Jessalinea nr 13

36
in dit nummer Medisch informatieblad Jessa Ziekenhuis JESSALINEA nr. 13 maart 2014 Nieuw telefoonnummer dienst radiologie 5 | Onderscheiding voor project Weer-Werk 6 | Jessa is koploper overlevingscijfers borst- kanker 8 | Twee nieuwe state-of-the-art CT-scanners op campus Virga Jesse 12 | Dossier moeder en kind 14 | Jessa wint Amgen Scientific Award 19 | Nieuwe artsen 19 | Allergie bij kinderen 20 De zin en onzin van shockwavetherapie 22 | Betere levenskwali- teit door cochleair implantaat 24 | Nieuwe website pathologische anatomie 26 | Verbum 29 | Symposium 35 NIEUW TELEFOONNUMMER RADIOLOGIE vanaf 1 april 2014 zie pagina 5

description

Medisch informatieblad Jessa Ziekenhuis

Transcript of Jessalinea nr 13

Page 1: Jessalinea nr 13

in dit nummer

Medisch informatieblad Jessa Ziekenhuis

JESSALINEAnr. 13 maart 2014

Nieuw telefoonnummer dienst radiologie 5 | Onderscheiding voor project Weer-Werk 6 | Jessa is koploper overlevingscijfers borst-kanker 8 | Twee nieuwe state-of-the-art CT-scanners op campus Virga Jesse 12 | Dossier moeder en kind 14 | Jessa wint Amgen Scientific Award 19 | Nieuwe artsen 19 | Allergie bij kinderen 20 De zin en onzin van shockwavetherapie 22 | Betere levenskwali-teit door cochleair implantaat 24 | Nieuwe website pathologische anatomie 26 | Verbum 29 | Symposium 35

Nieuw telefooNNummer radiologie

vanaf 1 april 2014 zie pagina 5

Page 2: Jessalinea nr 13

JESSALINEA2

In februari en maart heeft de dienst radiologie twee gloednieuwe low dose CT-scanners in ge-bruik genomen. Dit type scanner zorgt voor een optimale beeldkwaliteit in combinatie met een zeer lage stralingsdosis. “De stralingsdosis bij deze CT-scans is drastisch gereduceerd,” zegt dr. Geert Souverijns. Meer info: zie pagina 12.

Page 3: Jessalinea nr 13

JESSALINEA 3

Medio februari kreeg het KCE rapport ‘Organisatie van de zorg voor volwassenen

met een zeldzame of complexe kanker’ behoorlijk wat media aandacht. Zeldzame

kankers wordt in deze studie gedefinieerd als een kanker die in België minder dan

6/100.000 personen per jaar treft; complexe tumoren als kankers die op een ana-

tomisch moeilijke plaats liggen (bepaalde intracerebrale tumoren) tumoren die in

hun aanpak een bijzondere expertise vereisen (bv. slokdarmtumoren), tumoren die

optreden in zeer specifieke omstandigheden (bv. zwangerschap) of zeer geavan-

ceerde/dure technologie vereisen (vb. HIPEC). De werkgroep werkte 12 aanbe-

velingen uit voor 14 types van (zeldzame of complexe) kankers. De belangrijkste

aanbeveling omvat het oprichten van netwerken voor gedeelde zorg rond referen-

tiecentra. Deze referentiecentra die niet noodzakelijk universitaire ziekenhuizen

hoeven te zijn, verwerven een uitmuntende kwaliteit door het behandelen van

een voldoende groot aantal patiënten (vastleggen van volumecriteria met centra-

lisatie van de zorg waardoor minder versnippering) en zij evalueren op geregeld

tijdstip de kwaliteit van de geleverde zorg via benchmarking. In ziekenhuizen die

samenwerken met het referentiecentrum kunnen minder complexe delen van de

diagnostiek en behandeling gebeuren onder toezicht van het referentiecentrum.

Actieve participatie aan fundamenteel en klinisch onderzoek is eveneens een

vereiste voor het referentiecentrum.

In tegenstelling tot het buitenland heeft België geen specifiek model van organi-

satie voor deze zeldzame kankers. In principe kan elk ziekenhuis elke patiënt met

wat voor tumor dan ook behandelen. Voor een aantal tumoren waarvan aange-

toond is dat er een relatie bestaat tussen volume (aantal behandelde patiënten)

en overleving, behandelen ziekenhuizen soms een zeer laag aantal patiënten

(bv. in Belgische ziekenhuizen voeren chirurgen mediaan 4 oesofagectomies uit,

hetzelfde geldt voor pancreasresecties). In die zin zijn de meeste voorstellen

van het KCE logisch en verdedigbaar en moeten zij voor dit type van tumoren de

kwaliteit verbeteren. Andere KCE voorstellen zoals het vaststellen van een heel

concreet aantal publicaties die de arts moet behalen, zijn bediscussieerbaar.

We kunnen alleen maar hopen dat bij het toewijzen van referentiecentra objec-

tieve criteria een rol spelen en dat er ook daadwerkelijk werk gemaakt wordt van

een kwalitatieve opvolging van de geleverde resultaten, iets wat in het verleden

bij andere zorgprogramma’s niet altijd correct gelopen is.

De provincie Limburg is altijd een voorbeeld van samenwerking in de oncologie

geweest. Oncologen werken goed samen en bieden hun expertise aan over

verschillende ziekenhuizen. De radiotherapie wordt al meer dan 10 jaar in as-

sociatief verband uitgebaat. Willen we binnen de provincie in aanmerking komen

als referentiecentrum voor bepaalde tumoren, dan zullen we onze krachten nog

meer moeten bundelen en onderling afspraken maken. Geen evidentie maar met

de ervaring die de Limburgse ziekenhuizen rond

samenwerking hebben, een haalbare kaart.

Salutem Lectori

JESSALINEA 3

EDITORIAAL

dr. Frank Weekers

Page 4: Jessalinea nr 13

JESSALINEA4

Jessapediater dr. Philippe Gillis werd op woensdag 4 december in Leuven gehuldigd

als alumnus van het jaar. De oud-studenten van de faculteit Geneeskunde van de KU

Leuven kozen hem omwille van zijn verdienste als stageleider en zijn inzet voor medi-

sche ontwikkelingssamenwerking. Sinds 2006 gaat Alfagen, de vereniging van alumni

van de faculteit geneeskunde van de KU Leuven, op zoek naar een arts met een uit-

muntend parcours op vlak van onderzoek, onderwijs en maatschappelijke dienstver-

lening. “Dokter Gillis wordt beloond omdat hij als stageleider verantwoordelijk is voor

de opleiding van de artsen in het zevende en het achtste jaar,” vertelt professor Chris

Geens, voorzitter van Alfagen. “Voor de toekomstige specialisten is het heel belangrijk

dat ze een degelijke opleiding krijgen in perifere ziekenhuizen. Dat is maatschappelijke

dienstverlening, en meteen een onderschatte pijler van de missie van de KU Leuven.”

Dr. PhiliPPE GilliS GEhulDiGD AlS alumnus van het jaar

VErniEuwDE deelwebsite vaccinatiecentrum onlinE

kORT NIEuWS

Predialyse-Project jessa wint baxter award

De afdelingen hemodialyse en nefro-

logie van het Jessa Ziekenhuis heb-

ben op 22 oktober 2013 de ‘Baxter

Predialyses Award’ gewonnen. Met

deze award wil Baxter centra stimu-

leren om innovatieve predialysepro-

jecten te ontwikkelen. Het winnende

predialyseproject is ontwikkeld door

een multidisciplinaire werkgroep van

verpleegkundigen van de afdelin-

gen hemodialyse en nefrologie, een

nefroloog, een diëtiste en een sociaal

werker. “We willen toekomstige dialy-

sepatiënten optimale informatie aan-

bieden nog voor ze starten met een

nierfunctievervangende behandeling.

Dit gebeurt soms al maanden ervoor,”

klinkt het. “De informatie beperkt zich

niet tot het verpleegkundig luik al-

leen. Ook de sociale dienst en de dië-

tisten geven alle mogelijke informatie

vanuit hun vakgebied. Voor de sociale

dienst is dat bijvoorbeeld info over

het vervoer van en naar het zieken-

huis.” Naast alle info die de patiënten

rechtstreeks van het multidisciplinaire

team krijgen, is er ook een filmpje

ontwikkeld. Patiënten kunnen via hun

thuiscomputer met een code inloggen

om dit thuis in alle rust samen met

hun partner en familie te bekijken. De

informatie kan zo rustig bezinken en

helpt hen om langzaam toe te leven

naar de veranderingen die het leven

als dialysepatiënt met zich meebren-

gen. In het filmpje zijn ook getuige-

nissen van andere dialysepatiënten

opgenomen.

De deelwebsite van het Vaccinatiecentrum heeft een make-over ge-

kregen. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt om de inhoud van de

website te updaten en verder uit te werken. U vindt er onder andere

informatie over vaccinaties, het voorkomen van malaria en voorzorgs-

maatregelen voor voeding en drinken. Daarnaast biedt de website u

ook een hele reeks handige tips voor op reis. U bereikt de deelwebsite

via www.jessazh.be/vaccinatiecentrum

Page 5: Jessalinea nr 13

JESSALINEA 5

011 33 55 66

huisartseN en specialisteN kunnen vaNaf 1 april op dit nieuwe voorraNgsNummer

terecht voor alle contacten met de dienst radiologie van het Jessa Ziekenhuis.Op dit nummer kunt u radiologie-afspraken voor uw patiënten vastleggen of resultaatspecifieke inlichtingen opvragen voor de drie campussen (St.-Ursula in Herk-de-Stad en Salvator en Virga Jesse in Hasselt). Het centrale nummer voor artsen moet ervoor zorgen dat de dienst radiologie tussen 8u en 20u snel telefo-nisch bereikbaar is. Voor dringende vragen kan u op dit nummer ook buiten deze uren terecht, en dit 24u op 24, 7 dagen op 7. Voor patiënten geldt vanaf 1 april het centrale telefoonnummer 011 33 55 55. Met de beide telefoonnummers voor radiologie realiseert het Jessa Ziekenhuis een eerste stap naar een groot afsprakencentrum voor tal van ziekenhuisdiensten. Het doel van dit callcenter is een betere telefonische bereikbaarheid voor (huis)artsen en patiënten.

DIENST radiologie

vanaf 1 april 2014 TEL. 011 33 55 66

Page 6: Jessalinea nr 13

Hoe zou je het doel van ‘Weer-Werk’ in en-

kele zinnen samenvatten?

Luc Claes (zorgmanager neuro-locomotoriek):

“Met dit traject willen we de kansen van de

revalidant verhogen als hij later naar zijn oor-

spronkelijke job wil terugkeren of een andere

aangepaste functie zou willen uitvoeren.”

Waarom heeft het ESF dit project onder-

scheiden en Jessa uitgeroepen tot ambas-

sadeur?

Luc Claes: “Vroeger focusten dokters en ver-

pleegkundigen in de eerste maanden na een

(arbeids)ongeval, ziekte of handicap vooral

op het dagelijks leven, de woon- en gezins-

situatie en de hobby van de patiënt. Omdat

het finale doel van revalidatie op participatie-

niveau ligt, probeert het project ‘Weer-Werk’

er niet alleen voor te zorgen dat revalidanten

zo zelfstandig en functioneel mogelijk de

draad van hun leven kunnen oppikken maar

tegelijkertijd willen wij er voor zorgen dat ze

makkelijker hun weg terugvinden naar de ar-

beidsmarkt.”

Sanne Bogaerts (ergotherapeute): “Ook vroe-

ger werkten we aan de terugkeer van reva-

lidanten naar hun vorige job of een andere

baan, maar het accent lag toch meer op de

woonsituatie en de activiteiten uit het dage-

lijks leven. Met ‘Weer-Werk’ reiken we de pa-

tiënt vanaf dag één een revalidatieprogram-

ma aan dat gericht is op hertewerkstelling.

Vroeger werden revalidatie en re-integratie

vaak beschouwd als twee aparte processen.”

kan je in alle gevallen vanaf dag één be-

ginnen met de revalidatie in het teken van

hertewerkstelling?

Sanne Bogaerts: “Nee, maar zowel de reva-

lidatieartsen als de zorgverleners maken de

patiënt er onmiddellijk bewust van. Vanaf de

eerste opnamedag bieden we een gericht en

doeltreffend screeningsprogramma aan. De

focus ligt op terugkeer naar arbeid of begelei-

ding naar niet-arbeid. Door zo’n vroegtijdige

en doelgerichte interventie kunnen we proac-

tieve prognoses stellen over haalbare return-

to-work-kansen en kunnen we specifieke

revalidatiedoelstellingen opstellen in functie

van een terugkeer naar arbeid.”

Hoe ziet die specifieke revalidatie er uit?

Sanne Bogaerts: “Bediendes leren we op-

nieuw arbeidsspecifieke taken zoals tikken,

klasseren of dataverwerking aan. Frituuruit-

baters begeleiden we bij het bakken van friet

en voor een dakwerker hebben we op een

trap een skeletstructuur van een dak laten

bouwen.”

Luc Claes: “Naast deze specifieke vorm van

revalidatie heeft ‘Weer-Werk’ ook aandacht

voor het administratief begeleiden van deze

patiënten naar hun vorige of een nieuwe

job. Wij werken daarvoor samen met externe

partners Arbeids Consulting Team Desiron

(ACT), Gespecialiseerde Trajectbepalings- en

Begeleidingsdienst (GTB) en de VDAB. Het is

die combinatie die belangrijk is: de revalida-

tiefocus vanaf dag één op arbeid leggen én

de revalidant doeltreffend administratief en

praktisch begeleiden naar werk.”

Hoe zijn jullie er toe gekomen om de reva-

lidatie te focussen op hertewerkstelling?

Luc Claes: “Volgens de literatuur is de groot-

Revalidatieproject ‘Weer-Werk’ bereidt patiënt vanaf dag één voor op terugkeer naar werkvloer

JESSALINEA6

Patiënten die na een (arbeids)ongeval, een ziekte of een aandoening

motorische beperkingen hebben worden vanaf dag één voorbereid op

een terugkeer naar de arbeidsmarkt. “Een dakwerker revalideert niet

enkel met toestellen en gewichten,” zegt zorgmanager Luc Claes, “we

laten hem zijn vroegere job opnieuw uitvoeren. Onder begeleiding en

in veilige omstandigheden natuurlijk.” 21 van de 55 patiënten von-

den zo al de weg terug naar een job. Het Europees Sociaal Fonds (ESF)

heeft het Jessa Ziekenhuis onderscheiden voor dit project en uitge-

roepen tot ESF-ambassadeur.

Jessa verkozen tot ambassadeur Europees Sociaal Fonds

REVALIDATIE

Page 7: Jessalinea nr 13

ste kans op tewerkstelling binnen de honderd

dagen na het optreden van het incident. On-

middellijk na een ongeval, ziekte of aandoe-

ning staan zowel revalidanten als werkgevers

erg open voor een terugkeer naar de job. In de

praktijk blijkt echter dat deze betrokkenheid

na vier tot zes maanden langs twee kanten

sterk afzwakt. De kans op hertewerkstelling

neemt dan af met 50%. Na een afwezigheid

van meer dan een jaar daalt die kans zelfs

tot 20%. We zijn in 2011 met deze aanpak

begonnen. Van de 55 revalidanten die in aan-

merking kwamen voor dit project zijn er on-

dertussen 21 weer aan het werk.”

komen alle patiënten in aanmerking?

Sanne Bogaerts: “We hebben er voor gekozen

om deze methodiek toe te spitsen op drie

subdoelgroepen: patiënten met niet-aange-

boren hersenletsels (NAH-patiënten), am-

putatiepatiënten en patiënten met perifere

zenuwletsels.”

Het Europees Sociaal Fonds heeft jullie uit-

geroepen tot ambassadeur. Wat betekent

dat?

Luc Claes: “Met deze bekroning zet het ESF

Jessa niet alleen in de bloemetjes, maar voor-

ziet het ESF-Agentschap Vlaanderen ook ex-

tra steun om gedurende een jaar dit project

te verspreiden en kenbaar te maken. Het ESF

geeft deze onderscheidingen aan organisa-

ties die een uitmuntende methodiek of uit-

muntend instrument hebben ontwikkeld om

de arbeidsmarkt in Vlaanderen te versterken.”

Revalidatieproject ‘Weer-Werk’ bereidt patiënt vanaf dag één voor op terugkeer naar werkvloer

JESSALINEA 7

Een administratief medewerkster kwam in het revalidatiecentrum terecht

na een hersenbloeding met motorische uitval. Na een intake door de re-

validatiearts werd zij opgenomen in het arbeidsre-integratieproject. De

voornaamste problemen waren een volledige linkszijdige uitval met afwe-

zige stabalans, onmogelijkheid om te stappen, gestoorde aandacht, ver-

moeden van neglect, communicatie- en slikstoornissen. Uit vergelijking

tussen capaciteiten en vereisten vielen vooral de cognitieve problemen

op. De ernstige beperkingen op motorisch vlak bleken minder bepalend

voor haar jobinhoud.

Tijdens haar opname kreeg ze de reguliere therapie maar binnen het mul-

tidisciplinaire overleg werd er wekelijks besproken of arbeidsspecifieke

therapie al aan bod kon komen. Na vier maanden werd gestart met de

integratie van het arbeidsspecifieke in haar reguliere therapie. Dat wa-

ren administratieve taken zoals klasseren en dataverwerking. Maandelijks

werd de patiënte gezien op de zitdag in samenwerking met ACT om de

vooruitgang en de verdere stappen te bespreken. Een eventuele terug-

keer naar de werkvloer was lang twijfelachtig. Dankzij het doorzettings-

vermogen van de patiënte, de specifieke therapieën, overleg met de werk-

gever en het nodige administratieve werk kon ze toch stage lopen binnen

de premorbide werksetting. Van daaruit werd een bilan opgemaakt van de

huidige beperkingen en van aanwezige kwaliteiten. In samenspraak met

de werkgever werd beslist de stage verder te zetten mits verdere training

in therapie en de nodige jobbegeleiding. Na zes maanden hard werk bleek

dat de patiënte haar draai had teruggevonden en dat ze ondanks haar

beperkingen haar job kon uitvoeren, zij het met een licht aangepaste job-

inhoud. Intussen is deze vrouw voltijds aan het werk.

Een dakwerker werd opgenomen met evenwichtsstoornissen, houterig

gangpatroon, algemene krachtsvermindering en verminderde visus na

een arbeidsongeval. Uit een gesprek met de revalidatiearts bleek duidelijk

dat hij een grote wens had om terug te keren naar zijn werknemer.

