De Odyssee in muzikale belichting - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang...

50
285 Menig schrijver heeft zich de eeuwen door tegoed gedaan aan de brokken van Homerus’ dis’, vooral aan de Odyssee die in afwisseling de Ilias overtrof. 1 Daarnaast zochten de latere schrijvers, en in hun spoor de componisten, hun inspiratie ook buiten de episodes van de Trojaanse oor- log en Odysseus’ terugkeer zoals die in de Homerische epen beschreven zijn. Vanaf de schaking van Helena door Paris tot en met de val van Troje is er immers een rijke thematiek. Een favoriet thema uit de voor- geschiedenis van de Ilias was de ontmaske- ring van Achilles op het eiland Skyros. Daar had hij zich op aandringen van zijn goddelijke moeder Thetis als meisje ver- kleed schuilgehouden tot hij door een lisi van Odysseus door de mand viel. Opera- componisten als Antonio Draghi, Antonio Caldara, Domenico Sarro en Johannes Afb.l. Achilles doodt Penthesileia (een door de pottenbakker Exekias gesigneerde amfoor; circa 540-530 v.Chr.). De Odyssee in muzikale belichting Gerard Bartelink

Transcript of De Odyssee in muzikale belichting - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang...

285

Menig schrijver heeft zich de eeuwen doortegoed gedaan aan de brokken vanHomerus’ dis’, vooral aan de Odyssee diein afwisseling de Ilias overtrof.1 Daarnaastzochten de latere schrijvers, en in hunspoor de componisten, hun inspiratie ookbuiten de episodes van de Trojaanse oor-log en Odysseus’ terugkeer zoals die in deHomerische epen beschreven zijn. Vanafde schaking van Helena door Paris tot en

met de val van Troje is er immers een rijkethematiek. Een favoriet thema uit de voor-geschiedenis van de Ilias was de ontmaske-ring van Achilles op het eiland Skyros.Daar had hij zich op aandringen van zijngoddelijke moeder Thetis als meisje ver-kleed schuilgehouden tot hij door een lisivan Odysseus door de mand viel. Opera-componisten als Antonio Draghi, AntonioCaldara, Domenico Sarro en Johannes

Afb.l. Achilles doodt Penthesileia (een door de pottenbakker Exekias gesigneerde amfoor; circa 540-530 v.Chr.).

De Odyssee in muzikale belichting

Gerard Bartelink

286

Naumann hebben dit tafereel met muziekomlijst in opera’s onder de titel Achille inSciro. Geliefden van Achilles staan centraalin de opera Briseïs van Karl Goldmark(1889) en het symfonisch gedichtPenthesüea van Hugo Wolf (1884, afb. l).Voor de episode van de vertraagde afvaartvan de Griekse vloot en het offer vanIphigenia konden librettisten op Euripides’Iphigenia in Aulis terugvallen. De tragischegebeurtenissen bij de val van Troje - metals hoofdfiguren Hectors echtgenoteAndromache, hun zoontje Astyanax en hetvorstenpaar Priamus en Hecabe - en deterugkeer van de helden werden eveneensin composities becommentarieerd (onderandere in Mozarts Idomeneo),

Wat de Odyssee betreft, de gevarieerdeonderwerpen van dit epos dwongen inveel gevallen tot het maken van een keuze.Soms concentreerde een componist zich opde laatste boeken over Odysseus’ terug-keer op Ithaca, het meesterschot met deboog en de herkenningsscène metPenelope (Claudio Monteverdi, GabrielFauré, Robert Heger). Kleurrijke episodestijdens Odysseus’ avontuurlijke reis warener genoeg. Het waren vooral de vrouwen,met wie Odysseus onderweg in contactkwam (Circe, Calypso, Nausicaä en debetoverend zingende Sirenen), die de fan-tasie geprikkeld hebben. Men kan hierdenken aan de gracieus en briljant voorpiano geschreven Métopes van KarolSzymanowsky (L’île des Sirènes, Calypso,Nausicaä), een in 1917 te midden van barreoorlogsellende in de buurt van Kievgecomponeerde weemoedige reisherinne-ring aan de tempels van Selinunte en hetOdyssee-achtige landschap van Sicilië.Telemachus, op zoek naar zijn vader, werdeveneens met Calypso in verband ge-bracht, een motief dat uit de Oudheidstamt, soms ook met Circe (compositiesvan Christoph Willibald von Gluck,Johann Galliard, Femando Sor, GeorgSchürmann en François Boieldieu). DeCycloop Polyphemus evenwel is in muzi-

kale scènes minder de eenogige reus dieOdysseus bedreigt dan het door deAlexandrijnse dichters gevormde type vande lompe onhandige minnaar.

Het thema van de doodgewaande echt-genoot kon in de tijd na de TweedeWereldoorlog een eigentijdse belichtingkrijgen (Rolt Liebermanns Penelope). DatLuigi Dallapiccola zijn Ulisse een symboli-sche lading meegaf, was in feite nietsnieuws. De uit de Oudheid bekende alle-goriserende verklaring van de Odyssee alsde reis van de menselijke ziel over de drei-gende wereldzee van het leven werd bij demoderne componist een zoektocht naar deinnerlijke vrede van de mens en naar zijnuiteindelijke bestemming.

Monteverdi: De terugkeer van OdysseusDe Odysseusreceptie in de muziek begintmet een beroemd werk: II ritorno d’Ulisse inpatria (De terugkeer van Odysseus in zijnvaderland) Venetië 1640). De librettistGiacomo Badoaro putte zijn gegevens uitde laatste boeken van de Odyssee. Menneemt algemeen aan dat ClaudioMonteverdi de componist is, al is dit nietmet zekerheid vast te stellen. Kon immersde Orfeo in 1607 gedrukt worden dankzijde financiële steun van het Mantuaansehof, bij de Venetiaanse operatheaters, dietegen 1640 als commerciële ondernemin-gen gestart waren, beschikte men alleenover handgeschreven kopieën met veelonderlinge verschillen, zodat latere toe-voegingen en veranderingen moeilijktraceerbaar zijn.

Dat de librettist een gedeelte van een hel-dendicht moest dramatiseren, werkte doorin de vormgeving: alles speelt zich op hettoneel af en bodenverhalen ontbreken.Volgens het gebruik van die tijd gaat eenallegoriserende Proloog aan het werkvooraf. Hierin beklaagt de MenselijkeBroosheid het lot van de mens, die eenspeelbal is van de machten Tijd, Noodloten Liefde.

Een zeer expressieve klacht van Penelope

287

over de lange afwezigheid van Odysseusleidt het werk in, waarna een liefdesduet van Melantho, een van de dienstmeisjes,en Eurymachus licht werpt op de keerzijdevan de situatie in het vorstelijk paleis vanIthaca. De hele opera door wordt Penelopedoor middel van recitatieven gekarakteri-seerd, haar enige aria is het slotduet methaar doodgewaande echtgenoot. De godenzitten, ook in de muzikale uitwerking, dui-delijk op een ander niveau. Zo is er voorMinerva (Pallas Athene), die als Odysseus’raadgeefster optreedt, een rijkere zangstijlmet veel vocalises. Enkele instrumentale gedeelten dienen om een situatie te bege-leiden en enige tijdsruimte te scheppentussen de scènes, zoals bij de aankomstvan het schip van de Phaeaken op de kustvan Ithaca. Monteverdi, als meester vanhet madrigaal, bracht elementen uit degedramatiseerde stijl van deze lied vormop de opera over als een middel om dekarakterisering van de personen en hungevoelens en hartstochten zo krachtig enscherp mogelijk weer te geven. De instru-mentalisten moeten gering in aantalgeweest zijn. Dat lag vooral aan hetmagere budget waarmee de kleine theatersmoesten werken en waarvan de solozan-gers ook nog het leeuwendeel opslokten.We weten bijvoorbeeld van een in 1664 teVenetië opgevoerde opera, dat de bege-leiding uit enkele cembalisten, vier strij-kers en twee luitisten bestond. Voor eenhedendaagse uitvoering kiest men meestaleen middenweg.

De trouwe PenelopeNadat Gabriël Fauré’s belangstelling voorde Griekse wereld zich al eerder vertaaldhad in zijn Prométhée en in verschillendelyrische liederen over mythologischeonderwerpen, schreef hij in 1913 de operaPénélopé op een libretto van René Fauchois.Is het tekstboek in literair en dramatischopzicht niet bijzonder sterk, over Fauré’smuziek, die zich hier van de Late Roman-tiek losmaakt en in de richting van een

meer eigen idioom gaat, is het oordeelpositiever.

In een Prélude worden beide hoofdfigu-ren dooreen eigen thema gekarakteri-seerd, eerst de heroïsch-trouwe Penelope,dan Odysseus met een motief vanDorische eenvoud. Concentratie opOdvsseus’ terugkeer heeft de tekstdichtertot enkele wijzigingen in het Homerischeverhaal gebracht. Als Penelope gedwon-gen is het weefsel, waaraan ze haar lot ver-bonden heeft, onder de ogen van de op-dringerige huwelijkspretendenten af temaken, zingt ze haar wanhoop uit; ze kande beslissing niet langer uitstellen en roeptvertwijfeld om haar verdwenen man. Danklinkt buiten een stem: Odysseus zelf ant-woordt, een onherkenbare bedelaar, diegastvrijheid vraagt voor één nacht. Om-wille van het effect is de tussenrol van devarkenshoeder Eumaeus geschrapt, bij wieOdysseus in Homerus’ verhaal het eerstaankomt en aan wie hij zich bekend maaktvóór hij naar het paleis gaat. De laatstescène is die van de boogspannendeOdysseus die het meesterschot uitvoertwaar anderen faalden (dit wordt sugges-tief uitgebeeld in telkens haperendemuziek).

De Penelope van Rolf Liebermann, op eentekst van Rolf Strobel, is een modernevariatie op het oude thema van de doodge-waande echtgenoot die toch weer thuis-komt. Het komt onder meer voor in DariusMilhauds opera Le pauvre matelot (De armematroos; libretto van Jean Cocteau). HetHomerische verhaal wordt in Liebermannsopera op eigentijdse problemen en situ-aties geprojecteerd met de ironisch-satiri-sche ondertoon van een opera semi-seria.Penelope waarschuwt de vrijers die hethaar lastig maken tijdens Odysseus’ afwe-zigheid. De lijkwade, waaraan ze weefdeen waarmee ze hen wilde misleiden, is ein-delijk gereedgekomen. Deze scheidt opsymbolische wijze het voortoneel van eentweede toneel. Penelope trekt de lijkwade,waarachter zich de toekomst verbergt, om-

288

hoog. Daardoor worden figuren uit deGriekse mythologie met hedendaagsemensen geconfronteerd. Samen roepen zede menselijke tragedie van de oorlog op,waarbij het thema van de doodgewaandeechtgenoot centraal staat. Een tweedePenelope, een vrouw die hertrouwd is inde mening dat haar man in de TweedeWereldoorlog gesneuveld is, ontdekt dathij nog in leven is. Ze reist naar hem toe,maar nu treft ze hem inderdaad dood aan.Bij haar thuiskomst blijkt haar tweede manzich te hebben opgehangen. De eigentijdseversie steekt triest af tegen het origineeldat eindigt met een gelukkige hereniging.De muziek bevat een aantal treffende frag-menten, zoals de scène waarin Odysseusen Penelope voor het eerst na zovele jarenweer met elkaar spreken. Een hymne opde kunst en de wonderlijke kracht van depoëzie, die aan het bestaan waarde geeft,sluit de opera af.

Bungerts tetralogie: een WagnerpendantUitgaande van Homerus’ Odyssee vatteAugust Bungert (1845-1915) het plan opeen tegenhanger te componeren vanRichard Wagners grote trilogie Der Ringdes Nibelungen. Het is interessant er evenbij stil te staan hoe Wagner tegenover hetGriekse drama stond. Vanaf zijn jeugd hadhij zich grondig in de Griekse tragedie ver-diept, waarbij zijn bewondering vooralnaar Aeschylus uitging. Diens grootse stijlen pathos spraken hem bijzonder aan.Meer dan eens zegt Wagner in zijn essaysover verschillende vormen van kunst dathij zijn eigen muziekdramatische werkenals parallellen van de Griekse treurspelenbeschouwde. Ondanks al deze invloedheeft Wagner geen gegeven uit de Grieksemythologie op muziek gezet, al gingen zijngedachten een tijdlang uit naar een dramamet Achilles als centrale held. Uiteindelijkheeft hij zich beperkt tot het dramatiserenvan Germaanse sagen. Naast de Ring desNibelungen met de jeugdige held Siegfriedheeft hij nooit een werk met Achilles als

hoofdfiguur geschreven. Hoezeer hij even-wel assimileerde wat hij van de Griekengeleerd had, blijkt uit de parallellen die hij-zelf in zijn geschriften getrokken heeft tus-sen Der fliegende Holländer en Odysseus,beiden op een eindeloze zwerftocht. Menheeft gewezen op een andere parallel metde Odyssee in de opera Tannhäuser. Venushoudt Tannhäuser opgesloten in haar grotzoals Calypso Odysseus vasthield op haareiland. Ook in de Wagneropera’s Riënzi enFeen ontbreken de parallellen met gege-vens uit de Oudheid niet.

Uitgesproken overeenkomsten heeft mengeconstateerd tussen de Ring en Aeschylus’Orestie. Beide werken vormen een trilogie,waarbij Wagners werk nog een preludeheeft in Rheingold. De in de Ring optreden-de figuren hebben iets dat doet denken aande ernst en grandeur die de karakters bijAeschylus kenmerkt. Ze zijn meer alstypen getekend dan dat hun individuelekaraktertrekken uitgewerkt zijn. InWagners Ring - de tekst is van hemzelf -zijn in de grondgedachten, opbouw en uit-werking van details parallellen met deOrestie aanwijsbaar. Het hoofdthema is eenvloek die uiteindelijk tot verzoening ge-bracht wordt; de rol die bij Aeschylus isweggelegd voor de hoogste gerechtigheid,wordt bij Wagner door het thema van dehoogste liefde vertolkt. Tussen de opoffe-ring van Brunhilde en Orestes’ gehoor-zaamheid aan de bevelen van Apollo be-staat een zekere overeenkomst. De vloekdie op de ring rust, is als de wrekende god-heid in het geslacht van Atreus. Bij beidedramaturgen is het lijden verbonden metmisdaad. Evenals Clytaemnestra zondigdeook Wodan en ook hij werd daarvoor ge-straft. Bij beiden speelde daarbij hun eigenkind de hoofdrol. Men heeft ook een paral-lel gezien in het innerlijk conflict van dewalkure Brunhilde die kiest tegen haarvader Wodan en vóór Siegmund, en datvan Orestes die kiest vóór zijn vaderAgamemnon en tegen zijn moederClytaemnestra.

289

De laatste twee delen van de Ring(Siegfried en Götterdammerung) zijn, evenalsAeschylus’ Eumeniden, een verzoenings-drama. De analogie tussen de slotscènevan Rheingold en het einde van deAgamemnon is onmiskenbaar: de eerstegrote misdaad is bedreven (respectievelijkdoor Wodan en Clytaemnestra) en degenedie ze begaan heeft, geniet van het uur vande triomf. Maar tegelijkertijd bevat de slot-scène in beide gevallen voor de toeschou-wer een voorteken van de naderende in-eenstorting. Tenslotte: er lijkt een zekereparallel te bestaan tussen de herkennings-scène in de Walküre en het begin van deOfferplengsters. In beide gevallen gaat hetom een herkenning van broer en zuster.Zowel Siegmund als Orestes zijn gekomenom hun erfenis op te eisen, Siegmund hetzwaard, Orestes het koninkrijk van zijnvader.2

Bungert beschouwde zich met zijn tetra-logie Die Odyssee, Musiktragödie in 4 Teilen- vier muziekdrama’s, ieder met een pro-loog: Odysseus’ Heimkehr (1896), Kirke(1898), Nausikaa (1901) en Odysseus’ Tod(1903) - duidelijk als een tegenhanger vanWagner. Naast Wagners muziekdramati-sche behandeling van de nationale sagenwilde hij ook een plaats in de muziek in-ruimen voor de Homerische epen:

Gestalten wie die der Ilias und der Odysseegehören nicht einem Zeitalter an, sie sindebenso unverganglich wie die Natur selbst.

Vanaf 1884 begon hij met het dichten vanzijn teksten en het schetsen van de muziek.Om de zuidelijke sfeer te proeven maaktehij onder meer reizen naar Italië. DatBungert een epos in een tragedie transfor-meerde, dwong hem tot concentratie op -het wezenlijke en tijdloze. Enkele alge- mene grondgedachten gaan door het helewerk heen: het thema van worden en ver-gaan, dat zijn onmiddellijke uitdrukking-

vindt in het lied van oermoeder Gaea; hetscheppende beginsel van Eros, die tot allehandelen aanzet; tenslotte het in Zeus beli-chaamde principe van de ordenendemacht. Ook in de verhaalstof worden die-pere gedachten aangeboord. De Polyphe-musscène symboliseert bijvoorbeeld dat demenselijke schranderheid de ruwe krachtvan de natuur overwint (afb. 2).

Het Homerische verhaal is in allerleidetails bewust veranderd. Als Odysseuslangs het eiland van de Sirenen vaart, ver-breekt hij zijn boeien; maar dat is slechtsom te tonen hoe sterk zijn wil is: hij be-zwijkt niet. De Nausicaä-episode krijgtheel andere accenten. Odysseus vecht ophet Phaeakeneiland een wedstrijd metEuryalus uit, die Nausicaä’s liefde wil win-nen; en tenslotte stort Nausicaä zich alsoffer voor Poseidon in zee, opdat dezeOdysseus spaart.3 Homerus zelf, en nietDemodocus, is de zanger die het lied vanTroje’s ondergang aan het Phaeakenhofzingt. Er is behalve voor Telegonus, dezoon van Circe en Odysseus, ook een rolweggelegd voor Despoina, de dochter vanPoseidon en Demeter die als werktuig vanPoseidons wraak Odysseus doodt.Bungerts vriend en biograaf M. Chop heeftde vier delen als volgt gekarakteriseerd:

So wird Kirke die Tragedie der Sinnlichkeit,Nausikaa die der Entsagung, Odysseus’Heimkehr die des Misstrauens, zugleich dasHohelied der Treue, Odysseus’ Tod die letzteSühne der tragischen Schuld nach dem Gebotedes Zeus.

Al heeft Bungert veel inspiratie bij Wagneropgedaan, hij wilde geen epigoon zijn. Hijheeft diens dramatische concepten op eeneigen manier uitgewerkt. Wel werkt ookhij met een aantal Leitmotive. Van belang isdat zijn werk duidelijk heeft bijgedragentot het herleven van de Griekse mythe inde muziek. Maar zijn eigen werk, achter-haald door de esthetische ontwikkelingen

290

in het begin van de 20ste eeuw, heeft geenstand weten te houden.

Dallapiccola’s opera UlisseOp een eigen libretto schreef LuigiDallapiccola in 1968 de opera Ulisse(Odysseus). Het voor de hand liggende uit-gangspunt is Homerus’ Odyssee, maar erwerden ook andere teksten in verwerkt,onder meer van Aeschylus, Dante enPascoli. Op zijn eigen manier maakt decomponist gebruik van een oude traditie,waarin een symbolische verklaring vanOdysseus’ omzwervingen en terugkeek gegeven wordt. Odysseus is voor hem denaar de zin van het bestaan zoekendemens. De innerlijke vrede die hij zoekt,vindt hij uiteindelijk in een mystieke ver-

eniging met het goddelijk wezen.Een dergelijke visie sluit aan bij de alle-

gorisering van de Homerische epen die alvroeg begonnen was, en wel als middelom deze dichtwerken tegen aanvallen ophun ethisch-religieus gedachtengoed tebeschermen. De kritiek op de mythen enideeën over de Olympische godenwereld,die echter nooit de algemene waarderingvoor de Homerische verhalen in deGriekse wereld heeft kunnen overvleuge-len, kwam voornamelijk voort uit hetmilieu van de rationalistische wijsgeren.Tegenover dergelijke critici (sedert de 6deren de 5de eeuw v.Chr.) hanteerden de ver-dedigers van Homerus als argument, dat onder de sluier van het gedicht een die-pere waarheid schuilging, ja dat Homerus

Afb.2. Links onder: Hermes geeft Odysseus het toverkruid moly; rechts midden: Odysseus schrikt Circe af;boven: de in varkens veranderde makkers - Odysseus en Circe (de zogenaamde Tabula Rondanini).

291

in zijn diepste wezen zelf eigenlijk ook eenfilosoof was. Dat de moeizame reis vanOdysseus eigenlijk gezien moest wordenals een reis van de menselijke ziel, is eenverklaringswijze, die soms al in de latereOudheid gegeven werd.

