Sociale media in de praktijk. Voor tandartsen. Vlaamse Beroepsverenging Tandartsen.
Pleegvertalingen
-
Upload
nursing-quality-concept -
Category
Health & Medicine
-
view
3.482 -
download
2
description
Transcript of Pleegvertalingen
Pleegvertalingen
Een sociolinguïstisch en vertaalwetenschappelijk onderzoek naar negen
verpleegkundige diagnoselabels
Doctoraalscriptie
Studierichting: Algemene Letteren (Taal- en cultuurstudies) Specialisaties: Sociolinguïstiek en Vertalen
J.P. Lustig Studentnummer: 9016554
Scriptiebegeleiding
(1996) Mw. dr. J.W.M. Hulst
Vakgroep Romaanse talen en culturen en
(2007) Prof. dr. A.B.M. Naaijkens
Hoogleraar Duitse letterkunde en vertaalwetenschap
Inhoudsopgave Inleiding ............................................................................................................ 1 1 ONTWIKKELINGEN IN DE VERPLEEGKUNDE; TAAL EN VAKTAAL ...... 4 1.1 Noot vooraf ........................................................................................... 4 1.2. Verpleegkundige diagnostiek .................................................................... 4 1.2.1 Wat is een verpleegkundige diagnose? ....................................................... 4 1.2.2 Het verpleegkundige beroep ..................................................................... 6 1.3 Nieuwe taal in de maak; talige kanten van professionalisering ...................... 7 1.3.1 Verpleegkundigen en taal ......................................................................... 7 1.3.2 Verpleegkundige denkscholen en taal ....................................................... 8 1.3.3 (Ver)taalgruwelen en andere problemen .................................................... 9
Discussies rond de verpleegkundige diagnostiek
1.3.4 Vertaalslag ........................................................................................... 11 Werkvertalingen Context - onderlinge systematiek Cultuurverschillen – doeltekstgericht vertalen Verpleegkundige visie Interpretatie verpleegkundige diagnose in verpleegkundig proces Professionalisering Relatie met de algemene taal – mondeling taalgebruik Signaalfunctie Voorzichtig vertalen Namen en begrippen – naam geven
1.3.5 Van spraakverwarring naar standaardisering............................................. 19 1.3.6 Visies op (vak)taal ................................................................................. 21 2 OPERATIONALISERING VAN HET ONDERZOEK ................................ 25 2.1 Vragen, vragen en nog eens vragen ........................................................ 25 2.1.1 Vraag één ............................................................................................. 26 2.1.2 Vraag twee ........................................................................................... 31 2.1.3 Vraag drie ............................................................................................ 32 2.2 Opzet van de enquête ............................................................................ 36 2.3 Verwachtingen ...................................................................................... 38 2.4 Werkwijze............................................................................................. 39 3 ANTWOORDEN EN NIEUWE VRAGEN ................................................ 42 3.1 Inleiding ............................................................................................... 42 3.2 Statistische aanpak ................................................................................ 42 3.2.1 Respons ............................................................................................... 43 3.2.2 Afhankelijke/onafhankelijke/moderatorvariabelen ...................................... 44 3.2.3 Nominaal/ordinaal .................................................................................. 45 3.2.4 Weging ................................................................................................. 45 3.2.5 Statistische berekeningen ....................................................................... 47 Chikwadraattoetsen 3.3 Uitslagen eerste en derde onderzoeksvraag .............................................. 48 3.3.1 Label 1; high risk for fluid volume deficit .................................................. 50 3.3.2 Label 2; impaired adjustment .................................................................. 51 3.3.3 Label 3; impaired physical mobility .......................................................... 51 3.3.4 Label 4; altered nutrition: less than body requirements .............................. 52 3.3.5 Label 5; altered health maintenance (specify) ........................................... 53 3.3.6 Label 6; altered thought processes .......................................................... 54 3.3.7 Label 7; impaired social interaction .......................................................... 55 3.3.8 Label 8; ineffective airway clearance ........................................................ 56 3.3.9 Label 9; self-care deficit: bathing/hygiene ................................................ 57 3.4 Labeloverstijgende verbanden tussen de redenen en overige variabelen ...... 57 Speciale berekeningen met nieuwe inzichten 3.5 Uitslagen tweede onderzoeksvraag .......................................................... 64
3.6 Achteraf gezien .................................................................................... 65 3.7 Verwachtingen getoetst ......................................................................... 66 3.8 Skopos, vertalen, EBK en ICIDH ................................................................. 67 4 EEN SPRONG IN DE TIJD; 1996-2007 .............................................. 69 4.1 Inleiding ............................................................................................... 69 4.2 NANDA-vertalingen sinds 1996 .................................................................. 69 4.3 NANDA of ICF; vakintern of multidisciplinair? ............................................... 73 4.4 Over 11 jaar ......................................................................................... 76 Literatuur .......................................................................................................... 78 Bijlagen .......................................................................................................... 84
Voorwoord
Deze scriptie was voor mij een grote uitdaging, vanwege de omvang van het onderzoek en ook omdat ik
uitging van een praktijksituatie in de hoop een maatschappelijke relevante scriptie te kunnen produceren.
Toen ik in 1996 aan dit (voor een scriptie) omvangrijke onderzoek begon, verwachtte ik het, als
geroutineerde werkstukschrijvende student, binnen enkele maanden te kunnen afronden. Doordat mijn
omstandigheden daarna ingrijpend veranderden, leek de omvang van het onderzoek mijn afstuderen
noodlottig te worden. Het voltooien van de scriptie was niet meer zo eenvoudig.
Ik moet toegeven dat ik mij tijdens mijn studie een romantisch beeld had gevormd van het
schrijven van mijn afstudeeronderzoek. De werkelijkheid was iets anders. Ik heb met vele
onderbrekingen jarenlang aan deze scriptie gewerkt, in de meest uiteenlopende omstandigheden en
locaties en op de gekste tijden van de dag (en nacht). Soms leek het of er een vloek op het hele project
rustte: iedere keer als ik weer begon, gebeurde er iets waardoor ik mijn werk weer moest onderbreken.
Dat de scriptie ooit zou worden voltooid was iets wat voor mij echter als een paal boven water stond.
Niet alleen omdat ik mijn studie wilde afronden, maar ook omdat zo velen belangeloos hun medewerking
aan het onderzoek hadden gegeven.
Om te beginnen was dat Monique Dontis (toen Rietveld) die mij in 1996 wegwijs heeft gemaakt
in de programmatuur van de SPSS software om de statistische berekeningen te kunnen uitvoeren. Zij
heeft ook avonden opgeofferd om samen met mij op de afdeling Psychometrie van de Universiteit Utrecht
de gegevens in te voeren. Hugo Quené (Universiteit Utrecht, Fonetiek) ben ik dankbaar voor zijn
belangstelling en de bevestiging dat de statistische opzet van het onderzoek juist was.
Giovanna van IJzendoorn (verpleegkundige GGD, Tiel) en Herman Niekerk (voormalig
verpleegkundige Eemland Ziekenhuis Amersfoort en maatschappelijk werker) hebben als
proefrespondenten de eerste versie van de enquête geduldig doorlopen en waardevolle opmerkingen
gemaakt waardoor de enquête kon worden geperfectioneerd. Herman heeft mij daarna in contact
gebracht met de heer Fons de Jonge van het Eemland Ziekenhuis te Amersfoort voor de verspreiding op
die locatie. Ik dank Fons de Jonge voor zijn enthousiasme en de moeite die hij heeft genomen de
enquête te verspreiden over de verschillende locaties van het ziekenhuis. Gabriel Roodbol heeft mij de
juiste ingang gewezen in het Radboud Ziekenhuis, in de persoon van Michel Laus, en heeft materialen
beschikbaar gesteld. In Amsterdam (AMC) kon ik rekenen op het enthousiasme van Hans Peltenburg en
zijn collega’s. Zij zorgden er zelfs voor dat de enquêtes werden verspreid naar andere afdelingen.
Ik ben bijzonder dankbaar dat veel verpleegkundigen ondanks hun werkdruk, de toch wat lastige
enquête hebben ingevuld.
Yvonne Nieuwmans (uitgever bij Lemma/De Tijdstroom) stelde boeken over de verpleegkundige
diagnostiek beschikbaar en bood als uitgever alle ondersteuning voor mijn eerste vertaling op dat gebied.
Huib ten Napel van het WCC stuurde mij onderzoeksgegevens betreffende het Vooronderzoek
eenduidig verpleegkundig begrippenkader van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid en elf jaar
later heeft hij mij in antwoord op mijn telefonische vragen een heldere toelichting gegeven op de
ontwikkelingen sinds die tijd.
Jeanette Dickers van de HBO-V te Eindhoven ontving mij zeer gastvrij een dag lang op de HBO-V,
waar ik gebruik kon maken van de bibliotheek en veel studiematerialen kon doornemen en kopiëren. De
heer Kaaijk van de HBO-V in Groningen was zo vriendelijk om vertalingen van NANDA-labels op te sturen.
Claudia Gamel (UMC, Amerikaans verpleegkundige en in 1996 het enige NANDA-lid in Nederland)
heeft mij telefonisch belangrijke informatie gegeven over de NANDA. Zij heeft enkele cultuurverschillen
tussen de Verenigde Staten en Nederland kunnen toelichten.
Ik had graag gediscussieerd met Wim Seunke, verpleegkundige en vertaler, over de vertalingen van de
NANDA-labels en de eerste professionele NANDA-vertaling van zijn hand. Helaas was dit door zijn
plotselinge overlijden niet meer mogelijk.
Ik dank mijn ‘directrice’ Majne van de Merwe en ‘collegarin’ Els van der Leer voor hun niet
aflatende steun en de gelegenheid om in weekenden en avonden op kantoor aan mijn scriptie te werken
en de printer te gebruiken.
Mijn man Marcel en dochters Tosca en Sophie bedank ik voor hun begrip als ik weer eens dagen
of avonden in de scriptie verdween. Marcel, je hebt de zaak mooi draaiende weten te houden! Meiden,
nu kunnen we eindelijk de domtoren gaan beklimmen!
Jacqueline Hulst was een fijne scriptiebegeleidster. Ik heb haar in 1996 zwaar belast met mijn
vele schrijfsels over de opzet en mijn voorgenomen werkwijze. Zij ontving 1001 ideeën, maar bleef mij
altijd inspireren en stimuleren. Na ieder gesprek zag het project er overzichtelijker uit. Na de uitvoering
van het onderzoek werd mijn werk aan de scriptie onderbroken. Nadat Jacqueline van baan veranderde
was Ton Naaijkens, ondanks dat hij inmiddels professor was geworden, bereid om mijn scriptie na te
kijken en te beoordelen. Ik weet hoe druk hij het heeft en ik ben hem daarvoor zéér dankbaar. Jarenlang
heb ik hem ongeveer om de zes maanden moeten mailen dat de scriptie nog niet af was, maar hij bleef
in vriendelijke afwachting van mijn werk.
Deze scriptie is opgedragen aan mijn vader (gepensioneerd ambulanceverpleegkundige) en mijn
moeder (tot haar dood in 1986 verpleegkundige in een bejaardentehuis).
Hanneke Lustig, Utrecht juli 2007
Lijst van figuren en tabellen
Figuur 1.1 Voorbeeld van een verpleegkundige diagnose ................................................. 5
Figuur 1.2 Vertaling van Self-Care Deficit: Bathing/Hygiene ........................................... 12
Tabel 2.1 Overzicht geselecteerde labels met gevonden vertalingen............................... 29
Tabel 2.2 Bevraagde redenen in de enquête met achterliggend thema ........................... 31
Tabel 2.3 Variabelen statistisch onderzoek in relatie tot enquêtevraag (tussen haakjes) ... 35
Figuur 2.4 Voorbeeld van een a-vraag ......................................................................... 36
Tabel 3.1 Respons per ziekenhuis en specialisme ......................................................... 44
Tabel 3.2 Voorbeeld weegmethode - eerste antwoord van label 1 ................................. 46
Tabel 3.3 Gegevens alle antwoorden label 1, voor en na weging ................................... 47
Tabel 3.4 Alle ‘beste’ en ‘slechtste’ formuleringen ........................................................ 64
Tabel 4.1 Labels 2007 met ‘beste’ en ‘slechtste’ ........................................................... 71
Pleegvertalingen – Inleiding
1
Inleiding
‘(...) [Language] is the most significant and colossal work that the human spirit has evolved - nothing short of a finished form of expression for all communicable experience. This form may be endlessly varied by the individual without thereby losing its distinctive contours; and it is constantly reshaping itself as is all art. Language is the most massive and inclusive art we know, a mountainous and anonymous work of unconscious generations.’
(Sapir 1921;220) Taal is fascinerend: de relatie tussen taal en werkelijkheid, taal en denken, de onontwarbare
verwevenheid van taal met het menselijke functioneren in het algemeen. Dat zijn allemaal
onderwerpen die mij tot de specialisatie Sociolinguïstiek - met name het onderdeel ‘sociale
bepaaldheid van taal’ - hebben aangetrokken. Om soortgelijke redenen heb ik voor mijn tweede
specialisatie, Vertalen, gekozen. Deze specialisatie verschafte mij een concrete ingang waardoor ik
sociolinguïstische (en psycholinguïstische) onderwerpen op een nieuwe manier kon bekijken.
Daarnaast was er natuurlijk de creatieve uitdaging van het vertalen zelf. Sociolinguïstiek heeft niet
alleen mijn specialisatie Vertalen verdiept. Het omgekeerde is zeker waar. Gezien het - in mijn ogen -
afbrokkelende curriculum van de (échte) sociolinguïstiek in Utrecht, bood de specialisatie Vertalen
onvermoede mogelijkheden om mij met ‘taal’ en allerlei fascinerende metatalige aspecten daarvan
bezig te blijven houden, en daarnaast met heel veel meer. Vertalen werd daarmee mijn belangrijkste
specialisatie. De sociolinguïstiek neemt in deze scriptie vooral de gedaante aan van een ‘dynamische
visie op taal’, een visie waarin taal niet alleen wordt beïnvloed door sociale factoren, maar vooral
sociaal is.
Hiermee zijn twee van de hoofdrolspelers in deze doctoraalscriptie voorgesteld. Een derde speler in
het geheel is het fenomeen ‘vaktaal’ (ofwel LSP: Language for Specific Purposes) - de taal binnen
vakgebieden, beroepen en instituties. ‘Vaktaal’ is een taalkundig onderzoeksobject, een
aandachtsgebied dat de laatste jaren steeds meer in de belangstelling is komen te staan. Binnen de
sociolinguïstiek wordt vaktaal echter nog niet zo lang onderzocht, zeker niet door onderzoekers die
een dynamische visie op taal aanhangen. Tijdens mijn studie lag het accent bij de specialisatie
Vertalen op het vertalen van vaktalige teksten.
Het verhaal van deze scriptie begint in 1996. Door stagewerkzaamheden en een vertaalopdracht die
daarvan het gevolg was1, had ik mij begeven op het gebied van een vaktaal die de laatste jaren sterk
in beweging is: de taal van de verpleegkunde. Tijdens mijn stage2 bleek al dat het vertalen van de
oorspronkelijk Amerikaanse terminologie van de verpleegkundige diagnostiek niet altijd zo eenvoudig
1 De tweede druk van Townsend, M.C. (1998), Verpleegkundige diagnostiek in de
psychiatrie; een handleiding voor het maken van een verpleegplan. Elsevier/De Tijdstroom. 2 Het verlenen van vertaalkundige assistentie aan verplegingswetenschappers bij de vertaling
van een Amerikaans boek over verpleegkundige diagnostiek.
Pleegvertalingen – Inleiding
2
was, omdat het onderwerp heel nieuw was in Nederland en omdat er nog geen geaccepteerde
vertaling bestond van begrippen die op den duur toch in de praktijk toepasbaar moesten zijn.
Na het lezen van enkele artikelen in verpleegkundige tijdschriften had ik al begrepen dat ‘taal’
binnen de verpleegkunde als een probleem werd gezien.3 Bovendien had ik gemerkt dat er meerdere
vertalingen van dezelfde (Amerikaanse) verpleegkundige diagnoses in het Nederlands waren
verschenen of op het punt stonden te verschijnen. Dit was een unieke situatie die maar even zou
duren. Zolang er nog geen alom bekende standaardvertaling was, kon ik de receptie van die mogelijke
nieuwe termen onderzoeken, door de geslaagdheid van de doeltekst, formuleringen die het resultaat
zijn van vertalingen, te laten beoordelen door de sprekers van de vaktaal zelf; vooral door de
belangrijkste sprekers van de vaktaal: de verpleegkundigen die hier in de praktijk ‘op de werkvloer’
mee zouden kunnen gaan werken. Ik besloot die kans te grijpen en heb een enquête gemaakt. Deze
heb ik voorgelegd aan verpleegkundigen in drie ziekenhuizen, die werkzaam waren op een aantal
verschillende afdelingen (zie hoofdstuk 2).
Hoewel de discussie bij het vertalen van verpleegkundige vaktaal zich neigt toe te spitsen op idiomen,
gaat het in deze scriptie niet in eerste instantie om terminologie. Ik heb vooral belangstelling voor de
grotere consistentie binnen een (vak)taal en dan met name voor de sociaal gedeelde ‘manieren van
spreken’, het discours. Vanuit (ver)taalwetenschappelijk oogpunt vond ik het interessant om te
onderzoeken hoe nieuwe (vak)taal kan worden vormgegeven (of vertaald) en of deze in een bestaand
discours door de sprekers wordt geaccepteerd. Mijn eerste formulering van de onderzoeksvraag
luidde daarom heel algemeen: hoe worden verpleegkundige diagnoselabels vertaald in het
Nederlands? Welke vertaling ‘wint’ het onder mensen die thuis zijn in de ‘vaktaal van de werkvloer’?
Waarom? Met andere (statistisch meer verantwoorde) woorden: is er iets te zeggen over factoren
(variabelen in het onderzoek) die hierbij een rol spelen?
Meer uitvergroot en opgedeeld, luidt de vraag als volgt:
(1) Hoe beoordelen verpleegkundigen de verschillende vertalingen van een aantal NANDA-labels en welke redenen geven zij daarvoor?
(2) Blijkt uit mijn onderzoek dat verpleegkundigen op de werkvloer de voorkeur geven
aan andere vertalingen dan de meest professionele (en welke redenen geven zij daarvoor)?
(3) Welk verband is er eventueel te leggen tussen het oordeel van de verpleegkundigen
en buitentalige, sociolinguïstische factoren (bijv. leeftijd, functie, opleiding)?
NANDA-labels zijn verpleegkundige diagnoselabels uit de Verenigde Staten die zijn geformuleerd door
de NANDA (North American Nursing Diagnosis Association). Deze worden over de hele wereld
vertaald. Op het moment dat de enquête werd gehouden, was er net een vertaling verschenen die als
geautoriseerd kan worden beschouwd (Gordon 1995a en 1995b). De meeste respondenten waren
hiermee echter nog niet bekend. Het leek mij interessant om deze eerste professionele vertaling van
3 Met name in: Ten Napel 1995, Van der Bruggen en Hirs 1993, Schouwstra 1994, Ten
Holte 1993, Leih & Salentijn 1991 en Van de Pasch 1995a en 1995b.
Pleegvertalingen – Inleiding
3
het hele corpus van de verpleegkundige diagnostiek in de enquête mee te nemen en te kijken of deze
als beste uit de bus zou komen en waarom.
In de enquête zijn zo veel mogelijk vragen opgenomen die betrekking hebben op buitentalige
factoren die van invloed kunnen zijn op het talige oordeel van de verpleegkundigen. Uiteraard kunnen
slechts enkele van de vele factoren worden bevraagd. De operationalisering van alle
onderzoeksvragen komt in hoofdstuk 2 aan bod.
In het nu volgende hoofdstuk ga ik van start met het schetsen van de achtergronden op het
gebied van de verpleegkundige vaktaal en besteed ik aandacht aan het vertalen van de
verpleegkundige diagnostiek. Na de operationalisering van het onderzoek in hoofdstuk 2, met daarin
een uitleg van de opbouw van de enquête, volgen de resultaten en conclusies in hoofdstuk 3.
Zoals gezegd, is het onderzoek 11 jaar geleden uitgevoerd. Dat gebeurde op een cruciaal moment,
toen de respondenten geen van allen bekend waren met de (pas verschenen) professionele vertaling
van de labels, maar wel voldoende kennis hadden over de ontwikkelingen binnen de verpleegkunde
om mijn enquêtevragen te kunnen beantwoorden. In hoofdstuk 4 zal ik een poging wagen de jaren te
overbruggen die sindsdien zijn verstreken. Ik zal kijken naar de (ver)taalkundige stand van zaken op
het gebied van de verpleegkundige diagnostiek en naar de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van
de verpleegkundige vaktaal.
Achter in deze scriptie is na de literatuuropgave een groot aantal bijlagen opgenomen, waaronder de
oorspronkelijke enquête, de 108 NANDA-labels die tot dan toe waren verschenen en de selectiecriteria
die hebben geleid tot een keuze van 9 labels voor het onderzoek.
Ten slotte nog even dit. De sociolinguïstiek is per definitie een beschrijvende discipline. De
vertaalwetenschap is dat in veel gevallen ook. Het gaat mij in deze scriptie dan ook niet om het
beoordelen van het verpleegkundig taalgebruik of het leveren van vertaalkritiek. Evenmin is het mijn
bedoeling om ‘toegepaste sociolinguïstiek’ te bedrijven en het vertalen als onderdeel van een
algemeen sociolinguïstische opzet in de scriptie op te nemen. Vertalen is niet voorbehouden aan
professionele vertalers. Ik beschouw vertalen desalniettemin als een vak, als een geoefende vorm van
bereflecteerd taalgebruik. In deze scriptie ligt de nadruk op het professionele vertalen, het vertalen als
vakgebied en als onderwerp van wetenschappelijke studie. Zowel in mijn studie als in deze scriptie
staan de vragen 'wat is taal' en 'wat is vertalen' centraal.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
4 4
Hoofdstuk 1
Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
Ieder woord dat we kennen heeft zijn oorsprong in de ontmoeting met anderen.
Geert Koefoed, Grensverschijnselen, p. 12
1.1 Noot vooraf
In dit hoofdstuk geef ik een korte omschrijving van de ontwikkelingen binnen de verpleegkunde die in
1996 geldig waren, als inleiding voor mijn onderzoek uit dat jaar. Nieuwe ontwikkelingen van na die
tijd zal ik in hoofdstuk 4 beschrijven. De beschreven ontwikkelingen binnen de verpleegkunde zijn
onvermijdelijk niet volledig, maar beperken zich tot wat voor mijn onderzoek van belang is.
1.2 Verpleegkundige diagnostiek
1.2.1 Wat is een verpleegkundige diagnose?
Dat artsen diagnoses stellen behoeft geen uitleg. Dat sommige verpleegkundigen dit tegenwoordig
ook doen is heel wat minder bekend. Een verpleegkundige diagnose is specifiek verpleegkundig.
Verpleegkundigen observeren, analyseren en interpreteren en kunnen op basis van kennis en
verzamelde informatie vaststellen aan welke verpleegkundige zorg de patiënt (een persoon, maar ook
evt. een gezin of groep) behoefte heeft. Op basis hiervan kan een deskundige verpleegkundige een
verpleegkundige diagnose stellen.
Een verpleegkundige diagnose is niet een medische diagnose die in verpleegkundige termen
is verwoord maar beschrijft ‘reacties op gezondheidsproblemen en levensprocessen’. Een meer
uitgebreide (conceptuele) definitie luidt: ‘Een vaststelling van iemands feitelijke of mogelijke reacties
op gezondheidsproblemen of levensprocessen, op grond waarvan verpleegkundige zorg kan worden
verleend.’4 Wat een verpleegkundige diagnose is, wordt volgens deze definitie dus bepaald door het
beroepsdomein van de verpleegkundige.
In de Verenigde Staten werken verpleegkundigen al jaren met een verpleegkundige diagnostiek die
naast de diagnostiek van artsen (en bijvoorbeeld fysiotherapeuten) functioneert. Het ontstaan van een
eigen diagnostiek heeft alles te maken met de professionalisering van de beroepsgroep. Voor de
Verenigde Staten geldt dit zelfs nog sterker dan voor Nederland en daar is de professionalisering al
4 Voorlopige werkdefinitie van het WCC (vaste commissie voor classificaties en definities,
voorheen werkgroep classificatie en coderingen) in 1995.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
5 5
veel eerder op gang gekomen (vanaf 1970).5 Vanaf het begin van de jaren tachtig kunnen
Amerikaanse verpleegkundigen ook worden aangesproken op de uitoefening van hun vak middels
een soort tuchtcollege.6
In Nederland lopen de ontwikkelingen dus wat achter in vergelijking met de Verenigde Staten, maar
ook hier is sprake van een geleidelijke invoering van een verpleegkundige diagnostiek, gebaseerd op
vertalingen van de Amerikaanse diagnoses. De NANDA (North American Nursing Diagnosis
Association) formuleert regelmatig nieuwe diagnoses. Verreweg de meeste diagnoses moeten nog
worden gevalideerd, dat wil zeggen: getoetst in de praktijk. Op het moment dat de enquête van dit
onderzoek werd gemaakt, bestonden er ongeveer 108 diagnoses waarvan slechts enkele waren
gevalideerd.
In de verpleegkundige praktijk zullen alleen verpleegkundigen met het hoogste
deskundigheidsniveau gaan diagnosticeren.
Een voorbeeld van een (vertaalde) diagnose is:
Figuur 1.1 - Voorbeeld van een verpleegkundige diagnose
Zelfstandigheidstekort in wassen (specificeer niveau)
Definitie
Verminderd vermogen om zich te wassen of andere activiteiten op het gebied van de persoonlijke
hygiëne te verrichten.
Bepalende kenmerken
Diagnostische aanwijzingen (ondersteund door onderzoek)
Verminderd vermogen om het lichaam of bepaalde lichaamsdelen te wassen; en een of meer van
de volgende aanwijzingen:
• verminderd vermogen om water te verkrijgen;
• verminderd vermogen om naar de wasgelegenheid te gaan (badkuip, douche, wastafel);
• verminderd vermogen om de temperatuur of straal van het water te reguleren;
• onvermogen om zich zonder hulp van het bed naar de stoel te verplaatsen.
Niveaus
Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig.
Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie.
Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulpmiddel nodig.
Niveau 4: is volledig afhankelijk.
5 Mondelinge informatie van Claudia Gamel, Amerikaans verplegingswetenschapper,
werkzaam in Nederland en een van de weinige NANDA-leden in Nederland. 6 Vergelijkbaar met wat inmiddels in Nederland wordt geregeld middels de Wet BIG
(Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg). Deze wet ‘heeft als doelstelling de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bevorderen en te bewaken en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen van beroepsbeoefenaren’ (folder over de Wet BIG 'Onder Voorbehoud', Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 1999).
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
6 6
Oorzakelijke of samenhangende factoren
– Tekort in activiteitsvermogen, kracht en/of uithoudingsvermogen;
– pijn/gevoeligheid;
– ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort (specificeer);
– ongecompenseerde neuromusculaire stoornis (specificeer);
– ongecompenseerde stoornis van het steun- en bewegingsapparaat (specificeer);
– hevige angst;
– depressie;
– omgevingsbarrières.
(Bron: Handleiding Verpleegkundige Diagnostiek 1995-1996, M. Gordon, 1995)
NANDA-diagnoses hebben een nummercodering (die in de Nederlandse vertalingen tot nu toe zelden of
nooit wordt weergegeven) en zijn door de NANDA in een taxonomie ondergebracht. In Nederland is
men op zoek gegaan naar alternatieve classificaties, zoals die van de Amerikaanse
verplegingswetenschapper Gordon. De grootste kanshebber is een classificatie op basis van de ICIDH
(International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps) van de World Health
Organization.7
De NANDA-diagnoses zijn in verschillende talen vertaald en zijn inmiddels ook in het
Nederlands in verschillende publicaties verschenen.
Uit het bovenstaande blijkt wel dat het verpleegkundige beroep veel ontwikkelingen heeft
doorgemaakt. Waar verpleegkundigen voorheen als ‘zuster’ of ‘broeder’ werden aangesproken en
meer als een verlengstuk van de arts fungeerden, zijn zij vakmensen geworden met veel verschillende
specialismen. De professionalisering van het verpleegkundige beroep is een belangrijk gegeven voor
mijn onderzoek. Ik zal daarom in de volgende paragraaf kort bij de inhoud van het verpleegkundige
beroep stilstaan.
1.2.2 Het verpleegkundige beroep
De term 'verpleegkundige' is wereldwijd een gevarieerd begrip. Verpleegkundigen hebben een flexibel
vak. Zij werken tussen allerlei disciplines in of volledig zelfstandig. Het vak kent bovendien
verschillende werkvelden die zich over het hele spectrum van het menselijke functioneren uitstrekken,
zowel binnen gezondheidszorginstellingen als daarbuiten. Verder zijn er verschillende
deskundigheidsniveaus, variërend van 'verpleegkunde' tot 'verplegingswetenschapper' (meer gericht
op theorie en onderzoek en niet meer 'aan het bed'). Dit wordt gereflecteerd in de vele opleidingen op
dit terrein: (tot voor kort) in-service opleiding, MDGO-VP, MBO-V, HBO-V, en universiteit. Ook de
7 Inmiddels vervangen door de Internationale Classificatie van het menselijk Functioneren
(ICF: International Classification of Functioning, Disability and Health)
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
7 7
verpleegkundige functies per afdeling verschillen: verpleegkundige, eerste verpleegkundige,
teamleider/teamoudste8. Dan zijn er nog de verpleegkundig specialisten en nurse practitioners
9.
Verpleegkundigen functioneren tussen allerlei disciplines in en fungeren ook vaak als brug tussen
patiënt en de andere disciplines: artsen (soms verschillende specialisten per patiënt!),
ergotherapeuten, sociaal assistenten, psychologen, bewegingstherapeuten, logistieke medewerkers,
enzovoorts. Verpleegkundigen vervullen daarmee een middenpositie tussen de patiënt en andere
zorgverleners. Zij zijn in de meeste gevallen het dichtst bij de patiënt betrokken en ook wat betreft
tijdsduur het langst met de zorg van de patiënt bezig. Daarnaast zijn zij ook het eerste aanspreekpunt
voor de vaak bezorgde en soms zelfs ontredderde familie en vrienden van de patiënt.
Internationaal vertoont het verpleegkundige beroep eveneens een enorme diversiteit. In
ontwikkelingslanden nemen verpleegkundigen noodgedwongen vaak de taken van een arts over en
ondervragen en onderzoeken zij de patiënten niet alleen, maar stellen zij ook de (medische)
diagnoses. Zij spelen verder een actieve rol bij de opzet en uitvoering van de basisgezondheidszorg in
plattelandsdorpen en in de armoedebestrijding10
.
1.3 Nieuwe taal in de maak; talige kanten van de professionalisering
1.3.1 Verpleegkundigen en taal
Verpleegkundigen staan tot nu toe - anders dan bijvoorbeeld specialisten – niet slecht bekend als het
gaat om duidelijk en patiëntvriendelijk taalgebruik. Gezien hun veelzijdige rol (zie vorige paragraaf) is
dat maar goed ook. Het 'diagnostisch' taalgebruik zou hierin echter verandering kunnen brengen
doordat het professionele jargon als een geheimtaal gaat werken, waarmee de afstand tussen
verpleegkundige en patiënt wordt vergroot. Dit zou een betreurenswaardige ontwikkeling zijn.
Professionaliseren kan echter niet zonder het standaardiseren van veel beroepsaspecten, waaronder
de vaktaal.
Wat betreft de NANDA-diagnostiek lijkt Nederland enige tijd op twee benen te hinken. Op het ene been
wordt, naar Amerikaans voorbeeld, de NANDA-diagnostiek omhelsd als speerpunt van de
professionalisering. De vertaling van de NANDA-diagnoses wordt echter niet structureel aangepakt en
gestandaardiseerd, zoals in Frankrijk en Franstalig Canada gebeurt (Regeer & De Graaf 1993). Er
kunnen in Nederland in theorie meerdere vertalingen binnen diverse fondsen van uitgeverijen
8 Exacte termen zijn afhankelijk van de organisatie van de afdeling. 9 Gespecialiseerde verpleegkundigen, die naast verpleegkundige taken ook medische taken
verrichten. 10 Sheila Dinotshe Tlou, hoogleraar Verpleegkunde in Botswana. AMC magazine mei 2002.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
8 8
ontstaan. Op het andere been is er veel kritiek op de NANDA-aanpak of wil men de NANDA-classificering
en formuleringen niet kritiekloos overnemen. Ze zijn niet zonder meer toepasbaar in de Nederlandse
praktijk. Tijdens verplegingswetenschappelijke discussies wordt de noodzaak van een eenduidige
verpleegkundige vaktaal aan het begin van de jaren negentig heel dringend gevoeld.11
Daarin zit een
verschil met de situatie in de Verenigde Staten. In de VS is de verpleegkundige diagnostiek al in 1970
op gang gekomen. Het ging toen volop om professionalisering, de afbakening van wat de eigen
discipline precies inhield12
. Hoewel deze onderwerpen in Nederland uiteraard ook belangrijk zijn, lijkt
hier de nadruk op het eenduidig verpleegkundig begrippenkader (EBK) te liggen. Ook gezien de
ervaringen in de beroepsuitoefening, het onderwijs, op managementniveau en op beleidsniveau is de
noodzaak om tot eenduidigheid te komen heel hoog. Het NRV (Nationale Raad voor de
Volksgezondheid) adviseert de staatsecretaris daarom een Vooronderzoek eenduidig verpleegkundig
begrippenkader te laten verrichten (NRV 1991). Ik kom hier in paragraaf 1.3.5 op terug.
Een van de redenen waarom de taal van de verpleegkunde zo weinig eenduidig is, is ongetwijfeld het
bestaan van meerdere denkscholen en visies op verplegen. In de volgende paragraaf beperk ik me tot
de visies die in Nederland het meest voorkomen.
1.3.2 Verpleegkundige denkscholen en taal
Toen de eerste NANDA-diagnoses werden geformuleerd, tijdens een consensusbijeenkomst van de
Amerikaanse leden van de NANDA-organisatie, bleek al hoe moeilijk het was om het eens te worden
over de taal die zou moeten worden gebruikt. Er bestaan meerdere verpleegkundige theorieën, visies
of modellen, ieder met een geheel eigen begrippenkader. Zo zou alleen al de term 'verpleegkundige
diagnose' door verschillende verpleegkundige theoretici anders kunnen worden gedefinieerd. Enkele
voorbeelden: Martha Rogers werkt voornamelijk met het begrip energie. Callista Roy werkt rond
'adapteren'. Een verpleegkundige diagnose zou bij Roy worden opgevat als een 'disfunctioneel
patroon' of 'ineffectieve aanpassing'. Dorothea Orem werkt vanuit het begrip 'zelfzorg' en zou de
diagnoses opvatten als 'zelfzorgaandoeningen'. Deze verschillende invalshoeken met de bijbehorende
discoursen bleken bij het tot stand komen van de diagnostiek van de NANDA al een probleem (Regeer
& De Graaf 1993). Soms is het discours van een bepaalde visie in de NANDA-diagnostiek
terechtgekomen. Dit is vooral bij de taal rond de visie van Orem (self-care deficit) frappant. Deze visie
is in Nederland overigens dominant.
Dat de terminologie en visie van bepaalde denkscholen in een diagnostiek terechtkomen, is goed voor
te stellen en in zekere zin onvermijdelijk. Ideaal is het natuurlijk niet, omdat een diagnostiek algemeen
11 Met name in: Ten Napel 1995, Van der Bruggen en Hirs 1993, Schouwstra 1994, Ten
Holte 1993, Leih & Salentijn 1991 en Van de Pasch 1995a en 1995b. 12 Deze informatie is onder andere afkomstig uit een gesprek met Claudia Gamel,
Amerikaanse verplegingswetenschapster en NANDA-lid, werkzaam in Nederland.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
9 9
toepasbaar moet zijn, ook voor verpleegkundigen die vanuit een andere visie of denkschool werken.
Bovendien zullen denkscholen en visies veranderen. Dat gebeurt in ieder vakgebied en binnen iedere
tak van wetenschap. De metafoor van 'zelfzorgtekort' past wellicht heel goed in de huidige tijd in
Nederland (hoewel er zeker bezwaar is tegen de terminologie, zie later) maar er zullen nieuwe
generaties verplegingswetenschappers komen die op een heel andere manier naar het beroep zullen
kijken. Een pleidooi voor de terminologie van één bepaalde visie zoals die van Orem, als theoretische
basis voor de formulering van verpleegkundige diagnoses, zoals sommige
verplegingswetenschappers bepleiten (Van der Peet, 1993), is daarom niet verstandig.
Bij de ontstaansgeschiedenis van de NANDA had men oog voor een 'gemeenschappelijke taal' in de
Verenigde Staten. Een van de regels was dat vijftig procent van de deelnemende verpleegkundigen
betrokken moest zijn bij de directe zorgverlening aan patiënten en men werkte met zogenaamde
consensusbijeenkomsten. Aan de wieg van de NANDA waren dus niet alleen
verplegingswetenschappers te vinden.13
In Nederland worden de ontwikkelingen op het gebied van
diagnostiek en het zo gewenste EBK (eenduidig begrippenkader), voor zover ik dit kan beoordelen,
voornamelijk door theoretici voortgestuwd. Bovendien was bij de eerste generatie
verplegingswetenschappers die in Nederland afstudeerden de visie van de Amerikaanse
verplegingswetenschapper Orem dominant (zie ook de volgende paragraaf).14
1.3.3 (Ver)taalgruwelen en andere problemen
Volgens een artikel dat is verschenen in de Proceedings van de tiende NANDA-conferentie15
in 1994
bestaat er bij verpleegkundigen in de Verenigde Staten bezwaar tegen het aanleren van een 'nieuwe
taal' ten behoeve van de verpleegkundige diagnostiek. Zij zouden liever gebruik maken van de taal die
er al is:
"(...) there is still an awkwardness about using the language proposed by NANDA for nursing diagnoses: Nurses are often embarrassed by what is felt to be the inferior usefulness and jargonistic phrasing of some of this language and would prefer to use everyday language more specifically descriptive of the client's actual problems.” (Webster, & Brencick 1994; 64)
13 "Eén van de regels die ze zichzelf in die tijd stelden was dat vijftig procent van de
deelnemende verplegenden betrokken moest zijn bij de directe zorgverlening aan patienten. Het ging niet alleen om academisch gevormde en theoretische mensen. Het begon dus allemaal met een groep verplegenden die zei: 'Kunnen we niet een gemeenschappelijke taal maken die we in heel de Verenigde Staten gebruiken?' Later gingen ze officieel door als de nanda." Citaat van Phyllis Kritek in TvZ nr 3, 1993, p 91.
14 Deze informatie is gebaseerd op een telefonisch interview dat ik in 1996 had met Claudia Gamel, een Amerikaanse verplegingswetenschapster en destijds het enige nanda-lid in Nederland.
15 Tijdens een NANDA-conferentie worden besluiten genomen over diagnoses. De conferenties worden tweejaarlijks gehouden.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
10 10
Volgens Webster, & Brencick 1994 wordt de NANDA-taal die tot dan toe werd gebruikt óók in de Verenigde
Staten niet als mooi of vanzelfsprekend ervaren – er moest moeite worden gedaan om zich de nieuwe
taal eigen te maken.
Dat de NANDA-taal niet fraai is, vond ik ook zelf opvallend bij een eerste confrontatie met de
vertalingen van de NANDA-diagnostiek. Voor leken hebben veel van de termen bovendien een
bevreemdend, bijna fiscaal/economisch tintje, door het veelvuldige gebruik van ‘tekort’16
. In een kleine
steekproef onder 24 vrijwilligers heb ik in 2003 getoetst of ik hierin alleen was (zie bijlage A). Mijn
indruk werd daarin bevestigd.
Vooral de term ‘zelfzorg’, een term die binnen de verpleegkundige theorie van Dorothea Orem
in Nederland in zwang is geraakt, valt niet altijd goed bij leken (potentiële patiënten!) Het concept
impliceert dat de verpleegkundige zorg wordt afgestemd op wat de patiënt zelf al of niet kan. De
verpleegkundige vult de patiënt aan daar waar deze ‘tekort schiet’ (een veel gebruikt verpleegkundig
werkwoord). Uit het volgende citaat blijkt dat ook een probleem met de opname van lucht als
zelfzorgtekort kan worden gekenmerkt:
‘Wanneer iemands (zelf)zorg voor de opname van lucht tekort schiet, heeft hij behoefte aan verpleegkundige hulp. Welke hulp dat is, hangt af van de vraag op welke punten het zelfzorgvermogen te kort schiet om in zijn behoefte aan opname van lucht te voorzien.’17
Het begrip zelfzorg(tekort) is ook onder verpleegkundigen niet altijd geliefd. Mogelijk heeft vooral de
oudere generatie, die vanuit een heel andere visie op zorg is opgeleid, iets tegen het begrip en de stijl
van verplegen die het impliceert. Een van de meest toonaangevende verpleegkundig docenten van na
de tweede wereldoorlog, Annie van Eindhoven, uit in een interview in TvZ,, Tijdschrift voor
Verpleegkundigen haar kritiek op het begrip ‘zelfzorg’ en de theorie van Orem. Het begrip zelfzorg zet
volgens Van Eindhoven verpleegkundigen op het verkeerde been omdat zij worden afgeleid van de
vraag welke zorgbehoefte iemand heeft:
‘Een verpleegkundige die tegen iemand, die na een operatie moet oefenen met lopen, zegt: "Ik blijf bij u tot u weer goed kunt lopen", geeft meer vertrouwen dan een collega die zegt: "U moet zelf leren lopen”. Bij de laatste zal bij veel patiënten de angst ontstaan dat, zodra hij een of twee stappen zelf kan zetten, de verpleegkundige is verdwenen. Een praktijk die helaas voorkomt en die, naar ik meen, deels zeker is ontstaan door de eenzijdige nadruk op dat ellendige beginsel van zelfzorg als doelstelling. Soms is die doelstelling toch ronduit een aanfluiting?' (Van Dam, 1994)
16 Enkele voorbeelden van voor leken vreemde diagnoselabels: dreigend vochttekort, tekort in
gezondheidsonderhoud, verminderd huishoudvermogen, kennistekort, voedingstekort, voedingsteveel en vooral zelfzorgtekort.
17 Een citaat uit een studieboek op het gebied van de verpleegkunde, geciteerd door Kalis & Zwagerman 1994;146. Interessant in deze context is een ingezonden brief aan een vakblad voor verpleegkundigen. Een student aan de HBO-V stelt daarin dat de naam ‘verpleegkundige’ de professionalisering van het beroep zou stagneren. Een betere naam voor het beroep van verpleegkundige zou volgens hem ‘zelfzorg-ondersteunings-deskundige’ zijn (TvZ, nr 9, 1992; 308).
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
11 11
Kalis en Swagerman (1994) waarschuwen in hun kritische artikel over de Orem-taal en de Orem-
‘theorie' dat de manier waarop deze in de praktijk worden gebruikt kan leiden tot vervreemding van de
hulpvraag van de patiënt.
Discussies rond de verpleegkundige diagnostiek
De hooggespannen verwachtingen van de verpleegkundige diagnostiek uit de VS hebben in veel
gevallen tot teleurstellingen geleid. Mogelijk komt dit deels omdat men in Nederland hoopte dat met de
verpleegkundige diagnostiek een eenduidige vaktaal kon worden aangereikt. De NANDA-diagnostiek is
in ieder geval vaak omhelsd maar ook verguisd. Uit een vaak geciteerde
verplegingswetenschappelijke studie (Roelofs 1993) blijkt dat de formuleringen die van Nederlandse
bodem komen, meestal veel vollediger zijn dan diagnoses die uit de Amerikaanse literatuur afkomstig
zijn. Voldoende redenen om de Amerikaanse diagnoses niet zonder meer over te nemen maar kritisch
en naar Nederlandse maatstaven te beoordelen. Als tegenwicht voor het 'importeren' en formuleren
van verpleegkundige diagnoses vanuit de Amerikaanse literatuur, is men in Groningen begonnen met
het ontwikkelen van verpleegkundige diagnoses vanuit de Nederlandse verpleegkundige praktijk.18
Men wil daarbij blijven uitgaan van de materie die uit de VS wordt aangeboden om deze vervolgens
aan te passen aan de Nederlandse situatie, al dan niet met behulp van onderzoek uit de
(Nederlandse) praktijk.
Naast het Groningse streven om de NANDA-diagnostiek aan te passen aan de Nederlandse praktijk, is
er ook discussie over hoe de NANDA-diagnostiek19
is geformuleerd. De discussies gaan onder andere
over de verschillende abstractieniveaus van de diagnoses, over de onnodig gekunstelde
formuleringen en het feit dat de labels zijn geformuleerd op basis van verschillende verpleegkundige
theorieën en modellen. Als oplossing wordt gezien de diagnoses vanuit de veel meer neutraal
geformuleerde ICIDH20
te formuleren. Voor een overzicht van de labels en de vertalingen in 1996 zie
bijlage B.
1.3.4 Vertaalslag
Uit het bovenstaande blijkt dat de discussie rond de verpleegkundige diagnostiek zowel de
naamgeving als de begrippen betreft. De nieuwe termen komen bovendien door middel van een
letterlijke en figuurlijke vertaalslag Nederland binnen. Het gevolg is een complexe situatie waarin
zowel de nieuwe concepten als de idiomen die ernaar verwijzen, niet helder lijken te zijn. De vertaling
van de nieuwe begrippen - een metatalige taak bij uitstek! - wordt, zoals gezegd, niet centraal
18 Tijdschrift Methodiekontwikkeling Verpleegkunde en mondelinge informatie HBO-V. 19 Met name in: Ten Napel 1995, Van der Bruggen en Hirs 1993, Schouwstra 1994, Ten
Holte 1993, Leih & Salentijn 1991 en Van de Pasch 1995a en 1995b. 20 Een classificatie van de WHO, inmiddels vervangen door de Internationale Classificatie van
het menselijk Functioneren (ICF: International Classification of Functioning, Disability and Health)
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
12 12
aangepakt maar wordt aan de willekeurige vertalers (professioneel en niet professioneel) overgelaten.
Hoewel, zoals hierboven beschreven, de behoefte bestaat om de diagnoses vanuit de Nederlandse
praktijk te ontwikkelen, worden de NANDA-diagnoses regelmatig redelijk brontekstgetrouw vertaald.
Het is interessant om deze situatie nader te bekijken. Daar waar de begrippen waar de diagnoses
naar verwijzen in het Nederlandse verpleegkundige discours bekend zijn, is er immers geen reden om
ze niet doeltekstgericht te vertalen; zeker wanneer er een behoefte bestaat om de diagnostiek vanuit
de Nederlandse situatie vorm te geven. Een voorbeeld staat in figuur 1.2. Self-care deficit kan prima
worden vertaald met het veel gebruikte verpleegkundige begrip ‘ADL-afhankelijkheid’21
. De meeste
vertalingen van de labels blijven echter redelijk trouw aan de brontekst (zie bijlage B) en het is
frappant dat in het bovenstaande voorbeeld ADL-afhankelijkheid schijnbaar niet als mogelijke vertaling
wordt gezien, maar eerder als een pleidooi voor herformulering van het diagnoselabel (Leih &
Salentijn 1991/1992).
Figuur 1.2 - Vertaling van Self-Care Deficit: Bathing/Hygiene
Voorbeeld van enkele aangetroffen vertalingen van een NANDA-label:
Self-Care Deficit (Bathing/Hygiene)
1. Zelfstandigheidstekort (in
wassen) 2. Zelfzorgtekort (in wassen) 3. ADL-afhankelijkheid
(m.b.t. wassen) 4. Afhankelijkheid bij lichaamsverzorging (m.b.t. wassen)
5. Gebrekkige zelfverzorging
(m.b.t. wassen)
Hoe zou een vertaler bij de eerste vertaling van de NANDA-diagnoses te werk kunnen gaan? Waarop
baseert hij zijn vertaalkeuzes? Na bestudering van de verschillende vertalingen en de discussies over
de verpleegkundige diagnostiek en vaktaal in de jaren negentig, heb ik een aantal mogelijke factoren
op een rij gezet. Om de operationalisering van het onderzoek te dienen, zal ik ze behandelen in
combinatie met informatie over de vertalingen die ik in 1996 heb gevonden en die in de enquête zijn
voorgelegd aan verpleegkundigen. Enkele van de genoemde factoren houden bovendien verband met
de mogelijke redenen achter het oordeel, die eveneens in de enquête worden bevraagd. Ik kom hier in
hoofdstuk 2 bij de operationalisering op terug.
21 ADL duidt op ‘algemeen dagelijkse levensverrichtingen’.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
13 13
Werkvertalingen
Aangezien er in de beroepsgroep over het onderwerp verpleegkundige diagnostiek veel discussie
bestaat, zijn de eerste officiële vertalingen van de diagnoses per definitie als werkvertaling op te
vatten. Voor vrijwel alle formuleringen in de enquête geldt dat het werkvertalingen zijn. Aan de ene
kant zijn dat letterlijke vertalingen (van één of enkele diagnoses), zonder vermelding van de brontekst,
die worden gebruikt als alternatief voor de Amerikaanse term. Ze zijn bedoeld voor een beperkte
lezersgroep, bijvoorbeeld omdat de lezers moeite kunnen hebben met het Engels. Sommige meer
’overt werkvertalingen’ zijn duidelijk bedoeld om een discussie in de Nederlandse context te
vergemakkelijken. Vaak gaan deze werkvertalingen wél gepaard met de vermelding van de
Amerikaanse labels (bijvoorbeeld in een scriptie). Een ander type is een werkvertaling als serieuze
poging tot terminologievorming, vaak met neologismen (bijvoorbeeld wanneer het Amerikaanse begrip
in het Nederlands een 'conceptual gap’ is) en met vermelding van een skopos. De professionele
Gordon-vertaling van Wim Seunke uit 1995 waarbij de hele verzameling NANDA-diagnoses is vertaald,
is zo’n vertaling.
De vertaling ‘ADL-afhankelijkheid’ (zie figuur 1.2.) van Evers is wellicht de enige vertaling die
niet als werkvertaling is te betitelen: het is een formulering die is gebaseerd op een uitgebreide
inhoudelijke discussie in het kader van een proefschrift. De betreffende stelling luidde: ‘De
verpleegkundige diagnose "zelfzorgtekort" van de NANDA behoort (...) vervangen te worden door het
diagnostisch label "ADL-afhankelijkheid".' (Leih en Salentijn, 1991/1992,1) Uit de informatie blijkt
helaas niet of het voorstel alleen de formulering betreft of gelijktijdig een (inhoudelijke) aanpassing van
de gehele diagnose.
Context - onderlinge systematiek
Ieder diagnoselabel maakt deel uit van een classificatie van meerdere diagnoselabels. De labels
hebben een zekere onderlinge systematiek waarbij zogenaamde ‘qualifiers’ 22
(bepalende woorden)
de diagnoses specificeren. Dat een vertaling deel uitmaakt van een hele classificatie van diagnoses,
beperkt de vertaalmogelijkheden aanzienlijk en voegt een extra uitdaging toe. Hoewel de 'qualifiers'
(bijvoorbeeld impaired) van NANDA zijn bedoeld om de eenduidigheid te bevorderen en de diagnose te
differentiëren of te specificeren23
, kunnen ze niet altijd zo gemakkelijk naar het Nederlands worden
vertaald. Het is een kwestie van afwegen of de qualifiers consequent (en equivalent) kunnen worden
vertaald of dat naar alternatieven moet worden gezocht. Het is ook voor te stellen dat de NANDA-
systematiek van qualifiers – die ook maar een voorlopige status heeft - wordt losgelaten en dat naar
een nieuwe samenhangende systematiek in de doeltekst wordt gezocht.
Impaired (zoals in impaired physical mobility is vertaald met ‘belemmerde’, ‘beperkte’,
‘verstoorde’, ‘verminderde’. Standaard zou impairment met ‘stoornis’ worden vertaald en impaired zou
dan het meest overeenkomen met ‘verstoorde’.
22 Adjectieve specificaties, zoals impaired, altered, ineffective, dysfunctional. Zie ook
paragraaf 2.1.2. 23 Vooral met betrekking tot de ernst, duur, aard of het stadium van het probleem (zie ook
selectiecriterium 2 in de bijlage).
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
14 14
Impaired physical mobility is in de Gordon-vertaling van Seunke ‘mobiliteitstekort’ geworden,
ongetwijfeld een resultaat van het zorgvuldig wikken en wegen (volgens het voorwoord in Gordon
1995a).
Labels die in een publicatie los van deze algehele context (buiten het corpus van ongeveer 110
diagnoses) worden vertaald, kunnen er anders uitzien dan als ze met inachtneming van de gehele
context zouden zijn vertaald. Ook de vakinhoudelijke context van de betreffende diagnose zal
uiteraard invloed hebben op het woordgebruik in de doeltekst.
Cultuurverschillen – doeltekstgericht vertalen
Er zijn een aantal cultuurverschillen tussen Nederland en de VS, bijvoorbeeld met betrekking tot het
aandachtsgebied, de werkwijze van verpleegkundigen en de benadering van patiënten door
verpleegkundigen. Het beroep van verpleegkundige wordt in de VS mogelijk hoger gewaardeerd,
velen hebben een (Amerikaanse) universitaire graad en zijn meer medisch onderlegd. De handelingen
die verpleegkundigen mogen verrichten (voorbehouden handelingen) zijn hierdoor verschillend.
