NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf ·...

36
HERMENEVS NEGENENDERTIGSTE JRG. / No. 6 / APRIL 1968 Alciphro Het lijkt niet ondienstig de Griekse schrijver Alciphro, van wie hier een drietal brieven in vertaling volgt, met een enkel woord bij de lezer van Hermeneus in te leiden 1 . Biografische gegevens over hem ont- breken ten enen male, maar op grond van bepaalde punten van over- eenkomst met Lucianus, zowel van stilistische aard als in beider remi- niscenties aan de Nieuwe Attische Comedie, houdt men hem voor een tijdgenoot van deze, hetgeen dus betekent dat we hem in de tweede helft van de 201 eeuw n. Chr. moeten plaatsen; of hij Lucianus of Lucianus hém beïnvloed heeft is niet met volkomen zekerheid uit te maken 2 , al is het laatste het meest waarschijnlijk 3 . Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt, die zich van de brief als litteraire kunstvorm bedienen; dit genre, waarvan men reeds sporen aantreft in de 4 e eeuw v. Chr., wordt vanaf de 2 e eeuw n. Chr. populair, vooral bij de rhe- toren 4 . We bezitten van hem ruim 120 gefingeerde brieven, deels fragmentarisch, die ons over het algemeen verplaatsen in het Athene van de 4 e eeuw v. Chr., de tijd dus van de Nieuwe Comedie, en die ons een beeld willen geven van verschillende aspecten van het leven in de stad waarvoor de schrijver een zo warme liefde koestert. Aan- vankelijk vrij willekeurig ondergebracht in drie boeken, zijn ze thans 5 opnieuw gegroepeerd en naar hun inhoud in vier typen ingedeeld, 1 Sommigen kennen hem wellicht uit het Grieks Leesboek van Cohen, Van IJzeren en Schuursma, waarin de brief van Glycera aan Menander is opgenomen. 2 Zo althans Ernst Milobenski in de „Kleine Pauly” 1962, kol. 267 s. v. „Alkiphron”: „. . . doch ist das zeitliche und damit das Abhangigkeitsverhältnis beider durchaus kontrovers.” 3 B.v. Legrand, in de Revue des Etudes Grecques 1907, pag. 180/81, in een artikel „Les dialogues des courtisanes comparés avec la comédie”, komt tot de conslusie: „Alciphron, à differentes reprises, s’est comporté en imitateur de Lucien.” 4 Lesky in zijn Gcschichte der griechischen Literatur 19632, pag. 925: „Die Epistolographie, ein Lieblingskind der Rhetorik ...” 5 Sinds de uitgave van M. A. Schepers (een Nederlander, in 1901 te Groningen op Alciphro gepromoveerd), Teubner 1905, van welke tekst ook is uitgegaan bij de drie vertaalde brieven. 153

Transcript of NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf ·...

Page 1: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

H E R M E N E V SN E G E N E N D E R T I G S T E J R G . / N o . 6 / A P R I L 1 9 6 8

Alciphro

Het lijkt niet ondienstig de Griekse schrijver Alciphro, van wie hier eendrietal brieven in vertaling volgt, met een enkel woord bij de lezervan Hermeneus in te leiden 1. Biografische gegevens over hem ont-breken ten enen male, maar op grond van bepaalde punten van over-eenkomst met Lucianus, zowel van stilistische aard als in beider remi-niscenties aan de Nieuwe Attische Comedie, houdt men hem voor eentijdgenoot van deze, hetgeen dus betekent dat we hem in de tweedehelft van de 201 eeuw n. Chr. moeten plaatsen; of hij Lucianus ofLucianus hém beïnvloed heeft is niet met volkomen zekerheid uitte maken 2, al is het laatste het meest waarschijnlijk 3.

Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam mendie auteurs aanduidt, die zich van de brief als litteraire kunstvormbedienen; dit genre, waarvan men reeds sporen aantreft in de 4e eeuwv. Chr., wordt vanaf de 2e eeuw n. Chr. populair, vooral bij de rhe-toren 4. We bezitten van hem ruim 120 gefingeerde brieven, deelsfragmentarisch, die ons over het algemeen verplaatsen in het Athenevan de 4e eeuw v. Chr., de tijd dus van de Nieuwe Comedie, en dieons een beeld willen geven van verschillende aspecten van het levenin de stad waarvoor de schrijver een zo warme liefde koestert. Aan-vankelijk vrij willekeurig ondergebracht in drie boeken, zijn ze thans 5

opnieuw gegroepeerd en naar hun inhoud in vier typen ingedeeld,

1 Sommigen kennen hem wellicht uit het Grieks Leesboek van Cohen, Van IJzeren enSchuursma, waarin de brief van Glycera aan Menander is opgenomen.

2 Zo althans Ernst Milobenski in de „Kleine Pauly” 1962, kol. 267 s. v. „Alkiphron”: „. . .doch ist das zeitliche und damit das Abhangigkeitsverhältnis beider durchaus kontrovers.”

3 B.v. Legrand, in de Revue des Etudes Grecques 1907, pag. 180/81, in een artikel „Lesdialogues des courtisanes comparés avec la comédie”, komt tot de conslusie: „Alciphron, àdifferentes reprises, s’est comporté en imitateur de Lucien.”

4 Lesky in zijn Gcschichte der griechischen Literatur 19632, pag. 925: „Die Epistolographie,ein Lieblingskind der Rhetorik ...”

5 Sinds de uitgave van M. A. Schepers (een Nederlander, in 1901 te Groningen op Alciphrogepromoveerd), Teubner 1905, van welke tekst ook is uitgegaan bij de drie vertaalde brieven.

153

Page 2: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

resp. �πιστïλαd �λιευτικαÝ, �γρïικικαÝ, παρασιτικαÝ, �ταιρικαÝ, vissers-,boeren-, parasieten- en hetaeren-brieven. Tot deze laatste catego-rie behoren de drie die men hier vertaald vindt; ze hebben alsonderwerp de liefde tussen Menander, de beroemde comediedichter,en diens vriendin Glycera. De vraag waar in deze briefwisseling degrens ligt tussen de fantasie van de schrijver en historische authentici-teit, met name wat betreft de figuur van Glycera, heeft velen bezigge-houden en is op zeer uiteenlopende wijze beantwoord. Van hoe grootbelang de resultaten van een dergelijk onderzoek ook zijn, in het bij-zonder voor onze kennis van Menander 1, aan onze bewondering voorde litteraire kwaliteiten van Alciphro vermogen ze nauwelijks iets teveranderen. Het is immers een feit, dat deze brieven geschreven zijn ineen zó levendige stijl, met een zó natuurgetrouwe weergave van degevoelens en de gemoedsstemmingen der correspondenten en met zulkeen kennis van zaken — althans voorzover wij dat kunnen beoor-delen! — omtrent de persoon en het oeuvre van Menander, dat menbij lezing geen ogenblik bij het probleem fictie — of— werkelijkheidstilstaat. En mocht een critische lezer ook al hier of daar een zekereinconsequentie signaleren, bijvoorbeeld in de bespiegelingen vanGlycera over het al dan niet gevolg geven aan de uitnodiging vanPtolemaeus, zijn de brieven daardoor soms minder levensecht? Mis-schien juist integendeel.

Tot slot zij opgemerkt dat er, voorzover ons bekend, nog nooittevoren iets van Alriphro in Nederlandse vertaling is gepubliceerd.

Beek bij Nijmegen A. G. VERDENIUS

ALCIPHRO IV 2 (I 29)

BRIEF VAN GLYCERA AAN BACCHIS 2

Onze Menander is besloten naar Corinthe te gaan om de Isthmischespelen 3 te zien: mij is dat niet naar de zin, want ik weet wat het be-tekent een minnaar als hij ook maar korte tijd te moeten missen. Maarhem ervan af te brengen was niet mogelijk, omdat hij toch al niet ge-woon is vaak op reis te gaan. Nu weet ik niet, hoe ik hem aan jou zou

1 Zeer lezenswaardig is in dit verband de Amsterdamse dissertatie van Mej. E. A. Duparc,„Vrouwenfiguren in de werken van Menander”, 1937, hoofdstuk VI: „Alciphro”.

2 Een hetaere, evenals Glycera.3 Om de twee jaar gehouden, ter ere van Poseidon.

154

Page 3: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

kunnen toevertrouwen nu hij weldra bij jullie in de stad zal komen,maar ook niet hoe ik dat zou kunnen laten. Aan de ene kant wil ikgraag dat hij door jou vertroeteld wordt, en dat is ook voor mij inzekere zin eervol, dunkt me, want hij is op de hoogte van de vriend-schap die tussen ons bestaat; maar aan de andere kant ben ik bang,liefste — niet zozeer voor jou (je bent immers fatsoenlijker dan jelevenswijze zou doen vermoeden), als wel voor hèm. Hij is namelijkgeweldig hartstochtelijk, en van Bacchis zou zelfs de ergste droogstop-pel niet af kunnen blijven. En dat hij niet zozeer om jou te ontmoetenals vanwege de Isthmische spelen dit reisplan zou hebben opgevat,dat geloof ik niet helemaal. Misschien zul je me beschuldigen vanachterdocht. Maar heb begrip, liefste, voor de jalouziegevoelens vaneen hetaere. Ik immers zou het geen kleinigheid vinden Menanderals minnaar te verliezen. En niet alleen dat, maar bovendien zal ik,als het komt tot wrijving tussen mij en hem of tot een breuk, stelligop het toneel door een Chremes of een Phidylus 1 bitter worden ge-hoond. Maar als hij bij mij terugkomt zoals hij was toen hij wegging,dan zal ik je heel dankbaar zijn. Het ga je goed.

ALCIPHRO IV 18 (II 3)

BRIEF VAN MENANDER AAN GLYCERA

Bij de godinnen van Eleusis 2, bij hun mysteriën, waarbij ik je ookten overstaan van henzelf al zo vaak heb gezworen, Glycera, als wealleen waren, jij en ik, dat ik me helemaal niet op mijn verdienstenwil beroemen en ook niet van jou gescheiden wil worden, ik zweerje: dat geldt ook voor wat ik nu zeg en schrijf. Want wat zou mij,gescheiden van jou, ook nog maar een beetje plezier kunnen doen?En waarop zou ik mij met meer reden kunnen beroemen dan op jouwliefde? Immers al worden we nog zo oud, door jouw aard en jouwkarakter zal het mij altijd nog voorkomen alsof we jong zijn. En mogehet ons dan ook vergund zijn samen met elkaar jong te zijn, en samenoud te worden, en — zo waarlijk geven het de goden — samen testerven; maar, Glycera, dan ook beseffend dat we samen sterven, omte verhinderen dat een van ons beiden op zijn tocht naar de Hadesvergezeld wordt door een gevoel vanjalouzie, dat de overlevende mis-

1 Typen uit de Nieuwe Comedie.2 Demeter en haar dochter Kore (= Persephone).

155

Page 4: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

schien nog andere vreugden zal beleven. Maar ik hoop het echt niette beleven dat jij er niet meer bent: want wat zou er dan nog voorvreugde kunnen overblijven?

Wat mij er nu toe gebracht heeft om, terwijl ik hier in de Piraeusben en me niet erg lekker voel —je kent mijn gebruikelijke kwaaltjeswel, die de mensen die me niet mogen met slapheid en aanstellen)plegen te betitelen — jou een brief te schrijven, nu jij vanwege hetOogstfeest ter ere van de godin l nog in de stad verblijft, is het volgen-de: ik heb van Ptolemaeus, de koning van Egypte 2, een schrijven ont-vangen, waarin hij een dringend beroep op mij doet, en, met eenvorstelijk gebaar zoals dat heet al het goede der aarde belovend, eenuitnodiging richt zowel tot mij als tot Philemo 3: want hij zegt datook aan deze een schrijven is overhandigd; en Philemo heeft mijtrouwens zelfde tekst toegezonden van zijn uitnodiging, die natuur-lijk wat soberder van toon is en — omdat ze nu eenmaal niet totMenander is gericht — minder bloemrijk. Maar hij moet zelf maarzien en zich beraden wat hém te doen staat. Ik zal niet op raad zittenwachten; want jij, Glycera, bent voor mij de beslissende stem, jijbent mijn raad van de Areopaag, mijn Heliaea 4, en — Athene is mijngetuige — mijn alles, altijd al, en dat zul je ook nu zijn.

