Masterproef: De meerwaarde van video-cv’s en hun relevantie … · 2016-12-10 · het gebruik van...
Transcript of Masterproef: De meerwaarde van video-cv’s en hun relevantie … · 2016-12-10 · het gebruik van...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
ACADEMIEJAAR 2014-2016
2e EXAMENPERIODE
Masterproef:
De meerwaarde van video-cv’s en hun relevantie
voor verschillende jobs.
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, Optie Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid,
door Marjolein Verlaeckt
Promotor: Prof. Dr. Jonas Lang
Copromotor: Prof. Dr. Eva Derous
Dankwoord
Deze masterproef is na veel gezwoeg, leerrijke momenten, hindernissen, gecrashte
computers en binnensmonds gevloek een tweejarig project dat het einde van mijn
universitaire studies betekend. Komende uit het KSO had ik nooit gedacht zo ver te
komen maar hier zijn we nu op deze zonnige namiddag in juli. Dit had echter nooit
mogelijk geweest zonder de hulp van enkele belangrijke personen. ik wil hen hiervoor
uitdrukkelijk bedanken en draag hen voor altijd een warm hart toe.
Aller eerst gaat mijn dank uit naar Catherine Apers, mijn begeleidster, die steeds
nuttige tips gaf om deze thesis tot een goed einde te brengen. Waar ik haar echter vooral
voor bewonder is de structuur, steun en het geduld dat ze mij heeft gegeven doorheen
deze twee jaren.
Daarnaast wil ik mijn promotor Prof. Dr. Jonas Lang en copromotor Prof. Dr. Eva
Derous bedanken voor de interessante lessen die steeds het kritische denken van hun
studenten aanwakkerden en dus ook mij hierin doen groeien hebben.
Verder wil ik alle deelnemers bedanken die de vragenlijst invulden en mij zo de
nodige data bezorgden en interessante eigen meningen.
Mijn ouders en vrienden wil ik bedanken voor hun oneindige steun, interesse en
luisterende oren. Met name wil ik Anne-Céline, Amy en Michelle bedanken voor het
maken van een video-cv. Expliciet wil ik Jeroen D’haese, Celine Van Acker, Looman en
mijn zus Caroline bedanken voor de mooie ontspanningsmomenten en om mij steeds
weer te motiveren.
Tot slot wil ik Amber Vanderplanken bedanken. Zonder haar opmerkzaamheid,
steun en positieve vibes zou het niet gelukt zijn.
Marjolein Verlaeckt
Zele, 26 Juli 2016.
ABSTRACT
We leven in spannende tijden. In een wereld vol veranderingen zien we ook in het
domein van R&S, voortgeduwd door sociale druk en nieuwe technologieën,
verschuivingen (Derous & De Fruyt, 2016). Het wordt voor bedrijven steeds belangrijk
op de hoogte te zijn van nieuwe technologieën en de mogelijkheden die deze met zich
meebrengen (Elgin & Clapham, 2004). Zeker wanneer ze willen meedingen in the war
for talent die momenteel aan de gang is. In deze ‘oorlog’ is het echter ook belangrijk
voor dit talent om de juiste technologieën op de correcte manier te gebruiken. In de
alledaagse media wordt het gebruik van het video-cv steeds populairder (Gissel,
Thompson, & Pond, 2013). Tot nu toe bestaat er echter niet veel onderzoek dat de
effectiviteit en efficiëntie van deze technologieën nagaat (Straus, Miles, & Levesque,
2001). Er is als het ware sprake van een ‘science-practitioner-gap’. Dit onderzoek poogt
deze ‘gap’ te verkleinen en onderzoekt of het video-cv zijn verwachtingen kan inlossen
en hierbij werkelijk de beloofde positieve effecten heeft in de zoektocht naar een job of
de perfecte nieuwe werknemer. Ook zal worden nagegaan of deze effecten even sterk
zijn bij het zoeken naar werknemers voor een specifieke job. Dit onderzoek vond geen
evidentie voor de verwachte positieve effecten van het video-cv of de wisselende job-
afhankelijke-effecten. Gevolgen hiervan voor de praktijk en wetenschappelijk
onderzoek worden meegegeven net als mogelijke nieuwe pistes voor verder
wetenschappelijk onderzoek.
INHOUD
INLEIDING 1
LITERATUURSTUDIE 4
Het Papieren Cv 4
Het Video-Cv 7
Vergelijking Video-Cv en het Papieren Cv 11
Employability en Cv-Screening 15
Media Richness Theory 17
Job Type 20
METHODE 25
Design 25
Steekproef 26
Controlevariabelen 28
Materiaal 29
Pilootstudie 33
Procedure 36
Meetinstrumenten 37
Employability 37
Aantrekkelijkheid 39
Statistische analyse 40
RESULTATEN 41
Manipulatiechecks 41
Beschrijvende statistieken 41
Resultaten hypothese 49
DISCUSSIE 55
Implicaties 60
Theoretische en methodische implicaties 60
Praktische implicaties 62
Beperkingen en suggesties voor toekomstig onderzoek 63
Toekomstig onderzoek 63
Limitaties 66
CONCLUSIE 68
REFERENTIES 69
BIJLAGEN 83
Bijlage 1: RIASOC-model 83
Bijlage 2: Holland’s Hexagoon met bipolaire dimensies 84
Bijlage 3: Demografische gegevens onderzoek 85
Bijlage 4: Demografische gegevens Pilootstudie 1 86
Bijlage 5: Resultaten Pilootstudie 1 86
Bijlage 6: Demografische gegevens en resultaten Pilootstudie 2 87
Bijlage 7: Geroteerde factormatrix Employability 91
Bijlage 8: F-test Employability Factoren 92
Tabellen
Tabel 1 Beschrijvende Steekproef Studie
Tabel 2 Correlatietabel Studie
Tabel 3 F-test inzake Employability
Tabel 4 F-test inzake
Figuren
Figuur 1 Interactie tussen Inzetbaarheid en Cv-conditie
Figuur 2 Interactie tussen Jobsinhoud, Cv-conditie en Sollicitatie uitnodiging
Figuur 3 Interactie tussen Cv-conditie, Job inhoud en Gepercipieerde Algemene
Employability
Bijlagen
Bijlage 1: RIASOC-model
Bijlage 2: Holland’s Hexagoon met bipolaire dimensies
Bijlage 3: Demografische gegevens onderzoek
Bijlage 4: Demografische gegevens Pilootstudie 1
Bijlage 5: Resultaten Pilootstudie 1
Bijlage 6: Demografische gegevens en resultaten Pilootstudie 2
Bijlage 7: Geroteerde factormatrix Employability
Bijlage 8: F-test Employability Factoren
De afgelopen jaren worden nieuwe technologieën steeds vaker gebruikt in het
selectieproces (Derous & De Fruyt, 2016; Oostrom, van der Linden, Born, & van der
Molen, 2013). De introductie van het video cv is hierbij een van de vele vernieuwingen
in het human-resource-management-veld, meer bepaald bij het selecteren van nieuwe
werknemers (Lievens, 2011). Andere nieuwe trends zijn onder meer het elektronische cv
(Elgin et al, 2004), op telefoon of video gebaseerde interviews, op internet gebaseerde
recruitment en selectietools (Bauer, Truxillo, Paronto, Campion, & Weekley, 2004) en
het gebruik van LinkedIn als recruitment platform (Derous & De Fruyt, 2016). Deze
technologieën maken het organisaties mogelijk de grote hoeveelheid sollicitaties
efficiënter te verwerken waardoor ze tijd en geld kunnen uitsparen (Anderson, 2003).
Tot nu toe is er echter maar in minimale mate onderzoek verricht naar de implicaties die
het gebruik van deze nieuwe media met zich meebrengen (Derous & De Fruyt, 2016;
Straus et al., 2001).
Het video-cv is een kort filmpje waarin de sollicitant zichzelf voorstelt aan
mogelijke toekomstige werkgevers (Hiemstra, Derous, Serlie, & Born, 2012; Lievens,
2011; Waung, Hymes, Beatty, & McAuslan, 2012) en kan gezien worden als een vorm
van personal branding (Lievens, 2011). Het is een steeds populairder wordend
instrument zo zien we in een onderzoek door Gissel et al. gevoerd in 2013 dat bij het
invoeren van de zoekterm ‘video résumés’ op de website youtube.com er 10.900 hits
gevonden, via google.com waren dit 49.300.000 hits. Nu drie jaar later is dit aantal
gegroeid tot respectievelijk 2.210.000 en 64.700.00 hits. Op sites als Google Scholar
vinden we vandaag de dag een 287 hits voor de zoekterm ‘video résumés’. Dit is bijna
een verdubbeling van de 158 hits in bijvoorbeeld 2011 . Ook hier zien we dus een groei
in de aan video-cv verwante artikelen. Dit alles toont aan dat er een zekere mate van
interesse is in dit onderwerp en dat deze doorheen de tijd blijft groeien. Ondanks deze
interesse vanuit de meer populaire hoek blijft de wetenschap eerder achter. Bij het
invoeren van de zoekterm ‘video résumés’ in Web Of Science kunnen slechts zes
artikels gevonden worden (Derous et al., 2012; Gissel et al., 2013; Hiemstra et al., 2012;
Hiemstra et al., 2012; Waung, Hymes, Beatty, & McAuslan, 2012; Warnet al., 2010).
Deze groei in onderzoek is grotendeels te danken aan het eerste symposium rond het
!1
video cv tijdens de 27ste jaarlijkse conferentie van ‘the Society for Industrial and
Organizational Psychology’ in 2012 (Derous, Buijsrogge, Gissel, Schmitt, Thompson,
Hiemstra, et al., 2012). Het aantal wetenschappelijke artikelen blijft des al niet te min in
schril contrast staan met de eerder vernoemde populariteit die het video-cv geniet in de
niet wetenschappelijke literatuur.
Dit niet op elkaar afgestemd zijn van de praktijk en de wetenschap noemt men
ook wel de ‘science-practitioner-gap’ (Lievens & Harris, 2003; Ryan & Tippins, 2004;
Rynes, Bartunek, & Daft, 2001). Onderzoek heeft moeite het crescendo waarmee het
op-nieuwe-technologieën-gebaseerde-instrumenten worden geïmplementeerd in de
praktijk bij te benen. Hierdoor is het mogelijk dat instrumenten gebruikt worden die niet
empirisch onderbouwd werden. Men weet dus niet of deze instrumenten (zoals het
video-cv) wel valide, betrouwbaar, effectief en efficiënt zijn. Het is mogelijk dat deze
nieuwe technologieën inderdaad de beloofde vooruitgang en meerwaardes met zich
meebrengen. Echter zonder systematisch onderzoek kunnen door zulke ongegronde
veronderstellingen schade aan organisaties of voor sollicitanten niet uitgesloten worden.
Om deze reden is meer wetenschappelijk onderzoek naar dit topic broodnodig. Deze
thesis zal zich richten op het al dan niet nuttig zijn van de hippe technologie, het video-
cv. Hiermee wil het een een empirisch bijdrage leveren aan reeds bestaand onderzoek.
Zo zal dit onderzoek nagaan of een video-cv algemeen gezien een meer
bruikbaar medium is bij het solliciteren dan een papieren cv. Concreet zal gekeken
worden of een video-cv inderdaad resulteert in een grotere kans aangeworven te
worden. Dit kan sollicitanten helpen een onderbouwde keuze te maken bij de vraag of
ze investeren in een video-cv of toch maar bij hun oude getrouwe papieren cv blijven.
Dit is een belangrijke vraag aangezien het maken van een video-cv tijd- en mogelijk
kosten intensief kan zijn. Ook organisaties kunnen baat hebben bij dit onderzoek.
Aangezien cv-screening een belangrijk onderdeel van het selectieproces is (Cable &
Golovich, 1998; Dipboye, Strampler, & Fontelle, 1984) kan het ook grote verdere
gevolgen hebben . Op basis van cv-screening vindt er namelijk een eerste grote schifting
plaats tussen de kandidaten die zich aanbieden voor een vacature (Cable & Gilovich,
1998; Cole, Rubin, Feild, & Giles, 2007). Het is hierbij van belang dat de juiste mensen
!2
behouden worden (Bartram, 2000). De grotere mediarijkheid in een video-cv kan
rekruteerders helpen een accurater beeld te schetsen van de sollicitant en hierdoor een
betere selectie maken dan wanneer het papieren cv gebruikt wordt (Dineen, Ling, Ash,
& DelVecchio, 2007).
Het eerste onderzoeksdoel is dus het onderzoeken of het video-cv zorgt voor een
betere kans op de arbeidsmarkt. Aan de hand van het tweede onderzoeksdoel wordt
nagegaan of de effecten gepaard met het gebruiken van een video-cv de
aanwervingskans voor verschillende jobs verschillend beïnvloed.
Het grootste verschil tussen een video-cv en een papieren cv is de toevoeging
van cues die samengaan met de communicatiestijl van personen, de visuele en auditieve
cues, (DeGroot & Motowidlo, 1999). Aan de hand van het RIASOC-model (Holland,
1985) onderzoeken we daarom of personen die solliciteren voor een meer sociale of
artistieke job meer baat zullen hebben bij het maken van een video-cv. Aangezien
volgens dit model van Holland (1985) artistieke en sociale jobs meer op communicatie
gericht zijn. Holland, Whitney, Cole, & Richards (1968) geven als voorbeelden van
meer sociale jobs: leerkracht, maatschappelijk-werker en verpleegkundige. In de
categorie artistieke jobs plaatst hij: musicus, journalist en artiest. In ons onderzoek
wordt verondersteld dat mensen die geïnteresseerd zijn in meer realistische of
conventionele jobs geen specifieke baat zullen hebben met een video-cv aangezien deze
minder rusten op communicatieve aspecten. Onder realistische jobs plaatst Holland
(1968) onder meer architect, landbouwer, ingenieur. Dataverwerker, financieel expert en
boekhouder plaatst hij in de categorie conventionele jobs. Het RIASOC-model wordt
verder in deze paper uitgebreider behandeld.
De onafhankelijke variabele in deze thesis is het cv medium. Hierbij zal gebruik
gemaakt worden van een papieren of video-cv. We onderzoeken daarbij de effecten op
de afhankelijke variabele, ingeschatte inzetbaarheid ook wel employability genoemd.
Deze beoordeling zal verricht worden door rekruteerders met erving in selectie. Zij
zullen de employability van sollicitanten ook beoordelen in het kader van een bepaalde
specifieke job opgesteld aan de hand van het RIASOC-model (Holland, 1985).
!3
In deze thesis wordt eerst een uitgebreide literatuurstudie gegeven. Variabelen en
de moderator worden hierin verder verduidelijkt aan de hand van theorieën als Media
Richness Theory en modellen als Hollands’ RIASOC-model. Daarna volgt een
uiteenzetting van de methode en analyses. Als laatste worden in de conclusie
theoretische en praktische implicaties meegegeven en mogelijke pistes voor verder
onderzoek.
LITERATUURSTUDIE
Het Papieren Cv
Werk zoeken begint voor velen nog steeds met het maken van een curriculum
vitae of kortweg een cv (Bright & Hutton, 2000). Zoals eerder vermeld staat technologie
niet stil, ondanks dit gegeven blijft het klassieke papieren cv een vaak gebruikte
sollicitatie tool. Ook voor rekruteerders blijft het screenen van cv’s een belangrijk deel
van het selectieproces (Ballantyne, 2009; Dipboye et al., 1984).
Screenen van het papieren cv is een alom gebruikte methode om te bepalen of
een sollicitant de nodige kennis, skills en karakteristieken bezit om een bepaalde job uit
te voeren (Cole et al., 2007; Ross & Young, 2005). Het is vaak de eerste fase van de
selectieprocedure (Cole et al., 2007; Dipboy & Jackson, 1999). Op basis van het
screenen kan reeds een eerste grote schifting plaatsvinden in de pool van kandidaten die
zich aanboden voor een vacature (Cole et al., 2007; Cable & Gilovich, 1998). Rekruters
beslissen aan de hand van het cv of ze een kandidaat al dan niet zullen uitnodigen voor
een verdere screening (Cole et al., 2007).
Tijdens het opstellen van zijn cv heeft de sollicitant als doelstelling een invitatie
voor een interview met de rekruteerder te bemachtigen (Huggins, 1977; Smith, 1995).
Als sollicitant doe je er goed aan grondig na te denken over hoe je cv er zal uitzien en
wat de inhoud zal zijn. Het cv bevat vooral uit de biodata van de opsteller. Met biodata
wordt verwezen naar eerdere werkervaringen, opleidingen, activiteiten en andere
!4
ervaringen (Brown & Campion, 1994). Deze inhoudelijke informatie, de biodata, heeft
volgens de secundaire meta-analyse van Schmidt en Hunter (1998) een gemiddelde
predictieve validiteit van .35. Het gaat hierbij over een gecorreleerde
valliditeitscoëfficient met als criterium de functieprestatie. Een correlatie van .30 werd
hierbij als substantieel gezien (Lievens, 2011)
Een cv is echter meer dan alleen de inhoud. Thoms, McMasters, Roberts, en
Dombkowski (1999) gaven aan dat ook de karakteristieken van het cv een impact
hebben op de beslissing een sollicitant al dan niet uit te nodigen voor een eerste
interview. Deze onderzoekers vonden aan de hand van een experiment met 100
professionele rekruteerders dat een papieren cv best één pagina lang is en geen spelling-
of grammaticale fouten bevat. Sollicitanten met meer specifieke objectieven werden, in
tegenstelling tot sollicitanten die meer algemene informatie gaven, door rekruteerders
vaker aanbevolen.
Hutchinson (1984) vond aan de hand van zijn onderzoek bij 100 Fortune 500
bedrijven dat iedere cv op zijn minst de naam, het adres en de telefoonnummer van de
sollicitant moet bevatten. Hutchinson (1984) vond ook grote ondersteuning voor het
belang van het vermelden van professionele objectieven, werkervaring en behaalde
diploma’s in een cv. Hornsby en Smith (1995) vonden in hun zoektocht naar de
belangrijkste onderdelen van een cv acht componenten. Eerst en vooral halen ze het
belang aan van een goede voorbereiding vooraleer het te beginnen schrijven van een cv.
Het is hierbij aangewezen zoveel mogelijk informatie (biodata) te verzamelen. Dit geeft
later de mogelijkheid de meest relevante informatie eruit te filteren en
onbelangrijkheden weg te laten. Tijdens het effectief opstellen van het cv brengen
Hornsby en Smith (1995) de identificatiegegeven van een persoon naar voor als eerste
belangrijk onderdeel. Hiermee bedoeld men de naam, het adres en het telefoonnummer
van de sollicitant. Daarna raden de onderzoekers aan mee te geven waarom een
sollicitant voor die welbepaalde vacature solliciteert met andere woorden, wat zijn
persoonlijke motieven en objectieven zijn. Als volgend onderdeel van het cv worden
best behaalde opleidingen, werkervaring en relevante prestaties vermeld. Als laatste
vermelden Hornsby en Smith (1995) nog de mogelijkheid om persoonlijke informatie
!5
zoals hobby’s of interesses en referenties mee te delen. De auteurs vonden echter geen
eenduidigheid van het steeds even relevant zijn van deze laatste elementen. Deze acht
elementen werden ook teruggevonden in een meer recent onderzoek van Ross en Young
(2005). Brown en Campion (1994) stelden ook een gelijkaardige categorisatie voor.
Het cv blijkt een betrouwbare basis te zijn voor een rekruteerders’ keuze
sollicitanten al dan niet verder op te nemen in hun selectieprocedure. Zo vonden Cole et
al. (2007) dat verschillende rekruteerders aan de hand van het papieren cv tot
gelijkaardige conclusies komen. In datzelfde onderzoek vond men ook dat academische
kwalificaties en extracurriculaire activiteiten positief geassocieerd zijn met de
employability van een persoon. Employability van een persoon bepaalt hoe goed een
persoon zich actief en proactief kan aanpassen aan het werkdomein. (Ashford & Taylor,
1990). Cole et al. (2007) vonden in hun onderzoek dat personen die aan de hand van
hun cv een hoge score kregen op academische kwalificaties, extracurriculaire
activiteiten en werkervaring een hoge score toegewezen kregen op employability.
Participanten die op deze categorieën laag scoorden werden als minder employabel
gezien. Van deze drie categorieën had academische kwalificaties echter de grootste
invloed. Zo werd gevonden dat als een deelnemer een hoge score had op academische
kwaliteiten deze persoon ondanks een lage score op extracurriculaire activiteiten en
werkervaring te hebben toch gezien werd als een goede kandidaat.
Biodata, heeft volgens de secundaire meta-analyse van Schmidt en Hunter
(1998) ook een goede predictieve validiteit. Hun secundaire meta-analyse omvatte meer
dan 85 jaar onderzoek. Ze vonden hierbij een gemiddelde predictieve validiteit van .35.
Het gaat hierbij over een gecorreleerde valliditeitscoëfficient met als criterium de
functieprestatie, .30 werd hierbij als een substantiële correlatie gezien (Lievens, 2011).
Dit wil zeggen dat rekruteerders op basis van biodata een goede voorspelling kunnen
doen over latere job prestaties van een sollicitant.
Dit is mogelijk een van de redenen dat het papieren cv ook in deze moderne
tijden een veel gebruikt instrument blijft in selectieprocedures (Chapman & Webster,
2003). Met het ontstaan van nieuwe technologieën zijn er nieuwe mogelijkheden
!6
ontstaan voor rekrutering en selectie. Zo wordt er gebruik gemaakt van elektronische
cv’s (Elgin et al., 2004), telefoon of video gebaseerde interviews en internet gebaseerde
recruitment en selectie (Bauer et al., 2004). Zoals te zien in de populaire media staan
mensen te popelen deze nieuwe media toe te passen. Men moet hier in eerste instantie
echter kritisch tegenover staan, mogelijkheden aftasten en empirisch onderbouwen.
Deze thesis helpt hierbij specifiek in het onderbouwd kunnen gebruiken van een video-
cv.
Het Video-Cv
Meeste onderzoek naar solliciteren is tot nog toe vooral gebaseerd met het
gebruik van papieren cv’s. De laatste jaren hebben ontwikkelingen in informatica media
echter niet stilgestaan en onder meer het video-cv naar voor gebracht.
Net zoals het papieren cv is het video-cv een instrument voor sollicitanten om
zich kandidaat te stellen en te reageren op een vacature. Het is een video-opname
waarin een sollicitant zich presenteert aan mogelijke werkgevers (Hiemstra et al., 2012;
Waung et al., 2012). Door te kiezen voor een video-cv pogen sollicitanten de
informatiewaarde van het cv op te krikken (Lievens, 2011). Doyle (2012) beschrijft het
video-cv als: “een korte video gemaakt door sollicitanten om aan de hand hiervan skills,
kwalificaties en ervaringen te beschrijven.”
Initieel is het concept ontstaan in de jaren tachtig waar ze sporadisch werden
gemaakt en verdeeld aan de hand van VCR-tapes, ook wel videocassette genoemd.
Videocassettes als curriculum vitae werden geen groot succes. Het is pas de laatste jaren
dat er nieuw leven in het concept geblazen werd. Dit was mogelijk door de nieuwe
technologische ontwikkelingen die de logge, grote cassettes overbodig maakten en het
steeds makkelijker maken voor leken om videocamera’s eigenhandig te hanteren (Gissel
et al., 2013). Hier komt ook bij dat door het gebruik van breedband internet sites als
Youtube en Vimeo, waar video’s gepost kunnen worden, steeds aan populariteit winnen
(Bruner, 2007). Cullen (2007) voorspelt dat het video-cv binnenkort alomtegenwoordig
zal zijn.