Bij de reguliere therapie lag de focus sterk op de evenwichtsstoornissen en

het houterige gangpatroon. In dit geval werden situaties nagebootst die

in de dagelijkse werkomgeving van de patiënt voorkomen. De technische

dienst construeerde de skeletstructuur van een dak op een trap zodat de

patiënt kon oefenen. Ook moest hij over een evenwichtsbalk van verschil-

lende hoogten lopen. Na zes maanden bleek dat de dakwerker zijn job niet

meer zou kunnen uitvoeren omdat er lichte evenwichtsproblemen bleven.

Hierdoor kon de arbeidsgeneesheer geen goedkeuring geven. Vervolgens

ging het multidisciplinair team samen met de werkgever op zoek naar ta-

ken die de patiënt wél zou kunnen uitvoeren. Intussen is de man aan de

slag in een ondersteunende, administratieve functie in hetzelfde bedrijf.

in DE PraKtijK

Page 8: Jessalinea nr 13

Dat is de overlevingskans vijf jaar na de diagnose van borstkanker bij vrouwen die een

behandeling in het Jessa Ziekenhuis kregen (overlevingskans gecorrigeerd voor leeftijd

en stadium van de borstkanker). Hiermee is het Jessa Ziekenhuis koploper niet alleen in

Limburg maar in heel Vlaanderen (zie grafiek).

Jessa is koploper overlevings cijfers borstkanker

86,5%

JESSALINEA8

Page 9: Jessalinea nr 13

Het Jessa Ziekenhuis heeft een traditie om cijfers over de kwaliteit

van de zorg transparant te communiceren. Medisch directeur dr. Frank

Weekers: “We zijn verschillende jaren geleden al gestart met een vol-

ledig uitgewerkt onderdeel op onze eigen website ‘Jessa werkt aan

kwaliteitsverbetering’. Op die website kan iedereen informatie vinden

onder meer over onze kwaliteitsmetingen en een aantal kwaliteits-

indicatoren zoals het ontstaan van decubitus, ziekenhuisinfecties,

valincidenten met verwondingen enz. Ook de borstkankerindicatoren

zijn daar nu terug te vinden.”

borstkankerindicatorenVoor de borstkankerindicatoren werkte het borstcentrum van het

Jessa Ziekenhuis mee aan het Vlaams Indicatoren Project voor Pa-

tiënten en Professionals (VIP2 project), een initiatief van de Vlaamse

overheid, ICURO, Zorgnet Vlaanderen en de Vlaamse vereniging van

hoofdartsen. De resultaten geven inzicht in de mate waarin de door

ons geleverde zorg voldoet aan de internationale richtlijnen en ver-

gelijken ons resultaat met dat van de andere Vlaamse ziekenhuizen.

“In het totaal zijn er 13 borstkankerindicatoren, maar de voornaam-

ste is indicator 12, met name de geobserveerde vijfjaarsoverleving

(%) gecorrigeerd voor leeftijd en stadium,” aldus dr. Guy Orye van het

borstcentrum. “Hiervoor is geen richtwaarde, maar deze moet na-

tuurlijk zo hoog mogelijk zijn. Het Jessa Ziekenhuis scoort hierop met

86,5% bijzonder hoog en is koploper niet alleen in Limburg maar in

heel Vlaanderen. Ook voor de andere borstkankerindicatoren scoort

ons ziekenhuis zeer goed.”

BORSTCENTRuM

Jessa is koploper overlevings cijfers borstkanker

JESSALINEA 9

In Vlaanderen publiceren steeds meer ziekenhui-

zen cijfers over de kwaliteit van hun zorg. In de-

cember presenteerde de ziekenhuiskoepel ICuRO

een aantal van die kwaliteitsindicatoren tijdens

een symposium. Hierbij werden de resultaten van

de behandeling van borstkanker grondig onder de

loep genomen. Daaruit bleek dat Jessa bij de best

scorende ziekenhuizen zit op zo goed als alle pa-

rameters.

Ziekenhuis % Jessa Ziekenhuis 95% CL 99% CL

86,5%

AANTAL patieNteN PER ZIEKENHUIS

0 250 500 750 1000 1250

GEC

OR

RIG

EER

DE

GEO

BSE

RVEE

RD

E o

ver

lev

iNg

spr

op

or

tie

(%)

100

90

80

70

60

Page 10: Jessalinea nr 13

JESSALINEA10

Indicator 1

Indicator 2Aandeel vrouwen met een invasieve

borstkanker waarbij een cytologische en/

of histologische beoordeling van maligni-

teit gebeurde vóór de eerste chirurgische

ingreep.

resultaat Jessa: 92,98%

RICHTWAARDE: 80 - 95%

Bij tumorweefsel waarvan men, op basis

van enkel klinisch onderzoek of beeld-

vorming, vermoedt dat het kwaadaardig

is, zou dit bevestigd moeten worden met

een cytologische (onderzoek van cellen)

of histologische (onderzoek van weefsel)

beoordeling vooraleer er enige vorm van

chirurgische ingreep plaatsvindt. Dit bij-

komende onderzoek gebeurt in het Jessa

Ziekenhuis in bijna 93% van de gevallen.

Hiermee halen we ruimschoots de voorop-

gestelde Vlaamse doelstelling (80-95%).

Onze doelstelling is 100% cytologische

en/of histologische diagnose voor behan-

deling maar het Jessa Ziekenhuis krijgt een

aantal secundaire verwijzingen waarbij de

onderzoeken in het verwijzende centrum

gebeurden.

In het Jessa Ziekenhuis is er op dit ogen-

blik wekelijks een multidisciplinair over-

leg voor patiënten met borstkanker. Elke

nieuwe patiënt die zich aanmeldt via het

Borstcentrum wordt minstens één maal

multidisciplinair besproken (vaak frequen-

ter). Niet alleen de eigen patiënten, ook

de patiënten van de met het borstcen-

trum samenwerkende ziekenhuizen St.-

Franciskusziekenhuis Heusden-Zolder en

St.- Trudoziekenhuis St. Truiden komen

hier aan bod. Het multidisciplinair overleg

kan slechts één maal geregistreerd wor-

den waardoor een aantal geregistreerde

besprekingen buiten de bovenvermelde

termijn vallen. Het ziekenhuis onderneemt

acties om het proces voor registratie van

dit multidisciplinair teamoverleg te verbe-

teren.

Aandeel van patiënten met invasieve

borstkanker waarbij een ER, PR en/of

HER2 statusbepaling werd uitgevoerd

vóór enige systemische behandeling.

resultaat Jessa: 97,27%

RICHTWAARDE: 90 - 100%

De oestrogeen receptor (ER) en proges-

teron receptor (PR) en HER-2 eiwit status

hebben een voorspellende waarde voor

het nut van behandeling met hormoonthe-

rapie of immunotherapie bij zowel nieuw

gediagnosticeerde borstkankers als bij uit-

zaaiingen. Het bepalen van deze waarden

gebeurt in het Jessa Ziekenhuis in meer dan

97% van de gevallen. Hiermee behalen we

ruimschoots de vooropgestelde Vlaamse

doelstelling (90-100%).

Indicator 3Aandeel van cStadium I-III patiënten met

borstkanker die een mammografie en/of

borstechografie kregen binnen 3 maan-

den vóór de eerste chirurgische ingreep

(zonder neo-adjuvante therapie).

resultaat Jessa: 96,73%

RICHTWAARDE: 90 - 100%

Mammografie blijft één van de belangrijkste

middelen om een voelbare verdikking in de

borst of andere signalen van een borstaan-

doening te onderzoeken. Echografie is

meer en meer een belangrijk instrument

om een voelbare verdikking in de borst met

een dicht borstweefsel te onderzoeken en/

of om het mammografisch onderzoek te

vervolledigen. In het Jessa Ziekenhuis ge-

beurde een mammografie en/of echogra-

fie in bijna 97% van de gevallen. Hiermee

scoren we zeer goed. Onze doelstelling is

100% maar het Jessa Ziekenhuis krijgt een

aantal secundaire verwijzingen waarbij de

onderzoeken in het verwijzende centrum

gebeurden.

Indicator 5Aandeel vrouwen met een diagnose van

invasieve borstkanker die radiotherapie

kregen na een borstsparende ingreep.

resultaat Jessa: 94,84%

RICHTWAARDE: 90 - 98%

Bij vrouwen in een vroeg stadium van

borstkanker en borstsparende heelkunde

is aanvullende radiotherapie altijd aange-

wezen tenzij medische contra-indicaties.

Met een score van bijna 95% scoort het

Jessa Ziekenhuis bovengemiddeld goed en

behalen we ruimschoots de vooropgestelde

Vlaamse doelstelling (90-98%).

Indicator 6Aandeel vrouwen met een cStadium I

en II borstkanker die een borstsparende

heelkundige ingreep kregen.

Indicator 4Aandeel vrouwen met een invasieve

borstkanker, die werden besproken op

een multidisciplinair teamoverleg binnen

een vaste termijn na de incidentiedatum

(-1m<=inc<=+2m).

resultaat Jessa: 52,67%

RICHTWAARDE: 90 - 100%

borstkankerindicatoren

Page 11: Jessalinea nr 13

JESSALINEA 11

Indicator 12

Indicator 8Aandeel vrouwen met invasieve borst-

kanker die chemotherapie kregen na

chirurgie.

resultaat Jessa: 41,89%

RICHTWAARDE: 35 - 55%

De keuze voor aanvullende chemotherapie

wordt onder andere bepaald door de hor-

moongevoeligheid van de tumor, het risico-

profiel van de tumor, leeftijd en status van

de menopauze van de patiënt. In het Jessa

Ziekenhuis wordt 42% van de vrouwen

aanvullend behandeld met chemotherapie

waarmee we ruimschoots de vooropgestel-

de Vlaamse doelstelling (35-55%) behalen.

resultaat Jessa: 66,89%

RICHTWAARDE: 50 - 60%

Bij bijna 67% van de patiënten met borst-

kanker in stadium I of II wordt borstsparen-

de heelkunde uitgevoerd. Hiermee scoort

het Jessa Ziekenhuis duidelijk boven de

verwachte norm van 50-60%. Borstspa-

rende heelkunde geeft voor stadium I en II

borstkankerpatiënten dezelfde algemene

overlevingskans als bij radicale borstampu-

tatie. Het type chirurgie wordt steeds met

de patiënt besproken. In sommige gevallen

geeft de patiënt de voorkeur aan een borst-

amputatie.

Indicator 7Aandeel vrouwen met invasieve borst-

kanker die hormonale therapie kregen

na chirurgie.

resultaat Jessa: 77,00%

RICHTWAARDE: 70 - 80%

De keuze voor een hormonale behandeling

wordt bepaald door de hormoongevoelig-

heid van de tumor (niet alle tumoren zijn

hormoongevoelig). Met een score van 77%

behalen we ruimschoots de vooropgestelde

Vlaamse doelstelling (70-80%).

Indicator 9Aandeel vrouwen met een gemetasta-

seerde borstkanker die systemische the-

rapie kregen.

resultaat Jessa: 96,55%

RICHTWAARDE: 80 - 100%

De laatste jaren is er een grote vooruitgang

geboekt in de behandeling van vrouwen

met uitgezaaide borstkanker. De beslissing

om te starten met systemische therapie

(over het hele lichaam) wordt bepaald door

de algemene status van de patiënt en het

profiel van de tumor. Met bijna 97% scoort

het Jessa Ziekenhuis bovengemiddeld en

behalen we ruimschoots de vooropgestelde

Vlaamse doelstelling (80-100%).

Indicator 11De geobserveerde vijfjaarsoverleving

(%) van vrouwen met een diagnose van

invasieve borstkanker.

resultaat Jessa: 83,6%

Het borstcentrum van het Jessa Ziekenhuis

scoort met 83,6% erg goed wat betreft de

overlevingskans vijf jaar na diagnose. Be-

langrijker is echter indicator 12 waarbij er

gecorrigeerd wordt voor leeftijd en tumor-

stadium waardoor de verschillende centra

beter met elkaar te vergelijken zijn.

De geobserveerde vijfjaarsoverleving (%)

gecorrigeerd voor leeftijd en stadium.

resultaat Jessa: 86,5%

Indien de overlevingskans gecorrigeerd

wordt voor leeftijd en stadium van de borst-

kanker, bedraagt de overlevingskans na 5

jaar 86,5% in het Jessa Ziekenhuis. Hiermee

scoort het Jessa Ziekenhuis bijzonder hoog

en zijn we koploper binnen de Vlaamse zie-

kenhuizen.

Indicator 10Aandeel geopereerde cT2-3 cN0-1 cM0

borstkanker vrouwen die een neo-adju-

vante systemische behandeling kregen.

resultaat Jessa: 15,63%

Bij vrouwen met grote en/of agressieve tu-

moren wordt voorafgaand aan de operatie

al een behandeling gestart om de tumor te

verkleinen, de chirurgische ingreep beter

uit te voeren, en de borst eventueel te spa-

ren bij de operatie. In het Jessa Ziekenhuis

wordt in 15,6% van de gevallen de tumor

op voorhand behandeld. Hiermee scoren we

bovengemiddeld goed.

Indicator 13De relatieve vijfjaarsoverleving (%) van

vrouwen met een diagnose van invasie-

ve borstkanker.

resultaat Jessa: 90%

Page 12: Jessalinea nr 13

Laagst mogelijke stralingsdosis plus hoge beeldkwaliteit voor élke patiënt

JESSALINEA12

In februari en maart heeft de dienst radiologie twee gloed-

nieuwe low dose CT-scanners in gebruik genomen. Dit type

scanner zorgt voor een optimale beeldkwaliteit in combinatie

met een zeer lage stralingsdosis. “De stralingsdosis bij deze

CT-scans is drastisch gereduceerd,” zegt dr. Geert Souverijns.

Twee nieuwe state-of-the-art CT-scanners op campus Virga Jesse

Voorlopig is Jessa het enige ziekenhuis in

Vlaanderen dat de Aquilion One Vision ge-

bruikt. Wat maakt dit toestel zo bijzonder?

Dr. Geert Souverijns (diensthoofd radiolo-

gie): “De combinatie van drie factoren maakt

deze scanner uniek: het volume dat in één

keer gescand kan worden, een extreem lage

stralingsdosis en de snelheid waarmee het

toestel werkt en kwaliteitsvolle beelden af-

levert. Dankzij het systeem van iteratieve

reconstructies daalt de stralingsdosis tot 75%

zonder verlies van beeldkwaliteit in vergelij-

king met een klassieke CT-scan.”

Hoe groot is het volume dat in één keer ge-

scand kan worden?

“Dit toestel heeft een detector van 16 centi-

meter. Die detector is het onderdeel van het

toestel dat de X-stralen opvangt. Waar andere

toestellen meerdere, aparte beelden moeten

maken omdat de detector maar 4 centimeter

meet, kan deze scanner bijvoorbeeld een hart

in een halve rotatie scannen. Dat geeft min-

dr. Geert Souverijns

der achtergrondruis en minder straling.”

Dit toestel is een low dose CT-scanner.

Maar is dat geen trend voor alle scanners?

“De stralingsdosissen beperken is inderdaad

de evolutie. Er bestaan andere technieken om

een lage dosis te geven. Maar de timing maakt

veel verschil. Bij andere toestellen met zulke

lage dosissen zit er soms een verwerkingstijd

van één tot vier uur op de beelden. Met dit

toestel hebben wij onmiddellijk beelden.”

Wat zijn de richtlijnen voor stralingsdosissen?

“Het FANC, het Federaal Agentschap voor

Nucleaire Controle, maakt de gemiddeldes

voor België en adviseert een dosis tussen het

25ste en het 75ste percentiel voor elk onder-

zoek afzonderlijk. Neem nu een CT-scan van

de thorax. Het 25ste percentiel is 185 mGy.cm

en het 75ste 375 mGy.cm. Dat wil zeggen

dat een kwart van de onderzoeken in België

een stralingsdosis van 185 mGy.cm of min-

der hebben (zie grafiek). Ter vergelijking: met

beide nieuwe toestellen zitten wij ruim onder

die 185 DLP. Jessa is trouwens klaar om met

alle toestellen, zowel op campus Virga Jesse

als op campus Salvator, te voldoen aan dat

25ste percentiel.”

Jullie hebben twee toestellen aangekocht.

Zijn die identiek?

“Niet helemaal. Ze combineren allebei wel die

snelheid met de lage stralingsdosis, maar het

ene toestel, de Aquilion RXL, kan gebruikt

worden voor het leeuwendeel van het werk

terwijl het andere, de Aquillion One Vision,

nog een aantal heel specifieke opties heeft.

Die scanner met extra opties gebruiken we

sinds februari, de andere vanaf half maart.”

Het dosis-lengte-product (DLP) geeft op eenvoudige manier een betrouwbare indicatie voor de effectieve dosis voor de patiënt.

200

0

400

600

800

1000

1200

CT hart thorax cwz abdomeN

dlp

(mGy

.cm

)

1025

375

630 620

255

185 150 181255

295

78

293

stralingsdosis

25ste percentiel

75ste percentiel

nieuwe CT-scan Jessa Ziekenhuis

Page 13: Jessalinea nr 13

Laagst mogelijke stralingsdosis plus hoge beeldkwaliteit voor élke patiënt

JESSALINEA 13

Twee nieuwe state-of-the-art CT-scanners op campus Virga Jesse

“Een CT-scanner maakt gebruik

van een röntgenbuis en detector die rond

een patiënt draaien. Het grote verschil met

andere CT-toestellen is dat de detector van

dit toestel 16 cm breed is. Ter vergelijking,

de CT-klasse hieronder heeft gebruikelijk

een detectorbreedte van 3,2 tot 4 cm. De

brede detector is dus groot genoeg om het

hart in één keer te visualiseren en dat bij

een uitzonderlijk hoge snelheid (0,1375 s).

Zeker bij een hart is die snelheid belangrijk.

Je kan een patiënt vragen om niet meer te

ademen, maar niet om zijn hart te laten

stoppen. De scanner bevat zeer perfor-

mante software die het ECG van de patiënt

analyseert. Wanneer de contraststof in de

coronaire slagaders zit, kiest de scanner het

ideale moment in het R-R interval van het

ECG om het hart te visualiseren. Dit is een

geautomatiseerde en robuuste techniek,

die bijvoorbeeld rekening houdt met ex-

trasystoles of ritmevariaties secundair aan

bijvoorbeeld de contrasttoediening. Hier-

door hoeven we patiënten ook geen bèta-

blokkers meer te geven om het hartritme

te stabiliseren of te verlagen. De periode

waarin het beeld gevormd wordt, is zo kort

dat andere CT-scanners dat meestal in klei-

nere stukjes doen waarna de beelden aan

“Met deze volumescanner kun-

nen we bij CVA-patiënten een

perfusiescan van de volledige schedel

maken. Zo kunnen we onmiddellijk zien

welk hersengebied bedreigd wordt en hoe

uitgebreid die bedreiging is. Met een klas-

sieke CT is dit niet verantwoord omdat de

stralingsdosis veel te hoog zou liggen.”

