ONDOORZICHTIGE MENS 2010
description
Transcript of ONDOORZICHTIGE MENS 2010
Het bewustzijn is niet het volledige verhaal over de mens. Er
ontstaan zeer veel mentale activiteiten ergens achter of onder ons
bewustzijn, in het onbewuste. We zien het onbewuste hooguit
als een hulpje voor ons bewustzijn. We menen, dat verantwoor-
delijkheid, intelligentie en vrije wil tot stand komen dank zij ons
bewustzijn. Maar door onderzoek wordt steeds duidelijker, dat
ons bewustzijn maar een beperkte rol speelt in ons denken, han-
delen, voelen, waarnemen en besluiten nemen. Mensen nemen
veel meer waar dan ze bewust ervaren. We staan veel meer met
de wereld en met elkaar in contact, dan we bewust denken. Ons
brein selecteert zonder ons medeweten uit een gigantische hoe-
veelheid informatie. Het bewustzijn zelf is het resultaat van on-
bewuste processen. En wat wij dan bewust ervaren en kennen is
eigenlijk een interpretatie of simulatie van de werkelijkheid.
* Aan de hand van neuropsychologische onderzoeksresultaten
bestuderen we de rol van het onbewuste in ons gedrag, in onze
relatie met de werkelijkheid en in de interactie met onszelf en de
anderen. De psychologie toont aan hoe belangrijk (spiegel)neu-
ronen in ons brein zijn om het gedrag van anderen te herkennen,
te imiteren, en om hun bedoelingen en gevoelens te begrijpen.
We gaan na hoe het onbewuste een fundamentele bijdrage levert
bij waarnemingen, meningen, het nemen van besluiten, bij het
denkproces en bij handelingen en hoe ons bewustzijn daar ver-
traagd op reageert.
* Tevens onderzoeken we het verschijnsel intuïtie als de ‘intelli-
gentie van het onbewuste’. Iedere dag opnieuw worden we ge-
dwongen om vele keuzen te maken. Onze werkelijkheid is zo ge-
compliceerd dat we soms erg snel beslissingen moeten nemen,
zonder dat we er uitvoerig over na kunnen denken. We voelen
dan wel met onze klompen aan dat we dat besluit moeten nemen.
Zijn we nog degenen, die het besluit nemen? En is de vrije wil
door al die onderzoeken niet onhoudbaar geworden?
* In deze cursus denken we na over de gevolgen van al die onder-
zoeken voor het filosofische denken. Denkbeelden die ons erg
dierbaar zijn, komen zwaar onder druk te staan zoals menselijke
autonomie, solidariteit en inlevingsvermogen, communicatie en
interactie. Filosofen hebben hun tanden stuk gebeten op het
zogenaamde other-minds probleem, (inlevingsvermogen, anderen
begrijpen), op het probleem van de intersubjectiviteit, de bete-
kenis van ons bewustzijn en onze vrije wil bij het maken van
keuzen. Dit alles vereist een nieuwe oriëntatie binnen de filosofie.
We maken een reis door de duistere krochten van het onbewuste.
We zullen ontdekken, dat het gevoel van verwondering als
grondslag voor alle wetenschappelijke inspanningen, een onlos-
makelijke voorwaarde is om meer inzicht te krijgen in wie wij en
de anderen zijn. Misschien dat de ondoorzichtige mens wat meer
doorzichtig wordt.
december 2009
1. HET ONBEWUSTE, EEN MISTIG MOERAS 4
Lange tijd hebben filosofen en psychologen een zeer beperkte,
ondergeschikte en vaak negatieve plaats toegekend aan het on-
bewuste, terwijl het bewuste het meest belangrijke van de mens
was. Met name door de neuropsychologie is men er achtergeko-
men dat de bijdrage van het onbewuste wel eens vele malen gro-
ter zou kunnen zijn dan die van het bewuste. We worden ieder
moment geconfronteerd met miljarden indrukken, waarvan er
slechts een paar in ons bewustzijn terecht komen, terwijl het
onbewuste de rest verwerkt. Een rehabilitatie van het onbewuste?
2. HET ONBEWUSTE VERZINT VAN ALLES 18
De relatie tussen het onbewuste en het bewustzijn is zeer span-
nend. Aan de hand van visuele illusies kunnen we de bijdrage die
het onbewuste levert aan onze werkelijkheid op heterdaad be-
trappen. En we zien ook dat soms het bewustzijn het nakijken
heeft. Het onbewuste levert een interpretatie of misschien wel
een simulatie van de werkelijkheid.
3. DE WERKELIJKHEID ALS WAAR NEMEN 27
Het voorafgaande roept nogal wat filosofische problemen op. De
neuropsychologie maakt ons duidelijk dat we met een geïnterpre-
teerde werkelijkheid te maken hebben. Misschien is onze werke-
lijkheid niet meer dan een hypothese.
Een ander filosofisch probleem dient zich hierbij onmiddellijk aan:
‘the other minds problem’ : zijn mijn ervaringen en mijn hypothese
van de werkelijkheid dezelfde als die van mijn buurman en buur-
vrouw?
Dan nog een probleem: ik krijg de werkelijkheid aangeboden in
miljarden prikkels. Hoe krijg ik die weer aan elkaar gebreid tot een
werkelijkheid, het zogenaamde ‘binding problem’. Een hoeveel tijd
gaat me dat kosten?
Tenslotte bestuderen we de relatie tussen het ik en het mij, tus-
sen mijn bewustzijn en mijn onbewuste.
4. LAAT JE SPIEGELNEURONEN MAAR VUREN 36
Onwillekeurig en onbewust doen we andere mensen na: hun ge-
baren, gezichtsuitdrukkingen, houdingen en zelfs hun manier van
spreken. We leren dit van jongs af aan. Door te imiteren komen we
aan onze ervaringen en leren we ook iets. Dank zij de spiegelneu-
ronen zijn we hiertoe in staat. Maar de spiegelneuronen doen nog
meer. Ze maken het ons mogelijk om ons in anderen in te leven en
met anderen mee te lijden en vreugde te beleven. De spiegelneu-
ronen functioneren als een soort sociale lijm, waardoor we de
bedoelingen van anderen kunnen begrijpen.
5. JEZELF SPIEGELEN IN DE ANDER 51
Door de ontdekking van de spiegelneuronen (en van de superspie-
gelneuronen) wordt het vanzelfsprekende onderscheid tussen het
ik en de ander filosofisch in discussie gesteld. Misschien dat inter-
subjectiviteit hier een oplossing kan bieden.
In de flirt en liefde vertonen zich de spiegelneuronen op hartstoch-
telijke wijze. Is dan de geliefde niet meer dan mijn spiegelbeeld?
Of met Levinas te spreken: ‘ in het gelaat van de ander zie ik me-
zelf‘.
6. INTUÏTIE, HET INTELLIGENTE ONBEWUSTE 64
Intuïtie behoort tot het domein van het onbewuste. De intuïtie
manifesteert zich vanuit het onbewuste op momenten dat we bij-
voorbeeld iemand voor het eerst zien of als we een beslissing moe-
ten nemen. Wat is intuïtie eigenlijk? Is het een kostbaar instrument
dat ons door de evolutie is geschonken? De relatie tussen intuïtie
en verstand wordt nader bekeken. Bij intuïtie komen ook de spie-
gelneuronen weer op de proppen en we zien, dat intuïtie vaak
mogelijk wordt dank zij die spiegelneuronen.
7. JA IK WIL! (OVER VRIJE WIL GESPROKEN) 84 Uit de vorige hoofdstukken lijkt het wel of het onbewuste met zijn
spiegelneuronen wel erg dominant is bij alles wat ik doe en onder-
neem. Aan de hand van filosofische en neurobiologische gegevens
gaan we na, wat de vrije wil eigenlijk inhoudt. We bekijken het
onderzoek van Libet met kritische ogen.
Wordt ons ethisch gedrag bepaald door onze spiegelneuronen? En
is dat een voldoende basis voor ethisch handelen? Tenslotte gaan
we na, of het concept van vrije wil onmisbaar is voor onze status als
mens.
bij het samenstellen van deze reader zijn met name de volgende bronnen geraadpleegd en bewerkt:
Marco Iacoboni, Het spiegelende brein, 2008, ISBN 978 90 5712 2767;
Ap Dijksterhuis, het slimme onbewuste, 2007, ISBN 978 90 351 2968 9;
Joachim Bauer, Waarom ik voel wat jij voelt, 2009, ISBN 978 90 6305 400 7;
Gerd Gigerenzer, de kracht van je intuïtie, 2007, ISBN 978 90 215 1145 0;
Tor Nørretranders, Het bewustzijn als bedrieger, 2000, ISBN 90 295 3564 4;
Jacques Janssen en Joos van Vugt e.a., Brein en bewustzijn, 2006, ISBN 90 5573 649x.
De foto’s en illustraties zijn ,voor zover te achterhalen was, vrij van auteursrechten of komen uit privé- verzame-
ling.
1. Het onbewuste, een mistig moeras
onbekende bron
onder de diepste lagen
van mijn ziel
ligt verborgen
reeds van mijn geboorte af
een onbekende bron
vol vuur en liefde ,
zich genesteld
diep in mij
wachtend op de dag
waarop hij gaat wellen
door mijn diepste lagen heen
als een bruisende rivier
wanneer ik soms probeer om
die bron vol liefde
aan te boren
voel ik leven in mijn ziel,
maar het diepste onbewuste
is zich daar niet van bewust
Het bewustzijn geeft niet het hele verhaal over de mens weer. In ons gedrag spelen zowel bewuste als
onbewuste motieven een belangrijke rol. Er ontstaan zeer veel mentale activiteiten in het onbewuste.
En we staan veel meer met onszelf, de anderen en onze wereld in contact dan we zelf voor mogelijk
houden. Zowel in de psychologie als in de filosofie is men tot de conclusie gekomen, dat het onbewus-
te misschien wel veel belangrijker is om menselijk gedrag te verklaren en te interpreteren. Door on-
derzoek wordt steeds duidelijker, dat ons bewustzijn maar zeer beperkt aanwezig is in ons denken,
handelen, voelen , waarnemen en besluiten nemen. Mensen nemen veel meer waar dan ze bewust
ervaren. En wat wij dan bewust ervaren en kennen is eigenlijk een interpretatie of simulatie van de
werkelijkheid.
Zijn we wel zo intelligent?
We gaan er van uit dat we door ons bewustzijn intelligent zijn en ons redelijk gedragen. Ook vele
spreekwoorden als ‘bezint, eer gij begint’ geven dit weer. We
denken dat we verstandige beslissingen nemen door er juist goed
over na te denken, bijvoorbeeld bij de keuze van een partner, de
keuze van een beroep of van een auto. Alle voor- en nadelen wor-
den tegen elkaar afgewogen met behulp van internet, een kieswij-
zer of via de consumentenbond, of door heel nauwgezet de voor-
en nadelen tegen elkaar weg te strepen.
Maar wat hebt u gedaan, toen u zich voor deze cursus inschreef?
Hebt u wel alle voor- en nadelen zorgvuldig geformuleerd, zodat
de kosten voor zo’n cursus gerechtvaardigd waren? Trouwens wat
had je niet voor leuke dingen met dit geld kunnen doen, bijvoor-
beeld eens lekker uit kunnen gaan eten. Misschien had u dit alles
beter moeten overwegen. Maar het kan ook zijn dat we ons ver-
gissen. Door veel na te denken en te piekeren kom je niet altijd tot
een goede beslissing.
Als je naar een auto kijkt, dan zie je niet meteen een auto, maar
ronde en hoekige vormen en kleuren, groen of iets dergelijks en
pas na ontzettend vlugge onbewuste processen zie je ineens een
totaalbeeld, waar je mee uit de voeten kunt. Het integreren en interpreteren van deze gegevens ge-
beurt in het onbewuste; we hebben daar geen weet van.
We denken dat wij bewust beslissingen nemen. Maar in de meeste gevallen is dat niet zo. Vele psycho-
logen zijn er nu van overtuigd, dat we veel te veel waarde toekennen aan ons bewustzijn, terwijl we
ons onbewuste zeer ondergeschikt achten. Ons bewustzijn speelt slechts een bescheiden rol. Maar
zelfs wanneer het bewustzijn een rol speelt, wat doet het dan eigenlijk? Neemt het echt beslissingen?
Of misschien worden we ons bewust van beslissingen die al onbewust genomen zijn. Volgens Dijk-
sterhuis lijkt ons bewustzijn meer op een persvoorlichter, die goed op de hoogte is van wat er allemaal
Lange tijd hebben filosofen en psychologen een zeer beperkte, ondergeschikte en vaak nega-
tieve plaats toegekend aan het onbewuste, terwijl het bewuste het meest belangrijke van de
mens was. Met name door de neuropsychologie is men er achtergekomen dat de bijdrage van
het onbewuste wel eens vele malen groter zou kunnen zijn dan die van het bewuste. We wor-
den ieder moment geconfronteerd met miljarden indrukken, waarvan er slechts een paar in
ons bewustzijn terecht komen, terwijl het onbewuste de rest verwerkt. Een rehabilitatie van
het onbewuste?
Men vroeg
aan Bach
waar hij toch
de melodieën
vandaan
haalde. Hij
antwoordde:
'Het probleem
is niet het
vinden ervan,
het gaat erom
- als je 's mor-
gens opstaat -
dat je er niet
op trapt.'
gebeurt en die dit ook met anderen communiceert. Maar een persvoorlichter gaat zich niet met de
genomen beslissingen bemoeien; hij krijgt zijn informatie nadat de beslissingen genomen zijn. Ons
bewustzijn hobbelt achter de feiten aan, zoals Tom Wolfe beweerde. Omdat het op de hoogte ge-
bracht is van de beslissingen, denkt het dat het zelf het besluit genomen heeft. En dat is een illusie.
Het is misschien maar goed ook, dat het bewustzijn niet de baas is, want het doet en kan niet zo veel.
Laten we het lezen van deze tekst als voorbeeld nemen. Lezen doe je bewust, maar wanneer we een
tekst gaan begrijpen, is dat dan allemaal zo bewust? ‘Hij gooide olie op het vuur met die opmerking’. Je
kunt zonder meer elk woord in deze zin begrijpen. In een tel hebben we zonder moeite en vaak fout-
loos de betekenis van de woorden te pakken. Dat zijn onbewuste processen; het brein heeft bij wijze
van spreken een enorme database waarin de betekenis van zeer veel woorden opgeslagen is. We hoe-
ven geen moeite te doen om het gedeelte van de zin: ‘hij gooide olie op het vuur’ te begrijpen. We
weten dat er van olie geen sprake is, ook al kom je hier pas achter bij het tweede gedeelte van de zin.
Of deze zin: ‘nou breekt me de klomp’ zei de boer en hij bleef met de brokken van zijn klomp in zijn
hand zitten’. Hier gebeurt het tegenovergestelde, want de uitdrukking is nu letterlijk bedoeld. Dit pro-
ces is behoorlijk ingewikkeld, gaat heel snel en ook onbewust. Lezen is echter wel een beetje een be-
wust proces, maar zonder het onbewuste zouden we bij het lezen niet ver komen.
In het experiment van Nisbet en Wilson1 kregen proefpersonen de opdracht uit te zoeken welke van
de vier panty’s ze het mooiste vonden. De panty’s lagen naast elkaar. De proefpersonen kozen de
panty die het meest rechts lag. Maar dat was niet hun motivatie. Ze kwamen met andere verklaringen
zoals: ‘deze is gewoon het mooist’, ‘ik denk dat deze het stevigst is en daarom langer meegaat’. Maar
deze verklaringen sneden geen hout omdat alle panty’s
identiek hetzelfde waren.
de slimme butler
Terwijl ik aan het lezen ben, houd ik ook onbewust in de
gaten, dat de reader niet uit mijn handen valt en ben ik
ondertussen koffie aan het drinken. Ik neem mijn omge-
ving waar en ben bezig met mijn ademhaling te reguleren
enz.
Het is niet zo dat het bewustzijn zich vooral bezig houdt
met belangrijke dingen, terwijl het onbewuste zich op
minder belangrijke en onbenullige dingen richt. Steeds
meer raakt men er van overtuigd, dat het onbewuste on-
geveer bijna alles doet wat psychologisch van belang is.
Ons bewustzijn ziet dan vaak het eindproduct van het
onbewuste. Bargh en Chartrand vergelijken het onbewus-
te met een butler. Hij regelt een groot aantal zaken en de
baas (het bewustzijn) ziet soms een eindproduct van alle
activiteiten van het onbewuste. Maar let wel, de butler is
vaak slimmer en machtiger dan de baas.
Het onbewuste: een poel des verderfs
Het onbewuste is lang gezien als een onbereikbaar, mistig moeras, waaruit allerlei slechte en wulpse
emotionele gedachten opstijgen of als een donkere poel vol agressieve en seksuele verlangens, primi-
tieve driften en verdrongen ervaringen. Het onbewuste zou niet flexibel zijn en niet in staat feitelijke
informatie te verwerken. Vooral psychoanalytici en schrijvers visten graag in die obscure poel.
het onbewuste regelt een groot aantal zaken
Het onbewuste is echter veel complexer en zit niet zo eenvoudig in elkaar als men denkt. ‘Het onbe-
wuste is lang gezien als het domein van de emotie’, zegt neuropsycholoog Stapel. ‘Het was een ver-
borgen plek voor instinctieve, onberedeneerde reacties’. Als je echter informatie verwerkt, doe je dat
bewust. Maar zo simpel is dat niet. ‘Het onbewuste moet ook feiten kunnen verwerken.’
Stapel geeft het volgende voorbeeld. Je bent met je kinderen in Artis. Plotseling hoor je een zacht
gegrom achter je. Je draait je om en kijkt... Hoe reageer je? Wát moet je doen?
Dat ligt er maar aan. Voordat je zinnig kunt reageren op de situatie, moet je weten wie er gromt. Is
het je zoontje, dat voor een aap speelt? In dat geval schiet je in de lach en hoef je niets te vrezen. Maar
als het een echte leeuw is, dan is het maar beter om te maken dat je wegkomt. Die afweging wordt
razendsnel gemaakt op onbewust niveau. Dat is nodig om je in deze wereld te kunnen overleven, al-
dus Stapel. Menselijk gedrag wordt gestuurd door bewuste en onbewuste processen die een team
vormen en met elkaar samenwerken. ‘Wanneer je iemand een heel kort plaatje van een lachende
vrouw laat zien’, zegt Stapel. ‘merken mensen eerst die lach op, verder niets’. Maar wanneer mensen
het plaatje een fractie van een seconde langer zien, dan kunnen ze zeggen of het een man of een
vrouw was, of welke kleur de huid had. ‘En dat is feitelijke informatie. De verwerking duurt iets langer,
maar gaat nog altijd zo snel dat het op onbewust niveau gebeurt’.
Als iemand zijn voorhoofd fronst, zal ons allereerst opvallen, dat we met een negatieve emotie van
doen hebben. Maar wat houdt die emotie dan precies in? Is het angst, boosheid of verdriet? Om dat
te achterhalen, zullen we heel wat denkwerk op bewust niveau moeten verzetten. Maar toch wordt
zo’n ingewikkelde emotie onbewust en razendsnel herkend.
Het onbewuste kletst wat af.
Uit een onderzoek van Sokoloff (1953) bleek dat een proefpersoon evenveel zuurstof gebruikte voor
het maken van rekensommen, als wanneer hij met zijn ogen dicht niets bijzonders aan het doen was.
Het brein dat maar 2 procent van ons lichaamsgewicht inneemt, verorbert 20 procent van de calorieën
die we tot ons nemen, ongeacht de activiteit die het brein verricht. Het maakt niet uit of men niks
doet, de krant leest of een wiskundig probleem oplost. Het kost allemaal evenveel energie (net zo veel
als een lampje in de koelkast). Maar wat spookt het brein uit, als we hoegenaamd wat aan het lanter-
fanten zijn?
De Amerikaanse neurologen Raichle en Shulmann werden gefascineerd door deze vraag: wat doet het
brein als het niets doet? Zij kwamen tot de ontdekking dat er een belangrijk systeem in het brein zit,
een soort orgaan in een orgaan. Dit orgaan komt
meteen in actie, als het brein verder niets te doen
heeft, maar verbruikt wel energie. Sommige delen van
het brein zijn hyperactief tijdens die rustmomenten,
maar wanneer de proefpersoon iets deed, gingen ze op
een laag pitje werken. Dat gebeurde iedere keer als de
proefpersoon zich concentreerde op een taak. Zij ont-
dekten een soort ‘terugvalmodus’ (of een defaultmo-
de) in het brein. Als men niets te doen heeft, dan com-
municeren bepaalde hersendelen volop, oftewel ze
kletsen dan onophoudelijk met elkaar als een stel ouwe
mannen. Ze stoppen met dat geklets, als men zich op
een taak richt. Raichle en Schulmann kwamen er achter
dat naar alle waarschijnlijkheid de mediale prefrontale
cortex hierin een belangrijke rol speelt. Dit onderdeel
bepaalt van alle dingen of ze goed of slecht of neutraal
Als ik als het ware volledig mezelf
ben, geheel alleen, en in een goed
humeur - zoals bijvoorbeeld tijdens
een rit in een rijtuig, of tijdens een
wandeling na een goede maaltijd,
of 's nachts wanneer ik niet kan
slapen: het gebeurt tijdens derge-
lijke gelegenheden dat de ideeën
het best en het meest overvloedig
in me opkomen. Waar vandaan en
hoe ze komen, weet ik niet; even-
min kan ik ze dwingen.
Wolfgang Amadeus Mozart
zijn voor het individu. De prefrontale cortex onderhoudt sterke verbindingen met de hippocampus,
die autobiografische herinneringen opslaat en weer ophaalt. Daardoor kan deze terugvalmodus her-
inneringen naar boven halen die het materiaal vormen voor dagdromen. De mediale cortex kan die
herinneringen evalueren, vanuit een zogenaamd introspectief standpunt. Zo kwamen Raichle en Gus-
nard tot de conclusie, dat het terugvalnetwerk waarschijnlijk bezig is om intern te oefenen, welke
keuzen er in de toekomst gemaakt moeten worden. Dat is onlangs door een onderzoek van Malia
Mason bevestigd.
Maar het terugvalnetwerk doet nog iets anders. Vooral aan het begin van de slaap is het actief, sor-
teert en slaat herinneringen op. Iedere dag krijgen we een groot aantal prikkels te verwerken, waarvan
er slechts een beperkt aantal voor in aanmerking komen om opgenomen te worden in een persoonlijk
verhaal. Zo gauw de gelegenheid zich voordoet, komt het terugvalnetwerk in actie en slaat selectief
prikkels (ervaringen) op vanuit een persoonlijk perspectief, namelijk of ze bedreigend, emotioneel
pijnlijk of vreugdevol zijn. Als we aan het lanterfanten zijn, is ons brein (en natuurlijk het onbewuste
nog volop bezig.
Ons bewustzijn kan ook niet alles
In ons bewustzijn kunnen we maar één ding tegelijk doen. Wanneer we alleen ons bewustzijn ter be-
schikking hadden, dan zou het niet erg verstandig zijn om auto te gaan rijden, vooral tijdens het spits-
uur. Ook woorden en zinnen vormen uit let-
ters, gezichten herkennen, aanvoelen of de an-
der iets om je geeft, dat zouden we allemaal
niet meer kunnen doen. Maar gelukkig knapt
het onbewuste dit voor ons allemaal op. Wan-
neer je deze tekst leest – hopelijk bewust –, dan
neem je onbewust de geluiden in je omgeving
op. Je ziet per woord een paar letters en de rest
vul je maar in, waardoor typefouten vaak niet
worden opgemerkt. Je onbewuste regelt heel
veel nuttige zaken, waardoor we in staat zijn om
onder de chaos van onze omgeving levend van-
daan te komen. Pas wanneer het onbewuste hier
mee klaar is, komt vaak, maar niet altijd, het re-
sultaat ervan in ons bewustzijn. Je hebt bijvoorbeeld met verschillende mensen moeten praten om tot
een oplossing uit een crisissituatie te komen. Maar na verloop van tijd heb je er toch geen goed gevoel
over, omdat je heel wat non-verbale en subtiele gedragingen van de gesprekspartners onbewust hebt
geregistreerd. Dat noemen we dan intuïtie.
Op die manier maken we vaak keuzen en beslissingen, kiezen onze partners, kopen een auto of een
huis. De afwegingen die tot zo'n keuze leiden, zijn vooral in ons onbewuste gemaakt. Het onbewuste
neemt ons veel en belangrijk werk uit handen. De Nijmeegse psycholoog Dijksterhuis geeft het advies
om ingewikkelde keuzen en beslissingen aan het onbewuste over te laten. Met je bewustzijn ben je
nog net in staat om eenvoudige keuzen te doen zoals, zal ik vandaag dit boek lezen? Maar als ik voor
een hele kast vol boeken sta, wordt het al moeilijker, laat staan als ik moet kiezen voor een bepaalde
baan of een levenspartner. De capaciteit van het onbewuste om informatie te verwerken is veel groter
dan die van ons bewustzijn. Het onbewuste legt verbanden, werkt associatief, illustreert dat als het
ware met beelden, emoties, ervaringen. Laat het onbewuste zijn werk voor je doen. ‘Geef het de op-
dracht een beslissing te nemen en ga vervolgens iets anders doen (met de hond wandelen, uit eten,
we weten meer dan we kunnen waarnemen
werken) ondertussen is je brein onbewust aan het nadenken en rolt er een betere beslissing uit.’ raadt
Dijksterhuis aan.
Dit geldt niet alleen voor beslissingen, maar ook voor een hoop belangrijke gebieden van ons leven.
Bijvoorbeeld bij een eerste ontmoeting krijgen we zomaar een indruk van een bepaald iemand, sympa-
thiek, onsympathiek; we voelen ons meteen tot iemand aangetrokken of juist niet. Maar ook vele
dingen die we leren, nemen we onbewust van anderen over, zoals je gedragen volgens bepaalde nor-
men en regels, het spreken en begrijpen van de moedertaal, kruipen, lopen , gevoelens en ga zo maar
door.
Maar als dat onbewuste zoveel kan en soms zo geniaal blijkt, zou je het onbewuste ook daadwerkelijk
in moeten zetten voor creatieve ideeën en oplossingen. Je moet daar je voordeel mee doen, toch? Zo
kan de vraag rijzen hoe je het onbewuste kunt inzetten om creatieve ideeën te krijgen. Maar zou dit
waar zijn? Kunnen we min of meer blind varen op onze onbewuste en onze intuïtie?
het onbewuste lijkt toch niet zo slim
Volgens onderzoek van de Amerikaanse psycholoog Lassiter2 zijn de beslissingen die het onbewuste
neemt helemaal niet beter dan een bewuste en rationele keuze. Hij trekt zelfs het bestaan van zo’n
onbewust denkproces in twijfel. Daarin krijgt hij bijval van Axel Cleeremans van de Universiteit van
Brussel. Die liet een groep mensen het beste appartement kiezen en ontdekte dat de groep die
meteen moet beslissen het net zo goed deed als de groep die zijn onbewuste op het probleem losliet.
Hij oppert dat mensen die even afleiding zoeken helemaal niet de denkkracht van het onbewuste in-
zetten, maar na de afleiding gewoon teruggrijpen op hun eerste oordeel.
Psychologen van de universiteit van New South wilden onderzoeken hoe mensen keuzen maken. Ze
legden de proefpersonen complexe opgaven voor. Ze stelden lange lijsten op met auto's en apparte-
menten, waaruit men de beste koop moest kiezen. De tijd die de deelnemers kregen voor zo'n opgave,
liep sterk uiteen. Soms moesten ze hun beslissing in een fractie van een seconde nemen, over andere
dilemma's mochten ze lang nadenken. Ook werden ze af en toe afgeleid, om te testen of ze daarna
beter in staat waren om een keuze te maken.
De uitkomst van het onderzoek is niet erg vleiend en bemoedigend voor personen die vaak op gevoel
een beslissing nemen of afleiding zoeken om een probleem op te lossen. De proefpersonen scoorden
namelijk relatief slecht in die gevallen. Ze maakten vaker verkeerde keuzes, als ze onder druk werden
gezet om een snelle beslissing te nemen. Ook slaagden ze er meestal niet in om de beste auto of het
ideale appartement te kiezen na een periode waarin ze alleen onbewust over een probleem hadden
‘nagedacht’.
Het onderzoek is in tegenspraak met de populaire theorie dat snel-
le, intuïtieve beslissingen vaak tot de juiste keuzes leiden. Vooral in
Nederland heeft Dijksterhuis onderzoek gedaan en een warm
pleidooi gehouden voor deze theorie.
Er is nog meer research nodig om vast te stellen wat er nou pre-
cies aan de hand is.
elke seconde, miljarden indrukken.
We gaan nu verder op onderzoek uit en proberen te achterhalen
wat het bewustzijn en het onbewuste doen.
Elke seconde komen miljoenen bits met informatie de zintuigen
binnen. Maar ons bewustzijn kan slechts misschien 40 bits verwer-
ken. Dat heeft men door experimenten aan kunnen tonen. Wat
gebeurt er in ons bewustzijn? Er wordt een keuze gemaakt uit mil-
joenen bits om tot een bewuste ervaring te komen. Dit gebeurt in
de informatie groeit bijna boven mijn hoofd
een wonderlijk en mysterieus samenspel van het bewustzijn en het onbewuste, door ons bewustzijn
samengevoegd tot een bewuste ervaring. Maar om tot die bewuste ervaring te komen worden er ook
miljoenen bits per seconde weggegooid, en vaak ongemerkt.
Bewustzijn betreft altijd een aantal bits die uit een miljarden bestand aan bits door onze neuronen
samengevoegd worden tot een bewuste ervaring. Je zou kunnen zeggen: er wordt wat orde gebracht
in een chaos van prikkels, zodat het bewustzijn die informatie kan behappen. Bewustzijn bestaat niet
uit informatie, maar wordt door informatie gevoed. Zoals wij ook geen voedsel zijn, maar door eten
worden gevoed. Bewustzijn bestaat niet uit informatiebits, die via onze zintuigen op ons afkomen,
maar bewustzijn is juist de verwerking van een goed geselecteerd aantal bits (ongeveer 40 bits per
seconde).
Het aantal prikkels met informatie dat via onze zintuigen binnenkomt, is ontzettend groot. Men heeft
onderzocht hoeveel receptoren (ontvangers van prikkels) in onze zintuigen zijn. Men weet hoeveel
visuele cellen onze ogen hebben, hoeveel smaakpapillen onze tong bezit. Hoeveel trillingen onze oren
kunnen bereiken. Als je dat uitrekent, kom je tot een astro-
nomisch getal.
Onze ogen sturen elke seconde minimaal tien miljoen bits
door naar het brein (via de neuronen). De huid wel een mil-
joen, het oor en neus ieder honderdduizend bits per seconde
en de smaak duizend.
Per seconde komen er ongeveer elf miljoen bits (dat wil zeg-
gen informatie over de werkelijkheid) via onze zintuigen naar
ons brein. Door waarnemingen via de zintuigen worden mil-
joenen bits per seconde geproduceerd, maar er komen slechts
veertig bits in ons bewustzijn. De Duitse fysioloog O. Trinckler
formuleerde het aldus: ‘van alle informatie die elke seconde
van onze zintuigen naar onze hersenen vloeit komt slechts een
klein gedeelte in ons bewustzijn terecht.. Dat komt in het gun-
stigste geval overeen met 1.000.000:1’. Dat houdt in, dat een
miljoenste deel van wat we met onze ogen waarnemen, met
onze oren horen en met de andere zintuigen , tot ons bewust-
zijn doordringt.
Trinckler vergelijkt het bewustzijn met een spotlicht, dat het gezicht van een acteur naar voren haalt,
terwijl andere auteurs, objecten en de coulissen in het donker gehuld blijven. Men kan het spotlicht
bewegen. Maar het kost veel tijd voordat alle gezichten van de auteurs, een voor een uit de duisternis
naar voren worden getrokken. Slechts een miljoenste deel van wat we zien, horen, voelen en ruiken
worden we ons bewust. Zo bekeken omvat ons bewust eigenlijk maar heel weinig informatie. Langza-
merhand komt men ook in de psychologie tot de conclusie, dat men zich eigenlijk van heel weinig
bewust is.
Niettemin is het bewustzijn ontzettend handig, kan zich heel gemakkelijk richten van het ene naar het
andere object. Soms ben je je bewust, dat bepaalde kledingstukken knellen om het volgende moment
te ervaren hoe oneindig de ruimte is. Maar slechts een ding tegelijk, lijkt het wel. Men kan heen en
weer schieten tussen feiten en processen, die niet veel met elkaar te maken hebben, maar een ding
tegelijk. Je kunt je bewust zijn van een tekst die je leest of genieten van een kop koffie of het horen
van achtergrondmuziek of het starten van een motor. Maar dit alles kan niet gelijk in je bewustzijn zijn.
Je kunt maar een beperkt aantal bits in je bewustzijn verwerken. Het is zo onwaarschijnlijk, maar ei-
genlijk ben je je bewust van een ervaring die al voorbij is. Het wordt nog gekker, we maken eigenlijk
veel meer mee, dan we ervaren. Bewustzijn is dus niet hetzelfde als waarnemen. Je neemt gelukkig
daar zullen we het mee moeten doen
veel meer waar dan je je bewust bent. De informatie die in je bewustzijn komt, vertoont samenhang;
soms proberen we ons te concentreren op bepaalde auditieve prikkels door bijvoorbeeld je ogen dicht
te doen. Wanneer we het proces van de zintuiglijke waarnemingen en de bandbreedte van het be-
wustzijn met elkaar vergelijken, dan komen we tot de volgende tabel van Manfred Zimmermann3:
zintuig Gegevensinput bits/sec Bewuste brandbreedte bits/sec
Ogen 10.000.000 40
Oren 100.000 30
Huid 1.000.000 5
smaak 1.000 1
Geur 100.000 1
Dit betekent dat elke seconde miljoenen bits teruggebracht worden tot een handjevol. En deze sa-
mengebalde informatie geeft weer wat er in onze omgeving gebeurt. Elf miljoen prikkels worden door
de neuronen tot een bewuste ervaring gemaakt. We hebben ongeveer 100 miljoen neuronen, (onge-
veer net zo veel sterren als de Melkweg bevat) die ieder gemiddeld uitgerust zijn met 10.000 verbin-
dingen naar andere
neuronen. Elke neuron
kan meer verwerken
dan 1 bit. Er zijn onge-
veer een miljoen miljard
verbindingen tussen
neuronen. Uit dit astro-
nomische aantal komt
een ervaring per secon-
de in ons bewustzijn,
die amper 40 bits omvat
Het brein krijgt een
heleboel informatie per
seconde binnen en het
kan zelfs nog meer in-
formatie verwerken dat
het ontvangt. Het brein
geeft een grote hoeveelheid informatie aan het lichaam door, die niet in het bewustzijn komt. Denk
bijvoorbeeld alleen al aan het spijsverteringsproces.
Informatie die we van anderen ontvangen, bevat meer dan de stroom woorden, die naar onze oren
komt. De taal van het lichaam (de uitdrukking van het gezicht, de prosodie, de lichaamshouding) geeft
ook informatie over de ander en komt niet altijd overeen met de woorden die men uitspreekt.
Anderen hebben vaak meer kennis over ons dan wij zelf hebben. Door de lichaamstaal krijgen anderen
informatie vanuit de miljoenen neuronen in ons brein, die voor onszelf nooit bewust zullen worden.
Misschien heeft de evolutie ons ook hierbij geholpen. Om mensen te begrijpen is niet alles wat ze zeg-
gen van belang, maar vooral wat er eigenlijk in hun hoofd omgaat. Taal die bewust wordt uitgespro-
ken, is al voor een groot gedeelte ingedikte informatie, waardoor veel informatie verloren gaat, voor-
dat de informatie in woorden samengevat in het bewustzijn komt.
gebaren zeggen soms meer dan woorden en getallen
‘ Het idee dat er wezenlijke delen van de persoonlijkheid zijn die zich buiten je eigen aandacht bevin-
den, maar voor alle anderen zichtbaar aanwezig zijn, kan angstaanjagend zijn. Het onbewuste is voor
niemand anders verborgen dan voor de persoon die delen van zichzelf, die door belangrijke personen
in zijn jeugd zijn afgekeurd, voor zichzelf probeert te verbergen, zegt Edward Hall.
We maken gebruik van ingedikte informatie
De paradox van Gödel (1906-1978) laat duidelijk zien, dat onze wereld niet alleen in taal te vangen is.
Taal doet net alsof ze alles in woorden kan uitdrukken en alles kan beschrijven, maar het is slechts een
uitdrukking (en wel een samengebalde) van een (andere?) werkelijkheid. De uitspraak van Gödel geeft
weer dat taal slechts een formeel systeem is. De paradox is de vervalsing in woorden van een intellec-
tuele wereld, ook voor kinderen, waarin we ervaren dat een groot deel van de informatie via andere
kanalen tot ons komt. Kortom, je kunt bewust liegen, onbewust liegen is niet mogelijk.
Ons bewustzijn, de woorden die we gebruiken, iedere beschrijving, ook deze zinnen, zijn het resultaat
van ingedikte informatie, waarbij het grootste deel van de ontvangen informatie verdwenen schijnt.
Maar het lichaam spreekt ook mee. Wat er allemaal door ons heengaat is ontzettend veel
en niet te bevatten. Het meeste komt echter (gelukkig?) niet tot ons bewustzijn en nemen we dus niet
waar. Ons bewustzijn is maar een klein deel van wat er met ons gaande is.
Wanneer we zeggen: ‘ik lieg’, dan is de grootste leugen juist het ik. Want ik weet dat het lichaam niet
toestaat om te liegen.
Filosofie en psychologie op zoek naar de doorzichtige mens
Menig filosoof en psycholoog heeft zich verbaasd over het fenomeen bewustzijn en dat leidde tot
diverse reacties binnen de filosofie en psychologie, van onderzoek naar tot aan de ontkenning daar-
van. John Locke (1632-1704) schreef in 1689 een ‘essay concerning human understanding’ , waarin
het bewustzijn en het vermogen om zichzelf te zien het centrale thema was. Hij kwam met zijn studie
tot de conclusie dat de mens uiteindelijk heel doorzichtig was. Descartes (1596-1650) formuleerde het
anders met zijn ‘Cogito, ergo sum’, ik denk dus ik ben. Daarmee zei hij, dat het bewustzijn het enige is,
waar je niet aan kunt twijfelen.
Maar langzamerhand kwam men tot het inzicht dat de mens zo ondoorzichtig als wat was. Von Helm-
holtz (1821-1894) bestudeerde als natuurkundige rond 1850
het reactievermogen van de mens. Hij ontdekte, dat het
meeste wat zich in onze hersenen afspeelt, onbewust was.
De uiteindelijke waarneming die tot ons bewustzijn komt, is
gebaseerd op conclusies die niet in ons bewustzijn aanwezig
zijn.
Ook Eduard Hartmann (1842-1906) schreef een lijvige studie
over het onbewuste. Het idee van het onbewuste is volgens
Hartmann de sleutel tot de verborgen eenheid van het
heelal, de uiteindelijke grond van alles.
Freud (1856-1939)
Dat mensen een onbewuste hebben, werd rond 1900 vaak
afgedaan als onwetenschappelijk. Ook Freud die het idee
van het onbewuste opnieuw oppakte, heeft het tot op de
dag van vandaag moeten ondervinden. Bijna alles wat we
doen, zegt Freud, wordt door driften, die vaak onbewust hun
werk doen, veroorzaakt. Deze driften worden ook nog eens
een keer verdrongen door de cultuur. Denk bijvoorbeeld eens
is de mens wel zo doorzichtig?
1is de mens wel zo dorozichtig
aan de seksuele drift.
Toch was Von Helmholtz radicaler dan Freud. Voor Von Helmholtz stond vast dat niet alleen bewuste
besluiten door onbewuste driften konden worden beïnvloed, maar dat het bewustzijn het uiteindelijk
resultaat is van onbewuste processen.
In de tijd van Sigmund Freud was de bewustzijnspsychologie uit de 19e eeuw dominant. Daartegen-
over stelde Freud, dat het bewuste denken en handelen voor een groot deel berusten op onbewuste
motieven.
In zijn theorie onderscheidde hij binnen de menselijke geest drie gebieden: het bewuste, het voorbe-
wuste (men is zich op een bepaald moment van iets niet bewust, maar komt misschien later weer in
het bewustzijn) en het onbewuste. Dit laatste omvat irrationele wensen, gevoelens en ook conflicten
waarvan iemand zich niet bewust is en die door afweermechanismen zoals verdringing ook onbewust
blijven. Onbewuste processen kun je alleen afleiden uit dromen (manifeste en latente droominhoud),
versprekingen, expressieve uitingen (kunst, literatuur), psychische stoornissen, het vergeten van trau-
matische gebeurtenissen, en verder nog bepaalde gedragingen. Onbewuste conflicten liggen volgens
deze theorie ten grondslag aan neurosen.
Sigmund Freud gebruikte het onbewuste als fundament voor zijn psycho-analyse. En in ons dagelijks
taalgebruik wordt het onbewuste vaak gebruikt , zoals ‘Dat heb je dan zeker verdrongen,’ of: ‘Onbe-
wust heb ik het altijd geweten.’ Iedereen heeft een onbewuste, dat vele gedragingen en gevoelens van
ons beïnvloeden en zelfs sturen. Van vele gedachten, handelingen en gevoelens weten we niet precies
waar ze vandaan komen, hoewel we sinds kort wel de fysische processen in ons brein kunnen beschrij-
ven. Maar toch blijven we met een probleem zitten. We kunnen met bepaalde gedachten lang bezig
zijn. Piekeren, noemen we dat.
We kunnen fantaseren en dagdromen over het verleden of over de toekomst. We kunnen kwaad blij-
ven over mensen en ons ergeren over dingen, terwijl dit veel langer doorgaat dan redelijk lijkt. Zelfs
als dat tot ons bewustzijn doordringt, kunnen we het niet stoppen.
Sommige mensen laten ons dingen doen en zeggen tegen onze wil in. Als dat niet met teveel kracht
gebeurt, hebben we niet eens het idee dat we op dat moment gemanipuleerd worden. Er zijn veel
dingen waarvan we denken, dat we die al dan niet ‘moeten’ doen of voelen. We zijn er ons alleen van
bewust, dat we dit moeten. En dat we ons daar maar bij neer moeten leggen. We houden ons ook
aan bepaalde regels en gewoonten zonder ons erg bewust van te zijn dat we dat doen. Het lijkt haast
of het vanzelf en misschien wel buiten ons om gebeurt. En dit heeft allemaal een oorzaak in ons on-
bewuste.
In het Boeddhisme en andere Oosterse spirituele tradities was het bestaan van het onbewuste al lan-
ger bekend. Diverse meditatietechnieken zijn sinds onheuglijke tijden gebruikt om terug te keren naar
een staat van zelfbewustzijn.
Na Freud
Door de studies van Von Helmholtz en Freud was duidelijk geworden dat introspectie geen goede
methode is om het bewustzijn te onderzoeken. Introspectie is eigenlijk niets anders dan het waarne-
men van jezelf. Omdat introspectie praktisch de enige manier is om het eigen bewustzijn te bestude-
ren, leidde dat in de filosofie met name bij Merleau-Ponty (1908-1961) en bij andere existentialisten
tot een methode, namelijk de fenomenologie. In Amerika, en later ook in Europa, weigerde men de
begrippen introspectie en bewustzijn te gebruiken. Het behaviorisme deed zijn intrede. Dit werd een
dominante stroming binnen de psychologie tot de jaren 80 van de vorige eeuw. Door de komst van de
cognitieve psychologie kreeg men weer aandacht voor de manier waarop de mens informatie ver-
werkt. In 1958 formuleerde de psycholoog Broadbent de filtertheorie. Er komt bij de mens veel meer
informatie binnen dan hij bewust is. Informatie van de zintuigen wordt in het kortetermijngeheugen
opgeslagen. Dan wordt vervolgens al die informatie gefilterd en zo nodig samengebald. En dat komt
dan in het bewustzijn terecht. De niet gebruikte informatie wordt weggegooid.
De moderne psychoanalyse bekritiseert ook de traditionele opvattingen van Freud over het onbe-
wuste als een centrum van belevingen die in de jeugd zijn verdrongen, omdat ze niet door het bewuste
ik werden goedgekeurd. Joseph Weiss baseert zich op de latere geschriften van Freud. Mensen ver-
dringen niet de onbewuste impulsen van de driften. Maar het zijn de besluiten die onbewust worden
genomen. Dit geldt ook voor denken en plannen maken. ‘ Mensen kunnen onbewust vele intellectue-
le taken uitvoeren, waaronder de ontwikkeling en het uitvoeren van plannen’ aldus Weiss. Het onbe-
wuste is niet uitsluitend een poel van verdrongen seksuele driften en van onderdrukte haat. Het on-
bewuste is uiterst actief op alle gebied en misschien wel meer het centrum van de menselijke geest
dan het bewustzijn. Freud onderschatte juist het onbewuste.