!7
Net doordat het zo een nieuwe techniek is, is het niet echt duidelijk wat een
video-cv nu juist wel of net niet hoort te omvatten. De vorm en inhoud van video-cv’s
kan namelijk enorm verschillen van sollicitant tot sollicitant. Meestal zijn het echter
korte clips van 1 à 2 minuten waarin visuele en auditieve informatie worden
geïntroduceerd en op een asynchrone manier worden uitgewisseld in de allereerste fase
van het sollicitatieproces (Hiemstra et al., 2015). Asynchrone uitwisseling houdt in dat
de werkgever of rekruteerder de video op een later moment bekijkt, na inzending van de
sollicitant dus (Hiemstra et al., 2015). Hierin kunnen vaardigheden, kwalificaties en
eerdere ervaringen makkelijk beschreven worden (Doyle, 2012). Het kan een fris,
opvallend medium zijn waarin kandidaten zich op een gevatte manier voorstellen aan
toekomstige werkgevers. Sommigen opteren in hun video een soort eerste
sollicitatieinterview te simuleren, anderen laten net hun creativiteit volledig los in het
nieuwe medium. Zo omschrijft Rabson (2007) in the Wall Street Journal (populaire
media) het video-cv als een instrument waarmee vooral creativiteit en innovatie
tentoongesteld kan worden, een manier om op te vallen naast alle papieren cv’s. Hij
vermeld hierbij dat het belangrijk zal zijn een goede balans te vinden tussen opvallend
zijn en informerend zijn. Bij het opstellen van een video-cv, zegt Rabson, wil je
namelijk dat rekruteerders je om de juiste redenen onthouden.
Wat het video-cv zo interessant maakt is het toevoegen van de auditieve en
visuele dimensies (Hiemstra et al., 2012). Sollicitanten kunnen aan de hand van een
video-cv hun kennis, vaardigheden, talenten en andere karakteristieken zoals
persoonlijkheid aan de rekruteerder tonen. Hierdoor kunnen rekruteerde op basis van
een grotere hoeveelheid informatie inferenties maken. rekruteerders kunnen zo onder
andere rekening houden met de verbale communicatie en non-verbale communicatiestijl
van een persoon. In onderzoek vond men dat non-verbale en vocale cues zoals
toonhoogte, spreeksnelheid en pauzes ook degelijk de indruk die een rekruteerden over
een sollicitant heeft kunnen beïnvloeden (DeGroot & Motowidlo, 1999). Ook Moody,
Stewart en Bolt-Lee (2002) vonden hiervoor evidentie. Zij bevroegen welke
vaardigheden Amerikaanse rekruteerders zochten in sollicitanten, waarna ze deze
moesten rangschikten qua belangrijkheid. Alle 75 rekruteerders in hun steekproef waren
!8
lid van the National Association of Colleges and Employers (NACE). Meer dan 50%
van de respondenten zochten vooral naar communicatieve vaardigheden in sollicitanten.
In de rangschikking stonden zowel verbale als geschreven communicatievaardigheden
op één. Aan de rekruteerders werd vervolgens gevraagd wat volgens hen het beste
instrument is voor sollicitanten om deze communicatieve vaardigheden over te brengen.
In dit onderzoek staken het papieren cv en vooral het interview er met kop en schouders
bovenuit. Niemand van hen gaf echter de aanbeveling om een videopresentatie te
maken. We moeten wel in het achterhoofd houden dat dit onderzoek dateert uit 2002.
Rekruteerders waren mogelijk nog niet voldoende gekend met het nieuwe medium dat
het video-cv toen nog meer dan nu was. Het gebruik van deze nieuwe technologieën in
HR (Human Resource) blijft groeien. Uit onderzoek van Hiemstra, Derous, Serlie en
Born uitgevoerd in 2013 bleek dat meer dan 70% van de ervaren human resources
recruiters inmiddels bekend waren met de term video-cv. Vaak blijft men het video-cv
zien als een toevoeging aan het meer klassieke papieren cv (Doyle, 2010; Hiemstra et
al., 2013). Het kan echter gebruikt worden als een op zich staand stuk, los van het
papieren-cv.
De belangstelling in het video-cv groeit. Door deze stijgende aandacht wijzen
sommige rekruteurs, wetenschappers en juristen op mogelijke moeilijkheden die
gepaard kunnen gaan met het gebruik van het video-cv. Zo is er bijvoorbeeld nog geen
wettelijk kader rond het gebruik van video-cv’s (Lefkow, 2007). Rekruteerders maken
zich verder ook zorgen over de mogelijkheid discriminatie en subjectiviteit in de hand
werken (Moody et al., 2002; Bruner, 2007; Giordano, 2009). Velen kijken dan ook
eerder sceptisch naar het gebruik van video-cv’s tijdens selectie (Hastings, 2007). Vele
cues die samen gaan met een video en niet voorkomen op papier kunnen discriminatie
in de hand werken. Zo kan bijvoorbeeld louter de naam van een sollicitant leiden tot
discriminatie (Blommaert, Coenders, & van Tubergen, 2013). Rekruteerders kunnen
ook zien hoe de persoon beweegt, welke gezichtsuitdrukkingen gebruikt worden
(Waung et al., 2014), in welke ruimte hij of zij gepositioneerd is, er kan muziek
toegevoegd zijn aan het filmpje, er kan van dichtbij of veraf gefilmd worden
(kadrering). Het minder fysiek aantrekkelijk vinden van een sollicitant kan ervoor
!9
zorgen dat men op een vooringenomen manier deze persoon beoordeelt (Cable & Judge,
1997; Derous, Ryan, & Nguyen, 2011; O’Brien, Latner, Ebneter, & Hunter, 2012). Ook
Hosoda, Stone-Romero, & Coats (2003) vonden dit terug in hun meta-analyse. Op basis
van verschillende experimentele onderzoeken gingen zij na wat het effect is van fysieke
aantrekkelijkheid op verschillende job-gerelateerde uitkomsten. Hierbij vonden zij dat
het aantrekkelijk vinden van een persoon een positieve invloed heeft op de inschatting
van de jobgeschiktheid. Opvallend hieraan was dat dit effect zowel gevonden werd bij
leken (studenten) als bij professionals. Zij vermelden wel dat deze effecten de laatste
jaren lijken af te nemen. Ook etniciteit (Derous et al., 2011) en zwaarlijvigheid (O’Brien
et al., 2012) kunnen discriminatie in de hand werken.
Het artikel van DeCarlo, Pratz, Labovich en Ware (2007) bespreken nog enkele
bijkomende nadelen. Zo geven ze aan dat de kwaliteit van de filmpjes zelf een
vertekend beeld kan geven van de sollicitant. Niet iedereen kan even vlot overweg met
een camera- en montagesoftware. Het zou kunnen dat deze amateuristische aanpak
sollicitanten een negatieve evaluatie oplevert. Buiten de kennis om met deze technieken
overweg te kunnen moet de persoon ook al dit materiaal ter beschikking hebben. Zo is
er een camera, montagesoftware en internet nodig. Het maken van een video-cv kan
zeer tijdsintensief zijn: concept bedenken, scène opstellen, tekst uitschrijven, filmen,
monteren en finaliseren van het filmpje. Verder geeft DeCarlo et al. (2007) aan dat
video cv’s veelal gepost worden op sociale netwerksites en dat rekruteerders nog niet
gewoon zijn op deze sites te zoeken naar sollicitanten. Op deze manier worden
potentieel goede sollicitanten niet eens opgemerkt en zal het maken van het filmpje
tevergeefs geweest zijn. We zien hier de laatste jaren wel een verandering in (Derous et
al., 2012).
Naast deze negatieve elementen geven DeCarlo et al. (2007) ook voordelen mee
van het video-cv. Zo werd vermeld dat door het gebruiken van het video-cv de tweede
ronde van het sollicitatieproces, het interview, overgeslagen zou kunnen worden. Dit
komt doordat de rekruteerder op basis van het filmpje al een eerste indruk kan vormen
van de sollicitant. Dit zorgt voor een inkorting van het selectieproces waardoor het
!10
minder tijdsintensief is voor de rekruteerder en het goedkoper wordt voor de
organisatie.
Voor de sollicitant biedt het video-cv de mogelijkheid om uit de berg sollicitaties
die een bedrijf toegestuurd krijgt te springen en een bijblijvende, hopelijk positieve,
indruk te maken op de rekruteerder. Het past helemaal in de trend van ‘personal
branding’ waarbij een sollicitant zijn marktwaarde en employability verhoogd door zijn
sterkten en realisaties in de kijker te zetten (Lievens, 2011). Aan de hand van het
innovatieve video-cv kan een sollicitant aantonen dat hij modern en vooruitstrevend is.
Er is echter weinig bekend over de werkelijke voor- en nadelen die gepaard gaan
met het gebruik van video-cv’s in sollicitatieprocedures. Verder onderzoek moet
empirisch vastleggen wat de ware voor- en nadelen zijn van het video-cv en wat
mogelijke risico’s zijn. Op basis hiervan kunnen organisaties een geïnformeerde en
onderbouwde beslissing maken over het al dan niet toestaan van video-cv’s en of ze er
zelf naar vragen. Een sollicitant kan kan op zijn beurt de voor- en nadelen van een
video-cv afwegen tegen de voor- en nadelen van een papieren cv. Zo kan hij op
gefundeerde basis beslissen al dan niet een video-cv te maken.
Vergelijking Video-cv en het Papieren cv
De job van rekruteerders bestaat er uit om aan de hand van voorgeschreven
criteria in een vacature de afweging te maken wie van de sollicitanten de juiste kennis
en karakteristieken bevat waarmee ze tegemoet komen aan specifieke jobcriteria
(Oliphant & Alxander, 1982). Het gebruik van een papieren cv rust op het geloof dat
vanuit deze biodata gedragskarakteristieken naar voor komen die nuttige informatie
zullen reflecteren omtrent de vaardigheden, mogelijkheden en persoonlijkheid van de
sollicitant (Ash, Johnson, Levine, & McDaniels, 1989; Cole, Field, & Giles, 2003;
Cole, Feild, Giles, & Harris, 2009; Cole, Feild, & Stafford, 2005; Glick, Zion, &
Nelson, 1988). Het video-cv gaat hier ook vanuit maar voegt hier nieuwe dimensies en
dus informatie aan toe. Bovenop de biodata wordt namelijk een klein sample meegeven
van gedragingen zoals lichaamshouding, gebaren en gezichtsuitdrukkingen (Waung et
!11
al., 2014). Deze extra cues kunnen supplementaire informatie geven over de
geschiktheid van de sollicitant.
Een eerste verschil werd gevonden in onderzoek van Hiemstra et al. (2012). Zij
vonden dat de eerlijkheidsperceptie van video-versus papieren cv’s verschilt onder
sollicitanten. Zoals eerder vermeld kan het zijn dat een video-cv meer discriminatie met
zich meebrengt. Hiemstra et al. (2012) onderzochten of personen ook het gevoel hadden
dat het video-cv discriminatie in de hand werkt. Zij vonden dat over de totale groep van
445 participanten video-cv’s als eerlijker ervaren werden dan papieren cv’s. Het was
ook zo dat participanten uit etnische minderheidsgroepen - met name Turks en
Marokkaans - de predictieve validiteit, de indruksvaliditeit (face validity) en de
mogelijkheid om te presteren bij video cv’s als gelijk of als beter percipieerden dan de
Nederlandse etnische meerderheid. Taalbekwaamheid bleek hier een belangrijke
moderator te zijn. Personen die de taal van het gastland (Nederlands) meer vaardig
waren vonden het papieren cv eerlijker. In en tweede onderzoek door Hiemstra en
collega’s (2012) bij 103 hoger opgeleide studenten werd een voorkeur gevonden voor
het papieren cv. Er werd ook gekeken naar de relatie van persoonlijkheid en de
perceptie van het video-cv. Hieruit blijkt dat meer extraverte participanten meer
mogelijkheden zagen in het video-cv dan meer introverte personen en dat ze deze ook
als meer valide zagen. Cognitieve vaardigheden hadden dan weer eerder een negatief
effect op het ervaren van het video-cv als eerlijk. Uit deze twee studies leidden
Hiemstra et al. (2012) af dat personen met een zwakkere positie in de arbeidsmarkt
mogelijk het video-cv prefereren.
Gissel et al. (2013) vonden in hun labo-experiment en tweede verschil. Zij
onderzochten welke factoren invloed hebben op de intentie om een video-cv te maken.
Verder gingen zij na wie uiteindelijk ook echt een video-cv maakten. Zij vonden dat
personen die ervoor kiezen een video-cv te maken effectief een verschillend
persoonlijkheidsprofiel hebben van personen die opteren dit niet te doen. Hierbij
vonden zij dat attitudes, subjectieve normen (gepercipieerde sociale druk om al dan niet
een gedrag te stellen) en in mindere mate waargenomen gedragscontrole goede
variabelen zijn om te voorspellen of iemand de intentie heeft om een video-cv te maken.
!12
Deze intenties waren op hun beurt een goede voorspeller voor het effectief maken van
een video-cv. Mensen die er uiteindelijk voor kiezen een video-cv te maken gaan ervan
uit dat ze hierdoor een positievere evaluatie zullen krijgen bij de cv-screening dan
mochten ze (enkel) een papieren cv opsturen ter sollicitatie.
Een sollicitant poogt deze kans op een positieve evaluatie ook op andere
manieren te maximaliseren. Zo zal een sollicitant proberen zich zo positief mogelijk
voor te stellen doorheen het sollicitatieproces (Gilmore, Stevens, Harrell-Cook, &
Ferris, 1999). Dit positief beeld creëren kan het gebruik van zelfpresentatietechnieken in
de hand werken (Gilmore et. al., 1999; Levashina & Campion, 2007). Een mogelijke
techniek die sollicitanten gebruiken is impressiemanagement (Barrick, DeGrassi, &
Shaffer, 2009; Kacmar & Carlson, 1999). Hierin vinden we mogelijk een derde verschil
tussen het papieren en het video-cv. Impressiemanagent is een tactiek die mensen
gebruiken om de mening of affectieve evaluatie van anderen te manipuleren (Barrick et
al., 2009). Dit doen ze door zorgvuldig bepaalde informatie over zichzelf te tonen en
andere informatie net niet (Kacmar & Carlson, 1999). Zelfpresentatietechnieken worden
vaak gebruikt wanneer de situatie ambigue is en de uitkomst van de situatie onzeker.
Zowel ambiguïteit als onzekerheid vinden we terug in een situatie als het selectieproces
(Kaplan & Fischer, 2009). Deze tactieken hebben ook effectief een positief effect op
evaluaties door interviewers (Higgins, Judge, & Ferris, 2003; Wayn & Kacmar, 1991).
Zelfs rekruteerders met jaren ervaring in selectie blijven sensitief voor het
impressiemanagement van sollicitanten (Lievens & Peeters, 2008).
Volgens Barrick et al. (2009) worden zelfpresentatie tactieken op vele manieren
gebruikt, in vele verschillende levensgebieden. Volgens hen zijn drie categorieën van
tactieken in het bijzonder relevant tijdens het interview. De eerste tactiek die
sollicitanten gebruiken tijdens het interview is hun voorkomen. Hiermee wordt
verwezen naar de fysieke verschijning van een persoon zoals hun schoonheid en
aantrekkelijkheid. Met voorkomen wordt ook de professionele verschijning bedoeld
zoals hygiëne, verzorgdheid en aangepaste kledij. Een tweede categorie noemt men
impressiemanagement. Deze categorie kan op zijn beurt ingedeeld worden in twee
categoriën: de op het zelf gefocuste impressiemanagement en tactieken (1) en de op de
!13
ander gefocuste impressiemanagement en tactieken (2). De eerste omvat technieken
gebruikt om zichzelf positiever voor te stellen (Stevens & Kristof, 1995). Dit wordt ook
wel zelfpromotie genoemd. Aan de hand van technieken waarbij de focus ligt op de
ander zal een sollicitant eerder deze andere complimentjes geven of eerder conformeren
aan de ander (Stevens & Kristof, 1995). De laatste categorie bevat technieken die vooral
gebruik maken van verbaal en non-verbaal gedrag. Verbaal gedrag zijn alle spontane
uitingen van gedachten en gevoelens, terwijl non-verbaal gedrag handelt over lachen,
handgebaren maken, knikken en oogcontact maken. Barrick et al. (2009) vonden in hun
onderzoek dat deze drie soorten tactieken inderdaad een invloed hebben op het oordeel
van de rekruteerder. Ook Gifford, Ng en Wilkinson (1985) vonden dat sollicitanten die
vaker glimlachten, gebaren maakten en formele kleren droegen positievere evaluaties
kregen.
Deze verbale en non-verbale cues, die voorkomen tijdens het interview, kunnen
ook via het video-cv worden overgebracht (Hiemstra et al., 2012). Het video-cv kan
echter, in tegenstelling tot het interview, op voorhand in scène gezet worden. Tijdens
het maken van een video-cv kan men fouten wissen en takes opnieuw opnemen. Dit
alles maakt nog meer impressiemanagement mogelijk dan tijdens het interview. Aan de
hand van een video kan de sollicitant zich nog positiever voorstellen. omdat deze meer
controle heeft over wat wel en niet getoond wordt. Hierdoor zou het kunnen dat deze
persoon een hogere employability inschatting krijgt op basis van zijn video-cv dan
mocht hij enkel geëvalueerd worden op het interview. Een goede eerste indruk zorgt
namelijk voor een positievere evaluatie later in het selectieproces (Doughherty, Turban,
& Callender, 1994). Verder onderzoek omtrent impressiemanagement en het video-cv is
nodig.
Ook het papieren cv zorgt voor een bepaalde eerste indruk en ook hierbij
proberen sollicitanten zich op een zo positief mogelijke manier voor te stellen (Kaplan
& Fischer, 2009). Impressiemanagement is echter niet zo eenvoudig bij het papieren-cv.
Dit komt doordat de meeste informatie dat gedeeld wordt objectief is en er een soort
standaardformaat bestaat van hoe een papieren cv eruit hoort te zien (Knouse, 1994).
Kaplan en Fischer (2009) stelden vier strategieën voor die gebruikt kunnen worden in
!14
een cv. Zo kan men claimen uitzonderlijk te zijn of stereotypen bevestigen. Bij het
bevestigen van stereotypen zal men claimen bepaalde trekken te bezitten maar kunnen
dit niet hard maken. Als derde strategie kan men proberen kansen te verbeteren door
bepaalde informatie niet te vermelden en als laatste strategie kan men kansen gelijkend
maken. Al deze soorten impressiemanagement kunnen eventueel ook gebruikt worden
in het video-cv en daardoor en invloed hebben op hoe de rekruteerder de sollicitant
beoordeeld ofwel, hoe de employability van de sollicitant wordt ingeschat.
Employability en Cv-Screening
Tijdens het screenen bekijken rekruteerders de biodata en andere informatie in
het papieren of video-cv en pogen op basis hiervan een inschatting te maken van de
toekomstige job prestaties van deze kandidaat (Brown & Campion, 1994; Bright &
Hutton, 2000; Dindoff, 1999; Harvey-Cook & Taffler, 2000; Kirkwood & Ralston,
1999). Tijdens het screenen van de cv proberen rekruteerders een inschatting te maken
van de employability van de sollicitant.
Employability is een veelomvattend begrip (Sabatés, Marzo, Jariot, & Roca,
2014). Zeer breed gezien: “Het vermogen te kunnen overleven op de
arbeidsmarkt” (Thijssen, Van der Heijden, & Rocco, 2008, p.4). Dit kan gaan van het
zich actief kunnen aanpassen in verschillende werkdomeinen (Fugate, Kinicki, &
Ashforth, 2004) tot het vermogen om op een zelfstandig en efficiënte manier werk te
vinden (Hillage & Pollard, 1998).
Sabatés et al. (2014) brachten acht componenten naar voor die een persoon kan
aanleren om zo zijn employability te verhogen. Deze zijn: zelforganisatie,
besluitvorming, probleemoplossend gedrag, teamwork, communicatie,
doorzettingsvermogen, professionele projectontwikkeling, flexibiliteit en
verantwoordelijkheid. Deze elk an deze acht competenties zijn volgens hen in een
bepaalde mate trainbaar en overdraagbaar naar verschillende werksituaties (Sabatés et
al., 2014). Personen met een hoge employability kunnen zich dus vaak makkelijker
aanpassen aan veranderingen in de organisatie en zijn omgeving (Brown & Hesketh,
!15
2004). Ze gaan uit zichzelf uitdagende leerervaringen aan (Lievens, 2011), nemen vaker
initiatief, en willen huidige situaties verbeteren (Fugati et al., 2004). Dit maakt hen
vloeiender inzetbaar.
Als een rekruteerde aan de hand van een cv de employability van een sollicitant
hoog inschat maakt hij de attributie dat deze sollicitant later goed werk zal leveren en
goed zal kunnen aarden in de werkomgeving. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat
biodata hier een effectieve voorspeller van is (Becton, Matthews, Hartley, & Whitaker,
2009; Fleischman & Mumford, 1991; Thoms et al., 1999). Deze manier van werken kan
begrepen worden aan de hand van de attributietheorie (Cole et al., 2007; Knouse, 1988).
Attributietheorieën, oorspronkelijk ontwikkeld door Heider (1958), buigen zich
over de vraag hoe mensen causale verklaringen zoeken tussen eigen en andermans
gedragingen. Deze causale verklaringen noemt men attributies (Brehm, Kassin, Fein,
Mervielde, & Van Hiel, 2006). Men gaat ervan uit dat mensen attributies maken en op
basis hiervan proberen te begrijpen waarom iemand een bepaald gedrag stelt. Men
onderscheid in deze theorie interne en situationele attributies. Bij het maken van interne
attributies gelooft men dat gedrag zijn oorzaak kent in de persoon zelf, zijn
persoonlijkheid, zijn aanleg, zijn humeur en zijn motivaties. Bij situationele attributies
schrijft men gedrag toe aan factoren extern aan de actor zoals: de taakmoeilijkheid, het
toeval of de aanwezigheid van andere personen (Brehm et al., 2006; Knouse, 1988). Op
basis van al deze attributies wordt uiteindelijk een globale indruk van de persoon
gemaakt. Vanuit de verschillende cues en informatie, voorgeschoteld in een cv, zullen
rekruteerders dus pogen een beeld te scheppen van deze persoon en hoe die zich later
zal gedragen (Bright & Hutton, 2000; Brown & Campion, 1994; Dindoff, 1999;
Knouse, 1988) in de werkcontext. Zoals eerder vermeld geven het video-cv en het
papieren cv een aantal overeenkomende cues en een aantal verschillende cues. Hierdoor
kan het zijn dat op basis van het video-cv andere attributies gemaakt worden dan mocht
deze persoon op basis van een papieren cv beoordeeld worden.
Vanuit de cues verkregen via het cv maken rekruteerders dus attributies. Aan de
hand van deze attributies zullen sollicitanten vergeleken worden. Rekruteerders pogen
!16
in te schatten wie van de sollicitanten vlotter inzetbaar (employable) zal zijn en bepalen
daarna wie ze zullen uitnodigen voor een verder kennismakingsgesprek of interview
(Thoms et al., 1999). Doorheen deze paper zal gesproken worden over employability.
Employability heeft doorheen de geschiedenis verschillende definities gekregen en kan
daarom een verwarrend construct zijn (Forrier & Sels, 2003; McQuaid & Lindsay,
2005; Sabbatés et al., 2014; Thijssen, Van der Heijden,& Rocco, 2008).
Heden ten dagen ligt de focus vooral op de adequaatheid van een persoon om te
functioneren in een job (Forrier & Sels, 2003; Thijssen et al., 2008). Het geeft een
indicatie van de kans op het vinden en behouden van werk (Brown & Hesketh, 2004;
Thijssen et al., 2008). Studies hebben aangetoond dat louter het screenen van een cv
reeds een impact heeft op de employabilitybeoordeling van een sollicitant (Brown &
Campion, 1994; Cole et al., 2009). De employability-inschatting van een sollicitant gaat
samen met de uiteindelijke beslissing om een sollicitant een job aan te bieden (r =.64)
(Cable & Judge, 1997). Voor de sollicitant is het daarom belangrijk dat hij zijn
employability zoveel mogelijk ten toon stelt in zijn cv. Onderzoek moet echter verder
uitwijzen of men hiervoor beter een papieren cv of een video-cv kan gebruiken. De
veronderstelling dat er een verschil in employability-inschatting ontstaat door het
gebruik van verschillend mediums kan begrepen worden vanuit de Media Richness
Theory theorie van Daft en Lengel (1988).
Media Richness Theory
Waung et al. (2014) schuiven de Media Richness Theory naar voor om de
verschillen tussen het papieren cv en het video-cv te verklaren. De Media Richness
Theory werd voor het eerst geïntroduceerd in 1983 door Daft en Lengel. De theorie
werd ontwikkeld zodat verschillende communicatie media binnen organisaties
omschreven konden worden en uiteindelijk geëvalueerd konden worden. Daft en Lengel
(1986) stellen dat diverse media verschillen in “rijkheid”. Met rijkheid wordt gekeken
naar het vermogen van een medium om een boodschap op een begrijpelijk manier over
te brengen binnen een bepaald tijdsinterval (Daft & Lengel, 1986). Daft en Lengel
!17
(1988) brengen vier karakteristieken naar voor die de mate van mediarijkheid bepalen.
