Samenvatting per hoofdstuk

13
Hfst. 1 Verandering en Variatie In dit hoofdstuk gaat het om: 1. Het verschil tussen veranderingen in taal door de tijd heen (diachronisch) en de verschillen in taal op hetzelfde moment (synchroon). Je kunt ook zeggen: de verschillen tussen Taalgeschiedenis en Taalvariatie. De optelsom is Taalverschillen. Dit is de titel van het boekje. 2. Bij diachronische taalverschillen moet je denken aan de ontwikkeling van het Middelnederlands van de 12 de eeuw tot het moderne Nederlands van nu. Bij synchronische taalverschillen moet je denken aan de verschillen tussen dialecten onderling en dialecten t.o.v. de Standaardtaal. Het gaat om variatie in tijd en variatie in ruimte. 3. Verder gaat dit hoofdstuk vooral door op soorten veranderingen. Allereerst de echte en onechte (cyclische). En verder de taalinterne veranderingen (veranderingen in de taal zonder aanwijsbare oorzaak) en taalexterne veranderingen (veranderingen door een oorzaak buiten de taal om, bijvoorbeeld door contact met andere talen of door de introductie van nieuwe woorden door een uitving als de computer) 4. Spelling heeft niets met de taal zelf te maken, het is maar een afgesproken notatiewijze van gesproken taal. Alleen als de gesproken taal zelf verandert in uitspraak, woordkeus of zinsbouw is er sprake van taalverandering. Dus of je nu ik, ic of ick tegenkomt, het blijft hetzelfde woord en er is geen sprake van taalverandering. Ook niet bij oppet velt of op het veld. De spelling kan natuurlijk wel een uitspraak- of woordverandering volgen: schrieven > schrijven, ende > en. In dat geval is spelling wel een s i g n a a l voor taalverandering. 5. Soorten taalverschillen. Die kunnen zich diachronisch en synchronisch afspelen op elk ‘taalniveau’: klank, woord, woorddeel, betekenis, zinsbouw of sociale gebruiksfunctie. Deftig gezegd: fonologische, lexicale, morfologische, semantische, syntactische of pragmatische veranderingen. Hfst. 2 Uitgangspunten 1. Belangrijkste uitgangspunt is dat taal geen statisch maar een dynamisch gegeven is: variatie en verandering inherent zijn er inherent aan. Taal is heterogeen. 2. Behalve taal zelf kun je ook oordelen van moedertaal gebruikers over hun eigen taal onderzoeken: goed of fout Nederlands, plat deftig, overdreven. 3. Veranderingen gaan meestal langzaam en geleidelijk, ze zijn moeilijk waarneembaar voor de taalgebruiker.

Transcript of Samenvatting per hoofdstuk

Page 1: Samenvatting per hoofdstuk

Hfst. 1 Verandering en Variatie

In dit hoofdstuk gaat het om: 1. Het verschil tussen veranderingen in taal door de tijd heen (diachronisch) en

de verschillen in taal op hetzelfde moment (synchroon). Je kunt ook zeggen: de verschillen tussen Taalgeschiedenis en Taalvariatie. De optelsom is Taalverschillen. Dit is de titel van het boekje.

2. Bij diachronische taalverschillen moet je denken aan de ontwikkeling van het Middelnederlands van de 12de eeuw tot het moderne Nederlands van nu. Bij synchronische taalverschillen moet je denken aan de verschillen tussen dialecten onderling en dialecten t.o.v. de Standaardtaal. Het gaat om variatie in tijd en variatie in ruimte.