Het bewustzijn geen versiersel van de evolutie
Er gebeurt ontzettend veel in ons binnenste zonder dat we
het weten. Is bewustzijn niets anders dan een aardig versier-
sel van de evolutie voor mensen die de tijd nemen om boe-
ken te lezen? Waarom hebben we een lichaam met al zijn
zintuigen die miljarden bits informatie uit de omgeving per
seconde opnemen? Dat heeft allemaal te maken met overle-
ven. Hoe zouden we anders kunnen overleven in de wirwar
van de samenleving of in het verkeer? Als er maar willekeurig
zou worden gekozen uit die wirwar van informatie, dat zou dit
niet erg efficiënt zijn. Trouwens we zouden dan gedegradeerd
worden tot een zombie die willekeurig af en toe bewuste
momenten heeft.
Het uitkiezen van de informatie die we nodig hebben om te
kunnen overleven, moet wel doordacht zijn, voordat het in
ons bewustzijn komt. Anders zijn we ons toevallig van iets
bewust, zonder dat het in verband staat met iets belangrijks. Het is heel praktisch om een naam te
kunnen onthouden, als je een goede vriend tegenkomt. Maar het is niet erg handig om duizenden
namen willekeurig voor handen te hebben of het boodschappenlijstje van gisteren. Dat betekent dat
het onbewuste wel heel intelligent moet zijn om te weten wat op dat moment belangrijk is.
Of toch meer een zaklantaarn?
De psycholoog Jaenes (1976)4 vergelijkt het bewustzijn met een zaklantaarn. Wanneer je het bewust-
zijn en het onbewuste wilt begrijpen, vraag je eigenlijk aan de zaklantaarn om in de donkere ruimte te
zoeken naar iets dat door die zaklantaarn niet belicht wordt. Omdat een zaklantaarn overal waar hij
naar toe schijnt, licht brengt, moet je dan wel concluderen, dat er overal licht is?
Hoeveel tijd zijn we ons ergens van bewust, vraagt Jaenes zich af. Is dat de hele tijd dat we wakker
zijn? Maar hier doet zich een filosofisch probleem voor : hoe weten we dat we de hele tijd bewust zijn?
Hoe kan men zich bewust zijn van de tijdstippen, waarop men niet bewust is? Jaenes werkt de verge-
lijking met de zaklantaarn verder uit. De zaklantaarn kan alleen iets belichten als die aan is, zo kan de
mens alleen maar weten dat hij op een bepaald moment bewust was, als hij bewust was. ‘We zijn dus
veel minder tijd bewust dan we denken, omdat we niet bewust kunnen zijn over de momenten dat we
niet bewust zijn’, zegt Jaenes. Dat kan misschien waar zijn, als je onderuit gezakt in je stoel rustig naar
buiten kijkt, maar er zijn toch momenten, waarop men zich altijd bewust is van wat er gaande is, bij-
voorbeeld als men nadenkt of als men iets leest? Terwijl je deze zinnen leest, is het niet gemakkelijk
licht in de duisternis van het onbewuste
om te beschrijven waarvan je je bewust was, ook al ben je je duidelijk van iets bewust. Maar doe deze
reader dicht en probeer nu eens precies de woorden terug te roepen die je in de laatste regels hebt
gelezen. Dat zal moeilijk gaan, je kunt wel de inhoud van die zinnen weergeven, maar niet de exacte
zinnen en de woorden en wat je misschien bij het lezen van die zinnen gedacht hebt.
Wanneer heb je voor het laatst soep gegeten? Je bent je op dit moment bewust van de vraag, tenzij je
door iets afgeleid wordt. Maar goed, je hebt opgelet. Je bent je ook bewust dat je op zoek bent naar
het antwoord. Maar waar dacht je aan terwijl je erover nadacht? Waar zocht je naar? En ineens is het
antwoord er: afgelopen zondag . Ik weet het nog, het was bospaddenstoelensoep. Jaenes zegt over dit
proces het volgende: ‘Het feitelijk denkproces dat normaal gesproken wordt opgevat als het leven van
het bewustzijn zelf, is helemaal niet bewust. Het zijn alleen de voorbereiding, de materialen en het
eindresultaat ervan die bewust worden ervaren’.
Een van de eerste psychologen, William James (1842-1910), maakte in The principles of psychology
(1890) de volgende vergelijking. De menselijke geest lijkt op een beeldhouwer met zijn blok marmer. ‘
In zekere zin heeft het beeld er al eeuwen gestaan. Maar er waren duizenden andere ernaast. Maar
dank zij het werk van de beeldhouwer wordt juist dit beeld bevrijd. Maar dit geldt ook voor de wereld
waarin we leven’.
Volgens James kiest het bewustzijn altijd. ‘Het is altijd meer in de ene kant van het object geïnteres-
seerd dan in de andere kant; het verwelkomt of wijst af, of kiest, terwijl het denkt’. Bewustzijn bestaat
uit keuzen, uit informatie weggooien of afwijzen.
We weten zoveel
We bezitten zowel bewuste als onbewuste kennis. We weten zoveel, dat we het niets eens meer we-
ten, dat we het weten. En dat is ook met vaardigheden. We hebben een hoop vaardigheden opgedaan,
maar we zijn vergeten, dat we ze nog hebben. Het meeste dat we als kind tot vier jaar geleerd hebben
is verdwenen naar het onbewuste. We maken er echter misschien nog elke dag gebruik van.
Het is maar goed ook dat we ons niet alles bewust zijn. We zouden misschien niet eens de trap op
kunnen of in een auto rijden, als we ons bewust waren van alle kennis die hiervoor nodig is. Doordat
we onbewuste kennis hebben, kunnen we ook allerlei handelingen uitvoeren. Want zonder die kennis
zouden we eerst moeten nadenken. En nadenken kost (soms) veel tijd. Het onbewuste zorgt ervoor
dat we allerlei activiteiten kunnen uitvoeren, die we anders zouden moeten laten, omdat er over na-
denken te veel tijd zou kosten.
Waarom dan bewust te zijn van de kennis die we bezitten, want het kost alleen maar tijd en moeite?
Veronderstel eens dat we alleen maar onbewuste kennis hadden. Dan konden we die kennis niet op-
schrijven of aan anderen doorgeven. Je kon zelfs geen docent of professor zijn. Nu kunnen we bij-
voorbeeld onze kinderen leren hoe ze iets aan moeten pakken.
Door het hersenonderzoek heeft men
een heel ander zicht op het onbewuste
gekregen dan Freud toentertijd had. Het
onbewuste zit niet meer alleen vol met
seks en agressie, maar is een schatka-
mer vol intuïtieve processen die ons
gedrag sturen, ook wel het adaptieve
onbewuste genoemd. We kunnen, vol-
gens Vonk en Dijksterhuis veel aan dit
onbewuste overlaten – we kunnen ge-
woon niet anders. We kunnen op geen
enkele manier over ons onbewuste de denken kost tijd
baas spelen. Het onbewuste is, gezien de huidige stand van de wetenschap, niet direct toegankelijk.
Kan ik mijn onbewuste betrappen?
Maar dit onbewuste blijft wel zijn mysterieuze en duistere kanten houden. Er zijn al testen ontwikkeld
om dit onbewuste een beetje te achterhalen, bijvoorbeeld: Hoe denkt het onbewuste over zichzelf?
Over buitenlanders? Is het links of rechts? En hoe seksistisch?
Er zijn mensen die vooroordelen over buitenlanders diep in hun onbewuste verankerd hebben. Voor
aanwijzingen omtrent huidskleur, crimineel gedrag enzovoort zijn ze meer allergisch dan de gemid-
delde mens. Het verwerken van die aanwijzingen verloopt bij hen op onbewust niveau, terwijl dat bij
anderen op bewust niveau gebeurt. Hetzelfde geldt voor iemand met vooroordelen omtrent homo’s.
Het is begrijpelijk, dat zo iemand ook sneller en vanuit het onbewuste handelt vanwege zijn ongecon-
troleerde impulsen. Veel onderzoek gebeurt in een in laboratorium. ‘Het is allemaal een puur weten-
schappelijke exercitie en er zijn altijd veel meer stimuli die gedrag bepalen dan wat je kunt controleren
in een experiment. Maar uiteindelijk wil ik proberen de maatschappij beter te begrijpen’ , zegt Stapel.
Net als zo veel Nederlanders met hem, zag Diederik Stapel hoe Pim Fortuyn Nederland veroverde. Tot
nu toe was hij behoorlijk tevreden over Nederland. Wat was er aan de hand? Was het charisma van
Fortuyn de reden om de gekte te verklaren? Samen met Ernestine Gordijn onderzocht Stapel dit ge-
beuren. ‘Het was een zogenaamde mixed message. Fortuyn pleitte voor het beperken van de asielin-
stroom, maar asielzoekers, die al in Nederland waren, mochten blijven. Hij keerde zich tegen de islam,
maar was zelf deel van een minderheidsgroep.’ Daarnaast was Fortuyn een charismatisch man. En dan
was er nog 11 september, een gebeurtenis die heel veel mensen bang had gemaakt.
Hij liet alle eerstejaars studenten psychologie meewerken aan een onderzoek waarin ze hun mening
moesten geven over studiefinanciering, kamernood enzovoort.
Twee weken later moesten ze hetzelfde doen. Ze kregen nu fo-
to’s te zien van een studentenleider die soms consequente uit-
spraken deed over studentenzaken en soms alleen maar oneli-
ners. Soms was hij aantrekkelijk, soms niet. Soms werd de stu-
denten opgedragen om aan 11 september te denken voor ze
hun mening gaven en soms niet.
Wat kwam er uit? Wanneer de studenten geconfronteerd wer-
den met een aantrekkelijke, charismatische studentenleider, een
mixed message en 11 september, dan bleken ze vele malen ge-
makkelijker te beïnvloeden. Het aantal studenten dat meer in-
formatie zou willen en hun telefoonnummer wilde achterlaten
verdubbelde. Nog veel meer proefpersonen bleken hun mening
te hebben bijgesteld.
‘Maar’, zegt Stapel, ‘alleen als aan alle drie factoren was vol-
daan’. Bij twee factoren was het effect vele malen kleiner.
Als je een poging doet om de volgende vragen te beantwoorden :
‘Waarom volg je deze cursus; waarom voel je je gelukkig of juist
ongelukkig ? Waarom houd je van je geliefde? welke muziek vind je mooi?‘ dan blijf je toch met de
vraag zitten of die antwoorden de echte reden aangeven.
Psychologen onderkennen een expliciet zelf en een impliciet zelf. Het impliciete zelf, of het onbewuste
regelt veel en het resultaat daarvan dient zich in het bewustzijn aan. Het proces zelf kunnen we alleen
maar fysisch door hersenscans achterhalen.
In de gebiologeerde
afwijzing die de
vreemdeling in ons
oproept wordt aange-
knoopt bij onze kin-
derlijke angst voor het
andere. De vreemde-
ling zit in onszelf.
Wanneer we tegen
hem vechten, dan
vechten we tegen het
onbewuste van onze
`eigenheid' waarmee
we geen raad weten.
Julia Kristeva
Het bewustzijn en het onbewuste
hebben elkaar nodig
Het onbewuste is niet alleen het ge-
bied van emoties en verlangens, van
de gewoontes en de reflexen, die grof
en routinematig zijn. Bijvoorbeeld
iemand voelt meteen sympathie voor
een lachend meisje. Het bewustzijn let
er dan op, dat die reflexen in goede
sociaal geaccepteerde banen worden
geleid.
Deze opvatting is vooral gebaseerd op
de theorie van Freud over het Es, dat
naar plezier en genot streeft, maar dat
in toom moet worden gehouden door het Ich en Uberich. Maar de vraag is of die theorie nog wel
klopt. Het onderscheid tussen het onbewuste en het bewustzijn is niet meer zo duidelijk. De indeling
dat emotionele informatie door het onbewuste wordt verwerkt en de cognitieve (feitelijke) door het
bewustzijn gaat niet helemaal op. Doordat onze wereld zo complex in elkaar zit, moeten we snel en
adequaat op situaties kunnen reageren. En dat betekent, dat het onbewuste ook flexibel moet zijn om
feitelijke informatie te kunnen verwerken.
Gaan we terug naar het lachende meisje: Wat ons opvalt is allereerst de lach. De emotionele informa-
tie wordt dus het eerst verwerkt. Maar het onbewuste kan hierop niet zomaar beslissen of je naar het
lachende meisje toe moet gaan. Het moet eerst informatie hebben wie er lacht. Is het de buurvrouw of
je dochter? En dat is al feitelijke informatie die het onbewuste verwerkt.
We hebben zowel een bewust zelfbeeld met bewuste drijfveren of motieven en een onbewust zelf.
Dat onbewuste heeft niet altijd hetzelfde zelfbeeld als het bewustzijn, net zo min lopen de motieven
van het onbewuste en het bewuste parallel. Zelfs het onbewuste kan andere drijfveren hebben dan
het bewuste. Het is ook niet zo dat het onbewuste bestaat uit verdrongen negatieve gevoelens, zoals
Freud en vele psychologen na hem meenden.
Zodra je ergens over gaat nadenken, wordt het bewustzijn dominant en verdwijnt het onbewuste
schijnbaar naar de achtergrond. Je kunt het onbewuste vooral betrappen, wanneer je impulsief of
onbesuisd reageert op mensen of situaties. Maar let ook op je houdingen, gezichtsuitdrukkingen, ge-
baren, de toon van je stem. Die verraden vaak ook je onbewuste.
In de volgende hoofdstukken gaan we aan de hand van belangrij-
ke psychologische onderwerpen, namelijk het waarnemen, imita-
tie, empathie en intuïtie een onderzoek doen naar het onbewuste
en natuurlijk in het verlengde daarvan naar het bewustzijn. We
zullen ons ook bezighouden met filosofische vragen die het on-
derzoek naar deze zaken zullen oproepen, zoals kennen we de
werkelijkheid eigenlijk wel zoals die is, kan ik anderen wel begrij-
pen, bestaat er zoiets als intersubjectiviteit, neem ik zelf de beslis-
singen of mijn onbewuste, heb ik een vrije wil of is dat een illusie?
ben ik verantwoordelijk voor mijn daden?
Vanuit de hedendaagse bevindingen van de (neuro)psychologie
zullen we ons uitgedaagd voelen om opnieuw deze eeuwenoude
filosofische vragen op de agenda te plaatsen en op zoek te gaan
naar een voorlopig en mogelijk antwoord.
waarom voelt het onbewuste sympathie voor een lachend meisje?
hoe kom je er bij dat ik kwaad ben!
waarom voelt het onbewuste sympathie voor een lachend meisje?
ver - gezicht
In de verte staat een toren,
achter bomen diep verscholen,
zomaar hulpeloos verloren
langzaam komt hij dichterbij,
de eens zo dominante toren,
die door de tand des tijds
tot ruïne is verworden
maar gelukkig is de trap
nog min of meer intact.
Trap voor trap gaan we naar boven
tot we niet meer verder kunnen
en we kijken op eenzame hoogte
door een grote opening,
door spinrag ingekaderd,
naar het weidse landschap,
dat zich voor ons gaat ontrollen.
De rivier kronkelt wellustig
als een slang door het landschap heen
wegen slingeren zich heel wulps
tot een boeiend perspectief.
“Hoe ver kun je van hier kijken”,
roept mijn zoon nu heel verbaasd
“Ja dat is toch niet zo moeilijk”,
zegt mijn dochtertje heel wijs.
“Je kunt hier net zo ver maar kijken
totdat je zelfs niets meer ziet.
En als je niets meer ziet
zie je vanzelf toch weer iets”.
Ik schrik op door haar relaas,
het was geen waarheid als een koe.
en ik peins diep in mij zelf:
maar wanneer komt er een moment
dat je werkelijk niets meer ziet.
In de verte
rijdt een speelgoedtrein
en als lieve heersbeestjes
staan de koeien in de wei.
2. Het onbewuste verzint van alles
Norrtranders -6-7-8
De relatie tussen het onbewuste en het bewuste is zeer complex. We zullen nu aan de hand van visue-
le waarnemingen onderzoeken hoe er een wisselwerking is tussen beide en hoe ze elkaar beurtelings
beïnvloeden. Verder wordt nagegaan of er bijzondere activiteiten toe te schrijven zijn aan het onbe-
wuste en of het onbewuste altijd het voortouw neemt. . Citaat Francis Crick blz. 197
Wanneer we geconfronteerd worden met visuele illusies, kunnen we de werking van het onbewuste
en de relatie met het bewuste achterhalen.
Een van de bekendste voorbeelden van een visuele waarneming is de kubus van Necker. Het ziet er uit
als een kubus. Welke zijde springt het eerst in je blikveld?
Kijk nu eens naar de zijde die het eerste weg ligt, dus het
diepste onder de oppervlakte van het papier. Wat ge-
beurt er? Nu komt die kant het dichtste bij. Er zijn dus
twee manieren om de kubus te bekijken: twee verschil-
lende driedimensionale figuren. Maar het blijft een teke-
ning, die bestaat uit lijnen op de tweedimensionale op-
pervlakte van het papier.
Jij maakt er zelf een ruimtelijke figuur van, je maakt er
een kubus van, ja zelfs twee kubussen. Maar in werkelijk-
heid is er helemaal geen kubus. En je kunt het ook alleen
maar als een kubus zien. Je kunt alleen wat heen en weer
schakelen tussen de twee verschillende gezichtspunten van de kubus. Maar je kunt ze niet allebei
tegelijk zien. Ook al ben je bewust dat je slechts lijnen op een papier ziet, ze praten je de kubus niet uit
je hoofd. Wat wij dus zien zijn niet eerst de lijnen, maar de interpretatie van de tekening als kubus.
We zien dus niet de data, waardoor we tot deze interpretatie komen.
Hetzelfde overkomt ons bij de Kanisza driehoeken. Er zijn geen driehoeken, maar er zijn slechts subjec-
tieve contouren. Het lijkt net of het papier binnen de driehoeken wat lichter is. Maar kijk maar eens
goed naar de zijden van de driehoeken, precies waar de grens loopt. Daar loopt geen grens; het is
pure verbeelding. Ook al ben je tot het bewustzijn gekomen, dat de driehoeken niet echt bestaan, toch
kun je niet van die fictie loskomen. Je blijft ze zien. Hetzelfde zien we ook bij de geometrische illusies.
Bekijk ook eens de volgende bollen. Zijn ze hol of rond? Als je de reader omdraait, wat gebeurt er dan?
Ons gezichtsvermogen neemt aan, dat het licht van boven komt. Als de schaduw bovenaan ligt, is er
sprake van verdieping; anders van een uitsteeksel.
Het oog krijgt onvoldoende in-
formatie om te achterhalen wat
er precies gebeurt. Maar ons
brein, en met name het onbe-
wuste, laat niet met zich spot-
ten en gaat iets verzinnen op
basis van de structuur van de
omgeving, of wat het brein
daarvoor houdt. Ons brein kent
een driedimensionale wereld.
En het brein ‘bekijkt’ de scha-
duwkant van de cirkels om te
raden in welke richting van de
derde dimensie de cirkels zich
De relatie tussen het onbewuste en het bewustzijn is zeer spannend. Aan de hand van visuele
illusies kunnen we de bijdrage die het onbewuste levert aan onze werkelijkheid op heterdaad
betrappen. En we zien ook dat soms het bewustzijn het nakijken heeft. Het onbewuste levert
een interpretatie of misschien wel een simulatie van de werkelijkheid.
uitstrekken.
Om dit verzinsel een aanvaardbare basis te geven, gaat het brein ervan
uit dat licht van boven komt, en dat er maar één lichtbron is. Op grond
hiervan zien we automatisch en onbewust via het brein de cirkels links
naar binnen uitgehold, dus weg van de toeschouwer. En we zien de cir-
kels rechts boven opkomen, dus naar de toeschouwer toe. Draai de rea-
der maar om en de cirkels wisselen met elkaar. Die onbewuste conclu-
sies met betrekking tot onze waarneming zijn zo sterk dat we ze ook zo
zien. Maar in tegenstelling tot andere intuïtieve oordelen, zijn ze niet
flexibel. Het lijken haast wel re-
flexen.
We zien dat ons waarnemingssys-
teem dingen moet gaan verzin-
nen. Het brein ziet meer dan het
oog. En het oog is behept met
een blinde vlek. Intelligentie be-
tekent risico’s nemen en gokken.
Oordelen, die ontstaan zijn vanuit
intuïtie doen hetzelfde als bij
waarneming; alleen is de intuïtie hier wat meer flexibel. Als men on-
voldoende waarneemt, gaat het brein van alles verzinnen.
Hoe komt dat?
Wanneer bij de mens al zijn conclusies als reflexen tot stand kwamen,
dan kunnen we nog moeilijk spreken van bewuste intelligentie, als bij-
voorbeeld logisch nadenken. Vele vuistregels (of heuristieken) die met
beslissen en oordelen te maken hebben, zijn snel en aangepast aan de
situatie, maar ze worden niet volledig toegepast. Ze zijn principieel on-
bewust, maar ons bewustzijn kan toch tussenbeide komen.
het ware pad
De Utrechtse psycholoog Verstraten haalt het verhaal van een jonge
vrouw ‘DF’ aan. Zij had enkele tientallen jaren geleden een koolmonoxidevergiftiging, waardoor een
deel van haar hersenen niet meer functioneerde en zij geen uitspraken meer kon doen over hoe
voorwerpen eruitzien.
Tijdens een diner met wetenschappers vroeg men haar de kenmerken van een wijnglas te beschrijven:
lag het glas plat op de tafel of stond het rechtop? Zij kon dit soort vragen niet beantwoorden. Toen DF
vervolgens wel meehielp met het afruimen van de tafel, waarbij zij de glazen gewoon oppakte en naar
de keuken bracht, keken de wetenschappers hun ogen uit. Ze was nagenoeg blind als ze een object
moest beschrijven, maar kon vervolgens wel met de voorwerpen omgaan.
Er zijn twee paden in ons brein die ons van informatie voorzien. Een bewust pad dat ons informatie
geeft over ‘wat’ iets is. Bij DF functioneert een deel van dit pad niet, waardoor ze niets kan vertellen
over de voorwerpen. Het andere pad geeft vooral informatie over de ruimtelijke zaken zoals de plaats
van objecten en onze plaats in de ruimte. Dit pad heeft alles met ruimtelijke acties te maken en wordt
ook wel het ‘ware pad’ genoemd. Dit pad functioneerde bij DF goed. En het was voor haar geen pro-
bleem om de tafel met glazen en al af te ruimen.
Dit ‘ware pad’ functioneert automatisch. We kunnen daarmee zonder bewuste controle onze plaats in
de ruimte bepalen. Dit geeft ook zicht op een bekend verschijnsel, dat tijdens het autorijden op kan
treden. Ineens kom je er achter: hé hier ben ik al, het is net of ik een stuk heb overgeslagen? Tijdens
Het is moeilijk
om aan leken
uit te leggen ,
dat er een pro-
bleem is met
hoe we de wer-
kelijkheid zien.
Het lijkt zo ge-
makkelijk. Maar
hoe meer wij
het proces be-
studeren, des
te gecompli-
ceerder en
verrassender
het eruit ziet.
Eén ding staat
vast. Wij zien
de dingen niet
op de manier
waarop ons
gezond ver-
stand zegt, dat
we ze moeten
zien.
Francis Crick
kanisza driehoeken
bepaalde momenten van de rit waren je gedachten elders, maar toch heb je (hopelijk) foutloos gere-
den.
De eerste indruk
Welke indruk je op mensen maakt is voor een groot deel bepaald door non-verbale informatie. Vol-
gens de Nijmeegse sociaal psycholoog Roos Vonk kunnen we in minder dan dertig seconden een rede-
lijk beeld krijgen van iemands intelligentie, zorgvuldigheid, zelfvertrouwen, extrovertheid, opgewekt-
heid, seksuele geaardheid. Dat beeld is vrij nauwkeurig , maar we hebben het ook vaak genoeg mis.
De eerste indruk wordt ook meestal niet veel beter na verloop van tijd, zelfs niet als je al 5 jaar ge-
trouwd bent, tenzij er iets bijzonders en onverwachts gebeurt.
Volgens Vonk is de eerste indruk gebaseerd op de onbewuste, intuïtieve verwerking van zeer veel
informatie, zoals haarkleur, haargrens, kaaklijn, make-up, neus-kin-afstand, mimiek, sieraden, geur,
lichaamshouding, taille-heup-verhouding, toonhoogte, regionaal accent, oogcontact, oogopslag en
zelfs minimaal waarneembare details als pupilgrootte. Deze vele non-verbale prikkels werken op el-
kaar in en vormen zo totaalbeeld. Het is voor iedereen, en zeker voor een sollicitant een hels karwei
om dit allemaal onder controle te houden. Je kunt je heel chic of conservatief kleden, maar door
slechts een trilling van een van je neusvleugels kun je al door de mand vallen, ook al heb je dagenlang
geoefend om een goede indruk te maken. Maar dat bijvoorbeeld het zweet in je handen staat, omdat
je zenuwachtig bent, wordt gevoeld en opgemerkt door anderen, als je ze een (klamme) hand geeft.
Vonk heeft onderzoek ge-
daan waar mensen naar
kijken als ze iemand ont-
moeten. Met behulp van
een ‘eye tracker’ kan pre-
cies in kaart worden ge-
bracht waar iemand pre-
cies naar kijkt en hoe lang.
Wanneer we een plaatje
van vier vrouwen in weinig
verhullende kleding aan
mensen laten zien, brengt
de eye tracker interessante
verschillen aan het licht
tussen vrouwen en man-
nen: de vrouwen kijken
vooral naar het gezicht en
de benen van de modellen,
terwijl mannen de buiken, heupen en gezichten inspecteren. De mannen besteden geen aandacht aan
de benen en schoenen van de vrouwen!
Een groot deel van onze non-verbale communicatie hebben we niet in de hand. Met als gevolg dat
we daardoor wel iets zeggen over wie we werkelijk zijn. Wanneer je een sollicitatiegesprek ziet als een
gelegenheid om te verkennen of je elkaar ligt, hoef je niet zo hard aan zelfpresentatie te doen, volgens
Roos Vonk. Alle energie die je zou steken aan een opgefokte zelfpresentatie kun je beter gebruiken
om je een indruk te vormen van het bedrijf en de mensen waar je mee gaat werken. En dit laatste is
mooi meegenomen: als je probeert een indruk van het bedrijf te vormen, en niet zo bezig bent met
jezelf en met de vraag of je wel goed overkomt, maak je veel indruk.
Onbewuste waarneming wordt razendsnel onderdrukt
eye tracker
Een emotioneel beeld kan indruk maken zonder dat je het bewust ziet, zeggen de Amsterdamse neu-
rowetenschappers Jacob Jolij en Victor Lamme5. Bij normaal werken-
de hersenen wordt die eerste indruk genegeerd, omdat de hersen-
schors het klaarblijkelijk beter weet. Maar wanneer men een sterke
magneet gebruikt kan het onbewuste aan dit beeld voorrang geven.
Victor Lamme en Jacob Jolij gebruikten de 'transcraniële magneti-
sche stimulatie' (TMS). Een sterke magneet wekt van buitenaf een
stroompje op in de hersenschors, vlak onder de schedel. De gerichte
impulsen zijn slechts een honderdste seconde actief. Daardoor wordt
heel kort de overdracht van de prikkel in een stukje van de hersen-
schors verstoord, namelijk de eerste visuele cortex, het gebied waar
signalen vanuit de ogen verwerkt worden.
De onderzoekers zetten zeven proefpersonen voor een beeldscherm
waarop een puntje te zien was midden op een grijs vlak. Af en toe kwamen er rond dat puntje vier
gezichtjes, in de meest eenvoudige vorm: twee stippen voor de ogen en een streep voor de mond. Bij
drie van de vier gezichtjes was die streep recht, wat een neutrale uitdrukking gaf. Het vierde keek
dankzij een gebogen mondlijn blij of verdrietig. De beelden waren
slechts 0,0165 seconden te zien, in een flits dus. ‘Meteen na het experiment konden de proefperso-
nen ongeveer vier van de vijf keer goed vertellen welke uitdrukking het afwijkende gezicht had en ook
of het links of rechts van de stip te zien was.’
Door de TMS kwam daar verandering in. Wanneer men een magneetimpuls na het beeld gaf van on-
geveer honderd milliseconden, dan waren de proefpersonen zich bewust dat ze een plaatje hadden
gezien. Maar als aan hen gevraagd werd, of het onzichtbare gezichtje blij of verdrietig had gekeken,
gaven ze toch zeven op iedere tien keer het goede antwoord. Bij de vraag of dat links of rechts van de
stip stond, was dit niet meer dan de helft.
Jolij: ‘Hiermee lukte het ons een bizar fenomeen op te wekken dat al bekend was van mensen met een
beschadigde visuele cortex. Het heet 'blindzien'. Iemand ziet dan helemaal niets, maar kan toch vaak
goed 'gokken' welke uitdrukking een gezicht op een foto heeft. Een simpel icoontje is zelfs al genoeg’.
De emotioneel geladen signalen vanuit het oog komen niet alleen in de visuele cortex en worden daar
verwerkt, maar ook in de amygdala, het emotiecentrum van de hersenen. Dat gaat heel snel en in een
zeer grove vorm. Bij mensen die last hebben van blindzien is de visuele cortex beschadigd, maar de
amygdala onbeschadigd, waardoor ze toch een indruk van emoties ervaren, zonder bewust iets te zien
In dit onderzoek gebeurde eigenlijk hetzelfde bij de proefpersonen, maar dan niet langer dan een frac-
tie van een seconde. Na wat experimenten kwamen de onderzoekers tot de conclusie, dat wanneer
de puls op 100 of 130 milliseconden valt je niets ziet.
Freud ging er van uit dat het bewustzijn onbewuste informatie actief onderdrukt. Dat vinden deze
onderzoekers nog niet zo gek. Want zij hebben aangetoond dat bewuste informatie de onbewuste
informatiestroom kan onderdrukken.
Subliminale waarneming
Een interessant en controversieel onderwerp is de subliminale waarneming. Dat is een waarneming
die net onder de waarnemingsgrens van het bewustzijn valt. De reclame en de politiek maken hier
volop gebruik van. Het onderzoek naar zulke waarnemingen is niet zo gemakkelijk. Vaak lopen onder-
zoeksresultaten en beweringen door elkaar. We houden ons zoveel mogelijk aan de uitkomsten van
het wetenschappelijk onderzoek.
Bestaat subliminale waarneming? Of wel kunnen we hele subtiele prikkels, die we bewust niet kun-
nen waarnemen, toch onbewust waarnemen? Bij het onderzoek moet je kunnen bewijzen dat de
proefpersonen niets bewust waarnamen. Als ze zich daarvan bewust zijn, houdt het op; dan neemt
‘de afwezigheid
van bewuste waar-
neming is geen
bewijs voor de
afwezigheid van
mentale activiteit’
Plotinos
men gewoon waar. Maar hoe weet je zeker, dat de proefpersonen zich niet van iets bewust waren, al
was het maar heel even. Dijksterhuis6 beschrijft het experiment van Debner en Jacoby. Men kon ver-
schillende woorden op het computerscherm zien, maar heel kort, bijvoorbeeld ‘deur’. Zo dachten de
onderzoekers een subliminale waarneming tot stand te brengen. Als dat gebeurd was, moesten de
proefpersonen een bestaand woord opnoemen, dat met de letters ‘de’ begint. Maar het mocht niet
het woord zijn, dat ze zojuist op het scherm hadden gezien.
Dit onderzoek kon drie mogelijke uitkomsten hebben:
Als de proefpersonen het woord ‘deur’ bewust hadden waargenomen, zullen ze het niet noe-
men, maar andere woorden geven zoals denk, of deuk.
Als de proefpersonen het woord helemaal niet hebben gezien en ook niet subliminaal, zullen
ze willekeurige antwoorden geven , bijvoorbeeld deken, denken, deur.
Als de proefpersonen ‘deur’ wel onbewust (subliminaal) hebben waargenomen, maar niet be-
wust, zullen ze vaker dit woord noemen. Want ze kunnen zich niet aan de opdracht houden dit
woord niet te noemen, omdat ze niet weten welk woord dat is. Het woord ‘deur’ is wel tijde-
lijk, zij het heel kort op het scherm geactiveerd.
Het onderzoek wees uit, dat de proefpersonen het woord ‘ deur’ juist heel vaak opgaven. De conclusie
lag voor de hand: men kan subliminaal waarnemen. We kunnen dingen, die we bewust niet waarne-
men, onbewust zien, omdat ze te subtiel voor ons bewustzijn zijn.
Het onbewuste neemt veel meer waar dan het bewustzijn. Onbewust kunnen we dingen zien, die we
bewust niet waarnemen. Maar de effecten van de subliminale waarneming moeten niet overdreven
worden. Er bestaat allerlei onzin met betrekking tot subliminale waarneming7.
We zien alleen de interpretatie van de werkelijkheid.
De Nijmeegse psycholoog Roos Vonk geeft het volgende voorbeeld:
Het kost ons misschien wat moeite om deze tekst te lezen, maar we komen er uit. Het laat zien hoe
actief ons waarnemingssysteem is. Eigenlijk
lezen we niet wat er letterlijk staat, maar we
vullen alles als vanzelf in. Ook op andere ge-
bieden vullen we spontaan stukken informa-
tie aan, of passen we de informatie aan zodat
deze aan onze verwachtingen voldoet.
Wat is hier echter aan de hand? We zien niet
de data die in onze ogen aanwezig zijn, maar
we zien onze interpretatie of vertolking. De
manier waarop we naar de werkelijkheid
kijken is een hypothese. We krijgen via onze
ogen niet een direct beeld van de werkelijk-
heid. Ze verschaffen ons materiaal om hypothesen te checken over wat we voor ons hebben. We kun-
nen zelfs zeggen, dat de beleving (de perceptie) van een object de hypothese is. Dat concludeert de
Volgens een ozdoenerk aan de Esglene untiisirevet, mkaat het niet uit in wkele vdlogore de ltetres
in een worod staan, het enige wat bnlaejigrk is is dat de erstee en lttasae leettr op de geode palats
saatn. De rest kan een tltoae ponhiuop zjin en nog kan je het leezn zoendr polreebm. Dit kmot om-
dat we neit elke ltteer zelf leezn maar het woord als geeehl.
mkaat niet uit in wkele vdlogore de ltetres staan
neuropsycholoog Richard Gregory, die een uitgebreide studie heeft gemaakt over visuele illusies. ‘De
dubbelzinnige figuren laten duidelijk zien, hoe hetzelfde stimulatiepatroon van het oog aanleiding kan
geven voor verschillende belevingen en hoe de beleving van objecten buiten de waarneming omgaat’
aldus Gregory.
Hoe nemen we de werkelijkheid waar?
Filosofen hebben lang geworsteld met het probleem van de waarneming. Het positivisme gaat er van
uit, dat je kennis kunt verklaren zonder dat je de persoon die de kennis op doet, erbij betrekt. Dit in
tegenstelling tot Ludwig Wittgenstein en Thomas Kuhn. Het bestuderen van de visuele illusies toont
aan, dat de waarneming altijd door de waarnemer wordt beïnvloed. Iets dat we ook tegenkomen in de
kwantumfysica (Kopenhaagse interpretatie).
We zien dus niet wat we waarnemen. We zien wat we denken waar te nemen. We krijgen in ons be-
wustzijn te maken met het interpreteren van ruwe data. Als we ons iets bewust zijn, dan heeft het
onbewuste reeds een keuze gemaakt uit de overvloed van informatie, die we via de zintuigen hebben
opgevangen. Met andere woorden, wat wij ervaren, heeft
al in het onbewuste betekenis gekregen voordat we het
bewust werden. En we kunnen zelf niet kiezen welke infor-
matie weggegooid of hoe die geïnterpreteerd wordt. Bij de
kubus van Necker staan er voor ons twee mogelijkheden tot
beschikking. Maar het bewustzijn kan niet kiezen tussen
welke twee mogelijkheden het wil kiezen. Of zelfs dat er
twee of misschien wel meerdere manieren zijn om naar de
kubus te kijken. Bij de visuele illusies kunnen we vaak kiezen
uit twee manieren van kijken en we ervaren dat we door
ons gezichtsvermogen een beetje bedrogen worden8.
In veel situaties doet zich maar een interpretatie voor, of we hebben niet in de gaten dat we een ge-
ometrisch perspectief vervormen. We hebben onbewust een hoop informatie weggegooid, voordat we
iets bewust waarnemen. De illusies laten ons duidelijk zien, dat onze manier van waarnemen en elke
beleving tot stand komt op grond van zeer veel besluiten, weggegooide informatie en interpretaties,
lang voordat we ons daarvan bewust waren.
Niet alleen ons brein maakt illusies mogelijk, ook de cultuur waarin men opgroeit. Een voorbeeld daar-
van is, dat veel niet-westerse culturen geen perspectief in hun afbeeldingen gebruiken. Het is niet ge-
makkelijk om je van je eigen culturele achtergrond los te maken, omdat je al veel informatie hebt weg-
gegooid voordat je iets bewust begint te zien.
Het zien van kleuren maakt dit misschien nog duidelijker. Een rode
voordeur ziet rood. En wel de hele dag behoudt de deur die rode
kleur, op elk uur van de dag. Maar het licht is echter niet de hele
dag hetzelfde. ’s Ochtends en ’s avonds is het licht roder dan mid-
den op de dag. Als de zon laag aan de hemel staat, verspreidt ze
veel blauw licht. Maar de deur blijft heel de dag even rood, althans
voor onze ogen, maar niet het licht dat op de rode deur valt. Wat
gebeurt er? We zien dezelfde kleur, ook al is de informatie, waarop
we de ervaring van deze kleur rood baseren, veranderd. De kleu-
ren die worden waargenomen zijn het resultaat van berekeningen
van de neuronen in ons brein. (kleurconstantie) De elektromagne-
tische golven die van de rode deur komen, worden door het brein
vergeleken met de golven die van andere delen van de omgeving
Men vroeg aan Picasso,
waarom hij mensen niet
schilderde zoals ze wer-
kelijk waren.
Picasso vroeg wat de
man met die opmerking
bedoelde. De man haalde
een foto van zijn vrouw
uit zijn portemonnee en
zei: ‘Dit is mijn vrouw’.
Picasso antwoordde:’is
ze niet erg klein en plat?’
"De vijf zintuigen zijn de gaten in
de spelonk waarin we leven en
door die vijf gaten zijn we in staat
een deel van de werkelijkheid
mee te beleven.
Christiaan j. Enschede
komen. Tegen deze omgevingsachtergrond wordt dan de kleur van de rode deur bepaald. Met andere
woorden: de deur behoudt zijn rode kleur, ondanks dat de informatie die we door het oog ontvangen:
kleurconstantie. Je zou dus kunnen zeggen, dat de kleur meer het werk is van het brein dan van het
zien van de rode deur.
We worden allemaal gefascineerd door kleuren. Denk maar eens aan een zonsopgang of -ondergang
aan zee; er ontstaat een orgie van kleuren, fel en zacht. We kunnen daar heel geboeid naar kijken,
zeker als je de hele dag onder kunstlicht hebt gezeten. Het zien van al die kleuren is een actief proces,
raadselachtig en diep, rijk met veel nuances en elke seconde anders. We raken verrukt door zo’n bele-
ving; onze ogen en ons brein zijn volop aan het werk: het selecteren van kleuren, het weggooien van
informatie om tot een genotvolle ervaring te komen.
Hoe nemen we de werkelijkheid
waar? Misschien denken we dat we
de werkelijkheid met grote precisie
waarnemen. Volgens de Utrechtse
psycholoog Verstraten zien mensen
slechts kleine delen van de werke-
lijkheid bewust. Een groot gedeelte
van wat we waarnemen is een invul-
oefening of interpretatie van ons
brein. Recente inzichten in verschijn-
selen als 'veranderingsblindheid' -
het niet waarnemen van toch opval-
lende veranderingen - tonen dit on-
der andere aan.
Onze ogen en ons hoofd bewegen
zich voortdurend. Maar hoe komt
het nou dat we de wereld zo niet
ervaren? De wereld staat voor ons
stil. Wordt onze waarneming vanuit
ons brein gestuurd of dringt de bui-
tenwereld ons op wat we zien?
Waarschijnlijk heeft dit alles te ma-
ken met de aandacht die we aan
onze waarnemingen besteden. Ons
visueel systeem kan maar een be-
perkt aantal prikkels waarnemen.
Wat niet direct noodzakelijk is, komt niet in het vizier. TNO onderzoekt wat dit betekent voor het
verkeer, waar een verkeerde wegbewijzering gemakkelijk kan leiden tot gevaarlijke situaties. Mis-
schien dat de TomTom hiervoor een oplossing biedt. Onze waarneming is slechts beperkt en selectief.
Daar maken goochelaars ook dankbaar gebruik van.
In een experiment laat Verstraten een foto van militairen, die met hun bagage naar het vliegtuig lopen
zien. Snel flitst het beeld op het computerscherm aan en uit, en dat verschillende keren. In werkelijk-
heid zijn het twee verschillende foto’s die elkaar heel snel afwisselen. Zelfs wanneer mensen verteld
wordt dat er een verschil tussen de beelden zit, kost het vaak nog heel wat tijd voordat men het ver-
schil ontdekt.
de werkelijkheid is iets meer voor fervente puzzelaars
‘Dat heet veranderingsblindheid,’ zegt Verstraten. ‘Je kijkt naar een foto, maar je ziet niet veel meer
dan een globaal beeld. Wat aandacht trekt, zijn de militairen en het vliegtuig. De details verwerk je
amper, zodat je geen oog hebt voor veranderingen die daar in plaats vinden.’
Het visuele systeem zet wat je ziet stil, maar je ogen bewegen wel. En men kan ook beweging consta-
teren van het waargenomene over je netvlies, aldus psycholoog Lex Wertheim. Het brein registreert
beide signalen, en vergelijkt de snelheid van beide bewegingen. Wanneer de snelheid van beide beel-
den hetzelfde is, dan besluit het brein, dat het beeld stilstaat.
Je kunt het vergelijken met de waarneming die omgekeerd op het netvlies valt. Toch ziet niemand
ondersteboven. Het vermogen een beeld 'stil' of 'rechtop' te zetten is een vaardigheid die door Wert-
heim ‘constancy' genoemd wordt: het deel van het blikveld waar men zijn aandacht niet op richt,
wordt door het brein constant gehouden. Het brein zorgt er voor dat we alles wat buiten onze aan-
dacht valt, als constant en onveranderend ervaren. Dit noemen we een projectie van het brein, geba-
seerd op onze kennis, ervaring en ver-
wachting. Het is maar wat het brein
besluit.
Dat we in onze waarnemingen geen
detaillisten zijn, is maar goed ook. Je
zou tureluurs worden als je in een
drukke straat loopt of als je in een
hectische verkeerssituatie terecht
komt. Veronderstel dat je alles tot in
detail zou registreren. Het is een illu-
sie, dat je in een gecompliceerde situa-
tie alles waarneemt. De werkelijkheid
wordt voor jou en door jouw brein en
ogen gefilterd.
De lichtprikkels vormen slechts vlekken
op het netvlies van het oog. In de eer-
ste weken van je leven zie je alleen
vlekkenpatronen. Het gezicht van je moeder lijkt op een grote pannenkoek waar ogen als rozijnen in
rond drijven. Maar langzamerhand gaat de baby betekenis geven aan die pannenkoek. De contouren
worden ook scherper en het kind ontdekt dan het gezicht van de moeder. En dat laatste is vooral het
werk van het brein. Ons brein interpreteert de vlekken die op ons netvlies vallen. En die interpretatie
noemen we de werkelijkheid. Deze werkelijkheid zit niet in de ons omringende wereld, maar in ons
brein.
Gewaarwording
Een van de belangrijke thema’s binnen de filosofie is de subject-objectverhouding. Wanneer ik bij-
voorbeeld iets zie, voel of hoor, ontstaat er een subject-objectverhouding. Ik, als subject, zie een
appel als object. En op grond daarvan worden eigenschappen als bijvoorbeeld kleur, smaak en tastzin
aan het object toegekend.
Maar is dit niet een te eenvoudige voorstelling ? Langzamerhand is men door neuropsychologisch
onderzoek tot het inzicht gekomen, dat het subject deel heeft aan het object, of met andere woorden,
dat het subject de eigenschappen van het object (mede)bepaalt. Als we iets willen zeggen over de
werkelijkheid , dan kunnen we alleen maar iets zeggen omtrent de wisselwerking die er ontstaat tus-
sen mij als subject en iets buiten of binnen mij als object.
dat je moeder op een pannenkoek lijkt, is een illusie
Het object , in ons geval de appel of het ‘werkelijke ding”zoals dat heet, kunnen we slechts kennen
door onze zintuigen, ons brein met zijn neuronen en de bewuste inbreng door het subject. Op ons
netvlies vallen allerlei prikkels afkomstig van de appel. De lichtgevoelige cellen van ons oog zenden bij
het zien ontzettend veel prikkels (afkomstig van die appel via lichtprikkels) door aan het brein. In het
brein ontstaat nu een gewaarwording of een sensatie. Uit de veelheid van buiten afkomende prikkels
en de werking van het brein ontstaat het’ beeld van de appel’.
