasion: Theory and research. Newbury Park, CA: Sage.
Olislagers, E., Ackaert, J., De Rynck, F., & Reynaert, H. (2009). Percepties van
burgemeesters, schepenen, raadsleden, secretarissen en ontvangers over het gemeentedecreet
vergeleken. Leuven: SBOV.
Olislagers, E., Hennau, S., Ackaert, J., De Rynck, F., & Reynaert, H. (2013). Implementatie
van het gemeentedecreet: onvoltooide symfonie. Multivariate analyses. Leuven: SBOV.
Osborne, S. (2006). The new public governance? Public Management Review, 8(3), 377-387.
Pauli, W. (2014). De slag om links: het probleem van Bruno Tobback. Geraadpleegd op 7 mei
2014, via http://www.knack.be/nieuws/belgie/de-slag-om-links-het-probleem-van-bruno-
tobback/article-normal-131641.html.
Pelgrims, C. (2008). Politieke actoren en bestuurlijke hervormingen. Een
stakeholderbenadering van Beter Bestuurlijk Beleid en Copernicus. Leuven: KU Leuven.
Pollitt, C., & Bouckaert, G. (2011). Public Management Reform. New York: Oxford
University Press Inc.
Raudla, R. (2012). The use of performance information in budgetary decision-making by
legislators: is Estonia any different? Public Administration, 90(4), 1000-1015.
VII
Reichard, C. (2003). Local public management reforms in Germany. Public Administration,
81(2), 345-363.
Reynaert, H., Steyvers, K., & Block, T. (2008). Stijloefening of stratego? Strategische
meerjarenplanning in Vlaamse gemeenten en provincies. Brugge: Vanden Broele.
Reynaert, H., & Steyvers, K. (2010). De kerktorenpolitiek voorbij? Lokale politiek in
Vlaanderen. Brugge: Vanden Broele.
Ridder, H.G., Bruns, H.J., & Spier, F. (2005) Analysis of public management change
processes: the case of local government accounting reforms in Germany. Public Administration, 83(2),
443-471.
Schaefer, DR., & Dillman, DA. (1998). Development of a standard e-mail methodology.
Results of an experiment. Public Opinion Quarterly, 62(3), 378-397.
Schellens, P., Klaassen, R., & De Vries, S. (2000). Communicatiekundig ontwerpen:
methoden, perspectieven, toepassingen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.
Schermer, K., & Wijn, M. (2004). Vergaderen en onderhandelen: in teams en besturen (5de
ed.). Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Selwyn, N., & Robson, K. (1998). Using e-mail as a research tool. Social Research Update,
(21).
Steyvers, K. (2005). From the many are chosen the few. The political recruitment process of
the Belgian mayor. Het Politieke Rekruteringsproces van de Belgische burgemeester. Gent:
Universiteit Gent.
Steyvers, K., Reynaert, H., & Block, T. (2009). Team work or territorial war? Assessing the
introduction of a management team in local government: The Flemish region of Belgium. Public
Management Review, 12(1), 11-31.
Steyvers, K., Reynaert, H., De Ceuninck, K., & Valcke, T. (2006). Mayors in Governance:
Heading for Efficiency and Democracy? The Belgian Case, Local Government Studies, 32(4), 429-
445.
Stoffer, R. (2002). Weerstand en het dilemma van de verandering. Tijdschrift voor de
psychotherapie, 28, 132-141.
VIII
Stoker, G. (1998). Governance as theory: five propositions. ISSJ, 155, 17-28.
ter Bogt, H.J. (2004). Politicians in search of performance information? Survey research on
Dutch aldermen’s use of performance information. Financial Accountability and Management, 20(3),
221-252.
Tryhou, I. (2012-2013). Stagerapport: BBC – Stand van zaken. Gent: Hogeschool Gent.
Tse, A. (1998). Comparing the response rate, response speed and response quality of two
methods of sending questionnaires: Email vs. mail. Journal of the Market Research Society, 40(4),
353-361.
Vallet, N., & De Rynck, F. (2006). De lokale leiderschapstandem: een verkennend onderzoek
naar de aard en hoedanigheid van het politiek en ambtelijk leiderschap in Vlaamse stadsbesturen. Res
Publica, 3(4), 446-471.