Verder hebben verpleegkundigen in de VS meer dan hun collega's in Nederland een
(psycho)therapeutische inslag bij verschillende interventies op het gebied van de psychiatrie en doen
zij meer aan voorlichting.24
Vakinhoudelijk zijn er dan ook nog verschillen, bijvoorbeeld met betrekking
tot de aanpak van bepaalde aandoeningen (zoals van anorexia nervosa).
De algemene taal van het Engels bevat veel meer medische termen dan het Nederlands (NL:
staar/Eng: cataract) en ook in Amerikaanse boeken op het gebied van verpleegkunde lijkt de
medische vaktaligheid hoger te zijn dan die in Nederlandse boeken. Nederlandse vertalingen zouden,
als geen rekening wordt gehouden met deze verschillen, veel meer vaktalig en afstandelijk kunnen
uitvallen.
In de Gordon-vertaling is uiteraard rekening gehouden met cultuurverschillen. Daarom is zo
veel mogelijk aansluiting gezocht bij de Nederlandse gangbare begrippen (voorwoord 1995a).
Daarnaast was één van de uitgangspunten 'begrijpelijkheid en eenvoud'. De voorkeur ging naar
woorden van een Nederlandse afkomst (in plaats van jargon van Griekse of Latijnse afkomst).
Verpleegkundige visie
Een andere mogelijke invloed op de vertaling (en ook op de formulering van de brontekst) is de
verpleegkundige visie of theorie die wordt aangehangen. Eén van de bronnen van de vertaalde
diagnoselabels die in de enquête zijn gebruikt, is geheel vanuit de verpleegtheorie van Dorothea Orem
geschreven (Van der Peet 1993, zie ook zijn artikel in TvZ 1994). Zo zijn ook formuleringen vanuit
andere theorieën mogelijk. De theoretische lading die in de brontekst aanwezig is (of lijkt aanwezig te
zijn), kan ook door de vertaler worden verwijderd (selfcare deficit -> ADL-afhankelijkheid)
In de vertaling van Wim Seunke is de Orem-terminologie (deficit ->‘tekort’) regelmatig
gehandhaafd en soms zelfs versterkt. (mobiliteitstekort als vertaling van impaired physical mobility of
‘voedingstekort’ als begrijpelijk korter geformuleerde vertaling van nutrition, altered: less than body
24 Dit bleek na vakinhoudelijk overleg bij mijn vertaling van Townsend 1998.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
15 15
requirements) Of deze keuze voortkomt uit het idee dat de labels vanuit de in Nederland veel
toegepaste visie van Orem moeten worden vertaald of uit de wens om beknopt te blijven, is niet met
zekerheid te zeggen. In het voorwoord van Proces en Toepassing staat het volgende:
‘Dankzij de populariteit van Orems zelfzorgtekortheorie is de term zelfzorg voorgoed ingeburgerd in verpleegkundig Nederland en staat hij zelfs op het punt ingelijfd te worden bij de dagelijkse spreektaal.’
Persoonlijk betwijfel ik zeer of deze Orem-term zal worden ingelijfd in het algemene taalgebruik. De
term zelfzorg wordt in de algemene taal naar mijn mening (en na enig onderzoek op internet en de
steekproef in bijlage A) voornamelijk opgevat als: ‘wat mensen zelf kunnen doen bij klachten voordat
ze naar de dokter gaan’. De betekenis van de verpleegkundige term gaat toch een heel stuk verder.
Zorgtekort is overigens wel een veel gevonden term in kranten, maar dan in de context van de
gevolgen van een bepaald beleid (gebrek aan thuiszorg, de situatie in verpleeghuizen enzovoort).
Zelfzorgtekort heb ik vooralsnog alleen in een verpleegkundige context aangetroffen.
Volgens Seunke heeft het begrip self care in de NANDA-diagnoses een veel engere betekenis
dan bij Orem. Daarom is self care in de lopende teksten in het boek vertaald met persoonlijke zorg en is
voor het diagnoselabel self care deficit de keus gevallen op zelfstandigheidstekort.
Interpretatie verpleegkundige diagnose in verpleegkundig proces
Volgens het Vooronderzoek eenduidig begrippenkader (1993) is het vaak niet duidelijk welke plaats
een verpleegkundige diagnose inneemt in het verpleegkundig proces25
(zie paragraaf 1.3.5). Dit wordt
ook wel de 'contextuele definitie’ van de verpleegkundige diagnose genoemd. Het is een ingewikkelde
en verplegingswetenschappelijk inhoudelijke kwestie maar duidelijk is wel dat het nogal verschilt of je
een diagnoselabel ziet als de beschrijving van een ‘probleem’ (ofwel van de patiënt ofwel van de
verpleegkundige), als een 'situatie' of als een 'reactie' van de patiënt. Dit onderscheid houdt, zoals
gezegd, verband met de manier van werken op de afdeling: taakgericht of patiëntgericht26
(Bobbink
1986) en heeft ongetwijfeld invloed op het discours en de manier waarop een label kan worden
geformuleerd of vertaald.
Professionalisering
De verpleegkunde is een professionaliserend vakgebied. Hierbij hoort ook het streven naar
standaardisering en een eigen vaktaal (zie ook hoofdstuk 1). Dat een formulering vooral
‘verpleegkundig en professioneel’ moet klinken - dit is daarom wellicht een overweging voor mensen
die de labels als verpleegkundige (of als HBO-V docent of verplegingswetenschapper) vertalen of er
25 Het verpleegkundig proces bestaat uit de volgende stappen: (1. het verzamelen van
gegevens, 2. het vaststellen van het probleem, 3. het stellen van doelen, 4. het uitvoeren van verpleegkundige acties en 5. het evalueren). De eerste twee fasen van het verpleegkundig proces (verzamelen van gegevens en vaststellen van de problemen) kunnen door middel van de verpleegkundige diagnostiek worden geïntegreerd.
26 Een taakgericht verpleegsysteem kent meer hiërarchie, een patiëntgericht verpleegsysteem wat minder: er is sprake van gedeelde verantwoordelijkheid, werken als 'team'. Deze informatie is ook voor de enquête van belang.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
16 16
op een wetenschappelijk terrein over discussiëren. Juist de mensen die de professionalisering een
warm hart toedragen, zijn actief betrokken bij de verpleegkundige diagnostiek en het probleem van de
meerduidige vaktaal. Misschien neigt men hierdoor meer naar een brontekstgetrouwe vertaling. De
status die de brontekst voor de vertaler heeft, zal in ieder geval van invloed zijn op de mate van
equivalentie die hij in de vertaling wenst te zien. De verpleegkundige diagnostiek zal in de verre
toekomst deel gaan uitmaken van een internationale classificatie, wellicht vergelijkbaar met de ICD-10
van medische aandoeningen en de DSM-IV in de psychiatrie. Vooruitlopend hierop, zou de vertaler
een voorkeur kunnen hebben voor een meer equivalente vertaling.
Aan de andere kant is het net zo goed mogelijk dat men juist neologismen wenst te gebruiken
om het vernieuwende van de verpleegkundige diagnostiek en de ‘verpleegkundigheid’ van de
formulering te beklemtonen, in tegenstelling tot een medische formulering of een formulering die
overeenkomt met de algemene taal. Ook Sauer (1993) noemt in dit verband een toename van
abstractie en nominalisering.
In het voorwoord van de Gordon-vertaling (1995a), waaruit veel informatie over de skopos van
de vertaling is te halen, staat dat weliswaar vele mensen aan de NANDA-formuleringen hebben gewerkt
maar dat zij ‘niet representatief zijn voor de beroepsgroep in haar geheel’ Daarom moet de vertaling van
de labels in het boek als een voorlopige werkvertaling worden gezien. Equivalentie was bij de vertaling
van de labels voor Seunke geen belangrijke eis. Dat de labels inhoudelijk overeenkwamen met de
bijbehorende definities was van veel groter belang.
Relatie met de algemene taal – mondeling taalgebruik
Professionaliseren en standaardiseren is één ding, maar verpleegkundigen werken in nauw contact met
hun patiënten en cliënten. De wens om de verpleegkundige vaktaal vooral zo helder en duidelijk mogelijk
te houden kan daarom van invloed zijn op een vertaling. Naast de vakexterne communicatie (met de
patiënt) is de transdisciplinaire communicatie voor verpleegkundigen essentieel: door hun middenpositie
tussen patiënt en vele disciplines in heeft de verpleegkundige bij uitstek een communicatieve rol. Alleen
al daarom is het verklaarbaar dat de verpleegkundige vaktaal zo dicht bij de algemene taal is gebleven.
In verband hiermee kun je stellen dat een vakterm voor verpleegkundigen ook mondeling moet zijn te
verhapstukken. Dit valt van labels als ‘Nutrition, Altered: High Risk for More than Body Requirements’
te betwijfelen. Aanduidingen van verpleegkundige diagnoses dienen niet alleen als ‘kopje’ in een
verslag of dossier maar ook in zinsverband te kunnen worden gebruikt. Dit impliceert een zekere
graad van ‘uitspreekbaarheid’ en ‘verbale combineerbaarheid’: de termen moeten liefst in combinatie
met meerdere (werk)woorden te gebruiken zijn.
In de Seunke-vertaling werd vanwege de communicatie met de patiënt belang gehecht aan
begrijpelijkheid en eenvoud van de vertaling, met hier en daar ‘potjeslatijn’ wanneer dit onvermijdelijk
was.
Signaalfunctie
Een label is een ‘naam’ die staat voor een uitgebreid concept: een definitie, bepalende kenmerken en
oorzakelijke of samenhangende factoren. De naam is een compacte aanduiding die als signaal
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
17 17
fungeert voor de hele diagnose. Vanwege deze signaalfunctie dient het woord of de woordgroep die
het label aanduidt liefst kort en krachtig te zijn en dan is een nominalisering te verwachten. Dit komt
overeen met de eis van 'beknoptheid' die in de verantwoording bij de vertaling van Gordon 1995a
wordt genoemd. De duidelijkheidsbehoefte kan aan de andere kant ook weer resulteren in het afstand
nemen van de 'algemene taal', omdat het, in een gesprekssituatie bijvoorbeeld, anders niet duidelijk is
of er over een diagnoselabel wordt gesproken. Een voorbeeld: het idioom ‘lage zelfwaardering’ is ook
in de algemene taal te vinden. De alternatieve formulering 'geringe zelfachting' klinkt wellicht wat
archaïsch maar daarmee bestaat meer kans dat het idioom als ‘naam’, als diagnoselabel, wordt
herkend.
Ook in de brontaal stelt de functie van het begrip (‘het is een diagnose’) eigen eisen aan de
formulering. Er is onderscheid nodig tussen een verpleegkundige constatering en een diagnose. Dit
verklaart mogelijk de soms nogal gekunstelde formuleringen in de NANDA-brontekst (figuur 1.1 en
bijlage B). Er zijn wellicht neologismen nodig om aan te duiden dat het diagnoses zijn.27
In het voorwoord van de Gordon-vertaling wordt niet over neologismen gerept (maar ze
worden wel gebruikt). Seunkes eisen van beknoptheid en specifiekheid spelen in deze context een rol.
De breedsprakigheid van NANDA wordt gecorrigeerd en de wat vage qualifiers ‘altered’ en ‘alteration’
worden meer specifiek gemaakt door een vertaling met ‘tekort’, ‘verstoring’ of ‘stoornis’.
Voorzichtig vertalen
Het vertalen van de verpleegkundige diagnostiek lijkt iets weg te hebben van het springen van een
rijdende trein (de Amerikaanse verpleegkunde in ontwikkeling) op een rijdende vrachtwagen (de
Nederlandse verpleegkunde in ontwikkeling) die niet noodzakelijk naar dezelfde bestemming
onderweg zijn. Deze vergelijking is uiteraard chargerend en beperkt en is geen geschikte metafoor
voor wat het vertalen inhoudt, maar de vraag of de Amerikaanse diagnoses van toepassing zijn
binnen de doelcultuur is natuurlijk wel legitiem. Ook de vraag of er niet ongewild Amerikaanse
concepten of invalshoeken worden mee vertaald naar de doeltaal. Standaardisatie is een belangrijk
streven - ook internationaal - maar 'gezondheidsproblemen' zullen wellicht eerder intercultureel
vergelijkbaar zijn dan 'reacties' daarop. En dan spreken we nog niet over hoe men hierop per
doelcultuur verpleegkundig kan reageren. De internationale standaardisatie van verpleegkundige
concepten is in grote mate een filosofisch en verplegingswetenschappelijk probleem maar heeft ook
bijzonder veel met (ver)talen te maken. Daarom zal een vertaler voorzichtig te werk moeten gaan. Er
is bij zo’n ‘stunt’ toch wel enige verantwoordelijkheid vereist, aangezien een vertaling van de gehele
diagnostiek in boekvorm, door de dicterende werking van de publicatie, veel invloed heeft op de
gebezigde formuleringen in de vaktaal en daarmee misschien zelfs een beetje voor de richting van die
vrachtwagen… (De vertaler van Gordon 1995a was zich daar overigens van bewust.) De overt
werkvertalingen die in het kader van een verpleegkundige discussie zijn geformuleerd, gingen hieraan
begrijpelijk voorbij - voor zover ik dat kan beoordelen.
27 Voor de vertaling van non-compliance geven de meeste bronnen overigens een niet-
letterlijke vertaling: de verpleegkundige term ‘therapieontrouw’ (zie bijlage B). Non-compliance en therapieontrouw zijn echter beide bekende begrippen in de verpleegkundige vaktaal en zijn ontelbare malen over en weer vertaald.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
18 18
Namen en begrippen – naam geven
De vertaling van verpleegkundige diagnoses in een situatie waarin de bruikbaarheid van de
Amerikaanse diagnostiek voor de Nederlandse situatie ter discussie staat, vraagt in eerste instantie
om werkvertalingen. Zoals hierboven is gebleken, is dat in Nederland ook zo gebeurd. In deze scriptie
gaat de aandacht vooral uit naar de labels van de diagnoses. Een label is op te vatten als de naam
waarmee een diagnose wordt aangeduid en vervult een focusfunctie voor het begrip. Vertalers die de
Amerikaanse labels naar de Nederlandse doeltaalcontext vertalen – rekeninghoudend met het
Nederlandse verpleegkundige discours en de inhoudelijke discussies over de betekenissen - geven
daarmee ‘naam’ aan de diagnose in het Nederlands. Zij moeten dit doen omdat de situatie om
onmiddellijke benoeming vraagt en omdat diagnoses nu eenmaal een naam (label) dragen. In mijn
optiek is de speech-act benoemen van Geert Koefoed (1993) daarom van toepassing op het vertalen
van de labels (maar Koefoed behandelt benoemen begrijpelijk niet in relatie tot vertalen).28
Vaktalen kennen doorgaans vaste termen die naar vastomlijnde expliciet gedefinieerde begrippen
verwijzen. De instrumentele eis die de verpleegkundige vaktaal van de diagnostiek aan zijn termen en
begrippen stelt, heeft het effect dat betekenis geven en naam geven door elkaar heen gaan lopen. Er
moet immers al over de begrippen worden gesproken of geschreven, voordat ze goed en wel zijn
geaccepteerd of in (Nederlandse) terminologie zijn gelexicaliseerd. De acceptatie van het begrip en de
acceptatie van de term gaan niet gelijk op.29
De begrippen hebben nog geen ‘Gestalt’. Het metatalige
proces van benoemen (zowel het naam geven aan een begrip als betekenis geven aan een naam)30
is in de ontwikkeling van de Nederlandse verpleegkundige diagnostiek van de jaren negentig in volle
gang. In deze situatie wordt een eenduidige verpleegkundige terminologie node gemist. Veel mensen
vragen zich zelfs af of er überhaupt wel een verpleegkundige vaktaal bestaat. In de volgende
paragraaf zal ik daarom, tot slot van dit hoofdstuk, kort ingaan op het ontbrekende EBK (eenduidig
begrippenkader) en een heuristische vaktaaldefinitie behandelen, waarin betekenisdynamiek een
plaats heeft.
28 Helaas reikt het te ver om de relatie tussen namen en begrippen en de relatie van vertalen
met benoemen in deze scriptie te onderzoeken, vooral in verband met het begrip faculté du langage, van De Saussure, een metatalig vermogen ‘dat ons (onder andere) in staat stelt tekens te constitueren, relaties tussen tekens te leggen en zo systemen van relaties te construeren’ (Koefoed 1993; 88). Geert Koefoed werpt door zijn studie naar betekenisdynamiek veel licht op de diverse bestaanswijzen van taal (de taal van het individu, van de gemeenschap en het taalsysteem), op discours, op taal als cultuurproduct en op het tekenanalyserend en tekenconstituerend vermogen. Dit zijn stuk voor stuk onderwerpen die het vertalen als metatalige en culturele act direct aangaan.
29 Het is in deze context tekenend dat de namen van verpleegkundige diagnoses zowel in de
oorspronkelijke taal als in vertalingen bij wijze van spreken tussen aanhalingstekens worden uitgesproken (mondelinge informatie van verplegingswetenschapper Gabriel Roodbol).
30 Koefoed 1993.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
19 19
1.3.5 Van spraakverwarring naar standaardisering
Er zijn veel argumenten waarom verpleegkundigen dezelfde taal zouden moeten spreken, dat wil
zeggen: hun vaktaal zouden moeten standaardiseren. Ten Holte (1993;10) noemt er enkele:
• een eenduidig begrippenkader maakt het zogenoemde 'methodisch werken' (een
verpleegkundig begrip) mogelijk en het gebruik van protocollen en standaardverpleegplannen;
• bij de overdracht van patiënten van de ene instelling naar een andere is eenduidigheid ronduit
noodzakelijk;
• wetenschappelijk onderzoek (vooral beleidsondersteunend sociaal-wetenschappelijk) heeft
baat bij een EBK;.
• veel registratiesystemen binnen instellingen zijn afhankelijk van zorginhoudelijke informatie
onder andere voor budgettering;
• het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) moet zicht kunnen houden op de gang van
zaken binnen de gezondheidszorg en ook zorgverzekeraars willen weten welke verleende
zorg zij financieren. Het ‘verpleegkundige product’ moet worden omschreven.
Het taalgebruik van verpleegkundigen blijkt in de jaren negentig zeer meerduidig te zijn, althans dat is
de constatering van het Vooronderzoek eenduidig verpleegkundig begrippenkader (van der Bruggen,
1993). ‘Diagnose’ is op zichzelf een bekend begrip in de algemene taal, maar volgens het
Vooronderzoek bestaat er binnen de verpleegkundige beroepsgroep onduidelijkheid over het begrip
verpleegkundige diagnose. Het is vaak niet duidelijk welke plaats een verpleegkundige diagnose
inneemt in het verpleegkundig proces (de verpleegkundige werkwijze).31
Een diagnoselabel (de
‘naam’ van een diagnose) kan bovendien op drie verschillende manieren worden gezien: als de
beschrijving van een ‘probleem’, als een ‘situatie’, of als ‘reactie’ van de patiënt.
De doelstelling van het vooronderzoek was: “een op onderzoek gebaseerd advies uit te brengen met
betrekking tot de wenselijkheid en de haalbaarheid van een eenduidig verpleegkundig
begrippenkader, met name betreffende de ‘verpleegkundige diagnose’, alsook met betrekking tot
indelingscriteria, of ordeningsprincipe's, of classificaties, en aanbevelingen te doen aangaande
realisering daarvan.” (Van der Bruggen & Hirs, 1993)
Enkele van de (voorlopige) constateringen in 1993:
"De gegevens en gegevenssoorten die worden gebruikt in de praktische verpleegkundige zorgverlening zijn volstrekt heterogeen." (…)
"De verpleegkundige gegevens weerspiegelen vaak het medische model: verpleegkundige observaties en rapportage blijven georiënteerd op ziektebeelden. Zelfs waar in beginsel wordt gekozen voor een bestaande verpleegkundige theorie, blijkt de praktische toepassing ervan toch vaak medisch of medisch-technisch."
31 Dit wordt ook wel de contextuele definitie van de verpleegkundige diagnose genoemd.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
20 20
Hoewel het Vooronderzoek als zeer gerenommeerd en betrouwbaar te boek staat, zijn er toch enkele
kanttekeningen of vraagtekens te plaatsen. Voor zover ik dit heb kunnen vaststellen is er geen
taalkundige tekstanalyse toegepast en zijn er geen taalkundigen bij het onderzoek betrokken geweest.
Er werd meteen toegespitst op gegevens(soorten) en er lijkt (voor zover ik dat kan bepalen) geen
rekening te zijn gehouden met bijvoorbeeld de functie of doelgroep van de onderzochte teksten en
ook niet met de werkmethode binnen de instellingen waar de teksten uit afkomstig waren.32
Kortom:
taalexterne factoren die wel taalbepalend zijn, zijn wellicht buiten beschouwing gelaten. De visie waar
vanuit iemand werkt en ook de organisatie van de afdeling hebben immers invloed op hoe iemand iets
onder woorden brengt. In het vooronderzoek is schijnbaar onwillekeurig gebruik gemaakt van diverse
tekstsoorten (formulieren, boeken, scripties, standaardverpleegplannen, dossiers en rapportages) die
zijn geschreven binnen diverse contexten en met verschillende tekstfuncties. Hierbij moet worden
opgemerkt dat de tekstanalyse slechts één onderdeel vormde van het gehele Vooronderzoek.
Taalgebruik, ook in geschreven teksten, is gesitueerd in een setting en een context. Daarbij horen
tekstuele factoren, maar zeker ook zaken zoals de doelgroep (beoogde lezers) van de tekst, de
functie of de status van de schrijver van de tekst ten opzichte van de lezers, de functie van de tekst en
de werkcultuur (en theoretische visie) van de instelling om maar enkele mogelijke punten te noemen.
Dit zijn factoren waarmee binnen de (socio)linguïstiek, pragmatiek en vertaalwetenschap rekening
wordt gehouden. Als in een rapportage een verpleegkundige diagnose wordt beschreven dan kun je
daar bijvoorbeeld vanuit de patiënt of vanuit de verpleegkundige naar kijken. Als het op een afdeling
de gewoonte is om in een rapportage vanuit de patiënt te schrijven (patiëntgericht werken, organisatie
maar ook cultuur van de afdeling), dan zal een verpleegkundige diagnose misschien eerder als een
'probleem van de patiënt' worden geformuleerd. Dat wil niet zeggen dat diezelfde verpleegkundigen
dat binnen een andere setting precies zo zouden beschrijven. Taal(gebruik) is dus setting- en
contextgevoelig en onderhevig aan nog heel veel meer dan dat.
In het Vooronderzoek worden verpleegkundige teksten (taalproducten) geanalyseerd. In mijn enquête
pas ik een omgekeerde onderzoeksstrategie toe en zullen de formuleringen van (veelal)
verplegingswetenschappers door verpleegkundigen worden beoordeeld. Als de verpleegkundige
vaktaal inderdaad zo meerduidig is, valt te betwijfelden of zij een min of meer eensluidend oordeel
zullen vellen, zelfs nadat rekening is gehouden met de taalexterne factoren. Ik vraag
verpleegkundigen in de enquête om een taaloordeel en ik vraag hun te reflecteren op dat oordeel.
Sommige verplegingswetenschappers vonden dat te veel gevraagd. Ik ga er echter van uit dat
verpleegkundigen heel goed weten wat wel en wat niet ‘goed klinkt’ binnen hun vaktaal. Ik
veronderstel dus dat zij daar een gevoel voor hebben. Zij zijn immers vaktalig gesocialiseerd en 'ge-
32 Bij taakgerichte afdelingen draait de organisatie rond de taken die op een afdeling moeten
worden verricht. Bij patiëntgerichte afdelingen wordt de zorg voor een patiënt liefst steeds aan dezelfde verpleegkundigen toevertrouwd. Bobbink, A.F. Werkvelden in de verpleegkunde. Utrecht/Antwerpen: Bohn Scheltema en Holkema, 1986. Een taakgericht verpleegsysteem kent meer hiërarchie, een patiëntgericht verpleegsysteem wat minder: er is sprake van gedeelde verantwoordelijkheid, werken als 'team'. Deze informatie is ook voor de enquête van belang.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
21 21
encultureerd' in het verpleegkundige vakgebied en maken deel uit van de verpleegkundige
vaktaalgemeenschap in het algemeen en van de taalgemeenschap33
. van de afdeling waar zij werken
in het bijzonder. Binnen taalgemeenschappen spelen zich natuurlijke taalprocessen,
taalgemeenschapstichtende processen af, zoals Koefoed beschrijft in Benoemen. Mensen die met
elkaar werken en communiceren, willen elkaar verstaan; dat is als het ware een Griceaans34
gegeven. Koefoed schrijft “(…)dat begrippen die in het discours van een taalgemeenschap een
bepaalde relevantie verwerven, om een naam vragen (en deze dan ook meestal snel krijgen, vaak
doordat een van de omschrijvingen geconventionaliseerd wordt)” (Koefoed 1993, 14).
Wellicht ontbreekt de eenduidigheid in de verpleegkundige vaktaal doordat er zo veel
taalgemeenschappen bestaan. Bovendien zijn er - voor zover ik dat kan nagaan - geen inspanningen
geweest om tot een zekere standaardisatie te komen.
1.3.6 Visies op (vak)taal
Vaktalen zijn ontstaan rond een bepaald onderwerp waarover wordt gecommuniceerd door mensen
die als groep met elkaar in verband worden gebracht doordat ze - in verschillende mate - kennis
hebben over het onderwerp of over het vakgebied. In die zin is het Engelse begrip LSP (Language for
Special Purposes) wellicht een meer geslaagde aanduiding dan de term vaktaal. Deze benaming
heeft het voordeel dat het begrip ‘vak’ vermeden wordt. Het is niet altijd duidelijk of er sprake is van
een vakgebied (loodgieterij, telecommunicatie, medicijnen) of van een speciaalonderwerpgebied
(schaken, de taal in krantenadvertenties, ballroomdancing). Door de positie die verpleegkundigen
innemen - tussen patiënten en alle (para)medische disciplines in – hebben zij als geen ander te
maken met vakinterne, vakexterne en transdisciplinaire communicatie. De vaktaaldefinitie van Sauer
(1993) houdt rekening met al deze vormen van communicatie en leent zich daarom goed voor dit
onderzoek.
Ook Sauer gaat uit van een dynamische visie op taal en vaktaal. Een argument waarom
vaktalen niet als statisch gedefinieerd kunnen worden, is volgens Sauer de inbedding van vaktalen in
de algemene taal. In de syllabus Vaktaal en Communicatie (1993) wordt de complexe relatie tussen
algemene taal en vaktalen uiteengezet. Sauer behandelt daarbij vooral de tekstuele, communicatieve
en pragmatische aspecten van vaktaal, vanuit een linguïstisch en taalhandelingstheoretisch
perspectief.
33 Wat precies een taalgemeenschap is, is over het algemeen moeilijk te definiëren en is al
lange tijd onderwerp van discussie. Anders dan vaak wordt gedacht wordt een taalgemeenschap niet gedefinieerd door sociaal-economische groepen of andere (sociaal wetenschappelijke) classificeringen maar door taalgebruik. Een van de doorslaggevende criteria is het delen van bepaalde communicatieve regels (bijvoorbeeld de westerse ‘no gap, no overlap’-regel33 in de verbale communicatie (Fasold 1990;40).) Op die basis kunnen mensen in verschillende elkaar overlappende taalgemeenschappen worden ingedeeld, bijvoorbeeld: een gezin, een groep vrienden, collega’s, een hele beroepsgroep of alle mensen die Nederlands spreken en in Nederland wonen.
34 Met name het coöperatieve principe van Grice.
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
22 22
Bij het vaktaalonderzoek gaat het erom dat institutionele communicatie wordt bekeken in termen van
‘beroepsmatig gedifferentieerd (talig) handelen’ (ibid. 1993:16). Deze manier van kijken houdt volledig
rekening met de sociale situatie van de vaktalige communicatie. Sauer komt tot de volgende
(heuristische) definitie:
‘Onder vaktaal verstaat men een complex gestructureerde aaneenrijging van verbale elementen (*) die voortkomen uit de algemene taal, maar qua selectie, frequentie en gebruik van haar verschillen (gespecificeerde afleiding). Een vaktaal manifesteert zich steeds in een combinatie van talige handelingen die óf geordend zijn in de vorm van teksten, die zowel mondeling als ook schriftelijk kunnen zijn, óf in de vorm van communicatieve interacties. Deze schriftelijke en mondelinge verbale activiteiten maken deel uit van institutionele communicatieve processen die als vakinterne, vakexterne en transdisciplinaire communicatie kunnen worden onderscheiden. De feitelijke realisatie van deze communicatievormen wordt tot op zekere hoogte beïnvloed door sociale factoren die een systematisch karakter hebben. Deze beïnvloeding van het vaktaalgebruik vindt plaats door de maatschappelijke functie van de institutie, door onderlinge samenwerking van verschillende instituties, door opleiding van vakkundigen (tertiaire socialisatie), door informatie- en communicatiestramienen binnen een institutie, door de noodzaak van rechtszekerheid en controle van institutionele handelingen, door toepassing van geautomatiseerde systemen voor opslag en verwerking van gegevens, door behoefte aan standaardisering en normalisatie, en door verdere sociale factoren.
(*) Tot deze verbale elementen worden gerekend: tekstdelen, reeksen van zinnen,
syntactische constructies, alsmede lexicale eenheden, waaronder ook afkortingen, metaforen, termen. Voor het gemak worden ook tekens (tekeningen, beelden, enz.) meegerekend.’
Sauer doet met deze definitie afstand van het oude vaktaalmodel, waarin vaktaal als een kern werd
omschreven met daaromheen lagen die minder gebruik maken van vaktaal. Dat oude model is te
statisch omdat daarbij de kern vooral uit terminologie bestaat (Sauer 1993:21-2). Hij verzet zich ook
terecht tegen de definitie van vaktaal die Möhn en Pelka hanteren, vooral omdat het vakexterne
aspect van vaktaal door hen buiten beschouwing wordt gelaten (Sauer 1993:18).
Geïnspireerd op Habermas stelt Sauer dat het vaktaalonderzoek zich niet tot de taal-is-een-
strategische-handeling-visie mag beperken. Deze visie beschouwt vaktaal immers slechts als
instrument, een stuk gereedschap dat geheel gescheiden van de taalgebruiker kan worden bekeken
en dat na enig slijpwerk en gesleutel de gebruiker beter naar de hand zou kunnen staan om het doel -
het overbrengen van een boodschap - te bereiken. Echter, juist de ingewikkelde ‘innige relatie tussen
mensen, taal, maatschappij en cultuur’, deze irrationele verstrengeling - bewust en onbewust - van
taal met alle menselijke verhoudingen, maakt taal tot onderwerp van een sociale, functionele studie.
(Vak)taal is ook volgens Sauer niet slechts een strategisch en rationeel hulpmiddel, het is in
alle opzichten verweven met communicatief handelen. Dit communicatieve aspect - waarbij ook zeker
de irrationele kanten van taalgebruik horen - mag niet buiten de definitie van vaktaal gehouden
worden (vgl. Sauer 1993:19). Deze (communicatieve) visie sluit ook beter aan bij de algemene
functies van taal en het taalgebruik. ‘Deze liggen met name op het sociale en culturele vlak’ (1993:
21). De functie van vaktaal is dus niet alleen beperkt tot het doorgeven van kennis, maar vervult ook
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
23 23
sociale doeleinden. Sterker nog: ’Taal bepaalt tot op zekere hoogte de manier waarop (...) mensen
cultureel en sociaal functioneren’ (1993:19).Taal is dus sociaal bepalend en constitueert (tot op zekere
hoogte) de sociale werkelijkheid waarin de taalgebruiker functioneert.
Het Vooronderzoek heeft aangetoond dat er op veel verschillende manieren binnen de diverse
contexten en settings over dezelfde verpleegkundige gegevens(soorten) kan worden gesproken of
geschreven. Uit het Vooronderzoek blijkt niet hoe die verschillen tussen de verpleegkundige uitingen
te verklaren zijn. De gegevens(soorten) werden als constante genomen in een onderzoek over
communicatie in zeer verschillende settings. Van de gegevenssoort ‘verpleegkundige diagnostiek’ of
‘verpleegkundige diagnose’ was wellicht ook door de onderzoekers al van tevoren gedacht dat er
geen eenduidige taal te verwachten viel. De discussie over diagnostiek was immers in volle gang en
officieel zou dit begrip nog niet in Nederland worden gehanteerd (vgl. Ten Holte, 1992). De betekenis
van verpleegkundige diagnostiek was volgens een artikel van Leih en Salentijn (1991/1992) ook in
studieboeken op dat moment niet homogeen. De conclusie dat de verpleegkundige taal op dit gebied
zeer meerduidig is, was misschien te verwachten?
De woordenboekbetekenis die in de algemene taal aan de term 'diagnose' wordt gehecht is
doorgaans die van "vastgesteld probleem", beschrijving van een probleem. In de Van Dale staat:
"(medicijnen, geneeskunde) beschrijving van de aandoening van een patiënt", in figuurlijke zin (ook
buiten de geneeskunde) ‘het onder woorden brengen van wat er mis is’. (In zekere zin is dit ook het
onder woorden brengen van "een situatie".) Als het begrip 'verpleegkundige diagnose' nog niet
volledig is ingeburgerd, is het te verwachten dat de algemene (woordenboek)betekenis van de term
'diagnose' bepalend is, zeker als de medische terminologie dominant is binnen de setting.
Dat ook het begrip ‘verpleegprobleem’ verschillend werd gehanteerd was misschien minder te
voorspellen, maar alleen al de verschillende visies op verplegen laten zien dat ook dit abstracte begrip
heel verschillend is op te vatten (zie 1.2.2). In het algemeen geldt: hoe abstracter het begrip, hoe meer
betekenissen eraan kunnen worden toegeschreven.
Er zijn veel invloeden denkbaar op het discours van de afdeling, dat wil zeggen: de communicatieve
gewoonten tussen de verpleegkundigen die binnen een instelling of afdeling werken. Sauer noemt in
zijn definitie onder andere: de maatschappelijke functie van de institutie (een academisch ziekenhuis
zal hierin verschillen van een thuiszorgorganisatie), de opleiding van vakkundigen (er zijn zeer veel
soorten verpleegkundige opleidingen), de informatie- en communicatiestramienen binnen een
institutie, de toepassing van geautomatiseerde systemen voor opslag en verwerking van gegevens
(mijns inziens kan dit zelfs iets schijnbaar onbenulligs inhouden als de vormgeving van een formulier
of de lay-out van een rapportage). Bovendien bestaat het streven om de verpleegkundige zorg in kaart
te brengen en het ‘verpleegkundige product’ te omschrijven. Dit vergt een vorm van standaardisering.
Ook factoren die ik eerder in dit hoofdstuk heb genoemd, de beroepsstratificatie van verpleegkundigen
en de enorme diversiteit van opleidingen zijn factoren van enige invloed. Onder de restgroep die
Sauer ‘overige sociale factoren’ noemt, vallen omvangrijke onderwerpen als technologische
Pleegvertalingen – Ontwikkelingen in de verpleegkunde; taal en vaktaal
24 24
ontwikkelingen, nieuwe (meta)theoretische visies op het vakgebied, invloedrijke publicaties daarover
en niet te vergeten vertalingen(!) Daarnaast moeten de emancipatoire ontwikkelingen binnen
vakgebieden worden genoemd. (Sinds Florence Nightingale, die als pionierster van de moderne
verpleegkunde wordt gezien, is de beroepsinhoud maar ook het imago van het verpleegkundige
beroep nogal veranderd.)
Zoals gezegd zijn de aspecten vakinterne, vakexterne en transdisciplinaire communicatie door de
speciale middenpositie van verpleegkundigen voor de vaktaal van groot belang. Tussen en mét vele
disciplines verlenen verpleegkundigen zorg aan zeer diverse patiënten. Hierdoor zijn zij zeer
afhankelijk van duidelijke taal die stevig is geworteld in de algemene taal. De nadruk op
professionalisering en al die vertalingen uit het Amerikaans kunnen ertoe leiden dat de aandacht
(tijdelijk) wordt verschoven naar de vakinterne communicatie en het specifiek verpleegkundige
karakter van de verpleegkundige vaktaal. Die nadruk op de vakinterne communicatie gaat echter
voorbij aan de belangen van de transdisciplinaire en vakexterne communicatie. Dit blindstaren op een
vakinterne ideaaltaal zou een theoreticus (of vertaler?) op een werkkamer wel kunnen overkomen,
maar verpleegkundigen uit de beroepspraktijk zullen dit naar mijn verwachting bijsturen.
Volgens vele publicaties communiceren verpleegkundigen dus niet eenduidig maar misschien hebben
zij wel een min of meer eensluidend oordeel over de taal die zij in de enquête krijgen gepresenteerd?
(Als tenminste rekening wordt gehouden met factoren als: visie op verplegen, organisatiestructuur van
de afdeling, specialisme, opleiding en leeftijd.) In het volgende hoofdstuk zullen de onderzoeksvragen
en de enquête zelf meer specifiek worden geoperationaliseerd.
Pleegvertalingen
In 1.3.4 schreef ik al dat de begrippen waar de nieuwe namen naar verwijzen nog geen ‘Gestalt’
hebben. (Vergelijk Koefoed 1993) De verpleegkundige werkvertalingen hebben nog geen hechte
relatie met een vaktalige betekenis. Dit bracht mij op de woordspeling pleegvertalingen.35
Tot slot wil ik door middel van het onderstaande citaat benadrukken dat het bouwen aan een vaktaal
mensenwerk is en dat een eenduidig begrippenkader een menselijk bouwwerk van enige omvang is:
Woorden uit technische taalregisters behoren tot de best gedefinieerde, dat is: wat hun betekenis betreft meest gestandaardiseerde. Het zijn typisch woorden die in gezaghebbende bronnen kunnen worden opgezocht of aan gezaghebbende sprekers (specialisten) kunnen worden gevraagd. Toch weten we allemaal dat het kennen van een definitie en het beheersen van een technische term uit een vakgebied twee geheel verschillende dingen zijn. Zelfs technische termen betekenen meer dan wat de definitie ervan zegt. We moeten een woord in exemplarische contexten zijn tegengekomen, we moeten een deel van zijn geschiedenis kennen. (Koefoed 1993; 94; onderstreping van mij)
35 Dit betekent op zichzelf al verpleegkundige vertalingen.
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
25
Hoofdstuk 2
Operationalisering van het onderzoek
‘When people behave in accordance with Barker’s principle of situatedness or with Grice’s maxims of conversational exchange, we do not ask WHY: the behavior is simply taken for granted as in need of no further explanation. Because it is ordinary, it is experienced as canonical and therefore self-explanatory. We take it for granted that if you ask somebody where R.H. Macey’s is, they will give you relevant, correct, perspicuous and brief directions; THAT kind of response requires no explanation. People will think it exceedingly odd if you do question WHY people are behaving this way - “post office” in the post office, and brief, perspicuous, relevant and sincere in answering requests for directions.’ 36
Jerome Bruner 1990; 48-49
2.1 Vragen, vragen en nog eens vragen
Uit het voorgaande hoofdstuk blijkt al dat zich in de verpleegkundige wereld in de jaren negentig een
taalkundig interessante situatie voordeed. In de verplegingswetenschap is men druk in de weer met
verpleegkundige diagnostiek en de problematiek van het ontbrekende eenduidige begrippenkader. In
de vaktaal van verpleegkundigen op de werkvloer, de mensen die in direct contact met patiënten
werken, is (nog) niet heel veel veranderd. Ik vroeg mij onder andere af of bij het vertalen voldoende
rekening werd gehouden met de vaktaal van de verpleegkundige praktijk en of verpleegkundigen op
het gebied van vaktaal inderdaad zo meerduidig waren. Zouden zij geen min of meer eensluidend
oordeel over hun vaktaal kunnen hebben? Ik nam mij voor de vaktaalsprekers uit de verpleegkundige
praktijk te vragen een oordeel te geven over de nieuwe inbreng in hun vaktaal, op een moment dat de
invoering van de diagnostiek nog geen feit was. Ik besloot dit met behulp van een enquête te doen
(zie ook 2.3). Hoe ik op basis van mijn algemene vragen uiteindelijk tot de enquête ben gekomen, is in
dit hoofdstuk te lezen.
De vragen die ik wilde operationaliseren, zijn de volgende. Hoe worden verpleegkundige
diagnoselabels vertaald in het Nederlands? Welke vertaling ‘wint’ het onder mensen die thuis zijn in
de ‘vaktaal van de werkvloer’? Waarom? Met andere (statistisch meer verantwoorde) woorden: is er
iets te zeggen over factoren die hierbij een rol spelen?
36 Als mensen zich gedragen volgens het principe van situatedness van Barker of de maximen van Grice,
vraagt niemand zich af waaróm zij dat doen; dit wordt ter kennisgeving aangekomen alsof het geen uitleg behoeft. Omdat het zo gewoon is, wordt het als de regel en daarom als vanzelfsprekend ervaren. Als je iemand de weg naar de HEMA vraagt, krijg je antwoord in korte, heldere, relevante zinnen waarbij je geen moment zult twijfelen of je om de tuin wordt geleid. Dat is allemaal heel normaal. Het is schijnbaar heel wat minder normaal om je af te vragen waaróm mensen dat doen. Waarom mensen zich bijvoorbeeld 'op z'n postkantoors' gedragen in het postkantoor en een kort, helder, welgemeend en relevant antwoord geven als je ze naar de weg vraagt.
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
26
Hoewel het vragen naar de geslaagdheid van een formulering (diagnoselabel) zeker ook de
vakinhoudelijke adequaatheid van de beschrijving van een diagnose (of verpleegprobleem) toetst,
gaat het daarnaast wel degelijk om de sociolinguïstische geslaagdheid van een formulering. Het één
is nu eenmaal niet van het ander los te maken. Mijn aandacht gaat uiteraard uit naar de talige
oordelen.
Meer uitvergroot en opgedeeld, zijn deze vragen als volgt geformuleerd:
(1) Hoe beoordelen verpleegkundigen de verschillende vertalingen van een aantal NANDA-labels en welke redenen geven zij daarvoor?
(2) Blijkt uit mijn onderzoek dat verpleegkundigen op de werkvloer de voorkeur geven
aan andere vertalingen dan de meest professionele (en welke redenen geven zij daarvoor)?
(3) Welk verband is er eventueel te leggen tussen het oordeel van de verpleegkundigen
en buitentalige, sociolinguïstische factoren (bijv. leeftijd, functie, opleiding)? In de volgende paragrafen zullen allereerst de bovenstaande vragen stuk voor stuk worden
geoperationaliseerd. Daarna volgt een uitleg over de vorm en opzet van de enquête (2.3.) en is te
lezen hoe ik te werk ben gegaan met de verspreiding in verschillende ziekenhuizen (2.4.). Ten slotte
spreek ik mij (in 2.5) uit over de verwachtingen die bij mij leefden, in afwachting van de ingevulde
enquêtes.
Voor de enquête, inclusief begeleidende brief en uitleg bij het invullen, verwijs ik nu graag naar de
bijlage (onder C).
2.1.1 Vraag één
(1) Hoe beoordelen verpleegkundigen op de werkvloer de verschillende formuleringen van
negen vertaalde NANDA-labels en welke redenen geven zij daarvoor?
In de bovenstaande vraag dienen de volgende onderwerpen te worden ontleed:
(a) ‘verpleegkundigen op de werkvloer’, (b) ‘verschillende formuleringen van negen vertaalde NANDA-
labels’ en (c) redenen.
(a) verpleegkundigen op de werkvloer
Zoals gezegd, wordt in Nederland het onderwerp ‘verpleegkundige diagnostiek’, voor zover ik kan
overzien, voornamelijk vanuit de verplegingswetenschap aangedragen. De vraag is of de vertalingen
van de diagnoses 'passen' in de taal van de verpleegkundige praktijk. Verplegingswetenschappers en
meer theoretisch geschoolde verpleegkundigen zijn ongetwijfeld inhoudelijk op de hoogte van de
ontwikkelingen rond de verpleegkundige diagnostiek maar zijn over het algemeen niet (meer) op de
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
27
werkvloer te vinden en staan niet altijd (meer) in direct contact met de patiënt. Zij benaderen de
diagnostiek vanuit een andere invalshoek en zijn gesocialiseerd in het vakgebied en het taalgebruik
van de verplegingswetenschap (zie hoofdstuk 1) die veel invloed vanuit de Angelsaksische landen
kent (met name de Verenigde Staten).
De meeste verpleegkundigen die ik de enquête heb voorgelegd weten op het moment van het
onderzoek nog niet veel over verpleegkundige diagnostiek. Wel kunnen zij de vertalingen van de
labels als 'een verpleegprobleem' herkennen. Zij hebben per definitie verstand van hun eigen vaktaal,
‘de taal waarin zij werken’, zoals iedereen die het Nederlands als moedertaal heeft, een zeker
taalgevoel bezit over de Nederlandse taal. De enquête is niet alleen bestemd voor gediplomeerde
verpleegkundigen van een bepaald deskundigheidsniveau. Allen die op de betreffende afdelingen een
verpleegkundige functie uitoefenen, van hoofdverpleegkundige tot leerling-
verpleegkundigen/stagiaires, zijn uitgenodigd een enquête in te vullen.
(b) verschillende formuleringen van negen vertaalde NANDA-labels
In hoofdstuk 1 is het begrip verpleegkundige diagnose al uitgebreid aan de orde gekomen. De labels
van diagnoses zijn de namen waarmee bepaalde (NANDA-)diagnoses worden aangeduid. Vertalingen
van NANDA-diagnoselabels zijn benoemingen in de zin van Koefoed (1993) omdat zij, evenals de term
in de brontaal, 'naam geven' aan een nieuw begrip. (Koefoed noemt hiervoor als voorbeeld: een nieuw
product, een pas ontdekt of beter “gesteld” syndroom of een wetenschappelijk postulaat Koefoed,
1993:3, zie ook 1.3.4). Een 'benoeming' is nooit een 'naam' alleen; het roept associaties op met een
bepaald discours en de betekenis wordt herleid uit de kennis van de (algemene en vak)taal.
Verpleegprobleem en verpleegkundige diagnose
Veel verpleegkundigen in Nederland werken (nog) niet met diagnoses, maar wel met zogenaamde
'verpleegproblemen'. Vandaar dat er in de enquête wordt gevraagd naar hun oordeel over 'een vaak
voorkomend verpleegprobleem'. Verpleegprobleem en verpleegkundig diagnoselabel worden hiermee
synoniem. In de literatuur die tot 1996 is verschenen, was dit echter wel vaker het geval37
. Bovendien
wordt dit gelegitimeerd door de beslissing die tijdens de consensusbijeenkomst van de
Verpleegkundige Wetenschappelijke Raad in 1992 werd genomen om voorlopig (bij gebrek aan een
goede definitie) te blijven spreken van verpleegproblemen in plaats van diagnoses (Ten Holte,1992).
Een tweede reden om te spreken over ‘verpleegproblemen’ is door de terminologie (de
vertalingen) binnen het mogelijke verpleegkundige discours van de afdeling te plaatsen. Is dit
begrijpelijke en/of toepasselijke taal op de afdeling?
Bij het samenstellen van de enquête ben ik op zoek gegaan naar alle vertalingen van NANDA-
diagnoselabels die op dat moment te vinden waren. De bronnen varieerden van scripties
verplegingswetenschap tot artikelen in de verpleegkundige tijdschriften, een proefschrift en recente
37
Zie hierover ook het artikel van P. Leih en C. Salentijn, 'Verpleegkundige diagnoses, betekenis, classificatie en vragen' in Verpleegkunde 1991/1992, 1, pp. 3-10.
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
28
uitgaven in boekvorm, als Gordon 1995a. In bijlage D is een lijst van alle gebruikte bronnen te vinden.
Zie ook 1.3.4 onder werkvertalingen.
Vier bronnen dienen, ieder om een andere reden, expliciet te worden genoemd.
Allereerst is dat natuurlijk de eerste professionele vertaling van het gehele corpus van de diagnoses,
die ik toeschrijf aan Wim Seunke maar die ongetwijfeld tot stand is gekomen in overleg met anderen,
zoals verplegingswetenschapster Marijke de Hullu die officieel de Handleiding verpleegkundige
diagnostiek 1995-1996 op haar naam heeft staan (met identieke labelvertalingen als Gordon 1995a)
en vertaalster Ingrid van Pinxteren.
Er zijn eerder boeken geschreven over verpleegkundige diagnostiek in Nederland: Bruggink
en Regeer geldt voor velen als het eerste boek ooit over verpleegkundige diagnostiek. Dat is echter
alleen waar als Townsend 199038
, specifiek over de verpleegkundige diagnostiek in de psychiatrie,
niet wordt meegerekend.
Tot slot is er de ‘vertaling’ van George Evers (ADL-afhankelijkheid; zie werkvertalingen in
paragraaf 1.3.4).
Selectie
Er bestonden in 1996 zo'n 108 labels. Voor een enquête is het niet mogelijk om meer dan een klein
aantal labels ter beoordeling voor te leggen, daarom leek het me verstandig om (als streefgetal) niet
meer dan 10 labels te selecteren.
Ik ging op zoek naar labels die:
1. liefst veel verschillende vertalingen opleveren in de Nederlandse literatuur (op zich geen
selectiecriterium) of op z’n minst lastig zijn te vertalen;
2. relatief bekend zijn als begrip op de afdeling (dit zal steeds voor de zekerheid in de enquête
worden gevraagd);
3. zo gevarieerd mogelijk zijn (met betrekking tot vertaalproblemen, qualifiers etc.);
4. geen diagnoses van welbevinden aanduiden (de zogenaamde wellness nursing diagnoses: dit zijn
diagnoses die aangeven dat alles goed gaat, zoals: effectieve borstvoeding. Behalve het feit dat
deze diagnoses indruisen tegen wat je van een diagnose zou verwachten39
, komen ze
waarschijnlijk nauwelijks voor op een verpleegafdeling van een algemeen ziekenhuis).
5. De labels mogen daarnaast niet te specifiek zijn, want anders is de kans op non-response te groot.
Om een keuze te maken tussen de verschillende labels heb ik op basis van deze vijf punten
selectiecriteria geformuleerd. De gebruikte criteria en het selectieproces zijn uiteengezet in bijlage E.
Na het toepassen van de selectiecriteria zijn uiteindelijk 9 labels overgebleven (zie tabel 2.1).
38 In deze scriptie is de eerste vertaling van Townsend gebruikt (1e druk). 39 Deze betekenis wijkt in ieder geval af van de woordenboekbetekenis van diagnose.