Deze karakteristieken zijn: De veelheid aan cues (1), de mogelijkheid om meerdere
informatiecues simultaan over te brengen (2), het faciliteren van twee-
wegcommunicatie, ook wel snelle feedback genoemd, zodat de mogelijkheid ontstaat tot
een persoonlijke focus, de boodschap kan gericht worden naar een bepaalde persoon (3).
Als laatste karakteristiek brengen Daft en Lengel (1988) de mogelijkheid tot
communicatie in de eigen moedertaal (4) naar voor.
Op basis van deze vier karakteristieken stellen Daft en Lengel (1988) een
hiërarchie voor van de verschillende media. Face-to-face communicatie wordt hierin
gezien als het meest rijke medium omdat er sprake is van een directe ervaring (Daft &
Lengel, 1988; Webster & Hackley, 1997), er kunnen meerdere cues (verbaal en non-
verbaal) tegelijk gegeven worden en onmiddellijke feedback is mogelijk.
Telefoongesprekken staan een niveau lager in de voorgestelde hiërarchie doordat het ter
plaatse aanwezig zijn van de communicerende personen niet mogelijk is. Tijdens een
telefoongesprek kunnen non-verbale cues als oogcontact, blozen en lichaamshouding
dus niet waargenomen worden. Mediums met de laagste mediarijkheid bezitten geen
van deze drie karakteristieken. Daft en Lengel (1988) geven ongeadresseerde flyers als
voorbeeld van een medium met een zeer lage mediarijkheid. Ongeadresseerde flyers
omvatten enkel geschreven cues, maakt onmiddellijke feedback niet mogelijk en is niet
specifiek gericht naar een bepaalde persoon.
Op deze manier kan men ieder medium in de hiërarchie plaatsen en kunnen deze
met elkaar vergeleken worden. Zo kunnen ook het papieren en het video-cv met elkaar
vergeleken worden. Geen van beiden maken directe twee-wegcommunicatie mogelijk.
Ook de mate van persoonlijke focus is bij beide mediums gelijkaardig. Het is namelijk
steeds gericht naar een bepaalde organisatie waar de sollicitant mogelijkerwijs wil
werken. Het grootste verschil tussen beide media is het soort cues die gegeven worden.
Het video-cv geeft zoals eerder besproken, in tegenstelling tot het papieren-cv, ook
verbale (audio) en non-verbale (video) cues. Deze extra cues zijn erg gelijkend aan cues
die gegeven worden tijdens face-to-face communicatie. Op basis hiervan kan het video-
cv gezien worden als een rijker medium dan het papieren cv.
!18
Een tweede assumptie die gemaakt wordt in de Media Richness Theory stelt dat
over te brengen boodschappen kunnen verschillen in complexiteit. Een boodschap is
complex als deze conflicterende interpretatie mogelijk maakt. Het gebruik van een
media-rijk medium zal, volgens de theorie, bij complexe boodschappen leiden tot het
beter overbrengen van de informatie. Men spreekt dan over een fit tussen boodschap en
medium (Daft & Lengel, 1988). Als een boodschap niet voor verwarring kan zorgen is
een “armer” medium voldoende. Voorgaand onderzoek suggereerde dat een gepaste
mate van mediarijkheid de acquisitie van informatie verhoogd (Dineen et al., 2007). De
boodschap wordt op een meer efficiënte manier overgedragen. Zo zal bij het maken van
een memo, een eerder arm medium zoals een post-it voldoende zijn. Het beslissen of
een sollicitant voldoet aan de nodige vereisten kan gezien worden als complex. Er is
veel informatie dat vergeleken moet worden, een rijk medium zal hierbij aangewezen
zijn. Uit onderzoek blijkt dat deze extra cues ook degelijk meespelen in de
employability-inschatting van sollicitanten (Burnett, 1993; DeGroot & Motowidlo,
1999; Motowidlo & Burnett, 1995).
DeGroot en Motowidlo (1999) vonden in hun onderzoek dat interviewers non-
verbale en vocale cues gebruiken om een inschatting te maken van employability van
een sollicitant . Deze cues kunnen gebuikt worden om een inschatting te maken in
hoever de sollicitant eens aangenomen suggesties zal aanvaarden, geneigd zal zijn
anderen te helpen en in welke mate de persoon een goede samenwerking zal
bevorderen. DeGroot en Motowidlo (1999) verklaren dit aan de hand van de affectieve
reactie die interviewers op deze cues hebben en deze zullen uiteindelijk een invloed
hebben op verdere beslissingen.
Het screenen van een cv en het bepalen of iemand geschikt is voor een
specifieke job kan gezien worden als een complex gegeven. Volgens de Media Richness
Theory zal er om deze taak goed uit voeren nood zijn aan een mediarijk communicatie-
instrument. Het video-cv wordt volgens deze theorie als rijker aanzien. In dit onderzoek
wordt verwacht dat het video-cv dan ook meer geschikt zal zijn voor deze complexe
taak. Zoals eerder besproken maakt het video-cv ook meer impressiemanagement
!19
mogelijk. Ook om deze reden verwachten we dat een video-cv zal resulteren in een
positievere evaluatie dan het papieren cv.
Hypothese 1a Het gebruiken van een video-cv zal resulteren in een
hogere employability inschatting dan bij het gebruiken van een papieren cv.
Hypothese 1b: De kans uitgenodigd te worden voor een sollicitatie-
gesprek is groter bij het gebruik van een video-cv dan bij het gebruik van een papieren
cv.
Job Type
In de late jaren 50 maakte John Holland (1959, 1966, 1985a) een eerste aanzet
tot zijn alom bekende classificatiesysteem waarbinnen individuele differentiaties in
interesse patronen geplaatst kunnen worden (De Fruyt & Mervielde, 1997). In zijn
classificatiesysteem stellen Holland et al. (1968) zes basistypes voor: Realistisch,
Intellectueel, Artistiek, Sociaal, Ondernemend en Conventioneel. Wat deze categorieën
juist inhouden kan terug gevonden worden in Bijlage1 dit zou ons anders te ver
brengen. Elk van deze types kan in grotere of minder grote mate raakpunten vertonen
met een ander type (De Fruyt & Mervielde, 1997). Op basis van deze raakpunten
kunnen de types in een hexagoon geplaatst worden waarbij degene met meer raakpunten
dichter bij elkaar liggen. Degene die geen raakpunten hebben bevinden zich loodrecht
tegenover elkaar. Deze hebben dus geen gemeenschappelijke kenmerken (De Fruyt &
Mervielde, 1997) zie bijlage 2. In zijn boek Making vocational choices: A theory of
vocational personalities and work environment (1985) stelt Holland dat aan de hand van
deze basistypes personen en omgevingen omschreven kunnen worden en binnen dit
hexagoon geplaatst kunnen worden.
De theorie stelt dat personen bepaalde noden en interesses hebben en deze
kunnen vervuld worden in bepaalde passende omgevingen, bijvoorbeeld een
werkomgeving. Wanneer twee personen meer raakpunten hebben qua interesses en
!20
noden zullen zij dichter bij elkaar geplaatst worden op het hexagoon. En zullen hun
noden in gelijkaardige omgevingen vervuld worden. Omgevingen die kort bij elkaar
plaats vinden op het hexagoon zullen dus ook gelijkaardige noden en behoeften
bevredigen. De overeenkomst van een persoon of een omgeving met een of meerdere
types bepaald het RIASOC profiel van deze persoon of omgeving (De Fruyt &
Mervielde, 1997). Dit profiel verduidelijkt dus welke behoeftes een persoon zoekt in
een omgeving en welke behoeftes een omgeving zal bevredigen. Als een persoon en zijn
omgeving eenzelfde profiel hebben dan spreekt men over een P-O fit. Een fit zal zorgen
voor een hogere werksatisfactie, prestatie en beroepsstabiliteit (Holland,1959, 1966,
1973, 1985a; Spokane, 1985). Werknemers zullen meer gepaste gedragingen en
attitudes vertonen, er zal minder sprake zijn van turn-over (Memon, Saelleh, &
Baharom, 2015). Verder is het verbonden met minder angst, burn-out en somatische
klachten (Meir, 1989).
Een werknemer zal zich beter voelen en zal beter functioneren in een omgeving
met hetzelfde RIASOC-label (Holland, 1996). Zo zal een realistisch persoon beter
functioneren in een realistische omgeving omdat deze kansen, activiteiten, taken en
rollen aanbied die congruent zijn met de competenties, interesses en mate van
zelfvertrouwen van dit type persoon (Holland, 1996). Een job als bijvoorbeeld architect
(RIAE) zal dus meer tegemoet komen aan de noden en interesses van een persoon met
een RIAE-profiel in tegen stelling tot een job als boswachter (RISE). Boswachter heeft
echter nog enige overeenkomst met RIAE, de R en I. Tandarts (IERS) heeft
bijvoorbeeld geen enkele overeenkomst meer qua omgevingstype en zal
hoogstwaarschijnlijk uitmonden in ontevredenheid en een slechte persoon-job fit.
Een P-O fit heeft ook zijn effecten tijdens de sollicitatie. Het fit-systeem maakt
volgens Holland (1969) het vergelijk tussen de sollicitant en de job mogelijk. Bepaalde
jobs zullen meer tegemoet komen aan de noden en interesses van de ene persoon en niet
aan die van een persoon met een volledig ander profiel. Zoals te zien was in het
bovenstaande voorbeeld. Zo zullen rekruteerders vaker de neiging hebben een sollicitant
aan te nemen voor een vacature als ze het gevoel hebben dat er een fit is tussen de
persoon en de job (Kristof-Brown, Zimmerman, & Johnson, 2005). Bij het vergelijken
!21
is het zo dat de eerste letter van de RISAOC code meer gewicht zal hebben dan de
daarop volgende. Deze omschrijft wat voor die bepaalde persoon het belangrijkst is.
Daarna volgt de tweede letter die minder gewicht heeft dan de derde met nog iets
minder gewicht en zo verder. Zo zal een persoon met bijvoorbeeld een RIAE-profiel
meer geïnteresseerd zijn in jobs die hoog scoren op Realisme, in iets mindere mate
scoren op Intellect en nog iets minder op Artisticiteit en Ondernemerschap. Een tweede
persoon met bijvoorbeeld een RISE-profiel zal ook op zoek zijn naar een job met een
hoge score op Realisme en Intellect. Deze tweede persoon kan echter van de eerste
persoon onderscheden worden aan de hand van de derde letter (S) (Holland, 1969).
Een belangrijke assumptie in Holland’s theorie is dat personen en hun omgeving
zullen interageren. Mensen zullen een omgeving zoeken waarbinnen ze deze interesses
kunnen uiten. Een omgeving met die bepaalde karakteristieken zak mensen aantrekken
met die bepaalde interesses. Deze omgeving zal op zijn beurt beïnvloed worden door de
personen die erin werken en leven (De Fruyt & Mervielde, 1997). Anders omschreven
aan de hand van het ASTMA model zullen mensen met bepaalde interesses
aangetrokken worden voor een bepaalde vacature (Attraction), mensen waarvan
rekruteerders denken dat ze passen binnen de job en organisatie zullen aangenomen
worden (Selection), mensen passen zich aan de nieuwe omgeving aan (Transformation),
zullen de omgeving proberen naar hun hand te zetten (Modification) en uiteindelijk
zullen personen met een misfit de organisatie, job verlaten (Attrition).
De P-O fit zal dus mede bepalen wie van de sollicitanten verder kan gaan in de
sollicitatie procedure. Zoals eerder vermeld zullen rekruteerders tijdens de
sollicitatieprocedure een inschatting maken van de sollicitant’s employability. Cole,
Feild en Harris (2004) vonden in hun onderzoek dat het type job waarvoor gerekruteerd
wordt het verband tussen een rekruteerders’ persoonlijkheidsinschatting van een
sollicitant en de uiteindelijke employability beoordeling van deze sollicitant beïnvloedt.
In dit Amerikaans onderzoek werd aan 244 professionele rekruteerders gevraagd om aan
de hand van cv’s de persoonlijkheid van participanten te evalueren. Deze participanten
waren Amerikaanse universiteitsstudenten die in het kader van een cursus elk een eigen
cv maakten. Bij het inschatten van de persoonlijkheid werd gekeken naar twee van de
!22
zes door Holland voorgestelde categorieën: de conventionele categorie
(geoperationaliseerd als Consciëntieusheid) en de sociale categorie (geoperationaliseerd
als Extraversie). Na het inschatten van deze persoonlijkheidstrekken werd aan
rekruteerder gevraagd in welke mate ze deze persoon zouden aanbevelen en uiteindelijk
aannemen (employability) voor een bepaalde fictieve vacature. Cole et al. (2004)
vonden hierbij dat als er een fit was tussen het persoons-type en job-type de sollicitant
als meer employable gezien werd voor die bepaalde job. Een consciëntieus persoon zal
dus als meer employable gezien worden voor een conventionele jobs zoals boekhouding
of financiën (Holland, 1996). Als rekruteerders participanten eerder als extravert zagen
werden zij als meer employable gezien voor meer ondernemende beroepen zoals
Marketing of Human Resource management (Holland, 1996). Dit onderzoek toont aan
dat iemands employability mede bepaald wordt door het type job waarvoor
gesolliciteerd wordt.
Zelden werd in bedrijfspsychologisch onderzoek een model zo vaak gerepliceerd
aan de hand van verschillende methoden als het RIASOC-model (Dawis, 1992).
Doorheen deze vele onderzoeken kan gezegd worden dat het hexagonaal model
empirisch ondersteund is (De Fruyt & Mervielde, 1997). Reardon en Lenz (1999)
vonden na het geven van een workshop aan de hand van het RIASOC-model dat
mensen het ook een nuttig instrument vonden om eigen interesses te leren kennen en zo
te leren welke soort jobs het best bij hen passen. Het model is dus niet enkel empirisch
gesteund, ook in de praktijk wordt het geapprecieerd.
Verder onderzoek naar deze zes types van Holland vond dat deze
geplaatst kunnen worden op twee bipolaire dimensies (Bijlage 2) (Lamb & Prediger,
1981; Prediger & Vansickle, 1992). De eerste dimensie verdeeld het hexagoon aan de
hand van het al dan niet met Data versus Ideeën, de tweede dimensie is werken met
Dingen of Mensen. Op basis van dit model gaan we in dit onderzoek na of kandidaten
die solliciteren voor een meer op mensen en ideeën gerichte job (Sociaal en Artistiek)
meer baat zullen hebben met een video-cv dan sollicitanten die zoeken naar een eerder
data- en dingen-gerichte job (Conventioneel en Realistisch).
!23
Gifford et al. (1985) vonden dat sociale vaardigheden vooral afgeleid worden
aan de hand van non-verbale cues. Zo werden sollicitanten die vaker glimlachten,
gebaren maakten en formele klederdracht droegen als meer sociaal vaardig gezien dan
personen die dit niet deden. Oogcontact zou gerelateerd zijn aan meer assertiviteit en
meer zelfvertrouwen bij de sollicitant. Ook DeGroot en Motowidlo (1999) stellen dat
interviewers op basis van verbale en non-verbale cues een beeld proberen vormen van
hoe deze persoon zal omgaan met collega’s en klanten. In het huidige onderzoek wordt
verondersteld dat bij jobs gericht op mensen en ideeën communicatieve en sociale
vaardigheden belangrijk zullen zijn (spreekstijl, lichaamstaal,…). Verondersteld wordt
dat deze vaardigheden beter worden overgebrachte via het video-cv door het toevoegen
van auditieve en visuele informatie. Hierdoor verwachten we dat de eerder voorgestelde
positieve effecten van een video-cv versterkt zullen worden bij jobs die hoger scoren op
de dimensies mensen en ideeën (Sociaal en Artistieke job). Bij mensen die solliciteren
voor jobs waar deze communicatieve vaardigheden minder belangrijk zijn wordt er
verondersteld data er geen verschil zal zijn tussen het video-cv en het papieren cv. Dit
zijn jobs die hoger scoren op de dimensies dingen en data (Realistische en
Conventionele jobs). Hieruit volgen de vier volgende hypothesen die het type job als
moderator voorstellen op de relatie tussen het video-cv en de employability-inschatting
van een sollicitant:
Hypothese 2a: Rekruteerders zullen de employability van een sollicitant
hoger inschatten wanner deze sollicitant voor een Sociale job solliciteert aan de hand
van een video-cv in tegenstelling tot een papieren cv.
Hypothese 2b: Rekruteerders zullen de employability van een sollicitant
hoger inschatten wanner deze sollicitant voor een Artistieke job solliciteert aan de hand
van een video-cv in tegenstelling tot een papieren cv.
!24
Hypothese 3a: Bij het solliciteren voor een Realistische job zullen
rekruteerders de employability van een sollicitant niet verschillend inschatting bij het
video-cv als bij het papieren cv.
Hypothese 3b: Bij het solliciteren voor een Conventionele job zullen
rekruteerders de employability van een sollicitant niet verschillend inschatting bij het
video-cv als bij het papieren cv.
METHODE
Design
Deze scriptie is een experimenteel onderzoek met één onafhankelijke variabele, de
cv-conditie. Deze bestaat uit twee niveaus: het papieren cv en het video-cv.
rekruteerders worden at random aan een van deze twee niveaus toegewezen en zullen de
cv enkel in die bepaalde conditie beoordeeld. In de eerste conditie bekeken
rekruteerders enkel de papieren cv, in de tweede conditie werd enkel het video-cv
bekeken. Er is dus spraken van een ‘between-subjects’ design. Iedere rekruteerder kreeg
daarna één vacature te zien waarna hij of zij de employability van de sollicitant die ze
eerder te zien kregen bepalen voor deze specifieke vacature. Voor hypothese 1b wordt
ook bevraagd in welke mate men deze persoon effectief zou uitnodigen voor een
interview. Employability en kans op uitnodigen zijn dus de afhankelijke variabelen. Het
type job wordt in deze scriptie opgenomen als moderator. Aan de hand van het
RIASOC-model van Holland (1985) worden vier soorten jobs (Sociaal, Artistiek,
Realistisch, Conventioneel) bekeken. Elk van deze type jobs zal geïntroduceerd worden
aan de hand van een fictieve vacature. Een schematische voorstelling van het design
wordt hieronder weergegeven.
!25
!
! !
Steekproef
De beoordelaars die deelnamen aan dit onderzoek zijn HR-medewerkers die actief
zijn in de rekrutering en selectie sector of die verantwoordelijk zijn voor gelijkaardige
taken binnen een personeelsdienst. Verder werd ook aan masterstudenten
bedrijfspsychologie en personeelsbeleid die ervaring hadden in selectie en rekrutering
de vragenlijst in te vullen. Deze participanten werden op verschillende manieren
gezocht. Zij werden benaderd via sociale media, via het contacteren van selectie- en
rekrutering bureaus of HR-diensten.
Moderator:
Type job
- Sociale job - Artistieke job - Realistische job - Conventionele job
Onafhankelijke variabele:
Cv-conditie
- Papieren cv - Video- cv
Afhankelijke variabele:
- Mate van employability
- Kans op interview
!26
In totaal waren er 115 participanten sommigen hun demografische gegevens zijn
te zien in tabel 1. Van de participanten die hun gegevens meedeelden waren er 44
student, 36 werkten in de uitzendsector en 13 van hen waren HR-medewerker.
Iedere persoon die wenste deel te nemen werd at random toegewezen aan ofwel de
papieren-cv-conditie ofwel de video-cv-conditie. Er werden dus twee groepen
gerecreëerd. De nodige vereiste steekproefgrootte werd berekend aan de hand van
G*Power 3.1.3 en bedroeg 95 personen. Dit aantal proefpersonen komt overeen met een
power van 0.80, een medium effectgrootte van 0.25 en een significantieniveau van 0.05.
De totale steekproef bedroeg, zoals eerder vermeld, 115 participanten 54 van hen kregen
een papieren-cv te zien, 61 een video-cv. De respondenten hebben een gemiddelde
leeftijd van 28,34 jaar (SD: 7,34) en een gemiddeld aantal jaren werkervaring van 4,14
jaar (SD: 6,682). De respons rate is moeilijk te bepalen aangezien ook sociale media
gebruikt werd. De meerderheid van de respondenten was vrouwelijk (79.8%) en waren
student met rekrutering ervaring (47.3%). 38.7% van de respondenten was werkzaam in
de uitzendsector.
Tabel 1
Beschrijving Steekproef Studie
N Minimum Maximum M SD
Leeftijd 103 22 57 28,34 7,340
Jaren Werkervaring
93 0 32 4,14 6,682
Categorie Frequentie Percentage
Geslacht 104 Man 21 20,2
Vrouw 83 79,8
Sector 93 Student 44 47,3
Uitzendsector 36 38,7
HR medewerker 13 14
!27
Naast een aantal demografische gegevens werd aan de deelnemers ook gevraagd
of ze al eerder in contact kwamen met het papieren-cv. 54.8% van hen was al eerder in
aanraking gekomen met het video-cv.
In deze studie werd de steekproef ingedeeld in twee condities, elke conditie kreeg
toegang tot één cv-medium. Deze condities werden at random samengesteld. De
demografische gegevens worden in Bijlage 3 weergegeven. Ondanks de at random
indeling in condities werden er toch significante verschillen gevonden. Zo waren de
participanten in de video-cv conditie ouder F(1,101) = 5.450, p = .022 en hadden zij
gemiddeld gezien meer ervaring dan participanten in de papieren-cv conditie F(1,91) =
9.340, p = .003.
De sollicitant en controle variabelen
In deze scriptie werd geopteerd om één sollicitant te gebruiken. Iedere
rekruteerden beoordeeld dezelfde persoon. Hierdoor zullen mogelijke verschillen tussen
sollicitanten geen effect hebben op de resultaten in dit onderzoek. Het enige wat
verschilt is de manier waarop de cv wordt voorgelegd, ofwel via papier met foto ofwel
via een video-fragment. Er werd een cv opgesteld die inhoudelijk zo neutraal mogelijk
is. Dit wil zeggen een cv die past bij de vooropgestelde vacature zodanig dat gevonden
effecten voor gewijd kunnen worden aan het gebruikte medium, niet aan de inhoud van
het cv.
Rekruteerders moeten vaak veel informatie verwerken in een korte periode.
Hierdoor gebruiken ze vaak heuristieken om deze cognitieve belasting te verlichten
(Jackson, Hunter, & Hodge, 1995). Deze heuristieken leiden er vaak toe dat niet-job-
gerelateerde-variabelen meer doorwegen in keuzes van de rekruteerder (Jackson et al.,
1995). Het aantrekkelijk vinden van een persoon kan leiden tot een positievere
beoordeling (Cable & Judge, 1997; Derous et al., 2011; Hosoda et al., 2003; O’Brien et
al., 2012). Ook de aantrekkelijkheid van de stem kan een impact hebben (Hughes,
Dispenza, & Gallup, 2004). In dit onderzoek willen we echter dat rekruteerders de
employability van sollicitanten zo zuiver mogelijk inschatten. Daarom werden enkele
!28
controle variabelen opgenomen in een poging de werking van deze heuristieken te
minimaliseren. Een van deze controle variabelen was etniciteit (Derous et al., 2011).
Hierbij werd een sollicitant met een neutrale etniciteit (Vlaams) gekozen. Om deze
zelfde reden werd ook fysieke aantrekkelijkheid en vocale aantrekkelijkheid van de
sollicitant opgenomen als controle variabele. Om aan deze voorwaarden te voldoen
keken we aan de hand van de pilootstudies wie van de drie initieel voorgetelde
sollicitanten het best aan deze voorwaarden voldeed (als het meest neutraal
gepercipieerd werd).
Een volgende controle variabele, professionele aantrekkelijkheid, werd naar voor
gebracht door Barrick et al. (2009). Professionele aantrekkelijkheid verwijst naar de
mate van persoonlijke verzorging, hygiëne en het dragen van gepaste kledij. Eerder
onderzoek toonde aan dat professionele aantrekkelijkheid positief gerelateerd is met
rekruteerders’ beoordeling van de sollicitant (Barrick et al., 2009; Kinicki & Lockwood,
1985; Mack & Rainey, 1990). Om aan deze voorwaarden te voldoen kijken we eerst aan
de hand van de pilootstudies welke van de initiële sollicitanten het best aan deze
voorwaarden voldoet.