In deze traditie staat de opera vanDallapiccola, waarin Odysseus een ruste-loze zwerver is, die als een soort Faust-figuur innerlijke vrede zoekt. De concen-tratie op de hoofdpersoon brengt met zichmee dat de Telemachie (de in de eersteboeken van de Odyssee beschreven tochtvan Telemachus om zijn vader te zoeken)geen rol speelt. Ook voor de bij Homerustelkens weer ten gunste van Odysseusingrijpende Pallas Athene is hier geenplaats. De opera begint met Odysseus’weigering van Calypso’s gave van de eeu-wige jeugd. Dan volgt de episode waarinhij na een schipbreuk op het eiland Scheriaaanspoelt en door de prinses Nausicaänaar het hof van koning Alcinoüs gebrachtwordt. In het verhaal van zijn wedervarenworden bewust enkele gegevens sterk naarvoren gehaald: hoe een aantal van zijnmetgezellen eet van de lotusbloem van devergetelheid en hoe Circe met haar magi-sche kunsten hem voorspelt dat hij ner-gens vrede zal vinden.

Het streven naar muziekdramatischeaccenten brengt de componist ertoe eigenvondsten in te lassen. Zo laat Antinoüs, devoornaamste van Penelope’s huwelijkspre-tendenten, vlak voor de ontknoping hetdienstmeisje Melantho met Odvsseus’boog dansen en luistert Odysseus evenlater getroffen naar een lied van zijnvrouw Penelope, die hem nog niet her-kend heeft. De epiloog, waarin het centralethema van de dooltocht een afsluitingvindt, is een eigen vinding. Vanwege demoord op de vrijers door wraakgodinnenachtervolgd is Odysseus weer uitgevaren,in het volle besef van het doelloze van zijntocht. Maar dan flitst het plotseling doorhem heen: wie op God vertrouwt, is nietmeer alleen. Zo verwerft hij uiteindelijk

toch de innerlijke vrede.De seriële muziek, in elf episoden en met

twee symfonische tussenspelen, is met veeloverleg gecomponeerd. Klankreeksen enritmische patronen zijn als Leitmotive metbepaalde personen en ideeën verbonden.Ook is er een koppeling tussen analogieënop het toneel en in de muziek. Hoewel demuziek transparant en fijnzinnig is, zijn devele finesses beter zichtbaar bij lezing vande partituur dan dat ze bij een theateruit-voering tot de toehoorders doordringen.

De componisten Bruch en ReutterAls een oratorium met een profaan onder-werp is Max Bruchs Odysseus (evenals zijnAchilleus en Arminius) een werk dat buitenhet gewone kader valt. De reeks taferelennaar het Homerisch epos (circa 1875; ineen tekstbewerking van P.W. Graff) voertons allereerst naar het eiland van Calypso.Als een god aangekondigd met trompet-klanken verschijnt Hermes bij het koor vanCalypso’s nimfen. Dan horen weOdysseus’ klaagzang. Een romantischcomponist als Bruch vindt vervolgens inOdysseus’ vaart naar de onderwereldvolop kansen voor muzikale uitbeelding.In de onderwereldscène zoekt hij het nietzozeer in griezelige sfeer als in een wisse-lende typering van de achtereenvolgensverschijnende schimmen. Het smachtendgezang van de Sirenen wordt tenslotteweggevaagd door een resoluut koor vanOdysseus’ gezellen (afb. 3 en 4). Daarnaworden alle registers losgetrokken in deschildering van de zeestorm, een gegevenwaarvoor Bruch al vele voorgangers had,ook in onderwerpen uit de Oudheid. (Eeninteressant voorbeeld is de muzikale schil-dering van een zeestorm in Marin Marais’Alcyone, waarvoor de componist, kennelijkeen landrot, persoonlijk inspiratie gingopdoen aan de kust van de Atlantische Oceaan.) Nadat een treurzang vanPenelope de rampzalige situatie in Ithacaopgeroepen heeft, gaan we weer terugnaar de gebeurtenissen op het eiland van

292

de Phaeaken. In de laatste scène wordt deterugkeer van Odysseus feestelijk bezon-gen. Het werk moge dan in de loop van detijd verbleekt zijn, er komen treffende scè-nes in voor, zoals de klacht van Penelopeen haar aria ‘Ich wob dies Gewand’.4

In de opera Odysseus van HermannReutter (Frankfurt 1942) is voor de koreneen belangrijke plaats ingeruimd. Hun rolis te vergelijken met het aandeel dat ze in

het klassieke Griekse drama hadden. Decomponist, die zeer geïnteresseerd was inde literatuur in het algemeen, geeft in zijnwerk blijk van veel aandacht voor de lite-raire aspecten van de Odyssee. Zijn stijl inde Odysseus is na zijn vroegere muzikaleexperimenten gematigd nieuw-romantischgeworden. In een negental epische scènes(tekst van Rudolf Bach) ontrolt zichOdysseus’ avontuurlijke tocht, waarbij zijnontmoetingen met vrouwen (Circe,Calypso, Nausicaä) bijzondere aandachtkrijgen. Aan het begin staat een tafereelmet aan de ene kant de weeklagendeTrojaanse vrouwen en aan de andere deGrieken die als juichende overwinnaarsscheep gaan. Een episode speelt zich af inde onderwereld waar schimmen opgeroe-pen worden en Odysseus door een ziener

Afb. 4. Odysseus en de Sirenen (christelijke sarcofaaguit de 4de eeuw n.Chr.; Rome, Thermenmuseum).

Afb.3. Odysseus vaart voorbij het eiland van de Sirenen (vaas uit Vulci; 5de eeuw v.Chr.).

293

over zijn verder lot geïnformeerd wordt.Ook is er een zeescène, waarin hij de strijdaangaat met de vijandige zeegodPoseidon. De laatste scènes zijn gewijd aande terugkeer in Ithaca, de ontmoeting metzijn zoon Telemachus, de moord op devrijers en het weerzien met Penelope.

Circe, Calypso en NausicaäOdysseus’ ontmoetingen met vrouwen5

waren een geliefd thema in de muziek. Dekroon spant hierbij de tovenares Circe, diewel Odysseus’ metgezellen in zwijnen ver-anderde maar tegen hemzelf geen schijnvan kans had, omdat hij van de godHermes een effectief middel tegen haartoverkunsten gekregen had. Al vroeg dientCirce zich in de muziek aan. Het is deHomerische Circe-episode geweest die de.eerste stoot tot het ontstaan van het balletgegeven heeft. De geschiedenis van dezekunstvorm begint namelijk met het balletCirce, dat in 1581 aan het Franse hof opge-voerd werd als een concreet resultaat vanhet voorbereidend werk van de Académiede Musique et de Poésie die in 1570 door.de humanist Jean Antoine de Baïf samenmet de musici Claude Lejeune en Thibautde Courville opgericht was. Een groepgelijkgezinden wilde het ideaal van hetantieke theater met zijn elementen van dia-loog, zang en dans weer doen herleven.Uit dit streven kwam het ballet Circe voortdat niet minder dan vijf uur in beslag nam.De benadering mocht dan nieuw zijn, hetballet bevatte nog veel middeleeuwsebestanddelen. Zo herinnerde een gedeelteaan de traditionele vorm van een feeste-lijke Italiaanse optocht, die traditioneelmet vocale en instrumentale muziek enmet dansen opgeluisterd werd. Het Circe-ballet kende veel variatie. Er kwam eendans van saters en nimfen in voor, daar-naast pantomimen, monologen en aria’s.De betovering door Circe’s toverstaf werduitgebeeld door de slachtoffers onbeweeg-lijk te laten staan.

Ter gelegenheid van het huwelijk van de

Spaanse koning Philips IV met Maria-Anna van Oostenrijk in 1650 kreegZamponi, een Italiaans musicus die zich inBelgië gevestigd had, de opdracht eenfeestelijke opera te schrijven. Zamponi, eenhandig barokcomponist van goede mid-delmaat, aan wie Constantijn Huygens inzijn brieven enkele waarderende woordengewijd heeft, schreef daarvoor de korteopera Ulisse all’isola di Circe (Odysseus ophet eiland van Circe). Het libretto vanAmalteo was gebaseerd op de Circe-epi-sode uit de Odyssee, maar het vormdeslechts een aanleiding tot een doorlopendeverheerlijking van het vorstelijk paar. Dezeopera was de eerste die in Brussel, endaarmee in de Nederlanden, opgevoerdwerd. In het algemeen was het zo dat in deNederlanden belangrijke politieke gebeur-tenissen of vorstenhuwelijken wel mettoneel, aangevuld met muzikale inter-mezzi, opgeluisterd werden, maar datopera en ballet daar lang niet zulk een rolspeelden als in Frankrijk en Italië. Welkwam het herhaaldelijk voor dat Parijsevoorstellingen naderhand ook in deschouwburgen in Brussel of Amsterdamwerden gegeven, zodat het publiek rede-lijk goed op de hoogte bleef van wat er inde wereld van de opera omging. De operaUlisse werd opnieuw vertoond, toenkoningin Christina van Zweden in 1655een bezoek aan Brussel bracht.

Het bewaard gebleven libretto van dezeuitvoering bevat zeven grote gravures enzeventien kleinere met balletscènes. Opéén daarvan zien we Circe op de voor-grond met haar toverstaf (afb. 5). Zebevindt zich in een binnenhof met arca-den. In grotere kaders verstarren stuk voorstuk de betoverde gezellen van Odysseus.Dergelijke libretti geven ons een idee vande voorstellingen in de 17de eeuw.

In de opera Circé van Charpentier (Parijs1675; tekst van Th. Corneille) werd vol-gens het gebruik van die tijd van tal vantoneelmachines gebruik gemaakt, hier nogmeer dan gewoonlijk om aan de tovertrucs

294

van Circe recht te doen. De toneelmuziekbij de Circe van de librettist D’Avenant(1685 of circa 1690) kan men met vrij grotewaarschijnlijkheid aan Henri Purcell toe-schrijven. In de muzikale tournures is eenzekere Italiaanse invloed te bespeuren.

De componist Herbert Trantow heeft inzijn opera Odysseus bei Circe (Braun-schweig 1938) op een eigen tekst de figuurvan Circe een nieuw accent gegeven.Allereerst ontvangt Circe Odysseus’ gezel-len samen met een groep verleidelijkemeisjes. De makkers slaan de waarschu-wingen van de in dieren veranderde men-sen in de wind. Als er een wilde orgie ont-staan is, verandert Circe de gezellen ‘inhun echte gedaante’, namelijk in zwijnen.Ze laat Eurylochus ontsnappen zodat hijOdysseus kan berichten wat er gebeurd is.Dan zingt ze over de reden van haar man-nenhaat. Geen man heeft zich tot dusveraan haar, de dochter van de zonnegod,gelijkwaardig getoond. Ze wil Odysseuszien. Misschien is hij de held die ‘tekensvan de goden meedraagt, die ook als heer-ser man gebleven is7. Hennes met zijntoverkruid ontbreekt hier, Odysseus heeftaan zijn innerlijke kracht genoeg. AlsOdysseus gekomen is, kunnen Circe en hijzich niet aan de wederzijdse betoveringonttrekken. Ze probeert hem met behulpvan de meisjes in verwarring te brengen,zoals ze met succes bij alle mannen pro-beerde. Maar Odysseus weerstaat alles,

ook de toenaderingen van Circe zelf. Hijkan haar met zijn zwaard de toverstaf uitde hand slaan omdat hij innerlijk niet voorhaar toverkunsten bezweken is. De domi-nerende tovenares is definitief veranderd.Ze is tot een liefhebbende vrouw gewor-den met diepe gevoelens.

De hoofdrollen van Odysseus en Circezijn voor tenor en sopraan. Eurylochus eneen dienares van Circe worden doorspreekstemmen vertolkt. De bewoners vanhet eiland vormen een koor. Nimfen enfaunen dansen op de achtergrond. Degezellen van Odysseus, de meisjes vanCirce en de in dieren veranderde mensenzijn eveneens dansrollen en ze zingentevens als bewegend koor.

Hoewel dit uit de titel niet onmiddellijkblijkt, gaat ook de opera semibuffaSiebzehn Tage und vier Minuten (naarCalderons El mayor encanto amor, Liefde isde grootste betovering) van Wemer Egk(Stuttgart 1966) over de Circe-episode. Circe heeft een zeestorm ontketend dieOdysseus naar haar eiland drijft. De listigeheld en de wrede wellustige tovenaresstaan als vijanden tegenover elkaar, maarze huichelen vriendschap om beter dekans te krijgen de ander te gronde te rich-ten. Tegen hun wil worden beiden tochhartstochtelijk verliefd, maar ze zien geenkans hun liefde te tonen omdat de anderdit onmiddellijk als een verraderlijke truczou opvatten. Maar de natuur blijkt hetsterkst en Circe wordt Odysseus’ geliefde.Wantrouwen komt weer bij hem boven alshij verneemt dat ieder die langer danzeventien dagen en vier minuten op heteiland blijft voor altijd haar gevangene is.Odysseus vlucht heimelijk. Vergeefs pro-beert Circe door een nieuwe zeestorm teontketenen Odysseus terug te krijgen. Hijontsnapt, maar er strandt wel een anderschip op de klippen van het eiland. Circe isweer de wellustige wrede tovenares diealle schipbreukelingen in dieren wil veran-deren.

Naast de beide hoofdrolspelers zijn er

Afb.5. Odysseus bij Circe (afbeelding op een zwart-figurige vaas; Londen, Brits Museum).

295

veel bijfiguren: dienaressen van Circe,matrozen van Odysseus, een door Circeonttroonde vorst, saters, dieren enCyclopen. Een eerste versie van het werkwas al in 1948 verschenen onder de titelCirce.

Telemachus’ zoektochtUit de Oudheid stamt verder het verhaaldat Odysseus’ zoon Telemachus tijdens dezoektocht naar zijn vader evenals deze ophet eiland van de verleidelijke Circe zouzijn beland, een gegeven dat niet in deOdyssee voorkomt. In een door AlessandroScarlatti gecomponeerde opera Telemacco(Rome 1718) werd dit verhaal, zoals toengebruikelijk was, door de tekstschrijverCario Capece met nog enkele gefanta-seerde bijfiguren verrijkt. Telemachuswordt er op een gedeelte van zijn tochtvergezeld door de prins Merione, een zoonvan de Kretenzische vorst Idomeneus, endoor het meisje Asteria, op wieTelemachus verliefd wordt en die nader-hand een zuster van Merione blijkt te zijn.Als ze op het eenzame eiland van Circezijn aangekomen, wendt deze toverkolhaar kunsten tegen Telemachus aan. In eenhallucinerende scène tonen helse demonenhem hoe zijn moeder Penelope op stervenligt. Maar Odysseus, sluw als altijd, door-ziet de trucs van Circe. Allen, ook dekameraden van Odysseus die in bomenveranderd waren (niet in zwijnen zoals bijHomerus), slagen erin te ontsnappen enhet door Circe vervloekte en in een woes-tenij veranderde eiland te ontvluchten.Naderhand bewerkte Marco Coltellini ditlibretto voor de opera Telemacco of L’isoladi Circe (Telemachus of Het eiland van Circe),die Gluck in 1765 op de planken bracht.Volgens de musicologen staat dit werk sti-listisch enigszins raadselachtig tussen debekende hervormingsopera’s Orfeo enAlceste.

Daarnaast maakte men ook van eenander fantasie-libretto gebruik, datTelemachus naar Calypso voerde, de

machtige vrouw die Odysseus niet naarhuis wilde laten terugkeren. De romanTélémaque (1699) van François Fénélon wasde bron van dit fictieve gegeven. Hieropgaat bijvoorbeeld de Télémaque van GeorgSchürmann terug (Naumburg 1706) die in1717 in Brunswijk onder de titel Telemachusund Calypso opgevoerd werd. Dit is ook hetgeval met de opera Calypso und Telemachusvan Johann Galliard, op tekst van JohnHughes (Londen 1712), een werk dat doorHandel zeer gewaardeerd werd. Hugheshad voor deze opera een Engelse tekstgeschreven, maar het zou voorlopig delaatste poging blijven om de heerschappijvan de Italiaanse opera in Londen een halttoe te roepen. Blijkens het slot van zijnvoorwoord was Hughes zelf uiterst vol-daan over het resultaat:

I cannot conclude without acknowledging thePleasure I have had, to find the Words of theOpera so naturally express’d in the Musick,that I believe the Gentleman who has compos’dit, has offer’d a much more prevailing Argu-ment than any I cou’d urge, to shew that theEnglish Language is capable of the most agree-able Graces of Harmony.

Fénélons roman lag ook ten grondslag aanhet tekstboek dat A. Dercy voor JeanFrançois Lesueur maakte: Télémaque dansl‘île de Calypso of Le triomphe de la sagesse(1796). Calypso wordt verliefd op de jeug-dige zoon van Odysseus, maar deze houdtzelf van de nimf Eucharis. De vlucht isvoor Telemachus het enige redmiddel omuit de handen van Calypso te blijven. Decompositie is een van de niet al te talrijkewerken waarin een componist poogt metmuzikale middelen enigszins de sfeer vande Oudheid te suggereren. Hiertoe maaktehij in de ouverture gebruik van de archaï-sche hypodorische toonsoort. Deze sugges-tie werd nog door een spondeïsch ritmeondersteund.

296

NOTEN1. Formulering van Aeschylus, zie Athenaeus,Deipnosophistae 8, 347E.2. Zie P.C. Wilson, Wagner’s Drama and GreekTragedy (New York 1919); G. Frommel, DerGeist der Antike bei Richard Wagner, inSelbstzeugnissen dargestellt (Berlin 1933);K. Grunsky, Richard Wagner und das griechi-sche Drama, Das humanistische Gymnasium 44(1933) 113-29.3. Behalve Bungert hebben ook de Fransecomponist Reynaldo Hahn (1919) en deAustralische Peggy Glanville-Hicks (1961) eenNausicaä-opera op hun naam staan. Het tekst-boek van de laatste berust op de roman Homer’sdaughter van Robert Graves.4. Er is hier ook een opera Ulysses van deNederlandse componist Jan Willem Brandts-Buys te vermelden, die in 1937 posthuum doorde Duitse radio in een concertuitvoering uitge-zonden werd.5. Vanzelfsprekend leent zich de episode vanOdysseus’ vaart langs het eiland van de verlei-delijk zingende Sirenen voortreffelijk voor eenmuzikale uitbeelding. Het bekendst zijn wel de

Sirenes van Claude Debussy (1898), de derde enlaatste van zijn Nocturnes. Het vrouwenkoorversterkt het orkest en vult met een vocalise-rende zangwijze de klankkleur aan zonder eentekst uit te spreken. Zo wordt suggestief hetgezang van de Sirenen opgeroepen die evenalsde Lorelei de voorbijvarende schippers onweer-staanbaar naar hun eiland lokten. Uit de 19deeeuw dateren composities van Auber enToumemire. De opera La Sirène (1844) vanDaniel Auber gaat over het lot van één van deSirenen. Met zijn oratorium Le sang de la Sirènetrok Charles Toumemire voor het eerst in bredekring de aandacht. Al spoedig werd deze dra-matische legende door het LeidseToonkunstkoor ook in Nederland uitgevoerd.Tot de 20ste eeuw behoort de cantate La Sirènevan Nadia Boulanger. In Debussy’s spoorgebruikte Roger Ducasse eveneens een woord-loos koor in zijn symfonisch gedicht Ulysse et lesSirènes (1937). Alex Voormolens Sirene, waarinde invloed van de Franse Impressionisten dui-delijk doorklinkt, verklankt een gedicht vanKeats.

297

De machtsverhoudingen in Polybius’ tijdIn de loop van de honderd jaar na de doodvan Alexander de Grote (323 v.Chr.) kwamna een reeks van gewapende conflictentussen steeds wisselende coalities in hetoostelijk deel van het Middellandse Zee-gebied een zeker machtsevenwicht totstand. In Egypte wist de dynastie van dePtolemeeën zich sinds Alexanders dood tehandhaven, over Syrië en het tweestro-menland regeerden de Seleuciden; inKlein-Azië stichtte Attalus een eigen rijkjemet Pergamum als hoofdstad. Meer oost-waarts wisten Baktrië en Parthië zich aande macht van de Seleuciden te ontworste-len en ontwikkelden ze zich tot zelfstan-dige staten.

Op het Balkan-schiereiland lagen de din-gen anders. De dominerende macht oppolitiek en militair gebied bleefMacedonië, dat tot aan de definitievenederlaag tegen de Romeinen (Pydna,168 v.Chr.) met meer of minder succes depolitieke verhoudingen in Griekenlandnaar zijn hand trachtte te zetten. Naast entegenover Macedonië en de daar regeren-de dynastie van de Antigoniden zien webehalve talrijke kleinere paleis globaal vierpolitieke centra: (1) de Aetolische confede-

ratte in midden-Griekenland, (2) deAchaeïsche Bond op de Peloponnesus,waarvan (3) Sparta echter geen deel uit-maakt, en ten slofte (4) Athene, dat in deze

Afb. 1. Polybius. Afgietsel van een (inmiddels onher-stelbaar beschadigd) reliëf uit de 3de eeuw n.Chr., dateen kopie was van een origineel reliëf uit de 2de eeuwv.Chr. De kopie was opgericht door een zekere T.Ravius Polybius, verre afstammeling van de schrijver.Met het oorspronkelijke reliëf werd Polybius geëerdvoor zijn verdiensten als politicus. Polvbius is inidealiserende trant afgebeeld als jonge soldaat, die eenchlamys (mantel), een exomis (tunica), een speer eneen zwaard draagt; op de grond achter hem een helmen een schild. Het gebaar is dat van iemand die bidt.