Vancoppenolle, D. (2013). Organisatie van de beleidsvorming in de uitvoerende macht.
Seminarie Centrale Besturen. Gent: Hogeschool Gent, departement Handelswetenschappen en
Bestuurskunde en Publiek Management.
Van Dam, M., Berveling, J., Neelen, G., & Wille, A. (1996). Draagvlak gezocht. Beslissen
over veranderingen in het binnenlands bestuur. Bestuurskunde, 5(7), 317-329.
Van den Eeden, N., & Filius, P. (1998). Klassieke instrumenten. In: Volker, C.M., Buijs, A.E.,
Filius, P., Van den Eeden, N., & Oosterveld, H.J.W. (eds.), Draagvlak voor de natuur: beelden,
context en instrumenten. Den Haag: DLO-Instituut voor Bos- en natuuronderzoek.
Van der Heijden, J. (2011). Productie door de burger. Democratischer dan
volksvertegenwoordiging. Delft: Eburon.
Vanderstraeten, G., Verschuere, B., Goeminne, S., & De Rynck, F. (2013). Samenwerking
tussen de Vlaamse Centrumsteden en hun OCMW’s op het vlak van Financieel Management. Brussel:
VVSG.
Van Moerkerke, B. (2011). Stad en OCMW Antwerpen pilot voor beleids- en beheerscyclus.
Lokaal, 16-17.
IX
Van Helden, G.J., & ter Bogt, H.J. (2011). The role of consultant researchers in the design and
implementation process of a programme budget in a local government organization. Management
Accounting Research, 55, 56-64
Van Moerkerke, B. (2014). BBC-deadline gehaald. Lokaal, 28-29.
Van Randeraat, G. (2006) Sturen in complexiteit van binnenstedelijke gebiedsontwikkeling.
(Masterproef, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam, Nederland).
Verhelst, T., Reynaert, H., & Steyvers, K. (2011). Foundation or Fragment of Local
Democracy? Empirically Assessing the Roles of Local Councillors in Belgian Governance. Lex
Localis, Journal of Local Self-Government, 9(2), 103-122.
Verlet, D. (2011-2012). Onderzoeksmethoden 3. Gent: Hogeschool Gent, Departement
Handelswetenschappen en Bestuurskunde en Publiek Management.
Verver, Y.E. (2008). Politiek draagvlak bij gebiedsontwikkeling: wat, hoe, waarom?
(Masterproef, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam, Nederland).
Voeten, M.J.M., & van den Bercken, J.H.L. (2004). Regressieanalyse met SPSS: een
handleiding voor lineaire regressieanalyse met SPSS. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen.
Volker, C.M. (1998). Natuur, kennisbeleid en draagvlak. In: Volker, C.M., Buijs, A.E., Filius,
P., Van den Eeden, N., & Oosterveld, H.J.W. (eds.), Draagvlak voor de natuur: beelden, context en
instrumenten. Den Haag: DLO-Instituut voor Bos- en natuuronderzoek.
Weets, K., & Bouckaert, G. (2008). Financiële innovaties in een internationaal perspectief.
Lessen voor de Vlaamse lokale besturen. Leuven: SBOV.
Wijnen, K., Janssens, W., De Pelsmacker, P., & Van Kenhove, P. (2002). Marktonderzoek met
SPSS: statistische verwerking en interpretatie. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Windels, P., & Christiaens, J. (2005). Management Reform in Flemish Local Authorities:
Testing the Institutional Framework. Gent: Universiteit Gent
Windels, P., & Christiaens, J. (2006). Management Reform in Flemish Public Centres for
Social Welfare: Examining Organisational Change. Local Government Studies, 32(4), 389 – 411.
Windels, P., & Christiaens, J. (2007). The adoption of accrual accounting in Flemish public
centers for social welfare: examining the importance of agents of change. Gent: Universiteit Gent.
X
Witte, JC., Amoroso, LM., & Howard, PE. (2000). Research methodology. Method and
representation in internet-based survey tools - mobility community and cultural identity in
survey2000. Social Science Computer Review, 18(2), 179-195.
Yetano, A. (2009). Managing Performance at Local Government Level: The Cases of the City
of Brisbane and the city of Melbourne. The Australian Journal of Public Administration, 68(2), 167-
181.