Het schrijven van de koning nu stuur ik je hierbij (zonder meer )door, om je niet twee keer lastig te vallen, zowel bij het lezen vandeze brief van mij als van zijn brief; maar wel wil ik graag dat jeweet, wat ik besloten heb hem terug te schrijven. Een zeereis onder-nemen en naar Egypte vertrekken, een zo ver en zo afgelegen land,de twaalf goden 5 staan mij bij!, daar denk ik zelfs niet over. Maarzelfs al lag Egypte op Aegina, hier vlakbij, zelfs dan zou het nietbij mij opkomen mijn land, waar jouw liefde regeert, te verlaten,om zo alleen te midden van zo’n grote massa Egyptenaren, gescheidenvan Glycera, te leven in een eenzaamheid waar het wemelt van men-sen. Want met meer genoegen en minder gevaar dien ik aan jouw hofdan aan dat van welke satraap of koning ook, waar een al te grote vrij-moedigheid gevaarlijk, de vleierij verachtelijk en het succes onbe-trouwbaar is. Wat mij betreft, ik zou hun Thericles-bekers 6, hun bo-

1 Demeter.2 Ptolemaeus Soter, koning van 305—285 v. Chr., groot bevorderaar van kunst en wetenschap.3 Ook een bekend dichter van de Nieuwe Comcdie, tijdgenoot van Menander.4 Rechtbank te Athene, evenals de „Raad van de Areopaag’*.5 Men vergelijke de latijnse opsomming van Ennius:

„Iuno Vesta Minerva Ceres Diana Venus MarsMercurius Iovis Neptunus Vulcanus Apollo.”

6 Thericles was een beroemd pottenbakker uit Corinthe, ± 420 v. Chr.

156

Page 5: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

kalen, hun gouden drinkschalen, ja alles wat er daar bij hen aan hethof aan begerenswaardige kostbaarheden aanwezig is, niet willenhebben in ruil voor het jaarlijkse Choën-feest 1, de opvoeringenin het theater tijdens de Lenaeën 2, het gisteren bereikte accoord 3,de oefeningen in het Lyceum, en onze eerbiedwaardige Academie:dat zweer ik bij Dionysus en diens Bacchische klimopkransen, waar-mee ik liever gekroond wil worden dan met de diademen van Ptole-maeus, — terwijl Glycera in het theater zit toe te kijken. Waar immerszal ik in Egypte een volksvergadering te zien krijgen of een stemmingzien houden? Waar een soevereine bevolking in zo grote vrijheid zienleven? Waar wetsarchonten aanschouwen, de heilige haren metklimop getooid? Hoe zal ik daar een vergaderterrein als het onzekunnen vinden, verkiezingen als die bij ons, een Chytren-feest 1 ?Een Ceramicus 4, een Agora, onze gerechtshoven, onze mooie Acro-polis, de gestrenge godinnen 5, de mysteriën, Salamis hier vlakbij, dezeeëngte 6, Psyttalia 7, Marathon, heel Hellas in Athene belichaamd,lonië, en de Cycladen alle bij elkaar? Zou ik dat alles — en danGlycera nog daarbij! — opgeven om naar Egypte te vertrekken endaar goud te vergaren en zilver en rijkdom ? En met wie zal ik daardan van genieten? Met Glycera, door zoveel zee van mij gescheiden?En zal zonder haar dat alles voor mij niet armoede zijn ? En als ik danhoor dat zij de gunsten van haar hemelse liefde nu aan een anderheeft geschonken, zullen mij dan niet alle schatten tot stof worden?En bij mijn dood zal ik al mijn verdriet met mij meedragen in hetgraf, maar mijn rijkdommen zullen voor hen, die niet terugdeinzenvoor onrecht, voor het grijpen liggen. Of is het zo’n groot voorrechtmet Ptolemaeus om te gaan, met satrapen en meer dergelijke klinken-de namen, wier vriendschap niet betrouwbaar, wier vijandschap nietongevaarlijk is ? Als echter Glycera al eens echt boos op mij is trek ikhaar gewoon naar me toe en overlaad haar met kussen; als ze dan nogboos blijft gebruik ik nog meer geweld tegenover haar; en als zeblijft mokken ben ik een en al tranen; en daarop, als ze dan mijn ver-driet niet langer kan aanzien, geeft ze zich tenslotte gewonnen, want

1 Het Choën- en het Chytren-feest (resp. „Kannenfeest” en „Pottenfeest”) vormden de tweedeen derde dag van de Anthesteria, het driedaagse „Bloemenfeest” ter ere van Dionysus.2 Een ander feest ter ere van Dionysus, het „Wijnpersfeest”.3 De bedoeling hiervan is niet duideliik.4 Eigenlijk de „Pottenbakkersmarkt” in Athene; een gedeelte hiervan lag buiten de stadsmurenen diende als begraafplaats van in de strijd gesneuvelde burgers.5 De Eumeniden, die in Athene een heiligdom hadden.6 Tussen Attica en Salamis.7 Een klein eilandje bij Salamis.

157

Page 6: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

zij houdt er geen soldaten op na, geen lijfgarde en geen schildwachten:ik immers ben voor haar alles. Zeker, het is een grote en buitengewonebelevenis de prachtige Nijl te aanschouwen; maar is ook het aan-schouwen van de Euphraat niet iets groots? En de Donau, biedt ookdie niet een groots schouwspel? En behoren tot de grote rivieren ookniet de Thermodon 1, de Tigris, de Halys 2? Als ik alle rivieren moetgaan bekijken, zal mijn leven erin verdrinken zonder dat ik Glycerakan zien. En wat die Nijl aangaat: hoe mooi hij ook is, hij wemelt vande wilde beesten, en het is onmogelijk zijn kolken zelfs maar te nade-ren, door zoveel gevaren wordt hij onveilig gemaakt. Moge het mijgegeven zijn, koning Ptolemaeus, onder een grafheuvel op vader-landse bodem mijn laatste rustplaats te vinden. Moge het mij gegevenzijn steeds de Attische klimopkrans te kunnen dragen en de jaarlijkseDionysus-hymne bij het altaar mee te zingen, aan de plechtighedenvan zijn mysteriën deel te nemen, telkens met een nieuw stuk te ko-men voor de jaarlijkse toneelopvoeringen, lachend en blij, angstig enbevreesd, en tenslotte overwinnaar. En Philemo wens ik het beste enhij mag mijn geluk erbij gemeten als hij in Egypte is: Philemo heeftgeen Glycera, en misschien heeft hij een dergelijk geluk ook nietverdiend. Maar jij, mijn lieve Glycera, kom alsjeblieft van het Oogst-feest onmiddellijk op je muildier naar ons toegevlogen! Nooit heeftbij mijn weten een feest langer geduurd, en nooit kwam het op eenongelukkiger ogenblik! Demeter, vergeef me!

ALCIPHRO IV 19 (U, 4)

BRIEF VAN GLYCERA AAN MENANDER

De brief van de koning die je me hebt doorgestuurd heb ik meteengelezen. Bij Calligenia 3, aan wier feest ik op het ogenblik deelneem,ik was er blij mee, Menander, en buiten mezelf van vreugde raakte ik,wat hun die erbij waren niet ontging. Dat waren mijn moeder, mijnene zusje Euphronium, en een vriendin van mij, die je wel kent: zeheeft immers vaak bij jou gegeten en je roemde altijd de typischAttische stijl van haar conversatie, maar zó, dat het leek alsof je haarniet goed dùrfde roemen, — reden waarom ik je dan met een glim-lach nog eens extra vurig kuste. Weetje nog wel, Menander? Wel1 Een korte, maar brede rivier in Pontus (Klein-Azië).2 De langste rivier van Klein-Azië (915 km).3 Demeter als godin van de vruchtbaarheid.

158

Page 7: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

toen ze dan zo’n ongewone blijdschap op mijn gezicht en in mijnogen zagen, vroegen ze: „Maar mijn lieve Glycera, wat voor grootgeluk is jou wel overkomen, dat we je naar ziel en naar lichaam,ja in alle opzichten nu zo veranderd zien? Je bent een en al vreugde,en je straalt zo bekoorlijk, om jaloers op te worden!” „Mijn Menan-der”, zei ik toen, „wordt bij Ptolemaeus, de koning van Egypte,geroepen, die hem bij wijze van spreken de helft van zijn rijk in hetvooruitzicht stelt”, en ik sprak die woorden met stemverheffing enmet extra nadruk, om te maken dat alle vrouwen in de buurt hetzouden horen. En dat zei ik, wuivend en zwaaiend met de brief methet koninklijke zegel in mijn handen. „Ben je dan blij dat je alleenachterblijft?” zeiden ze. Maar dat was het niet, Menander. Neen, bijde godinnen 1, dat zou ik onder geen omstandigheden, zelfs al zouik het, zoals men dat zegt, van een koe te horen krijgen, kunnengeloven, dat Menander ooit mij, zijn Glycera, in Athene zal willenof kunnen achterlaten en dan op zijn eentje in Egypte als een koningin alle weelde gaan leven. Trouwens, dat ook de koning dit wel be-seft blijkt duidelijk uit de brief die ik heb gelezen: hij heeft klaarblij-kelijk gehoord van mijn relaties met jou en wil nu, door daarover watbedekte grapjes in Egyptische trant te maken, jou een beetje plagen.Ik ben er blij om, dat onze liefde zelfs over de zee tot bij hem inEgypte is doorgedrongen; en hij is er zich op grond van wat hij heeftgehoord terdege van bewust dat hij het onmogelijke nastreeft als hijwil dat Athene naar hem toekomt. Want wat is Athene zonder Me-nander? En wat Menander zonder Glycera? Ik immers maak voorhem de maskers in orde, ik help bij het kleden, ik sta altijd bij dekleedkamers, handenwringend en bevend totdat het applaus opklinktuit het theater; en dan, bij Artemis, kan ik weer vrij ademhalen, enval jou, genie dat je bent, om de hals en druk je in mijn armen.