“Kinderen die een scan onder-

gaan zijn vaak angstig en heb-

ben moeite om stil te blijven liggen. Deze

scanner heeft maar een fractie van een se-

conde nodig om 16 cm af te beelden. Door

die snelheid hoeven we het kind niet meer

te sederen. Ook de lage stralingsdosis is

uiteraard zeer belangrijk bij kinderen.”

“Bij CT-angiografieën werken

we nu met 40% minder contrastvloeistof

dan bij de klassieke CT-scanners. Vooral

nierpatiënten zijn daarmee gediend. De re-

den hiervoor is opnieuw dezelfde: er kun-

nen grote gebieden snel gescand worden

aan een lage dosis. Een bijkomend voordeel

is dat we bijvoorbeeld fistels dynamisch

kunnen scannen om te kijken hoe de aan-

voer en de afvoer van arterioveneuze mal-

formaties loopt.”

“Het is verbluffend om vast te

stellen dat een CT-screening

van de longen aan bijna de-

zelfde dosis kan als een RX van de longen

of een trans-Atlantische vlucht (ongeveer

0,06 mSv). Zowel deze volumescanner als

de RXL-scanner hebben - dankzij de laatste

dosis verlagende technieken - de mogelijk-

heid om longnoduli op te sporen via het

screeningsprotocol.”

“De nieuwe technologie in deze

scanner gebruikt een geavan-

ceerd reconstructie-algoritme

om de artefacten veroorzaakt door metaal

te elimineren. Hierbij wordt de visualisatie

van het implantaat sterk verbeterd zodat

een accurate diagnose van het bot en het

omliggende weefsel gemaakt kan worden.

Deze versie van de software SEMAR, is nog

nergens anders in België te vinden.”

Een extreem lage dosis ioniserende straling

in combinatie met een snelle, kwalitatieve

beeldvorming. Zo vatten kenners de kwa-

liteiten van de nieuwe CT-scanner samen.

Dr. Geert Souverijns geeft enkele voorbeel-

den waarbij een lage dosis en deze vorm

van beeldvorming van toepassing zijn. elkaar geplakt worden. Dat levert niet alleen

artefacten op maar ook een veel hogere do-

sis straling. Wij hebben nu in één keer én

supersnel het volledige hart afgebeeld. Het

lijkt wel alsof het hart stilstaat. Vergelijk het

met een panoramische foto waarbij je vier

stukken aan elkaar moet plakken of eentje

die je in één keer kan nemen. Bovendien ge-

beurt dit met een extreem lage stralingsdo-

sis voor de patiënt (gemiddeld 1 mSv).”

"lonGtuMorScrEEninG hEEft zelfde straliNg als eeN traNs-atlaNtische vlucht"

1

2

3

4

5

6

het hart in één keer en supersnel visualiseren.

Dringende hersenperfusiescans

geen sedatie meer voor kinderen

40% minder contrastvloeistof bij CT-angiografieën

longtumorscreening

Mensen met heup- of knieprotheses

Vergelijk de foto van het hart

met een panoramische foto

waarbij je vier stukken aan

elkaar moet plakken of eentje

die je in één keer kan nemen.

"

"

RADIOLOGIE

Page 14: Jessalinea nr 13

dossier MoEDEr En kinD

Kinderarts dr. Elke Van Hoyweghen, sociaal werker Kelly Vanhove en hoofdver-

pleegkundige Marleen Kosten leggen uit wat het project risicogezinnen inhoudt.

Wat zijn risicogezinnen?

Marleen Kosten: “Risicogezinnen zijn voor ons

alle gezinnen met verminderde draagkracht.

Het kan dan bijvoorbeeld gaan om:

• Verslavingbijéénvandeoudersofbeide

ouders

• Tienermoeders zonder steunend sociaal

netwerk

• Partnergeweld

• Ongewensteofongekendezwangerschap-

pen

• Hechtingsproblemen,voornamelijkopneo-

natologie

• Illegaalverblijvendeouders

• Psychischeenpsychiatrischeproblemenbij

de ouders

• Gebrekaanpedagogischbesef

• Onveiligewoonomgeving

• Lagesociaaleconomischestatus”

waarom dit project?

Marleen Kosten: “We zien op de kraamafde-

ling regelmatig ouders met een psychosociale

pathologie. Bovendien belanden baby's uit ri-

sicogezinnen vaak op de prematurenafdeling.

Op het moment dat zo’n kindje naar huis mag,

denk je: ‘hoe gaat dit aflopen’.”

Kelly Vanhove: “Als sociaal werker probeer

ik dan ad hoc een oplossing te vinden maar

vaak lukte dat niet omwille van wachtlijsten

bij organisaties die ondersteuning aan huis

bieden of resulteerde dit in een gedwongen

hulpverlening zoals uithuisplaatsing. Soms

hielden we het kindje langer in het ziekenhuis

tot er een plaats beschikbaar was. Dergelijke

Een multidisciplinair team van het Jessa Ziekenhuis startte

onlangs een project voor een betere opvang en ondersteu-

ning van risicogezinnen op de kraamafdeling en de neona-

tale afdeling. Het initiatief moet ervoor zorgen dat ouders

met een geringe draagkracht na hun thuiskomst kunnen

terugvallen op een vangnet van bestaande hulpverlenings-

instanties. In een tweede fase wil het ziekenhuis werken

aan een vroegere detectie van mogelijke risicogezinnen, al

tijdens de zwangerschap. Het doel: een zo goed mogelijke

bescherming en omkadering voor het pasgeboren kind.

Een sociaal hulpverleningsnetwerk voor risicogezinnen

JESSALINEA14

Huisartsen die risicogezinnen begeleiden

tijdens de zwangerschap mogen ons altijd

op voorhand contacteren.

""

Kelly Vanhove, sociaal werkster

dr. Elke van Hoyweghen, kinderarts

Marleen Kosten, hoofdverpleegkundige

Page 15: Jessalinea nr 13

toestanden proberen we met onze nieuwe

werking te vermijden.”

wat houdt het project concreet in?

Kelly Vanhove: “We willen een sociaal hulpver-

leningsnetwerk uitbouwen voor de gezinnen

die dit nodig hebben. Dat doen we door onze

krachten te bundelen met externe partners die

hierin expertise hebben. Belangrijk hierbij is

een snelle detectie van problemen. Daarom zijn

al onze gynaecologen, kinderartsen en andere

medewerkers gesensibiliseerd om alert te zijn

en problemen snel te melden. Ikzelf onderhoud

ook systematisch contact met alle ouders.”

Dr. Van Hoyweghen: “Vroeger verwittigden we

Kelly bij een probleem, nu komt ze iedere week

op de afdeling neonatologie om alle ouders in-

formatie en advies te geven. Ieder gezin krijgt

dezelfde basisinformatie maar bij een risico-

gezin is er een intensere begeleiding. Als kin-

derartsen contacteren we soms de huisarts om

sociale achtergrondinformatie te verzamelen.

Huisartsen die risicogezinnen begeleiden tij-

dens de zwangerschap mogen ons ook altijd op

voorhand contacteren. Dat prenataal contact

helpt ons om een goede oplossing te vinden.”

Kelly: “Voor de ouders ben ik een informa-

tiebron voor praktische zaken zoals geboor-

tepremies, verloven, erkenning als ouder bij

niet-gehuwden, kraamzorg, enz. Maar tege-

lijkertijd kan ik zo ook problemen detecteren.

Daarnaast zijn onze gynaecologen en kinder-

artsen nu heel alert voor risicogezinnen en

verwijzen ze hen soms al naar mij. Zien we dat

een gezin hulp nodig heeft, dan onderneem

ik stappen om alle partners – samen met de

ouders - rond de tafel te brengen. Zo’n sociaal

hulpverleningsnetwerk zorgt ervoor dat de

ouders er na hun thuiskomst niet alleen voor

staan. Heel vaak hebben deze gezinnen im-

mers een negatief of helemaal geen netwerk.

Kind en Gezin komt in alle jonge gezinnen en

biedt veel steun aan. Maar in deze gezinnen is

er meer nodig. Daarom hebben we ook afspra-

ken met andere hulpverleningsorganisaties.”

wie is allemaal bij dit project betrokken?

Dr. Van Hoyweghen: “Binnen het ziekenhuis

bestaat ons multidisciplinair team risicogezin-

nen uit twee gynaecologen, ikzelf als kinder-

arts, de hoofdverpleegkundigen kraamafde-

ling en verantwoordelijke neonatologie, de

orthopedagoge van de kinderafdeling, Inge

Vanthienen vanuit Kind & Gezin en uiter-

aard Kelly die het geheel coördineert en de

spil is. Die multidisciplinaire samenwerking

is de sterkte van dit project. Verder nodigen

we vanuit de werkgroep iedere vergadering

een externe organisatie uit die crisisop-

vang of thuisondersteuning biedt. Zij stel-

len hun werking voor en we maken concrete

afspraken voor samenwerking. Zo loopt er

bijvoorbeeld al een samenwerking met CAD

(Centrum voor Alcohol- en andere Drugpro-

blemen), DOMO (Door Ondersteuning Mee Op-

voeden), CKG (Centrum voor Kind- en Gezins-

ondersteuning), DAB (vroegbegeleiding) en

CAW (Centrum voor Algemeen Welzijn). Door

de samenwerking kunnen we risicogezinnen

nu meteen in contact brengen met de juiste

hulpverleners. Onze volgende stap is nog

meer preventief werken.”

hoe willen jullie nog meer preventief

werken?

Marleen Kosten: “We hebben een Vlaamse

versie gemaakt van een Canadese vragenlijst

die moet helpen om signalen op te vangen die

wijzen op een risicosituatie. Binnenkort star-

ten onze gynaecologen om deze vragenlijsten

vrijblijvend te laten invullen door vrouwen die

op consultatie komen als ze zo’n 24 tot 26

weken zwanger zijn. Er kunnen dan nog men-

sen door de mazen van het net glippen, maar

we verwachten hierdoor toch een aantal pro-

blemen vroegtijdig te kunnen opsporen zodat

we ouders al tijdens de zwangerschap naar

de juiste hulpverleners kunnen verwijzen.

Omwille van onze expertise bij het nog onge-

boren en heel jonge kind, zijn we nu trouwens

ook vanuit de Stad Hasselt gevraagd om te

participeren in een werkgroep rond kinderar-

moede. Er bestaan heel wat goede hulpverle-

ningsorganisaties. Deze bundelen en gericht

tot bij de mensen brengen biedt zeker een

meerwaarde.”

Een sociaal hulpverleningsnetwerk voor risicogezinnen

JESSALINEA 15

CONTACT

kelly Vanhove, sociaal werker, tel. 011 30 83 84, e-mail: [email protected]

HOGERE kWALITEIT EN PATIENTGERICHTHEID PREV

ENTI

EVE

AA

NPA

K

bes

cher

min

g

va

n h

et K

ind

min

der

d

win

gen

de

ma

atr

egel

en

BU

ND

ELIN

G

VAN

KR

ACH

TEN

lage dremPel

huiSArtS AlS bElAnGriJkE PArtnEr

ZorGVErlEnErS AlErtEr Voor ProblEMAtiEk

Page 16: Jessalinea nr 13

JESSALINEA16

dossier MoEDEr En kinD

DR. simoN boes

verloskunde en algemene gynaecologie

DR. aNN buyeNs

verloskunde en algemene gynaecologie

DR. aNNemie de boodt

verloskunde en algemene gynaecologie

DR. christel deNs verloskunde, algemene gynaecologie

en verloskundige echografie

DR. patricia duvivier

verloskunde en algemene gynaecologie

DR. eric JaNkelevitch

verloskunde en algemene gynaecologie

DR. sophie marquette

verloskunde, algemene gynaecologie,

senologie en gynaecologische oncologie

DR. marc muyldermaNs

verloskunde, algemene gynaecologie en infertiliteit

DR. guy orye

algemene gynaecologie, senologie

en gynaecologische oncologie

DR. aNNick schreurs

verloskunde en algemene gynaecologie

DR. hilde vaNdecruys verloskunde, algemene gynaecologie

en verloskundige echografie

DR. lieve vaNsteelaNt verloskunde, algemene gynaecologie en senologie

DR. JoaN veldmaN verloskunde, algemene gynaecologie en urogynaecologie

PROF. DR. Jasper verguts verloskunde, algemene gynaecologie en urogynaecologie

DR. arJoko wisaNto

verloskunde, algemene gynaecologie en infertiliteit

1e rij vlnr: dr. Ann Buyens, dr. Lieve Vansteelant, dr. Simon Boes, dr. Christel Dens, dr.

Joan Veldman

2e rij vlnr: dr. Hilde Vandecruys, dr. Guy Orye, dr. Sophie Marquette, dr. Patricia Duvivier,

dr. Annemie De Boodt

3e rij vlnr: dr. Antoine Dupon, dr. Françoise Jadoul, dr. Eric Jankelevitch, dr. Annick

Schreurs, dr. Marc Muyldermans, dr. Jasper Verguts, dr. Arjoko Wisanto

Dr. Antoine Dupon en dr. Françoise Jadoul zetten hun activiteiten in het Jessa Zieken-

huis stop, maar blijven actief op hun privéconsultatie.

Subspecialisaties zijn sterkteIn de zorggroep Moeder en kind zijn 15 gynaecologen en 11 kinderartsen actief. Naast verlos-

kunde & algemene gynaecologie enerzijds en algemene pediatrie anderzijds, profileren deze art-

senteams zich in tal van specifieke subspecialisaties. Een kort overzicht.

gynaecologen

Sinds kort besteden de gynaecologen van het Jessa Zie-

kenhuis er extra aandacht aan om huisartsen regelmatig en

goed te informeren over de zwangerschap van hun patiënt.

Een aantal gynaecologen doet dat via het ‘moederboekje’ dat

de zwangere vrouw meekrijgt en waarin ook relevante infor-

matie voor de huisarts is opgenomen. Andere gynaecologen

informeren de huisarts via een brief. Hierin staan onder meer

de vermoedelijke bevallingsdatum en eventuele resultaten

van bloedtesten. Daarnaast geeft de gynaecoloog aan op

welke tijdstippen – die samen met de patiënte werden afge-

sproken – de patiënte zich bij de huisarts zal aanmelden voor

bv. vaccinatie van Boostrix, eventueel toedienen van Rho-

gam indien haar bloedgroep Rhesus negatief is enz. Met het

initiatief willen de gynaecologen huisartsen beter informe-

ren over de zwangerschap en samen met de huisarts instaan

voor een optimale begeleiding van de zwangere vrouw.

informatie nAAr huisartsen MEEr uP to date

Page 17: Jessalinea nr 13

JESSALINEA 17

DR. peter aersseNs algemene pediatrie, kinderneurologie, revalidatie-arts

DR. philippe alliet

algemene pediatrie, kindergastro-enterologie,

voedingsproblemen

DR. derize boshoff kindercardiologie, consulent hartkatheterisatie UZ Leuven

DR. philippe gillis

algemene pediatrie, tropische kindergeneeskunde,

adoptieproblematiek, leerstoornissen

DR. elke JaNsseNs

algemene pediatrie, kindergastro-enterologie,

voedingsproblemen

PROF. DR. guy massa

kinderendocrinologie, groeistoornissen, diabetes mellitus,

kinderobesitas, hoofddocent endocrinologie UHasselt

DR. marc raes

algemene pediatrie, kinderlongziekten, allergie & immuun-

stoornissen, consulent kinderallergie UZ Gasthuisberg

DR. elke vaN hoywegheN

algemene pediatrie, kindernefrologie, plasproblemen,

consulent kindernefrologie UZ Gasthuisberg

DR. marie sophia feytoNs

algemene pediatrie

DR. weNdy werckx algemene pediatrie, slaapproblemen bij kinderen,

kinderneurologie, consulent kinderneurologie UZ Brussel

DR. reNate zeevaart algemene pediatrie,

metabole en endocrinologische aandoeningen

1e rij vlnr: dr. Marie Sophia Feytons, dr. Derize Boshoff, dr. Wendy Werckx, dr. Elke Van

Hoyweghen, dr. Elke Janssens

2e rij vlnr: dr. Philippe Alliet, dr. Guy Massa, dr. Peter Aerssens, dr. Philippe Gillis, dr. Marc

Raes (medisch diensthoofd)

Ontbreekt op de foto: dr. Renate Zeevaart. U vindt een korte voorstelling van deze

nieuwe arts onderaan op deze pagina.

Kinderartsen

Dr. Renate Zeevaert studeerde geneeskunde aan de KULeu-

ven en behaalde haar diploma van arts in juni 2004. Zij spe-

cialiseerde zich in kindergeneeskunde in het Universitair Zie-

kenhuis Leuven. Tijdens haar specialisatie verrichtte zij vier

jaar fundamenteel klinisch onderzoek met als focus congeni-

tale glycosylatiedefecten. Haar doctoraal proefschrift met als

titel 'Advances in Congenital Disorders of Glycosylation type

2' verdedigde zij met succes in oktober 2008. Zij promoveerde

als kinderarts in juli 2011 en volgde een fellowship metabole

ziekten van 10 maanden in het Great Ormond Street Hospital

in Londen. Daarna werkte zij als fellow metabole ziekten in het

UZLeuven. Momenteel volgt dr. Zeevaert deeltijds een bijko-

mende opleiding in UZ Brussel om zich verder te bekwamen in

de kinderendocrinologie.

Sinds 1 december 2013 versterkt dr. Zeevaert, binnen de

dienst kindergeneeskunde, de dienst kinderendocrinologie

van het Jessa Ziekenhuis onder leiding van prof. dr. Guy Massa.

Naast de algemene endocrinologie en kinderdiabetologie zal

zij zich meer specifiek toeleggen op de verdere uitbouw van

de obesitaskliniek voor kinderen en adolescenten.

nieuwe arts

Page 18: Jessalinea nr 13

dossier MoEDEr En kinD

Nieuwe niet-invasieve prenatale test is veilig en betrouwbaar

JESSALINEA18

Sinds eind 2013 is er in België een nieuwe test in gebruik voor het opsporen

van de chromosoomafwijking trisomie 21 bij een foetus. De gynaecologen en

het laboratorium van het Jessa Ziekenhuis werken voor deze test samen met

de uZ Leuven. Gynaecoloog dr. Eric Jankelevitch geeft tekst en uitleg bij deze

nieuwe test.

1

5

6

7

8

2

3

4

wat is niPt?

hoe verloopt de test?

hoe gebeurt de verdere opvolging bij een positieve test?

blijft de nekplooimeting nog nuttig?

hoeveel kost een niPt?

wat zijn de indicaties?

hoe veilig is de test?

hoe betrouwbaar is de test?

“NIPT is een Niet-Invasieve

Prenatale Test om de foetus te

screenen op de chromosoom-

afwijking trisomie 21 (Down syndroom).

De test wordt uitgevoerd op het bloed van

de zwangere dat DNA van de foetus bevat.

Ook het geslacht van de foetus kunnen we

hiermee bepalen.”