Verder raden Cole et al. (2004) aan om ook een aantal karakteristieken van de
rekruteerder zelf op te nemen als controlevariabelen. Eerder onderzoek toonde namelijk
aan dat ook deze een invloed hebben op de selectiekeuze van de rekruteerder. Met name
de controle variabelen: “geslacht”, “aantal jaren ervaring in het evalueren van cv’s”,
“job titel”.
Materiaal
Het cv (papier en video) is de onafhankelijke variabele in deze studie en bestaat
uit twee versies, het papieren cv of het video-cv. We wilden in dit onderzoek enkel
nagaan wat de effecten zijn van het medium, niet het effect van de inhoud van de cv. De
inhoud van deze cv-koppels (het papieren cv en het video-cv met gelijk RIASOC-type)
was daarom identiek.
!29
Het cv werd opgesteld aan de hand van de categorieën die meermaals
terugkeerden in de literatuur (Brown & Campion, 1994; Hornsby & Smith,1995; Ross
& Young, 2005). Eerst zijn demografische gegevens weergegeven (naam, leeftijd,
woonplaats). Als tweede gaf de sollicitant relevante opleidingen mee, gevolgd door
relevante werkervaring.
Om de neutraliteit te bevorderen werden de cv opgesteld alsof de sollicitant zou
solliciteren voor een eerste “echte” job. Zo werd enkel een eerder algemene middelbare
studie meegeven en werden vier vakantiejobs meegeven die steeds pasten binnen een
van de vier RIASOC-types. Als laatste werden hobby’s meegegeven. Ondanks het
onderzoek van Hornsby & Smith (1995), die geen effecten vonden van het toevoegen
van hobby’s, vermeldden we deze wel aangezien dit in de praktijk meestal ook gebeurt.
Op deze manier zag de cv er realistischer uit. Deze structuur werd zowel in de papieren
als in de video-cv gehanteerd. Bij de papieren cv werd een foto toegevoegd zodat
rekruteerders ook een visueel beeld kregen van de sollicitant en de positieve (of
negatieve) effecten van aantrekkelijkheid niet enkel in het video-cv meespeelden.
De vacatures in deze studie werden opgesteld aan de hand van O*Net. O*Net is
een online data-base die een beschrijving geeft van duizenden beroepen. Om deze
beroepen te categoriseren wordt onder andere gebruik gemaakt van Holland’s RIASOC-
model. Dit is de voornaamste reden dat deze data-base gebruikt werd in dit onderzoek.
Verder wordt er op O*Net een indeling gemaakt volgens “job zones”. Job zones bepalen
in welke mater er specifieke vereiste opleidingen, gerelateerde ervaringen en job
trainingen nodig zijn.
De zones rijken van één tot vijf. Eén staat voor “weinig tot geen voorbereiding
vereist” , twee staat voor “geringe voorbereiding vereist” zo verder tot vijf “uitgebreide
voorbereiding vereist”. In dit onderzoek zullen enkel beroepen gebruikt worden die
vallen binnen de zone één of twee. Zo zal het aspect specifieke trainingen en studies een
minder doorslaggevende factor spelen. Hieronder vindt men een korte omschrijving van
wat deze twee eerste categorieën verder betekenen.
!30
Zone 1: weinig tot geen voorbereiding nodig
Opleiding: sommige van deze beroepen eisen een middelbaar diploma.
Gerelateerde ervaring: Geen of geringe werk gerelateerde vaardigheden, kennis of
ervaring is vereist voor het uitoefenen van deze beroepen.
Bijvoorbeeld: een persoon kan een serveuse worden zelfs als hij of zijn nooit
eerder werkte.
Job training: Werknemers in deze beroepen hebben ergens tussen enkele dagen
en een paar maanden training nodig. Meestal kan een ervaren werknemer tonen
hoe de job uitgevoerd moet worden.
Job zone voorbeelden: Andere beroepen in deze zone zijn: taxie chauffeur, teller
en verhuur klerken, niet-agrarische dierenverzorgers, serveerster,...
Zone 2: Geringe voorbereiding vereist
Opleiding: Deze beroepen eisen meestal een middelbaar diploma.
Gerelateerde ervaring: Geringe werk gerelateerde vaardigheden, kennis of
ervaring zijn meestal vereist bij deze beroepen.
Bijvoorbeeld: Een stemopnemer zal er baat bij hebben eerdere directe
werkervaring met zijn publiek.
Job training: Werknemers in deze beroepen hebben ergens tussen enkele maanden
tot een jaar training nodig. Een erkend stageprogramma kan worden gegeven
binnen dit soort beroepen.
Job zone voorbeelden: Andere beroepen in deze zone zijn: plaatwerker, bos- en
brandweer, klantenservicemedewerker, fysiotherapeut.
Om een beter zicht te krijgen op wat deze zones betekenen wordt ook zone 5
meegegeven. Zo kan een vergelijking gemaakt worden, en de zwaarte van de zones
begrepen worden.
!31
Zone 5: uitgebreide voorbereiding vereist.
Opleiding: Deze beroepen eisen meestal een Universitair diploma, sommigen een
doctoraat. vb: licentiaat in de rechten.
Gerelateerde ervaring: uitgebreide werk gerelateerde vaardigheden nodig, kennis
en ervaring zijn vereist bij deze beroepen. Velen vereisen meer dan vijf jaar
ervaring.
Bijvoorbeeld: chirurgen moeten de volledige universitaire studie doorlopen en
moeten daarna vijf tot zeven jaar een zeer gespecialiseerde training volgen
alvorens hun job uit te kunnen voeren.
Job training: Werknemers zullen in bepaalde mate een on-the-job training nodig
hebben maar meestal word van hen verwacht dat de persoon de nodige
vaardigheden, kennis en werk-gerelateerde ervaring/ training reeds machtig is.
Job zone voorbeelden: advocaten, biologen, schoolpsychologen en artsen.
O*Net geeft steeds een uitgebreide lijst van mogelijke taken, activiteiten en
nodige vaardigheden. Er is echter gekozen om steeds enkel de eerste vijf elementen van
de omschrijving te gebruiken. Hierdoor blijft de vacature overzichtelijk en wordt niet te
veel tijd van de participanten gevraagd.
In dit onderzoek werden vier van de zes categorieën van het RASOC-model
onderzocht: Artistiek, Sociaal, Conventioneel en Realistisch. Voor de artistieke vacature
werd gekozen voor floral designer, voor de sociale vacature werd geopteerd voor de job
van banketbediende, kantoorbediende voor de conventionele job en
boerderijmedewerker voor de realistische job. Zoals eerder vermeld zijn dit steeds jobs
uit zone 1 of 2 en is een specifieke opleiding niet vereist. Dit staat ook vermeld op de
vacature.
Verder werd in de vacature steeds vermeld dat specifieke kennis aangeleerd kon
worden op de werkvloer zelf. Op de vacatures zelf konden rekruteerders in een kolom
links steeds kijken naar de rubriek “Wij zoeken” hierin werd steeds op een korte manier
verteld welk soort persoon gezocht werd. De inhoud hiervan komt steeds overeen met
!32
de algemene job-/persoonsomschrijving volgens Holland (1985). De overeenkomst
tussen de vacatures en het Holand-model werden getest in de pilootstudies.
Pilootstudies
In totaal werden er twee pilootstudies afgenomen. Het doel van de eerste
pilootstudie was echter tweedelig. Aan de hand van het eerste deel van de eerste
pilootstudie werd gekeken wie in deze studie gebruikt zou worden als sollicitant. De
doelstelling hiervan was om een zo neutraal mogelijk persoon te vinden qua fysieke en
vocale uitstraling. In het tweede deel van de pilootstudie werd nagegaan of de vacatures
opgesteld aan de hand an O*Net inderdaad overeen kwamen met omschrijvingen in het
RIASOC-model. In de tweede pilootstudie werd gekeken of cv-koppels als “koppel”
werden herkend.
Pilootstudie 1 werd afgenomen bij studenten, werkende en werkzoekende
personen. De demografische gegevens kunnen terug gevonden worden in Bijlage 4. In
totaal waren er 29 deelnemers, met een gemiddelde leeftijd van 28.97 jaar. De opzet was
om via deze pilootstudie de persoon te kiezen die fysiek en vocaal het meest neutraal
ervaren werd door participanten. Dit werd bevraagd op een schaal van 1 tot 7, met 1 als
zeer onaantrekkelijk, 4 als neutraal en 7 als zeer aantrekkelijk.
Kandidaat drie kreeg zowel voor fysieke aantrekkelijkheid (M = 4.45, SD =
1.325) als Vocale aantrekkelijkheid (M = 3.97, SD = 1.37) een gemiddelde score. Zij
behaalde voor zowel Vocale als voor Fysieke aantrekkelijkheid een score het dichts bij
4, neutrale aantrekkelijkheid. De score voor Vocale aantrekkelijkheid verschillen
significant van de andere kandidaten, F(2,84) = 4.704, p = .01. Voor Fysieke
aantrekkelijkheid werd er geen significant verschil gevonden met de andere kandidaten,
F(2,84) = 1,135, p = .32. Dit laatste is echter niet problematisch aangezien gezocht werd
naar de meest neutrale persoon dus de persoon die het dicht bij 4 scoorde. Alle andere
kandidaten scoorden hoger voor zowel Fysieke als Vocale aantrekkelijkheid en werden
dus als meer aantrekkelijk en minder neutraal gezien. Om deze redenen werd de derde
!33
kandidaat als definitieve sollicitant gekozen. Verdere resultaten zijn terug te vinden in
Bijlage 5 .
In een tweede piloottest werd nagegaan of de inhouden van het papieren cv en het
video-cv uit eenzelfde conditie als gelijk werd gepercipieerd door de deelnemers. Voor
iedere Holland-categorie, gebruikt in dit onderzoek, werd eerst een papieren cv
opgesteld. Zo werd op basis van het Holland-model en het O*Net werkervaringen
opgesomd en mogelijke hobby’s die pasten binnen die welbepaalde categorie. Op basis
van dit papieren cv werd het video-cv opgesteld. Deelnemers in deze pilootstudie
kregen eerst één van de video-cv’s te zien waarna ze aangaven in welke mate deze qua
inhoud overeenkomt met elk van de papieren cv’s. De mate van overeenkomst gaven ze
aan op een schaal van schaal van 1 tot 5 met 1 als ‘komen helemaal niet overeen’ en 5
‘komen volledig overeen’.
We verwachten dat het papieren-cv en het video-cv uit een gelijke categorie niet
significant zullen verschillen. Verder verwachten we ook dat de inhoud van
demografische gegevens niet significant zullen verschillen aangezien deze in alle cv’s
(video-cv, papieren-cv en in iedere categorie) constant gehouden werd.
Deze pilootstudie bestond uit 28 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van
32.61, Het merendeel van de participanten werkten (85.7%) en er waren evenveel
mannen als vrouwen (zie Tabel 1,Bijlage 6). In deze piloot werd dus gevraagd de
gelijkenis van de cv-koppels te bepalen. Om hierover een specifieker beeld te krijgen
werd de inhoud van iedere cv in verschillende categorieën ingedeeld: opleiding,
werkervaringen, hobby’s en de demografische gegevens. In tabel 2 (Bijlage 6) vinden
we een eerste indicatie die onze verwachtingen bevestigd. In deze tabel zien we in
hoeverre participanten gemiddeld gezien vinden dat de inhoud van de video-cv
gelijkend is aan de verschillende papieren cv’s. We zien dat gemiddelde scores voor de
cv-koppels veel hoger liggen dan bij de papieren- en video-cv’s die geen cv-koppel zijn.
Deze tabel toont ook al een eerste indicatie dat de demografische gegevens over cv’s
heen als gelijkaardig ervaren worden (M = 4.79, SD = 0.067).
In tabel 2 (Bijlage 6) zien we dat de categorieën opleiding, werkervaring en
hobby's steeds als significant verschillend gezien wordt over de verschillende cv’s (p = .
!34
000). Zo zien we bijvoorbeeld voor het gedeelte opleiding van de artistieke video-cv dat
er een between group variantie gevonden is van F(3,108) = 265.188, p = .000. Kijken
we verder dan zien we dat deze variantie het gevolg is van een sterkere overeenkomst
tussen artistieke cv koppel en dat de inhoud van deze artistieke video-cv als significant
verschillend gezien werd vergeleken met de andere Holland categorieën. Behalve voor
de categorie demografische gegevens deze werden zoals verwacht niet als significant
verschillend gezien. Gemiddeld gezien kregen de cv-koppels steeds een score boven de
4 (boven gemiddeld).
We kunnen concluderen dat de inhouden van de cv-koppels als meer gelijkend
gezien werden dan wanner twee niet op elkaar gebaseerde cv’s vergeleken werden.
Deze werden ook als zichtbaar verschillend van elkaar gezien. Dit werd gevonden voor
zowel de categorieën opleiding, werkervaring en hobby’s. De demografische gegevens
werden als gelijk gezien over alle cv’s heen, dit betekend zowel voor het papieren als
voor het video-cv.
In het tweede deel van deze pilootstudie werd nagegaan in welke mate
participanten de juiste cv linkte aan de juiste vacature. Dit werd getest aan de hand van
de papieren cv’s aangezien er vanuit gegaan werd dat de papieren-cv en video-cv gelijk
zijn qua inhoud. Wat hierboven bevestigd werd.
De participanten werden gevraagd om aan te geven in welke mate ze vonden dat
een bepaalde cv paste bij een bepaalde vacature. Een score van 1 stond voor ‘past
helemaal niet’ en een score van 5 stond gelijk aan ‘past volledig’. Iedere cv werd bij de
juiste vacature geplaatst F(3,108) = 96.030, p = .000. De artistieke vacature werd
gemiddeld (M = 4.43, SD = .634) vaker geschikt gevonden voor de artistieke cv en
verschilde hiermee significant van de andere vacatures. Voor de sociale vacature
betekende dit een gemiddeld hogere score voor het bijpassende sociale cv (M = 4.21,
SD = .634), F(3,108) = 47.712, p = .000.
Ook voor de realistische vacature gaven participanten aan dat het realistische cv beter
bij deze vacature paste dan de andere drie vacatures (M = 4.21, SD = .876), F(3,108) =
48.001, p = .000. Als laatste vonden we gelijkaardige resultaten voor het conventioneel
cv en de bijpassende vacature (M = 4.14, SD = .970), F(3,108) = 57.249, p = .000.
!35
Procedure
Beoordelaars werden op verschillende manieren gecontacteerd. Zo werden sociale
media als Facebook en linked-in gebruikt of werden beoordelaars gecontacteerd via e-
mail. Zij die interesse hadden kregen een weblink. Hierbij wordt rekening gehouden met
het at random toewijzen van de participanten aan één van de condities. Via deze link
kwamen participanten op een website waar ze eerst een korte inleiding kregen rond het
onderzoek waarna ze een ‘informed consent’ invulden. Met het invullen van dit consent
gaan participanten akkoord deel te nemen aan het onderzoek. Op deze manier wordt ook
de vertrouwelijkheid van de gegevensopslag en gegevensverwerking gegarandeerd.
Door de lage respons werd later besloten ook papieren versies te verspreiden en konden
participanten kans op een kleine beloning, 2 cinema tickets.
Afhankelijk van de randomisatie kregen participanten ofwel de papieren cv ofwel
het video-cv te zien. Daarna kregen de participanten 1 vacature te zien en werd gepeild
naar de sollicitant’s employability met de specifieke vacature in het achterhoofd.
Na het beoordelen van de employability werd aan de participanten gevraagd aan te
geven in welke mate ze de sollicitant fysiek aantrekkelijk vonden en in welke mate de
sollicitant een professionele houding had. Aan participanten die een video-cv kregen
werd tevens gevraagd de vocale aantrekkelijkheid te beoordelen. Zowel de fysieke als
de vocale aantrekkelijkheid werden eerder nagegaan in Pilootstudie 1. Deze peiling naar
aantrekkelijkheid en professionaliteit kunnen gezien worden als manipulatiechecks, die
opnieuw onderzochten of we inderdaad en sollicitant kozen met een neutraal
voorkomen en stem. Als laatste geven participanten hun demografische gegevens in en
was er ruimte om hun mening omtrent het video-cv mee te geven. Bepaalde quotes
hieruit zullen te lezen zijn in het discussiegedeelte.
!36
Meetinstrumenten
Iedere vraag is bekomen op basis van het principe ‘translation-backtranslation’.
Aanbeveling tot tewerkstelling en employability. Cable en Judge (1997) maten
aanbeveling tot tewerkstelling op basis van twee items (a) Ik ben geïnteresseerd om
deze sollicitant te interviewen omtrent deze bepaalde vacature en (b) Ik zou de
aanbeveling maken deze persoon aan te nemen voor deze job. Sabatés et al. (2014) gaan
echter een stap verder en deelden het concept employability in in acht componenten.
Deze acht componenten worden gezien als de basis componenten van employability
aangezien ze in gelijk welke werkcontexten bruikbaar zijn en ontwikkeld kunnen
worden. Aan de hand van deze componenten werd de IARS Employability Competentie
Framework opgesteld. De brede competenties zijn: “Zelf-organisatie” met 4 items,
“Projectconstructies” met 5 items, “Beslissen en probleemoplossend werken” met 6
i t e m s , “ Te a m w o r k ” m e t 4 i t e m s , “ C o m m u n i c a t i e ” m e t 4 i t e m s ,
“Doorzettingsvermogen” met 3 items, “Flexibiliteit” met 4 items en”
Verantwoordelijkheidsgevoel” met 4 items. Een voorbeelditem van Zelf-organisatie is:
“Deze persoon zal eens aangenomen de geplande doelstellingen bereiken”; een
voorbeelditem voor Projectconstructies is: “Deze persoon zal tijdens het werk
initiatieven nemen wanneer nodig”; voor Beslissen en probleemoplossend werken:
“Deze persoon zal in staat zijn relevante problemen te identificeren”; Teamwork: “Deze
persoon zal opgestelde regels en normen gemaakt in teamverband respecteren”;
Communicatie: “Deze persoon is sterk in het begrijpen (lezen en interpreteren) van
iedere soort boodschap”; Doorzettingsvermogen: “Deze persoon zal alle taken en
activiteiten vervolledigen ondanks het niet gemotiveerd zijn”; Flexibiliteit: “Deze
persoon zal veranderingen accepteren”; Verantwoordelijkheidsgevoel: “Deze persoon
zal overeengekomen deadlines naleven”. Deze items werden op een 5 punt Likert schaal
gemeten, met 1 als ‘helemaal oneens’ en 5 ‘helemaal eens’. Hypothese drie en vier
onderzoeken de impact van jobsspecificiteit. Om de vragen meer context specifiek te
maken werd aan iedere vraag “in deze job” toegevoegd.
!37
Sabatés et al. (2014) stellen in hun Employability Competentie Framework de
vragen op aan de hand van acht factoren of zoals zij ze noemen: the `Big Eight’
Competences of Employability. Bij het opstellen van de vragenlijst zaten experten
samen in een pannel en kwamen zij via een collaboratie en interactieve aanpak tot deze
factoren. Via exploratorische factoranalyse gingen we na of deze acht factoren ook
teruggevonden werden in ons onderzoek. In het huidige onderzoek werden aan de hand
van een Screeplot en via het bekijken van de eigenwaarden echter tien factoren
gevonden.
Er werden dus twee factoren meer gevonden dan de acht initieel voorgesteld door
Sabatés et al. (2014). Deze tien factoren verklaren 72.27% van de variantie. De eerste
drie factoren verklaarden hier reeds 43.82% van. Na varimax rotatie (Bijlage 7) zien we
dat het merendeel van de items een hoge factorlading heeft op de eerste factor. De
correlaties met de de andere bekomen factoren zijn vooral cross-ladingen. We moeten
wel met enige voorzichtigheid omgaan met deze bevindingen. De huidige steekproef
bleek te klein om een goede factoranalyse te maken. Dit kunnen we zien aan de lage
KMO-score van .665. Volgens Hutcheson en Sofroniou (1999, als geciteerd in Field,
2009) komt dit overeen met een middelmatige score. Ook aan de anti-image-scores zien
we dat deze data niet voldoende is om factor analyse uit te voeren. Deze anti-image-
scores horen boven .50 te liggen. We zagen echter dat verschillende waarden in dit
onderzoek onder deze cuts-off lagen.
Omdat de exploratorische factoranalyse dus niet bruikbaar blijkt te zijn zullen we
de IARS op theoretische basis blijven gebruiken. We zullen hierbij zowel de
employability als geheel bekijken als de in theorie aan de hand van de voorgestelde 8
factoren.
Eerst werd nagegaan wat de betrouwbaarheid voor de volledige vragenlijst was.
De gehele vragenlijst (Algemene employability) had een Cronbachs’ alpha van .872.
Hierna keken we naar de betrouwbaarheid voor ieder onderdeel van de employability
vragenlijst. Zelf-organisatie had een Cronbachs’ alpha waarde van .755;
Projectconstructies: .654; Beslissen en probleemoplossend werken: .331; Teamwork: .
!38
732; Communicatie: .584; Doorzettingsvermogen: .497; Flexibiliteit: .800 en als laatste
bedroeg de Cronbachs’ alpha van Verantwoordelijkheden: .525. De Cronbachs’ alpha
van Projectconstructies; Beslissen en Probleemoplossend werken; Communicatie;
Doorzettingsvermogen en Verantwoordelijkheden waren dus onvoldoende. Daarom
werd nagegaan of de betrouwbaarheid van deze factoren toch verbeterd kon worden.
Om deze reden werd bij ‘Beslissen en Probleemoplossend werken’ de items: ‘zoeken
van alternatieve oplossingen’ en ‘het verzamelen van informatie’ verwijderd wat
resulteerde in een Cronbachs’ alpha van .699 en werden bij ‘Verantwoordelijkheid’ de
items ‘het naleven van deadlines’ en ‘punctualiteit’ verwijderd. Dit maakte dat de
Cronbach’s alpha voor ‘Verantwoordelijkheid’ steeg naar .662. Bij Communicatie en
Doorzettingsvermogen konden geen items verwijderd worden die de Cronbach’s alpha
meer aanvaardbaar maakten.
De professionele aantrekkelijkheid werd gemeten aan de hand van vragen
gebaseerd op het artikel van Barrick et al. (2009). In hun onderzoek rond zelfpresentatie
technieken en eerder onderzoek verstaat men onder professioneel voorkomen vooral de
manier van kleden en persoonlijke verzorging. In het artikel wordt hiervan een
voorbeeld meegegeven: je gaat niet in een jeans en met een speciale haarkleur
solliciteren. Dit werd gemeten aan de hand van drie items meegegeven door Barrick et
al. (2009): “Vertoonde de sollicitant een professionele houding?”, “Had de sollicitant
een verzorgd voorkomen?”, “Droeg de persoon gepaste kledij?”. Deze items werden op
een 5 punt Likert schaal gemeten, met 1 als ‘helemaal oneens’ en 5 ‘helemaal eens’. De
betrouwbaarheid van deze drie items werd nagegaan via Cronbach alpha en bedroeg .
656. Een onvoldoende score. Na het verwijderen van het item Professionele Houding
steeg de Cronbach alpha tot .717 wat als meer aanvaardbaar gezien wordt. Daarnaast
werd nagegaan of deze drie items effectief één onderliggende factor maten. Na
exploratorische factoranalyse vonden we inderdaad Een factor, deze verklaarde 60.14%
van de variantie. Echter na het verwijderen van het item Professionele Houding
verklaarde de factor 78.00% van de totale variantie.
Fysieke aantrekkelijkheid. Voor het meten van fysieke aantrekkelijkheid konden
geen items terug gevonden worden in het artikel van Barrick et al. (2009). In het artikel
!39
van Cable en Judge (1997) kon een item gevonden worden die fysieke aantrekkelijkheid
meet: “Hoe aantrekkelijk vindt u deze persoon in het algemeen?” In het artikel van Tsai,
Huang, & Yu (2012) konden twee aansluitende items gevonden worden: “Hoe
aantrekkelijk vindt u het gezicht van deze persoon?” en “Hoe aantrekkelijk vindt u de
lichamelijke bouw van deze persoon?”. Deze items werden eveneens op een 5 punt
Likert schaal gemeten, met 1 als “helemaal niet aantrekkelijk” en 5 “Heel
aantrekkelijk”. De betrouwbaarheid van deze drie items bedroeg .738 (Cronbach alpha).