Maar wat ik aan mijn vriendinnen toen als reden van mijn blijd-schap opgaf, dat was, Menander, dat dus niet alleen Glycera zo op jegesteld is, maar zelfs koningen ver over zee, en dat tot in overzeesegewesten verhalen over jou je roem al hebben verkondigd. Egypte,de Nijl, het voorgebergte van Proteus 2, de wachttoren van Pharos,allemaal zijn ze nu in gespannen verwachting, verlangend als ze zijnom Menander te zien en te luisteren naar zijn vrekken, minnaars,bijgelovigen, achterdochtigen, en wat er verder maar aan typen ophet toneel verschijnt; daarnaar luisteren, dat zullen ze wel kunnen,

1 Zie p. 155, noot 2.2 Landtong op Pharos, het eiland met de bekende vuurtoren.

159

Page 8: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

maar Menander zullen ze niet te zien krijgen, of ze moesten al inde stad bij Glycera komen en daar mijn geluk aanschouwen: Menan-der, door zijn roem gekend over de hele wereld, is dag en nachtin mijn nabijheid. — Maar gesteld dat jou nu toch een verlangenbekruipt naar de weelde die je daar wacht, of alleen al naar Egypteop zich, groots als het is, en de pyramiden daar, de sprekende beel-den 1, het beroemde labyrinth en alles wat er verder om zijn oud-heid of als kunstwerk bij hen hoog wordt aangeslagen: alsjeblieft,Menander, laat het dan niet om mij, want ik wil niet dat de Athenersmij erom gaan haten, nu ze immers de schepels graan al tellen, die dekoning hun zal sturen omwille van jou. Ga dus maar gerust, ondergeleide van alle goden, met veel geluk en gunstige winden, door Zeuswelwillend gegeven. Ik immers zal jou niet in de steek laten; denkniet dat ik dat bedoel: ik zou het niet eens kunnen, zelfs al zou ik hetwillen. Nee, ik zal mijn moeder en mijn zusters achterlaten en jouals varensgezel op je reis begeleiden; en ik ben vast iemand, die eenzeereis goed kan verdragen, dat weet ik zeker. en als de stuurriem af-breekt en jij zeeziek wordt, dan zal ìk het lijden verzachten dat de zeeje veroorzaakt, en als een Ariadne 2, maar dan zonder draad, zal ikjou leiden, wel niet Dionysus, maar Dionysus’ dienaar en profeet.Maar ik zal niet op Naxus of op verlaten zeestranden worden achter-gelaten, jouw ontrouw bewenend en weeklagend . . . Maar weg metdergelijke lieden als Theseus en de zonden van ontrouw van vroegeregeslachten: ons biedt alles zekerheid, èn de stad, èn de Piraeus,èn Egypte. Geen enkele plek zal onze liefde anders dan in heel haarvolheid herbergen; zelfs als we op een rots komen te wonen, dan weetik zeker dat onze genegenheid die tot een tempel van Aphrodite zalmaken. Ik ben ervan overtuigd dat jij absoluut niet op overvloedigbezit en rijkdom uit bent, omdat je al je geluk op mij en je toneelstuk-ken bouwt; maar onze verwanten, onze vaders, onze vrienden, jeweet, vrijwel overal willen ze toch allemaal van alles, ze willen rijkzijn en bezit verwerven.

Jij zult me nooit ook maar ergens een verwijt van maken, of het nugaat om iets kleins of iets groots, dat weet ik zeker, want terwijl je jeal lang aan mij gewonnen hebt gegeven uit hartstocht en begeerte,heb je daar nu bovendien nog critisch inzicht aan toegevoegd, endaaraan heb ik meer houvast, Menander: de liefde die alleen op harts-

1 Men denke hierbij aan het geluid dat soms uit een van de z.g. „Kolossen van Memnon”opsteeg, waarschijnlijk ten gevolge van de plotselinge overgang van de koude van de nachtnaar de hitte van de dag.2 Het bekende verhaal wordt hier door Glycera danig verhaspeld.

160

Page 9: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

tocht berust vervult mij namelijk met angst om haar korte duur:zo onstuimig immers als de hartstochtelijke liefde is, zo wankel is zeook; bij wie echter daarnaast ook het verstand een woordje mee-spreekt, bij hen zal de verhouding, nu veel moeilijker te verbreken,enerzijds niet van liefdesgenot zijn verstoken, maar anderzijds ookniet van vrees zijn vervuld. En jij zult het daar zeker mee eens zijn,omdat je me immers vaak zelf met nadruk op die dingen wijst. —Maar ook al zul jij me niets kwalijk nemen en me nergens een ver-wijt van maken, ik ben bang voor die Attische wespen 1, die mij vanalle kanten met hun gezoem zullen omringen zodra ik buiten kom,omdat men zal beweren dat ik de burgers van Athene nu juist vandatgene beroofd heb, wat hen rijk zou gaan maken. En daarom vraagik je, Menander, wacht nog even af, en schrijf de koning nog nietsterug. Denk er nog eens over na, en wacht tot we contact hebben ge-had met onze vrienden Theophrastus en Epicurus 2. Want misschienzullen zij die dingen anders zien, en jij dan misschien ook. Of lievernog, Laten we een offer brengen en eens kijken wat de ingewandenzeggen: of we beter naar Egypte kunnen gaan of hier blijven. Enlaten we iemand naar Delphi sturen om het orakel te raadplegen:Apollo is de god onzer vaderen. Zo zullen we ons in beide gevallenkunnen beroepen op de goden. Of laat ik liever nog het volgendedoen: je moet weten, ik ken een vrouw die pas hier is gekomen,uit Phrygië, en die heel erg bedreven is in dit soort dingen: ze is ergeweldig goed in door buikspreken de toekomst te voorspellen, enze doet dit door ’s nachts de koorden te spannen en de goden op teroepen 3; en je hoeft haar niet op haar woord te geloven, maar jemag ook zelf komen kijken, heeft ze gezegd. Ik zal iemand naar haartoesturen, want tevoren, zeegen ze, moet de vrouw nog een of anderereinigingsrite verrichten, en ook nog voor bepaalde dieren zorgen,en voor krachtige wierook, een lange styrax-tak 4, maankoeken 5, enwilde vitex-bladeren 6. Maar ik denk dat ook jij voor het zover iswel uit de Piraeus terug zult zijn. Of laat me anders precies wetenhoelang het nog duurt voordat je Glycera weer kunt opzoeken, dankan ik op een draf naar jou toe komen en zorgen dat ik die Phrygischealvast klaar heb.

1 Waarschijnlijk een toespeling op de „wespen” van Aristophanes, waarin deze o.a. de spotdrijft met de gretigheid van de Atheners om als jurylid zitting te nemen in een Gerechtshof.2 De bekende filosofen, tijdgenoten van Memander (resp. 372-287 en 342-271 v. Chr.).3 De beschrijving van de praktijken van deze Phrygische waarzegster is vrij duister.4 De styrax is een struik, die een welriekend hars geeft.5 Maanvormige (ronde) koeken van tarwemeel.6 Bedoeld is hier de z.g. „vitex agnus castus”, een heester, die aan de kusten van de Middel-landse Zee veel voorkomt.

161

Page 10: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

En als jij van jouw kant al probeert op een middel te zinnen hoe jemij, de Piraeus, je buitentje, Munychia 1, en al het andere langzamer-hand uitje hart kunt bannen, — bij de goden, ik zou dat niet kunnen,en jij trouwens ook niet, omdat je al helemaal één bent met mij. Zelfsal sturen alle koningen ter wereld jou een brief. Ik ben voor jou eenkoningin, machtiger dan wie van hen dan ook, en ik heb in jou eentoegewijd minnaar, heilige eden indachtig. Probeer dus liever, mijnliefste, snel naar de stad te komen, om te zorgen dat je, als je soms vanplan mocht veranderen ten aanzien van de reis naar de koning, jetoneelstukken gereed hebt liggen, en dan wel vooral die stukken, diede meeste kans op succes hebben bij Ptolemaeus en zijn Dionysus —geen democraat, zoals je weet —: bijvoorbeeld de Thaïs, of de GehateMinnaar, of de IJzer vreter, of het Scheidsgerecht, of het AfgeranseldeMeisje, of de Man uit Sicyon 2, of welk ander stuk dan ook. Wat?Ben ik een brutaal en aanmatigend schepsel, dat ik het waag onder dewerken van Menander een selectie toe te passen — ik, een leek? Ja,maar ik kan inzicht putten uitjouw liefde voor mij, zodat ik ook indezen een deskundig oordeel weet te vellen. Je hebt me immers zelfduidelijk gemaakt dat een begaafde vrouw vlug van haar minnaarsleert; trouwens, als dan de geliefden zo op een samenwerking gesteldzijn, bij Artemis, dan zouden we ons schamen jullie onwaardig te zijndoor ons niet vlug genoeg van begrip te tonen. Maar in elk geval wouik graag, Menander, datje ook dat stuk gereed maakt waarin je mij tentonele voert 3, om te maken dat ik, ook als ik niet meega mèt jou, tochdóór jou bij Ptolemaeus beland, en de koning zo nog duidelijker merkthoezeer ook voor jou de stelregel geldt, dat men zijn geliefde althans inbeeld meeneemt, als men de echte in de stad moet achterlaten. Maar ookdie zulje niet achterlaten, wees daar maar zeker van: tot je uit de Piraeushier bij ons komt zal ik gaan leren een schip te besturen of daarbij teassisteren, om met je mee te varen en je zo met mijn eigen handen eenkalme overtocht te kunnen verschaffen, als je tot de reis mocht beslui-ten. Maar bij alle goden, in elk geval hoop ik dat je het besluit zult ne-men dat het beste is voor ons beiden, en dat de Phrygische beter weet tezeggen wat nuttig is dan jouw Geïnspireerde Meisje 4. Het ga je goed.Nijmegen, Edisonstraat 21 F. J. P. VERBRUGGE

Beek bij Nijmegen, Brederostraat 11 A. G. VERDENIUS

1 Havenkwartier van Athene.2 Van de hier genoemde stukken is ons alleen het „Scheidsgerecht” (\ΕπιτρÛπïντες) grotendeelsovergeleverd, van de andere bezitten we weinig of niets.3 Mogelijk de ΠερικειρïµÛνη, het „kaalgeschoren meisje”, waarvan de hoofdpersoon in elkgeval Glycera heet.4 Toespeling op een stuk van Menander, de ΘεïæïρïυµÛνη, waarvan we de inhoud niet kennen.

162

Page 11: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

Vrouw en vis

Vrouw en vis — bien étonnés de se trouver ensemble? Hebben wijniet Wijntje en Trijntje?

Ab Homero principium. Zijn helden braden rundvlees, eten geenvis. Alleen wanneer de nood aan de man komt: �τειρε δb γαστÛραλιµÞς. 1 Een dozijn maal heet de zee rijk aan vis, �øθυÞεις. Maar danjaagt er storm en dreigen de golven. Het epitheton roept geen voor-stelling op van visetende helden, maar van helden verslindende vissen.

Geen visconsumptie, en toch visvangst. En wel in de vergelijkingen,die des dichters eigen tijd spiegelen. Daar wordt gevist met hengel,net en speer, een duiker gaat te water om weekdieren. En onder dezegeningen die het rechtvaardig regiment van een godvrezend koningzijn volk bezorgt: naast gedijen van akker, boomgaard en vee levertde zee hun vis. 2

Grieken van later eeuwen ver diepten zich in het probleem der heldendie geen vis eten. En dat terwijl ze dicht bij de visrijke Hellespont 3

legeren. Hoe dat te verklaren? Historisch of poëtisch? Plato neemtaan dat de sobere helden zich een ascetisch dieet oplegden. Plutarchusdenkt oecumenisch: even goed als Syriërs en Egyptenaren hebbenook de oude Grieken omwille van cultische reinheid zich van visonthouden. De Syriër Meleager daarentegen stelt de abstinentie oprekening van de dichter, die een landsman van hem zou zijn. Athe-naeus schrijft de dichter paedagogische overwegingen toe, met hetoog op jeugdige lezers. Ofschoon Homeros de visrijkdom der zeeals welvaartscomponent erkent schrapt hij vis van het menu, vanoordeel dat visgerechten niet passen aan zijn illustere helden. Stel jevoor, roept een scholiast uit, wat een gezicht het zou zijn, als Theris’zoon vis schoonmaakte of soep kookte! 4

Waarom heeft deze Homerische aporie latere geslachten zoveelhoofdbrekens gekost? Omdat in hun dagen het door de helden ver-smade zeebanket culinair nee plus ultra was geworden voor verwendefijnproevers. Reeds Polykrates van Samos waardeert bijzonder demooie tonijn die een arme vissersman hem voor zijn vorstelijke tafelaanbiedt.

Maar bewaren we de heren voor straks. Als volksvoedsel neemt vis

1 δ 369, µ 332.2 τ 13.3 I 360.4 Schol, Π 747.