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
29
Tabel 2.1 Overzicht geselecteerde labels met gevonden vertalingen
(Een sterretje betekent dat de vertaling is aangetroffen zonder vermelding van het Amerikaanse label) 1. High Risk for Fluid Volume Deficit Dreigend vochttekort (Gordon 1995a, 1995b) Dreigende negatieve vochtbalans (Stevens, 1995)
Gevaar voor vochttekort (HBO-V Groningen)
Gevaar voor negatieve vochtbalans (samengesteld uit Evers, VR 1993) (Ewals & Oudenhoven, 1992)
Risico op negatieve vochtbalans (Karel, 1994) Risico van dehydratie (McFarlane (vd Peet) 1985*) 2. Impaired Adjustment Verminderd aanpassingsvermogen (Gordon 1995a) Belemmerde aanpassing (Bruggink & Regeer 1992) Geblokkeerde ziekteaanpassing (Evers, VR, 1993)
Aanpassingsproblemen (VPD&I, 1995*)
3. Impaired Physical Mobility Mobiliteitstekort (Gordon 1995a, 1995b) Verstoorde mobiliteit (VP 1993, 5, 24) Verminderde lichaamsbeweging (Evers, VR, 1993) Onvermogen om te bewegen (Schout, 1995*, verhoogd risico voor...) Beperkte fysieke mobiliteit (Karel, 1994) Beperkte beweging (van hand/arm/etc.) (v Rest, 1992*)
Verstoorde lichamelijke mobiliteit (Ewals & Oudenhoven, 1992)
4. Altered Nutrition: Less than Body Requirements Voedingstekort (Gordon 1995a+b) Veranderde voeding: minder dan het lichaam nodig heeft (Bruggink & Regeer 1992) Verstoorde inname van voeding, minder dan de stofwisselingsbehoefte (TvZ 1995, 20, 597) Ontoereikende voedselopname (Evers, 1991) (Evers, VR, 1993) (Karel, 1994) Ontoereikende opname van voeding (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Verandering in het voedingspatroon (...)(Eliëns et al, Vermaas & Aarts, 1993*) Opname van voeding: te weinig (VPD&I, 1995*)
Gewijzigde opname van voeding: minder dan stofwisselingsbehoefte (Ewals & Oudenhoven, 1992)
5. Altered Health Maintenance (specify) Tekort in gezondheidsonderhoud (Gordon 1995a, 1995b) Veranderde zorg voor de gezondheid (Bruggink & Regeer 1992) Onvermogen tot gezonde leefwijze (Hunt 1993) Wijzigingen in de instandhouding van de gezondheid (Stevens, 1995) Onvermogen om hulp te zoeken bij gezondheidsproblemen (Evers, 1991) Onvermogen tot hulp zoeken bij gezondheidsproblemen (Evers, VR, 1993) Veranderde handhaving van de gezondheid (VPD&I, 1995*) Wijziging in het instandhouden van de gezondheid (Ewals & Oudenhoven, 1992)
6. Altered Thought Processes Verstoord denken (Gordon 1995a, 1995b) (Bruyns & Buskop 1996) Verstoord denkproces (HBO-V Groningen)
Gestoord denken (Evers, VR, 1993) Wijziging40 in het denkproces (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) (Ewals & Oudenhoven,
1992) Veranderde denkprocessen (Karel, 1994)
40 Zie vorige noot en voetnoot in bijlage B.
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
30
7. Impaired Social Interaction Inadequate sociale interactie (Gordon 1995a) (Evers, VR, 1993) Verstoorde sociale interactie (Roelofs 1993) (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Gestoorde sociale interactie (Townsend, 1990*) Tekortschietende sociale interactie (Schout, 1995*)
Communicatiestoornissen in de omgang met anderen (Eliens, et al, 1993*) Problemen met de sociale interactie (Begrippenkader Verpleegkunde, WCC werkconferentie, 1993)
8 Ineffective Airway Clearance Ineffectieve luchtwegreiniging (Gordon 1995a, 1995b) Ineffectieve luchtwegen (Bruggink & Regeer 1992) Ineffectief ophoesten (Evers, VR, 1993) Niet doelmatig bronchiaal toilet (Stevens, 1995) Moeite met ophoesten van slijm (McFarlane (vdPeet) 1985*) Inadequate reiniging van de luchtwegen (Ewals & Oudenhoven, 1992) 9 Self-Care Deficit: Bathing/Hygiene Zelfstandigheidstekort in wassen (specifieer niveau) (Gordon 1995a) Zelfzorgtekort (wassen/hygiene) (Bruggink & Regeer 1992) ADL-afhankelijkheid (Evers, zie V 1991/2, 1, 7) Afhankelijkheid bij lichaamsverzorging (Evers, VR 1993) Gebrekkige zelfverzorging (....) (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*)
Moeite met zelfstandig wassen41
(McFarlane (Van de Peet) 1985*)
Tekort in de zelfverzorging (Ewals & Oudenhoven, 1992) Zelfzorgtekort (lichamelijke hygiëne) (HBO-V Groningen)
(c) redenen
In de overdenkingen en bevindingen in hoofdstuk 1 zijn een aantal onderwerpen naar boven gekomen
die belangrijk zijn voor de verpleegkundige vaktaal. Op basis daarvan heb ik een aantal redenen
geformuleerd, waarom verpleegkundigen een formulering geslaagd of niet geslaagd zouden kunnen
vinden (zie tabel 2.2). Van de achterliggende overwegingen zijn discours (de manier van praten
binnen de setting waar de verpleegkundige werkt), professionalisering (het belang van een eigen
verpleegkundige vaktaal) en de middenpositie van verpleegkundigen (communicatie met patiënten
maar ook met diverse vakdisciplines) het belangrijkst. Ook vraag ik expliciet naar een oordeel over het
Nederlands (mooi/lelijk en bondigheid/helderheid). Het spreekt voor zich dat niet alle thema’s
afzonderlijk van elkaar bestaan maar met elkaar verband houden.
De positieve en negatieve varianten van de redenen zijn niet in dezelfde volgorde in de enquête
gezet. Bijvoorbeeld: de reden die is gerelateerd aan communicatie met patiënten, staat in zijn
positieve formulering (bij de ‘redenen voor de meest geslaagde formulering’) op de tweede plaats
maar in de negatieve formulering (bij de ‘redenen voor de minst geslaagde formulering’) op de vierde
plaats. Deze volgorde is wel in de gehele enquête consequent.
Aangezien de redenen nooit uitputtend kunnen zijn en ik niemand ‘de woorden in de mond zou
willen leggen’, is ook de optie ‘Anders, namelijk...’ toegevoegd.
41 Moeite met zelfstandig wassen (McFarlane (Van de Peet) 1985* is het enige label dat is
afgeleid van een ander: 'moeite met zelfstandig eten')
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
31
Tabel 2.2 - Bevraagde redenen in de enquête met achterliggend thema
+ Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht. - Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet
uitspreken. Gerelateerd aan: mondelinge communicatie (vooral met collega’s), discours + Is het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen. - Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken. Gerelateerd aan: communicatie met patiënten – algemene taal + Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. - Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. - Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). Gerelateerd aan: vakinterne communicatie, professionalisering, discours + Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken. - Hier kan ik niet mee aankomen bij een multidisciplinair patiëntenoverleg. Gerelateerd aan: transdisciplinaire communicatie + Zo noemen we dit nu eenmaal. Gerelateerd aan: discours + Klinkt professioneel en verpleegkundig. - Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. - Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). Gerelateerd aan: professionalisering, discours + Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands). - Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands). Gerelateerd aan: esthetisch gevoel over het taalgebruik (zie paragraaf 1.3.3) + Is kort en krachtig. - Is te kort en daardoor te vaag. - Is te lang en is daardoor niet praktisch. Gerelateerd aan: bondigheid versus helderheid, relatie met algemene taal (zie ook paragraaf 1.3.4)
2.1.2 Vraag twee
(2) Geven deze verpleegkundigen de voorkeur aan andere vertalingen dan de meest professionele
(en welke redenen geven zij daarvoor)?
In de bovenstaande vraag, dienen de ‘professionele’ en ‘andere vertalingen’ te worden toegelicht.
Voor de redenen blijft het bovenstaande (tabel 2.2) van toepassing.
(a) professionele en andere vertalingen
In ongeveer twintig verschillende bronnen zijn vertalingen aangetroffen die voor de enquête zijn
gebruikt. Een overzicht van de bronnen is in de bijlage te vinden (bijlage D). De verschillende bronnen
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
32
maken deel uit van wat onder ‘verpleegkundige vakliteratuur’ kan worden verstaan. Het betreft alle
publicaties (artikelen, syllabi, boeken) of doctoraalscripties van verplegingswetenschappers over
verpleegkundige diagnostiek en het zijn geen teksten uit de verpleegkundige praktijk. In de meeste
gevallen werd het Amerikaanse label in dezelfde tekst genoemd. In een enkel geval (aangeduid met
een ster in tabel 2.1) werd het Engelstalige label niet vermeld maar bleek uit de context overduidelijk
dat het een vertaling van een NANDA-label betrof. De meeste vertalingen zijn door niet-professionele
vertalers gemaakt.
Ik verwijs voor informatie over de vertalingen en voor de skoposinformatie van de professionele
vertaling graag naar paragraaf 1.3.4. De belangrijkste verschillen tussen de professionele vertaling en
de vertalingen die door verplegingswetenschappers zijn gemaakt, zijn dat in de professionele
(Gordon-)vertaling alle tot dan toe bestaande NANDA-diagnoselabels als een corpus zijn vertaald en
dat dit op een beredeneerde manier is gebeurd met oog voor de qualifiers, de definities van de
diagnoses, cultuurverschillen, begrijpelijkheid en eenvoud. Daarnaast moet worden opgemerkt dat er
veel ‘Oremiaanse’ verwoordingen in de vertaling zijn te vinden. (Zie ook 1.3.2 Verpleegkundige
denkscholen en taal.)
2.1.3 Vraag drie
(3) Zijn er verbanden te leggen tussen het oordeel van de verpleegkundigen en buitentalige,
sociolinguïstische factoren die in de enquête zijn bevraagd (bijv. leeftijd, functie, opleiding)?
Het gaat om de vraag of er verband is tussen de keuzen voor de formuleringen en de redenen
enerzijds en factoren als leeftijd, opleiding, bekendheid met bepaalde literatuur, of er al dan niet op de
afdeling wordt gewerkt met verpleegkundige diagnostiek of met een bepaald(e) verpleegkundig(e)
model/theorie anderzijds. Om deze vraag te kunnen stellen, zullen hier onder (a) statistische
verbanden en onder (b) factoren die in de enquête zijn bevraagd, worden toegelicht.
(a) statistische verbanden
Er zijn een aantal statistische berekeningen waarmee kan worden vastgesteld of twee variabelen met
elkaar samenhangen of niet. Hiermee kan worden nagegaan of het verband dat is gevonden tussen
bijvoorbeeld leeftijd en de voorkeur voor één bepaalde vertaling van een label, groter is dan op basis
van toeval verwacht mag worden. Als dit verband groter is dan mag worden verwacht noemt men dit
significant (statistisch duidelijk). Over de aard van de relatie is daarmee echter officieel nog niets
bekend. Het is dus niet mogelijk om te zeggen dat er sprake is van een oorzakelijk verband. Een
veelgebruikte significantiegrens is p < 0,05. Dit betekent dat de kans dat de conclusie (‘er is een
verband tussen de variabelen’) ten onrechte wordt getrokken, kleiner is dan 5%. Voor een vervolg van
de statistische uitleg en analyse verwijs ik graag naar hoofdstuk 3.
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
33
(b) factoren die in de enquête zijn bevraagd
In het eerste deel van de enquête (zie bijlage C) zijn verschillende vragen gesteld over de
verpleegkundigen zelf en de afdeling waar zij werkzaam zijn.
1 In welke instelling en op welke afdeling bent u werkzaam?
Deze vraag houdt verband met zaken als discours, de werkwijze en eventuele
verpleegkundige visie die daaraan ten grondslag ligt en het specialisme van de afdeling. Het is
mogelijk dat over alle respondenten genomen de verpleegkundigen geen eensluidend oordeel
hebben over de verschillende formuleringen maar dat zij dit per afdeling (of per specialisme)
of per instelling wél hebben.
2 Hoe lang bent u op deze afdeling werkzaam?
De tijdsmarkeringen in deze vraag zijn enigszins willekeurig maar ik wilde in ieder geval
onderscheid maken tussen verpleegkundigen die nog geen jaar op een afdeling werken en
mensen die al langer werkzaam zijn en al in de werkwijze en het taalgebruik van de afdeling
zijn ingeburgerd.
3 Wat is uw leeftijd?
Gezien de opmerkingen van Annie van Eindhoven (zie 1.3.3), is leeftijd een variabele die van
invloed kan zijn op hoe de formuleringen worden ervaren. Dis is uiteraard vaker een variabele
in het sociolinguïstisch onderzoek.
4 En uw geslacht?
Mogelijk is dit totaal niet van belang, maar voor alle zekerheid is deze veel gehanteerde
variabele bevraagd.
5 Welke verpleegkundige functie heeft u?
Deze variabele kan van belang zijn, gezien de bekendheid met de ‘verpleegkundige discussie’
en de invloed op en kennis van het afdelingsbeleid. Bovendien kan ik bij vragen 11, 12, 13 en
14 (bijvoorbeeld over de verpleegkundige visie en werkwijze van de afdeling) het antwoord
van afdelingshoofd of teamleider/teamoudste als uitgangspunt nemen als er bij de overige
respondenten van dezelfde afdeling onduidelijkheid over die lastige vragen bestaat. Aan de
verschillende functies kleeft ook een mate van gesocialiseerd zijn in een vakgebied en het
bijbehorend taalgebruik.
6 Welke verpleegkundige opleiding heeft u gevolgd of volgt u op dit moment?
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
34
Zoals vermeld bestaan er veel verschillende verpleegkundige opleidingen. Mogelijk wordt er
op een HBO-V meer aandacht besteed aan verpleegkundige diagnostiek, terwijl er in andere
opleidingen geen aandacht aan wordt besteed.42
7 Wanneer heeft u de bovenstaande verpleegkundige opleiding gevolgd?
Deze vraag dient als nadere specificering van vraag 6.
8 Wanneer bent u opgeleid in de verpleegkundige diagnostiek?
Deze vraag is opgenomen omdat verpleegkundigen na hun vakopleiding uiteraard ook
bijscholing ontvangen.
9 Hoe/waar heeft u kennisgemaakt met verpleegkundige diagnostiek?
Een specificering van vraag 8 en geeft ook andere situaties (o.a. klinische lessen, workshops,
werkervaring elders) waarmee verpleegkundigen in aanraking kunnen zijn gekomen met
verpleegkundige diagnostiek.
10 Welke boeken werden er gebruikt toen u kennismaakte met verpleegkundige
diagnostiek en/of worden op de afdeling als naslagwerk gebruikt? (Kruis één of
meerdere antwoorden aan.)
Bij deze vraag worden meerdere boeken genoemd die in Nederland tot dan toe op het gebied
van de verpleegkundige diagnostiek zijn verschenen. De lijst kent Engelstalige en vertaalde
werken, waaronder de Gordon-vertalingen van Wim Seunke, de werken van Van der Peet
(Oremiaans) en de vertaling van Townsend (1990), om te kunnen controleren of de
respondenten al voorkennis hadden over één van de vertalingen die in de enquête zijn
opgenomen. Ook wordt gevraagd naar readers en handouts zoals die bijvoorbeeld voor een
workshop of klinische les op de afdeling kunnen zijn gebruikt. Als deze optie wordt
aangekruist, is er zeker sprake van voorkennis maar dan is uiteraard niet te achterhalen welke
vertaling de respondent heeft leren kennen.
11 In hoeverre wordt er op uw afdeling gewerkt met verpleegkundige diagnostiek?
(Eén antwoord aankruisen.)
Bij deze vraag wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende fasen waarin de
verpleegkundige diagnostiek kan worden toegepast op de afdeling. Het onderscheid tussen de
drie genoemde opties heb ik met behulp van verplegingswetenschappers gedefinieerd.
12 Sinds wanneer wordt er op uw afdeling (in meer of mindere mate) met verpleegkundige
diagnostiek gewerkt? (Eén antwoord aankruisen.)
Een specificering van vraag 11.
42 Diagnosticeren is voorbehouden aan verpleegkundigen met het hoogste
deskundigheidsniveau maar alle verpleegkundigen zullen met het onderwerp verpleegkundige diagnostiek in hun opleiding worden geconfronteerd.
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
35
13 Wordt er op uw afdeling gewerkt vanuit een bepaalde verpleegkundige theorie of
model?
Een belangrijke vraag, gezien de invloed van de verpleegkundige visie op het taalgebruik. Zie
hiervoor ook 1.3.2.
14 Hoe is de verpleging/begeleiding van patiënten op uw afdeling georganiseerd?
Een taakgericht verpleegsysteem kent meer hiërarchie, een patiëntgericht verpleegsysteem
wat minder: er is sprake van gedeelde verantwoordelijkheid, werken als 'team'. Zie ook
Interpretatie verpleegkundige diagnose in verpleegkundig proces in paragraf 1.3.4.
15 Volgt u de discussie over de invoering van de verpleegkundige diagnostiek in
Nederland?
Deze mogelijkheid is altijd nog aanwezig als verpleegkundigen geen opleiding of bijscholing
hebben genoten op het gebied van de verpleegkundige diagnostiek. Daarom is deze vraag
voor de zekerheid opgenomen.
In tabel 2.3 is een overzicht opgenomen van de variabelen die van toepassing kunnen zijn bij de
beantwoording van de derde onderzoeksvraag.
Tabel 2.3 – Variabelen statistisch onderzoek in relatie tot enquêtevraag (tussen haakjes)
1. labelnummer (vraag 16 t/m 24 afzonderlijk) 2. enquêtenummer (per verpleegkundige) 3. beste formulering (keuze per label dus per vraag 16 t/m 24) 4. slechtste formulering (idem) 5. reden beste formulering (idem) 6. reden slechtste formulering (idem) 7. frequentie VP op afdeling (alle d-vragen van 16 t/m 24 afzonderlijk) 8. instelling (vraag 1) 9. afdeling (vraag 1) 10. specialisme (indirect vraag 1) 11. hoe lang op afdeling (vraag 2) 12. leeftijd (vraag 3) 13. geslacht (vraag 4) 14. functie (vraag 5) 15. verpleegkundige opleiding (vraag 6) 16. wanneer verplk. opl. (vraag 7) 17. wanneer opleiding VD (vraag 8) 18. waar/hoe kennismaking VD (vraag 9) 19. boeken (vraag 10) 20. mate VD op afdeling (vraag 11) 21. tijd VD op afdeling (vraag 12) 22. verpleegkundig(e) model/theorie (vraag 13) 23. afdelingsorganisatie (vraag 14) 24. volgen discussie VD (vraag 15) 25. frequentie VP op afdeling (d-vragen van 16 t/m 24)
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
36
2.2 Opzet van de enquête In de enquête vraag ik verpleegkundigen naar hun oordeel over ‘verschillende manieren waarop een
verpleegprobleem onder woorden kan worden gebracht’. Ik hoop te achterhalen welke formuleringen
zij het meest geslaagd vinden en ook een idee te krijgen van de achterliggende reden(en). In Deel I
van de enquête worden algemene vragen gesteld over de opleiding en de afdeling. De kern van de
enquête bestaat uit vraag 16 t/m 24 (vooral a t/m c) in deel II. De formuleringen in de a-vragen zijn
vertalingen die ik uit de verpleegkundige vakliteratuur heb verzameld. Ik vraag de verpleegkundigen
om de formuleringen te beoordelen en een rangorde aan te geven. Vervolgens kunnen zij de reden
aangeven waarop de in hun ogen meest geslaagde keuze is gebaseerd (de b-vragen) en de reden
waarop de in hun ogen minst geslaagde keuze is gebaseerd (de c-vragen). Zie bijlage C voor de
gehele enquête.
Figuur 2.4 - Voorbeeld van een a-vraag
U ziet hier 7 verschillende manieren waarop een vaak voorkomend verpleegprobleem
onder woorden kan worden gebracht. Welke formulering vindt u het beste? � Vul hier de rangorde in, in volgorde van geslaagdheid (1 t/m 7)
a ...... Beperkte fysieke mobiliteit b ...... Verstoorde mobiliteit c ...... Mobiliteitstekort d ...... Verminderde lichaamsbeweging e ...... Onvermogen om te bewegen
f ...... Beperkte beweging (van hand/arm/etc.) g ...... Verstoorde lichamelijke mobiliteit
Anonieme idiomen of vermomde vertalingen
De meeste respondenten die ik voor het onderzoek had benaderd (zie 2.4) hadden toen zij de
enquête invulden al wel van NANDA gehoord en werkten voornamelijk met zogenaamde
'verpleegproblemen'. Vandaar dat er in de enquête wordt gevraagd naar hun oordeel over 'een vaak
voorkomend verpleegprobleem'. Op sommige van de geselecteerde afdelingen werd ook al enigszins
met een verpleegkundige diagnostiek gewerkt43
(zie ook 2.1.1). De vertalingen van de NANDA-
diagnoselabels werden als anonieme idiomen gepresenteerd en met opzet niet als vertaling. De
vertalingen werden als het ware vermomd als formulering van een verpleegprobleem. Om die reden
zijn de Engelse termen niet bij de enquêtevragen genoemd en is alleen ‘met kleine lettertjes’ naar de
NANDA-achtergrond van de formuleringen verwezen (zie bijlage C). De idiomen worden binnen de
context van de verpleegkundige beroepspraktijk op de afdeling beoordeeld.
De enquête bevat vele vragen op het gebied van de verpleegkundige diagnostiek. In deel I zijn dat
vraag 8, 9, 10, 11, 12 en 15. Daarmee wordt feitelijk al een hint gegeven dat de namen van de
verpleegproblemen feitelijk als diagnoselabel op te vatten zijn.
43 Door verpleegkundigen met een bepaald deskundigheidsniveau.
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
37
Omdat het oordeel van de individuele verpleegkundige kan afwijken van de terminologie die op de
afdeling wordt gehanteerd, is vraag e van 16 t/m 24: Hoe wordt dit verpleegprobleem op uw afdeling
genoemd? Om te controleren of de verpleegkundigen een concept herkennen en het
verpleegprobleem wel eens op de afdeling tegenkomen, wordt in vraag d gevraagd: Hoe vaak is dit
verpleegprobleem op uw afdeling aan de orde? Overigens was één van de selectiecriteria voor het
onderzoek dat de formulering een vaak voorkomend verpleegprobleem moest betreffen (zie bijlage E).
Context – nogmaals namen en begrippen
De labels moesten helaas buiten iedere context om, als opzichzelfstaande woorden/woordgroepen ter
beoordeling worden voorgelegd. Als ik bijvoorbeeld een casus in de enquête had opgenomen, zou dit
sturend hebben gewerkt in de beoordeling. De aangeboden formuleringen dienden dus onderling als
context voor elkaar en moesten een verpleegprobleem oproepen dat voor de verpleegkundigen
herkenbaar was. Anders gezegd: ik stelde de respondenten de metatalige opdracht om aan de
‘namen’ een ‘begrip’ te verbinden en op basis van het begrip dat is opgeroepen de namen te
beoordelen. Deze aanpak heeft zijn beperkingen, maar er was geen alternatief voor handen.
In de volgorde van de labels heb ik rekening gehouden met dit probleem. Het eerste label leek mij een
van de duidelijkste. Daarom kwam die al in de eerste vraag (16) aan bod. Ik kon daarna gebruik
maken van een leereffect zodat de volgende vragen gemakkelijker konden worden beantwoord. Dat
de meeste verpleegkundigen erin slaagden om hun voorkeur te bepalen en ook de d- en e-vragen te
beantwoorden, is wellicht een teken dat deze opzet is geslaagd.
De functie van de formuleringen vergemakkelijkt de interpretatie weer enigszins (zie ook
signaalfunctie in 1.3.4). Omdat de formuleringen namen zijn van een verpleegprobleem wordt direct
een beroep gedaan op een begrip. Namen roepen een 'betekenis' op. Bij de confrontatie met een
naam trillen als het ware een of meerdere discoursen mee om te kunnen interpreteren wat er wordt
bedoeld. Als bekend is waar de naam aan moet refereren (een verpleegprobleem, een abstractie uit
de verpleegkundige praktijk) vergemakkelijkt dit wellicht de interpretatie en is er toch een oordeel te
geven over de formulering.
Als verpleegkundigen soms geen verpleegprobleem (laat staan een mogelijke diagnose) herkennen in
de formulering, dan maken zij dus een keuze tussen verschillende verpleegkundige formuleringen en
dan levert dit onderzoek nog steeds iets op: welke formuleringen vinden verpleegkundigen het best?
Wat is daarbij van belang? Mogelijk zijn er ook dan overeenkomsten te vinden tussen wat goede en
wat slechte formuleringen worden bevonden en de redenen daarvoor. Tijdens de proefronde van de
enquête werd gelukkig bevestigd dat door de formuleringen een beeld van een verpleegprobleem
werd opgeroepen. Ook de associatie met verpleegkundige diagnostiek werd gelegd.
Helderheid en invulgemak
De a-vragen bleken redelijk inspannend om in te vullen. Daarom heb ik op aanraden van de
proefrespondenten besloten om de b- en c-vragen te vereenvoudigen door ze stapsgewijs te
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
38
presenteren. Na het oordeel over de formuleringen (in rangorde) volgen twee vragen over de
achterliggende motivatie voor de keuze van de meest en de minst geslaagde labels. Eerst wordt een
keuze gemaakt voor drie redenen en daarna wordt gevraagd welke van de drie redenen de meest
doorslaggevende is. De volgorde van de redenen zijn daarbij met opzet in alle vragen (16 t/m 24)
identiek.
2.3 Verwachtingen
Ondanks de sombere publicaties over het gebrek aan eenduidige vaktaal, denk ik dat
verpleegkundigen wel degelijk een gelijkluidend oordeel kunnen geven over hoe je iets wel of niet
zegt– of zou moeten zeggen binnen de verpleging. Ik denk wel dat de gelijkluidendheid onder invloed
kan staan van de sociale, communicatieve en vaktalige context. Ik hoop en verwacht dus dat er voor
ieder label een significante ‘beste’ en/of ‘slechtste’ uit de bus komt. Wat betreft de achterliggende
redenen vermoed ik dat vooral de redenen die verband houden met de ‘algemeen taal’ naar boven
zullen komen. Niet omdat verpleegkundigen geen eigen vaktaal zouden hebben, maar omdat zij - naar
mijn ervaring en zoals blijkt uit de literatuur - hechten aan duidelijk taalgebruik.
Er zijn veel invloeden van de Orem-taal in de professionele vertaling Gordon 1995a en 1995b
te vinden. Daarnaast is de ‘doordachtheid’ van de vertaling buiten de context van het hele corpus van
diagnoses in de enquête niet altijd zichtbaar. Daarom vermoed ik dat de professionele vertalingen niet
noodzakelijk als de beste formuleringen zullen worden beoordeeld.
Met betrekking tot de taalexterne factoren vermoed ik dat het ‘specialisme’ of het discours van
de afdeling - met andere woorden: de taalgemeenschap per locatie - van invloed kan zijn op de
uitslag. Ook het al dan niet bekend zijn met bepaalde boeken is van belang en mogelijk een genoten
opleiding. Daarnaast vermoed ik dat er regelmatig een significant verband zal zijn tussen het
verpleegkundige model dat dominant is op de afdeling en de keuze voor de formuleringen.
Over de afzonderlijke labels zal ik geen uitspraken doen, maar ik vermoed wel dat ADL-
afhankelijkheid als beste uit de bus zal komen, omdat deze term het beste aansluit bij het
verpleegkundige discours.
In de nu volgende paragraaf zal ik eerst kort uiteenzetten hoe ik met het testen en verspreiden van de
enquête te werk ben gegaan en daarna zullen we in het volgende hoofdstuk zien of de bovenstaande
verwachtingen uitkomen.
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
39
2.4 Werkwijze Het enquêteonderzoek naar de beoordeling van de vertaalde NANDA-diagnoselabels werd uitgevoerd
in de zomer van 1996. In de lente daarvoor ben ik uitgebreid op zoek geweest naar vertalingen van de
diagnoselabels. Ik bezocht daarvoor de medische bibliotheek van de UU en ook die van de HBO-V in
Utrecht en Eindhoven. Op basis van mijn onderzoeksvragen heb ik daarna de eerste opzet van de
enquête gemaakt (deel I en in algemene termen deel II). Ik heb contact gezocht met meerdere
verplegingswetenschappers over het onderwerp verpleegkundige diagnostiek (vooral via mijn stage).
Ik sprak daarnaast met Huib ten Napel van het WCC44
en Claudia Gamel (Amerikaans
verplegingswetenschapster en NANDA-lid in Nederland). Na het formuleren van de selectiecriteria en
de toepassing daarvan zijn uiteindelijk negen labels in de enquête opgenomen. Daarna zijn er twee
proefrondes geweest. De eerste toetsing werd verricht door Giovanna van IJzendoorn
(verpleegkundige GG&GD Tiel). Op basis van het commentaar van Giovanna heb ik enkele
verbeteringen aangebracht en de enquête voorgelegd aan Herman Niekerk (verpleegkundige en
maatschappelijk werker). Om het onderzoek zo uitvoerbaar mogelijk te maken heb ik vooraf ook
adviezen ingewonnen bij Hugo Quené (Fonetiek UU) over de statistische opzet van het onderzoek.
Ook na de proefrondes is nog enigszins geschaafd aan de enquête, veelal ingegeven door
gesprekken met informanten en met de heer Fons de Jonge van het Eemland Ziekenhuis (zie
hieronder). Zo is bijvoorbeeld de terminologie van de verpleegkundige functies (vraag 5 van deel I)
verbeterd.
Hoewel een van de labels een grammaticaal foutje bevat ('risico van dehydratie') heb ik die uit
principe (‘dit is wat ik heb aangetroffen in de literatuur – het is immers een citaat’) laten staan.
Uiteraard wilde ik de enquête op zoveel mogelijk locaties testen en liefst ook op inhoudelijk sterk van
elkaar verschillende afdelingen. Ik dacht in eerste instantie aan het contrast tussen de PAAZ
(Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis) en de andere (somatische) afdelingen van een
algemeen ziekenhuis. Ook heb ik aan een IC (Intensive Care) afdeling gedacht en dan in contrast met
de PAAZ en een chirurgische afdeling (bijvoorbeeld kaakchirurgie).
Verpleegkundigen hebben op een IC-afdeling te maken met sterk wisselende toestanden,
waarbij plotseling moet worden ingegrepen en waarbij vitale functies als ademhaling, bloeddruk,
hartminuutvolume, enzovoort constant in het oog worden gehouden. Verpleegkundig werk op de IC
vereist een speciale opleiding. Er wordt veel gewerkt met technische apparatuur en het werk is zeer
ingewikkeld en veelomvattend. Patiënten op een IC-afdeling kunnen soms moeilijk communiceren
(bijvoorbeeld als ze geïntubeerd zijn voor kunstmatige beademing - dan kan de communicatie
eventueel op non-verbale wijze verlopen). Op een afdeling kaakchirurgie kunnen patiënten ook moeite
hebben met verbale communicatie en ook het eten en drinken kan lastig zijn. Verder is de toestand
van de patiënt minder ernstig dan op een IC en zijn de patiënten veel meer mobiel. Een kaakoperatie
44 Vaste Commissie voor Classificaties en Definities (vroeger: Werkgroep Coderingen en
Classificaties)
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
40
is op een heel andere manier lastig voor de voorziening in levensbehoeften als ademhaling en
voeding/drinken.
In de praktijk moest ik natuurlijk afwachten of ik in de afdelingen die ik mocht enquêteren een keuze
had.
Met het oog op de geografische spreiding leek mij een steekproef van zeker drie ziekenhuizen
noodzakelijk, aangezien de verpleegkundige opleidingen zich vaak rond bepaalde plaatsen
concentreren. Binnen die ziekenhuizen wilde ik dan liefst drie of vier sterk van elkaar verschillende
afdelingen treffen en liefst per ziekenhuis dezelfde afdelingen. In de praktijk was dit niet altijd mogelijk.
In de TvZ, Tijdschrift voor verpleegkundigen trof ik een artikel van Ans Elzinga et al (1996) die verslag
deed van de toetsing van de diagnostische fase op de afdeling Gynaecologie/Verloskunde van het
AMC (‘De diagnostische fase getoetst’). In dat artikel werd verslag gedaan van een project om de
formulering van verpleegproblemen te verbeteren. Men was op die afdeling heel bewust bezig
geweest met de eigen verslaglegging door eerst de voorschriften los te laten en bij wijze van spreken
de verpleegproblemen als in een brief naar eigen inzicht te formuleren en daarna de eigen
verslaglegging te toetsen.45
Omdat men gewend was te reflecteren op het eigen taalgebruik leek mij
deze afdeling bij uitstek geschikt voor mijn onderzoek. Ik besloot telefonisch contact op te nemen en
trof de heer Peltenburg bereid om mee te doen. Ik mocht de enquêtes komen brengen op de afdeling
waar de enquêtes in de persoonlijke postvakken zouden worden gedeponeerd. Ik kreeg kort de
gelegenheid om de teamleider uitleg te geven (en een begeleidende brief te overhandigen). De
enquêtes zouden centraal worden verzameld bij het afdelingshoofd. Er zou ook nog voor me worden
geïnformeerd naar de bereidheid van andere afdelingen om mee te doen. Uiteindelijk zijn er 26
enquêtes verspreid:
AMC in Amsterdam – via (collega van) Hans Peltenburg - afdeling H5 Zuid
Afdeling: Gynaecologie: 15 stuks
Dermatologie: 11 stuks
Totaal: 26 enquêtes
Via mijn informant in Nijmegen had ik begrepen dat het St. Radboud Ziekenhuis interesse zou kunnen
hebben en dat daar al enigszins met verpleegkundige diagnostiek werd gewerkt. Uit de literatuur
(Tijdschrift Methodiekontwikkeling Verpleegkunde) had ik bovendien begrepen dat zij meewerkten met
het project methodiekontwikkeling van de HBO-V Groningen (zie ook paragraaf 1.3.3 Discussies rond
de verpleegkundige diagnostiek). Na een gesprek op locatie met onderzoekscoördinator Michel Laus,
die de enquête ook aan professor Frederiks heeft laten zien, mocht ik 75 enquêtes opsturen. Deze
werden verspreid over de afdelingen Intensive Care, PAAZ en KNO (keel neus oor). De afdeling
45 Criteria waren bijvoorbeeld: is het probleem eigenlijk een standaardprobleem? Stemt de
patiënte in met de formulering? Is er één probleem per keer beschreven? Is het probleem beschreven vanuit de behoefte van de patiënte? Is de verwachte tijdsduur van het probleem aangegeven? Zij de oorzaken beschreven? Zijn de kenmerken beschreven? En zo voort.
Pleegvertalingen – Operationalisering van het onderzoek
41
Gynaecologie was wat enquêtemoe geworden en wilde deze keer liever niet meedoen. De enquêtes
werden per stuk per post aan mij geretourneerd (door middel van een door mij gefrankeerde envelop).
Aangezien ik nu twee academische ziekenhuizen bereid had gevonden waar op verschillende
manieren al enigszins met verpleegkundige diagnostiek werd gewerkt, wilde ik ook graag een
algemeen ziekenhuis benaderen. Via Herman Niekerk heb ik contact gezocht met het Eemland
ziekenhuis te Amersfoort. Bij toeval kwam ik bij de heer Fons de Jonge terecht, sectorhoofd van de
verplegingsdienst. Na een telefoongesprek heb ik hem eerst de enquête opgestuurd. Daarna heeft hij
mij enthousiast teruggebeld en heeft hij nog wat tips gegeven die in (alle) enquêtes zijn verwerkt.
Sinds maart was er in het ziekenhuis een enquêtestop geweest omdat het ziekenhuis werd
overspoeld met onderzoeken. Mijn enquête was het eerste onderzoek dat weer werd toegelaten,
vooral omdat het de verpleegkundige communicatie betrof. Het ziekenhuis is vrij groot, het bestaat uit
twee locaties en telt in totaal ongeveer 820 bedden. De enquêtes zijn op de volgende afdelingen
verspreid:
Gynaecologie: 10
PAAZ: 30
Intensive Care: 30
KNO: 10
(+ 4 extra enquêtes voor de afdelingshoofden)
Totaal: 84 enquêtes
De enquêtes werden na afloop door de heer De Jonge verzameld en ik heb ze daarna weer bij hem
opgehaald.
Nadat ik 55 enquêtes had teruggekregen ben ik begonnen met het verwerken van de uitslagen…
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
42
Hoofdstuk 3
Antwoorden en nieuwe vragen
If we can't name it, we can't control it, finance it, research it, teach it, nor put it in public policy.
(Lang, N., & J. Clark, 1992)
3.1 Inleiding
Het opzetten van een goede enquête is wellicht al enigszins omslachtig. Het analyseren van de
gegevens om vervolgens de onderzoeksvragen te beantwoorden, is echter van een geheel andere
orde. Dit vergt het vertalen van de gegevens in variabelen en het zoeken naar statistisch significante
verbanden en manieren om deze te berekenen en te laten zien. Bij de opzet van de enquête is al
enigszins rekening gehouden met de analyseerbaarheid ervan (zie hoofdstuk 3), een wijze les uit de
statistiek. Het doel van het onderzoek blijft uiteindelijk het beantwoorden van de volgende
onderzoeksvragen:
(1) Hoe beoordelen verpleegkundigen de verschillende vertalingen van de geselecteerde NANDA-labels en welke redenen geven zij daarvoor?
(2) Blijkt uit mijn onderzoek dat verpleegkundigen op de werkvloer de voorkeur geven
aan andere vertalingen dan de meest professionele (en welke redenen geven zij daarvoor)?
(3) Welk verband is er eventueel te leggen tussen het oordeel van de verpleegkundigen
en buitentalige, sociolinguïstische factoren (bijv. leeftijd, functie, opleiding)?
In hoofdstuk 2 zijn deze vragen al geoperationaliseerd. Hieronder zal ik eerst uiteenzetten hoe ik
statistisch gezien te werk ben gegaan (3.2) en welke significante uitslagen er voor iedere
onderzoeksvraag uit de bus rolden (3.3 en 3.4). In 3.5 volgen daarna enkele gevolgtrekkingen.
3.2 Statistische aanpak
Zoals in hoofdstuk 2 is uiteengezet, bestaat de enquête uit twee delen. Deel 1 bevat enkele vragen
over opleiding en achtergrond. Dit vormt de ‘sociolinguïstische setting’ voor de feitelijke enquête die in
deel 2 is te vinden. Hierin staan alle vragen over de diagnoselabels. Dit deel bestaat feitelijk uit 9
kleine onderzoekjes: één per afzonderlijk diagnoselabel omdat voor ieder diagnoselabel verschillende
vertalingen uit verschillende bronnen worden bevraagd. Dit zal ik hieronder toelichten.
a-vragen
Omdat er over alle labels gezien geen sprake is van een betekenisvolle ordening zijn de a-vragen,
anders dan de b- en c-vragen niet overall (labeloverstijgend) te berekenen, dat wil zeggen: ze zijn niet
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
43
met de variabelen van de gehele enquête in verband te brengen. Er is immers geen correspondentie
tussen de alternatieven over alle labels (over de a-vragen van 16 t/m 24): als respondenten de tweede
formulering van label 1 aankruisen dan heeft dat totaal geen verband met de tweede formulering van
label 2, enzovoort, omdat de bronnen van de verschillende vertaalde formuleringen verschillen. Met
andere woorden: de enquête omvat, behalve een algemeen onderdeel, feitelijk negen
minionderzoekjes (één per label) die, in ieder geval met betrekking tot de a-vragen, onderling
statistisch geen verband hebben.
Er is een verschillend aantal formuleringen per label in de enquête opgenomen omdat niet bij ieder
label evenveel vertalingen zijn gevonden. Het aantal keuzemogelijkheden in de a-vragen (16 t/m 24)
verschilt dus ook per label. Bij label 1 (vraag 16a) zijn er bijvoorbeeld 6 alternatieven, bij label 2 (vraag
17a) zijn dat er 4, bij label 3 (vraag 18a) 7 en bij label 4 (vraag 19a) zelfs 8. Ook dit maakt dat deze
gegevens alleen per label zijn te analyseren en niet overall.
b- en c-vragen
Bij de b- en c-vragen is wel sprake van een onderling verband. De b- en c-vragen zijn immers voor
ieder label hetzelfde. Daarom zijn de uitslagen van deze vragen ook labeloverstijgend te beschouwen.
Ze zijn dus met de variabelen van de gehele enquête in verband te brengen.
Hoewel er een groot aantal variabelen zijn te onderscheiden (meer dan 24) heeft de statistische
analyse zich beperkt tot de voornaamste vraag van het onderzoek (Vraag één). Het antwoord op
onderzoeksvraag twee rolt daar min of meer uit. De derde onderzoeksvraag betreft vooral de relatie
tussen deel 1 van de enquête en deel 2. Voor de beantwoording van die vraag was het gebruik van
het statistiekprogramma SPSS onontbeerlijk.
3.2.1 Respons
Zoals gemeld in 2.4 zijn er in totaal 185 enquêtes uitgezet in drie ziekenhuizen op verschillende
plaatsen in Nederland. Het AMC te Amsterdam kon 26 stuks verwerken (15 op de afdeling
Gynaecologie en 11 op de afdeling Dermatologie). Het Eemland ziekenhuis in Amersfoort ontving er
84 (30 voor de PAAZ op twee locaties, 30 voor de IC-afdelingen (twee locaties); 10 voor
Gynaecologie, 10 voor KNO (tevens longafdeling); 4 afzonderlijk voor de hoofden met begeleidende
brief. Het St. Radboudziekenhuis te Nijmegen heeft 75 stuks in ontvangst genomen voor 3
verschillende afdelingen. In totaal zijn door alle ziekenhuizen samen 55 enquêtes ingevuld
geretourneerd: een respons van 185:55 = 29,7%. Dit is een percentage om tevreden mee te zijn,
zeker gezien de omvang en moeilijkheidsgraad van de enquête46
.
46 Mijn contactpersonen in de ziekenhuizen waarschuwden mij dat verpleegkundigen veel
enquêtes te verwerken krijgen waardoor de respons doorgaans laag blijft.
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
44
Bij het invoeren van de gegevens bleken 8 enquêtes helaas niet volledig te zijn ingevuld. Deze
werden daarom redundant beschouwd. Als criterium voor inclusie ben ik uitgegaan van de volgende
norm: de kernvragen (beste/slechtste/reden beste/ reden slechtste) voor de helft of meer ingevuld, dat
wil zeggen minimaal 18 antwoorden: (het totaal is 9 labels x 4 vragen = 36 antwoorden). De
overgebleven 47 enquêtes werden genummerd (A t/m BC) en verwerkt.
Tabel 3.1 - Respons per ziekenhuis en specialisme
Ziekenhuis Afdeling Respons Per specialisme
Eemland Ziekenhuis
Amersfoort
Psychiatrie (PAAZ) (2
locaties)
13 Psychiatrie: 20
Intensive Care: 9
Gynaecologie: 7
KNO/long: 6
Dermatologie: 5
Totaal: 47
Intensive Care 5
Gynaecologie 2
KNO & longafdeling 4
AMC Amsterdam Gynaecologie 5
Dermatologie 5
Intensive Care 4
St. Radboudziekenhuis
Nijmegen
Psychiatrie 7
KNO 2
3.2.2 Afhankelijke/ onafhankelijke/ moderator variabelen
In tabel 2.3 (in hoofdstuk 2) is een overzicht opgenomen van alle variabelen die in de enquête zijn te
onderscheiden. Mijn afhankelijke variabelen47
zijn (per label!) ‘beste’ (3) en ‘slechtste’(4). Er zijn
meerdere onafhankelijke48
variabelen te onderscheiden (reden beste, reden slechtste, specialisme
enz.). Dit zijn de variabelen die verband houden met invloeden op een talig oordeel die
sociolinguïstisch gezien verwacht kunnen worden. Feitelijk zijn er ook een aantal
47 De afhankelijke variabele is de variabele die centraal staat in het onderzoek en die steeds
in relatie tot (het effect van) andere variabelen wordt geobserveerd.
48 Onafhankelijke variabelen worden door de onderzoeker geselecteerd om het effect van
deze variabelen op, of het verband tussen deze variabelen met de afhankelijke variabele
vast te stellen.
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
45
moderatorvariabelen49
te onderscheiden (leeftijd, man/vrouw) maar het onderscheid tussen
onafhankelijke en moderatorvariabelen is in dit onderzoek moeilijk te maken.
3.2.3 Nominaal / ordinaal
De manier van vragen bij de a-, b- en c-onderdelen van vraag 16 t/m 24, levert schijnbaar ordinale
gegevens50
op. Bij de a-vragen ging het mij echter wel degelijk om een rangorde, maar bij de b- en c-
vragen was ik uit op nominale gegevens51
. De enquête is met opzet zo ingericht om het beantwoorden
van de enquête te vergemakkelijken. Verpleegkundigen hebben het vaak heel druk en ze hebben,
begrijpelijk, weinig geduld voor lastige vragen. Op aanraden van de proefrespondenten heb ik daarom
de b- en c-vragen stapsgewijs geformuleerd: ik heb eerst gevraagd om 3 redenen (uit 9) te selecteren
en daarna een definitieve keuze te maken. Ik ga in het onderzoek alleen uit van die definitieve keuze.
In de praktijk werkte deze aanpak goed.
De gegevens van de a-vragen zijn in beperkte zin ordinaal. Er wordt gevraagd om een rangorde aan
te brengen tussen de verschillende formuleringen; het is dus een meting van de ‘mate van
geslaagdheid’ van de formulering. Toch zijn dit geen typisch ordinale gegevens waarbij om een
gradatie van één waarde wordt gevraagd (bijvoorbeeld de waardering van een product uitgedrukt in
de cijfers 1 t/m 10). Om die reden heb ik ervoor gekozen de uitslagen van de a-vragen in eerste
instantie in percentages weer te geven. Als bijvoorbeeld 20 van de 42 respondenten de tweede
formulering van label 8 de slechtste vinden, dan is dat een percentage van 47,6%. Om de nuancering
van de rangorde terug te brengen is daarna een weging toegepast. (Zie 3.2.4.)
3.2.4 Weging
Bij het weergeven van alleen de percentages van de uitslagen ‘beste’ en ‘slechtste’, worden de
uitslagen als puur nominale gegevens behandeld maar dat zijn ze toch niet helemaal. Een formulering
kan bijvoorbeeld 3 keer als 'beste' worden aangeduid, maar wellicht wordt deze wel 10 keer als de één
49 Een moderatorvariabele is een speciaal type onafhankelijke variabele die de onderzoeker
selecteert om te bepalen of de relatie tussen afhankelijke en onafhankelijke variabelen niet
wordt beïnvloed door (of veranderd door) de moderatorvariabele.
50 Ordinale gegevens (ordinale schaal): de vraag betreft een begrip of kenmerk waarbij
sprake is van verschillende gradaties van een waarde (meer of minder). Er bestaat een
bepaalde rangorde maar de afstanden tussen de rangen zijn niet meetbaar. Bijvoorbeeld:
een onderzoek naar de mate van tevredenheid over cursusaanbod van een school: de ene
persoon is meer tevreden dan de andere persoon, of een persoon is over ene cursus meer
tevreden dan over de andere.
51 Nominale gegevens: het antwoord van de respondent valt in één categorie, van een aantal
categorieën die kwalitatief verschillend zijn. Er bestaat geen rangorde tussen de gegevens.
Bekende voorbeelden: beroep, geslacht, politieke partij.
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
46
na beste formulering gezien. Dit komt met puur de percentages ‘beste’ niet in beeld. Om die reden is
(met de hand) nog eens door alle uitslagen gegaan en zijn evenredige gewichten toegekend aan alle
oordelen. Per label is voor ieder mogelijk antwoord gekeken hoeveel keren het als eerste, tweede,
derde, enzovoorts is opgegeven. Zie tabel 3.3 voor een voorbeeld.
Label 1, antwoord 1a kan op de 1e t/m 6
e plaats terechtkomen. Komt het op de eerste plaats, dan krijgt
het 6 punten, op de tweede 5 punten enz. Het antwoord met het hoogste aantal punten wordt
uiteindelijk vergeleken met de uitslag op basis van percentages meeste voorkeur. Daarnaast werd ook
het aantal keren dat een antwoord als ‘slechtste’ werd gezien afgetrokken van het aantal keren dat het
als ‘beste’ uit de bus kwam. Soms komen daar negatieve getallen uit, zoals in tabel 3.2 en 3.3 is te
zien.
Tabel 3.2 - Voorbeeld weegmethode - eerste antwoord van label 1
Positie antwoord
(label 1, eerste
antwoord)
Risico op negatieve
vochtbalans
Evenredige
gewichten
NB
Dit label stond 3 keer op de 1e
plaats (meeste voorkeur) en 6
keer op de laagste plaats
(minste voorkeur), 3 - 6 = -3
1e plaats x 3 6 pt = 18
2e plaats x 8 5 pt = 40
3e plaats x 6 4 pt = 24
4e plaats x 8 3 pt = 24
5e plaats x 16 2 pt = 32
6e plaats x 6 1 pt = 6
144 punten
Nadat deze gegevens voor ieder antwoord waren geteld en berekend, is een totaaloverzicht gemaakt
per label. Voor label 1, bijvoorbeeld, kwamen daar de onderstaande gegevens uit (tabel 3.4).
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
47
Tabel 3.3 - Gegevens alle antwoorden label 1, voor en na weging
Label 1
antwoorden
Frequentie
op eerste
plaats
(beste)
% Punten na
toekenning
evenredige
gewichten
‘Beste’ -
Percentage
op basis van
punten met
weging
Frequentie
op laagste
plaats
(slechtste)
% Score
beste min
slechtste
a
risico op
negatieve
vochtbalans
3 6,4% 144 14,6% 6 12,8% (3–6=) -3
b
dreigende
negatieve
vochtbalans
6 12,8% 170 17,2% 4 8,5% (6-4=) 2
c
dreigend
vochttekort
15 31,9% 209 21,2% 2 4,2% (15-2=) 13
d
gevaar voor
vochttekort
10 21,3% 176 17,8% 8 17% (10-8=) 2
e
gevaar voor
negatieve
vochtbalans
2 4,3% 140 14,2% 8 17% (2-8=) -6
f
risico van
dehydratie
11 23,4% 148 15% 19 40,4% (11-19=) -7
3.2.5 Statistische berekeningen
In 1996 heb ik korte tijd de beschikking gehad over het statistiekprogramma SPSS.6, en zijn de
belangrijkste berekeningen gemaakt. Hierbij heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de expertise van
Monique Dontis (destijds Rietveld genaamd) met dat programma op de afdeling psychometrie van de
faculteit psychologie. Een flink aantal bewerkingen zijn daarna ook met de hand uitgevoerd (turven)
om ontbrekende uitslagen te kunnen berekenen.
Met behulp van SPSS.6 zijn de volgende berekeningen uitgevoerd:
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
48
a) percentages ‘beste’ en ‘slechtste’ formulering per labelnummer;
b) percentages opgegeven reden voor de keuze van de beste formulering (‘reden beste’) en
opgegeven reden voor de slechtste formulering (‘reden slechtste’) per labelnummer;
c) per label chikwadraattoetsen tussen ‘beste’ x ‘reden beste’; tussen ‘beste’ x de onafhankelijke
variabelen (instelling, leeftijd, etc.). Vervolgens ook tussen ‘slechtste’ x ‘reden slechtste’ en
tussen ‘slechtste’ en de onafhankelijke variabelen;
d) chikwadraattoetsen tussen ‘reden beste’ x de onafhankelijke variabelen en ‘reden slechtste’ x
de onafhankelijke variabelen. Deze toetsen zijn over alle labels uitgevoerd en de redenen
geven dus een ‘trend’ aan.
Chikwadraattoetsen
Met de chikwadraattoets kan worden onderzocht of twee variabelen met elkaar samenhangen. Aan de
hand van de 'chikwadraatverdeling' wordt nagegaan of het verband tussen twee variabelen groter is
dan op basis van toeval verwacht zou worden. Rekeninghoudend met allerlei factoren (zoals het
aantal 'vrijheidsgraden') kan men berekenen hoe waarschijnlijk (of onwaarschijnlijk) het is dat de
gevonden verschillen 'toevallig' zijn. Men komt dan tot de uitspraak dat iets significant (= statistisch
duidelijk) is, bij een bepaalde overschrijdingskans van die waarschijnlijkheid. Die kans wordt
aangegeven met de letter p. Een veelgebruikte significantiegrens is p < 0,05. Dit betekent dat de kans
dat de conclusie (‘er is een verband tussen de variabelen’) ten onrechte wordt getrokken, kleiner is
dan 5%.Wanneer er een samenhang aangetoond wordt, kan in de kruistabel gekeken worden wat
deze samenhang inhoudt.
Alleen van de bij a) en d) genoemde uitslagen zijn kruistabellen beschikbaar. Om die reden kan bij de
uitslagen in 3.3.1 t/m 3.3.9 alleen van de aanwezigheid van ‘een verband’ worden gesproken.
3.3 Uitslagen eerste en derde onderzoeksvraag
Alle significante uitslagen over de keuzes van de respondenten voor ‘de beste’ en ‘de slechtste’
formuleringen en de redenen daarvoor, zijn in één grote tabel in beeld gebracht (bijlage G: Totaaltabel
van alle uitslagen). Vanwege de omvang van de tabel is deze in de bijlage opgenomen. Hierin zijn
staan alleen de uitslagen die aan een label zijn gerelateerd.
Omdat de meeste uitslagen betreffende de voorkeur of afkeur voor een formulering statistisch per
label moeten worden bekeken - ieder label heeft als het ware een eigen minionderzoek - ligt het voor
de hand om de onderzoeksvragen per label te beantwoorden en niet per onderzoeksvraag te ordenen.
De eerste en de derde onderzoeksvraag (zie hieronder) zullen daarom in de nu volgende paragrafen
3.3.1 t/m 3.3.9 (label 1 t/m 9) tegelijk worden behandeld, voor wat betreft het oordeel over de ‘beste’
en ‘slechtste’ formuleringen.
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
49
(1) Hoe beoordelen verpleegkundigen de verschillende vertalingen van een aantal NANDA-labels en welke redenen geven zij daarvoor?
(3) Welk verband is er eventueel te leggen tussen het oordeel van de verpleegkundigen
en buitentalige, sociolinguïstische factoren (bijv. leeftijd, functie, opleiding)?
De uitslagen van de redenen voor de beste of slechtste formulering kunnen wél labeloverstijgend
worden bekeken (zie hiervoor bijlage J). Hiervan bestaan gespecificeerde uitdraaien (kruistabellen) uit
het statistiekprogramma SPSS waaruit meer is op te maken dan alleen of er sprake is van een
significant verband. Deze resultaten zullen worden behandeld in paragraaf 3.4.
Onderzoeksvraag twee (Blijkt uit mijn onderzoek dat verpleegkundigen op de werkvloer de voorkeur
geven aan andere vertalingen dan de meest professionele?) kan labeloverstijgend worden bekeken en
volgt daarom in paragraaf 3.4.
Variabelen en filters
Bij de standaardberekeningen van het statistiekprogramma SPSS.6 kwam al een hoop aan het licht.
De software kende daarnaast ook de mogelijkheid om filters te definiëren. Daarmee konden
bijvoorbeeld alleen uitslagen van respondenten die binnen een bepaald specialisme werkten worden
weergegeven of respondenten die bekend waren met de Gordon-vertaling. Aangezien er veel
algemene antwoorden werden gegeven bij de vraag over boeken (‘ander boek’) was dit een bruikbaar
instrument om de boekenvariabele te differentiëren en de uitslag te verhelderen. Bij de vraag over
boeken is een filter boeken dif 1 (bekend met Engelstalige Gordon), boeken dif 2 (bekend met de
Gordon-vertaling) en boeken dif 3 (bekend met Townsend 1990) gedefinieerd. Aangezien de
psychiatrie een apart specialisme is en er binnen de psychiatrie al eerder met verpleegkundige
diagnostiek werd gewerkt (Townsend dateert al van 1990), is ook een filter PAAZ52
aangemaakt.