Muziek is geen luxePolybius over de Arkadiërs

W. Kassies

298

periode wel heel sterk moet buigen voorde Macedonische overmacht.

Polybius’ partijdigheidToen Polybius (circa 200-120 v.Chr., afb. l)de geschiedenis van de Romeinse machts-expansie in de jaren 220-168 v.Chr. begonte beschrijven, kon hij ondanks zijn jeug-dige leeftijd al terugzien op een politiekeen militaire carrière. Het feit dat zijn vaderLykortas een belangrijke plaats innam inde Achaeïsche Bond, droeg er ongetwijfeldIw bij dat hij al op twintigjarige leeftijd

werd uitgekozen om deel uit te maken vaneen gezantschap naar Egypte en als dertig-jarige de functie van hipparchos, cavalerie-commandant, in de Achaeïsche Bondbekleedde. Dit militaire ambt was in veelgevallen een opstapje naar de bekledingvan het hoogste ambt in de Bond, dat vanstratègos. Geen wonder dat de Romeinendeze belangrijke jongeman als een van deduizend gijzelaars, die een onderpandvoor de loyaliteit van de Achaeïsche Bondmoesten vormen, in 168 meenamen naarItalië Daar had Polybius het geluk niet,

Afb. 2. De Peloponnesus en Arkadië met in het noorden de stadjes Kynaitha (Cynaetha), Lusi (Lusoi) en Clitor(Kleitor).

299

zoals veel andere gijzelaars, in eenEtrurische stad te worden geïnterneerd,maar in de kring van de Scipiones enandere filhelleense Romeinen te wordenopgenomen. Als historicus bleef Polybiuspoliticus en militair. Hij acht ervaring opdie twee gebieden voor een geschiedschrij-ver onmisbaar en uit zich dan ook laatdun-kend over studeerkamer-geschiedschrij-vers als Timaeus. Ook andere auteurs,zoals Ephorus, bespaart hij zijn kritiekniet. Maar nog sterker komt zijn verledenals politicus naar voren, wanneer hij episo-den uit de dikwijls gespannen relaties tus-sen de Aetolische en de Achaeïsche bonds-staten bespreekt. Zijn oordeel over deAetoliërs liegt er niet om: zij zijn onbe-trouwbaar, gedragen zich als plunderaarsen piraten en hebben geen respect voorelementaire regels van fatsoen en eer. Het

ligt dan ook voor de hand dat menPolybius’ werk vooral op die punten kri-tisch moet lezen, waar de verhouding vande Achaeïsche Bond tot de andere Grieksemachtscentra in het geding is en waarArkadië - Polybius is zelf afkomstig uit hetArkadische Megalopolis - op de voor-grond treedt. Niet zelden schotelt hij zijnlezers een eenzijdige selectie uit de feitenvoor. Juist bij die passages valt het extra tebetreuren dat Polybius’ werk voor onzekennis van bepaalde episodes uit degeschiedenis van de 3de en 2de eeuw deenige bron is.

Het hier vertaalde gedeelte begint in220 v.Chr. op het moment dat in hetnoord-Arkadische stadje Kynaitha (afb. 2)de pro-Aetolische partij aan de verliezendehand is en de aanhangers ervan en massezijn verbannen.

Polybius over Kynaitha en de ArkadiërsDe burgers van Kynaitha zijn Arkadiërs. Ze waren al heel lang verwikkeld in onophou-delijke, heftige partijstrijd. Daarin kwam het dikwijls van beide kanten tot moordpartijenen verbanningen; ook ging men herhaaldelijk over tot roof van bezit en herverdeling vande grond. Ten slotte hadden de pro-Achaeïsche burgers gewonnen en de stad in handengekregen; de bewaking van de muren gaven ze in handen van een garnizoen onder eenAchaeïsche commandant. Zo lagen de politieke verhoudingen op het moment dat de bal-lingen, enige tijd voor de komst van de Aetoliërs, afgevaardigden stuurden naar demachthebbers in hun stad met het verzoek zich met hen te verzoenen en hun toe te staannaar hun eigen land terug te keren. Dezen lieten zich overtuigen en stuurden afgezantennaar de Achaeïsche Bond, want ze wilden alleen met toestemming van de andere aange-sloten staten die verzoening tot stand brengen. De Achaeërs stemden graag toe, omdat zemeenden dan voortaan te kunnen rekenen op de sympathie van beide partijen: de macht-hebbers in de stad hadden hun hoop altijd al op de Achaeërs gevestigd en de ballingendie terugkeerden zouden die gunst krijgen dank zij de toestemming van de Achaeërs.Daarom lieten de Kynaithiërs het garnizoen en de commandant uit hun stad vertrekken,verzoenden zich met de ballingen en lieten hen terugkeren; het waren er ongeveer drie-honderd. Daarbij kregen ze van hen de meest plechtige garanties die bij mensen gebrui-kelijk zijn.

Hoewel de teruggekeerde ballingen geen enkele reden of aanleiding hadden om te den-ken dat er nieuwe partijtwisten dreigden uit te breken, begonnen ze toch onmiddellijk nahun terugkeer te complotteren tegen hun vaderstad en tegen de mensen die hen geredhadden. Volgens mij waren ze op hetzelfde ogenblik dat ze bij de offers de gebruikelijkeeden en beloften aan elkaar gaven in gedachten al helemaal bezig met hun goddelozeplannen ten opzichte van de goden en tegen de mensen die hun vertrouwen hadden

300

geschonken. Want zodra ze hun burgerrecht hadden teruggekregen, probeerden zemeteen de Aetoliërs binnen te halen en de stad aan hen uit te leveren. Blijkbaar wilden zehun redders en de stad die hen had grootgebracht volledig vernietigen.

(18) Ze brachten hun plannen op de volgende, brutale manier ten uitvoer. Enkele men-sen onder de teruggekeerde ballingen hadden de functie van polemarch gekregen. Depolemarchen hebben als taak de stadspoorten te sluiten en na de sluiting de sleutels tebeheren; overdag verblijven ze in de poortgebouwen. De Aetoliërs hadden de nodigevoorbereidingen getroffen, hielden hun ladders gereed en wachtten op het afgesprokentijdstip. Intussen vermoordden de ballingen die polemarch waren hun mede-polemarchenin een van de poortgebouwen en openden de poort. Sommige Aetoliërs drongen daar-door naar binnen, anderen zetten de ladders omhoog, forceerden daarmee de toegang ennamen de muur in bezit.

De inwoners waren zonder uitzondering volkomen overrompeld door de gebeurtenis-sen en wisten zich volstrekt geen raad met de situatie: door de aanval op de muren had-den ze hun handen niet vrij om de mannen die door de poort binnendrongen tegen tehouden, maar de muren verdedigen konden ze niet vanwege de Aetoliërs die de toegangvia de poort hadden geforceerd. Om deze redenen kregen de Aetoliërs de stad zo snel inhanden.

Bij al hun wandaden verrichtten ze toch één volkomen gerechtvaardigde daad: de eer-sten die ze doodden en van wie ze de bezittingen plunderden waren de mensen die henbinnengehaald hadden en hun de stad hadden uitgeleverd. Daarna richtten ze zich tegende anderen. Ten slotte kwam het zover dat ze hun intrek namen in de huizen, de bezit-tingen plunderden en vele burgers van Kynaitha folterden van wie ze vermoedden datze geld, vaatwerk of andere waardevolle dingen verborgen hielden.

Nadat ze zich zo vergrepen hadden aan de inwoners van Kynaitha, lieten ze een garni-zoen ter bewaking van de muren achter, braken op en trokken verder in de richting vanLusoi. Toen ze bij de tempel van Artemis kwamen, die tussen Kleitor en Kynaitha ligt enbij de Grieken als vrijplaats geldt, dreigden ze het gewijde vee van de godin en de anderebezittingen van de tempel mee te roven. De burgers van Lusoi waren zo verstandigenkele bezittingen van de godin aan hen af te staan; zo brachten ze de Aetoliërs ertoe afte zien van hun goddeloze voornemen, zodat hun verder niets onherstelbaars over-kwam. De Aetoliërs namen de geschenken aan, braken dadelijk op en legerden zich bijde stad Kleitor

(19) Daar riepen ze de burgers van Kleitor eerst op, zich van de Achaeërs af te keren ente kiezen voor een bondgenootschap met de Aetoliërs, een voorstel dat door hen zondermeer werd afgewezen. Daarop openden de Aetoliërs de vijandelijkheden, zetten hun lad-ders tegen de muren en probeerden de stad te veroveren. Maar de inwoners verdedig-den zich onverzettelijk en dapper, zodat de aanvallers hun pogingen moesten opgevenen vertrokken. Ze rukten opnieuw op in de richting van Kynaitha en roofden nu toch hetgewijde vee van de godin. Eerst boden ze het bestuur over de stad aan de Eliërs aan.Toen die haar niet onder hun hoede wilden nemen, besloten ze Kynaitha zelf in handente houden en stelden ze Euripidas als commandant aan. Maar vervolgens, bang gewor-den door berichten over hulp uit Macedonië, staken ze de stad in brand, trokken weg enmarcheerden weer naar Rhion; ze hadden namelijk besloten daar over te steken.

Wat de burgers van Kynaitha betreft: hoewel zij door de Aetoliërs in grote rampen enonheilen waren gestort, was de algemene mening toch dat zij hun rampspoed meer danwie dan ook volkomen hadden verdiend.

(20) Omdat de Arkadiërs als volk bij alle Grieken een goede reputatie hebben vanwege

301

hun voortreffelijke karakter, op grond van de gastvrijheid en de vriendelijkheid die ze inhun gedrag en levenswijze ten toon spreiden en vooral door hun vroomheid tegenoverde goden, lijkt het mij juist een ogenblik stil te staan bij het volkomen gebrek aan bescha-ving van de burgers van Kynaitha. Hoe komt het dat zij, terwijl zij zoals iedereen weetArkadiërs zijn, in die tijd zo sterk van de andere Grieken verschilden door hun wreed-heid en immoreel gedrag? Naar mijn mening omdat zij als eersten en enigen van deArkadiërs met een traditie hebben gebroken die door hun voorouders op voortreffelijkewijze is ingesteld en die door alle bewoners van Arkadië in ere is gehouden met het oogop de eisen die hun natuurlijke omgeving stelt. Ik bedoel de beoefening van de muziek,dat wil zeggen van de muziek in de eigenlijke zin van het woord, die voor alle mensennuttig, maar voor de Arkadiërs noodzakelijk is.

Men moet niet denken - zoals Ephorus zegt in de inleiding van zijn geschiedwerk, waarhij zich een uitlating beneden zijn niveau laat ontvallen - dat de muziek door de mensenis uitgevonden om de hoorders te misleiden en te betoveren. Ook is het verkeerd te ver-onderstellen dat de oude Kretenzers en Lacedaemoniërs zonder goede redenen de ritmi-sche hobomuziek bij de oorlogvoering ter vervanging van de trompet hebben ingevoerd.Hetzelfde geldt voor de eerste Arkadiërs, die aan de muziek in hun hele maatschappijzo’n grote plaats hebben gegeven dat ze de muziek niet alleen voor kinderen, maar ookvoor jongemannen tot aan hun dertigste jaar tot een verplichte levensgezel maakten, ter-wijl hun levenswijze in andere opzichten zeer sober en streng is.

Het is algemeen bekend dat eigenlijk alleen bij de Arkadiërs jongens al dadelijk vanafhun kleutertijd de gewoonte krijgen ingeprent om in de juiste maat de hymnen en loflie-deren ten gehore te brengen, waarin zij ieder naar de eigen tradities de plaatselijke hero-ën en goden bezingen. Daarna leren ze de melodieën van Philoxenus en Timotheüs engeven met grote toewijding elk jaar in hun theaters dansvoorstellingen met begeleidingvan beroepshoboïsten die aan Dionysus gewijd zijn. Kinderen nemen dan deel aan dewedstrijden voor kinderen, jongemannen aan zogeheten concoursen voor mannen.Trouwens, in het hele leven zorgen ze bij samenkomsten niet met behulp van gehuurdezangers voor hun vermaak, maar ze treden zelf op en verplichten elkaar om beurten ietste zingen. Toegeven dat men in een van de andere vakken onkundig is beschouwen zevolstrekt niet als oneervol, maar als het om zingen gaat kunnen ze dat niet zeggen- iedereen is immers verplicht dat te leren. Ook kan men niet erkennen dat men kanzingen en er zich toch aan onttrekken, want dat geldt bij hen als een schande. Jonge-mannen oefenen ook in het marcheren met begeleiding van ritmische hobomuziek, zeleggen zich ijverig toe op bepaalde dansen en geven daarvan jaarlijks in hun theatersvoor hun medeburgers shows, die door de staat worden georganiseerd en betaald.

(21) Naar mijn mening hebben hun voorouders dit alles niet ingevoerd als een vertoonvan overvloed en luxe. Integendeel, zij zagen dat iedereen zware lichamelijke arbeidmoest verrichten en dat het leven in het algemeen zwaar en hard was, ze zagen dat hunlevenswijze werd gekenmerkt door een soberheid die hen altijd vergezelt vanwege dekoude die in die omgeving normaal is en vanwege de somberheid die in dat gebiedmeestal overheerst - en aan onze omgeving moeten wij mensen ons allen noodzakelijker-wijs aanpassen.

Dat en niets anders is de oorzaak waardoor wij in overeenstemming met de verschillentussen onze volkeren en de afstanden die ons scheiden zo sterk van elkaar verschillen inlevenswijze, gestalte, gelaatskleur en in de meeste gewoonten. Omdat ze dat onbuigzameen harde karakter van de Arkadiërs wilden verzachten en matigen, hebben hun voorou-ders alle genoemde cultuuruitingen in het leven geroepen. Bovendien schiepen ze de

302

ToelichtingPolybius’ boven aangeduide selectievebehandeling van de gebeurtenissen blijktook in het hierboven vertaalde gedeelte. Inzijn weergave van de bittere partijstrijd inKynaitha (het huidige Kalávryta) gaat deauteur met geen woord in op de omstan-digheid dat de politieke strijd in verschil-lende poleis, ook in Kynaitha, in de laatstedecennia van de 3de eeuw sterk beïnvloedwerd door de hervormingen die door de.Spartaanse koningen Agis (244-241) enKleomenes (235-222) in Sparta werdendoorgevoerd en door velen als aantrekke-lijk voorbeeld werden beschouwd. In hetalgemeen werden de bezittende groepen inde verschillende steden gesteund door deAchaeïsche Bond, terwijl de groeperingen

die schulddelging en herverdeling vanland en macht bepleitten geholpen werdendoor de Aetolische confederatie, door Elisen door Sparta.

Zoals men ziet bekijkt Polybius de internestrijd in Kvnaitha vanuit een moreelgezichtspunt en verwaarloost hij de poli-tieke en sociale achtergronden waartegende felle conflicten zich afspelen en waaruitze ook te verklaren zijn. Het is een neigingdie we vaker bij hem en andere antiekegeschiedschrijvers aantreffen. De heden-daagse historicus moet onder dat moralisti-sche parii-pris, dat in de geschiedenis vaakalleen maar good guys en bad guys ziet op-treden, speuren naar de andere kanten vanhet verhaal. Zelfs in 1997 blijkt het, als mende zeerxatpenlopende visies van historici

gewoonte van gezamenlijke bijeenkomsten en talrijke offerfeesten voor mannen en vrou-wen en dansfeesten voor meisjes en jongens. Kortom, ze bedachten alle mogelijke dingenin hun streven hun bikkelharde aard te versoepelen en te verzachten door het instellenvan dergelijke gebruiken.

Al deze dingen hebben de burgers van Kynaitha volkomen verwaarloosd, terwijl ze aandergelijke hulpmiddelen juist de meeste behoefte hadden, omdat zij in een klimaat eneen streek wonen die het minst vriendelijk zijn van heel Arkadië. Ze hebben hun aan-dacht juist gericht op de onderlinge politieke rivaliteit en zijn ten slotte zozeer afgedaaldtot het niveau van dieren, dat in geen enkele Griekse stad ernstiger en aanhoudenderwandaden hebben plaatsgevonden. Het volgende is een bewijs van het ongeluk datKynaitha hierdoor heeft getroffen en van de afkeer van de andere Arkadiërs tegenovereen dergelijke mentaliteit.

Toen de burgers van Kynaitha na de grote slachtpartij afgezanten stuurden naar de ver-schillende Lacedaemonische staten, bevalen de mensen hun in elke Arkadische stadwaar ze op hun tocht kwamen onmiddellijk te vertrekken. De inwoners van Mantineagingen na hun vertrek zelfs over tot een rituele reiniging en droegen daarbij offerdierenrond de stad en in het hele grondgebied daarvan.

Met deze uiteenzetting hoop ik bereikt te hebben dat men zich niet vanwege één enkelestad schuldig maakt aan laster tegen het karakter van alle Arkadiërs. Ook hoop ik datsommige Arkadiërs er niet toe komen om, in de veronderstelling dat de muziek bij henvoornamelijk beoefend wordt als vertoon van rijkdom, er daarom minder aandacht aante besteden. En verder heb ik dit ook geschreven met het oog op de burgers vanKynaitha, opdat zij, als de godheid het geeft, aandacht aan de opvoeding en in het bij-zonder aan de muziek zullen schenken en hun karakter op die manier zullen verzachten.Alleen op die manier bestaat de kans dat zij verlost worden van de barbarij die toen bijhen ingang heeft gevonden.(Historiën, IV, 17, 4-12; 18; 19, 2-6, 13; 20; 21)

303

op een figuur als Kleomenes vergelijkt,moeilijk een genuanceerd beeld van dezegeschiedenis te schetsen. De radicaliteit, deonverzoenlijkheid en de wreedheid waar-mee de politieke strijd ook in de kleinstestadjes zoals Kynaitha gevoerd werd - menwaant zich bij Polybius soms even in hetex-Joegoslavië van het begin van de jarennegentig - zijn daar mede debet aan.

De filosofische achtergrondPolybius gaat er in zijn beschouwingenover de oorzaken van de meedogenloos-heid in de burgerstrijd in Kvnaitha van uitdat de plaats waar wij wonen en het kli-maat dat daar heerst grote invloed hebbenop ons karakter en onze gedragingen. Dezegedachte is niet nieuw. Wij vinden haar bijverschillende Griekse (Euripides, Plato,Anstoteles) en Latijnse (Cicero, Livius,Tacitus) auteurs. De eerste die deze theorieover de invloed van het natuurlijke milieuop de mens naar voren brengt, is een schrij-ver uit het midden van de 5de eeuw v.Chr.Zijn geschrift is overgeleverd op naam vanHippokrates en draagt de titel Peri aëroon,hudatoon, topoon, Over lucht, water en woon-plaatsen. Het fascinerende werkje laat zienhoe breed de belangstelling van dezeschrijvende medicus is en hoe hij ernaarstreeft zijn beweringen wetenschappelijk tefunderen. Polybius is van de juistheid vandeze theorie overtuigd en meent dat hetbarre klimaat en de sombere aanblik vanArkadië het karakter van de bewonersbeïnvloeden en dat de ligging van hetstadje Kynaitha de inwoners ervan in nogsterkere mate heeft gestempeld dan de restvan de Arkadiërs.

Polybius’ belangrijkste stelling in zijn col*tuursociologische beschouwingen is: nietalleen de natuurlijke omgeving, ook de cul-turele vorming, in het bijzonder de muzi-kale opvoeding, maken de mens tot wat hijis. De muziek en de muzikale vorming inruimere zin, waartoe ook de dans behoort,zijn onmisbaar om het harde karakter datde natuur aan de inwoners van Arkadië

geeft te verzachten en te beschaven.Vandaar dat de Arkadiërs uitzonderlijkveel aandacht aan die muzikale vormingbesteden; daarmee wordt als het ware eenevenwicht geschapen waardoor de samen-leving menselijk en leefbaar wordt. Ookhet omgekeerde staat voor hem vast: waarde muziek en de muzische vorming gene-geerd of verwaarloosd worden, treedt eenverharding en verruwing op - en dat is hetgeval in Kynaitha. De uitweiding over defunctie van de muziek en de oproep aan deinwoners van Arkadië en Kynaitha, die deschrijver aan het einde van zijn beschou-wing doet, passen geheel bij het karaktervan Polybius’ geschiedwerk. Hij heeft metzijn werk het belang van zijn lezers op hetoog, het profijt dat denkende en hande-lende mensen, vooral politici en legeraan-voerders, ervan kunnen trekken. Daarmeetreedt hij in het voetspoor van zijn grotevoorganger Thucydides.