3. Verder gaat dit hoofdstuk vooral door op soorten veranderingen. Allereerst de echte en onechte (cyclische). En verder de taalinterne veranderingen (veranderingen in de taal zonder aanwijsbare oorzaak) en taalexterne veranderingen (veranderingen door een oorzaak buiten de taal om, bijvoorbeeld door contact met andere talen of door de introductie van nieuwe woorden door een uitving als de computer)

4. Spelling heeft niets met de taal zelf te maken, het is maar een afgesproken notatiewijze van gesproken taal. Alleen als de gesproken taal zelf verandert in uitspraak, woordkeus of zinsbouw is er sprake van taalverandering. Dus of je nu ik, ic of ick tegenkomt, het blijft hetzelfde woord en er is geen sprake van taalverandering. Ook niet bij oppet velt of op het veld. De spelling kan natuurlijk wel een uitspraak- of woordverandering volgen: schrieven > schrijven, ende > en. In dat geval is spelling wel een s i g n a a l voor taalverandering.

5. Soorten taalverschillen. Die kunnen zich diachronisch en synchronisch afspelen op elk ‘taalniveau’: klank, woord, woorddeel, betekenis, zinsbouw of sociale gebruiksfunctie. Deftig gezegd: fonologische, lexicale, morfologische, semantische, syntactische of pragmatische veranderingen.

Hfst. 2 Uitgangspunten

1. Belangrijkste uitgangspunt is dat taal geen statisch maar een dynamisch gegeven is: variatie en verandering inherent zijn er inherent aan. Taal is heterogeen.

2. Behalve taal zelf kun je ook oordelen van moedertaal gebruikers over hun eigen taal onderzoeken: goed of fout Nederlands, plat deftig, overdreven.

3. Veranderingen gaan meestal langzaam en geleidelijk, ze zijn moeilijk waarneembaar voor de taalgebruiker.

4. Aan taalverandering gaat vaak het naast elkaar bestaan van oude en nieuwe taalvarianten vooraf.

5. Vaak is het moeilijk te beoordelen of een verandering een echte verandering (in real time) is of een tijdelijke leeftijdgebonden verandering ( in apparent time – cyclisch).

6. Hypercorrectie die als aanvankelijk als ‘fout’ afgewezen, maar uiteindelijk toch sociaal wordt geaccepteerd is een bron voor taalverandering

7. Bij beoordeling van een taalverandering heb je twee vergelijkingspunten nodig: de oude vorm en de nieuwe vorm. Soms zijn die vergelijkingspunten onzuiver. Zo is de vergelijking van Middeleeuws Nederlands (grotendeels Vlaams) met Nieuwnederlands (Randstads) niet helemaal zuiver en kan een appels-peren-probleem ontstaan.

Hfst. 3 Nieuwe en verdwenen woorden

Page 2: Samenvatting per hoofdstuk

In dit hoofdstuk gaat het vooral om nieuwe woorden die ontstaan zijn door ontlening. (dat is een invloed van buitenaf en valt onder externe verandering) gevolgd door aanpassing (verandering aan het eigen taalsysteem; valt onder interne taalverandering).

Veel Nederlandse woorden zijn ooit ontleend aan het Latijn en inmiddels onherkenbaar aangepast aan ons eigen uitspraaksysteem (kaas, kamer, spiegel) . Ook zijn er veel woorden ontleend aan het Frans (sigaret), Duits (überhaupt) en Engels (topmodel) en meestal is hun herkomst nog wel herkenbaar. Als de overname ingaat tegen het ‘Nederlands taaleigen’ spreekt men van barbarismen. Bij on-Nederlandse overnamen uit het Engels spreekt men van anglicisme (‘reservatie maken’ (make a reservation) i.p.v. ‘reserveren’), uit het Frans van gallicisme (‘het is te zeggen’ (c’est à dire) i.p.v. dat wil zeggen, uit het Duits van germanisme (‘reken met’(rechnen mit) i.p.v. ‘rekening houden met’.

Het Nederlands zelf heeft ook woorden geleverd aan andere talen die daar in aangepaste vorm zijn overgenomen. Bijvoorbeeld aan het Indonesisch (gelas < glas, ritsleting < ritsluiting).