Deze drie items werden tevens gebruikt als manipulatiecheck, om na te gaan of we een
sollicitant met gemiddelde aantrekkelijkheid gekozen hadden. Via exploratorische
factoranalyse vonden we dat deze drie items van Fysieke aantrekkelijkheid ook effectief
één onderliggend construct heeft. Deze onderliggende factor verklaarde 66.34% van de
gevonden variantie. We konden er dus vanuit gaan dat deze drie items hetzelfde
construct maten.
Vocale aantrekkelijkheid werd gemeten aan de hand van vragen gebaseerd op
een de literatuurstudie van DeGroot en Motowidlo (1999). Zij stelden 3 items voor om
de vocale aantrekkelijkheid van de sollicitant te meten. De drie items waren: “Hoe
aantrekkelijk vindt u de stem van deze persoon?”; Hoe aantrekkelijk vindt u de
spreeksnelheid van deze persoon?”; “Hoe aangenaam vindt u de stem van deze persoon
klinken?”. Deze items werden eveneens op een 5 punt Likert schaal gemeten, waarbij 1
steeds de laagste score representeerde en 5 de hoogste score. De Cronbach alpha was .
862 deze. De exploratorische factoranalyse toonde aan dat deze items één onderliggende
factor hebben en dat deze 78.34% van de variantie verklaard.
Statistische analyse
In SPSS v. 23 werden via ANOVA’S de scores in de twee cv-condities bekeken.
Hiermee werd het effect van cv-medium op employability nagegaan. De invloed van de
moderatoren werd bekeken door middel van meerdere ANCOVA’s.
!40
RESULTATEN
In deze sectie worden eerst de manipulatiecheck besproken. Daarna worden de
bevindingen van de hoofdstudie besproken.
Manipulatiechecks
In de studie werden manipulatiechecks ingebouwd, zo kon worden nagegaan of
deze als confounding variabelen gezien moesten worden of deze geen effect hadden op
de resultaten. De bedoeling van deze manipulatiecheck was dus om na te gaan of de
sollicitant, net zoals in de piloottesten, als neutraal gezien werd door beoordelaars. Zo
werd de aantrekkelijkheid van de sollicitant gemeten. Dit gebeurde aan de hand van drie
soorten aantrekkelijkheden zoals voorgesteld door Barrick et al. (2009): Fysieke
aantrekkelijkheid, Vocale aantrekkelijkheid en Professionele aantrekkelijkheid.
Respondenten beoordeelden deze steeds op een schaal van 1 ‘helemaal niet
aantrekkelijk/aangenaam’ tot 5 ‘heel aantrekkelijk/aangenaam’. Participanten zagen de
sollicitant als gemiddeld fysiek aantrekkelijk (M = 3.21, SD = .633), gemiddeld vocaal
aantrekkelijk (M = 3.09, SD = .727) en als gemiddeld Professioneel aantrekkelijk
(M = 3.42, SD = .657). Als we de resultaten vergelijken met de pilot-studies, zien we
dat net zoals in de piloottesten ook in dit onderzoek de participanten de sollicitant zien
als gemiddeld aantrekkelijk zowel voor fysieke aantrekkelijkheid F (1, 85) = .438,
p = .509 als vocale aantrekkelijkheid F(1, 131) = 2.191, p = .143. Hieruit kunnen we
concluderen dat de manipulatie van fysieke en vocale aantrekkelijkheid geslaagd is.
Professionele aantrekkelijkheid werd niet gemeten in de pilootstudie en kan dus niet
vergeleken worden.
Beschrijvende statistieken
Tabel 2 geeft de gemiddelden, standaarddeviaties, interne consistentie en
correlaties tussen alle studievariabelen weer.
Zoals we kunnen verwachten zien we dat alle employability factoren een zeer
hoge correlatie hebben met de overkoepelende Algemene Employability. Dit zien we
!41
zowel bij het papieren als bij het video-cv. Echter ook tussen factoren onderling bestaat
er een hoge correlatie. Zo zien we bij het papieren-cv dat Projectconstructie correleert
met Zelforganisatie (r = .657). Probleem oplossend vermogen met Zelforganisatie
(r = .666) en Projectconstructie (r = .660). Teamwork correleert met Zelforganisatie
(r = .631), Projectconstructie (r = .352) en Probleem oplossend vermogen (r = .623).
Ook bij de factor Communicatie zien we correlaties met meerdere andere Employability
factoren: Zelforganisatie (r = .498), Projectconstructie (r = .540), Probleem oplossend
vermogen (r = .603), Flexibiliteit (r = .629), Teamwork (r = .460) en
Verantwoordelijkheid (r = .417). Doorzettingsvermogen ging samen met Zelforganisatie
(r = .384) en Teamwork (r = .421). Flexibiliteit correleert met Zelforganisatie (r = .592),
Projectconstructie (r = .781), Probleemoplossend vermogen (r = .629), en Teamwork (r
= .446). Verder zien we dat Verantwoordelijkheid significant correleert met
Zelforganisatie (r = .621), Projectconstructie (r = .301), Teamwork (r = .606),
Doorzettingsvermogen (r = .413), Probleem oplossend vermogen (r = .417) en als
laatste met Flexibiliteit (r = .311).
Ook bij het video-cv zien we hoge correlaties tussen Employabilitie factoren.
Projectconstructie correleert met Zelforganisatie (r = .732). Probleem oplossend
vermogen correleert met Zelforganisatie (r = .730) en Projectconstructie (r = .684).
Teamwork correleert met Zelforganisatie, Projectconstructie en Problemen oplossen
(r = . 549, r = .622, r = .411). Verder zien we dat Communicatie zowel met
Zelforganisatie (r = .409), Projectconstructie (r = .510), Probleem oplossend vermogen
(r = .453), Teamwork (r = .598) als met Flexibiliteit correleert (r = .548). Daarnaast zien
we ook een samengang tussen Doorzettingsvermogen en Zelforganisatie,
Projectconstructie en Probleem oplossend vermogen (r = .360, r = .418, r = .347). Ook
bij flexibiliteit zien we correlaties met meerdere andere Employability factoren.
Flexibiliteit correleert met Zelforganisatie (r = .582), Projectconstructie (r = .592),
Probleem oplossend vermogen (r = .509), Teamwork (r = .575) en
Doorzettingsvermogen (r = .347). Ook bij de laatste factor,Verantwoordelijkheid, zien
we hoge correlaties met andere factoren: Zelforganisatie (r = .679), Projectconstructie
(r = .521), Probleem oplossend vermogen (r = .646), Teamwork (r = .376),
!42
Doorzettingsvermogen (r = .473) en Flexibiliteit (r = .301). De hoge correlaties tussen
deze verschillende Employability factoren kunnen een indicatie zijn dat de door Sabatés
et al. (2014) voorgestelde acht factoren eerder eenzelfde factor meten en er geen
opsplitsing nodig is.
Andere opmerkzame correlaties zijn deze tussen de algemene evaluatie van zowel
het video-cv en het papieren-cv met de ingeschatte inzetbaarheid van de sollicitant (r = .
455, r = .594). Wanneer de sollicitant een betere algemene evaluatie krijgt is de kans
groter ook uitgenodigd te worden voor verder interview. Verder zien we dat de
‘Algemene evaluatie’ van de sollicitant in het video-cv samen gaat met een hogere
inschatting van Zelforganisatie (r = .313) en Projectconstructie (r = .390). In het
papieren cv zien we dat een hogere algemene eerste evaluatie van de sollicitant samen
gaat met een hogere projectconstructie-inschatting van de sollicitant (r = .305) en een
lagere inschatting van het doorzettingsvermogen ven deze persoon (r = -.358). Bij het
papieren cv zien we ook een positief verband tussen het Communicatievermogen en de
ingeschatte inzetbaarheid van de sollicitant (r = .299). In deze cv conditie merken we
ook en samenhang op tussen de eerste algemene evaluatie van het cv en het uiteindelijke
uitnodigen van de sollicitant voor een gesprek (r = .351). In het video-cv vinden we
deze correlatie niet terug maar we zien wel een samenhang tussen het uitnodigen van de
sollicitant en de inschatting van hun probleemoplossend vermogen (r = .292),
doorzettingsvermogen (r = .260) en verantwoordelijkheid (r = . 413).
Uit eerder onderzoek zagen we dat de gepercipieerde aantrekkelijkheid van een
sollicitant samen kan gaan de beoordeling van deze sollicitant (Barrick et al., 2009;
Kinicki & Lockwood, 1985; Mack & Rainey, 1990). Ook in dit onderzoek werden er
hieromtrent significante correlaties gevonden. Zo zien we bij het papieren cv dat een
grotere professionele aantrekkelijkheid gepaard gaat met een hoge gepercipieerde
fysieke aantrekkelijkheid (r = .453). Bij het video-cv gaat Professionele
aantrekkelijkheid vooral gepaard met Vocale aantrekkelijkheid (r = .499) en met de
ingeschatte inzetbaarheid (r = .320). Bij het video-cv is er ook een positieve samenhang
tussen de aantrekkelijkheid van de stem en de fysieke aantrekkelijkheid van de
!43
sollicitant (r = .390). Een aantrekkelijke stem leidde vaak tot een hogere inschatting van
Zelforganisatie (r = .342).
In de video-cv conditie nodigden vrouwen sollicitanten sneller uit dan mannen
(r = .272) en schatten het vermogen om te beslissen van de sollicitant hoger in (r = .
309). Bij het papieren cv vonden we geen gelijkaardige correlaties wel zien we dat
mannelijke beoordelaars de sollicitant een lagere algemene evaluatie gaven (r = .296).
Als laatste zien we (logischerwijs) dat zowel bij het papieren cv en video-cv deelnemers
met meer ervaring vaak ouder is (r = .948, r = .950). Het meer ervaring hebben hangt
samen met de job titel van de persoon (r = .441, r = .398). Wat in deze beschrijvende
statistieken misschien nog de meest interessante correlatie is, is dat bij het video-cv,
algemene employability negatief samen gaat met job tittel. Wanneer mensen eerder in
de HR-dienst van een bedrijf werken is de kans groter dat zij een persoon die solliciteert
aan de hand van een video-cv als minder inzetbaar vinden.
!44
!45
Tabe
l 2
Tabe
l Cor
rela
tie S
tudi
e -P
apie
ren-
cv
Var
iabe
len
MSD
12
34
56
78
910
1112
1314
1. I
nzet
baar
heid
3.
11.6
7-
2. A
lg. E
valu
atie
3.
11.5
8.5
94**
-
3. Z
elfo
rgan
isat
ie3.
33.4
7.2
22`
.129
`(.7
5)
4. P
roje
ctco
nstr
uctie
3.
10.4
9.1
41`
.305
*.6
57**
(.65)
5. P
robl
eem
oplo
ssen
3.03
.50
.155
`.1
75`
.666
**.6
60**
(.70)
6. T
eam
wor
k3.
10.3
6.2
45`
.024
`.6
31**
.352
**.7
14**
(.73)
7. C
omm
unic
atie
2.
81.4
0.1
18`
.143
`.4
98**
.540
**.6
03**
.460
**(.5
7)
8. D
oorz
ettin
gsve
rmog
en2.
99.3
6.0
60`
-.358
`.3
84**
.023
`.2
10`
.421
**.2
28`
(.50)
9. F
lexi
bilit
eit
3.12
.55
.064
`.2
47`
.592
**.7
81**
.629
**.4
46**
.387
**-.0
65`
(.80)
10. V
eran
twoo
rdel
ijkhe
id3.
36.4
7.1
91`
.030
`.6
21**
.301
*.4
17**
.623
**.1
83`
.413
**.3
11*
(.66)
11. A
lg. E
mpl
oyab
ility
3.08
.34
.218
`.1
88`
.858
**.7
87**
.874
**.7
86**
.677
**.3
59**
.758
**.6
01**
(.84)
12. U
itnod
igen
ges
prek
2.92
1.07
-.256
`-3
51.1
92`
.033
`-.0
32`
.062
`.1
99`
.194
`.1
83`
-.075
`.1
16`
-
13. V
ocal
e aa
ntre
k.-
--
--
--
--
--
--
--
14. F
ysie
ke a
antr
ek.
3.29
.60
-.212
`-.1
29`
-.211
`-.1
60`
-.211
`-.1
50`
-.023
`.0
43`
-.197
`-.0
12`
-,219
`-.0
66`
--
15. P
rofe
ssio
nele
aan
trek
.3.
65.7
1.0
83`
-.200
`.0
57`
-.157
`-.1
18`
.121
`.0
30`
.267
`-.2
35`
.251
`-.0
20`
-.067
`-
.453
**
16. G
esla
cht
.87
.34
-.205
`.2
96`
-.150
`-.1
87`
.012
`.0
60`
-.178
`-.0
84`
-.065
`.0
29`
-.126
`.0
29`
-.1
28`
17. L
eeft
ijd26
.50
6.39
-.008
`-.0
94`
.249
`.1
84`
.069
`-.0
22`
.030
`-.0
25`
.078
`.0
83`
.091
`-.0
67`
-.1
16`
18. J
ob ti
tel
.05
.73
-.102
`.1
00`
-.070
`.2
09`
-.152
`-.2
26`
-.198
`-.3
35*
.241
`-.0
54`
-.076
`-.0
09`
-.2
53`
19. A
anta
l jar
en e
rvar
ing
2.00
3.50
-.204
`-.1
18`
.179
`.1
04`
.051
`-0
53`
.012
`-.0
06`
.025
`.0
41`
.040
`-.0
20`
-.0
23`
Noot.
Op
de d
iago
naal
zijn
de
Cron
bach
’s al
pha
weer
gege
ven
van
de fa
ctor
en v
oor h
et p
apie
ren
en h
et v
ideo
-cv
sam
en. G
esla
cht:
0 =
man
, 1 =
vro
uw; J
ob
titel
: 0 =
Mas
ter i
n Ps
ycho
logi
e, 1
= R
ekru
teur
, 2 =
HR-
med
ewer
ker.
**p
< . 0
01; *
p <
.05.
!46
Tabe
l Cor
rela
tie S
tudi
e -P
apie
ren-
cv (C
ontin
ued)
Var
iabe
len
1516
1718
19
1. I
nzet
baar
heid
2. A
lg. E
valu
atie
3. Z
elfo
rgan
isat
ie
4. P
roje
ctco
nstr
uctie
5. P
robl
eem
oplo
ssen
6. T
eam
wor
k
7. C
omm
unic
atie
8. D
oorz
ettin
gsve
rmog
en
9. F
lexi
bilit
eit
10. V
eran
twoo
rdel
ijkhe
id
11. A
lg. E
mpl
oyab
ility
12. U
itnod
igen
ges
prek
13. V
ocal
e aa
ntre
k.
14. F
ysie
ke a
antr
ek.
15. P
rofe
ssio
nele
aan
trek
.-
16. G
esla
cht
.090
`-
17. L
eeft
ijd.0
76`
.068
`-
18. J
ob ti
tel
-.316
*.0
19`
.594
**-
19. A
anta
l jar
en e
rvar
ing
-.002
`.0
34`
.958
**.4
41**
-
Noo
t. O
p de
dia
gona
al z
ijn d
e C
ronb
ach’
s alp
ha w
eerg
egev
en v
an d
e fa
ctor
en v
oor h
et p
apie
ren
en h
et v
ideo
-cv
sam
en. G
esla
cht:
0 =
man
, 1 =
vro
uw; J
ob
titel
: 0 =
Mas
ter i
n Ps
ycho
logi
e, 1
= R
ekru
teur
, 2 =
HR
-med
ewer
ker.
**p
< . 0
01; *
p <
.05.
!47
Tabe
l Cor
rela
tie S
tudi
e -V
ideo
-cv
Var
iabe
len
MSD
12
34
56
78
910
1112
1314
1. I
nzet
baar
heid
3.
39.6
9-
2. A
lg. E
valu
atie
3.
38.5
8.4
55**
-
3. Z
elfo
rgan
isat
ie3.
16.5
2.1
96`
.313
*(.7
5)
4. P
roje
ctco
nstr
uctie
3.
11.4
7.1
11`
.390
**.7
32**
(.65)
5. P
robl
eem
oplo
ssen
3.03
.47
.205
`.2
95*
.730
**.6
84**
(.70)
6. T
eam
wor
k3.
18.4
8-.1
18`
.355
**.5
49**
.622
**.4
11**
(.73)
7. C
omm
unic
atie
3.
13.5
2-.0
12`
.245
`.4
09**
.510
**.4
53**
.598
**(.5
7)
8. D
oorz
ettin
gsve
rmog
en3.
06.4
1.1
90`
.112
`.3
60**
.418
**.3
47**
.202
`.1
00`
(.50)
9. F
lexi
bilit
eit
3.26
.58
.046
`.0
81`
.582
**.5
92**
.509
**.5
75**
.548
**.3
47**
(.80)
10. V
eran
twoo
rdel
ijkhe
id3.
02.5
4.1
10`
.241
`.6
79**
.521
**.6
46**
.376
**.2
40`
.473
**.3
01*
(.66)
11. A
lg. E
mpl
oyab
ility
3.09
.37
.062
`.3
12*
.822
**.8
46**
.797
**.7
85**
.655
**.4
87**
.748
**.6
76**
(.84)
12. U
itnod
igen
ges
prek
2.69
1.10
-.011
`.2
03`
.141
`.0
82`
.292
*.0
25`
.088
`.2
60*
.149
`.3
48**
.244
`-
13. V
ocal
e aa
ntre
k.3.
07.7
3.2
52`
.031
`.3
42**
.249
`.3
08*
-.154
`-.0
23`
.211
`.0
89`
.263
**.1
62`
-.012
`-
14. F
ysie
ke a
antr
ek.
3.15
.66
.241
`.2
10`
.376
**.1
85`
.210
`.1
55`
.017
7`.1
06`
.021
`.1
65`
.220
`-.1
48`
.390
**-
15. P
rofe
ssio
nele
aan
trek
.3.
40.8
8.3
20*
-.011
`.0
38`
-.024
`.0
72`
-.237
`-.1
55`
.128
`.0
16`
-.142
`-.0
83`
.045
`.4
99**
.237
`
16. G
esla
cht
.74
.44
.125
`-.1
38`
.124
`.0
26`
.250
`-.1
87`
-.086
`.0
27`
.001
`.2
12`
.058
`.2
72*
.220
`-.1
23`
17. L
eeft
ijd29
.82
7.76
.150
`.1
44`
-.056
`-.1
25`
-.072
`.0
63`
-.033
`-.0
93`
.060
`.0
98`
.029
`-.0
28`
-.105
`.0
29`
18. J
ob ti
tel
.08
.68
-.159
`-.0
27`
-.389
**-.3
69**
-.366
**-.0
45`
-.057
`-.2
13`
.254
`-.3
43*
-.299
*-.2
72`
-.354
*-.1
04`
19. A
anta
l jar
en e
rvar
ing
6.06
8.16
-.167
`.0
92`
-.072
`-.1
27`
-.087
`.0
27`
-.010
`-.0
19`
.108
`.0
95`
.028
`.0
02`
-.063
`-.0
31`
Noo
t. O
p de
dia
gona
al z
ijn d
e C
ronb
ach’
s alp
ha w
eerg
egev
en v
an d
e fa
ctor
en v
oor h
et p
apie
ren
en h
et v
ideo
-cv
sam
en. G
esla
cht:
0 =
man
, 1 =
vro
uw; J
ob ti
tel:
0 =
Mas
ter i
n
Psyc
holo
gie,
1 =
Rek
rute
ur, 2
= H
R-m
edew
erke
r. **
p <
. 001
; * p
< .0
5.
!48
Tabe
l Cor
rela
tie S
tudi
e -V
ideo
-cv
(Con
tinue
d)
Var
iabe
len
1516
1718
19
1. I
nzet
baar
heid
2. A
lg. E
valu
atie
3. Z
elfo
rgan
isat
ie
4. P
roje
ctco
nstr
uctie
5. P
robl
eem
oplo
ssen
6. T
eam
wor
k
7. C
omm
unic
atie
8. D
oorz
ettin
gsve
rmog
en
9. F
lexi
bilit
eit
10. V
eran
twoo
rdel
ijkhe
id
11. A
lg. E
mpl
oyab
ility
12. U
itnod
igen
ges
prek
13. V
ocal
e aa
ntre
k.
14. F
ysie
ke a
antr
ek.
15. P
rofe
ssio
nele
aan
trek
.-
16. G
esla
cht
.206
`-
17. L
eeft
ijd-.1
02`
-.029
`-
18. J
ob ti
tel
-.004
`-.1
14`
.451
**-
19. A
anta
l jar
en e
rvar
ing
-.112
``.0
16`
.950
**.3
98**
-
Noo
t. O
p de
dia
gona
al z
ijn d
e C
ronb
ach’
s alp
ha w
eerg
egev
en v
an d
e fa
ctor
en v
oor h
et p
apie
ren
en h
et v
ideo
-cv
sam
en. G
esla
cht:
0 =
man
, 1 =
vro
uw; J
ob ti
tel:
0 =
Mas
ter i
n
Psyc
holo
gie,
1 =
Rek
rute
ur, 2
= H
R-m
edew
erke
r. **
p <
. 001
; * p
< .0
5.
Resultaten hypotheses
Hypothese 1a stelt dat, het gebruiken van een video-cv zal resulteren in een
hogere employability inschatting dan bij het gebruiken van een papieren cv. Dit vanuit
de Media Richness Theorie die stelt dat een meer complexe boodschap zoals een cv of
een sollicitatie baad zal hebben met een rijker medium. Vanuit deze theorie kan het
video-cv als rijker gezien worden wanneer vergeleken met het papieren cv. Ook is via
het video-cv meer impressiemanagement mogelijk wat de sollicitant verder ten goede
zou kunnen komen. Dit werd echter niet expliciet onderzocht in het huidige onderzoek.
Eerst werd gekeken naar de verschillende effecten van de cv-condities aan de hand van
een reeks ANOVA’s (Tabel 3). Voor de variabele mate van inzetbaarheid werd een
significant verschil gevonden tussen de twee condities F(1,112) = 4.808, p = 0.030, ŋ²
= .203. De sollicitant in het video-cv werd hierbij als meer inzetbaar gezien (M = 3.39,
SD = .69) dan diezelfde sollicitant met het papieren cv (M =3.11, SD = .67). Dit kan
geïnterpreteerd worden als een eerste indicatie van employability en waarbij de data in
lijn liggen met de vooropgestelde hypothese 1a zoals te zien in figuur 1.
Figuur 1 Interactie tussen inzetbaarheid en cv conditie
!49
Inze
tbaa
rhei
d
3
3,1
3,2
3,3
3,4
Video-cv Papieren cv
Employability werd ook gemeten aan de hand van een uitgebreide vragenlijst
(Sabatés et al. (2014). Op basis van deze vragenlijst kon echter geen evidentie gevonden
worden in lijn met de hypothese. Wanneer we kijken naar de verschillende afzonderlijke
factoren van deze vragenlijst zien we wel een significant verschil tussen de cv-condities
voor de inschatting van het communicatieve vermogen van de sollicitant F(1,107) =
12.523, p = 0.001, ŋ² = .324. De sollicitant met het video-cv wordt hierbij als meer
communicatie vaardig gezien (M = 3.20, SD = .52) dan dezelfde sollicitant met het
papieren cv (M = 2.81, SD = .40). De sollicitant met het video-cv werd als minder
verantwoordelijk gezien (M = 3.03, SD = .47) dan met het papieren cv (M = 3.36, SD = .
47), het gevonden verschil was hierbij significant F(1,107) = 11.689, p = 0.001 ŋ² = .
314.
Er werden ook enkele marginaal significante resultaten gevonden. Zo was de
algemene evaluatie van het video-cv (M = 3.38, SD = .58) marginaal significant
F(1,112) = 3.609, p = 0.060, ŋ² = .177 positiever dan bij het papieren cv (M = 3.17, SD
= .58). Ook voor de factor Zelforganisatie werd een marginaal significant verschil
gevonden tussen beide condities F(1,112) = 3.103, p = 0.081, ŋ² = .168. Echter bij deze
factor werd de sollicitant als meer verantwoordelijk gezien met het papieren cv (M =
3.33, SD = .47) dan met het video-cv (M = 3.16, SD = .52) wat dus indruist met de
vooropgestelde hypothese.