De idee dat muziek de mens en zijn psy-chische gesteldheid beïnvloedt is in deGriekse geschiedenis gemeengoed. Toen inde 7de eeuw v.Chr. tegelijk met bepaaldeoosterse, vaak extatische cultussen, de aulos(afb. 3), het best te vergelijken met de hobo,zijn intrede in Griekenland deed, riep hetkarakter van de aulos-muziek, die zo sterkafweek van de klank van de lier, weerstan-den op die de aanleiding waren tot bezin-ning op het wezen van de muziek. De dis-cussie over de vraag of muziek slechts deuitdrukking is van wat in de mens leeft ofals een min of meer autonome macht demens diepgaand en vaak ten kwade kanbeïnvloeden, is in de oudheid nooit ver-stomd.

Zo is het bijvoorbeeld opvallend dat Platobepaalde muzieksoorten rigoureus uit zijnutopische samenleving wil verbannen,waarmee hij duidelijk maakt hoe hij overde macht van de muziek denkt. Extatischemuziek, die afbreuk doet aan de zelfbe-heersing van de mensen, moet worden ver-boden; alleen muziek die wilskracht bevor-dert kan worden toegelaten JQaarvoor zijn

304

enkele eenvoudige snaarinstrumentennodig en niet meer ‘zulke gecompliceerdeinstrumenten die zich voor alle mogelijkevariaties en modulaties lenen’ (Politeia 399D-E, vert. Koolschijn). Polybius stelt devraag naar de essentie van de muziek nietaan de orde, hij besteedt geen aandachtaan eventuele schadelijke invloeden vande muziek, maar gaat zonder meer uit vande positieve werking van de in Arkadiëgebruikelijke muziek op kinderen en vol-wassenen. In Arkadië doordringt demuziek het hele maatschappelijke leven en

heeft zij een verzachtende en beschavendewerking.

Polybius’ beschouwing maakt op heden-daagse lezers misschien een wat naïeveindruk. Hij loopt wel heel vlot van stapelmet zijn veronderstellingen en geeft geenantwoord op voor de hand liggende vra-gen die bij de lezer opkomen. Anderzijdsstelt hij dingen aan de orde die hun actu-aliteit hebben behouden. Ook in onzeeeuw roepen en riepen bepaalde muziek-vormen nog kritiek en afschuw op enspreekt men van kwalijke invloed -

Afb 3. Een meisje danst op de tonen van een dubbelhobo. Attische roodfigurige krater. Eind 5de eeuw v.Chr.,Allard Pierson Museum, Amsterdam.

305

getuige de reacties van de publieke opinieop genres als jazz, rock-’n-roll of house-muziek.

Ook Polybius’ meer algemene uitgangs-punt: dat mensen gevormd worden doorhun natuurlijke omgeving, raakt een vraag-stuk waarover de meningen verdeeld zijn.Hoe verhouden ‘nature’ en ‘nurture’ zichtot elkaar? In hoeverre wordt de individu-ele aanleg van de mens bepaald en ge-vormd door externe factoren? Een van deboeiende trekken van Polybius’ werk is datde auteur enerzijds groot belang hecht aande historische feitelijkheden en ernaarstreeft zijn lezers daarover zeer gedetail-leerd in te lichten, maar daarnaast eenlevendige interesse toont voor filosofischeen ideologische vragen die daar ver boven-uit gaan. Voor Polybius was de geschiede-nis dan ook ‘de levendigste en enige leer-meesteres die ons in staat stelt dewisselvalligheden van het lot op waardigewijze te dragen’ (I, l, 2).

KORTE BIBLIOGRAFIEDe Griekse tekst die ik heb vertaald is deTeubner-tekst van Th. Büttner-Wobst (Leipzig1967 = 1904).Ter verklaring van mijn transcripties volgt hiereen lezenswaardig citaat uit Peter Green,Alexander to Actium (London 1993), xxiii: ‘ManyLatinizations have become so firmly rooted that

it would be pure pedantry to reject them. In theend I simply chose, in each case, the spellingwith which I felt most comfortable, without anyattempt at consistency’. In datzelfde werk staat(269-285) een boeiend hoofdstuk over Polybiusen zijn werk.In F.W. Walbank’s driedelige A HistoricalCommentary on Polybius (Oxford 1957-1979)vindt men een schat aan informatie. Dezelfdeauteur schreef een algemene beschouwing overde geschiedschrijver aan wie hij zijn levenswerkwijdde: Polybius (Berkeley and Los Angeles1972).Vgl. ook artikelen in het tijdschrift Lampas vanE. Eyben-A. Wouters, Scipio ontmoet Polybius,Lampas 10, 2 (1977) 90-119; H.T. Wallinga, Eenaardrijkskundeles van Polybius, Lampas 19, 3/4(1986) 208-19; G.J.D. Aalders, Polybius en degoden, Lampas 20, 2 (1987) 119-30.D. Speelman, Polybius over de invloed van demuziek, Kleio N.R. 19 (1989-1990) 35-46 biedteen vertaling van de capita 20 en 21 en gaatvooral in op de muziekinstrumenten, demuziekopvoeding en de ontwikkeling van ‘klas-sieke’ naar ‘moderne’ (Hellenistische) muziek.Als eerste en enige Nederlandse volledige weer-gave van het werk van Polvbius noemen Patrickde Rynck en Andries Welkenhuysen (DeOudheid in het Nederlands, Baarn 1992, 313) devertaling van lan Lenertz vand’ Vennecool uit1640. In het Engels is een volledige vertalingvan W.R. Paton in de Loeb Classical Librarybeschikbaar. Een ruime selectie in een vlotte enmodernere vertaling biedt lan Scott-Kilvert inde Penguinreeks (1979). De laatste volledigeDuitse vertaling is die van Hans Drexler in deBibliothek der alten Welt (Zürich-Stuttgart 1971).

306

Inleiding: een sociaal feestHet feest van de Saturnaliën werd in devroege Keizertijd gevierd gedurende vijfdagen in de maand december. Zoals denaam al aangeeft was het feest gewijd aande god Saturnus. De god en zijn feest wer-den in de Oudheid geassocieerd met degelukzaligheid die bestond voordat de cor-ruptie van de beschaving haar intrede-deed. In deze utopische wereld wasSaturnus koning, bracht de aarde vanzelfvruchten voort, hoefde er niet gewerkt teworden en kwam slavernij niet voor.Daartegenover schetsen andere bronnenjuist een uitermate negatief beeld van deregeringsperiode van Saturnus als een tijdvan wetteloosheid, chaos en ongeorgani-

seerdheid. Deze beide tegenstrijdige beel-den kunnen niet van elkaar gescheidenworden zonder geweld te doen aan deantieke bronnen: de tweeslachtigheidhangt samen met de essentie van het feestvan de Saturnaliën en van de problemendie het oproept.1 Aan de ene kant riep hetfeest gevoelens van euforie op; aan deandere kant zorgde het voor onrust omdatde euforie kon ontsporen in chaos en con-flicten.

Als we onze aandacht verleggen naar desociale geledingen die een belangrijke rolspeelden tijdens het feest, vormen de vrij-heden die aan slaven werden toegestaanhet opvallendste kenmerk. Ze mochtenhun meester op vrije toon aanspreken,vrijuit dobbelen en wijn drinken. Slavenmochten niet alleen ongestraft wijn drin-ken, ze deden dat samen met hun mees-ters. Beter nog, ze werden door hen aantafel bediend en, het toppunt van omke-ring van hun normale gedrag, ze namende rol van hun meerderen over. DeSaturnaliën genereren dus een situatiewaarin de sociale structuur tijdelijk wordtopgeheven en de normale verhouding tus-sen meester en slaaf wordt omgedraaid.

Hoe is het mogelijk dat in een maat-schappij die bekend staat om zijn rigidesociale verhoudingen slaven gedurendeeen aantal dagen van het jaar grote privile-ges bezitten om die vervolgens weer op tegeven? Met andere woorden, hoe gingende Romeinen met deze dreiging van totalevrijheid om? Wetenschappers spreken indit kader van omkeringsfeesten die totdoel hebben om ‘stoom af te blazen’. De

Afb. 1. Kop van Saturnus op een Romeinse munt uitcirca 100 v.Chr. (uit: C.H.V. Sutherland, Roman Coins,Oxford).

De Saturnaliën:literaire motieven en werkelijkheid

Marc Kleijwegt

307

verstikkende hiërarchie wordt tijdelijkopgeheven, de versoepeling van normenen regels zorgt voor ontspanning waarnade normale verhoudingen weer wordengeïntroduceerd. Een andere theorie gaatervan uit dat tijdens het feest de belache-lijkheid van de ‘omgekeerde wereld’ vooriedereen zichtbaar werd gemaakt, waarnaals het ware met een zucht van verluchtinghet oude patroon wordt hersteld. De statusquo van bestaande machtsverhoudingenyordt op deze manier gelegitimeerd.

Deze bijdrage is noodzakelijkerwijsbeperkt van opzet, aangezien het onmoge-lijk is om alle facetten van de Saturnaliënin detail te bespreken. Daarom wil ik mij

beperken tot de sociale context van hetfeest. Ik hoop aan te tonen dat de socialedynamiek van het feest in meerdere op-zichten verkeerd is geïnterpreteerd. Hier-voor zullen de meer extreme vormen vanomkeringsrituelen aan een nader onder-zoek onderworpen worden. Hieruit zalblijken dat deze elementen niet voetstootsals onderdelen van de Saturnaliën mogenworden gekarakteriseerd. Een groot pro-bleem bij een reconstructie van wat er nuprecies gebeurde in de donkere dagen vandecember is de speelsheid waarmee dich-ters het motief van de Saturnaliën aanwen-den met het doel hun literaire mogelijkhe-den uit te breiden. Ik bespreek hierondereen aantal voorbeelden onder het kopje‘literaire motieven’. Het is belangrijk om tebeseffen dat dit ‘oneigenlijk gebruik’ vande sfeer van het feest niet een garantie isdat hier ook inhoudelijk juiste informatiewordt verstrekt.

Literaire motievenMartialis (ongeveer 40-104 n.Chr.) is eenvan de vele antieke dichters die de sfeervan de Saturnaliën doelbewust gebruiktkeeft om zijn poëzie het cachet van losban-digheid te geven. Hij had de gewoonte omzijn boeken met daarin vooral obscenekanttekeningen bij het dagelijks leven inRome in de maand december te publice-ren. Het feit dat zijn epigrammen diendengelezen te worden in deze tijd van het jaarpleitte de dichter vrij van aanklachten vaneen perverse inborst. Een voorbeeld vanzo’n apologie wordt gegeven in Epigram11. 15:

Maar wie dit boek, Apollinaris, kooptbedenke wel, als hij die verzen leest,dat ik ze schreef voor het Satumusfeesten dat hun losse zeden niet voor mijnmaar eerder voor Saturnus’ rekening zijn.(14-18)

Het veertiende boek van Martialis’ Epi-

Afb. 2. Romeinse slaaf, bijna naakt, met amfoor enwijn. Terracotta statuette uit Cyprus, 1ste eeuw v.Chr.Brits Museum (uit: G. Masson, A Concise History ofRepublican Rome, London 1973).

308

grammen bestaat in zijn geheel uit kortegedichten, Apophoreta genaamd, een aan-duiding voor geschenken die men tijdenseen partijtje van de gastheer kreeg.2 Heteerste gedicht van dit boek is echter andersvan opzet. Dit is Martialis’ voorwoord bijde verzameling waarin de sfeer van hetfeest getekend wordt. De feestgangersdroegen niet de gebruikelijke toga, maareen loszittend kort kleed, de synthesis, datin het dagelijkse leven als zeer frivoolwerd beschouwd. Iedereen had zich ver-der uitgedost met de pillcus, de muts diewerd gedragen door ex-slaven op de dagdat zij hun vrijheid verkregen. De politiekebetekenis van dit symbool was reeds dui-delijk geworden tijdens de Republiek toenBrutus munten liet slaan met de pilleus entwee gekruiste dolken om duidelijk temaken dat de sluipmoord op Caesar alseen bevrijding van slavernij werd gezien.Ten tijde van het feest stond het verderiedereen vrij om te dobbelen, een praktijkdie anders niet toegestaan was; op overtre-ding stonden boetes. Er werd gespeeld omkleine bedragen of om noten. Het uitwisse-len van geschenken was een hilarischepraktijk, waar voorwerpen van generleiwaarde afgewisseld werden met waarde-volle objecten. Sommige van deze ‘surpri-ses’ hadden seksuele connotaties en passenzeer goed in de sfeer van uitbundigheid enexcessief drankgebruik.

Een tweede vorm van Satumalische lite-ratuur combineert aspecten van het feestmet bijtende satire gebaseerd op histori-sche gegevens. Het meest bekende voor-beeld van dit genre is de Apocolocyntosisvan Seneca. In dit satirische schotschriftwordt keizer Claudius ervan beticht dat hijde verpersoonlijking is van de chaos bren-gende Satumische koning. Claudius hadals keizer de taak orde en regelmaat tehandhaven, maar hij laat zijn oor hangennaar vrijgelatenen en zijn interpretatie vanrecht spreken wordt belachelijk gemaakt.Hij spreekt vonnissen uit na slechts eenvan beide partijen aangehoord te hebben,

in sommige gevallen zelfs voordat de zaakvoorgekomen is. Claudius’ straf is op maatgesneden voor zo’n politiek wangedrochten is gebaseerd op elementen ontleend aanhet feest van de Saturnaliën. Hij zal aller-eerst tot in lengte van dagen in de onder-wereld moeten dobbelen, gedwongengebruik te maken van een dobbelbekermet een gat in de bodem. Het tweede deelvan zijn straf bestaat eruit dat hij wordttoegewezen aan een vrijgelatene voor wiehij de smeekschriften zal behartigen. Het iszeer waarschijnlijk dat Seneca’s geschriftspeciaal was geschreven voor de vieringvan de Saturnaliën van 54 n.Chr., enkelemaanden na de dood van Claudius.

De sfeer van de Saturnaliën wordt ver-volgens door auteurs gebruikt in een con-text die geheel los staat van de werkelijkeviering van het feest. Ongewenste socialesituaties, zoals het pompeuze gedrag vanrijke ex-slaven, worden bekritiseerd alseen permanent bijverschijnsel van deSaturnaliën. Het volgende voorval wordtbeschreven door de historicus Cassius Dio,maar is hoogstwaarschijnlijk niet histo-risch. Tijdens de voorbereidingen voor deinvasie van Engeland in 43 n.Chr. weiger-den de Romeinse soldaten de bevelen vanhun bevelhebber Aulus Plautius te gehoor-zamen uit angst voor het onbekende. Ver-volgens beklom de keizerlijke vrijgelateneNarcissus het spreekgestoelte om de solda-ten aan te sporen. Hij werd echter begroetmet de kreet Io Saturnalia, waarna de sol-daten gedwee de orders van hun comman-dant opvolgden (Dio Cassius 60.19. 3). Depassage bevat een verwijzing naar het feitdat slaven tijdens de Satumaliën vansociale positie verruilden met hun meester.De kreet Io Saturnalia was voldoende omde ex-slaaf Narcissus te laten afdruipen.

Heel anders van toon is de zevende satirevan het tweede boek van Horatius. Hierworden we geconfronteerd met een slaafdie de vrijheid van de Saturnaliën te baatneemt om de aan allerlei ondeugden tenonder gaande ik-persoon eens goed de les

309

te lezen. In deze satire passeren alle the-ma’s van Horatius’ werk de revue, een uit-stekend moment om te controleren of deauteur zich wel aan zijn eigen moralistischeboodschap houdt. In Horatius’ satire wordteen bepaald aspect van de Saturnaliën ge-bruikt om een situatie te scheppen waarinwn slaaf een nieuwe literaire rol kan aan-nemen: die van ondervrager van de auteur.Het feest zelf speelt geen noemenswaar-dige rol in het verloop van het tweege-sprek.

Geven deze bronnen ons enig inzicht inde praktijk en belevingswereld van slaveaen elite tijdens de Saturnaliën? Martialis,Horatius en Seneca verwerken veel feite-lijke informatie in hun werken, maar hetzou te ver gaan om hun sfeer-tekening alseen natuurgetrouwe voorstelling vanzaken te beschouwen. In theorie kan eenslaaf zich tijdens de Saturnaliën inderdaadgedragen zoals de slaaf van Horatius inSatires 2. 7, maar is het voorstelbaar dat eenslaaf zijn meester dan wijst op zijn moreletekortkomingen? Het humoristische aspect- een slaaf die een bepaalde filosofischetheorie over moraliteit predikt - krijgt deoverhand. Als men zich zoiets kan voor-stellen, dan alleen tijdens de Saturnaliën.Horatius’ satire kan dus niet gebruikt wor-den om aan te tonen dat het slaven vrij-stond tijdens de Saturnaliën hun meester tekapittelen. Dat de waarheid geweld wordtaangedaan blijkt duidelijk uit het gedichtvan Martialis dat zijn veetiende boekopent. Daar merkt hij op dat ook Jupiter(=keizer Domitianus) de pilleus niet zoumisstaan. Zo’n opmerking moet vooral nietgelezen worden als een indicatie dat hethof onder aanvoering van de keizer er lus-tig op los feestte op dezelfde wijze als deman (en vrouw) in de straat. Domitianuswas de eerste keizer die zich bij voorkeurliet aanspreken als dominus et deus (‘mees-ter en god’), een gebruik dat hem zeergehaat maakte onder senatoren en dat ookMartialis, weliswaar na de dood van detiran, afkeurde. Martialis neemt dus de

vrijheid om de keizer aan te moedigen deelte nemen aan de Saturnaliën, terwijl hijheel goed op de hoogte was van de per-soonlijke voorkeur van de keizer om zichver boven alle andere stervelingen te plaat-sen.

WerkelijkheidIn studies van de Saturnaliën wordt mees-tal een onderscheid gemaakt tussen tweesoorten sociaal gedrag. Aan de ene kantherkennen we gedrag dat sociale spannin-gen oploste en de harmonie in de maat-schappij bevorderde. Dit vinden we terugin het feit dat deelname aan het feest vooriedereen openstond, slaven zowel als vrij-geboren burgers. Omdat iedereen dezelfdekleding droeg bestonden er geen rangen ofstanden meer. Het samen slempen doorslaven en meesters was ook ongetwijfeldbedoeld om de harmonie in het huishou-den te bevorderen. Het dobbelspel werdgespeeld door vrijen en slaven. Daarnaastvinden we ook gedrag dat de spanningenin de maatschappij niet zozeer afzwakte,maar eerder de mogelijkheid tot nieuweconflicten in het leven riep. Het verdientaanbeveling deze aan een nadere beschou-wing te onderwerpen. De meest verre-gaande privileges kunnen gerangschiktworden onder de noemer omkeringsritu-elen: een marginale groep in de maatschap-pij mag zich gedurende een feest vormenvan gedrag toeëigenen die eigenlijk toebe-horen aan een hiërarchisch hoger staandegroep. Hoe werkte dit in de praktijk tijdensde Saturnaliën? Waren er grenzen aan devrijheid?

Geleerden hebben gewezen op het groteaantal bronnen dat erop wijst dat slaven tij-dens de Saturnaliën door hun meesters aantafel bediend werden.3 In een maatschappijwaar slaven als het ware van nature debediening voor hun rekening namen komtdit over als een volkomen verrassing. Hetverwisselen van maatschappelijk bepaalderollen kennen we natuurlijk van verschil-lende feesten uit de Griekse en Romeinse

310

wereld, vooral waar het de positie van devrouw betreft. De maatschappelijke ver-schillen tussen slaven en meesters warenéchter vele malen groter dan die tussenman en vrouw, zeker waar het de top vande elite betreft. Moeten we ons voorstellendat een man als Cicero in december met dewijnkaraf rondging om zijn slaven eensextra te verwennen? Cicero was een nietonbemiddeld man die meestal goed wasvoor zijn slaven en zelfs enkele van hen alszijn vertrouwenspersonen beschouwde.Maar hij was ook een aristocraat in hart ennieren, die wist hoe belangrijk het was omslaven anders te behandelen dan zijnStandgenoten en dit ook zo verwoordde inzijn geschriften.

Welke slaven - allemaal? een selectegroep? - werden door wie bediend? Ik wilniet uitsluiten dat in sommige gevallen demeester zijn slaven persoonlijk aan tafelbediende, maar het lijkt mij niet aanneme-lijk dat dit een algemeen verschijnsel was.De meeste bronnen geven weinig feitelijkeinformatie; er wordt slechts gesproken vanhet feit dat slaven bediend werden doorhun meesters. Er is echter een literaire brondie wat specifieker op dit gebruik ingaat.De schrijver Athenaeus (2de eeuw n.Chr.)stelt in zijn Deipnosophistae (Sophisten aanhet banket) dat de Romeinen tijdens deSaturnaliën het gebruik hebben om slavendoor kinderen en adolescenten te latenbedienen. Volgens de letter van de wetkonden kinderen of adolescenten alleen alseigenaar van slaven, en dus als meester,aangemerkt worden indien hun vader wasgestorven. In het dagelijks leven was hetechter niet ongewoon dat kinderen van demeester door zijn slaven eveneens alsmeester werden aangesproken. Athenaeus’opmerking is om die reden zeer aanneme-lijk. Kinderen en adolescenten golden nogniet als volwaardige Romeinse burgers enderhalve waren ze gevrijwaard van de ver-nedering die het bedienen van slaven voorRomeinse burgers kon inhouden.