Voor een overzicht van alle significante uitslagen verwijs ik graag naar bijlage I ‘Samenvatting
significante uitslagen’, bijlage J ‘Samenvatting reden beste/ reden slechtste en overige variabelen’ en
ook naar bijlage K met ‘Speciale berekeningen’ (filters).
De vele variabelen leveren een scala van mogelijke analyses op. Daarom zal ik mij in het kader van
deze scriptie moeten beperken tot de meest interessante observaties die aansluiten bij wat ik al
eerder heb vermeld. Ook uitslagen die mijn verwachtingen of bevindingen tegenspreken horen daar
uiteraard bij!
52 Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
50
3.3.1 Label 1 - High Risk for Fluid Volume Deficit Beste: Dreigend vochttekort (Gordon 1995a, 1995b)
Reden: Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. (48,9%) Slechtste: Risico van dehydratie (McFarlane (v.d. Peet) 1985) Geen significant verband met de redenen.
Beste en reden beste
De als beste gekozen formulering, Dreigend vochttekort, is de professionele vertaling uit Gordon
1995a en 1995b.
De reden die bij dit label voor de beste formulering wordt gegeven (p<.05) is dat het vooral de
vakinterne communicatie dient ('Als ik dit in de rapportage schrijft, weten mijn collega's precies wat ik
bedoel'). De relatie tussen beste en reden beste is significant.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
Er is een relatie tussen de keuze als ‘beste’ en de verpleegkundige opleiding: (p<.01). Mogelijk is de
als beste gekozen formulering in de opleiding gebruikt of sluit de formulering goed aan bij het
taalgebruik waar de verpleegkundige in zijn of haar opleiding mee bekend is geraakt. Aangezien er
slechts sprake is van een statistisch verband, is niet met zekerheid te zeggen hoe deze relatie precies
in elkaar zit.
Een tweede significant verband betreft de keuze voor de beste formulering en waar of hoe de
respondent kennis heeft opgedaan op het gebied van de verpleegkundige diagnostiek (vraag 9 in deel
I van de enquête): p<.05.
Slechtste en reden slechtste
Bij dit diagnoselabel is opvallend dat formulering f. Risico van dehydratie weliswaar als slechtste uit de
bus kwam, maar niet omdat er een grammaticaal onjuiste formulering werd gesignaleerd. Ondanks
dat f. Risico van dehydratie op de laagste plaats uitkwam, hebben 11 respondenten (23,4%) deze
vertaling zelfs op de eerste plaats gezet! Het is de vraag of meer mensen voor die vertaling zouden
hebben gekozen als er geen ‘taalfout’ in had gestaan en er 'Risico op dehydratie' had gestaan. De
woorden ‘risico’ in combinatie met ‘dehydratie’ hebben waarschijnlijk de doorslag gegeven voor de
keuze. De meeste mensen lezen immers snel over een taalfout heen als het gaat om de inhoud. (Om
die reden had ik de taalfout wellicht tóch beter kunnen verbeteren.)
Hoewel de reden voor het slechtste label op zichzelf als significant uit de bus kwam, is er geen
significant verband gevonden tussen slechtste en reden slechtste. Daarover is dus verder niets te
zeggen.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
Er is een verband tussen de keuze voor de slechtste formulering en wanneer de verpleegkundige is
opgeleid (vraag 7 van deel I van de enquête; p<.05). De exacte aard van dit verband is helaas niet in
een kruistabel vastgelegd maar een recente of niet recente opleiding is op zichzelf een bekende
invloed op (kennis van) de vaktaal, zoals ook in de vaktaaldefinitie van Sauer wordt vermeld.
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
51
Ook hoe lang (of kort) iemand op de afdeling werkzaam is, heeft een significant verband met
de keuze voor het slechtste label (p<.05).
Het verband tussen de keuze voor de slechtste en het geslacht van de respondent was bijna
significant (p =.05)
3.3.2 Label 2 - Impaired Adjustment
Beste: Aanpassingsproblemen (VPD&I, 1995) Geen significant verband met de redenen. Slechtste: Geblokkeerde ziekteaanpassing (Evers, VR, 1993) Geen significant verband met de redenen.
De beste, de slechtste en de redenen
De als beste bevonden formulering Aanpassingsproblemen is een korte en in de algemene taal
voorkomende term. Dat maakt hem waarschijnlijk aantrekkelijk. Het is een vrij ongespecificeerde term.
Bij de als slechtst beoordeelde formulering ‘geblokkeerde ziekteaanpassing’ is wel sprake van enige
specificering: de patiënt heeft moeite met aanpassing aan de ziekte. De winnende formulering
‘aanpassingsproblemen’ is afkomstig uit een losbladige publicatie: Verpleegkundige
Probleemgebieden, Diagnoses & Interventies, dat binnen het uitgeversfonds van Kavanah is
uitgegeven in 1995.
Er zijn helaas geen significante verbanden gevonden tussen de formuleringen en de redenen. De
twee meest gekozen redenen (2 en 3) wijzen naar het belang van de communicatie met patiënten (2;
patiëntvriendelijkheid) en collega’s (3; duidelijk in rapportage aan collega’s).
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
Er zijn bij dit label relatief weinig significante uitslagen te vinden. Alleen de keuze voor het beste label
en de functie van de respondent was significant (p<.05).
3.3.3 Label 3 - Impaired Physical Mobility
Beste: Beperkte beweging (van hand/arm/etc.) (Van Rest, 1992) Reden: het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen (29,8%) Slechtste: Onvermogen om te bewegen (Schout, 1995) Geen significant verband met de redenen. Beste en reden beste
De (significant) beste formulering is afkomstig uit een boek over methodisch handelen en het
verpleegkundig proces. Het is uitgegeven in 1992 bij uitgeverij De Tijdstroom (dezelfde uitgever als de
Gordon-vertalingen uit 1995). De reden waarom deze formulering is verkozen boven de anderen is de
communicatie met de patiënt (p<.01).
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
52
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
De keuze voor ‘beperkte beweging (van hand/arm/etc.)’ hangt samen met het antwoord op de vraag
sinds wanneer er met verpleegkundige diagnostiek op de afdeling wordt gewerkt (p<.05) maar dit
voegt helaas niet veel informatie toe.
Slechtste en reden slechtste
De (significant) slechtste formulering is afkomstig uit een algemeen verpleegkundig boek. Er is geen
significant verband met de opgegeven redenen maar er is relatief veel gebruik gemaakt van de optie
om de reden toe te lichten (anders, namelijk. In bijlage G (Opmerkingentabel), onder de opmerkingen
bij vraag 18c is te lezen bij de opmerkingen over deze specifieke ‘slechtste’ (keuze ‘e’ in 18a) dat deze
formulering vooral op inhoudelijke gronden is afgewezen.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
Er is een verband gevonden tussen de keuze voor de slechtste formulering en de boeken die de
respondenten hebben gelezen (p<.01). Helaas is niet te specificeren voor welke boeken dit van
toepassing is. (In paragraaf 3.4 zal de variabele ‘boeken’ meer expliciet terugkomen.) Het verband
betreft alleen het ‘slechtste’ label want er is geen significant verband tussen de keuze voor het beste
label (beperkte beweging van hand/arm) en de boeken die de respondenten hebben gelezen.
Ook het verpleegkundig model dat op de afdeling wordt gehanteerd (vraag 13 van de
enquête) houdt verband met de keuze voor ‘onvermogen om te bewegen’ (p<.05). Bij toepassing van
de filter PAAZ lijkt dit voor respondenten die werkzaam zijn op de afdeling psychiatrie te worden
versterkt (p<.01).
3.3.4 Label 4 - Altered Nutrition: Less than Body Requirements Beste: Voedingstekort (Gordon 1995) Geen significant verband met de redenen. Slechtste: Gewijzigde opname van voeding: minder dan stofwisselingsbehoefte (Ewals &
Oudenhoven, 1992) Geen significant verband met de redenen.
Beste en reden beste
De beknopte (professionele) Gordon-vertaling uit 1995 werd als beste formulering gezien. Er kwam
echter geen significante reden uit waarom voedingstekort de beste zou moeten zijn. Reden 8 (‘is kort
en krachtig) was op zichzelf gezien de meest doorslaggevende reden (33,4%) voor alle voorkeuren
die bij dit label zijn aangegeven.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
Er is een verband tussen de keuze voor voedingstekort en de boeken die de respondenten hebben
gelezen (p<.05) en ook met de verpleegkundige visie waarmee wordt gewerkt (p<.01).
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
53
Bij de respondenten die werkzaam zijn op een PAAZ-afdeling is er minder maar nog steeds een
significant verband (p<.05).
Slechtste en reden slechtste
De minst geslaagde formulering is de vrijwel letterlijke NANDA-weergave uit de
verplegingswetenschappelijke scriptie van Ewals en Oudenhoven (1992). Wederom is er geen
significante relatie met één van de redenen aangetoond. De reden die het meest werd genoemd is: ‘is
te lang en daardoor niet praktisch’ maar dit betreft dus ook de andere labels die als slechtste werden
gezien.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
De keuze voor 'Gewijzigde opname van voeding: minder dan stofwisselingsbehoefte’ als slechtste
houdt verband met de frequentie waarin het verpleegprobleem volgens de respondenten op de
afdeling voorkomt (p<.05).
3.3.5 Label 5 - Altered Health Maintenance (specify) Beste: Onvermogen tot gezonde leefwijze (Hunt in VP 1993, 5, 24)
Geen significant verband met de redenen. Slechtste: Wijziging in het in stand houden van de gezondheid (Ewals & Oudenhoven, 1992) Reden: is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (30%)
Beste en reden beste
De beste formulering, onvermogen tot gezonde leefwijze, is afkomstig uit een artikel over humor als
verpleegkundige interventie, in 1993 vertaald door Wim Seunke (dezelfde vertaler als de
‘professionele’ Gordon-vertalingen). In Gordon 1995 is het label twee jaar later in samenhang met het
hele corpus van labels als ‘Tekort in gezondheidsonderhoud' vertaald.
Er is geen significante reden. ‘Het meest patiëntvriendelijk, patiënten kunnen het ook volgen’
heeft wel het hoogste percentage (35,7%) van alle redenen voor alle formulering die bij label 5 als
beste werden genoemd.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
Er is een significant verband tussen de keuze voor onvermogen tot gezonde leefwijze en hoe lang de
respondent al op de afdeling werkzaam is (p<.05). Het verband tussen die keuze en de
afdelingsorganisatie (vraag 14) is net niet significant (p=.05).
Slechtste en reden slechtste
De slechtste formulering is de overt vertaling uit de scriptie van Ewals & Oudenhoven, die in hun
scriptie omwille van de inhoudelijke discussie een letterlijke weergave van NANDA geven. De
formulering Wijziging in het in stand houden van de gezondheid wordt door de verpleegkundigen
‘patiëntonvriendelijk’ bevonden (p<.01).
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
54
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
De keuze voor Wijziging in het in stand houden van de gezondheid als slechtste formulering houdt
verder verband met de verpleegkundige opleiding van de respondent (p<.01) en met de kennis van
bepaalde boeken (vraag 10 in deel I; p<.05).
3.3.6 Label 6 - Altered Thought Processes
Beste: Verstoord denkproces (HBO-V Groningen) Geen significant verband met de redenen. Slechtste: Gestoord denken (Evers, VR, 1993) Reden: is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (51%)
Beste en reden beste
De beste formulering is afkomstig uit de HBO-V in Groningen waar men in 1996 actief was met een
eigen formulering van de verpleegkundige diagnostiek vanuit de verpleegkundige praktijk (zie ook
1.3.3). Aangezien het Radboudziekenhuis betrokken is bij dat project, is het mogelijk dat vooral op die
locatie voor verstoord denkproces is gekozen. Er bleek echter geen significante relatie te bestaan
tussen de locatie en de keuze voor deze formulering als beste. De ‘patiëntvriendelijkheid’ won het als
algemene reden voor alle voorkeuren en was verder niet significant gerelateerd aan de keuze voor de
‘beste’.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
‘Verstoord denkproces’ is gerelateerd aan de frequentie waarmee het als verpleegprobleem op de
afdeling wordt herkend (vraag 21d; p<.05) en ook met de mate waarin er op de afdeling met
verpleegkundige diagnostiek wordt gewerkt (vraag 11; p<.05). Verder is er nog een significant verband
met het verpleegkundig model van Orem (filter themoddif1 (= Orem): p<.05). Het gebruik van dit filter
impliceert dat op afdelingen waar volgens het model van Orem werd gewerkt, significant vaker of juist
minder vaak werd gekozen voor deze formulering.
Slechtste en reden slechtste
De absolute ‘winnaar’ van de afgekeurde formuleringen is ‘gestoord denken’ (74,5%). De reden laat
zich raden: patiëntonvriendelijk (p<.01). Overigens hebben ook alle opmerkingen onder de reden
‘Anders, namelijk…’ betrekking op deze formulering. Zie Opmerkingentabel in bijlage G (betreffende
vraag 21c). Hierin wordt de patiëntonvriendelijkheid van de formulering expliciet gemaakt.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
Gestoord denken houdt verband met de kennis van bepaalde boeken (vraag 10; p<.01); de mate
waarin verpleegkundige diagnostiek op de afdeling wordt toegepast (vraag 11; p<.01) en sinds
wanneer er op de afdeling met verpleegkundige diagnostiek wordt gewerkt (vraag 12; p<.05).
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
55
3.3.7 Label 7 - Impaired Social Interaction Beste: Communicatiestoornissen in de omgang met anderen (Eliens, et al, 1993) (Beste na weging: Problemen met de sociale interactie (Begrippenkader Verpleegkunde,
WCC werkconferentie, 1993, blz. 39)) Geen significant verband met de redenen.
Slechtste: Gestoorde sociale interactie (Townsend, 1990) Reden: is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (31,1%)
Beste en reden beste
Bij dit label waren er duidelijk twee favorieten. Hoewel de formulering ‘communicatiestoornissen in de
omgang met anderen’ procentueel gezien en significant als beste werd genoemd (54,3%), kwam
‘Gestoorde sociale interactie’ na de weegmethode als beste uit de bus omdat deze 20 keer als tweede
was genoemd. De weging hoefde dit keer geen onbesliste strijd te beslechten, daarom blijft
‘communicatiestoornissen in de omgang met anderen’ als beste staan. De vertaling is afkomstig uit
een boek over het verpleegkundig proces in de algemene verpleegkunde uit 1993.
Er is geen significante reden maar patiëntvriendelijkheid wordt het meest genoemd als reden
voor alle voorkeuren.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
‘Communicatiestoornissen in de omgang met anderen’ werd vaker of opvallend minder vaak in één
van de ziekenhuizen gekozen want er is een significante relatie met de variabele ‘instelling’ (p<.05). Er
zijn ook significante verbanden tussen de keuze voor deze formulering en de verpleegkundige
opleiding. Dit betekent dat de formulering opvallend vaker of juist minder vaak werd gekozen door
respondenten die één van de in vraag 6 genoemde opleidingen hadden genoten. Na toepassing van
het filter boeken dif 1 (Engels) bleek er net geen sprake te zijn van een significant verband (p=.05). De
filter die op kennis van boeken van Gordon (Nederlandse vertaling) filterde, toonde wel een
significante relatie aan (p<.01). Dit wil zeggen dat mensen die voor deze formulering hebben gekozen
of wél of juist geen kennis van de Gordon-vertaling hebben.
Slechtste en reden slechtste
Als slechtste formulering kwam ‘gestoorde sociale interactie’ naar boven om een overduidelijke reden:
patiëntonvriendelijkheid (p<.01). De vertaling is afkomstig uit een boek over verpleegkundige
diagnostiek in de psychiatrie. Het is vertaald door niet-professionele vertalers met een medische
achtergrond en is al in 1990 op de markt gekomen als één van de eerste boeken op het gebied van de
verpleegkundige diagnostiek. De opmerkingen onder ‘anders, namelijk…’ versterken de reden
‘patiëntonvriendelijkheid’. Er is veel bezwaar tegen het woordje 'gestoorde'.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
Gestoorde sociale interactie werd vaker of opvallend minder vaak in één van de ziekenhuizen gekozen
want er is een significante relatie met de variabele ‘instelling’ (p = .01). Er is ook een verband met het
al dan niet volgen van de discussie op het gebied van de verpleegkundige diagnostiek (vraag 15;
p<.05).
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
56
3.3.8 Label 8 - Ineffective Airway Clearance Beste: Moeite met ophoesten van slijm (McFarlane (v.d. Peet) 1985) Geen significant verband met de redenen. Slechtste: Ineffectieve luchtwegen (Bruggink & Regeer 1992)
Reden: anders, namelijk: ... (34,1%)
Beste en reden beste
In maar liefst 82,6% van de enquêtes kwam de formulering ‘moeite met ophoesten van slijm’ als beste
uit de bus. Deze vertaling is afkomstig uit een boek over verplegen en rapporteren. Het is vertaald
door verplegingswetenschapper Rob van der Peet, die in zijn artikelen in de jaren negentig vooral de
Orem-visie propageert. De vertaling is overigens niet Oremiaans geformuleerd. Er is geen significant
verband met de redenen maar er is wel weer een reden die het meest wordt genoemd voor alle
voorkeurkeuzes: patiëntvriendelijkheid.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
De keuze voor het beste label heeft een significant verband met de plaats en de wijze waarop
verpleegkundigen kennis hebben opgedaan over verpleegkundige diagnostiek (vraag 9 in de enquête)
(p <.01).
Slechtste en reden slechtste
‘Ineffectieve luchtwegen’ is overduidelijk de slechtste formulering bevonden en nodigt uit tot
opmerkingen. Bij de reden ‘Anders, namelijk’ (p<.05) wordt gemeld dat de formulering de plank mis
zou slaan of medisch geformuleerd zou zijn en in het algemeen onjuist is weergegeven (zie
Opmerkingentabel in bijlage G onder vraag 23c). De vertaling is afkomstig uit een van de eerste
boeken op het gebied van de verpleegkundige diagnostiek in Nederland en is vertaald door
vakinhoudelijke experts.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
De keuze voor de slechtste formulering heeft veel significante relaties met andere variabelen.
Allereerst met boeken algemeen (p<.01), met het al dan niet bekend zijn met de Engelstalige Gordon
(boeken dif 1) p=.01; met de Gordon-vertalingen (1995): p<.05. Na toepassing van het filter PAAZ,
waarbij alleen wordt gekeken naar wat de respondenten op een PAAZ afdeling hebben ingevuld is de
relatie tussen de keuze van de slechtste formulering en de boeken eveneens significant (p<.01).
Daarnaast is er een verband met de verpleegkundige visie die op de afdeling wordt gehanteerd:
(p<.01). Wanneer specifiek naar het model van Orem wordt gekeken (filter: theomod dif 2) is de
significantie p<.05.
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
57
3.3.9 Label 9 - Self-Care Deficit: Bathing/Hygiene Beste: ADL-afhankelijkheid (Evers, zie V 1991/2, 1, 7) Geen significant verband met de redenen. Slechtste: Zelfstandigheidstekort in wassen (specifieer niveau) (Gordon 1995a)
Reden: is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (37%)
Beste en reden beste
Zoals verwacht is de formulering ADL-afhankelijkheid als beste uit de bus gekomen (zie ook 1.3.4 en
2.3), echter zonder duidelijke reden. De reden die over het algemeen het meest werd genoemd is:
‘klinkt professioneel en verpleegkundig’. Het lijkt erop dat de verpleegkundigen in de formulering van
hun voorkeur een specifieke verpleegkundige term hebben herkend. Aangezien deze reden niet
significant aan ‘ADL-afhankelijkheid’ kan worden geassocieerd, heeft deze reden waarschijnlijk
eveneens verband met de term ‘zelfzorgtekort’ waar de tweede voorkeur naar uitging.
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
De keuze voor ADL-afhankelijkheid als beste formulering hangt significant samen met de frequentie
waarop dit verpleegprobleem op de afdeling voorkomt. (p<.05). Er is ook een verband met het
specialisme van de afdeling (p<.05). Hoe meer (of hoe minder) verpleegkundigen met het probleem
ADL-afhankelijkheid te maken hebben, hoe vaker (of minder) zij kiezen voor deze term. Op sommige
afdelingen zijn patiënten relatief minder zelfredzaam dan op andere afdelingen wat de algemeen
dagelijkse levensverrichtingen betreft.
Het filter dat op basis van de boekenkennis is gemaakt (dif 3, kennis van Townsend 1990)
leverde een verband op. (p<.05). Voor zover ik weet komt de term ADL-afhankelijkheid niet in
Townsend 1990 voor.
Slechtste en reden slechtste
Dit keer is de professionele Gordon-vertaling als slechtste uit de bus gekomen: ‘zelfstandigheidstekort
in wassen’ werd met een duidelijke reden (patiëntonvriendelijk) afgekeurd (p<.01).
Significante uitslagen overige variabelen (zie bijlage I)
Hoe vaker (of minder vaak) zelfstandigheidstekort op de afdeling voorkwam, hoe vaker (of minder) er
voor deze term werd gekozen.
3.4 Labeloverstijgende verbanden tussen de redenen en
overige variabelen
In deze paragraaf gaat het expliciet om de ‘redenen’ en de ‘overige’ factoren, een onderdeel van de
derde onderzoekvraag. Van deze uitslagen bestaan enkele kruistabellen zodat de relaties tussen de
variabelen wat meer expliciet kunnen worden toegelicht.
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
58
Instelling (vraag 1)
Reden beste x instelling p<.01
Reden slechtste x instelling p<.01
Volgens de kruistabellen van SPSS zijn redenen 2 en 3 voor de beste formuleringen het meest
gekozen. Reden 2 (patiëntvriendelijkheid) is bij het AMC de belangrijkste reden, reden 3 (duidelijkheid
in rapportage voor collega's) springt er bij Ziekenhuis Eemland en het Radboudziekenhuis uit. Hoewel
de bovenstaande uitslagen significant zijn, is hier geen betekenis aan te hechten omdat er binnen
deze ziekenhuizen verschillende specialismen zijn geënquêteerd. Onderling verschilden de afdelingen
en de hoeveelheid respondenten te veel. Hetzelfde geldt helaas voor de uitslagen voor de redenen
voor de slechtste formulering.
Specialisme (indirect via vraag 1)
Reden beste x specialisme p<.01
Reden slechtste x specialisme p<.01
De soort afdeling bepaalt blijkbaar mede waarom verpleegkundigen iets goedkeuren of afkeuren. De
kruistabellen laten zien dat reden 2 (patiëntvriendelijkheid) voor de afdeling
Gynaecologie(/Orthopedie) de belangrijkste reden was, evenals voor de PAAZ-afdelingen en
KNO/Long. Voor de afdeling Dermatologie stond reden 2 bijna gelijk met reden 3. Alleen op de IC-
afdelingen was reden 3 (duidelijkheid in de rapportage voor collega’s) het allerbelangrijkste.
Aangezien verpleegkundigen op een IC-afdeling een heel ander werkklimaat kennen en er meestal
weinig communicatie met patiënten mogelijk is, is dit goed te verklaren. De afdeling Dermatologie wijkt
dus ook iets af maar zoals in tabel 3.1 is te zien, zijn er op die afdeling veel minder respondenten
geënquêteerd en bovendien was dit binnen één instelling.
Leeftijd (vraag 3)
reden beste x leeftijd p<.01
Er is een aantoonbare relatie tussen de reden voor de beste formulering over alle labels en de leeftijd
van de respondent. De jongere (<26 jaar) en oudere respondenten (>40 jaar) gaven als reden
patiëntvriendelijkheid (reden 2) en de groep tussen 26 en 40 jaar vond ‘duidelijk voor collega’s’ (reden
3) een iets belangrijkere reden voor hun keuze voor de beste formulering. Hun op één na belangrijkste
reden was overigens ook patiëntvriendelijkheid. Er moet wel worden opgemerkt dat er maar weinig
respondenten waren in de 'jonge’ groep. (Het is denkbaar dat veel verpleegkundigen die op een IC
werken in de middelste leeftijdscategorie vallen.)
Geslacht (vraag 4)
reden beste x geslacht p<.01
reden slechtste x geslacht p<.01
Van alle geënquêteerden was 59,7 % vrouw en 40,3 % man. De vrouwelijke respondenten gaven de
voorkeur aan nummer 3 en 2 van de redenen voor de beste formulering (in die volgorde) en de
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
59
mannelijke collega's gaven de voorkeur aan reden 2 boven 3. Zij verschillen daarnaast in hun oordeel
over reden 8 (kort en krachtig). Deze reden werd door de vrouwelijke verpleegkundigen relatief veel
belangrijker gevonden (46 ten opzichte van 16).
Ook bij de redenen voor de slechtste formulering waren er verschillen. De vrouwelijke
respondenten antwoordden het meest met reden 4 (patiëntonvriendelijk) en reden 5 (lelijk
taalgebruik), terwijl bij de mannen reden 4 ook het hoogste scoorde maar reden 5 er niet toe leek te
doen. Reden 1 (‘ligt niet lekker in de mond, zou het misschien wel schrijven maar zeker niet
uitspreken’) werd over het algemeen minder gekozen maar ook daar was een verschil tussen de
mannelijke en vrouwelijke respondenten te zien (vrouwen scoorden 22 tegenover mannen 5). Ook
reden 7 (te lang niet praktisch) werd vaker door vrouwen genoemd (score 33 ten opzichte van 7 bij de
mannen)
Over alle respondenten werd ongeveer even veel gebruik gemaakt van de mogelijkheid om
een toelichting te schrijven: reden 9 (anders, namelijk… ).
Functie (vraag 5)
reden beste x functie p<.01
reden slechtste x functie p<.01
De verhouding van respondenten lag wat functie betreft ongeveer op 80% verpleegkundigen (diverse
opleidingen), 10% teamleider/teamoudste en 10% afdelingshoofd. De afdelingshoofden hebben
relatief meer toelichting gegeven.
Van alle redenen voor de beste formulering was reden 3 voor de verpleegkundigen het belangrijkste
(rapportage aan collega’s), direct gevolgd door reden 2 (patiëntvriendelijkheid). Aangezien
afdelingshoofden geen rapportage schrijven voor hun verpleegkundige collega’s is het niet
verwonderlijk dat onder hen (en ook onder teamoudsten) reden 2 belangrijker was.
De redenen voor de slechtste formuleringen waren 4 (patiëntonvriendelijkheid) en 9 (anders,
namelijk…) voor verpleegkundigen en afdelingshoofden en 5 (lelijk taalgebruik) en 4
(patiëntonvriendelijkheid) voor de teamoudsten/teamleiders.
Verpleegkundige opleiding (vraag 6)
reden slechtste x verpleegkundige opleiding p<.01
Verreweg de meeste respondenten (60%) hadden een inserviceopleiding gevolgd (werk-
leerovereenkomst en opgeleid binnen de instelling), tegenover 8% MBO-V, 23% HBO-V en 14,5%
anders. De optie MDGO-VP werd door niemand aangekruist.
De inservice-opgeleiden vonden de vierde reden voor de slechtste formulering het belangrijkste
(patiëntonvriendelijkheid), evenals de groep ‘anders’. HBO-V opgeleiden hebben veel toelichting
gegeven (reden 9: anders namelijk…) en kozen daarna ook voor reden 4. Alleen MBO-V opgeleiden
kozen voor reden 3 (niet verpleegkundig geformuleerd, bijvoorbeeld te medisch) maar het aantal
respondenten was erg laag.
Kennis over verpleegkundige diagnostiek (vraag 8 en 9)
reden beste x wanneer opgeleid in verpleegkundige diagnostiek p<.01
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
60
reden beste x waar/hoe kennis opgedaan van verpleegkundige diagnostiek p<.01
reden slechtste x waar/hoe kennis opgedaan van verpleegkundige diagnostiek p<.05
17,1% van de respondenten had minder dan een jaar geleden een opleiding of workshop gehad op
het gebied van verpleegkundige diagnostiek. Voor 15,1% was dit tussen 1 en 2 jaar geleden en voor
67,7% was dit langer dan 2 jaar geleden.
Voor de grote meerderheid van de respondenten ging de voorkeur uit naar reden voor de beste
formulering nummer 2 (patiëntvriendelijkheid) en 3 (duidelijkheid voor collega's). Alleen de groep die
tussen 1 en 2 jaar geleden was opgeleid verkoos een toelichting te geven (reden 9) of koos voor
reden 3.
De wijze waarop de respondenten waren opgeleid in de verpleegkundige diagnostiek liet
enige variatie zien. Verreweg de grootste groep (38,1%) had zijn/haar kennis over verpleegkundige
diagnostiek tijdens verpleegkundige opleiding of vervolgopleiding opgedaan. 27,9% had meerdere
antwoorden gegeven en 19,4% had klinische lessen in dezelfde instelling gevolgd. Voor degenen in
de grootste groep (opleiding/vervolgopleiding) kozen de meesten voor reden 3 voor de beste
formulering (‘duidelijk in rapportage aan collega's’). De groep die klinische lessen had gevolgd voelde
vooral behoefte de reden toe te lichten (9: anders, namelijk...) en koos daarna in gelijke mate voor
reden 8 (kort en krachtig) en 2 (patiëntvriendelijk).
Bij de redenen voor de slechtste formulering kwam patiëntonvriendelijkheid (nr. 4) als
belangrijkste uit de bus voor alle groepen, behalve weer voor de groep die binnen de instelling een
klinische les of workshop had gevolgd. Deze groep verkoos ook de reden voor de slechtste
formulering toe te lichten (9: anders, namelijk...)53
.
Boeken (vraag 10)
reden beste x boeken algemeen p<.01
reden slechtste x boeken algemeen p<.01
reden beste x boeken dif 1 (Engelstalig) p<.01
reden slechtste x boeken dif 1 (Engelstalig) p<.01
dif 2 en dif 3 niet significant
Aangezien het merendeel van de respondenten meerdere antwoorden hebben aangekruist is de
variabele ‘boeken’ als geheel moeilijk te onderzoeken. Om die reden zijn filters boeken dif 1
(Engelstalige boeken) dif 2 (Gordon-vertaling) en dif 3 (Townsend 1990) aangemaakt. Daarbij was
alleen een significante relatie tussen boeken dif 1 (Engelstalige boeken) en de redenen voor zowel de
beste als de slechtste formulering te ontdekken.
In het algemeen is wel te zien dat de Engelstalige boeken en de Gordon-vertaling niet erg bekend
waren op de afdeling. Velen hebben hand-outs en readers aangekruist waarvan de bron van de
formuleringen niet zijn te achterhalen. Townsend-vertaling uit 1990 is relatief goed bekend (naar
verwachting vooral op de PAAZ-afdelingen aangezien dit boek handelt over diagnostiek in de
53 Aangezien deze toelichting de verschillende keuzes voor negen verschillende labels kan
betreffen is het niet zinvol de toelichtingen in deze context nader te bekijken. Bij de afzonderlijke (niet-labeloverstijgende) uitslagen wordt hier uiteraard wel inhoudelijk naar gekeken.
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
61
psychiatrie). De respondenten die bekend waren met dit boek kozen vooral voor ‘reden beste’
nummer 8 (kort en krachtig). (Maar misschien waren er op de PAAZ meer vrouwelijke
verpleegkundigen werkzaam?) Bij de redenen voor de slechtste formulering kozen zij vooral voor 9
(toelichting) of 7 (te lang, niet praktisch).
Verpleegkundige diagnostiek op de afdeling (vraag 11 en 12)
reden beste x mate waarin met verpleegkundige diagnostiek op afdeling wordt gewerkt p<.01
reden beste x wanneer verpleegkundige diagnostiek op afdeling p<.01
reden slechtste x wanneer verpleegkundige diagnostiek op afdeling p<.01
38,9% van de respondenten gaf aan dat de verpleegkundige diagnostiek op hun afdeling nog maar
nauwelijks van de grond is. 35,4% vulde in dat dit in de diagnostische fase van de het verpleegproces
al wel wordt toegepast en 25,7 % gaf aan al aardig op weg de zijn met de invoering van een
verpleegkundige diagnostiek.
Deze vraag is mogelijk voor sommige respondenten moeilijk te beantwoorden. Daarom is per afdeling
gecontroleerd of de antwoorden enigszins overeenkwamen. Daarbij bleek dat er enkele verschillen
waren tussen de antwoorden per afdeling, daarom moeten de uitslagen in relatie tot deze variabele
met enige voorzichtigheid worden bekeken.
In relatie tot deze variabele komt als reden voor de beste formulering reden 2 (patiëntvriendelijkheid)
naar boven bij de groep die al enigszins of aardig op weg is met de verpleegkundige diagnostiek.
Reden 3 (duidelijkheid in rapportage ten opzichte van collega’s) werd overwegend gebruikt door de
groep waarbij de diagnostiek naar eigen zeggen nog niet goed van de grond is.
Deze uitslagen komen overeen met de antwoorden op de vraag hoe lang men al met
verpleegkundige diagnostiek werkt. Op de afdelingen waar korter dan 2 jaar met enige vorm van
verpleegkundige diagnostiek werd gewerkt, werd als reden voor de beste formulering 3 het meest
aangegeven (duidelijk in rapportage voor collega's). Op afdelingen waar al langer dan 2 jaar met enige
vorm van diagnostiek werd gewerkt verschoof de belangrijkste reden naar (2) patiëntvriendelijkheid.
Het is gevaarlijk hier conclusies uit te trekken maar het is denkbaar dat een afdeling die in een fase
verkeert waarin de invoering van een nieuwe methode of diagnostiek actueel is, het accent begrijpelijk
op de rapportage komt te liggen. Het leerproces vereist dan tijdelijk meer aandacht voor de vakinterne
communicatie.
Als redenen voor de slechtste formuleringen werden vooral 4 (patiëntonvriendelijkheid) en 5
(lelijk taalgebruik) genoemd op de afdelingen waar nog niet veel met diagnostiek werd gewerkt. Op de
afdelingen waar de diagnostiek al 1 jaar of werd toegepast, is veel toelichting gegeven en in de groep
die al langer dan 2 jaar met diagnostiek werkt werd overwegend reden patiëntonvriendelijkheid
genoemd.
Verpleegkundig model/theorie (vraag 13)
reden beste x verpleegkundig model/theorie p<.01
reden slechtste x verpleegkundig model/theorie p<.01
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
62
reden beste x model/theorie dif 1 (orem) n.s.
reden slechtste x model/theorie dif 1 (orem) p<.01
reden beste model/theorie dif 2 (geen) p<.01
reden slechtste x dif 2 (geen) n.s.
In het licht van wat in hoofdstuk 1 en 2 al over verpleegkundige modellen en theorieën is gezegd, is de
uitslag van deze variabele erg interessant. Bij de keuze voor de beste en slechtste formuleringen (per
label in paragraaf 3.3.1 t/m 3.3.9) hebben we al gezien dat er veel significante relaties bestonden. Ook
bij de redenen zijn enkele significante uitslagen gevonden.
In de kruistabellen is te zien hoe de verhoudingen tussen de verpleegkundige modellen ongeveer
liggen: 28,6 % geeft aan geen model/theorie op de afdeling toe te passen. Bij 8,8% is dit nog niet het
geval maar wordt dit wel ontwikkeld. 18,8% werkt met Gordon, 32,6 werkt met Orem en daarna
worden nog Van den Brink (2,1%), een ‘ander model’ (6,6%) en meerdere antwoorden (2,4%)
ingevuld. Overigens is ook hier enige voorzichtigheid geboden om dat de vraag door
verpleegkundigen moeilijk werd bevonden. De antwoorden bleken niet altijd consequent per afdeling
te zijn ingevuld.
Als we kijken naar de grootste drie groepen, dan scoort bij afdelingen met het model Orem de
patiëntvriendelijkheid (2) het hoogst en daarna ‘duidelijkheid in rapportage voor collega’s’ (3) als reden
voor de beste formulering. Dit komt overeen met de redenen die voor de slechtste formuleringen
worden gegeven: (4) patiëntonvriendelijkheid. Daarnaast wordt ook (5) 'lelijk taalgebruik' genoemd.
Na het toepassen van filter model/theorie dif 1 (Orem) waarbij alleen de antwoorden van de
respondenten die met Orem werken worden bekeken, zijn de redenen voor de beste formuleringen
niet meer significant. Met andere woorden: binnen de groep die met Orem werkt zijn de antwoorden
over deze redenen te divers om een statistisch significante uitslag op te leveren. Er is nog wel een
duidelijk significante uitslag waar het de redenen voor de slechtste formulering betreft (p<.01).
Door de groep waar “nog geen” verpleegkundig model werd toegepast, werd ‘duidelijk in de
rapportage’ (3) het meest genoemd en scoorden ‘patiëntvriendelijkheid’ (2) en reden 6 (klinkt
professioneel en verpleegkundig) ook vrij hoog. Als reden voor de slechtste formuleringen werd
patiëntonvriendelijkheid (4) als belangrijkste reden genoemd. Daarna werden de redenen bij voorkeur
toegelicht (9; anders, namelijk…). Dit kan net als bij de vorige factor duiden op een proces op de
afdeling (de invoering van een diagnostiek of model of de aandacht voor bepaalde aspecten van de
rapportage) waardoor de aandacht tijdelijk meer op de vakinhoudelijke communicatie komt te liggen.
Na toepassing van het filter model/theorie dif 2 bleken de antwoorden binnen deze groep
met betrekking tot de redenen voor de beste formuleringen nog steeds significant. Binnen deze groep
bleken de redenen voor de slechtste formuleringen echter niet meer significant; ze waren te divers.
Deze schijnbaar tegengestelde uitslag tussen beide groepen is niet gerelateerd aan concrete labels
en is daardoor moeilijk te verklaren. Het is opvallend dat juist de Orem-groep overwegend blijft kiezen
voor patiëntonvriendelijkheid (4) en lelijk taalgebruik (5) als reden voor de slechtste formulering en dat
de groep die nog geen model of theorie hanteert blijft kiezen voor duidelijkheid voor collega’s (3),
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
63
patiëntvriendelijkheid (2) en professioneel verpleegkundigheid (6). Op grond van wat ik schreef in
hoofdstuk 1 over het taalgebruik van Orem zou ik het tegenovergestelde hebben verwacht.
Bij de Gordon-groep kwamen reden 3 en 2 (in die volgorde) als beste naar voren. De redenen
voor de slechtste formuleringen werden bij voorkeur in eigen woorden toegelicht (9: anders,
namelijk…) daarna koos men het meest voor ‘patiëntonvriendelijk’ (4) als reden.
Afdelingsorganisatie (vraag 14)
reden beste x afdelingsorganisatie p<.01
55,7% van de respondenten werkt met individuele patiënttoewijzing. Bij 28,7% was sprake van
teamverpleging. 13,4% noemden de afdelingsorganisatie ‘anders’ en 2,2,% vulden meerdere
antwoorden in.
Op afdelingen waar met individuele patiënttoewijzing wordt gewerkt, wordt de zorg voor de patiënt het
liefst aan dezelfde verpleegkundigen toevertrouwd. Het is daarom begrijpelijkheid dat op een
dergelijke afdeling de ‘duidelijkheid voor collega’s’ (3) significant de belangrijkste reden is en daarna
patiëntvriendelijkheid (2) (score 65 tegenover 54). Bij respondenten die met teamverpleging werken
scoorde patiëntvriendelijkheid (2) iets hoger dan (3) (score 38 tegenover 33).
Volgen discussie (vraag 15)
reden beste x volgen discussie p<.05
51,7% zegt de discussie op het gebied van verpleegkundige diagnostiek te volgen en noemt
patiëntvriendelijkheid (2) als belangrijkste reden voor de formulering met de meeste voorkeur. De
groep die de discussie niet volgt (48,3%) noemt ‘duidelijkheid voor collega's' (3) als reden.
Speciale berekeningen met nieuwe inzichten
In de tabel van bijlage K is te zien dat de relaties tussen filters PAAZ en boeken dif 1, 2 en 3, evenals
boeken algemeen alle significant zijn. Dit geeft te denken. In tabel 3.1 (respons per ziekenhuis en
specialisme) is te zien dat een heel groot deel van de respondenten op een PAAZ afdeling werkt.
Alleen al dit gegeven en het feit dat veel van die verpleegkundigen Townsend 1990 zullen kennen,
betekent dat zowel de variabele ‘specialisme’ als ‘kennis van boeken’ zonder nadere bestudering van
de significante relaties niet veel zullen betekenen. Deze uitslagen zijn het gevolg van een helaas
onvermijdelijke scheve vertegenwoordiging van de specialismen in dit onderzoek.
De uitslagen over alle labels van de redenen voor de beste formulering en het labelnummer en
redenen voor de slechtste formuleringen en het labelnummer is vooral voor de ‘reden slechtste’
significant (zie bijlage K). Uit de uitslagen per label (zie totaaltabel bijlage G) blijkt dat alleen label 1 en
3 een significante 'reden beste' hebben. Er zijn daarnaast vijf labels met een significante relatie tussen
slechtste en reden slechtste. Blijkbaar was het in dit onderzoek over het algemeen makkelijker om een
min of meer eensluidende reden te geven voor de slechtste formuleringen. Er was meer diversiteit bij
de redenen om een formulering als beste te benoemen.
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
64
3.5 Uitslagen tweede onderzoeksvraag
(2) Blijkt uit mijn onderzoek dat verpleegkundigen op de werkvloer de voorkeur geven aan
andere vertalingen dan de meest professionele (en welke redenen geven zij daarvoor)?
Van de negen labels heeft de professionele Gordon-vertaling twee maal de eerste voorkeur: label 1
(dreigend vochttekort) en label 4 (voedingstekort). De eerste keuze bij label 5 (onvermogen tot
gezonde leefwijze) is overigens ook een professionele vertaling van dezelfde vertaler als Gordon 1995
(Hunt 1993). De Gordon-vertaling komt maar liefst vier keer op de tweede plaats: bij label 2
(verminderd aanpassingsvermogen), label 5 (tekort in gezondheidsonderhoud), label 6 (verstoord
denken) en label 7 (inadequate sociale interactie). Slechts één keer verschijnt een Gordon-vertaling
op de laatste plaats: label 9 (zelfstandigheidstekort in wassen). Al met al is de Gordon-vertaling dus
redelijk goed beoordeeld door de verpleegkundigen die in de praktijk werkzaam zijn.
Tabel 3.4 - Alle ‘beste’ en ‘slechtste’ formuleringen
Als beste beoordeeld Als slechtste beoordeeld
Dreigend vochttekort Risico van dehydratie
Aanpassingsproblemen Geblokkeerde ziekteaanpassing
Beperkte beweging (van hand/arm/etc.) Onvermogen om te bewegen
Voedingstekort Gewijzigde opname van voeding: minder dan
stofwisselingsbehoefte
Onvermogen tot gezonde leefwijze Wijziging in het instandhouden van de gezondheid
Verstoord denkproces Gestoord denken
Communicatiestoornissen in de omgang met
anderen /
Problemen met de sociale interactie
Gestoorde sociale interactie
Moeite met ophoesten van slijm Ineffectieve luchtwegen
ADL-afhankelijkheid Zelfstandigheidstekort in wassen
Van alle labels die als slechtste zijn beoordeeld zijn er vier overt vertalingen. Twee daarvan zijn
afkomstig uit een scriptie (Ewals en Oudenhoven) en twee uit een theoretisch boek over
verpleegkunde (Evers 1994) en die zijn mogelijk ook als overt vertalingen op te vatten. De overige als
slechtst beoordeelde formuleringen zijn afkomstig uit verschillende bronnen. Slechts één daarvan is
een (vroege) publicatie die specifiek over verpleegkundige diagnostiek handelt (Bruggink & Regeer
1990).
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
65
3.6 Achteraf gezien Toen dit onderzoek werd uitgevoerd, was het tijdstip heel geschikt om bestaande vertalingen van
diagnoselabels op hun geslaagdheid binnen de communicatieve setting van de afdeling
(taalgebruikscontext) en binnen het verpleegkundig discours te kunnen beoordelen.
Verpleegkundigen staan onder een enorme werkdruk en hebben dus weinig tijd. Omdat ik de
privacy van patiënten natuurlijk niet mocht schenden, bleek een enquête het meest geschikte middel
om de gegevens te verzamelen. Deze vorm is bovendien geschikt om op een zo compact mogelijke
manier zoveel mogelijk informatie te krijgen. Ik had geen ervaring met enquêteren, noch met
kwantitatief onderzoek (inclusief statistiek) en daarom is het onderzoek zeker experimenteel te
noemen. Aangezien ik geen ander vergelijkbaar onderzoek op dit terrein ben tegengekomen zou ik
het bovendien, zowel inhoudelijk als methodologisch, als een exploratief onderzoek willen
beschouwen. Het is een poging om de voornamelijk theoretische studie van de dynamische visie op
taal in een empirisch onderzoek te vatten binnen het vakgebied waarin ik als vertaalster werkzaam
was.
Het experimentele karakter van dit onderzoek betekent dat bij de interpretatie enige voorzichtigheid
geboden is. Er zijn weliswaar vele significante verbanden aangetoond maar zoals in paragraaf 3.4 is
te lezen, moeten er de nodige kanttekeningen worden geplaatst. Doordat de respons per ziekenhuis
en per specialisme verschilde (evenals de specialismen zelf) ontstond er binnen de ‘steekproef’ een
zekere scheefgroei. Om die reden moeten vooral de uitslagen die betrekking hebben op instelling en
specialisme met de nodige voorzichtigheid worden bekeken. Een voorbeeld: 20 van de 47
respondenten waren werkzaam op een PAAZ-afdeling. Er is wel een PAAZ-filter toegepast in SPSS
maar achteraf gezien had ik misschien beter ook een niet-PAAZ filter kunnen toepassen voor de
restgroep.
Het is lastig om kwalitatieve, ingewikkelde zaken die de dynamiek van taal betreffen op een
kwantitatieve manier te onderzoeken en ik ben mij bewust van de methodologische problemen. Ik ben
daarom uitgegaan van de mogelijkheden die er waren: van wat de taal bood (vertalingen) en van de
vaktaalsprekers die niet te veel en niet te weinig wisten van de verpleegkundige diagnostiek. Voor de
reikwijdte van dit afstudeeronderzoek zijn de statistische bevindingen naar mijn mening voldoende om
de voornaamste onderzoeksvragen te beantwoorden.
In de volgende paragraaf zal ik bekijken in hoeverre mijn verwachtingen (zie 2.3) zijn uitgekomen.
Daarna zullen enkele van de vele overgebleven vragen worden geformuleerd.
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
66
3.7 Verwachtingen getoetst
Conform de verwachtingen (zie paragraaf 2.3) zijn er voor bijna ieder label significante ‘beste’ en
‘slechtste’ formuleringen aangetoond. Er is dus wel een zekere eensluidendheid en die geldt nog
sterker als wordt geselecteerd op de factoren die in het eerste deel van de enquête zijn bevraagd.
De redenen die de respondenten hebben gekozen om hun keuze toe te lichten, laten zien dat met
name patiëntvriendelijkheid en de communicatie met vakgenoten zwaar tellen. Hoewel er natuurlijk
sprake kan zijn van een zekere sociale wenselijkheid, is de nadruk op de vakexterne communicatie
opvallend. Verpleegkundigen hechten blijkbaar aan helder en duidelijk taalgebruik dat ook door
patiënten te volgen is.
Ik had niet verwacht dat de professionele vertalingen noodzakelijk als beste uit de bus zouden
komen maar in de praktijk zijn ze globaal genomen wel als beste beoordeeld. Dit pleit voor de Gordon-
vertaling (op enkele van de negen labels na).
Met betrekking tot de taalexterne factoren vermoedde ik dat het discours van de afdeling (de
taalgemeenschap per locatie) de uitslag zou kunnen beïnvloeden. In de praktijk blijkt inderdaad dat
variabelen die met de afdeling verband houden, regelmatig significant zijn gerelateerd aan de keuzes;
bijvoorbeeld: hoe lang iemand op een afdeling werkt (label 1 en 5), sinds wanneer er op de afdeling
met verpleegkundige diagnostiek wordt gewerkt (label 3 en 6) en hoe vaak een verpleegprobleem op
de afdeling voorkomt (label 4 en 6). De variabele ‘afdeling’ zelf was niet significant gerelateerd.
Over het verband tussen kennis van bepaalde boeken en de keuze voor de beste of slechtste
formulering is niet veel meer te zeggen dan wat al over de redenen in paragraaf 3.4 is geschreven.
Met betrekking tot de genoten opleiding is er bij twee labels (label 1 en 5) een significant verband
aangetoond.
Bij labels 3, 4, 6 en 8 is er verband tussen de keuzes voor de ‘beste’ of de ‘slechtste’ formulering
en de verpleegkundige visie die op de afdeling dominant is. Met enige voorzichtigheid kan dus worden
gesteld dat die verwachting redelijk is uitgekomen.
ADL-afhankelijkheid is zoals verwacht als beste uit de bus gekomen. Het is een bekende
verpleegkundige term die voor verpleegkundigen geen uitleg behoeft. Bekend maakt bemind?
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
67
3.8 Skopos, vertalen, EBK en ICIDH Vertalers vertalen niet naar het 'niets'. Achter iedere niet-letterlijke (professionele) vertaling schuilt een
skopos, een beeld van de vorm en de functie van de vertaling. Als de NANDA-diagnoses worden
vertaald, betekent dit dus niet automatisch dat voor Nederland vreemde Amerikaanse overwegingen
en visies, of het professionaliseringssteven automatisch worden mee vertaald als ware deze
eigenschappen ingebakken in de woorden en idiomen. Het is zelfs mogelijk om een tekst naar een
bepaalde terminologie toe te vertalen. Vertalers vertalen voortdurend naar doelteksten met een
bepaalde functie en een specifiek taalgebruik voor een specifieke doelgroep. Zo is het misschien ook
denkbaar dat de NANDA-diagnostiek met inachtneming van het woordgebruik van een classificatie als
de ICIDH zal kunnen worden vertaald. De beroepsgroep heeft daarbij min of meer de keuze voor de
weg die zij willen inslaan. Ook een toekomstig EBK (eenduidig verpleegkundig begrippenkader) heeft
een skopos in die zin.
Door al die nadruk op taal en het ontbreken van een EBK, lag in het begin van de jaren negentig de
nadruk enige tijd op de diagnostiek als middel om tot eenduidig taalgebruik te komen. Ook het streven
naar een eigen nog meer specifiek verpleegkundige terminologie was mogelijk bij sommigen
aanwezig. Daardoor werd de nadruk enige tijd eenzijdig op de vakinterne communicatie gelegd. Een
eenduidig begrippenkader zou echter moeten worden ontwikkeld vanuit een zo breed mogelijke visie
op de bestaande vaktaal en zou moeten worden ontwikkeld vanuit de sociale positionering en
voorkeuren die de vaktaal van nature al heeft. Daarvoor is zicht nodig op het vaktaalgebruik wat er al
is en niet op wat er ontbreekt.
Verpleegkundigen hebben blijkbaar een voorkeur voor duidelijke, heldere, no-nonsense en
mensvriendelijke terminologie54
. Er is een bepaalde stijl die verpleegkundigen aanspreekt. De
Nederlandse verpleegkundige taal is waarschijnlijk net zo meerduidig als ieder andere vaktaal waar
nog geen standaardisatie heeft plaatsgevonden. Het is zeker geen tomeloze chaos. Doordat er
verschillen bestaan in visies, werkwijzen, opleidingen en aandachtsgebieden bestaan er ook
verschillende discoursen.
Mijn onderzoek laat zien dat er een redelijk eensluidende voorkeur bestaat voor bepaalde
termen en in ieder geval een met redenen omklede afkeur voor andere termen.
Een vaktaal heeft geen ‘moeilijke woorden’ nodig om een vaktaal te zijn. Er zijn goede en heldere
termen mogelijk die niet gekleurd zijn door een theorie of model. Vanwege het internationale karakter
is een classificatie als de ICIDH (geformuleerd door de Wereldgezondheidsorganisatie) als leidraad
heel nuttig. Gezien het multidisciplinaire karakter van deze classificatie is de transdisciplinaire
communicatie hierbij ook gebaat. De vakexterne communicatie mag echter niet worden vergeten.
54 Niet alleen in Nederland! Dit blijkt ook uit de Amerikaanse literatuur, o.a. Webster, &
Brencick 1994.
Pleegvertalingen – Antwoorden en nieuwe vragen
68
Inmiddels is het 2007. Na het onderzoek waarover de voorgaande hoofdstukken handelen zijn er ruim
tien jaar verstreken. Wat zou er intussen zijn gebeurd? Zijn er binnen de diverse uitgeversfondsen nog
steeds verschillende vertalingen verschenen? Zijn er nationale afspraken over de vertaling gemaakt?
Zijn er al stappen ondernomen om de diagnostiek in termen van de ICIDH te vatten? Houden de
kwestie ‘taal’ en het eenduidig begrippenkader de gemoederen nog steeds bezig?
In het volgende hoofdstuk zal ik trachten deze vragen te beantwoorden.