Yun, GW., &Trumbo, CW. (2000). Comparative response to a survey executed by post, email
and web form. Journal of Computer Mediated Communication, 6(1).
Zomer, K.A.L. (2007). Gezonde samenwerking in de gezondheidsbevordering?Een onderzoek
naar de ontwikkeling van een meetinstrument naar de kwaliteit van interorganisationele
samenwerking. (Afstudeerscriptie, Universiteit Twente, Enschede, Nederland).
XI
APPENDICES
Appendix 1: de vragenlijst
XII
XIII
XIV
XV
XVI
Appendix 2: begeleidende brief voor respondenten uit de steekproef Beste burgemeester, OCMW-voorzitter, raadslid, lid van het Vast Bureau, schepen Wij zijn twee studenten, Freya Vandendriessche en Melanie De Backer, die de opleiding Bedrijfseconomie volgen aan de Universiteit Gent, als aanvullende opleiding na onze master Bestuurskunde en Publiek Management. In het kader van onze masterproef voeren wij een onderzoek naar het lokale politieke draagvlak voor de strategische meerjarenplanning uit de Beleids- en Beheerscyclus (BBC) voor lokale besturen (gemeenten en OCMW’s). Onze vragenlijst richt zich tot politici uit de lokale besturen (gemeenten en OCMW’s), dus zowel raadsleden als leden van het College van Burgemeester en Schepenen en van het Vast Bureau. De lijst bestaat uit twee delen: ten eerste brengen wij naar enkele individuele kenmerken in kaart en nadien worden stellingen voorgelegd die het draagvlak m.b.t de meerjarenplanning meten. Het invullen van de vragenlijst duurt 5 tot 10 minuten. U zou ons een grote dienst bewijzen door deze enquête in te vullen. De gegevens worden anoniem verwerkt en zullen niet aan derden worden doorgegeven. Indien u graag op de hoogte blijft van onze resultaten, sturen wij onze bevindingen graag door. Hier is een koppeling naar onze enquête: https://nl.surveymonkey.com/s.aspx Wij danken u alvast voor uw medewerking aan ons onderzoek. Freya Vandendriessche Melanie De Backer
XVII
Appendix 3: herinneringsbrief
Beste, Twee weken geleden ontving u via mail de link naar onze enquête die peilt naar het draagvlak van het strategisch meerjarenplan uit BBC bij lokale politici. Deze vragenlijst maakt deel uit van onze masterproef van de opleiding Bedrijfseconomie aan de Universiteit Gent. Uw respons wordt zeer op prijs gesteld, zodat wij een representatief onderzoek kunnen voeren. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 5 minuten. Zoals eerder meegedeeld worden de resultaten anoniem verwerkt en niet doorgegeven aan derden. Hieronder vindt u nogmaals de koppeling naar de enquête: https://nl.surveymonkey.com/s.aspx Indien u graag op de hoogte blijft van onze resultaten, sturen wij onze bevindingen graag door. Hartelijk dank voor uw deelname!
Melanie De Backer en Freya Vandendriessche
XVIII
Appendix 4: overzicht vragen, variabelen en label en codering SPSS
Vraag Variabele Label + codering SPSS
Individuele en omgevingsvariabelen 1. Wat is de postcode van uw stad/gemeente of OCMW? pilootbestuur of niet
Piloot 0 = geen piloot 1 = piloot
2. Wat is uw geslacht? geslacht
Gesl 0 = man 1 = vrouw
3. Wat is uw geboortejaar? leeftijd Leeftijd
2014-geboortejaar 4. Tot welke politieke partij behoort u?
politieke kleur
PolPart (dummies) 0 = niet VLD, Spa, NVA, VlBelang, Groen, LDD, PVDA, LokPartij 1 = VLD, Spa, NVA, VlBelang, Groen, LDD, PVDA, LokPartij
5. Bevindt uw partij zich in de meerderheid of de oppositie?
meerderheid vs oppositie
Meerderheid 0 = oppositie 1 = meerderheid
6. Wat is uw functie?
functie
Funct (dummies) 0 = geen OCMWVoorzitter, GemRaadslid, OCMWRaadslid, FinSchepen, AndereSchepen, Vast Bureau 1 = OCMWVoorzitter, GemRaadslid, OCMWRaadslid, FinSchepen, AndereSchepen, Vast Bureau