Vervolgens is er door geleerden beweerd

dat slaven tijdens de Saturnaliën de maat-schappelijke functies van hun hoogge-plaatste meesters naaapten en zelfs het uit-zonderlijke privilege bezaten om bij diegelegenheid recht te spreken. Bij dat laatstezouden we ons dan moeten voorstellen dater in het huis een pseudo-gerechtshof werdingesteld waarbij de meester aan zijn sla-ven verantwoording moest afleggen voorzijn gedrag gedurende de rest van het jaar.Zoiets is in het gesloten circuit van eenfeest van omkering goed voorstelbaar,maar is dit wat wordt beweerd in de enigebron die we hier over hebben? Geleerdenhebben gemeend deze intrigerende sugges-tie te kunnen ontdekken in een beroemdebrief van Seneca die handelt over de the- ma’s humaniteit en slavernij (EpistuiaeMorales 47.14). De cruciale passage is ech-ter niet eenduidig:

honores illis in dome gerere, ius dicere permise-runt et domum pusillam rem publicam esseiudicaverunt.

zij (bedoeld worden de maiores nostri van enkeleregels daarvoor) stonden toe dat hun slaven ere-ambten in het huishouden bekleedden en rechtspraken; zij waren van mening dat het huishou-den een miniatuur-staat was.

Moeten we deze zin verbinden met de zinervoor die duidelijk handelt over de ge-woonte dat meester en slaven tijdens deSaturnaliën samen de maaltijd gebruiken?

Als het argument inderdaad voortgezetwordt is het vreemd dat de pointe van dezin volstrekt in tegenspraak lijkt met hetvoorafgaande. Als het huishouden gezienwerd als afspiegeling van de staat waarineen zekere balans moet worden gevondentussen hiërarchie en harmonie, wat is danhet nut van het aanhalen van een (ver-meend) omkeringsritueel dat plaatsvindttijdens de Saturnaliën? Dit zou Seneca’sbewering nodeloos verzwakken. De na-druk in de 47ste brief ligt op een mens-

311

waardige behandeling van slaven die dientuit te gaan van de meester. Seneca propa-geert een harmonie-model, geen revolutio-nair script waarin het gezag van de mees-ter tijdelijk wordt ondermijnd.

Een opvallend aspect van de manierwaarop Seneca zijn argumenten presen-teert is de nadruk op het verleden via eenverwijzing naar maiores nostri (‘onze voor-vaderen’). Een menselijke behandeling vanslaven wordt voorgesteld als een erfenis uithet verleden. Dit is een typisch voorbeeldvan de manier waarop de Romeinensociale veranderingen probeerden te ratio-naliseren of te verwezenlijken. Het is de-zelfde mentaliteit die verantwoordelijk isvoor de veelheid aan historische verwijzin-gen in de beroemde toespraak van keizerClaudius met betrekking tot het opnemenvan Gallische aristocraten in de senaat. Eennieuwe ontwikkeling wordt bij voorkeurgepresenteerd als een voortzetting van eenreeds bekend gedragspatroon, waardoorhet nieuwe ten eerste aan autoriteit wint enten tweede minder bedreigend lijkt. Hetfeit dat slaven prestigieuze titels dragen dieherinneren aan publieke ambten is een ont-wikkeling van de vroege Keizertijd diegoed traceerbaar is in inscripties.4 Hetbestaan van rechtsprekende functies diewerden bekleed door slaven is onomstote-lijk bewezen, maar het is ook duidelijk dathet hier gaat om serieuze en reguliere amb-ten die door de meester zelf zijn ingesteld,en niet om fop-benoemingen ter gelegen-heid van een feest. In dat opzicht is demeest voor de hand liggende conclusie datzulke slaven slechts recht spraken overandere slaven, en dan met name in hetgeval van kleine overtredingen.5 Dit ge-bruik kan uit humanitaire of psychologi-sche overwegingen zijn ontstaan, maar hetis ook mogelijk dat tijdgebrek van de eige-naar, zeker in grote huishoudens met hon-derden slaven, hier iets mee te maken heeftgehad. De passage in Seneca heeft mijnsinziens geen betrekking op de situatie tij-dens de Saturnaliën.

Deze discussie brengt ons bij een anderthema dat niet minder onze aandacht ver-dient. Wat deden leden van de elite eigen-lijk tijdens het feest van de Saturnaliën?Het zal ongetwijfeld zo zijn geweest datverschillenden van hen meededen aan defestiviteiten, al was het alleen maar omeens goed uit de band te springen. Het zaldan vooral gegaan zijn om de jongerenvoor wie de aantrekkingskracht van hecto-liters wijn, vluchtige seks en dobbelen nogeen recente ontdekking was. Directe bewij-zen dat aristocraten van onverdacht allooien met een groot aanzien in de staat zichop uitbundige wijze mengden in het feest-gewoel zijn er niet; de bronnen wijzen juistin de omgekeerde richting. De meeste aris-tocraten trokken tijdens de Saturnaliën weguit het drukke Rome en sloten zich op inhun landhuizen. Dat is althans wat Pliniusde Jongere in een brief aan een van zijntijdgenoten meedeelt.6 Liever besteedt hijzijn tijd aan minder frivole activiteiten,zoals literaire studies.

Anderen wijdden zich aan de literatuur ineen groter gezelschap van gelijkgestemdezielen. Het boek Saturnalia van Macrobiusuit de 4de eeuw n.Chr. bevestigt dat dit demeest geliefkoosde bezigheid van de elitein de maand december was. Men kwam tij-dens het feest bij elkaar om intellectueleonderwerpen te bespreken. Plinius’ opmer-king moet gezien worden in het licht vanzijn bezorgdheid om zijn goede naam, ge-baseerd op de karakteristieke ernst (gravi-tas) van de aristocraat. De brieven verzame-ling die we van hem over hebben vertoontoverduidelijk tekenen van redactie om eenJBÖ goed mogelijk beeld van de auteur enzijn omgeving te presenteren. Hij kon hetzich moeilijk veroorloven als een verwoedfeestvierder bekend te staan. Of dit nu ge-beurde uit goede smaak of vanwege eenbeladen maatschappelijke positie, het ver-moeden blijft bestaan dat de Romeinse elitede Saturnaliën liever meed dan meedeed»

De voorafgaande uiteenzetting wekt deindruk dat de Saturnaliën in het beste

312

geval een vrijbrief voor plezier makenwaren en dat de mogelijkheid van een con-flict tussen meester en slaven gemakkelijkvermeden kon worden. Men liet de slavenrustig hun feestje vieren. Toch geeft deLatijnse literatuur een andere indruk.Daarin wordt uitermate veel aandachtbesteed aan het feit dat losbandigheid(licentia) een gevaarlijk fenomeen is datmakkelijk kan ontsporen in sociale omwen-telingen. Was die angst gegrond in hetgeval van de Saturnaliën?7 Om dat te toet-sen moeten de gedragingen van de belang-rijkste groep tijdens het feest, de slaven,aan een nadere beschouwing onderwerpenworden.

De psychologie van de goede slaafIn een degelijke studie over de psychologi-sche aspecten van de verhouding tussenmeesters en slaven heeft Keith Bradley zichook uitgesproken over het feest van deSaturnaliën. Hij gaat ervan uit, steunendop twee min of meer gelijkluidende uit-spraken in twee laat-antieke auteurs,Solinus en Macrobius, dat de meesters eentijdelijke versoepeling in de relatie met hunslaven gebruikten om zodoende gedurendede rest van het jaar gehoorzaamheid endiscipline af te dwingen.8 Dit is op het eer-ste gezicht een uiterst overtuigende theoriedie rekening houdt met zowel de socialeverhoudingen tussen Romeinse burgers enhun slaven als met de psychologischeSpanningen die voortvloeiden uit die rela-tie.

Toch blijft het een verbazingwekkend feitdat de Romeinen zijn vast blijven houdenaan een traditie van feestvieren die hoogst-waarschijnlijk terugging tot de tijd van devroege Republiek. In de 1ste eeuw n.Chr.was de numerieke verhouding tussen sla-ven en meesters heel anders dan in devroegste geschiedenis van Rome. Nietalleen waren er in de 1ste eeuw procentu-eel gezien meer mensen die slaven bezaten,«r waren nu ook aristocraten die over groteaantallen slaven beschikten. Voorzichtige

schattingen gaan ervan uit dat in de stadRome ongeveer 20% van de totale bevol-king bestond uit slaven. Dit lijkt relatief weinig op een bevolking van ongeveer1 miljoen, maar dan moet men niet verge-ten dat de elite minder dan 1% van debevolking uitmaakte. -

De collectieve fobie die van dit gegevenuitging blijkt wel uit het feit dat een voor-stel in de senaat, waarschijnlijk onderClaudius of Nero, om slaven te verplichtenafwijkende kleding te dragen werd wegge-stemd uit angst dat deze maatregel slavenbewust zou maken van hun numeriekeovermacht.9 Tijdens dezelfde periode horenwe over een andere discussie in de senaatmet betrekking tot het onbeschaamde ge-drag van ex-slaven (Tacitus, Annales 13.26-7). Bovendien schudde een belangrijkincident in 61 n.Chr. de aristocratie goedwakker. In dat jaar werd de stadsprefectPedanius Secundus door een van zijn sla-ven onder zijn eigen dak vermoord(Tacitus, Annales 14. 42-5). Het debat in desenaat met betrekking tot wat er zou moe-ten gebeuren met de overige slaven ein-digde in het voordeel van de reactionairefractie onder leiding van Gaius CassiusLonginus. Hij verwees naar een oud ge-bruik dat inhield dat in het geval van eenmisdaad begaan door een van de slavenalle slaven en vrijgelatenen die onder het-zelfde dak verbleven, of ze nu wel of nietschuldig waren, terechtgesteld moestenworden. De logische redenatie was dat inzo’n groot huishouden - en PedaniusSecundus bezat ongeveer 400 slaven - hetberamen van zo’n gruwelijke daad nietgeheim kon blijven. Het feit dat ze hunmeester niet gewaarschuwd haddenmaakte alle slaven van Pedanius’ onbe-trouwbaar en dus schuldig.

Angst voor slaven in het algemeen en huneigen slaven in het bijzonder was dus eenkaraktertrek van de keizerlijke aristocratie.Deze situatie staaft Bradley’s boven aange-haalde theorie dat privileges voor slaventijdens de Saturnaliën bedoeld waren om

313

de spanningen tussen meesters en slavenop te heffen. De discussies in de senaatmaken echter ook duidelijk dat het bestaanvan vakantiedagen alleen blijkbaar nietvoldoende was om slaven permanentonder de duim te houden. Anderszins ishet misschien ook gerechtvaardigd om opte merken dat voor de slaven zelf het be-staan van een beperkt aantal vrije dagenniet opwoog tegen de vernederingen enspanningen die hun dagelijkse bestaangedurende de rest van het jaar kenmerkten.

Een groot nadeel bij elke studie van delagere standen in de Romeinse wereld isdat de grote meerderheid van de geschre-ven bronnen afkomstig is van leden van deelite die het feest vanuit hun eigen optiekbeschrijven. Hoe slaven het feest beleefdenis helaas nergens geboekstaafd. Het lijktaannemelijk dat slaven zich terdege bewustwaren van de precieze connotaties van deSatumaliën, maar wat stond er voor deindividuele slaaf op het spel? De meestenvan hen rekenden erop via goed gedraghun kansen op vrijlating te verhogen. Zijhadden dus het meest te verliezen bij eenverstoring van een goede relatie met hunmeester. Het is een constante van de men-selijke natuur om een situatie van afhanke-lijkheid en uitbuiting te accepteren, ook allijkt die voor de moderne beschouwermensonterend en in strijd met de rechtenvan de mens. Dat is zeker het geval als demogelijkheden om die situatie op een dra-matische manier te veranderen, via vlucht,rebellie of revolutie, zeer klein waren ofalle kans hadden op niets uit te lopen. DeRomeinse elite had in zulke gevallen hetvolledige juridische en militaire apparaatachter zich.

Diegenen die dit argument overtuigendin de oren klinkt zal het ook niet verbazendat in door slaven opgestelde graf-inscrip-ties vaak met trots wordt verwezen naarhet feit dat de overledene zijn hele leven inhetzelfde huishouden had gediend. Deimplicatie hiervan is dat de meester geenreden had om ontevreden te zijn en de

slaaf niet had doorverkocht. Slaven nemendus de ideologie van hun meesters over indie zin dat ze er prat op gaan goede slavente zijn geweest. Typerend voor dit patroonis de volgende grafinscriptie uit Brixia(Bresda)10:

(Mijn naam is) Marcus Hostilius Dicaeus. Ikkwam naar deze stad toen ik veertien jaar oudwas. Ik ben altijd in het huishouden geblevenwaar ik gediend heb. Nooit heb ik mijn meesterverruild voor een ander, nooit heb ik zijn huisverlaten voor een ander, afgezien van dit eeu-wige huis. Ik ben zeventig jaar oud geworden. Niemand heeft mij voor het hof gedaagd ofvoor een rechter gebracht. Voorbijganger, jij diehier staat en dit leest, zeg me, als dit niet hetbeste is, wat is dan beter? Clodia Paulina, debeste (echtgenote), heeft de grond voor dit grafgekocht

ConclusieHet is inmiddels onder geleerden gemeengoed geworden het feest van deSatumaliën te zien als een potentiële aan-varing tussen twee groepen die volstrekttegengestelde posities in de maatschappijinnamen. Het feit dat er bij mijn wetengeen incidenten zijn overgeleverd waarbijhet initiatief van slaven is uitgegaan, istekenend voor het gebrek aan revolutio-naire geestdrift. De mentaliteit van de slaafwas zo geconditioneerd dat gebruik makenvan een situatie zoals hem die gebodenwerd tijdens de Saturnaliën blijkbaar nietin zijn gedachten opkwam. Althans, niet indie mate dat gevoelens van frustratie wer-den omgezet in daden van verzet. De vreesbij de elite voor een conflict was vele malengroter dan de werkelijkheid van het feestrechtvaardigde. Daarnaast is de mythe vaneen sluimerend sociaal conflict gedeeltelijktoe te schrijven aan verkeerde interpreta-ties van het bronnenmateriaal. Zoals ikhierboven heb beschreven, waren de omke-ringsrituelen niet zo extreem als wel eens isgedacht. De bestaande machtsverhoudin-gen werden door het feest niet ondermijnd,

314

maar eerder op een cynische manier gema-nipuleerd.

De nadruk op literaire studies tijdens deSaturnaliën die we hebben aangetroffen bijPlinius de Jongere, en later bij Macrobius,heeft een aantal belangrijke implicaties.Het bestuderen of schrijven van literatuurwerd door de elite beschouwd als de hoog-ste vorm van vrijetijdsbesteding. Door zichhieraan te wijden tijdens het feest van deSaturnaliën vermeed men de beschuldi-ging zich met nutteloze zaken bezig tehouden. Tevens bevestigde deze keuze deafstand die er bestond tussen slaven enaristocratie. Ten eerste was er het verschilin niveau tussen literaire studies en hetminder verheffende schouwspel van hetfeestgewoel. Ten tweede was het bestude-ren van literatuur een vrije keuze die al-leen de aristocraat zich op dat momentkon permitteren. In feite waren slaven tij-dens de Satumaliën min of meer verplichtom vakantie te vieren. Ook dit privilegehadden ze dus niet in eigen hand.

KORTE BIBLIOGRAFIEDe studie van Versnel waarnaar in de notennaar wordt verwezen is: H.S. Versnel,Transition and Reversal in Myth and Ritual[Inconsistencies in Greek and Roman ReligionII] (Leiden 1993).De vertaling van het fragment van Martialis,Epigrammen, 11. 15 is van de hand van E.B. DeBruyn en komt uit zijn bloemlezing Sex en Erosbij Martialis, verschenen bij uitgeverij deArbeiderspers (Amsterdam 1979).

NOTEN1. Deze denkbeelden zijn het best geanalyseerdin Versnel (1993) 136-227.2. Een uitstekende inleiding op deze gedichten

kan gevonden worden in het recente boek vanT.J. Leary, Martial Book XIV: The Apophoreta(Londen 1996).3. De bronnen worden gegeven in Versnel(1993) 149, noot 78.4. Miriam T. Griffin, Seneca: A Philosopher inPolitics (Oxford 1976) 266 verwijst naar inscrip-ties uit de vroege Keizertijd waarin slavengesierd zijn met prestigieuze titels zoals aedilis,pro magistro iure dicundo en decurio.5. Dit blijkt wel uit het bestaan van een ambt alspro magistro iure dicundo (zie noot 4), datbekleed werd door een slaaf die blijkbaar vande meester de taak heeft gekregen in zijn naam(pro magistro) straf uit te delen.6. Plinius de Jongere, Epistulae 2. 17. Horatiusprefereerde ook een langdurig verblijf op zijnSabijnse hoeve boven het feestgewoel (Satires 2.3). Seneca (Epistulae 18) is minder afwijzend,maar echt enthousiasme kan ik ook hier nietontdekken. Voor een profiel van dit soort soci-aal gedrag, vgl. Catharine Edwards, The Politicaof Immorality in Ancient Rome (Cambridge 1993)194-5.7. Er is, naar ik weet, slechts een voorbeeldbekend van daadwerkelijke sociale revolutiedie zou hebben moeten plaatsvinden tijdens deSaturnaliën. Catilina en zijn samenzweerdershadden het plan om op de eerste dag van deSaturnaliën een omwenteling te bewerkstelli-gen, maar het plan werd nooit ten uitvoergebracht.8. Keith R. Bradley, Slaves and Mastcrs in theRoman Empire: A Study in Social Control (Brussel1984) 44. 9. De discussie wordt vermeld in Seneca, De cle-mentia, l. 24, vgl. Bradley (1984) en de uitvoe-rige studie van Seneca’s ideeën met betrekkingtot slavernij in Griffin (1976) 267 e.v.10. De tekst is het gemakkelijkst te vinden in deinteressante bronnenverzameling (met Duitsevertaling van alle teksten) verzorgd doorWemer Eek en Johannes Heinrichs, Sklaven undFreigelassenen in der Gesellschaft der römischenKaiserzeit (Darmstadt 1993) onder nr. 362.

315

Een gastmaal op naam van CyprianusDe Grieken hebben de traditie van het lite-raire drinkgelag, het sumposion, deRomeinen van het literaire, vaak satirischgekleurde, gastmaal, de cena. De eerste onsbekende vertegenwoordiger van de ccna-traditie is de ‘boerenmaaltijd’ geschrevendoor Lucilius in de 2de eeuw v.Chr. Onderkeizer Augustus volgt Horatius met zijnironische beschrijving van het ‘gastmaal bijNasidienus’ (Satiren II. 8). Het kostelijksteis het enkele decennia later door Petroniusgeschreven ‘gastmaal bij Trimalchk/, on-overtroffen uitbeelding van een feestmaalwaarbij een schatrijke parvenu aanligt metenkele twijfelachtige figuren uit de lagereregionen van de Romeinse maatschappij.

Na ruim drie eeuwen verschijnt dan heelonverwacht een merkwaardig werkstuk inde vorm van een christelijk ‘gastmaal’, metals gasten louter figuren uit de Bijbel, uithet Nieuwe en, nog talrijker, het OudeTestament. Het werk is in de literatuurge-schiedenis bekend onder de naam ‘gast-maal van Cyprianus’, cena Cypriani. Devermelding van Cyprianus in de titel duidtniet op de gastheer van de maaltijd, maarop degene die er als verslaggever vanwordt opgevoerd. Het werk is namelijkmét de naam Cyprianus overgeleverd inhandschriften van de werken vanCyprianus, de bekende Carthaagse bis-schop-martelaar uit de 3de eeuw. Maar detoeschrijving aan Cyprianus is fantasie: alsooit een werk om redenen van interne kri-tiek aan een bepaald auteur ontzegd moetworden, dan is het dit gastmaal, dat onmo-gelijk het werk kan zijn van een zo ernstig

schrijver als Cyprianus.De tekst zelf bevat ook duidelijke aanwij-

zingen voor een ontstaan na de tijd van debisschop van Carthago. De cena is onmis-kenbaar afhankelijk van een preek van bis-schop Zeno van Verona uit ongeveer 365(ik kom daar in het vervolg op terug), enzal dus van na de jaren 60 van de 4deeeuw dateren. Wat de andere limietbetreft, veel later dan 400 zal de cena nietontstaan zijn. De auteur bedient zichnamelijk van de lange redactie van hetapocriefe bijbelboek, bekend onder denaam Acta Pauli: deze redactie was gang-baar in de 4de eeuw, maar had in de 5deplaats gemaakt voor de beknoptere, op defiguur van Tecia geconcentreerde versie.Wat de toeschrijving aan Cyprianus vanCarthago betref t, die moet wel het gevolgzijn van het zoeken - door de auteur ofdoor iemand uit de vroegste lezerskring? -naar een grote naam, waarbij de keuze vanCyprianus dan toch vreemd aandoet. Wezullen de onzekerheid betreffende deauteur voor lief moeten nemen. Hetzelfdegeldt ook voor de plaats van ontstaan.Vanwege de afhankelijkheid van Zeno vanVerona wordt wel aan Noord-Italië ge-dacht, maar echte aanwijzingen ontbreken,zodat een stellige uitspraak niet mogelijkis.