Pleegvertalingen – Een sprong in de tijd ___________________________________________________________________________
69
Hoofdstuk 4
Een sprong in de tijd; 1996 - 2007
‘(...) This is not a subtle point, that meaning grows out of use, but in spite of its being frequently
sloganized, its implications are often unsuspected.’ (Jerome Bruner 1990; 118)
4.1 Inleiding Het nuttige van het uitsmeren van een scriptieonderzoek over meerdere jaren is dat je een sprongetje in de tijd
kunt maken en daarmee vragen kunt beantwoorden die anders onbeantwoord zouden zijn gebleven.
Mijn voornaamste vragen voor de huidige tijd (2007) zijn deze:
- Is er inmiddels een standaardvertaling van de verpleegkundige diagnoses?
- Zijn er stappen ondernomen om de diagnostiek in termen van de ICIDH/ICF te vatten?
- Wat is het vervolg van het Vooronderzoek Eenduidig Verpleegkundig Begrippenkader, waar in de jaren
negentig zo veel over werd geschreven?
Om de eerste vraag te kunnen beantwoorden heb ik in de medische bibliotheek (MBU) en bij het LEVV
(Landelijk Experisecentrum Verpleging & Verzorging) gezocht naar nieuwe of meer recente publicaties. Een
overzicht hiervan is in de volgende paragraaf te vinden. Voor de overige vragen heb ik vooral gezocht in de
vaktijdschriften. Daar heb ik een interessante discussie aangetroffen tussen voorstanders van het gebruik van
de ICF en mensen die daar kritisch tegenaan kijken. Hiervan zal ik kort verslag doen in paragraaf 4.3.
4.2 NANDA-vertalingen sinds 1996
Een eerste verkenning in de Medische bibliotheek (MBU) en het informatiecentrum van het LEVV (Landelijk
Experisecentrum Verpleging & Verzorging) leverde opvallend weinig vondsten op bij het zoeken op ‘NANDA’.
Zoals te verwachten, was er wel een nieuwe Handleiding verpleegkundige diagnostiek (Gordon 2002)
verschenen.55
Ook bij een andere uitgever was een overzicht van de NANDA-diagnoses te vinden (NANDA
2003). De eerste druk van dat boek kwam in 1997 op de markt bij uitgeverij Bohn Stafleu van Loghum.
Carpenito, een vooraanstaand Amerikaans verplegingswetenschapster, heeft een eigen uitgave van de
verpleegkundige diagnoses, die in Nederland al in 1993 op de markt is verschenen. Deze vertaling is in 1996
niet in het onderzoek opgenomen. De tweede druk van Carpenito is in 2003 bij uitgeverij Wolters-Noordhoff
55 Sinds 1996 zijn volgens mijn informatie twee nieuwe drukken van dit boek met aangevulde NANDA-
diagnoses verschenen. Het laatste boek bevat zo’n 167 goedgekeurde diagnoses. In 1996 waren dit er 108.
Pleegvertalingen – Een sprong in de tijd ___________________________________________________________________________
70
verschenen. In het onderstaande schema staan de voornaamste vertalingen bijeen. Ik heb mij voor dit
overzicht beperkt tot de handleidingen en zakboeken op het gebied van de verpleegkundige diagnostiek, die
als naslagwerk in opleidingen en in de verpleegkundige praktijk worden gebruikt. Mogelijk zijn er meer
vertalingen in andersoortige literatuur verschenen. Omdat binnen uitgeversfondsen de vertalingen op elkaar
worden afgestemd, is echter te verwachten dat deze voor wat betreft de drie genoemde uitgeverijen (Elsevier
Gezondheidszorg, Bohn Stafleu van Loghum en Wolters-Noordhoff) overeen zullen komen met de vertalingen
in tabel 4.1.
Wat opvalt in tabel 4.1 (zie hieronder) is dat de vertalingen van Carpenito en Gordon geen overeenkomsten
vertonen, afgezien van de alom gehanteerde formulering ‘inadequate sociale interactie’. De term ‘inadequaat’ is
een veelvuldig gebruikte typering in de verpleegkunde en het is daarom denkbaar dat deze vertalingen
onafhankelijk van elkaar tot stand kan zijn gekomen. De vertaling van NANDA 2003 vertoont grote
overeenkomst met de Gordon-vertaling uit 1995 (en 2002). Feitelijk zijn er alleen afwijkingen bij label 5 en 8. Bij
label 8 komt de vertaling van NANDA 2003 overeen met de Carpenito-vertaling. ‘Ophoesten’ is echter binnen
het verpleegkundig discours een bekende term en dit werkwoord maakt ook deel uit van de als ‘beste’
beoordeelde formulering in 1996. ADL-afhankelijkheid wordt in 2007 nog steeds niet gezien als mogelijke
vertaling van Self-Care Deficit.
De skoposinformatie in de Gordon-vertalingen is, in vergelijking met de andere uitgaven, het meest uitgebreid
(zie hiervoor ook paragraaf 1.3.4). NANDA 2003 is vertaald door één persoon, Nico Oud (docent, opleider en
onderzoeker) en heeft een driekoppige redactie van verplegingswetenschappelijke experts, waaronder Oud.
“Bij de vertaling van de editie 2003-2004 is getracht de oorspronkelijke tekst zo nauwkeurig mogelijk weer te
geven. Het betreft een werkvertaling; in de praktijk moet blijken of dit ‘de taal’ is die verpleegkundigen
aanspreekt en die door hen gebruikt wordt bij het formuleren van verpleegkundige diagnoses”. Hieruit blijkt dat
de brontekst een hoge status heeft voor de vertaler. Uit de inleiding blijkt ook dat het boek duidelijk in dienst
wordt gesteld van het eenduidig Nederlandstalig verpleegkundig begrippenkader. Het feit dat is aangesloten bij
de Gordon-vertaling uit 1995 bevestigt dit steven. Vaktaalvertalen behoort de kunstmatige grenzen van
uitgeversfondsen immers te overstijgen. Verder is opvallend dat de vertaler rekening houdt met hoe
verpleegkundigen de vertaling zullen ontvangen. De vertaler is zich bewust van de doelgroep en van het
taalgebruik van de doelgroep.
Ogenschijnlijk heeft de vertaling van Gordon 1995a veel invloed gehad op latere werken. Het feit dat deze
vertaling doorgaans ook in mijn onderzoek goed werd beoordeeld, lijkt erop te wijzen dat de vertaling redelijk
tot goed aansluit bij het verpleegkundig discours.
Pleegvertalingen – Een sprong in de tijd ___________________________________________________________________________
71
Tabel 4.1 - Labels 2007 met ‘beste’ en ‘slechtste’ Engelstalig
NANDA label Als beste beoordeelde formulering in 1996
Als slechtste beoordeelde formulering in 1996
Gordon, M. (1995) Proces en Toepassing
Carpenito, L.J. (2003), Zakboek verpleegkundige diagnosen, 2e druk
Gordon, M. (2002), Handleiding Verpleegkundige Diagnostiek, 3e druk
NANDA (2003), Verpleegkundige diagnoses. Definities en classificatie 2003-2004 , 4e druk
1 High Risk for Fluid Volume Deficit
Dreigend vochttekort Risico van dehydratie Dreigend vochttekort (‘beste’)
Vochtbalans, risico op verstoorde/Vochttekort
Dreigend vochttekort Dreigend vochttekort
2 Impaired Adjustment
Aanpassingsproble-men
Geblokkeerde ziekteaanpassing
Verminderd aanpassingsvermo-gen (2e plaats)
Verstoorde aanpassing Verminderd aanpassingsvermogen
Verminderd aanpassingsvermo-gen
3 Impaired Physical Mobility
Beperkte beweging (van hand/arm/etc.)
Onvermogen om te bewegen
Mobiliteitstekort Mobiliteit, verminderde Mobiliteitstekort Mobiliteitstekort
4 Altered Nutrition: Less than Body Requirements
Voedingstekort Gewijzigde opname van voeding: minder dan stofwisselingsbehoefte
Voedingstekort (‘beste’)
Ondervoeding Voedingstekort Gewijzigd voedingspatroon: voedingstekort
5 Altered Health Maintenance
Onvermogen tot gezonde leefwijze
Wijziging in het instandhouden van de gezondheid
Tekort in gezondheidsonder-houd (2e plaats)
Gezondheidsveronacht-zaming
Tekort in gezondheidsonder-houd
Onvermogen gezondheid te onderhouden
6 Altered Thought Processes
Verstoord denkproces Gestoord denken Verstoord denken (2e plaats)
Verstoorde denkprocessen Verstoord denken Verstoord denken
7 Impaired Social Interaction
Communicatiestoornissen in de omgang met anderen / Problemen met de sociale interactie
Gestoorde sociale interactie
Inadequate sociale interactie (2e plaats)
Inadequate sociale interactie
Inadequate sociale interactie
Inadequate sociale interactie
8 Ineffective Airway Clearance
Moeite met ophoesten van slijm
Ineffectieve luchtwegen Ineffectieve luchtwegreiniging
Ineffectief ophoesten Ineffectieve luchtwegreiniging
Ineffectief ophoesten
9 Self-Care Deficit: (bijvoorbeeld: Bathing/Hygiene)
ADL-afhankelijkheid Zelfstandigheidstekort in wassen
Zelfstandigheids-tekort in wassen (‘slechtste’)
Zelfzorgtekort: wassen/lichaamsverzorging
Zelfstandigheidstekort in wassen
Zelfstandigheids-tekort in wassen/hygiëne
Pleegvertalingen – Een sprong in de tijd ___________________________________________________________________________
72
In de meest recente uitgaven was het soms lastig om zonder coderingen of referentie naar de
Amerikaanse termen, te beoordelen of ik de juiste labels te pakken had. Uiteraard is een label slechts
een naam van een diagnose en moet naar de definities (en bepalende kenmerken en
samenhangende factoren) worden gekeken voor uitsluitsel. Een voorbeeld van - in ieder geval voor
leken - lastig te onderscheiden diagnoselabels is: Gezondheidsveronachtzaming (Carpenito 2003)
versus Tekort in gezondheidsinstandhouding (Gordon 2002) en Tekort in gezondheidsonderhoud
(Gordon 2002). Volgens de (onderling verschillende!) definities moet Gezondheidsveronachtzaming
(Carpenito) overeenkomen met Tekort in gezondheidsonderhoud (Gordon 2002).
Nanda 2003:
Onvermogen Gezondheid te onderhouden
Onvermogen om vast te kunnen stellen dat hulp nodig is bij het onderhouden van de gezondheid,
hiervoor zorg te dragen en/of te zoeken.
Carpenito 2003:
Gezondheidsveronachtzaming
Verslechterde gezondheidstoestand vanwege een ongezonde manier van leven of onvoldoende
kennis over het omgaan met een bepaalde gezondheidstoestand.
Gordon 2002:
Tekort in gezondheidsonderhoud
Onbekendheid met essentiële gezondheidsgewoonten en/of onvermogen om eigen gezondheid in
stand te houden of hiervoor hulp in te roepen (specificeer type tekort).
Tekort in gezondheidsinstandhouding
Onvermogen om activiteiten te ontplooien ter bevordering van de gezondheid en/of ter preventie van
ziekte of invaliditeit of verergering daarvan (specificeer medicatie, dieet- of nadere
behandelvoorschriften, geobserveerde of verwoorde symptomen, nazorg, gezondheidsbevorderende
en preventieve maatregelen).
ACENDIO
Een organisatie die zich sinds midden jaren negentig bezighoudt met het eenduidig verpleegkundig
begrippenkader is ACENDIO (Association for Common European Nursing Diagnoses, Interventions
and Outcomes). Dit is een Europese organisatie waarin ongeveer 25 landen zijn vertegenwoordigd
(zie: www.acendio.net). Het streven van ACENDIO is de ontwikkeling van de vaktaal van de
verpleegkundige praktijk. Daartoe organiseert de organisatie conferenties en presentaties. De website
van de organisatie lijkt niet recent onderhouden maar er is in april 2007 een grote conferentie in
Amsterdam georganiseerd met als thema “Nursing Communication in Multidisciplinary Practice”.
Orem
In 1996 viel mij op dat er veel taal van verplegingswetenschapster Dorothea Orem in de formulering
van de diagnoselabels was terug te vinden. Deels was dit te wijten aan de aanwezigheid van ‘Orem-
Pleegvertalingen – Een sprong in de tijd ___________________________________________________________________________
73
taal’ in de NANDA-labels. Aan de andere kant werd de term zelfzorg door de vertaler(s) als een
algemeen geaccepteerde uitdrukking gezien (zie 1.3.4). In een rede van professor van Achterberg
(2002) is te lezen dat de invloed en toepassing van Orem intussen niet meer zo dominant is in
Nederland:
Vanuit de eigen verpleegkundige discipline is al veel aan theorieontwikkeling gedaan. In het verleden is vaak wel krampachtig en misplaatst aan deze eigen theorieën vastgehouden. Menig patiënt vreesde verwaarlozing omdat hem bij de draaideur al werd verteld dat hij volgens de zelfzorgtheorie van Orem zou worden verpleegd (Orem 1991). Het deed Orems theorie geen goed, want veel oneigenlijk gebruik betekende dat veel mensen geen nut ervoeren. De theorie raakte daardoor in de laatste jaren als ‘niet meer hip’ wat in de vergetelheid.
Uit de ‘rise and fall of Orem’s theory’ valt te leren dat één theorie niet voor alle vragen en oplossingen moet worden gebruikt. Verschillende vraagstukken vragen input vanuit verschillende theorieën. Deze kunnen ook heel goed vanuit andere disciplines zijn ontwikkeld. Want net zo min als één theorie alles oplost, kunnen theorieën uit één discipline de hele wereld verklaren.
Alleen al uit tabel 4.1 is af te lezen dat het antwoord op mijn eerste vraag in 4.1 ontkennend is. In
2007 is nog geen standaardvertaling van de NANDA-diagnostiek verschenen. Maar als dit het enige
was wat de verpleegkunde met betrekking tot het eenduidige taalgebruik bezighield, dan was die
vertaling er misschien al wel geweest. Het streven naar een eenduidig begrippenkader kent echter
verschillende benaderingen met schijnbaar tegengestelde meningen. Hierop zal ik kort ingaan in de
nu volgende paragraaf.
4.3 NANDA of ICF; vakintern of multidisciplinair? In de vorige paragraaf is te zien dat de NANDA-diagnostiek nog niet in een eenduidige vaktaal heeft
geresulteerd. Intussen is de aandacht gericht op de ICF (voorheen ICIDH). Deze internationale,
multidisciplinaire classificatie, die door de WHO is geformuleerd, zou wel eens geschikt kunnen zijn
om de verpleegkundige vaktaal te standaardiseren.
De ICF (International Classification of Human Functioning) is een classificatie waarmee het
functioneren van mensen en de eventuele problemen daarin beschreven kunnen worden, evenals de
factoren die op dat functioneren van invloed zijn (RIVM). De voorloper van de ICF is de ICIDH
(International Classification of Functioning, Disability and Health). Deze door de WHO (World Health
Organization) ontwikkelde classificatie bevat beschrijvende termen over de gezondheidstoestand van
de mens en is na een langdurige internationale samenwerking tussen vele disciplines tot stand
gekomen. In 2001 verrees hieruit de ICF. Met de ICF is het mogelijk “gegevens in de tijd en uit
verschillende landen, vakgebieden en sectoren met elkaar te vergelijken en bevat een systematisch
codestelsel voor digitale informatiesystemen in de gezondheidszorg.”(Hellema 2002).
Pleegvertalingen – Een sprong in de tijd ___________________________________________________________________________
74
De classificatie omvat meerdere niveaus, van algemeen tot zeer specifiek en omvat drie
perspectieven:
1. Het perspectief van de mens als organisme. Hierin zijn omschreven: functies, anatomische
eigenschappen en stoornissen.
2. Het perspectief van het menselijk handelen. Dit omvat: activiteiten en beperkingen.
3. Het perspectief van participatie betreft de deelname aan het maatschappelijk leven. Hierin zijn
opgenomen: participatie en participatieproblemen.
Naast deze perspectieven worden ook factoren genoemd die van invloed zijn op het functioneren:
externe factoren (de fysieke en sociale omgeving) en de persoonlijke factoren (kenmerken van het
individu) (RIVM).
Wynia 2004 geeft het volgende voorbeeld:
“Wordt bijvoorbeeld met de zorgvrager een functioneringsprobleem ‘lopen’ (d450) vastgesteld, dan
kunnen verpleegkundigen, fysiotherapeuten, specialisten, maatschappelijk werkenden,
ergotherapeuten enz. daaraan hun ‘eigen’ beroepsspecifieke diagnosen en interventies koppelen. Zo
zal de verpleegkundige nagaan of er wellicht sprake is van de verpleegkundige diagnose
‘Loopstoornis’ of dat de diagnose ‘Verminderde inspanningstolerantie’ beter van toepassing is
(Carpenito et al, 2002). Een specialist (bijvoorbeeld de neuroloog) zal eerder nagaan of er sprake is
van een medische diagnose, bijvoorbeeld een Cerebro Vasculair Accident, een hersentumor of een
andere neurologische aandoening. De ergotherapeut zal met de zorgvrager overleggen over
hulpmiddelen bij het lopen en over aanpassingen in huis. Doordat elke hulpverlener nu uit kan gaan
van dezelfde ‘beperking in de activiteit ‘lopen’ met dezelfde definitie, inclusies en exclusies, neemt de
kans op spraakverwarring af.” (Wynia 2004)
Overigens lijkt Wynia als enige (in de literatuur die ik heb gevonden) een combinatie van ICF met
verpleegkundige diagnostiek - in dit geval verwoord door Carpenito - voor zich te zien. Over het
algemeen is er sprake van een tegenstelling tussen mensen die het nut van de ICF onderschrijven
versus aanhangers van een eigen verpleegkundige diagnostiek (en classificatie?) Hier zal ik straks op
terugkomen.
Uit de literatuur (o.a. Hellema 2002) blijkt dat de ICF op zichzelf niet geschikt is om direct te gebruiken
in de patiëntenzorg. Het is de bedoeling dat de classificatie geschikt wordt gemaakt. In een
grootschalig landelijk project (Toepassingsmogelijkheden van de ICIDH binnen de verpleegkunde)
waaraan onder andere het Landelijk Expertisecentrum Verpleging en Verzorging (LEVV, toen nog
LCVV) en academische ziekenhuizen in Amsterdam (AMC), Groningen (AZG) en Nijmegen (St.
Radboud) meewerkten, is onderzocht of de ICF in de praktijk toepasbaar is. In dat proces zijn tal van
instrumenten voor de praktijk ontwikkeld. De studies56
zijn overwegend positief maar het lijkt mij
begrijpelijk dat ‘alweer een nieuwe classificatie’ niet direct met open armen zal worden ontvangen,
vooral niet als al zoveel werk en aandacht aan bestaande classificaties is besteed.
56 Onder andere Van der Brug en Van Achterberg 2002, Toepassingsmogelijkheden van de
ICIDH binnen de verpleegkunde (2002), Roodbol et al 2002, Van der Brug et al 2002.
Pleegvertalingen – Een sprong in de tijd ___________________________________________________________________________
75
De ICF krijgt echter langzaam meer draagvlak en heeft in 2007 al veel terrein gewonnen. De
argumenten die vóór de classificatie pleiten zijn legio maar er worden ook tegenargumenten
genoemd. De voorstanders menen dat het beschrijvende karakter van de ICF de internationale en
vooral de multidisciplinaire samenwerking ten goede zal komen. De ICF is op inductieve wijze tot
stand gekomen en is zeer veelomvattend. Het taalgebruik is bovendien neutraal en theoriearm. Er is
wel enig werk nodig om de classificatie toe te passen in de praktijk maar de onvolkomenheden die
daaruit te voorschijn komen, kunnen door de WHO, dus heel internationaal en overkoepelend, zo
nodig worden aangevuld of verbeterd.
Het grootste probleem van de ICF is uiteraard de praktische toepassing en het doel dat die
toepassing zal moeten dienen. De ICF levert niet meer dan een ‘structuur’ en een ‘termenbank’. In
diverse projecten worden op basis van de ICF echter steeds meer toepassingen gevonden en
instrumenten ontwikkeld, van anamneseformulieren tot verpleegplannen en overdrachtsformulieren.
De NANDA-diagnostiek is vanuit de verpleegkundige ervaring (deductief) ontstaan, is gekleurd (door
het gebruik van theorierijke termen) en onderstreept de professionalisering van het eigen vakgebied.
Vanuit de NANDA-hoek zijn kritische geluiden te horen over de ICF: deze zou helemaal niet bedoeld
zijn voor de zorgpraktijk. “Er zijn woordjes gevonden in de ICF die ook in de praktijk worden gebruikt.
Oké, so what?” (Goossen 2004). Bovendien is men bang dat de verpleegkunde haar eigenheid zal
verliezen. Goossen (2004) schrijft: “Ondanks de wenselijkheid van multidisciplinair werken - ik zal de
laatste zijn om dat te ontkennen – wordt door de ICF-adepten ook het kind met het badwater
weggegooid. In dit multidisciplinair geweld, waar de verpleging ook voor onderzoek, praktijk en
innovaties toch nog altijd achteraan in de rij staat, bestaat het gevaar dat het eigene aan de professie
wordt weggeklasseerd.” Jaarsma schrijft in 2004: “Het onderbrengen van problemen van patiënten lijkt
een grote klus die vervreemdend kan werken in de alledaagse zorg voor patiënten. Een op het oog vrij
‘simpel’ aandachtspunt in de zorg van een patiënt (vroeger verpleegprobleem genoemd) moet in een
erg ingewikkelde formulering worden omgezet om het onder te kunnen brengen in de ICF.” Jaarsma
noemt de ICF-taal te ambtelijk en kunstmatig en door ‘positief herformuleren’ niet meer herkenbaar
voor verpleegkundigen. “Theoretisch en beleidsmatig is de ICF wellicht interessant maar voor de
klinische praktijk lijkt het niet werkbaar of toepasbaar.” (Jaarsma 2004) Professor Van Achterberg
(2004) benadrukt het feit dat de ICF niet bedoeld is als naslagwerk maar dat het de bedoeling is om
selecties van onderwerpen uit de ICF te lichten die voor de eigen patiëntengroep belangrijk zijn.
Bovendien: “De ICF is geen wondermiddel en valt verder te verbeteren.” (Van Achterberg 2004).
Over en weer wordt gesproken in termen van religieuze tegenstellingen. De NANDA-aanhangers
zouden te weinig kritisch zijn over de eigen termen en het ontstaan van de NANDA wordt vooral gezien
als een niet goed doordachte, te vakspecifieke emancipatoire beweging. “Door afkeurend te reageren
en vast te houden aan de verpleegkundige classificaties, benadelen verpleegkundigen zichzelf
onverantwoord veel. Ze plaatsen zichzelf daarmee buiten de ontwikkelingen en de discussies in de
zorg, en lopen het gevaar (verder) in een isolement te raken” (Wynia 2004).
Pleegvertalingen – Een sprong in de tijd ___________________________________________________________________________
76
Zoals gezegd, lijkt de aandacht voor de ICF te groeien. ACENDIO, die vooral is gericht op de
verpleegkundige vaktaal, had in april 2007 de multidisciplinaire communicatie als thema van haar
conferentie. De ICF ontwikkelt zich verder en binnenkort zal een gecorrigeerde versie verschijnen.
Daarnaast is een ICF gericht op kinderen en jeugd in de maak (ICFCY; ICF Children and Youth) (Ten
Napel, mondelinge informatie).
4.4 Over 11 jaar… Hoe moet het nu verder met de verpleegkundige vaktaal? Hoe zal deze zich verder ontwikkelen?
Deze scriptie zal ik niet over nog eens 11 jaar vervolgen met een vijfde hoofdstuk maar de deze vraag
is als afsluiting van mijn onderzoek wel interessant. Hoe ziet de verpleegkundige vaktaal in eruit
2018?
Verpleegkundigen werken temidden van vele disciplines in direct contact met patiënten. Dat is een
sociologisch feit. Een sociolinguïstische consequentie is dat daardoor het verpleegkundige taalgebruik
dichtbij de algemene taal is gebleven. Dit brengt sommigen op het idee dat verpleegkundigen geen
eigen vaktaal hebben. Vaktaal omvat echter veel meer dan (moeilijke) termen. De taal tussen mensen
die zich beroepsmatig met dezelfde onderwerpen bezighouden (LSP, language for specific purpuses)
heeft een eigen karakter en eigen ‘manieren van zeggen’. Verpleegkundigen hebben dus per definitie
een eigen LSP of vaktaal. In de verwoordingen van de NANDA-diagnostiek zijn soms nodeloos
moeilijke constructies geformuleerd. De respondenten uit mijn onderzoek kozen echter in alle gevallen
voor de meest heldere en patiëntvriendelijke terminologie, voor de termen die aansluiten bij de taal die
zij onderling spreken.
De ontwikkeling van een verpleegkundige vaktaal wordt door velen afgeremd omdat daarmee de
multidisciplinaire communicatie niet is gediend. (Niemand spreekt in dat opzicht over de vakexterne
communicatie; de communicatie met de patiënt!) Uit sommige citaten lijkt te spreken dat de
verpleegkunde geen eigen taal heeft of mag hebben. Professor Van Achterberg zegt: “(…) een ‘eigen
verpleegkundige taal’ [is] steeds minder houdbaar in een tijd waarin samenwerken met andere
hulpverleners steeds belangrijker wordt.” Onder de visieverschillen met betrekking tot het ontwikkelen
van een eenduidige vaktaal schuilt mogelijk ook een verschil in visie op taal. De verpleegkundige taal
is maakbaar, natuurlijk, maar verpleegkundigen hebben per definitie een eigen vaktaal, een eigen
verpleegkundig discours met een eigen betekenisdynamiek. Ook dat is een sociolinguïstisch gegeven
en het blijkt ook uit mijn onderzoek. De verpleegkundige vaktaal wordt gekenmerkt door minimaal alle
aspecten die in de vaktaaldefinitie van Sauer zijn verwoord, zoals we in paragraaf 1.3.6 hebben
gezien. De ICF zal geen verpleegkundige vaktaal worden maar is te definieren als een ‘invloed’ op die
vaktaal (zie de definitie van Sauer op p. 22). Slechts de formuleringen van de toepassingen van de
ICF, de vruchten van alle projecten die er zijn geweest, en die nog zullen komen, zullen op den duur
deel uitmaken van het verpleegkundige taalgebruik. Dit is een langdurig, arbeidsintentief proces. Door
Pleegvertalingen – Een sprong in de tijd ___________________________________________________________________________
77
de interactie met anderen (verpleegkundigen, patiënten en andere disciplines), in teksten of
mondeling, treedt vervolgens het constituerende effect van taal in werking. Taal is mensenwerk. Of
een term voet aan de grond krijgt, heeft de taalgemeenschap zelf voor het zeggen, hoewel er bij
vaktalen een dicterende werking uitgaat van publicaties, standaardisaties en voorschriften. Het
gemeenschappelijk maken van de taal uit de ICF lijkt mij een talig en betekenisvormend proces dat
vele jaren zal duren. Het eens worden over benoemingen (de namen van dingen) is echter de
gemeenschapsstichtende taalhandeling bij uitstek. (Koefoed 1993). “Gedeelde benoemingen
definiëren taalgemeenschappen – tijdelijke gemeenschappen (de deelnemers aan een gesprek),
semi-permanente gemeenschappen (zoals een peer-group) en blijvende gemeenschappen (zoals een
beroepsgroep); in grootte variërend van klein (een gezin, een vriendenclub) via middelgroot (een
beroepsgroep, aanhangers van een religie) tot groot (een taalgemeenschap in gebruikelijke zin)” (ibid.
1993)
Het belang van een goede, doelgroep- en functiegerichte vertaling van de ICF als basis voor de
toepassing in de verpleegkundige vaktaal kan niet genoeg worden benadrukt. Ik hoop dan ook dat
men in de toekomst veel aandacht en expertise in de kwaliteit van de vertaling zal blijven besteden57
.
Vertalingen die nauw aansluiten bij het verpleegkundig discours hebben meer kans om een
toepassing te vinden dan termen die te algemeen of vervreemdend zijn verwoord. Dit betekent
overigens niet dat specifiek verpleegkundige termen in de ICF terecht hoeven te komen. (ADL-
afhankelijkheid hoort niet in de ICF.)
Na alle aandacht voor de vakinterne en multidisciplinaire communicatie zou ook de vakexterne
communicatie nog onder het voetlicht kunnen verschijnen. De communicatie met de patiënt mag
tenslotte nooit lijden onder een opbloeiende vakterminologie. Ik hoop dat verpleegkundigen ten
opzichte van de patiënt hun doorgaans goede reputatie zullen blijven behouden. De respondenten in
mijn onderzoek laten daar in ieder geval geen misverstanden over bestaan.
Ik hoop dat het volgende citaat van Prof. Van Achterberg van toepassing blijft:
“Naast het niet kunnen, hebben verpleegkundigen soms goede redenen om niet volgens de
laatste effectieve aanpak voor een probleem te willen handelen. Waar wetenschappelijke
studies vaak oplossingen voor een probleem onderzoeken, zijn verpleegkundigen er niet voor
problemen maar voor mensen. Dit houdt in dat een verpleegkundige altijd naar de hele mens
zal kijken.
57 ‘Waterbalans’ in plaats van het multidisciplinaire begrip ‘vochtbalans’?
Pleegvertalingen – Literatuur ___________________________________________________________________________
78
Literatuur
Achterberg, Prof. dr. T. van (2002). ‘Where is my nurse?’ Over onderzoek en oorbare zorg. Rede in
verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van Hoogleraar in de
Verplegingswetenschap aan de Faculteit der Medische Wetenschappen / het UMC St
Radboud van de Katholieke Universiteit Nijmegen op donderdag 3 oktober 2002 (via
internet).
Achterberg, Theo van, Carla Frederiks, Anke Persoon en Gerda Holleman (2002). “ICF: taal voor de
toekomst?” In: TvZ, Tijdschrift voor Verpleegkundigen, vol 112, nr 10; 20-25.
Bakker, H. (1990) ‘De verpleegkundige diagnose’. In: TvZ Tijdschrift voor verpleegkundigen. nr. 5,
168.
Bartelds, Johan F., Jansen, E.P.W.A., Joostens, Theo H. (1989), Enquêteren: het opstellen en
gebruiken van vragenlijsten, Groningen: Wolters-Noordhoff
Beckeringh, A., A. Boer en drs. A.M. Eliëns. (red) (1995) Verpleegkundige Probleemgebieden,
Diagnoses & Interventies. (1995) Losbladig. redactie: Dwingelo: Uitgeverij Kavanah.
Bobbink, A.F. Werkvelden in de verpleegkunde. Utrecht/Antwerpen: Bohn Scheltema en Holkema,
1986.
Briody, M.E. et al, 'Naar een beter begrip van de verpleegkundige diagnose: een interpretatie'. In:
Verpleegkundig Perspectief, 1993, nr. 1 (7).
Brug, Ype van der en Theo van Achterberg (2003). ICF in de verpleegkunde II. Aan het werk met
het internationaal classificatiesysteem. Elsevier Gezondheidszorg/ LCVV.
Brug, Ype van der, Theo van Achterberg, Yvonne Heijnen-Kaales, Maarten van Kleef (2002). “Aan
het werk met de ICF”. In; TvZ, Tijdschrift voor verpleegkundigen, vol 112, nr 10; 26-29.
Bruggen, H.J. van der & H, ten Napel.(1993). ‘Begrippenkader Verpleging en Verzorging: Naar
Uniformering, Classificatie en Standaardisatie’. In: Tijdschrift voor Verzorgenden, nr. 10,
314-318.
Bruggen, H.van der, en Hirs, W. (1993). ‘Het vooronderzoek begrippenkader verpleegkunde, een
tussentijds verslag’ In: TVZ/ Vakblad voor verpleegkundigen, 8, Lochem: de Tijdstroom,
267-271.
Bruggink, G.K, en L. Regeer (red) (1990), m.m.v. Y.M. van der Burg. Verpleegkundige diagnostiek
in Nederland; de eerste stap.
Bruijns, S & M. Buskop-Kobussen. (1996) Diagnostiek in de Ouder- en kindzorg. Assen: van
Gorcum
Bruner, J. (1990) Acts of Meaning. Cambridge, Mass. etc.: Harvard University Press.
Bruyns, S. & M. Buskop-Kobussen (1996)
Diagnostiek en interventie voor verpleegkundigen in de ouder- en kindzorg. Assen: van
Gorcum
C.B.O. 1992, Consensus verpleegkundige verslaglegging Utrecht. (GR)
Pleegvertalingen – Literatuur ___________________________________________________________________________
79
Carpenito, L.J. (2002). Zakboek verpleegkundige diagnosen. Groningen / Houten: Wolters
Noordhoff.
Dam, H. van, (1994), ‘Het begrip “zelfzorg” is een onding’. In: (TvZ) Tijdschrift voor
Verpleegkundigen, 9, 270-273.
Eliëns, A., H. Vermaas & J. Aarts (1993)
Het verpleegkundig proces in de algemene gezondheidszorg. Nijkerk: Intro
Eliens, A.M. (1991), ‘De verpleegkundige diagnose: gemeengoed? Bericht over een onderzoek.’ In:
Tijdschrift voor Ziekenverpleging, 2, 65.
Elzinga, A, H. Peltenburg en Y. van Marle, (1996). ‘De diagnostische fase getoetst’ In: TvZ,
Tijdschrift voor verpleegkundigen, 1, 1996.
Evers, Prof. Dr. G.C.M. (1994)
Theorieën en principes van verpleegkunde. Inleiding voor het wetenschappelijk onderwijs
en onderzoek. (2e gewijzigde druk) Assen: van Gorcum
Ewals, M.W.J.M. en Oudenhoven, C.M.A. (1992)
Verpleegproblemen en verpleegkundige diagnosen in de psychiatrie. Doctoraalscriptie
Verplegingswetenschap, Faculteit der Gezondheidswetenschappen, Rijksuniversiteit
Limburg
Fasold, Ralph W. (1990), The sociolinguistics of language, Cambridge: Basil Blackwell.
Frederiks, Dr. Carla M.A., (1992).‘De verpleegkundige diagnose’ (Antwoord aan Th. Herpers). TvZ
vakblad voor verpleegkundigen, nr. 7, 226
Goossen, W. (2004). 'ICF: waardevol of waardeloos? (II)' In: Verpleegkunde, 2004-19, nr 2; 155-
162.
Gordon, M. (1995a) Verpleegkundige diagnostiek: proces en toepassing. Utrecht: Lemma.
Gordon, M. (1995b) Handleiding Verpleegkundige Diagnostiek 1995-1996. Utrecht: Lemma
Gordon, M. (2002). Handleiding Verpleegkundige diagnostiek. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg,
3e gewijzigde druk.
Handboek Verpleegkundige Diagnostiek, Interventies en Resultaten. (1995) Losbladig. 1e
aanvulling dec. 1995. Houten, etc.: Bohn, Stafleu van Loghum.
Hatim, B. & Mason, I. (1990), Discourse and the Translator. New York etc. Longman.
Hellema, F. (2002). ICIDH en de NANDA, NIC en NOC. Academisch Ziekenhuis Groningen 2002.
Hellema, Fokje, John Kinds, Mieke Boelens, Isaäc Bos, Marie Louise Luttik, Gonda Stallinga, Ger
Tijssen, Doetie Visser, Giel van Vliet en Klaske Wynia. (2002). ‘ICF-instrumenten voor
continuïteit van zorg’. In: TvZ, Tijdschrift voor Verpleegkundigen, vol 112, nr 10; 55-59.
Herpers, Th.M.M. (1990) ‘Het gebruik van DSM-III’ in TvZ Vakblad voor Verpleegkundigen, no. 8,
De Tijdstroom, Lochem, 1990, 25. Een reactie op een artikel met dezelfde naam van W. de
Vries: TvZ, no. 5, 156-159.
Herpers, Th.M.M. (1992) ‘De verpleegkundige diagnose’ (Reactie op de consensusbijeenkomst
verpleegkundige verslaglegging). In: TvZ Tijdschrift voor verpleegkundigen, nr. 6, 198-
199.
Pleegvertalingen – Literatuur ___________________________________________________________________________
80
Holte, E. ten, (1992) ‘Verpleegkundige diagnostiek’, in: TvZ Tijdschrift voor verpleegkundigen, nr.
17, 622-623.
Holte, E. ten, (1993) ‘Eenduidige terminologie op komst’. In: Het Ziekenhuis, 10 (492-494).
House, J. (1977). A Model for Translation Quality Assessment, Tübingen: Narr.
Hullu, Marijke de, (1994) ‘De verpleegkundige diagnose’ in: Nursing 94, april, Misset, Maarssen,
61-63.
Hullu, Marijke de, (1995) ‘Diagnoses, interventies en uitkomsten: van onduidelijk naar eenduidig’ in
Nursing 95, april. Maarssen: Misset; 65-67.
Hunt, A.H. 'Humor als verpleegkundige interventie’. In: Verpleegkundig Perspectief, 1993, nr. 5
(24) – vertaling van W. Seunke. ICF, Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’
(2002). WHO-FIC Collaborating Centre, RIVM. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Jaarsma, T. en T. van Achterberg (2004). ‘ICF in de verpleegkunde’. In: Verpleegkunde, 2004-19,
nr. 1; 72-74.
Jansen, G.J. (1992)
Verpleegkundige diagnoses in de psychiatrie; een verplegingswetenschappelijk onderzoek
naar de toepassingsmogelijkheden van psychiatrisch verpleegkundige diagnostiek.
(Doctoraalscriptie Verplegingswetenschap, Groningen)
Kalis, A en Swagerman, C. (1994), ‘De toepassing van “Orem”’, In: TvZ Tijdschrift voor
verpleegkundigen, nr. 5, 1994, 146-148.
Karel, J.G.P.M. (1994)
Van zorgvraag naar verpleegkundige diagnose in de zorg voor verstandelijk gehandicapten.
Doctoraalscriptie verplegingswetenschappen
Koefoed, Geert, Grensverschijnselen – bibliografische gegevens niet beschikbaar.
Koefoed, Geert (1993), Benoemen. Een beschouwing over de faculté du langage. Proefschrift
Universiteit Utrecht. Amsterdam: P.J. Meertensinstituut.
Kruyswijk, J. & H. Mostert (1994). Het verpleegproces. Utrecht: Lemma
Lacko, B.J.S. (1992). ‘Nogmaals: de verpleegkundige diagnose’ (reactie op artikel van Herpers). In:
TvZ vakblad voor verpleegkundigen, nr. 9, 1992, 308.
Lakoff, G & M. Johnson (1980). Metaphors We Live By, The University of Chicago Press.
Leih P. en C. Salentijn, (1991a) ‘Verpleegkundig diagnoses: betekenis, classificatie en vragen’
Verpleegkunde, 1, 3.
Leih, P. & Salentijn C., (1991b). 'Verpleegkundige diagnoses; betekenis, classificatie en vragen'. In:
Verpleegkunde, 1991/2, nr. 1 (7)
Leih, P. (1988) ‘Standaardisatie en verpleegkundige diagnoses, In: Tijdschrift voor
Ziekenverpleging (TvZ), 8, 259.
Leuven-Zwart, K. van, K.M. (1992). Vertaalwetenschap: Ontwikkelingen en Perspectieven. Muiderberg:
Coutinho.
Levinson, Stephen C. (1983). Pragmatics. Cambridge (etc.): Cambridge University Press.
Pleegvertalingen – Literatuur ___________________________________________________________________________
81
McFarland G.K. & McFarlane E.A. (1993). Nursing diagnosis & intervention, planning for patiënt
care, St. Louis; Mosby comp.
McFarlane, J.K & C. Castledine (1985).
Verplegen en rapporteren, (vertaald door R. v.d. Peet), Lochem: de Tijdstroom.
Mistiaen, P. (1991). ‘Een reactie op het artikel van Leih en Salentijn in Verpleegkunde 1 )'. In:
Verpleegkunde, 2, 105
Napel, H. ten & H. van der Bruggen, (1994). ‘Het verpleegkundig begrippenkader in registratie en
rapportagesystemen. Verpleegkunde, nr. 4, p. 223-23
Napel, H. ten, (1995). ‘Eenduidig taalgebruik’. In: TvZ Tijdschrift voor verpleegkundigen, 11 (350).
Napel, Huib ten, en H. van der Bruggen, (1994). ‘Verpleegkundige interventies’. In: TvZ tijdschrift
voor verpleegkundigen. nr. 10, 317-321.
Nationale Raad voor de Volksgezondheid (N.R.V.) (1988), Verpleegkundig beroepsprofiel,
Zoetermeer. (GR)
Nationale Raad voor de Volksgezondheid (N.R.V.) (1991) Advies eenduidig verpleegkundig
begrippenkader. Zoetermeer.
Nationale Raad voor de Volksgezondheid (N.R.V.), (1993) Vaste Commissie voor Classificaties en
Definities (vroeger: Werkgroep Coderingen en Classificaties), Vooronderzoek eenduidig
begrippenkader, standaarddefinities en -classificaties, Zoetermeer, november 1993, No.
WCC 179.
Nord, C. (1991). Text Analysis in Translation. Theory, Methodology and Didactic Appliction of a Model
for Translated Oriented Text Analysis. Amsterdam/Atlanta: Rodopi
North American Nursing Diagnosis Association, NANDA. Verpleegkundige diagnoses 2003-2004
(2003). Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 4e herziene druk.
Pasch, T. van de, (1993). ‘Het tweede advies eenduidig verpleegkundig begrippenkader. TvZ
tijdschrift voor verpleegkundigen, nr. 20, 671-673.
Pasch, T. van de, (1995). ‘Het eenduidig begrippenkader’, In: TvZ Tijdschrift voor
verpleegkundigen, nr. 1, 1995a, 6-10 en (deel II) in nr. 2, 54-55).
Peet, Rob van der, (1993). ‘Verpleegkundige diagnostiek volgens de theorie van Orem’ In: TvZ
vakblad voor verpleegkundigen, nr. 18, 608-611.
Peet, Rob van der, (1994). ‘“Orem” is zo gek nog niet’. In: TvZ tijdschrift voor verpleegkundigen,
nr. 9, 1994, 282-283. (reactie op artikel van Kalis en Swagerman TvZ 5, 146-148)
Regeer, Leo en Toine de Graaf, (1993). ‘De verpleegkundige diagnose als hoeksteen’ (Vijf
Amerikaanse verplegingswetenschappers over verpleegkundige diagnostiek) In: TvZ
Tijdschrift voor verpleegkundigen, nr. 3, 91-95
Rest- de Bakker, R van, et al. (1992).
Methodisch handelen in de verpleging; het verpleegkundig proces. Lochem: de Tijdstroom.
Roelofs, J.H.J.G.M. (1993).
Drie verpleegkundige diagnoses in de psychiatrie; een valideringsstudie. Doctoraalscriptie
Verplegingswetenschap, Faculteit der Gezondheidswetenschappen, Rijksuniversiteit
Pleegvertalingen – Literatuur ___________________________________________________________________________
82
Limburg
Roodbol, Gabriel, Gerda Holleman, Irene Jongerden en Ype van der Brug (2002). ‘De ICF en de
beschrijving van gezondheidsproblemen’. In: TvZ, Tijdschrift voor Verpleegkundigen, vol
112, nr 10; 50-54.
Sapir, Edward (1921), Language: An introduction to the study of speech. New York: Harcourt, Brace
and company.
Sauer, Christoph, (1993). Vaktaal en communicatie. Inleiding tot het onderzoek naar taalgebruik in
vakken en beroepen. Syllabus behorende bij het college vaktaal I. Specialisatie Vertalen.
Universiteit Utrecht.
Schout, G. (1990). ‘De verpleegkundige diagnose’ In: Tijdschrift voor Ziekenverpleging, 11, 527
Schouwstra, J, (1994). ‘Het probleem van eenduidigheid’. In: TvZ Tijdschrift voor
verpleegkundigen, nr. 4 (116).
Snell-Hornby, M. (1988), Translation Studies. An Intregrated Approach. Amsterdam/Philadelphia: John
Benjamins.
Stevens, Paul (1995). Methodiek van het verpleegkundig handelen. Leiden: Spruyt, Van Mantgem
& De Does Toepassingsmogelijkheden van de ICIDH binnen de verpleegkunde (2002). 2e tussenrapportage.
UMC St. Radboud, Stuurgroep ICIDH.
Townsend, Mary C., (1990). Verpleegkundige diagnostiek in de psychiatrie, Lochem: de
Tijdstroom.
Vermelis, A, Mühlebach, A. (1989). ‘Verpleegkundige diagnose, hoe, wat en waarom?’
Maatschappelijke Gezondheidszorg, 4, 20.
Webster, G.A. & Brencick, J.M. (1994). 'Nomenclature and Classification Systems; 10 Years Later'.
In: Caroll-Johnson & Paquette, Classification of the Nursing Diagnosis: Proceedings of the
Tenth Conference, J.B. Lippencott Company, p. 64.
Bijlagen bij
Pleegvertalingen
Een sociolinguïstisch en vertaalwetenschappelijk onderzoek naar negen verpleegkundige diagnoselabels
Doctoraalscriptie Studierichting: Algemene Letteren (Taal- en cultuurstudies)
Specialisaties: Sociolinguïstiek en Vertalen
J.P. Lustig Studentnummer: 9016554
Scriptiebegeleiding
(1996) Mw. dr. J.W.M. Hulst
Vakgroep Romaanse talen en culturen en
(2007) Prof. dr. A.B.M. Naaijkens
Hoogleraar Duitse letterkunde en vertaalwetenschap
Inhoudsopgave Bijlagen A Steekproef; hoe wordt de NANDA-taal door leken ervaren? .................................. 85 B Vertalingen van diagnoselabels, aangetroffen in 1996 ........................................ 86 C Enquête verpleegkundige vaktaal ........................................................................ 93 D Bronnenlijst labelvertalingen ............................................................................... 107 E Selectiecriteria en selectie van labels voor enquête .......................................... 111 F Totaaltabel van alle uitslagen ............................................................................. 117 G Opmerkingentabel .............................................................................................. 127 H Overzicht van antwoorden op e-vragen .............................................................. 139 I Samenvatting significante uitslagen beste/slechtste .......................................... 145 J Samenvatting reden beste/reden slechtste over alle labels ............................... 147 K Speciale berekeningen (filters) ........................................................................... 149
Bijlage A ___________________________________________________________________________
85
Bijlage A Steekproef Hoe wordt de NANDA-taal door leken ervaren? Om te toetsen of mijn gevoel over de NANDA-taal door anderen werd gedeeld heb ik een oproepje gedaan in een e-mail groep voor mensen die zelf kleding maken. 24 leden waren bereid om mee te werken. Zij kregen de volgende mail:
Fijn dat je mee wilt doen! Hieronder zie je twee termen. Het zijn aanduidingen van "een probleem". Wil je bij iedere term heel kort dezelfde vragen beantwoorden? Het is de bedoeling dat je ze kritisch beoordeelt. Je mag schrijven wat je wilt. Het gaat om wat jij ervan vindt en niet wat goed/slecht Nederlands is. Het is puur een gevoelskwestie. Misschien zou je de term niet gauw zelf gebruiken. Maar als je iemand anders de term hoort gebruiken, of je leest hem ergens… waar denk je dan aan? 1. Hoe klinkt dit? Wat is je eerste ingeving? 2. Waar denk je dat dit over gaat? (Over wie of wat? En kun je er een context bij
verzinnen?) 3. Is de term voor jou duidelijk/niet duidelijk? 4. Zo niet, welke vragen roept het op? 5. Eventuele opmerkingen:
Vervolgens werden per persoon 2 NANDA-termen voorgelegd. De meest als ‘vaag’ of ‘vreemd’ in het oog springende diagnoselabels zijn bevraagd, met uitzondering van enkele zeer algemeen geformuleerde. De antwoorden van respondenten met een verpleegkundige of (para)medische achtergrond (2 stuks) zijn niet meegeteld. Sommige termen werden veel algemener opgevat dan ze waren bedoeld, bijvoorbeeld als heel zakelijke politieke beleidstermen (veranderde handhaving van de gezondheid) of geldend voor hele gemeenschappen in plaats van voor één individu (voedingstekort). Mobiliteitstekort werd gezien als een militaire term. Sommige termen werden als ambtenarentaal ervaren: beslisconflict, veranderde denkprocessen. De term zelfzorg(tekort), werd verschillend geïnterpreteerd, bijvoorbeeld als (gebrek aan) ‘zorg die je zelf kunt regelen (van huisgenoten, buren of vrienden)’
58 of het totaal van zorg die
iemand zelf of voor zichzelf kan regelen. Deze term heb ik in totaal zeven keer voorgelegd. Vier van de zeven respondenten merkten op dat zij deze term ‘een beetje vreemd’, ‘raar’ of ‘gemaakt’ vonden.
58
Dus synoniem aan mantelzorg.
Bijlage B ___________________________________________________________________________
86
BIJLAGE B Vertalingen van diagnoselabels, aangetroffen in 1996 Dit is een vroege lijst van gevonden vertalingen. Van de geselecteerde labels zijn later meer vertalingen gezocht en gevonden. Een sterretje (*) betekent dat de diagnose niet in de nabijheid van de Amerikaanse formulering stond (of niet werd gevolgd door een Amerikaanse formulering).
Activity Intolerance Verminderd activiteitsvermogen (Gordon, 1995) Intolerantie van activiteit (Bruggink & Regeer 1992) Lichamelijke inspanningsintolerantie (Evers, VR, 1993) Activity Intolerance, High Risk for Dreigend verminderd activiteitsvermogen (Gordon 1995) Adjustment, Impaired Verminderd aanpassingsvermogen (Gordon 1995) Belemmerde aanpassing (Bruggink & Regeer 1992) Geblokkeerde ziekteaanpassing (Evers, VR, 1993) Airway Clearance, Ineffective Ineffectieve luchtwegreiniging (Gordon 1995) Ineffectieve luchtwegen (Bruggink & Regeer 1992) Ineffectief ophoesten (Evers, VR, 1993) Anxiety (Specify) Angst (Gordon 1995) (VP 1993, 1, 7) (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Ongedefinieerde angst (Evers, VR, 1993) Aspiration, High Risk for Aspiratiegevaar (Gordon 1995) Body Image Disturbance Verstoord lichaamsbeeld (Gordon 1995) (VP 1995-1*) Verstoorde lichaamsbeleving Stoornis van het zelfbeeld (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Verstoring van het lichaamsbeeld (Eliëns et al, Vermaas & Aarts, 1993*) Body Temperature, Altered, High Risk for Dreigende temperatuurswijziging (Gordon 1995) Verandering van de lichaamstemperatuur (Eliëns et al, Vermaas & Aarts, 1993*) Bowel Incontinence Incontinentie voor faeces (Gordon 1995) Incontinentie van ontlasting (Evers, VR, 1993) Breastfeeding, Effective Effectieve borstvoeding (Gordon 1995) Breastfeeding, Ineffective Ineffectieve borstvoeding (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) Breastfeeding, Interrupted Borstvoedingsonderbreking (Gordon 1995) Breathing Pattern, Ineffective Ineffectieve ademhaling (Gordon 1995) Inadequate ademhaling (Evers, VR, 1993) Niet-effectieve ademhaling (Eliëns et al, Vermaas & Aarts, 1993*) Cardiac Output, Decreased Verminderd hartminuutvolume (Gordon 1995) Verminderde cardiale output (Vooronderzoek, literatuuronderzoek) Caregiver Role Strain Overbelasting van mantelzorgverlener (Gordon 1995) Caregiver Role Strain, High Risk for Dreigende overbelasting van mantelzorgverlener (Gordon 1995) Communication, Impaired Verbal Verstoorde verbale communicatie (Gordon 1995) Gebrekkige verbale communicatie (Evers, VR, 1993) Gestoorde verbale communicatie (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*)
Bijlage B ___________________________________________________________________________
87
Constipation Obstipatie (Gordon 1995) (Jansen, 1992) Constipation, Colonic Colon-obstipatie (Gordon 1995) Constipation, Perceived Subjectief ervaren obstipatie (Gordon 1995) Gepercipieerde obstipatie (Evers, VR, 1993) Decisional Conflict (specify) Beslisconflict (specificeer) (Gordon 1995) Beslisconflict (VP 1994, 2, 13*) Besluitvormingsconflict (VP 1993, 1, 7) Besluiteloosheid ten aanzien van ... (specificeer) (Evers, VR, 1993) Defensive Coping Defensieve coping (Gordon 1995) Defensief copinggedrag (Evers, VR, 1993) Denial, Ineffective Ineffectieve ontkenning (Gordon 1995) Ontkenningsgedrag (Evers, VR, 1993) Diarrhea Diarree (Gordon 1995) Overmatige uitscheiding uit de darmen (Eliëns et al, Vermaas & Aarts, 1993*) Disuse Syndrome, High Risk for Dreigend inactiviteitssyndroom (Gordon 1995) Diversional Activity Deficit Ontspanningstekort (Gordon 1995) Onvoldoende ontspanningsactiviteiten (VP 1993, 5, 24) (Evers, VR, 1993) Dysreflexia Dysreflexie (Gordon 1995) Family Coping, Compromised, Ineffective Bedreigde gezinscoping (Gordon 1995) Ontoereikende coping binnen het gezin (VP 1993, 5, 24) Onvoldoende gezinsondersteuning bij ziekteaanpassing (Evers, VR, 1993) Family Coping, Disabling, Ineffective Gebrekkige gezinscoping (Gordon 1995) Geblokkeerde ziekteaanpassing van gezin (Evers, VR, 1993) Family Coping, Potential for Growth Gezinscoping: ontplooiingsmogelijkheden (Gordon 1995) Family Processes, Altered Gewijzigde gezinsprocessen
59 (Gordon 1995)
59 Gewijzigd lijkt in enkele vertalingen verkeerd te worden gebruikt (bijvoorbeeld in: Gewijzigde zintuiglijke waarneming) Het werkwoord wijzigen is slechts overgankelijk te gebruiken en kan als het wederkerig wordt gebruikt alleen ‘anders worden’ uitdrukken, zoals in het onderstaande citaat van de taaladviesdienst van De Taalunie wordt uitgelegd (via de website taaladvies.net):
Veranderen kan zowel met als zonder lijdend voorwerp gebruikt worden:
- overgankelijk, dat wil zeggen met lijdend voorwerp, in de betekenis 'anders maken', 'een andere vorm geven': Zij verandert de japon, De goochelaar verandert de zakdoek in een duif.