uitvoerend vs wetgevend
UitvWetg 0 = uitvoerend 1 = wetgevend
7. Welk jaar was het eerste jaar waarin u een politiek mandaat opnam?
algemene ervaring Ervaring Aantal jaar ervaring
8. Wat is uw hoogst genoten opleiding?
opleidingsniveau
Opl 1 = lager onderwijs 2 = lager secundair onderwijs 3 = hoger secundair onderwijs 4 = hoger onderwijs niet-universitair (bachelor) 5 = hoger onderwijs universitair (master) 9 = daar wens ik niet op te antwoorden
9. Oefent u dit mandaat uit in combinatie met een ander, niet-gemeentelijk
cumul mandaten CombMand 0 = nee
XIX
mandaat? 1 = ja 10. Is er een gemeenschappelijk SMJP voor de stad/gemeente en het OCMW?
gemeenschappelijk plan gemeente en
OCMW
GemSMJP 0 = nee 1 = ja
11. Heeft u ervaring met strategische planning in een andere context?
ervaring met strategische planning
ErvSP 0 = nee 1 = ja
12. Heeft u zelf al een gelijkaardig strategisch plan opgesteld?
OpmSP 0 = nee 1 = ja
13. Welke middelen zijn ingezet bij de opmaak van het SMJP?
middelen
Middelen 0 = geen MidWerkgroep, MidCons, MidVerg, MidAndere, MidWeetNiet 1 = MidWerkgroep, MidCons, MidVerg, MidAndere, MidWeetNiet
Stellingen draagvlak 1. Ik heb in het kader van mijn politiek mandaat opleiding gevolgd of ik ben bereid om opleiding te volgen in verband met het SMJP.
kennis
St1 1 = helemaal oneens 2 = oneens 3 = noch eens noch oneens 4 = eens 5 = helemaal eens 99 = weet niet
2. Hoe vertrouwd bent u met het SMJP van uw stad/gemeente of OCMW?
Vertrouwd 1 = nog niet ingekeken 2 = presentatie in gemeente/OCMW-raad 3 = doorbladerd 4 = grondig gelezen 5 = mee opgesteld
3. Ik heb vanuit de Vlaamse overheden of de VVSG voldoende informatie gekregen om het SMJP te implementeren. Zo ja, op welke manier?
infoNee, infoFolder, infoBrochure, infoOpl, infoWorkshop, infoHelpdesk, infoAndere 0 = niet aangekruist 1 = aangekruist
4. Door het SMJP zijn de beleidsdoelstellingen duidelijker en kunnen ze beter gerealiseerd worden.
houding
St2, St3, St4, St5, St6, St7 1 = helemaal oneens 2 = oneens 3 = noch eens noch oneens 4 = eens 5 = helemaal eens 99 = weet niet
5. Ik ben voldoende betrokken geweest/ik word voldoende betrokken bij het opstellen van het SMJP.
6. Ik vind het belangrijk om zelf kennis op te doen over het SMJP.
XX
7. Ik vind niet dat het opstellen van het SMJP vooral een werk is van de administratie.
8. Het SMJP is een verbetering ten opzichte van de vroegere besluitvorming.
9. Vooral door de koppeling van de financiële nota aan de strategische nota hecht ik belang aan het SMJP.
10. Het SMJP biedt de volgende meerwaarden:
Vd1, Vd2, Vd3, Vd4, Vd5, Vd6, Vd7 of VdenSamen 1 = helemaal oneens 2 = oneens 3 = noch eens noch oneens 4 = eens 5 = helemaal eens 9 = weet niet
11. Het SMJP vertoont de volgende nadelen:
Nd1Bis, Nd2Bis, Nd3Bis, Nd4Bis, Nd5Bis, Nd6Bis, Nd7Bis of NdenBisSamen 1 = helemaal eens 2 = eens 3 = noch eens noch oneens 4 = oneens 5 = helemaal oneens 9 = weet niet
12. Als het SMJP veranderingen vraagt van mijn stad/gemeente of OCMW, sta ik daarvoor open (vb. andere werkcultuur, …).
actie
St8, St9, St10 1 = helemaal oneens 2 = oneens 3 = noch eens noch oneens 4 = eens 5 = helemaal eens 99 = weet niet
13. Het SMJP is een document waar daadwerkelijk rekening mee wordt gehouden.
14. Zelfs al was er geen verplichting om een SMJP op te stellen, dan zou ik toch met een dergelijk document willen werken. Open vragen 1. Wat zijn volgens u de motieven om het SMJP in te voeren?