Iedere waarneming bestaat uit een bijzondere relatie tussen delen van het waargenomen object, de
appel en van de waarnemende instantie, het brein. Als de werking voltooid is, zien we de appel,
zoals die door ons gemaakt is. Er ontstaat in ons een bewustwording, of gewaarwording, een visuele,
een tactiele of auditieve sensatie.
Bij waarnemingen komt heel wat kijken. Maar als we een appel zien, dan kunnen we in een oogopslag
vertellen wat we zien. In die oogopslag hebben de lichtprikkels via het netvlies hun weg naar het brein
gevonden en daar de binnenkomende prikkels al geïnterpreteerd tot een betekenisvol object, de ap-
pel. Daarbij heeft het brein ondertussen alle ontbrekende informatie netjes aangevuld.
Waarom doet het brein dat? We denken dat we de omgeving gedetailleerd en precies waarnemen.
Maar dat is een illusie. Want die detaillering en precisie berusten grotendeels op illusie. Er ontstaan
grote gaten in onze waarneming, zowel in tijd als in ruimte. En daar zijn we ons meestal niet van be-
wust.
Ga maar eens voor de spiegel staan en volg je eigen ogen in de spiegel. Dat gaat heel moeilijk. Het
brein kan geen nieuwe informatie verwerken, wanneer je je ogen beweegt. Het lijkt net alsof de beel-
den voor en na de beweging van de ogen door het brein aan elkaar worden gemonteerd en dat de
tijd tussen de bewegingen is verdwenen. Wanneer bij een beweging van het oog iets in de omgeving
verandert, heeft men dat amper in de gaten.
We zijn ons immers bewust van de wereld om ons heen enkel en alleen door sensaties die ergens in
ons hoofd worden gecreëerd - zonder een bewuste waarnemer hebben eigenschappen als bijvoor-
beeld kleur en geluid zelfs geen betekenis. De waarnemer schept als het ware zelf de wereld.
Het lijkt dan net alsof we het echte object zien zonder inmenging van ons brein. Vaak wordt het pro-
duct van het waarnemingsproces verward met het waargenomen zelf, de appel voordat die door mij
werd waargenomen. Maar de gewaarwording, de sensatie die ontstaan is tussen de lichtprikkels en
mijn brein is niets anders dan een weerspiegeling daarvan. Wat we zien is wat het brein er van maakt,
en dat geldt niet alleen voor die appel, maar voor heel de werkelijkheid.
"De werkelijkheid kan je niet opschrijven. Die is zo verbijsterend dat niemand het zou geloven."
Simon Carmiggelt
Simon Carmiggelt
een geurig geheim
langzaam loop ik in mijn tuin
alles bloeit volop,
de campanula’s,
naast de parmantige afrikaantjes
de lobelia’s,
gekleed in diep bekoorlijk blauw
en ook de roos,
de koningin van alle bloemen
maar ineens word ik overvallen
door een sterke geur,
zo doordringend en zo zoet,
zo lieflijk en zo dominant
er is geen ontkomen aan,
de jasmijn staat weer in de bloei,
en de geur van de jasmijn
neemt me in bezit
en doordringt me helemaal
voel me warm worden
het is alsof ik
opnieuw begin te leven.
en met mijn neus in de jasmijn,
zoek ik naar het geheim
van die allesoverheersende geur
en nu ik toch aan het zoeken ben,
naar het geheim achter die geur
kan ik misschien het geheim van
mijn eigen leven vinden.
3. de werkelijkheid als waar nemen
De werkelijkheid als hypothese en als simulatie
We stuiten hier op een fundamenteel filosofisch probleem. Uit het vorige hoofdstuk komt naar voren,
dat onze ervaringen een door ons brein geïnterpreteerde ervaring is. Maar dat geldt voor heel de wer-
kelijkheid en alle ervaringen van onze zintuigen. Onze werkelijkheid is geen weergave van de werke-
lijkheid, maar een geïnterpreteerde werkelijkheid. Je zou ook kunnen zeggen, dat de werkelijkheid een
hypothese van ons brein is.
Of moet je zeggen, dat de werkelijkheid een simulatie is. Een simulatie is een reconstructie, waarin het
proces wordt nagebootst, je kunt belangrijke aspecten ervan herhalen, zodat je kunt uitrekenen hoe
het proces verloopt, zonder dat het hoeft te worden uitgevoerd. Een simulatie is eigenlijk een dynami-
sche vertolking of een hypothese. Met andere woorden, we beleven de werkelijkheid als een beleving
van onze simulatie van wat zich buiten ons afspeelt. Wat de visuele illusies ons op een dramatische
wijze duidelijk maken is, dat we de werkelijkheid nooit direct kunnen ervaren; we zien slechts de in-
terpretatie van ons brein. De kubus van Necker kunnen we alleen maar driedimensionaal zien. Het
kost ons moeite om ze als lijnen op een papier te zien. We zien eerst de interpretatie, de simulatie. We
ervaren niet wat we waarnemen, maar onze simulatie van wat we waarnemen.
Immanuel Kant formuleerde vooronderstellingen die vastzitten aan onze kennis van de werkelijkheid.
Om de werkelijkheid te kunnen kennen, moet onze kennis bepaalde a priori’s hebben, die aan de erva-
ring voorafgaan, zoals tijd, ruimte en causaliteit. Zonder die a priori’s kun je geen kennis van de wereld
op doen. Maar van de andere kant zie je dan de wereld door een soort bril (de a priori’s). We kunnen
de wereld nooit waarnemen en kennen zoals ze is, maar alleen zoals ze voor ons is. Daarom maakt
Kant onderscheid tussen het Ding an sich, het ding zoals het is en het Ding für uns, de dingen zoals wij
ze kunnen kennen.
In verband hiermee is het onderzoek naar het zien en waarnemen van
een kikker, uitgevoerd door Lettvin, Maturana, McCulloch en Pitts 9 inte-
ressant. Deze auteurs vonden een synthetisch a priori, dat genetisch bij
kikkers is ingebouwd. Door het oog van de kikker komt in het brein de
volgende informatie naar binnen:
* Heldere contrastlijnen (die bijvoorbeeld vertellen waar de horizon is);
* plotselinge veranderingen in het licht (die duidelijk maken dat er een
reiger in de buurt is);
* Contouren in de beweging (die laten zien dat de reiger dichterbij komt)
en
Het voorafgaande roept nogal wat filosofische problemen op. De neuropsychologie maakt ons
duidelijk dat we met een geïnterpreteerde werkelijkheid te maken hebben. Misschien is onze
werkelijkheid niet meer dan een hypothese.
Een ander filosofisch probleem dient zich hierbij onmiddellijk aan: ‘the other minds problem’:
zijn mijn ervaringen en mijn hypothese van de werkelijkheid dezelfde als die van mijn buur-
man en buurvrouw?
Dan nog een probleem: ik krijg de werkelijkheid aangeboden in miljarden prikkels. Hoe krijg
ik die weer aan elkaar gebreid tot een werkelijkheid, het zogenaamde ‘binding problem’. Een
hoeveel tijd gaat me dat kosten?
Tenslotte bestuderen we de relatie tussen het ik en het mij, tussen mijn onbewuste en mijn
bewustzijn.
Om te kunnen begrij-
pen wat er zich af-
speelt in onze geest,
moeten we naar bui-
ten kijken en om te
begrijpen wat er bui-
ten gaande is, moeten
we naar binnen kijken
Gigerenzer
Het onderbewuste leven heeft
vensters naar uitzicht en deuren
naar inzicht die oneindig veel ver-
der reiken dan de grenzen van de
wereld van de werkelijkheid.
William James
psycholoog (1842-1910)
* De krommingen aan de zijkant van kleine zwarte voorwerpen.
De auteurs beschrijven dit als ‘insectendetectors’. Het kik-
kerbrein krijgt informatie over de wereld, maar alleen de
informatie die voor de kikker van belang is, wordt verwerkt
en geïnterpreteerd, namelijk vrienden, vijanden, waterop-
pervlak. Het kikkerbrein maakt geen natuurgetrouw beeld
van de omgeving. Maar het wil weten wat ze kunnen eten
zonder zelf opgegeten te worden. Het kikkerbrein ontvangt
het resultaat van een berekening. Soortgelijke conclusies
heeft men o.a. gevonden bij katten, apen en mensen.
Tijdens het zien wordt al informatie weggegooid, geselec-
teerd en geïnterpreteerd. Via ingewikkelde routes worden lichtprikkels van de ogen naar de hersenen
gevoerd. Deze prikkels gaan diep in de thalamus, vanwaar ze verder gestuurd worden naar de visuele
cortex. In de jaren zestig van de vorige eeuw ontdekten Hubel en Wiesel, dat de cellen in de cortex
een speciale taak hebben. Elke cel werkt mee aan de verklaring van wat je ziet, bijvoorbeeld een rand,
een streep, een richting, contrast enz. Zo schreef Barlow (1990): ‘het is een interessante manier om
een beeld weer te geven’. Elke neuron bevat belangrijke informatie over de werkelijkheid.’ Maar het
heeft ook iets onbevredigends. Waarom moeten honderd miljoen neuronen ieder afzonderlijk reage-
ren op een zeer specifieke eigenschap van een klein deel van ons blikveld?
De werkelijkheid bestaat uit puzzelstukjes
De beelden die we van de werkelijkheid maken, vormen meestal één geheel en zijn efficiënt. Maar in
werkelijkheid is ons beeld van de werkelijkheid opgesplitst in een grote hoeveelheid bouwsteentjes.
Het lijkt meer op een puzzel. Waarom wordt de werkelijkheid zo voorgesteld? En hoe komt het beeld
in de puzzel tot stand? Welke neurale activiteiten brengen de analyse van de werkelijkheidsbeelden
verder? En waarom worden deze stappen gezet? ‘Ik wil er graag op wijzen dat de belangrijkste hinder-
paal hier misschien is dat we het echte probleem niet te pakken hebben’ concludeert Barlow.
Het zou best kunnen zijn, dat het echte probleem is, dat er helemaal geen beeld van de werkelijkheid
is, maar slechts een aantal puzzelstukjes. Men gaat er meestal van uit dat er eerst een beeld moet
zijn, dat vervolgens over honderd miljoen neuronen verdeeld wordt. En dan wordt het weer samenge-
steld zodat we het vervolgens kunnen
zien of ervaren.
Er moet toch eerst de werkelijkheid
zijn. Onze ogen maken een beeld van
de werkelijkheid, van hoe de wereld
er uit ziet. Maar heeft iemand ooit de
werkelijkheid gezien buiten die hon-
derd miljoen puzzelstukjes? Wie ga-
randeert mij dat de wereld eruit ziet
zoals ik hem zie? Wat je ziet is het
Ding für dich; we hebben nooit het
Ding an sich gezien.
Men kan slechts kijken door zijn ogen.
En de ogen gebruiken honderd mil-
joen neuronen in de visuele cortex
achter in het hoofd. Men ziet kleuren en als de puzzel af is, lijkt het dan op de werkelijkheid?
en randen, mensen en honden enz. Maar dat is het resultaat van berekening en simulatie. Welke re-
den heb je om aan te nemen, dat wat je ziet ook inderdaad lijkt op dat waar je naar kijkt?
The problem of other minds
Menig filosoof heeft zich tegenover de werkelijkheid staande weten te houden door te beweren, dat
we het erover eens zijn wat we zien. We zien dezelfde boom, dezelfde mens, auto, gebouw enz. Maar
deze overstemming komt tot stand op een lage bandbreedte: een klein aantal bits per seconde in ons
bewustzijn en in de taal. We kunnen een tekening maken van wat we zien. Maar toch, wat zou Picasso
hier over zeggen? We zijn het erover eens hoe de werkelijkheid er uit ziet. Maar hebben we dezelfde
mening als het gaat over bijvoorbeeld de kleur blauw? Is jouw blauw hetzelfde als mijn kleur blauw.
Hoe kun je weten dat jouw ijsje hetzelfde smaakt als van dat van je vriend?
We stuiten hier op een klassiek filosofisch probleem, dat de filosoof Thomas Nagel als volgt formuleer-
de: ‘Je kunt proberen om zijn ijsje te proeven, maar als dit hetzelfde smaakt als dat voor jou, betekent
dat immers alleen dat dit hetzelfde smaakt voor jou. Je hebt niet de ervaring hoe het voor hem
smaakt’. Als we echter doorgaan dit soort vragen te stellen, gaan we op den duur over naar een fun-
damentele twijfel in hoever mijn ervaringen met die van een ander overeenkomsten vertonen. Zelfs
kunnen we niet eens weten , dat onze vriend zich van iets bewust is. En hoe kunnen we dan erachter
komen dat er andere bewustzijns zijn dan die van ons? ‘Het enige voorbeeld dat je direct hebt geob-
serveerd op een samenhang tussen geest, gedrag, anatomie en fysische omstandigheden, ben je zelf’,
concludeert Nagel.
Dit noemen we in de filosofie het ‘problem of other minds’. Het is wel een raar probleem, want ui-
teraard bestaan er andere personen buiten mij om. Filosofen hebben dit probleem eeuwenlang bestu-
deerd, zonder dat ze overtuigende argumenten konden vinden voor het bestaan van andere geesten
of bewustzijns buiten mij om. Of je moet van de weeromstuit vervallen in solipsisme, de overtuiging
dat jij de enige bent die bestaat.
Dit probleem van de ‘other minds’ lijkt veel op het probleem van de werkelijkheid om je heen. Hoe
kun je eigenlijk zeggen, dat er een werkelijkheid om je heen bestaat? De filosoof Zinkernagel wijst er
op, dat je juist niet kunt zeggen dat er geen wereld om je heen bestaat. De taal zou ook volledig in
elkaar storten, als je wilt beweren dat die nergens over gaat. Communicatie is niet meer mogelijk als je
niet wilt aanvaarden dat er andere geesten zijn. Communicatie gaat er juist van uit, dat degene met
wie je communiceert in staat is de communicatie te ontvangen. Anders is een gesprek zinloos. Als men
niet wil erkennen, dat er andere
geesten bestaan, kun je ook met
niemand over dit standpunt pra-
ten.
Let wel, dit alles is nog geen bewijs
dat er andere geesten of personen
bestaan of een werkelijkheid bui-
ten mij. Hier wordt alleen gecon-
stateerd, dat we met een pro-
bleem te maken hebben, waarover
je eigenlijk niet kunt spreken.
Want het gesprek hierover veron-
derstelt al dat het antwoord ja is,
namelijk er is iemand om mee te
praten!
zal ik je een geheimpje verklappen? De werkelijkheid bestaat niet.
Het binding probleem
Maar er is nog een ander probleem, het
zogenaamde ‘binding problem’. Infor-
matie uit de omgeving (verschillende
impulsen van zien, horen, voelen en
ruiken) worden opgesplitst en op veel
verschillende plaatsen binnen het brein
geanalyseerd. Maar de informatie van
de verschillende modaliteiten wordt ook
opgesplitst in miljoenen neuronen die
ieder op zich een kleur, een beweging,
een rand of een vorm analyseren.
Niet alleen worden al de aspecten van
het waarnemen geanalyseerd en behan-
deld. Daarna moeten ze weer worden
samengesteld tot een compleet beeld
van de straat waar je loopt. En dat visuele beeld wordt ook gerelateerd aan geur, gehoor, tast en ge-
not. En dat moet allemaal min of meer gelijktijdig plaats vinden. Het menselijk brein coördineert de
verwerking van meer dan elf miljoen bits, die elke seconde van buitenaf op ons afkomen. Die worden
dan weer in honderden miljoenen neuronen opgesplitst, zodat deze verschillende impulsen verzameld
worden tot een bewust beeld van wat er plaatsvindt.
Kortom er gebeurt heel wat voordat we ons iets bewust worden, en dat vele miljoenen malen per dag.
En wel constant, zonder dat de synchroniciteit van de ervaring in gevaar komt. Dit binding-problem is
een erg groot probleem, ongeacht of er een werkelijkheid buiten ons bestaat. Hoe is het mogelijk dat
al deze processen synchroon plaatsvinden, zodat we de verschillende aspecten of modaliteiten tegelij-
kertijd ervaren, als de analyse onderweg op zoveel plaatsen al gedaan is? Smaak, reuk, gehoor, tastzin
en zien worden tegelijkertijd in samenhang ervaren. Maar hoe komt die coördinatie in tijd tot stand?
Het bewustzijn is een erg ingewikkeld verschijnsel. Er moet een keuze gemaakt worden uit een ontstel-
lend aanbod van informatie via de zintuiglijke prikkels, volgens bepaalde (onbewuste) criteria. Hoe
kunnen die processen eigenlijk gecoördineerd tot stand komen? En hoeveel tijd is daarmee gemoeid?
En tenslotte, hoeveel tijd kost het dat we ons van iets bewust worden? Het tijdsprobleem is misschien
wel het grootste probleem.
Het tijdsprobleem
Deze vraag verdient aandacht, want we nemen voortdurend waar en we zijn ons bijna de hele tijd
bewust. Je zou dus kunnen zeggen, dat ons bewustzijn tijd kost en dus altijd achter loopt. We ervaren
dus niet de werkelijke tijd, maar we leven in een vertraagde wereld. We lopen om het zo maar eens te
zeggen, achter de feiten aan. De tijd hebben we nodig om alle illusies onder controle te houden en het
zogenaamde binding problem (het coördineren van alle zintuiglijke informatie, die op zo verschillende
manieren en via zoveel verschillende wegen in ons brein tot een ervaring te maken) bij ons zelf op te
lossen. Dit alles betekent wel, dat datgene wat wij actueel ervaren eigenlijk al verleden tijd is.
Elke seconde ontvangen we ongeveer elf miljoen bits via onze zintuigen. Deze moeten allemaal wor-
den ingedampt tot een 40 tal bits voor ons bewustzijn. Daar komt nog bij, dat we er onze aandacht op
moeten vestigen. En daar lichten we onze zintuigen niet altijd meteen over in. Dit kost allemaal tijd.
Voeg daar nog aan toe, dat we onze aandacht in een oogwenk kunnen wijzigen. Kortom , er is een
massa informatie die constant en direct moet worden verwerkt en geïnterpreteerd. En dat kost tijd.
alles op zijn plek, hoe spelen we dat voor elkaar?
Geen wonder dat ons bewustzijn achter loopt. De vraag is nu: hoeveel tijd loopt het achter. Dat is een
vraag, waarop in eerste instantie Libet in 1965 een antwoord vond, namelijk een halve seconde.10
Een voetballer kan niet zeer bewust spelen. Daar heeft hij gewoon te wei-
nig tijd voor. Wanneer bijvoorbeeld Johan Cruijff een bal moest spelen
naar een medespeler, moet hij de beweging en de versnelling van een aan-
tal spelers van beide teams in de gaten houden, hij moet op dat moment
de bal onder controle hebben en hij
moet weten, dat de eenvoudigste en de
meest logische pass precies dat is wat
anderen verwachten en waarop zij antici-
peren. Veel bedenktijd is er niet. Je
wordt onmiddellijk van de bal gehaald, als
je blijft nadenken. Nadenken tijdens het voetballen en bij zoveel za-
ken is eigenlijk niet aan de orde. Maar toch als Cruijff een meesterlij-
ke pass gaf, dan gebeurde dat op grond van een geniale mentale
verwerking. Dit kwam tot stand door een heleboel precieze bereke-
ningen, maar wel onbewust. Vele voetballers zeggen ook, dat zij zich er niet van bewust zijn, wanneer
ze aan het spelen zijn. We komen hierover in het hoofdstuk over Intuïtie nog te spreken.
Terug naar de halve seconde vertraging. Dat is veel wanneer je aan het voetballen bent. Maar een
hoop activiteiten vinden in een langzaam tempo plaats. Een halve seconde in een gesprek is niet veel;
je kunt bijna al voorspellen waarmee een zin eindigt, minstens een halve seconde voordat hij klaar is.
Daarom kun je met iemand een goed gesprek voeren en ook snel antwoorden, ook al kost het je een
halve seconde om je bewust te worden van wat de ander zegt en jij dus hoort.
Maar tijdens het voetballen, tijdens de sport en zoveel ander activiteiten is dit niet mogelijk. De mees-
te reacties van mensen zijn veel sneller dan die halve seconde; ze liggen rond de 0,2 seconde. Men
maakt dus vaak gebruik van aangeleerde reacties. Evenwel niet altijd. Cruijff deed niet alleen datgene
wat hij geoefend had, maar bedacht ook nieuwe en geniale (re)acties.
Hoe kun je echter reageren, voordat je je bewust wordt? We kunnen namelijk handelen, voordat we
ons bewust worden waarom we dat eigenlijk doen. Dikwijls gaat het om handelingen die ingestudeerd
zijn, zoals bijvoorbeeld autorijden. Soms kunnen prikkels om iets te doen zo kort duren, dat we ons er
niet van bewust zijn (bijvoorbeeld subliminale waarneming), maar er wel op reageren. Het kost je
meer tijd om te besluiten om iets te doen, dan onbewust op een prikkel te reageren. Het is mogelijk,
dat je ergens op reageert, zonder dat je je bewust bent, waarom je dat doet. Het zou wel eens kunnen
zijn dat heel veel handelingen op reacties gerealiseerd worden, zonder dat ons bewustzijn informatie
over het gebeurde krijgt.
We komen tot de conclusie, dat we handelingen kunnen uitvoeren buiten ons bewustzijn om. Mis-
schien dat dit geldt voor een zeer groot aantal activiteiten die we door de dag verrichten. Dit betekent,
dat ons bewustzijn daar eigenlijk geen controle over heeft. En het begrip vrije wil heeft alleen beteke-
nis, als we bewust zijn. De problematiek over de vrije wil komt nog uitvoerig aan bod in hoofdstuk 7.
De menselijke persoon bestaat uit een ik en een mij
Maar heeft ons bewustzijn, of het bewuste ik dan helemaal niets of weinig in de melk te brokkelen?
Het ik heeft twee belangrijke kenmerken: verantwoordelijkheid en samenhang. Dat je datgene wat je
doet en de aanleiding daartoe kunt verklaren hoort wezenlijk bij ons ikzijn. Maar toch, het ik is ook
toeschouwer van vele dingen die we doen. Hier volgt een voorbeeld, maar iedereen kent wel voor-
beelden uit zijn eigen leven.
”Hij was laat zoals gewoonlijk. Al toen hij op de fiets stapte, wist hij heel goed dat hij te laat op de re-
dactievergadering zou komen, dus het was slechts een kwestie om de vertraging tijdens de fietstocht, die
normaliter een klein halfuur duurt, zo klein mogelijk te houden.
Toen hij in de 0sterbrograde de Strandboulevard kruiste, bevond hij zich ver voor de bus achter hem en
hij kon daarom gemakkelijk de bushalte voorbijfietsen, voordat de passagiers het fietspad overstaken om
bij de bus te komen. Dacht hij.
Plotseling stapte een jongen het fietspad op, een paar meter voor hem. Zijn snelheid was hoog. Erg hoog.
Er was niets aan te doen. Als in een droom of een roes zag hij de tijd voortkruipen met een slakkengan-
getje, terwijl zijn ik gereduceerd was tot toeschouwer van zijn eigen handelen. Er moest heel duidelijk
een keuze worden gemaakt: ofwel hij reed de jongen omver, ofwel hij liet zijn fiets over de kop gaan
waarbij hij zich zou bezeren. Er waren geen andere mogelijkheden, want aan de linkerkant bevonden
zich auto's en aan de rechterkant stonden nog meer wachtende buspassagiers. Als een kijker naar een film
kon hij dus constateren dat de keuze uitviel in het voordeel van de jongen. De fiets werd opzij gegooid,
zodat hij de laatste meters over het asfalt gleed. Het deed pijn, maar erger was het ook niet. Hij liep wat
schaafwonden op, een goed excuus om te laat op de vergadering te verschijnen en een verhaal om te
vertellen (was de keuze anders uitgevallen, dan had hij het verhaal waarschijnlijk niet verder verteld).”
aangehaald door Norr Torretranders.
Wie bepaalde deze uitkomst? Niet zijn ik. Het ik was toeschouwer. Maar ook de jongen niet, en ook de
fiets konden het niet zijn.
Iets in de fietser nam het besluit, maar de ervaring was zeer overtuigend: het was niet zijn ik, want het
ik was waarnemer en was ei-
genlijk buiten spel gezet. Het ik
werd meteen geschorst, omdat
er absoluut geen tijd was om na
te denken. Zijn ik had niet de
vrije wil in deze keuze. Maar hij
was wel degene die de keuze
maakte
Het is niet het bewuste ik van
een persoon dat in werkelijk-
heid de handeling begint, maar
het is duidelijk wel de persoon zelf.
Dit is geen spielerei, maar een
baanbrekend verschil in de hedendaagse psychologie. Men maakt een onderscheid tussen het ik en de
persoon als geheel , of nog beter: het mij! Men is tot de conclusie gekomen dat er in de persoon (in
het mij) meer is dan het ik alleen. Maar het bewuste ik heeft er moeite mee om dit zomaar te accepte-
ren. Het ik denkt dat hij overal de initiatiefnemer, het handelende subject is.
De laatste tijd maken psychologen een onderscheid tussen het impliciete en expliciete zelf. Het impli-
ciete omvat het onbewuste en dat niet-bewuste behoort net zo goed tot mijn persoon als het bewuste
ik (expliciete zelf). De mens is nog steeds degene die begint met handelen. Maar het is het (onbewus-
te) impliciete zelf, dat daarover het beslissingsrecht heeft, en niet het bewuste ik. Andere psychologen
gebruiken de termen ik en mij. ‘Ik’ staat dan voor het expliciete zelf (het bewuste) en het ‘mij’ voor
het impliciete zelf (het onbewuste).
Is het mij of het ik het subject van alle handelingen?
Het mij is het subject van alle handelingen van de mens, zowel de fysieke (zoals de ademhaling) als de
mentale (denken). Het mij is het subject van alle handelingen die niet bewust worden begonnen of
uitgevoerd door het ik.
Maar is het niet zo, dat mij hetzelfde woord is als brein of hersenen? Misschien, dat we dan maar moe-
ten zeggen dat onze hersenen een vrije wil hebben? Betekent dit, dat wij onze beslissingen ervaren als
vrije en bewuste handelingen, terwijl het ons slechts overkomt als een illusie?
Is het nu zo dat het brein het subject is van onze handelingen, zoals zoveel psychologen en filosofen
zeggen? Dan heeft ons brein misschien wel een vrije wil in plaats van wij.
Maar het begrip ‘mij’ omvat meer dan mijn brein. Als je loopt, zeg je toch ook niet dat mijn brein
loopt, alhoewel het brein daar een belangrijke bijdrage aan levert. Misschien is het ook niet logisch om
meteen te zeggen, dat het brein het subject van handelen is, als dat niet het ik is. Er is ook nog een
niet-bewust ik, een niet-ik zou je kunnen zeggen, of nog beter er is een mij. Het mij is dat deel van mijn
persoon dat niet het bewuste ik is.
De relatie tussen het ik en mij is best spannend. Daar draait het wel om in ieders leven. Het is ook een
relatie vol conflicten. De taak van het ik is om het mij aan te kunnen. Vaak moet het ik verantwoording
afleggen, met name tegenover de rechter, voor het handelen van het mij. Het ik neemt dan de ver-
antwoordelijkheid op van iets waarover hij niet volledig de baas was. Dat is wat er in de rechtspraak
gebeurt: het ik is verantwoordelijk voor het mij. De Deense wetenschapsjournalist Nørretranders
beschrijft deze verantwoordelijkheid op verschillende lagen11 .
Het grootste probleem van het ik kan zijn, dat het strikt verbonden is met het mij. Je kunt daar niet van
af. Het ik is en blijft van jou. Het hoort bij je identiteit. Je kunt daar niet voor wegvluchten. Of het te
bagatelliseren door te zeggen, ´ ik heb mezelf ook niet gemaakt, het zijn mijn genen, of mijn jeugd, of
het zijn mijn neuronen´of iets dergelijks.
In de filosofische stroming van het existentialisme staat de keuze van het ik voor mij zelf in het cen-
trum. Er is namelijk geen alternatief voor mezelf, het mij. Zowel Kierkegaard, als Sartre en Heidegger
beschrijven deze keuze van het ik voor het mij.
Het existentialisme verwoordt op een dramatische wijze dit keuzeprobleem, het aanvaarden van het
mij door het ik. Voorop staat niet wat je kiest, maar dat je kiest. En je daaraan houdt, alsof het je eigen
mogelijkheid is. Grandioos beschrijft het existentialisme de angst, vervreemding en afkeer als een
breuk tussen het ik en het mij. Kierkegaard ziet de angst als een gevoel van vertwijfeling in drie varian-
ten:
vertwijfeld zijn dat je je er niet van bewust bent dat je een zelf hebt;
vertwijfeld zijn, dat je niet jezelf wilt zijn;
vertwijfeld zijn om jezelf te willen zijn’ ( de ziekte tot de dood).
Toen James Clerk Maxwell niets meer kon uitrichten, zei hij vlak voor zijn sterven tegen zijn vriend:
‘Wat er wordt gedaan door datgene wat mijzelf wordt genoemd, wordt gedaan, dat voel ik, door iets
wat groter is dan mijzelf in mij´
We zitten eigenlijk wonderlijk in elkaar
Langzamerhand zijn we tot de conclusie gekomen, dat we ons niet bewust zijn van vele dingen die we
toch waarnemen, maar we zijn ons ook niet bewust van de heel veel zaken die in ons hoofd rondspo-
ken. En ons zijn we ons niet bewust van wat we eigenlijk aan het doen zijn. De mens is niet primair
bewust.
Wanneer we verder nadenken over het ik, dan voelen we een stukje onmacht van het ik en misschien
ook angst: wie ben ik dan eigenlijk? Welke illusies heb ik nog meer? het ik heeft het er moeilijk mee,
omdat er krachten in zijn persoon huizen , waartoe het ik heen toegang heeft. het wil koste wat kost
de regie over zijn persoon volhouden. Maar
dat is allemaal onmacht. Er is dan ook geen
sprake van een vrije wil.
Wij worden gedwongen te beseffen dat we
meer zijn dan we denken en ervaren, dat
we over meer krachten en mogelijkheden
beschikken dan we ons bewust zijn en dat
we meer van de wereld opmerken dan we
zelf bewust waarnemen. In hoofdstuk 7
komen we hierop nog terug in verband met
intuïtie en de vrije wil.
Maar van de andere kant, is het ook heel
mysterieus en wonderlijk dat we zo in elkaar
zitten met ons onbewuste erbij. Er zitten
geheimen in onze ziel, voor ons verborgen,
maar die soms wel aan anderen worden
geopenbaard. Eigenlijk is het ik en mij zo rijk
en zo diep, dat het niet onder woorden en
begrippen te vangen is. We staan hier eigen-
lijk voor een afgrond, die nog niet te over-
bruggen is of voor een grens die nog niet te
nemen is.
We zijn er over verbijsterd, maar ook ver-
baasd en verwonderd, dat we zo mysterieus
in elkaar zitten. wat voor krachten huizen er in mij?
4. laat je spiegelneuronen maar vuren
je hebt je met
duisternis gekleed;
je hebt je
aan mijn blik onttrokken;
ik zie vaag
de contouren van je lichaam
wie kan de onzegbare
diepte van een eenzame nacht
peilen
je voelt je verlaten en verraden
je hart is gedoofd
en als een jas
heb je
de droefheid aangetrokken
alleen je ogen blinken nog
als sterren,
maar dat is ontzettend
veel lichtjaren
van mij verwijderd.
Soms schieten we vol, wanneer we zien dat andere mensen pijn lijden of juist blij zijn. We leven dan
zo met de ander mee, dat het op ons gedrag invloed heeft. We zien iemand anders lijden of lachen en
wij voelen de pijn en verdriet. We uiten dat ook in ons gedrag door mee te gaan huilen of te lachen.
Mensen leven met elkaar mee. Wat is er dan precies aan de hand en welke processen maken dit mo-
gelijk?
Een ander verschijnsel is dat mensen elkaar vaak nadoen, of zelfs elkaar na-apen. Mensen horen iets
van een ander en praten die ander zonder veel kritiek maar na. Wanneer Erik van Muiswinkel de oud-
voorzitter van PSV nadoet, dan vinden we dat zeer vermakelijk. Maar in het normale leven worden
nadoen, na-apen en napraten niet hoog gewaardeerd en vaak als irritant ervaren. We maken wel een
uitzondering voor kleine kinderen. Wanneer zij iets nadoen of iemand napraten, vinden we dat schat-
tig en vertederend.
In de psychologie komt men er steeds meer achter dat we in ons gedrag zeer vaak anderen nadoen. is;
we imiteren elkaar veel meer dan we denken en dan we ons bewust zijn. En natuurlijk ook, we praten
elkaar meer na dan we weten, om maar niet van het papegaaiencircuit te spreken.
We gaan onderzoeken hoe het komt dat mensen met elkaar meeleven, elkaars pijn en vreugde voelen
en empathisch zijn. Vervolgens waarom ze elkaar nadoen, zonder dat zij het in de gaten hebben en
welke rol het on-
bewuste(ons brein
met al zijn neuro-
nen) een rol
speelt.
nadoen
Onbewust en zon-
der het in de ga-
ten te hebben,
beantwoorden
we al een glimlach
van een ander.
En we gapen maar
meestal vrolijk in
koor mee, als een
ander begint te
geeuwen. En kijk
eens naar een
moeder, die haar
kind met een
Onwillekeurig en onbewust doen we andere mensen na: hun gebaren, gezichtsuitdrukkingen,
houdingen en zelfs hun manier van spreken. We leren dit van jongs af aan. Door te imiteren
komen we aan onze ervaringen en leren we ook iets. Dank zij de spiegelneuronen zijn we hier-
toe in staat. Maar de spiegelneuronen doen nog meer. Ze maken het ons mogelijk om ons in
anderen in te leven en met anderen mee te lijden en vreugde te beleven. De spiegelneuronen
functioneren als een soort sociale lijm, waardoor we de bedoelingen van andere kunnen be-
grijpen.
Onwillekeurig en onbewust doen we andere mensen na: hun gebaren, gezichtsuitdrukkingen,
houdingen en zelfs hun manier van spreken. We leren dit van jongs af aan. Door te imiteren
komen we aan onze ervaringen en leren we ook iets. Dank zij de spiegelneuronen zijn we hier-
toe in staat. Maar de spiegelneuronen doen nog meer. Ze maken het ons mogelijk om ons in
anderen in te leven en met anderen mee te lijden en vreugde te beleven. De spiegelneuronen
functioneren als een soort sociale lijm, waardoor we de bedoelingen van andere kunnen be-
grijpen.
zonder woorden
lepeltje te eten geeft. Zij doet ongemerkt haar mond open, alsof ze zelf van het lepeltje wil happen.
Waarom nemen mensen meestal dezelfde houding aan als van degene met wie ze een gesprek voe-
ren? We constateren dat de ene persoon onbewust zijn benen andersom over elkaar slaat als zijn
overbuurman dat zojuist ook heeft gedaan. Dan buigt een van beiden zich naar voren, brengt zijn hand
nadenkend naar zijn hoofd en richt zich weer iets op. Korte tijd daarna doet de ander precies hetzelf-
de.
Onbewust en intuïtief nemen we gebaren en de gevoelens van anderen over. We doen dit niet altijd.
Soms zijn we zo in onszelf gekeerd, dat we de ander met zijn gebaren en emoties nauwelijks opmer-
ken, zeker als we zelf in mineur zijn. Maar van de andere kant kan een spontane glimlach van een an-
der onze hele dag weer goed maken. Sommige mensen hebben wegens een psychische stoornis geen
feeling voor wat er bij de ander omgaat.
Hoe komt het dat we anderen nadoen? Door de ontdekking van spiegelneuronen in het brein heeft
men dit kunnen achterhalen.
Niet alleen dieren, maar ook mensen hebben spiegelneuronen. Deze werden voor het eerst ontdekt in
de premotorische cortex. Dit hersengebied is
betrokken is bij de planning van een beweging,
en op zijn beurt verbonden met de motorische
cortex. Hier worden de zenuwen aangestuurd
die zorgen dat onze spieren in actie komen.
Wanneer je de anatomie van de motorische
cortex wat nader bekijkt, is die cortex een lange kronkel (geel) over de hele breedte van ons brein. Elk
stukje stuurt een ander lichaamsdeel aan. Zoals te zien is, nemen onze handen en gezicht een groter
gedeelte van onze cortex in beslag dan de rest. Dit geeft aan hoe expressief ons gezicht is en hoe fijn
de motoriek van onze handen. De premotorische cortex waar als eerste spiegelneuronen zijn ontdekt
ligt net voor de motorische cortex. Deze twee hersengebieden zijn nauw met elkaar verbonden.
Maar wat doen die spiegelneuronen daar nou precies? Je kijkt bijvoorbeeld naar sport op de televisie.
Ook al zit je stil, in de premotorische en motorische cortex is het ontzettend druk. Je spiegelneuro-
nen doen de bewegingen van de sporter na. Dat weten we omdat je spierspanning heel licht toe-
neemt als je naar sport kijkt. En soms gaat het zover dat je zelf mee wilt gaan sporten: bij een span-
nende voetbalwedstrijd wil jouw been ook schoppen, als er een penalty genomen wordt.
Wanneer we zelf tennissen, hebben we in ons brein neurale patronen als een soort sjabloon voor ten-
nishandelingen. Mijn spiegelneuronen zullen in actie komen, vuren, wanneer ik een tennisprof zie
smashen. En als ik naar een bekende tennisser kijk, dan zullen mijn spiegelneuronen erg te keer gaan.
De spiegelcellen zorgen ervoor dat de premotorische cortex in ons brein bij het zien van een fraaie
backhand van Roger Federer een balletje mee slaat. Ervaren tennissers kopiëren de beweging van een
andere tennisser naar wiens spel ze kijken zelfs heel precies. Naar een tennismatch kijken is voor hen
naar een idee van Penfield
pure tennistraining. Ook bij pianisten en dansers is dit intensieve kopiëren van bewegingen in het
brein waargenomen.
Als mensen naar een tenniswedstrijd kijken, gaan allerlei spiertjes in hun lichaam meebewegen met de
tennissers. Sporten kan erg gezond zijn en ernaar kijken is minstens zo inspannend. Je hoeft je in ieder
geval niet schuldig te voelen als je op de bank blijft hangen, je motorische cortex is volop in beweging.
Kijk je naar een foto, waarop iemand kwaad kijkt, dan frons je zelf ook de wenkbrauwen. Wanneer
iedereen lacht, dan lach je mee, of je moet een notoire zuurpruim zijn. Lachen, maar ook huilen werkt
aanstekelijk.
het verraad van de spieren
In een onderzoek van Ulf Dimberg12 liet men proefpersonen gezichten van mensen op een beeld-
scherm zien. De proefpersoon kreeg de opdracht zo neutraal mogelijk te kijken en geen enkele ge-
zichtspier te vertrekken. Elk gezicht is slechts een halve seconde op het scherm gevolgd door een korte
pauze. Via een meet-instrument worden de bewegingen van de gezichtsspieren geregistreerd.
De eerste gezichten op het scherm hebben een neutrale uitdrukking. Dan komt er plotseling een glim-
lachend gezicht op het scherm (een halve seconde) en vervolgens weer neutrale gezichten. Het meet-
instrument doet zijn werk en laat zien wat er gebeurt. De proefpersoon heeft als reactie ook even ge-
glimlacht. Als dit weer wordt herhaald, de ene keer met een boos of verstoord gezicht en de volgende
keer met een glimlach, gebeurt hetzelfde. De proefpersoon verliest weer de controle en is niet meer
in staat om neutraal te kijken. Hij heeft respectievelijk de fronsspier boven zijn ogen of de glimlach-
spier in de wang even samengetrokken.
Uit dit experiment blijkt, dat we spontaan en onbewust vaak de gezichtsuitdrukkingen van anderen
spiegelen. Maar er was nog meer aan de hand. Wanneer men een glimlachend gezicht zo kort toonde
op het scherm, dat de proefpersoon het niet bewust kon registreren, begon toch de proefpersoon te
glimlachen. Het beeld wordt wel door het brein geregistreerd. Dit noemen we 'subliminale stimulatie'.
Er zijn veel onderzoeken geweest die dit verschijnsel hebben onderzocht en de reclame en politiek
hebben daar dankbaar gebruik van gemaakt. Onze geest neemt met zijn brein en zijn spiegelneuronen
talloze prikkels waar,
buiten ons bewustzijn
om.
inzicht in de bedoelin-
gen van anderen
Door anderen na te
doen, krijgen we meer
begrip voor de anderen
en meer inzicht in zijn
bedoelingen.
Allessandra Umilta13
voerde het volgende
experiment uit: een
aap observeerde een
medewerker, die een
voorwerp pakte. Men
constateerde dat de
spiegelneuronen van de aap vuurden, toen hij deze grijphandeling zag. Vervolgens zag de aap een
medewerker die een grijphandeling met gebaren nadeed, zonder dat hij echt iets greep. De aap ver-
toonde geen actieve spiegelneuronen. Maar wat doet de aap als hij het voorwerp niet echt kan zien?
onbewust dragen we ook gevoelens over
Er lag nu een sinaasappel op tafel. Daarna plaatste men een scherm op tafel zodat de aap de sinaasap-
pel niet meer kon zien. Nu pakte de onderzoekster met haar hand de sinaasappel achter het scherm.
De aap zag dus wel de handeling , maar zag niet dat zij de sinaasappel pakte. Bij dit experiment vuurde
ongeveer de helft van de spiegelneuronen.
Een volgende stap : de tafel is nu leeg. Er werd weer een scherm geplaatst op de tafel. Opnieuw gaat
de onderzoekster met haar rechterhand achter het scherm. Eigenlijk was de situatie voor de aap het-
zelfde als bij de vorige opzet: de aap zag een hand die achter het scherm verdween. Het enige verschil
was, dat de aap nu over voorkennis beschikte, die hij in het vorige had opgedaan. De vraag was of de
aap begreep dat dit pantomime was. Dan zouden zijn spiegelneuronen niet mogen vuren en dat de-
den ze ook niet. Dit is raar, want apen zelf doen niet aan pantomime. Wanneer mensen aan pantomi-
me doen, dan reageren onze spiegelneuronen wel.
In weer andere experimenten met apen liet de onderzoeker Leo Fogassi 14een aap een aantal hande-
lingen verrichten. Dezelfde handelingen werden na een tijd gedaan door de onderzoeker. Hij zat voor
de aap en pakte voedsel dat hij in een bakje legde. Als er geen bakje was, pakte de onderzoeker voed-
sel en stopte het in zijn mond en at het op. De vraag was of de aap anders zou reageren bij het grijpen
om te eten en het grijpen om het in een bakje te leggen. De resultaten toonden aan, dat de bedoeling
van de onderzoeker wel degelijk invloed had op het neurale vuurpatroon van de aap. De spiegelneu-
ronen vuurden met dezelfde kracht, wanneer de aap zelf het voedsel pakte om het in een bakje te
leggen. Maar de neuronen van de aap vuurden nog krachtiger, wanneer hij zag dat de onderzoeker het
voedsel opat.
Na veel onderzoek15 kwam men tot de conclusie dat spiegelneuronen niet alleen een eenvoudig neu-
raal systeem vormen, waarin uitgevoerde handelingen gekoppeld worden aan waargenomen hande-
lingen. Maar de spiegelneuronen zijn ook in staat ons inzicht te geven in de intenties of bedoelingen
van anderen. Ze coderen dezelfde grijphandelingen anders, wanneer die met verschillende bedoelin-
gen wordt uitgevoerd. Ons brein is in staat de diepste mentale aspecten van anderen (de bedoelin-
gen) te spiegelen, zonder dat we ons daar in eerste instantie van bewust zijn. Hetzelfde geldt voor
horen en het gebruik van werktuigen.
Door de resultaten van al die onderzoeken heeft men een andere kijk gekregen op imitatiegedrag.
Imitatie wordt meestal niet gezien als blijk van intelligent gedrag. Maar men denkt er nu wel genuan-
ceerder over. Apengedrag wordt nu gezien als een eenvoudig cognitief proces. De meeste weten-
schappers gaan er nog van uit, dat het vermogen om te leren via waarneming voorbehouden is aan de
mens en misschien de mensapen. Dat apen wel de bedoelingen van het gedrag kunnen herkennen is
een belangrijke voorwaarde voor sociaal gedrag.
Uit verschillende onderzoeken16 is naar voren gekomen dat spiegelneuronen de bedoelingen van han-
delingen coderen en dus voorspellen. De neuronen komen in werking, als we onze eigen bedoelingen
in gedrag omzetten. Ze worden ook actief, als anderen tot handelingen overgaan. Dan kunnen we
door middel van onze spiegelneuronen de verschillende intenties onderscheiden.
Maar hoe voorspellen de spiegelneuronen de handeling die op de waargenomen handeling volgt?