“De patiënte meldt zich met een

aanvraagbrief van de gynaeco-

loog ’s morgens vóór 9 uur in

het laboratorium van het Jessa Ziekenhuis

voor een bloedafname. Dat tijdstip is be-

langrijk omdat de bewaartermijn beperkt is

en de test tijdig in het laboratorium van UZ

Leuven moet kunnen uitgevoerd worden.

De patiënte hoeft hiervoor niet nuchter te

zijn. Een week later ontvangt ze de uitslag

van de test rechtstreeks vanuit Leuven.”

“Wanneer het resultaat van de

NIPT afwijkend is voor trisomie 21, moet er

een vruchtwaterpunctie of vlokkentest ge-

beuren.”

“Op dit ogenblik is de nekplooi-

meting nog steeds het voor-

keursonderzoek, gezien deze goedkoop en

redelijk betrouwbaar is (80 à 85% betrouw-

baarheid). Indien de nekplooimeting een

afwijking vertoont, stellen we de patiënte

voor om een NIPT te doen of meteen een

punctie. De NIPT brengt minder risico mee,

maar is iets minder betrouwbaar en duurder.”

“De test kost 460 euro. Het zie-

kenfonds komt niet tussen in de

kosten.”

“NIPT kan uitgevoerd worden in

elke zwangerschap zonder

specifieke indicatie, eventueel

op eenvoudige vraag van de patiënte. We

gebruiken de test vooral als vervanging van

de vruchtwaterpunctie (amniocentese) of

vlokkentest (CVS) in zwangerschappen met

een verhoogd risico op Down syndroom.

Ook bij hogere leeftijd van de moeder stel-

len we deze test voor. Als er foetale afwij-

kingen op de echografie te zien zijn, voeren

we geen NIPT uit omdat we dan ook willen

testen op andere chromosoomafwijkingen.

In dat geval opteren we voor een punctie.”

“NIPT is een heel veilige test

zonder risico voor de foetus,

terwijl bij een vruchtwaterpunc-

tie of vlokkentest wel een risico van 1 op

300 op complicaties bestaat. Voor NIPT is

enkel een kleine hoeveelheid bloed van de

zwangere vrouw nodig. Dit kan afgenomen

worden vanaf zwangerschapsweek 10.”

“De betrouwbaarheid van de

NIPT-resultaten is heel hoog. De

kans dat de baby bij een negatief resultaat

toch een trisomie 21-afwijking heeft, be-

draagt 3 op 1.000 (vals negatief). Heel soms

geeft de test een vals positief resultaat

terwijl de baby toch normale chromosomen

heeft. Dat is in minder dan 1 op 100 testen

het geval. Verder kan het gebeuren dat er

in het bloed dat we van de moeder hebben

afgenomen te weinig foetaal DNA zit waar-

door de test niet kan uitgevoerd worden.

Indien het gewicht van de moeder meer dan

80 kg bedraagt, is dat risico zelfs groot.”

dr. Eric Jankelevitch, gynaecoloog

Page 19: Jessalinea nr 13

JESSALINEA 19

NIEuWS

Nieuwe artsen

In 2009 behaalde Hanne Gregoor

haar diploma als master in de tand-

heelkunde aan de KULeuven. Aan-

sluitend volgde ze het postgraduaat

Algemene Tandheelkunde. Sindsdien

is ze werkzaam in een groepspraktijk,

de tandendokters, in Genk. Tijdens

haar opleiding kwam ze in contact met

alle takken van de tandheelkunde,

van narcodontie tot prothetiek. Sinds

25 november 2013 versterkt Hanne

Gregoor als deeltijds ziekenhuistand-

arts de dienst Mond- Kaak- en Aange-

zichtsheelkunde van het Jessa Zieken-

huis.

dr. Renate Zeevaert (zie pagina 17)

Door te werken met dosisstandaardisatie van Herceptin®, een geneesmiddel bij de be-

strijding van borstkanker, is het Jessa Ziekenhuis er in geslaagd om de wachttijd voor

borstkankerpatiënten in het daghospitaal sterk te verminderen. Jessa is het eerste zie-

kenhuis in Vlaanderen dat dit principe toepast. Voor dit project kregen de ziekenhuisapo-

thekers van Jessa op de statutaire dag van de Vlaamse Vereniging voor Ziekenhuisapo-

thekers de Amgen Scientific Award.

Borstkankerpatiënten die voor een behandeling met trastuzumab, dat is het actieve bestand-

deel van de merknaam Herceptin®, naar het daghospitaal komen, hebben hun wachttijd aan-

zienlijk zien dalen. Vroeger moesten deze patiënten gemiddeld 45 minuten wachten op hun

bereiding, maar sinds de medisch oncologen en de apotheek zijn overgeschakeld naar ‘dose

banding’ is die wachttijd meer dan gehalveerd. De gemiddelde borstkankerpatiënt krijgt haar

dosis trastuzumab nu al na 20 minuten. Dit innoverend project werd geleid door apotheker

Liesbeth Decoutere, haar collega’s van de ziekenhuisapotheek in samenwerking met de me-

disch oncologen.

Voorheen werd de dosis trastuzumab voor elke patiënt op de milligram nauwkeurig berekend

en bereid. Door het systeem van ‘dose banding’ wordt de dosis nog wel individueel berekend

maar wordt ze in samenspraak met de oncologen en op basis van wetenschappelijke rekenme-

thodes afgerond naar een standaard.

Deze standaarddosis laat toe dat bereidingen in de ziekenhuisapotheek al beschikbaar zijn

nog voor de patiënt het ziekenhuis binnenstapt. Het systeem van ‘dose banding’ heeft in de

praktijk nog andere voordelen. Het zorgt voor minder piek- en dalmomenten in de ziekenhuis-

apotheek waardoor de werkdruk gespreid wordt en andere bereidingen dus ook sneller klaar

zullen zijn. Oncologen verzekeren dat deze standaarddosis hetzelfde effect heeft als de indi-

vidueel bereide variant. Voor de patiënt blijft de chemobehandeling even optimaal, alleen ziet

zij haar wachttijd voor deze bereiding in het daghospitaal meer dan halveren.

Tot vandaag paste het Jessa Ziekenhuis dit systeem van doseringen enkel toe bij trastuzumab

voor borstkankerpatiënten. De hematologen starten nu ook met dose banding met Mabthera®

(actief bestanddeel: rituximab) een antilichaam dat gebruikt wordt voor de bestrijding van al-

lerlei soorten non-hodgkin lymfomen. Jessa zal in de toekomst deze methode voor meer types

van oncologische bereidingen toepassen waardoor de wachttijden van alle kankerpatiënten in

het daghospitaal zullen dalen.

De Amgen Scientific Award wil ziekenhuisapothekers stimuleren om wetenschappelijk onder-

zoek te verrichten en de resultaten te delen met collega’s. Het Jessa Ziekenhuis maakt daarom

deze manier van werken kenbaar aan de andere Vlaamse Ziekenhuizen. Het is de vierde keer

in twaalf jaar dat de apotheek van het Jessa Ziekenhuis deze award wint.

Jessa wint Amgen Scientific Award voor ziekenhuisapothekers

wachttijden Voor borstKanKerPatienten in daghosPitaal sterK verminderd

Page 20: Jessalinea nr 13

6 vragen over allergie bij kinderen

JESSALINEA20

De laatste decennia zien we een toename van het aantal kinderen met

allergische aandoeningen zoals hooikoorts of eczeem. Met het hooi-

koortsseizoen voor de deur geeft dr. Marc Raes antwoord op zes veel

voorkomende vragen over allergie bij kinderen. Dr. Raes is aan het Jessa

Ziekenhuis verbonden als kinderarts met specialisatie in de kinderlong-

ziekten, allergie en immuunstoornissen. Hij is tevens co-auteur en hoofd-

redacteur van het boek ‘Astma bij kinderen -101 vragen en antwoorden’.

dr. Marc Raes, kinderarts

1

23

4

kan je preventief werken om kinderen allergievrij te houden?

is er een ‘ideale’ leeftijd om kinderen op allergie te testen?

Zijn er risicofactoren die de kans op het ontstaan van astma groter maken?

hoe kan je een kind met astma behandelen?

“Allergieën zijn duidelijk fre-

quenter in families waarin al allergische

aandoeningen voorkomen. Er is dus zeker

sprake van een erfelijke factor. Maar daar-

naast zijn ook de omgevingsfactoren be-

langrijk. Kinderen met een allergische aan-

leg “marcheren” vaak van de ene allergische

aandoening naar de andere (allergic march).

Als je als ouder allergisch bent, kies je in

het belang van je kinderen best voor een

gezonde levensstijl: een gezond voedings-

patroon en niet roken tijdens de zwanger-

schap, liefst zo lang mogelijk borstvoeding

na de bevalling, … Uiteraard zijn dit maat-

regelen die ook voor niet voorbeschikte

kinderen aangewezen zijn. We noemen dit

primaire preventie.

Als arts zetten we naast primaire preventie

ook in op secundaire en tertiaire preventie.

Bij secundaire preventie is het de bedoeling

het ontstaan van astma te vermijden bij

een kind dat al klinische symptomen van al-

lergie heeft zoals atopische dermatitis (ec-

zeem) of een voedselallergie. Bij tertiaire

preventie proberen we de symptomen van

astma terug te dringen en complicaties te

voorkomen.”

“Als de symptomen in de rich-

ting van een allergie wijzen, starten we

meteen met bijkomende testen (huid-

testen en/of bloedtesten). Vroeger werd

vaak gezegd dat testen pas vanaf 4 jaar

betrouwbaar waren, maar dat is intussen

al lang achterhaald. De testen zijn ook bij

heel jonge kinderen uitvoerbaar. Wel zijn er

vals positieve en vals negatieve resultaten

mogelijk maar dit is ook op oudere leeftijd

het geval. Wie allergische antistoffen in zijn

lichaam heeft, vertoont daarom immers nog

geen allergische klachten. Daarom begin-

nen we steeds met een grondige bevraging

en proberen we zo een idee te krijgen van

de vermoedelijke allergie. Daar stemmen

we de allergietesten op af. Bij eczeem doen

we bijvoorbeeld huidtesten op zoek naar

een allergie voor voedingsmiddelen en eli-

mineren we meteen de stof die vermoede-

lijk de allergie veroorzaakt. Verdwijnen de

klachten niet, dan zoeken we verder. Voor

eczeem is dat moeilijk omdat er verschillen-

de uitlokkende factoren zijn. Daarom moe-

ten we bepaalde voedingsmiddelen vaak

meermaals op proef elimineren en terug in-

voeren om het verband tussen een bepaald

voedingsmiddel en eczeem met zekerheid

te kunnen vaststellen of het uit te sluiten.

Allergie voor omgevingsallergenen zoals

vachtdieren (kat, hond) kan ook een rol spe-

len bij eczeem. Bij een belangrijk deel van

de kinderen met eczeem kan echter geen

allergie worden aangetoond.”

“Kinderen met eczeem of een

voedselallergie en een genetische achter-

grond hebben inderdaad meer kans om op

latere leeftijd astma te ontwikkelen. Op

jongere leeftijd zijn er meer jongetjes dan

meisjes met astma. Op latere leeftijd (tot 16

jaar en ouder) zorgen de meisjes voor een

inhaalbeweging. Meisjes hebben ook iets

minder kans om hun astma te ontgroeien.”

“Bij kinderen ouder dan 5 jaar en

bij adolescenten is via meerdere

goed opgezette klinische studies aange-

toond dat behandeling met inhalatiecorti-

Page 21: Jessalinea nr 13

PEDIATRIE

JESSALINEA 21

56

welke neveneffecten kan astmamedicatie hebben?

Zijn er nog nieuwe be-handelingsmethoden?

“Ouders, kinderen en zorgverle-

ners hebben terecht aandacht

voor eventuele nevenwerkingen van ast-

mamedicatie. Vooral de corticosteroïden

worden daarbij geviseerd. Vooreerst is

het zo dat kinderen met (onderbehandeld)

astma een vertraagde puberteit en een pre-

adolescente vertraging van de groeisnel-

heid kunnen vertonen. Dit afwijkende

groeipatroon gaat gepaard met een ver-

traagde botleeftijd. Ook onder de behande-

ling met inhalatiecorticosteroïden is enige

groeivertraging mogelijk maar dan vooral

bij een hoge dosis of in het begin van de

behandeling. Bij gebruik van een normale

dosis is dat eerder uitzonderlijk. Het veel-

vuldig gebruik van systeemsteroïden bij

acute opstoten kan wel effect hebben op

“Naast het vermijden van bloot-

stelling aan de allergenen en

medicatie, passen we voor respiratoire

allergieën (allergische rhinitis, licht tot

matig-ernstig astma) ook bij kinderen de

zogenaamde immunotherapie (IT) - in de

volksmond ook wel eens vaccinatie ge-

noemd - toe. Hierbij dienen we kleine hoe-

veelheden van het allergeen toe zodat het

lichaam een beschermde immuniteit kan

ontwikkelen. Door deze therapie kunnen we

wellicht toekomstige allergieën bij kinderen

voorkomen en de allergic march afremmen.

Daarnaast kan de behandeling ook het na-

tuurlijk verloop van de allergische aandoe-

ning beïnvloeden. Veelbelovend is de rela-

tief nieuwe vorm van toediening, waarbij

we de klassieke onderhuidse/subcutane

toedieningweg (SCIT = subcutane immuno-

therapie) vervangen door de orale of sublin-

guale route (SLIT = sublinguale immunothe-

rapie). Zo kunnen we injecties vermijden en

kunnen de toedieningen thuis gebeuren

zonder doktersbezoek.

Bij volwassenen zijn meerdere studies uit-

gevoerd vooral met stuifmeel en huisstof-

mijten die zowel de doeltreffendheid als

de veiligheid aantonen. In geval van hooi-

koorts kan de kost bovendien verminderd

worden – en de therapietrouw wellicht ge-

optimaliseerd - doordat de immunotherapie

voor pollen kan beperkt blijven tot een 5 à

6-tal maanden per jaar. De meerdere stu-

dies die de voorbije jaren bij kinderen vanaf

5-jarige leeftijd zijn uitgevoerd, bevestigen

de bevindingen bij volwassenen: op korte

termijn een snelle reductie van de klachten

en symptomen en minder vaak gebruik van

medicatie. De lange(re) termijn effecten bij

kinderen moeten nog blijken uit de verdere

opvolging van de verschillende studies en

uit real-life evaluaties. Naast doeltreffend-

heid zijn veiligheid en gebruiksvriendelijk-

heid - bij kinderen misschien meer nog dan

bij volwassenen - zeer bepalend voor de

therapietrouw. De ouders spelen hierbij ui-

teraard een zeer belangrijke rol.

In België worden dergelijke vormen van im-

munotherapie nog niet terugbetaald.

de groei. Sommige kinderen zijn gevoeliger

dan anderen voor het groeiremmend effect.

Voor kinderen met een onderhoudstherapie

met inhalatiecorticosteroïden is een gere-

gelde opvolging bij de huisarts of kinder-

arts met aandacht voor de biometrie dan

ook noodzakelijk.

Vooraleer corticosteroïden na inhalatie in de

systeemcirculatie komen is hun concentra-

tie reeds duidelijk verminderd omdat in de

lever reeds een eerste verwerking of meta-

bolisatie optreedt. Daardoor vermindert de

kans op systemische bijwerking duidelijk. Bij

sommige patiënten komen lokale nevenef-

fecten voor zoals hoesten onmiddellijk na

gebruik, heesheid of orale candidiase. Bij

het ontstaan van cariës spelen inhalatiecor-

ticosteroïden wellicht weinig of geen rol.”

costeroïden (ICS) in onderhoud efficiënter is

dan de toediening van enige andere medi-

catie. Ook bij kinderen jonger dan 5 jaar zou

dit de meest effectieve behandeling zijn.

Toch zien we dat in ‘real life studies’ het

gemakkelijk oraal in te nemen montelukast

soms even doeltreffend lijkt als de inhala-

tiecorticosteroïden. Deze leukotriene recep-

tor antagonisten (LTRA) hebben nauwelijks

bijwerkingen en kunnen ook met inhalatie-

corticosteroïden worden gecombineerd bij

onvoldoende astmacontrole om zo ophoging

van de dosis ICS te beperken. Soms dienen

ze als alternatief bij corticofobe patiënten.”

Page 22: Jessalinea nr 13

Shockwavetherapie is vooral gekend als een

niet-bloedige manier om chronische muscu-

loskeletale letsels te behandelen. Dr. Claes:

“Binnen de shockwavebehandeling zijn we

het meest vertrouwd met indicaties van kalk-

afzetting in de pees en overbelastingsletsels

van de pees. We kunnen alle pezen behan-

delen die toegankelijk zijn voor het toestel.

Voorbeelden zijn de behandeling van een

golf- en tenniselleboog, de ziekte van De

Quervain, patellapees- of achillespeesaan-

doeningen, hielspoor, schoudercalcificaties…”

behandeling open wonden De shockwave behandeling heeft sinds en-

kele jaren ook zijn plaats verworven in de

behandeling van moeilijk genezende open

wonden zoals bij diabetes en bij vasculaire

stoornissen. “Een beperkt aantal behande-

lingen, maximum drie, waarbij de duur van

de behandeling afhangt van de grootte van

de wonde, kan het herstelproces terug op

gang brengen. In de toekomst hopen we ook

in samenwerking met de dienst orthope-

die onze indicatiestelling uit te breiden met

pseudarthrose waar veelbelovende resulta-

ten worden geboekt. De behandeling blijkt in

staat om het bothelingsproces terug op gang

te brengen. Ook hier is het aantal behande-

lingen beperkt tot één of twee. Gezien de in-

tensiteit van de gebruikte shockwaves is een

regionale of algemene verdoving nodig en

dient de behandeling te gebeuren binnen het

dagziekenhuis of een korte hospitalisatie.”

tweedelijnsbehandelingBij musculoskeletale letsels worden altijd

eerst de klassieke therapieën toegepast.

“Omdat we daarmee een aantal problemen

goed kunnen oplossen. Lukt dat niet, dan be-

stond vroeger alleen nog de mogelijkheid van

een operatie. Nu kunnen we door shockwave-

therapie vaak een operatie vermijden.”

misverstandenShockwavetherapie is pijnlijk hoor je wel eens.

“Dat is eigenlijk één van de grote misverstan-

den die hierover bestaan,” beklemtoont dr.