- onovergankelijk, dus zonder lijdend voorwerp: 'in een bepaalde andere vorm overgaan': Wijn kan in azijn veranderen; 'anders worden': Het weer verandert.
Wijzigen kan niet zonder lijdend voorwerp gebruikt worden: een wet wijzigen; NS wijzigt de reistijden. De betekenis van wijzigen is dan 'anders maken', 'aanpassen'. Wijzigen kan alleen 'anders worden' uitdrukken bij het zogenoemde wederkerend gebruik (met zich): De situatie wijzigt zich.
Bij Gewijzigde zintuiglijke waarneming is de vraag hoe het label moet worden uitgelegd. Slechts wanneer de betekenis van het label ‘anders gemaakte/aangepaste zintuiglijke waarneming’ is, is het gebruik van
Bijlage B ___________________________________________________________________________
88
Wijziging in gezinsprocessen (VP 1993, 5, 24) Fatigue Oververmoeidheid (Gordon 1995) (Bruyns & Buskop 1996) Moeheid (Evers, VR, 1993) Fear Vrees (specificeer) (Gordon 1995) (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Specifieke vrees/schrik (Evers, VR, 1993) Feeding Pattern, Infant, Ineffective Ineffectief zuigelingvoedingspatroon (Gordon 1995) Fluid Volume Deficit Vochttekort (Gordon 1995) Negatieve vochtbalans (Evers, VR, 1993) (Townsend, 1990*) Fluid Volume Deficit, High Risk for Dreigend vochttekort (Gordon 1995) Fluid Volume Excess Overvulling (Gordon 1995) Positieve vochtbalans (Evers, VR, 1993) Gas Exchange, Impaired Verstoorde gasuitwisseling (Gordon 1995) Verstoorde gasstofwisseling (Eliëns et al, Vermaas & Aarts, 1993*) Grieving, Anticipatory Anticiperende rouw (Gordon 1995) Anticiperend rouwen (Bruggink & Regeer 1992) Grieving, Dysfunctional Dysfunctionele rouw (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) Niet functioneel rouwen (Bruggink & Regeer 1992) Inadequate rouwverwerking (VP 1993, 5, 24) (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Growth and Development, Altered Afwijkende groei en ontwikkeling (Gordon 1995) Ontwikkelingsachterstand (Evers, VR, 1993) Health Maintenance, Altered Tekort in gezondheidsonderhoud (Gordon 1995) Veranderde zorg voor de gezondheid (Bruggink & Regeer 1992) Onvermogen tot gezonde leefwijze (VP 1993, 5, 24) Onvermogen tot hulp zoeken bij gezondheidsproblemen (Evers, VR, 1993) Health Seeking Behaviors (specify) Gezondheidzoekend gedrag (specifieer) (Gordon 1995) Gedrag gericht op gezondheid (speciferen) (Bruggink & Regeer 1992) Home Maintenance Management, Impaired Verminderd huishoudvermogen (Gordon 1995) Beschadigde/ belemmerde/verzwakte zorg voor het huishouden (Bruggink & Regeer 1992) Onvermogen tot voeren eigen huishouding (Evers, VR, 1993) Hopelessness Moedeloosheid (Gordon 1995) Hopeloosheid (VP 1993, 5, 24) (Evers, VR, 1993) Hyperthermia Hyperthermie (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) Hypothermia Hypothermie (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) Incontinence, Functional Functionele incontinentie (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) Incontinence, Reflex Reflex-incontinentie (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) Incontinence, Stress Stress-incontinentie (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993)
gewijzigd grammaticaal. In de betekenis van ‘anders geworden zintuiglijke waarneming’ moet het voltooid deelwoord ‘veranderde’ worden gebruikt. Wijzigen impliceert een actor en een lijdend voorwerp.
Bijlage B ___________________________________________________________________________
89
Incontinence, Total Volledige incontinentie (Gordon 1995) Totale incontinentie (Evers, VR, 1993) Incontinence, Urge Urge-incontinentie (Gordon 1995) Drangincontinentie (Evers, VR, 1993) Individual Coping, Ineffective Ineffectieve coping (Gordon 1995) Ineffectieve individuele probleemhantering (VP 1993, 1, 7) Ineffectieve individuele coping (Gab, artikel*) Ineffectieve probleemhantering (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Infection, High Risk for Infectiegevaar (Gordon 1995) Injury, High Risk for Gevaar voor letsel (Gordon 1995) (Townsend, 1990*) Knowledge Deficit (specify) Kennistekort (specificeer) (Gordon 1995) (TvZ, 1994, 5, 148) komt van Orem Kennisgebrek (specificeer) (Evers, VR, 1993) Onvoldoende kennis (Townsend, 1990*) Management of Therapeutic Regimen, Ineffective Inadequate opvolging van de behandeling (Gordon 1995) Noncompliance (specify) Therapie-ontrouw (specificeer) (Gordon 1995)(VP 1995-1)(Evers, VR, 1993) (Jansen, 1992*) Noncompliance (V 1994/5, 2, 83) Nutrition, Altered: Less than Body Requirements Voedingstekort (Gordon 1995) Veranderde voeding: minder dan het lichaam nodig heeft (Bruggink & Regeer 1992) Verstoorde inname van voeding, minder dan de stofwisselingsbehoefte (TvZ 1995, 20, 597) Ontoereikende voedselopname (Evers, VR, 1993) Ontoereikende opname van voeding (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Verandering in het voedingspatroon (...)(Eliëns et al, Vermaas & Aarts, 1993*) Nutrition, Altered: More than Body Requirements Voedingsteveel (Gordon 1995) Veranderde voeding: meer dan het lichaam nodig heeft ('de eerste stap' 1992) Overgewicht (Evers, VR, 1993) Verandering in het voedingspatroon (...)(Eliëns et al, Vermaas & Aarts, 1993*) Nutrition, Altered: High Risk for More than Body Requirements Dreigend voedingsteveel (Gordon 1995) Verandering in het voedingspatroon (...)(Eliëns et al, Vermaas & Aarts, 1993*) Oral Mucous Membrane, Altered Veranderd mondslijmvlies (Gordon 1995) Mondslijmvliesdefecten (Evers, VR, 1993) Pain Pijn (Gordon 1995) Pijn: acuut (Evers, VR, 1993) Pain, Chronic Chronische pijn (Gordon 1995) Pijn: chronisch (Evers, VR, 1993) Parental Role Conflict Ouderrolconflict (Gordon 1995) Ouderrolverwarring bij ziekte kind (Evers, VR, 1993) Parenting, Altered Ouderschapstekort (Gordon 1995) Verstoorde ouderrol (VP 1993, 1, 7) Inadequaat verzorgingsvermogen (Evers, VR, 1993) Parenting, Altered, High Risk for Dreigend ouderschapstekort (Gordon 1995) Peripheral Neurovascular Dysfunction, High Risk for Dreigende perifere neurovasculaire stoornis (Gordon 1995)
Bijlage B ___________________________________________________________________________
90
Personal Identity, Disturbance Identiteitsstoornis (Gordon 1995) Stoornis van de eigen identiteit (VP 1993, 5, 24) Identiteitsverlies (Evers, VR, 1993) Physical Mobility, Impaired Mobiliteitstekort (Gordon 1995) Verstoorde mobiliteit (VP 1993, 5, 24) Verminderde lichaamsbeweging (Evers, VR, 1993) Poisoning, High Risk for Vergiftigingsgevaar (Gordon 1995) Post-trauma Response Posttraumatische reactie (Gordon 1995) Post-trauma syndroom (Evers, VR, 1993) Powerlessness Machteloosheid (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) (VP 1993, 5, 24) (Jansen, 1992*)
(Townsend, 1990*) Protection, Altered Beschermingstekort (Gordon 1995) Veranderde bescherming (Bruggink & Regeer 1992) Inadequate zelfbescherming (Evers, VR, 1993) Rape-Trauma Syndrome Verkrachtingssyndroom (Gordon 1995) Rape-Trauma Syndrome: Compound Reaction Gecompliceerde vorm van verkrachtingssyndroom (Gordon 1995) Rape-Trauma Syndrome: Silent Reaction Stille vorm van verkrachtingssyndroom (Gordon 1995) Relocation Stress Syndrome Hervestigingssyndroom (Gordon 1995) Role Performance, Altered Verstoorde rolvervulling (Gordon 1995) Veranderde rolopvatting (Bruggink & Regeer 1992) Self-Care Deficit: Bathing/Hygiene Zelfstandigheidstekort in wassen (specifieer niveau) (Gordon 1995) Zelfzorgtekort (wassen/hygiene) (Bruggink & Regeer 1992) ADL-afhankelijkheid (Evers, zie V 1991/2, 1, 7) Afhankelijkheid bij lichaamsverzorging (Evers, VR 1993) Gebrekkige zelfverzorging (...) (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Self-Care Deficit: Dressing/Grooming Zelfstandigheidstekort in kleding/verzorging (specificeer niveau) (Gordon 1995) Zelfzorgtekort (Kleden/verzorgen) (Bruggink & Regeer 1992) ADL-afhankelijkheid (Evers, zie V 1991/2, 1, 7) Afhankelijkheid bij aan-, uitkleden en uiterlijke verzorging (Evers, VR 1993) Gebrekkige zelfverzorging (....) (Jansen, 1992*) Self-Care Deficit: Feeding Zelfstandigheidstekort in eten (specificeer niveau) (Gordon 1995) Zelfzorgtekort (innemen van voedsel) (Bruggink & Regeer 1992) ADL-afhankelijkheid (Evers, zie V 1991/2, 1, 7) Afhankelijkheid bij voedselopname (Evers, VR 1993) Gebrekkige zelfverzorging (....) (Jansen, 1992*) Self-Care Deficit: Toileting Zelfstandigheidstekort in toiletgang (specificeer niveau) (Gordon 1995) Zelfzorgtekort (gebruik maken van het toilet) (Bruggink & Regeer 1992) ADL-afhankelijkheid (Evers, zie V 1991/2, 1, 7) Afhankelijkheid bij toiletbezoek (Evers, VR 1993) Gebrekkige zelfverzorging (....) (Jansen, 1992*) Self-Esteem, Chronic Low Chronische geringe zelfachting (Gordon 1995) Chronisch laag gevoel gevoel van eigenwaarde (VP 1993, 5, 24) Minderwaardigheidsgevoel (Evers, VR, 1993)
Bijlage B ___________________________________________________________________________
91
Self-Esteem Disturbance Geringe zelfachting (Gordon 1995) Self-Esteem, Situational Low Reactieve geringe zelfachting (Gordon 1995) Situatiegebonden lage zelfachting (Evers, VR, 1993) Self-Mutilation, High Risk for Dreigende zelfverminking (Gordon 1995) Sensory-Perceptual Alteration: Visual, Auditory, Kinesthetic, Gustatory, Tactile, Olfactory Gewijzigde zintuiglijke waarneming (Gordon 1995) Sensorische onder- of overprikkeling (specificeer) (Evers, VR, 1993) Wijziging in de waarneming (Jansen, 1992*)(Townsend, 1990*) Sexual Dysfunction Seksueel dysfunctioneren (Gordon 1995) Storend sexueel gedrag (Evers, VR, 1993) Sexuality Patterns, Altered Gewijzigde seksuele gewoonten (Gordon 1995) Onvoldoende mogelijkheden tot sexueel contact (Evers, VR, 1993) Skin Integrity, Impaired Huiddefect (Gordon 1995) (VP 1993, 1, 7) Huiddefect m.n. decubitus (Evers, VR, 1993) Skin Integrity, Impaired, High Risk for Dreigend huiddefect (Gordon 1995) Sleep Pattern Disturbance Verstoord slaappatroon (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) (Roelofs, 1993) (Townsend, 1990*) Social Interaction, Impaired Inadequate sociale interactie (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) Verstoorde sociale interactie (Gab, artikel*) (Roelofs 1993) (Jansen, 1992*) (Townsend,
1990*) Gestoorde sociale interactie (Townsend, 1990*) Communicatiestoornis in de omgang met anderen (Eliëns et al, Vermaas & Aarts, 1993*) Social Isolation Sociaal isolement (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) (VP 1993, 5, 24) (Roelofs, 1993) (Jansen,
1992*) (Townsend, 1990*) Spiritual Distress Geestelijke nood (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) Spirituele nood (VP1994,2,13*) (VP 1993, 5, 24) Suffocation, High Risk for Verstikkingsgevaar (Gordon 1995) Swallowing, Impaired Slikstoornis (Gordon 1995) Thermoregulation, Ineffective Falende warmteregulatie (Gordon 1995) Lichaamstemperatuurschommelingen (Evers, VR, 1993) Thought Processes, Altered Verstoord denken (Gordon 1995) (Bruyns & Buskop) Gestoord denken (Evers, VR, 1993) Wijziging in het denkproces (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Tissue Integrity, Impaired Weefselbeschadiging (Gordon 1995) Wonde (Evers, VR, 1993) Tissue Perfusion, Altered: Cerebral, Cardiopulmonary, Renal, Gastrointestinal, Peripheral Verminderde weefseldoorbloeding (specificeer type) (Gordon 1995) Doorbloedingsstoornis (specificeer) (Evers, VR, 1993) Trauma, High Risk for Traumagevaar (Gordon 1995) Unilateral Neglect Halfzijdige inattentie (Gordon 1995) Veronachtzaming aangedane lichaamshelft (Evers, VR, 1993) Urinary Elimination, Altered Patterns Verstoorde urine-uitscheiding (Gordon 1995)
Bijlage B ___________________________________________________________________________
92
Storend urineerpatroon (Evers, VR, 1993) Urinary Retention Urineretentie (Gordon 1995) (Evers, VR, 1993) Ventilation Spontaneous: Inability to Sustain Verminderd ademhalingsvermogen (Gordon 1995) Ventilatory Weaning Response, Dysfunctional Dysfunctionele beademingsontwenning (Gordon 1995) Violence, High Risk for: Self-Directed or Directed at Others Dreigend geweld (Gordon 1995) Gevaar voor op zichzelf of anderen gericht geweld (Jansen, 1992*) Gevaar voor geweld (Townsend, 1990*)
Bijlage C
93
Enquête verpleegkundige vaktaal Utrecht, 3 juli 1996 Geachte verpleegkundige, Als "zorgverlener op de werkvloer" bent u als geen ander deskundig over het taalgebruik in de verpleegkundige praktijk. Daarom hoop ik dat u mee wilt werken aan mijn afstudeeronderzoek naar de verpleegkundige vaktaal. Ten behoeve van mijn scriptieonderzoek (Algemene Letteren, Universiteit Utrecht) heb ik de bijgevoegde enquête samengesteld: 12 bladzijden met voornamelijk meerkeuzevragen waar u zich vrij snel doorheen zult kunnen werken. Het invullen zal ongeveer 20 tot 30 minuten in beslag nemen. De enquête begint met een algemeen gedeelte met vragen over uw opleiding en de afdeling. In het tweede deel krijgt u vragen over de formulering van enkele verpleegproblemen, of eigenlijk: over de 'labels' van verpleegkundige diagnoses. Laat u zich vooral door dat laatste onderdeel niet afschrikken. U hoeft niet volledig op de hoogte te zijn van alle ontwikkelingen en achtergronden van de verpleegkundige diagnostiek. Wel is het belangrijk dat u weet wat er met verpleegkundige diagnostiek wordt bedoeld en dat er op uw afdeling in meer of mindere mate met verpleegkundige diagnostiek - of een diagnostische fase in het verpleegproces - wordt gewerkt. Ik zal u in deze enquête geen inhoudelijke vragen stellen over het diagnosticeren. Het onderzoek richt zich alleen maar op dat gebied waar u per definitie een expert in bent: het verpleegkundige taalgebruik. Goede of foute antwoorden zijn daarbij niet aan de orde. Het goede antwoord is het antwoord waar u achter staat. Ik hoop dat u naast uw drukke werkzaamheden tijd kunt vinden en bereid bent om de enquête in te vullen. Zoals gezegd: het zijn geen moeilijke vragen en het invullen vergt betrekkelijk weinig tijd. Mocht u om welke reden dan ook niet aan het invullen van de enquête toekomen, wilt u deze enquête dan doorgeven aan een collega die dit wel kan doen? Dit is een ongesubsidieerd onderzoek dat staat of valt met de bereidheid van de 'proefpersonen'! Achterop deze brief vindt u de instructies voor het invullen van de enquête. Wilt u de ingevulde enquête vóór woensdag 17 juli bij uw hoofdverpleegkundige inleveren?
Bij voorbaat héél hartelijk dank voor uw moeite! Met vriendelijke groet, Hanneke Lustig studente Algemene Letteren aan de Universiteit Utrecht
2e Daalsedijk 24, 3551 EJ Utrecht telefoon en fax: 030-2448209
z.o.z. voor de toelichting bij het invullen van de enquête
Bijlage C
94
Toelichting bij het invullen van de enquête Deze enquête bestaat uit twee delen. In het eerste deel zijn de vragen meestal multiple choice. U kunt antwoord geven door één (of meerdere) van de keuzemogelijkheden aan te kruisen. Bijvoorbeeld:
1. Heeft u een abonnement op een verpleegkundig tijdschrift? (Eén antwoord aankruisen.) � ja � nee Een enkele keer wordt u gevraagd iets in te vullen. Dit staat duidelijk aangegeven. Bijvoorbeeld:
(Vul in:) .................................................................................... Soms krijgt u de mogelijkheid aanvullingen te geven als u vindt dat er geen goede keuzemogelijkheden worden geboden. Er staat bijvoorbeeld: � Anders, namelijk.: ....................................................................... In het tweede gedeelte van de enquête zijn de vragen iets anders gesteld, maar u krijgt vooraf uitleg over de invulprocedure met een voorbeeldvraag.
Belangrijk Het gaat in deze enquête om uw eigen, persoonlijke oordeel. Daarom is het belangrijk dat u de vragen van Deel II van deze enquête zonder overleg met anderen invult en niet te lang bij iedere vraag stil blijft staan. (U mag wél overleggen over de vragen van Deel I - d.w.z. de vragen over uw opleiding en de afdeling waar u werkt.)
Heel hartelijk dank voor uw moeite!
Bijlage C
95
Begin van de enquête
1 In welke instelling en op welke afdeling bent u werkzaam?
instelling: (Vul in:) ........................................ afdeling: (Vul in:)...............................................
2 Hoe lang bent u op deze afdeling werkzaam?
1 � minder dan een jaar, namelijk: (Vul in:) .............. (maanden)
2 � tussen 1 en 2 jaar 3 � langer dan 2 jaar
3 Wat is uw leeftijd?
1 � jonger dan 26 jaar 2 � tussen 26 en 40 jaar 3 � 40 jaar of ouder
4 En uw geslacht?
1 � vrouw 2 � man 5 Welke verpleegkundige functie heeft u? (Eén antwoord aankruisen.) 1 � Afdelingshoofd (of waarnemend) 2 � Teamleider/Teamoudste 3 � Verpleegkundige 4 � Leerling-verpleegkundige → hoeveelste jaars? (Vul in:) ........................................................ 5 � Een andere functie, namelijk: ............................................................................................... 6 Welke verpleegkundige opleiding heeft u gevolgd of volgt u op dit moment?
1 � In-service opleiding 2 � MBO-V 3 � HBO-V 4 � MDGO-VP 5 � Anders, namelijk: ................................................................................................................
7 Wanneer heeft u de bovenstaande verpleegkundige opleiding gevolgd?
1 (Vul in:) ongeveer van .................... (jaar) tot ..................... (jaar)
8 Wanneer bent u opgeleid in de verpleegkundige diagnostiek? (Eén antwoord aankruisen.) 1 � minder dan een jaar geleden, namelijk: (Vul in:) .............. (maanden)
2 � tussen 1 en 2 jaar geleden 3 � langer dan 2 jaar geleden
9 Hoe/waar heeft u kennisgemaakt met verpleegkundige diagnostiek? (Eén antwoord aankruisen.) 1 � tijdens mijn opleiding of vervolgopleiding 2 � in workshops/klinische lessen in een ander ziekenhuis 3 � in workshops/klinische lessen in dit ziekenhuis 4 � door mijn werk op deze afdeling 5 � door mijn werk op een andere afdeling 6 � ergens anders, namelijk: .......................................................................................................
Bijlage C
96
10 Welke boeken werden er gebruikt toen u kennismaakte met verpleegkundige diagnostiek
en/of worden op de afdeling als naslagwerk gebruikt? (Kruis één of meerdere antwoorden aan.)
1 � Carpenito L.J. Nursing Diagnosis: Application to clinical practice (1993) 2 � Gordon, M. Nursing Diagnosis; Process and Application (1981 of 1987) 3 � (Nederlandse vertaling:) M. Gordon Verpleegkundige Diagnostiek; Proces en Toepassing (1995) 4 � Gordon, M. Manual of Nursing Diagnosis 1993-1994 (of later) 5 � (Nederlandse vertaling:) M. Gordon: Handleiding Verpleegkundige Diagnostiek 1995-1996 (1995) 6 � McFarland G.K. & McFarlane, E.A. Nursing Diagnosis & Intervention (1e of 2e editie: 1989 of 1993) 7 � Townsend, M.C. Nursing Diagnosis in Psychiatric Nursing (1988 en 1994) 8 � (Nederlandse vertaling:) Townsend, M.C. Verpleegkundige diagnose in de psychiatrie, (1990) 9 � Speciaal voor de opleiding/workshop/klinische les samengestelde readers en 'hand-outs' 10 � Algemene (inleidende) verpleegkundige boeken (b.v. de 'van de Peet reeks'), namelijk ................... .................................................................................................................................................... 11 � Een ander boek, namelijk:.............................................................................................................
11 In hoeverre wordt er op uw afdeling gewerkt met verpleegkundige diagnostiek? (Eén antwoord aankruisen.)
1 � Het verpleegkundig diagnostiseren is op onze afdeling nog maar nauwelijks van de grond.
2 � We werken met verpleegproblemen in de diagnostische fase van het verpleegproces. 3 � We zijn aardig op weg om een verpleegkundige diagnostiek in te voeren op de afdeling.
12 Sinds wanneer wordt er op uw afdeling (in meer of mindere mate) met verpleegkundige diagnostiek gewerkt? (Eén antwoord aankruisen.)
1 � minder dan een jaar, namelijk: (Vul in:) .............. (maanden)
2 � tussen 1 en 2 jaar 3 � langer dan 2 jaar
13 Wordt er op uw afdeling gewerkt vanuit een bepaalde verpleegkundige theorie of model? (Eén antwoord aankruisen.)
1 � nee 2 � nog niet, maar er is wel een model in ontwikkeling 3 � ja, de functionele gezondheidspatronen van Gordon 4 � ja, het zelfzorg(tekort)model van Orem 5 � ja, de theorie van Van den Brink-Tjebbes 6 � ja, het adaptatiemodel van Roy 7 � ja, een ander(e) theorie/model, namelijk: ................................................................................
14 Hoe is de verpleging/begeleiding van patiënten op uw afdeling georganiseerd?
(Eén antwoord aankruisen.)
1 � Individuele patiëntentoewijzing 2 � Teamverpleging 3 � Anders, namelijk .................................................................................................................. 15 Volgt u de discussie over de invoering van de verpleegkundige diagnostiek in Nederland?
1 � ja 2 � nee Ruimte voor eventuele op-/aanmerkingen: ................................................................................. .............................................................................................................................................................
ENQUÊTE VERPLEEGKUNDIGE VAKTAAL - DEEL II
97
Toelichting bij het tweede gedeelte van de enquête Op de volgende bladzijden krijgt u steeds een rijtje verpleegproblemen te zien. Het zijn verschillende mogelijkheden waarop één en hetzelfde verpleegprobleem kan worden geformuleerd.
Bijvoorbeeld: (een verpleegprobleem met betrekking tot ademhaling: ) ........ Ineffectieve ademhaling ........ Inadequate ademhaling ........ Niet-effectieve ademhaling
Bij ieder rijtje verpleegproblemen zal u worden gevraagd welke formulering u het beste vindt. Daarbij wordt u gevraagd om een 1 te plaatsen voor de meest geslaagde formulering, een 2 voor de op één na meest geslaagde formulering, en zo voorts. Voorbeeld: (een vraag over een heel ander onderwerp): Welke alternatieve formulering voor het begrip AUTO vindt u het meest geslaagd?
� Vul hier de rangorde in, in volgorde van geslaagdheid (1 t/m 6)
...2... straatopvuller
...5... motorwagen
...6... vierwielige cabine
...1... stank-en-bromtuig
...4... A-tot-Ber
...3... mensverplaatser
In dit voorbeeld wordt 'stank-en-bromtuig' dus het beste bevonden en 'vierwielige cabine' het slechtst. In de volgende vraag krijgt u een aantal mogelijke argumenten voor deze keuze gepresenteerd. U wordt gevraagd om in de eerste kolom hokjes minimaal één en maximaal drie redenen aan te kruisen die het meest van toepassing zijn op uw eerste voorkeur (nummer 1: in dit geval stank-en-bromtuig). In de tweede kolom hokjes moet u vervolgens aangeven welke reden van de eerste kolom de belangrijkste is. Bijvoorbeeld: maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen) ↓ ↓
� Het klinkt goed, ligt lekker in de mond. � � Het is kort en krachtig. � � Deze formulering is voor iedereen duidelijk.
Deze formulering geeft het beste weer hoe ik een auto ervaar. ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen) redenen Op dezelfde wijze zal u ook worden gevraagd welke reden het meest van toepassing is op uw laatste voorkeur. (In het bovenstaande voorbeeld is dat nummer 6: vierwielige cabine.) Tenslotte volgen steeds twee vragen over het gebruik van het verpleegprobleem op de afdeling. Per bladzijde wordt steeds één verpleegprobleem tegelijk behandeld (in totaal zijn het er negen). Ter informatie: De verpleegproblemen die in deze enquête worden genoemd zijn de zogenaamde NANDA-diagnoselabels Altered Nutrition: Less than Body
Requirements, Impaired Adjustment, Altered Health Maintenance, Altered Thought Processes, High Risk for Fluid Volume Deficit, Impaired
Physical Mobility, Impaired Social Interaction, Ineffective Airway Clearance en Self-Care Deficit (Bathing/Hygiene).
NANDA-diagnoselabels zijn namen van diagnoses waar verpleegkundigen in de Verenigde Staten mee werken. De afkorting NANDA staat voor North American Nursing Diagnosis Association.
ENQUÊTE VERPLEEGKUNDIGE VAKTAAL - DEEL II
98
16a U ziet hier 6 verschillende manieren waarop een vaak voorkomend verpleegprobleem (m.b.t.
de vochthuishouding) onder woorden kan worden gebracht. Welke formulering vindt u het
beste? � Vul hier de rangorde in, in volgorde van geslaagdheid (1 t/m 6)
a ...... Risico op negatieve vochtbalans b ...... Dreigende negatieve vochtbalans c ...... Dreigend vochttekort d ...... Gevaar voor vochttekort e ...... Gevaar voor negatieve vochtbalans f ...... Risico van dehydratie
16b Mijn keuze voor de MEEST geslaagde formulering (nr. 1) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (N.B. niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen).
1 � � Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht. 2 � � Is het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen. 3 � � Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. 4 � � Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken. 5 � � Zo noemen we dit nu eenmaal. 6 � � Klinkt professioneel en verpleegkundig. 7 � � Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands). 8 � � Is kort en krachtig. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
16c Mijn keuze voor de MINST geslaagde formulering (nr. 6) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (N.B. niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken. 2 � � Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. 3 � � Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). 4 � � Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken. 5 � � Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands). 6 � � Is te kort en daardoor te vaag. 7 � � Is te lang en is daardoor niet praktisch. 8 � � Hier kan ik niet mee aankomen bij een multidisciplinair patiëntenoverleg. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
16d Hoe vaak is dit verpleegprobleem op uw afdeling aan de orde? (Eén antwoord aankruisen.)
1 � vrij vaak; het is een van de meest voorkomende verpleegproblemen 2 � regelmatig 3 � zelden 4 � nooit 16e Hoe wordt dit verpleegprobleem op uw afdeling genoemd? (Indien van toepassing)
1 (Vul in:) ..................................................................................................................................
ENQUÊTE VERPLEEGKUNDIGE VAKTAAL - DEEL II
99
17a U ziet hier 4 verschillende manieren waarop een vaak voorkomend verpleegprobleem (m.b.t.
aanpassing) onder woorden kan worden gebracht. Welke formulering vindt u het beste? � Vul hier de rangorde in, in volgorde van geslaagdheid (1 t/m 4)
a ...... Verminderd aanpassingsvermogen b ...... Belemmerde aanpassing c ...... Geblokkeerde ziekteaanpassing d ...... Aanpassingsproblemen
17b Mijn keuze voor de MEEST geslaagde formulering (nr. 1) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen).
1 � � Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht. 2 � � Is het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen. 3 � � Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. 4 � � Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken. 5 � � Zo noemen we dit nu eenmaal. 6 � � Klinkt professioneel en verpleegkundig. 7 � � Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands). 8 � � Is kort en krachtig. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
17c Mijn keuze voor de MINST geslaagde formulering (nr. 4) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken. 2 � � Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. 3 � � Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). 4 � � Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken. 5 � � Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands). 6 � � Is te kort en daardoor te vaag. 7 � � Is te lang en is daardoor niet praktisch. 8 � � Hier kan ik niet mee aankomen bij een multidisciplinair patiëntenoverleg. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
17d Hoe vaak is dit verpleegprobleem op uw afdeling aan de orde? (Eén antwoord aankruisen.)
1 � vrij vaak; het is een van de meest voorkomende verpleegproblemen 2 � regelmatig 3 � zelden 4 � nooit
17e Hoe wordt dit verpleegprobleem op uw afdeling genoemd? (Indien van toepassing)
1 (Vul in:) ..................................................................................................................................
ENQUÊTE VERPLEEGKUNDIGE VAKTAAL - DEEL II
100
18a U ziet hier 7 verschillende manieren waarop een vaak voorkomend verpleegprobleem onder
woorden kan worden gebracht. Welke formulering vindt u het beste? � Vul hier de rangorde in, in volgorde van geslaagdheid (1 t/m 7)
a ...... Beperkte fysieke mobiliteit b ...... Verstoorde mobiliteit c ...... Mobiliteitstekort d ...... Verminderde lichaamsbeweging e ...... Onvermogen om te bewegen
f ...... Beperkte beweging (van hand/arm/etc.) g ...... Verstoorde lichamelijke mobiliteit
18b Mijn keuze voor de MEEST geslaagde formulering (nr. 1) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen).
1 � � Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht. 2 � � Is het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen. 3 � � Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. 4 � � Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken. 5 � � Zo noemen we dit nu eenmaal. 6 � � Klinkt professioneel en verpleegkundig. 7 � � Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands). 8 � � Is kort en krachtig. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
18c Mijn keuze voor de MINST geslaagde formulering (nr. 7) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken. 2 � � Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. 3 � � Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). 4 � � Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken. 5 � � Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands). 6 � � Is te kort en daardoor te vaag. 7 � � Is te lang en is daardoor niet praktisch. 8 � � Hier kan ik niet mee aankomen bij een multidisciplinair patiëntenoverleg. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
18d Hoe vaak is dit verpleegprobleem op uw afdeling aan de orde? (Eén antwoord aankruisen.)
1 � vrij vaak; het is een van de meest voorkomende verpleegproblemen 2 � regelmatig 3 � zelden 4 � nooit
18e Hoe wordt dit verpleegprobleem op uw afdeling genoemd? (Indien van toepassing)
1 (Vul in:) ..................................................................................................................................
ENQUÊTE VERPLEEGKUNDIGE VAKTAAL - DEEL II
101
19a U ziet hier 8 verschillende manieren waarop een vaak voorkomend verpleegprobleem onder
woorden kan worden gebracht. Welke formulering vindt u het beste? � Vul hier de rangorde in, in volgorde van geslaagdheid (1 t/m 8)
a ...... Veranderde voeding: minder dan het lichaam nodig heeft b ...... Verstoorde inname van voeding, minder dan de stofwisselingsbehoefte c ...... Ontoereikende voedselopname d ...... Voedingstekort e ...... Ontoereikende opname van voeding f ...... Verandering in het voedingspatroon (te weinig) g ...... Opname van voeding: te weinig h ...... Gewijzigde opname van voeding: minder dan stofwisselingsbehoefte
19b Mijn keuze voor de MEEST geslaagde formulering (nr. 1) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen).
1 � � Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht. 2 � � Is het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen. 3 � � Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. 4 � � Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken. 5 � � Zo noemen we dit nu eenmaal. 6 � � Klinkt professioneel en verpleegkundig. 7 � � Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands). 8 � � Is kort en krachtig. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
19c Mijn keuze voor de MINST geslaagde formulering (nr. 8) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken. 2 � � Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. 3 � � Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). 4 � � Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken. 5 � � Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands). 6 � � Is te kort en daardoor te vaag. 7 � � Is te lang en is daardoor niet praktisch. 8 � � Hier kan ik niet mee aankomen bij een multidisciplinair patiëntenoverleg. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
19d Hoe vaak is dit verpleegprobleem op uw afdeling aan de orde? (Eén antwoord aankruisen.) 1 � vrij vaak; het is een van de meest voorkomende verpleegproblemen 2 � regelmatig 3 � zelden 4 � nooit
19e Hoe wordt dit verpleegprobleem op uw afdeling genoemd? (Indien van toepassing)
1 (Vul in:) ..................................................................................................................................
ENQUÊTE VERPLEEGKUNDIGE VAKTAAL - DEEL II
102
20a U ziet hier 7 verschillende manieren waarop een vaak voorkomend verpleegprobleem onder
woorden kan worden gebracht. Welke formulering vindt u het beste? � Vul hier de rangorde in, in volgorde van geslaagdheid (1 t/m 7)
a ...... Tekort in gezondheidsonderhoud b ...... Veranderde zorg voor de gezondheid c ...... Onvermogen tot gezonde leefwijze d ...... Wijzigingen in de instandhouding van de gezondheid e ...... Onvermogen tot hulp zoeken bij gezondheidsproblemen f ...... Veranderde handhaving van de gezondheid g ...... Wijziging in het instandhouden van de gezondheid
20b Mijn keuze voor de MEEST geslaagde formulering (nr. 1) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht. 2 � � Is het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen. 3 � � Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. 4 � � Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken. 5 � � Zo noemen we dit nu eenmaal. 6 � � Klinkt professioneel en verpleegkundig. 7 � � Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands). 8 � � Is kort en krachtig. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
20c Mijn keuze voor de MINST geslaagde formulering (nr. 7) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken. 2 � � Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. 3 � � Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). 4 � � Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken. 5 � � Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands). 6 � � Is te kort en daardoor te vaag. 7 � � Is te lang en is daardoor niet praktisch. 8 � � Hier kan ik niet mee aankomen bij een multidisciplinair patiëntenoverleg. 9 � � Anders, namelijk: .................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
20d Hoe vaak is dit verpleegprobleem op uw afdeling aan de orde? (Eén antwoord aankruisen.)
1 � vrij vaak; het is een van de meest voorkomende verpleegproblemen 2 � regelmatig 3 � zelden 4 � nooit 20e Hoe wordt dit verpleegprobleem op uw afdeling genoemd? (Indien van toepassing)
1 (Vul in:) ...................................................................................................................................
ENQUÊTE VERPLEEGKUNDIGE VAKTAAL - DEEL II
103
21a U ziet hier 5 verschillende manieren waarop een vaak voorkomend verpleegprobleem onder
woorden kan worden gebracht. Welke formulering vindt u het beste? � Vul hier de rangorde in, in volgorde van geslaagdheid (1 t/m 5)
a ...... Veranderde denkprocessen b ...... Gestoord denken c ...... Verstoord denken d ...... Verstoord denkproces e ...... Wijziging in het denkproces
21b Mijn keuze voor de MEEST geslaagde formulering (nr. 1) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen).
1 � � Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht. 2 � � Is het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen. 3 � � Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. 4 � � Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken. 5 � � Zo noemen we dit nu eenmaal. 6 � � Klinkt professioneel en verpleegkundig. 7 � � Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands). 8 � � Is kort en krachtig. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
21c Mijn keuze voor de MINST geslaagde formulering (nr. 5) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken. 2 � � Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. 3 � � Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). 4 � � Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken. 5 � � Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands). 6 � � Is te kort en daardoor te vaag. 7 � � Is te lang en is daardoor niet praktisch. 8 � � Hier kan ik niet mee aankomen bij een multidisciplinair patiëntenoverleg. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
21d Hoe vaak is dit verpleegprobleem op uw afdeling aan de orde? (Eén antwoord aankruisen.)
1 � vrij vaak; het is een van de meest voorkomende verpleegproblemen 2 � regelmatig 3 � zelden 4 � nooit
21e Hoe wordt dit verpleegprobleem op uw afdeling genoemd? (Indien van toepassing)
1 (Vul in:) ...................................................................................................................................
ENQUÊTE VERPLEEGKUNDIGE VAKTAAL - DEEL II
104
22a U ziet hier 6 verschillende manieren waarop een vaak voorkomend verpleegprobleem onder
woorden kan worden gebracht. Welke formulering vindt u het beste? � Vul hier de rangorde in, in volgorde van geslaagdheid (1 t/m 6)
a ...... Inadequate sociale interactie
b ...... Verstoorde sociale interactie
c ...... Problemen met de sociale interactie
d ...... Gestoorde sociale interactie e ...... Tekortschietende sociale interactie f ...... Communicatiestoornissen in de omgang met anderen 22b Mijn keuze voor de MEEST geslaagde formulering (nr. 1) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht. 2 � � Is het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen. 3 � � Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. 4 � � Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken. 5 � � Zo noemen we dit nu eenmaal. 6 � � Klinkt professioneel en verpleegkundig. 7 � � Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands). 8 � � Is kort en krachtig. 9 � � Anders, namelijk: .................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
22c Mijn keuze voor de MINST geslaagde formulering (nr. 6) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken. 2 � � Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. 3 � � Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). 4 � � Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken. 5 � � Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands). 6 � � Is te kort en daardoor te vaag. 7 � � Is te lang en is daardoor niet praktisch. 8 � � Hier kan ik niet mee aankomen bij een multidisciplinair patiëntenoverleg. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
22d Hoe vaak is dit verpleegprobleem op uw afdeling aan de orde? (Eén antwoord aankruisen.)
1 � vrij vaak; het is een van de meest voorkomende verpleegproblemen 2 � regelmatig 3 � zelden 4 � nooit
22e Hoe wordt dit verpleegprobleem op uw afdeling genoemd? (Indien van toepassing)
1 (Vul in:) ...................................................................................................................................
ENQUÊTE VERPLEEGKUNDIGE VAKTAAL - DEEL II
105
23a U ziet hier 6 verschillende manieren waarop een vaak voorkomend verpleegprobleem onder
woorden kan worden gebracht. Welke formulering vindt u het beste? � Vul hier de rangorde in, in volgorde van geslaagdheid (1 t/m 6)
a ...... Ineffectieve luchtwegreiniging b ...... Ineffectieve luchtwegen c ...... Ineffectief ophoesten d ...... Niet doelmatig bronchiaal toilet e ...... Moeite met ophoesten van slijm f ...... Inadequate reiniging van de luchtwegen
23b Mijn keuze voor de MEEST geslaagde formulering (nr. 1) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht. 2 � � Is het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen. 3 � � Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. 4 � � Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken. 5 � � Zo noemen we dit nu eenmaal. 6 � � Klinkt professioneel en verpleegkundig. 7 � � Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands). 8 � � Is kort en krachtig. 9 � � Anders, namelijk: .................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
23c Mijn keuze voor de MINST geslaagde formulering (nr. 6) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken. 2 � � Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. 3 � � Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). 4 � � Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken. 5 � � Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands). 6 � � Is te kort en daardoor te vaag. 7 � � Is te lang en is daardoor niet praktisch. 8 � � Hier kan ik niet mee aankomen bij een multidisciplinair patiëntenoverleg. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
23d Hoe vaak is dit verpleegprobleem op uw afdeling aan de orde? (Eén antwoord aankruisen.)
1 �vrij vaak; het is een van de meest voorkomende verpleegproblemen 2 � regelmatig 3 � zelden 4 � nooit
23e Hoe wordt dit verpleegprobleem op uw afdeling genoemd? (Indien van toepassing)
1 (Vul in:) ..................................................................................................................................
ENQUÊTE VERPLEEGKUNDIGE VAKTAAL - DEEL II
Einde van de enquête. Hartelijk dank voor uw medewerking!
24a U ziet hier 8 verschillende manieren waarop een vaak voorkomend verpleegprobleem
onder woorden kan worden gebracht. Welke formulering vindt u het beste? � Vul hier de rangorde in, in volgorde van geslaagdheid (1 t/m 8) a ...... Zelfstandigheidstekort in wassen b ...... Zelfzorgtekort (wassen/hygiëne) c ...... ADL-afhankelijkheid (m.b.t. wassen)
d ...... Afhankelijkheid bij lichaamsverzorging e ...... Gebrekkige zelfverzorging f ...... Moeite met zelfstandig wassen g ...... Zelfzorgtekort (lichamelijke hygiëne) h ...... Tekort in de zelfverzorging 24b Mijn keuze voor de MEEST geslaagde formulering (nr. 1) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie).
In de tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen).
1 � � Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht. 2 � � Is het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen. 3 � � Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. 4 � � Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken. 5 � � Zo noemen we dit nu eenmaal. 6 � � Klinkt professioneel en verpleegkundig. 7 � � Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands). 8 � � Is kort en krachtig. 9 � � Anders, namelijk: .................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
24c Mijn keuze voor de MINST geslaagde formulering (nr. 8) is gebaseerd op de volgende
reden(en): In de eerste kolom: de argumenten die voor u van toepassing zijn (NB niet meer dan drie). In de
tweede kolom: alleen de reden die het zwaarst telt (slechts één hokje aankruisen). 1 � � Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken. 2 � � Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. 3 � � Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). 4 � � Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken. 5 � � Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands). 6 � � Is te kort en daardoor te vaag. 7 � � Is te lang en is daardoor niet praktisch. 8 � � Hier kan ik niet mee aankomen bij een multidisciplinair patiëntenoverleg. 9 � � Anders, namelijk: ..................................................................................................... ↑ ↑ maximaal 3 alléén de belangrijkste reden (slechts 1 aankruisen)
24d Hoe vaak is dit verpleegprobleem op uw afdeling aan de orde? (Eén antwoord aankruisen.)
1 � vrij vaak; het is een van de meest voorkomende verpleegproblemen 2 � regelmatig 3 � zelden 4 � nooit 24e Hoe wordt dit verpleegprobleem op uw afdeling genoemd? (Indien van toepassing)
1 (Vul in:) ...................................................................................................................................
Bijlage D _______________________________________________________________________
107
BIJLAGE D - BRONNENLIJST LABELVERTALINGEN boeken Beckeringh, A, A. Boer en drs. A.M. Eliëns (red). (1995)Verpleegkundige Probleemgebieden, Diagnoses &
Interventies. Losbladig. Dwingelo: Uitgeverij Kavanah Bruggink, G.K, en L. Regeer (red) (1990), Verpleegkundige diagnostiek in Nederland; de eerste stap.
60 M.m.v. Y.M.
van der Burg, Amsterdam, LEO Verpleegkundig Management en IGNN (Centrum voor opleidingen en onderzoek voor de gezondheidszorg).
Bruyns, S. & M. Buskop-Kobussen (1996) Diagnostiek en interventie voor verpleegkundigen in de ouder- en kindzorg. Assen: van Gorcum Eliëns, A., H. Vermaas & J. Aarts (1993) Het verpleegkundig proces in de algemene gezondheidszorg. Nijkerk: Intro Evers, Prof. Dr. G.C.M. (1994) Theorieën en principes van verpleegkunde. Inleiding voor het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek.
(2e gewijzigde druk) Assen: van Gorcum Gordon, M. (1995a) Verpleegkundige diagnostiek: proces en toepassing. Utrecht: Lemma. Gordon, M. (1995b) Handleiding Verpleegkundige Diagnostiek 1995-1996. Utrecht: Lemma Handboek Verpleegkundige Diagnostiek, Interventies en Resultaten. (1995) Losbladig. 1e aanvulling dec. 1995. Houten, etc.: Bohn, Stafleu van Loghum. Kruyswijk, J. & H. Mostert (1994) Het verpleegproces. Utrecht: Lemma McFarlane, J.K & C. Castledine. (1985) Verplegen en rapporteren, (vertaald door R. v.d. Peet), Lochem: de Tijdstroom. Rest- de Bakker, R van, et al. (1992) Methodisch handelen in de verpleging; het verpleegkundig proces. Lochem: de Tijdstroom. Stevens, Paul (1995) Methodiek van het verpleegkundig handelen. Leiden: Spruyt, Van Mantgem & De Does tijdschriften Briody, M.E. et al, 'Naar een beter begrip van de verpleegkundige diagnose: een interpretatie'. In: Verpleegkundig
Perspectief, 1993, nr. 1 (7) Hunt, A.H. 'Humor als verpleegkundige interventie. In: Verpleegkundig Perspectief, 1993, nr. 5 (24) Leih, P. & Salentijn C., 'Verpleegkundige diagnoses; betekenis, classificatie en vragen'. In: Verpleegkunde, 1991/2,
nr. 1 (7) Thijs, R. 'Een vorm met inhoud'. In: TvZ Tijdschrift voor Verpleegkundigen 1995, nr. 20, (597) syllabi/readers HBO-V Eindhoven: gebruiken alleen Engelstalige labels en eventueel de vertaling van Stevens 1995 (informatie: J.
Dikkers) Groningen: zoals aangegeven op onderstaande lijst. scripties Ewals, M.W.J.M. en Oudenhoven, C.M.A. (1992) Verpleegproblemen en verpleegkundige diagnosen in de psychiatrie. Doctoraalscriptie
Verplegingswetenschap, Faculteit der Gezondheidswetenschappen, Rijksuniversiteit Limburg Jansen, G.J. (1992) Verpleegkundige diagnoses in de psychiatrie; een verplegingswetenschappelijk onderzoek naar de
toepassingsmogelijkheden van psychiatrisch verpleegkundige diagnostiek. (Doctoraalscriptie Verplegingswetenschap, Groningen) Uitgave van het Academisch Ziekenhuis Groningen, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen, uitgavenr. 92-02
Karel, J.G.P.M. (1994) Van zorgvraag naar verpleegkundige diagnose in de zorg voor verstandelijk gehandicapten.
Doctoraalscriptie verplegingswetenschappen
60 Volgens een advertentie in TvZ vakblad voor verpleegkundigen, nr. 3, 1993, 95 is dit het eerste boek
op het gebied van de verpleegkundige diagnostiek in Nederland. Dit klopt echter alleen als Townsend 1990 (1e druk) niet wordt meegerekend.
Bijlage D _______________________________________________________________________
108
Roelofs, J.H.J.G.M. (1993) Drie verpleegkundige diagnoses in de psychiatrie; een valideringsstudie. Doctoraalscriptie
Verplegingswetenschap, Faculteit der Gezondheidswetenschappen, Rijksuniversiteit Limburg Labels met bronvermelding Hieronder worden de verschillende bronnen met kleuren aangegeven. De meest consequent voorkomende (en ook voor dit onderzoek belangrijke) zijn:
• Gordon vertalingen (professioneel vertaald door Wim Seunke)
• Evers (vooral vanwege proefschrift en expertise).
• Townsend (in de psychiatrie was men al eerder actief met verpleegkundige diagnoses. Dit betreft de eerste vertaling uit 1990.)
• Bruggink & Regeer 1992 – volgens velen het eerste boek op het gebied van verpleegkundige diagnostiek in Nederland, als je Townsend 1990 (over psychiatrie) niet meetelt.
1
Dreigend vochttekort (Gordon 1995a, 1995b) Dreigende negatieve vochtbalans (Stevens, 1995, p267) Gevaar voor vochttekort (HBO-V Groningen) Gevaar voor negatieve vochtbalans (samengesteld uit Evers, VR 1993)(Ewals & Oudenhoven, 1992) Risico op negatieve vochtbalans (Karel, 1994 (gebaseerd op McFarland & McFarlane en Evers), p 45) Risico van dehydratie/problemen met de zorg voor een voldoende vochtopname (McFarlane (vdPeet) 1985, blz. 83 (mogelijke zorgproblemen)*)
2
Verminderd aanpassingsvermogen (Gordon 1995a) (HBO-V Groningen) Belemmerde aanpassing (Bruggink & Regeer 1992) Geblokkeerde ziekteaanpassing (Evers, VR, 1993) Aanpassingsproblemen (Beckeringh et al, 1995*) 3
Mobiliteitstekort (Gordon 1995a, 1995b) (HBO-V Groningen) Verstoorde mobiliteit (VP 1993, 5, 24) Verminderde lichaamsbeweging (Evers, VR, 1993) Onvermogen om te bewegen (Schout, 1995*, verhoogd risico voor...) Beperkte fysieke mobiliteit (Karel, 1994) Beperkte beweging (van hand/arm/etc.) (Van Rest, 1992*) Verstoorde lichamelijke mobiliteit (Ewals & Oudenhoven, 1992) 4 Voedingstekort (Gordon 1995a, 1995b) (HBO-V Groningen) Veranderde voeding: minder dan het lichaam nodig heeft (Bruggink & Regeer 1992) Verstoorde inname van voeding, minder dan de stofwisselingsbehoefte (TvZ 1995, 20, 597) Ontoereikende voedselopname (Evers, 1991) (Evers, VR, 1993) (Karel, 1994) Ontoereikende opname van voeding (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Verandering in het voedingspatroon (...)(Eliëns et al, Vermaas & Aarts, 1993*) Opname van voeding: te weinig (Beckeringh et al, 1995*) Gewijzigde opname van voeding: minder dan stofwisselingsbehoefte (Ewals & Oudenhoven, 1992) 5 Tekort in gezondheidsonderhoud (Gordon 1995a, 1995b) Veranderde zorg voor de gezondheid ('Bruggink & Regeer 1992) Onvermogen tot gezonde leefwijze (Hunt 1993) Wijzigingen in de instandhouding van de gezondheid (Stevens, 1995) Onvermogen om hulp te zoeken bij gezondheidsproblemen (Evers, 1991) Onvermogen tot hulp zoeken bij gezondheidsproblemen (Evers, VR, 1993)
Bijlage D _______________________________________________________________________
109
Veranderde handhaving van de gezondheid (Beckeringh et al, 1995*) Wijziging in het instandhouden van de gezondheid (Ewals & Oudenhoven, 1992) 6
Verstoord denken (Gordon 1995a, 1995b) (Bruyns & Buskop 1996) Verstoord denkproces (HBO-V Groningen) Gestoord denken (Evers, VR, 1993) Wijziging in het denkproces (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) (Ewals & Oudenhoven, 1992) Andere of veranderde denkprocessen (Karel, 1994) 7 Inadequate sociale interactie (Gordon 1995a, 1995b) (Evers, VR, 1993) (Karel, 1994) (Ewals &
Oudenhoven, 1992) Verstoorde sociale interactie (Gab, artikel*) (Roelofs 1993) (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*)(HBO-V
Groningen) Gestoorde sociale interactie (Townsend, 1990*) Tekortschietende sociale interactie (Schout, 1995*) Communicatiestoornissen in de omgang met anderen (Eliens, et al, 1993*) Problemen met de sociale interactie (Begrippenkader Verpleegkunde, WCC werkconferentie, 1993, blz. 39) 8 Ineffectieve luchtwegreiniging (Gordon 1995a, 1995b) (HBO-V Groningen) Ineffectieve luchtwegen (Bruggink & Regeer 1992) Ineffectief ophoesten (Evers, VR, 1993) Niet doelmatig bronchiaal toilet (Stevens, 1995) Moeite met ophoesten van slijm (McFarlane (vdPeet) 1985*) Inadequate reiniging van de luchtwegen (Ewals & Oudenhoven, 1992) 9 Zelfstandigheidstekort in wassen (specifieer niveau) (Gordon 1995a, 1995b) Zelfzorgtekort (wassen/hygiene) (Bruggink & Regeer 1992) (ook WCC conferentie: p. 39) ADL-afhankelijkheid (Evers, zie V 1991/2, 1, 7) Afhankelijkheid bij lichaamsverzorging (Evers, VR 1993) Gebrekkige zelfverzorging (Jansen, 1992*) (Townsend, 1990*) Moeite met zelfstandig wassen (McFarlane (vdPeet) 1985*- afgeleid van 'moeite met zelfstandig eten') Tekort in de zelfverzorging (Ewals & Oudenhoven, 1992) Zelfzorgtekort (lichamelijke hygiëne) (HBO-V Groningen)
_______________________________________________________________________
110
Bijlage E ___________________________________________________________________________________
111
Bijlage E Selectiecriteria en selectie van labels voor de enquête
Toelichting Hieronder staan een aantal criteria opgesomd die kunnen worden gebruikt om een keuze te maken tussen de labels. Sommige criteria zijn zeer bruikbaar, andere wat minder. Uiteindelijk volgt een keuze tussen de criteria en wordt er een volgorde bepaald waarin ze op de lijst met labels kunnen worden losgelaten. De uiteindelijke selectie leidt tot een negental labels.