Een pseudo-ontlening is een kunstmatig gevormde nieuwe (samengestelde) woorden uit een andere taal die in de betreffende taal in die betekenis of combinatie helemaal niet bestaan. Voorbeelden: barones, box (voor baby’s of luidsprekers), belétage, bandrecorder

Hfst. 4 Uitspaak en klemtoonKlankverschillen kunnen bestaan uit een klemtoonverschil of een

uitspraakverschil.

Variatie in uitspraak en klemtoon vind je zowel als diachronisch ( bersten > barsten, incést > íncest) als synchronisch verschijnsel (gruin (Gr.) – groen, misschién –mísschien)

Klemtoon veroorzaakt vaak uitspraakverandering: motóren > mótor [mot∂r]) Vooral de regel Vokaalreductie is hier werkzaam: onbeklemtoonde klinkers neigen naar een stomme-∂ (sjwa). Voorbeelden [petat], [benaan], [kanneda].

Als klanverandering niet doorzet in alle woorden, spreken we van lexicale diffusie (hier wel, daar niet) Voorbeelde [de-deltetie]: leder > leer, veder > veer, voeder > voer, broeder > broer, lade > la; vader > *vaar, moeder > *moer, loeder > *loer.

Een historische klankverandering heeft in het verleden de Germaanse talen van de Romaanse talen onderscheiden: de Germaanse klankverandering: p > v/f : pater > vader/father; k > h: caput > huvet (Mnl) > hoofd. Ht Duits heeft vervolgens nog een aparte uitspraakverandering meegemaakt: de Hoogduitse klankverschuiving. Achter plofklanken werd een wrijfklank toegevoegd: peper > Pfeffer, twee > zwei [tswai].

Uitspraakvariatie is vaak een verschijnsel dat mensen sociaal van elkaar onderscheidt en samenbindt. De zachte-g voor Brabanders en Limburgers t.o. de rest van Nederland, de afgebeten –en voor Groningers.

Als een bepaalde uitspraak van een woord dient om uit te maken of men al of niet tot een bepaalde groep behoort, spreekt men van een sjibolet. Voorbeeld: Scheveningen.

Page 3: Samenvatting per hoofdstuk

De verspreiding een bepaalde uitspraak van een woord kan gegrafisch in kaart gevracht worden door een verbindingslijn te trekken tussen de locaties met overeenkomstige uitspraak. Zulke grenslijnen van overeenkomstige uitspraak van een enkel woord heten isoglossen. Vallen de grenslijnen van een groot aantal isoglossen samen, dan heeft men meestal te maken met een dialectgrens.

Als een uitspraak van een woord door andere taalgebruikers negatief wordt gewaardeerd, wordt meestal ook de taalgebruiker zelf sociaal lager aangeslagen. Zo’n uitspraak noemt men dan gestigmatiseerd. Zo is de ‘platte’ uitspraak s en f voor woorden met een z en v voor de sociaal midden- en hogere klasse gestigmatiseerd (Keb de son in de see sien sakke). Wie het toch doet wordt sociaal onmiddellijk laag ingeschaald. Dat leidt tot oververmijding of hypercorrectie door de gebruikers van die gewraakte vormen waardoor er weer onjuiste uitspraken ontstaan als prozent of zeevzeks (safe sex)

Hfst. 5 GrammaticaDe verandering in grammatica door de eeuwen heen is veel beperkter dan de

verandering in uitspraak en woordkeus. Ook synchronisch bekeken is grammaticale variatie beperkt.

Van het laatste is de vervanging van het bezittelijk voornaamwoord door een bepaald lidwoord in Oost-Nederland een voorbeeld: Hij heeft de benen gebroken bij het skiën.

Een bekende hedendaagse variatie betreft de woordvolgorde van hulpwerkwoord -hoofdwerkwoord in bijzinnen. Daarin is mogelijk:

a) de groene volgorde (hoofdwerkwoord - hulpwerkwoord): …dat hij haar gezien heeft.

b) De rode volgorde (hulpwerkwoord – hoofdwerkwoord): … dat hij haar heeft gezien

Er blijkt een stilistische voorkeur voor de rode volgorde te bestaan, vooral in schrijftaal.