Spiegelneuronen vuren niet voor dezelfde handeling, maar voor handelingen, die er klaarblijkelijk lo-
gisch mee verbonden zijn. Als je iemand heel precies een balpen ziet pakken, dan zullen ook die spie-
gelneuronen vuren, die bijvoorbeeld verbonden zijn met het schrijven van de balpen.
Doordat deze serie neuronen actief worden, zijn we in staat de bedoelingen van anderen te achterha-
len, of beter nog te simuleren. Spiegelneuronen stellen ons in staat de bedoelingen van anderen in
ons brein te simuleren, waardoor we de ander beter kunnen begrijpen.
Nijmeegse onderzoekers ontdekten onlangs dat dezelfde hersencellen die actief worden bij het imite-
ren nog actiever worden als we iemands gedrag moeten aanvullen. We zijn dus – dankzij onze spiegel-
neuronen – nog beter in het reageren op een ander.
mensen leren door te imiteren
Vanaf de geboorte zijn we begiftigd met spiegelneuronen, die onze imitatiedrang ten goede komen. In
een onderzoek toonde de psycholoog Andrew Meltzoff aan, dat pasgeborenen instinctief bepaalde
eenvoudige handelingen en ge-
zichtsuitdrukkingen nadoen en dat ze
dus beschikken over een aangeboren
mechanisme, dat dit imitatiegedrag
mogelijk maakt. Piaget had ons ge-
leerd dat kinderen leren imiteren,
maar uit onderzoek van Meltzoff
bleek dat kinderen leren door te
imiteren.
Dat maakt nogal een verschil. Uit
onderzoek met apen bleek, dat een
aap die met een kubus speelde,
meer belangstelling had voor de
onderzoeker die de aap imiteerde
dan voor een onderzoeker die een
andere handeling uitvoerde (Pau-
kner e.a.).
Dit wordt een impliciet niveau van begrijpen genoemd. Baby’s houden er van als volwassenen hen
imiteren. Ze vinden imitatiespelletjes geweldig en tevens ontstaat er een band tussen het kind en de
volwassene. Ook peuters imiteren elkaar voortdurend, volgens het onderzoek van Nadel. Eckerman
ontdekte dat de relatie tussen imitatie en verbale communicatie bij kinderen erg groot is.
Imitatie speelt een essentiële rol in het menselijk gedrag. Al zeer jong kan het kind waarschijnlijk al
de bedoeling van het gedrag van anderen achterhalen. In een experiment van Harold Bekkering17
kregen peuters te horen dat ze een spelletje met volwassenen gingen doen. Het spelletje was heel
eenvoudig: Doe, wat ik doe. De volwassene raakte zijn linker- of rechteroor aan met de hand van de-
zelfde kant (ipsilateraal); dan weer met de hand aan de andere kant (contralateraal). Soms gebruikte
de volwassene beide handen tegelijk om de oren aan dezelfde kant te pakken, soms ook om de oren
aan de andere kant te grijpen.
Vooral wanneer de peuters een handbeweging moesten nadoen om het oor aan de andere kant aan
te raken, gingen ze de mist in. Ze raakten dan wel het goede oor aan, maar met de verkeerde hand.
Maar wanneer ze de bewegingen nadeden met beide handen, werden er geen fouten gemaakt. Deze
fouten zijn alleen te begrijpen, als we er van uitgaan dat de kinderen prioriteiten stelden, als ze pro-
beerden te achterhalen wat nu echt belangrijk was, wanneer je andere mensen nadeed. En dat was
waarschijnlijk het doel van de beweging, namelijk om dat ene bepaalde oor vast te pakken. Met ande-
re experimenten, ook bij volwassenen, ontdekte Bekkering, dat het bepalen van het doel van de waar-
genomen handeling de belangrijkste factor was voor imitatiegedrag. Een doelgerichte nabootsing is
naar alle waarschijnlijkheid te verklaren met spiegelneuronen18 .
hier is men bezig met relatieopbouw
Ook volwassenen imiteren graag. We dragen sociale gewoonten van generatie op generatie over
(denk bijvoorbeeld aan taal). Susan Blackmore spreekt zelfs over memen als een soort sociale genen.
Imitatie speelt een zeer belangrijke rol wanneer ideeën, gebruiken en geloofsovertuigingen worden
overgedragen.
in andermans schoenen gaan staan
Mensen doen elkaar vaak na. Dit is al een oud evolutieproces, dat we gemeen hebben met andere
dieren. Spreeuwen vliegen in zwermen, allemaal een bepaalde richting op en strijken gezamenlijk neer
in bomen om vervolgens je pasgepoetste auto te bevuilen. Wanneer een kip begint te eten gaan de
andere kippen meedoen. Ik loop soms gedachteloos de verkeerde kant uit, achter iemand aan, zonder
er mij rekenschap van te geven. Gaat er tijdens een concert iemand hoesten, dan zijn er altijd wel
mensen die zo bereid zijn om mee te gaan hoesten.
Er is een duidelijk verband tussen imitatie en de ontwikkeling van belangrijke sociale vaardigheden,
zoals het inzicht dat andere mensen hun eigen gedachten, wensen, verlangens en overtuigingen heb-
ben. Uit neuro-imaging-onderzoek blijkt dat de ontwikkeling van spiegelneuronen hiervoor verant-
woordelijk is. Iacoboni gaat er van uit, dat ons brein geen halsbrekende toeren hoeft te verrichten om
verklaringen te zoeken waarom mensen bepaalde dingen doen, zeker als het gaat over eenvoudige
dagelijkse handelingen. Het brein zou op hol slaan als we alles en iedereen zouden moeten analyseren.
Het heersende verklaringsmodel was: eerst het gedrag van mensen goed observeren en dan proberen
een hypothese ter verklaring op te stellen (het theorie-theorie model).
Door de ontdekking van de spiegelneuronen en de zogeheten simulatietheorie, begrijpen we anderen
door letterlijk te doen alsof we in hun schoenen staan. Sommi-
ge psychologen zien dit als een cognitief inspannend en bewust
proces, terwijl Iacoboni er van uit gaat, dat
we op een tamelijk onbewuste manier het
gedrag van anderen simuleren en begrijpen19.
Tijdens het spreken maken we veel gebaren. Door de spiegel-
neuronen zijn we in staat de gebaren niet alleen te herkennen,
maar ook te begrijpen. In een experiment ontdekte de neuro-
wetenschapper Lisa Aziz-Zadeh20 breinactiviteiten, wanneer
proefpersonen zinnen lazen die activiteiten van de hand en de
mond beschreven: pak de banaan of bijt in de appel. Daarna zagen ze ook een filmpje, waarop deze
handelingen uitgebeeld waren. Zowel tijdens het lezen als bij het zien van de film werden in het brein
de spiegelneuronen actief, die een rol spelen voor hand- of mondbewegingen. De spiegelneuronen
hebben waarschijnlijk de taak op zich genomen om in het brein de handeling na te doen, waardoor we
in staat zijn om te begrijpen wat we lezen. Als we een roman lezen, dan zullen waarschijnlijk de spie-
gelneuronen de activiteiten die in de roman aan de orde komen, nadoen. Het lijkt dan alsof we bezig
zijn die handelingen zelf uit te voeren.
ook zin in een banaan?
waarom apen mensen
elkaar na?
Mensen imiteren elkaar
dagelijks. Daar is niets mis
mee, althans. Als we ie-
mand zien eten, lopen of
huilen, dan voeren we in
ons brein dezelfde hande-
lingen uit. In het brein van
gezonde mensen zit een
rem ingebouwd, die er
voor zorgt, dat we deze
imitatiedrang onder con-
trole houden. Bij gezonde
mensen verhindert een
rem in de hersenen dat
we zomaar mee gaan
gebaren, maar we hebben die rem niet altijd onder controle. Tijdens een bokswedstrijd zullen veel
mensen moeite hebben om de linkse en rechtse stoten te onderdrukken. Het lichaam doet haast als
vanzelf mee.
Maar het wordt gewoon gênant, vervelend en sociaal onaanvaardbaar als de imitator zijn gedrag niet
onder controle heeft en alles na-aapt. De Franse psychiater Lhermitte maakte in een experiment
(1986) de meest rare gebaren bij 75 proefpersonen. Hij sloeg met zijn hand op zijn knieën, peuterde
in zijn neus, kauwde op papier, kamde zijn haar en barstte zelfs in gezang uit. De patiënten volgden
precies zijn voorbeeld, alsof er niets aan de hand was en zelfs schaamteloos. Alle patiënten hadden
een hersenbeschadiging, meestal in het voorste deel van de hersenen, de frontale kwab. De beschadi-
ging was veroorzaakt door een ongeluk, een tumor of een hersenbloeding.
Deze mensen wisten wel dat ze de psychiater nadeden en hadden ook kritiek op hem, wanneer hij hele
rare gebaren deed. Zo zei de psychiater tegen een van zijn patiënten ‘Ik houd meer van de winter dan
de zomer.’ De patiënt zei eerst dat hij wel degelijk meer van de zomer hield maar herhaalde vervol-
gens de zin van de arts letterlijk.
Alles wat we zien komt achter in het hoofd in de occipitale hersenkwab binnen. Dan wordt deze
informatie in de pariëtale hersenkwab omgezet in een beweging of gebaar. In de frontale
hersenkwabben valt het besluit of de waargenomen actie geïmiteerd moet worden. Spiegelneuronen
zorgen ervoor dat we begrijpen of een zwaaiende arm als bedreiging of als een groet moet worden
opgevat. Mensen met imitatiedrang missen de mogelijkheid om wel of niet te imiteren. Ze imiteren
altijd. Hun spiegelneuronen zijn niet aangetast, want ze begrijpen nog wel welke handelingen ze
nadoen. Maar de rem is eraf, en kan ook niet meer worden gerepareerd. En dit geldt op een andere
manier ook voor het napraten. Deze patiënten moeten leren om hun gedrag weer onder controle te
krijgen door gedragstherapie.
rem op ons imitatiegedrag
Impulsief imiteren we gedragingen, gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal die we bij andere mensen
waarnemen. We weten dat de spiegelneuronen hiervoor hoofdverantwoordelijk zijn. Baby’s en peu-
ters volgen deze impuls, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. We hebben gezien dat kinde-
ren deze impuls niet alleen aanwenden als een eerste vorm van communicatie, maar door die imitatie-
impuls te volgen leren ze ook wat.
het imiteren gaat ons gemakkelijk af
Bij de leeftijd van ongeveer anderhalf jaar wordt er voor het eerst op de rem getrapt. Er wordt een
remmingsmechanisme ontwikkeld, dat de imitatiedrang gaat beperken en in goede banen gaat leiden.
Hierbij speelt de frontale hersenkwab een beslissende rol.
Maar ook na de kinderleeftijd blijven we nog volop anderen (bewust) en vooral onbewust imiteren.
Wij nemen onbewust en impulsief gebaren en gezichtsuitdrukkingen van anderen over. Zeker als we
die anderen sympathiek vinden, lijkt het wel of het remmingsmechanisme even buiten werking is ge-
steld. En goed uitgegroeide en evenwichtige volwassenen raken zelfs in situaties waarin het rem-
mingsmechanisme op hol slaat en het af laat weten. Dat gebeurt vooral in de liefde en zeker tijdens de
verliefdheid. Maar let op, dit geldt ook voor negatieve situaties als bijvoorbeeld haat.
sociale lijm
Onbewust zijn we geneigd onze bewegingen op elkaar af te stemmen. Ik vouw mijn armen over elkaar,
jij doet hetzelfde. Ik kijk jou aan, jij kijkt weg; jij kijkt terug, ik kijk weg; ik kijk jou aan,enz. Ik gaap en
iedereen gaat onwillekeurig gapen. Gelukkig niet altijd. Dit soort gedrag komt men tegen in het dage-
lijkse leven, maar is ook te zien in filmmateriaal van onderzoekers.
Voorts blijkt ook, dat mensen elkaar meer sympathiek vinden, naarmate ze elkaar meer lijken te imi-
teren, en dat is ook logisch. Deze imitatie en synchronie is de lijm die ons samenbindt, zegt Iacoboni .
Hij constateert dat wij spiegelneuronen nodig hebben om ons zo soepel mogelijk in onze sociale con-
text in te passen. De spiegelneuronen helpen ons de handelingen, gebaren en gezichtsuitdrukkingen
van andere mensen te herkennen, andere mensen te imiteren, hun bedoelingen en gevoelens te be-
grijpen.
Door gebaren, gedragingen en gezichtsuitdrukkingen van anderen waar te nemen, zijn we ook in staat
om te achterhalen wat er vervolgens gaat gebeuren. Wanneer
je in een gevaarlijk situatie verzeild geraakt bent, is het van
levensbelang, dat je intuïtief aanvoelt wat je te wachten
staat.
Maar dat geldt ook in plezierige situaties. Het is maar goed
dat we intuïtief aanvoelen wat de blik van de ander over zijn
verlangens en bedoelingen onthult. Wanneer je iemand wilt
kussen, lijkt het verstandig om na te gaan of die kus voor die
persoon een blij en gelukkig moment zal zijn of een reden om
zich van je af te keren. Gelukkig kunnen we, door anderen te
observeren zonder erbij na te denken, achterhalen wat hun
motieven zijn. En tevens voelen we intuïtief aan hoe het
allemaal verder zal lopen. Maar natuurlijk kunnen we ook een
blauwtje lopen.
Zonder onze spiegelneuronen zouden we als een robot of als
een zombie door het leven gaan. We zouden niet eens aan
het verkeer kunnen deelnemen. Ons brein heeft het spiegel-
neuronensysteem zodanig vervolmaakt, dat we maar een
paar lichaamsbewegingen van anderen hoeven te zien om
daar de juiste conclusies uit te trekken.
Uit experimenten kwam naar voren, dat men in volkomen
duisternis houvast heeft aan een paar lichtpuntjes bij schouders, ellebogen, polsen, heupen, knieën
en enkels van iemand om te achterhalen of men met een man of een vrouw te maken heeft. Sterker
nog: met behulp van die lichtpuntjes kunnen de meeste mensen onmiddellijk hun partner of andere
vertrouwde mensen identificeren.
waarom lijk ik op mijn baasje?
het onbewust imiteren van anderen
Deze non-verbale imitatie gaat heel precies en snel.
Daar zijn ook vaak emoties bij betrokken. In een
onderzoek waar men de interviewer instrueerde
om heel sympathiek op de geïnterviewde te reage-
ren werd aangetoond, dat de gebaren van de inter-
viewer onbewust nagedaan werden door de geïn-
terviewde. Ulf Dimberg21 heeft naast het boven-
staande communicatieve aspect ook een perceptu-
eel aspect aangetoond door de activiteit van de
aangezichtsspieren van proefpersonen die naar blije
of boze gezichten keken, te meten. Het samentrek-
ken van de kaakspieren, wanneer men glimlacht,
werd veel actiever, wanneer proefpersonen naar
blije gezichten keken. De wenkbrauwspieren, die
men gebruikt, wanneer men kwaad is, werden actief
wanneer men naar boze gezichten keek. Bij deze metingen ging het niet om persoonlijke interactie: de
proefpersonen keken alleen naar foto's.
Waarom imiteren we anderen, en wel onbewust en vrijwel
synchroon met de ander? We hebben altijd gedacht dat we
eerste de gezichtsuitdrukking moeten herkennen, voordat we
hem kunnen nabootsen. De spiegelneuronen tonen aan dat
imitatie in feite aan herkenning voorafgaat. En de spiegelneu-
ronen helpen ons om anderen onbewust te imiteren.
Volgens Iacoboni gebeurt het volgende: spiegelneuronen voe-
ren een onbewuste, automatische simulatie (of 'innerlijke imi-
tatie') van de gezichtsuitdrukking van anderen uit. Voor dit si-
mulatieproces is geen expliciete, bewuste herkenning van de
nagebootste uitdrukking nodig. Tegelijkertijd vuren spiegelneu-
ronen signalen naar de emotionele centra (het limbisch sys-
teem) van brein. Door de neurale activiteit in het limbisch sys-
teem die door deze signalen van spiegelneuronen wordt opge-
wekt, kunnen we de emoties voelen die met de waargenomen
gezichtsuitdrukkingen worden geassocieerd, zoals vreugde met
een glimlach en het verdriet met een frons. Pas nadat we deze
emoties intern hebben gevoeld, zijn we in staat ze expliciet te
herkennen. Bij een proefpersoon met een potlood tussen de
tanden werd de motorische activiteit belemmerd. Deze motori-
sche activiteit belemmert op zijn beurt de motorische activiteit
van de spiegelneuronen die de waargenomen gezichtsuitdruk-
king zouden moeten nabootsen. De daaropvolgende cascade
van neurale prikkelingen die tot expliciete herkenning van emo-
ties moest leiden, wordt daardoor verstoord.
iemand die je aardig vindt, doe je eerder na
Als dit allemaal juist is, dan zouden imitators ook goed zijn in
en nu nog een potlood tussen je tanden
Paula Niedenthal, een sociaal
psycholoog zette het volgen-
de experiment op. Twee
groepen proefpersonen moes-
ten de veranderingen in de
gezichtsuitdrukking van ander
mensen ontdekken. Een
groep proefpersonen konden
hun eigen gezicht amper vrij
bewegen, doordat ze een pot-
lood tussen hun tanden
moesten houden. Daardoor
werd deze groep belemmerd
om te glimlachen, te fronsen
enz. En met een potlood tus-
sen je tanden kun je moeilijk
iemand anders nadoen. Wat
bleek nu? De potloodloze
groep was veel beter in staat
de emotionele gezichtsuit-
drukkingen te achterhalen
dan de groep met een potlood
tussen de tanden.
het herkennen van emoties en daardoor zouden ze ook beschikken over een groter invoelingsvermo-
gen. Wellicht is er een relatie tussen de neiging anderen te imiteren en het vermogen met hen mee te
voelen. De sociaal psychologen Chartrand en Bargh hebben deze veronderstellingen getoetst in een
experiment22. In hun eerste experiment moest een proefpersoon foto's uitzoeken. In dezelfde ruimte
zat een onderzoeker die deed alsof hij ook een proefpersoon was. De onderzoekers vertelden de
proefpersoon dat ze foto's nodig hadden voor een psychologische test. Ze wilden van de proefperso-
nen weten welke foto’s zij het meest uitdagend vonden. Terwijl de echte proefpersoon bezig was
foto's uit te zoeken, wreef de gefingeerde proefpersoon doelbewust door zijn gezicht of wiebelde met
zijn voet. Dit alles werd opgenomen. Bij het bestuderen van de opnames kwamen Chartrand en Bargh
tot de conclusie, dat de proefpersonen onbewust de handeling van de gefingeerde proefpersoon na-
deden. Proefpersonen die in de ruimte zaten met de gefingeerde proefpersoon, die door zijn gezicht
wreef, wreven meer door hun gezicht dan proefpersonen die in de groep zaten met een gefingeerde
proefpersoon, die met zijn voet wiebelde, en andersom.
In een tweede experiment vroegen Chartrand en Bargh opnieuw proefpersonen om foto's uit te zoe-
ken in het gezelschap van een gefingeerde proefpersoon. De opdracht was nu dat de proefpersoon
en de gefingeerde proefpersoon om beurten moesten beschrijven wat ze op verschillende foto's za-
gen. Intussen bootste de gefingeerde proefpersoon de spontane houdingen, bewegingen en manier-
tjes van de proefpersoon na, of hij bleef neutraal in zijn houdingen. Na afloop van deze opdracht
moesten de proefpersonen een vragenlijst invullen om aan te geven of ze de andere deelnemer (de
gefingeerde proefpersoon) sympathiek vonden en hoe soepel de samenwerking volgens hen was ver-
lopen. De proefpersonen die door de gefingeerde proefpersoon werden nagedaan, vonden die per-
soon veel sympathieker dan de proefpersonen die niet waren nagedaan. Bovendien vonden proefper-
sonen, van wie de houdingen en gebaren nagedaan waren, dat de samenwerking veel soepeler was
verlopen . Dit in tegenstelling tot de proefpersonen die niet waren geïmiteerd. Het experiment toont
duidelijk aan dat 'geïmiteerd worden' en 'iemand aardig vinden' vaak parallel lopen.
In een ander experiment vonden Chartrand en Bargh een sterke relatie tussen de mate waarin proef-
personen onbewust de gefingeerde proefpersoon imiteerden en hun neiging tot empathie. Hoe meer
een proefpersoon het gedrag van de gespeelde proefpersoon nabootste, hoe empatischer hij was.
Misschien kunnen we door middel van imitatie en nabootsing voelen wat andere mensen voelen.
Doordat we kunnen voelen wat anderen voelen, zijn we ook in staat met mededogen te reageren op
hun emotionele situatie. Er zijn veel studies die een sterke band tussen imitatie en empathie beschrij-
ven.
De neuropsycholoog Cole23 deed onderzoek naar de subjectieve effecten van gezichtsverschillen. Hij
heeft diverse patiënten met het Moebius-syndroom, een aangeboren onvermogen om de aangezichts-
spieren te bewegen, onderzocht. Deze patiënten kunnen heel moeilijk hun emoties overbrengen en
ze zijn ook niet in staat de emoties bij andere mensen te herkennen en te interpreteren. De Moebius-
patiënten kunnen zich niet in de gezichtsuitdrukking van anderen inleven omdat ze hun eigen aange-
zichtsspieren niet kunnen bewegen. Elke vorm van emotionele interactie is ten dode opgeschreven
door dit onvermogen, en daarmee het onvermogen de gezichtsuitdrukkingen van anderen te spiege-
len. Het is dan ook niet mogelijk een doorleefd begrip van de emoties van anderen te hebben.
Er is dus een verband tussen de neurale systemen voor imitatie (het spiegelneuronensysteem) en de
neurale systemen voor emoties (het limbisch systeem).
we leren het beste van voorbeelden.
Onderzoekers in het Amerikaanse Massachusetts lieten in 2005 kinderen naar gewelddadige films kij-
ken en registreerden daarbij hun neurale patronen die er op wijzen dat spiegelneuronen actief wor-
den bij agressieve reacties.
Komt het door slechte voorlichting dat veel eerstejaarsstudenten afhaken? Nee, zeggen neuroweten-
schappers. Het adolescente brein is gewoon nog niet rijp om beslissingen voor de lange termijn te ne-
men.
Door hersenonderzoek wordt de laatste jaren
steeds meer duidelijk dat niet alleen psycho-
logische en sociale omstandigheden het leer-
gedrag beïnvloeden. Ook het brein heeft daar
invloed op. Mensen leren het beste van
voorbeelden. Dat komt door de spiegelneu-
ronen. Uit f(functionele) MRI-onderzoek van
de hersenen blijkt: wanneer iemand een han-
deling van een andere persoon ziet, dan gaan
dezelfde neurale representaties en circuits bij
hem in werking treden, als bij degene die de
handeling uitvoert.
II.als basis voor empathie
spiegelneuronen
Waarom gaan onze vingers jeuken als we een
klein kind onhandig zijn jas zien dichtmaken?
En waarom schrikken we als we iemand ongelukkig zien vallen? Dat komt, omdat in ons brein deels
dezelfde neuronen actief worden als bij het kind of bij de vallende persoon. Die 'spiegelneuronen' zor-
gen ervoor dat we begrijpen wat een ander doet en meemaakt.
Niet alleen gebaren en gezichtsuitdrukkingen worden van mens tot mens overgedragen, maar ook
gevoelens. Dat wordt empathie genoemd.
Wanneer mensen zich niet in kunnen leven in de gevoelens van anderen wordt dat vaak als een tekort
gezien. Wanneer men iemand pijn ziet lijden, zeker als het om een dierbare gaat, reageert men alsof
men zelf ook die pijn ervaart.
Maar dat geldt ook voor vreugdevolle gebeurtenis-
sen. Wanneer het Nederlands elftal een finale wint,
dan voelen veel mensen die vreugde. We worden
emotioneel beïnvloed door stemmingen van ande-
ren en door datgene wat ze meemaken.
Door iemand na te doen, kunnen we ons beter in
hem inleven. De psychologe Mariëlle Stel heeft
aangetoond dat hierdoor de interactie voor beide
partijen prettiger wordt; de imitator begrijpt de
ander beter, de ander heeft zelf ook meer het idee
dat hij begrepen wordt. De interactie verloopt soe-
peler en men vindt elkaar aardiger.
Ik ben door dit onderzoek anders naar
mijzelf en mijn vrienden gaan kijken. Door
de activiteit van de spiegelcellen denk je
altijd onwillekeurig dat anderen net zo in
elkaar zitten als jijzelf. Tegenwoordig rea-
liseer ik me vaak bijtijds dat dit niet zo
hoeft te zijn. Dat is handig. Bijvoorbeeld
als mijn vrouw iets doet dat ik alleen doe
als ik kwaad ben en mijn spiegelcellen me
dus vertellen dat zij kwaad is. Terwijl ze
dat niet is.
Keysers
wij spiegelen elkaars emoties
Maar van de weeromstuit, wanneer mensen elkaar eenmaal aardig vinden, gaan ze elkaar vanzelf nog
meer imiteren. Misschien is dit een verklaring voor het verschijnsel, waarom partners die jarenlang
bij elkaar zijn steeds meer op elkaar gaan lijken. Maar dat geldt, zoals de volksmond wil, ook voor de
hond en zijn baasje. Door het overnemen van elkaars mimiek en lichaamshouding ontwikkel je dezelf-
de spieren en rimpels. Daardoor gaan hun gezichten en lichaamshoudingen min of meer synchroon
staan en op elkaar gelijken.
Therapeuten adviseren wel eens de ander te imiteren, zodat je aardig wordt gevonden. Maar dan
moet het wel spontaan en onbewust gebeuren. Doelbewuste imitatie werkt vaak averechts. Overi-
gens is het misschien wel zo, dat het niet verstandig is om iemand die jou niet zo aardig vindt te imite-
ren. Daardoor word je voor die ander nog minder aantrekkelijk.
Onderzoekers hebben zes resusaapjes geleerd aan een ketting te trekken om aan voedsel te kunnen
komen. Maar nu is er een zevende aapje, dat elke keer als de
zes anderen aan de ketting trekken om te eten, een pijnlijke
schok krijgt. En dat zien de andere aapjes. Wat gebeurt er
nu? Vier aapjes gaan aan een andere ketting trekken, hoewel
die minder eten oplevert. En het zevende aapje krijgt nu geen
schok meer. Het vijfde en zesde aapje raken zelfs dagenlang
geen enkele ketting meer aan en zijn bereid zich dood te
hongeren om te voorkomen dat het zevende aapje een schok
krijgt.
Uit onderzoek blijkt dat spiegelneuronen in het brein actief
worden. Dat betekent dat de resusaapjes dezelfde emotie
ervaren als het gepijnigde aapje. Deze emotie maakt het
mogelijk dat het brein tot een gepaste actie overgaat.
door onze spiegelneuronen worden we sociaal
Maar spiegelneuronen doen meer dan je moe maken bij het
voetballen. Ze zorgen er ook voor dat je, wanneer je met iemand aan het praten bent, zijn gezichtsuit-
drukkingen, gebaren en lichaamshouding nadoet. Deze actie van de spiegelneuronen heeft een sociale
functie. Doordat we anderen nadoen, kunnen we ons beter inleven in een ander en versterken we de
sociale band. Dat komt omdat in ons hoofd de gevoelens en beleving van de ander letterlijk worden
weerspiegeld. Spiegelneuronen stimuleren ons om empathisch te zijn. Spiegelneuronen helpen ons
mee te voelen wanneer anderen verdrietig, blij zijn of pijn ervaren. Zij zorgen er voor dat je bijna de
fysieke pijn voelt als je iemand met zijn vingers tussen de deur ziet komen. En ze zorgen ervoor dat we
graag willen hebben wat anderen ook hebben, als dat tenminste enigszins de moeite loont en het voor
ons bereikbaar is.
en kruipen letterlijk in de huid van de ander
Maar heeft die eigenschap ons echt gemaakt tot wie we zijn? De neuroloog Christian Keysers toont
hoe dwingend de neuronen kunnen zijn aan de hand van een scène uit de film ’Dr. No’. James Bond
ziet een tarantella, een dodelijke spin over zijn kussen en arm kruipen. Ons spiegelsysteem schotelt
ons die engerd voor door dezelfde neuronen te laten vuren die tot actie zouden komen als wij daar in
de plaats van James Bond zouden liggen. Het brein wil niets liever dan wegwezen van deze plaats. „Je
denkt daarbij niet na over wat er gebeurt en wat 007 zit te overwegen. Nee, je kijkt, het hart begint
sneller te kloppen, je begint te zweten; je wordt letterlijk Bond ingezogen. En je voelt wat hij voelt.’
Dat doe je zonder erbij na te denken. Je begrijpt de handelingen en emoties van anderen niet vanuit
het perspectief van een toeschouwer, maar vanuit een mentale simulatie van andermans beleving in je
Het spiegelsysteem in ons brein
werd tien jaar geleden bij toeval
ontdekt door een Italiaanse on-
derzoeksgroep aan de Universi-
teit van Parma. Giacomo Rizzo-
latti en Vittorio Gallese bestu-
deerden het brein van apen die
kleine en grote voorwerpen –
rozijnen en appels – oppakten.
Ze ontdekten dat een deel van
de neuronen ook actief was als
de apen niet zelf iets deden,
maar louter toekeken als de
onderzoekers de apen voorde-
den wat er van ze werd ver-
wacht.
eigen brein. Daar zijn we meester in. We kruipen letterlijk in de huid van een ander . Je ziet een ta-
lentvolle voetballer, hij legt aan. Jouw brein ‘vertaalt’ het schot en doet de beweging na. ’Normaal
voorkomt het brein dat: je wilt niet steeds alles na-apen wat je om je heen ziet. Maar bij voetbal kun je
er zo in zitten dat het systeem een beetje ’lekt’. En dan haal je zelf uit.’ zegt Keysers.
Zo uitzonderlijk is dat niet. Vaak gebruiken we haast op dwangmatige manier de woorden van iemand
met wie we praten. De zinnen van degene met wie we praten kneden ons brein voor, en soms hapert
dan de rem op de spiegelneuronen die als maar willen imiteren. Je praat iemand half na. Neurologen
vragen zich af of ziekelijke neigingen als echolalie en echopraxie – het alsmaar napraten of nadoen van
anderen – misschien ook het gevolg zijn van ongeremde spiegelsystemen.
En inmiddels zijn de hersenonderzoekers ook neuronen op het spoor die andermans walging of het
gevoel van aanraking naar eigen brein vertalen. Ongevraagd, onbewust en razendsnel. En heeft het
het papegaaiencircuit in volle actie
brein zich eenmaal op zo’n imitatie ingesteld, dan anticipeert het zelfs op een halve hint. Het brein
gaat gissen wat er gaat gebeuren. Maar dat doet het brein alleen als het wat waarneemt. Bijvoorbeeld
je voelt een verdachte aanraking van je rug en denkt: ’Ho, een zakkenroller!’
maar de reclame weet dat ook
In De Telegraaf van 14 maart van dit jaar stond in het financiële katern een stuk over de listigheid van
marketing om ons tot kopen aan te zetten. Dat we voor 85% (of meer) instinctief reageren, is inmid-
dels bekend. Slimme verkopers maken van deze neurale werking natuurlijk al lang gebruik. Ze strooien
kwistig met voorbeelden van klanten die ook zo veel voordeel hebben bij het gebruik van hun produc-
ten. Ze vertellen smeuïg over de successen van deze producten en visualiseren de voordelen met me-
taforen, plaatjes en demonstraties. Ze nemen folders mee naar andere klanten, waarin ze geconfron-
teerd worden met de boodschap, dat iets beter kan. Zo wekken ze het 'dit wil ik ook' verlangen op. We
weten nu dat het dus eigenlijk de spiegelneuronen zijn die het koopbesluit al nemen voor de klant er
zelf erg in heeft.
Spiegelneuronen werken onbewust en zeer snel. Je voelt wat de ander ervaart nog voordat je ook
maar een gedachte hebt gehad. Spiegelneuronen vormen de basis voor empathie, maar ook voor de
besmettelijkheid van emoties. Zien huilen doet huilen. Door deze besmetting, aldus Goleman, verva-
gen als het ware de grenzen tussen twee breinen en ontstaat er even een gemeenschappelijk breincir-
cuit. Dit kan geen kwaad als het tot medeleven leidt, maar het wordt anders als zo’n emotionele be-
smetting zich over vele mensen verspreidt. Dan zijn vaak die onbewuste krachten niet meer te hante-
ren. Denk bijvoorbeeld aan de reacties na de dood van Michael Jackson en bij zijn begrafenis.
De hele dag zijn we er mee bezig: het herkennen van gezichten en het toekennen van betekenis aan
gezichten en gezichtsuitdrukkingen. We zijn volop bezig de wereld te ‘lezen’, zoals Iacoboni zegt. Wat
houdt dat in? Ik sta ’s morgens voor de spiegel en schrik van mijn slaperig gezicht, maar al gauw kom
ik mijn boxer tegen die al kwispelstaartend vrolijk aan de nieuwe dag begint. Een blik op mijn klein-
kind aan de ontbijttafel – ze heeft vannacht bij ons gelogeerd – vertelt me, dat ze volop bruist om al-
lerlei dingen met mij te doen. Mijn vrouw kijkt me veel begrijpend aan. En ik weet , dat ik na mijn es-
presso met mijn kleinkind naar het speeltuintje moet gaan. En trouwens de zon schijnt volop. Dat is
een kleine opsomming van wat er op dit moment gebeurt. Eigenlijk heel gewoon, maar filosofen heb-
ben al eeuwen lang tot op de dag vandaag met het probleem geworsteld, hoe mensen elkaar kunnen
begrijpen. Tot voor enkele jaren kon niemand ons vertellen hoe het mogelijk was, dat we weten wat
anderen doen, denken en voelen.
De spiegelneuronen zijn op meer plaatsen in het brein actief, zoals in het pijncentrum. Wanneer we
iemand anders pijn zien lijden, vooral wanneer het een dierbare is, ontstaat in ons brein ook een pijn-
reactie. Wij lijden dus mee.
Dat heeft ook nadelen. Een bedrijfsleider, die mensen moet ontslaan vanwege de kredietcrisis kan wel
veel empathie hebben, maar moet zich ervoor in zo’n situatie kunnen afsluiten om beslissingen te
nemen. Recent Brits onderzoek heeft overigens uitgewezen, dat mannen vooral empathisch zijn voor
mensen die ze aardig vinden, terwijl vrouwen vaak empathisch zijn voor iedereen. Psychotherapeuten
verplaatsen zich in hun cliënten. Docenten verplaatsen zich in hun leerlingen, ouders in hun kinderen
en ga zo maar door.
Maar hoe verwerken onze hersenen de informatie met betrekking tot gezichten precies?
Dank zij de neuropsychologie zijn we in staat om wat meer greep op dit probleem te krijgen. Neurolo-
gen hebben bepaalde cellen ontdekt in het brein, die ze spiegelneuronen genoemd hebben. Deze neu-
ronen zorgen er voor dat mensen mentaal en emotioneel met elkaar verbonden blijven.
Hoe komt het nou dat we geëmotioneerd raken als we bijvoorbeeld in het programma ‘Spoorloos’
kinderen na een lange zoektocht eindelijk hun vader of moeder vinden? Dat komt door onze spiegel-
neuronen, die het verdriet en de vreugde in ons brein herscheppen. Wanneer we zien, dat iemand
lichamelijk of geestelijk lijdt, dan lezen we door middel van onze spiegelneuronen de gezichtsuitdruk-
kingen van de ander, waardoor we in feite dezelfde pijn ervaren.
Spiegelneuronen maken ons in staat om empathisch te zijn.
Spiegelneuronen zijn natuurlijk maar een deel van het verhaal als het om empathie gaat. Ze liggen ten
grondslag aan het onbewuste aspect van empathie. Maar ze hebben het bewustzijn nodig om tot ef-
fectief sociaal gedrag te komen. Het bewustzijn maakt dan gebruik van de volgende processen: aan-
dacht, afstemming op een ander, het begrijpen van de gedachten en gevoelens van een ander. Je moet
daarbij ook op de hoogte zijn hoe de sociale omgeving werkt en de vaardigheden bezitten om deze
kennis in praktijk te brengen.
Mensen laten zich emotioneel beïnvloeden door stemmingen en situaties waarin anderen verkeren. Ze
laten dat door allerlei vormen van lichaamstaal zien (huilen van vreugde of van verdriet). Vaak bootsen
ze onbewust het gedrag van de ander na. Deze vorm van reactie wordt 'emotionele besmetting'
(emotional contagion) genoemd.
Wij zijn in de dagelijkse
omgang van mensen ont-
zettend gefocust op het
gezicht en de blikken van
de ander. Dat roept na-
tuurlijk veel onbewuste
en empatische gevoelens
in ons op.
Zeker bij mensen met wie
we vaak nauw contact
hebben. Dit wordt ook
wel ‘joint attention’ ge-
noemd. Vooral in de lief-
de speelt dit natuurlijk
een grote rol. En daar blazen de spiegelneuronen een belangrijke partij mee.
Invoelingsvermogen of empathie is heel belangrijk in het sociale verkeer. Daardoor kunnen we
emoties, ervaringen, behoeften en intenties met elkaar delen. Veel onderzoek van neuro-imaging tot
studie van patiënten met hersenbeschadigingen hebben dit bewezen. Mensen imiteren elkaar
onbewust en passen hun gezichtsuitdrukkingen, gebaren en handelingen en hun manier van
converseren aan op die van de anderen. We doen andermans uitdrukking van pijn, lachen, gevoelens,
gêne, ongemak, walging, gestotter, moeizame inspanningen en dergelijk na in alle mogelijke situaties.
Dit alles is een vorm van communicatie, waarin we snel en nauwgezet een non-verbale boodschap
naar een ander zenden.
bij stress en angst laten de spiegelneuronen het afweten
Uit onderzoek is naar voren gekomen, dat bij angst, grote werkdruk en stress de activiteiten van de
spiegelneuronen dramatisch afnemen. Het spiegelneuronensysteem wacht even de bui af: ons ver-
mogen om ons in te leven, anderen te begrijpen en nuances te ontdekken, wordt op een laag pitje
gezet. Maar ook het leren van ervaringen heeft hieronder te lijden. Daarom zijn stress en angst bij
leerprocessen contraproductief. Dit geldt met name tijdens het werk en op de school, maar ook voor
moeilijke intermenselijke situaties, conflicten en crises. Wanneer men bang is, kan men niet leren en
ook niet leren van nieuwe ervaringen. Dat de spiegelneuronen bij angst en stress het laten afweten,
heeft ernstige gevolgen voor de intuïtie. De intuïtie huilt dan met de wolven in het bos mee en je hoeft
daar geen goede raadgevingen van te verwachten. Dat is misschien ook een verklaring voor het gege-
ven, dat mensen bij sterke overbelasting, stress en paniek vaak irrationeel reageren en tegen anderen
uitvallen. En dat verergert alleen maar de situatie.
representaties in ons brein
Met experimenten24 heeft men aan kunnen tonen, dat iedere handeling begint bij de handelingsneu-
ronen, die een uitvoeringsplan van een geplande daad hebben opgeslagen. Vlak daarna, tweetiende
seconde later worden de motorische neuronen actief. Deze laatste hebben de controle over de spie-
ren. Maar het handelingsneuron kan actief zijn zonder dat de handeling wordt uitgevoerd. Men heeft
dan in het brein een voorstelling van die handeling (de wijze waarop die handeling verloopt).
ooit van ‘joint attention’ gehoord?
Wanneer iemand voor het eerst een handelings-
volgorde ervaart, die hem volkomen vreemd is, dan
wordt dit patroon zeer intensief opgeslagen. Zeker
wanneer het over iets moois of iets afschuwelijks
gaat. Wanneer we een handeling voor het eerst
waarnemen of meemaken, of het nu om iets liefde-
vols of afschuwelijks gaat, dan ontstaat een zeer
diepe representatie in ons brein.
Interessant genoeg worden rampen die niet door
mensen maar door de techniek of door de natuur
zijn veroorzaakt, niet opgenomen in de pro-
gramma's van de handelingsneuronen. Uit experi-
menten bleek namelijk, dat bij aap en mens de spiegelneuronen van de premotorische hersenschors
alleen actief worden, als er een handelend subject wordt waargenomen.
Al de rampen die op het journaal door kinderen worden gezien, zullen niet tot programmavorming in
de neuronen leiden. Maar handelingen van personen in de media (film, TV) of in realistische compu-
tergames komen wel in de spiegelneuronen en vormen daar programma’s. Wanneer men bepaalde
handelingen in de media en in de games dikwijls gadeslaat, zo lijkt onderzoek aan te tonen, kan men
het risico lopen, dat men deze zelf zal uitvoeren.
samengevat
Spiegelneuronen zijn die neuronen in het brein, die in het eigen lichaam een handeling of een gevoel
kunnen bewerkstelligen, maar tegelijkertijd ook vuren, wanneer die handeling of dat gevoel alleen
maar bij een ander wordt waargenomen.
ons brein staat altijd onder spanning
`
5. Jezelf spiegelen in anderen
mijn palindroompje
je bent mijn palindroom,
Hannah,
mijn spiegel, waarin ik
jou weerspiegeld zie,
mijn wederhelft,
mijn tweede natuur
jij vult mij aan,
ik kom je overal tegen,
en als jij je omdraait
als een rechtgeaarde palindroom,
Hannah,
kijk ik toch in je gezicht
je bent het einde
van het begin
of het begin van het einde,
je bent mijn tweeling,
je bent even en oneven
je bent mijn evenbeeld,
mijn evenement
mijn evenknie
mijn evenmens,
je brengt me eventjes
uit mijn evenwicht
Ik groet je:
ave Eva,
madam, I’am Adam
en ik beken je bij volle maan
Otto is mijn naam
het probleem van het zelf en de ander
Door de ontdekking van de spiegelneuronen is een aantal filosofische vragen erg relevant geworden. Is
er bijvoorbeeld wel een goed onderscheid tussen het ik en de ander, kan het ik zonder de ander? Hoe
ben ik in staat om met anderen mee te voelen en hen te begrijpen?
We stuiten hier op een filosofisch en neuropsychologisch probleem: hoe codeert ons brein het gevoel
dat jij degene bent die de handeling uitvoert. Als ik geeuw, terwijl iemand anders geeuwt, hoe weet
mijn brein dan dat ik geeuw en niet de ander? Dit lijkt zo vanzelfsprekend, maar de grote vraag voor
filosofen en psychologen is, of dit wel zo vanzelfsprekend is.
In het experiment van Iacoboni25, waarin proefpersonen handbewegingen uitvoerden en nadeden,
werd de functie van spiegelneuronen bij imitatie onderzocht. Een breingebied, het pariëtaal opercu-
lum, dat sensorische informatie van de handen ontvangt (gingen de handen open of dicht, en was het
aangeraakte voorwerp zacht of scherp?), was bij imitatie veel actiever, dan wanneer dezelfde bewe-
ging zonder imitatie werd uitgevoerd. Wanneer deze neuronen met imiteren bezig zijn, voegen ze als
het ware de activiteiten die ontstaan uit de waarneming en uit de uitvoering tot een geheel.
Voor zover bekend huizen er in het pariëtaal operculum geen spiegelneuronen. En het operculum
levert ook geen bijdrage aan het spiegelen. De handbewegingen in het experiment waren hetzelfde,
dus de informatie die deze cellen van de bewegende handen ontvingen, was ook identiek. Men blijft
echter met de vraag zitten, waar dit verschil in activering, dat zo op spiegelneuronen lijkt, vandaan
komt. Iacoboni kwam tot de conclusie, dat de verhoogde activiteit in het pariëtaal operculum gele-
gen was in de rechterhersenhelft, een zeer belangrijk gebied voor het besef van ons lichaam. Dit bleek
bij patiënten met letsel in dit gebied. Zij vertonen ernstige verstoringen in hun lichaamsgewaarwor-
ding. Ze geven bijvoorbeeld niet toe, dat hun verlamde linkerarm niet goed zou functioneren. Of ze
zeggen, dat de arm niet van henzelf is, maar van een familielid.
Wanneer we onbewust imiteren, denken we misschien, dat de handelingen niet van onszelf zijn, maar
door spiegelneuronen worden veroorzaakt. Het pariëtaal operculum echter is in verhoogde staat van
activiteit. En dit onderdeel van de hersenen is juist heel belangrijk voor het besef van het eigen li-
chaam. Het is misschien wel de oorzaak, dat we niet vergeten dat onze handelingen van onszelf zijn.
Ons brein bevestigt dus via het pariëtaal operculum het gevoel dat onze handelingen van onszelf zijn.
Maar let op, het brein laat ons door spiegelneuronen de bedoelingen en gevoelens van anderen be-
grijpen. Daardoor wordt sociaal gedrag mogelijk gemaakt. Het brein is eigenlijk net zo geïnteresseerd
in andere mensen als in het zelf.