Formulering eerste criteria
• Criterium 1; verpleegkundig taalgebruik. Welke diagnoses beslaan het duidelijkst het specifiek verpleegkundige kennis-/beroepsdomein? Hoewel alle diagnoselabels verpleegkundige diagnoses betreffen, zijn sommige labels disciplineoverstijgend. Dit betekent dat een selectie van (Amerikaanse) diagnoses op specifiek 'verpleegkundig' taalgebruik denkbaar is. Dit criterium zegt echter niets over 'verpleegkundige vaktaligheid' van de formulering in de doeltaal en is dus enigszins willekeurig. Bovendien zijn de meeste labels 'verpleegkundig'. Welke diagnoses beslaan het duidelijkst het specifiek verpleegkundige kennis-/beroepsdomein?
• Criterium 2; vormvariatie: selecteren op basis van het gebruik van 'qualifiers' en andere structureel voorkomende bepalingen zoals 'deficit'. De NANDA gebruikt een aantal vaste bepalende woorden in de formulering van de labels (acute, decreased, inefficient, impaired, etc.) Dit criterium hangt echter nauw samen met het volgende:
• Criterium 3; eigen expertise, abstractieniveau: selectie op basis van eigen expertise en ervaringen op basis van vertaalwerk en de stage. Er zijn labels die vragen om een neologisme of een specifiek verpleegkundige verwoording in de vertaling omdat het concept van de labels vrij onbekend is of op een Amerikaanse of abstracte manier is verwoord. Voorbeelden: Altered Health Maintenance, Ineffective Management of Therapeutic Regimen en Self-Care Deficit. Er zijn ook wel eens problemen met de vertaling van deficit, samenstellingen met high risk for, het consequent vertalen van (de NANDA qualifiers) altered en impaired. Het probleem is meestal niet zozeer dat het vertalen moeilijk zou zijn, maar dat je met de bewoordingen heel veel kanten op kunt. Als het begrip nog te weinig wordt gebruikt en als er al meerdere vertalingen bestaan, is het moeilijk om te bepalen wat de beste vertaling zou zijn. De formulering luistert nogal nauw omdat het een 'naam' (een label) is en daarom aan bepaalde eisen moet voldoen. Het moet de inhoud van het concept liefst zo treffend (en kort) mogelijk weergeven, het moet goed Nederlands zijn (mag niet 'vertaald' overkomen) en het moet aansluiten op het bestaande discours. Tijdens mijn stage vielen een paar labels op die er wat deze vertaalproblemen betreft uitsprongen.
• Criterium 4; ontwikkeling van Amerikaanse labels: Dit criterium is gebaseerd op bijlage U van Gordon 1995a. Diagnoses die wat betreft hun formulering in de brontaal een ontwikkeling hebben doorgemaakt (d.w.z. in 1973 of 1978 zijn ontstaan en sindsdien een of meerdere malen zijn veranderd) zijn misschien interessant om voor te leggen. Dit criterium is echter niet volledig geschikt, want er komen niet noodzakelijk interessante labels uit te voorschijn, bijvoorbeeld: Diarrhea (blijft in het Nederlands gewoon Diarree) en Urinary Retention (blijft Urineretentie).
• Criterium 5; transdisciplinaire standaardisatie-eisen: selectie op basis van de manier waarop de (Amerikaanse) NANDA-labels zijn opgenomen in de ICD (International Classification of Diseases). Enkele formuleringen zijn door de NANDA (in de VS) aangepast om insluiting in deze meer algemene classificatie mogelijk te maken (te vinden in Gordon, 1995, bijlage D). Ook dit is een tamelijk willekeurig criterium. De aanpassing van de labels voor opneming in de ICD levert niet altijd interessante verschillen op. Het gaat om veranderingen als: Decreased Cardiac Output naar Altered Cardiac Output, Ineffective Denial naar Impaired Denial (d.w.z. een andere 'qualifier') en Self-Care Deficit: Bathing/Hygiene naar Bathing/Hygiene Deficit. Ook is er niet noodzakelijk een verband tussen de inpassing van Amerikaanse (NANDA-)labels in de Amerikaanse ICD en de Nederlandse vertalingen en is daarom voor de Nederlandse situatie wat minder interessant of (nog) niet aan de orde. Voor enkele aanpassingen (zoals het laatste voorbeeld) is het echter wel interessant om ze op te nemen.
• Criterium 6: algemeenheid van de diagnose De diagnoses mogen niet té patiënt- of vakspecifiek zijn: ik moet
er op bijna iedere afdeling naar kunnen vragen)61 (Bijvoorbeeld geen diagnoselabels als Ineffective Infant Feeding Pattern.) Dit criterium is niet alleen nuttig om de labels makkelijker te kunnen testen op verschillende afdelingen zodat de kans op non-response niet te groot wordt, maar vooral om de betrouwbaarheid van het onderzoek te doen toenemen. Hoe meer de betreffende diagnoses een ‘bewustzijnsinhoud’ (concept) zijn geworden voor de verpleegkundigen die daar in de praktijk mee werken, des te beter zij een oordeel kunnen
61 In de enquête zal bij ieder diagnoselabel de vraag worden gesteld of de bijbehorende diagnose vaak (of helemaal niet)
op de afdeling wordt gesteld.
Bijlage E ___________________________________________________________________________________
112
geven over de geslaagdheid van het label. Dit is essentieel omdat de enquête helaas niet van een talige context kan uitgaan en de labels als naam (aanduiding van een begrip) moeten worden beoordeeld. Bij navraag bij de HBO-V in Eindhoven bleek dat er over het vóórkomen van verpleegkundige diagnoses niet veel bekend is. Er wordt wel eens uitgegaan van medische gegevens: welke ziekten/aandoeningen komen het meest voor? (o.a. hart en vaatziekten, CARA) Welke verpleegkundige diagnoses zijn daarbij te verwachten? (o.a. verminderd hartminuutvolume, ineffectieve ademhaling, ineffectief ophoesten etc.) Op het gebied van de psychiatrische verpleegkunde zijn inmiddels twee scripties verschenen met de frequentie van verpleegkundige diagnoses op verschillende afdelingen (vastgesteld op basis van verpleegkundige rapportage).
EXTRA CRITERIUM:
Als er bij de selectie met behulp van één of meer van de bovenstaande criteria nog te veel labels overblijven, zouden de labels waarvan minder dan 4 vertalingen in het Nederlands worden gevonden kunnen afvallen.
Keuze voor de criteria Uit de bovenstaande opsomming blijkt dat alleen criteria 2, 3, en 6 en het extra criterium echt iets kunnen opleveren. Vooral criterium 3 (expertise) en 6 (algemeenheid) en de secundaire selectie (hoeveelheid gevonden vertalingen) zijn doorslaggevend. De meest geslaagde volgorde van de selectie is eerst criterium 3, dan 2 en tenslotte 6.
Toepassing van criterium 3; LABELS die tijdens de stage discussie/problemen opleverden:
1. Altered Health Maintenance 2. Altered Nutrition: Less than Body Requirements 3. Altered Nutrition: More than Body Requirments, evt. High Risk for ... 4. Altered Parenting 5. Altered Protection 6. Altered Thought Processes 7. Caregiver Role Strain 8. Chronic Low Self-Esteem 9. Fluid Volume Excess 10. Health Seeking Behaviors 11. High Risk for Activity Intolerance 12. High Risk for Fluid Volume Deficit 13. Impaired Adjustment 14. Impaired Physical Mobility 15. Impaired Social Interaction 16. Impaired Tissue Integrity 17. Ineffective Airway Clearance 18. Ineffective Denial 19. Ineffective Family Coping: Compromised 20. Ineffective Family Coping: Disabling 21. Ineffective Individual Coping 22. Ineffective Management of Therapeutic Regimen 23. Knowledge Deficit 24. Noncompliance 25. Relocation Stress Syndrome 26. Self-Care Deficit: Bathing/Hygiene 27. Self-Esteem Disturbance 28. Sensory-Perceptual Alteration: Visual, Auditory, Kinesthetic, Gustatory, Tactile, Olfactory 29. Social Isolation 30. Tissue Perfusion, Altered: Cerebral, Cardiopulmonary, Renal, Gastrointestinal, Peripheral
Toepassing criterium 2 Labels met qualifiers (bepalende woorden) vooral: Altered, Impaired en Ineffective: 1. Altered Body Temperature, High Risk for 2. Altered Family Processes 3. Altered Growth and Development 4. Altered Health Maintenance
Bijlage E ___________________________________________________________________________________
113
5. Altered Nutrition: High Risk for More than Body Requirements 6. Altered Nutrition: Less than Body Requirements 7. Altered Nutrition: More than Body Requirements 8. Altered Oral Mucous Membrane 9. Altered Parenting 10. Altered Parenting, High Risk for 11. Altered Protection 12. Altered Role Performance 13. Altered Sexuality Patterns 14. Altered Thought Processes 15. Altered Tissue Perfusion: Cerebral, Cardiopulmonary, Renal, Gastrointestinal, Peripheral 16. Altered Patterns of Urinary Elimination 17. Chronic Low Self-Esteem 18. Chronic Pain 19. Decreased Cardiac Output 20. Dysfunctional Grieving 21. Dysfunctional Ventilatory Weaning Response 22. Impaired Adjustment 23. Impaired Gas Exchange 24. Impaired Home Maintenance Management 25. Impaired Physical Mobility 26. Impaired Skin Integrity 27. Impaired Skin Integrity, High Risk for 28. Impaired Social Interaction 29. Impaired Swallowing 30. Impaired Tissue Integrity 31. Impaired Verbal Communication 32. Ineffective Airway Clearance 33. Ineffective Breastfeeding 34. Ineffective Breathing Pattern 35. Ineffective Denial 36. Ineffective Family Coping, Compromised 37. Ineffective Family Coping, Disabling 38. Ineffective Infant Feeding Pattern 39. Ineffective Individual Coping 40. Ineffective Management of Therapeutic Regimen 41. Ineffective Thermoregulation
Labels met 'deficit': 1. Self-Care Deficit 2. Self-Care Deficit: Bathing/Hygiene 3. Self-Care Deficit: Dressing/Grooming 4. Self-Care Deficit: Feeding 5. Self-Care Deficit: Toileting 6. Self-Care Deficit: Total 7. Diversional Activity Deficit 8. Fluid Volume Deficit 9. Fluid Volume Deficit, High Risk for 10. Knowledge Deficit (specify)
High risk diagnoses: 1. Activity Intolerance, High Risk for 2. Aspiration, High Risk for 3. Body Temperature, Altered, High Risk for 4. Caregiver Role Strain, High Risk for 5. Disuse Syndrome, High Risk for 6. Fluid Volume Deficit, High Risk for 7. Infection, High Risk for 8. Injury, High Risk for 9. Neurovascular Dysfunction, High Risk for Peripheral 10. Nutrition, Altered: High Risk for More than Body Requirements
Bijlage E ___________________________________________________________________________________
114
11. Parenting, High Risk for, Altered 12. Poisoning, High Risk for 13. Self-Mutilation, High Risk for 14. Skin Integrity, Impaired, High Risk for 15. Suffocation, High Risk for 16. Trauma, High Risk for 17. Violence, High Risk for: Self-Directed or Directed at Others
Een combinatie van criterium 2 en 3 levert de volgende 20 labels op: 1. Altered Health Maintenance 2. Altered Nutrition: Less than Body Requirements 3. Altered Nutrition: More than Body Requirments, evt. High Risk for ... 4. Altered Parenting 5. Altered Protection 6. Altered Thought Processes 7. Caregiver Role Strain Chronic Low Self-Esteem Fluid Volume Excess Health Seeking Behaviors 8. High Risk for Activity Intolerance 9. High Risk for Fluid Volume Deficit 10. Impaired Adjustment 11. Impaired Physical Mobility 12. Impaired Social Interaction 13. Impaired Tissue Integrity 14. Ineffective Airway Clearance 15. Ineffective Denial 16. Ineffective Family Coping: Compromised 17. Ineffective Family Coping: Disabling 18. Ineffective Individual Coping 19. Ineffective Management of Therapeutic Regimen 20. Knowledge Deficit Noncompliance Relocation Stress Syndrome 21. Self-Care Deficit: (bijvoorbeeld: 'Bathing/Hygiene') Self-Esteem Disturbance Sensory-Perceptual Alteration: Visual, Auditory, Kinesthetic, Gustatory, Tactile, Olfactory Social Isolation 22. Tissue Perfusion, Altered: Cerebral, Cardiopulmonary, Renal, Gastrointestinal, Peripheral
Criterium 6, tenslotte is moeilijk toepasbaar omdat er nog maar zo weinig bekend is over de frequentie van de diagnoses. Een gedeelte van de selectie voor dit criterium kan worden gebaseerd op informatie uit twee scripties waarin iets bekend is geworden over de frequentie van verpleegkundige diagnoses in de psychiatrie: Jansen 1992;38 (in de bovenstaande lijst zijn de labels uit deze scriptie aangeduid met een J) en Ewals & Oudenhoven 1992;51 (aangegeven met EO). Dit levert 6 labels op. De meesten daarvan zijn niet somatisch (afgezien van nummer 2 en 19.) Ik heb dus 4 'psychische' diagnoses die echter ook op andere verpleegkundige afdelingen denkbaar zijn. Er zijn nu nog minstens 4 somatische labels nodig waarin ten minste één maal 'high risk for' voorkomt. Dit betekent een keuze tussen de nummers 6 en 7. Gezien de bevindingen van Jansen en Ewals en Oudenhoven, gaat de voorkeur uit naar nummer 6. 1. Altered Health Maintenance EO 2. Altered Nutrition: Less than Body Requirements J Altered Parenting [niet somatisch, te specifiek] Altered Protection [niet somatisch, niet erg algemeen] 3. Altered Thought Processes EO, J High Risk for Activity Intolerance [niet noodzakelijk somatisch] 4. High Risk for Fluid Volume Deficit [somatisch] 5. Impaired Adjustment [niet somatisch, wel heel algemeen] 6. Impaired Physical Mobility [somatisch en vrij algemeen] 7. Impaired Social Interaction EO, J
Bijlage E ___________________________________________________________________________________
115
8. Impaired Tissue Integrity [somatisch] 9. Ineffective Airway Clearance [somatisch] Ineffective Denial [niet somatisch] Ineffective Family Coping: Compromised [niet somatisch en te specifiek] Ineffective Family Coping: Disabling [niet somatisch en te specifiek] 10. Ineffective Individual Coping EO, J Ineffective Management of Therapeutic Regimen [niet somatisch] Knowledge Deficit [niet somatisch; wel 'deficit'] 11. Self-Care Deficit: (bijvoorbeeld: 'Bathing/Hygiene') EO, J Tissue Perfusion, Altered: (...) [wel somatisch, maar erg specifiek] Het resultaat van de selectie is: 1. Altered Health Maintenance 2. Altered Nutrition: Less than Body Requirements 3. Altered Thought Processes 4. High Risk for Fluid Volume Deficit 5. Impaired Adjustment 6. Impaired Physical Mobility 7. Impaired Social Interaction 8. Impaired Tissue Integrity 9. Ineffective Airway Clearance 10. Ineffective Individual Coping 11. Self-Care Deficit: (bijvoorbeeld: Bathing/Hygiene) 11 labels leek nog steeds wat veel voor de enquête. Die zou hierdoor te lang gaan duren. Omdat Impaired Tissue Integrity bij nader inzien weinig gevarieerde vertalingen opleverde, viel dit label direct af. Omdat de enquête in algemene ziekenhuizen zou worden uitgedeeld, leek het verstandig om ook nog een niet-somatisch label te laten vallen. De keuze is daarbij gevallen op Ineffective Individual Coping. Uiteindelijk zijn dus negen labels overgebleven. In de volgorde van de enquête zijn dit:
1. High Risk for Fluid Volume Deficit 2. Impaired Adjustment 3. Impaired Physical Mobility 4. Altered Nutrition: Less than Body Requirements 5. Altered Health Maintenance 6. Altered Thought Processes 7. Impaired Social Interaction 8. Ineffective Airway Clearance 9. Self-Care Deficit: (Bathing/Hygiene)
___________________________________________________________________________________
116
Bijlage F
_______________________________________________________________________________________________
117
BIJLAGE F Totaaltabel alle uitslagen
Legenda Het label dat als beste werd beoordeeld is in de onderstaande tabel groen gemaakt indien het zonder twijfel significant als beste is aangeduid. Indien de uitslag niet direct significant de beste is noemen, is het als beste beoordeelde label blauw weergegeven. Het label dat als slechtste werd beoordeeld is, indien significant, rood. Mogelijk niet-significante uitslagen van het als slechtste beoordeelde label zijn paars. Deze kleurencodering is ook gebruikt voor de redenen die zijn gegeven voor het ‘beste’ label en het ‘slechtste’ label. Weging In de uitslag komen standaard alleen de 'beste' en de 'slechtste' naar boven, maar er zijn ook labels die misschien in een heel groot aantal gevallen op de tweede plaats terechtkomen. Het belang van zo’n positie blijft onzichtbaar als niet op de een of andere manier een weging wordt gemaakt. In statistische termen: de uitslag is in eerste instantie nominaal (welk label is het meest gekozen) maar om rekening te houden met de rangorde (ordinale schaal), kan een weging worden toegepast om meer inzicht te krijgen in de keuze op basis van rangorde. Teneinde een iets meer genuanceerde uitslag te krijgen, zijn alle uitslagen daarom nog eens handmatig doorgenomen en gewogen. Onderaan de uitslag per label staat de uitslag 'na weging'. In de tabel rechts zijn de eventuele significante relaties tussen de variabelen aangegeven. Bijvoorbeeld het als ‘beste’ gekozen label en de reden hiervoor ‘reden beste’. Alle significante relaties tussen variabelen die zijn onderzocht, worden hier weergegeven. In enkele gevallen is niet met zekerheid te zeggen of de uitkomst al dan niet significant is te noemen. Die gevallen zijn alsnog handmatig geteld en daarvan is melding gemaakt.
‘Beste’ en ‘slechtste’ formulering na weging Na de berekening van de beste en slechtste heeft er nog een weging plaatsgevonden volgens de methode die is uitgelegd in paragraaf 3.2.4. Zie tabel 3.3 - Voorbeeld weegmethode - eerste antwoord van label 1.
Bijlage F
_______________________________________________________________________________________________
118
Beste is groen Mogelijk beste is blauw Slechtste is rood Mogelijk slechtste is paars Percentages beste/slechtste
Reden voor beste
Reden voor slechtste
Opmerkingen of andere statistisch significante uitslagen p< .01 of p<.05
Label 1 a Risico op negatieve vochtbalans
(6,4% als beste; 12,8% als slechtste) b Dreigende negatieve vochtbalans
(12,8% als beste; 8,5% als slechtste) c Dreigend vochttekort (31,9% als
beste; 4,2% als slechtste) d Gevaar voor vochttekort (21,3% als
beste; 17% als slechtste) e Gevaar voor negatieve vochtbalans
(4,2%; 17% als slechtste) f Risico van dehydratie (23,4% als
beste – 40,4% als slechtste) De beste na weging: ongewijzigd De slechtste na weging: ongewijzigd
1. Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht. (0%)
2. Het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen. (21,3%)
3. Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel. (48,9%)
4. Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken. (6,4%)
5. Zo noemen we dit nu eenmaal. (0%) 6. Klinkt professioneel en
verpleegkundig. (8,5%) 7. Deze vind ik wel mooi (goed
Nederlands) (0%) 8. Is kort en krachtig. (10,6%) 9. Anders, namelijk… (4,2%)
1. Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken. (4,3%)
2. Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft'. (4,3%)
3. Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd). (12,7%)
4. Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken. (31,9%)
5. Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands). (10,6%)
6. Is te kort en daardoor te vaag.(8,5%) 7. Is te lang en is daardoor niet praktisch.
(0%) 8. Hier kan ik niet mee aankomen bij een
multidisciplinair patiëntenoverleg (4,3%)
9. Anders, namelijk: ...(23,4%) Antwoorden bij optie 9: gevarieerd en niet significant van toepassing op optie f.
Beste x ‘reden beste’: p <.05
Beste x verpleegkundige opleiding: p <.01 Beste x waar/hoe kennis VD: p<.05 Slechtste x geslacht: p =.05 Slechtste x wanneer verpleegkundige opleiding: p<.05 Slechtste x werkduur: p<.05 NB ondanks dat f. op de laagste plaats uitkwam hebben 11 mensen (23,4%) het label op de eerste plaats gezet.
Bijlage F
_______________________________________________________________________________________________
119
Beste is groen Mogelijk beste is blauw Slechtste is rood Mogelijk slechtste is paars Percentages beste/slechtste
Reden voor beste
Reden voor slechtste
Opmerkingen of andere statistisch significante uitslagen p< .01 of p<.05
Label 2 a Verminderd aanpassingsvermogen
(36,2% als beste; 2,1% als slechtste) b Belemmerde aanpassing (0% als
beste; 2,1% als slechtste) c Geblokkeerde ziekteaanpassing
(2,1% als beste, 87,2% als slechtste) d Aanpassingsproblemen (61,7% als
beste; 0% als slechtste) De beste na weging: ongewijzigd De slechtste na weging: ongewijzigd
1. Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht (2,1%)
2. Het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen (27,7%)
3. Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel (23,4%)
4. Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken (8,5%)
5. Zo noemen we dit nu eenmaal (0%)
6. Klinkt professioneel en verpleegkundig (12,8%)
7. Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands) (0%)
8. Is kort en krachtig (12,8%) 9. Anders, namelijk…(12,8%) Antwoorden bij optie 9 over beste: minst objectief/minst negatief (NB niet significant)
1. Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken 8,7%)
2. Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft' (4,3%)
3. Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd) (2,2%)
4. Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (32,6%)
5. Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands) (30,4%)
6. Is te kort en daardoor te vaag (2,2%) 7. Is te lang en is daardoor niet praktisch
(4,3%) 8. Hier kan ik niet mee aankomen bij een
multidisciplinair patiëntenoverleg (0%) 9. Anders, namelijk: ... (15,2%) Antwoorden bij optie 9 over slechtste (c): onduidelijk, onbegrijpelijk, zegt niets …(NB niet significant)
Er zijn wel significante beste en slechtste uitgekomen maar er is geen significante relatie met de redenen die daarvoor zijn opgegeven. Beste x functie: p<.05
Bijlage F
_______________________________________________________________________________________________
120
Beste is groen Mogelijk beste is blauw Slechtste is rood Mogelijk slechtste is paars Percentages beste/slechtste
Reden voor beste
Reden voor slechtste
Opmerkingen of andere statistisch significante uitslagen p< .01 of p<.05
Label 3 a Beperkte fysieke mobiliteit (12,8%
als beste; 21,7% als slechtste) b Verstoorde mobiliteit (12,8% als
beste; 2,2% als slechtste) c Mobiliteitstekort (6,4% als beste; 13%
als slechtste) d Verminderde lichaamsbeweging (17%
als beste; 17,4% als slechtste) e Onvermogen om te bewegen (2,1%
als beste; 21,7% als slechtste) f Beperkte beweging (van
hand/arm/etc.) (38,3% als beste; 15,2% als slechtste)
g Verstoorde lichamelijke mobiliteit (10,6% als beste; 0% als slechtste)
De beste na weging: ongewijzigd De slechtste na weging: e Onvermogen om te bewegen
1. Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht (0%)
2. Het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen (29,8%)
3. Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel (23,4%)
4. Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken (8,5%)
5. Zo noemen we dit nu eenmaal (0%)
6. Klinkt professioneel en verpleegkundig (19,1%)
7. Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands) (0%)
8. Is kort en krachtig (10,6%) 9. Anders, namelijk… (8,5%)
1. Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken (4,3%)
2. Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft' (0%)
3. Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd) (4,3%)
4. Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (21,7%)
5. Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands) (13%) 6. Is te kort en daardoor te vaag (13%) 7. Is te lang en is daardoor niet praktisch
(8,7%) 8. Hier kan ik niet mee aankomen bij een
multidisciplinair patiëntenoverleg (0%) 9. Anders, namelijk: ... (34,8%) Antwoorden bij optie 9 over slechtste (e): niet duidelijk; vaag (NB niet significant)
Beste x reden beste p<.01 Beste x wanvdafd: p<.05 Slechtste x boeken alg.: p<.01 Slechtste x verpleegkundig model/theorie: p<.05 Indien specialisatie PAAZ: beste x boeken n.s. x slechtste = p<.01
Bijlage F
_______________________________________________________________________________________________
121
Beste is groen Mogelijk beste is blauw Slechtste is rood Mogelijk slechtste is paars Percentages beste/slechtste
Reden voor beste
Reden voor slechtste
Opmerkingen of andere statistisch significante uitslagen p< .01 of p<.05
Label 4 a Veranderde voeding: minder dan het
lichaam nodig heeft (2,1% als beste; 15,6% als slechtste)
b Verstoorde inname van voeding, minder dan de stofwisselingsbehoefte (6,4% als beste; 13,3% als slechtste)
c Ontoereikende voedselopname (17% als beste; 4,4% als slechtste)
d Voedingstekort (53,2% als beste; 6,7% als slechtste)
e Ontoereikende opname van voeding (17% als beste; 0% als slechtste)
f Verandering in het voedingspatroon (te weinig) (0% als beste; 4,4% als slechtste)
g Opname van voeding: te weinig (4,3% als beste; 6,7% als slechtste)
h Gewijzigde opname van voeding: minder dan stofwisselingsbehoefte (0% als beste; 48,8% als slechtste)
De beste na weging: ongewijzigd De slechtste na weging: ongewijzigd
1. Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht (0%)
2. Het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen (13,3%)
3. Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel (28,9%)
4. Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken (0%)
5. Zo noemen we dit nu eenmaal (2,2%)
6. Klinkt professioneel en verpleegkundig (13,3%)
7. Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands) (2,2%)
8 Is kort en krachtig (33,4%) 9 Anders, namelijk…(6,7%)
1. Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken (4,3%)
2. Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft' (10,9%)
3. Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd) (4,3%)
4. Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (15,2%)
5. Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands) (15,2%)
6. Is te kort en daardoor te vaag (0%) 7. Is te lang en is daardoor niet praktisch
(39,1%) 8. Hier kan ik niet mee aankomen bij een
multidisciplinair patiëntenoverleg (0%) 9. Anders, namelijk: ...(10,9%) Antwoorden bij optie 9 over slechtste (h): onduidelijk, hoeft niet op probleem te duiden (NB niet significant)
Beste x boeken algemeen: p<.05 Beste x verpleegkundig model/theorie: p<.01 Slechtste x frequentie VP op afdeling: p<.05 Indien specialisatie PAAZ: beste x boeken: p<.05
Bijlage F
_______________________________________________________________________________________________
122
Beste is groen Mogelijk beste is blauw Slechtste is rood Mogelijk slechtste is paars Percentages beste/slechtste
Reden voor beste
Reden voor slechtste
Opmerkingen of andere statistisch significante uitslagen p< .01 of p<.05
Label 5 a Tekort in gezondheidsonderhoud
(23,8% als beste; 10,3% als slechtste)
b Veranderde zorg voor de gezondheid (9,5 als beste; 7,7% als slechtste)
c Onvermogen tot gezonde leefwijze (38% als beste; 10,3% als slechtste)
d Wijzigingen in de instandhouding van de gezondheid (7,1% als beste; 17,9% als slechtste)
e Onvermogen tot hulp zoeken bij gezondheidsproblemen (16,7% als beste; 17,9% als slechtste)
f Veranderde handhaving van de gezondheid (4,8% als beste; 12,8% als slechtste)
g Wijziging in het in stand houden van de gezondheid (0% als beste; 23,1% als slechtste)
De beste na weging: ongewijzigd De slechtste na weging: ongewijzigd
1. Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht (0%)
2. Het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen (35,7%)
3. Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel (23,8%)
4. Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken (2,4%)
5 Zo noemen we dit nu eenmaal (0%)
6 Klinkt professioneel en verpleegkundig (11,9%)
7 Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands) (0%)
8 Is kort en krachtig (14,3%) 9 Anders, namelijk… (11,9%) Antwoorden bij optie 9 over beste (c): geen
1. Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken (10%)
2. Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft' (2,5%)
3. Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd) (0%)
4. Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (30%)
5. Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands) (12,5%)
6. Is te kort en daardoor te vaag (2,5%) 7. Is te lang en is daardoor niet praktisch (20%) 8. Hier kan ik niet mee aankomen bij een
multidisciplinair patiëntenoverleg (0%) 9. Anders, namelijk: ...(22,5%) Antwoorden bij optie 9 over slechtste (g): vrijwel geen opm. over optie g.
Beste x werkduur: p<.05 (Beste x afdelingsorganisatie: p=.05 net niet significant) Slechtste x reden slechtste: p<.01 Slechtste x verpleegkundige opleiding: p<.01 Slechtste x boeken algemeen: p<.05
Bijlage F
_______________________________________________________________________________________________
123
Beste is groen Mogelijk beste is blauw Slechtste is rood Mogelijk slechtste is paars Percentages beste/slechtste
Reden voor beste
Reden voor slechtste
Opmerkingen of andere statistisch significante uitslagen p< .01 of p<.05
Label 6 a Veranderde denkprocessen (8,7% als
beste; 6,4% als slechtste) b Gestoord denken (4,3% als beste;
74,5% als slechtste) c Verstoord denken (37 % als beste;
4,2% als slechtste) d Verstoord denkproces (37% als
beste; 0% als slechtste) e Wijziging in het denkproces (13% als
beste; 14,9% als slechtste) De beste na weging: d Verstoord denkproces De slechtste na weging: ongewijzigd
1. Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht (2,1%)
2. Het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen (29,8%)
3. Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel (14,9%)
4. Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken (4,2%)
5 Zo noemen we dit nu eenmaal (0%)
6 Klinkt professioneel en verpleegkundig (12,8%)
7 Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands) (6,4%)
8 Is kort en krachtig (21,3%) 9 Anders, namelijk… (8,5%) Antwoorden bij optie 9 over beste (d): adequaat zonder oordeel of etiket.
1. Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken (4,3%)
2. Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft' (2,1%)
3. Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd) (0%)
4. Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (51%)
5. Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands) (17%)
6. Is te kort en daardoor te vaag. 7. Is te lang en is daardoor niet
praktisch (4,3%) 8. Hier kan ik niet mee aankomen bij
een multidisciplinair patiëntenoverleg (4,3%)
9. Anders, namelijk: ... (17%) Antwoorden bij optie 9 over slechtste (b): negatief, stigmatiserend, niet correct, drukt stempel, etc.
Beste x frequentie VP op afdeling: p<.05 Beste x mate VP op afdeling: p<.05 Beste x themoddif1 (= orem): p<.05 Slechtste x reden slechtste: p<.01 Slechtste x boeken algemeen: p<.01 Slechtste x mate VD op afdeling: p<.01 Slechtste x wanvdafd: p<.05
Bijlage F
_______________________________________________________________________________________________
124
Beste is groen Mogelijk beste is blauw Slechtste is rood Mogelijk slechtste is paars Percentages beste/slechtste
Reden voor beste
Reden voor slechtste
Opmerkingen of andere statistisch significante uitslagen p< .01 of p<.05
Label 7 a Inadequate sociale interactie (19,6% als
beste; 13,6% als slechtste) b Verstoorde sociale interactie (10,9% als
beste; 4,5% als slechtste) c Problemen met de sociale interactie
(10,9% als beste; 4,5% als slechtste) d Gestoorde sociale interactie (4,3% als
beste; 43,2% als slechtste) e Tekortschietende sociale interactie (0%
als beste; 9% als slechtste) f Communicatiestoornissen in de
omgang met anderen (54,3% als beste; 25% als slechtste)
De beste na weging: c. Problemen met de sociale interactie!! De slechtste na weging: ongewijzigd
1. Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht (2,2%)
2. Het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen (34,8%)
3. Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel (21,7%)
4. Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken (4,3%)
5 Zo noemen we dit nu eenmaal (0%)
6 Klinkt professioneel en verpleegkundig (15,2%)
7 Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands) (4,3%)
8 Is kort en krachtig (2,2%) 9 Anders, namelijk… (15,2%) Antwoorden bij optie 9 over beste (f): helder, duidelijk. En over beste na weging (c): geen
1. Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken (11,1%)
2. Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft (2,2%)
3. Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd) (11,1%)
4. Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (31,1%)
5. Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands) (13,3%)
6. Is te kort en daardoor te vaag (0%) 7. Is te lang en is daardoor niet
praktisch (15,6%) 8. Hier kan ik niet mee aankomen bij
een multidisciplinair patiëntenoverleg (0%)
9. Anders, namelijk: ... (15,6%) Antwoorden bij optie 9 over slechtste (d): negatieve lading, niet concreet, idioot, niet te begrijpen, 'gestoord' ligt me niet.
Beste x instelling: p<.05 Slechtste x instelling: p = .01 Beste x verpleegkundige opleiding: p<.05 Beste x boeken dif 1 (Engels); p=.05 (n.s.) Beste x boeken dif 2 (G): p<.01 Slechtste x reden slechtste p<.01 Slechtste x volgen discussie VD: p<.05
Bijlage F
_______________________________________________________________________________________________
125
Beste is groen Mogelijk beste is blauw Slechtste is rood Mogelijk slechtste is paars Percentages beste/slechtste
Reden voor beste
Reden voor slechtste
Opmerkingen of andere statistisch significante uitslagen p< .01 of p<.05
Label 8 a Ineffectieve luchtwegreiniging (4,3%
als beste; 7,1% als slechtste) b Ineffectieve luchtwegen (0% als
beste; 47,6% als slechtste) c Ineffectief ophoesten (8,7% als beste;
2,4% als slechtste) d Niet doelmatig bronchiaal toilet (2,2%
als beste; 42,8% als slechtste) e Moeite met ophoesten van slijm
(82,6% als beste; 0% als slechtste ) f Inadequate reiniging van de
luchtwegen (2,2% als beste; 0% als slechtste)
De beste na weging: ongewijzigd De slechtste na weging: ongewijzigd
1. Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht (4,4%)
2. Het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen (33,4%)
3. Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel (28,9%)
4. Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken (4,4%)
5 Zo noemen we dit nu eenmaal (2,2%)
6 Klinkt professioneel en verpleegkundig (4,4%)
7 Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands) (6,7%)
8 Is kort en krachtig (11,1%) 9 Anders, namelijk… (4,4%) Antwoorden bij optie 9 over beste (e): duidelijk, eenduidig
1. Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken (2,3%)
2. Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft' (0%)
3. Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd) (15,9%)
4. Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (18,2%)
5. Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands) (20,5%)
6. Is te kort en daardoor te vaag (6,8%) 7. Is te lang en is daardoor niet praktisch
(0%) 8. Hier kan ik niet mee aankomen bij een
multidisciplinair patiëntenoverleg (2,3%) 9. Anders, namelijk: ... (34,1%) Antwoorden bij optie 9 over slechtste (b): niet concreet; slaat nergens op, volstrekt onduidelijk; hoeft de oorzaak niet te zijn; geen juiste formulering; slaat de plank mis; is medisch probleem; geen juiste weergave van het probleem (significant)
Beste x waar/hoe kennis VD: p<.01 Slechtste x reden slechtste: p<.05 Slechtste x boeken alg.: p<.01 Slechtste x boeken dif 1 (Engels): p=.01 Slechtste x boeken dif 2 (G): p<.05 Slechtste x verpleegkundig model/theorie: p<.01 Slechtste x theomod dif 2 (Orem): p<.05 Label 8 x PAAZ (filter): slechtste x boeken p<.01 Wat is bij reden slechtste (9. Anders, namelijk:…) ingevuld?
Bijlage F
_______________________________________________________________________________________________
126
Beste is groen Mogelijk beste is blauw Slechtste is rood Mogelijk slechtste is paars Percentages beste/slechtste
Reden voor beste
Reden voor slechtste
Opmerkingen of andere statistisch significante uitslagen p< .01 of p<.05
Label 9 a Zelfstandigheidstekort in wassen
(2,2% als beste; 37,8% als slechtste)
b Zelfzorgtekort (wassen/hygiëne) (6,5% als beste; 2,2% als slechtste)
c ADL-afhankelijkheid (m.b.t. wassen) (37% als beste; 4,4% als slechtste)
d Afhankelijkheid bij lichaamsverzorging (6,5% als beste; 8,8% als slechtste)
e Gebrekkige zelfverzorging (10,9% als beste; 33,4% als slechtste)
f Moeite met zelfstandig wassen (13% als beste; 6,7% als slechtste)
g Zelfzorgtekort (lichamelijke hygiëne) (23,9% als beste; 2,2% als slechtste)
h Tekort in de zelfverzorging (0% als beste; 4,4% als slechtste)
De beste na weging: ongewijzigd De slechtste na weging: ongewijzigd
1. Ligt goed in de mond; ik kan het mezelf horen zeggen bij een overleg of overdracht (2,2%)
2. Het meest patiëntvriendelijk; patiënten kunnen het ook volgen (19,6%)
3. Als ik dit in de rapportage schrijf, weten mijn collega's precies wat ik bedoel (21,7%)
4. Is ook bij een multidisciplinair patiëntenoverleg te gebruiken (2,2%)
5 Zo noemen we dit nu eenmaal (2,2%)
6 Klinkt professioneel en verpleegkundig (26%)
7 Deze vind ik wel mooi (goed Nederlands) (2,2%)
8 Is kort en krachtig (19,6%) 9 Anders, namelijk…(4,3%)
1. Ligt niet lekker in de mond; ik zou het misschien nog wel schrijven maar zeker niet uitspreken (10,9%)
2. Komt niet professioneel genoeg over, is bijvoorbeeld veel te 'soft' (4,3%)
3. Is niet verpleegkundig (is bijvoorbeeld veel te medisch geformuleerd) (4,3%)
4. Is patiëntonvriendelijk; zou ik niet tegenover mijn patiënten gebruiken (37%)
5. Deze vind ik lelijk (slecht Nederlands) (26,1%)
6. Is te kort en daardoor te vaag (4,3%)
7. Is te lang en is daardoor niet praktisch (2,1%)
8. Hier kan ik niet mee aankomen bij een multidisciplinair patiëntenoverleg (0%)
9. Anders, namelijk: ... (10,9%) Antwoorden bij optie 9 over slechtste (a): raar, negatief
Beste x frequentie VP op afdeling: p<.05 Beste x specialisme: p<.05 Beste x boeken dif 3 (Townsend): p<.05 Slechtste x reden slechtste: p<.01 Slechtste x mate VD op afdeling: p<.05
Bijlage G _______________________________________________________
127
Bijlage G Opmerkingen per vraag, geordend per vraag (Anders, namelijk…)
Nr enq ZH Afd. Opmerking + indien bij b en c-vragen: keuze voor
beste/slechtste 0pm hoort bij vr nr.
22 E E IC Met zorg verplegen; Arets en Vaassen 10 44 H E P1 Inleiding verpleegkunde – v.d. Peet 10 270 AC R P Vraag 13; gezondheidsproblemen van Gordon wordt
ingevoerd 13
356 AN A G We werken met (adaptatie van) meerdere modellen 13 84 L E P1 Geeft probleem aan in vroeg stadium -> preventie 16a; a 16b 120 O E P1 Adequaat 16a:f 16b 147 Q E OG Best omschreven wat er met vochthuishouding wordt
bedoeld 16a: b 16b
161 R E G Duidelijk (risico= onvoorspelbaar gevaar =als er levensgevaar dreigt. 16a:b
16b
53 I E P1 Niet iedere patiënt zal dit begrijpen 16a:f 16c 85 L E P1 Geeft beperkte informatie in een later stadium 16a: c 16c 121 O E P1 Incorrect 16a:e 16c 133 P E P1 Zo praat je toch niet! 16a: f 16c 148 Q E OG Geen goede omschrijving voor vochthuishouding. Het gaat
om de balans en niet alleen om het tekort 16a: d 16c
311 AJ R P Ik vind ‘dreigende' meer betekenend dan ‘risico’ 16a; a 16c 335 AL R K Geen Nederlands woord 16a; f 16c 366 AO A G Zegt niets over de vochtbalans 24a; d 16c 381 AP A G Te subjectief en te lang 16a; b 16c 387 AQ A G Neg. Vochtbalans hoeft geen probleem te zijn 16a;e 16c 462 BA R IC Niet duidelijk wat hiermee bedoeld wordt 16a; e 16c 02 A E IC Bewaking dehydratie/ bewaking negatieve vochtbalans 16e 13 B E IC Ondervulling 16e 23 E E IC (Het hebben van een) negatieve vochtbalans. Tegenover de
patiënt heb je het over een vochttekort. 16e
35 G E IC Registratie vochtbalans 16e 45 H E P1 Dreigend vochttekort 16e 54 I E P1 Onvoldoende vochtopname 16e 66 J E P1 Dreigend vochttekort 16e 86 L E P1 Kans op verstoorde vochtbalans door onvoldoende
vochtinname 16e
116 O E P1 Krijgt te weinig vocht 16e 134 P E P1 Gevaar voor uitdroging 16e 149 Q E OG Patiënt heeft kans op dreigende dehydratie 16e 163 R E G Niets. Er wordt bij vaak voorkomende problemen
actiegericht genoteerd: let op vochtbalans, stimuleer met drinken, etc.
16e
189 S E KL Negatieve vochtbalans 16e 202 U E KL Vochtbalans/ vochtintake + uitscheiding 16e 208 V E KL Risico voor uitdroging 16e 221 W E P2 Patiënt drinkt onvoldoende 16e 230 X E P2 Uitdroging 16e 239 Y E P2 Dreigend vochttekort (=16a;c, niet als beste beoordeeld) 16e 250 Z E P2 Patiënt heeft moeite met drinken 16e 259 AA E P2 Dreigend vochttekort t.g.v. bijv. angst om te drinken 16e 271 AC R P Slechte vochtbalans 16e 279 AE R P Gevaar voor vochttekort 16e 300 AI R P Onvoldoende vochtinname 16e 312 AJ R P Dreigend vochttekort of potentieel gevaar voor uitdroging 16e 357 AN A G Mw geeft aan last te hebben van een dorstig gevoel 16e
367 AO A G Mw. heeft al enkele dagen een negatieve vochtbalans 16e
Bijlage G _______________________________________________________
128
(dreigend is niet aan de orde) 388 AQ A G Mw heeft een vochttekort 16e
398 AR A D Mw heeft dreigend vochttekort 16e 405 AS A D Mw heeft dreigend vochttekort 16e 420 AT A D Dreigend vochttekort; begint uit te drogen 16e
429 AU A D Dreigende negatieve vochtbalans 16e 440 AV A D Gevaar voor vochttekort 16e 449 AY A D Negatieve vochtbalans 16e 463 BA R IC Risico voor dehydratie 16e 478 BB R IC Ondervuld 16e 406 AS A D Ten gevolge van 17a 87 L E P1 Zegt iets over het zelfzorgvermogen dat verstoord is 17a:a 17b 164 R E G Het zegt niets over de patiënt en waar hij/zij last van heeft.
Wat is het probleem? (oorzaak?) 17a; d 17b
210 V E KL Is het meest ‘objectief’ van deze vier. 17a:d 17b
260 AA E P2 Omschrijft het probleem; 17a: a 17b 286 AE R P Meest objectief 17a; d 17b 464 BA R IC Minst negatieve weergave 17a; d 17b 03 A E IC 'Geblokkeerd’ sluit al bepaalde aspecten uit 17a:c 17c 88 L E P1 Behelst waardeoordelen; zet patiënt in een hokje 17a; c 17c 165 R E G Er wordt meer gewerkt vanuit 'n psychosomatisch model,
waarbij wordt nagegaan waar patiënt moeite mee heeft. Aanpak probleem zegt nog niets! Waaraan? Hoe? Bij wie? Hoe uit zich dat? 17a:c
17c
240 Y E P2 Kan van alles wezen, geeft niet weer wat ik bedoel.17a; c 17c 287 AE R P Suggereert iets duidelijks maar eigenlijk zegt het niets
17a; c 17c
313 AJ R P Onduidelijke verwijzing-> ziekteaanpassing? 17a; c 17c 407 AS A D Onbegrijpelijk 17a; c 17c
430 AU A D Wat betekent dit? 17a; c 17c 465 BA R IC Kan negatief beeld van patiënt geven/vooroordelen 17a; a 17c 480 BB R IC Past niet in rijtje (gedrag) 17a; c 17c 04 A E IC Aanpassingsproblematiek 17e
24 E E IC IC syndroom 17e 36 G E IC IC syndroom 17e 46 H E P1 Aanpassingsproblemen 17e
55 I E P1 Probleem wordt concreet beschreven 17e 67 J E P1 Aanpassingsproblemen 17e 76 K E P1 Aanpassingsproblemen 17e 89 L E P1 Tekort in probleemoplossend vermogen 17e 117 O E P1 Concrete uitwerking van de verschijningsvorm van de
aanpassing 17e
135 P E P1 Aanpassingsproblemen 17e
166 R E G Heeft ziekte niet geaccepteerd (bijvoorbeeld). Doel: kan over ziekte praten/zich uiten. Actie: persoonlijk gesprek, 2x/dg apart nemen (met partner) vragen naar gevoel/beleving
17e
190 S E KL Moeite met acceptatie van ziekte 17e 203 U E KL Verwerkingsproblematiek 17e 209 V E KL Weinig ziekte-inzicht 17e 222 W E P2 Aanpassingsproblemen 17e
231 X E P2 Zondert zich af/ moeite met aanpassen in de groep 17e 241 Y E P2 Wordt meestal uitgebreider besproken/beschreven, bijv:
houdt geen rekening met anderen; voelt zich niet thuis 17e
251 Z E P2 Patiënt heeft aanpassingsproblemen 17e 272 AC R P Aanpassingsstoornis 17e 294 AH R P Verstoorde coping (m.b.t. ziekte) 17e
301 AI R P Aanpassingsproblemen 17e 314 AJ R P Verstoorde coping 17e 348 AM R K Aanpassingsproblemen 17e 358 AN A G Mw. geeft aan moeite te hebben met het zich leren 17e
Bijlage G _______________________________________________________
129
aanpassen aan haar ziektebeeld 368 AO A G Mevr. Heeft moeite zich aan te passen aan; bijv.
medepatiënt, afdelingsregels, bedrust. Het aanpassingsprobleem benoemen.
17e
389 AQ A G Mw kan zich slecht aanpassen 17e 399 AR A D Patiënt heeft moeite met aanpassen t.g.v.... 17e 408 AS A D Aanpassingsproblemen zijn vaak van diverse aard
(motorisch of psychisch) 17e
421 AT A D Aanpassingsprobleem 17e 431 AU A D Moeite met aanpassing op de afdeling 17e 441 AV A D Aanpassingsprobleem 17e 450 AY A D Aanpassingsproblemen 17e 466 BA R IC Aanpassingsproblemen 17e
479 BB R IC IC-syndroom 17e 491 BC R IC Aanpassingsprobleem 17e 288 AE R P Ten aanzien van wat?? Idem voor volgende problemen 18a 25 E E IC Het is duidelijk wat ermee bedoeld wordt. 18a:f 18b 99 L E P1 Omschrijft het probleem het meest volledig: geeft
zelfzorgtekort aan! 18a:g 18b
119 O E P1 Geeft ontstaan van probleem weer 18a:g 18b 167 R E G Mobiliteit is probleem op zich. Direct uitgebreider
geformuleerd. Is sprake van handicap? Door aandoening (waarvoor opname nu)? 18a: f
18b
302 AI R P Dit laat meer ruimte omdat verpleegprobleem niet duidelijk 18a; a
18b
315 AJ R P Dekt de lading op een duidelijke manier 18a; g 18b 369 AO A G Meest duidelijk 18a; e 18b 26 E E IC Hoeft niets te maken te hebben met de mobiliteit. 18a:d 18c 38 G E IC Dekt de lading niet 18a;e 18c 56 I E P1 Geeft niet concreet aan wat er aan de hand is 18a:c 18c 77 K E P1 Is inhoudelijk anders dan andere mogelijkheden 18a:e 18c
100 L E P1 Geeft de minste informatie 18a; e 18c 150 Q E OG Niet duidelijk 18a; f 18c 168 R E G Lijkt professioneel, maar is overdreven. 18a:7 18c 197 T E KL Slechte formulering 18a: g 18c 261 AA E P2 Is totaal andere omschrijving, onvermogen = niet kunnen;
ander omschrijvingen zijn deels niet kunnen... 18a:e 18c
316 AJ R P Veel te vaag 18a; d 18c 390 AQ A G Te algemeen 18a; d 18c 409 AS A D Raar 18a; e 18c 432 AU A D Net alsof je te weinig aan sport doet 18a; d 18c
459 AZ R IC Onduidelijk 18a; a 18c 467 BA R IC Te vaag. Geeft de indruk dat patient een handicap heeft
18a; e 18c
481 BB R IC Andere 6 nog iets v. beweging mogelijk 18a; e 18c 492 BC R IC Vage bewoording 18a; f 18c 101 L E P1 Verminderd ADL zorgvermogen m.b.t.... 18d
05 A E IC Beperkte mobiliteit/immobiliteit 18e 14 B E IC Beperkte motoriek, krachtsverlies extremiteiten 18e 27 E E IC Beperkte beweging 18e 37 G E IC Mobilisatiestatus 18e
47 H E P1 Verminderde lichaamsbeweging 18e 57 I E P1 Zoals f- omschrijving van waar/hoe het probleem zich
voordoet 18e
68 J E P1 Mobiliteitsproblemen 18e 118 O E P1 Iemand heeft moeite met… 18e 136 P E P1 Verminderde mobiliteit 18e
151 Q E OG Patiënt is beperkt in uitvoering mobiliteit 18e 169 R E G Dhr/mw kan niet lopen ten gevolge van … (pijn bijv.). Is
afhankelijk van rolstoel. Is hierin zelfredzaam. 18e
191 S E KL Beperkte mobiliteit 18e
Bijlage G _______________________________________________________
130
198 T E KL Verminderde lichaamsbeweging a.g.v.... 18e 204 U E KL ADL 18e
211 V E KL Functiestoornis (hand/arm/etc.) 18e 223 W E P2 Beperkt in beweging 18e 232 X E P2 Gestoorde motoriek 18e
242 Y E P2 Verminderde lichaamsbeweging 18e 252 Z E P2 Patiënt heeft een beperkte motoriek 18e 273 AC R P Beperkte bewegingsmogelijkheid 18e 280 AE R P Zie voorkeur 1 [18a; f] 18e 295 AH R P Verstoorde mobiliteit 18e 303 AI R P Immobiliteit met specificatie 18e 317 AJ R P Al naar gelang oorzaak; verstoorde of beperkte mobiliteit 18e 336 AL R K Beperkte mobiliteit 18e 349 AM R K Verminderde lichaamsbeweging 18e 359 AN A G Mw. geeft aan haar ADL-functies niet te kunnen verrichten
t.g.v. operatie of behandeling. 18e
370 AO A G Mevr. Kan re. been niet goed bewegen. Benoemen waar beperkte beweging bijv. armen, benen, enz.
18e
382 AP A G ADL-afhankelijk 18e 391 AQ A G Mw kan haar (arm) moeizaam bewegen 18e 400 AR A D Patiënt heeft moeite met lopen (of bijv. belemmering in
het gebruik van haar handen) t.g.v…. 18e
410 AS A D Bewegingsbeperking van hand/arm etc. 18e 422 AT A D Beperkte beweging van arm of been 18e 433 AU A D Bedrust, op voor douche/toilet; op volgens schema enz. 18e 442 AV A D Beperkte beweging 18e 451 AY A D Verminderde lichaamsbeweging 18e 468 BA R IC Verminderde lichaamsbeweging/mobiliteitstekort 18e 482 BB R IC Parese 18e 493 BC R IC Mobiliteitstekort 18e 170 R E G Geen! Wat is het probleem? (losse opm) 19a 102 L E P1 Geeft probleem aan & scherpe omschrijving 19a:b 19b 171 R E G Lijkt nog het meest op dreigende ondervoeding
19a:d (= minst slechte) 19b
434 AU A D Klinkt het minst slecht/onduidelijk. Afhankelijk van de oorzaak. 19a; c
19b
103 L E P1 Hoeft niet op probleem te duiden, kan bijv. ook onder behandeling van diëtiste in behandelplan passen. 19a:h
19c
172 R E G Onduidelijk 19a:a 19c
318 AJ R P Te algemene benaming 19a; a 19c 371 AO A G Onduidelijk 19a; h 19c 411 AS A D Onduidelijk, voedselopname is iets anders dan
voedingspatroon; 19a; a of d 19c
435 AU A D Vind ze eigenlijk allemaal niet goed. 19a; h 19c 06 A E IC Verstoord voedingspatroon 19e 15 B E IC Voedingstekort 19e 28 E E IC Slechte voedingstoestand 19e 48 H E P1 Voedingstekort 19e 58 I E P1 Onvoldoende opname van voeding 19e
69 J E P1 Voedingstekort 19e 78 K E P1 Tekort in voedingsopname 19e 104 L E P1 Gevaar voor te sterke gewichtafname t.g.v. verstoord
eetpatroon 19e
123 O E P1 Eet te weinig 19e 137 P E P1 Eet onvoldoende 19e 152 Q E OG Patiënt heeft neiging tot te weinig opname van voedsel 19e 173 R E G Dhr/mw eet nauwelijks t.g.v. (operatie, misselijkheid,
verwardheid, etc.) dreigende ondervoeding. Actie: helpen met eten? Stimuleren tot innam. Extra hapjes/verstrekkingen tussendoor. Bestrijden misselijkheid? etc.