Hypothese 1b poneert dat de kans uitgenodigd te worden voor een
sollicitatiegesprek groter is bij een video-cv dan bij een papieren cv. Deze hypothese
werd gemeten aan de hand van één vraag: “Zou je deze sollicitant uitnodigen voor een
sollicitatiegesprek?” In dit onderzoek werd hier geen significant verschil voor gevonden
F(1,112) = 1.332, p = 0.251, ŋ² = .108 (Tabel 3).
!50
Tabel 3
F-test inzake de Employabilitybeoordeling. (H1)
Variabelen Conditie M SD F df p ŋ²
Inzetbaarheid Papieren cv 3.11 .67 4.808 1,112 0,030 0,203
Video cv 3.39 .69
Alg. evaluatie Papieren cv 3.17 .58 3.609 1,112 0,060 0,177
Video cv 3.38 .58
Uitnodigen gesprek Papieren cv 2.92 1.07 1.332 1,112 0,251 0,108
Video cv 2.69 1.10
Zelforganisatie Papieren cv 3.33 .47 3,103 1,107 0,081 0,168
Video cv 3.16 .52
Projectconstructies Papieren cv 3.10 .50 0,008 1,107 0,927 0,009
Video cv 3.11 .47
Probleemoplossen Papieren cv 3.03 .50 0,003 1,107 0,960 0,005
Video cv 3.03 .44
Teamwerk Papieren cv 3.10 .36 0,189 1,107 0,318 0,096
Video cv 3.18 .49
Communicatie Papieren cv 2.81 .40 12.523 1,107 0,001 0,324
Video cv 3,14 .52
Doorzettingsvermogen Papieren cv 2.99 .36 0,846 1,107 0,360 0,089
Video cv 3.06 .41
Flexibiliteit Papieren cv 3.12 .55 1,805 1,107 0,182 0,129
Video cv 3.26 .58
Verantwoordelijkheid Papieren cv 3.36 .47 11,689 1,107 0,001 0,314
Video cv 3,03 .54
Alg. Employability Papieren cv 3.08 .34 0,066 1,107 0,798 0,025
Video cv 3.10 .37
!51
Hypothesen 2a, 2b, 3a en 3b veronderstellen dat de employability inschatting van een
sollicitant aan dan hand van een cv mede bepaald wordt door het soort job waarvoor
iemand solliciteert. Meer bepaald dat het effect van het soort cv (papier of video) op de
employability inschatting gemodereerd zal worden door de vacature. We verwachtten
hierbij dat rekruteerders de employability hoger zullen inschatten voor mensen die
solliciteren aan de hand van een video-cv (H1) en dat dit verband sterker zal zijn als zij
solliciteren voor een eerder sociale job (hypothese 2a) of artistieke job (hypothese 2b).
Verder verwachten we dat personen die solliciteren voor een realistische (hypothese 3a)
of conventionele job (hypothese 3b) geen meerwaarde zullen ervaren bij het gebruiken
van en video-cv. Voor hen zal employability even hoog ingeschat worden bij gebruik
van het video-cv als bij het gebruik van het papieren cv.
Om een antwoord te krijgen op de vooropgestelde hypothese moet er gekeken
worden naar de interactietermen tussen de Cv-condities en de vacatures. (Tabel 4)
Tabel 4
F-test inzake de Interactie tussen Cv-conditie en Hollands’ jobinhouden.
Variabelen Bron SS df MS F p ŋ²
Inzetbaarheid Cv-conditie 1.914 1 1.914 4.430 0,038 0,040
Job-inhoud 4.439 3 1.480 3.424 0,020 0,088
Interactie 1.570 3 0,523 1.211 0,309 0,033
Error 45,805 106 0,432
Totaal 54,105 113
Algemene Evaluatie Cv-conditie 1.219 1 1.219 3.557 0,062 0,032
Job-inhoud 1.230 3 0,410 1.196 0,315 0,033
Interactie 0,310 3 0,103 0,302 0,824 0,008
Error 36,341 106 0,343
Totaal 39,018 113
!52
Enkel voor de variabele ‘Sollicitatie uitnodiging’ werd een significante interactie
gevonden F(3,106) = 5.576, p = .002, ŋ² = .132. Voor deze variabele is de job-inhoud
dus een moderator in de relatie tussen Cv-conditie en het al dan niet uitnodigen van een
sollicitant voor een verder gesprek. In tegenstelling tot wat we verwachten vanuit de
hypotheses zien we echter net het tegenovergestelde in de resultaten (figuur 2). We zien
dat bij een Artistieke of Sociale job juist sollicitante met een papieren cv vaker werden
uitgenodigd voor een gesprek (M = 3.71, SD = .270; M = 2.27, SD = .261) dan de
sollicitant met het video-cv (M = 3.00, SD = .337; M = 2.57, SD = .270). Het al dan niet
uitnodigen van een sollicitant kan gezien worden als een maat van employability echter
bij de variabele Algemene Employability, waarvan we uitgaan dat deze een accurater
beeld geeft van employability, zien we geen significante interactie tussen Cv-conditie en
type job.
Tabel 4 (continued)
Variabelen Bron SS df MS F p ŋ²
Sollicitatie-uitnodeging Cv-conditie 1.663 1 1.663 1.598 0,209 0,015
Job-inhoud 5.935 3 1.978 1.901 0,134 0,051
Interactie 16.727 3 5.576 5.357 0,002 0,132
Error 110.327 106 1.041
Totaal 134.360 113
Algemene Employabilitie
Cv-conditie 0,006 1 0,006 0,047 0,828 0,000
Job-inhoud 0,724 3 0,241 1.900 0,134 0,053
Interactie 0,195 3 0,065 0,511 0,675 0,015
Error 12,829 101 0,127
Totaal 13,711 108
!53
Figuur 2 Interactie tussen de Cv-conditie, de Job-inhoud en de mate van Sollicitatie-
uitnodiging.
Dit betekend dat Hypothese 2a, die stelt dat rekruteerders de employability van
een sollicitant hoger zullen inschatten als zij voor een sociale job solliciteren aan de
hand van een video-cv, en Hypothese 2b, die stelt dat rekruteerders de employability
van een sollicitant hoger zullen inschatten als zij voor een sociale job solliciteren aan de
hand van een video-cv, in dit onderzoek geen evidentie gevonden kan worden. Dit
betekend ook dat voor de variabele ‘Sollicitatie uitnodiging’ wel degelijk een verschil
gevonden is in de employability inschatting. Deze bevinding druist in tegen Hypothese
3a, die stelt dat rekruteerders employability even hoog zullen inschatten aan de hand
van het video-cv als het papieren cv wanneer het voor een Realistische job is, en
Hypothese 3b, die hetzelfde stelt maar dan voor een Conventionele job. Echter wanneer
we kijken naar de de variabele Algemene Employabity zien we geen significant verschil
in de interactie tussen Cv-conditie en Job-type F(3,108) = .511, p = .675, ŋ² = .015 .
Hierbij kan gesteld worden dat Hypothese 3a en 3b ondersteund wordt in dit onderzoek.
!54
Solli
cita
tie -
uitn
odig
ing
0,00
0,95
1,90
2,85
3,80
Artistiek Realistisch Conventioneel Sociaal
Papier-cvVideo-cv
Figuur 3 Interactie tussen de Cv-conditie, de Job-inhoud en Gepercipieerde Algemene
Employability
Er werd ook gekeken naar de afzonderlijke factoren in de variabele Algemene
Employability (Zie bijlage 8). Ook hier zien we geen significantie verschillen in
interactie scores voor de interactie tussen de Cv-conditie en de Job-inhoud. Wat in lijn
ligt met voorgaande bevindingen.
DISCUSSIE
Deze studie vindt plaats in een interessant periode vol van veranderingen en
nieuwe mogelijkheden in personeelsbeleid. De weg naar innovaties en mogelijkheden is
gebed in reeksen van nieuwe technologieën die deze veel belovende tijd definiëren. Zo
zien we de laatste jaren bijvoorbeeld een groei in het gebruik van internet en sociale
media bij rekrutering en selectie (Roth, Bobko, Van Iddekinge, & Thatcher, 2013;
Stoughton, Thompson, & Meade, 2014). Ook het video-cv is hier een steeds meer
voorkomende voorbeeld van. Mensen worden steeds meer gewoon aan het gebruik van
!55
Alg
emen
e Em
ploy
abili
ty
2,80
2,93
3,05
3,18
3,30
Artistiek Realistisch Conventioneel Sociaal
Papier-cvVideo-cv
video’s in het dagelijkse leven. Kijk maar naar de overrompeling aan youtube video’s of
het makkelijk te gebruiken Skype.
Doordat het video-cv een relatief nieuw medium is, zijn onderzoeken naar dit
topic eerder schaars doch in opmars. Om het gebruik van deze technologie te kunnen
onderbouwen is systematisch wetenschappelijk onderzoek nodig. Zo kan de huidige
kloof tussen praktijk en wetenschap, ook wel gekend als de ‘science-practitioner-gap’,
uitgetekend en verkleind worden. Deze studie poogt hiertoe een bijdrage te leveren aller
eerst door na te gaan of het gebruiken van een video-cv de employability inschatting
van de sollicitant vergroot. Vanuit de Media Richness Theorie verwachten we dat door
het gebruik van het video, een rijker medium, de sollicitant als beter employable gezien
word dan wanneer deze persoon het klassieke papieren cv zou gebruiken, een minder
rijk medium (Daft & Lengel, 1986; Daft & Lengel, 1988). Deze verwachtingen konden
echter niet helemaal ondersteund worden
De resultaten van deze eerste hypothese (1a) waren wisselend. Wanneer gevraagd
werd naar de inzetbaarheid van de sollicitant gaven participanten aan dat de persoon
met het video-cv meer inzetbaar was dan de persoon met het papieren cv. Participanten
ervoeren in het algemeen het video-cv als positiever dan het papieren cv. We gingen er
vanuit dat deze vragen voorbodes waren van employability. Keken we echter naar de
employability aan de hand van een vragenlijst opgesteld door Sabatés et al. (2014)
zagen we geen verschil tussen de cv-mediums. Hypothese 1a kon dus enkel gedeeltelijk
bevestigd worden.
Sabatés et al. (2014) stelt voor employability te meten aan de hand van acht
factoren, hij noemt ze ook wel ‘the big eight”. De acht factoren die worden voorgesteld
zijn: Zelforganisatie, Projectconstructie, Vermogen tot beslissen en problemen oplossen,
Teamwork , Communica t i e , Doorze t t i ngsve rmogen , F l ex ib i l i t e i t en
Verantwoordelijkheidsgevoel. Wanneer we kijken naar de factoren afzonderlijk zien we
enkel voor de factoren Communicatie en Verantwoordelijkheidsgevoel significante
verschillen tussen de cv-condities. De sollicitant werd als meer communicatie-vaardig
gezien wanneer deze het video-cv gebruikt dan met het papieren cv. Dit betekend dat
participanten veronderstelden dat de sollicitant verbale boodschappen beter zal
!56
begrijpen, dat de sollicitant beter in staat zal zijn zichzelf op een correcte manier te
uiten, non-verbale communicatie te gebruiken en dat deze persoon aandachtiger zal
luisteren. Dit zijn uiteraard vaardigheden die moeilijk in te schatten zijn aan de hand
van een papieren cv. Waarschijnlijk juist om deze reden veronderstellen Daft & Lengel
(1986) dat het gebruik van meer rijke media communicatie (het overbrengen van een
complexe boodschap, zoals bij een sollicitatie het geval is) ten goed zal komen. Er werd
ook een verschil gevonden voor ingeschatte verantwoordelijkheid. De sollicitant met het
video-cv werd hierbij echter als minder verantwoordelijk gezien, wat indruist tegen de
vooropgestelde hypothese.
De grond van deze wisselende bevindingen kan mogelijk gevonden worden in de
aard van de vragenlijst en wat deze poogt te meten. Participanten vonden het moeilijk
de employability af te leiden aan de hand van het cv. We zien hier een eerste indicatie
voor bij de participanten zelf:
“Te veel vragen om af te leiden van één simpele (papieren) cv”.
“Veel vragen zijn niet te beoordelen adhv deze video-cv”.
“Ik oordeel zelf altijd over het gesprek hoe de cv er ook uitziet”.
Een tweede indicatie hiervoor vinden we in de lage betrouwbaarheid die gevonden
werd voor bepaalde factoren na factor-analyse. Eerder onderzoek wees al op de
moeilijkheden die rekruteerders ervaren bij het beoordelen van subjectieve, abstracte
constructen (zoals persoonlijkheid) aan de hand van een cv (Cable & Gilovich, 1998;
Cole et al., 2004). Het kan zijn dat rekruteerders Employability ook als een te abstract
construct ervaren. Volgens Cable en Gilovich (1998) ken enen lage betrouwbaarheid
kan hier een indicatie van zijn .
Een derde mogelijke oorzaak van de wisselende resultaten kan gevonden worden
in het te voorzichtig opstellen van de cv’s. In een poging tot het minimaliseren van job
irrelevante effecten kunnen de cv’s te simpel en gelijkend opgesteld zijn waardoor er
!57
geen verschillen in employability gemeten kon worden. Ook al werden de cv’s hiervoor
getest aan de hand van piloot-studies toch kan dit als oorzaak niet worden uitgesloten.
Hypothese 1b stelt dat rekruteerders meer geneigd zullen zijn sollicitanten uit te
nodigen voor een interview wanneer deze solliciteert aan de hand van een video-cv dan
wanneer deze solliciteert aan de hand van een papieren cv. Deze hypothese werd niet
ondersteund door de data. Sollicitanten werden in gelijke mate uitgenodigd voor een
interview ongeacht het soort cv.
De vraag die men hierbij kan stellen is: Waarom sollicitanten met een video-cv
wel als meer inzetbaar gezien worden en het video-cv als positiever ervaren wordt maar
de sollicitant uiteindelijk toch niet vaker uitgenodigd worden voor een verder interview?
Om een mogelijk antwoord hierop te vinden keken we naar een opmerking van een
participanten:
“Enthousiasme genoeg maar niet veel ervaring. Voor hetzelfde geldt heeft ze héél
veel in haar mars ofwel is het iemand die beter enkel de post behandeld”.
In deze citaat van een participant kunnen twee mogelijke verklaringen gevonden
worden. Ten eerste wordt verwezen naar het onervaren zijn van de sollicitant. Het
onervaren zijn kan er toe leiden dat de persoon als minder employable gezien wordt
(Blackwell, Bowes, Harvey, Hesketh, & Knight, 2001). Om deze reden kunnen
rekruteerders minder geneigd zijn de sollicitant uit te nodigen voor een verder gesprek
(Thoms et al., 1999). Ten tweede geeft de participant aan dat de sollicitant als
“enthousiast” overkomt. Enthousiasme tonen, iets dat enkel via video-cv kan (in
vergelijking met het papieren cv), kan ervoor zorgen dat de sollicitant als meer inzetbaar
gezien wordt (Anderson & Shackleton, 1990). Wanneer men vraagt de sollicitant uit te
nodigen kan het effect van non-ervaring primeren en kan het zijn dat de rekruteerder
toch besluit geen verdere stappen te ondernemen. Dit zou echter verder onderzocht
moeten worden.
In hypotheses 2a, 2b, 3a en 3b verwachtten we een invloed van het soort job
waarvoor iemand solliciteert. Dit baseerden we op de theorie van Holland (1959) die
!58
stelt dat een persoon best functioneert wanneer er een fit is tussen de persoon en de
omgeving waarin hij werkt (Holland,1959, 1966, 1973, 1985a; Spokane, 1985). Vanuit
deze theorie verwachten we dat vooral de meer Sociale en Artistieke jobs voordeel
zullen hebben met een video-cv. Van de meer Realistische en Conventionele jobs
verwachten we geen effect van het cv-medium. Enkele van de participanten maakten
een gelijkaardige bedenking bij het video-cv:
“Dit zal niet voor elke functie relevant zijn. Denk bijvoorbeeld aan een
boekhouder of een louter uitvoerende administratief bediende (…) daarnaast
zullen sommige generaties hier moeilijker mee om kunnen gaan. Langs de andere
kant zijn commerciële functies of representatieve functie wel gebaat bij een video
opname. Ze kunnen meteen doen waar ze goed in zijn: overtuigen”.
“Positieve meerwaard (het video-cv), zeker interessant voor functies in de retail”.
Hypothese 2a en 2b werden echter niet ondersteund in dit onderzoek. Er werd
geen significant verschil gevonden voor de mate van employability tussen het papieren
en het video-cv. Wanneer we naar gemiddelde scores kijken zien we zelf een aanwijzing
voor het tegenovergestelde, dat aan de hand van het papieren cv den persoon als meer
employable werd gezien. Voor de Conventionele job en de Realistische job werden in
lijn met de hypotheses geen verschillen tussen de soorten cv’s gevonden. Dit ligt in lijn
met eerder onderzoek waar geen verschil in effecten werd gevonden op basis van het
soort cv (Hiemstra & Derous, 2015). We kunnen op basis van data uit dit onderzoek dus
niet concluderen dat een video-cv meer of minder bruikbaar is bij verschillende
jobstypes.
Meeste van de vooropgestelde hypotheses werden niet of slechts marginaal
bevestigd. Een mogelijke oorzaak hiervan kan gevonden worden in het gebruik van het
video-cv zelf. 45,2% van de participanten in dit onderzoek gaf aan ooit gehoord te
hebben van het medium video-cv. Weten dat iets bestaat en weten hoe iets te gebruiken
staan echter niet gelijk aan elkaar. Weten we überhaupt op welke manier een video-cv
!59
het best geëvalueerd wordt? Uit wat participanten melden in het vrije gedeelte van het
onderzoek reist hieromtrent een mogelijk probleem voor het onderzoek. Sommigen
benaderden het video-cv meer als een papieren cv en maakten hierbij zelfs een eigen
papieren versie van het video-cv:
“Kan interessant zijn (het gebruik van een video-cv) aanvullend met een cv op
papier. Heb het toch moeten neerschrijven om visueel overzicht te houden van de
verschillende studies, ervaringen, kennis en vaardigheden”.
Anderen benaderden het video-cv eerder als een soort eenzijdig interview en
hielden ook rekening met bijvoorbeeld de eerste indruk die de sollicitant naliet:
“Puur op feitelijk vlak is het vaak slechts een aanvulling en niet direct
informatiever. Wel een toegevoegde waarde om een eerste indruk over de
persoonlijkheid te maken”.
Het verschillend benaderen van de cv’s kan een verstorende invloed hebben op de
resultaten. Zien rekruteerders het video-cv als iets dat in de categorie van het papieren
cv plaats vindt. Helemaal aan het begin van het selectie proces. Of zien rekruteerders
het video-cv eerder als een soort pré-interview, een volgende stap in het selectie proces?
Dit is een belangrijke vraag die gesteld moet worden. Het verschillend benaderen van
het video-cv kan ervoor zorgen dat verschillende doelen in zich dragen en dus resulteren
in verschillende uitkomsten.
Implicaties
Theoretische en methodische implicaties. Deze studie is theoretisch interessant
ten eerste omdat het een bijdrage levert aan het systematisch en wetenschappelijk
onderzoek naar nieuwe selectie tools (Derous & De Fruyt, 2016) met het oog op het
vernauwen van de science-practitioner-gap. Zoals voorgesteld door Lievens en Harris
(2003) wordt in dit onderzoek de equivalentie tussen de nieuwe techniek (het video-cv)
en een oudere techniek (het papieren cv) nagegaan. Hierbij werd onderzocht of het
!60
video-cv een meerwaarde kon bieden ten opzichte van het klassiek, papieren cv. Waarbij
werd verondersteld dat het video-cv vooral voordelig zal zijn voor personen die
solliciteren voor een meer communicatieve of artistieke job. Deze hypotheses konden
echter niet ondersteund worden. We zagen wel dat rekruteerders het video-cv in het
algemeen als positiever eervoeren. Sollicitanten werden aan de hand van het video-cv
ook als meer inzetbaar gezien maar dit resulteerde niet in meer uitnodigingen voor een
sollicitatie-interview. Hergebruik van een video-cv resulteerde ook niet in een hogere
employability inschatting.
Er kon dan ook geen ondersteuning gevonden worden voor de Media Richness
Theorie (Daft & Hengel, 1986) die stelt dat meer complexe boodschappen, zoals bij een
sollicitatie het geval is, baat zullen hebben met rijkere media, zoals een video. Waung et
al. (2014) stelden voor de Media Richness Theorie te gebruiken als theoretisch kader
om de verschillen tussen het papieren cv en het video-cv te verklaren. De Media
Richness Theory gaat echter uit van meer “alledaagse” communicatie tijdens het
uitvoeren van een job. Hierin kan een verklaring liggen in het niet ondersteund worden
van de hypothese. Het video-cv kan mogelijkerwijs gezien worden als een eerder niet
“alledaagse” manier van communiceren. Als de sollicitant niet gewoon is te spreken
voor een camera kan dit soms stuntelig en onprofessioneel overkomen. Ook in een
poging bewust impressiemanagement toe te passen kan het zijn dat de sollicitant
onnatuurlijk overkomt. Deze onervarenheid en onnatuurlijkheid kan ervoor zorgen dat
de positieve effecten van het rijker medium te niet gedaan worden.
Ten tweede werd in dit onderzoek gekeken naar de bruikbaarheid van de
employability zoals voorgesteld door Sabatés et al. (2014). Deze vragen werden door
hen opgesteld aan de hand van een geïntegreerde aanpak met deskundigen uit
verschillende disciplines. Zij zijn via diverse focusgroepen tot deze “Big Eight”
gekomen. Sabatés et al. (2014) gaan er hierbij vanuit dat deze acht bruikbaar zijn over
verschillende contexten heen. In dit onderzoek kon na factor rotatie echter geen
evidentie gevonden worden voor deze Big Eight. Er werden tien factoren gevonden
waarbij veel cross-correlaties aanwezig waren onder de verschillende items en de
desbetreffende factoren. Een mogelijke verklaring hiervoor is de grootte van de huidige
!61
steekproef (N = 115). Resultaten moeten dus met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd
worden. Des al niet te min geeft het een indicatie dat de acht factoren empirisch niet
teruggevonden worden en andere factoren of een andere rangschikking van de factoren
naar voor geschoven kan worden. Toekomstig onderzoek dient dit verder na te gaan.
Ten derde werd er in dit onderzoek voor gekozen de cv op een systematische
manier op te stellen zoals voorgesteld door (Derous et al., 2012). Dit resulteerde in er
gelijkaardig uitziende video-cv’s (en op hun beurt papieren cv’s) voor alle vacatures.
Het is echter mogelijk dat deze factoren die we poogden constant te houden net een
indicatie geven van de artistieke, realistische, conventionele of een sociale karakteristiek
van een persoon. Verder onderzoek zou iedere cv door een ander persoon kunnen laten
maken waarbij elke sollicitant een specifiek RIASOC-type heeft dat past bij de vacature
en dus het RIASOC job-type . Waarbij deze persoon zelf zijn papieren en video-cv kan
maken, eventueel aan de hand van een aantal richtlijnen.
Praktische implicaties. Ten eerste kan men er niet steeds vanuit gaan dat een
video-cv steeds een betere manier is om te solliciteren. Dit komt overeen met
bevindingen van Derous et al. (2012). In hun onderzoek naar de equivalentie in
persoonlijkheid en job gepastheid tussen het papieren cv en het video-cv konden ook zij
geen duidelijke effecten vinden van het medium.
Voor een sollicitant betekend dit dat het niet duidelijk is of hij er baat zal bij
hebben te investeren in een video-cv. Het maken van een video-cv kan gezien worden
als een investering aangezien het relatief gezien meer tijd en moeite kost dan het maken
van een papieren cv. Voor organisaties is het ook niet duidelijk of ze baat zullen hebben
bij het vragen naar een video-cv aan sollicitanten. Deze bevindingen zijn echter enkel
geldig voor cv’s opgesteld als in dit onderzoek. Het video-cv is hierbij
geoperationaliseerd als een bijna letterlijke verfilming van het papieren cv. Het is
mogelijk dat andere opvattingen van het video-cv meer bruikbaar zijn in rekrutering en
selectie en voor verschillende jobs. Het concept ‘video-cv’ kan namelijk veel breder
opgesteld worden. Het kan daarbij meer focussen op zaken die niet of moeilijker via
papier gecommuniceerd kunnen worden. Dat het video-cv niet focust op zaken als
!62
behaalde diploma’s of vorige ervaringen maar in plaats daarvan meer de nadruk legt op
motivatie en het tonen van zeer specifieke vaardigheden.
