IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul...

50
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2010 – 2011 IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul HEIJNEN Promotor: Dierenarts G. Paes Klinisch onderwerp in het kader Medepromotor: Dierenarts I. Van de Maele van de Masterproef

Transcript of IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul...

Page 1: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010 – 2011

IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND

door

Paul HEIJNEN

Promotor: Dierenarts G. Paes Klinisch onderwerp in het kader

Medepromotor: Dierenarts I. Van de Maele van de Masterproef

Page 2: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

2

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk

gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de

bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot

de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert

daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals

tabellen en figuren. De auteur en promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in

deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 3: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

3

Inhoudsopgave

Samenvatting ........................................................................................................................................ 4

1 Immuungemedieerde polyarthritis...................................................................................................... 5

1.1 Inleiding .......................................................................................................................................... 5

1.2 Etiologie en pathogenese .............................................................................................................. 5

1.3 Classificatie .................................................................................................................................... 6

1.4 Symptomen .................................................................................................................................... 7

1.5 Diagnose ........................................................................................................................................ 7

1.5.1 Artrocentese ............................................................................................................................ 7

1.5.2 Radiografie .............................................................................................................................. 9

1.5.3 Onderliggende oorzaken ......................................................................................................... 9

1.6 Behandeling ................................................................................................................................... 9

1.7 Prognose ...................................................................................................................................... 10

2 Klinisch geval ................................................................................................................................... 11

2.1 Signalement ................................................................................................................................. 11

2.2 Anamnese .................................................................................................................................... 11

2.3 Lichamelijk onderzoek ................................................................................................................. 11

2.4 Labo onderzoeken ....................................................................................................................... 12

2.5 Probleemlijst ................................................................................................................................ 12

2.5.1 Problemen uit anamnese ...................................................................................................... 12

2.5.2 Problemen uit lichamelijk onderzoek..................................................................................... 12

2.5.3 Problemen uit labo onderzoeken .......................................................................................... 12

2.6 Differentiaaldiagnoses per probleem ........................................................................................... 13

2.6.1 Veralgemeend opgezette gewrichten.................................................................................... 13

2.6.2 Manken / moeilijk rechtkomen ............................................................................................... 13

2.6.3 Nekpijn .................................................................................................................................. 14

2.6.4 Pijn in lendenen ..................................................................................................................... 14

2.6.5 Dysfonie ................................................................................................................................ 15

2.6.6 Lymfopenie ............................................................................................................................ 15

2.6.7 Hypoalbuminemie.................................................................................................................. 15

2.6.8 Samenvatting ........................................................................................................................ 16

2.7 Diagnostisch plan ......................................................................................................................... 16

2.8 Resultaten .................................................................................................................................... 17

2.9 Diagnose ...................................................................................................................................... 18

2.10 Behandeling ............................................................................................................................... 18

2.11 Opvolging ................................................................................................................................... 18

3 Discussie .......................................................................................................................................... 20

4 Literatuurlijst ..................................................................................................................................... 22

Page 4: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

4

Samenvatting

Tarzan, een vrouwelijk intacte Duitse herder van 3 jaar oud, werd aangeboden met klachten van

moeilijk opstaan, manken, nek- en rugpijn en dysfonie sinds ongeveer een jaar. Op klinisch onderzoek

waren de gewrichten veralgemeend opgezet en was er pijn bij manipulatie van de gewrichten.

Neurologisch onderzoek gaf geen afwijkingen. Uit bloedonderzoek kwam een lymfopenie en een milde

hypoalbuminemie. Er is artrocentese uitgevoerd, het synoviaalvocht bevatte een verhoogd aantal

cellen, met voornamelijk polynucleairen. Er kon met serologie voor borreliose en ehrlichiose,

echografie van het abdomen en radiografieën van de thorax geen onderliggend probleem gevonden

worden. Er was geen verhaal van recente vaccinatie. De diagnose was daarom idiopatische

immuungemedieerde polyarthritis type I. Er is een behandeling met prednisolone 1mg/kg 2 maal

daags gestart. Hierop reageerde de hond goed. De dosis prednisolone werd afgebouwd na 2

maanden. Na 4 maanden werd een nieuwe artrocentese met analyse van het gewrichtsvocht

uitgevoerd en dit wees erop dat de polyarthritis onder controle was. De prednisolone werd vervolgens

gradueel afgebouwd. Bij het volledig stoppen van de behandeling kwamen de symptomen terug,

daarom staat de hond nu op een onderhoudsdosis 0,3 mg/kg om de 2 dagen, waarmee de klinische

klachten onder controle zijn.