163

Page 12: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

naast brood de eerste plaats in (ook elders: Christus spijzigt de menig-te met brood en vis). Vandaar dat het woord �ψïν dat oorspronkelijkalle hapjes omvat die bij brood genuttigd worden: groente, olijven,kaas, vlees, vis, zonder meer synoniem gaat worden van �øθàς.. NaarPlutarchus vast stelt 1: zoals er vele dichters zijn waarvan wij er tochslechts één dè dichter noemen, zo heeft ook onder vele �ψα vis lietklaargespeeld om uitsluitend of in ieder geval bij voorkeur als �ψïνbetiteld te worden. Deze begripsverenging dateert van de 46 eeuwvóór Chr. In de Midden Comedie vinden we herhaaldelijk �ψïν = vis,met uitdrukkelijke uitsluiting van andere toespijs. Voor �ψÀριïν geldthetzelfde; in het moderne Grieks heeft het als ψÀρι de antieke �øθàςverdrongen.

Wat goedkope vis voor het Atheense publiek betekende schildertmet komische overdrijving een scène in Aristophanes’ Ridders. 2

Regeringsleider Kleon moet plaats maken voor een worstslijter wan-neer die de Raad, in oorlogstijd, het feestelijke nieuws brengt datweer overvloedig �æàαι — ansjovis en ander kleingoed — aan demarkt zijn tegen vooroorlogse prijs. Het gebeuren heeft verstrekkendegevolgen: zodra men in Sparta de lucht heeft gekregen van de goed-kope Attische ansjovis komt vandaar een heraut om vrede. Maar in degegeven gunstige situatie wil de Raad van geen vrede weten. Deprytanen worden gedwongen de vergadering te sluiten, en de volks-vertegenwoordigers springen over de afsluithekken. Terwijl zij hollenom een zoodje vis machtig te worden, koopt de worstventer korian-der en look op, smakelijke toegift die hij gratis uitdeelt. Waarmee hijfavoriet is en Kleon het veld kan ruimen.

Hier gaat het om voer voor de massa. Opvallend is hoe consequentook in de vissenwereld onderscheiden wordt tussen plebs en elite,armeluiskost en rijkeluisluxe. Zo groepeerde een visser van Aeginamet wie ik uitvoer de bont gevarieerde vangst die zijn net ophaaldezonder enige weifeling in drie partijtjes: eerste klas, tweede, derde.Als kostelijkst staan de rose barbounia aangeschreven. In het oudeAthene was boven diverse gerenommeerde zeevissoorten verse Boeo-tische paling uit het Kopaïsmeer facile princeps. Zijn troubadour isAristophanes. Kronkelt een paling door zijn verzen, dan borgt dedichter de hooggestemde toonval van zijn tragische collega’s. In detwee vredesstukken Acharnes en Vrede is het summum der goededingen die de vrede terug brengt: paling. De vechtjas Lamachos heeft

1 Qu. Conv. IV. 4, 2.2 642 vv.

164

Page 13: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

er drie drachmen voor over, en dat is niet weinig. Door de choreegplachten koorzangers op een palingmaal onthaald te worden. Wasik god, zegt iemand, dan zou ik geen lendestuk op mijn altaar willen,zo er geen paling naast gelegd werd. De Boeotiërs zelf bekranstenhun dikste palingen, bestrooiden ze met gerst en offerden ze aan degoden; en toen een vreemdeling dat raar vond, zei de Boeotiër datmen der vaderen zede in ere diende te houden, en het was niet nodigdaarvan rekenschap te geven aan vreemden.

Niets van alles wat ‘s mensen keelgat passeert heeft Griekse lekker-bekken tot zo uitbundig dithyrambische hulde geïnspireerd als degaven van Heer Poseidon. Er wordt een soort viscultus bedreven;de komedie is scheutig met apotheosen van de smakelijkste species,die dan weer hun aanbidders gelukzalig als goden heten te maken.Maar de vierde eeuw is ook het hoogtij der gevierde courtisanen, Laïs,Phryne — een indrukwekkende kataloog is samen te stellen uitAthenaeus’ dertiende boek. Zij zijn het die in de welvaartsstaat — watAthene in het midden der vierde eeuw, dank zij Euboulos’ wijs beleid,is — mèt dure vis het meest gezocht zijn door gefortuneerde bonvi-vants. Zo komt het dat, equivalent van het oudvaderlandse Wijntje enTrijntje, fijne vis en mooie vrouwen gekoppeld worden als typischepassies van de doorsnee Griekse levensgenieter. Beider verbinding isstereotiep in de gastronomisch en erotisch sterk geïnteresseerdeMidden Comedie, en parallel daarmee in de kritische beschouwingender moralisten.

Het begint al in de aflopende vijfde eeuw. Dan zijn de heerlijkhedendie de gasten van de rijke snob Kallias wachten langoest en rog enγυνα�κες ε�λÝπïδες, vrouwen met wiegelende gang. Maar ook bijeen wijsgeer als Aristippos vindt een verontwaardigde bezoekervrouwen en dure vis.

De politici van de vierde eeuw plegen elkaar wederkerig graagcorruptie aan te wrijven. Waar gaat de bonus naar toe? Demosthenesweet het: met het geld waarvoor Philokrates zijn land verkocht,kocht hij πÞρνας παd �øθ�ς. Een andere politieke topfiguur, Hyperi-des, onderhield meerdere hetaeren en placht zijn morgenwandelingover de vismarkt te maken, ook niet platonisch. Want met hemvergeleken zijn de meeuwen Syriërs, d.w.z. visonthouders. Neemhet ervan zolang je leeft, preekt een tijdgenoot; eenmaal dood eet jegeen paling meer en wordt er geen bruiloftstaart gebakken. Men heeftdan ook echt te doen met Homeros’ helden, die het tien jaren langzonder vis of meisje moesten stellen.

165

Page 14: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

Uit de reactie der moralisten blijkt hoe constant vrouw en vis ge-paard blijven gaan. In zijn brief aan Menoikeus bestrijdt Epicurus degangbare opvatting als zou drinken en brassen, gemeten van knapenen vrouwen of vis en wat een luxueuze tafel verder biedt het plezierigeleven uitmaken. En de Stoïcijn Chrysippos pleegt in één adem tenoemen de vermaarde visexpert Archestratos en joffer Philaenis aanwie een welbekend werkje περd �æρïδισÝων wordt toegeschreven.Evenzo heeft de Peripateticus Klearchos van Soloi het over lieden diethuis zijn in de geschriften van Philaenis en Archestratos. Hij verzuchtdat de enige stof voor conversatie nog vis en vrouwen zijn. De mensenvan vroeger wierpen bij een beker wijn problemen op waarbij menblijk kon geven van intelligentie. Niet zoals de lui van nu, die elkan-der plegen te vragen: τÝς τ�ν �æρïδισιαστικ�ν συνδυασµ�ν j τÝς j πï�ïς�øθfς ³διστïς.

Om duidelijk te maken waarom prikkelende muziek heel in ’tbijzonder gevaarlijk is, wijst de Wijze van Chaeronea, Plutarchus, eropdat andere lusten, vaak geneutraliseerd worden door tegenwerkendeaffecten: zo haalt op de vismarkt schrielheid de vinger van de smul-broer omlaag, en van een dure courtisane houdt geldzucht de vrou-wengek af. Auctore Luciano maakt de zedenmeester Menippos er zichdruk over of een of andere gefortuneerde sinjeur dure vis heeft inge-slagen of een meisje onderhoudt. En ook de godheid in een tempel opDelos wil zijn vereerder „rein van vrouw en visconserven” 1.

Gegeven de innige verbondenheid van vis en vrouw ligt de verge-lijking van smakelijk zeebanket en kostelijkst vrouwenschoon, vanpaling en Helena, voor de hand. Een Epicurist begroet de joyeuseentree van een paling op het Diner der Geleerden: ziedaar de Helenader tafel; ik wil haar Paris zijn. En ook deze Helena zou de oorzaakgeweest zijn van een tienjarige oorlog tussen een paar minnaars.

Veel zeldzamer dan de koppeling vis en vrouw is de combinatie visen wijn. Krates adviseert jongelui daar af te blijven. En een blijspel-figuur kent alleen maar filosofen die zich bedrinken en precies wetenwat de beste moot van de glaucus is.

Detrias vrouw, wijn en vis die in Epicurus’ brief componenten zijnvan een hedonistisch ideaal dat hij afwijst, vinden we terug in een bonmot van zijn voorloper Aristippos. Toen iemand opmerkte dat debefaamde courtisane Laïs niet van hem hield, repliceerde de wijze mandat hij veronderstelde dat ook wijn en vis niet van hem hielden, maartoch gebruikte hij ze graag.

1 BCH 50 (1926) p. 313.

166

Page 15: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

Vrouw en vis — Wijntje en Trijntje. Zou de Hollandse waardigerpartner hebben dan haar Griekse zus? Ik denk aan een glanzende scp-temberavond op een terras aan de Bodensee, met Forelle blau enViertel Meersburger. Over geen van beide zou Trijntje zich gegeneerdhebben.

Eindhoven, St. Jorislaan 54 H. HÖPPENER

167

Duel van mungo en cobraZie illustratie naast blz. 181

Toen ik op de Imago-kalender 1965 de afbeelding van een Pompeiaansmozaïek uit de l6 eeuw v. C., schoot mij ineens een „déja vu” te binnen.Het herinnerde mij aan een plaat uit een vouwblad dat de uitgave aankon-digde van het prachtige plaatwerk „Fauna ferner Inseln” (Bonn-Stuttgart1965). Ongetwijfeld hebben wij met eenzelfde geval in de dierenwereld tedoen. De serie foto’s die volgen en de tekst maken duidelijk dat de mungo(ichneumon) het wint door zo lang om de cobra heen te dansen, tot de gif-klieren zijn uitgewerkt.Wij kunnen alleen maar de zakelijke kennis en de uitzonderlike kunstvaardig-heid van de Pompejaanse mozaïst bewonderen, die dit bliksemsnelle gebeurenin marmer-cubusjes bijna even levendig en natuurgetrouw heeft weergege-ven als de lichtsterke lens van de fotografe en reizigster Ylla.Genève W. GUNNING

Page 16: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

‘Landschap met de Schipbreuk van Aeneas’van Frederik van Valckenborch

Aanleiding tot deze bijdrage was verwondering over het symbolumvan Petrus Carpentier, Protestants balling uit Antwerpen en, na om-zwervingen, van 1603 tot zijn dood, 1620, rector van de LatijnseSchool van Rotterdam, waar boven de ingangspoort het beeld prijktevan ‘de grote Rotterdammer’, naar wie de school later de Erasmi-aansche Schole werd genoemd — voorloper van het huidige Gymna-sium Erasmianum. Op het titelblad van een schoolboek van 1604van deze rector, Ramus Aureus geheten, vindt men (zie afb.) in eenvignet een boom met op elk blad een letter — een voorstelling, diecic Middeleeuwen al kennen 1 —, en daaromheen ’s rectors spreuk:carPE manu, sequeTuR vincEre — CARPE maNu, sequeTurvIncERe, d.i. Petrus Carpentier, pluk hem met de hand, hij zal los-laten om te overwinnen. Lezers van Vergilius herkennen hier woor-den, ontleend aan de episode van de Gouden Tak uit Aeneis VI vss.146 en 148, met daarin Carpentier’s naam zichtbaar gemaakt. Watwilde dit zeggen ?

Deze vraag bracht me naar het museum Boymans-van Beuningen,waar mijn aandacht al eerder was getrokken door een doek met eenaan de Aeneis ontleende voorstelling. De schilder, Frederik van Val-ckenborch, was ook uit Antwerpen uitgeweken, en zijn werkstuk was1603 gedateerd 2. Ongeveer tegelijkertijd viel de voordracht vanP. J. J. van Thiel voor Openbaar Kunstbezit, die een extra aanleidingwerd om de voorstelling eens nader te bezien. Bijgaande reproductiein zwart-wit stelt de lezer in staat met me „mee te kijken”; in Open-baar Kunstbezit VIII, 25 vindt men een goede kleurenreproductie.