Sommige filosofen (met name in de fenomenologische traditie) zijn van mening dat we het zelf en de
ander niet kunstmatig kunnen scheiden. Ze zijn tot elkaar veroordeeld. De fenomenoloog Dan Zahavi26
zegt: 'Ze verhelderen elkaar wederzijds en kunnen alleen worden begrepen in hun onderlinge relatie.'
Misschien wel een vreemde gedachtegang, maar laten we dit idee Zahavi toch eens verder uitwerken.
We kunnen slechts over het zelf denken in relatie tot de ander, die niet het zelf is. Zonder het zelf
Door de ontdekking van de spiegelneuronen (en van de superspiegelneuronen) wordt het
vanzelfsprekende onderscheid tussen het ik en de ander filosofisch in discussie gesteld. Mis-
schien dat intersubjectiviteit hier een oplossing kan bieden.
In de flirt en liefde vertonen zich de spiegelneuronen op hartstochtelijke wijze. Is dan de ge-
liefde niet meer dan mijn spiegelbeeld? Of met Levinas te spreken: ‘ in het gelaat van de ander
zie ik mezelf ‘.
heeft het weinig zin een 'ander' te definiëren, en zonder die ander heeft het niet veel zin het zelf te
definiëren. De spiegelneuronen spelen hierbij een belangrijke rol. Zij zorgen er voor, dat de relatie
tussen het zelf en de ander onvermijdelijk is en dat er een wederzijdse afhankelijkheid bestaat tussen
het zelf en de ander. Het is echter wel zo,
dat spiegelneuronen niet even actief zijn
voor handelingen van het zelf als voor
handelingen van de ander. Bij elk experi-
ment kwam naar voren, dat spiegelneu-
ronen zichzelf krachtiger ontladen voor
handelingen van het zelf, dan voor die van
de ander.
Waarschijnlijk begint het brein al zeer
vroeg met het aanmaken van spiegelneu-
ronen die op hun beurt als een soort lijm
functioneren tussen het zelf en de ander.
De spiegelneuronen worden vermoedelijk
gevormd, wanneer er wederzijdse imitatie
plaatsvindt, zoals bij het glimlachen van
ouders en baby's. Wanneer door geza-
menlijke activiteiten van de ouders en de
baby spiegelneuronen in onze hersenen
worden gevormd, dan belichamen deze
cellen het zelf en de ander. Met de vor-
ming van spiegelneuronen wordt al be-
gonnen op het moment dat de baby een
meer ongedifferentieerd gevoel van 'wij'
(moeder-baby of vader-baby) bezit dan
een gevoel van een onafhankelijk 'zelf', of
met andere woorden voordat de baby
zichzelf in een spiegel kan herkennen.
Vanuit dit primaire 'wij' komt bij de baby
echter langzaam maar zeker de waarne-
ming van de ander op gang; beetje bij
beetje vormt de baby zich nu een juist
besef van het zelf en de ander. Ons hele
leven door blijven de spiegelneuronen
actief en tonen steeds weer opnieuw de
neurale signatuur van dit besef van 'wij',
waartoe zowel het zelf als de ander beho-
ren. Dat is vooral de taak van de super-
spiegelneuronen,zoals we in het vervolg
zullen zien.
De spiegelneuronen worden in het brein van het kind gevormd door de interacties tussen het zelf en
de ander. Als we ouder worden, dan gebruiken we deze neuronen om anderen te begrijpen. Maar het
zijn ook dezelfde neuronen, die ons zelfbesef ontwikkelen, aangezien deze cellen vroeg in het leven
het zelf heeft er niet zo'n trek in om de ander te definiëren
ontstaan, wanneer het gedrag van andere personen een weerspiegeling is van ons eigen gedrag. We
zien onszelf in andere mensen door spiegelneuronen.
spiegelstudies
In de psychologie heeft men een studie gemaakt over spontane imitatie bij tweetallen kinderen. Bij
enkele van deze tweetallen konden beide kinderen zich al in een spiegel herkennen; bij sommige
tweetallen had nog geen van beide kinderen dit vermogen ontwikkeld. Wat bleek? De tweetallen kin-
deren die zichzelf in een spiegel ontdekten, deden elkaar veel meer na dan de tweetallen kinderen die
dit vermogen nog niet hadden ontwikkeld.27
De resultaten van andere spiegelstudies zijn heel interessant. Wanneer kinderen ongeveer een jaar
oud zijn, zijn ze geboeid door het verschijnsel spiegel, maar ze slagen er niet in zichzelf te herkennen.
Wat dat betreft zijn het net apen. Zij zien in de spiegel geen beeld van zichzelf, maar van een ander
kind met wie ze aan het spelen zijn. Op het einde van het tweede jaar treden er veranderingen op. De
kinderen zijn in staat zichzelf in de spiegel herkennen. Dit valt samen met de ontwikkeling van een
zeker sociaal besef. Voor het eerst gaan de kinderen zich schamen. Schaamte vereist minimaal enig
gevoel voor sociale normen, die ze ontlenen aan de dagelijkse omgang met andere mensen. Wanneer
kinderen zich schamen, schamen ze
zich voor andere mensen.
Spiegelneuronen hebben zoals gezien
al op zeer jonge leeftijd een belangrijke
functie bij sociale interacties, te begin-
nen met de eerste interacties met va-
der en moeder. Sociale interacties lig-
gen waarschijnlijk ten grondslag aan
het vermogen tot een zeker zelfbesef.
Als dat vermoeden klopt, dan zijn spie-
gelneuronen ook betrokken bij zelfher-
kenning. Zelfherkenning en imitatie zijn
twee kanten van één proces. Onze
spiegelneuronen ontstaan wanneer de
'ander' het 'zelf' op jonge leeftijd imi-
teert. Spiegelneuronen zijn het neurale gevolg van deze vroege motorische synchronie tussen het zelf
en de ander en ontwikkelen zich tot neurale patronen. Spiegelneuronen zijn bij zelfherkenning en bij
imitatie betrokken. Wanneer ze met zelfherkenning bezig zijn, zijn ze ook tegelijk met imitatie bezig.
ons brein is intersubjectief
Uit onderzoek van Lucina Uddin en Iacoboni28 bleek dat intersubjectiviteit ook biologisch gefundeerd
is, of met andere woorden ons brein is fundamenteel intersubjectief.
Uit onderzoek bij dieren komt naar voren, dat door een sociale rijke omgeving zelfbesef en zelfherken-
ning wordt ontwikkeld. Observaties van kinderen en studies tonen aan dat de ontwikkeling van zelf-
bewustzijn gepaard gaat met bepaalde vormen van sociaal gedrag, zoals het imiteren en het laten zien
van sociale emoties als schaamte. Ten slotte lieten bepaalde experimenten van Lucina Uddin en Jonas
Kaplan 29 zien dat hersengebieden met de eigenschappen van spiegelneuronen worden geactiveerd
wanneer mensen hun eigen gezicht of stem moeten herkennen en dat de kortstondige verstoring van
deze activiteit door middel van TMS (transcraniele magnetische stimulatie) tot een verstoorde zelfher-
kenning leidt. Spiegelneuronen tonen aan dat zelfherkenning en imitatie van anderen twee zijden zijn
van eenzelfde medaille zijn. De ene zijde is dan het zelf en de andere zijde de ander. Wanneer je de
door de ander ontdek ik mijzelf. Maar dit geldt ook voor de ander.
twee zijden van een medaille van elkaar scheidt, blijft er geen medaille meer over, maar gewoon een
stukje metaal.
In onze westerse cultuur is het individualisme dominant. We gaan er van uit dat het zelf en de ander
volledig van elkaar gescheiden zijn. De spiegelneuronen maken heel duidelijk dat het zelf en de ander
bij elkaar horen. Hun neurale activiteit herinnert ons aan de primaire intersubjectiviteit, aan de vroeg-
ste interactieve vermogens die baby’s laten zien en ontwikkelen in de onderlinge contacten tussen
moeder en baby en vader en baby. Waarschijnlijk komen de spiegelneuronen tot stand tijdens deze
primaire intersubjectiviteit. Dat het zelf en de ander onderling afhankelijk zijn, kunnen we maar moei-
lijk aannemen.
Op zoek naar superspiegelneuronen
Spiegelneuronen stellen ons brein en onszelf in staat handelingen, gebaren en gezichtsuitdrukkingen
van andere mensen na te bootsen. Door de evolutie is dit neurale proces mogelijk en er is tevens een
bepaalde vorm van controle ingebouwd.
We zouden helemaal doordraaien, als we steeds weer waargenomen handelingen moeten imiteren.
Bovendien kunnen imitaties allerlei vormen aannemen van zeer eenvoudig tot zeer ingewikkeld. De
sociaal psycholoog Ap Dijksterhuis maakt een onderscheid tussen de complexe en eenvoudige moto-
rische imitatie, bijvoorbeeld een kopje pakken. Dijksterhuis heeft veel experimenten verzameld van
complexe imitatie. Bij bepaalde experimenten kreeg een groep proefpersonen opdracht hun gedach-
ten te richten op hoogleraren, die natuurlijk vaak worden geassocieerd met intelligentie, en alles op te
schrijven wat hun te binnen schoot. Een tweede groep kreeg opdracht de gedachten te richten op
voetbalvandalen, onhandelbare en destructieve figuren die doorgaans worden geassocieerd met heel
erg dom gedrag. Na deze schrijfronde kregen beide groepen een reeks algemene intelligentievragen
te beantwoorden. Uit het onderzoek bleek, dat proefpersonen die zich in de hoogleraren hadden in-
geleefd, beter presteerden dan de proefpersonen die bezig waren geweest met voetbalvandalen. De
'hoogleraar'-proefpersonen deden het zelfs beter dan
een controlegroep van proefpersonen die neutraal
aan de vragen over algemene ontwikkeling waren
begonnen Zij deden het echter weer beter deden dan
de 'voetbalvandaal'-proefpersonen.
Overigens kan men zich afvragen of deze complexe,
subtiele en verfijnde gedragingen tot stand komen
door dezelfde neuronen als bij de eenvoudige imita-
tie. Natuurlijk laten bepaalde spiegelneuronen een
verfijndere vorm van vuren zien , zoals bij de 'logisch
gerelateerde' neuronen die niet vuren voor dezelfde
waargenomen en uitgevoerde handeling, maar voor
handelingen die er logisch mee verbonden zijn, zoals
voedsel op tafel leggen, het pakken en naar de mond
brengen. Maar volstaat dit patroon om de complexe
aspecten van het menselijk imitatiegedrag te verkla-
ren?
Op grond van deze overwegingen concludeert Iaco-
boni , dat de subtiele imitatie van complex gedrag die
wij mensen voortdurend laten zien hoogstwaarschijn-
lijk een andere invulling van het spiegelneuronensys-
teem vereist, dat ook rekening houdt met neuronen
die tot taak hebben de meer klassieke en eenvoudige
Word je slimmer door aan hoogleraren
te denken en dommer door aan voet-
balvandalen te denken? Dijksterhuis
concludeert uit zijn onderzoek, dat imi-
tatie ons zowel dom als slim kan ma-
ken, vijandig en coöperatief, goed en
slecht in wiskunde. En dan nog een
hele litanie: ’onbeleefd, beleefd, lang-
dradig, agressief, competitief, confor-
mistisch, niet-conformistisch, conserva-
tief, vergeetachtig, voorzichtig, onvoor-
zichtig, netjes en slordig.' Zo verwezen-
lijken de spiegelneuronen ons gedrag.
cellen te controleren en reguleren. Deze hogere orde van spiegelneuronen noemt hij superspiegelneu-
ronen, die een rol spelen van een functionele neuronale laag 'boven op' de klassieke spiegelneuronen.
Ze hebben tot taak om die neuronen te controleren en reguleren.
Zijn die superspiegelneuronen ergens in het brein te vinden? Uit onderzoek achterhaalde Iacoboni,
dat er drie hersengebieden hiervoor in aanmerking komen. Deze gebieden liggen alle drie in de fron-
taalkwab (frontale cortex) en zijn verbonden met het frontale spiegelneuronengebied, namelijk de
orbitofrontale cortex, de voorste cingulaire cortex en de presupplementaire motorische cortex. Be-
paalde cellen in deze gebieden lieten een zeer interessant neuronaal vuurpatroon zien. Het vuren
neemt toe wanneer de proefpersoon de handeling uitvoert, net als bij apen. Maar wanneer de proef-
persoon de handeling waarneemt, vallen deze neuronen helemaal stil, dit in tegenstelling tot spiegel-
neuronen bij apen. Deze ontdekking kan er op wijzen dat deze neuronen remmend werken, wanneer
de proefpersoon een handeling waarneemt. Door stil te vallen maken ze de eenvoudige spiegelneuro-
nen, en ook andere motorische neuronen, misschien duidelijk dat ze de waargenomen handeling niet
moeten imiteren.
We zien dus dat handelingen van het zelf (toename van het vuren) en handelingen van de ander (af-
name van het vuren) gebruik maken van een eenvoudig neuraal onderscheid tussen het zelf en de
ander, verwezenlijkt door deze superspiegelneuronen. In het voorafgaande kwamen we tot de con-
clusie dat spiegelneuronen ons helpen uit het primaire intersubjectieve gevoel van 'ons' een besef van
het zelf en van de ander te distilleren. Naar alle waarschijnlijkheid is dit proces toe te schrijven aan
deze superspiegelneuronen. De hersengebieden waarin we deze cellen hebben waargenomen, zijn in
de kindertijd dan ook het slechtst ontwikkeld en tonen later in de ontwikkeling de meeste veranderin-
gen.
Superspiegelneuronen lijken de ideale hersencellen om eenvoudigere imiterende handelingen te or-
denen tot complexe vormen van imiterend gedrag. Helaas zijn niet alle complexe vormen van imitatie-
gedrag goed voor ons (de samenleving in haar geheel). Bepaald imitatiegedrag loopt uit op 'probleem-
gedrag', zoals bijvoorbeeld agressie tegen hulpverleners.
samengevat
Spiegelneuronen in apenhersenen houden zich bezig met de verwerking van bepaalde fundamentele
handelingen uit het
'motorisch repertoire'
van het dier, zoals het
vastpakken van voor-
werpen, het eten van
voedsel en het produ-
ceren van communica-
tieve gelaatsuitdruk-
kingen. Spiegelneuro-
nen vuren ook, wan-
neer apen helemaal
niets doen en alleen
maar zitten te kijken
naar iemand anders die deze handelingen uitvoert. Spiegelneuronen reageren ook op geluiden die met
handelingen verbonden zijn, zoals het openbreken van een pinda, ook al is die handeling niet zicht-
baar. Zij vuren zelfs wanneer de handeling maar gedeeltelijk zichtbaar is. En nog sterker, spiegelneuro-
nen maken onderscheid tussen twee identieke grijphandelingen die met verschillende intenties wor-
ook apen hebben spiegelneuronen en maken daar gebruik van
den uitgevoerd. Deze cellen lijken
kortom de handelingen en de inten-
ties van andere individuen in de her-
senen van de waarnemende aap 'na
te bootsen'.
Naast het onderzoek bij apen heb-
ben wetenschappers via experimen-
ten met neuro-imaging en magneti-
sche stimulatie bij mensen een spie-
gelneuronensysteem in het brein
ontdekt dat dezelfde functies vervult
als dat bij apen. Bij mensen is het
spiegelneuronensysteem veel we-
zenlijker, omdat imitatie fundamen-
teel is voor ons leren en voor cul-
tuuroverdracht.
Menselijke spiegelneuronen zijn ook
belangrijk voor empathie, zelfbe-
wustzijn en taal, kortom voor het
menselijk brein, de menselijke psyche
en daarmee voor onszelf. Al deze verschijnselen ontstaan uit het 'eenvoudige' mechanisme waarmee
spiegelneuronen niet alleen vuren tijdens onze handelingen, maar ook tijdens het waarnemen van
dezelfde handeling bij anderen. Het lijkt alsof het spiegelneuronensysteem deze andere mensen in-
wendig in onze hersenen projecteert.
Spiegelneuronen in ons brein geven een diepere betekenis aan onze ervaring, die voornamelijk door
interacties met anderen wordt gevormd. Intimiteit met de ander zou nooit kunnen ontstaan als we
geen spiegelneuronen hadden. Spiegelneuronen zijn gespecialiseerd in het begrijpen van onze existen-
tiële toestand en onze betrokkenheid op anderen.
'theory of mind'
Dank zij onze spiegelneuronen kunnen we niet alleen het verloop van de bewegingen van andere
personen voorspellen. Maar we voelen ook onbewust aan, dat er iets niet klopt, als een kind thuiskomt
met wonderlijke verhalen. Als ouder voelen we ook, wanneer het met het kind niet goed gaat. We
zullen verderop zien, dat deze actie van de spiegelneuronen veel lijkt op wat we normaal genomen
intuïtie noemen.
Door het spiegelneuronensysteem zijn we in staat aan te voelen wat erbij andere mensen aan de hand
is. Soms zelfs als anderen leugens verkopen, weten we vaak heel goed, wat ze eigenlijk willen. Dit spie-
gelneuronensysteem is heel gebruiksvriendelijk. We hoeven het niet zelf in te schakelen en het werkt
onafhankelijk van ons analytisch vermogen.
We zouden onszelf als mens te kort doen, als we alleen vertrouwen op ons gevoel en ons verstand
daarbij uitschakelen. Zowel ons gevoel als ons intellect kan ons op het verkeerde been zetten. Door
een rationele analyse zijn we nooit in staat een ander mens te begrijpen. Daarvoor hebben we empa-
thie nodig. We noemen het vermogen tot empathie, het vermogen om onbewust de gevoelens en
motieven van anderen te achterhalen het vermogen om een 'theory of mind' te vormen.
Wanneer echter oogcontact geweigerd wordt, betekent dat buitensluiting. Men groet elkaar niet
meer, gebaren worden niet beantwoord. Er is geen spiegeling meer. Mensen die op deze manier ge-
spiegelneuronen helpen ons om onze existentiële toestand te begrijpen
excommuniceerd worden, worden vaak ziek. Imitatie en empathie zijn voorwaarden om te kunnen
overleven.
De meest dominante opvatting in de filosofie over de psyche is die van Descartes. Hij ging er van uit,
dat het denken van het individu het beginpunt van de psyche en het zelf is: het ‘cogito’ uit ‘cogito
ergo sum ‘ (Ik denk, dus ik ben). Filosofen, zoals Wittgenstein en bepaalde existentiële fenomenolo-
gen, hebben het other minds –probleem ter discussie gesteld door te benadrukken hoezeer wij de
mentale toestanden van andere mensen direct waarnemen. Wittgenstein: 'Wij zien emotie... Wij zien
geen vertrokken gelaat en leiden daaruit af 'dat de ander vreugde, verdriet of verveling ervaart. Wij
omschrijven een gezicht onmiddellijk als bedroefd, stralend, verveeld, ook al kunnen we geen andere
omschrijving van de gelaatstrekken geven.'30 Door de ontdekking van spiegelneuronen begrijpen we
deze uitspraken beter.
intersubjectiviteit
We stoten door de ontdekking van spiegelneuronen op een belangrijk pro-
bleem, namelijk de intersubjectiviteit.
Intersubjectiviteit was voor de klassieke cognitieve psychologie altijd pro-
blematisch. Als ik slechts als enige rechtstreeks toegang heb tot mijn eigen
psyche als een unieke entiteit, hoe kan ik dan de psychen van andere men-
sen begrijpen? Hoe kan ik de wereld met anderen beleven en delen en hoe
kunnen zij hun eigen mentale toestand met mij beleven en delen?
Normaal genomen lost men dit probleem op door de volgende analogiere-
denering. Als ik mijn eigen psyche en mijn gedrag analyseer, zie ik bepaal-
de verbanden tussen mijn psyche en mijn lichaam. Als ik zenuwachtig ben,
ga ik misschien zweten, ook al is het niet warm. Als ik pijn heb, ga ik misschien schreeuwen. En nu kijk
ik met dit inzicht naar de ander en constateer een analogie tussen zijn en mijn lichaam. En als er zo’n
analogie bestaat, is er ook misschien een analogie tussen het lichaam van de ander en de psyche van
de ander te ontdekken. Als ik een ander zie zweten terwijl het niet warm is, zou ik daaruit kunnen
afleiden dat die persoon zenuwachtig is. Als ik een ander zie schreeuwen, zou ik daaruit kunnen den-
ken dat die persoon pijn heeft. Door deze analogieredenering kom ik tot de conclusie dat het gedrag
van de ander op de een of andere manier de sleutel is om ook de emoties en gedachten van die per-
soon te begrijpen.
Deze analogieredeneringen geven geen voldoende zekerheid over de mentale toestanden van ande-
ren. Tevens weet men niet precies of men gevoelens en ervaringen van anderen kan delen. Wel kan
men vrij zeker concluderen dat mensen eenzelfde soort psyche hebben. Maar dit analogie-argument is
door een aantal filosofen bekritiseerd, omdat deze analogie met betrekking tot de mentale toestan-
den van andere mensen veel te ingewikkeld is voor iets wat we vaak zo gemakkelijk, snel en van natu-
re doen.
Een ander punt van kritiek op de analogieredenering, is dat dit argument veel meer zelfkennis veron-
derstelt dan we in feite bezitten. We hebben veel minder voeling met onze eigen mentale processen
dan we denken. Denk maar eens aan het verschijnsel van translationele dissociatie, dat eerder aan de
orde is gekomen of aan het experiment over keuzeblindheid, waarbij proefpersonen allerlei redenen
gaven waarom ze een bepaald gezicht aantrekkelijker vonden dan een ander gezicht, ook al hadden ze
eigenlijk het andere gezicht gekozen!
Onze zelfkennis is heel beperkt. Daarom lijkt het haast onmogelijk ons begrip van het zelf aan te wen-
den als model om andere mensen te begrijpen. Logisch gezien kan dat niet, maar toch voorspellen en
verklaren we dag in dag uit ontelbare keren met succes het gedrag van anderen. Maar als het analogie-
argument niet klopt, hoe kunnen we dan toch de ander begrijpen en zijn gedrag verklaren?
'Ik leef in de ge-
laatsuitdrukking van
de ander, zoals ik
hem in de mijne voel
leven.'
Merleau-Ponty
Een laatste kritiekpunt op het analogieargument is dat ons vermogen om toegang te krijgen tot andere
psychen wordt onderschat. Zonder zich te bedienen van een of andere magische truc zijn onze herse-
nen in staat toegang te krijgen tot de psyche van anderen met behulp van neurale mechanismen van
spiegeling en onbewuste simulatie.
Door de activiteit van spiegelneuronen komt er een op ervaring gebaseerde, prereflectieve en auto-
matische vorm van begrijpen van andere psychen tot stand. De fenomenologische filosoof, Edmund
Husserl, omschreef dit verschijnsel (uiteraard zonder naar spiegelneuronen te verwijzen) als 'paring'.
Misschien wel al te sterk geformuleerd, omdat hierin de suggestie ligt, dat de twee personen één enti-
teit worden.
Uit gegevens van neuro-imagingonderzoek31 blijkt dat we 'ondanks' de spiegelneuronen toch het ge-
voel behouden dat wijzelf degenen zijn die de handelingen uitvoeren. Dit wordt versterkt door de
feedback van het brein. We hebben ook geconstateerd dat er zogeheten superspiegelneuronen zijn.
Deze zijn actiever bij handelingen van onszelf, maar zijn minder actief bij handelingen van andere
mensen. Door deze twee neurale mechanismen kunnen we mentaal het zelf en de ander onderschei-
den, zelfs wanneer ze elkaar spiegelen.
Onze spiegelneuronen stellen ons in staat om de bedoelingen van anderen te begrijpen en zo toekom-
stig gedrag te voorspellen, ook al gebeurt dit op een prereflectieve wijze. Er bestaat dus een onderlin-
ge afhankelijkheid, zoals Iacoboni weergeeft. Die onderlinge afhankelijkheid van het zelf en de ander,
wordt mogelijk gemaakt door de spiegelneuronen en zij geven de sociale interacties tussen mensen
vorm. Deze concrete ontmoeting tussen het zelf en de ander krijgt een gedeelde existentiële betekenis
die ons op een diep niveau met elkaar verbindt, dieper dan het analogiemoment en de theorie-theorie
aangeeft.
Jouw beeld in mij, mijn beeld in jou: spiegeling en identiteit
Wanneer we met iemand in aanraking komen, dan brengen
zijn manier van doen, oogcontact, stem, lichaamstaal en
gezichtsuitdrukkingen alle mogelijke acties van spiegelneu-
ronen teweeg. En we hoeven daar niets voor te doen. Dat
gaat vanzelf en meestal onbewust. Andersom geldt het na-
tuurlijk ook, wij roepen bij iemand anders ook een massa
reacties van spiegelneuronen op.
Er komen dan twee systemen van het brein in beweging.
Allereerst het premotorische systeem, dat de handelingen
gaat plannen en de netwerken die ons in staat stellen hoe
een handeling van iemand aan zou kunnen voelen. Door
deze laatste netwerken komen we in contact met de emotie-
systemen in ons brein. In beide systemen huizen spiegelneu-
ronen, die ons helpen de bedoelingen van iemand te begrijpen. Maar ook maken ze het ons gemakke-
lijk om ons in te leven in wat er bij de ander omgaat.
Vooral bij mensen in onze dagelijkse omgeving wordt dit alles vaak een vast patroon. Dit patroon is
een mentale afbeelding (neurale representatie) van die persoon, die nogal wat omvat, zoals zijn idee-
en, voorstellingen, gevoelens, verlangens. De Duitse psychiater Bauer zegt het volgende:
‘Doordat wij over een dergelijke innerlijke representatie van een dierbare beschikken, dragen wij als
het ware nog een mens in ons mee. Want één mens hebben wij immers al in ons: de neurobiologische
en psychische representatie van ons eigen zelf’. Deze representatie van onszelf hebben we niet alleen
te danken aan onze eigen inzichten en ervaringen. Ook hoe anderen over ons denken, ons meemaken
en wat ze van ons vinden vormt de inhoud van onze zelfrepresentatie. Er is een duidelijke wisselwer-
king tussen mijn zelfbeeld en wat anderen van mij vinden.
welk beeld van mij in jou?
virtuele en fysieke beelden
Maar hoe kunnen we die twee beelden een beetje uit elkaar houden?
Ter geruststelling: deze representaties zijn niet anders dan neurale patronen in ons brein en die geven
niet precies weer wie we ten diepste zijn. Maar wie zou dat wel kunnen? Er is geen objectief oordeel
over onszelf te vellen. Bauer komt tot de conclusie dat vanuit neurologisch standpunt bij elke ontmoe-
ting van twee mensen eigenlijk vier ‘personen’ deelnemen.
De twee personen met hun eigen zelfrepresentatie.
De twee personen zoals ze over elkaar denken.
De twee personen als fysieke realiteit, in tegenstelling tot de twee voorafgaande die slechts
virtueel waren.
Het brein vormt zich een beeld van de ander en van mij. Uit onderzoek blijkt, dat dit wordt samenge-
steld door verschillende neurale netwerken: de premotorische hersenschors (handelingsdoelen), de
pariëtale hersenschors (lichaamsgevoel en het ik-gevoel), insula (registratie van lichaamstoestanden),
amygdala (angstgevoelens) en gyrus cinguli (fundamenteel levensgevoel, emotioneel ik-gevoel)’.
Al deze centra brengen de neurale representatie van andere personen en van het eigen zelf tot
stand. En dat gebeurt via de spiegelneuronen. Het is eigenlijk verwarrend, neurale netwerken , waar-
mee we onszelf als persoon waarnemen en waarmee voorstellingen van anderen worden opgewekt.
Zo laat de werking van onze spiegelneuronen zien hoe we de ander kunnen begrijpen. Onze ervaring
en beleving van de ander komen tot stand doordat een bepaald aspect (en zelfs aspecten), dat die
ander bezit, in onszelf wordt geactiveerd.
Spiegelneuronen vuren als wijzelf iets doen, maar ook als wij datzelfde door iemand anders zien doen.
Doordat onze spiegelneuronen actief worden bij een handeling van iemand anders, kunnen we zelf
ook een ander gedrag vertonen. Wanneer iemand met het verkeerde been uit bed is gestapt, kan dat
ook zijn invloed hebben op het humeur van de andere huisgenoten. Wanneer iemand blij, verdrietig is,
of angst en pijn heeft, kunnen we daar letterlijk en figuurlijk onder lijden. Het verdriet en de vreugde
van de ander wordt ons verdriet en onze vreugde.
Uit de onderzoekgegevens van Jean Decety blijkt volgens Bauer, dat ons
brein zo verstandig is om de representaties van onszelf en die van anderen in
verschillende hersenhelften onder te brengen. Als het zelf een handeling
voorbereidt of daadwerkelijk iets doet, dan neemt de linkerhersenhelft het
voortouw. Deze maakt een representatie van die handeling, terwijl de rech-
terhersenhelft de zorg draagt voor de representaties van andere personen.
In de rechterhersenhelft is ook het eigen lichaam vertegenwoordigd, maar
wanneer het zelf tot handelen overgaat komt de linkerhelft in actie32.
hartstochtelijke spiegelneuronen: flirt en liefde
Wanneer mensen op elkaar verliefd zijn of elkaar lief vinden, dan is misschien
wel het spiegelneuronensyteem op zijn best. Kijk maar eens wanneer mensen
met elkaar flirten. Als we iemand lief vinden, dan gaan de spiegelneuronen
ons betoveren en krijgen ons soms bijna helemaal in hun macht. De indruk-
wekkende en diepe ervaringen die we in de liefde opdoen zijn voor een groot
deel aan de spiegelneuronen te danken.
Maar hoe maken de spiegelneuronen liefde en verliefdheid mogelijk? Als er
van verliefdheid sprake is, dan imiteren en spiegelen we spontaan en zonder
Een flirt is
een web dat
tussen man
en vrouw is
gesponnen en
waarop een
zonnestraal
danst.
Thaddäus Troll
nadenken de ander. We
lezen met veel hartstocht
de gezichtsuitdrukkin-
gen, de oogopslag en de
gebaren van de ander.
En als de ander hetzelfde
doet, dan zijn beiden
gefocust op elkaar, een
'joint attention'. De be-
trokkenen ervaren dat er
iets bijzonders gebeurt,
namelijk het wederzijds
gezien (en gelezen) wor-
den. Dit loopt goed af,
wanneer een bepaalde
blik of gebaar onbewust
en intuïtief wederzijds beantwoord wordt, bijvoorbeeld door een spontane glimlach.
Mensen die aan het flirten zijn, imiteren gedragingen en gebaren van elkaar onbewust. Want veel van
wat verliefde mensen onbedoeld en ongepland doen, lijkt op de 'communicatieve dans' tussen moe-
der en baby die Mechthild en Hanus Papousek beschreven hebben. Al in de kinderwieg zijn we aan
het oefenen om te flirten, een vaardigheid die in ons verdere leven heel goed van pas zal komen.
Maar de spiegelneuronen zetten ons niet alleen aan tot flirten. Wanneer mensen elkaar lief hebben,
dan proberen zij zich spontaan op elkaar af te stemmen, dan ‘lezen’ zij bij elkaar wat zij voelen en wat
er in hen omgaat. En natuurlijk niet alleen in goede, maar ook in kwade dagen.
Bauer beschrijft een experiment, waarin vrouwen van partners die met elkaar zeer hecht waren, een
pijnprikkel kregen op hun hand , terwijl men via een scan de activiteit in het brein kon zien ( FMRi-
scan). Bij een volgend experiment liet men de vrouwen in de scanner met rust. Maar ze zagen op een
scherm hoe hun partner dezelfde pijnprikkel onderging, die zijzelf zojuist hadden ervaren. Uit de FMRi-
scan bleek dat pijncentra van de hersenen niet alleen reageerden als zij zelf pijn ervoeren, maar ook
als de pijn van de partner slechts werd gezien. Deze spiegelacties bij geliefden zijn niet alleen actief in
situaties van pijn, maar eigenlijk in bijna alle situaties.
onze geliefde, slechts een spiegelbeeld
Hoe zien we onze geliefde? Nemen we slechts een spiegelbeeld, een neuraal representatiepatroon
waar? Zien we echt de persoon zelf, of houden we alleen van het beeld dat ons brein van hem of haar
in ons reproduceert? Zoals we weten kunnen we andere mensen begrijpen en ons in hun gevoelens
spiegelneuronen op drift
verliefd op een spiegelbeeld
inleven door de spiegelneuronen. Maar tegelijkertijd komen dezelfde neurale systemen, waarmee we
onze eigen gevoelens ervaren, in werking. Dit is overigens de enige weg, voor zover we weten, om
anderen te begrijpen en empathie te kunnen tonen.
Veronderstel, dat we geen spiegelneuronen zouden hebben. Dan zouden we de ander onmogelijk intu-
ïtief kunnen begrijpen, laat staan empathie kunnen tonen. Met zeer veel intellectuele arbeid en logisch
redeneren zouden we misschien op den duur kunnen achterhalen wat er in de ander leeft. Maar als je
dat doet bij ieder ander, is het hek van de dam.
Doordat we onze neurale patronen ( neurale representaties) aanwenden om iemand aan te voelen en
te begrijpen, is het niet tegen te houden dat er altijd heel veel eigen materiaal in het beeld van onze
partner terecht komt. Je kunt hier eigenlijk spreken van een projectie. Geliefden projecteerden we-
derzijds allerlei
dingen van zich-
zelf op elkaar.
Freud consta-
teerde in zijn
tijd, dat projec-
ties eigenlijk uit
den boze waren.
In onze liefdes-
relatie doen we
eigenlijk niets
anders dan pro-
jecteren, maar
we kunnen het,
neuropsycholo-
gisch gezien, niet
laten. We zitten
als het ware
gevangen in het
web van onze neurale representaties. Maar dit weerhoudt geliefden niet om elkaar beter te leren
begrijpen en in hun achterhoofd te hebben hoezeer de eigen subjectieve beleving en ervaring een rol
speelt.
Mensen die elkaar liefhebben komen soms ook tot de conclusie, dat het beeld dat zij zich van elkaar
vormen, niet met hun zelfbeeld overeenkomt. In dat geval bieden de spiegelneuronen geen soulaas.
De filosoof Martin Buber wijst op het dialogische principe tussen het ik en het gij. Men zal samen de
uitdaging aan dienen te gaan om zo dicht mogelijk bij het goede beeld te komen. Maar dan is ook het
van levensbelang dat beide partners zich openstellen en mogelijkheden, wensen en begeerten in zich-
zelf en de ander ontdekken, die zij eerder niet kenden of zelfs voor mogelijk hielden.
Ook de liefde heeft zijn risico's en mogelijke bijwerkingen. De spiegelneuronen die bij liefde werkzaam
zijn, drijven ons er toe om ons aan te passen aan de ideeën, motieven of gevoelens van onze geliefde.
Bauer constateert: ‘Wij worden door onze liefdespartner gedeeltelijk- ook neurobiologisch - echt ver-
anderd’
Dit kan men als positief ervaren, maar het is ook gevaarlijk wanneer men daarbij zijn eigen identiteit
inlevert. Dat kan gebeuren, wanneer je je regelmatig afstemt op de ander, terwijl die ander dat niet
doet. Wanneer er van mij verwacht wordt, dat ik me alsmaar aanpas aan mijn partner, dan komt op
den duur mijn identiteit of wat dat ook moge zijn, onder zware druk te staan.
ik en de ander als spiegelbeeld. We kunnen het niet laten.
In elke intermenselijke relatie, en vooral in de liefde, is het van belang dat mensen zich aan elkaar
spiegelen en niet dat een van beide zo dominant is dat het zijn ideeën, bedoelingen en zelfs emoties
aan de ander opdringt.
in het gelaat van de ander zien wij onszelf.
Paul Ricoeur, Levinas, Dorothee Sölle, Judith Butler, Elisabeth Conradi en andere filosofen hebben
beklemtoond, dat we ‘in het gezicht van
de ander ons eigen mens-zijn zien’. We
kunnen onszelf pas als mens ervaren,
wanneer we de ander als mens herken-
nen en erkennen. Je kunt slechts aan
onze wereld participeren via intersub-
jectieve ervaringen. Dit is niet alleen
filosofisch gefundeerd, maar krijgt nu
ook een neurobiologische basis.
Lévinas schrijft de Ander vaak met een
hoofdletter om het onophefbaar anders-
zijn van de andere te beklemtonen. De
Ander kan en mag ik niet voor mijn ei-
gen karretje spannen, of als een kruiwa-
gen gebruiken om iets te bereiken.
Volgens Lévinas is de Ander weerloos en
doet een beroep op mijn verantwoordelijkheid. Eigenlijk is heel de relatie met de ander bij Lévinas dus
ethisch van aard.
Levinas verzet zich tegen de Westerse denktraditie sinds Descartes. Het 'ik' is waar het allemaal om
draait. De ander is enkel een belemmering voor de eigen ontwikkeling. Levinas omschrijft dit als ego-
logie, een vorm van denken die het ego, het autonome 'ik' als het middelpunt ziet. Dit was/is bijvoor-
beeld het geval bij het kapitalisme, terwijl het communisme de partij stelde boven het individu en de
ander.
zonder de ander ben ik mezelf niet
In ‘LEA’ stelt Pascal Mercier de vraag hoeveel je van een ander kan kennen. Hoeveel dat is, maakt Lea's va-
der, Martijn van Vliet aan het begin van het boek duidelijk, door te verzuchten: "...dat ik van veel, en juist van
het belangrijkste van wat er in mijn dochter omging, geen idee had. Dat wat ik meende te weten alleen de
schaduw was die mijn eigen gedachten op haar wierpen."
6. intuïtie, het intelligente onbewuste
de verdwenen horizon
op een stille morgen
liep hij te wandelen
en tot zijn verbazing
bemerkte hij iets vreemds,
hij keek om zich heen,
naar links en naar rechts,
maar hoe hij ook zocht,
de horizon was verdwenen.
er was daarvoor een skyline
in de plaats gekomen
een haast oneindige reeks gebouwen
waarin politici en ideologen,
bankiers en juristen,
psychologen en sociologen
huis hielden.
hij zag geen perspectief meer,
geen oneindige verte,
geen ontmoetingspunt
tussen hemel en aarde
en hoe hij ook liep,
hij werd door
geweldige gebouwen omringd
o zeg me, zeg me toch
waar de horizon is gebleven.
gelukkig viel hij in de handen
van een paar psychologen,
die juist een luchtje
aan het happen waren
want soms zijn het net mensen
o zeg me, zeg me toch
waar de horizon is gebleven
en met een resoluut gebaar
sloten ze hem op in hun gebouw
o zeg me, zeg me toch
waar de horizon is gebleven
Een belangrijke activiteit van het onbewuste is de intuïtie. We bestuderen de intuïtie om te achterha-
len hoe het onbewuste werkzaam is.
Over intuïtie is veel geschreven en gepraat. Ook een hoop onzin of halve beweringen. We proberen nu
het kaf van het koren te scheiden.
intuïtie en spiegelneuronen, een paar apart
In het voorafgaande hebben we gezien, hoe de
spiegelneuronen een belangrijke en dominante
rol spelen bij imitatie en het sociale verkeer tus-
sen mensen. In het nu volgende onderdeel zullen
we onze aandacht richten op intuïtie. En we zien,
dat met name de spiegelneuronen weer van de
partij zijn bij intuïtie.
In het sociale verkeer vertrouwen we erop dat
mensen zich behoorlijk zullen gedragen en ons
niet lastig zullen vallen. Maar dan moet er aan
een aantal vanzelfsprekende voorwaarden wor-
den voldaan en waar we zonder meer op kunnen
vertrouwen. Maar ze zijn alles behalve vanzelf-
sprekend.
Een van de voorwaarden - zeer belangrijk voor
een goed sociaal verkeer – is dat mensen in onze
omgeving zich volgens de gangbare verwachtin-
gen zullen gedragen. Dit slaat niet alleen op een-
voudige motorische handelingen, wanneer men
bijvoorbeeld door een drukke winkelstraat loopt.
Het betreft ook het gedrag dat we van andere
personen verwachten. We zullen tijdens deze
cursus ons niet druk maken over de veiligheid in
de collegezaal, als er tenminste geen aanleiding
toe is. We gaan er impliciet van uit dat alle cursisten zich vreedzaam zullen gedragen.
Maar dat is niet altijd het geval. We kennen allemaal wel een onbehaaglijk gevoel, dat er iets rampza-
ligs kan gebeuren. Wanneer bijvoorbeeld een gevoel van veiligheid er niet meer is, zijn we ons ineens
bewust, dat we erg afhankelijk zijn van impliciete zekerheden. Door het spiegelneuronensysteem kun-
nen we voorspellen wat ons te wachten staat, zowel positief als negatief. Dit systeem roept onze intu-
itie op en maakt er ons op attent dat er iets zou kunnen gebeuren. Dit is geen toeval, maar onze intuï-
tie is een soort voorgevoel of misschien wel het zevende zintuig.
Intuïtie behoort tot het domein van het onbewuste. De intuïtie manifesteert zich vanuit het
onbewuste op momenten dat we bijvoorbeeld iemand voor het eerst zien of als we een beslis-
sing moeten nemen. Wat is intuïtie eigenlijk? Is het een kostbaar instrument dat ons door de
evolutie is geschonken? De relatie tussen intuïtie en verstand wordt nader bekeken. Bij intuï-
tie komen ook de spiegelneuronen weer op de proppen en we zien, dat intuïtie vaak mogelijk
wordt dank zij die spiegelneuronen.
zullen alle cursisten zich vreedzaam gedragen?
Impliciete zekerheden en intuïtie richten zich op de nabije toekomst. Zo kan men voorspellen wat er
gaat gebeuren. Maar hoe gaat dat in zijn werk? Vanuit een experiment met apen probeerde neurobi-
ologe Umilta te verklaren welk neuromechanisme ons helpt , zodat we spontaan kunnen voorzien en
intuïtief kunnen aanvoelen wat er gaat gebeuren33.
Een korte indruk (of bij solli-
citaties: een eerste indruk), is
slechts een momentopname,
maar is in staat om weer te
geven wat er op een bepaald
moment kan gebeuren. Wat
Umilta bij haar apen ontdek-
te, doet zich ook bij de mens
voor. En dit gebeurt niet al-
leen bij het observeren van
motorische handelingen,
maar ook bij het observeren
van gezichtsuitdrukkingen en
emoties. Ons spiegelneuro-
nensysteem zorgt ervoor, dat
we spontaan en onbewust het totale verloop van het gebeuren ‘zien’. Dat doet het ook wanneer we
slechts het eerste deel van de handeling zien. En de spiegelneuronen kunnen de waargenomen on-
derdelen van een bepaalde handeling aanvullen tot een mogelijk scenario.
Het spiegelneuronensysteem organiseert dit niet eventjes uit de losse hand. Het bezit programma’s,
die opgeslagen zijn op grond van ervaringen, en wel op het totaal van de ervaringen. Aangezien de
meeste van deze programma’s overeenkomen met de ervaring van anderen in de sociale omgeving,
ontstaat er een mogelijkheid tot intersubjectiviteit.
Niet alle intuïtie komt in ons bewustzijn. Soms voelen we ons alleen onbehaaglijk, zonder aanwijsbare
reden. Een verklaring zou kunnen zijn dat onze spiegelneuronen actief worden door subliminale, niet
bewust geregistreerde waarnemingen. Vervolgens werkt bij iedereen het spiegelneuronensysteem
op zijn eigen wijze, van bijna volmaakt tot uiterst gebrekkig.
Het intuïtief begrijpen van bewegingen van anderen is bijvoorbeeld ook belangrijk bij het voetballen.
Vaak is een elftal in staat om een droomteam te verslaan. Dat komt omdat alle spelers van dat elftal
veel bewegen en intuïtief aan voelen welke weg hun medespelers zullen nemen. Als sterspelers teveel
met zichzelf bezig zijn en niet de andere medespelers in de gaten houden, dan wint vaak de tegenpar-
tij, die het wel goed doet.
Telepathie en andere mysterieuze zaken zijn daardoor ook misschien verklaarbaar. Mensen met een
sterke emotionele band kennen en begrijpen de 'wegen' en de emoties van hun dierbaren. Daarom
kan ons brein ons ook inzage geven in de intuïtieve veronderstellingen over wat een dierbare op dit
moment aan het doen zou kunnen zijn, als hij of zij zich ver weg bevindt. En misschien is het wel zo,
dat bepaalde scènes die zich in onze geest afspelen, een afspiegeling zijn van de dierbare die op dat
moment afwezig is.
ambivalentie van intuïtie
Intuïtie, aldus Philips Goldberg , wordt vaak gezien als een werknemer die met pensioen moet, maar
blijft doorwerken omdat hij denkt dat hij niet gemist kan worden. De werknemers in dat bedrijf reage-
ren op verschillende manieren op deze werknemer. Sommigen weten niet eens dat hij gebleven is of
negeren hem. Anderen hechten weinig waarde aan deze werknemer, of ze maken zoveel mogelijk
onze spiegelneuronen zijn al met het scenario bezig
gebruik van hem, zonder dat ze dat anderen vertellen. Intuïtie wordt vaak onderschat, terwijl het mis-
schien wel belangrijk is om juist het gebruik van intuïtie aan te moedigen.