Page 5: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

5

1 Immuungemedieerde polyarthritis

1.1 Inleiding

Arthritis bij honden kan infectieus, kristalgeïnduceerd of immuungemedieerd zijn. Infectieuze en

immuungemedieerde arthritis worden beide gekenmerkt door een toename van het aantal witte

bloedcellen, en meer in het bijzonder de neutrofielen, in het synoviaalvocht. Bij infectieuze of

septische arthritis kan er een infectieus agens uit het gewricht geïsoleerd worden. Meestal gaat het

om bacteriën, maar ook Leishmania spp. is mogelijk (Bennett, 2010). Bij septische arthritis is meestal

slechts 1 gewricht betrokken, maar een septische polyarthritis is ook mogelijk. De meest voorkomende

oorzaak van polyarthritis is echter de immuungemedieerde vorm. Bij immuungemedieerde polyarthritis

kan er geen infectieus agens uit het gewricht geïsoleerd worden. Kristalgeïnduceerde arthritis wordt

veroorzaakt door neerslag van kristallen in de gewrichten. Bij jicht gaat het om natriumuraatkristallen,

bij pseudo-jicht zijn dit pyrofosfaatdihydraat kristallen (Jacques et al., 2002). Naast infectieuze,

kristalgeïnduceerde en immuungemedieerde polyarthritis wordt bij honden ook osteoarthritis gezien.

Deze vorm van arthritis, ook wel ‘degenerative joint disease’ genoemd, is echter het gevolg van een

chronisch degeneratief of inflammatoir proces (Goldstein, 2010).

De incidentie van polyarthritis wordt in de praktijk waarschijnlijk onderschat door onvoldoende

klinische bewustwording en begrip van de ziekte (Jacques et al., 2002). In een studie bij 131 honden

met gewrichtsproblemen waarbij een artrocentese werd uitgevoerd, werd vastgesteld dat 31% van

deze honden immuungemedieerde polyarthritis had. In deze studie, uitgevoerd tussen 1998 en 2000

werd de incidentie van polyarthritis bij de hond geschat op 0,37% (Jacques et al., 2002).

1.2 Etiologie en pathogenese

Immuungemedieerde polyarthritis wordt veroorzaakt door een type III overgevoeligheidsreactie.

Immuuncomplexen slaan neer in de synoviale membraan en initiëren de ontstekingscascade

(Goldstein, 2010). De exacte pathogenese is nog onbekend. De antigene stimuli kunnen van

microbiële, dan wel niet-microbiële aard zijn. Als reactie op een infectie kunnen er immuuncomplexen

lokaal in de gewrichten gevormd worden, of systemisch die vervolgens neerslaan ter hoogte van de

gewrichten. Verder zijn er ook theorieën over ‘molecular mimicry’, waarbij antistoffen tegen bepaalde

bacteriën of virussen kruisreageren met componenten van het kraakbeen (Bennett, 2010). Antigenen

van niet-microbiële oorsprong zijn tumorantigenen, drugantigenen/haptenen of diëtaire antigenen. De

immunologische trigger kan ook door vaccinatie geleverd worden, waardoor er binnen de maand na

vaccinatie een polyarthritis kan ontstaan (Kohn et al., 2003). De meest voorkomende vorm van

immuungemedieerde polyarthritis is deze waar geen onderliggende oorzaak gevonden wordt

(Bennett, 2010).