Germaanse talen zoals het Nederlands onderscheiden zich van andere Europese talen door een aparte woordvolgorde voor hoofd en bijzin. Bij bv. Engels en Frans is die volgorde hetzelfde.

Een grammaticale taalverandering anno nu lijkt zich voor e doen bij de acceptatie van De reizigers worden verzocht hier over te stappen i.p.v. (Aan) de reizigers (meewerkend voorwerp) wordt verzocht hier over te stappen.

Ook eigentijdse contaminaties zijn bezig zich in te burgeren als: ik irriteer me, er mist.

Hun als onderwerp voor de 3de persoon meervoud is duidelijk nog een gestigmatiseerde vorm: Hun moeten het zelf maar weten. Maar deze vorm rukt steeds verder op.

Hfst. 6 betekenis en pragmatiekBetekenissen van hetzelfde woord kunnen veranderen. Er zijn de volgende mogelijkheden:

1 Betekenisspecialisatie: varen2 Betekenisveralgemenisering ding3 Betekenismetaforisering: hoofd, drempel, zwart

Page 4: Samenvatting per hoofdstuk

4 Herinterpretatie gijzelaar5 Betekenisverzachting (eufemisme): overlijden6 Betekenisvergroving (dysfemisme): pissen

Ook de sociale omgangstaal (pragmatiek)verandert: jij/u, hoi/goedemorgen/een goedemorgen, ik wens u een goedemorgen

Hfst. 7 Taalfouten en registersTaalvariaties kunnen verschillend sociaal gewaardeerd worden: deftig, plat,

ouderwets, beschaafd, bekakt, verwijfd, macho, goor, maar ook als fout (Hun zijn veel rijker als ons) enz.

IJkpunt voor beschaafd spreken en schrijven is de standaardtaal het Algemeen Beschaafd Nederlands afgekort als A.B.N. nu zonder puntjes als ABN gespeld om het elitaire begrip ‘beschaafd’ af te zwakken. Nog neutraler is de term Algemeen Nederlands.

ABN is ontstaan in de 17de eeuw in de Randstad dat op zijn beurt is beïnvloed door de taal van naar het Noorden gevluchte Vlamingen vanwege de Spaanse overheersing en onderdrukking in de Tachtigjarige Oorlog. Deze vluchtelingen brachten de Randstad tot grote economische, en culturele bloei en uitbreiding van de politieke macht. De randstedelingen keken hoog op tegen deze nieuwkomers en probeerden ze te kopiëren, ook in hun taal.

De invloed van de taal van de Randstad straalde uit naar de andere gewesten en wordt aangeduid met de Hollandse Expansie.

Binnen een taalgemeenschap wordt gebruikt gemaakt van verschillende varianten, de constante kenmerken hangen samen met beroep, godsdienst en sociale klasse, de variabele kenmerken hangen samen met de gesprekssituatie zoals gespreksdoel, gespreksonderwerp, medium als telefoon of sms, enz.

Page 5: Samenvatting per hoofdstuk

Vragen bij Van Reenen & Elias:

Taalverschillen

Vragen Hoofdstuk 11. Wat is het verschil tussen cyclische en lineaire veranderingen?

Geef van beide soorten verandering een voorbeeld.2. Als je de Middelnederlandse woorden quam, seide, groetic, en ontgaen

vergelijkt met de modern Nederlandse varianten, bij welke is dan sprake van taalverandering? Motiveer je keuze.

3. Wat is het verschil in gebied/domein tussen taalverandering en taalvariatie. Geef van beide veranderingssoorten een voorbeeld.

4. Op welke 6 taalkundige niveaus kan taalverandering zich afspelen?Geef een concreet voorbeeld van een taalverandering voor 3 verschillende niveaus naar keuze.