In het centrum bevinden zich op de voorgrond op een rots tweemannen met ieder een staf in de hand. Terwijl het landschap rechts,achter hen, verbrand is en doods, is hun aandacht gericht op eenbliksemend licht aan de hemel, die zwart en dreigend sta ‘.t boven eenkokende zee. De jongste van de twee wijst de ander, een oude man,op dat licht. Daaruit schiet een bliksemstraal neer op een schip, dat,beneden hun rots, op de kust is geslagen. Schipbreukelingen kruipen

1 Afb. zonder bronvermelding bij E. Tierrie-Hogerzeil, Hoe men het alfabet begeerde enleerde, Utrecht-Brussel, 1946, 4y; onder de boom een magister en discipulus.

2 Over hem en zijn broer Gilles zie Giorgio T. Faggin in Bulletin Museum Boymans-vanBeuningen XIV (1963) 2-16 en mijn bijdrage over ons schilderij ibid. XVIII (1967) 54, vv.

168

Page 17: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

Afb

. 1.

Fr

eder

ik

van

Val

cken

borc

h,

Lan

dsch

ap

met

sc

hipb

reuk

va

n A

enea

s;

(voo

rges

teld

e tit

el:

De

Aen

eis,

al

lego

rie

van

het

men

-se

nlev

en);

Rot

terd

am, m

us. B

oym

ans-

Van

Beu

ning

en

Page 18: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

Afb. 2. Titelpagina van Petrus Carpentier, Ramus Aureus, Rotterdam 1604,met vignet en symbolum van de auteur

Page 19: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

er aan land. Een ander schip zeilt voor de storm weg, „het doek uit”.Tegenover dit fel gebeuren staat de rust, waarin, op het tweede plan,

drie schepen op een baai komen toegeroeid. Het is daar windstil. Overdie baai ziet men, op het land aan de overkant, een laag gebouw aande rivier, waarover een brug ligt. Rechts van die brug een laag stukland met iets als een staak met een doek daaraan. Even verder staanaan de kust twee personen, aan het begin van een steil pad waarop wewéér twee figuren ontwaren, die tegen de berg oplopen, de een ietsop de ander vooruit, op weg naar een groot burchtachtig gebouw.Naar rechts een imposant, bloeiend berglandschap. Geheel rechtsbo-venaan, achterin, op het derde plan, een kerk.

Vroeger heette dit doek: Zeestuk met schipbreukelingen. In 1962,toen het Rotterdams museum het stuk aankocht, heeft men er, omdater een pendant van 1607 bestaat, dat de Brand van Troje voorstelt,de naam aan gegeven van: Landschap met de schipbreuk van Aeneas.In Openbaar Kunstbezit werd gepreciseerd, dat we hier Aeneas zienmet zijn vader Anchises, die, zelf uit de schipbreuk gered, verschrikttoezien, hoe de bliksem slaat in het schip van nog in gevaar verke-rende socii.

Dat nu is onjuist — Anchises was immers reeds op Sicilië overleden(Aen. III 719), toen Aeneas op de kust van Africa schipbreuk leed.(Aen.190).

Ik neem aan, dat inderdaad Aeneas en Anchises zijn afgebeeld. (Enniet, zoals ook wel is voorgesteld. Paulus op Malta.) De voorstellingvan het pendant is grond genoeg daarvoor. Met Vergilius als gidsmoet men echter m.i. denken aan Troje, waar Anchises weigert zichte laten redden, totdat de vlam komt dwalen over het hoofd van Iulus.Dan vraagt Anchises om bevestiging van dit omen; en

Deze ster boort zich in het woud — „late circum loca sulphure fu-mant”: wijd in ’t rond rookt het land van zwavel. (Zie de fosfores-cerende kleur van het verbrande landschap.) Anchises is dan overtuigd:„Genitor se tollit ad auras, adfaturque deos, et sanctum sidus adorat”.En hij gaat als balling een nieuwe toekomst tegemoet. Ik wijs nog opde vreugde waarmee Aeneas zijn vader op het teken wijst: „Ziet Uwel?!”, en hoe Anchises’ gebaar verbazing, en dan aanvaarding aan-geeft.

169

‘Intonuit laevum et de caelo lapsa perumbras

Stella facem ducens multa cumlucecucurrit’. (II 693 v.)

Van links weerklonk een donderslag envan de hemel gleed door het duistereen komeet en schoot onder een fellicht neer.

Page 20: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

De tweede scène is inderdaad de schipbreuk van Aeneas uit I. Degreep van Van Valckenborch is m.i., dat hij de stella van II combi-neert met de bliksem, die in I niet van de lucht is.

Voert hij eenzelfde stoute combinatie uit in het toneel om de baai?En zien we daar de landing in de Libysche baai bij Carthago en deontmoeting van Aeneas en Venus uit I, ineen met de landing bij Cumaeen Aeneas’ klim, met Achates voorop, naar de hooggelegen tempelvan Apollo uit VI? Verbeeldt het lage bouwsel Carthago in opbouw,en duidt de rivier op de zee tussen Africa en Italië ? Is de staak met doekaanwijzing van een graf — dat van Misenus, die immers begravenmoest zijn voordat Aeneas naar de onderwereld kan afdalen, of dat,dat Palinurus later zou krijgen? Dit alles in minder duidelijk — voormijn gevoel ligt het er allemaal in. Al blijft het mogelijk, dat Aeneasen Venus tweemaal zijn afgebeeld, eerst als met elkaar in gesprek,dan terwijl zij zich omdraait en hij haar herkent.

Nemen we aan, dat Carthago en Cumae beide zijn bedoeld. Dathet schitterende landschap naar rechts Italië is, lijkt me zeker. Voor dekerk denk ik aan VII 170 vv.: Latinus ontvangt Aeneas c.s. „in hetbinnenst des heiligen tempels zittend ten troon”, en aanvaardt opgrond van een orakel Aeneas als schoonzoon, die hem een nakroostzal schenken, dat eens de wereld zal beheersen. „Hoc illis curia tem-plum”, — daar zal eens de senaat zetelen. Die kerk is het eindpunt vande tocht der ballingen, die in Troje begon — opvallend hoe Anchises’staf juist naar die kerk wijst, einde van de pelgrimage.

Die staf een pelgrimsstaf, de Aeneis een „Pilgrim’s Progress” — isdat zo? Liever: was dat zo voor Van Valckenborch, zijn opdracht-gever, die generatie? De vraag lijkt me legitiem. „What was Aeneasto them?”

Deze vraag bracht me op het terrein van de Vergilius-allegorie.Men las in die tijd vaak andere auteurs dan wij op de scholen doen,men las de klassieken als Homerus en Vergilius óók anders. In zijnEnchiridion Militis Christiani merkt Erasmus op: Zoals de lectuurvan de Heilige Schrift niet erg vruchtbaar is, als ge aan de letterblijft hangen, zo ook is de poëzie van Homerus en Vergilius pas vannut, als ge beseft, dat ze geheel allegorisch is bedoeld”. 1 Zó las Eras-mus dus de Aeneis, mystice, als een werk, dat „sub figuralitate histo-

1 Bij Allen II, ep. 393 een voorbeeld, hoe Erasmus Homerus las. In het voorwoord van zijnInstitutio Christiani Principis legt hij uit, dat Plato de koningen wijsgeren wilde doen zijn,wars van valse voorstellingen en ondeugden en regerend naar het model van de eeuwige God.„Iets dergelijks bedoelde m.i. Homerus, toen hij Hermes aan Ulyxes als bescherming tegen Circe’sgif het kruid moly liet geven.”

170

Page 21: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

riae” (de uitdrukking is van Fulgentius) een verborgen, dieper liggen-de, slechts voor mysten, ingewijde lezers, kenbare betekenis heeft.Zo las, kan men wel zeggen, Europa de Aeneis.

Vanaf vroege rijden. Bekend is, dat Servius en ook Donatus Ver-gilius hier en daar allegorisch verklaren. Men kent verder Macrobius’Saturnalia. Morden concludeert in zijn Vergils Aeneis Buch VI p.26 n. 2 tot het bestaan van een commentaar op dit bock in neoplato-nische geest. De eerste Christen, die een allegorisclie verklaring vanspeciaal de Aeneis gaf, is Fulgentius — zijn De Vergiliana Continentiakomt tot ons overgewaaid als ’n ijle stem vanuit een door barbaren,die de klassieke vorming niet gunstig gezind zijn, overstroomdN. Africa. Het oordeel is tot op vandaag nogal ongunstig over hem,zijn etymologieën raken inderdaad kant noch wal — maar dat deelt hijmet meer lieden; en in ieder geval is hij cultuurhistorisch van grootbelang: dat in 1599, in een verzamelwerk van Latijnse mythologici,een editie van Fulgentius uitkomt, duidt erop, dat die tijd, die vanCarpentier en Van Valkenborch, in deze nu obscure schrijver en zijnidee belang stelde 1. Zijn allegorie, waarover M. F. A. Brok in Her-meneus 24 (1952/3) 210—214 een mooi artikel schreef vol van eenwaardering, waarmee ik kan instemmen, wordt hem gegeven doorVergilius zelf, wien hij vraagt niet de moeilijke Bucolica en Georgicanaar hun allegorische zin uit te leggen, maar zich te beperken tot deAeneis en „die lichte kost, die de schoolmeesters voor een maandsalarisaan hun gehoor van schooljongens verkopen”. Deze allegorie heeftniet, zoals dat sinds de 6e eeuw v. Chr. bij Homerus, en sinds Philobij het Oude Testament het geval was, de bedoeling zaken, die aan-vaarding moeilijk maken, per allegorie te elimineren. Ze is veeleervan het type, dat Seneca (ep. 88.5) al kende, die zei, dat elke filoso-fische richting zijn eigen Homerus-exegese had. Voor Fulgentius ligtin het verhaal van de Aeneis de ontwikkelingsgang van Aeneas inStoische zin verborgen; en deze ontwikkelingsgang — dat is ’t uit-gangspunt van elke allegorie — heeft algemene geldigheid. Eenmerkwaardig, geestig boekje. John van Salisbury en Bernardus Sil-vester gaven in de ME Vergilius-allegorieën. Petrarca las de Aeneisals een „grandiosa allegoria della vita umana 2”.

1 Mythologie! Latini, ed. erven Commelin, Heidelberg 1599. Daarin waren Fulgentius’Mitologiarum libri III opgedragen aan Janus Douza, Heer van Noordwijk. Carpentier was, voor-dat hij naar Rotterdam kwam, rector van de school van Noordwijk. Was het doek met deTabula Cebetis (zie p. 89, n. 2 van deze jaargang), dat in 1908 door het Rijksmuseum uit deboedel van de kastelein van het Hof van Holland te Noordwijk werd aangekocht, van de Dou-za’s afkomstig?

2 V. Zabughin, Vergilio nel Rinascimento Itahano, I Bologna 1922, 27.

171

Page 22: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

Voor de Renaissance is Landino (1424—1504) een sleutelfiguur indit opzicht. Van zijn Disputationes Camaldulenses is in Nederlandsebibliotheken geen exemplaar aanwezig — ik las ze in een exemplaaruit Göttingen, met een artikel van Wolf uit de Neue Jahrbücher fürdas klassische Altertum van 1919, dat hier wel is. Landino, commen-tator van Dante’s Divina Commedia, laat in deze Disputaties door deFlorendjn Battista Alberti tegenover o.a. Lorenzo de’ Medici uiteen-zetten, wat ten diepste de Aeneis betekent. Zijn kijk daarop is sterkbepaald door de filosofie van Thomas Aquinas en via deze door defilosofie van de Oudheid, vnl. Aristoteles. Landino ziet de Aeneis alsde beschrijving van de ontwikkelingsgang van Aeneas in drie stadia:Trojc, Carthago, Italië. Troje is beeld voor het leven der zinnen (vitavoluptuosa). Hij verlaat het en belandt na veel worstelingen met dehartstochten, waarvoor de storm van Aeneis I symbool is, in de aan-vankelijke rust van de baai aan de Afrikaanse kust. Om dan in Car-thago, stad in opbouw, zich te geven aan de dienst van de gemeen-schap (vita activa) Van voorbereidende waarde als dit is, is het tochniet de hoogste levensvorm. Die bereikt Aeneas, als hij zijn bestem-ming bereikt, Italië: beeld voor het beschouwende leven, waarin hetHoogste Goed wordt geschouwd (vita contemplativa). 1

Een opvatting, die ons vreemd aandoet? Historisch is ze echter zeerbelangrijk — zo las men de Aeneis, in een m.i. eerbiedwaardige po-ging om achter het verhaal een algemeen geldende strekking te vin-den, die (Erasmus) de lectuur waarlijk „utilis” kon maken.