De leeftijd waarop immuungemedieerde polyarthritis ontstaat, is variabel. Er zijn studies waar de

aandoening meer gezien werd bij dieren van een jonge tot gemiddelde leeftijd (Jacques et al., 2002;

Kohn et al., 2005) en er is een studie waar het meer gezien wordt bij een gemiddelde tot oudere

Page 6: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

6

leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde leeftijd van optreden van IMPA varieerde in deze studies

van 4,8 – 5,6 jaar. Een geslachtspredispositie is niet gevonden. In twee studies wordt er een hogere

frequentie van voorkomen gezien bij de Cocker spaniel (Jacques et al., 2002; Kohn et al., 2005), ook

de Duitse herder is gepredisponeerd. Bij sommige honden wordt vermoed dat een genetische

predispositie mede verantwoordelijk is voor het ontstaan van immuungemedieerde polyarthritis. Zo

wordt bij zowel de mens als de hond een bepaald MHC (‘major histocompatibility complex’) allel

geassocieerd met rheumatoïde arthritis. De frequentie van dit allel varieert aanzienlijk tussen de

verschillende rassen (Ollier et al., 2001).

1.3 Classificatie

Allereerst kan immuungemedieerde polyarthritis radiografisch ingedeeld worden in de meest

voorkomende niet-erosieve vorm en de zeldzamere erosieve vorm.

Onder erosieve polyarthritis vallen reumatoïde arthritis en periostale proliferatieve polyarthritis

(Bennett, 2010). Reumatoïde polyarthritis geeft een progressieve aantasting van de gewrichten met

erge erosies ter hoogte van het kraakbeen. Bij erosieve polyarthritis is er meestal rheumatoïde factor

in het bloed aanwezig, dit zijn circulerende auto-antistoffen tegenover immunoglobuline G (Bennett,

2010). Periostale proliferatieve polyarthritis komt vooral bij de kat voor en wordt gekenmerkt door

periostale nieuwbeenvorming en lokaal beenerosies.

In verruit de meeste gevallen van immuungemedieerde polyarthritis gaat het om de niet-erosieve

vorm, waarbij erosieve letsels ter hoogte van kraakbeen of been afwezig zijn. Bennett (2010)

publiceerde een onderverdeling voor niet-erosieve immuungemedieerde polyarthritis (IMPA) en

noteerde hierbij een aantal raspredisposities:

� Systemische lupus erythematosus (SLE) geassocieerde polyarthritis. SLE is een auto-

immuunziekte, waarbij er auto-antistoffen gevormd worden tegenover eigen nucleair materiaal

of tegen eigen oppervlakte antigenen (Gershwin, 2010). SLE is een multisystemische ziekte,

waarbij auto-immune hemolytische anemie, immuungemedieerde thrombocytopenie,

leukopenie, glomerulonefritis, dermatitis, polymyositis, pleuritis en centrale zenuwstoornissen

voor kunnen komen (Benett, 2010). Karakteristiek voor SLE is de aanwezigheid van

circulerende antistoffen tegen nucleair materiaal (‘antinuclear antibodies = ANA’). Collies,

Shelties en Duitse herders zijn voor SLE gepredisponeerde rassen (Gershwin, 2010).

� Polyarthritis/polymyositis syndroom: Syndroom gekenmerkt door erge spieratrofie. Het wordt

voornamelijk gezien bij Spaniel-rassen.

� Polyarthritis/meningitis syndroom: Voornamelijk gezien bij Weimaraner, Newfoundlander,

Duitse staande korthaar, Boxer, Corgi, Nova Scotia Duck Tolling retriever en Berner

sennenhond.

� Sjörgen’s syndroom: Een syndroom gekenmerkt door de combinatie van keratoconjuctivitis

sicca, xerostomia en polyarthritis.

� Familial Shar-Pei Fever: Ziekte wordt gekenmerkt door koortsepisoden en zwelling van een of

beide tarsi.

Page 7: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

7

� Polyarthritis van de adolescente Akita: Vooral gezien bij honden jonger dan 1 jaar.