2. Welke verbeteringen ziet u nog voor het SMJP uit BBC?
XXI
Appendix 5: descriptives
N %
Min Max
Afhankelijke variabele Draagvlak (x̅ = 30,26; Sd = 4,72)
Draagvlak 278 64,8*
9,57 39,29
N (=429)
% Min Max
Onafhankelijke variabelen Piloot (x̅ = 0,37; Sd = 0,48)
Geen piloot Piloot
267 156
62,2 36,4
0 1
Geslacht (x̅ = 0,31; Sd = 0,46)
Man Vrouw
296 130
69,0 30,3
0 1
Leeftijd (x̅ = 48,84; Sd = 12,62)
18-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75-84
12 52 80
112 98 38 4
2,8 12,1 18,7 26,1 22,9 8,8 0,9
21 82
Politieke partij (x̅ = 3,40; Sd = 2,52)
CD&V Open VLD Sp.a N-VA Vlaams Belang Groen LDD Lokale partij
133 65 40
100 10 28 1
49
31,0 15,2 9,3
23,3 2,3 6,5 0,2
11,4
1 9
Meerderheid/oppositie (x̅ = 0,65; Sd = 0,48)
Oppositie Meerderheid
149 271
34,7 63,2
0 1
Functie (x̅ = 3,77; Sd = 1,51)
Burgemeester OCMW-voorzitter Gemeenteraadslid OCMW-raadslid Schepen van Financiën Andere Schepen Lid Vast Bureau
25 14
210 76 13 62 26
5,8 3,3
49,0 17,7 3,0
14,5 6,1
1 7
Uitvoerend/wetgevend (x̅ = 0,67; Sd = 0,47)
Uitvoerend Wetgevend
140 286
32,6 66,7
0 1
Ervaring (x̅ = 9,75; Sd = 10,79)
Eerste legislatuur (0-2 jaar) Tweede legislatuur (3-8 jaar) Derde legislatuur (9-14 jaar) Vierde legislatuur (15-20 jaar) Vijfde legislatuur (21-26 jaar) Zesde legislatuur (27-32 jaar) Zevende legislatuur (33-38 jaar)
184 79 49 34 26 21 10
42,9 18,4 11,4 7,9 6,1 4,9 2,3
0 44
XXII
Achtste legislatuur (39-44 jaar) 6 1,4 Opleiding (x̅ = 4,09; Sd = 1,01)
Lager onderwijs Lager secundair onderwijs Hoger secundair onderwijs Hoger onderwijs niet-universitair Hoger onderwijs universitair Wenst niet te antwoorden
6 18 78
165 155
3
1,4 4,2
18,2 38,5 36,1 0,7
1 9
Combinatie mandaten (x̅ = 0,13; Sd = 0,34)
Neen Ja
368 57
85,8 13,3
0 1
Gemeenschappelijk SMJP (x̅ = 0,92; Sd = 1,05)
Neen Ja Weet niet
84 336
6
19,6 78,3 1,4
0 9
Ervaring met SP (x̅ = 0,52; Sd = 0,50)
Neen Ja
204 218
47,6 50,8
0 1
Opmaak SP (x̅ = 0,25; Sd = 0,43)
Neen Ja
320 104
74,6 24,2
0 1
Middelen** (x̅ = 0,72; Sd = 0,45) (x̅ = 0,31; Sd = 0,46) (x̅ = 0,49; Sd = 0,50) (x̅ = 0,09; Sd = 0,29) (x̅ = 0,11; Sd = 0,32)
Werkgroep Consultants Vergadering Andere Weet niet
309 134 209 40 49
72,0 31,2 48,7 9,3
11,4
0 0 0 0 0
1 1 1 1 1
* 64,8% van de respondenten heeft de stellingen met betrekking tot draagvlak beantwoord. Op basis
van deze gegevens hebben we onze schaalconstruct ‘draagvlak’ samengesteld.
** verschillende antwoorden waren mogelijk
XXIII
Appendix 6: correlatietabel
XXIV