Intuïtie wordt, ook binnen de psychologie, in toenemende mate gezien als een geestelijk vermogen,
zoals het verstand. Intuïtie speelt een belangrijke rol, wanneer we iets ontdekken of uitvinden, bij het
oplossen van problemen en bij het nemen van besluiten. Mensen hebben vaak een intuïtief gevoel
voor wat ze moeten kiezen en hoe ze moeten handelen. Intuïtie is ook geen geheimzinnige of mysteri-
euze gave, maar een alledaags iets. We bezitten allemaal een vermogen tot intuïtie, hoewel er natuur-
lijk wel individuele verschillen kunnen optreden.
Binnen de freudiaanse psychotherapie werd intuïtie beschouwd als iets dat met duistere verlangens
en onderdrukte instincten te maken had. Deze uitingen van intuïtie moesten niet worden aangeboord,
vrijgemaakt of therapeutisch geneutraliseerd. Sigmund Freud heeft ons al gewaarschuwd, dat intuïtie
eigenlijk een illusie is en dat je van illusies niet veel goeds hoeft te verwachten. Daarom is het zaak om
je intuïties zoveel mogelijk aan de kant te schuiven als illusies die je op het verkeerde been zetten. Ook
vandaag de dag nog zijn er veel wetenschappers niet zo gecharmeerd van intuïtie, omdat het belang-
rijke informatie terzijde schuift en de wetten van de logica over boord gooit. Logica en daarmee ver-
bonden weloverwogen systemen hebben de westerse filosofie al te lang overheerst. Logica is echter
slechts een van de vele nuttige gereedschappen die wij in kunnen zetten.
Anderzijds zijn er veel hulpverleners, zeker bij New Age en holisme die intuïtie beschouwen als een
vorm om dichter bij jezelf te komen en van daaruit te gaan handelen. In deze stellingname weten
mensen precies hoe ze moeten handelen, ook al weten ze niet precies waarom. Vaak vertrouwen
mensen op hun intuïtie en verwachten daar soms wonderen van. Zij vinden dat ingevingen dikwijls
goed zijn, behalve wanneer ze verkeerd uitpakken.
Door de opkomst van cognitief onderzoek, de neuropsychologie en ook van de Oosterse religies en
filosofieën groeit het besef dat we meer vertrouwen moeten hebben in vage aanwijzingen en gevoe-
lens of signalen. Gewoonlijk hebben we de neiging dit alles te negeren.
De erfenis van het sciëntisme
Lange tijd was het scientisme in de westerse wereld de toonaangevende manier om kennis te verwer-
ven. Volgens het sciëntisme bestaat de juiste wijze van het verwerven van kennis uit een zorgvuldige
wisselwerking tussen het verstand en systematische verkregen ervaringen. Het sciëntisme bevat ele-
menten van het rationalisme en empirisme. Rationalisme houdt in dat redeneren de koninklijke weg
naar de waarheid is, terwijl het empirisme er van uitgaat, dat de ervaring van de zintuigen de enige
betrouwbare basis voor kennis vormt. Ratio en ervaring werken met elkaar samen in dit weten-
schapsmodel. Ervaring kan ons op het verkeerde been zetten. En het is dan maar goed, dat de infor-
matie die we van onze ervaring krijgen, onderworpen wordt aan een streng logisch onderzoek. Maar
ook de ratio is niet altijd volledig te vertrouwen, en daarom
kan de ervaring, vaak opgebouwd door onderzoek en expe-
rimenten ons weer op het juiste spoor brengen. Wil dit sa-
menspel tussen ratio en empirie tot goede resultaten leiden,
moet dit spel niet bezoedeld worden door invallen, gevoe-
lens en meningen.
Filosofen zoals Plato, Spinoza, Nietzsche en Henri Bergson
hebben beklemtoond, dat er naast en boven de gegevens
van rede en waarneming een hogere vorm van kennis is,
namelijk intuïtie. Mystici, romantici, dichters en profeten in
alle culturen gebruiken intuïtie vaak om tot het onzegbare
en onnoembare door te dringen. Maar ook wiskundigen,
Morton Hunt stelt in ‘The Univer-
se within’ een onderzoek van de
cognitieve psychologie, dat de
logica een instrument is, dat voor
bepaalde omstandigheden in het
leven werd geroepen; het is niet
de manier waarop we meestal
met de werkelijkheid omgaan.
ethici en psychologen als Allport, Abraham Maslow, Carl Jung en Jerome Bruner hebben het belang
van de intuïtie onderkend. Maar ondanks dat bleef intuïtie een randverschijnsel in de westerse we-
reld, gezien ook de verbazingwekkende successen van de wetenschap.
Dit betekent niet dat intuïtie nu ineens iets is, waar we ons met zijn allen op moeten storten. Het sci-
ëntisme heeft de wetenschap een methode gegeven om onze materiële en fysieke wereld, waaronder
ons brein, nauwkeurig te onderzoeken en te analyseren. De wetenschap heeft ons bevrijd van dogma's
en willekeur. Door het sciëntisme zijn we in staat - collectief en door de tijd heen - het ware van het
valse te onderscheiden.
Door het geweldige succes van dit wetenschappelijk paradigma
heeft men hiermee ook het gebied van de geest verklaard als een
fysieke werkelijkheid (materialisme). Filosofie, metafysica, theo-
logie en culturele tradities en zingevingsvraagstukken werden
onderworpen aan de strenge eisen van het sciëntisme. Een goe-
de zaak overigens. Maar zo langzamerhand zijn we tot de over-
tuiging gekomen, door schade en schande, dat een hoop vragen
en problemen niet alleen door de wetenschap, door de ratio
alleen of het sciëntisme opgelost kunnen worden .
Rationeel, d.w.z. gebruik makend van rede en logica, is synoniem
geworden met gezond verstand, terwijl irrationeel te maken
heeft met ondoordacht, onzinnig en ridicuul. Het rationalisme en empirisme heeft altijd met argus-
ogen naar de intuïtie gekeken en deze ook fundamenteel gewantrouwd. Bij het sciëntisme stond voor-
op om de mens, het subject achter het onderzoek en de kennis te minimaliseren. Psychologisch on-
derzoek heeft echter uitgewezen dat de meest eenvoudige waarneming al interpretatie van het sub-
ject bevat. Vanuit de kwantumfysica weten we, dank zij de wetenschap, dat men binnen het onder-
zoek van atomen en elektronen het subject niet kan uitschakelen. Integendeel, de waarneming van
het subject beïnvloedt het experiment, bepaalt ook de resultaten daarvan (het Hawthowne effect).
Werner Heisenberg formuleerde het onzekerheidsprincipe. Hij constateerde, dat door de handelingen
van de waarnemer het waargenomene wordt beïnvloed: 'Zelfs in de wetenschap is het onderwerp van
onderzoek niet langer de natuur zelf, maar het onderzoek van de natuur door de mens’. Iedere weten-
schappelijke discipline gaat uit van een reeks veronderstellingen en overtuigingen - door de filosoof
Thomas Kuhn het paradigma genoemd - . En wetenschappers hebben natuurlijk ook hun overtuigin-
gen en stokpaardjes die hun werk beïnvloeden.
Zelfs de wiskunde ontkomt hier niet aan. Alle pogingen om de wiskunde een geformaliseerde, logisch
gezonde basis te geven, waren gedoemd om te mislukken. In zijn onvolledigheidstheorema toonde
Kurt Gödel aan, dat geen enkel wetenschappelijk systeem zowel consistent als volledig kan zijn. 'Wat
is wiskunde dan, als het geen unieke, strenge, logische structuur heeft?' vraagt Morris Kline in Mathe-
matics: the End of Certainty. 'Het is een reeks geweldige intuïties, zorgvuldig geschift, verfijnd en ver-
zameld door de logica die de mens te allen tijde wil en kan toepassen.'
Onze spiegelneuronen geven ons de intuïtie cadeau , maar dat betekent niet dat ze ons vrijwaren van
vergissingen. Als wij iets zien of meemaken, dan kunnen onze spiegelneuronen een programma acti-
veren, dat achteraf onjuist blijkt te zijn. Dat is niet zo verwonderlijk, want heel veel situaties uit ons
dagelijkse leven kun je op verschillende manieren uitleggen. Onze vroegere ervaringen zijn hierbij zeer
belangrijk. Als je vaak hebt meegemaakt dat vriendelijke mensen ineens uit hun slof kunnen schieten ,
zullen spiegelneuronen dit in hun achterhoofd houden en anders op iemand die vriendelijk is reage-
ren. Dat verklaart misschien ook dat situaties die veelbelovend beginnen, nogal eens op een teleur-
stelling uitdraaien.
loop niet naar de afgrond van de intuïtie
Interpretatiepatronen die door bepaalde ervaringen uit het verleden zijn ontstaan, zijn niet de enige
boosdoener waarom we met onze intuïtie de plank mis slaan. Intuïtie is ook niet altijd bestand tegen
bewuste misleiding. Daarom heeft intuïtie vaak ook het kritisch en analytisch denken nodig. We doen
er goed aan om ons verstand bij intuïtie niet uit te schakelen. Maar ook ons verstand kan met ver-
keerde interpretaties aan de haal gaan en ons een rad voor de ogen draaien. Trouwens wanneer we
iets kritisch bekijken en analyseren, gaat dat veel tijd kosten. Spiegelneuronen werken spontaan en
snel. En wat ze oproepen is onmiddellijk beschikbaar. Over iemand nadenken duurt langer dan een
intuïtief oordeel over hem vellen.
Zowel intuïtie als het kritisch-analytisch denken heeft zijn beperkingen. Vaak kan de taal of een ver-
helderend gesprek een bemiddelende rol spelen. Intuïtie kan zonder taal functioneren, maar alleen de
taal helpt ons uitdrukkelijk over intuïtieve waarnemingen te communiceren.
wat is intuïtie eigenlijk
Intuïtie komt van het Latijnse woord intueri - dat wordt vertaald als 'kijken
naar', 'naar binnen kijken', en 'overwegen of beschouwen'. Het begrip
intuïtie is niet eensluidend, ook niet in de psychologie of filosofie. Vaak
zijn de begripsomschrijvingen zo ruim, dat ze op vele terreinen van de
kennis kan worden toegepast. Kant bijvoorbeeld heeft het over intuïtie
om er de normale zintuiglijke waarneming mee aan te duiden. Anderen
beperkten intuïtie tot een enkel gebied, zoals probleemoplossing, creativi-
teit of mystiek.
Intuïtie en denken zijn basistypen van cognitie (kennis). Intuïtie verloopt
snel, automatisch, parallel, moeiteloos, associatief, spontaan en emotio-
neel. Denken verloopt weloverwogen, serieel, gecontroleerd, met inspan-
ning, op regels gebaseerd, flexibel en minder emotioneel dan intuïtie.
Intuïtie komt niet vanzelf. Het is eigenlijk een aangeleerde vorm van au-
tomatische en onbewuste verwerking van informatie.
Er is veel psychologisch onderzoek gedaan over het verschijnsel intuïtie. Complexe vaardigheden zoals
schaakspelen en alledaagse activiteiten als fietsen, leren lezen en autorijden leer je met veel inspan-
ning en concentratie. Ervaren schaakspelers, lezers en automobilisten handelen daarentegen snel en
intuïtief, zonder er bij na te denken. Ervaren schakers hebben geleerd patronen van schaakstukken en
zetten te vormen, in plaats van alle stukken of zetten een voor een te beoordelen. Heel veel impliciet
gedrag is en kan door oefening worden aangeleerd. Het bewuste gecontroleerde of expliciete gedrag
fungeert daarbij als een voorstadium, of eerste fase waarbij alle individuele stapjes worden doorlopen
en uitgeprobeerd. In de tweede fase 'slijt' dit patroon van denken als het ware geleidelijk in.
We kunnen intuïtie, zoals we het in deze reader gebruiken, als volgt omschrijven
Het komt snel op in ons bewustzijn,
Het manifesteert zich onafhankelijk van enig redeneerproces, en gaat dus in eerste instantie
buiten ons bewustzijn om,
Het overtuigt ons voldoende om zo nodig tot handelen over te gaan.
In de filosofie wordt het begrip intuïtie vaak gebruikt als aanduiding van pure, directe kennis die niet
uit eerdere kennis kan worden afgeleid (Henri Bergson bijvoorbeeld).
'Er bestaat niet zo-
iets als een logische
methode om nieuwe
ideeën of een logi-
sche reconstructie
van dit proces te
krijgen... Elke ont-
dekking bevat een
irrationeel element
of een creatieve
intuïtie’.
Karl Popper
verstand en intuïtie
Intuïtie is eigenlijk van toepassing op alles wat kenbaar is, zelfs vage ideeën en gevoelens, belangrijke
ontdekkingen, begrippen, feiten en ook goddelijke openbaringen. Intuïtie is een min of meer onge-
structureerde, informele benadering van de werkelijkheid, die tegengesteld is aan de meer systemati-
sche analytische en rationele benadering. Intuïtie is geen weloverwogen rationeel proces. We hebben
het over intuïtie wanneer we iets weten, zonder dat we weten hoe we precies aan die kennis zijn ge-
komen .
We kiezen voor een minder strenge tweedeling. De relatie intuïtie-rationaliteit is rijker en ingewikkel-
der, dan op het eerste gezicht lijkt. Intuïtie wordt vaak gedefinieerd door iets negatiefs: het is geen
rationaliteit. Rationaliteit is een proces, dat bepaalde fasen en stappen kent. Het vereist inspanning en
een weloverwogen doelstelling. Daarentegen wordt intuïtie niet gezien als een proces, dat een tijds-
verloop heeft. Het is er, zonder dat je weet waar het vandaan komt, en ook vaak
wanneer je er zelf geen rekening mee houdt. Iemand die intuïtief tot een oplos-
sing komt, kan achteraf misschien wel een verklaring geven.
Men denkt vaak dat rationaliteit vooraf gaat aan intuïtie en er ook op volgt.
Eerst gaat men analyseren, gegevens verzamelen, logische conclusies trekken
(activiteiten van het verstand) en dan schijnt er een doorbraak van de intuïtie te
komen. Vervolgens wordt er weer volop geredeneerd om de beslissing te ana-
lyseren en te evalueren. Zo gaat het vaak als men een besluit neemt een pro-
bleem oplost, of als men creatief bezig is. Maar andersom gebeurt het ook,
intuïtie activeert en stimuleert het denken. In een aantal gevallen werken ratio-
naliteit en intuïtie zo met elkaar samen, dat beide processen in elkaar over-
vloeien. Dan wordt intuïtie een onderdeel van het denken. Je kunt dat merken,
wanneer mensen ongedwongen met elkaar van gedachten wisselen. Ze volgen
dan zelden de eisen van de wetenschap of van de logica. We springen vaak on-
bewust heen en weer tussen ratio en intuïtie. Zeker wanneer ze te weinig in-
formatie over iets hebben of gewoon te weinig tijd hebben, slaan we vele tus-
senstappen over die door de logica en de wetenschap vereist zijn en komen we
tot een besluit of keuze , die we niet precies volgens de regels kunnen verdedi-
gen.
Deze sprongen zijn in feite intuïtieve verbindingen die het nadenken ondersteu-
nen. Je bent aan het denken en analyseren en je krijgt dan ineens een spontane
inval, waardoor je op een (soms) volledig ander spoor doorgaat. Dan ga je weer verder met redeneren
en zo kom je dan plotseling tot een nieuwe hypothese of een alternatief.
Als we proberen logisch te denken in ingewikkelde situaties, als we met gebrekkige informatie of met
onbekend materiaal te maken hebben, dan komt de intuïtie als geroepen om te weten en aan te voe-
len dat we op de goede weg zitten.
Is intuïtie niet meer dan snel redeneren?
Velen beweren dat intuïtie niet meer is dan een
vorm van redeneren die zo snel plaatsvindt dat
we ons niet bewust zijn van de achtereenvolgen-
de stappen.
Veel wat we met onze intuïtie doen, kunnen we
niet bereiken met redeneren alleen. Evenmin
kunnen creatieve ontdekkingen het gevolg zijn
van wetenschappelijke analyse, onderzoek en
‘Ik heb veel ervaring met belangrijke beslis-
singen. In een split second weet ik wat ik
eigenlijk wil, maar ik neem altijd de ruimte om
mijn intuïtie te toetsen door de ratio. Zo ga ik
er altijd mee om.’
Herman Wijffels
'De intuïtie van
Isaac Newton
was zeer buiten-
gewoon. Hij was
zo gelukkig in
zijn gissingen dat
hij meer leek te
weten dan hij
mogelijk ooit
hoopte te bewij-
zen. De bewijzen
werden achteraf
ingevuld; zij
vormden niet
het instrument
van de ontdek-
king.'
John Maynard
Keynes
logica. Met onze intuïtie leggen we onverwachte verbanden, maken we niet voor de hand liggende
fantasierijke associaties, en dit alles niet volgens het boekje van de logica. Onze intuïtie, zegt Goldberg,
overbrugt de kloven van de ontbrekende informatie, bewandelt zijpaden en brengt ongebruikelijke,
zelfs onlogische combinaties samen.
Onze intuïtie krijgt de gegevens niet uit het niets en ze liggen ook niet voor het opscheppen. De intuï-
tie werkt met globale, niet uitgewerkte gegevens, maar ook met gegevens die we ons niet bewust zijn.
Ons denken kan alleen maar bewust functioneren. De intuïtie werkt (bijna) altijd onbewust. Intuïtie is
een functie van ons geestelijk vermogen, waardoor we in staat zijn om vele dingen tegelijkertijd te
doen zonder dat we ons daarvan bewust zijn.
In het denken over intuïtie worden minimaal vijf vormen onderscheiden:
Fysiek: je wordt misselijk, krijgt hoofd-
pijn, voelt je gespannen of je krijgt juist een
opwindend gevoel in je buik (vlinders). Deze
gewaarwordingen kunnen je tot actie aanzet-
ten.
Emotioneel: een gevoel van onrust,
angst of onzekerheid.
Mentaal: een plotselinge gedachte, on-
verwachte associatie, een herinnering of inner-
lijk beeld komt op. Je kunt niet verklaren waar
dit vandaan komt en soms heeft het niets met
een actuele situatie te maken.
Spiritueel: een ervaring van heelheid en
verbondenheid.
Omgevingsintuïtie: Je leest toevallig
iets, je maakt iets onverwachts mee en je ziet
dit als een aanwijzing (boodschap) voor de op-
lossing van iets waar je op dat moment mee zit.
Niet alle vormen zijn tegelijkertijd bij iemand ontwik-
keld.
Zo werkt intuïtie: een eerste ingeving die opkomt bij
een vraagstuk, een probleem of een moeilijke situatie.
Het is een autonoom beslissingsproces uit het onbe-
wuste. Maar kan de intuïtie je ook de verkeerde rich-
ting op sturen? Dat gebeurt zeker bij ingrijpende
emotionele gebeurtenissen, zoals een sterfgeval of
een fikse ruzie. Dat heeft dan zoveel invloed op je ,
dat de intuïtie geen kans krijgt om een goede hint te
geven.
Om je intuïtie een kans te geven moet je perioden van
onbewust nadenken tot je toelaten, bijvoorbeeld als
je op een terrasje zit in de zon, rustig en alleen voor
jezelf uitstarend. Zeker bij een drukke baan heb je
gaten in je agenda nodig om je intuïtie een kans te
geven tussen de drukke bedrijven door.
van intuïtie kun je hoofdpijn krijgen
De Latijnse uitdrukking 'Tolle lege'
komt uit een beroemde passage van de
Belijdenissen van Sint Augustinus (354-
430). Het betekent 'neem en lees' en
geldt als een oproep om de Heilige
Schrift ter hand te nemen. In de 'Belij-
denissen' (Confessiones) beschrijft Au-
gustinus van Hippo zijn bekeringsge-
schiedenis. De geloofsdoorbraak van de
latere Afrikaanse kerkvader kwam na-
dat hij na een lange geestelijke worste-
ling ergens in Milaan een kinderstem
hoorde zingen: ‘Neem en lees, neem en
lees.’ Daarop greep hij naar de Bijbel,
las een willekeurige passage uit de
Brieven van Paulus en kwam tot beke-
ring.
‘Ik merk dat mijn intuïtie mij in de steek laat’,
sprak Wouter Bos in de Wouter-tapes, de beeldre-
portage die zijn opmars naar het premierschap
had moeten tonen. Hij bedoelde waarschijnlijk dat
hij er niet meer naar luisterde, zegt Dijksterhuis.
‘Hij is te veel gaan nadenken en had tijdens de
laatste verkiezingscampagne te veel – vermoede-
lijk ook nog slechte – adviseurs om zich heen. Hij
raakte verkrampt.
Dijksterhuis
Intuïtie is niet altijd te vertrouwen
In de in The Act of Creation van Arthur
Koestler, waarin 83 procent van de onder-
vraagde wetenschappers toegaven dat ze
regelmatig, of zo nu en dan, steun kregen
van hun intuïtie. Slechts zeven procent zei
dat hun intuïtie altijd juist was. De overige
schattingen liepen uiteen van negentig
procent juistheid tot tien procent. De intuï-
tieve geest kan grillig en raadselachtig zijn.
Soms klopt onze intuïtie, soms niet; soms is
onze intuïtie helder en duidelijk, soms mis-
tig of twijfelachtig. Soms is onze intuïtie
heel zinvol en de andere keer onsamen-
hangend onzinnig.
Het is van belang om de ingewikkelde,
elkaar wederzijds versterkende relatie tussen intuïtie en rationaliteit op de juiste waarde te schatten
en beide vermogens tot hun recht te laten komen. Het gaat er niet alleen om dat we op onze intuïtie
aankunnen, en daarvoor hebben we ons verstand nodig.
beslissingen nemen op grond van intuïtie
Kan men echt spreken van intuïtie, of verbeelden we ons maar dat mensen in staat zijn om een beslis-
sing te nemen, zonder er bij na te denken? Ze geven als reden op: ja dat voel ik zo aan. Vaak worden
beslissingen en soms zeer belangrijke, zoals de keuze van een vriendje of een levenspartner, intuïtief
genomen, zonder veel nadenken. Een huis wordt vaak gekocht om emotionele redenen en als men er
over lang nadenkt en allerlei argumenten verzint, zal toch vaak een gevoelsargument de doorslag ge-
ven. We zitten vol onbewuste processen en het is nog maar
net de vraag of intelligentie per definitie altijd te maken moet
hebben met bewustzijn. Naast het bewustzijn bezitten we in
het onbewuste ook een intelligent instrument.
Waar is intuïtie eigenlijk op gebaseerd? Mensen die zo’n in-
geving of een helder moment hebben, staan met de mond vol
tanden en kunnen alleen maar zeggen: ‘ Ja dat voel ik zo aan.
Ik voel dat ik dat moet doen’. Gelovige mensen hebben soms
de neiging om intuïtie gelijk te stellen met Gods stem. Of ik
doe het maar op goed geluk enz.
heuristieken (vuistregels)
Neuropsychologen zijn het er over eens, dat intuïtie ontstaat
door functies in ons brein, die in het proces van de evolutie
ontwikkeld zijn. Gigerenzer voegt er aan toe, dat deze functies
van het brein gebruik maken van eenvoudige vuistregels
(heuristieken). Het zijn mogelijke oplossings- en beslissings-
strategieën, die mensen onbewust ontwikkelen om bepaalde
problemen aan te pakken.
Heuristieken verschaffen algemene richtlijnen over mogelijke
heb een goed gevoel, kies op mij!
oplossingen en beslissingen. Zij besparen ons veel tijd en moeite doordat ze de scala van mogelijkhe-
den inperken tot die, welke het meeste kans van slagen schijnt te hebben. Elke taak kan zo zijn eigen
heuristieken hebben. En wanneer men meer ervaring heeft met een bepaalde taak, dan zal men ook
beter de daarvoor geschikte heuristieken kunnen toepassen. Een heuristiek is ook een (vuist)regel die
ervoor zorgt dat er minder handelingen nodig zijn om tot de oplossing van een probleem of om tot
een keuze te komen. Heuristieken kunnen ook foutief gebruikt worden (bijvoorbeeld beroemde of
succesvolle mensen hebben eerder gelijk dan onbekende mensen; politici hebben altijd gelijk). De
meeste heuristieken worden impliciet en onbewust gebruikt.
Gigerenzer definieert een fixeerheuristiek voor het vangen van een bal. Spelers wenden de vuistregel
aan waarvan zij zich op dat moment niet bewust zijn. Als een bal hoog op hem afkomt, zal de speler
zijn blik richten op de bal en gaan lopen; hij past zijn snelheid zo aan, dat de hoek waarmee hij de bal
ziet, constant blijft. Deze vuistregel maakt een snelle handeling mogelijk. Er worden hier twee vermo-
gens in het brein gebruikt die door de evolutie tot stand zijn gekomen, namelijk de herkenningsherin-
nering (men heeft iets door ervaring geleerd) en de vaardigheid om bewegende dingen te volgen. Het
is niet zo, dat deze vaardigheid alleen maar tijdens het evolutieproces tot stand is gekomen. De evolu-
tie heeft de mens echter een vermogen geschonken, waardoor hij bijvoorbeeld ingewikkelde of uitge-
breide ervaringen kan ontwikkelen tot een vaardigheid.
Er zijn verschillende geheime en onbewuste heuristieken of vuistregels die we via de evolutie en
onze ervaringen hebben meegekregen. Die heuristieken maken snelle en eenvoudige oplossing van
problemen of van het maken van keuzen mogelijk. Het onbewuste is zo intelligent dat wij niet hoeven
na te denken om toch een heuristiek toe te kunnen passen in een bepaalde situatie.
We zullen aan de hand van een heuristiek aantonen, hoe de heuristiek een voertuig van intuïtie is en
hoe dat in zijn werk gaat. Maar we zullen ook achterhalen, waarom heuristieken tot succes of tot
mislukking kunnen leiden.
Het beste komt het eerste.
In een experiment bestudeerde
Gigerenzer beginnende en ervaren
golfspelers onder twee omstandig-
heden: ze kregen drie seconden
voor een putt, of ze konden zelf
kiezen hoe lang ze er over wilden
doen. (Voor de niet -golfspelers: als
je een putt wilt maken, moet je
heel wat doen. Je moet de speellijn
van de bal naar de hole, de kwali-
teit en de snelheid van het gras en
de afstand en de hellingshoek in-
schatten en beoordelen). De spe-
ler moet de plaats van de bal in
ogenschouw nemen; hij moet let-
ten op zijn houding en dat de lijn
van zijn schouders, heupen en voe-
ten parallel loopt aan de gekozen
speellijn. Hij moet zich ondertussen
voorbereiden, hoe hard hij zal
slaan enz.
De beroemde pianist Glenn Gould zou de pianosonate Opus
109 van Beethoven spelen in Kingston, Ontario. Zoals ge-
woonlijk nam hij eerst al spelend de partituur door. Maar
drie dagen voor het concert kreeg hij een complete mentale
blokkade en kon een bepaalde passage niet spelen zonder
erin te blijven steken. In zijn wanhoop paste hij een aflei-
dingstechniek toe die nog een graadje erger was dan bij de
golfspelers. Hij zette tegelijkertijd een stofzuiger aan, een
radio en een tv om zoveel geluid te produceren dat hij zich-
zelf niet meer kon horen spelen. De blokkade verdween.
Gigerenzer
Wat is nu een goede vuistregel (of heuristiek) voor de golfspeler? Moet je de tijd nemen om je te con-
centreren en je vooral niet te laten afleiden? Uit onderzoek van Gigerenzer34naar de snelheid-
nauwkeurigheidswisselwerking blijkt dat, hoe sneller een taak wordt uitgevoerd, hoe minder nauw-
keurig het gebeurt. Aan mensen die golf beginnen te spelen wordt het advies gegeven om zich goed
te concentreren op hun bewegingen en goed te letten op de slag, die ze gaan geven. Als ze deze raad
opvolgen, presteren ze beter. Geldt dat ook voor de ervaren spelers? Uit het onderzoek bleek, dat
beginnende spelers onder tijdsdruk minder goed presteerden. Maar de ervaren spelers sloegen de
bal vaker in de hole, als ze er drie seconden voor namen.
In een ander experiment werd aan de spelers gevraagd om veel aandacht aan hun slag te besteden,
of ze werden door iets afgeleid (het tellen van tikken op een bandrecorder). Wanneer de spelers op
hun slag moesten letten, presteerden beginnelingen beter dan wanneer ze werden afgeleid. Wanneer
de ervaren spelers op hun slag gingen letten, presteerden ze minder goed dan wanneer ze door de
bandrecorder werden afgeleid.
Hoe is dit allemaal te verklaren? In ons brein worden specialistische motorische vaardigheden onbe-
wust in gang gezet. Bewust nadenken over de opeenvolgende bewegingen verstoort die onbewuste
handelingen van het brein. En dat is ook een van de redenen
waarom men minder presteert. We kunnen onze aandacht
bewust maar op één ding tegelijk richten. Wanneer we ons
concentreren op een taak die ons afleidt, dan heeft dat gevol-
gen voor het slaan.
Er zijn vele sporten , waarin het voor ervaren spelers niet goed
is om veel tijd voor iets uit te trekken. Neem bijvoorbeeld
voetbal. Bij het voetballen moeten spelers snel en voortdu-
rend beslissen wat ze met de bal gaan doen. Ga ik hem afge-
ven, of schiet ik hem in het doel, of maak ik een schijnbewe-
ging? Zaalhandbal is een teamsport waarbij spelers constant
en pijlsnel beslissingen moeten nemen over wat ze met de bal
zullen doen: afgeven, en wel aan de linkerspeler of de rech-
terspeler,een schot, een lob of een schijnbeweging? Zouden
ze beter voetballen, als ze iedere situatie tot in de puntjes
zouden analyseren? Uit een ander experiment van Gigeren-
zer35 bleek dat ervaren spelers meer succes hadden, wanneer
ze hun intuïtie volgden.
Als men meer tijd neemt voor alternatieven, komt men eerder tot een minder goede keuze dan bij
een spontane keuze. De vaardigheid om de beste oplossing als eerste naar voren te brengen is ken-
merkend voor een geroutineerde speler, zegt Gigerenzer. Beginnelingen zullen en kunnen niet auto-
matisch direct met de beste oplossing komen. Voor hen is tijd om na te denken belangrijk. Dat de bes-
te keuze zich vaak via het onbewuste bij ons het eerste meldt, heeft men ook ontdekt bij experts ,
bijvoorbeeld bij brandweerlieden en piloten. Zo komen we hier een heuristiek tegen, namelijk het
beste komt het eerste.
Meer is niet altijd beter
In de psychologie is er echter sprake van een ’meer is beter’ principe. Veel onderzoek maakte echter
gebruik van beginnelingen en niet van experts. En in het voorafgaande zagen we, dat meer tijd en
nadenken niet van toepassing is als we te maken hebben met mensen die een bepaalde vaardigheid
onder de knie hebben. En Gigerenzer geeft de volgende raad: ‘Denk niet meer na als je de kunst mees-
wat ga je met de bal doen? Schakel je intuï-tie in.
ter bent’. En voor degenen die tennis spelen: ‘zo kan een tennisser bij het wisselen van speelveld zijn
tegenstander vragen wat vandaag diens forehand zo briljant maakt. De kans is groot dat hij erover na
gaat nadenken, waardoor zijn forehand verzwakt’. Een staaltje van psychologische oorlogsvoering in
de sport.
Intuïtieve ingevingen zijn vaak gebaseerd
op zeer weinig informatie in ons bewust-
zijn. Dat kunnen we eigenlijk niet goed
verkroppen, omdat we denken dat meer
altijd beter is. Maar wanneer er geen
enkel alternatief in je opkomt, loont het
natuurlijk niet om deze heuristiek toe te
passen. Want dan lijkt het meer op pa-
niek. En dat geldt ook voor de keuze
tussen een hoop alternatieven. Uit on-
derzoek van Dijksterhuis bleek dat wan-
neer men de keuze heeft tussen 24 soor-
ten jam, men minder jam koopt dan wan-
wanneer men kan kiezen tussen 6 potten
jam. Maar dit houdt nog niet in, dat men
meer jam koopt als er maar een of twee
soorten jam zijn. De regel van ‘minder is
beter’ werkt het beste bij niet te veel of te weinig alternatieven. In het geval van de jam zes. Het
kenmerkende is dat er een tussenniveau is waar de regel het beste werkt. 'Minder is beter’ staat in
schrille tegenstelling tot bepaalde opvattingen in onze cultuur.
We zijn bijvoorbeeld van mening, dat hoe meer informatie men heeft, hoe beter het is. En ook hoe
meer keuze, hoe beter. Maar meer informatie en meer tijd is niet altijd beter. Meer informatie kan
ons helpen om achteraf de markt van gisteren te verklaren, maar niet om de markt van morgen te
voorspellen.
Wanneer de volgende voorwaarden aan de orde zijn is minder vaak beter
Intuïtie is beter, wanneer men over een aanzienlijke hoeveelheid kennis of informatie zou
beschikken (zes potten jam).
Bij onbewuste motorische vaardigheden. De intuïtie van sporters en professionals wordt ge-
schaad, als er teveel tijd is om na te denken welke beslissing er moet worden genomen.
Bij cognitieve beperkingen. Ons brein lijkt te beschikken over ingebouwde mechanismen, zoals
vergeten en klein beginnen met ontwikkelingen. Deze mechanismen beschermen ons tegen
een overvloed van veel informatie. Zonder deze beperkingen zouden we minder intelligent
kunnen handelen.
Bij de vrijekeuzeparadox. Wanneer men veel mogelijkheden en keuzen heeft, wordt het moei-
lijker om een keuze te maken en alle mogelijkheden met elkaar te vergelijken.
Bij eenvoud. In een onzekere situatie kunnen eenvoudige vuistregels complexe ver-schijnselen
net zo goed voorspellen als complexe regels. Misschien soms wel beter.
De prijs die je moet betalen voor veel informatie. In een ziekenhuis kan het hebben van te-
veel informatie ten koste van de patiënt gaan. Te veel informatie op de werkplek of in een re-
latie kan het vertrouwen schaden.
Bij intuïties die goed functioneren wordt informatie achtergelaten. Ze komen voort uit heuristieken
teveel potten jam
die slechts een paar stukjes informatie weergeven
om een complexe situatie op te lossen. En de rest
wordt terzijde gelaten.
Veel intuïtief gedrag, van waarneming tot geloven
en voor de gek houden toe, zijn eigenlijk eenvou-
dige mechanismen van het brein, dat zich heeft
aangepast aan de wereld waarin we leven, met
name een wereld die door informatie overspoeld
wordt. Intuïtieve gevoelens en ingevingen lijken
vaak mysterieus en moeilijk verklaarbaar.
De heuristieken (vuistregels) kunnen een verkla-
ring bieden. Die zijn in eerste instantie onbewust,
maar kunnen in ons bewustzijn komen, zodat we
er over na kunnen denken. Maar de mogelijkheid
om heuristieken te ontwikkelen in ons brein komt
voort uit het evolutieproces. waarin het brein zich
ontwikkeld heeft. Door gebruik te maken van zo-
wel door evolutie verworven vermogens in ons
brein als van structuren in de omgeving kunnen
vuistregels en hun intuïties zo succesvol zijn.
• Intuïties overkomen ons. We kunnen ze
niet helemaal begrijpen waarom we ze krijgen. Maar we gaan er wel naar handelen.
• Vuistregels zijn verantwoordelijk voor het ontstaan van intuïties. De herkenningsheuristiek
geeft ons een gevoel welk product we kunnen vertrouwen en de fixeerheuristiek geeft ons intuïtief de
richting aan waarheen we moeten rennen.
• De door evolutie verworven vermogens vormen de bron voor de vuistregels. De fixeerheuris-
tiek maakt gebruik van ons vermogen om voorwerpen te volgen. We kunnen gemakkelijk een bewe-
gend voorwerp tegen een drukke achtergrond volgen; zelfs baby's kunnen een bewegend voorwerp
met de ogen volgen.
• Structuren in de omgeving zijn van belang
voor een juiste of onjuiste werking van vuistregels. De
herkenningsheuristiek bijvoorbeeld maakt gebruik
van situaties waarin naamsherkenning overeenstemt
met de kwaliteit van producten. Een intuïtie is niet uit
zichzelf goed of slecht, rationeel of irrationeel. Dat
hangt af van de waarde van de context, waarin zo’n
vuistregel wordt gebruikt.
Deze punten gelden voor alle heuristieken. Maar er is
wel een verschil. Een automatische regel wordt toe-
gepast zonder dat er wordt gekeken of die ook van
toepassing is voor deze situatie. Bij de toepassing van
flexibele heuristieken wordt snel nagegaan welke van
die regels gebruikt moet worden. Als de ene niet
werkt, dan zijn er ook nog andere. De intelligentie van
het onbewuste geldt voor dit snelle proces van evalu-
atie.
De astronoom Johannes Kepler was klein,
had een zwakke gezondheid en was de
zoon van een arme huurling. Maar hij
was beroemd vanwege zijn verbazing-
wekkende ontdekkingen en werd dus
beschouwd als een goede partij. In 1611
begon Kepler, na een gearrangeerd en
ongelukkig eerste huwelijk, een methodi-
sche zoektocht naar een tweede echtge-
note. Hij maakte gedurende twee jaar
studie van elf mogelijke vervangsters. Zijn
vrienden drongen er bij hem op aan om
met kandidate nummer vier te trouwen,
een dame van hoge komaf met een ver-
leidelijke bruidsschat, maar hij ging door
met zijn empirisch onderzoek. De dame
wees hem uiteindelijk af omdat hij te lang
met haar gevoelens had gespeeld.
ik ben ook maar een product van de evolutie
Intuïtie dank zij de evolutie
Relatiedeskundigen vinden het geen goede zaak, als men trouwt met de eerste en beste persoon met
wie men intiem is omgegaan. Ze vinden het beter om van de keuze een serieuze zaak te maken en
systematisch door te zoeken en andere ervaringen op te doen, voordat men tot een definitieve keuze
komt. Als je aan mensen vraagt, hoe ze tot een partnerkeuze zijn gekomen, dan blijkt dat rationaliteit
ver te zoeken is en dat men veeleer getroffen werd door
een blik van de ander, een toevallige ontmoeting, een
eerste gevoel van vlinders in de buik, opwinding en mis-
schien wel angst dat bij de ander niet dezelfde gevoelens
aanwezig waren.
Dit lijkt in ieder geval niet op de manier waarop we bij-
voorbeeld een koelkast of een camera kopen. Dan wordt
(misschien) weloverwogen een aantal alternatieven op
een rij gezet. Maar het kan ook zijn, dat men de verkoop-
ster of verkoper heel aardig vindt.
Door de evolutie hebben we ook het vermogen tot taal,
het vermogen om voorwerpen te volgen, het vermogen
tot imitatie en emoties als liefde gekregen. Ze zijn ont-
staan door natuurlijke selectie, culturele overdracht of
andere mechanismen. Het vermogen om het gedrag van anderen na te doen, bijvoorbeeld, is een
voorwaarde voor elke culturele ontwikkeling. Mensen imiteren heel vaak en heel zorgvuldig ook erg
spontaan elkaar. Dit alles draagt bij tot groei van een verzameling kennis en vaardigheden (cultuur).
Nadoen
Als je sommige beslissingsdeskundigen moet geloven, zijn we dag in dag uit bezig met het maken van
lijstjes van de voor- en nadelen van honderden beslissingen. Misschien is het veel verstandiger om te
zoeken naar wegen om op een eenvoudige manier beslissingen te nemen, bijvoorbeeld door advies in
te winnen of door gewoon het gedrag van anderen na te doen.
Kinderen doen vaak hun ouders na. Ze eten wat hun ouders eten en praten zoals zij praten. Als we
ouder worden volgen we de identificatie- of rolmodellen, die in onze omgeving aanwezig zijn en vaak
door de media worden aangeboden. Door anderen na te doen, hoef je niet alsmaar beslissingen te
nemen, zeker als je weinig kennis van zaken of tijd hebt.
Anderen nadoen is ook een instrument, die de ingewikkelde cultuuroverdracht van informatie van de
ene op de andere generatie mogelijk maakt. Daarnaast zijn er nog andere instrumenten van cultuur-
overdracht: opvoeding, onderwijs en taal. Zonder die instrumenten zou elk kind door vallen en op-
staan het wiel opnieuw moeten uitvinden.
Men onderscheid twee belangrijke vormen van imitatie:
Doe wat de meesten van je gelijken doen.
Boots het gedrag van een belangrijk persoon na.
Als je een extravagante persoon bewondert en zijn gedrag gaat nabootsen, scheid je je af van je gelij-
ken. Deze intuïtieve vuistregel geeft aan wat we wel of niet willen, wat we accepteren of juist afwijzen.
Wanneer je je aansluit bij de groep, dan geef je gevolg aan het groepsinstinct. Dat brengt een gevoel
van veiligheid en saamhorigheid met zich mee. En het nadoen van een belangrijk lid van de groep kan
je status in de groep vergroten.
nadenken kan leiden tot een minder goede keuze
Geen van beide vormen van imitatie zijn op zichzelf moreel goed of slecht. Bijvoorbeeld doordat de
gebroeders Wright het voorbeeld van Octave Chanutes zweefvliegtuig nabootsten, konden ze met
succes een vliegmachine bouwen. Maar anderen die de vlucht van de albatros of de vleermuis pro-
beerden na te bootsen, hadden geen succes.
drie manieren om te kiezen
We moeten in ons leven heel vaak beslissingen nemen, misschien wel meer dan vroeger, toen een
hoop beslissingen al voorgegeven waren bijvoorbeeld door familie en cultuur. De laatste jaren zijn er
veel meer alternatieven gekomen waaruit men kan kiezen. Kijk maar eens in de supermarkt. Dit alles
maakt het er niet gemakkelijker op.
Er zijn drie manieren om te kiezen:
de snelle keuze. Hier denkt
men nauwelijks na over de te maken
keuze.
de onbewuste keuze. Je verza-
melt de informatie die voor de keuze
belangrijk is, en je gaat er vervolgens
een nachtje over slapen. Als die keuze
na de slaap voor jou nog aantrekkelijk
is , dan kies je ervoor.
de analytische keuze: je verza-
melt de informatie en gaat alles analy-
seren. Je maakt lijstjes met voor- en
nadelen. Je analyseert de verschillende
aspecten van de keuzen enz.
Wat is nu de beste strategie? Snel kie-
zen of het onbewuste aan het werk
zetten. We denken dat een snelle be-
slissing meestal niet goed is, dat een
onbewuste (intuïtieve) keuze beter is
en dat een rationele, analytische keuze
het beste is. Maar is dit wel zo? Haasti-
ge spoed schijnt zelden goed te zijn. Als
ik voor een auto weg moet springen, is
een snelle beslissing van levensbelang.
Je kunt dan niet alle mogelijkheden
afwegen. Snelheid, zonder veel naden-
ken, een soort reflexbeweging, vaak
onbewust, kan je leven redden.
Over het algemeen kun je zeggen dat je
een betere beslissing neemt, als je er meer
tijd aan besteedt. Maar dit is te ongenuan-
ceerd. Er zijn echter twee manieren: Je
kunt bewust nadenken, maar je kunt er
ook een nachtje over slapen door het
onbewuste het werk te laten doen.
Tim Wilson36 verrichtte een aantal expe-
Volgens een volstrekt misplaatst cliché, maar wel een dat
herhaald wordt in alle leerboeken en door voortreffelijke
persoonlijkheden in hun toespraken, moeten we de gewoon-
te in acht nemen om na te denken bij wat we doen. Juist het
omgekeerde is het geval. De beschaving schrijdt voort door
het aantal belangrijke handelingen te vergroten die we kun-
nen verrichten zonder erover na te denken.
Alfred North Whitehead
ik zal er nog eens een nachtje over slapen
rimenten, waarin duidelijk werd dat bewust denken niet altijd tot betere beslissingen of beoordelin-
gen leidt. Proefpersonen moesten verschillende jams beoordelen. Ze werden in twee groepen ver-
deeld. Een groep kreeg de opdracht om de jams te beoordelen, terwijl een tweede groep met pen en
papier bij elke jam moesten opschrijven wat ze proefden en wat ze lekker of niet lekker vonden. De
groep die alles grondig moest analyseren deed er veel langer over. Nadat iedereen klaar was, werden
alle beoordelingen vergeleken met die van de deskundigen van een consumentenorganisatie. Het re-
sultaat was, dat de oordelen van mensen, die moesten analyseren minder of helemaal niet overeen-
kwamen met die van de deskundigen. Maar de beoordelingen van de snelle groep leken veel op die
van de deskundigen.
Wanneer men nadenkt, gaat men dieper op de zaak in en gebruikt men argumenten, terwijl je bijna
of geen argumenten overweegt, wanneer je niet nadenkt. Nadenken kan leiden tot een minder goede
keuze. Door veel nadenken worden de argumenten die je in woorden uitdrukt, belangrijker dan ze in
feite zijn. Juist bij belangrijke keuzen spelen emoties sterk mee. En emoties kun je niet zo goed onder
woorden brengen. Denk maar aan de liefde. Dat raakt echt aan de diepere gevoelens. Waar het in de
liefde om gaat, is moeilijk in woorden te vatten.