In Landino’s systeem wordt natuurlijk aan menige passage een an-dere interpretatie gegeven dan wij plegen te doen. ik noem een enkelpunt. Anchises, Aeneas’ aardse vader, is aan Troje gehecht — alsAeneas hem op zijn schouders Troje uitdraagt (ontelbare malenafgebeeld tafereel), betekent dat, dat het zwakste deel van de geestnooit de mens naar het Hoogste Goed draagt, maar daarheen veeleergedragen moet wórden. Ook Aeneas verlaat trouwens Troje wenend:hij heeft nog geen goed inzicht in zijn bestemming; dat zijn aardsevader sterft, is voorwaarde voor zijn vorderen op zijn levensreis.Het is zijn goddelijke moeder Venus, symbool van de hemelse liefde,die hem in Troje (Aen, II, 622) de ogen had geopend voor de toomder goden over deze stad (in de Middeleeuwen op de scholen een

1 Voor deze driedeling zie Aristoteles, Eth. Niconi. X. Voor de gedachten van de Floren-tijnse academie terzake zie P. O. Kristeller, Renaissance Thought II (Harper Torchbook)New-York 1965, 94 w. J. A. Emmens ontdekte deze drie vitae in Gerard Dou’s Kwakzalver,zie E. de Jongh, Zinne- en minnebeelden in de schilderkunst der 17e eeuw, ed. OpenbaarKunstbezit 1967, p. 70 vv. en afb. 62.

172

Page 23: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

standaard-voorbeeld l) en hem nu, nadat hij is geland in de baai,waar het woud (hylè, wat ook materie betekent) beeld is van de vitaactiva, de weg wijst naar Carthago. De defmitieve loutering wordtgebracht door de tocht naar de onderwereld; waarbij, in de scènevan de Gouden Tak, de duiven, vogels van zijn moeder, een rol spe-len — in de gedaante van een duif, legt Badius Ascensius, een anderexegeet van Vcrp:ilius uit, heeft zich vaak de Heilige Geest gemanifes-teerd. Eenzelfde sprong maakt ook Landino, als hij het Vergiliaansefatum gelijk stelt met de providentia Dei, God’s voorzienigheid,d.w.z. voorzover die in liet gebied van het geschapene tot uitdrukkingkomt (waarvoor Wolf naar Thomas verwijst). — Dit is natuurlijk nietmeer dan een ruwe omtrekschets. Voor het verstaan van het schilderijis ze voldoende m.i. Dat daar inderdaad de drie plans, die de inter-pretatie met Vergilius in de hand opleverde, aanwezig zijn, wordt numeer aannemelijk. Onzeker blijft, of Carthago en Cumae zijn gecom-bineerd; zoniet, Carthago kan niet ontbreken, en wordt dan in iedergeval door baai en woud gesymboliseerd voor de in deze leeswijzegeschoolde beschouwer.

Een enkel voorbeeld van de allegorische behandeling van eendetail. Als de staak met de doek duidt op een graf, zou men kunnendenke1-! iiiin wat Ful^entius met behulp van het machtige wapen derallegorctcn, de etymologie, zegt over diens naam: „Misio (µισÛω)enim graece obruo dicitur; ainos vero laus vocatur” — het graf duidter dus op, dat Aeneas de zucht naar roem haten en begraven moet,eer hij de tocht het Purgatorio in kan beginnen. Purgatorio — Lorenzozegt ergens bij Landino, dat hij nu pas gaat begrijpen „quid Dantesnoster sibi voluerit”: wat onze stadgenoot Dante heeft bedoeld.

Voor wat Palinurus betreft: Fulgentius zegt „Palinuro omisso— Palinurus enim quasi planonorus2, id est errabunda visio — . .ad templum Apollinis, id est ad doctrinam studii pervenitur.” VoorLandino is hij de „appetitus animalis”: animale drift”. En om eensprong te maken: Putman komt in zijn boek The poetry of the Aeneid(Cambridge-Massacb. 1965) langs de geheel andere weg van de ver-gelijking van motieven b. v. tot de conclusie: de zee zal voortaan nietsmeer betekenen in het leven van Aeneas, Palinurus symboliseert inzijn persoon het deel van Aeneas, dat betrekking heeft op zwerven enhet zinloos zoeken van een doel. Terwijl hij voor Jackson Knight

1 V. Zabughin, a.w. 26.2 Πλαν�ν �ρïς?

173

Page 24: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

(Roman Vergil, 165) is „the steering will deranged by passion”. Erblijkt ook vandaag symboliek aan de orde te zijn.

Wanneer Heinze in zijn Vergils Epische Technik de ontwikkelingvan Aeneas bespreekt, (272 vv.) kan men zijn visie samenvatten, zoalsNorden in zijn commentaar op Aeneis VI ergens doet: „das all-mahlige Emporsteigen des von den Göttern Geliebten zur Vollkom-menheit”. Norden zei erbij, hiermee niets te kunnen beginnen. MaarPöschl spreekt in Die Dichtkunst Vergils (1950) van de Aeneis als„ein Gleichniss: eine Deutung der römischen Geschichte und einSinnbild des menschlichen Lebens”. En voor hem is Vergilius bewustsymbolisch, en speelt hij das Spiel mit der Transparenz eines tieferen,„eigentlichen” Sinnes, die Erfindung von Bildern und Szenen, indenen das Symbol in Allegorie übergeht”. 1

Wolf citeert Cyriaco van Ancona, uit de tijd van Landino, dieFilelto vraagt om een verklaring van de Aeneis, daar hij zich niettevreden kon stellen met de gewone verklaring der schoolmeesters,dat Vergilius Homerus navolgt en de lof van Augustus bedoelt.Er blijkt ook vandaag een onwil daarmee tevreden te zijn.

De titel van het doek van Van Valckenborch zou m.i. het bestluiden: De Aeneis als allegorie van het mensenleven.

Ook dit schilderij wil „utilis” zijn, zoals Erasmus zei. Het wil, viaeen voorstelling, een les geven. Dat past geheel in de geest van dietijd. Voor wat de meesters betreft: deze hebben, om een woordvan Erasmus over zijn Colloquia te citeren, als ideaal hun leerlingen„Latinores et meliores” te maken. Opvallend is dan ook, hoe die tijdeen soms geheel andere keus van auteurs heeft, met een grote voor-liefde voor wat ik „beslissingsscènes” zou willen noemen.

De kunst volgt hier de school. 2 Daar is de voorstelling van hetParis-oordeel. In de Middeleeuwen is die losgeraakt van de sage vande Trojaanse oorlog. Paris wordt afgebeeld als een ridder, die ligt tedromen, en dan door Mercurius en de drie godinnen wordt bezocht.Hij doet, als bekend, de slechte keus. Fulgentius legt uit, dat hij devita voluptuosa, Aphrodite, de voorkeur geeft boven de vita activa(Hera) en contemplativa (Athene). Daar is van Raffael wat men

1 Een merkwaardig boekje, nog bij de uitgever verkrijgbaar, is A. Rutgers, Het Homerischepos en de Aeneis, Leiden 1934, waarin Aeneas als omphalos-symbool wordt gezien. De etymo-logie werkt mee. Aeneas = αrνïς, lof. „De vertaling „loveling” brengt hem met Eng. „love-ly” bij de liefde van Venus, en bij zijn epitheton Pius.” (p. 54) En: Lavinia = de Vurige, deSchone. „Met deze Venus-aard komt zij Aeneas van nature toe.” (p. 55 v.).

2 Voor wat hier volgt zie E. Panofsky, Hercules am Scheidewege (= Vortrage der BibliothekWarburg XVIII). Leipzig-Berlin 1930. afb. 40,28.36.

174

Page 25: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

vroeger de Droom van een ridder noemde — Panofsky identificeerdehet als de Droom van Scipio. In zijn Punica beschrijft Silius Italicushoe de jonge Scipio, nadat zijn vader en oom in Spanje tegen deCarthagers zijn gesneuveld, niet weet, of hij zich candidaat zal stellenvoor hun post: zijn „gens” is daartegen. In deze tweestrijd hoort hijin zijn tuin (men denkt onwillekeurig aan Augustinus) een twistge-sprek tussen Virtus en Voluptas. Dan is zijn keuze gemaakt: „arduarostra petit”. Dat hij, anders dan bij Silius, ligt te dromen, verklaartPanofsky als invloed van het Paris-oordcel. De alom bekende Her-cules in Bivio ligt bij Sebastian Franck, in het Narrenschip, te slapen,als Paris en Scipio, voor een tweesprong, waar de weg zich vertaktals de takken van de letter Y — daarvoor mag ik verwijzen naar hetdec. nr., pag. 86-90. Die Y treft men ook aan op het titelblad vanZacharias Heynsius’ Wegwyser ter Salicheyt, den christenwandelaarvoorgesteld — een Nederlandse Pilgrim’s Progress 1. Bij Pieter Potterwordt in de voorstelling van Hercules op de Tweesprong de Via Fa-mae of Virtutis tot Via Crucis. 2

Bij deze beslissingsscènes voegt zich m.i. de Aeneis. 3 Uit het voor-gaande werd duidelijk, dat vaak een beslissing op religieus terreinwerd bedoeld. Een jonge Ernilc Sanuto zal geestelijke worden. Hijwordt afgebeeld als Hercules tussen Virtus en Voluptas 4. Een Span-jaard bericht over een klooster, dat daar een afdeling is voor religieusonderricht aan „demoisselles, qui n’ont pas encore choisi entre lesdeux branches de la lettre de Pythagore, à savoir de se marier oud’êtrenonnes” 5. Opgemerkt moet nog worden, dat er een versie van de Ymet drie wegen bestaat: de drie vitae, die we al meer tegenkwamen. 6

1 Cf. Het Boek 13 (1924) met afb. t.o.p. 298.2 E. Panofsky, a.w. afb. 63.3 Cf. p. 89, n. 2 Dat Troje, Iulus, Creüsa op het schilderij ontbreken, ligt in de aard van het

onderwerp. Als de beslissing van Aeneas en Anchises valt, bestaat Troje principieel niet meer:„fuimus Troes, tuit Ilium” (Aen. II, 325): de verbrande grond achter hen is symbool daarvoor.Dat Anchises bij Vergilius het initiatief heeft, en Aeneas passief is, mag (misschien) zo rijn;voor Landino ligt het initiatief bij Aeneas; en Van Valckenborch doet het zien in het gebaarvan Aeneas naar rijn vader waarin zijn spanning zich ontlaadt — wat zult U nog, nu ge hetteken ziet? Het pendant, de Brand van Troje, is van 1607. Na de „Aeneis” bleef dit onderwerpslechts over, en Van Valckenborch heeft aan zijn opdracht voldaan als een romanschrijver, diehet eerste hoofdstuk het laatst schrijft. In het verschil van vier jaar zie ik geen bezwaar. Onge-twijfeld zijn toen lulus en Crcusa aan bod gekomen. Ik wijs er nog op, dat de rots ‘naar vorenspringt’: er is geen ‘contact’ met de schipbreukelingen. Het andere type schip (roeiende galei)duidt toch wel op liet derde plan, landing in Cumae.