De inhoud van de Cena CyprianiDe tekst van de Cena Cypriani is nogal eenswijdlopig en alles bij elkaar te omvangrijkom hier in zijn geheel weer te geven. Maarwellicht kan de Nederlandse vertaling vaneen reeks achtereenvolgende tekstgedeel-

Bijbelse figurenaan een bruiloftsmaalDe Cena CyprianiA. Bastiaensen

316

ten, samen iets meer dan de helft van het geheel, een indruk geven van dit zeer vreemde product van de laat-Latijnse lette-

ren (de hier ingevoerde nummering geldtalleen voor dit artikel).

1 Een zekere koning, Johel geheten, hield een bruiloftsfeestin een landstreek in het oosten, in Cana in Galilea.Op deze bruiloft werden veel mensen uitgenodigd.En zo kwamen ze, na tevoren een bad te hebben genomen

5 in de Jordaan, naar het gastmaal.Naaman maakte schoon, Amos sprenkelde water.Jacobus en Andreas droegen hooi aan;Mattheüs en Petrus spreidden dat uit op de grond;Salomon plaatste en dekte de tafel;

10 en de hele menigte ging aanliggen.En toen alle plaatsen waren ingenomen,vonden de laatkomers,zo goed en zo kwaad ieder kon, toch nog een plek.Als eerste van allen ging Adam zitten, in het midden,

15 Eva op bladeren, Cain op een ploeg,Abel op een melkemmer, Noë1 boven op zijn ark,(...)Abraham onder een boom, Isaac op een altaar,Jacob op een rots, Loth naast de deur,Mozes op een steen, Elias op een dierenhuid,

20 Daniël op een rechterstoel, Tobias op een bed,(...)Jezus op een put, Zacheüs boven in een boom,Mattheüs op een bank, Rebecca op een waterkruik,Tecia aan het raam, Susanna in een tuin,Absalom op loof, judas op een geldkist,

25 Petrus op een leerstoel, Jacobus op een net.(...)Ezau bromde, en Job klaagdedat hij in zijn eentje op een mesthoop zat.(...)Het voorgerecht werd binnengebracht,Jonas kreeg komkommers, Isaias groenten, Israël bieten,

30 Ezechiël moerbeien, Zacheüs vijgen,(...)Jonas azijn, Jezus zure vissoep.Toen kwam nog Jacob met zijn zonenen Laban met zijn dochters, en ze gingen op stenen zitten.

35 Ook Abraham kwam met zijn dienaarsen Mozes met de rest van het volk,en zij bleven buiten zitten.

De koning keek toen naar de genodigden en zei:‘Wie van jullie wil, moet naar mijn garderobe komen,

40 en ik geef ieder zijn eigen kleding voor de maaltijd’.(...)Loth kreeg een zwavelkleurig kleed,Lazarus een linnen kleed,

317

(...)Daniël een leeuwenhuid, Johannes een kleed van kameelhaar,Adam een van dierenhuid. Judas een met zilverglans,(...)

45 Jezus een van duiven veren.En toen hij de kleren had verdeeld,keek de koning hen aan en zei:‘Jullie mogen niet gaan eten,vóórdat je ieder je dienst hebt verricht’.

50 En zo volbrachten ze de hun opgedragen taak.Allereerst vroeg Elias om vuur, Azarias stak het aan,Jepte sprokkelde hout, Isaac droeg dat aan.(...)Noë kwam met wijn, Agar droeg een zak,Judas kwam met zilver. Abraham met een kalf;

55 Raab bond het vast, Jezus reikte het touw aan.(...)Toen bracht Saul brood/Jezus brak het,Petrus deelde het aan allen uit,Jacob bracht een bord met linzen.(...)

Maar omdat Isaac het gebraden bokje opgegeten had,60 en Tobias de geroosterde vis,

begon Eglon luidkeels te protesteren;Daniël had erge honger, Hermocrates riep om brood,Johannes at niet, Mozes had van niets geproefd,Jezus vastte. Lazarus verzamelde kruimels.

65 De anderen hadden hun porties,verschillende soorten wildbraad:Abraham had kalfsvlees, Esau vlees van een hert,Abel van een lam, Noë van een ram.(...)Abel verschafte vet, Johannes honing,

70 Abraham melk, Sara bevochtigde het deeg,Jezus maakte zoete lekkernij;dienaar Paulus zette alles op tafel(...)

Beschreven worden de verdere porties, allerlei soorten vlees en vis,en wijnen in overvloed; bijgevolg:

Verzadigd door de wijn lag Adam zwaar bedwelmd;Noë viel dronken in slaap; Loth had diep in de beker gekeken;

75 Holofemes lag te snurken; Jonas was door slaap overmand;Jacob probeerde op te staan; Lazarus was hem voor.Toen mengde Benjamin een schaal met wijn;Martha droeg die binnen. Petrus dronk als eerste.Maar omdat Amelsad stiekem wijn had weggenomen,

80 en Jonas slecht gemengd had, protesteerde Hermippus,dronk Jóhannes water, en vroeg Maria om wijn;Susanna verzette zich, Martha bracht een volle kan,Ismael had dorst, Tobias wilde heengaanJacobus wilde drinken uit andermans kelk.

Het gastmaal loopt ten einde.

318

85 Maar toen ze wilden weggaan,keek de koning hen aan en zei:‘Vier nu de bruiloftsdag; houd je niet in;maak eensgezind plezier; trek andere kleren aanen ga dan zo in optocht naar huis’.

90 Allen beviel die wens van de koning.Als eerste vertoonde zich Jezus als leermeester,dan Johannes als bewaker. Petrus als zwaardvechter met vangnetPharao als zwaardvechter in achtervolging,Nemrod als jager. Judas als aanbrenger,

95 Adam als tuinman,(...)Daniël als rechter, Joseph als timmerman,Thamar als lichtekooi. Rachel als schoonheid,Lia als voorwerp van afschuw, Maria als meesteres2,Loth als zondaar, Amalech als tegenstander,

100 Sem als bouwer, Esau als boer,Golias als sterke man, Hierobeam als bakker.Maar omdat Dina zich teweerstelde,3

Aaron water uitgoot en Jonas naakt was,vroeg toen Auses om zonnelicht, dat Bersabee zich kon drogen.

105 Daarna gaf de koning bevel dat ze hem op zouden zoeken.De volgende dag kwamen ze en boden hem geschenken.Als eerste kwam Abraham met een ram,dan Tecia met een stier, Noë met een schaapje,Rebecca met een kameel, Samson met een leeuw,

110 Esau met een hert, Jezus met een kalf,Jacob met een lastdier, Elias met een wagen.(...)Maar omdat daags tevoren het een en anderbij het gastmaal ontvreemd was,werd op bevel van de koning bij de gasten nagezocht

115 Achar had een veelkleurige sprei gestolen,Rachel een gouden beeldje, Tecia een zilveren spiegelBenjamin een drinkschaal, Thamar een zegelring,Judith een zijden dekkleed, David een koningsspeer;Abimelech had andermans echtgenote ontvoerd.

120 Toen gaf de koning bevel dat allendie op het gastmaal waren geweest ter foltering werden geleid.Eerst werd Johannes onschuldig onthoofd;Abel werd gedood, Adam de tuin uitgegooid;Zacharias, geschrokken, verstomde, Jacob ging op de vlucht.(...)

125 Noë werd opgesloten, Eglon aan het mes geregen,Jezus gekruisigd, Daniël veroordeeld,Susanna beschuldigd, Joseph vastgebonden,Maria gedood, Abacuc opgenomen,Tecia voor de wilde dieren geworpen,

130 Ananias in de oven gegooid.(...)Heli stierf van angst, Dina werd onteerd,Esau werd bedrogen, Saul werd omhooggetrokken.4

Job was bedroefd om wat hij gedaan had,Eva werd ondervraagd,

135 ‘Ik weet het niet’ riep Cain,Petrus werd gegrepen en ontkende.

319

Aard en herkomst van de Cena CyprianiHet zal duidelijk zijn dat de cena allerminsteen goed gecomponeerd verhaal, laat staaneen literair kunstwerk is. Het is de beschrij-ving van een bruiloftsmaal dat uit een serieop zich zelf staande, niet erg logisch geor-dende episoden bestaat. Wat de aard vande beschreven gebeurtenissen betreft: tij-dens het eetfestijn zelf gaat het al vreemdtoe, maar na afloop wordt het nog veelgekker: men gaat gekostumeerd in optochtnaar huis; daags daarna komt men opbevel van de gastheer terug voor eennieuw bezoek; daarbij wordt een diefstalopgehelderd, die bij het gastmaal gepleegdwas; de dief wordt ter bestraffing aan zijntafelgenoten uitgeleverd; hij wordt gedooden begraven. En de schrijver besluit: ‘Saralachte over het gebeurde’: het woord vanGenesis 18.12 (Sara moet lachen om deongeloofwaardige voorspelling dat ze moe-der zal worden) is in deze context een aan-gepast slot. De auteur geeft te kennen dathet hem er alleen maar om te doen was delachlust te prikkelen. Zijn zorg was een

koddige inhoud: de vorm had nauwelijksaandacht.

Opvallend is natuurlijk dat die inhoudgeheel en al van christelijke herkomst is.De maaltijd is naar het evangelie vanJohannes (2. 1) een bruiloftsmaal in Cana inGalilea. De gasten zijn uitsluitend persona-ges uit de Bijbel of uit met de Bijbel ver-wante literatuur, als de Acta Pauli met defiguren van Tecia, Hermocrates enHermippus. We bevinden ons in een omge-ving waar de klassieke erfenis volkomenafgedaan heeft, een situatie die in dewereld van de 4de of 5de eeuw, ook dechristelijke, zeker ongewoon is.

Gezien die situatie moeten we ons afvra-gen of onze cena eigenlijk wel in de literairegastmaaltraditie thuishoort. Niet alleen isde bijbelse context ongewoon, ook de wijzevan voorstelling van de deelnemers wijktaf van het oude patroon. In de klassieketraditie is het gesprek van groot belang.Ironie en satire moeten het hebben van dewoorden die de schrijver de disgenoten inde mond legt. In de Cena Cypriam spreekt

(...)Alles werd doorzocht en men vond toenhet gestolen goed bij Benjamin:Joseph was ook op de hoogte.

140 Maar toen de koning het bewijs kreeg datalleen Achar, de zoon van Carmi, aan de diefstal schuldig was,beval de koning zijn dood en gaf hem aan allen prijs.Men greep de kans, en Mozes als eerste trapte hem met zijn hiel;Jacob nam hem in zijn greep, Tecia trok zijn kleren uit,

145 Daniël wierp hem op de grond; David trof hem met een steen,Aaron met een staf, Jezus met een gesel;Judas sneed zijn lichaam open;Eliëzer doorboorde het met zijn lans.Toen beval de koning de dode te begraven.

150 Emor verkocht een stuk grond. Abraham kocht het;Joseph bestelde een grafmonument, Nachor richtte het op.Maria legde welriekende kruiden op het lichaam,Noë sloot de grafkamer.Pilatus schreef het opschrift. Judas kreeg zijn geld.

155 Daarna schreeuwde Zacharias luid van vreugde,was Elisabeth zeer ontdaan, en Maria zeer verbaasd.Sara lachte over het gebeurde.Daarna, toen alles klaar was, ging ieder terug naar huis.

320

alleen de gastheer een enkel woord alsregie-aanwijzing en is er voor ironie ensatire geen plaats. Het gaat uitsluitend omde weergave van een door gebeurtenissenen deelnemers grappig gebeuren. En hetscheppen van een lachwekkende situatie isniet voldoende om tot inhoudelijke ver-wantschap met Horatius of Petronius teconcluderen.

Verwantschap moet in een heel anderehoek gezocht worden. Boven is vermelddat onze cena afhankelijk is van een preekvan Zeno van Verona. De tekst van diepreek, gehouden overdag na de doop-plechtigheden in de paasnacht, luidt insamenvatting als volgt:

De nodig jullie, dopelingen, uit het feest van jul-lie geestelijke geboorte te vieren met een blijgastmaal. Niet een gastmaal van aardse heer-lijkheden in spijs en drank, maar een hemelsemaaltijd, die blijvende verzadiging biedt. Dehuisvader. God, verschaft jullie uit zijn voor-raad kostbaar brood en kostbare wijn. Als eer-sten komen de drie jongemannen met de groen-ten.5 Zij strooien daar het zout van de wijsheidover uit. Christus giet er olie overheen. Mozesbrengt lamsvlees. Abraham kalfsvlees aan.Isaac draagt de ketel en het hout. Jacob biedtallerlei dieren uit de kudde aan. Joseph, aange-steld ter verdeling van het voedsel, geeft iederzijn portie. Noë heeft van alles in zijn ark omnog aan andere wensen tegemoet te komen.Petrus heeft overvloed aan verse zeevis enheerlijke sardientjes. Tobias bereidt in de braad-pan de ingewanden van een riviervis. Johannesmet zijn kleed van kameelhaar brengt bosho-rdng en sprinkhanen. De herder-koning Davidverschaft zilverwitte melk en kaas. Zacheüsdeelt bij het afscheid rijke geschenken uit enJezus Christus, de Zoon van God, zoete lekker-nij, zoals de psalmist zegt (psalm 118[119]. 103):‘Hoe zoet is in mijn mond uw woord’.

De bedoeling van de schrijverDe auteur van de cena heeft zeker de tekstvan de preek onder ogen gehad. Nietalleen in de idee om bijbelse figuren op tevoeren, ieder met het passende attribuut ofeen kenmerkend detail, maar ook in de

omstandigheden van die opvoering blijktinvloed van Zeno’s woorden. Heel duide-lijk is dat in v. 71, waar Jezus ‘zoete lekker-nij’ maakt. Het Latijnse dulcia wordt ook inde preek op door Jezus verschafte ‘zoetelekkernij’ toegepast, in een niet onlogischeaansluiting bij de psalmtekst over hetwoord van God, dat ‘zoet in de mond’ is.Bij onze schrijver is een dergelijke samen-hang afwezig. Hij heeft alleen oog voorZeno’s combinatie van Jezus en ‘zoete lek-kernij’: dulcia is het attribuut waardoor hijJezus onder het getal van toebereiders vande maaltijd kan opnemen. Zo heeft hij ookTobias met zijn vis (v. 60), Abraham diekalfsvlees (v. 67) en Johannes die honingaandraagt (v. 69), uit Zeno’s preek overge-nomen.

Het grote verschil met Zeno is natuurlijkdat de cena alle pastorale, religieuze ofmorele bekommernis mist. Het gaat er deschrijver alleen om een serie dwaze situ-aties te scheppen. Hij kiest daarbij voor hetprocédé zijn figuren zoveel mogelijk intweetallen op te voeren, in de overtuigingdat het grappige effect versterkt wordtdoor het grote aantal en door de onver-wachte combinaties waarin die tweetallenoptreden. Zo staat de profeet Amos naastde Syrische veldheer Naaman (v. 6), deoudtestamentische Rachel naast de Teciauit de vriendenkring van Paulus (v. 116),Susanna uit het boek Daniël naast Josephuit het boek Genesis (v. 127).

Een bijzondere omstandigheid bij ditalles is dat Jezus niet méér is dan een vande velen die aan het circusachtige gebeu-ren deelnemen. Ook bij Zeno neemt Jezusgeen aparte plaats in, maar in de cenawordt hij helemaal ‘gelijkgeschakeld’ enmet even weinig eerbied behandeld als deandere gasten. De azijn die hij tegen dedorst aan het kruis krijgt toegereikt(Evangelie van Johannes 19. 29), heet hier ‘;‘zure vissoep’ (oxigarum: v. 31). Hij ver-schijnt in het gezelschap van Zacheüs (v.21), van Jonas (v. 31), van Raäb, die hij eentouw geeft om Abrahams kalf vast te bin-

321

den (v. 55), van Aaron, die samen met headief Achar onder handen neemt (v. 146).Dit laatste met name wekt verwondering:wij kunnen dat deelnemen aan een wredebestraffing niet goed in overeenstemmingbrengen met Jezus’ hoge moraliteit. Maarmorele overwegingen spelen bij onzeauteur geen rol. Hij gaat als het ware metZeno’s wijze van voorstelling aan de haalen parodieert Bijbel en bijbelse figuren metslechts één doel voor ogen, de lachlust vanlezer casu quo toehoorder te wekken.

Met de satirische cena van Horatius enPetronius heeft dit niet veel te maken. Menkan zich overigens wel afvragen of het deauteur uitsluitend om het komische effectte doen is. De veronderstelling is geuit datons gastmaal een geheugensteun zou zijn,een prettig hulpmiddel bij het in de geestprenten van bijbelse gegevens. Maar ergwaarschijnlijk is dit niet. Het voorbeeld,Zeno’s preek, had die bedoeling zeker niet.De cena zelf is erg breedsprakig en kiest bijde vermelding der figuren niet altijd voorhet karakteristieke attribuut of het kenmer-kende detail. Al zal in de Middeleeuweneen enkele keer sprake zijn van nut voorbijbelkennis - we ontmoeten daarvan nogeen voorbeeld -, het werk is in strekkingniet didactisch, maar burlesk. Misschien isonze cena wel een vroege vertegenwoordi-ger van een vorm van literair vermaak diein de sfeer van carnaval en van het ‘paasla-chen’, de risus paschalis, thuishoort. Voor demiddeleeuwer sloot de bevrijdende lachzonder moeite aan op de ernst van eenliturgische viering. Vooral op eerste paas-dag, na de veertigdaagse vasten en de ver-moeiende diensten van de Goede Week,culminerend in de nachtelijke paasviering,was ontspanning welkom. Daarom moestde feestpreek op die dag vrolijk zijn, wantaan lachen was behoefte. Onze cena zoudan laten zien dat al zeer vroeg aan diebehoefte werd beantwoord. In ieder gevalgenoot ze in de Middeleeuwen een zeergrote populariteit, zoals uit de geschiedenisvan haar voortleven blijkt.

Voortleven van de Cena CyprianiRond het midden van de 9de eeuw ver-vaardigde niemand minder dan RhabanusMaurus, de abt van Fulda en latere aarts-bisschop van Mainz, een man van hogegeestelijke standing, voor koningLotharius II een versie van de cena, die hijin een voorwoord als amusant en nuttigter opfrissing van het geheugen aanbeval.De typering is veelzeggend: het komischekarakter staat voorop, maar de ernstigeRhabanus ziet ook nog enig didactisch nut.Zijn bewerking heeft trouwens, met be-houd van het grappige karakter van hetgeheel, iets van een correctie. Kenmerkendis dat aan het begin Abbatheos, God deVader, als gastheer en Bartheos, God deZoon, als bruidegom opgevoerd worden.In het vervolg heet de laatste, zonder datop de identiteit gewezen wordt, Jezus.Niets compromitterends wordt Jezus aan-gewreven: integendeel, aan het slot wordthij na allerlei foltering op het kruis terdood gebracht om de schuld van deandere gasten uit te boeten. Blijkbaar vondRhabanus de cena, maar dan in gecorri-geerde vorm, het publiceren waard.

Dat vond korte tijd later, rond het jaar875, ook een zekere JohannesHymmonides, diaken van de Romeinsekerk. Hij vormde de cena om tot een ge-dicht van 375 verzen, geschreven in de inde Middeleeuwen zeer geliefde maat vande trocheïsche achtvoeter (eigenlijk zeven-eneenhalfvoeter), waarbij de scanderingop de klemtoon, niet op de lengte van delettergrepen berust. Zo is bij voorbeeld deprosodie van vers 26: Thécla / sédit / in fe -/néstra, //Rúth in / stúppa / récu- /bát. Detekst, in verschillende handschriften be-waard, is voorzien van een proloog en epi-loog, die enige, niet zeer duidelijke, infor-matie geven over het ontstaan. We kunnener in ieder geval uit concluderen dat dit -ontstaan te maken heeft met het verblijf teRome van de west-frankische vorst Karelde Kale, die in 875 door paus Johannes VIIItot keizer werd gekroond. De dichter

322

wenst dat de paus zijn tekst laat spelen opde octaafdag, de ‘achtste dag’, na Pasen,op de zondag bekend als Beloken Pasen:misschien is gedacht aan een voordracht inde vorm van een toneelopvoering. En ookde keizer, aldus Johannes, moge in zijncena genoegen vinden en zijn tafelgenotenin dat genoegen laten delen.