Eén goede reden is voldoende.
Met slechts een enkele reden neemt men meestal geen belangrijke beslissingen. We vinden dat we
alle belangrijke informatie moeten raadplegen en tegen elkaar afwegen om zo tot een beslissing te
komen. Maar toch, vaak nemen we beslissingen intuïtief. En dat is dus geen gewogen afweging. Ad-
verteerders maken hier gretig gebruik van. McDonald bijvoorbeeld begon de volgende reclamecam-
pagne, toen Burger King en Wendy's zijn grote concurrenten werden. In de reclame brachten ze een
enkele reden om naar McDonald te gaan: 'Het is zo eenvoudig om je een goede ouder te voelen.' In
een intern memo werd deze reclamestunt als volgt uitgelegd : ouders willen dat hun kinderen van hen
houden, en als ze hun kinderen meenemen naar McDonald, schijnt dat te lukken, waardoor ze het
gevoel krijgen dat ze goede ouders zijn.
stapsgewijze beslissingen
Mister Jones zat op een gegeven ogenblik met
twee vriendinnen, van wie hij allebei hield en die hij
allebei begeerde en bewonderde. Maar twee was
een te veel. In zijn verwarring, vol tegenstrijdige
gevoelens, niet in staat om tot een beslissing te
komen, dacht hij aan de brief van Benjamin Franklin
(1779):
‘Als je twijfelt, noteer dan al je redenen voor en
tegen in twee kolommen naast elkaar op een
stuk papier, en als je daar twee of drie dagen
naar gekeken hebt, pas je een operatie toe die
lijkt op wat je ook in algebraïsche vergelijkin-
gen doet: je kijkt welke redenen en overwegin-
gen in beide kolommen een gelijk gewicht
hebben, een tegen een, of een tegen twee, twee
tegen drie, enzovoort, en als je alle gelijk we-
gende redenen uit beide kolommen hebt weg-
gestreept, zie je in welke kolom de doorslag
gegeven wordt. Ik heb een dergelijke morele
algebra vaak toegepast bij belangrijke zaken
waar ik in grote twijfel verkeerde, en hoewel
het niet mathematisch exact is, heb ik er altijd
veel nut van gehad. Trouwens, als je het niet
leert, ben ik bang dat je nooit zult trouwen.
Als altijd je liefhebbende oom, B. Franklin’
Mister Jones was erg blij te weten dat er een logische
formule bestond om zijn probleem op te lossen. Hij ging
aan het werk, schreef alle belangrijke redenen op die hij
kon bedenken, kende ze zorgvuldig een gewicht toe en
begon de som uit te rekenen. Toen hij het resultaat zag,
gebeurde er iets onverwachts. Een stemmetje vanbinnen
zei hem dat het niet klopte. En voor het eerst besefte
Mister Jones dat zijn hart al een beslissing had genomen
tegen zijn berekening in en voor het andere meisje. De
som had hem geholpen om de oplossing te vinden, maar
niet door middel van de logica. De berekening had een
onbewuste beslissing aan de oppervlakte gebracht, een
die was gebaseerd op redenen die hij niet goed doorzag.
Een nachtmerrie voor ouders
In een Engels onderzoek van Scott37 kregen ouders van kinderen onder de dertien jaar het volgende
voorgelegd: Het is nacht en je kind krijgt geen adem meer. Je hebt twee telefoonnummers van huis-
artsen. De ene arts kan binnen twintig minuten komen. Maar je kent hem en je weet dat hij nooit luis-
tert naar wat jij te zeggen hebt. De andere arts zit op een hulppost op een uur afstand. Je kent hem
niet maar je hebt gehoord dat de artsen van deze post goed naar de mensen luisteren. Wie bel je dan?
en waarom?
Voor de grootste groep, meer dan duizend ouders, was de doorslaggevende reden dat de arts wel of
niet kon luisteren naar wat ze zeiden, ook als dat zou betekenen dat ze 40 minuten langer moesten
wachten. Dat waren meestal goed opgeleide vrouwen met meer dan één kind. Voor ongeveer 350
ouders was de wachttijd het belangrijkst. Voor 50 ouders was het belangrijkste dat ze de arts kenden,
of die nu kon luisteren of niet, en ongeacht de wachttijd.
Hoe kunnen we die intuïties van ouders begrijpen? Gigerenzer plaatst de volgorde van belangrijkheid
van boven naar beneden : de luistervaardigheid van de arts, de wachttijd, de bekendheid met de arts
en de plaats van onderzoek. Dan bezien we de keuze tussen de eerstehulpposten A en B die beschik-
baar zijn:
Stop en kies A
De eerste reden is al doorslaggevend, en verdere informatie is niet meer van belang. Mogelijke ande-
ren redenen komen niet meer in het vizier. De ouders kiezen A.
Een andere keer kan de keuze wat moeilijker zijn:
Stop en kies D
De eerste en tweede reden leiden niet tot
een beslissing. De derde reden heeft wel
alternatievenen; de ouders kiezen voor D.
De vuistregelregel bestaat uit drie bouwstenen:
Zoekregel: zoek naar redenen en zet de belangrijkste voorop.
Stopregel: stop met zoeken, wanneer de alternatieven afwijken
Beslissingsregel: kies het alternatief dat uit die reden naar voren komt.
Tientallen onderzoeken hebben aangetoond, dat mensen bij het nemen van beslissingen vaak de ‘Kies
de beste regel’ toepassen38. Wanneer mensen hun intuïtie volgen door de beste regel te kiezen, moe-
ten ze soms ook andere redenen in ogenschouw nemen. Maar uiteindelijk geven ze hun vertrouwen
aan hun intuïtie om slechts één reden te kiezen.
Veel mensen die voorstander zijn van een rationele besluitvorming staan men hun oren te klapperen,
wanneer ze horen dat mensen de ‘kies de beste’ regel toepassen bij zeer ernstige beslissingen en bij
beslissingen van leven en dood. Maar hoe accuraat zijn intuïties die alleen maar op één reden zijn
gebaseerd? Volgens de rationele beslissingstheorieën leiden dergelijke intuïties tot verkeerde resul-
taten. Je moet redenen nooit veronachtzamen.
Maar intuïties, die op deze regel gebaseerd zijn, blijken vaak even nauwkeurig als hele ingewikkelde
overwegingen en berekeningen. Gigerenzer toont dit aan via resultaten uit o.a. een Amerikaans on-
derzoek39.
A of B Luistert de arts? ja Nee
C of D
Luistert de arts? ja Ja Wat is de wachttijd? 20 minuten 20 minuten Ken je de arts? Neen Ja
Wanneer is één reden beter dan vele?
De regel ‘ Kies de beste’ leverde in twintig onderzoeken nauwkeuriger resultaten. Gigerenzer heeft de
intuïtieve kracht van één goede reden kunnen aantonen in tal van uit het leven gegrepen situaties40.
Die resultaten tonen aan, dat intuïties die uitgaan van een enkele goede reden niet alleen efficiënt,
maar ook heel nauwkeurig zijn. Je kunt op je intuïtie vertrouwen, juist bij het denken over zaken die
moeilijk voorspelbaar zijn en waarbij weinig informatie beschikbaar is.
Een ingewikkelde beslissingstrategie in onze complexe en onzekere we-
reld werkt vaak niet omdat ze teveel achteraf verklaart (denk bijvoor-
beeld aan de kredietcrisis). Volgens Gigerenzer heeft een eenvoudige
regel die uitgaat van de beste reden en de rest negeert, meer kans om
de meest bruikbare informatie te benutten.
Wanneer je plannen moet maken, wanneer je een voorschot op de toe-
komst moet nemen, wanneer je meteen moet handelen in een onbe-
kende situatie, of wanneer er weinig informatie aanwezig is, zijn intuïties
die uitgaan van slechts één goede reden vaak nauwkeurig genoeg. Ze zijn
ook efficiënter in tijd en gaan ook efficiënter met de informatie om.
Complexe analyse levert meer op, als men het verleden bestudeert,
wanneer de toekomst zeer voorspelbaar is, of wanneer er heel veel in-
formatie beschikbaar is.
Belangrijke keuzen en beslissingen, zoals partnerkeuze, keuze van een baan, de inrichting van je leven,
worden niet alleen beslist door de argumenten tegen elkaar af te wegen. Ons brein heeft in de loop
van de evolutie vermogens ontwikkeld, die meestal niet aan de orde komen in het beslissingsproces
en beslissingsprocedures. Die geëvolueerde vermogens zijn onontbeerlijk bij belangrijke beslissingen.
Zij nemen ons tegen onszelf in bescherming, door er voor te zorgen dat we geen grote vergissingen
begaan bij belangrijke keuzen. Het gaat dan over vermogens om vertrouwen te geven, iemand te imi-
teren en om emoties als liefde te beleven.
De psycholoog Michael Tomasello deed onderzoek bij jonge en volwassen chimpansees en bij kinde-
ren van twee jaar oud, die toekeken hoe mensen een stok gebruikten als hulpmiddel om voedsel te
bemachtigen dat buiten hun bereik lag. De chimpansees leerden wel dat je het gereedschap op de een
of andere manier kon gebruiken, maar letten niet op de details. Ze keken niet hoe mensen dat precies
deden. De kinderen van twee jaar letten daar juist heel goed op en deden het gedetailleerd precies
na. Een klein kind doet er dan wel veel langer over dan een chimpansee, maar het leert een cultuur
sneller door imitatie.
Maar gelukkig leren we niet alles door imitatie. Door de flexibele heuristieken zijn we in staat om imi-
tatie zo te gebruiken dat we de situatie en omgeving in ogenschouw nemen. We leren ook van onze
eigen ervaringen.
gevoelig voor blikken
Vermogens kunnen worden gestapeld. Denk bijvoorbeeld aan het vermogen tot samenwerken. Be-
langrijk hierbij is dat men in staat is om anderen te observeren en dat vermogen is weer gebaseerd
op fysieke en mentale processen die van belang zijn voor het verkennen van je omgeving.
Een door evolutie ontworpen vermogen kan worden gebruikt om allerlei problemen aan te pakken en
op te lossen. Gigerenzer geeft als voorbeeld 'iets of iemand volgen'. Misschien was dat vroeger in de
evolutie bedoeld om een prooi te pakken te kunnen krijgen, door de waarnemingshoek constant te
houden. Maar het heeft zich verder ontwikkeld en biedt een slimme oplossing voor bijvoorbeeld een
nieuwkomer in de groep om de sociale status van de afzonderlijke leden te achterhalen. Hij observeert
Nadat Willem van
Hanegem een baan
als trainer van Feyen-
oord had geaccep-
teerd, vroeg een jour-
nalist waarom hij die
baan wilde. Van Ha-
negem zei: ‘Ik heb een
tijdje rondgekeken en
het voelde goed’ .
dan wie naar wie kijkt. Door dit te volgen kan de
nieuweling achterhalen wie hij dient te respecte-
ren. Hij voorkomt dan waarschijnlijk veel conflicten
die de bestaande hiërarchische volgorde zouden
kunnen ondermijnen.
Vanaf hun geboorte zijn kinderen gevoelig voor de
blikken van de ander en gaan vanaf hun eerste jaar
hun blikken gebruiken voor het verwerven van taal.
Als een kind naar een speeltje kijkt in de box en
moeder zegt op een gegeven moment, wanneer
opa binnenkomt: kijk wie we daar hebben, Opa !
dan achterhaalt het kind de betekenis van het
nieuwe woord door de blik van zijn moeder te vol-
gen die zich op dat voorwerp, in dit geval op opa
richt. En rond hun tweede jaar gaan kinderen de
gezichtsuitdrukkingen van anderen ‘bestuderen’
om te achterhalen in wat voor stemming men is of
om achter hun verlangens te komen.
onbewust nadenken
Uit onderzoek blijkt dat we onbewuste kennis bezitten. Het onbewuste heeft een veel grotere ver-
werkingscapaciteit dan het bewustzijn. Dijksterhuis41 laat dit zien aan de hand van het volgende on-
derzoek en probeert aan te tonen, dat onbewust ‘denken ‘ in een aantal gevallen misschien wel beter
is, dan bewust denken. Je moet een ingewikkelde keuze voor een woning maken. Je hebt drie verschil-
lende woningen op het oog; het verschil zit in grootte, in prijs, in locatie, de keukens verschillen van
kwaliteit, ze hebben een verschillend aantal badkamers enz. Om een goede beslissing te kunnen ne-
men moet je al die informatie integreren in je oordeel over de verschillende woningen. En die oorde-
len moeten dan weer met elkaar vergeleken worden. Dit vereist een flinke capaciteit om die informa-
tie op te slaan en te interpreteren. En waarschijnlijk kan het onbewuste hier beter mee aan de slag
dan het bewustzijn.
De moderne psychologie ziet het onbewuste eerder als een gigantisch informatieverwerkend systeem.
Volgens Tim Wilson, een toonaangevende Amerikaanse psycholoog op dit gebied, krijgt een mens mil-
joenen brokstukjes informatie binnen, terwijl er op een moment slechts een stuk of veertig bewust
verwerkt kunnen worden. De rest wordt opgeslagen en geordend in het onbewuste, denkt Wilson.
Als iemand een beslissing moet nemen kan hij putten uit deze enorme databank. Als ik rucola-sla
lekker vind om zijn bijzondere smaak, ga ik niet elke keer me suf piekeren welke sla ik het lekkerste
vind. Kom ik in de supermarkt , dan gaan onbewust mijn grijphanden uit naar de rucola-sla . In dat
geval werkt mijn brein als een database of als een soort automaat. Als dat niet zo was, dan zouden we
heel wat tijd moeten spenderen om steeds weer opnieuw beslissingen te nemen.
Maar werkt het onbewuste ook zo sterk bij keuzen die we echt belangrijk vinden? Hoe beslissen we
over de keuze van een partner, of over de vraag of we kinderen willen? 'Daar werkt het onbewuste
juist heel sterk, omdat je met bewust, rationeel nadenken niet ver komt', zegt De Haan. 'Als je ratio-
neel nadenkt, moet je een rijke vrouw zoeken. Maar zo werkt het natuurlijk niet.'
daar hebben we opa!
Maar kan men ‘onbewust’ nadenken? Sommige psychologen gaan er van uit, dat ons onbewuste ge-
woon doorgaat met denken, terwijl wij bewust aan iets anders denken of iets anders doen. Hebben wij
er iets aan, als we onbewust doordenken?
Onbewust denken helpt bij het nemen van beslissingen in complexe situaties, maar bij eenvoudige
beslissingen zou het anders zijn. We hebben gezien dat ons bewustzijn slechts een kleine capaciteit
heeft. Dat speelt ons parten bij het nemen van complexe beslissingen. Maar die kleine capaciteit kan
voldoende zijn bij het nemen van eenvoudige beslissingen, zoals het kopen van een nieuwe handdoek
bijvoorbeeld. Het bewust denken heeft ook voordelen. Het kan logische en strakke regels volgen, en
is dus vaak heel precies.
We kunnen concluderen, dat het bewust nadenken nauwkeu-
riger is dan onbewust denken, maar als de hoeveelheid in-
formatie toeneemt en de beslissingen complexer worden, is
het onbewuste meestal beter.
Psychologen en andere onderzoekers weten dat mensen
vaak slecht zijn in het afwegen van argumenten bij het nemen
van beslissingen. Mensen weten vaak helemaal niet wat ze
belangrijk vinden en maken veel fouten bij beslissingen,
waarover men later spijt heeft. We denken ook dat we een
betere beslissing nemen , als we alles tegen elkaar afwegen,
en er bewuster over denken. Maar wellicht is dit ook wel een
illusie42.
Misschien is het wel zo dat wij bij het onbewuste nadenken
op een goede manier de argumenten tegen elkaar afwegen.
Maar dan moeten we wel enige ervaring hebben met het
onderwerp, waarover we een keuze maken. In een onderzoek toonde Dijksterhuis aan dat onbewuste
nadenkers tot de beste voorspellingen kwamen van de voetbaluitslagen van de eredivisie. De bewuste
nadenkers deden het veel minder goed; ze maakten nogal wat fouten in hun denken. Ze passen vaak
domme theorietjes toe, zoals: normaal genomen kan PSV makkelijk van NEC winnen (laatste wed-
strijden competitie 2008-2009), maar de trainer van NEC Mario Been gaat over naar Feyenoord en is
niet zozeer meer bij NEC betrokken. Dus zal PSV wel winnen. Het tegenoverstelde gebeurde.
Mensen, die weinig of niets van voetballen wisten, deden het allemaal vrij slecht. Het onbewuste is
hier vaak ook beter in het afwegen van de argumenten dan het bewuste, op voorwaarde dat we er wel
wat verstand van moeten hebben.
Deskundigen stellen dat het onbewuste cruciaal is bij het nemen van belangrijke beslissingen. Met
bewust nadenken kom je dan niet zo ver, zegt men. Uit onderzoek van Dijksterhuis blijkt, dat snel
genomen beslissingen meestal beter zijn dan beslissingen waar wij uitgebreid over nadenken.
Maar is dit wel zo? Voor een goede beslissing zijn we aangewezen op drie factoren denken, voelen
en vinden. Denken is belangrijk om vast te stellen wat je wilt bereiken en om de relevante informatie
te verwerken. Bij het kopen van een huis gaan mensen veel te veel (?) op hun gevoel af. Voelen is
volgens Plomp van wezenlijk belang om er achter te komen wat je echt wilt en daar ook rekening mee
te houden. Wie te veel redeneert, raakt waarschijnlijk dit gevoel kwijt. Ook met gevoel nadenken lijkt
wel belangrijk bij belangrijke keuzen en dient wel degelijk een grote rol te spelen.
'Wij vinden correcte antwoorden
voordat er voldoende gegevens zijn.
Door intuïtie, gissingen, trekken we
conclusies ondanks het gebrek aan
overtuigend bewijsmateriaal. Dat we
het vaker bij het juiste dan bij het
verkeerde eind hebben, is het won-
der van het menselijk intellect.'
psycholoog Donald Norman
7. Ja, ik wil! (over vrije wil gesproken)
In ‘LEA‘ vertelt
Pascal Mercier
over de relatie van
een vader met zijn
dochter, een won-
derkind. De vader
ziet zijn dochter
als een gelaagd
wezen. Ze bestaat
uit verschillende
innerlijke lagen en
leeft afwisselend
op verschillende
plateaus.
Maar ze heeft he-
lemaal geen con-
trole over die wis-
seling van lagen.
‘Als zij een inner-
lijk plateau be-
treedt of verlaat is
dat een toevallige
gebeurtenis, te
vergelijken met
een geologische
verschuiving, waar
ook geen hande-
lende persoon
achter zit….. ‘
En zo is het bij ons
allemaal.
Snel beslissen
Als ons gedrag zo sterk gestuurd wordt door het onbewuste, wat is dan nog de rol van het bewuste?
En in hoever is er nog sprake van een vrije wil, of dat ik de baas ben over mijn daden en daarvoor ver-
antwoordelijk ben? Henk Aarts: 'We zijn ons bewust van dingen. In die zin bestaat bewustzijn. Maar ik
geloof niet dat bewustzijn een sturende rol heeft.'
'Ik vind het een extreme positie', zegt neuropsycholoog Edward de Haan. 'Als je een huis koopt, spelen
allerlei onbewuste factoren een rol. Je loopt binnen, en je denkt meteen: dit is niks, hoewel het best
een geschikt huis voor je is. Maar vervolgens ga je er toch ook bewust over nadenken. Wat voor huis
wil ik? Kan ik de hypotheek betalen? Mensen ervaren hun bewustzijn heel sterk. Het lijkt mij moeilijk
te bewijzen dat het geen rol speelt.'
De Haan wijst ook op het vermogen tot remmingen, tot inhibitie, dat bij mensen veel sterker ontwik-
keld is dan bij dieren. Door die remming komt er tijd tussen het binnenkomen van informatie en onze
beslissing. Daardoor komt er geeft ruimte voor reflectie. We gaan niet meteen door het lint, maar we
reflecteren even over zo’n keuze.
De neurofysiologen Kornhuber en Deecke43 ontdekten in 1965, dat je via een EEG kon aantonen dat
een persoon een handeling uitvoerde. De werking van een neuron kun je nagaan door de elektrische
spanning te meten. Als een neuron wordt geprikkeld, verandert vaak de spanning. De communicatie
tussen de neuronen verloop chemisch, maar de taal van het neuron zelf is overwegend elektrisch.
Kornhuber en Deecke toonden aan dat bijvoorbeeld een beweging van de hand of een voet voorbe-
reid wordt in het brein. Het brein laat een actiepotentiaal zien, een verandering in het elektrische
spanningsveld. De neuronen bouwen een handeling op die op het punt staat te beginnen. Het is lo-
gisch dat de actiepotentiaal voorafgaat aan de beoogde handeling. Ze ontdekten dat de tijd tussen de
actiepotentiaal en de uitgevoerde handeling een seconde betrof. De proefpersonen besloten zelf hun
vinger te buigen, maar al een seconde daarvoor kon men via de EEG zien, dat het brein zich aan het
voorbereiden was
Benjamin Libet vroeg zich eind jaren zestig van de vorige eeuw het volgende af: als het bewegen van
een vinger, dat op zich genomen een zeer eenvoudige handeling is, al een hele seconde van te voren in
het brein op gang komt voordat er een spieractiviteit is, dan kom je voor de vraag te staan: wanneer
besluit je bewust om een handeling uit te voeren?
Wanneer je de actiepotentiaal vergelijkt met de dagelijkse ervaringen, dan zit er iets fundamenteels
fout. Het duurt echt geen seconde vanaf het moment dat je een besluit neemt om je vinger te bewe-
gen, dat dit ook echt gebeurt. Een seconde is in dit geval erg lang. Als je iets wilt pakken of welke
handeling dan ook, dan hebben we de ervaring, dat dit geen seconde duurt.
Op grond van datgene wat we waarnemen, komen we tot de conclusie, dat de actiepotentiaal en het
bewustzijn dat tot een bepaalde handeling besluit, niet kunnen samenvallen. Het komt meer overeen
met onze ervaring, wanneer we beweren, dat we bewust besluiten om iets te doen, vlak voor het mo-
ment dat we het werkelijk doen.
Uit de vorige hoofdstukken lijkt het wel of het onbewuste met zijn spiegelneuronen wel erg
dominant is bij alles wat ik doe en onderneem. Aan de hand van filosofische en neurobiologi-
sche gegevens gaan we na, wat de vrije wil eigenlijk inhoudt. We bekijken het onderzoek van
Libet met kritische ogen.
Wordt ons ethisch gedrag bepaald door onze spiegelneuronen? En is dat een voldoende basis
voor ethisch handelen? Tenslotte gaan we na, of het concept van vrije wil onmisbaar is voor
onze status als mens.
We komen tegen onze ervaring in voor een gigantisch probleem te staan: als ons brein al een seconde
begonnen is, voordat we bewust besluiten om een vinger te bewegen, hebben we dan nog een vrije
wil? Een handeling is al een seconde eerder begonnen, voordat we besloten hebben deze uit te voe-
ren. Voor dit dilemma kwam Libet te staan. En hij probeerde op grond hiervan onderzoek te doen.
Libet deed het volgende experiment (1979). De proefpersonen moesten hun vingers buigen of hun
hand bewegen, wanneer ze maar wilden. Ondertussen werd de elektrische activiteit gemeten, wan-
neer de hand of vingers zich bewogen. Ook werd de actiepotentiaal gemeten. Tenslotte moesten de
personen zelf aangeven wanneer ze bewust besloten een bepaalde handeling uit te voeren 44. De re-
sultaten waren erg duidelijk. De handelingen vinden plaats nadat de actiepotentiaal 0,55 seconde voor
de handeling in actie komt, terwijl het bewustzijn 0,20 seconde voor de handeling start. Het bewuste
besluit komt tot stand 0,35 seconde nadat de actiepotentiaal is gestart.
Conclusie : Het brein begint ongeveer een halve seconde eerder met het uitvoeren van het besluit . De
actiepotentiaal gaat van start, daarna wordt de persoon zich bewust dat de handeling begint en ten-
slotte wordt de handeling uitgevoerd. De wil om de handeling uit te voeren wordt dus pas bewust
nadat het brein de handeling heeft geregeld.
Zo kwam Libet en vele wetenschappers
met hem tot de conclusie, dat elke hande-
ling, die wij willen en kiezen, vooraf wordt
gegaan door onbewuste breinprocessen,
die ongeveer een halve seconde voor de
feitelijke handeling beginnen. Zelfs als we
denken dat we bewust een besluit nemen,
dan is het brein ons al een halve seconde
voor. Het zijn de onbewuste processen bin-
nen het brein die beginnen.
We hebben de overtuiging, dat we bewust
besluiten nemen en dat wij daarvan de
oorzaak zijn. Maar worden we eigenlijk
niet door ons bewustzijn in de boot geno-
men, want we zijn er helemaal niet bij be-
trokken op het moment dat de beslissing wordt genomen. Het bewustzijn loopt achter, maar ik merk
dat niet. Word ik door mijn eigen bewustzijn voor de gek gehouden of erger nog bedrogen?
Het kost tijd om de wereld om ons heen te ervaren. Het bewustzijn reageert hierop en wel vertraagd.
Maar wat doen we? We schuiven onze beleving terug in de tijd, zodat we de ervaring hebben, dat we
de werkelijkheid op het juiste moment beleven. Een soortgelijk iets zien we ook bij de ‘blinde vlek’ van
het oog. Er zitten fouten in onze waarneming, maar we ervaren ze niet. Het bewustzijn loopt achter de
feiten aan en doet er alles aan om het te verbergen, althans voor zichzelf. Je bedriegt eigenlijk jezelf.
En dan kan heel functioneel zijn, tenminste als er tijd voor is.
Libets onderzoek riep de volgende discussiepunten op:
Het is alleen maar de beleving, wanneer je je iets bewust wordt. Natuurlijk begint het bewust-
zijn het hele proces, ook het opstarten van de actiepotentiaal. We worden pas op de hoogte
gebracht, nadat het brein zijn werk begonnen is. Maar het is het bewustzijn dat de besluiten
neemt. Maar dit is wel erg ongerijmd: je neemt bewust een besluit, waarvan je je niet bewust
bent. Als je nog niet bewust bent dat je een besluit genomen hebt, maar dit wel gedaan hebt,
hoe kan men dan zeggen dat dit bewust gebeurd is? Alleen het bewuste is bewust.
het onbewuste neemt ons in de boot en we moeten maar roeien met de riemen die we hebben
Toch is er iets merkwaardigs aan de hand. Je hebt geen halve seconde nodig om je vingers te-
rug te trekken als je je brandt. Waarom duurt het dan wel een halve seconde om je vingers te
bewegen als je dat zelf wilt? Waarom kan het meer tijd kosten om zelf iets te doen dan
wanneer je reageert op wat anderen doen? Dat komt omdat die reacties juist niet bewust
zijn. Je trekt je vingers terug en dan pas zeg je ‘au’. Niet andersom. De reactietijd van mensen
is veel korter dan de tijd die nodig is om een bewuste handeling uit te voeren.
Maar gaat het bewustzijn juist niet over belangrijkere zaken dan alleen je vinger of voet bewe-
gen? Je neemt een besluit om op vakantie te gaan, maar daar doe je meestal meer dan een se-
conde over om tot dat besluit te komen. De meeste grote besluiten komen pas na een lang
denkproces tot stand. Als we een besluit nemen om op vakantie te gaan, hebben we nog alle
tijd om ons ervan bewust te worden, voordat we de koffers gaan pakken. Het experiment van
Libet laat alleen iets zien, in hoever bewuste besluiten, die we voortdurend nemen, ook inder-
daad bewust zijn. Maar als ze niet bewust zijn, hoe kunnen we dan ooit op vakantie gaan?
In het experiment van Libet hebben de proefpersonen de ervaring dat zij aan het begin van het
experiment bewust een besluit nemen om op willekeurige ogenblikken een vingerbeweging te
maken. Mogelijkerwijs wordt er in het brein een soort generator in werking gesteld die wille-
keurig die bewegingen opwekt.
Veronderstel dat het bewustzijn zelf door het brein wordt geproduceerd, is het dan eigenlijk
niet merkwaardig, dat het brein op gang komt voordat er bewustzijn is. Dus iets moet begin-
nen, voordat het bewustzijn gaat werken. Het is vreemd, dat het bewuste besluit pas veel later
wordt ervaren, terwijl het besluit al veel eerder wordt genomen. Hoe kan het bewustzijn de
leiding hebben, als het achteraan hobbelt?
John Eccles, Nobelprijswinnaar, zegt dat mensen gewoon heel slim zijn. De actiepotentiaal
start niet met de handeling, maar het bewustzijn. Het bewustzijn kiest er uitdrukkelijk voor om
te beginnen precies een seconde na de actiepotentiaal. Het bewustzijn start niet met de han-
deling; het bepaalt alleen dat het moet gebeu-
ren.
Er is natuurlijk een groot verschil tussen auto-
matisch (onbewust) handelen en bewust han-
delen. Bewust handelen noemen we als we we-
ten wat we doen en/of als we daar uitdrukkelijk
melding van kunnen maken. Maar, zoals van de
Grind en Lokhorst45 aangeven, er ontstaat een
probleem, omdat we onszelf kunnen waarne-
men. We zouden van een handeling melding
kunnen maken zonder dat we ons van die han-
deling bewust waren. Dat komt omdat we wel
bewust, maar achteraf kunnen waarnemen wat
we gedaan hebben. Dat zou dan een illusie zijn.
Het probleem van de vrije wil, of we dat als een
illusie zien of niet, is niet zo eenvoudig op te
lossen als Libet en anderen willen. Van de Grind
en Lokhorst waarschuwen, dat we heel voor-
zichtig moeten zijn om uit dit soort experimen-
ten harde en verregaande conclusies te trekken.
Het hangt er ook van af welke definitie men van de vrije
wil hanteert. Is het zo dat men voor iedere vingerbewe-
probleem! we kunnen onszelf waarnemen
ging een apart wilsbesluit neemt? Je zou het nog verder op de spits kunnen drijven. Is het zo, dat de
vrije wil in het geding komt, wanneer atomen en elektronen, waarop de neuronen van het brein geba-
seerd zijn voortgestuwd worden door elektrische golven? Want ook de elektrische golven bepalen
onze handelingen, zonder dat we er zeggenschap over hebben.
Van de Grind en Lokhorst geven hier een mooi voorbeeld hoe onze vrije wil werkt. Als je met een auto
rijdt en tegelijk een gesprek voert met je vriend, gaat het besturen van het bewustzijn buiten je be-
wustzijn om. Het brein neemt op eigen gezag beslissingen om te schakelen, het gas te bedienen, aan
het stuur te draaien en nog meer van die dingen. Totdat je ineens in een gevaarlijke situatie dreigt te
belanden... Dan word je onderbroken. Het gesprek stokt, de aandacht (het bewustzijn) is nu gericht op
het rijden en je neemt dan vaak ook nog heel snel bewust beslissingen. De meeste activiteiten van het
brein gaan buiten ons bewustzijn om. Denk daarbij ook maar eens aan automatismen en reflexen.
De vrijheid van onze wil manifesteert zich juist in gedachten over de te volgen strategie, met belangrij-
ke zaken, met hoofdlijnen en met het stellen van prioriteiten. Onze vrije wil is niet zo detaillistisch en
bemoeit zich niet zo gauw met een vingerbeweging. Onze vrije wil zal zich eerder op de voorgrond
plaatsen als ons gevraagd wordt mee te doen met het experiment van Libet. Van de Grind en Lokhorst
geven aan, dat het bewustzijn dan wel in de gaten houdt of de buigingen van de vinger ook inderdaad
plaatsvinden en of ze nog wel wenselijk zijn binnen het automatisch geprogrammeerde moment.
We hebben de illusie dat we zelf kiezen, maar in werkelijkheid worden besluiten genomen door onbe-
wuste motieven, die we niet de baas zijn. Onderzoeker Dan Wegner vergelijkt het met zijn zoontje, dat
in het winkelcentrum op het hobbelpaard zit en denkt dat het paard schommelt door zijn aansporin-
gen, terwijl het komt doordat zijn vader er een geldstuk in heeft gegooid. Het bewustzijn registreert
de resultaten van onbewuste processen en denkt daarbij, dat wijzelf die processen hebben ontketend.
Die illusie is belangrijk, want het geeft ons het gevoel dat we onze acties zelf hebben bedacht, waar-
door we erachter staan. Het zou vervelend zijn als je steeds verwonderd denkt: 'Goh, wat een rare
actie van me, wat zou hier de bedoeling van zijn?'
Je kunt vele tegenargumenten met betrekking tot Libets experimenten terugvinden in het tijdschrift
‘The Behaviorial and Brain Sciences’ (1985). Ook de neurofysioloog van de Grind en de filosoof Lok-
horst zijn zeer kritisch met betrekking tot de conclusies van het onderzoek van Libet46 .
Dat ons onbewuste de baas is, heeft een positieve kant: we hoeven niet meer uitgebreid bij onszelf te
beraadslagen, of onze hersens te breken om vervelende zaken te regelen, of hele ingewikkelde more-
le afwegingen te maken. Want het onbewuste (onze intuïtie) zorgt daarvoor.
Uit recent onderzoek 47 (2009) komt naar voren, dat mensen nadat ze ervan overtuigd worden dat de
vrije wil een illusie is, minder behulpzaam maar ook agressiever worden. Alles wordt toch van bovenaf
of van onderuit geregeld.
De psycholoog Arthur Jensen kwam via experimenten tot de volgende conclusie: als je iets langzamer
wilt reageren dan je onbewust doet, dan moet je bewust reageren en dat gaat veel meer tijd kosten. Je
kunt zeggen : als iets snel moet gaan, gebeurt het meestal onbewust. Zou dat echter bewust gewor-
den, dan duurde het waarschijnlijk veel te lang en dan ben je misschien ook te laat. Want het bewust-
zijn, concludeert Jensen en ook Libet kunnen we alleen gebruiken als het allemaal niet zo snel hoeft te
gaan. Trouwens die halve seconde hebben we nodig om 11 miljoen bits waarneming per seconde te
reduceren tot 10 à 50 bits bewustzijn, nadat het ontdaan is van alle overtollige informatie.
Het onderzoek van Libet is door vele wetenschappers, ook door tegenstanders opnieuw gedaan, altijd
met dezelfde resultaten als die van Libet.
De conclusie is, dat het bewustzijn ons een beeld van de werkelijkheid geeft en een beeld van ons als
handelende persoon. Maar beide beelden zijn sterk geredigeerd. Onze waarneming is zo geredigeerd,
dat het bewustzijn niet weet dat het brein al een halve seconde eerder begonnen is. Maar ook het
beeld van het subject is geredigeerd. We zien onszelf als de initiatiefnemer, maar we zijn dat niet,
omdat de gebeurtenissen al plaatsvonden voordat we het ons bewust waren.
vetorecht
Wat betekent dit allemaal voor de vrije wil van de mens? Hebben we geen vrije wil meer? Want alleen
een bewustzijn kan in principe een vrije wil hebben. Maar als ons brein al begonnen is, voordat we
besluiten om een glas wijn te drinken, dan blijft er niet veel vrije wil over.
Kijken we nog eens naar de proef van Libet met de actiepotentiaal. Het bewustzijn komt pas tot actie,
nadat het brein aan het werk is gegaan. Maar het bewustzijn begint wel 0,2 seconde, voordat de hand
zich beweegt. Kortom er zit een tijdspanne van 0,2 seconde tussen de bewuste beleving om een be-
sluit te nemen voordat deze daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De kardinale vraag is nu: kan ik in die
tijdspanne de handeling stopzetten, voordat die wordt uitgevoerd?
Tijdens zijn experimenten deed Libet een wonderlijke ontdekking. Wanneer proefpersonen aangaven
dat ze een handeling hadden stopgezet, was er toch een actiepotentiaal. Maar deze zag er anders uit
aan het eind, dan wanneer de handeling werd uitgevoerd. De actiepotentiaal kon zichzelf onderbre-
ken! Het bewustzijn kan geen handeling beginnen, maar kan wel een besluit nemen dat deze hande-
ling niet moet worden uitgevoerd! Een soort vetorecht. Libet formuleerde het aldus: ‘Processen die
verbonden zijn met individuele verantwoordelijkheid en vrije wil zullen niet functioneren door de
bewuste handeling te ‘starten’, maar door de wil bepaalde einddoelen te kiezen en te controleren’.
De vrije wil bestaat door te selecteren en te kiezen, en niet door te ontwerpen. Het bewustzijn is niet
een instantie die zijn bevelen aan het brein stuurt. Maar het selecteert uit de vele mogelijkheden die
het niet-bewuste aanbiedt. Het bewustzijn kan voorstellen weigeren, kan besluiten verwerpen die
door het niet-bewuste zijn voorgesteld. We stoten hier overigens ook op het evolutionaire principe
van de natuurlijke selectie.
Een bewust veto is natuurlijk een veto , dat je je bewust bent. Maar hoe vaak spreek je een bewust
veto uit over een besluit, voordat het wordt uitgevoerd en wel binnen 0,2 seconde? Er zijn bepaalde
situaties waarin je bewust een veto uitspreekt, bijvoorbeeld als je verlegen bent of met jezelf geen
raad weet. Je stottert bijvoorbeeld, je begint op een abrupte manier te gebaren, maakt halfafgemaak-
te zinnen, gaat vlug praten en slikt de helft van de woorden in. En met allerlei tussenwerpselen van :
ja, maar dat bedoelde ik niet, je moet dat zo zien, je trekt het uit het verband enz. En je komt dan tot
de merkwaardigste uitspraken.
Dat kan ook gebeuren als je een vreemde taal spreekt die je niet goed beheerst of een dans , een sport
die je niet beheerst. Onhandig , stuntelig. Dat betekent eigenlijk, dat het zeer onprettige situaties zijn,
wanneer je eigen actiepotentialen onderbreekt door er een veto over uit te spreken. Je onderbreekt
jezelf voortdurend, waarschijnlijk omdat je onzeker bent van jezelf.
Het is duidelijk dat een bewust veto het vaakst optreedt in netelige situaties. Maar het veto bestaat
ook in wat meer neutrale situaties, zoals opmerkingen die je naar een ander toe wilt maken, maar op
het juiste moment weet in te slikken, of wanneer je een veto uitspreekt om een kind iets te verbieden
waar het mee bezig is, terwijl het juist goed is voor zijn ontwikkeling.
Dat het onbewuste aan een handeling begint, wil nog niet zeggen dat het bewustzijn buiten spel komt
te staan. Vooral als het gaat om morele keuzen, het onderdrukken van primaire impulsen (bij-
voorbeeld agressie of louter eigenbelang) of andere afwegingen die een wat langetermijnvisie ver-
gen, speelt het bewustzijn een belangrijke rol. Daar is het onbewuste niet zo goed en handig in. Het
bewuste kan informatie verschaffen aan het onbewuste en daarmee de onbewuste besluitvorming
sturen.
Het onderzoek naar onbewuste processen is in feite van groot belang voor onze mogelijkheid tot vrije
keuze: als je weet hoe het onbewuste werkt, kun je daarmee rekening houden en het onbewuste voe-
den met doelen en waarden, die je eigenlijk heel belangrijk vindt. Op die manier blijft de mens de baas
over zijn onbewuste en over zijn brein.
wat doen de spiegelneuronen met de vrije wil?
Resultaten van experimenten, correlationele studies en langetermijnstudies ondersteunen de hypo-
these dat mediageweld gewelddadig imitatiegedrag uitlokt. Het neurowetenschappelijk onderzoek
naar de biologische wortels van menselijk gedrag stelt het concept van de 'vrije wil' in discussie. De
vrije wil is fundamenteel voor onze manier van leven. Maar de spiegelneuronen maken ons duidelijk,
dat we niet in eerste instantie rationele, handelende personen met een vrije wil zijn. Spiegelneuronen
in ons brein zijn verantwoordelijk voor automatische, op imitatie berustende effecten waarvan we ons
vaak niet bewust zijn. Door die krachtige sociale effecten wordt onze autonomie beperkt. Wij mensen
zijn sociale dieren, maar door die sociale natuur bezitten wij in ons sociaal gedrag een beperkte auto-
nomie.
We hebben al verschillende keren geconstateerd, dat wij voortdurend andere mensen nadoen en dat
spiegelneuronen daarbij een fundamentele rol vervullen. De eigenschappen van deze neuronen ver-
klaren op een eenvoudige manier de onmiddellijke imitatie van bijvoorbeeld gewelddadig gedrag, met
name van gewone geweldsdaden, net zoals het nabootsen van glimlachen en gebaren. Maar we imite-
ren niet alles wat we zien. Een van de belangrijkste functies van superspiegelneuronen is misschien
wel dat ze de meer eenvoudige spiegelneuronen onderdrukken, zodat we niet dwangmatig die hande-
ling imiteren. We gaan er van uit dat het zien van geweld mensen stimuleert om zelf ook geweld te
gebruiken enz. Wanneer de superspiegelneuronen niet hun best doen door imitatie van gewelddadig
gedrag minder effectief te onderdrukken,dan zal het zien van gewelddadig gedrag ons misschien prik-
kelen tot imitatie.
Spiegelneuronen kunnen een positieve uitwerking op ons gedrag hebben: ze maken empatische ge-
voelens en doelen mogelijk. Maar ze bezitten ook een dwingend neurobiologisch mechanisme, zoals
Iacoboni zegt, om gewelddadig gedrag, dat door diverse media wordt opgewekt, na te bootsen.
We menen, dat zelfs mensen die 'schuldig' zijn aan gewelddadig imitatiegedrag volledig verantwoorde-
lijk gesteld kunnen worden voor hun eigen daden, terwijl de media die het geïmiteerde geweld distri-
bueren totaal niet verantwoordelijk hoeven te zijn. Wij zijn allemaal rationele, autonome en welbe-
wuste beslissers. Maar de gegevens tot nu toe— de onbewuste vormen van imitatie tijdens sociale
contacten tussen mensen en de neurobiologische spiegelingsmechanismen - maken duidelijk, dat er
een ongecontroleerd biologisch automatisme bestaat dat de autonome besluitvorming als basis van de
vrije wil ondermijnt.
Deze gegevens hebben consequenties voor onze samenleving. Ze vestigen de aandacht op fundamen-
tele kwesties van ethiek, recht en openbaar beleid. De kwesties die door de ontdekking van spiegel-
neuronen worden opgeroepen, verplichten ons fundamentele aannamen van ons ethisch handelen te
heroverwegen. Momenteel is al sprake van neuro-ethiek.
In het filosofische debat tussen voorstanders van een biologisch determinisme van menselijk gedrag
en van de voorstanders die menen, dat ons sociaal gedrag uitstijgt boven de neurobiologische vorm,
blijkt nu , dat ons sociaal gedrag tot stand komt via spiegelneuronen. De studie van de neurobiologi-
sche mechanismen die ons menselijke sociale gedrag vormen is ook van belang in de discussies over
de sociale waarden en normen. Ons empathisch vermogen hebben we te danken aan de spiegelneu-
ronen. Gewelddadig imitatiegedrag zou wel eens een ramp kunnen zijn.
Een andere negatieve uitwerking van spiegelneuronen op ons gedrag treedt op bij verslavingen en bij
de grote problemen die we ondervinden om er weer van af te komen48.
vrije wil en oorzaak
Onze beslissingen en keuzen hebben een oorzaak. Maar dat hoeft onze vrije wil nog niet om zeep te
helpen. Veronderstel dat keuzen en beslissingen geen oorzaak zouden hebben en nergens door be-
paald waren, dan zou het toch zo maar mogelijk zijn, dat we opeens merken dat we aan het fietsen
zijn, terwijl we juist de reader wilden lezen. Dat kun je onze vrije wil toch niet aandoen.
We lopen wel met ons bewustzijn achter de feiten aan, maar we verschaffen ons onbewuste ook veel
informatie, waarmee het aan de slag kan. Het onbewuste wordt immers niet alleen geregeerd door
genetische, fysieke en situationele krachten, maar ook door onze eigen bewuste gedachten. Die ge-
dachten kunnen dan weer een onbewust besluit oproepen. Zelfs al zou je maar 1% van de tijd bewust
kiezen, dan is dat al van zeer groot belang. Roos Vonk illustreert dat met het voorbeeld van een auto.
Stel je een auto voor die 99% van de tijd rechtdoor rijdt. Maar als men die 1% dat de auto zou ver-
waarlozen bij het ontwerpen en produceren van auto’s, dan zou men een kapitale fout maken. Zo is
het ook met ons bewuste.
motieven (spelregels) die ons ethisch gedrag bepalen
Doodgewone mannen De Amerikaanse historicus Christopher Brow-
ning heeft voor zijn boek ‘Ordinary Men’
(doodgewone mannen) een groot aantal le-
den van Reserve politiebataljon 101 onder-
vraagd. Dat was een politie-eenheid die werd
ingezet als Einsatzgruppe. Het ging hier om
500 mannen van middelbare leeftijd die wei-
nig of geen schietervaring hadden en nog
nooit iemand hadden gedood. Doodgewone
mannen maar die toch massamoorden begin-
gen.