5. Gegeven het volgende fragment uit Karel ende Elegast:

Doen elegast die ridder goetQuam in des conincs saleNv moechdi horen sine taleHi seide god hoede dit ghesindeDen coninc ende dat ic hier vinde Mer eggeric en groetic nietGod die hem crucen lietOm onsen wille vele vermachDie late mi sien op desn dachEn maria die maghet soeteDatmen te winde hanghen moete Eggheric van eggermondeMochte god doen sondeSo heeft hi sonde ghedaenDat hi der galgen is ontgaenOm dat hi swoer mijns heeren doot Sonder bedwanc oft noot

a) Geef 5 voorbeelden van klankverandering.b) Geef een voorbeeld van woordverandering.c)Geef een voorbeeld van betekenisverandering.d) Geef 3 voorbeelden van syntactische veranderingen.e) Geef een voorbeeld van een pragmatische verandering.

6. a) Wat zijn sociolinguïstische verschillen?

Page 6: Samenvatting per hoofdstuk

b) Noem 4 sociale groepen waartussen sociolinguïstische verscillen tussen kunnen bestaan.

7. Wat is het verschil tussen taalintern en taalextern onderzoek?

Vragen hoofdstuk 21. a) Wat is het verschil tussen synchroon en diachroon taalonderzoek?

b) Geef bij beide soorten onderzoek een voorbeeld van een taalaspect dat binnen zo’n methode onderzocht zou kunnen worden.

1. a. Maak het versje Hebban olla ... af.1. Geef de vertaling in modern Nederlands.2. Uit welke eeuw stamt dit fragment?

2. a) Welke vormen zijn er in de loop der eeuwen voor het persoonlijk voornaamwoord in de 1ste persoon enkelvoud en 1ste persoon meervoud geweest?b) Idem voor 2de persoon enkelvoud?

3. a. Hoe is de ABN-uitspraak ‘sestig’ van het telwoord zestig historisch te verklaren?

1. Hoe is de uitspraak ‘zestig’ te verklaren?2. Hoe noem je het verschijnsel genoemd in 1b? Geef een korte definitie

van dit begrip.3. Geef nog twee voorbeelden van het bedoelde verschijnsel bevraagd bij

2c.4. Waar vormen de uitspraak zoep, zuiker, prozent, en zijfers een voorbeeld

van? Geef een gedetailleerde verklaring voor deze uitspraak.5. a. In welke eeuw ging men zich voor het eerst druk maken over

standaardisering van het Nederlands?1. Noem een oorzaak voor deze behoefte aan standaardisering. (dictaat)

6. a) Als men een onderzoek doet naar taalkundige kenmerken van het Nederlands van rond 1550, is er dan sprake van een synchroon of een diachroon onderzoek? Motiveer je antwoord.b) Wanneeer zou er sprake zijn van een synchroon/diachroon1 onderzoek?

Vragen hoofdstuk 31. a. In welke eeuw stortte het West-Romeinse rijk in? (dictaat)

1. Welk volk bewoonde omstreeks die tijd de Nederlanden? (dictaat)2. Welke geografische grens vormde de scheidslijn tussen Romeinse

bezetters en de inheemse bevolking, genoemd onder 1b?2. Geef van vier woorden de Nederlandse vertaling van de van oorsprong uit

het Latijn afkomstige woorden: caseus, caco, camera, carrus, cattus, ceasar, coquus, corona.

3. In welke eeuw begon met het Nederlands te standaardiseren?4. a. Welke taal was van de 17de t/m de 19de eeuw de topleverancier van

nieuwe woorden?1. Welke taal vervulde die rol na de Tweede Wereldoorlog?2. Wat zijn germanismen? In welke periode zijn ze vooral het Nederlands

binnengedrongen?3. Geef een voorbeeld van een germanisme.