4 E. Panofsky, a.w. afb. 58 De Scipio van Raffael zou voor Scipione di Tomasso di Borgheserijn gemaakt, toen hij de leeftijd van de confirmatie had bereikt. Pan. 143. Daar op p. 49 demedeling, dat adulescentes bonae spei in de Renaissance vaak als de Hercules van Prodicuswerden afgebeeld.

5 E. Bataillon, Erasme et l’Espagne. p 00 n. 006 In de discussie over het Y van Delft werd in de NRC van 11-8-1966 hierop gewezen door

mr. H. J. Noordewier. Naar ik meen, vermeldt Pankofsky het ook.

175

Page 26: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

Keren we nog even terug naar Petrus Carpentier. Volgens Fulgen-tius is de gouden tak het symbool voor de wijsheid. Dit valt natuurlijkte verstaan als doelend op de school: Erasmus laat (Laus C. 49) Stultitiaspotten met de schoolmeesters, die dwaze mensensoort die de goudentak zoekt; vgl. de boom met het alphabet op zijn bladeren, symboolvoor „al wat in boeken staat”. Maar de school is meer — het „nonscholae, sed vitae” geldt ook hier. De Ramus Aureus van Carpentierverbeeldt óók een beslissing. Me dunkt, bij vincere dacht hij aan deoverwinning van de christen, de ramus was voor hem symbool van.het Nieuw-Testamentische overwinningssymbool, de krans; enhij „vertaalde”: Grijp ernaar, ze zal U toevallen om te overwinnen.In dit alles zal hij het uitverkoren-zijn hebben ingebouwd, geheel ophet voetspoor van Vergilius trouwens: „si te fata vocant”; en: „disgeniri potuere”: als het lot u roept; uit goden geborenen hebben hetvermocht.

Rotterdam, Adr. v.d. Doeslaan 34 b N. VAN DER BLOM

Vergilius Aeneis VI, 537-561, 625-641

Aeneas heeft in de onderwereld Palmunis, Dido en Deiphobus,de zoon van Priamus, ontmoet. De Sibylle maant hen nuaan verder te gaan. Hij zal twee wegen zien: één leidt naarde plaats der gestraften (Tartarus), de ander naar de verblijf-plaats der gelukzaligen.

De tijd, al de rijd hem vergund,hadden beiden verpraat, als nietSibylle, z’n metgezellin, hem vermaandhad en kortaf gezegd had:de nacht raast aan, Aeneas, methuilen verspelen we tijd.

176

Page 27: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

Hier splitst zich de weg:de rechter komt uit bij de burchtvan de machtige Dis ... de Elysischevelden, daarheen voert die weg ons;de linker voert recht naar de wraakop de slechten, loopt uit in hetgoddeloos oord van de Tartarus.Priamus’ zoon 1 gaf ten antwoord:wees niet vertoornd, o priesteres,ik zal verdwijnen, zal het getalder schimmen weer volledig maken,zal de duisternis weer in gaan.Ga, o sieraad, ga, o roem der onzen.Moge beter lot Uw deel zijn!Zo was zijn woord, nog sprekendwendde hij z’n voet en ging.Dan keert Aeneas terug zijn blik enziet een brede burcht, gelegen aande linker kant der rots, driemaalomgeven door een muur, rondomeen tuimelende vuurstroom, zengendwarm, de Phlegeton; hij wenteltstenen, donderend geraas.Een poort aan de voorkant, reusachtigvan omvang, met hardstalcn zuilen,dat menslijke kracht, nee zelfs godende macht niet bezitten gewapender-hand hen te breken; een ijzerentoren ernaast steekt ten hemel.Tisiphone, zittend, met bloedigemantel omhuld, houdt de wachtin de voorhof, dag zowel nacht.Want de slaap is haar vreemd.Gesteun kan men horen, de woesteknal der zweepslag en het suizenvan de zwaardhouw en het slepenvan de boei.Aeneas staat en neemt ontzetde schrille klanken in zich op.

1 Deiphobus

177

Page 28: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

Na een beschrijving van de Tartaros betreden Aeneas ende Sybille de woonplaats der gelukzaligen.

Nee, al had ik honderd tongen,honderd monden en een stem vanstaal, nog niet kon ik elke vormvan misdaad noemen, elke naam vanwraak.Zodra de hoogbejaarde priesteres vanPhoebus dit gezegd had, riep zij:Nu, vooruit en grijp de weg aan,breng de opgenomen taak ten uitvoer!Laat ons haasten!Ik zie de muren, die gesmeed zijnin de ovens der Cyclopen en de poortenaan de voorkant fraai gewelfd:’t is de plaats waar wij de voorgeschrevengiften moeten leggen.Zo was haar woord en tegelijkbetraden ze de schaduwrijke weg;ze legden snel het stuk dat hen nogscheidde af en voor hen doemden beidepoorten op.De held Aeneas ijlde naar de poort,besprenkelde z’n borst met helder water,stak de twijg voorop de drempel.Eerst toen dit alles was volbrachten het geschenk aan de godin gegeven,kwamen zij in vreugdevolle streken;in sappig groene weiden van eenbloeiend woud: de woonplaatsder gelukkigen.Hier spant de hemel zich wijder,bekleedt er de velden met purperen glans.De zon en de sterren ze schijnenvoor hen, ’t zijn de hunne.

Levendaal 159a, Leiden J. G. GAARLANDT

178

Page 29: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

De letter Y 1

I. Ieder mens kan zijn leven op twee wijzen uitbouwen: ofwelvolgt hij de linkse, gemakkelijke en brede weg, die naar de ondeugdleidt, ofwel de rechtse, steile en moeilijke, die van de deugd. Hiervanis de letter Y het symbool. De traditie wil dat deze voorstelling terug-gaat op Pythagoras. De gedachte die hier wordt uitgedrukt is nochtansheel wat ouder, zoals blijkt uit de reeds aangehaalde tekst van Hesiodos(Hes.�Εργα καd ̂ ΗµÛραι 287—292) 2. Misschien is het zo dat Pythago-ras als eerste de letter Yals symbool in het Griekse denken introduceerde.

In een vorige bijdrage werden reeds enige teksten geciteerd waarinde betekenis van de letter Y belicht werd 3. We zouden deze lijst nogeven willen aanvullen.

Zo schrijft Ausonius een kort gedicht waarin hij de herinneringoproept aan zijn neef Herculanus. Deze had hem normaal als leraaropgevolgd, indien zijn losbandige jeugd hem niet ten gronde hadgericht en hem het rechte pad van Pythagoras had doen verlaten: . . .lubricae nisi te iuventae praecipitem flexus daret, Pythagorei non tenentemtramitis rectam viam (Aus., Prof., 11, 4-5). Wanneer dezelfde auteurin zijn Technopaegnion elke letter van het alfabet met een versjebedenkt, dan krijgt de letter Y de volgende omschrijving: Pythagoraebivium ramis pateo ambiguis Y (id., Tech., 13, 124), d.w.z. „zoals detwee wegen van Pythagoras spreid ik, de letter Y, mijn takken open”.

Ook in de Christelijke Latijnse Oudheid was deze voorstellingbekend, zoals blijkt uit een uitgebreide tekst van Lactantius waarinde niet-christelijke voorstelling vertolkt wordt. Volgens deze auteurmoet men een onderscheid maken tussen de opvattingen der filosofenen die der dichters, in casu Vergilius. De discussie over de twee levens-wegen heeft betrekking op de frugalitas en de luxuria. Volgens de

1 Onderstaande bijdrage hoort eigenlijk thuis in de rubriek Reacties. Het artikel vat veel as-pecten nog eens samen, die het probleem Y met zich bleek mee te brengen. Vandaar plaatsingin deze duidelijke vorm.

2 Er is wel een verschil in nuance: goed en kwaad liggen hier meer op het materiële vlak.Xenophon (Mem., 2, l, 20) citeert deze passage en laat hierbij de mythe van Hercules aan detweesprong aansluiten.

3 Zo werd verwezen naar Serv., Ad Aen., 6,136; PERS., 3. 56, 5,35; Maximinus in ANTH.LAT. (ed. Riese), 632; XEN., Mem. 2, l, 21 cc (Hercules in bivio). — Interessant is ook eenparodie van Lucianus (Rh. preaec. 6 vv) op de mythe van Hercules aan de tweesprong. Eenjongeman die welsprekendheid wil studeren staat ook voor een tweesprong en moet kiezentussen twee wegen. De ene is gemakkelijk, aangenaam en leidt tot onmiddellijk succes; de an-dere is moeilijk, steil en leidt tot niets. Een man met een streng uiterlijk en een mondaine dameverdedigen respectievelijk de moeilijke en de gemakkelijke weg.

179

Page 30: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

filosofen gelijkt het mensenleven op de letter Y, omdat iedereen,zodra hij de adulescentia bereikt heeft, voor een tweesprong komt eneven aarzelt, niet wetend welke richting hij zal volgen. Indien dejongeman het geluk heeft een geestelijke leider te vinden en indienhij, ten koste van veel inspanningen, filosofie of welsprekendheidstudeert, dan is het hem mogelijk de rechtse weg der deugd te betre-den. Zo hij geen wijze levensgids ontmoet dan belandt hij op delinkse weg die voert naar ondeugd, nietsdoen en verkwistingen: ophet eerste gezicht is zulk leven aanlokkelijk, op langere termijn brengthet echter ongeluk en ellende. De opvatting der dichters — Lactantiuszinspeelt hier op een passage uit Vergilius 1 — verschilt hiervan in diezin dat zij de tweesprong situeren na dit leven, in het hiernamaals:

Zij (de filosofen) zeggen immers, dat de loop van een mensenleven gelijk isaan de letter Y, omdat een ieder der mensen, [ ] wanneer hij op die plaats is geko-men, waar de weg zich splijt naar twee kanten, onzeker stil blijft staan en niet weetnaar welke kant hij liever zich zal wenden.

Als hij een gids heeft aangeschaft [ ], d.w.z. als hij of filosofie heeft geleerd ofwelsprekendheid, waardoor hij tot de nobele eenvoud komt, dan zal hij een rechten rijk leven leiden, zo beweren ze. Maar als de eenvoud geen leermeester gevondenheeft, dan komt hij terecht op de linkerweg, die een valse spiegel van het beterevoorhoudt — d.w.z. hij levert zich over aan luiheid, onbekwaamheid, en zucht naarweelde. Zo hebben zij het gebied van die wegen dus teruggebracht naar het lichaamen naar dit leven, dat wij op aarde leiden.

De dichters hebben het misschien beter gedaan, die deze tweesprong in de onder-wereld hebben willen plaatsen. Maar zij vergissen zich toch daarin, dat zij die wegenvoor doden hebben gedacht. (Lact., Div. Inst. 6, 3.)

Het ligt voor de hand dat er een nauw verband bestaat tussen dezevoorstelling en de mythe van Hercules aan de tweesprong, ons doorXenophon (Mem., 2, 1, 21 vv) uit Prodikos bewaard. Dezelfde fabelwordt ook door Cicero aangehaald en gecommentarieerd. WanneerHercules de puberteit bereikt, zondert hij zich af en denkt hij lang naover de te volgen levensweg. Op dat ogenblik verschijnen voor hemdeugd en ondeugd in al hun pracht en praal. De held laat zich nietbeïnvloeden door de verlokkende woorden van de ondeugd en kiestresoluut partij voor de deugd. In zijn commentaar betwijfelt Cicerodat dit verhaal ook toepasselijk zou zijn op de mens. Bij het beginvan de adulescentia wordt de jongeman geconfronteerd met goed enkwaad. Maar, omdat het verstand dan zwakker is dan ooit, kiest hij

1 De passage waarop Lactantius zinspeelt luidt: Hic locus est, partis ubi se via findit in ambas:/dextera quae Ditis magni sub moenia tendit, / hac iter Elysium nobis; at laeva malorum / exercet poenaset ad impia Tartara mittit (VERG. Aen., 6, 540—543). — Over de Gouden Tak van Vergilius(Aen., 6,136) werd reeds gehandeld.