Voor hun eerste opdracht moesten de man-
nen van Reservebataljon 101 op 13 juli 1942
1.800 joden in het Poolse dorp Jozefow Bilgo-
rajski elimineren. Majoor Trapp die zijn man-
nen het bevel daartoe moest geven, was zelf
erg ontdaan. Alle joden moesten op het
marktplein bijeengedreven worden, waarna
de jonge en gezonde mannen naar de werk-
kampen werden gedeporteerd en alle ande-
ren zouden in het bos worden doodgescho-
ten. Wie dacht niet tegen zijn taak opgewas-
sen te zijn mocht zijn geweer inleveren en
zou andere taken krijgen.
Dan zwijgt majoor Trapp even. De mannen
hadden maar een paar seconden om tot een
beslissing te komen. Slechts 12 van de 500
mannen zagen af van deze wrede opdracht, de rest ver-
trok naar Jezofow.
Maar waarom gaven slechts twaalf van hen aan dat ze
aan die slachtpartij niet mee wilden werken?
Christopher Browning probeert in zijn boek antwoord
op deze vraag te vinden. Hij onderzocht de naoorlogse
documenten van de gerechtshoven die het reservebatal-
jon 101 moesten berechten. Hij stootte op verklaringen
van ongeveer 125 mannen, die openhartig en oprecht
weergaven waarom ze het gedaan hadden. Waren deze mensen van het bataljon antisemieten?
Browning vindt dat geen juiste verklaring. In de verslagen van de gerechtshoven werd dit argument
ook niet gevonden.
De mannen van dit beruchte bataljon waren van middelbare leeftijd, die te oud voor het leger waren
en daarom in een politiebataljon moesten werken. Misschien hadden de mannen een groot respect
voor het gezag. Maar de verhoren geven hieromtrent geen uitsluitsel. Majoor Trapp had toegestaan
dat de mannen het bevel konden weigeren. Hij sanctioneerde daardoor, dat de mannen het bevel van
de allerhoogste autoriteiten niet hoefden te gehoorzamen. Tegen de mannen die naar voren kwamen,
werden geen sancties getroffen. Trapp moest wel optreden tegen een kapitein die door het lint ging
omdat de eerste man die naar voren kwam iemand van zijn bataljon was.
Als er geen antisemitisme of angst voor het gezag was, hoe werden deze mannen toch massamoorde-
naars, vroeg Browning zich af. Browning noemt nog andere mogelijke oorzaken op als het volstrekt
onverwachte van het bevel, het gebrek aan tijd om na te denken, de angst om je carrière te schaden,
angst voor wraak van andere officieren.
Maar hij stoot uiteindelijk op een andere verklaring : mannen in een uniform identificeren zichzelf met
hun kameraden. Veel politiemannen schijnen de volgende sociale vuistregel (heuristiek) te volgen:
‘Verbreek de gelederen niet’. De mannen 'voelden de sterke aandrang om zichzelf niet van de groep
los te maken door naar voren te komen, zelfs als die conformerende houding een schending inhield
van het morele gebod 'dood geen onschuldige mensen', verklaart Browning. Als je naar voren kwam,
leed je gezichtsverlies. Je gaf toe dat je geen vent was en dat je kameraden dit karwei maar moesten
opknappen. De meeste mannen vonden het beter om te schieten dan om hun kameraden in de steek
te laten. Browning komt tot de volgende conclusie, dat de groep een geweldige druk uitoefent op het
individu. De groep bepaalt de more-
le normen. ’Als de mannen van het
reserve politiebataljon 101 onder
dergelijke omstandigheden killers
hebben kunnen worden, bestaat er
dan een groep mannen bij wie dat
onmogelijk zou zijn geweest?'
Dit is natuurlijk geen rechtvaardi-
ging van het gedrag van al die man-
nen. Maar deze gebeurtenis toont
heel scherp aan, dat sociale regels
(heuristieken) ons in staat stellen
om te begrijpen waarom mensen
kiezen voor handelingen die in be-
paalde omstandigheden moreel doodgewone mannen
acceptabel of onacceptabel zijn.
motieven (onbewust) om je organen af te staan
Vanaf 1995 overleden er vijftigduizend Amerikanen
die geen geschikte orgaandonor konden vinden. Als
gevolg daarvan ontstond volgens Johnson en Gold-
stein (2003) een zwarte markt voor organen. Hoe-
wel de meeste Amerikanen zeggen dat ze het af-
staan van organen een goede zaak vinden, hebben
maar weinig een codicil ondertekend. Waarom is in
2003 maar 28 procent van de Amerikanen potenti-
eel donor, terwijl dat percentage in Frankrijk 99,9
procent bedraagt? Waarom zetten de Amerikanen
hun handtekening niet om levens te redden? Er zijn
tientallen wervingscampagnes geweest, zowel in de
Verenigde Staten, in Nederland als in andere lan-
den, maar ze brengen bijna geen verandering in het
aantal mensen dat eventueel hun organen wil af-
staan. Maar waarom is dan maar 12 procent van de
Duitsers donor, en 99,9 procent van de Oostenrij-
kers? Er is hier klaarblijkelijk sprake van een morele
regel waaraan mensen zich houden. Gigerenzer
omschrijft deze gedragsregel: ‘Als er een standaard
is, houd je daar dan aan’.
In de Verenigde Staten, Engeland, Duitsland en
Nederland heeft men wettelijk geregeld, dat
niemand vanzelf donor is. Hij moet zich eerst laten
registreren. 49
De meerderheid van de Amerikanen, Britten, Ne-
derlanders, Fransen , Oostenrijkers lijken dezelfde
standaardregel te gebruiken. Zij volgen de regel, zoals die door de wet geregeld is. Het is wel opmerke-
lijk dat mensen die de standaardregel niet volgen vaak kiezen voor het donorschap. Weinig mensen
maken bezwaar tegen verplicht donorschap. Bijvoorbeeld 27.5 % van de Nederlanders kiest voor het
codicil, terwijl maar 0,1 % Fransen bezwaar maakt. Alles wijst erop dat de standaardregel het gedrag
van de meeste mensen stuurt.
Een mogelijke verklaring van de standaardregel zou volgens Gigerenzer kunnen zijn,dat de bestaande
standaard wordt opgevat als een redelijke aanbeveling. Het verlost je ook van het maken van een aan-
tal keuzen. De standaardregel gaat niet alleen op voor morele kwesties, maar ook economische kwes-
ties.50
intuïtieve regels bepalen onze keuze tussen goed en kwaad
In de bovenstaande voorbeelden komt tot uitdrukking, welke (intuïtieve) regels het ethisch gedrag van
mensen kan bepalen. Het gaat er niet in deze voorbeelden om wat moreel goed en kwaad is. Maar het
maakt ons duidelijk welke factoren ons moreel gedrag intuïtief kunnen beïnvloeden.
In het denken over ethiek gaat men ervan uit dat mensen een aangeboren vermogen hebben om mo-
rele principes te ontwikkelen. Je kunt het vergelijken met het taalvermogen. Kinderen hebben aanleg
om allerlei morele regels te ontdekken binnen de cultuur waarin ze opgroeien, net zoals het gaat met
Een online experiment (Johnson en
Goldstein) toonde aan, dat de meeste
mensen de standaardregel toepassen.
Aan Amerikanen werd het volgende
voorgelegd: veronderstel, u verhuist
naar een andere staat, waarin men
automatisch donor wordt, tenzij men
bezwaar maakt. Een andere groep
kreeg dezelfde vraag voorgelegd,
maar hier werd juist het tegenoverstel-
de gevraagd: men moest zich per-
soonlijk inschrijven om donor te wor-
den. Een derde groep moest een keu-
ze maken zonder dat er een standaard
was. Als mensen bezwaar moesten
maken, bleek meer dan 80 procent
tevreden met zijn status als donor. Dat
is meer dan bij de mensen uit de derde
groep, zonder standaard. Maar als
mensen toestemming moesten geven,
zei slechts 40 procent dat het zijn sta-
tus zou veranderen om donor te wor-
den. Veel mensen maken liever zelf
geen actieve keuzen, ook als het gaat
om leven of dood.
hun moedertaal. Kinderen ontwikkelen een morele grammatica en een systeem van morele regels,
vergelijkbaar met de grammatica en de spelregels van de taal. De taalgrammatica en de taalregels
gebruikt men om correct te kunnen spreken, maar men is zich daar niet zo van bewust, net zo min dat
men precies weet waarom men die regels toe moet passen. Gigerenzer komt tot de conclusie, dat de
morele grammatica bestaat uit heuristieken of vuistregels. In tegenstelling tot de taalregels kunnen
de morele vuistregels met elkaar in conflict komen en leiden tot rampzalige gebeurtenissen zoals mas-
sale afslachting van mensen. Maar het kan ook tot positieve zaken leiden, zoals je opofferen voor een
ander.
Gigerenzer beschrijft drie morele principes, die op zichzelf niet goed of slecht zijn. Dat worden ze pas
wanneer je ze toepast in een bepaalde situatie.
• De morele vuistregels zijn intuïtief en onbewust. Ze komen snel op in het bewustzijn en zijn
sterk genoeg om er naar te handelen. Maar het is moeilijk om te zeggen waarom men zo’n regel volgt.
• De intuïtie van morele regels kent drie factoren: individueel, familie of gemeenschap en een
emotioneel doel (bijvoorbeeld om schade te voorkomen).
• Moreel gedrag is afhankelijk van de sociale omgeving. Sommige rampen kunnen voorkomen
worden, als men op de hoogte is van de regels die het gedrag sturen en van de situaties die bepaalde
regels activeren51. Maar deze vuistregels komen vaak ook op de proppen bij andere handelingen dan
morele.
Het weloverwogen denken over goed en kwaad is het doel van de ethiek. In ons dagelijks handelen
komt ons denken vaak op gang achteraf, als een soort rechtvaardiging of schuldbekentenis van dat wat
we gedaan hebben.
Ik weet niet waarom, maar ik weet dat het niet deugt!
Het eerste principe is dat mensen zich dikwijls niet
bewust zijn van de morele regels. Vaak handelen zij
intuïtief moreel. Dit gaan we nu verder uitwerken aan
de hand van het volgende verhaal uit ‘de Pianostem-
mer’ van Pascal Mercier. De meeste mensen die het
verhaal lezen voelen direct aan, dat het van broer en
zus, Patrice en Patricia, verkeerd was om samen te
vrijen. Wanneer men ze vraagt waarom ze dat gedrag
afkeuren , gaan ze op zoek naar een argumentatie.
Het gevaar van inteelt komt dan aan de orde. Een
ander roept uit, dat het veel te intiem is, dat broer en
zus met elkaar naar bed gaan, of dat het een taboe is,
waar je je aan moet houden. Of men zegt, dat het
gewoon weerzinwekkend is. En nog een ander houdt
het simpel en zegt: 'Ik weet niet waarom, maar ik
weet dat het niet deugt!'
In bepaalde filosofische tradities gaat men er van uit
dat de absolute waarheid in ethische kwesties intuï-
tief gegeven zijn. Men hoeft er niet over na te denken.
Morele intuïties lijken dikwijls vanzelfsprekend, maar
dan hoeft het niet altijd te gaan over absolute of uni-
versele waarden. Met nadenken kan men tot een mo-
reel oordeel komen, maar vaak is het zo, dat men een
verbreek de gelederen niet
morele intuïtie probeert te begrijpen of achteraf te rechtvaardigen.
Doe wat de meerderheid van je groep doet.
In het tweede principe wordt geformuleerd, dat dezelfde vuistregels gebruikt worden voor een more-
le handelingen als die welke niet moreel zijn. Zoals hierboven al is aangegeven kan de standaardregel
zowel problemen oplossen die we ethisch noemen als andere die dat niet zijn. Het betreft hier vooral
ons imitatie- of nabootsinggedrag.
Deze regel beïnvloedt het gedrag van een kind, een puber, maar ook van een volwassene. Het helpt
ons om door de groep geaccepteerd te worden. Maar door deze regel nemen we ook de ethiek van
de samenleving op de koop toe. Als we de regel overtreden, kan dat betekenen dat men iemand ziet
als een afvallige, als een lafaard of een aso. Door deze vuistregel worden onze morele handelingen, de
goede zowel als de slechte (geven aan goede doelen; discriminatie van minderheden) beïnvloed. Ook
handelingen als kleren uitzoeken, cd’s kopen en dergelijke kunnen onder deze regel vallen, net zo
goed als het in bepaalde groepen de gewoonte is om moslims te zien als terroristen.
De regel 'Verbreek de gelederen niet' kan van een soldaat een kameraad of een seriemoordenaar
maken. Een Amerikaanse veteraan zei over D-Day: 'De reden dat we de stranden bestormden had
niets te maken met vaderlandsliefde of dapperheid. We deden het omdat we onze kameraden niet in
de steek wilden laten. Je hebt dat hele bijzondere gevoel dat je een grote familie bent.' Maar dezelfde
regel werd ook toegepast door het reserve politiebataljon 101 van majoor Trapp.
De regel 'Verbreek de gelederen niet' is op zich genomen niet goed of slecht, maar kan tot goede of
slechte daden leiden, afhankelijk van de situatie.
de omgeving bepaalt het ethisch gedrag
Het derde beginsel is heel praktisch van aard: ethisch gedrag is afhankelijk van de sociale omgeving.
En wanneer je de mechanismen onderkent die ethisch gedrag beïnvloeden vanuit de omgeving kun je
rampen voorkomen of in bedwang houden. Denk maar aan orgaandonatie. In Nederland zou een an-
dere wetgeving (en dus een andere standaardregel) op orgaandonatie het leven van veel mensen kun-
nen redden. Vaak is het ontwerpen van een andere standaardregel een goede en soms eenvoudige
oplossing van een complex probleem.
Majoor Trapp bracht met zijn aanbod zijn bataljon in conflict met twee standaardregels, namelijk 'Gij
zult niet doden'. en de regel 'Verbreek de gelederen niet'. Misschien had Trapp (achteraf gezien) zijn
aanbod ook anders kunnen formuleren, zodat het conflict tussen die twee regels werd vermeden.
Wanneer hij had gevraagd aan de mannen : ‘Doe een stap naar voren , wanneer je je in staat acht
deze taak uit te voeren’, dan zou het aantal mannen die aan deze moordpartij had meegedaan, mis-
schien wel beduidend minder zijn geweest.
Uit de analyse van Browning weten we dat het gedrag van de politiemannen niet werd beïnvloed
door respect voor het gezag , door jodenhaat of door ongecontroleerde boosaardigheid van de man-
nen. Dan zou er geen ruimte zijn geweest voor Trapp om dat voorstel te doen.
Morele intuïties komen voort uit vermogens die in het evolutieproces gerealiseerd zijn. Vooral het
vermogen om zich met bepaalde groepen te identificeren is sterk ontwikkeld. En dat heeft geleid tot
de ontwikkeling van cultuur, kunst en allerlei mogelijke vormen van samenwerking. Het heeft ook veel
leed en verdriet en zelfs rampen veroorzaakt. De sociale druk om je te identificeren met de groep kan
ook oproepen tot haat naar andere groepen toe.
Neurowetenschappelijk onderzoek toont overtuigend aan, dat de moraal diep verankerd is in de mens.
Zo heeft de ontdekking van spiegelneuronen duidelijk gemaakt dat empathie – volgens Schopenhauer
de basis van alle moraal – een neurobiologisch gegeven is.
Door dit onderzoek zijn we er achter gekomen,
dat ieder mens waar ook ter wereld en in welke
cultuur dan ook, neurale vermogens in het brein
heeft om met het conflict tussen eigenbelang en
groeps- of algemeen belang om te gaan. Vroe-
ger had men in het onderzoek naar morele be-
ginselen veel aandacht voor de culturele diversi-
teit. Nu focust men vooral op biologische gege-
venheden.
De Belgische filosoof Verplaetse pleit ervoor, dat
de ethiek van de toekomst een evenwicht moet
vinden tussen emotie en rede.
vrije wil en de rechter
Mijnheer de rechter, ik kon er niets aan doen,
mijn neuronen waren mij de baas.
Veronderstel, dat neuropsychologen eens het
bewijs leveren, dat wij geen vrije wil hebben, dat
we het slachtoffer zijn van chemo-elektrische
biologische processen in ons brein. Wat zou dat
dan betekenen voor het strafrecht, dat er van uit
gaat dat iedere persoon verantwoordelijk is voor
zijn daden? De rechters hebben daar eigenlijk
geen probleem mee. Zij gaan ervan uit dat de mens een vrije wil heeft en zijn niet zo direct bezig met
de vraag hoe vrij de verdachte eigenlijk was .
Opzet en straf
Volgens Buruma52 wordt de strafbepaling gekenmerkt door de gedraging en schade (de ‘actus reus’)
en de intentie of de verwijtbare onvoorzichtigheid van de dader (de ‘mens rea’ ). Hij maakt dit aan de
hand van het volgende voorbeeld duidelijk: doodslag is een handeling met als gevolg dat iemand dood
is, maar dat er ook sprake was van opzet (intentie). Wanneer het slachtoffer niet gedood wordt, heeft
men het over een poging tot doodslag; wanneer er geen opzet in het geding is, is de aanklacht dood
door schuld. En daar staat allebei minder straf op.
Maar er bestaan nu verschillende soorten opzet. Als iemand bijvoorbeeld opzettelijk iemand doodt en
er van te voren goed heeft over nagedacht, dan wordt dit betiteld ‘met voorbedachte rade’ . Dat kan
de rechter bij een aantal misdaden een strengere straf uitspreken dan bij gewone opzet. Buruma geeft
het volgende voorbeeld: ‘als iemand toevallig vroeg thuiskomt, zijn vrouw met een andere vent in bed
aantreft en een tinnen kandelaar pakt waarmee hij die man doodslaat, dan is er sprake van opzet. Hij
slaat willens en wetens met een zwaar voorwerp op iemands hoofd en aanvaardt willens en wetens
de aanmerkelijke kans dat die ander doodgaat. Dat wordt doodslag genoemd.
Maar als die jaloerse echtgenoot ’s avonds tevoren die kandelaar daar heeft neergezet , omdat hij wist
dat hij de volgende dag 'onverwacht' thuis zou komen om de vrouw met haar vriend op heterdaad te
betrappen , dan hebben we te maken met moord met voorbedachten rade. De rechter kan niet ach-
terhalen of iemand opzettelijk handelde. Dat leidt vooral tot problemen als de dader zijn daad niet
bekent.
De rechters zijn echter steeds creatiever geworden om opzet vanuit uiterlijke omstandigheden af te
leiden. Wanneer iemand in een drukke straat aan het schieten gaat, is hier volgens Buruma sprake van
opzet. Schieten op straat heeft alles te maken met opzet en bewustzijn, tenzij je het per ongeluk doet.
had u van te voren de tinnen kandelaar klaargezet?
De opzet wordt door de rechters niet afgeleid uit psychische gesteldheid van de dader maar uit de
specifieke omstandigheden toen hij handelde. Slechts in de meest extreme gevallen zal de rechter
oordelen dat de handelingen van een verdachte niet helemaal op zijn conto staan. Dan heeft de psy-
chiater al onderzocht, dat de daad niet aan de verdachte kan worden toegerekend en hij verminderd
toerekeningsvatbaar is.
Maar de rechter zal, wanneer iemand verminderd toerekeningsvatbaar is, rekening houden met de
straf en/of hem ter beschikking van de regering stellen. Ook kan de rechter de mogelijkheid open
houden, dat de veroordeelde tot inkeer komt. De rechter gaat er in alle gevallen vooralsnog van uit,
dat mensen handelen uit vrije wil.
We zijn vaak geneigd om ons te verplaatsen in de psychische gesteldheid van de dader (slechte jeugd;
aan de drank, enz.) En er zijn altijd wel omstandigheden te vinden om iemand vrij te pleiten. Je kunt je
echter afvragen of de vrije wil moet gelden als de uiteindelijke bron van elke beslissing. Er bestaat
echter ook zo iets als 'morele gewichtloosheid', zoals Dennett dat noemt. Een beslissing en natuurlijk
ook onze vrije wil , staat altijd in relatie tot de situatie, waarin iemand handelt en tot zijn persoonlijke
ontwikkeling (historische omstandigheden).
Om dit te illustreren geeft Buruma het volgende voorbeeld : ‘u zit in een vergadering. Er is een voor-
stel aan de orde, waar u zeker tegen wilt stemmen. Maar wanneer de voorzitter vraagt wie vóór zal
stemmen, bemerkt u dat iedereen zijn hand opsteekt en jawel hoor, de uwe gaat dan ook mee de
lucht in (de situatie). Maar het kan ook gebeuren, dat er goede argumenten voor het voorstel op tafel
komen die u eigenlijk overtuigen, maar op het moment dat de voorzitter vraagt wie vóór is houdt u
toch vast aan uw eerdere voornemen om 'nee' te stemmen (historische omstandigheden). U beslist in
beide gevallen niet ‘gewichtloos’, de situatie en de historische omstandigheden leggen beperkingen
op. Maar is dit een argument om de vrije wil te ontkennen?
Niet iedereen wordt immers evenzeer door situatie en persoonlijke geschiedenis gestuurd. Mensen
hebben ook het gevoel, dat ze vaak in vrijheid kunnen beslissen, dat zij een vrije wil hebben. Waar
komt dat gevoel vandaan? Dat gevoel ontstaat omdat wij het vermogen hebben om te overleggen en
te beraadslagen. Psychologen echter zijn van mening, dat het beraadslagen niet als doel heeft om tot
een beslissing te komen, maar veeleer om de genomen beslissing achteraf te beargumenteren en te
legitimeren. Uiteindelijk komt de beslissing over ons. De rechter erkent situationele en historische
omstandigheden. Maar hij weigert deze keuze of beslissing te herleiden tot invloeden van een slechte
opvoeding of iets dergelijks.
We kennen allemaal het gevoel een vrije wil te hebben, zoals dat ook door de rechter gehanteerd
wordt. Buruma oppert, dat dit gevoel samenhangt met ons vermogen om na te denken over ons le-
ven. Door dat vermogen kunnen wij onze huidige situatie vergelijken met het beeld dat we in het ver-
leden van onszelf hebben opgebouwd en met het beeld dat mensen in onze omgeving van ons heb-
ben. Hierdoor kunnen we kritisch naar onszelf kijken en onze levenswandel corrigeren. Dat vermogen
functioneert als een soort geweten of een intern kritisch-reflexief vermogen. Dit vermogen is dyna-
misch en ontwikkelt zich met de jaren. In welke richting dit vermogen of geweten, als een vorm van
zelfrespect, zich ontwikkelt, verschilt van persoon tot persoon , van tijd tot tijd en van plaats tot plaats
(cultuur).
De vrije wil is onmisbaar
We komen tot de volgende conclusie. We hebben de vrijheid om waarde toe te kennen aan ons oor-
deel over ons eigen leven of aan het oordeel daarover van anderen. Misschien is de vrije wil juist de
ruimte die we als mens hebben om het bevredigen van onze behoefte uit te stellen, zodat we het
beeld dat we van onszelf hebben of dat de omgeving van ons heeft, overeind kunnen houden. Door
niet meteen gevolg te
geven aan allerlei impul-
sen en behoeften, zijn
we in de ogen van ande-
ren betrouwbaar. ‘On-
danks deze krachtige
relativering van de vrije
wil zal ik tot mijn laatste
snik staande houden dat
we een vrije wil hebben -
mij met sublieme onver-
schilligheid afwendend
van de feiten die de neu-
rowetenschappen ons
aanreiken’ zegt de jurist
Buruma. Want zonder de
hypothese van een vrije
wil worden verkiezingen
zinloos. Waarom zouden
we gemanipuleerde bur-
gers serieus nemen?
Contracten en overeenkomsten zijn waardeloos, want niemand heeft uit vrije wil getekend. En hoe
kun je met elkaar leven als er geen verantwoordelijkheid meer bestaat?
vrijheid, verantwoordelijkheid en menselijke waardigheid staan op het spel De neurowetenschappen maken duidelijk hoe indringend en radicaal ons innerlijk leven bepaald
wordt door onpersoonlijke en materiële processen. Ons eigenlijke leven bestaat niet uit bewuste mo-
tieven en bedoelingen, maar in processen waar we geen greep op hebben. Zijn we echt vrij en verant-
woordelijk voor onze daden? Of zijn we slachtoffer van een onoverkomelijke illusie? Leiden de neu-
rowetenschappen tot determinisme en zo tot de ontkenning van vrijheid en verantwoordelijkheid? Als
we de neurowetenschappen met hun determinisme gaan volgen, dan staat volgens de filosoof Arnold
Burms53 de vrijheid, ons mensbeeld, onze verantwoordelijkheid en onze menswaardigheid op het spel.
Door de ontwikkeling van de neurowetenschappen komen we in een ernstig conflict. Van een bepaald
persoon is geconstateerd dat hij een ernstige hersenbeschadiging heeft. En is hij dus in alle redelijk-
heid niet of minder verantwoordelijk voor zijn agressieve daden. Het zou best wel eens kunnen zijn,
dat anderen wie we wel volledig verantwoordelijk houden voor hun daden, misschien door hersenbe-
schadigingen wel minder of helemaal niet toerekeningsvatbaar zijn.
We stoten hier op het probleem van determinisme en verantwoordelijkheid: we vragen ons af of een
bepaalde straf of schande wel zinvol is. Het gaat niet over de vraag of zo’n straf de gewenste invloed
heeft op het gedrag. Peter Strawson 54 vraagt zich het volgende af: het gaat eigenlijk niet om de te-
genstelling tussen determinisme en verantwoordelijkheid, maar om een soort tweeslachtigheid in
onszelf, namelijk de zogenaamde reactieve houdingen (attitudes) diemoeten worden geconfronteerd
met de zogenaamde objectiverende houding.
Dit klinkt heel moeilijk, maar we kunnen dit met de volgende situaties duidelijk maken: iemand staat
ongecontroleerd en enthousiast met zijn armen naar iemand te zwaaien en geeft mij per ongeluk een
behoorlijke klap Dat komt hard aan. Maar het kan ook anders zijn: iemand geeft me een behoorlijke
klap in mijn gezicht, omdat hij het niet eens is met mijn opmerking. Dat doet pijn, maar naast de fysie-
ik voel me zo gedetermineerd.
ke pijn is er ook een geestelijke pijn: ik voel me diep vernederd en gegriefd. De reactieve houding is
juist, dat ik me diep gekwetst voel. In eerste instantie zijn de voor- of nadelen van het gedrag van de
meppende persoon niet alleen
voor mij van betekenis, maar
ook omdat ik waarde hecht aan
zijn oordeel. En dat laatste
grieft mij.
Daartegenover staat, volgens
Strawson de objectiverende
houding. We kunnen het gedrag
van die persoon ook afstande-
lijk bekijken. Wanneer we ie-
mands gedrag wetenschappelijk
willen bestuderen, nemen we
zoveel mogelijk een objectief
standpunt in. Bij zo’n benade-
ring komen de reactieve hou-
dingen even niet aan bod.
De morele verontwaardiging,
die bij ons opkomt wanneer we
geconfronteerd worden met misdaden en immorele daden is de inhoud van onze reactieve houding.
Vanuit de morele verontwaardiging kunnen we begrijpen, waarom we onszelf en de anderen veroor-
delen . Op grond daarvan vinden we, dat sommigen verdienen veroordeeld of gestraft te worden en
dat we berouw of schuldgevoelens zinvol vinden.
Onze reactieve houdingen en dus ook de morele verontwaardiging kunnen tijdelijk buiten spel worden
gezet, wanneer we het gedrag objectief bekijken. Dan zoeken we naar oorzaken van een bepaald ge-
drag. Of ook wanneer we therapeutisch of corrigerend bezig zijn in beroep of in opvoeding. Daardoor
kan elke morele verontwaardiging tegen een bepaald persoon verdwijnen. Maar doordat de morele
verontwaardiging even niet aan de orde is, wil dat nog niet zeggen dat de opschorting definitief is.
Dat we een objectiverend standpunt innemen, is slechts een onderbreking. De stelling, dat bijvoor-
beeld morele verontwaardiging irrationeel is en ook afgeleerd zou moeten worden, lijkt me onjuist.
Theorieën die ervan uitgaan, dat onze mentale gedragingen deterministisch zijn, doen vermoeden dat
ze bepaalde reactieve houdingen, zoals morele verontwaardiging niet aanvaardbaar vinden. Een neu-
rowetenschappelijke benadering vraagt om een objectiverend wetenschappelijk standpunt. Men kan
de volgende denkfout maken: door de tijdelijke opschorting van de reactieve houdingen is men ge-
neigd dit te zien als een definitief bewijs, dat dit soort reactieve houdingen geen zin heeft en daardoor
niet langer aanvaardbaar.
onze menselijke waardigheid
Door ons denken en voelen te verklaren in termen van fysisch-chemische processen geeft de weten-
schap een ontluisterend beeld van wie of wat we zijn. Onze waardigheid, waarmee we ons ten diepste
mee identificeren wordt gereduceerd tot onpersoonlijke en fysische processen. Soms is men van
overtuigd, dat het geloof in de menselijke waardigheid door de wetenschappelijke ontwikkelingen
verloren gaat. Je kunt dan opperen, dat bepaalde eigenschappen van onze geest zo geheimvol zijn, dat
ze zich onttrekken aan iedere wetenschappelijke benadering. Maar is deze defensieve houding wel
nodig?
je kunt niet ten alle tijde een objectiverend standpunt innemen
Bijvoorbeeld onze vaardigheid om mensen te bewonderen is niet afhankelijk van bepaalde veronder-
stellingen die wel eens door de wetenschap zouden kunnen worden weerlegd. De reactieve attitude,
zoals bewondering, morele verontwaardiging en respect, komt niet voort uit het geloof in bepaalde
theoretische hypothesen (over de verhouding tussen het fysische en het mentale) en kan daarom niet
worden uitgeschakeld door een weerlegging van welke hypothesen dan ook.
Als we geen reactieve houdingen zouden hebben , zouden we ook niet weten en aanvoelen wat de zin
van morele geboden is. Het lijkt, volgens de filosoof Burms vooralsnog niet mogelijk dat de weten-
schap het geloof in de mense-
lijke waardigheid gaat weerleg-
gen. Het begrip 'menselijke
waardigheid' komt voort uit
bepaalde reactieve houdingen
(vormen van respect, morele
verontwaardiging) en ontleent
er zijn betekenis aan. Het is
maar de vraag of de weten-
schap ooit zal kunnen aantonen
dat het geloof in de menselijke
waardigheid een illusie is, net
zo min als de wetenschap kan
aantonen dat het irrationeel is
om door een glimlach te wor-
den ontroerd en geraakt. We-
tenschappelijke arbeid komt tot
stand door een objectiverende benadering en een tijdelijke opschorting van een reactieve houding.
Maar dit houdt niet in dat de wetenschap het geloof in de zin van die reactieve houdingen weerlegt.
Het buiten spel zetten van een reactieve houding is slechts tijdelijk bij wetenschappelijke arbeid. We
kunnen niet leven en overleven alleen vanuit een objectief standpunt. We raken hier aan een funda-
mentele vooronderstelling (geloof) dat we tegenover onszelf en tegenover anderen niet altijd en sys-
tematisch een objectief standpunt in kunnen nemen. Bepaalde vormen van betrokkenheid zijn niet
door wetenschappelijke arbeid definitief uit te schakelen. We zouden dan inderdaad robots of zom-
bies worden.
We zijn fundamenteel betrokken op onszelf en de anderen. En dat is niet te verenigen met een volle-
dig doorgevoerde vorm van objectivering. We zitten nu eenmaal zo in elkaar. Dit moet ook als een
objectief gegeven onderzocht worden vanuit de wetenschap. De wetenschap kan dit gegeven vanuit
verschillende disciplines (zoals psychologie en sociologie, evolutieleer) benaderen en verklaren en op
die manier haar eigen grens aanwijzen.
Vallen we nu tot een determinisme of een fatalisme: er is helemaal geen vrije keuze, want alles is be-
paald? We zijn slechts marionetten, die zichzelf niet begrijpen en ook niet in de gaten hebben dat we
marionetten zijn. En we geloven dan maar dat we een vrije wil hebben.
Het existentialisme heeft zich vooral gekant tegen dit determinisme, o.a. Søren Kierkegaard, Karl Jas-
pers, Martin Heidegger, Albert Camus en Jean-Paul Sartre. Zij benadrukken allen existentiële keuzen.
De mens is een subject dat kiest, ‘condamné à être libre’, veroordeeld om vrij te zijn. Het determinis-
me ziet de mens van buitenaf, bepaald door uitwendige oorzaken om hem heen, terwijl het existentia-
lisme de mens van binnenuit bekijkt, als een subject dat op de omgeving werkt en niet alleen een
speelbal is van allerlei oorzaken.
zijn we niet allen marionetten?
Dit zijn twee uitersten. Misschien moeten we de mens zowel van buitenaf als van binnenuit bestude-
ren. Als je heel snel moet handelen omdat er een ongeluk dreigt, dan kom je terecht in de rol van toe-
schouwer van je eigen handeling. Je ervaart jezelf niet van binnenuit als een bewust kiezend subject. Je
ziet jezelf als van buitenaf als een persoon, die reageert op een uitdaging.
Je kunt jezelf van binnenuit zien, als je genoeg tijd hebt, wanneer je niet snel een besluit hoeft te ne-
men. Als het snel moet gaan, is er geen tijd om de vrije wil in te schakelen. Dit betekent dat we de
vrije wil ervaren in situaties, waarin het mij het keuzeproces aan het ik wil overlaten. Als het snel moet
gaan, dan wordt de vrije wil door het mij overgenomen en wordt het ik geschorst, bijvoorbeeld bij het
voetballen, bij sport, dans, spel, diepgaande gesprekken, bij seks en extase, bij toneelspelen , bij mu-
ziek maken enz.
oorzaak-gevolg (causaliteit) en doelgerichtheid (finaliteit)
Binnen de exacte wetenschappen is het paradigma van oorzaak-gevolg een belangrijke verklarings-
grond. Dit principe is zeker toepasbaar binnen de fysische wereld, met name binnen de natuurkunde
en scheikunde. Maar Ernst Mayr (2005)gaat er van uit dat levende wezens, naast de fysische en chemi-
sche hun eigen wetten hebben. Levende wezens, van amoeben tot mensen ,realiseren hun gedrag
niet volgens het principe van de causaliteit, maar volgens het principe van de finaliteit (doelgericht-
heid). Levende wezens zijn open systemen of organismen, die hun gedrag richten naar signalen uit de
hen omringende wereld. Deze signalen worden opgevangen door onze zintuigen, die de impulsen
doorgeven aan de neuronen. De neuronen op hun beurt analyseren en interpreteren deze gegevens
en van daaruit ontstaat gedrag. Welk gedrag , ontstaan vanuit de signalen, uiteindelijk gerealiseerd
wordt, is het resultaat van een biologisch zelfreguleringsproces. De centrale plaats van dat biologisch
zelfreguleringsproces is het brein, dat de signalen van buiten en van binnen het lichaam ontvangt. Die
worden dan intern verwerkt, geanalyseerd, beoordeeld en geïnterpreteerd via onbewuste, gedeeltelijk
bewuste of bewuste processen in gedrag omgezet. Menselijk gedrag is dus ook een biologisch pro-
ces.
Dat betekent dat neuronale netwerken voortdurend veranderen, wanneer we signalen ontvangen en
waarnemen. Zeker als bepaalde signalen vaak optreden of erg heftig zijn, dan worden de desbetref-
fende netwerken ook versterkt. Doordat neuronen reageren op prikkels worden er handelingsstrate-
gieën opgebouwd. Neuronale netwerken zijn bepalend voor ons gedrag. Omdat we dagelijks in steeds
wisselende situaties terecht komen en steeds weer anders zullen moeten reageren en ons gedragen,
moet ons neuronaal netwerk vele handelingsprogramma’s ontwikkelen. We hebben dus een arse-
naal van handelingsmogelijkheden opgeslagen in de loop van de tijd, die we onmiddellijk ter beschik-
king hebben, wanneer zich bepaalde situaties voordoen. In het brein waar deze handelingsprogram-
ma’s opgeslagen zijn, nestelen zich ook de zg. spiegelneuronen, die niet alleen actief zijn als je zelf tot
actie of reactie overgaat, maar ook wanneer je meeleeft met een ander of wanneer je de ander ziet
handelen of reageren.
Maar hoe ziet onze vrije wil er dan uit? We kunnen niet onze persoonlijkheid of onze wereld en de
wereld opnieuw scheppen. Neen, we zullen gebruik moeten maken van de programma’s die in ons
brein zijn opgeslagen voor handelingen, lichamelijke gewaarwordingen en emoties. We hebben wel
de mogelijkheid tot keuze: we kunnen in een bepaalde situatie handelingen, gewaarwordingen of
emoties toelaten of juist afwijzen en blokkeren. Door onze levenservaring hebben we verschillen
handelings- en reactiepatronen ontwikkeld, waaruit we kunnen en moeten kiezen.
Als we in een bepaalde situatie een beslissing willen nemen, dan worden er in ons brein verschillende
voorhanden zijnde handelingsprogramma’s in werking gezet. In de beslissing om een bepaald hande-
lingsprogramma uit te kiezen, spelen de volgende factoren volgens Joachim Bauer in ieder geval een
rol:
de biologische en emotionele situatie waarin we op dat moment verkeren. Denk bij-
voorbeeld aan: je hebt honger of slaap, maar ook emoties als woede en verliefdheid
de behoefte om primaire en belangrijke relaties met anderen niet in gevaar te brengen
en liefdevolle relaties te koesteren
handelingsprogramma’s die niet goed zijn voor je sociale status of die je relatie met
een sociaal hoger geplaatste of een lichamelijk sterkere persoon in gevaar zullen
brengen genieten niet de voorkeur.
De keuze die we moeten maken gebeurt niet in een vacuüm. Een volstrekt vrije keuze bestaat niet ,
maar is altijd gelardeerd door talloze voorwaarden. En er zijn meestal diverse keuzemogelijkheden.
Zoals we gezien hebben past het keuzeproces bij levende wezens niet in het stramien van oorzaak-
gevolg. We hebben te maken met levende wezens, die een innerlijk zelfreguleringsproces bezitten. En
het is niet verwonderlijk, dat dit bij mensen leidt tot een min of meer bewuste keuze.
Wat we vrije wil noemen is misschien niets anders dan wat er voor iemand in een bepaalde situatie te
kiezen valt op grond van handelingsschema’s die in zijn brein voorradig zijn. Slechts op deze manier is
een vrije wil zinvol binnen de neuropsychologische context.
Volgens Jurgen Habermass kun je de vrije wil alleen in twijfel trekken, indien een van de bovenge-
noemde factoren afwezig is. En dat komt vooral naar voren bij de volgende situaties:
als de frontale cortex in het brein door ziekte of beschadiging minder goed functioneren
wanneer iemand psychisch erg ziek is, bijvoorbeeld een psychose, waardoor het zelforganisa-
tieproces ernstig belemmerd wordt
wanneer iemand uit de mogelijke handelingsschema’s uiterst beperkt kan kiezen, bijvoor-
beeld in extreme situaties.
De neuronale netwerken houden zich volop bezig met het plannen en het in gang zetten van hande-
lingen. Maar vanuit de theorie over de spiegelneuronen hebben we geleerd, dat iedereen een menta-
le ruimte ter beschikking heeft, waarin mentale handelingen worden ontwikkeld en geproduceerd
zonder dat ze noodzakelijkerwijs worden uitgevoerd. Doordat we handelingen en emoties van anderen
zien en ideeën horen, en ons ook inleven in anderen, ontstaan deze handelingsschema’s . Maar dat wil
nog niet zeggen, dat we deze handelingen, emoties en ideeën ook daadwerkelijk uitvoeren. Die beslis-
sing is aan ons. We zijn dus geen slaaf van ons brein, of een robot die rücksichtslos de bevelen van het
brein uitvoert. Nee, er is een wonderlijk samenspel tussen ons brein en onszelf als subject van onze
daden.
samenspel tussen het ik en mij
Heel ons leven bestaat uit een samenspel tussen ons bewuste ik en het mij. Maar de relatie tussen
beide is niet altijd harmonieus. Er kunnen ook conflictsituaties ontstaan van wie is nou eigenlijk de
baas, wie bepaalt wat. Vaak worden de conflictsituaties wat milder en minder wanneer het ik er op
vertrouw, dat het mij de leiding wel aankan. Maar daarmee is de vrije wil nog niet helemaal verdwe-
nen. Het houdt echter in dat het mij bepaalt wat er gebeurt. Maar het ik, als bewustzijn, weet hoe het
zich sociaal dient te gedragen (rechtspraak) en weet wat sociaal acceptabel is. Dus komt het er op
neer, dat het ik de regels kent voor wat je wel en niet mag doen. En het kan slechts een veto uitspre-
ken. Het probleem is dat het mij handelt, terwijl ik verantwoording dien af te leggen tegen over de
sociale omgeving. Het ik wordt verondersteld verantwoordelijkheid op te nemen voor iets waarover
het niet volledig de baas is. Het is echter ook een fundamenteel uitgangspunt van het recht: ik ben
verantwoordelijk voor mijn mij.
Waar het eigenlijk om draait in mijn leven is, dat ik steeds beter mezelf leer kennen: ik ken mijn mij.
Dat ik leer accepteren wat er achter mijn ik eigenlijk schuil gaat in het mij. De mens kan niets anders
dan het mij accepteren. Er is geen alternatief. Je bent wie je bent. Maar je kunt best een heleboel re-
gels met jezelf en de anderen aangaan, die het mij weigert te accepteren.
Het existentialisme probeert om het levensprobleem: het accepteren van het mij door het ik te ver-
woorden. De existentiële ernst ontstaat niet door wat je kiest, maar dat je kiest. Niet wanneer het ik
nadenkt welke mogelijkheid de juiste is, is bepalend. Het komt er op aan dat ik durf te kiezen en me
hieraan durf te houden , alsof het mijn eigen mogelijkheid is, ook al is dat niet zo.
Het existentialisme beschrijft het gemis aan contact tussen het ik en het mij als angst, vervreemding
en afkeer.
1 T. Wilson, Strangers to ourselves, 2002, zie ook Dijksterhuis, blz. 81
2 Daniel Lassiter en co publiceerden hun resultaten in het vakblad Psychological Science onder de titel ‘The Deli-
beration-Without-Attention Effect: Evidence for an Artifactual Interpretation’. Cleeremans presenteerde zijn bevindingen op de jaarlijkse bijeenkomst van de Association for the scientific study of Consciousness. Jaenes. in The origin of consciousness in de breakdown of the bicameral mind, 1976 zie ook: http://www.newscientist.com/article/mg20227134.500 3 M. Zimmermann, The nervous system in context of information theory
4 Jaenes
5 "Repression of unconscieous information by conscious processing: evidence from affective blindsight induced
by transcranial magnetic stimulation", Proceedings of the National Academy of Sciences, online editie, 18 juli 2005 6 dijksterhuis 58
7 Dat kun je lezen in Dijksterhuis, blz. 63-74.
8 Norretranders , 200-206 voorbeelden
9 Norretranders 211 ev
10 zie deze reader blz.
11 Norretranders 297
12 Iacoboni 94
13 Iacoboni 31
14 Iacoboni 33
15 Iacoboni 35-45
16 Iacoboni 67-69 experimenten
17 Iacoboni 58
18 Iacoboni 59-63
19 Iacoboni67-69
20 Iacoboni 82
21 Iacoboni 94
22 Iacoboni 96
23 Iacoboni 98
24 Iacoboni 169 ev
25 Iacoboni (111),
26 112
27 116
28 (experiment blz.119
29 127
30 Wittgenstein, Remarks on the philosophy of psychology, vol. 2, 1980
31 blz,218
32 zie beschrijving van de tests in Bauer 77
33 zie blz. 44
34 Gigerenzer 45
35 Gigerenzer 45
36 Gigerenzer 114
37 Scott 2002, zie Gig.158
38 Bröder,Schiffer, Newelll 2000-2003
39 Gigerenzer 160
40 Gigerenzer 258
41 Dijksterhuis 127
42 Dijksterhuis 135
43 Nørretranders 233
44 Nørretranders volgens de complexiteitsklok van Wundt 239 (zie ook tabel 240)
45 Wijnen, Verstraten het brein te kijk, blz 236
46 Wijnen, Verstraten het brein te kijk blz. 236
47 Personality and Social Psychology Bulletin, Vol. 35, No. 2, 260-268 (2009)
48 Iacoboni. 177
49 Gigerenzer, tabel 198
50 Gigerenzer,voorbeeld Pennsylvania en New jersey autobezitters blz. 198
51 Gigerenzer, zie uitwerking blz. 201 ev
52 Jacques Janssen en Joos van Vugt, Brein en bewustzijn , blz 72 ev
53 Jacques Janssen en Joos van Vugt, blz. 82 ev
54 in zijn artikel 'Freedom and Resentment' Strawson, 1974