5. a. Welk morfologisch procédé ligt ten grondslag aan ‘grootstad’?1. Aan welke taal is dit procédé ontleend?2. Hoe noem je dit verschijnsel?3. Noem drie Nederlandse woorden die volgens dit procédé zijn gevormd

en teven als ABN zijn geaccepteerd.6. a. Wat is een pseudo-ontlening?

1Doorhalen wat niet van toepassing is.

Page 7: Samenvatting per hoofdstuk

b. Welke twee soorten zijn er?1. Geef van beide soorten een woordvoorbeeld?

7. Wat zijn conducteur en windjack voor woorden? Licht je antwoord toe

Vragen hoofdstuk 41. Welke twee betekenissen heeft het woord accent?2. Welke fonologische regel ligt ten grondslag aan de uitspraak van banaan,

motor, patat als [benaan], [moter] en [petat]? Geef een korte toelichting. (dictaat)

3. Hoe noem je het verschijnsel dat broeder, veder, leder, voeder in ABN zijn veranderd in broer, veer, leer en voer, maar dat moeder, reder, vader niet veranderd zijn in ABN *moer, *reer en *vaar?

4. Demonstreer hoe de Germaanse Klankverschuiving de medeklinkers het woord caput transformeerde tot een bekend Nederlands woord? (dictaat)

5. a. Wat is een sjibbolet?1. Voor wie en wanneer was het woord Scheveningen een sjibbolet?2. Waarom zou voor sommige Nederlanders het woord terapeut als

sjibbolet kunnen gelden? (bonusvraag)3. Wanneer spreekt men van een ‘gestigmatiseerde’ taalvorm? Geef een

voorbeeld.6. a. Wat voor grens is een isoglosse?

1. Geef een voorbeeld van een isoglosse?

Vragen Hoofdstuk 5

1. a. Welke twee taalkundige niveaus laat het boekje vallen onder Grammatica?

1. Noem drie taalverschillen die te beschouwen zijn als grammaticale verschillen.

2. In hoeverre wijkt de werkwoordsvolgorde van het Fries af van die van het Nederlands in een zin als: Hij zou het gedaan kunnen hebben.

3. a. Wat is het verschil in de bijzinswoordvolgorde t.a.v. de plaats van het lijdend voorwerp in het Nederlands aan de ene kant en het Engels (en Frans) aan de andere kant? Demonstreer het verschil met een voorbeeldzin.

1. Idem t.a.v. de volgorde hulpwerkwoord - voltooid deelwoord?1. Wat is het verschil in plaatsingsmogelijkheid van de volgorde

hulpwerkwoord- voltooid deelwoord in Nederlandse en het Duitse bijzinnen?

1. Wat is er volgens een strikte ABN-regel verkeerd aan: Het meisje waarvan hij hield, droeg een paardenstaart. ?

2. Waarom is strikt grammaticaal geredeneerd de zin Men wordt verzocht niet te roken. fout?

3. a) Welke syntactische vorm gebruikte men twee eeuwen geleden voor de zinnen: (i) Ik lust geen spruitjes. (ii) Ik pas die schoenen niet?b) Wat is het verschi tussen verandering (i) en (ii)?

Vragen Hoofdstuk 61. Wat is het verschil in betekenisontwikkeling tussen de woorden martelaar en

gijzelaar?2. Verandering van woordbetekenis kan gaan om: a) beperking b) verbreding c)

ver’slechtering’ d) ver’betering’ e)concretisering f) abstractisering g)

Page 8: Samenvatting per hoofdstuk

eufemisering metaforisering. Geef van elk soort verandering een becommentarieerd woordvoorbeeld.

1. Oorzaken voor verandering kunnen zijn: a) herinterpretatie b) veranderende sociaal-culturele setting c) taboe d) pragmatiek. Geef bij elke oorzaak een becommentarieerd voorbeeld van een woord waarvan de betekenis door die oorzaak is veranderd. Vermeld daarbij zowel de oorspronkelijke als de nieuwe betekenis.