Claes. “De behandeling is inderdaad onaange-

naam, maar lang niet zo pijnlijk als de verhalen

willen doen geloven. We stemmen de dosis af

op wat de patiënt goed kan verdragen en ver-

hogen tijdens de therapie eventueel stilaan de

dosis. In de 10 jaar dat ik shockwavetherapie

toepas, heb ik nog nooit iemand moeten ver-

doven en ben ik één keer gestopt tijdens de

behandeling. Patiënten geven na de behande-

ling vaak zelf aan dat het heel goed is mee-

gevallen. Vroeger gebruikten we de niersteen-

verbrijzelaar voor shockwavetherapie. Maar

ook dan was de pijn niet te vergelijken met

het verbrijzelen van nierstenen. Er is immers

een veel hogere druk nodig voor het verbrijze-

len van stenen dan voor het activeren van het

celmetabolisme om het herstelproces op gang

te brengen, en dat is wat we met shockwave-

therapie doen. Een ander misverstand is dat

er geen wetenschappelijke evidentie is voor

shockwavetherapie, terwijl het net een van

de best bestudeerde musculusbehandelings-

technieken is zowel op klinisch gebied als op

vlak van fundamenteel onderzoek.”

veilig en succesvolDe voordelen van shockwavetherapie als twee-

delijnsbehandeling zijn volgens dr. Claes groot.

“Het is in de eerste plaats een heel veilige tech-

niek die bijvoorbeeld geen scheuren kan veroor-

zaken. Aan patiënten die antistollingsmedicatie

nemen vragen we wel om daar enkele dagen

voor de behandeling mee te stoppen, maar dat

De zin en onzin van shockwavetherapie

JESSALINEA22

De dienst fysische geneeskunde van het Jessa Ziekenhuis startte een

10-tal jaren geleden met shockwavetherapie. “Shockwavetherapie

verdient zeker een plaats naast de meer klassieke musculoskeletale

behandelingen. De behandeling is veilig, kortdurend, kent een hoge

succesrate, pakt de oorzaak gericht aan en kan operaties voorkomen,”

somt dr. Guido Claes een aantal van de voordelen op. “Bovendien is

het een van de best bestudeerde behandelingstechnieken binnen de

fysische geneeskunde. Toch bestaan er nog heel wat misverstanden

over. Zo is de behandeling lang niet zo pijnlijk als mensen denken.”

Page 23: Jessalinea nr 13

is eerder een voorzorgsmaatregel. Shockwa-

vetherapie kent ook een hoge succesrate. De

recidiefgraad is heel gering. Ik heb bijvoorbeeld

patiënten die ik 10 jaar geleden voor hielspoor

behandeld heb en die nog steeds pijnvrij zijn. Je

mag stellen dat voor bepaalde indicaties zo’n

60% van de patiënten klachtenvrij blijft. Een

ander voordeel is het beperkt aantal behande-

lingen dat nodig is. Meestal volstaan 3 à 4 be-

handelingen van 6 tot 10 minuten, met telkens

een interval van enkele weken. Het is voor de

patiënten dus geen langdurige en zwaar be-

lastende behandeling zoals een revalidatie na

bepaalde operaties.”

CertificaatDr. Claes is lid van de internationale vereni-

ging voor shockwavetherapie en woonde

onlangs in Salzburg hun jaarlijks congres bij.

Hij beschikt ook over een internationaal er-

kend certificaat voor shockwavetherapie. “Op

dit ogenblik is er nog geen wetgeving rond

shockwavetherapie. De internationale ver-

eniging neemt echter het standpunt in dat

gefocuseerde shockwavetherapie voorbe-

houden is voor artsen, terwijl radiale therapie

ook toevertrouwd kan worden aan kinesithe-

rapeuten. Radiale shockwavetherapie is ge-

schikt voor de behandeling van oppervlakkige

aandoeningen, gefocuseerde therapie werkt

in op dieper gelegen zones en calcificaties.”

uitbreiding De dienst fysische geneeskunde van het

Jessa Ziekenhuis voert jaarlijks een 1000-

tal shockwavebehandelingen uit. Het gaat

dan om 300 à 400 patiënten per jaar. “Dit

zijn vooral musculoskeletale behandelingen

maar binnenkort gaan we in overleg met alle

betrokken diensten om de shockwavethera-

pie uit te breiden naar wondbehandeling. En

vóór het einde van dit jaar starten we met

shockwavetherapie in ons Medisch Centrum

op campus St.-Ursula in Herk-de-Stad.”

FySISCHE GENEESkuNDE

JESSALINEA 23

• De behandeling wordt niet terugbetaald door het ziekenfonds. De pa-

tiënt betaalt tussen 50 en 75 euro per behandeling (3 à 4 behandelin-

gen gemiddeld). In een aantal gevallen kan shockwavetherapie wel een

operatie (met soms lange revalidatie) vermijden.

• De behandeling is onaangenaam, maar de dosis wordt aangepast aan

wat de patiënt goed kan verdragen.

de voordelen SAMEnGEVAt

de nadelen SAMEnGEVAt

MEER INFO

Dr. Guido claes, tel. 011 30 96 50 (secretariaat) www.ismst.com (website internationale vereniging voor shockwavetherapie)

dr. Guido Claes

• Veilige techniek

• Eén van de best bestudeerde musculoskeletale behandelingstechnie-

ken, zowel op klinisch vlak als op vlak van fundamenteel onderzoek

(effecten op stamcellen en celmetabolisme).

• Hoge succesrate: voor bepaalde indicaties blijft 60% van de patiënten

klachtenvrij.

• Aantal behandelingen is beperkt – meestal 3 behandelingen met tel-

kens een interval van enkele weken.

• De behandeling duurt slechts 6 tot 10 minuten.

• Behandeling zonder medicatie.

• Behandeling werkt in op de oorzaken, niet op de symptomen.

• Heeft een plaats ingenomen tussen de conservatieve en operatieve

techniek – kan in een aantal gevallen een operatie (met soms lange re-

validatie) voorkomen.

• Weinig of geen nevenwerkingen: soms lichte roodheid of zeer zeldzaam

kleine blauwe vlekjes.

Page 24: Jessalinea nr 13

Gerard Vanhaeren (63) geraakte in 1985 doof

aan het linkeroor door een hersentumor op

de gehoorzenuw. “Bij het wegnemen van de

tumor moest de gehoorzenuw doorgeknipt

worden,” blikt hij terug. “Ik geraakte mijn

smaakzin kwijt en kreeg last van evenwichts-

stoornissen maar qua gehoor viel het nog

mee omdat ik rechts nog hoorde. Alleen een

gesprek in groep volgen was moeilijk.”

Plots volledig doof Tot Gerard op 12 september 2010 ’s morgens

wakker werd en niets meer hoorde. Na een

cortisone- en een hyperbare zuurstofbehan-

deling kwam zijn gehoor rechts terug, maar

dat bleek slechts tijdelijk te zijn. Echtgenote

Marèse Tempels: “We hebben dan thuis heel

wat hulpmiddelen geïnstalleerd zoals een

ringleiding. Met de ringleiding en een sterk

aangepast hoorapparaat kon Gerard zich

behelpen. Zo’n ringleiding filtert het achter-

grondlawaai weg en versterkt het geluid.

We hebben bijvoorbeeld ook een ‘lichtbel’,

een toestelletje dat flikkert zodra iemand de

deurbel gebruikt. En onder Gerard zijn kussen

ligt een toestel dat begint te daveren als het

brandalarm zou afgaan terwijl hij slaapt. Dank-

zij al deze hulpmiddelen kon ik het huis wat

geruster verlaten en kon Gerard zich thuis be-

helpen. Alleen, hij geraakte wel steeds meer

afgezonderd van de buitenwereld omdat hij

de gesprekken nooit kon volgen.” Het koppel

had al wel gehoord over de mogelijkheid van

een cochleair implantaat, maar schrok hier

toch wat voor terug.

aanraderDe positieve ervaring van een lotgenoot zorg-

de er voor dat Gerard vorig najaar toch de stap

naar een cochleair implantaat zette. “Ik volg

iedere week lessen liplezen,” vertelt hij. “Eén

van de andere deelnemers had in het Jessa

Ziekenhuis bij dr. Janssens de Varebeke een

cochleair implantaat laten plaatsen en was

heel enthousiast over het resultaat. Ik merkte

zelf ook dat zij tijdens een receptie de ge-

sprekken goed kon volgen. Daarom heb ik de

stap naar dr. Janssens toch durven zetten. En

ik ben echt heel blij dat ik nu een implantaat

heb. Ik zou het iedere lotgenoot aanraden.”

vlotte operatie“De operatie gebeurde in september 2013 in

het Jessa Ziekenhuis. Drie weken erna kon ik

de uitwendige ‘techniek’ laten plaatsen en

afstellen. Van de operatie zelf heb ik weinig

geweten. Pijn had ik niet, alleen heel tijdelijk

wat oorsuizingen tot de wonde genezen was.

Vlak na de operatie moet je persen en snuiten

vermijden. Maar dat vertelt de dokter je op

voorhand allemaal”. Alle medische nazorgen,

waaronder ook de gehoor- en evenwichts-

testen gebeuren in het ziekenhuis. "Maar het

toestel moet ook juist afgesteld worden en

Patiënt Gerard Vanhaeren:

“Ik zou lotgenoten zeker een cochleair implantaat aanraden."

Betere levenskwaliteit door cochleair implantaat

JESSALINEA24

Neus-keel-oorarts dr. Janssens de Varebeke plaatst in het Jessa Zie-

kenhuis reeds heel wat jaren cochleaire implantaten bij dove patiën-

ten. Een cochleair implantaat (CI) kan de levenskwaliteit voor de pa-

tiënt sterk verbeteren. Dat vindt althans Gerard Vanhaeren die samen

met zijn vrouw een week werd gevolgd voor het Eén-programma

‘Iedereen beroemd – de week van Gerard’. “Ik zou lotgenoten zeker

een cochleair implantaat aanraden,” aldus Gerard. “Ik kan opnieuw

van muziek genieten en kom terug graag onder de mensen.”

Page 25: Jessalinea nr 13

je moet gehoorrevalidatie volgen. Na iedere

afstelbeurt hoor je wat beter en kan je weer

werken naar het volgende hoorniveau toe. In

het begin is het wel wennen omdat alles ‘ro-

botachtig’ klinkt. Je moet bijvoorbeeld terug

stemmen leren herkennen.”

voordelenGerard Vanhaeren voelt zich met zijn coch-

leair implantaat een ander mens. “Ik kan nu

veel beter horen en kom graag terug tussen

de mensen. Als je in gezelschap de gesprek-

ken niet kan volgen omdat je bijna niets ver-

staat, beland je echt in een isolement. Nu lukt

het wel als mensen in mijn richting praten. Ik

volg wel nog lessen liplezen en luisterlessen.

Bij dat laatste moet je puur concentreren op

luisteren en nazeggen. En de hulpmiddelen

zoals de ringleiding in huis gebruik ik ook nog

in combinatie met het implantaat. Zo kan ik

nu ook terug van muziek genieten. Het klinkt

wat anders en het lukt nog geen uren omdat

het te vermoeiend is, maar als muziekliefheb-

ber is dit voor mij al een hele stap vooruit. Vol-

gende maand moet ik de techniek opnieuw

laten afstellen. Dan hoor ik weer wat beter.”

U kan de uitzendingen van ‘de week van Ge-

rard bekijken op

http://www.een.be/programmas/iedereen-

beroemd/de-week-van-gerard

NkO

Patiënt Gerard Vanhaeren:

“Ik zou lotgenoten zeker een cochleair implantaat aanraden."

JESSALINEA 25

Dr. Janssens de Varebeke vertoont als KNO-arts bijzondere interesse in de diag-

nose en behandeling van oorpathologie. Reeds vroeg in zijn loopbaan besloot

hij samen met zijn dienst, naast het ruime spectrum dat de NKO-dienst reeds

aanbood, de stap naar cochleaire implantatie, dus heelkunde van het binnenoor,

te zetten. Intussen bouwde hij hierin een stevige reputatie uit. "Onze patiën-

ten waarderen de expertise van ons team en het feit dat we de meest recente

inzichten en technologieën aanbieden. Maar daarnaast blijkt vooral de gebor-

genheid van onze persoonlijke aanpak voor hen een belangrijke meerwaarde

te zijn. Dat is vaak van groot belang in deze problematiek. Eens het implantaat

geplaatst, kan de patiënt immers snel en met de minst mogelijke omwegen bij

zijn chirurg en diens team terecht. Onze patiënten weten deze aanpak bijzonder

te waarderen.”

Verder houdt de dienst NKO van het Jessa Ziekenhuis goede contacten met di-

verse andere NKO- diensten in binnen- en buitenland. Dit resulteerde intussen

in de medewerking aan verschillende wetenschappelijke publicaties in interna-

tionaal gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften.

De indicaties voor een cochleair implantaat zijn:

• Bilateraleaangeborendoofheidofzwareslechthorendheidbijjongeenzeer

jonge kinderen

• Kinderenofvolwassenendietweezijdigdoofgewordenzijnenwaarbijeen

hoortoestel niet meer helpt. Een niet onbelangrijke groep volwassenen zijn

bejaarden. We merken dat deze laatste groep van patiënten ook ernstige

noden hebben en dat we ze via een cochleair implantaat meer zelfredzaam-

heid en een betere levenskwaliteit kunnen geven.

• eenzijdigedoofheidaldanniet incombinatiemeternstigoorsuizen.Voor

deze patiëntengroep is momenteel geen terugbetaling voorzien.

• Sporadisch spoedprocedures bij ernstige gehoorstoornissen door hersen-

vliesontsteking.

ervaring En PersoonlijKe aanPaK

indicaties

dr. Janssens de Varebeke:

De patiënten blijken

onze persoonlijke aanpak

bijzonder te waarderen.

""

MEER INFO

dr. Janssens de Varebeke, tel. 011 30 98 90 voor afsprakenSecretariaat nko-dienst campus Virga Jesse: 011 30 90 81

Page 26: Jessalinea nr 13

Volgens een KB van februari 2012 moeten

diensten voor pathologische anatomie be-

schikken over een samenhangend kwaliteits-

systeem uitgeschreven in een kwaliteits-

handboek. “Op basis van onze bestaande

kwaliteitswerking hebben we vlot een erken-

ning gekregen die vijf jaar geldig is. In deze

periode streven we ernaar om onze accredi-

datie te behalen,” aldus medisch diensthoofd

dr. Katrin Wouters. “Als een van de grotere

pathologiediensten in Vlaanderen werken we

al volgens hoge kwaliteitsnormen. Deze moe-

ten nu verder uitgewerkt en in het kwaliteits-

handboek geïntegreerd worden.”

weefsels veilig afnemen Niet alleen voor de behandeling van de sta-

len in het laboratorium, maar ook voor de

pre-analytische fase - het afnemen en ver-

sturen van weefsels en celmateriaal – stelt de

wetgever strenge kwaliteitsnormen. “Met de

website willen we het verwijzers gemakke-

lijker maken om hun weefsels op een veilige

manier en voorzien van de juiste documenten

aan te leveren,” legt dr. Maria Drijkoningen

uit, die de inhoud van de website voor haar

rekening nam. “We hebben geprobeerd om de

informatie ‘wettelijk in orde’, maar tegelijker-

tijd ook werkbaar te houden. Op de website

vind je als verwijzer bijvoorbeeld in enkele

muisklikken de correcte aanvraagformulieren,

welke fixatieven, recipiënten en borstels ge-

bruiken, waarop letten bij (snel)transport van

de stalen, enz. Ook voor specialisten die in

de ziekenhuizen werken waarvoor wij de on-

derzoeken uitvoeren, is deze informatie vlot

toegankelijk. Ze hebben op hun website een

rechtstreekse link naar onze informatie.”

altijd bereikbaarDe website vermeldt ook informatie over hoe

de resultaten van de pathologische onder-

zoeken worden aangeleverd en hoe snel dit

voor bepaalde onderzoeken kan. Daarnaast

zijn ook de contactgegevens van het volledig

team op de website beschikbaar. Dr. Wou-

ters: “We stellen het persoonlijke contact met

huisartsen en specialisten op prijs en maken

er een punt van om altijd bereikbaar te zijn

als ze een vraag hebben of graag bijkomende

informatie willen. Buiten de ‘kantooruren’ is

er een patholoog van wacht. Soms nemen

we zelf ook contact op met verwijzers, bij-

voorbeeld bij een ongewone diagnose of om

de voorgeschiedenis van een patiënt te ken-

nen.”

subspecialisatieDe dienst pathologische anatomie beschikt

over expertise op vele vlakken en biedt ook

zeer specifieke, weinig courante onderzoeken

op weefsels aan. “Naast onderzoeken voor

huisartsen en alle diensten van het Jessa

Ziekenhuis doen we ook alle pathologische

onderzoeken voor het Sint-Franciskuszieken-

huis in Heusden en het AZ Diest. Alleen voor

heel zeldzame testen en erg moeilijke geval-

len doen we beroep op de laboratoria van de

UZ Leuven en de UZ-VU Brussel,” aldus dr.

Wouters. “Een pluspunt aan werken met een

groot artsenteam is dat je sterke expertise

kan ontwikkelen in uiteenlopende domeinen.

Ieder lid van ons team voert alle soorten on-

JESSALINEA26

De dienst pathologische anatomie van het Jessa Ziekenhuis lanceerde

onlangs een volledig vernieuwde website. Naast de nodige aanvraag-

formulieren vinden verwijzers hier onder meer praktische informatie

over de manier waarop ze veilig weefsels en celmateriaal kunnen

aanleveren. Het initiatief kadert in een groter kwaliteitssysteem.

Website helpt kwaliteit en veiligheid verhogen

Pathologische anatomie

dr. Katrin Wouters en dr. Maria Drijkoningen

Page 27: Jessalinea nr 13

derzoeken uit, maar we doen hierbij beroep

op de expertise van de arts die in dat domein

het sterkst gespecialiseerd is. Ook voor rou-

tinepathologie kan het soms een meerwaarde

betekenen om een tweede mening te vragen.

Kortom, dankzij de omvang van ons team

kunnen we een goede service bieden met

expertise in subspecialisaties, een grote be-

reikbaarheid voor verwijzers en een snelle en

efficiënte afhandeling van aanvragen.”

nieuwe techniekenOm de beschikbare expertise up-to-date

te houden, volgen de pathologen regelma-

tig congressen in binnen- en buitenland. Dr.

Wouters: “Iedere patholoog krijgt de kans om

nieuwe ontwikkelingen in zijn of haar interes-

segebied op te volgen. Daarnaast houden we

ook de toestellen in ons laboratorium up-to-

date en nemen we regelmatig nieuwe tech-

nieken in gebruik om de kwaliteit en de veilig-

heid zo hoog mogelijk te houden. In dat kader

hebben we ook een IT-systeem in gebruik dat

specifiek voor pathologiediensten ontwikkeld

is en waarin we ‘non-conformiteiten’ registre-

ren. Non-conformiteiten zijn dingen die mislo-

pen tijdens de pre-analytische fase (afname

en aanleveren van de stalen), analytische

fase (techniceren van de stalen) en post-ana-

lytische fase (verslaggeving). Deze registratie

is belangrijk om te kunnen leren uit fouten.”