Ten tweede gaven DeCarlo et al. (2007) aan dat het video-cv het selectieproces
kan verkorten omdat rekruteerders sneller een beeld kunnen vormen over de sollicitant.
De participanten gaven echter aan dat het video-cv te lang duurt en dat het moeilijk is
systematisch te werk te gaan:
“In het algemeen wel interessant maar vaak te lang of tijdsintensief”.
“Moeilijk om de structuur te behouden in vergelijking met een geschreven CV”.
“Kan interessant zijn aanvullend met een cv op papier anders zal je het toch
moeten neerschrijven om visueel overzicht te houden van de verschillende studies,
ervaringen, kennis en vaardigheden”.
Velen van de participanten geven, zoals in het laatste citaat, aan het video-cv
eerder te zien als een aanvulling op het papieren cv omdat het op zichzelf moeilijk te
beoordelen is. Het meer gestructureerd te werk gaan kan dus samen gaan met meer
accuratere deducties. Rekruteerders kunnen er hierbij ook baat aan hebben een soort
handleiding te krijgen over wat de voor- en nadelen en valkuilen zijn van het video-cv.
Op deze manier kan de inhoud meer gestuurd geanalyseerd worden en is men weer een
stap dichter bij een systematische evaluatie.
Beperkingen en suggesties voor toekomstig onderzoek
Toekomstig onderzoek. Onderzoek naar de effecten van verschillende nieuwe
sollicitatie mediums zijn nog steeds beperkt. De laatste jaren zien we echter een groei in
onderzoek rond dit thema en met name bij het video-cv. Tot nu toe werd gekeken naar
de intentie van sollicitanten om een video-cv te gebruiken en hoe eerlijk ze dit medium
ervaren (Gissel et al., 2013; Hiemstra et al. 2012). Anderen focusten op het meten van
!63
persoonlijkheid aan de hand van het video- versus papieren cv (Derous et al. 2012). Er
werd onderzocht welke vooroordelen gepaard kunnen gaan met het gebruik van het
video-cv (Derous et al. 2012; Waung et al. 2012) en de specifieke effecten van
zelfpresentatie technieken afhankelijk van geslacht (Waung et al. 2012). Toekomstig
onderzoek kan verder bouwen op deze studies en zo een gepast gebruik van nieuwe
mediums, zoals het video-cv, wetenschappelijk onderbouwen.
Verder onderzoek kan nagaan wat de betrouwbaarheid en validiteit van het cv is
en met name het video-cv is (Cole et al., 2009). Zo wordt in de literatuur een meer
gestructureerde manier van evalueren voorgesteld die de validiteit en de
betrouwbaarheid kan verbeteren van het video-cv, net zoals dit ook het geval is voor het
sollicitatie interview (Campion, Palmer, & Campion, 1997). Deze systematisering zien
we ook bij het klassieke papieren cv waarvan de belangrijkste componenten gekend zijn
en veelal gebruikt worden (Brown & Campion, 1994; Hornsby & Smith, 1995;
Hutchinson, 1984). Net zoals we zien in het experiment van Thoms et al. (1999) die
nagaat welke de belangrijkste karakteristieken zijn in het papieren cv en wat ze
voorspellen. Zo kan ook nagaan worden wat de belangrijkste componenten zijn van het
video-cv en wat hun implicaties zijn in het sollicitatieproces. Op basis hiervan kan men
meer gestructureerd te werk gaan. Dit wordt in de literatuur voorgesteld als een manier
om de validiteit en de betrouwbaarheid van het video-cv te verbeteren, net zoals dit ook
het geval is voor het interview (Campion, Palmer, & Campion, 1997).
Onderzoek kan zich ook richten op de incrementele validiteit van het video-cv.
Het video-cv is speciaal, het zit ergens tussen het papieren cv en het job interview (cfr:
Media Rechness Theory). Zoals eerder besproken is het voor rekruteerders niet duidelijk
hoe ze het video-cv moeten benaderen. Er is overlap met het papieren cv met name als
het over bio-data gaat en er is overlap met het interview met name dat er een verbale en
non-verbale communicatie zichtbaar en hoorbaar is. Er werd in dit onderzoek geen
verschil gevonden qua inzetbaarheid van de sollicitant tussen het video-cv en het
papieren cv. Toekomstig onderzoek kan zich daarom misschien meer focussen op de
specifiek meerwaarden van het video-cv ten opzichte van het papieren cv. Welke zaken
!64
horen bij een cv maar kunnen bijvoorbeeld beter via video getoond worden. Hierbij kan
gedacht worden aan de motivatie, specifieke vaardigheden, specifieke projecten, …
Ook de kost, efficiëntie en effectiviteit van het nieuwe medium kan verder
onderzocht worden. Selectie en recruitment zijn zeer belangrijk voor een bedrijf en
slechte praktijken kunnen verschillende kosten met zich meedragen voor werkgevers:
het kan bijvoorbeeld zorgen voor een lage moraal wat op zijn beurt de prestaties
negatief kan beïnvloeden, het kan ook een hogere mate van personeelsverloop in de
hand werken (Ballantyne, 2009). Verder onderzoek hiernaar is dus zeker nodig. De
efficiëntie zal waarschijnlijk bepaald worden door het aantal sollicitanten die gescreend
moeten worden. Sommige participanten in dit onderzoek vonden het video stukje te
lang duren en prefereerden daarom een papieren cv. Het video-cv is dus misschien beter
bruikbaar bij kleinere selectiepools of voor zeer specifiek profielen.
Als laatste zouden enkele jobirrelevante factoren kunnen toegevoegd worden die
tot nu toe nog niet onderzocht werden. Men kan hierbij denken aan zaken als: setting,
kadrering, timing, beweging van de camera en andere filmtechnieken. Deze kunnen
onbewuste verschillend affect uitlokken bij de rekruteerder. Het affect dat een cv uitlokt
bij de rekruteerder zal een invloed hebben op verdere beslissingen, bijvoorbeeld de
employability inschatting en het uitnodigen voor een sollicitatie (DeGroot en
Motowidlo, 1999). Zo kan het zijn dat wanneer gefilmd wordt vanuit vogelperspectief
(de camera is dan zo geplaatst dat je als kijker neerkijkt op de gefilmde persoon) de
kijker het gevoel krijgen dat de persoon die gefilmd wordt minder capabel is,
meegaander is. Een kikkerperspectief kan het tegenovergestelde effect hebben. Als
kijker heb je het gevoel lager te zitten dan degene in beeld wat de persoon in de film
imposanter en agressiever doet lijken. Het klassiek voorbeeld van het kikker - en
vogelperspectief (weliswaar in overdreven vorm) is te zien in de film Citizen Kane
wanneer het hoofdpersonage zijn politieke toespraak houdt. Het hoofdpersonage kijkt
hierbij letterlijk en figuurlijk neer op de mensen die hij toespreekt en zij kijken op naar
hem. Deze affecten zijn tot nu toe zeer weinig tot niet wetenschappelijke onderzocht.
Het zijn echter wel gevestigde waarden in de cinématografie die mee bepalen wat we
!65
zien en ervaren in een film, als een taal die we onbewust in ons meedragen (Wang &
Cheong, 2006). Om deze redenen is onderzoek omtrent deze effecten aan te raden.
Limitaties. In ieder onderzoek worden keuzes gemaakt en zijn er beperkingen.
Een eerste beperking was de keuze om éénpersoon als sollicitant te gebruiken. Om het
design niet te complex te maken een job irrelevante factoren zo constant mogelijk te
houden werd één actrice gebruikt voor elk van de cv’s. Het is denkbaar dat de aanpak
hierdoor te rigide was en belangrijke informatie rond het RIASOC-type van de cv
verloren is gegaan. Een andere aanpak zou zijn (zoals eerder vermeld) om verschillende
sollicitanten te zoeken die elk hun eigenlijk ware RIASOC-type representeren. Elk van
hen maakt dan zijn eigen papieren en video-cv die dan beoordeeld wordt door
participanten.
Ten tweede werd in dit onderzoek gekozen een vrouwelijk sollicitante te
gebruiken. Geslacht kan echter voor bias zorgen zoals ook wordt aangetoond in eerder
onderzoek. Zo toonden Waung et al. (2012) aan dat wanneer er een incongruentie is in
het gebruiken van zelf-promotie (vrouwen die meer zelf-promotie gebruiken en mannen
die minder zelfpromotie gebruiken) dit een groter effect heeft bij vrouwen dan bij
mannen. Ook heeft fysieke aantrekkelijkheid een grotere impact bij vrouwen dan bij
mannen (Watkins & Johnston, 2002). Verder onderzoek zou hier meer rekeningen mee
kunnen houden door de factor geslacht mee op te nemen. Onderzoek van Derous et al.
(2012) toonde aan dat leeftijd ook een bepalende factor kan zijn waar rekening mee
gehouden moet worden. Zij vonden namelijk dat oudere sollicitanten doorgaans beter
beoordeeld werden aan de hand van een video-cv dan aan de hand van een papieren cv.
Verder onderzoek is ook nier nodig.
In dit onderzoek was employability de afhankelijke variabele. Deze werd
geoperationaliseerd aan de hand van een door Sabatés et al. (2014) vooropgesteld
model. Zoals reeds vermeld werd dit model niet terug gevonden in dit onderzoek.
Employability is echter een veel omvattend begrip Sabatés et al. (2014) het is mogelijk
dat een andere operationarisatie van het concept nodig is of beter meetbaar zal zijn aan
de hand van cv’s in het algemeen en specifiek voor het video-cv.
!66
Een vierde beperking ligt in de procedure. Participanten werden gevraagd de
sollicitant te bevragen aan de hand van een fictieve vacature. Ze kregen hierbij de
opdracht de cv in zijn geheel te beoordelen. Doordat er gebruik gemaakt werd van
fictieve vacatures had de evaluatie verder geen consequenties. In een werkelijke context
heeft het al dan niet goed beoordelen van een sollicitant wel gevolgen voor de
rekruteerder. In de realiteit is het belangrijk voor de rekruteerder een goede screening te
maken en zo te voldoen aan de verwachtingen van een klant (of de organisatie waarvoor
hij werkt). Zoals in het onderzoek van Derous et al. (2012) zou onderzoek zich kunnen
focussen op echte vacatures waardoor de effecten van de fictieve vacature omzeild
kunnen worden.
!67
CONCLUSIE
Dit onderzoek beoogde de meerwaarde van een video-cv voor een sollicitant na te
gaan ten opzichte van het klassieke, papieren cv. De focus lag hierbij op de mate van
employability van de sollicitant zoals ingeschat door de rekruteer. De resultaten in dit
onderzoek tonen aan dat hier geen significante verschillen gevonden kunnen worden.
De sollicitant word aan de hand van het video-cv wel als meer inzetbaar gezien maar
niet als meer employable. De sollicitant met het video-cv wordt niet meer (maar ook
niet minder) uitgenodigd voor een verder sollicitatie gesprek. Vanuit de Media-Richness
Theory en het RIASOC-model van Holland werd ‘het soort job’ als moderator
nagegaan. Zoals verondersteld, werd er zowel voor de conventionele job als voor de
rationele job geen effect gevonden van cv-medium. Er werden echter wel significante
verschillen verwacht bij de artistieke en meer sociale job. Deze hypothese kon niet
ondersteund worden in dit onderzoek, ook hier werden dus geen significante verschillen
gevonden. Dit onderzoek draagt bij tot de wetenschappelijke evidentie over nieuwe
sollicitatietools. Met het oog op het verkleinen van de ‘science-practitioner-gap’ worden
hierbij de aanbevelingen gevolgd van Derous et al. (2012) en Lievens en Harris (2003).
Secundair aan de doelstellingen van dit onderzoek werd de employability maat zoals
voorgesteld door Sabatés et al. (2014) onderzocht. De door hen vooropgestelde acht
factoren konden niet teruggevonden worden in de data van dit onderzoek.
!68
REFERENTIES
Anderson, N. (2003). Applicant and recruiter reactions to new technology in selection:
A critical review and agenda for future research. International Journal of
Selection and Assessment, 11, 121-136. doi: 10.1111/1468-2389.00235
Anderson, N. R., & Shackleton, V. J. (1990). Decision making in the graduate selection
interview: A field study. Journal of Occupational Psychology, 63, 63-76. doi:
10.1111/j.2044-8325.1990.tb00510.x
Ash, R. A., Johnson, J. C., Levine, E. L., & McDaniel, M. A. (1989). Job applicant
training and work experience evaluation in personnel selection. Research in
Personnel and Human Resources Management, 7, 183–226.
doi: 10.1037/0021-9010.70.3.572.
Ashford, S. J., & Taylor, M. S. (1990). Adaptation to work transitions: An integrative
approach. In G. R. Ferris and K. M. Rowland (Eds.), Research in Personnel and
Human Resources Management, 8, 1-41. Greenwich, Conn.: JAI Press.
Barrick, M. R., DeGrassi, S. W., & Shaffer, J. A. (2009). What you see may not be what
you get: Relationships among self-presentation tactics and ratings of interview
and job performance. Journal of Applied Psychology, 94, 1394-1411.
doi:10.1037/a0016532
Ballantyne, I. (2009). „Recruiting and selecting staff in organizations.“ In Human
Resource Management, Oxford: Oxford University Press. 978-0199-539-37-6.
Bartram, D. (2000). Internet recruitment and selection: Kissing frogs to find princes.
International Journal of Selection and Assessment, 8, 261-274.
doi:10.1111/1468-2389.00155
!69
Bauer, T. N., Truxillo, D. M., Paronto, M. E., Campion, M. A., & Weekley, J. A. (2004).
Applicant reactions to different selection technology: Face-to-face, interactive
voice response, and computer-assisted telephone screening Interviews.
International Journal of Selection and Assessment, 12, 135-148. doi:10.1111/j.
0965-075X.2004.00269.x
Becton, J. B., Matthews, M. C., Hartley, D. L., & Whitaker, D. H. (2009). Using
Biodata to Predict Turnover, Organizational Commitment, and Job Performance
in Healthcare. International Journal of Selection and Assessment, 17, 189–202.
doi:10.1111/j.1468-2389.2009.00462.x
Blackwell, A., Bowes, L., Harvey, L., Hesketh, A. J., & Knight, P., T. (2001).
Transforming Work Experience in Higher Education. British Educational
Research Journal, 27, 269-285. doi: 10.1080/01411920120048304
Blommaert, L., Coenders, M., & van Tubergen, F. (2013). Discrimination of arabic-
named applicants in the Netherlands: An internet-based field experiment
examining different phases in online recruitment procedures. Social
Forces, 92, 957-982. doi:10.1093/sf/sot124
Brehm, S. S., Kassin, S. M., Fein, S., Mervielde, I., & Van Hiel, A. (2006). Sociale
Psychologie (2de ed.). Gent, Academia Press.
Bright, J. E. H. & Hutton, S. (2000). The impact of competency statements on resumes
for short-listing decisions. International Journal of Selection and Assessment, 8,
41-53. doi:10.1111/1468-2389.00132
!70
Brown, B. K., & Campion, M. A. (1994). Biodata phenomenology: Recruiters’
perceptions and use of biographical information in resume screening. Journal of
Applied Psychology, 79, 897-908. doi:10.1037/0021-9010.79.6.897
Brown, P & Hesketh, A. (2004). The Mismanagement of Talent: Employability and Jobs
in the Knowledge Economy. Oxford: Oxford University Press.
Bruner, P. (2007). Topic: Voideo resumes and grooming standards as they relate to
EEOC rules (Transcript of SHRM live chat with the EEOC). Retrieved from
http://moss07.shrm.org/communities/memberdiscussionarea/hrtalkchat.aspx.
Burnett. J. R. (1993). Utilization and validity of nonverbal cues in the structured
interview. Unpublished doctoral dissertion. University of Florida, Gainsville.
Cable, D. M., & Gilovich, T. (1998). Looked over or overlooked? Prescreening
decisions and post interview evaluations. Journal of Applied Psychology, 83,
501-508. doi:10.1037/0021-9010.83.3.501
Cable, D. M., & Judge, T. A. (1997). Interviewer’s perceptions of person-organization
fit and organizational selection decisions. Journal of Applied Psychology, 82,
546-561. doi:10.1037/0021-9010.82.4.546.
Chapman, D. S., & Webster, J. (2003). The use of technologies in the recruiting,
screening, and selection processes for job candidates. International Journal of
Selection and Assessment, 11, 113–120. doi:10.1111/1468-2389.00234
Cole, M. S., Feild, H. S., & Giles, W. F. (2003). Using recruiter assessments of
applicants’ resume content to predict applicant mental ability and Big Five
personality dimensions. International Journal of Selection and Assessment, 11,
78–88. doi:10.1111/1468-2389.00228
!71
Cole, M. S., Feild, H. S., Giles, W. F., & Harris, S. G. (2009). Recruiters’ inferences of
applicant personality based on resume screening: Do paper people have a
personality? Journal of Business and Psychology, 24, 5–18.
doi:10.1007=s10869-008-9086-9
Cole, M. S., Feild, H. S., & Harris, S. G. (2004). Job type and recruiters' inferences of
applicant personality drawn from resume biodata: their relationships with hiring
recommendations. International Journal of Selection and Assessment, 12,
363-367. doi:10.1111/j.0965-075X.2004.00291.x
Cole, M. S., Feild, H. S., & Stafford, J. O. (2005). Validity of resume reviewers’
inferences concerning applicant personality based on resume evaluation.
International Journal of Selection and Assessment, 13, 321–324. doi:10.1111/
j.1468.2389.2005.00329.x
Cole, M. S., Rubin, R. S., Feild, H. S., & Giles, W. F. (2007). Recruiters’ perception
and use of applicant résumé information: Screening the recent graduate. Applied
Psychology, 56, 319-343, doi:10.1111/j.1464-0597.2007.00288.x
Cullen, L. (2007, Februari 22). It’s a wrap. You’re hired. Time Magazine. Retrieved
from http://content.time.com/time/magazine/article/0,9171,1592860,00.html
Daft, R. L., & Lengel, R. H. (1984). Information richness: A new approach to
managerial behavior and organizational design. Research on organizational
behavior, 6, 191-233.
Daft, R. L., & Lengel, R. H. (1986). Orginazational information requirements, Media
Richness and structural design. Managment Science, 32, 554-571. doi:10.1287/
mnsc.32.5.554
!72
Daft, R. L. & Lengel, R. H. (1988). The selection of communication media as an
executive skill. The Academy of Management executive, 11, 225-232.
doi:10.5465/AME.1988.4277259
Dawis, R. V. (1992). The structure(s) of occupations: Beyond RIASEC. Journal of
vocational behavior, 40, 171-178. doi:10.1016/0001-8791(92)90064-7
De Fruyt & Mervielde, (1997). The five-factor model of personality and Holland’s
RIASEC interest types. Personality and individual Differences, 23, 87-103.
doi:10.1016/S0191-8869(97)00004-4
DeGroot, T., Motowidlo, S. J. (1999). Why visual and vocal interview cues can affect
interviewers’ judgments and predict job performance. Journal of Applied
Psychology, 84, 986-993. doi:0021-9010/99/S3.00
Dennis, A. R., & Kenney, S. T. (1998). Testing media richness theory in the new media:
The effects of cues, feedback, and task equivocality. Information Systems
Research, 9, 256-274. doi:10.1287/isre.9.3.256
Derous, E., & De Fruyt, F. (2016). Developments in Recruitment and Selection
Research. International Journal of Selection and Assessment, 24, 1-3. doi:
10.1111/ijsa.12123
Derous, E., Buijsrogge, A., Gissel, A., Schmitt, N., Thompson, L., Hiemstra, A. M. F., et
al. (2012, April). Differential effects of video versus paper résumés on
personality ratings. In E. Derous (Chair),Assessing Video Résumés: Valuable
and/or Vulnerable to Biased Decision Making? Symposium conducted at the
annual meeting of the Society for Industrial and Organization Psychology, San
Diego, CA.
!73
Derous, E & Fruyt, F. (2016). Developments in Recruitment and Selection Research
International Journal of Selection and Assessment, 24, 1-3. doi: 10.1111/ijsa.
12123
Derous, E., Ryan, A. M., & Nguyen, H. D. (2011). Multiple categorization in resume
screening: Examining effects on hiring discrimination against Arab applicants in
field and lab testing. Journal of Organizational Behavior. doi: 10.1002/job.769
Dineen, B. R., Ling, J., Ash, S. R., & DelVecchio, D. (2007). Aesthetic properties and
message customization: Navigating the dark side of web recruitment. Journal of
Applied Psychology, 92, 356-372. doi:10.1037/0021-9010.92.2.356
Dipboye, R. L., Stramler, C. S., & Fontenelle, G. A. (1984). The effects of the
application on recall of information from the interview. The Academy of
Management Journal, 27, 561-575. doi:10.2307/256045.
Doughherty, T. W., Turban, D. B., & Callender, J. C. (1994). Confirming first
impressions in the employment interview: A field study of interviewer behavior.
Journal of Applied Psychology, 79, 659-665. doi:10.1037/0021-9010.79.5.659
Doyle, A. (2010). Video resume - video resumes for job seekers. Geraadpleegd op
5 december 2014 op: http://www.jobsearch.about.com/od/resumes/g/
videoresume.htm
Doyle, A. (2012). Video resumes tips. About.com: Job Searching. Geraadpleegd op 5
december 2014 op: http://jobsearch.about.com/od/videoresumes/a/
videoresume.htm
Elgin, P. D., & Clapham, M. M. (2004). Attributes associated with the submission of
electronic versus paper résumés. Computer in Human Behavior, 20, 535-549.
doi:10.1016/j.chb.2003.10.002
!74
Fleishman, E. A., & Mumford, M. D. (1991). Evaluating classifications of Job
behavior: A construct validation of the ability requirement scales. Personnel
Psychology , 44, 523-575. doi:10.1111/j.1744-6570.1991.tb02403.x
Fugate, M., Kinicki, A. J., & Ashforth, B. E. (2004). Employability: A psycho-social
construct, its dimensions, and applications. Journal of Vocational Behavior, 65,
14-38. doi:10.1016/j.jvb.2003.10.005
Gifford, R., Ng, C. F., & Wilkinson, M. (1985). Nonverbal cues the employment
interview: Links between applicant qualities and interviewer judgments. Journal
of Applied Psychology, 70, 729-736. doi:10.1037/0021-9010.70.4.729
Gilmore, D. C., Stevens, C. K., Harrell-Cook, G., & Ferris, G. R. (1999). Impression
management tactics. In R. W. Eder & M. A. Harris (Eds.). The employment
interview: Theory research, and practice, 2, 321-336.
Giordano, P. (2009). Video resumes and interviews: Are paper and in-person passé?
NACE Journal, 69, 45-48.
Gissel, A. L., Thompson L. F., & Pond S. B. (2013). A theory-driven investigation of
prospective applicants’ intentions to submit video résumés. Journal of Applied
Social Psychology, 43, 2449-2461. doi:10.1111/jasp.12191
Glick, P., Zion, C., & Nelson, C. (1988). What mediates sex discrimination in hiring
decisions? Journal of Personality and Social Psychology, 55, 178–186.
doi:10.1037/0022-3514.55.2.178
Harvey-Cook, J. E., & Taffler J. (2000). Biodata in professional entry-level selection:
Statistical scoring of common format applications. Journal of Occupational and
Organizational Psychology, 73, 103-118. doi:10.1348/096317900166903
!75
Hastings, R. R. (2007). Video resumes with an HR twist. SHRM HR Career Articles.
Geraadpleegd op: http://www.shrl.org/jobs/articles/shrm_082007.asp
Heider, F. (1958). The psychology of interpersonal relations. New York Wiley.
Hiemstra, A. M. F., Derous, E., & Born, M. P. (2015). Eerlijkheid van selectie op basis
van papieren en video cv’s. Gedrag & Organisatie. Geaccepteerd voor publicatie
in Gedrag en Organisatie, Type: Proefschrift artikel- Reeks Werving en Selectie.