Omstreeks 1050 zorgde een zekereAzelinus, monnik uit Reims, voor nog eenpoëtische versie van de cena. Bewaard is,in een Parijs handschrift, alleen het eerstegedeelte. De tekst is geschreven in dieandere populaire middeleeuwse versmaat,de jambische viervoeter met klemtoon-scandering: de eerste twee regels vanstrofe drie luiden: Cum Ió- /hel fa- / cit núp-/ tiás, //vocát / persó- / nas cón- /gruás. Dui-delijk treedt ook de middeleeuwse voor-liefde voor rijm aan de dag. Vanwege deverminkte status van de tekst is overigenseen beoordeling van het geheel niet goedmogelijk.

Onvolledig is ook een andere, in eenhandschrift te Atrecht bewaarde cena,bestaande uit een voorwoord, een eerste,en een gedeelte van een tweede boek. Deschrijver is, zoals hij zelf te kennen geeft,vertrouwd met de allereerste versie van decena - hij noemt ze de versie vanCyprianus - en met die van Johannes enAzelinus. De versmaat is weer de jambi-sche viervoeter. Er zijn 160 vierregeligestrofen bewaard: het is een gedicht vanwellicht duizenden versregels geweest.Duidelijk is dat de dichter aan zijn werkplezier beleefde: hij vermenigvuldigt per-sonen, attributen, situaties, gebeurtenissen,en heeft daarbij de nodige aandacht voorde minder stichtelijke details van geslach-telijke en andere lichamelijke activiteit: instrofe 153 over Amnon als verkrachter:vergelijk 2 Samuel 13.14; in strofe 152 overSaul die (persend, premens, voegt de schrij-ver toe) zijn behoefte doet: vergelijk1 Samuel 24. 4. De tekst is, in al zijn gede-tailleerdheid, vlot geschreven, met hier endaar de snelheid en directheid van een bal-

lade: we mogen aannemen dat hij de mid-deleeuwse lezer of toehoorder heeftbekoord. Het ook hier consequent toege-paste rijmeftect zal het nodige daartoe heb-ben bijgedragen. De laatste bewaardestrofe moge dienen als illustratie: Tristáturnúnc Zoróbabél, //arcúm teténdit Hísmahél, //et pér fenéstram réx loás //sagittam dát inArabás (‘Zorobabel is nu bedroefd, Ismaëlspande zijn boog, en door het vensterschoot koning Joas een pijl af op deArabieren’).

Dat met name in Italië de herinnering aande Cena Cypriani zelfs nu nog leeft, blijktuit een dubbele bewerking in de jaren 80van deze eeuw. In Viterbo werd in 1982een groots opgezette toneelvoorstellinggegeven met uitbeelding van taferelen uitde cena. Opmerkelijk is vooral dat de cenafigureert in Umberto Eco’s fameuze in1980 verschenen literair-historische thrillerII nome della rosa. In een passage kort voorhet slot is de jonge monnik Adso in eendroom of vizioen toeschouwer bij eendirect op de cena geïnspireerde en op eenorgie uitlopende carnavaleske maaltijd.Eco’s verwerking past bij het ontstaan enhet voortleven van een vreemde laat-Latijnse tekst.

KORTE BIBLIOGRAFIEHet materiaal voor dit artikel is ontleend aan .een belangwekkende dissertatie van de univer-siteit van München: Christine Modesto, Studienzur Cena Cypriani und zu deren Rezeption,Classica Monacensia, Bd. 3 (Tübingen 1992).Het betreft een uitgave, met Duitse vertaling,van de tekst van de Cena Cypriani in zijn ver-schillende vormen, vergezeld van tekstkritisch,verklarend en literair-historisch commentaar.Voor de preek van bisschop Zeno van Verona(Tractatus I. 24) verwijs ik naar de kritische uit-gave van B. Löfstedt, Corpus Christianorum,Series Latina 22 (Turnhout 1971) 71-72.Over de ‘vrolijke’ preken op eerste paasdagvindt men informatie in A. Dörrer, Lexikon fürTheologie und Kirchè2, Bd. 7 (Freiburg 1962) 1297,met verwijzing naar verdere literatuur.

323

NOTEN1. Noe is de Latijnse benaming voor Noach,Isaias m v. 29 voor Jesaja. In v. 104 staat Ausesvoor de profeet Hosea (Osee). Achar (v. 115) iseen variant van Achan, Ananias (v. 130) vanAzarias/Azarja. In een enkel geval is identifica-tie onzeker. De vertaling geeft Moyses weer metMozes.2. De tekst heeft domina Maria, waarbij zowelaan ‘geliefde’ als aan ‘meesteres’ gedacht kan

worden. Niet duidelijk is welke van de bijbelseMaria’s is bedoeld. Vreemd is in v. 128:‘Maria werd gedood’.3. Zie ook v. 131: het gaat over Dina, Jacobsdochter, onteerd door Sichem (Genesis 43.2).4. Het lijk van Saul werd aan een muur gehan-gen (1 Samuel 31.10).5. Bedoeld zijn de drie joodse jongemannen inBabylon, die door het eten van groente in goedeconditie waren (Daniël 1. 10-16).

324

Een witte raafIn het voorjaar van 363 n.Chr. hield keizerJulianus de Afvallige een toespraak tot zijnsoldaten, niet ver van de plek waar Eufraaten Aboras samenvloeien. Zijn expeditietegen de Perzen was op dat moment zo’nmaand aan de gang en de keizer wilde zijnsoldaten, nu ze de grens met het Perzischerijk waren overgestoken, een hart onder deriem steken. In zijn rede, of liever, in deredevoering die de geschiedschrijverAmmianus Marcellinus aan de keizer in demond legt (Res Gestae 23. 5.16 e.v.), ver-wijst Julianus onder andere naar enkelevoorgangers. De keizers Trajanus, LuciusVerus en Septimius Severus hadden in hetverleden militaire successen in het oostenbehaald - tegenstanders waren toen deParfhen - en hun acties, zo hield Julianuszijn gehoor voor, verdienden navolging.Datzelfde gold voor de verrichtingen vaneen drietal generaals uit de tijd van derepubliek, Lucullus, Pompeius enVentidius.

Van de door Julianus genoemde keizerszijn Trajanus en Septimius Severus alge-meen bekend, al was het alleen maar door-dat zij de stad Rome beroemde bouwwer-ken hebben nagelaten: het forum vanTrajanus met zijn zuil, en de boog vanSeptimius Severus. Lucius Verus is minderbekend. Hij staat vrijwel geheel in de scha-duw van de man met wie hij de troondeelde, de keizer en filosoof MarcusAurelius. Lucullus en Pompeius daarente-gen zijn weer wél vermaard. Lucullus wistfraaie overwinningen te behalen op koningMithridates van Pontus en introduceerde

de kers in Europa. Pompeius, die zichzelfMagnus (‘de Grote’) noemde, kennen wijvooral als tegenstander van Julius Caesarin de burgeroorlog van 49-48 v.Chr. Maarwie was Ventidius?

Ammianus Marcellinus ging er kennelijkvan uit dat het lezerspubliek van zijn tijd,de 4de eeuw n.Chr., deze vraag zondermoeite zou kunnen beantwoorden. Maarde meeste moderne lezers zullen enige uit-leg bij de naam Ventidius wel kunnengebruiken. Het loont trouwens de moeiteom wat nader kennis te maken met dezeveldheer, van wie sommige antiekeauteurs beweren dat hij van eenvoudigeafkomst was en in zijn jeugd muilezeldrij-ver is geweest. Of dit laatste juist is, valtnog te bezien, maar vast staat in ieder ge-val dat Ventidius’ loopbaan uitzonderlijkwas. In de ogen van Juvenalis (Satire 7.194e.v.) was hij zelfs een zeldzame geluksvo-gel:

Want er is groot verschil welk sterrenbeeldjou opwacht als je met je eerste kretennog rozerood de moederschoot verlaat:indien Fortuna wil, word je van retornog wel eens consul, maar ook andersomals zij dat wil. Wat bracht Ventidiuszo hoog ter troon? Of Tullius? Alleen maarhun sterren en de wonderbare machtvan ‘t onbekende lot. Dat geeft aan slaveneen koninkrijk, aan zwakken een triomf.Maar hoe dan ook, zo iemand vol gelukzie je nog minder vaak dan witte raven.(vert. M. d’Hane-Scheltema)

Publius Ventidius BassusHomo novus en veldheer van formaat

H.C. Teitler

325

Veldheer van formaatMet zijn verzen doelt Juvenalis op het uit-zonderlijke verloop van de carrière vanVentidius, die voluit Publius VentidiusBassus heette en consul was in het jaar43 v.Chr., als eerste en enige van zijn uitPicenum afkomstige familie.1 DaaroverStraks meer. Eerst nu enige aandacht voorVentidius als veldheer. Op grond waarvanstelde Ammianus Marcellinus hem op éénlijn met Lucullus en Pompeius?

Het oudste bericht hierover is te vindenin de zogenaamde fasti triumphales, de lijstmet namen van degenen die een triomf-tocht in Rome hebben mogen houden - bijzo’n gelegenheid reed een tot imperator uit-geroepen veldheer, in vol ornaat, op eenmet schimmels bespannen zegekar aan hethoofd van zijn troepen naar het Capitool,terwijl krijgsgevangenen en oorlogsbuitvóór hem uitgingen. We kunnen uit de lijstopmaken dat Ventidius op 27 november 38v.Chr. als triumphator Rome is binnenge-trokken (CIL P p. 50, 77 en 180). Hij was deeerste aan wie na een overwinning op deParthen deze eer te beurt viel, schreef laterEutropius (Breviarium 7. 5), eraan toevoe-gend dat de onderscheiding ten volle wasverdiend. De speech die Ventidius bij dezegelegenheid hield, had hij grotendeels ont-leend aan het werk van de historicusSallustius.2

Met het Parthische rijk, dat zich uitstrektevan de Eufraat tot aan de Indus, haddende Romeinen het al enige tijd aan de stokyvooral sinds de inrichting van deRomeinse provincie Syrië in het jaar 63.Voorlopig dieptepunt was de dramatischenederlaag van Crassus bij Carrhae in 53 -het afgehouwen hoofd van de Romeinsegeneraal en zijn rechterhand werden na deslag aan de Parthische koning aangeboden;ze zijn als rekwisieten gebruikt bij eenopvoering van Euripides’ Bacchae, die juistop dat moment aan het hof plaats vond.Maar ook na Carrhae is het de Romeinenniet bepaald voor de wind gegaan: door-dat Julius Caesar in 44 werd vermoord

ging de door hem geplande Parthischeveldtocht niet door, en de Parthen profi-teerden van de na Caesars dood uitgebro-ken burgeroorlog om Klein-Azië en Syriëteafleroveren; ze werden daarbij geholpendoor een overloper, een zekere QuintusLabienus.

In het najaar van 40 verscheen Ventidiusin het oosten op het toneel. Eerder dat jaarhadden Octavianus, de latere keizerAugustus, en Marcus Antonius bij het pactvan Brundisium hun geschillen bijgelegd.Ze hadden bovendien het Romeinse rijk intweeën verdeeld. Octavianus zou het wes-ten, Antonius het oosten besturen. Een vande eerste daden van Antonius was de aan-stelling van Ventidius tot proconsul vanKlein-Azië en Syrië, met de opdracht beidegebieden te heroveren en aan de vernede-ringen van de laatste jaren een eind temaken.

In de zomer van 39 begon Ventidius aandeze taak. Eerst verraste hij Labienus metzijn leger van Parthen. Hij dwong hemoostwaarts te vluchten, sloot hem op in hetTaurusgebergte en versloeg hem, waar-schijnlijk bij de Cilicische Poort, de stra-tegisch belangrijke bergpas even ten noor-den van Tarsus. Nog datzelfde jaarbehaalde Ventidius opnieuw een klin-kende overwinning, dit keer in hetAmanusgebergte op Phranipates, die doorde Parthen als satraap over Syrië was aan-gewezen. Phranipates werd gedood, Syriëviel weer onder Rome en de Parthen trok-ken zich terug tot voorbij de Eufraat. Desenaat in Rome reageerde verheugd op hetbericht van deze successen; men putte zichuit in dankbetuigingen en eerbewijzen, dieechter niet werden overgebracht aanVentidius, maar aan zijn superieur MarcusAntonius, hoewel deze part noch deel aande militaire acties had gehad.

Een krijgslist van VentidiusIn 38 kwam er een Parthische tegenaanval,die Ventidius in Syrië, bij de plaatsGindarus ten noord-oosten van Antiochië,

326

glansrijk heeft af geslagen - volgens Festus(Breviarium 18) precies op de dag waaropvijftien jaar tevoren Crassus zijn nederlaagbij Carrhae geleden had, dat wil zeggen op9 juni. Maar dat zal wel een verzinsel zijn.Hoe dan ook, deze overwinning leverdeVentidius zijn welverdiende triomftocht open bovendien een plaatsje (1. 1. 6) inFrontinus’ Strategemata (‘Krijgslisten’), eenhandboek voor Romeinse officieren methistorische voorbeelden:

Het was in de Parthische oorlog van Ventidiustegen koning Pacorus. Een zekere Phamaeus- de man was afkomstig uit Cyrrhestica - wasogenschijnlijk een bondgenoot van deRomeinen, maar intussen briefde hij alle infor-matie die hij over de Romeinen te pakken konkrijgen over aan de Parthen. Ventidius doorzagechter de trouweloosheid van de barbaar enwist er zelfs van te profiteren. Hij deed tegen-over Phamaeus net alsof hij bang was voorbepaalde ontwikkelingen, terwijl hij in werke-lijkheid wilde dat die juist zouden plaatsvinden.En omgekeerd deed hij alsof hij vurig wenste,wat hij eigenlijk wilde vermijden.Ventidius wilde voorkomen dat de Parthen

snel de Eufraat zouden oversteken, omdat in datgeval de Romeinse legioenen in Cilicië - aan deandere kant van de Taurus - niet de tijd zoudenhebben om hem te hulp te komen. Daaromoverlegde hij ijverig met de verraderlijkePhamaeus. Hij drong er bij hem op aan om deParthen van advies te dienen, zoals hij dat welvaker deed - de man speelde nu eenmaal voort-durend dubbel spel. Phamaeus moest hun aan-raden om bij Zeugma het leger de Eufraat overte zetten. Dat zou de kortste route zijn, wantdaar stroomt de rivier door een diep dal.3 Als zedat zouden doen, zo beweerde Ventidius tegen-over Phamaeus, zou hij een prachtige gelegen-heid hebben om vanaf een heuvel de vijande-lijke boogschutters onschadelijk te maken. Zoniet, dan zouden ze wel eens verder naar hetzuiden, over open veld, kunnen komen aanruk-ken. En daarvoor, zo zei hij, was hij als de doodzo bang.Door Ventidius’ woorden op een dwaalspoor

gebracht leidden de barbaren hun leger langs dezuidelijke route en maakten daarmee een groteomweg. Doordat ze ook nog eens een brugmoesten zien te slaan op een punt waar deoevers van de Eufraat ver uit elkaar lagen- alleen al het bijeenbrengen van het materiaal

hiervoor was een hele toer - kostte de hele ope-ratie hun al met al meer dan veertig dagen.Hiervan maakte Ventidius gebruik om zijn troe-pen bijeen te brengen. Drie dagen voordat deParthen arriveerden, had hij zijn strijdmacht opvolle sterkte. In de daarop volgende slag over-won hij Pacorus en wist hem te doden.

Na zijn overwinning bij Gindarus lietVentidius het hoofd van de gesneuveldeprins Pacorus afhouwen en als afschrik-wekkend voorbeeld tentoonstellen in deene na de andere stad in Syrië - als wraakvoor wat Crassus indertijd was aangedaannatuurlijk. ‘Zo hebben we de nederlaagvan Crassus met de dood van Pacorusgecompenseerd’, schreef Florus (2. 19)later. Kort daarna keerde Ventidius terugnaar Rome. Noodgedwongen, volgensPlutarchus in zijn Leven van Antonius(34. 6): Marcus Antonius was bang dat eranders voor hemzelf geen eer meer te beha-len was in het oosten.

In Rome volgde de eerder genoemdetriomftocht en waarschijnlijk niet langdaarna Ventidius’ dood. Hij heeft eenstaatsbegrafenis gekregen, aldus Suetonius,geciteerd door Aulus Gellius (Noctes Atticae

Afb. 1. Reconstructie van een deel van een in Romegevonden grafmonument, door W. von Sydow (zienoot 4) met enige aarzeling geïdentificeerd met datvan Ventidius.

327

15 . 4. 4). Gedeelten van zijn grafmonumentheeft men gemeend te kunnen herkennenin enkele marmeren brokstukken die be-waard worden in het Conservatorenpaleisin Rome (afb. 1 en 2).4

Ventidius’ loopbaanMet zijn triomftocht in het jaar 38 slootPublius Ventidius een uitzonderlijke car-rière op de meest eervolle wijze af. Eenpaar jaar eerder, in 43, was hij praetor enook consul geweest. Met dat laatste ambthad hij de top bereikt van de zogenaamdecursus honorum, de traditionele loopbaanvan de Romeinse politicus. Zijn consulaathad overigens niet de glans die normaliterbij deze functie hoorde. Ventidius heeft hetambt niet een vol jaar, zoals gebruikelijk,maar nauwelijks een maand bekleed (hijwas tussentijds gekozen om een vrijgeko-men plaats op te vullen). Bovendien washij consul geworden in een periode waariner van vrije verkiezingen eigenlijk geensprake was. Het driemanschapOctavianus, Marcus Antonius en Lepiduswas de baas in Rome, zette alle zaken naarzijn hand en oefende een waar schrikbe-wind uit - één van de slachtoffers was deredenaar en staatsman Marcus TulliusCicero, die op 7 december 43 op last vanAntonius werd vermoord. Aan diezelfdeAntonius, van wie hij een trouw aanhan-ger was, had Ventidius zijn consulaat te

danken. Maar dit alles neemt niet weg dathet bereiken daarvan een bijzondere pres-tatie was. Ventidius had namelijk, als homonovus, een aanzienlijke handicap te over-winnen gehad.

Homo novus was de benaming die werdgegeven aan een man die het als eerste vanzijn familie tot consul bracht. De meestevan de jaarlijks gekozen consuls warenafkomstig uit een beperkt aantal zeer aan-zienlijke families, maar het gebeurde eenenkele keer dat iemand van buiten dezenobilitas tot het hoogste ambt wist door tedringen. Zo iemand was in de regel af-komstig uit een wat minder deftige, maartoch altijd nog vrij aanzienlijke familie, ofuit de ridderstand, politiek gezien detweede stand van Rome. Een homo novusvond heel wat meer moeilijkheden op zijnweg naar de top dan iemand wiens familieal decennia of nog langer tot de nobilitasbehoorde. Vandaar dat het aantal van zul-ke homines novi betrekkelijk gering is ge- bleven. Voor ons is Cicero, die in 63 alseerste van zijn familie tot het consulaatwist door te dringen, het bekendste voor-beeld. Maar in de oudheid werd ookVentidius vaak als een typische homo novusgenoemd - in het hierboven geciteerdefragment van Juvenalis’ zevende satire inéén adem met Cicero.

Het uitvoerigste bericht over de levens-loop van Ventidius vinden we in deAttische Nachten van Aulus Gellius, eenwerk waarin allerlei wetenswaardighedenover literatuur, filosofie, taal en geschie-denis verzameld zijn (het werd circa175 n.Chr. geschreven). Gellius begint zijnverhaal (15. 4) met op te merken dat hijonlangs een gesprek had bijgewoond vanoude en wijze heren over het thema: hoe invroeger tijd verachtelijke lieden van lagekomaf (ignobilissimos...homines et despicatis-simos) wisten op te klimmen tot de hoogstewaardigheid. Daarbij was in de allereersteplaats vol verbazing over Ventidiusgesproken:

Afb. 2. Deel van het bij afb. 1 genoemde monument.De figuur rechts zou Ventidius kunnen zijn.