JESSALINEA 27

PATHOLOGISCHE ANATOMIE

Het team pathologische anatomie voert jaarlijks ongeveer 60 000 onderzoeken uit,

waaronder een aantal zeer specifieke, weinig voorkomende testen. Het afgelopen

jaar bedroeg de groei aan uitgevoerde onderzoeken 2,8%. Daarnaast is er ook steeds

meer vraag naar ver doorgedreven diagnoses. Het team bestaat uit 7 artsen, 3 secre-

taressen, 12 laboranten en 1 kwaliteitsmedewerker.

Verwijzers kunnen altijd telefonisch of via e-mail contact opnemen.

De artsen zijn permanent bereikbaar, eventueel via het wachtsysteem.

secretariaat 011 30 85 40 [email protected]

dr. Katrin wouters 011 30 85 45 [email protected]

dr. ruth achten 011 30 85 43 [email protected]

dr. lieve caPPelle 011 30 85 46 [email protected]

dr. maria drijKoningen 011 30 85 41 [email protected]

dr. michel vanbocKrijcK 011 30 85 42 [email protected]

dr. jacques vanwing 011 30 85 47 [email protected]

dr. eriKa wisanto 011 30 85 48 [email protected]

7 Pathologen, 60 000 onderzoeKen PEr JAAr

MEER INFO

www.jessazh.be/pathologie

dr. Katrin Wouters en dr. Maria Drijkoningen

Page 28: Jessalinea nr 13

JESSALINEA28

NIEuWS

oorKonde van vlaamse Patienten Voor JESSA En Zol

Het Jessa Ziekenhuis en het ZOL zijn op maan-

dag 9 december 2013 gelauwerd omdat ze

werk maken van het meten van patiëntenerva-

ringen. Ze kregen hiervoor een oorkonde over-

handigd. ‘Verpleegkundigen en artsen gaven

mij een begrijpelijke uitleg’ of ‘Ik kreeg vooraf

voldoende informatie over de kosten van mijn

opname.’ Het zijn maar enkele voorbeelden

van vragen uit de enquête van het Vlaams

Patiëntenplatform (VPP), een overkoepeling

van bijna honderd patiëntenverenigingen in

Vlaanderen. In Limburg zijn er twee ziekenhui-

zen die meewerken aan deze patiëntenpeiling

van het VPP. “Die willen we in de bloemetjes

zetten,” zegt directeur Ilse Weeghmans van

het VPP. “Deelname aan de patiëntenpeiling is

niet verplicht, dus we zijn blij dat Jessa en ZOL

bewust kiezen om de ervaring van patiënten

te meten zodat ze van daaruit verbeteracties

kunnen invoeren.”

Zowel ZOL als Jessa hebben een lange traditie

in het peilen naar patiënttevredenheid. Verge-

leken met vroeger zorgt de bevraging van het

VPP voor een nieuwe invalshoek. “In het ver-

leden werden patiënten ook al bevraagd, maar

dat was eerder vanuit het oogpunt van het

ziekenhuis als organisatie,” vertelt directeur

patiëntenzorg Ludo Meyers. “Dankzij de input

van de patiënten zelf bekijken we de situatie

nu door de bril van de patiënten en staan

hun ervaringen centraal. En dat is het grote

verschil: niet alleen wat wij als zorgverleners

doen is belangrijk, maar ook hoe we het doen.”

In de toekomst wil het Vlaams Patiëntenplat-

form ook een specifieke bevraging opstellen

voor kinderen en ouderen.

Het Jessa Ziekenhuis gaat samen met een 12-tal partners een transmuraal zorgpad

dementie ontwikkelen. Het doel: op een duurzame manier de kwaliteit van leven en van

zorg optimaliseren op maat van de persoon met dementie en de mantelzorger. Het zorg-

pad moet de betrokken hulp- en zorgverleners daarbij ondersteunen. Initiatiefnemers

van het transmuraal zorgpad dementie zijn het Expertisecentrum Dementie Contact en

LISTEL vzw. Naast het Jessa Ziekenhuis werken onder meer ook de huisartsenkring

Herkenrode, het OCMW, het psychiatrisch ziekenhuis Asster, het Centrum Geestelijke

Gezondheidszorg L.I.T.P., het apothekersverbond, de Liberale en Christelijke mutuali-

teit, diensten thuisverpleging, de Vlaamse Alzheimer Liga en Familiehulp mee aan de

ontwikkeling van het zorgpad. Het zorgpad wordt voorlopig ontwikkeld en uitgetest in

de regio Hasselt, Diepenbeek en Zonhoven. In eerste fase ligt de focus op ‘detectie &

signalering, diagnosestelling en toegang tot zorg’. Later komt het onderdeel ‘zorg- en

dienstverlening, palliatieve zorg en nazorg’ aan bod.

JESSA wErkt MEE AAn transmuraal zorgPad dementie

‘tuinieren is ooK revalideren’ iS lAurEAAt wEDStriJD

Het project ‘Tuinieren is ook revalideren’ van revalidatiecampus St.-Ursula

is in de prijzen gevallen bij de wedstrijd Colour your hospital. De Belfius

Foundation roept voor deze wedstrijd ziekenhuisteams op om projecten

in te dienen die gericht zijn op het welzijn van gehospitaliseerde pa-

tiënten. Een onafhankelijke jury van zorgverleners kiest hieruit een aantal

laureaten die een budget winnen om hun project geheel of gedeeltelijk

te financieren.

“De therapietuin is al enkele jaren een meerwaarde voor het therapeu-

tisch aanbod dat wij onze revalidatiepatiënten bieden,” zegt zorgmanager

Luc Claes. “Activiteiten van het dagelijkse leven maken deel uit van ons

intensief en multidisciplinair revalidatieprogramma. Naast de hygiënische

zorgen en de huishoudelijke taken behoort ook tuinieren tot dit revali-

datiepakket. We gebruiken de tuin enerzijds om met onze revalidanten

verplaatsingen te oefenen op verschillende ondergronden en laten hen

anderzijds wieden, zaaien, oogsten en perken onderhouden als uitbrei-

ding van ons revalidatieaanbod. Binnen de huidige therapietuin kan dat

echter alleen bij goed weer. Daarom bouwen we nu een tuinhuis en een

serre, die beiden rolstoeltoegankelijk zijn. Dit geeft onze revalidanten de

mogelijkheid om al heel vroeg in het seizoen en ook bij slecht weer ac-

tief te zijn in de tuin. Ze kunnen dan bovendien zelf de materialen en het

tuingerief in het tuinhuis halen en zo volledig zelfstandig tuinieren, ook

buiten de therapie-uren.”

Page 29: Jessalinea nr 13

JESSALINEA 29

Gepubliceerd in nutrition 2013;29:1356–1361.

THE STRONGkIDS NuTRITIONAL SCREENING

TOOL IN HOSPITALIZED CHILDREN:

A VALIDATION STuDy.

K. Huysentruyt, Ph. Alliet, L. Muyshont, R. Ros-

signol, T. Devreker, P. Bontems, J. Dejonckheere,

Y. van Vandenplas, J. De Schepper.

Abstract

Objective: The STRONGkids is a nutritional

screening tool for hospitalized children, which

was found to predict a negative weight for

height (WFH) standard deviation score (SDS)

and a prolonged hospital length of stay (LOS)

in a Dutch population of hospitalized children.

This study aimed to test the ease of use and

reproducibility of the STRONGkids, and to con-

firm its concurrent and prospective validity in

a Belgian population of hospitalized children.

Methods: Reproducibility was tested in a co-

hort of 29 hospitalized children in a tertiary

center and validity was tested in 368 chil-

dren (105 hospitalized in a tertiary and 263

in three secondary hospitals) ages between

0.08 and 16.95 y (median 2.2 y).

Results: Substantial intrarater (ĸ = 0.66) and

interrater (ĸ = 0.61) reliabilities were found

between observations. STRONGkids scores cor-

related negatively with WFH SDS of the pa-

tients (ρ = –0.23; P < 0.01; odds ratio [OR],

2.47; 95% confidence interval [CI], 1.11–5.49;

P < 0.05). It had a sensitivity and negative

predictive value (NPV) of respectively 71.9%

and 94.8% to identify acutely undernour-

ished children. STRONGkids did not correlate

with weight loss during hospitalization, but

correlated with LOS (ρ = 0.25; OR 1.96; 95%

CI, 1.25–3.07; both P < 0.01) and the set-up

of a nutritional intervention during hospi-

talization (OR, 18.93; 95% CI, 4.48–80.00; P

< 0.01). The sensitivity and NPV to predict a

LOS ≥ 4 d were respectively 62.6% and 72%,

and respectively 94.6% and 98.9% to predict

a nutritional intervention.

Conclusions: STRONGkids is an easy-to-use

screening tool. Children classified as “low risk”

have a 5% probability of being acutely mal-

nourished, with only a 1% probability of a nu-

tritional intervention during hospitalization.

keywords: Child, Hospitalized, Malnutrition,

Nutritional screening, Sensitivity, Specificity.

Gepubliceerd in Acta Paediatrica 2013;102:e460-466.

HOSPITAL-RELATED uNDERNuTRITION IN

CHILDREN: STILL AN OFTEN uNRECOGNIZED

AND uNDERTREATED PROBLEM.

K. Huysentruyt, P. Alliet, L. Muyshont, T. Devre-

ker, P. Bontems, Y. Vandenplas.

Abstract

Aim: To evaluate the nutritional status of

hospitalized children in Belgian hospitals

and to analyse the impact of undernutrition

on the degree of weight loss and duration of

hospitalization.

Methods: In each hospital (one tertiary and

three secondary hospitals), 100 consecu-

tively hospitalized children were eligible for

inclusion. Of these, 379 were included for

analysis. Body weight, length and mid-upper

arm circumference were measured at admis-

sion and body weight also at discharge.

results: The median (range) age was 2.1

(0.8–17) years. On admission, 29 (7.7%) chil-

dren were chronically malnourished and, de-

pending on the parameter, between 2.4% and

9.8% acutely undernourished, while 12.1%

had at least one subnormal parameter. Median

(range) duration of hospitalization was four

(1–64) days. Median (range) weight change

was 0.0% (15.6% – +13.9%). Weight loss of

>2% was significantly (p < 0.05) more preva-

lent in tertiary (20.0%) than in secondary

(10.2%) hospitals. Median hospital duration

was 50% longer for chronically malnourished

children (6.0 vs 4.0 days; p < 0.01). Only 36

children received a nutritional intervention.

Conclusion: Acute undernutrition and chronic

undernutrition remain frequent findings in

hospitalized children in Belgium. Children

with chronic undernutrition had a 50% longer

hospital stay. Hospital-related undernutrition

is an often unrecognized problem, because

only one-third of the acutely malnourished

children received nutritional support.

keywords: Child, Hospital, Malnutrition, Nu-

tritional status, Undernutrition.

Gepubliceerd in Acta Paediatrica 2013;102:e484-485.

LETTER TO THE EDITOR.

HOSPITAL-RELATED uNDER-NuTRITION IN

CHILDREN: WHy AREN’T THE NuMBERS FAL-

LING?

Sir,

The report by Oztürk et al. (1) mentions that

30.2% of the hospitalized children they stud-

iedwere acutely malnourished on admission,

which is comparable with the prevalence in

Turkey 10 years ago. Recent studies, includ-

ing our own (2), lead us to the conclusion that

the prevalence of under-nutrition in paediat-

ric hospitals in Europe remains an important

issue.

Is it impossible to avoid the problem of hos-

pital-related under-nutrition in children? One

explanation could be that hospitalized chil-

dren represent a selective at-risk population.

Why is it that one previously healthy child

gets hospitalized for pneumonia or gastroen-

teritis and another doesn’t? Another expla-

nation could be that paediatricians are still

not convinced that under-nutrition is a major

problem that requires appropriate treatment

as a condition in its own or that they under-

estimate the degree of under-nutrition, based

on their clinical impressions. A strong argu-

ment pointing to the lack of interest among

healthcare workers can be found in the fre-

quent absence of weight and height data in

medical or nursing files, not only at admission,

but also at discharge, especially in case of

prolonged hospitalization. For example, only

27% of patients had both their weight and

height recorded in the nutrition audit carried

out by O’Connor et al. (3).

Raising awareness on the importance of

nutritional screening and assessment is a

shared responsibility. Firstly, there is a re-

sponsibility for academic staff to teach nu-

tritional screening skills to young doctors and

nurses. Secondly, national governments need

to make a major effort to encourage hospitals

to make proper nutritional policy a higher pri-

ority. Funding should be provided to set up

paediatric nutritional support teams, whose

primary focus would be to carry out routine

screening and appropriate nutritional assess-

ment in paediatric hospital units. In addition,

research on nutritional screening has so far

only focused on validating screening tools

for their ability to detect malnutrition and as-

sociated problems, but not enough on their

ability to demonstrate improved outcome. We

suspect that clinicians who focus on treating

and preventing diseases will be more likely to

listen to these particular arguments. Current

research should also focus on assessing the

effect of a nutrition programme that includes

Verbum

Page 30: Jessalinea nr 13

JESSALINEA30

both screening and associated nutritional in-

tervention. Other disease-specific end-points

still need to be determined for this kind of

research, as the average hospital stay in the

majority of the studies is only 4–6 days. We

hypothesize that relevant parameters that

could be used include time interval for com-

plete recovery at home or until resuming

sporting activities, re-admission rates and

antibiotic use.

In conclusion, reducing the prevalence of un-

der-nutrition will require a joint effort by clini-

cians, researchers and governments.

references

(1) ozturk Y, Gazeteci h, Ellidokuz h. hospital related undernu-

trition: the experience of a turkish tertiary care hospital. Acta

Paediatr 2013; 102: e483–4.

(2) huysentruyt k, Alliet P, Muyshont l, Devreker t, bontems P,

Vandenplas Y. hospital related under-nutrition in children: still

an often unrecognized and undertreated problem. Acta Paediatr

2013; 102: e460–6.

(3) o’connor J, Youde lS, Allen Jr, hanson rM, baur lA. outcomes

of a nutrition audit in a tertiary paediatric hospital: implications

for service improvement. J Paediatr Child Health 2004; 40: 295–8.

Gepubliceerd in Acta cardiol. 2013 Jun;68(3):319-23.

NON-INVASIVE FOLLOW-uP OF A CORONARy

ARTERy PSEuDOANEuRySM AFTER PERCuTA-

NEOuS TRANSLuMINAL CORONARy ROTATIO-

NAL ATHERECTOMY (PTCRA).

Cools T, Benit E.

Dept. of cardiology, Jessa hospital, hasselt, belgium.

Abstract

Percutaneous transluminal coronary rota-

tional atherectomy (PTCRA) is an established

treatment forvery calcified and/or undilatable

coronary lesions. In contrast to data from di-

rectional coronary atherectomy (DCA) proce-

dures, coronary artery aneurysms (CAA) or

pseudoaneurysms have not routinely been

described as a complication after PTCRA. We

present a case of a 74-year-old patient, with

a major CAA, found on a routine control coro-

nary angiogram 4 months after a PTCRA of

LAD complicated by a coronary perforation.

A conservative management guided by coro-

nary CT angiography is proposed.

keywords: Rotablator, Coronary perforation,

Coronary aneurysm

Gepubliceerd in J cardiovasc transl res. 2013 oct 19.

DOuBLE-BLIND PARALLEL PLACEBO-CON-

TROLLED STuDy TO EVALuATE THE EFFECT

OF MOLSIDOMINE ON THE ENDOTHELIAL DyS-

FuNCTION IN PATIENTS WITH STABLE ANGINA

PECTORIS uNDERGOING PERCuTANEOuS CO-

RONARy INTERVENTION: THE MEDCOR TRIAL.

Barbato E, Herman A, Benit E, Janssens L, Lal-

mand J, Hoffer E, Chenu P, Guédès A, Missault

L, Pirenne B, Cardinal F, Vercauteren S, Wijns W.

Abstract

The effects of molsidomine (a direct nitric

oxide donor) on the endothelial dysfunc-

tion have never been evaluated using reac-

tive hyperemia peripheral arterial tonom-

etry (RH-PAT). The objective of the MEDCOR

double-blind trial will be to demonstrate the

superiority of molsidomine (Coruno® 16 mg,

once daily) over placebo, on improving the

endothelial function (Endoscore by RH-PAT)

after 12 months of treatment in stable an-

gina patients undergoing elective percuta-

neous coronary intervention (PCI). Study de-

sign will take care of the real-life situation,

in which patients are being offered PCI and

stent placement (drug-eluting or bare metal),

but also gold standard medical therapy (beta-

blockers, statins, angiotensin-converting en-

zyme inhibitors (ACEIs), and/or calcium antag-

onists). Demonstrating clinical and statistical

superiority of the study drug over placebo

will be a real challenge. Therefore, a sequen-

tial approach has been designed with a pilot

phase aiming at recruiting 50 patients. Upon

evaluation of the results by an independent

data steering committee, a larger sample size

phase will eventually be considered.

Gepubliceerd in Am heart J. 2013 nov;166(5):831-8.

RANDOMIZED COMPARISON OF ZOTAROLI-

MuS-ELuTING ENDEAVOR SPRINT VERSuS

BARE-METAL STENT IMPLANTATION IN uN-

CERTAIN DRuG-ELuTING STENT CANDIDATES:

RATIONALE, DESIGN, AND CHARACTERIZA-

TION OF THE PATIENT POPuLATION FOR THE

ZOTAROLIMuS-ELuTING ENDEAVOR SPRINT

STENT IN uNCERTAIN DES CANDIDATES STu-

Dy.

Valgimigli M, Patialiakas A, Thury A, Colangelo

S, Campo G, Tebaldi M, Ungi I, Tondi S, Roffi M,

Menozzi A, de Cesare N, Garbo R, Meliga E, Testa

L, Gabriel HM, Airoldi F, Ferlini M, Liistro F, Del-

lavalle A, Vranckx P, Briguori C.

Abstract

Background: The use of drug-eluting stent

(DES) instead of bare-metal stent (BMS) in

patients at high stent thrombosis or bleeding

risk as well as in those at low restenosis risk

(ie, uncertain DES candidates) remains a mat-

ter of debate. Zotarolimus-Eluting Endeavor

Sprint stent (E-ZES) (Santa Rosa, CA) is a hy-

drophilic polymer-based second-generation

device with unique drug fast-release profile,

which may allow for a shorter dual antiplate-

let therapy (DAPT) duration without safety

concerns.

Hypothesis: The primary objective is to as-

sess whether E-ZES implantation followed

by a shorter than currently recommended

course of DAPT will decrease the incidence

of 12-month major adverse cardiovascular

events as compared with BMS in undefined

DES recipients. Actual duration of DAPT regi-

men will be dictated by patients' characteris-

tics and not by stent type and, as such, can be

as short as 30 days after intervention in both

stent groups.