Hiemstra, A. M. F., Derous, E., Serlie, A. W. & Born, M. P. (2012). Fairness
perceptions of video resumes among ethnically diverse applicants. International
Journal of Selection and Assessment, 20, 423-433. doi:10.1111/ijsa.12005
Hiemstra, A. M. F., Derous, E., Serlie, A. W. & Born, M. P. (2013). Ethnicity effects
in graduates' résumé content. Applied Psychology: An International Review, 62,
427-453. doi:10.1111/j.1464-0597.2012.00487.x
Higgins, C. A., Judge, T. A., & Ferris, G. R. (2003). Influence tactics and work
outcomes: A meta-analysis. Journal of Organizational Behavior, 24, 89-106.
doi:10.1002/job.181
Hillage, J. and Pollard, E. 1998. 'Employability: developing a framework for policy
analysis'. Research Brief, 85. ISBN 085522889X
Holland, J. L. (1959). A theory of vocational choice. Journal of counseling psychology,
6, 35-45
Holland, J. L. (1966). A psychological classification sheme for vocations and major
fields. Journal of Counseling Psychology, 13, 278-288.
Holland, J. L. (1985a). Making vocational choices: A theory of vocational personalities
and work environent. Odessa, FL: Psychological Assessment Resourcs.
!76
Holland, J. L. (1996). Exploring careers with a typology: What we have learned and
some new directions. American Psychologist, 51, 397-406.
doi:10.1037/0003-066X.51.4.397
Holland, J. L., Whitney, D. R., Cole, N. S., & Richards, J. M. (1968). An empirical
occupational classification derived from a theory of personality and intended for
practice and research. Iowa.
Hornsby, J. S., & Smith, B. N. (1995). Resume content: What should be included and
excluded. SAM Advanced Management Journal, 4-9.
Hosoda, M., Stone-Romero, E. F., & Coats, G. (2003). The effects of physical
attractiveness on job-related outcomes: A meta-analysis of experimental studies.
Personnel Psychology, 56, 431-462, doi:10.1111/j.1744-6570.2003.tb00157.x
Hughes, L. M., Dispenza., F., & Gallup, G. G. (2004). Ratings of voice attractiveness
predict sexual behavior and body configuration. Evolution and Human behavior,
25, 295-304. doi:10.1016/j.evolhumbehav.2004.06.001
Hutchinson, K. L. (1984). Personnel Administrators' Preferences for Résumé
Content: A Survey and Review of Empirically Based Conclusions. International
Journal of Business Communication,21, 5-14. doi:10.1177/002194368402100401
Jackson, L. A., Hunter, J. E., & Hodge, C. N. (1995). Physical Attractiveness and
Intellectual Competence: A Meta-Analytic Review. Social Psychology Quarterly,
58, 108-122. doi:10.2307/2787149
Kacmar, K. M., & Carlson, D. S. (1999). Effectiveness of impression management
tactics across human resource situations. Journal of Applied Social Psychology,
29, 1293–1311. doi:10.1111/j.1559-1816.1999.tb02040.x
!77
Kaplan, D. M., & Fisher. J. E. (2009). A rose by any other name: Identity and
impression management in résumés. Employ Respons Rights, 21, 319-332.
doi:10.1007/s10672-009-9127-1
Kinicki, A. J., & Lockwood, C. A. (1985). The interview process: An examination of
factors interviewers use in evaluating job applicants. Journal of Vocational
Behavior, 26, 117–125. doi:10.1016/0001-8791(85)90012-0
Kirkwood, W. G., & Ralston, S. M. (1999). Inviting meaningful applicant performances
in employment interviews. The Journal of Business Communication, 36, 55-76.
doi:10.1177/002194369903600103
Kristof-Brown, A. L., Zimmerman, R. D., & Johnson, E. C. (2005). Consequences of
individual’s fit at work: A meta-analysis of person-job, person-organisation,
person-group, and person-supervisor fit. Personnel Psychology, 58, 281-342. doi:
10.1111/j.1744-6570.2005.00672.x
Knouse, S. B. (1988). The role of attribution theory in personnel employment selection:
A review of the recent literature. The Journal of General Psychology, 116,
183-196. doi:10.1080/00221309.9711122
Knouse, S. B. (1994). Impressions of the resume: The effects of applicant education,
experience, and impression management. Journal of Business and Psychology, 9,
33-45. doi:101007/BF02230985
Lamb, R. R., & Prediger, D. J. (1981). Technical report for the unisex edition of the ACT
interest iventory (UNIACT). Iowa City, IA: American Collage Testing.
Lefkow, D. (2007). What the lawyer thinks of video resumes. Gevonden op:
http://directorofrecruiting.com/2007/06/what_the_lawyer.html
!78
Levashina, J., & Campion, M. A. (2007). Measuring faking in the employment
interview: Development and validation of an interview faking behavior scale.
Journal of Applied Psychology, 92, 1638-1656. doi:10.1037/0021-9010.92.6.1638
Lievens, F. (2011), Human Resources Management: Back to Basics (7de ed.) Leuven,
LannooCampus.
Lievens, F., & Harris, M. M. (2003). Research on internet recruiting and testing:
Current Status and future directions. In C. L. Cooper & I. T. Robertson (Eds.)
International Review of Industrial and Organizational Psychology, 131-165.
doi:10.1002/0470013346.ch4
Lievens, F., & Peeters, H. (2008). Interviewers’ sensitivity to impression management
tactics in structured interviews. European Journal of Psychological Assessment,
24, 174-180. doi: 10.1027/1015-5759.24.3.174
Mack, D., & Rainey, D. (1990). Female applicants’ grooming and personnel selection.
Journal of Social Behavior and Personality, 5, 399– 407.
Meir, E. I. (1989). Integrative elaboration of the congruence theory. Journal of
Vocational Behavior, 35, 219-230. dos:10.1016/0001-8791(89)90042-0
Memon, M. A., Salleh, R., & Baharom, M. N. R. (2015). Linking person-job fit,
person-organisation fit, employee engagement and turnover intention: A three-
step conceptual model. Asian Social Science, 11, 313-320.
McQuaid, R. W., & Lindsay, C. (2005). The Concept of Employability. Urban Studies,
42, 2, 197–219, doi: 10.1080=0042098042000316100
!79
Moody, J., Stewart, B., & Bolt-Lee, C. (2002). Showcasing the skilled business
graduate: expanding the tool kit. Business Communication Quarterly, 65, 21-36.
doi: 10.1177/108056990206500103
Motowidlo, S. J., & Burnett, J. R. (1995). Aural and visual sources of validity in
structured employment interviews. Organizational Behavior and Human
Decision Processes, 61, 239-249. doi:10.1006/obhd.1995.1019
O’Brien, K. S., Latner, J. D., Ebneter, D. & Hunter, J. A. (2012). Obesity discrimination:
The role of physical appearance, personal ideology, and anti-fat prejudice.
International Journal of Obesity, 37, 455-460. doi:10.1038/ijo.2012.52
Oliphant, N., & Alxander III, E. R. (1982). Reactions to resumes as a function of
resume determinateness, applicant characteristics, and sex raters. Persnonnel
Psychology, 35, 829-842. doi: 10.1111/j.1744-6570.1982.tb02225.x
Oostrom, J. K., van der Linden, D., Born, M. P., & van der Molen, H. T. (2013). New
technology in personnel selection: How recruiter characteristics affect the
adoption of new selection technology. Computers in Human Behavior, 29,
2404-2415. doi:10.1016/j.chb.2013.05.025
Prediger, D. J. & Vansickle, T. R. (1992). Locating occupations on Holland’s Hexagon:
Beyond RIASEC. Journal of Vocational Behavior, 40, 111-128. doi:
10.1016/0001-8791(92)90060-D
Rabson, D., (2007, januari 01). Video resumes are taking off. The Wall Street Journal.
Gelezen op http://www.resumebook.tv/press/College_Journal.pdf
Reardon, R. C., & Lenz J. G. (1999). Holland’s theory and career assessment. Journal
of Vocational Behavior, 55, 102-113. doi:10.1006/jvbe.1999.1700
!80
Ross, C. M., & Young, S. J., (2005). Resume preferences: Is it really “business as
usual”? Journal of Career Development, 32, 153-164.
doi:10.1177/0894845305279162
Ryan, A. M., & Tippins, N. T. (2004). Attracting and selecting: What p s y c h o l o g i c a l
research tells us. Human Resource Management, 43, 305-318. doi:10.1002/hrm.
20026.
Rynes, S. L., Bartunek, J. M., & Daft, R. L. (2001). Across the great divide: Knowledge
creation and transfer between practitioners and academics. Academy of
Management Journal, 44, 340-355, doi: 10.2307/3069460
Sabatés, L. A., Marzo, M. T., Jariot, M., & Roca, J. S. (2014). Learning basic
employability competence: A challenge for the active labour insertion of
adolescents in residential care in their transition to adulthood. European Journal
of Social Work, 17, 252-265, doi: 10.1080/13691457.2013.802227
Schmidt, F. L. & Hunter, J. E. (1998). The validity and utility of selection methods in
personnel psychology: Practical and theoretical implications of 85 years of
research findings. Psychological Bulletin, 124, 262-274.
doi: 10.1037/0033-2909.124.2.262
Spokane, A. R. (1985). A review of research on person-environment congruence in
Holland’s theory of careers. Journal of Vocational Behavior, 6, 306-343. doi:
10.1016/0001-8791(85)90009-0
Straus, S. G, Miles, J. A., & Levesque, L. L. (2001). The effects of videoconference,
telephone, and face-to-face media on interviewer and applicant judgments in
employment interviews. Journal of Management, 27, 363-381. doi:10.1016/
S0149-2063(01)00096-4.
!81
Thijssen, J. G. L., Van der Heijden, B. I. M., & Rocco, T. S. (2008). Toward the
Employability-Link Model: Current employment transition to future
employment perspectives . Human Resource Development Review, 7, 165-183.
doi:10.1177/1534484308314955
Thoms, P., McMasters, R., Roberts, M. R., & Dombkowski, D. A. (1999). Resume
characteristics as predictors of an invitation to interview. Journal of business and
Psychology, 13, 338-356. doi:10.1023/A:10229742325572.
Wang, H. L. & Cheong, L. (2006). Affective Understanding in Film. IEEE
Transactions on Circuits and Systems for Video Technology, 16.
Watkins, L. M., & Johston, L. (2002). Screening job applicants: The impact of physical
attractiveness and applicant quality. International Journal of Selection and
Assessment, 8, 76-84. dos: 1111/1468-2387.00135
Waung, M., Hymes, R. W., & Beatty, J. E. (2014) The effects of video and paper
resumes on assessments of personality, applied social skills mental capability, and
Resume outcomes. Basic and Applied Social Psycholoy, 36, 238-251.
doi:10.1080/01973533.2014.894477
Waung, M., Hymes, R., Beatty, J., & McAuslan, P. (2012). Video resume self-promotion
tactics and gender. In E. Derous (voorzitter), Assessing Video Resumes: Valuable
and/or Vulnerable to Biased Decision-making? Symposium gehouden tijdens de
27e
jaarlijkse Conferentie van the Society for Industrial and Organizational
Psychology, San Diego, CA.
Wayn, S. J., Kacmar, K. M. (1991). The effects of impression management on the
performance appraisal process. Organizational Behavior and Human Decision
Processes, 48, 70-88. doi:10.1016/0749-5978(91)90006-F
!82
Webster, J., & Hackley, P. (1997). Teaching effectiveness in technology-mediated
distance learining. Academy of Management Journal, 40, 1282-1309.
doi:10.2307/257034.
Tsai, W.-C., Huang, T. C., & Yu, H. H. (2012). Investigating the unique predictability
and boundary conditions of applicant physical attractiveness and non-verbal
behaviours on interviewer evaluations in job interviews. Journal of Occupational
and Organizational Psychology, 85, 60–79. doi:10.1348/2044-8325.002003
BIJLAGEN
Bijlage 1 RIASOC-model
!
!83
Bijlage 1 (Continued)
!
Bijlage 2:
Holland’s Hexagoon met bipolaire dimensie (Holland, 1997)
!84
Bijlage 3:
Demografische gegevens onderzoek
Conditie 2_Papieren_cv
N Minimum Maximum M SD
Leeftijd 103 22 51 26.50 6.390
Jaren Werkervaring
93 0 2.00 3.499
Categorie Frequentie Percentage
Geslacht 46 Man 6 13
Vrouw 40 87
Sector 44 Student 27 61
Uitzendsector 11 25
HR medewerker 6 14
Conditie 2_Video_cv
N Minimum Maximum M SD
Leeftijd 103 22 57 29.82 7.765
Jaren Werkervaring
93 0 6.06 676
Categorie Frequentie Percentage
Geslacht 58 Man 15 26
Vrouw 43 74
Sector 49 Student 17 35
Uitzendsector 25 51
HR medewerker 7 14
!85
Bijlage 4:
Demografische gegevens Pilootstudie 1
Bijlage 5:
Resultaten Pilootstudie 1
! ! !
Aantrekkelijkheid uiterlijk: Aantrekkelijkheid uiterlijk: Aantrekkelijkheid uiterlijk: M= 4.52 , SD= 1.455 M= 4.93, SD= 1.163 M=4.45, SD= 1.325 Aantrekkelijkheid stem: Aantrekkelijkheid stem: Aantrekkelijkheid stem: M= 4.31, SD= 1.365 M= 5.03, SD= 1.322 M= 3.97, SD= 1,37
Minimum Maximum M SD
Leeftijd 18 59 28.965 9.65
Variabele Frequentie Procent Cumulatief percentage
Geslacht Man Vrouw
10 19
34.48 65.52
34.48 100
Statuut Student Werkend Werkzoekende
7 21 1
24.136 72.40 3.448
24.136 96.536
100
!86
Bijlage 6:
Demografische gegevens en resultaten Pilootstudie 2
Demografische gegevens Pilootstudie 2
Resultaten Pilootstudie 2
Minimum Maximum M SD
Leeftijd 22 65 32.61 11.18
Variabele Frequentie Procent Cumulatief percentage
Geslacht Man Vrouw
14 14
50.00 50.00
50.00 100
Statuut Niet werkend Student Werkend
3 1 24
10,70 3.60 85,70
11.70 14,30 100,00
M SD
Video-cv Artistiek Papieren-cv Artistiek
Opleiding 4,11 0,737Werkervaring 4,04 0,508Hobby 4,07 0,716Demografisch 4,79 0,418Papieren-cv Realistisch
Opleiding 1,53 0,693Werkervaring 1,18 0,390Hobby 1,29 0,534Demografisch 5,00 0,000
!87
Bijlage 6 resultaten (continued)
M SD
Papieren-cv Conventioneel
Opleiding 1,00 0,000Werkervaring 1,32 0,670Hobby 1,36 0,678Demografisch 4,96 0,189Papieren-cv Sociaal
Opleiding 1,00 0,000Werkervaring 1,29 0,460Hobby 1,22 0,568Demografisch 4,96 0,189
Video-cv Realistisch Papieren-cv Artistiek
Opleiding 1,36 0,621Werkervaring 1,11 0,315Hobby 1,50 0,745Demografisch 4,86 0,356Papieren-cv Realistisch
Opleiding 4,25 0,799Werkervaring 4,36 0,559Hobby 4,29 0,713Demografisch 4,79 0,418Papieren-cv Conventioneel
Opleiding 1,00 0,000Werkervaring 1,07 0,262Hobby 1,04 0,189Demografisch 5,00 0,000
!88
Bijlage 6 resultaten (continued)
M SD
Papieren-cv Sociaal
Opleiding 1,00 0,000Werkervaring 1,04 0,189Hobby 1,14 0,356Demografisch 4,93 0,262
Video-cv Conventioneel Papieren-cv Artistiek
Opleiding 1,00 0,000Werkervaring 1,32 0,612Hobby 1,40 0,567Demografisch 4,90 0,315Papieren-cv Realistisch
Opleiding 1,40 0,629Werkervaring 1,14 0,356Hobby 1,29 0,535Demografisch 4,93 0,262Papieren-cv Conventioneel
Opleiding 4,50 0,509Werkervaring 4,04 0,999Hobby 4,29 0,763Demografisch 4,79 0,499Papieren-cv Sociaal
Opleiding 1,21 0,499Werkervaring 1,25 0,518Hobby 1,29 0,534Demografisch 4,93 0,262
Bijlage 6 resultaten (continued)
!89
M SD
Video-cv Sociaal Papieren-cv Artistiek
Opleiding 1,07 0,262Werkervaring 1,14 0,356Hobby 1,29 0,460Demografisch 5,00 0,000Papieren-cv Realistisch
Opleiding 1,14 0,448Werkervaring 1,11 0,416Hobby 1,18 0,475Demografisch 4,89 0,315Papieren-cv Conventioneel
Opleiding 1,14 0,448Werkervaring 1,46 0,508Hobby 1,39 0,497Demografisch 4,89 0,315Papieren-cv Sociaal
Opleiding 4,25 0,844Werkervaring 4,11 0,832Hobby 4,36 0,678Demografisch 4,79 0,418
!90
Bijlage 7:
Geroteerde factormatrix Employability
!91
Geroteerde factormatrix Employability
Factor
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Geplande_doelstellingen 0,766 0,263 0,171 0,154 -0,040 -0,068 0,159 0,066 0,083 0,055
Gebruik_hulpmiddelen 0,706 0,077 0,131 0,030 0,074 0,145 0,140 0,167 -0,114 -0,052
Ontwikkelen_proactieve_strategie 0,417 0,385 0,110 0,391 -0,087 0,251 0,287 0,148 -0,090 -0,153
Methodisch 0,525 0,158 0,316 -0,054 0,186 0,273 -0,050 -0,149 -0,193 0,223
Definieren_doelstellingen 0,540 0,102 0,408 0,155 0,144 0,127 0,041 -0,057 -0,102 0,312
Prioriteiten_stellen 0,670 -0,110 0,386 0,242 -0,214 0,042 0,008 0,081 -0,059 0,190
Levenslangleren_gedrag -0,055 0,086 0,084 0,132 0,749 0,078 0,183 0,213 -0,267 0,203
Investeren_persoonlijk_levenslangleren 0,024 0,105 0,133 0,016 0,825 0,227 -0,036 0,042 0,015 -0,100
Initiatief_nemen 0,190 0,093 0,340 0,180 0,329 0,507 0,111 -0,068 -0,148 -0,119
Problemen_identificeren 0,351 0,032 0,072 0,616 0,404 -0,048 0,252 0,093 0,023 -0,074
Persoonlijke_doelstellingen_problemen 0,510 0,253 0,194 0,232 -0,128 0,143 -0,016 0,091 0,313 -0,152
Persoonlijke_doelstellingen_helpen 0,426 0,339 0,170 0,365 0,143 0,223 -0,154 0,494 0,082 0,053
Verzamelen_informatie 0,119 0,238 -0,160 0,087 0,361 -0,028 0,115 -0,406 0,463 0,255
Alternatieve_oplossingen -0,190 -0,245 -0,115 0,007 -0,068 -0,050 -0,769 -0,170 -0,058 -0,115
Uiten_zorgen 0,468 0,070 0,462 -0,125 0,150 0,357 -0,215 0,289 0,119 -0,252
Bijlage 7 (Continued)
Teamregels_respecteren 0,256 0,717 -0,008 0,222 -0,007 -0,115 0,162 -0,099 0,096 0,039
Identifiseren_gevoelens_anderen 0,247 0,495 0,028 0,163 0,097 0,486 0,002 0,033 -0,221 0,278
Luisteren 0,057 0,770 0,333 0,024 0,010 0,127 0,123 0,231 0,031 0,205
Vertrouwen_in_zichzelf 0,226 0,691 0,041 0,298 0,157 -0,018 -0,001 -0,256 -0,003 0,028
Teamsterktes_herkennen 0,021 0,064 0,133 0,085 0,278 0,396 0,610 -0,139 0,266 0,176
R_Begrijpen_van_comm 0,166 -0,219 -0,287 -0,127 0,251 -0,311 -0,392 -0,190 0,273 -0,295
Zichzelf_uiten 0,111 0,124 0,172 0,777 -0,046 0,119 -0,093 -0,028 -0,068 0,029
Non_verbale_comm 0,206 -0,019 0,100 0,054 0,157 0,818 0,196 0,037 0,041 0,057
Aandachtig_luisteren -0,314 0,342 -0,005 0,619 0,130 0,084 0,107 -0,128 0,224 -0,013
Constant_in_gedrag -0,103 -0,023 -0,120 0,048 -0,172 0,047 -0,161 -0,757 0,148 -0,207
Doorzetten 0,576 -0,024 -0,140 0,191 -0,043 0,319 -0,194 0,201 0,373 0,225
Vervolledigen_taken 0,227 0,138 0,173 -0,113 0,007 0,055 0,252 0,230 0,185 0,717
Acceptatie_veranderingen 0,050 0,317 0,558 0,260 0,155 0,208 0,251 0,209 -0,187 0,353
Openheid 0,079 0,075 0,703 0,372 0,136 -0,062 0,017 0,049 0,004 -0,061
Gedrag_aanpassen 0,239 0,209 0,635 0,074 -0,097 0,177 0,387 -0,065 -0,052 0,042
Ideeën_aanpassen 0,274 0,060 0,745 -0,126 0,123 0,137 0,056 0,213 0,109 0,171
Deadlines_naleven 0,176 0,626 0,142 -0,132 0,202 0,140 0,210 0,321 0,064 -0,095
Betrokkenheid 0,730 0,198 -0,137 -0,198 0,152 0,172 0,237 0,045 -0,006 -0,070
Consequenties_gedrag 0,728 0,214 0,112 -0,046 0,017 -0,008 -0,058 -0,156 0,260 0,152
Punctualiteit 0,041 0,024 0,022 -0,005 -0,155 -0,045 0,092 -0,074 0,803 0,033
Bijlage 8:
F-test Employability Factoren
F-test inzake de Interactie tussen Cv-conditie, Hollands’ jobsinhouden en Employability
Variabelen Bron SS df MS F p ŋ²
Zelforganisatie Cv-conditie 0,989 1 0,989 4.116 0,045 0,039
Job-inhoud 1.468 3 0,486 2.022 0,116 0,057
Interactie 1.037 3 0,346 1.438 0,236 0,041
Error 24.278 101 0,240
Totaal 27.423 108
Projectconstructie Cv-conditie 0,007 1 0,007 0,031 0,860 0,000
Job-inhoud 1.442 3 0,481 2.115 0,103 0,059
Interactie 0,348 3 0,116 0,510 0,676 0,015
Error 22.944 101 0,227
Totaal 24,693 108
Beslissen Cv-conditie 7.994E-5
1 7,994E-05 0,000 0,985 0,000
Job-inhoud 1,430 3 0,477 2.233 0,089 0,062
Interactie 0,541 3 0,180 0,844 0,473 0,024
Error 21,561 101 0,213
Totaal 23,417 108
Teamwork Cv-conditie 0,182 1 0,182 0,961 0,352 0,009
Job-inhoud 0,627 3 0,209 1.101 0,352 0,032
Interactie 0,453 3 0,151 0,795 0,499 0,023
Error 19.177 101
Totaal 20.344 108
Communicatie Cv-conditie 3.905 1 3.905 10.490 0,002 0,094
Job-inhoud 2.785 3 0,928 2.494 0,064 0,069
Interactie 0,403 3 0,134 0,361 0,781 0,011
Error 37.602 101 0,372
Totaal 45.491 108
!92
Bijlage 8 (Continued)
Variabelen Bron SS df MS F p ŋ²
Doorzettingsvermogen Cv-conditie 0,057 1 0,057 0,385 0,536 0,004
Job-inhoud 0,766 3 0,255 1.735 0,165 0,049
Interactie 0,681 3 0,227 1.543 0,208 0,044
Error 14.865 101 0,147
Totaal 16.343 108
Flexibiliteit Cv-conditie 0,671 1 0,671 2.210 0,140 0,021
Job-inhoud 0,762 3 0,254 0,836 0,477 0,024
Interactie 3.062 3 1.021 3.361 0,022 0,091
Error 30.670 101 0,304
Totaal 35,222 108
Verantwoordelijkheid Cv-conditie 3.122 1 3.122 12.505 0,001 0,110
Job-inhoud 2.161 3 0,720 2.885 0,039 0,079
Interactie 0,522 3 0,174 0,697 0,556 0,020
Error 25.218 101 0,250
Totaal 30.761 108
!93