328

Hij was afkomstig uit Picenum en van nederigeafkomst’ (genere et loco humili). Samen metzijn moeder was hij gevangen genomen doorPompeius Strabo, de vader van PompeiusMagnus, toen deze in de Bondgenotenoorlog[91-89] Asculum onderwierp. Bij Strabo’striomftocht was de kleine Ventidius door zijnmoeder, die te midden van de rest van degevangenen vóór de zegekar van de imperatoruitliep, op de arm meegenomen. Volwassengeworden had hij ternauwernood in zijnlevensonderhoud kunnen voorzien. Uiteinde-lijk vond hij wel iets, maar dat was verachtelijkwerk: hij kocht muilezels en wagens op tenbehoeve van de overheid, die ze ter beschik-king stelde van magistraten die naar een pro-vincie zouden vertrekken. Zodoende was hij incontact gekomen met Gaius Julius Caesar, diehij naar Gallië volgde. Daar deed hij ijverig zijnbest. Ook tijdens de burgeroorlog pakte hijenergiek aan wat Caesar hem opdroeg. Hetleverde hem Caesars vriendschap op, en daar-door een zetel in de senaat. Ventidius werd ooknog tot volkstribuun en later tot praetor geko-zen. In die laatste hoedanigheid is hij samenmet Marcus Antonius door de senaat tot staats-vijand verklaard. Na de verzoening tussen destrijdende partijen heeft hij echter niet alleenzijn vroegere functie teruggekregen, maar hijverkreeg ook de waardigheid van opperpriester(zie atb. 3) en het ambt van consul. Dit laatstetot verontwaardiging van het volk, dat zichmaar al te goed herinnerde hoe Ventidius

Bassus met muilezels de kost had verdiend.Vandaar dat er overal in de stad versjes te lezenwaren:

Concurrite omnes augures, haruspices!Portentum inusitatum conflatum est recens:Nam mulas qui fricabat, consul factus est.

Vogelwichelaars, ingewand schouwers, komtallen kijken!Een wonder is gebeurd, iets ongehoords:Wie pas nog muilezels afwreef, is nu consul.

Van muilezeldrijver tot consul?Het doet modern aan, de loopbaan vanVentidius: een jongen uit het gewone volkdie het van muilezeldrijver tot consulbracht. Zoiets als ons ‘van krantenjongentot miljonair’. Geen wonder dat dit de aan-dacht trok. Behalve Gellius sprak ookPlinius (Naturalis Historia 7. 135) overVentidius’ bezigheden in zijn jonge jaren.Hij meldt, zich beroepend op Cicero, datVentidius muilezeldrijver van een bakkerijin het leger was geweest (mulionem castren-sis furnariae) - in het overgeleverde werkvan Cicero is deze mededeling niet terug te vinden; wel beschikken we over eendoor Piancus geschreven brief aan Cicero

Afb. 3. Munt uit 39 v.Chr. Op de voorzijde de kop van Marcus Antonius, op de keerzijde een staande mannelijkefiguur met een scepter in de ene hand en een olijftak in de andere. Het opschrift luidt: P.Ventidi(us), pont(ifex),imp(erator). Zie M.H. Crawford, Roman Republican Coinage, 2 dln. (Cambridge 1974) I, 533 nr. 531.

329

uit het jaar 43, waarin Ventidius een muliowordt genoemd {Ad Familiares 10. 18. 3).

‘Van muilezeldrijver tot consul’. Het ishaast te mooi om waar te zijn. Sterker nog,het kan niet waar zijn. In het standsbewus-te Rome van de oudheid was zo’n sprongop de maatschappelijke ladder volstrektonmogelijk, zelfs in een woelige tijd als dievan de burgeroorlogen. Men doet er goedaan de berichten over Ventidius’ bezighe-den als muilezeldrijver met een korreltjezout te nemen. Niet vergeten mag wordenin welke context de door Gellius geciteer-de verzen staan. Het zijn satirische spot-verzen, die geen absolute geldigheid heb-ben, net zo min als de passages vanAristophanes waarin Euripides de zoonvan een groentevrouw wordt genoemd enCleon een leerlooier. Ook de latere keizerVespasianus werd ooit voor mulio uitge-maakt (Suetonius, Leven van Vespasianus4. 3), terwijl hij dit beroep beslist nooitheeft uitgeoefend. Wat de uitspraken vanCicero en Plancus betreft, politieke tegen-standers scholden elkaar wel vaker uit.Werd Cicero niet door de patricischeCatilina ‘een vreemde indringer’ genoemd,omdat hij, de homo novus, in Arpinum wasgeboren (Sallustius, Catilina’s samenzwering31. 7)?

Met dit laatste in gedachten kan men eenvraagteken zetten bij de mededeling vanGellius over Ventidius’ nederige afkomst.Wat moet men precies onder deze woor-den verstaan? In de optiek van nobiles à laCatilina en van de ‘oude en wijze heren’van Gellius, was een homo novus uitArpinum of een plaats in Picenum onge-twijfeld van mindere stand. Maar dat wilnog niet zeggen dat zo iemand afkomstigwas uit wat wij het gewone volk zoudennoemen. Gellius’ eigen woorden kunnenwat dit betreft een lezer aan het denkenzetten: als Ventidius als kind in de triomf-tocht van Pompeius Strabo werd meege-voerd, moet hij op zijn minst tot de lokaleelite hebben behoord. Waarschijnlijk isoverigens dat hij, net als Cicero, deel

uitmaakte van de ridderstand. Daarop wij-zen de woorden van Gellius over de leve-ring van muilezels en wagens ten behoevevan provinciegouverneurs. Ventidius, zomogen we op grond hiervan aannemen,was een publicanus, een pachter van over-heidsinkomsten, en als zodanig een lid vande ridderstand.5 Ook dan blijft de loopbaanvan Ventidius opmerkelijk, al is zij minderspectaculair geweest dan men op het eerstegezicht misschien zou denken.

Sabinus illeOp naam van Vergilius staat een aantalkorte gedichten die tezamen de naamCatalepton (κατa λεπτÞν, ‘kleinigheden’)dragen. Nummer 10 hiervan - een parodieop Catullus’ vierde gedicht Phasellus ille6 -bestaat uit vijfentwintig regels en begintaldus:

Sabinus ille, quem videtis, hospites,ait fuisse mulio celerrimus.

De Sabinus die jullie daar zien, vrienden,was, zegt hij zelf, de snelste muilezeldrijver vanallemaal.

Sinds de zestiende-eeuwse humanistPetrus Victorius (Pietro Vettori) het ideelanceerde Sabinus gelijk te stellen metPublius Ventidius Bassus, hebben velenzich bij die gedachte aangesloten, onderwie Theodor Mommsen, Eduard Fraenkelen Karl Büchner.7 Wat is hiervoor de argu-mentatie? En is die deugdelijk? Daarovereen enkel woord, nadat we eerst het jambi-sche gedicht in zijn geheel geciteerd heb-ben:

Sabinus ille, quem videtis, hospites,ait fuisse mulio celerrimus,neque uilius volantis impetum cisinequisse praeterire, sive Mantuam

5 opus foret volare sive Brixiam.Et hoc negat Tryphonis aemuli domumnegare nobilem insulamve Ceryli,

330

ubi iste post Sabinus, ante Quinctiobidente dicit attodisse forcipe

10 comata colla, ne Cytorio iugopremente dura volnus ederet iuba.Cremona frigida et lutosa Gallia,tibi haec fuisse et esse cognitissimaait Sabinus; ultima ex origine

15 tua stetisse dicit in voraginetua in palude deposisse sarcinaset inde tot per orbitosa miliaiugum tulisse, laeva sive dexteraStrigare mula sive utrumque coeperat,

20 neque ulla vota semitalibus deissibi esse facta praeter hoc novissimum,patema lora proximumque pectinem.Sed haec prius fuere: nunc eburneasedetque sede seque dedicat tibi,

25 gemelle Castor et gemelle Castoris.

De Sabinus die jullie daar zien, vrienden, was,zegt hij zelf, de snelste muilezeldrijver van alle-maal. Er was geen wagen, al vloog die nog zosnel, die hij op het traject naar Mantua of Brixianiet kon passeren. Zijn concurrenten zelf erken-nen dit, zo zegt hij, de deftige Trypho, trots opzijn villa en Caerulus, die in een huurkazemewoont. Daar huisde naar eigen zeggen ook onzeSabinus, die eerst Quinctio heette. Hij knipte eraltijd met een schaar de harige nekken van zijndieren: het juk van bukshout mocht anders eensgaan knellen op de ruige manen en een smerigewond veroorzaken.IJskoud Cremona en modderig Gallië, jullieweten hier alles van, zegt Sabinus. Van jongs afaan stond hij in jullie modderpoelen en leverdehij zijn vrachtjes af in jullie moerassen. En daar-na dreef hij urenlang zijn span door diepekarre-sporen, terwijl zijn muilezels er soms de bruiaan gaven, de linker of de rechter, of allebeitegelijk. Maar nooit hoefde hij de goden langsde wegen aan te roepen of hun wijgeschenkente beloven - behalve dan laatst de zweep, dienog van zijn vader is geweest, en zijn laatsteroskam.Maar dit alles is verleden tijd. Nu zit hij op eenivoren zetel en wijdt zichzelf aan u, Castor,Pollux’ tweelingbroer, en aan u, tweelingbroervan Castor.

Sabinus en VentidiusIs de Sabinus van Catalepton 10 te identifi-ceren met Publius Ventidius Bassus, zoalswel is geopperd? Volgens Petrus Victoriuscum suis zijn de laatste drie regels van het

gedicht wat dit betreft cruciaal. De verzenzouden erop wijzen dat de muilezeldrijvervan weleer een hoog ambt is gaan vervul-len, waardoor hij recht kreeg op een ivorenambtszetel (een sella curulis, om de techni-sche benaming te gebruiken). Op wie an-ders in het Rome van de jaren 40 - de tijdwaarin Catalepton 10 moet zijn geschreven- kon dit slaan dan op Ventidius Bassus, devroegere mulio, die in het jaar 43 praetor enconsul was?

Tegen deze interpretatie is ingebracht datmen bij de laatste regels niet per se aanRome hoeft te denken. Vers 25 zou, be-halve naar de tempel van Castor en Polluxop het Forum Romanum, net zo goed kun-nen verwijzen naar een heiligdom elders.Daarvoor pleit in de eerste plaats het feitdat in de rest van het gedicht voortdurendsprake is van Noord-Italië: Mantua, Brixia,Cremona, Gallia. Verder lag er tussenCremona en Mantua een plaatsje dat adCastoris of Castorum heette.8 En tenslotte,stedelijke magistraten buiten Rome plach-ten ook op een ivoren zetel te zitten.9 Kort-om, het is best mogelijk dat de dichter nietVentidius Bassus, maar een magistraat uiteen stad in Noord-Italië op het oog had bijhet schrijven van zijn Sabinus ille.

Juist de situering van het gedicht in debuurt van Cremona en Mantua, heeft menwel opgemerkt, zou strijdig zijn met watwij weten over de herkomst van Ventidius.Hij kwam immers uit Picenum - behalveGellius vermeldt ook Cassius Dio dit(43. 51. 4) - en dat lijkt de identificatie vanVentidius met Sabinus in de weg te staan.Maar als Ventidius voor transportmiddelenvan Caesars leger heeft gezorgd, kan hijheel goed in Noord-Italië werkzaam zijngeweest, zodat dit argument vervalt. Min-der gemakkelijk weg te redeneren is hetprobleem waarvoor Sabinus’ naam onsstelt. Het is niet goed in te zien hoeVentidius’ cognomen Bassus te rijmen valtmet het feit dat de mulio celerrimus vanCatalepton 10 eerst Quinctio heette (vers 8)en daarna Sabinus.

331

Al met al is het misschien het beste omniet al te precieze historische informatie tewillen zoeken in Catalepton 10. Sabmus üleis waarschijnlijk een fictieve figuur, al is dedichter aan wiens fantasie hij ontsproten ismogelijk op een idee gebracht door het ge-val Ventidius Bassus, de homo novus die alseerste een triomftocht mocht houdenwegens een overwinning op de Parthen.

NOTEN1. Meestal wordt als Ventidius’ praenomenPublius overgeleverd, een enkele keer Lucius.Het cognomen Bassus treft men alleen aan inGellius, NA 15. 4. 2, Eutropius, Brev. 7. 5 enFestus, Brev. 18.2. Fronto (I, 117. 6 e.v. Van den Hout) schrijft:Ventidius ille, postquam Parthos fudit fugavitque,ad victoriam suam praedicandam orationem a G.Sallustio mutuatus est. Ik volg hier de interpreta-tie van E. Skard, Sallust - Geschichtsdenkeroder Parteipublizist?, Symbolae Osloenses 47(1972) 70-78. Anders bijvoorbeeld R. Syme,Sallust (Berkeley and Los Angeles, London1964) 223: ‘Sallust wrote the oration forVentidius’.3. Bij te denken: waardoor het niet moeilijk zouzijn om de dicht bij elkaar gelegen oevers meteen brug te verbinden.4. Vgl. W. von Sydow, Die Grabexedra einesrömischen Feldherren, Jahrbuch des DeutschenArchäologischen Instituts 89 (1974) 187-216.

5. Vgl. Syme (1979) 396 en T.P. Wiseman, NewMen in the Roman Senate 139 B.C.-A.D. 14(Oxford 1971) 88.6. Zie Westendorp Boerma (1961):7. Vgl. bijvoorbeeld Westendorp Boerma (1963)33, Syme (1979) 393 en Kajanto (1975) 47.8. Vgl. Suetomus, Leven van Otho 9. 1 en Tacitus,Historiae 2. 24.9. Corpus Inscriptionum Latinarum 10. 1081 en 12.1029.

KORTE BIBLIOGRAFIEH. Gundel, Ventidius 5, Realencyclopädie der clas-sischen Altertumswissenschaft 8A (1958) 795-816.I. Kajanto, Who was Sabinus ille? A reinterpre-tation of Catalepton 10, Arctos 9 (1975) 47-55.G. Raskin, Sabinus ille, Hermeneus 14(1941-1942) 177-9.S. Ratti, La survie littéraire de Ventidius Bassusou le destin extraordinaire d’un muletier,L’Information Littéraire 44,2 (1992) 40-7.J. E. Seaver, Publius Ventidius - neglectedRoman military hero, Classical Journal 47 (1952)275-80,300.R. Syme, Sabinus the Muleteer, Latomus 17(1958) 73-80 = R. Syme, Roman Papers, I, ed. byE. Badian (Oxford 1979) 393-9.R.E.H. Westendorp Boerma, Navolgingen vanCatullus 4, Hermeneus 33 (1961) 57-63.R.E.H. Westendorp Boerma, P. Vergili Maronislibellus qui inscribitur Catalepton, II (Assen 1963),.G. J. Wylie, P. Ventidius - from novus homo to‘military hero’, Acta Classica 36 (1993) 129-141.

332

In het Allard Pierson Museum bevindt zicheen hangertje in de vorm van een halvemaan, een lunula. Het is van brons en het is5 cm hoog. Volgens de gegevens van deinventaris werd de lunula in 1900 verwor-ven in Bonn. Het bescheiden sieraad komtwaarschijnlijk daar uit de buurt en isRomeins van oorsprong.

In de Catalogus eener verzamelingEgyptische, Griekse, Romeinse en andere oud-heden (Den Haag 1909) beschrijft C.W.Lunsingh Scheurleer deze vroege aankoop.Hij noteert dat het ornamentje aan eendraad hangt waaraan een balletje geregenis. Dat maakt het voorwerp opmerkelijk.Want die draad en het balletje zijn vast ver-bonden met de lunula en als één voorwerpgegoten. Daarmee laat deze lunula zien hoeeen, oorspronkelijk gouden, sieraad ingoedkoper brons werd nagebootst. In zijnmeer luxueuze uitvoering hing het goudensieraad aan een gouden staafje waaraaneen glazen kraal of een parel geregen was.

F.H. Marshall noemt in de catalogus vande sieraden in de klassieke afdeling van hetBrits Museum (1911) talrijke lunulae ingoud; ook vermeldt hij de plaatsen waar delunula in antieke teksten ter sprake komt.Marshall benadrukt de functie van derge-lijke sieraden. Ze spelen een belangrijke rolals amuletten tegen kwade invloeden.Mensen, maar ook dieren, dragen ze. In hetOude Testament (Richteren 8:21 e.v.) ont-doet Gideon de kamelen van Zeba enZalmuna van de gouden maantjes die zeaan de hals dragen.

AmsterdamTegenwoordig maakt de bronzen lunuladeel uit van de archeologische collectie vande Universiteit van Amsterdam. De - ophet eerste gezicht bescheiden - hangerblijkt in verschillende opzichten een boei-

Afb. 1. Lunula uit Syrië. Albast.Allard Pierson Museum.

Afb. 2. Lunula op terracotta figuur, uit Syrië.Allard Pierson Museum.

Een gouden erfenisLunulae in Amsterdam enBloomingtonRobert Lunsingh Scheurleer

333

end cultuurhistorisch document. Om tebeginnen is de maanvormige hanger eeneeuwenoud amulet, dat in verschillendedelen van de oude wereld voor kwam,zoals in het Allard Pierson Museum te zienis. In de zaal van het Nabije Oosten bevindtzich een lunula van brons, gevonden inSelenkahiye (Syrië, vitrine 59). Twee door-boringen aan de bolle zijde laten zien dathet amulet met de punten naar benedenwerd gedragen. We zien hetzelfde sieraadop twee fragmenten van terracotta figuur-tjes die daar ook gevonden werden; beidedateren uit de periode 240&-1500 v.Chr.

Met de Grieken en de Romeinen deed delunula op grote schaal zijn intrede in hetland van de Nijl. De lunula werd een popu-lair sieraad. Er zijn veel exemplaren in

goud bekend. Een onmiskenbare amulet-waarde heeft de lunula die gemodelleerd isom de hals van een Egyptisch mummie-masker uit de 1ste eeuw n.Chr.; het sieraadis met bladgoud verguld om het onschend-baar te maken (vitrine 87). In Italië zijnlunulae gevonden, onder meer inBoscoreale en Herculaneum. Voor dearcheoloog die in onze streken actief is, isde lunula ook geen onbekende.

De lunula is maar één voorbeeld van hetveelzijdige belang van sieraden, al kan hierniet verder ingegaan worden op de gods-dienst-historische, economische en socialeaspecten. In de antieke wereld vervuldensieraden tal van functies. Ze hebben eenbetekenis die verder gaat dan alleen dewaarde en het fraaie uiterlijk. Sieradenwaren in de oudheid signalen die door deomgeving begrepen werden. Aan de gods-dienst-historische en sociaal-historischeinformatie kan de archeoloog gegevenstoevoegen die uit de vondstomstandighe-den blijken. De kunsthistoricus ‘leest’ hetsieraad als een kunstwerk en weet het ineen typologische ontwikkeling te rang-schikken. De edelsmid herkent in het sie-raad de technieken van zijn vak. De taal-kundige, tenslotte, confronteert het sieraadmet de geschreven bronnen.

Afb. 3. Mummiemasker met lunula, uit Egypte.Allard Pierson Museum.

Afb. 4. Gouden lunula. Indiana Art Museum.

334

BloomingtonWat hier opgemerkt is naar aanleiding vande bescheiden bronzen lunula inAmsterdam weerspiegelt wat er de afgelo-pen decennia is gedaan met tal van antiekesieraden in de musea. Bij reguliere opgra-vingen werden helaas maar zelden siera-den geborgen. De aandacht van archeolo-gen voor sieraden bleek uit symposia inBloomington, Londen en - zeer recent - inFrankfurt am Main. Het congres vanBloomington was georganiseerd rond eengrote verzameling die naar de verzamelaaren schenker de Burton Y Berry collectionwerd genoemd. Die verzameling, bewaardin het Indiana University Art Museum vanBloomington, was onlangs te bewonderenin het Museum für Kunsthandwerk inFrankfurt.

De collectie werd door Burton Berry(1901-1985) bijeengebracht. Berry was eenAmerikaans diplomaat die in het NabijeOosten via de kunsthandel zijn collectieopbouwde. Voor sieraden was dat eerderregel dan uitzondering. Een van de gevol-gen is dat halssnoeren vaak zijn samenge-steld uit onderdelen die oorspronkelijk niet

bij elkaar horen. Door zorgvuldig stylis-tisch en technisch onderzoek konden demeeste sieraden aan een cultuur en eentijdvak worden toegewezen.

Na Frankfurt komt Amsterdam aan debeurt. Berry’s Gouden Erfenis is daar te zienvan 13 december 1997 tot l maart 1998. Hetgaat hier letterlijk om een gouden erfenis,want het overgrote deel van de sieraden isvan goud. Samen met de lunulae van steenen brons, en met die op het mummiemas-ker, kan de bezoeker onder meer een gou-den exemplaar (waarschijnlijk 1ste eeuwn.Chr.) bewonderen. De gouden erfenisvan Burton Y Berry uit Bloomington heeftin combinatie met de sieraden uitAmsterdam iedereen wat te bieden. Elk sie-raad, kostbaar of niet, weerspiegelt eenbeschaving.

Tijdens de tentoonstelling is een grotewetenschappelijke catalogus beschikbaar:W. Rudolph, A Golden Legacy, AncientJewelry from the Burton Y. Berry Collection atthe Indiana University Art Museum, 1995.Ook is er een meer algemene inleiding, uit-gegeven door de Vereniging van Vriendenvan het Allard Pierson Museum.

Afb. 5. Bronzen lunula, verworven te Bonn.Allard Pierson Museum.

Afb. 6. Lunula op terra cotta figuur uit Syrië.Allard Pierson Museum.