Study design: The ZEUS study is an open-

label randomized clinical trial conducted at

20 clinical sites in Italy, Switzerland, Portu-

gal, and Hungary. With 1,600 individuals, this

study will have 85% power to detect a 33%

difference in the primary end point consisting

of the composite of death, nonfatal myocar-

dial infarction, or target vessel revasculariza-

tion.

Summary: The ZEUS trial aims to assess

whether the use of E-ZES, followed by a DAPT

duration regimen based on patients' charac-

teristics and not by stent type, is superior to

conventional BMS implantation in undefined

DES recipients who qualify for the presence

of high thrombosis, bleeding, or low resteno-

sis risk criteria.

Gepubliceerd in Am coll cardiol. 2013 oct 10.

SHORT VS. LONG TERM DuRATION OF DuAL

ANTIPLATELET THERAPy IN PATIENTS TREA-

TED FOR IN-STENT RESTENOSIS. A PRODIGy

TRIAL SuBSTuDy.

Campo G, Tebaldi M, Vranckx P, Biscaglia S,

Tumscitz C, Ferrari R, Valgimigli M.

Abstract

Objectives: To investigate the clinical out-

come of patients treated with percutaneous

coronary intervention (PCI) for in-stent reste-

nosis (ISR) randomized to short (6 months) vs.

long (24 months) dual antiplatelet therapy

(DAPT) regimen.

Background: It is still unclear if patients

treated for ISR may benefit from a long DAPT

regimen.

Methods: For the present purpose we select-

ed 224 patients undergoing PCI procedure for

ISR enrolled in the Prolonging Dual Antiplate-

let Treatment After Grading Stent-Induced

Page 31: Jessalinea nr 13

JESSALINEA 31

Intimal Hyperplasia (PRODIGY) trial and rand-

omized short (6 months) vs. long (24 months)

DAPT regimen. The primary objective was the

cumulative incidence of death, nonfatal myo-

cardial infarction (MI), or cerebrovascular ac-

cident at 24 months. Safety endpoints were

moderate and major bleeding complications.

Results: Overall, 114 patients were allocated

to short DAPT regimen, whereas 110 pa-

tients to long DAPT regimen. Twenty-seven

patients reached the primary endpoint (19

in short DAPT regimen vs. 8 in long DAPT

regimen, p=0.02). The cumulative incidence

of the primary endpoint at 24 months was

16.7% in the short DAPT regimen group

compared with 7.3% in the long DAPT regi-

men group (p=0.034). This is principally due

to a lower occurrence of death and MI in the

long DAPT regimen group as compared to the

short DAPT regimen group (6.5% vs. 15.5%,

p=0.03). There was no difference in the oc-

currence of bleeding complications between

long vs. short DAPT regimen.

Conclusions: Our study offers preliminary ev-

idence that patients receiving a new PCI pro-

cedure for ISR may benefit from a long-term

administration of aspirin plus clopidogrel.

Clinical trialinfo: PRODIGY; NCT00611286.

keywords: DAPT, DES, Dual antiplatelet

therapy, ISR, MI, PCI, PRODIGY, Prolonging

Dual Antiplatelet Treatment After Grading

Stent-Induced Intimal Hyperplasia, ST, aspirin,

clopidogrel, drug eluting stent, dual antiplate-

let therapy, instent restenosis, myocardial in-

farction, percutaneous coronary intervention,

stent thrombosis.

Gepubliceerd in J Am coll cardiol. 2013 nov 6.

VORAPAXAR IN ACuTE CORONARy SyNDRO-

ME PATIENTS uNDERGOING CORONARy AR-

TERy ByPASS GRAFT SuRGERy: SuBGROuP

ANALySIS FROM THE TRACER TRIAL.

Whellan DJ, Tricoci P, Chen E, Huang Z, Leibowitz

D, Vranckx P, Marhefka GD, Held C, Nicolau JC,

Storey RF, Ruzyllo W, Huber K, Sinnaeve P, Weiss

AT, Dery JP, Moliterno DJ, de Werf FV, Aylward PE,

White HD, Armstrong PW, Wallentin L, Strony J,

Harrington RA, Mahaffey KW.

Abstract

Objectives: We evaluated effects of PAR-1

antagonist vorapaxar versus placebo among

TRACER patients with NSTE ACS undergoing

CABG.

Background: Platelet activation may play a

key role in graft occlusion, and antiplatelet

therapies may reduce ischemic events, but

perioperative bleeding risk remains a ma-

jor concern. While TRACER did not meet the

primary quintuple composite outcome in the

overall population with increased bleeding,

an efficacy signal with vorapaxar was noted

on major ischemic outcomes, and preliminary

data suggested an acceptable surgical bleed-

ing profile. We aimed to assess efficacy and

safety of vorapaxar among CABG patients.

Methods: Associations between treatment

and ischemic and bleeding outcomes were as-

sessed using time-to-event analysis. HRs and

95% CIs were calculated using Cox hazards

modeling. Event rates were estimated by the

Kaplan-Meier method.

Results: Among 12,944 patients, 1312

(10.1%) underwent CABG during index hos-

pitalization, with 78% on study drug at time

of surgery. Compared with placebo-treated

CABG patients, vorapaxar-treated patients

had a 45% lower rate of the primary endpoint-

a composite of death, myocardial infarction,

stroke, recurrent ischemia with rehospitali-

zation, or urgent coronary revascularization

during index hospitalization-(HR, 0.55; 95%

CI, 0.36-0.83; P=0.005), with a significant in-

teraction (P=0.012). CABG-related TIMI major

bleeding was numerically higher with vora-

paxar but not significantly different between

vorapaxar and placebo (9.7% versus 7.3%;

HR, 1.36; 95% CI, 0.92-2.02; P=0.12), with no

excess in fatal bleeding (0% versus 0.3%) or

need for reoperation (4.7% versus 4.6%).

Conclusions: In NSTE ACS patients undergo-

ing CABG, vorapaxar was associated with a

significant reduction in ischemic events and

no significant increase in major CABG-related

bleeding. These data show promise for PAR-1

antagonism in patients undergoing CABG and

warrant confirmatory evidence in randomized

trials.

Trial registration: ClinicalTrials.gov Identi-

fier: NCT00527943.

keywords: ACS, CABG, CK-MB, CV, MI, NSTE,

PAR, acute coronary syndromes, bypass, car-

diovascular, coronary artery bypass grafting,

coronary disease, creatine kinase-MB, myo-

cardial infarction, non–ST-segment elevation,

platelets, protease-activated receptor, throm-

bin.

Gepubliceerd in JAcc cardiovasc interv. 2013 Dec 5.

TWO-yEAR OuTCOMES AFTER FIRST- OR SE-

COND-GENERATION DRuG-ELuTING OR BARE-

METAL STENT IMPLANTATION IN ALL-COMER

PATIENTS uNDERGOING PERCuTANEOuS

CORONARy INTERVENTION: A PRE-SPECIFIED

ANALySIS FROM THE PROLONGING DuAL AN-

TIPLATELET TREATMENT AFTER GRADING

STENT-INDuCED INTIMAL HyPERPLASIA STu-

DY (PRODIGY).

Valgimigli M, Tebaldi M, Borghesi M, Vranckx P,

Campo G, Tumscitz C, Cangiano E, Minarelli M,

Scalone A, Cavazza C, Marchesini J, Parrinello G;

PROlonging Dual antiplatelet treatment after

Grading stent-induced Intimal hyperplasia studY

(PRODIGY) Investigators.

Abstract

Objectives: This study sought to assess de-

vice-specific outcomes after implantation of

bare-metal stents (BMSs), zotarolimus-eluting

Endeavor Sprint stents (ZES-Ss), paclitaxel-

eluting stents (PESs), or everolimus-eluting

stents (EESs) (Medtronic Cardiovascular, San-

ta Rosa, CA) in all-comer patients undergoing

percutaneous coronary intervention.

Background: Few studies have directly com-

pared second-generation drug-eluting stents

with each other or with BMSs.

Methods: We randomized 2,013 patients to

BMS, ZES-Ss, PES, or EES implantation. At 30

days, each stent group received up to 6 or 24

months of clopidogrel therapy. The key effi-

cacy endpoint was the 2-year major adverse

cardiac event (MACE) including any death,

myocardial infarction, or target vessel revas-

cularization, whereas the cumulative rate of

definite or probable stent thrombosis (ST)

was the key safety endpoint.

Results: Clinical follow-up at 2 years was

complete for 99.7% of patients. The MACE

rate was lowest in EES (19.2%; 95% confi-

dence interval [CI]: 16.0 to 22.8), highest in

BMS (32.1%; 95% CI: 28.1 to 36.3), and inter-

mediate in PES (26.2%; 95% CI: 22.5 to 30.2)

and ZES-S (27.8%; 95% CI: 24.1 to 31.9)

groups (chi-square test = 18.9, p = 0.00029).

The 2-year incidence of ST in the EES group

(1%; 95% CI: 0.4 to 2.2) was similar to that

in the ZES-S group (1.4%; 95% CI: 0.7 to 2.8),

whereas it was lower compared with the PES

(4.6%, 95% CI: 3.1 to 6.8) and BMS (3.6%;

95% CI: 2.4 to 5.6) groups (chi-square = 16.9;

p = 0.0001).

Conclusions: Our study shows that cumula-

tive MACE rate, encompassing both safety

and efficacy endpoints, was lowest for EES,

highest for BMS, and intermediate for PES

and ZES-S groups. EESs outperformed BMSs

also with respect to the safety endpoints with

regard to definite or probable and definite,

probable, or possible ST. (Synergy Between

Stent and Drugs to Avoid Ischemic Recurrenc-

Page 32: Jessalinea nr 13

JESSALINEA32

es After Percutaneous Coronary Intervention

[PRODIGY]; NCT00611286).

keywords: BMS, CI, CK-MB, DES, EES, MACE,

MI, PES, ST, TLR, TVR, ZES-S, all-comer rand-

omized clinical trial, bare-metal stent, bare-

metal stent(s), confidence interval, creatine

kinase myocardial band, drug-eluting stent(s),

everolimus-eluting stent(s), major adverse

cardiac event(s), myocardial infarction, pa-

clitaxel-eluting stent(s), stent thrombosis,

target lesion revascularization, target vessel

revascularization, zotarolimus-eluting En-

deavor Sprint stent(s), zotarolimus-eluting

stent(s)

Gepubliceerd in ultrasound obstet Gynecol 2013 Jun 10.

NORMATIVE DATA FOR uTERINE SIZE ACCOR-

DING TO AGE AND GRAVIDITy AND THE POSSI-

BLE ROLE OF THE CLASSICAL "GOLDEN RATIO"

FOR DEFINING OPTIMAL uTERINE PROPORTI-

ONS.

Verguts J, Ameye L, Bourne T, Timmerman D.

ku leuven Department of Development and regeneration,

ku leuven - university of leuven, belgium; Department of ob-

stetrics and Gynecology, university hospital leuven, campus

Gasthuisberg, herestraat 49, 3000, leuven; Department of ob-

stetrics and Gynecology, Jessa hospital, Stadsomvaart 11, 3500,

hasselt, belgium.

Abstract

Objectives: We aimed to document the nor-

mal measurements (length, width, antero-

posterior diameter) and proportions of the

uterus according to age and gravidity. We

hypothesized that the proportions of the

uterus conformed to the classical Golden Ra-

tio (1.618).

Methods: The ultrasonographic measure-

ments of 5466 uteri were retrospectively re-

viewed for length, width and antero-posterior

dimensions. Age and gravidity were used as

explanatory variables.

Results: The mean length of the uterus in-

creases to 72 mm at the age of forty and

declines to 42 mm at the age of 80 years.

Gravidity increases uterine length, width and

antero-posterio diameter. The mean ratio of

the length / width of the uterus is 1.857 at

birth and decreases to 1.452 at the age of

91 years. At the age of 21 the ratio equals

1.618, also known as the Golden Ratio. The

ratio also decreases with increasing gravidity.

Conclusions: Uterine size varies in relation

to age and gravidity. We observed that the

proportions of the uterus conformed to the

Golden Ratio at the age of 21, which coin-

cides with peak fertility.

Gepubliceerd in fertil Steril 2013 oct 7.

ADDITION OF NITROuS OXIDE TO THE CARBON

DIOXIDE PNEuMOPERITONEuM STRONGLy

DECREASES ADHESION FORMATION AND THE

DOSE-DEPENDENT ADHESIOGENIC EFFECT OF

BLOOD IN A LAPAROSCOPIC MOuSE MODEL.

Corona R, Binda MM, Mailova K, Verguts J, Konin-

ckx PR.

Abstract

Objective: To evaluate the effect of addition

of nitrous oxide (N2O) to the carbon dioxide

(CO2) pneumoperitoneum (PP) and the effect

of blood, plasma, or red blood cells (RBCs) on

postoperative adhesions in a laparoscopic

mouse model.

Design: Prospective randomized controlled

trial.

Setting: University laboratory research cent-

er.

Animal(s): BALB/c female mice.

Intervention(s): The effect of adding to the

60-minute CO2 PP 5%, 10%, 25%, 50%, or

100% N2O on adhesion formation was evalu-

ated. Subsequently the effect of adding 1 mL

blood, or RBCs, or plasma and the effect of

adding different concentrations of blood were

studied. Finally, the effect of adding 10%

N2O, 4% O2, or both to the CO2 was evaluated

in a control group and after addition of blood.

Main outcome measure(s): Postoperative

adhesions after 7 days.

Result(s): N2O strongly reduces adhesion for-

mation with a full effect at a concentration of

5% or 10%. Adhesions increase linearly with

0.125 mL to 1 mL blood. In both the control

group and after adding blood, 10% N2O is the

most effective factor in prevention of adhe-

sions.

Conclusion(s): N2O, from concentrations of

5% upward, strongly prevents adhesion for-

mation. Blood, mainly the plasma, increases

adhesion formation. These data extend the

concept of the role of acute inflammation and

support the importance of good surgical prac-

tice with little bleeding and peritoneal cavity

conditioning in adhesion prevention.

keywords: N(2)O, O(2), Pneumoperitoneum,

adhesions, bleeding, laparoscopy, peritoneal

conditioning.

Gepubliceerd in Gynecological Surg november 2013.

SyMPTOM RELIEF OF LEIOMyOMATOSIS PE-

RITONEALIS DISSEMINATA WITH uLIPRISTAL

ACETATE.

Jasper Verguts, Guy Orye, Sophie Marquette.

Department of obstetrics and Gynecology, Jessa hospital, Stads-

omvaart 11, 3500 hasselt, belgium

This article is published with open access at

Springerlink.com

keywords: Leiomyomatosis peritonealis dis-

seminate, Nodules, Myoma, Ulipristal.

Gepubliceerd in J ovarian res. 2013 Dec 11;6(1):90.

PERITONEAL FuLL-CONDITIONING REDuCES

POSTOPERATIVE ADHESIONS AND PAIN: A

RANDOMISED CONTROLLED TRIAL IN DEEP

ENDOMETRIOSIS SuRGERy.

Koninckx PR, Corona R, Timmerman D, Verguts

J, Adamyan L.

Abstract

Background: To translate the concept of full-

conditioning (FC) from animal experiments to

the human, and to evaluate the efficacy for

adhesion prevention. FC consisted of decreas-

ing acute inflammation by 86% CO2+ 10%

N2O + 4% O2 for the pneumoperitoneum,

cooling of the peritoneal cavity, humidifica-

tion, heparinized rinsing solution and 5 mg

of dexamethasone as demonstrated in animal

models.

Methods: A randomized controlled trial (RCT:

NCT01344486) comparing standard laparos-

copy with full conditioning together with a

barrier in a 2/3 ratio in 44 women undergo-

ing deep endometriosis surgery at KULeuven.

The primary aim was reduction of adhesions.

Secondary aims were CO2 resorption, postop-

erative pain and recovery. Randomization was

performed after signing informed consent.

Adhesion scoring during second look laparos-

copy and pain scoring were done blindly.

Results: In the FC group (n = 16) adhesions

were completely prevented in 12/16 women

whereas in the control group (n = 11) all wom-

en had severe adhesions (P < 0.0005). Also

the area, density and severity of adhesions

were less. (P <0.001). In the control group,

severity, density and area of adhesions were

strongly interrelated (P = 0.0001 for all ar-

eas) suggesting a common enhancing factor.

In the FC group CO2 resorption (P < 0.001),

postoperative pain (P < 0.001), and CRP con-

centrations (P < 0.01) were lower while clini-

cal recovery was faster (P < 0.0001) and time

to first flatus (P < 0.002) shorter.In conclu-

sion: This translational research confirms in

the human the efficacy of FC in reducing CO2

resorption and adhesions with in addition less

postoperative pain, lower postoperative CRP

concentrations and an accelerated recovery.

Page 33: Jessalinea nr 13

JESSALINEA 33

orale presentatie Eular: Europees congres reumatologie Madrid

juni 2013.

NEW AuTOANTIBODIES AS BIOMARkERS FOR

EARLy AND SERONEGATIVE RHEuMATOID

ARTHRITIS (ANN RHEUM DIS 2013;72(SUP-

PL3):114).

L. De Winter, W. Hansen, P. Geusens, J. Vanhoof, J.

Lenaerts, C. Langenaken, P. Stinissen, V. Somers.

Abstract

Background: Approximately one third of

rheumatoid arthritis (RA) patients test nega-

tive on the current diagnostic biomarkers

rheumatoid factor (RF) and antibodies direct-

ed against cyclic citrullinated peptides (ACCP)

leading to a difficult and delayed diagnosis. In

a previous study 14 novel candidate biomark-

ers for RA were identified.

Objectives: The four most promising autoan-

tibody markers were further validated in early

and seronegative RA patients.

Methods: By means of peptide ELISA anti-

body reactivity against the four candidate

biomarkers (UH-RA.1, UH-RA.9, UH-RA.14

and UH-RA.21) was measured in a first cohort

of 127 RA patients, 97 healthy controls and

87 rheumatic controls including psoriatic ar-

thritis, ankylosing spondylitis, osteoarthritis

and Sjögren's syndrome patients. Further-

more, a validation cohort of 166 RA patients

was screened. Amongst the 293 RA patients

24% could not be identified using the current

diagnostic biomarkers RF and ACCP. In addi-

tion, the autoantibody response against the

four biomarkers was evaluated in 52 early RA

patients included in this study population.

Results: In the first cohort, the results dem-

onstrated a sensitivity for UH-RA.1, UH-RA.9,

UH-RA.14 and UH-RA.21 of 8.7%, 1.6%, 4.7%

and 18.1% with associated specificity for RA

of 95%, 98%, 100% and 89% respectively.

Combined into one biomarker panel a sensi-

tivity of 30% was reached with 83% specific-

ity for RA. This sensitivity was confirmed in

the validation cohort of 166 RA patients in

which 34% tested positive on the biomark-

ers. Furthermore, antibody reactivity against

the biomarker panel was associated with in-

creased CRP levels (p=0.034).