19e
Bijlage G _______________________________________________________
131
192 S E KL Slechte eetlust 19e 205 U E KL Voeding 19e
212 V E KL Verminderde eetlust/voedingstekort 19e 224 W E P2 Patiënt eet onvoldoende 19e 233 X E P2 Voedingstekort 19e
243 Y E P2 Voedingstekort 19e 253 Z E P2 Patiënt heeft voedingsproblemen 19e 262 AA E P2 Oorzaak wordt vermeld bij het probleem ten gevolge van… 19e 274 AC R P Verstoord voedingspatroon 19e 281 AE R P Voedingstekort [=19a:d] 19e 296 AH R P Verstoord eetpatroon 19e 304 AI R P Verstoord eetpatroon 19e 319 AJ R P Bijv. bij anorexia of boulemie -> verstoord eetpatroon 19e 337 AL R K Tekort aan voeding (of intake) 19e 350 AM R K Voedselopname gestoord 19e 360 AN A G Mw. geeft aan onvoldoende te kunnen eten en/of drinken
t.g.v… 19e
372 AO A G Sterke gewichtafname 19e 383 AP A G Slechte voedingstoestand 19e 392 AQ A G Mw eet niet voldoende 19e 401 AR A D Patiënt heeft een voedingstekort (patiënt is ondervoed) 19e 412 AS A D Ontoereikende voedingsopname 19e 423 AT A D Voedingstekort 19e 436 AU A D Ondervoeding, verminderde eetlust 19e 443 AV A D D [Voedingstekort] 19e 452 AY A D Eet te weinig 19e 469 BA R IC Ontoereikende voedselopname 19e 483 BB R IC Ondervoeding 19e 494 BC R IC Voedingstekkort (gevaar voor c.q. dreigend) 19e 437 AU A D [Doorgestreept – had moeite met dit label] 20 39 G E IC Wat bedoelt u eigenlijk? 20a 174 R E G 4-7 [20a: b, d, g, f] geeft verandering aan. Hoeft geen
probleem te zijn (losse opmerking) 20a
413 AS A D Geen enkele goede formulering 20a 16 B E IC Zou ze geen van allen gebruiken, spreekt me het meest
aan 20a: c 20b
105 L E P1 Geeft zelfzorgtekort m.b.t. vermogen om gezondheid in stand te houden aan. 20a: a
20b
138 P E P1 Deze term ‘loopt niet lekker’ 20a: c [of slaat dit op 20a; g?] 20b 153 Q E OG Is het best omschreven 20a:b 20b 175 R E G “Kan geen hulp zoeken” heb ik gekozen. Kan lichamelijk,
psychisch en geestelijk zijn. Reden? Je weet nog steeds wat er a.d. hand is, en hoe je kunt helpen. 20a: e
20b
263 AA E P2 Het tekort wordt omschreven; 20a:a 20b 351 AM R K Is duidelijk 20a; c 20b 393 AQ A G Ik snap ’t niet 20a; ? 20b
70 J E P1 Zeer on-Nederlands geformuleerd meerdere behalve c en e
20c
106 L E P1 Hoeft niet op een probleem te duiden. 20a: b 20c
154 Q E OG Klinkt alsof iemand niets meer kan: 20a: c 20c 176 R E G ’t zegt niets 20a:f 20c 213 V E KL Vaag, zegt uiteindelijk nog niets 20a:f 20c 264 AA E P2 2 verschillende soorten verpleegkundige diagnoses. Tekort
is anders dan onvermogen. 20a:c 20c
305 AI R P Biedt te veel openingen 20a; f 20c 320 AJ R P Dekt in veel gevallen de lading niet. 20a; e 20c 338 AL R K Misschien is het geen wijziging, is het altijd al zo geweest.
20a; g 20c
373 AO A G Is niet echt een probleem 20a; d 20c 453 AY A D Is te lang en te vaag 20a; f 20c 460 AZ R IC Onduidelijk 20a; e 20c
Bijlage G _______________________________________________________
132
495 BC R IC Onduidelijk 20a; e 20c 07 A E IC Zelfzorgtekorten 20e
17 B E IC Slechte/onvoldoende zelfzorg 20e 29 E E IC Zelfzorgtekort m.b.t. handhaving van de gezondheid(?) 20e 49 H E P1 Onvermogen tot hulp zoeken 20e
59 I E P1 Ongezonde leefwijze wordt concreet benoemd waar dit uit bestaat
20e
71 J E P1 Ongezonde leefwijze 20e
79 K E P1 Zelfzorgtekort 20e 107 L E P1 Onvermogen toe te komen aan eigen behoeften en stellen
van grenzen 20e
139 P E P1 kan niet goed voor zichzelf zorgen 20e 177 R E G Bijv. t.g.v. neurologische aandoening voelt mw. niet dat ze
pijn heeft. Dagelijkse inspectie stuit, rug, benen en intensieve decubituspreventie volgens protocol ... (nr)
20e
214 V E KL Verwaarlozing gezondheid 20e
225 W E P2 Patiënt vraagt niet/slecht om hulp 20e 234 X E P2 Patiënt kan niet voor zichzelf zorgen 20e 244 Y E P2 ADL + of ADL - 20e 254 Z E P2 Idem (20a:c[?]) 20e 265 AA E P2 Omschrijven van het tekort - Kennis,vaardigheden, inzicht
- hoort bij probleemomschrijving. Onvermogen is een diagnose/geen probleem.
20e
275 AC R P Problemen met ADL 20e 282 AE R P Ineffectieve probleemhantering 20e 292 AG R P Patiënt is niet in staat om op een voor hem/haar gezonde
manier zijn/haar leven vorm te geven 20e
297 AH R P Verstoord gezondheidsmanagement 20e 306 AI R P Ineffectieve coping 20e 321 AJ R P Verstoord gezondheidsmanagement 20e 339 AL R K Onderhoudt de gezondheid niet naar behoren 20e
352 AM R K Acceptatie nieuw situatie 20e 361 AN A G Niet: dergelijke formuleringen hebben een te hoog
abstractieniveau voor de dagelijkse verpleegpraktijk. 20e
374 AO A G Mevr. Eet slecht (belemmering gezondheid). Mevrouw neemt medicijnen niet op tijd. Mevr. Verzorgt zichzelf niet goed. (probleem bij de naam noemen!)
20e
402 AR A D Patiënt heeft hulp nodig bij ADL 20e 424 AT A D Onvermogen tot hulp zoeken bij gezondheidsproblemen 20e 444 AV A D A [Tekort in gezondheidsonderhoud] 20e 454 AY A D Is niet in staat om goed voor zichzelf te zorgen 20e 470 BA R IC Niet omschreven 20e 484 BB R IC Hulp bij ADL nodig 20e 496 BC R IC Tekort instandhouding en beleving gezondheid 20e 178 R E G Lijkt meer een stigma dan een probleem. (Probleem voor
de hulpverlener?) Hoe uit zich ’t probleem? Wanneer? Bewust verdraaien van de werkelijkheid? [ losse opm]
21a
403 AR A D Welk verpleegprobleem? Onduidelijke vraagstelling 21a 414 AS A D Rest niet duidelijk [alleen beste en slechtste ingevuld] 21a 124 O E P1 Adequate weergave zonder oordeel 21a: d 21b 179 R E G Er is iets aan de hand in het denken van de patiënt. Proces
geeft aan dat er meerdere factoren bij het denken meespelen. Eén van die factoren betreft het mogelijk. 21a:d
21b
322 AJ R P Beschrijft het als 'opgetreden’ probleem zonder te veel te etiketteren. 21a; d
21b
394 AQ A G Snap ’t niet 20a; - 21b 125 O E P1 Geen richting van wijziging aangegeven: te neutraal 21a:
e 21c
140 P E P1 “gestoord” klinkt zo ‘gestoord’. 21a; b 21c 155 Q E OG Te negatief omschreven: 21a:b 21c
Bijlage G _______________________________________________________
133
180 R E G Zegt niets van het probleem 21a:b 21c 199 T E KL Te vaag 21a: a 21c
215 V E KL Negatieve lading 21a: b 21c 245 Y E P2 Gestoord of verstoord zijn hele andere dingen. 21a:b 21c 323 AJ R P Etiketterend en stigmatiserend zonder inhoudelijk pré 21a;
b 21c
340 AL R K Drukt stempel op patiënt 21a; b 21c 395 AQ A G Snap ’t niet 20a; ? 21c
471 BA R IC Niet correcte formulering van probleem 21a; b 21c 08 A E IC Veranderd/gewijzigd… 21e 18 B E IC Verstoord denkproces 21e 30 E E IC De patiënt is gedesoriënteerd (in plaats/tijd/persoon) of
verward 21e
40 G E IC Desoriëntatie 21e 50 H E P1 Verstoord denkproces 21e 60 I E P1 Concrete weergave van wat verstoord is in het denkproces 21e 72 J E P1 Verstoord denken 21e 80 K E P1 Verstoord denken (proces) 21e
108 L E P1 Stoornis in het denken bijv. versneld, vertraagd, of stoornis m.b.t. de inhoud van het denken.
21e
126 O E P1 De aard van het denkproces wordt aangegeven 21e 141 P E P1 Het denken is verstoord 21e 181 R E G Patient kan niet: onthouden, relativeren, z'n aandacht erbij
houden, etc. t.g.v. - is afgeleid door; is minder/zwak begaafd (wordt verpleegd in ...) Dit uit zich in…
21e
193 S E KL Inprentingsverandering 21e
216 V E KL Verwardheid/desoriëntatie/achterdocht 21e 226 W E P2 Verstoord denkpatroon, bijv. wanen, versneld of vertraagd
denken 21e
235 X E P2 Verstoord denken 21e 246 Y E P2 Verstoord denken 21e 255 Z E P2 Idem (21a:c[?]) 21e 266 AA E P2 Verstoord denkproces – bijv. versneld denken/vertraagd
denken. NB omschrijving van het probleem! 21e
276 AC R P Verstoord denkpatroon 21e 283 AE R P Zie keuze 1 [21a;d] 21e 298 AH R P Zie d. [verstoord denkproces; 21a; d] 21e 307 AI R P Verstoord denken 21e 324 AJ R P Verstoord denkpatroon of inadequaat in denken. Meestal
behoeft dit een veel uitgebreidere beschrijving 21e
341 AL R K Verwardheid 21e
362 AN A G Mw. is gedesoriënteerd in tijd, plaats en persoon 21e 375 AO A G Mevr. Is negatief ingesteld t.a.v. genezing. Mevrouw is
verward. 21e
384 AP A G Verstoord denkpatroon 21e 425 AT A D Wijziging in het denkproces 21e 438 AU A D Verward, psychiatrische/psychische problemen 21e
445 AV A D E [Wijziging in het denkproces] 21e 472 BA R IC Verward, gedesoriënteerd 21e 485 BB R IC In de war 21e 497 BC R IC Verstoord denken 21e
41 G E IC Wat bedoelt u eigenlijk? 22a 109 L E P1 Geeft een tekort aan zonder iets te zeggen over de duur
van het probleem (altijd al zo geweest, later ontstaan?) 22a:f
22b
156 Q E OG Meest duidelijke 22a:f 22b 182 R E G Is helder. Zegt op zich nog (steeds) niets. 22a:f 22b 289 AE R P De beste van alle slechten, niet een is duidelijk. 22a; d 22b 325 AJ R P Inadequaat beschrijft beter het probleem 22a; a 22b 342 AL R K Ik vind het helemaal geen mooi woord. ‘Communicatie’ is
veel beter. 22a; b 22b
Bijlage G _______________________________________________________
134
376 AO A G Duidelijk 22a; f 22b 415 AS A D Idioot 22a; f 22a; d 22b
61 I E P1 Niet concreet 22a:d 22c 81 K E P1 Verschillende woorden voor eenzelfde betekenis 22a:f 22c 127 O E P1 Incorrect taalgebruik 22a: f 22c
157 Q E OG Niet te begrijpen 22a:d 22c 183 R E G Lijkt interessant, zegt niks, 22a: a 22c 290 AE R P Kan van alles betekenen, grenzeloos 22a; f 22c 326 AJ R P Gestoord ligt me niet 22a; d 22c 473 BA R IC Voor meerdere interpretaties mogelijk 22a; d 22c 486 BB R IC Negatieve lading 22a; d 22c 09 A E IC Sociale problematiek/relationele problemen 22e 19 B E IC Communicatiestoornissen 22e 31 E E IC Het niet kunnen omgaan met …, uiten van… 22e 51 H E P1 Problemen met sociale interactie 22e 62 I E P1 Patiënt heeft moeite met... 22e 73 J E P1 Inadequate sociale interactie 22e 82 K E P1 Communicatieproblemen 22e 110 L E P1 Inadequate sociale interactie 22e 128 O E P1 Vorm/aard van inadequate sociale interactie wordt
aangeduid 22e
142 P E P1 Heeft problemen in het omgaan met anderen 22e 184 R E G Reageert niet op anderen/ leeft in zichzelf. Is snel
geïrriteerd. Is afatisch (of ander probleem dat betrekking heeft op denken, uiten)
22e
194 S E KL Problemen in de omgang met andere mensen 22e 217 V E KL Stoornissen in contacten met anderen 22e 227 W E P2 Sociale aanpassingsstoornis 22e 236 X E P2 Gestoord sociaal gedrag 22e 247 Y E P2 Communicatiestoornissen 22e 256 Z E P2 Idem (22a:f[?]) 22e 267 AA E P2 Idem dito [22a;f?] 22e 277 AC R P Verstoorde interactie 22e 284 AE R P Zie keuze 1 [22a; a] 22e 293 AG R P Patiënt heeft problemen in contacten aangaan 22e
299 AH R P Zie b. [verstoorde sociale interactie; 21a: b] 22e 308 AI R P Communicatiestoornissen 22e 327 AJ R P Inadequate sociale interactie of coping 22e
343 AL R K Communicatieprobleem 22e 353 AM R K Problemen in de omgang met medepatiënten 22e 363 AN A G Komt zelden voor. Te hoog abstractieniveau maar om te
proberen: Mw. geeft aan moeilijk duidelijk te kunnen maken wat zij wel en niet wil t.g.v….
22e
377 AO A G Mevr. Heeft probleem/-en met medepatiënten – kamergenoten
22e
396 AQ A G Mw heeft communicatiestoornis met… 22e
426 AT A D Communicatiestoornissen in de omgeving van anderen 22e 446 AV A D E [Verstoorde sociale interactie] 22e 455 AY A D Communicatiestoornissen in de omgang met anderen 22e 474 BA R IC Onvermogen tot communiceren 22e 487 BB R IC Moeilijk in de omgang 22e 32 E E IC Niet doelmatig bronchiaal toilet en ophoesten van slijm zijn
twee verschillende verpleegproblemen 23a
185 R E G Duidelijk, eenduidig, ondubbelzinnig 23a: e 23b 328 AJ R P Duidelijk 23a; f 23b 10 A E IC Ineffectieve luchtwegen heeft niets met de actie
‘verwijderen/ophoesten van slijm uit de luchtwegen’ te maken. 23a;b
23c
42 G E IC Slaat de plank mis 23a:b 23c 63 I E P1 Geeft niet concreet aan wat het probleem is 23a; b 23c 111 L E P1 Slaat nergens op. 23a: b 23c
Bijlage G _______________________________________________________
135
129 O E P1 Incorrect taalgebruik 23a; b 23c 143 P E P1 Kan nog van alles zijn m.i. 23a: b 23c
186 R E G Is misschien oorzaak, hoeft geen probleem te zijn 23a: b 23c 200 T E KL Geen juiste formulering 23a:b 23c 218 V E KL Dat hoeft de oorzaak van het probleem niet te zijn. 23a: b 23c
291 AE R P Volstrekt onduidelijk; niets zeggend 23a; b 23c 329 AJ R P Is medisch probleem, verpleegprobleem komt hieruit voort
23a; b 23c
344 AL R K Is gewoon onjuist, luchtwegen worden niet effectief gereinigd doordat bijv. ademhalingsspieren niet goed werken 23a; b
23c
378 AO A G Weet niet waar dit op slaat 23a; d 23c 416 AS A D Kan ook andere oorzaak hebben 23a; b 23c
439 AU A D Alle andere vind ik onduidelijk, weet niet waar het over gaat (uitzuigen of ophoesten) 23a; alle behalve e
23c
456 AY A D Is onduidelijk door woordgebruik 23a; d 23c
475 BA R IC Geen juiste weergave van probleem 23a; b 23c 498 BC R IC Dekt het probleem niet 23a; d 23c 11 A E IC Bronchiaal toilet verloopt moeizaam/hoest slecht op. 23e 20 B E IC Moeite met ophoesten van slijm 23e 33 E E IC a. moeite met ophoesten, b. niet doelmatig bronchiaal
toilet 23e
64 I E P1 Zoals bij e [moeite met ophoesten van slijm] 23e 74 J E P1 Moeite met ophoesten van slijm 23e 130 O E P1 Zie 23a, e (=moeite met ophoesten van slijm) 23e 144 P E P1 Heeft moeite met het ophoesten van slijm 23e
187 R E G Moeite met doorzuchten (pijn in de buik door ok) 23e 195 S E KL Moeite met ophoesten van slijm 23e 201 T E KL Zoals bij 23a:e, moeite met ophoesten van slijm. 23e
206 U E KL Dyspnoe 23e 219 V E KL Moeite met ophoesten 23e 228 W E P2 Kan niet goed ophoesten 23e 237 X E P2 Houdt slijm vast/ vastzittende hoest 23e
248 Y E P2 Moeite met ophoesten 23e 257 Z E P2 Idem (23a:e[?]) 23e 268 AA E P2 Idem [23a:e?] 23e
309 AI R P Moeite met ophoesten van slijm 23e 330 AJ R P 1. [Inadequate reiniging van de luchtwegen? 23a; f] 23e 345 AL R K Moeite met ophoesten van slijm 23e 354 AM R K Moeite met ophoesten van slijm 23e 364 AN A G Mw. geeft aan moeite te hebben met ophoesten t.g.v. van
de pijn in de buik 23e
379 AO A G Mevr heeft moeite met ophoesten van slijm 23e
385 AP A G Moeite met ophoesten 23e 397 AQ A G Mw heeft moeite met ophoesten van slijm 23e 404 AR A D Patiënt heeft moeite met ophoesten van slijm 23e
417 AS A D Moeite met ophoesten van slijm 23e 427 AT A D Moeite met ophoesten van slijm 23e 447 AV A D E [Moeite met ophoesten van slijm] 23e 457 AY A D Moeite met ophoesten van slijm 23e 476 BA R IC Moeite met ophoesten van slijm 23e 488 BB R IC Slecht ophoesten 23e 499 BC R IC Ineffectieve luchtwegreiniging 23e 331 AJ R P Kan deze persoon zich alleen niet wassen of schort er nog
meer aan (bijv. scheren)? Dat bepaalt de keuze 24a
131 O E P1 Concreet 24a: f 24b
269 AA E P2 Omschrijft een probleem 24a: d 24b 43 G E IC De wereld gaat aan afkortingen ten onder 24a:c 24c 112 L E P1 Lijkt te duiden op een statische situatie. – niet gericht op
het vergroten van zelfzorgvermogen. 24a: d 24c
158 Q E OG Is denigrerend 24a:e 24c
Bijlage G _______________________________________________________
136
332 AJ R P “Moeite met” -> slap, geen duidelijke taal 24a; f 24c 418 AS A D Rare formulering 24a; a 24c
461 AZ R IC Onduidelijk 24a; d 24c 489 BB R IC Negatieve lading 24a; a 24c 12 A E IC Bijna niemand van de patiënten wast zichzelf ivm
hoeveelheid lijnen, sedatie en verslapping. En anders zou ik het 24a,1 noemen.
24e
21 B E IC Afhankelijk wat betreft… 24e 34 E E IC De patiënt is ADL-afhankelijk – zelfzorgtekorten op het
gebied van… 24e
52 H E P1 Gebrekkige zelfverzorging 24e 65 I E P1 Heeft begeleiding nodig bij ADL 24e 75 J E P1 ADL-afhankelijkheid 24e
83 K E P1 Zelfzorgtekort 24e 113 L E P1 Zelfzorgtekort met lichamelijke hygiëne. 24e 132 O E P1 Zie 24a, f (=moeite met zelfstandig wassen) 24e 145 P E P1 Matige of gebrekkige zelfverzorging 24e 159 Q E OG Patiënt is ADL-afhankelijk 24e 188 R E G Net als [24a]b., gevolgd door waar hulp nodig is. 24e 196 S E KL Zelfzorgtekort 24e 207 U E KL ADL-afhankelijkheid 24e 220 V E KL ADL-afhankelijk 24e 229 W E P2 ADL-tekort, kan zichzelf niet wassen 24e 238 X E P2 ADL-afhankelijk 24e 249 Y E P2 ADL-afhankelijk 24e 258 Z E P2 Idem (23a:g[?]) 24e 278 AC R P Zelfzorgtekort ADL 24e 285 AE R P Zie keuze 1 [24a; g] 24e 310 AI R P ADL-afhankelijk 24e 333 AJ R P ADL-tekort met vervolgens een verduidelijking. 24e 346 AL R K Hulp nodig bij ADL 24e 355 AM R K Hulp ADL 24e 365 AN A G Mw. geeft aan ADL-afhankelijk te zijn t.g.v. de
postoperatieve pijn. 24e
380 AO A G Wordt geen probleem; wordt op verpleegplan afgecheckt 24e 386 AP A G ADL-afhankelijk 24e 419 AS A D ADL-afhankelijk m.b.t. wassen 24e 428 AT A D Moeite met zelfstandig wassen 24e 448 AV A D C [ADL-afhankelijkheid (m.b.t. wassen)] 24e 458 AY A D Moeite met zelfstandig wassen/ADL-afhankelijk m.b.t.
wassen 24e
477 BA R IC ADL-afhankelijk 24e 490 BB R IC Hulp in ADL 24e 500 BC R IC Zelfzorgtekort 24e 01 A E IC Het aspect instabiliteit-stabiliseren kan elkaar kort
afwisselen op de IC, waardoor het volledig uitwerken/opstellen van verpleegproblemen en –doelen (=proces) niet altijd handzaam/praktisch is.
opm
114 M E P1 Geen opmerkingen/ vd genoemd opm
115 O E P1 Vraagt zich af of de validiteit van het onderzoek gewaarborgd is.
opm
146 Q E OG Ik vind "de verpleegkundige diagnostiek” niet goed omschreven. Wat wordt er nu precies mee bedoeld (wat ik nu inmiddels wel weet)
opm
160 R E G In de enquête (2e deel) mis ik een duidelijke aanleiding/oorzaak waardor ’n verpleegprobleem is ontstaan (eigenlijk: zelfzorgtekort!). Uit de rij opsommingen wordt duidelijk wat er ‘ongeveer’ aan de hand is. Soms echter niet. Enquête schiet daarin tekort.
opm
Bijlage G _______________________________________________________
137
162 R E G Risico is niet voorspelbaar. Dreiging is: let erop (dàt is het doel) 16a:f
opm
334 AL R K Invullen van enquête duurde langer dan aangegeven tijd. Suggestie: alleen beste en slechtste alternatief invullen scheelt veel tijd en gepieker
opm
347 AM R K De enquête in te vullen vergt meer tijd dan aangegeven. Graag zou ik op de hoogte worden gebracht van de resultaten!
opm
138
Bijlage H ________________________________________________________
139
Bijlage H Overzicht van antwoorden op e-vragen; hoe wordt dit verpleegprobleem op uw afdeling genoemd?
Nr enq ZH Afd. Opmerking + indien bij b en c-vragen: keuze voor beste/slechtste 0pm hoort
bij vr nr.
02 A E IC Bewaking dehydratie/ bewaking negatieve vochtbalans 16e 13 B E IC Ondervulling 16e 23 E E IC (Het hebben van een) negatieve vochtbalans. Tegenover de patiënt
heb je het over een vochttekort. 16e
35 G E IC Registratie vochtbalans 16e 45 H E P1 Dreigend vochttekort 16e 54 I E P1 Onvoldoende vochtopname 16e 66 J E P1 Dreigend vochttekort 16e 86 L E P1 Kans op verstoorde vochtbalans door onvoldoende vochtinname 16e 116 O E P1 Krijgt te weinig vocht 16e 134 P E P1 Gevaar voor uitdroging 16e 149 Q E OG Patiënt heeft kans op dreigende dehydratie 16e 163 R E G Niets. Er wordt bij vaak voorkomende problemen actiegericht
genoteerd: let op vochtbalans, stimuleer met drinken, etc. 16e
189 S E KL Negatieve vochtbalans 16e 202 U E KL Vochtbalans/ vochtintake + uitscheiding 16e 208 V E KL Risico voor uitdroging 16e 221 W E P2 Patiënt drinkt onvoldoende 16e 230 X E P2 Uitdroging 16e 239 Y E P2 Dreigend vochttekort (=16a;c, niet als beste beoordeeld) 16e 250 Z E P2 Patiënt heeft moeite met drinken 16e 259 AA E P2 Dreigend vochttekort t.g.v. bijv. angst om te drinken 16e 271 AC R P Slechte vochtbalans 16e 279 AE R P Gevaar voor vochttekort 16e 300 AI R P Onvoldoende vochtinname 16e 312 AJ R P Dreigend vochttekort of potentieel gevaar voor uitdroging 16e 357 AN A G Mw geeft aan last te hebben van een dorstig gevoel 16e 367 AO A G Mw. heeft al enkele dagen een negatieve vochtbalans (dreigend is
niet aan de orde) 16e
388 AQ A G Mw heeft een vochttekort 16e 398 AR A D Mw heeft dreigend vochttekort 16e 405 AS A D Mw heeft dreigend vochttekort 16e 420 AT A D Dreigend vochttekort; begint uit te drogen 16e 429 AU A D Dreigende negatieve vochtbalans 16e 440 AV A D Gevaar voor vochttekort 16e 449 AY A D Negatieve vochtbalans 16e 463 BA R IC Risico voor dehydratie 16e 478 BB R IC Ondervuld 16e 04 A E IC Aanpassingsproblematiek 17e 24 E E IC IC syndroom 17e 36 G E IC IC syndroom 17e 46 H E P1 Aanpassingsproblemen 17e 55 I E P1 Probleem wordt concreet beschreven 17e 67 J E P1 Aanpassingsproblemen 17e 76 K E P1 Aanpassingsproblemen 17e 89 L E P1 Tekort in probleemoplossend vermogen 17e 117 O E P1 Concrete uitwerking van de verschijningsvorm van de aanpassing 17e 135 P E P1 Aanpassingsproblemen 17e 166 R E G Heeft ziekte niet geaccepteerd (bijvoorbeeld). Doel: kan over ziekte
praten/zich uiten. Actie: persoonlijk gesprek, 2x/dg apart nemen (met partner) vragen naar gevoel/beleving
17e
Bijlage H ________________________________________________________
140
190 S E KL Moeite met acceptatie van ziekte 17e 203 U E KL Verwerkingsproblematiek 17e 209 V E KL Weinig ziekte-inzicht 17e 222 W E P2 Aanpassingsproblemen 17e 231 X E P2 Zondert zich af/ moeite met aanpassen in de groep 17e 241 Y E P2 Wordt meestal uitgebreider besproken/beschreven, bijv: houdt geen
rekening met anderen; voelt zich niet thuis 17e
251 Z E P2 Patiënt heeft aanpassingsproblemen 17e 272 AC R P Aanpassingsstoornis 17e 294 AH R P Verstoorde coping (m.b.t. ziekte) 17e 301 AI R P Aanpassingsproblemen 17e 314 AJ R P Verstoorde coping 17e 348 AM R K Aanpassingsproblemen 17e 358 AN A G Mw. geeft aan moeite te hebben met het zich leren aanpassen aan
haar ziektebeeld 17e
368 AO A G Mevr. Heeft moeite zich aan te passen aan; bijv. medepatiënt, afdelingsregels, bedrust. Het aanpassingsprobleem benoemen.
17e
389 AQ A G Mw kan zich slecht aanpassen 17e 399 AR A D Patiënt heeft moeite met aanpassen t.g.v.... 17e 408 AS A D Aanpassingsproblemen zijn vaak van diverse aard (motorisch of
psychisch) 17e
421 AT A D Aanpassingsprobleem 17e 431 AU A D Moeite met aanpassing op de afdeling 17e 441 AV A D Aanpassingsprobleem 17e 450 AY A D Aanpassingsproblemen 17e 466 BA R IC Aanpassingsproblemen 17e 479 BB R IC IC-syndroom 17e 491 BC R IC Aanpassingsprobleem 17e 05 A E IC Beperkte mobiliteit/immobiliteit 18e 14 B E IC Beperkte motoriek, krachtsverlies extremiteiten 18e 27 E E IC Beperkte beweging 18e 37 G E IC Mobilisatiestatus 18e 47 H E P1 Verminderde lichaamsbeweging 18e 57 I E P1 Zoals f- omschrijving van waar/hoe het probleem zich voordoet 18e 68 J E P1 Mobiliteitsproblemen 18e 118 O E P1 Iemand heeft moeite met… 18e 136 P E P1 Verminderde mobiliteit 18e 151 Q E OG Patiënt is beperkt in uitvoering mobiliteit 18e 169 R E G Dhr/mw kan niet lopen ten gevolge van … (pijn bijv.). Is afhankelijk
van rolstoel. Is hierin zelfredzaam. 18e
191 S E KL Beperkte mobiliteit 18e 198 T E KL Verminderde lichaamsbeweging a.g.v.... 18e 204 U E KL ADL 18e 211 V E KL Functiestoornis (hand/arm/etc.) 18e 223 W E P2 Beperkt in beweging 18e 232 X E P2 Gestoorde motoriek 18e 242 Y E P2 Verminderde lichaamsbeweging 18e 252 Z E P2 Patiënt heeft een beperkte motoriek 18e 273 AC R P Beperkte bewegingsmogelijkheid 18e 280 AE R P Zie voorkeur 1 [18a; f] 18e 295 AH R P Verstoorde mobiliteit 18e 303 AI R P Immobiliteit met specificatie 18e 317 AJ R P Al naar gelang oorzaak; verstoorde of beperkte mobiliteit 18e 336 AL R K Beperkte mobiliteit 18e 349 AM R K Verminderde lichaamsbeweging 18e 359 AN A G Mw. geeft aan haar ADL-functies niet te kunnen verrichten t.g.v.
operatie of behandeling. 18e
370 AO A G Mevr. Kan re. been niet goed bewegen. Benoemen waar beperkte beweging bijv. armen, benen, enz.
18e
382 AP A G ADL-afhankelijk 18e 391 AQ A G Mw kan haar (arm) moeizaam bewegen 18e
Bijlage H ________________________________________________________
141
400 AR A D Patiënt heeft moeite met lopen (of bijv. belemmering in het gebruik van haar handen) t.g.v….
18e
410 AS A D Bewegingsbeperking van hand/arm etc. 18e 422 AT A D Beperkte beweging van arm of been 18e 433 AU A D Bedrust, op voor douche/toilet; op volgens schema enz. 18e 442 AV A D Beperkte beweging 18e 451 AY A D Verminderde lichaamsbeweging 18e 468 BA R IC Verminderde lichaamsbeweging/mobiliteitstekort 18e 482 BB R IC Parese 18e 493 BC R IC Mobiliteitstekort 18e 06 A E IC Verstoord voedingspatroon 19e 15 B E IC Voedingstekort 19e 28 E E IC Slechte voedingstoestand 19e 48 H E P1 Voedingstekort 19e 58 I E P1 Onvoldoende opname van voeding 19e 69 J E P1 Voedingstekort 19e 78 K E P1 Tekort in voedingsopname 19e 104 L E P1 Gevaar voor te sterke gewichtafname t.g.v. verstoord eetpatroon 19e 123 O E P1 Eet te weinig 19e 137 P E P1 Eet onvoldoende 19e 152 Q E OG Patiënt heeft neiging tot te weinig opname van voedsel 19e 173 R E G Dhr/mw eet nauwelijks t.g.v. (operatie, misselijkheid, verwardheid,
etc.) dreigende ondervoeding. Actie: helpen met eten? Stimuleren tot innam. Extra hapjes/verstrekkingen tussendoor. Bestrijden misselijkheid? etc.
19e
192 S E KL Slechte eetlust 19e 205 U E KL Voeding 19e 212 V E KL Verminderde eetlust/voedingstekort 19e 224 W E P2 Patiënt eet onvoldoende 19e 233 X E P2 Voedingstekort 19e 243 Y E P2 Voedingstekort 19e 253 Z E P2 Patiënt heeft voedingsproblemen 19e 262 AA E P2 Oorzaak wordt vermeld bij het probleem ten gevolge van… 19e 274 AC R P Verstoord voedingspatroon 19e 281 AE R P Voedingstekort [=19a:d] 19e 296 AH R P Verstoord eetpatroon 19e 304 AI R P Verstoord eetpatroon 19e 319 AJ R P Bijv. bij anorexia of boulemie -> verstoord eetpatroon 19e 337 AL R K Tekort aan voeding (of intake) 19e 350 AM R K Voedselopname gestoord 19e 360 AN A G Mw. geeft aan onvoldoende te kunnen eten en/of drinken t.g.v… 19e 372 AO A G Sterke gewichtafname 19e 383 AP A G Slechte voedingstoestand 19e 392 AQ A G Mw eet niet voldoende 19e 401 AR A D Patiënt heeft een voedingstekort (patiënt is ondervoed) 19e 412 AS A D Ontoereikende voedingsopname 19e 423 AT A D Voedingstekort 19e 436 AU A D Ondervoeding, verminderde eetlust 19e 443 AV A D D [Voedingstekort] 19e 452 AY A D Eet te weinig 19e 469 BA R IC Ontoereikende voedselopname 19e 483 BB R IC Ondervoeding 19e 494 BC R IC Voedingstekkort (gevaar voor c.q. dreigend) 19e 07 A E IC Zelfzorgtekorten 20e 17 B E IC Slechte/onvoldoende zelfzorg 20e 29 E E IC Zelfzorgtekort m.b.t. handhaving van de gezondheid(?) 20e 49 H E P1 Onvermogen tot hulp zoeken 20e 59 I E P1 Ongezonde leefwijze wordt concreet benoemd waar dit uit bestaat 20e 71 J E P1 Ongezonde leefwijze 20e 79 K E P1 Zelfzorgtekort 20e 107 L E P1 Onvermogen toe te komen aan eigen behoeften en stellen van 20e
Bijlage H ________________________________________________________
142
grenzen 139 P E P1 kan niet goed voor zichzelf zorgen 20e 177 R E G Bijv. t.g.v. neurologische aandoening voelt mw. niet dat ze pijn heeft.
Dagelijkse inspectie stuit, rug, benen en intensieve decubituspreventie volgens protocol ... (nr)
20e
214 V E KL Verwaarlozing gezondheid 20e 225 W E P2 Patiënt vraagt niet/slecht om hulp 20e 234 X E P2 Patiënt kan niet voor zichzelf zorgen 20e 244 Y E P2 ADL + of ADL - 20e 254 Z E P2 Idem (20a:c[?]) 20e 265 AA E P2 Omschrijven van het tekort - Kennis,vaardigheden, inzicht - hoort bij
probleemomschrijving. Onvermogen is een diagnose/geen probleem. 20e
275 AC R P Problemen met ADL 20e 282 AE R P Ineffectieve probleemhantering 20e 292 AG R P Patiënt is niet in staat om op een voor hem/haar gezonde manier
zijn/haar leven vorm te geven 20e
297 AH R P Verstoord gezondheidsmanagement 20e 306 AI R P Ineffectieve coping 20e 321 AJ R P Verstoord gezondheidsmanagement 20e 339 AL R K Onderhoudt de gezondheid niet naar behoren 20e 352 AM R K Acceptatie nieuw situatie 20e 361 AN A G Niet: dergelijke formuleringen hebben een te hoog abstractieniveau
voor de dagelijkse verpleegpraktijk. 20e
374 AO A G Mevr. Eet slecht (belemmering gezondheid). Mevrouw neemt medicijnen niet op tijd. Mevr. Verzorgt zichzelf niet goed. (probleem bij de naam noemen!)
20e
402 AR A D Patiënt heeft hulp nodig bij ADL 20e 424 AT A D Onvermogen tot hulp zoeken bij gezondheidsproblemen 20e 444 AV A D A [Tekort in gezondheidsonderhoud] 20e 454 AY A D Is niet in staat om goed voor zichzelf te zorgen 20e 470 BA R IC Niet omschreven 20e 484 BB R IC Hulp bij ADL nodig 20e 496 BC R IC Tekort instandhouding en beleving gezondheid 20e 08 A E IC Veranderd/gewijzigd… 21e 18 B E IC Verstoord denkproces 21e 30 E E IC De patiënt is gedesoriënteerd (in plaats/tijd/persoon) of verward 21e 40 G E IC Desoriëntatie 21e 50 H E P1 Verstoord denkproces 21e 60 I E P1 Concrete weergave van wat verstoord is in het denkproces 21e 72 J E P1 Verstoord denken 21e 80 K E P1 Verstoord denken (proces) 21e 108 L E P1 Stoornis in het denken bijv. versneld, vertraagd, of stoornis m.b.t. de
inhoud van het denken. 21e
126 O E P1 De aard van het denkproces wordt aangegeven 21e 141 P E P1 Het denken is verstoord 21e 181 R E G Patient kan niet: onthouden, relativeren, z'n aandacht erbij houden,
etc. t.g.v. - is afgeleid door; is minder/zwak begaafd (wordt verpleegd in ...) Dit uit zich in…
21e
193 S E KL Inprentingsverandering 21e 216 V E KL Verwardheid/desoriëntatie/achterdocht 21e 226 W E P2 Verstoord denkpatroon, bijv. wanen, versneld of vertraagd denken 21e 235 X E P2 Verstoord denken 21e 246 Y E P2 Verstoord denken 21e 255 Z E P2 Idem (21a:c[?]) 21e 266 AA E P2 Verstoord denkproces – bijv. versneld denken/vertraagd denken. NB
omschrijving van het probleem! 21e
276 AC R P Verstoord denkpatroon 21e 283 AE R P Zie keuze 1 [21a;d] 21e 298 AH R P Zie d. [verstoord denkproces; 21a; d] 21e 307 AI R P Verstoord denken 21e 324 AJ R P Verstoord denkpatroon of inadequaat in denken. Meestal behoeft dit 21e
Bijlage H ________________________________________________________
143
een veel uitgebreidere beschrijving 341 AL R K Verwardheid 21e 362 AN A G Mw. is gedesoriënteerd in tijd, plaats en persoon 21e 375 AO A G Mevr. Is negatief ingesteld t.a.v. genezing. Mevrouw is verward. 21e 384 AP A G Verstoord denkpatroon 21e 425 AT A D Wijziging in het denkproces 21e 438 AU A D Verward, psychiatrische/psychische problemen 21e 445 AV A D E [Wijziging in het denkproces] 21e 472 BA R IC Verward, gedesoriënteerd 21e 485 BB R IC In de war 21e 497 BC R IC Verstoord denken 21e 09 A E IC Sociale problematiek/relationele problemen 22e 19 B E IC Communicatiestoornissen 22e 31 E E IC Het niet kunnen omgaan met …, uiten van… 22e 51 H E P1 Problemen met sociale interactie 22e 62 I E P1 Patiënt heeft moeite met... 22e 73 J E P1 Inadequate sociale interactie 22e 82 K E P1 Communicatieproblemen 22e 110 L E P1 Inadequate sociale interactie 22e 128 O E P1 Vorm/aard van inadequate sociale interactie wordt aangeduid 22e 142 P E P1 Heeft problemen in het omgaan met anderen 22e 184 R E G Reageert niet op anderen/ leeft in zichzelf. Is snel geïrriteerd. Is
afatisch (of ander probleem dat betrekking heeft op denken, uiten) 22e
194 S E KL Problemen in de omgang met andere mensen 22e 217 V E KL Stoornissen in contacten met anderen 22e 227 W E P2 Sociale aanpassingsstoornis 22e 236 X E P2 Gestoord sociaal gedrag 22e 247 Y E P2 Communicatiestoornissen 22e 256 Z E P2 Idem (22a:f[?]) 22e 267 AA E P2 Idem dito [22a;f?] 22e 277 AC R P Verstoorde interactie 22e 284 AE R P Zie keuze 1 [22a; a] 22e 293 AG R P Patiënt heeft problemen in contacten aangaan 22e 299 AH R P Zie b. [verstoorde sociale interactie; 21a: b] 22e 308 AI R P Communicatiestoornissen 22e 327 AJ R P Inadequate sociale interactie of coping 22e 343 AL R K Communicatieprobleem 22e 353 AM R K Problemen in de omgang met medepatiënten 22e 363 AN A G Komt zelden voor. Te hoog abstractieniveau maar om te proberen:
Mw. geeft aan moeilijk duidelijk te kunnen maken wat zij wel en niet wil t.g.v….
22e
377 AO A G Mevr. Heeft probleem/-en met medepatiënten – kamergenoten 22e 396 AQ A G Mw heeft communicatiestoornis met… 22e 426 AT A D Communicatiestoornissen in de omgeving van anderen 22e 446 AV A D E [Verstoorde sociale interactie] 22e 455 AY A D Communicatiestoornissen in de omgang met anderen 22e 474 BA R IC Onvermogen tot communiceren 22e 487 BB R IC Moeilijk in de omgang 22e 11 A E IC Bronchiaal toilet verloopt moeizaam/hoest slecht op. 23e 20 B E IC Moeite met ophoesten van slijm 23e 33 E E IC a. moeite met ophoesten, b. niet doelmatig bronchiaal toilet 23e 64 I E P1 Zoals bij e [moeite met ophoesten van slijm] 23e 74 J E P1 Moeite met ophoesten van slijm 23e 130 O E P1 Zie 23a, e (=moeite met ophoesten van slijm) 23e 144 P E P1 Heeft moeite met het ophoesten van slijm 23e 187 R E G Moeite met doorzuchten (pijn in de buik door ok) 23e 195 S E KL Moeite met ophoesten van slijm 23e 201 T E KL Zoals bij 23a:e, moeite met ophoesten van slijm. 23e 206 U E KL Dyspnoe 23e 219 V E KL Moeite met ophoesten 23e 228 W E P2 Kan niet goed ophoesten 23e
Bijlage H ________________________________________________________
144
237 X E P2 Houdt slijm vast/ vastzittende hoest 23e 248 Y E P2 Moeite met ophoesten 23e 257 Z E P2 Idem (23a:e[?]) 23e 268 AA E P2 Idem [23a:e?] 23e 309 AI R P Moeite met ophoesten van slijm 23e 330 AJ R P 1. [Inadequate reiniging van de luchtwegen? 23a; f] 23e 345 AL R K Moeite met ophoesten van slijm 23e 354 AM R K Moeite met ophoesten van slijm 23e 364 AN A G Mw. geeft aan moeite te hebben met ophoesten t.g.v. van de pijn in
de buik 23e
379 AO A G Mevr heeft moeite met ophoesten van slijm 23e 385 AP A G Moeite met ophoesten 23e 397 AQ A G Mw heeft moeite met ophoesten van slijm 23e 404 AR A D Patiënt heeft moeite met ophoesten van slijm 23e 417 AS A D Moeite met ophoesten van slijm 23e 427 AT A D Moeite met ophoesten van slijm 23e 447 AV A D E [Moeite met ophoesten van slijm] 23e 457 AY A D Moeite met ophoesten van slijm 23e 476 BA R IC Moeite met ophoesten van slijm 23e 488 BB R IC Slecht ophoesten 23e 499 BC R IC Ineffectieve luchtwegreiniging 23e 12 A E IC Bijna niemand van de patiënten wast zichzelf ivm hoeveelheid lijnen,
sedatie en verslapping. En anders zou ik het 24a,1 noemen. 24e
21 B E IC Afhankelijk wat betreft… 24e 34 E E IC De patiënt is ADL-afhankelijk – zelfzorgtekorten op het gebied van… 24e 52 H E P1 Gebrekkige zelfverzorging 24e 65 I E P1 Heeft begeleiding nodig bij ADL 24e 75 J E P1 ADL-afhankelijkheid 24e 83 K E P1 Zelfzorgtekort 24e 113 L E P1 Zelfzorgtekort met lichamelijke hygiëne. 24e 132 O E P1 Zie 24a, f (=moeite met zelfstandig wassen) 24e 145 P E P1 Matige of gebrekkige zelfverzorging 24e 159 Q E OG Patiënt is ADL-afhankelijk 24e 188 R E G Net als [24a]b., gevolgd door waar hulp nodig is. 24e 196 S E KL Zelfzorgtekort 24e 207 U E KL ADL-afhankelijkheid 24e 220 V E KL ADL-afhankelijk 24e 229 W E P2 ADL-tekort, kan zichzelf niet wassen 24e 238 X E P2 ADL-afhankelijk 24e 249 Y E P2 ADL-afhankelijk 24e 258 Z E P2 Idem (23a:g[?]) 24e 278 AC R P Zelfzorgtekort ADL 24e 285 AE R P Zie keuze 1 [24a; g] 24e 310 AI R P ADL-afhankelijk 24e 333 AJ R P ADL-tekort met vervolgens een verduidelijking. 24e 346 AL R K Hulp nodig bij ADL 24e 355 AM R K Hulp ADL 24e 365 AN A G Mw. geeft aan ADL-afhankelijk te zijn t.g.v. de postoperatieve pijn. 24e 380 AO A G Wordt geen probleem; wordt op verpleegplan afgecheckt 24e 386 AP A G ADL-afhankelijk 24e 419 AS A D ADL-afhankelijk m.b.t. wassen 24e 428 AT A D Moeite met zelfstandig wassen 24e 448 AV A D C [ADL-afhankelijkheid (m.b.t. wassen)] 24e 458 AY A D Moeite met zelfstandig wassen/ADL-afhankelijk m.b.t. wassen 24e 477 BA R IC ADL-afhankelijk 24e 490 BB R IC Hulp in ADL 24e 500 BC R IC Zelfzorgtekort 24e
Bijlage I
___________________________________________________________________
145
Bijlage I Samenvatting significante uitslagen (χ2 test) van beste/slechtste x overige variabelen, per label
beste/slechtste x ........................... label
beste reden beste 1,3
slechtste reden slechtste 5.6.7.8.9
beste frequentie label 6,9 slechtste 4
beste instelling 7 slechtste 7
beste specialisme 9 62 slechtste -
beste leeftijd - slechtste -
beste geslacht - slechtste (1) (p=.05)
beste functie 2 slechtste -
beste (verplk) opleiding 1,7 slechtste 5
beste wan (verplk) opl - slechtste 1
beste wan VD opl - slechtste - beste waar/hoe kennis VD 1,8 slechtste -
beste boeken alg. 4 slechtste 3,5,6,8
beste boeken dif 1 (Engelstalig) (7) (p=.05) slechtste 8
beste boeken dif 2 (Gordon) 7 slechtste 8
beste boeken dif 3 (Townsend) 9 slechtste -
beste mate VD op afd. 6 slechtste 6,9
beste wan VD afd. 3 slechtste 6 beste theo/mod verplk. 4 slechtste 3,8
beste theo/mod dif 1 (Orem) 6 slechtste 8
beste theo/mod dif 2 (geen) - slechtste -
beste afdelingsorganisatie (5) (p=.05) slechtste -
beste volgen discussie - slechtste 7
beste werkduur 5 slechtste 1
62 PAAZ: slechtste x boeken: labels 3 en 8; beste x boeken: label 4.
146
Bijlage J
__________________________________________________________________
147
Bijlage J Samenvatting reden beste/reden slechtste x overige variabelen, over alle labels
reden beste/ reden slechtste x ............................ uitslag χχχχ2-test reden beste reden slechtste p<.01 ,, ,, slechtste - -
reden beste frequentie VD op afdeling n.s.
,, ,, slechtste n.s.
reden beste instelling
,, ,, slechtste reden beste specialisme
,, ,, slechtste
reden beste leeftijd p<.01
,, ,, slechtste n.s.
reden beste geslacht p<.01
,, ,, slechtste p<.01
reden beste functie p<.01
,, ,, slechtste p<.01
reden beste verplk opl n.s.
,, ,, slechtste p<.01
reden beste wan (verplk) opl n.s.
,, ,, slechtste n.s. /(p=.05)
reden beste wan VD opl p<.01
,, ,, slechtste n.s.
reden beste waar/hoe kennis VD p<.01
,, ,, slechtste p<.05
reden beste boeken alg. p<.01
,, ,, slechtste p<.01
reden beste boeken dif 1 (Engelstalig) p<.01
,, ,, slechtste p<.01
reden beste boeken dif 2 (Gordon) n.s.
,, ,, slechtste n.s.
reden beste boeken dif 3 (Townsend) n.s.
,, ,, slechtste n.s.
reden beste mate VD op afd. p<.01
,, ,, slechtste n.s.
reden beste wan VD afd p<.01
,, ,, slechtste p<.01
reden beste verplk model/theorie
,, ,, slechtste reden beste model/theorie dif 1 (Orem) n.s.
,, ,, slechtste p<.01
reden beste model/theorie dif 2 (geen) p<.01
,, ,, slechtste n.s.
reden beste afdelingsorganisatie p<.01
,, ,, slechtste n.s.
reden beste volgen discussie ,, ,, slechtste n.s.
reden beste werkduur
,, ,, slechtste
148
Bijlage K _____________________________________________________________
149
Bijlage K - Speciale berekeningen (filters) filter (evt.) variabele 1 variabele 2 uitslag χχχχ2-test
(over alle labels)
- specialisme boeken dif 3 (T) p<.01
spec=PAAZ specialisme (dif 1) boeken dif 3 p<.01
spec=PAAZ specialisme (dif 1) boeken dif 2 (G) p<.05
spec=PAAZ specialisme (dif 1) boeken dif 1 (Eng.) p<.01
spec=PAAZ specialisme (dif 1) boeken p<.01
spec=PAAZ specialisme (dif 1) reden beste p<.05
spec=PAAZ specialisme (dif 1) reden slechtste n.s.
label=1; spec= PAAZ beste boeken n.s. idem voor slechtste
,, beste boeken dif 1 n.s. idem voor slechtste
,, beste boeken dif 2 n.s. idem voor slechtste
,, beste boeken dif 3 n.s. idem voor slechtste label=2; spec=PAAZ beste63 boeken n.s.
beste boeken dif 1 n.s.
beste boeken dif 2 n.s.
beste boeken dif 3 n.s.
label=3; spec=PAAZ beste boeken n.s.
slechtste boeken p<.01
beste boeken dif 1 n.s. idem voor slechtste beste boeken dif 2 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 3 n.s. idem voor slechtste
label=4; spec=PAAZ beste boeken p<.05
slechtste boeken n.s.
beste boeken dif 1 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 2 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 3 n.s. idem voor slechtste
label=5; spec=PAAZ beste boeken n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 1 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 2 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 3 n.s. idem voor slechtste
label=6; spec=PAAZ beste boeken n.s. idem voor slechtste beste boeken dif 1 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 2 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 3 n.s. idem voor slechtste
label=7; spec=PAAZ beste boeken n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 1 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 2 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 3 n.s. idem voor slechtste
label=8; spec=PAAZ beste boeken n.s.
slechtste boeken p<.01
beste boeken dif 1 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 2 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 3 n.s. idem voor slechtste
label=9; spec=PAAZ beste boeken n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 1 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 2 n.s. idem voor slechtste
beste boeken dif 3 n.s. idem voor slechtste
63 "Slechtste x boeken, etc." niet testbaar want bij label 2 hebben alle PAAZ mensen optie 3
gekozen.
Bijlage K _____________________________________________________________
150
filter (evt.) variabele 1 variabele 2 uitslag χχχχ2-test
(over alle labels)
NB De volgende uitslagen zijn overall !!
over alle labels (overall) beste reden slechtste n.s.
over alle labels (overall) slechtste reden slechtste p<.01
over alle labels (overall) beste reden beste n.s.
over alle labels (overall) slechste reden beste n.s. over alle labels (overall) beste labelnummer p<.01
over alle labels (overall) slechtste labelnummer p<.01
over alle labels (overall) reden beste labelnummer p<.05
over alle labels (overall) reden slechtste labelnummer p<.01
over alle labels (overall) beste instelling n.s.
over alle labels (overall) slechtste instelling p<.01
over alle labels (overall) beste discussie n.s.
over alle labels (overall) slechtste discussie n.s.
over alle labels (overall) beste specialisme n.s.
over alle labels (overall) slechtste specialisme n.s.
over alle labels (overall) beste frequentie label op afdeling
p<.05
over alle labels (overall) slechtste frequentie label op afdeling
p<.01
over alle labels (overall) specialisme frequentie label op afdeling
p<.01
over alle labels (overall) beste theomod p<.05