180

Page 31: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

Afb. 3. Een marmeren zittende Sphinx; Rijksmus. van oudheden te Leiden

Page 32: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

Duel van mungo en cobra (zie tekst op blz. 167)

Idem

Page 33: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

op dat ogenblik de weg die hem het meest aanspreekt. Hij wordtvoortgedreven, er is geen sprake van vrije, bewuste keuze.

De mythe van Hercules was reeds heel wat vroeger te Rome be-kend. Ongetwijfeld parodieert Plautus dit verhaal wanneer hij in zijnTrinumnus de jonge Lysiteles ten tonele voert. Zoals Hercules is hijonzeker, verward, en twijfelt hij over de te volgen levensweg. Zalhij de weg der liefde volgen of die van het eigen belang? Waarinvindt de mens uiteindelijk het meeste genot, de meeste waarborgen?Om hiervoor een oplossing te vinden zal Lysiteles beide levenswijzenmet elkaar confronteren. Zijn verstand zal dan moeten beslissen,Trin., 223 vv). Vernielden we tot slot nog een gegeven uit een heelwat later, periode. De jonge Scipio — aldus Silius Italicus — wilzijn vader en zijn oom wreken, maar angst weerhoudt hem. Opdat ogenblik verschijnen voor hem, in soortgelijke omstandighedenals bij Hercules, het genot en de deugd die beiden trachten hem teoverhalen (Sil. It. 15, 10 vv).

Tot zover de gegevens die ons bekend zijn en die in hoofdzaak uitde Romeinse Oudheid stammen. Belangrijk hierbij lijkt ons de situ-ering van deze tweesprong. Wanneer er een leeftijdsaanduiding ge-geven wordt gaat het steeds om een jongeman. Preciezer nog situeertmen deze tweesprong onmiddellijk na de kinderjaren, bi) het beginvan de puberteit of de jeugdjaren, dus op veertien jaar. Volgens Ser-vius — en Isidorus (Etym., l, 3, 7) gebruikt haast woordelijk dezelfdeformulering — is de pueritia een onzekere (incerta) leeftijd: ze geeftzich noch aan de deugd, noch aan de ondeugd. De tweesprong situeertzich bij het begin van de jeugd: scilicet quod prima aetas incerta sit,. . . (Serv., ad Aen., 6 136); cum primae adolescentiae limen attigerit, . ..(Lact., Div. Inst., 6, 3); Cum primum pavido custos mihi purpura I cessit. . . (Pers., 5, 30-35); ineunte enim adulescentia . . . cum primum pubesceret(Cic., Off., 1, 32, 117-8).

De pueritia beschouwt men in het algemeen als een periode vanonschuld. Met de puberteit komt hier plots verandering is. De adu-lescentia is de lubrica aetas (b.v. Tac., Ann., 13, 2, 2), waarvan depaden glad en glibberig zijn zodat men gemakkelijker dan ooit inondeugden vervalt. Er ontwikkelen zich allerlei duistere krachten diehet verstand bedreigen. Indien de jongeman op dat ogenblik geen

1 Persius had juist zijn insignia pueritiae afgelegd.

181

Page 34: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

geestelijke leidsman vindt, zoals Lactantius en Persius beklemtonen,.dan zal hij gemakkelijk de weg van de luxuria inslaan.

Ook sociale factoren beïnvloeden deze situering. Een kind stondonder voortdurende controle van zijn paedagogus en werd in bescher-ming genomen tegen eventuele misstappen. Met de puberteit vervaltdeze bewaking. De jongeman wordt vrij en moet bewijzen dat hij zijnvrijheid aankan. Dat er een verband bestaat met deze nieuwe socialeomstandigheden, blijkt b.v. uit Xenophon en Persius. Zo wordt Her-cules geconfronteerd met goed en kwaad bij het begin der jeugdjaren,d.i. op het ogenblik waarop de jongelui vrij worden �πεd �κ παÝδωνε�ς ³âην �ρµ�τï �ν Fw ï� νÛïι �δη α�τïκρÀτïρες γιγνÞµενïι (Xen.,Mem., 2, 1, 21). De jonge Persius was zopas bevrijd van het toe-zicht van zijn paedagogus en mocht nu vrij en ongehinderd zijnogen de kost geven in de slecht befaamde Subura-wijk; het is dezenieuwe situatie die hem confronteert met Pythagoras’ tweesprong:Cum primum pavido custos mihi purpura cessit/ . . . Cum blandi comitestotaque inpune Subura/ Permisit sparsisse oculos iam candidus umbo/Cumque iter ambiguum est . . . (Pers., 5, 30 vv).

Tenslotte is deze situering afhankelijk van de geestelijke ontwikke-ling die de jongeman rond de puberteit doormaakt. Een knaap heeftverstand, een puber kan reeds redeneren. Op grond van de hebdoma-den leer — als zou elk zevende jaar van beslissende invloed zijn voorde evolutie van de mens — heeft men het logisch denken gesitueerdin het veertiende jaar. Reeds als kind voelt men, instinctief of onderdruk van de sociale conventie, het verschil aan tussen goed en kwaad.De adolescent daarentegen wordt zich hiervan bewust en gaat op zoeknaar een verklaring en verantwoording. Vanaf het veertiende jaar— een ogenblik waarop ook de puberteit haar intrede doet — ont-staat bij de jongeman een inzicht in deugd en ondeugd en kan hijhierin ook onderricht worden: τÛλειïς ïsν τÞτε �νθρωπïς. Περd δb τcνδευτÛραν bâδïµÀδα �ννïια γÝνεται καλï� τε καd κακï� καd τ�ς διδασκα-λÝας α�τ�ν (Plut., Plac. Phil., 5, 23). Lactantius is van oordeel datde filosofen de tweesprong op die leeftijd gesitueerd hebben omdatmen juist dan in de artes onderricht wordt. 1

We citeerden reeds Cicero waar deze beweert dat de jongemanwordt voortgeu reven door zijn impulsen en niet ernstig kan naden-ken over de te volden levensweg. In zekere zin is dit zo; maar het iseven waar dat de jongeman tijdens de puberteit een gevecht voertmet zichzelf, bewust en hartstochtelijk nadenkt over goed en kwaad:

1 Dir. Inst. it. 6, 3

182

Page 35: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

zal hij de stem van zijn hart volgen of die van zijn verstand? Van dezeinnerlijke spanningen getuigen een paar van de bovenvermelde tek-sten. Zeer mooi vooral wordt deze innerlijke conflictsituatie getekendin Plautus’ Trinumnus.

Het getormenteerd worden door de vraag naar goed en kwaad isongetwijfeld een kenmerk van de jeugd, de hedendaagse zowel alsde Romeinse of de Griekse. Zo verschijnt de letter Y voor ons alshet symbool van een psychologische realiteit. De jongeman wordtzich bewust van goed en kwaad en denkt na over zijn levensroeping.Hij mist ervaring; het pas ontwakende denken heeft het moeilijkom klaarheid te scheppen in de wirwar van nieuwe gewaarwordingen.Het gevaar is reëel dat men zich laat meeslepen door zijn hartstochtenen de linkse weg volgt, die van de voluptas; maar met even veel gloeden hartstocht zal de jongeman, vooral als hij een geestelijke leidsmanvindt, zich geven aan een zaak waarin hij „gelooft” en zal hij derechtse weg, die van de deugd, inslaan.

Tot dusver behandelden we de opvattingen der klassieke oudheid.Besluiten we deze beschouwingen met een paar bemerkingen overde christelijke visie terzake.

Een belangrijke bron is ongetwijfeld Lactantius, Div. Inst., 6, 3:De viis, et de vitiis et virtutibus. Ieder mens kan zijn leven op twee wijzenuitbouwen en kan twee wegen volgen. Deze auteur verwerpt echterde letter Y als symbool voor deze twee wegen. Vermelden we devoornaamste argumenten uit Lactantius’ tamelijk uitgebreide gedach-tengang:

In het uittreksel dat we reeds citeerden liggen een paar punten vankritiek vervat. De filosofen hebben de letter Y betrokken op het li-chaam en op dit aardse leven. Omdat ze niet zeker zijn over de on-sterfelijkheid der ziel kennen ze aan beide levenswijzen beloningen ofstraffen toe in dit leven. Vergilius is misschien juister wanneer hij detweesprong plaatst na dit leven, in de onderwereld. Geen van beidevisies is echter, vanuit christelijk standpunt gezien, juist. De twee we-gen hebben betrekking op dit leven, maar ze monden uit in het hier-namaals. De ene weg voert naar de hemel, de andere naar de hel.

Na te hebben gewezen op het feit dat er geen deugd is zonder on-deugd, en omgekeerd, kritiseert Lactantius de filosofen die enkel derechtse weg met een (aardse) levensgids bedenken. In feite hebbenbeide wegen hun gids die beiden onsterfelijk zijn: quod utrique praepo-situm esse dicimus ducem, utrumque immortalem. Bovendien vergissen

183

Page 36: NEGENENDERTIGSTE JRG. No. 6images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 39/3906.pdf · Alciphro is een der eerste „Epistolographi”, met welke naam men die auteurs aanduidt,

de filosofen zich wanneer ze enkel kinderen en adolescenten een leids-man geven op hun weg naar de deugd. Ieder mens, van welke leeftijdof welk geslacht ook, wordt op zijn tocht naar de hemel door eengoddelijke levensgids vergezeld, omdat God aan geen sterveling deonsterfelijkheid weigert.

Tenslotte is de vorm van deze wegen niet zoals de filosofen hetwel willen voorstellen. Waarom is het nodig de letter Y te gebruikenals symbool van tegengestelde levenshoudingen? Heel wat beter isde christelijke voorstelling: de ene weg voert naar de zonsopgang,d.i. naar het eeuwige licht; de andere naar de zonsondergang, naarde eeuwige duisternis.

Tot zover Lactantius’ wel enigszins geforceerde objecties. Hierony-mus schijnt niet dezelfde bezwaren te hebben. Op grond van tekstenuit de Schrift (Math., 25, 33; 5, 39; 6, 3; Prov. 4, 27) en van een tekstuit Vergilius (Aen., 6, 540 vv) toont hij aan dat links het symbool isvan kwaad en rechts van goed. Dezelfde symbolische waarde heeftook de letter Y. Hieronymus verwijst hier naar Lactantius’ uitgebreideuiteenzetting over deze letter, een uiteenzetting over links en rechts,over kwaad en goed. 1

In een andere contekst handelt dezelfde auteur over de interior homo,de geestelijke mens, die geboren wordt wanneer de puberteit intreedt(op veertien jaar) en zoveel beter is dan de exterior homo, de lichamelij-ke mens die voortkomt uit de moederschoot en oorzaak is van hetkwade. Het is de interior homo die de mens naar het goede richt en hemhet linkse pad van de Y der filosofen doet verlaten.

Lactantius verwerpt de letter Y als christelijk symbool. Hierony-mus’ voorstelling van de interior homo past in de visie der filosofen.Het is duidelijk dat de christelijke en filosofische opvattingen op ditpunt gemakkelijk met elkaar te verzoenen zijn. Bij het begin van deMiddeleeuwen handelt Isidorus over de „mystieke” letters. Eén hier-van is de letter Y. Ongetwijfeld gaat het hier om een christelijk sym-bool, ook al is men niet vergeten dat deze voorstelling teruggaat opPythagoras. De tweesprong situeert zich bij het begin van de jeugd-jaren; de linkse weg leidt naar de ondergang, de rechtse en moeilijkevoert naar het gelukkig leven: Y litteram Pythagoras Samius ad exem-plum vitae humanae primus formavit. (Isid., Etym. 1, 3, 7).

Aarschot (België), Fabiolalaan 14 E. EYBEN

1 Hier., Comm. Eccles, 10,469.

184