Importantly, our biomarkers enabled the iden-

tification of 26% of the RF-negative ACCP-

negative subpopulation, thereby closing

the serological gap from 24% to 17% in this

study population. Of the 69 seronegative RA

patients, 7% and 17% were identified by UH-

RA.1 and UH-RA.21 respectively.

Moreover, our biomarkers were shown to be

present in early disease stages as no less

than 37% of early RA patients tested posi-

tive on the biomarkers: 12% was positive for

UH-RA.1 and 27% was positive for UH-RA.21.

Besides, three out of six early and seronega-

tive patients were identified by measuring

the antibody response against UH-RA.1 and

UH-RA.21. In the early RA subpopulation,

antibody reactivity against UH-RA.1 was as-

sociated with lower disease activity (DAS28;

p=0.016), a negative RF status (p=0.033) and

visual analogue score (p=0.016).

Conclusions: The detection of antibody re-

activity against our candidate biomarkers in

37% of early and 26% of seronegative RA pa-

tients implies that these biomarkers can be of

additional value to the current diagnostic bio-

markers for RA, with most promising results

for UH-RA.1 and UH-RA.21. Our biomarkers

may therefore contribute to an improved early

diagnosis of RA. Significant associations with

inflammatory factors and disease activity in-

dicate an important prognostic potential as

well.

Poster presentatie Eular: Europees congres reumatologie Ma-

drid juni 2013.

ROLE OF BASELINE C-REACTIVE PROTEIN IN

RESPONSE TO INFLIXIMAB PLuS NAPROXEN

VS NAPROXEN ALONE IN PATIENTS WITH AXI-

AL SPONDyLOARTHRITIS IN THE INFAST STu-

DY (ANN RHEUM DIS 2013;72(SUPPL3):518).

J. Sieper, M. Rudwaleit, J. Lenaerts, J. Wollen-

haupt, L. Myasoutova, S. Park, Y. Song, R. Yao, M.

Govoni, D. Chitkara0, N. Vastesaeger.

Abstract

Background: Baseline inflammation has been

shown to influence response to TNF alpha

antagonist treatment in patients with axial

spondyloarthritis (SpA).

Objectives: To evaluate the role of C-reactive

protein (CRP) in the response to treatment

with infliximab (IFX)+nonsteroidal anti-in-

flammatory drugs (NSAIDs) vs NSAIDs alone

in patients with axial SpA who have early, ac-

tive disease.

Methods: The INFAST trial was a double-

blind, randomized controlled trial of IFX in

biologic-naïve patients 18–48 years of age

with early, active axial SpA (ASAS criteria, dis-

ease duration ≤3 years, chronic back pain, and

active inflammation of the SI joints on MRI).

Patients naïve to NSAIDs or treated with a

submaximal dose of NSAIDs were randomized

(2:1) to receive 28 weeks of treatment with

either IV IFX 5 mg/kg (weeks 0, 2, 6, 12, 18,

and 24)+naproxen (NPX) 1000 mg/d or IV

placebo (PBO)+NPX 1000 mg/d. ASAS par-

tial remission was evaluated in patients with

high CRP (>upper limit of normal [ULN], per

local laboratory limits) or low CRP (≤ULN). Re-

sponse was also evaluated in patients who

met the NY modified criteria for AS by SI X-

ray (bilateral ≥grade 2 or unilateral ≥grade

3, based on local rheumatologist judgement)

and were not naïve to NSAIDs (AS group) ver-

sus patients who did not meet radiographic

criteria for AS (nr-axSpA group). Data were

analyzed descriptively.

Results: 156 patients were included in ef-

ficacy analyses. Overall, ASAS partial remis-

sion rate was greater for the IFX+NPX group

(n=105) than the PBO+NPX group (n=51)

(61.9% vs 35.3%, P=0.0021). For patients

treated with IFX+NPX, partial remission rate

was greater in the 49 patients with high

CRP than in the 44 with low CRP (71.4% vs

59.1%). However, for patients treated with

NPX alone, remission rates were similar

whether CRP was high or low (40.7% [n=27]

vs 38.5% [n=13]). In analysis of the AS and

nr-axSpA groups, partial remission was great-

er in the AS group than the nr-axSpA group

after treatment with IFX+NPX (72.2% [n=54]

vs 56.4% [n=39]); after treatment with NPX

alone, partial remission was greater in the

nr-axSpA than the AS group (46.7% [n=25]

vs 36.0% [n=15]). This pattern might be ex-

plained by the higher baseline mean CRP

values in the AS group (n=83) than the nr-ax-

SpA group (n=63) (CRP 2.59 vs 0.92 mg/dL).

Within the AS group, the difference between

the 2 treatments was clear in patients with

high baseline CRP (IFX+NPX, 75.8% [n=33]

vs NPX, 30% [n=20]); but not with low base-

line CRP (IFX+NPX, 66.7% [n=21] vs NPX,

60% [n=5]). This pattern was not observed in

the nr-axSpA group, perhaps because of low

baseline CRP or because of the small number

of subjects available for analysis.

Conclusions: Elevated baseline CRP was as-

sociated with a better response to IFX thera-

py, even within a population of axial SpA pa-

tients with early disease and established MRI

inflammation at baseline.

Poster presentatie belgisch congres rheuma 2013 oostende

sept 2013.

PATIENT BELIEFS ABOuT MEDICINES IN A RA

POPuLATION TREATED WITH SC TNF INHIBI-

TORS FOR AT LEAST 1 yEAR.

J. Lenaerts1, MD, E. Dhondt2, MD, M. Van den

Berghe3, MD, Caroline Boone4

Page 34: Jessalinea nr 13

JESSALINEA34

(1) reuma-instituut hasselt, (2) AZ St-Jan, brugge, (3) chdc St-

thérèse Montignies-sur-Sambre, (4) Medical Department Spe-

cialty Care Pfizer Belgium

Abstract

Objective: To investigate beliefs about medi-

cines in a population with rheumatoid ar-

thritis (RA) treated for at least 1 year with a

subcutaneous TNF inhibitor and its relation to

adherence.

Methods: This is a prospective, open-label,

multi-centre non-interventional study. The

Specific Beliefs about Medicines question-

naire (BMQ) to assess necessity and con-

cerns and Medication Adherence rating Scale

(MARS) to assess adherence were filled in by

the patients.

Results: At baseline, 352 patients completed

the BMQ. The BMQ Necessity score was on

average 21.5±2.78 and the BMQ Concerns

was on average 14.1±4.1. The overall Neces-

sity Score was significantly higher than the

Concerns Score. Most patients (88.7%) taking

SC TNF inhibitors agreed or strongly agreed

that their arthritis medication is necessary for

them. However, 35.3% are concerned about

possible adverse reactions and long-term

consequences. The MARS total score was

high, it averaged 23.8±2.08, meaning a high

level of self-reported adherence.

Positive correlation between MARS and BMQ

Necessity Score (r=0.16, p=0.0058) and a

negative correlation with the BMQ Concerns

Score (r=-0.16, p=0.0060).

No significant relationship was observed be-

tween BMQ and DAS28. There was a slight

but significant correlation between safety

and BMQ Necessity Score (r=0.12, p=0.036).

The BMQ Necessity was significantly higher in

women than in men (21.9±2.69 vs 20.6±2.8,

p=0.0003) and was positively related with

the time since first symptoms (r=0.13,

p=0.025). The BMQ Concerns was negatively

associated with age(r=-0.12, p=0.042).

BMQ Concerns was positively related with

HAQ (r=0.16, p=0.007), fatigue inten-

sity (r=0.30, p<0.0001), pain intensity

(r=0.26, p<0.0001), and was negatively

correlated with physician’s satisfaction(r=-

0.11,p=0.048), patient’s satisfaction (r=-

0.20, p=0.0004) and EQ5D total score (r=-

0.36, p<0.0001).

Conclusions: Most patients taking SC TNF

inhibitors have positive beliefs about the

necessity of their medicine. Only one third is

concerned about possible adverse reactions.

There was a high level of self-reported adher-

ence.

Poster 1516 Acr American congress rheumatology San Diego

oct 2013.

SAFETy AND EFFICACy OF ETANERCEPT IN

EARLy NON-RADIOGRAPHIC AXIAL SPON-

DyLOARTHRITIS: A RANDOMIZED, DOuBLE-

BLIND, PLACEBO-CONTROLLED TRIAL AT 24

WEEkS.

M. Dougados, D. van der Heijde, J. Sieper, J. Braun,

W Maksymowych, G. Citera, J. Cheng-Chung Wei,

J. Lenaerts, R. Pedersen, R. Bonin, Y. Mahgoub, Y.

Ehab, B. Vlahos, J. Bukowski.

Abstract

Background/Purpose: Limited data are avail-

able on the efficacy of anti-TNF agents in

non-radiographic axial spondyloarthritis (nr-

axSpA). The objective of this analysis is to

compare the efficacy and safety of etanercept

(ETN) vs placebo after 12 weeks of double-

blind treatment and an additional 12 weeks

of open-label ETN treatment in patients with

nr-axSpA who had an insufficient response to

NSAIDs.

Methods: Enrolled patients satisfied ASAS

criteria for axSpA, had been exhibiting symp-

toms between 3 months-5 years, failed ≥2

NSAIDs (including current one), and a BAS-

DAI score ≥4 despite current NSAID use. Pa-

tients were blinded and randomized to ETN

50 mg weekly (QW) or placebo and continued

NSAIDs for 12 weeks followed by open-label

ETN 50 mg QW for an additional 12 weeks

(weeks 12-24). Efficacy outcomes were as-

sessed at week 12 and 24 and safety moni-

tored throughout the study. Analyses used

ANCOVA models with baseline score, treat-

ment, region and sacroiliac joints status at

baseline (MRI) as variables. LOCF imputation

was used for missing data.

Results: 215 patients were randomized and

included in the mITT population (ETN=106;

placebo=109); mean age at baseline was 32

years (range, 18-49 years); 61% were male;

and mean disease duration was 2.4 years

(range, 0-16.0 years; median, 2.3 years).

At week 12, 208 patients (ETN=102; pla-

cebo=106) enrolled in the open-label phase.

ASAS40 at 12 weeks was achieved by a

significantly greater proportion of patients

receiving ETN vs placebo (32.4% vs 15.7%,

respectively; P=0.006). At week 12, there

were substantial differences in clinical out-

comes between the ETN and placebo groups,

but the differences largely disappeared when

placebo patients were treated with ETN in

the open-label phase (table). As compared to

week 12, an increased proportion of patients

achieved all efficacy outcomes at week 24,

after the switch to open label ETN. The per-

centages of patients (safety population) with

any adverse events were 57% (63/111) vs

46% (52/113) at week 12 and 34% (35/102)

vs 50% (53/106) at week 24 in the ETN vs

placebo groups, respectively.

Conclusion: In this population of patients

with early, active nr-axSpA who had an inade-

quate response to ≥2 NSAIDs, etanercept was

more effective than placebo during the first

12 weeks. Clinical outcomes were similar af-

ter all patients were treated with ETN (weeks

12-24). No new safety signals were reported.

22nd Annual congress of the European Association of tissue

banks 20-22 nov 2013, brussel, belgium.

THE CARDIAC ATRIAL APPENDAGE STEM CELL:

A NEW CANDIDATE FOR MyOCARDIAL REPAIR.

J.-L. Rummens,1,2 R. Koninckx,1,2 A. Daniels,1 S.

Windmolders,1,2 U. Mees,3 R. Macianskiene,4 K.

Mubagwa,5 P.Steels,2 L. Jamaer,6 J. Dubois,6 B.

Boris,2,3 M. Hendrikx,2,3 K. Hensen1,2

(1) laboratory of Experimental haematology, Jessa hospital,

3500 hasselt, belgium, (2) faculty of Medicine and life sciences,

hasselt university, 3500 hasselt, belgium, (3) Department of

cardiothoracic Surgery, Jessa hospital, 3500 hasselt, belgium,

(4) laboratory of Membrane biophysics, institute of cardiology,

lithuanian university of health Sciences, kaunas, lithuania, (5)

Department of cardiovascular Diseases, katholieke universiteit

leuven, 3000 leuven,belgium, (6) Department of cardiac An-

aesthesia, Jessa hospital, 3500 hasselt, belgium

Stem cell therapy is a novel approach to re-

store cardiac function after myocardial infarc-

tion (MI). Over the last decade, the results of

clinical trials involving either intracoronary or

intramyocardial transplant of bone marrow

(BM)-derived stem cells have been published.

The minor improvement of cardiac function

reported may be explained by the limited

cardiomyogenic differentiation potential of

BM-derived stem cells. Nevertheless, trans-

plantation of BM-derived mesenchymal stem

cells (MSCs) can be beneficial because it can

promote the survival of cardiomyocytes (CMs)

through paracrine effects.

To develop more successful stem-cel thera-

pies, the scientific focus has shifted from BM-

derived stem cells to cardiac stem cells (CSCs)

because they are probably programmed to

become CMs. The presence of a multipotent

endogenous c-kit+ CSC population was first

described in rats and later in humans. Since

then, several groups have reported the iso-

lation of CSCs expressing a variety of other

markers or functional properties, e.g. islet-1,

Sca-1, cardiac side population cells, and car-

Page 35: Jessalinea nr 13

symPosia 2014

symPosium medisch centrum herK-de-stadDatum: zaterdag 15 maart 2014

Locatie: Jessa Ziekenhuis, campus St.Ursula, Herk-de-Stad

symPosium colonKanKer, van screening tot oPvolgingDatum: zaterdag 22 maart 2014

Locatie: Jessa Ziekenhuis, aula campus Salvator, Hasselt

diosphere-derived cells (CDCs). Despite initial

promising in vitro and pre-clinical research

data, the first reported clinical trial with CDCs

demonstrated no significant change in cardiac

function, making further investigation neces-

sary.

A promising strategy for purifying viable stem

cells from tissues is based on the aldehyde

dehydrogenase (ALDH) enzymatic reaction

mechanism. High ALDH activity has already

been attributed an important feature of sev-

eral stem-cell types including mesenchymal,

neural and recently also cancer stem cells.

By using ALDH as an isolation marker, we

identified a new ALDH+CD34+CD45- stem

cells population in human atrial appendages

with superior cardiomyogenic differentiation

capacity: the cardiac atrial appendage stem

cells (CASCs). CASCs possess a unique phe-

notype that is clearly different from c-kit+

CSCs but that seems more related to the re-

cently described cardiac colony-forming-unit

fibroblasts. Based on immunophenotype and

in vitro differentiation studies, we suggest

that CASCs are an intrinsic stem cell popula-

tion and are not mobilized from bone marrow

or peripheral blood. Indeed, they possess a

clonogenicity of 16% and express pluripoten-

cy-associated genes. Furthermore, compared

with cardiosphere-derived cells, CASCs pos-

sess an enhanced cardiac differentiation ca-

pacity. Differentiated cells express the most

important cardiac-specific genes, produce

troponin T proteins, and have an electrophysi-

ological behavior similar to that of adult car-

diomyocytes (CMs). Transplanting CASCs in

the minipig MI model resulted in extensive

cardiomyogenic differentiation without tera-

toma formation.

The identification of this new CASC popula-

tion in human heart tissue opens interesting

perspectives for cell therapy in patients with

ischaemic heart disease.

Poster 13581 Scientific Sessions American Heart Congres Dallas,

texas 16-20 nov 2013.

CARDIAC ATRIAL APPENDAGE STEM CELLS

PRESERVE CARDIAC FuNCTION IN A MINIPIG

ACuTE MyOCARDIAL INFARCTION MODEL

(PRESENTATION 13580)

Fanton Y1,2, Robic B2,3, Daniëls A1, Windmolders

S1,2, Willems L1,2, Jamaer L4, Dubois J4, Bijnens E5,

Heuts N5, Notelaers K2, Paesen R2, Ameloot M2,

Mees U3, Rummens JL1,2, Hendrikx M2,3, Hensen

K1,2, Koninckx R1,2

(1) laboratory of Experimental haematology, Jessa hospital, has-

selt, belgium, (2) faculty of Medicine and life sciences, hasselt

university, 3500 hasselt, belgium, (3) Department of cardiotho-

racic Surgery, Jessa hospital, hasselt, belgium, (4) Department

of cardiac Anaesthesia, Jessa hospital, hasselt, belgium, (5) Mri

unit–Department of radiology, Jessa hospital, hasselt, belgium.

Abstract

We assessed the hypothesis that cardiac func-

tion following acute myocardial infarction (MI)

in the minipig model is preserved by autolo-

gous transplantation of the recently described

cardiac atrial appendage stem cells (CASCs).

Right atrial appendages from Göttingen mini-

pigs were obtained through right minithora-

cotomy. CASCs were isolated based on high

aldehyde dehydrogenase activity, green fluo-

rescent protein (GFP) labeled and expanded

until P9. After 2 months, an MI was induced

by snare ligation of the LAD for 2h, followed

by reperfusion. CASCs (n=109.106±159.106)

were epicardially injected upon reperfusion in

the treatment group (Tx, n=6), whereas con-

trols (C, n=5) received medium only. Cardiac

MRI was performed at baseline, post MI and

at 2M. Control animals developed progressive

ventricular dilatation: LVEDV 34±5ml post

MI and 50±5ml at 2M, LVESV 15±1ml and

30+±4ml respectively. In the CASC group vol-

umes remained constant: LVEDV 41±3ml post

MI and 40±7ml at 2M (p=.046 vs C), LVESV

20±3ml and 22±7ml (p=.06 vs C) respective-

ly. Consequently, global LVEF decreased by

15±7% in C vs 5±8% in CASCs (p=.049). Re-

gional wall thickening in border areas (delayed

enhancement) was significantly higher in Tx

than in C. Immunohistochemistry of explanted

hearts at 2M showed cardiomyogenic differ-

entiation of transplanted CASCs, monitored as

co-localization of GFP and sarcomerically or-

ganized troponin T using confocal microscopy.

Effective sarcomere formation was confirmed

by label-free second harmonic generation mi-

croscopy. Safety of CASC transplantation was

shown by the absence of teratoma formation.

All animals were implanted with event record-

ers (Medtronic-Reveal®) between post MI

and 2M MRI scans. No episodes of ventricular

tachyarrhytmias were recorded. In conclusion,

CASCs preserve cardiac function, based on car-

diomyogenic differentiation. Absence of safe-

ty issues makes them a suitable candidate for

a phase I clinical trial.

keywords: Ventricular function; Myocardial

infarction; Magnetic resonance imaging; Stem

cells.

JESSALINEA 35

Page 36: Jessalinea nr 13

JESSALINEA36

Verantwoordelijke uitgever: vzw Jessa Ziekenhuis, Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt

Eindredactie: dienst communicatie Jessa Ziekenhuis, Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt tel. 011 30 82 21, [email protected]

JESSAlinea nr 13 - MAArt 2014

www.jessazh.be [email protected]

www.facebook.com/jessaziekenhuis www.twitter.com/jessaziekenhuis