2. Geef naast drie oorzaken voor betekenisverandering en geef er een becommentarieerd woordvoorbeeld bij met de oude en de nieuwe betekenis. Geef vier soorten betekenisverandering met telkens een becommentarieerd woordvoorbeeld.

3. Welke betekenisverandering ondergaat het woord fan in de uitspraak van een VVD’er: ‘Ik ga op Zalm stemmen. Hij is absoluut een fan van mij’ Hoe zou je deze betekenisverandering omschrijven?

6. Vroeger werden ongetrouwde vrouwen aangesproken met ‘juffrouw’ of ‘mejuffrouw’. Nu wordt vrouwen -jong en oud- over het algemeen met ‘mevrouw’ aangesproken. Wat is dit voor een verandering? Geef zelf nog een voorbeeld van zo’n verandering.

1. Geef een voorbeeld van een woord dat in de loop der tijd betekenisverbreding heeft ondergaan. Geef ook de historische betekenis en de moderne betekenis.

2. Geef een voorbeeld van een woord dat in de loop der tijd betekenisbeperking heeft ondergaan. Geef ook de historische betekenis en de moderne betekenis.

Page 9: Samenvatting per hoofdstuk

Aad Lohman

3. Geef een voorbeeld van een woord dat in de loop der tijd betekenisverandering heeft ondergaan. Geef ook de historische betekenis en de moderne betekenis.

4. a. Welk verband is het tussen het gebruik van eufemismen en taboes?1. Geef de ontwikkeling van de gebruikswaarde van het woord zeiken. (Je mag

ook een ander woord nemen waarvan je de ontwikkeling kent)2. Wat is een dysfemisme? Geef een voorbeeld.

Vragen hoofdstuk 71. a. Wat is hypercorrectie?

1. Onder welke voorwaarden is de kans het grootst dat hypercorrectie optreedt? (Gebruik in je antwoord de termen endogeen en exogeen taalsysteem).

2. Geef een concreet taalvoorbeeld dat ontstaan is door hypercorrectie.3. Leg uit waarom er in je voorbeeld van c) sprake is van hypercorrectie?

Betrek daarbij de bedoelde voorwaarden gevraagd onder 2b.2. In welke betekenis werd in het boekje In de doolhof van het Nederlands (1963)

het gebruik van de volgende woorden afgekeurd: a. meerdere b. praktisch3. a) Geef de definitie van een register?

b) Op welke 4 taalkudige niveaus kan een register zich manifesteren?c) Geef een voorbeeld van een plotselinge registerwisseling.

Vragen hoofdstuk 81. a. Wat onderzoekt de etymologie?

1. Welke waarde heeft de etymologie voor de synchrone taalbeschrijving? Motiveer je antwoord.

2. a. Wat is de etymologie van het woord etymologie?1. Welke verschil in doelstelling heeft de etymologie in het begin en later

gehad?3. Wat is etymologisch gezien de overeenkomst en het verschil tussen de

achternamen Jansen en Janssen?4. Wat is de etymologische overeenkomst tussen de voornamen Allard, Leendert en

Gerard?5. Wat is de etymologische overeenkomst tussen de Aardrijkskundige namen:

Oxford, Amersfoort en Bosporus?6. Wat is de etymologie van het woord emmeren? 7. Wat is volksetymologie? Geef een voorbeeld.

1. Noem twee belangrijke historische invloeden uit resp. de 16e en 17de eeuw op het ontstaan van het Nederlands als standaardtaal en bespreek hun effecten. ( Termen die in je antwoord moeten voorkomen: Tachtigjarige Oorlog, diftongering, spreektaal-schrijftaal, contraremonstranten)

2. Waarom ontwikkelde zich in Europa relatief veel eerder standaardtalen dan in andere delen van de wereld?

3. Is de opvatting dat dialecten afleidingen zijn van het standaard-Nederlands juist of onjuist? Motiveer je antwoord.

4. Wat is de etymologische overeenkomst tussen de eigennamen Diederik en Asterix.

Hoofdstuk 91. a. Wat is het verschil tussen interne en externe taalverandering?

1. Welke drie factoren spelen bij externe taalverandering een rol?2. a. Beschrijf gedetailleerd, met drie voorbeelden, wat voor taalverschijnsel de

Hollandse Expansie (Kloeke) was.

9

Page 10: Samenvatting per hoofdstuk

Aad Lohman

1. Was dit verschijnsel een voorbeeld van interne externe taalgeschiedenis? Motiveer je antwoord.

2. Waarom is men bij nadere analyse gaan spreken van ‘Groothaags-Leidse Expansie’.

3. a. Wat is ‘lexicale diffusie’?1. Breng dit begrip in verband met de Hollandse Expansie.

4. Breng de begrippen ‘attitude’ en ‘frequentie’ in ver band met het verschijnsel Hollandse Expansie.

5. Hoe verklaarde Kloeke (Hollandse Expansie) het verschil in klinkers binnen hetzelfde dialect in de uitspraak van [hy:s] en [mu:s] (= huis en muis)?

Hoofdstuk 101. Welke zijn de Noordgermaanse talen?2. Welke zijn de Westgerrmaanse talen?3. Het Engels kent twee woorden voor ‘brood’: bread en loaf.

1. Welke verklaring heeft de etymoloog De Vries voor? 2. Met welke van de twee varianten is het woord voor ‘brood’ verwant in de

Gotische versie van het Onze Vader (4e eeuw N.C.) ?3. Wat is dat Gotische woord voor ‘brood’? (bonus) 4. Met welk Russisch woord voor ‘brood’ komt dat woord overeen (bonus)

4. “Sinds enige jaren beschouwen sprekers in het gebied als gevolg van politieke omstandigheden Servisch en Kroatisch als aparte talen. Ze verstaan elkaar uitstekend, maar hechten eraan de verschillen te benadrukken. Veel verschillen zijn sjibbolets.” Waarom karakteriseren de schrijvers van Taalverschillen veel van die verschillen als sjibbolets?

5. a. Welke Gotische tekst is ons overgeleverd? 1. Wie is de schrijver/vertaler?2. Welke plaats neemt het Gotisch in de Indo-Europese taalfamilie in?3. In wat voor ‘meng-alfabet’ is deze tekst geschreven? (bonus)?

6. In hoeverre is het werkwoord komen toch verwant aan het Franse ven(ir) en het Griekse bain(o)?

7. Waarom spreekt men van de Indo-Europese taalfamilie?8. Wat is volksetymologie? Geef een voorbeeld.9. Wat is het verschil tussen een prescriptieve en een descriptieve taalopvatting bij

een taalveranderingsverschijnsel als het gebruik van hun in de subjectspositie, bijvoorbeeld in: Hun hebben gelijk.

10. Waarom is de Hollandse Expansie een voorbeeld van een externe taalverandering?

11. Is de verandering van tnegentig in negentig een interne of een externe taalverandering? Motiveer je antwoord.

12. Wat is Gotisch voor een taal en waar wordt het gesproken? (strikvraagje)

Hoofdstuk 112. a. Wat is het verschil tussen een pidgintaal en een creolentaal?

1. Noem twee creolentalen.3. a) Welke 2 talen behoren niet tot de Indo-europese taalfamilie? IJlands, Zweeds,

Fins, Iranees (Perzisch), Baskisch, Pools.b) Waar heeft het voorvoegse Indo- op betrekking?

Hoofdstuk 124. a. Waar komt het bestaan van de twee persoonlijke voornaamwoorden 3e

persoon meervoud (hun/hen) vandaan?2. Wat is het officiële gebruiksverschil?

10

Page 11: Samenvatting per hoofdstuk

Aad Lohman11