� Polyarteritis nodosa: Syndroom waarbij polyarthritis, polymyositis en meningitis kunnen

voorkomen.

� Drug geïnduceerde arthritis: Wordt voornamelijk uitgelokt door antibiotica, zoals sulfonamiden,

lincomycine, erythromycine, cefalosporines en penicillines.

� Vaccinatie reactie: Polyarthritis die korte tijd (binnen de maand) na vaccinatie ontstaat (Kohn

et al., 2003).

� Idiopathische polyarthritis

o Type I: ongecompliceerd.

o Type II (reactief): geassocieerd met infecties zoals bacteriële endocarditis, pyometra,

pleuritis, discospondylitis, urineweginfecties of ernstige periodontitis (Stull et al.,

2008). Infecties met Borrelia burgdorferi of Ehrlichia spp. kunnen ook aanleiding

geven tot polyarthritis (Bennett, 2010).

o Type III (gastro-intestinaal): geassocieerd met gastro-intestinale aandoeningen.

o Type IV (neoplastisch): geassocieerd met neoplasie.

De meest voorkomende vorm is type I idiopathische IMPA, waarbij er geen onderliggende

oorzaak gevonden wordt.

1.4 Symptomen

De symptomen bij IMPA zijn zeer divers en niet altijd even uitgesproken (Jacques et al., 2001). Bij

IMPA kan er sprake zijn van een stijve gang, manken, niet meer willen wandelen en pijn in de lumbale

regio. Verminderde beweeglijkheid, effusie en pijn bij manipulatie van de aangetaste gewrichten kan

opgemerkt worden (Colopy et al., 2010). Algemene symptomen zoals koorts, lymfadenopathie,

anorexie, verminderd uithoudingsvermogen en lethargie kunnen ook aanwezig zijn. IMPA wordt als de

meest voorkomende oorzaak van koorts van onbekende oorsprong gezien (‘FUO = fever of unknown

origin’). In een studie bij 101 honden met koorts van onbekende oorsprong was in 20% van de

gevallen de diagnose IMPA (Dunn en Dunn, 1998).

1.5 Diagnose

1.5.1 Artrocentese

Als er op basis van de anamnese en het klinisch onderzoek aan polyarthritis wordt gedacht, dient er

artrocentese van meerdere gewrichten te gebeuren. Hierbij dienen ook de gewrichten die klinisch niet

aangetast lijken, aangeprikt te worden, aangezien aangetaste gewrichten niet noodzakelijk gezwollen

of pijnlijk zijn. Uit een studie van Stull et al. (2008) bleek de tarsus de meest betrouwbare

punctieplaats voor de diagnose van IMPA. Bij 97% van de gevallen waar een artrocentese van de

tarsus werd uitgevoerd was deze diagnostisch. Wanneer andere gewrichten gebruikt worden, daalt de

betrouwbaarheid (carpus (90,2%), knie (89,4%) en elleboog (82,5%)). Het wordt aangeraden beide

carpi, beide tarsi en minimaal een elleboog en knie te puncteren (Stull et al., 2008). Het

gewrichtsvocht kan macroscopisch worden beoordeeld (tabel 1). Normale kleur en viscositeit van het

Page 8: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

8

gewrichtsvocht sluit IMPA echter niet uit (Jacques et al., 2002). Ook cytologie en een celtelling zijn

essentieel. Normaal gewrichtsvocht bevat zeer weinig rode bloedcellen (RBC), trauma bij het

collecteren of inflammatie van het gewrichtskapsel kunnen leiden tot een verhoogd aantal RBC. De

witte bloedcellen (WBC) in het synoviaalvocht bestaan uit neutrofielen, grote mononucleaire cellen,

lymfocyten en eosinofielen. Door cytologie van een uitstrijkje van het synoviaalvocht kan een idee

over het totaal celgehalte worden gekregen. Normaal synoviaalvocht bevat bij een vergroting van

400x ongeveer 2 cellen/HPF (Fernandes, 2008). Bij degeneratieve gewrichtsaandoeningen is het

aantal WBC normaal of mild gestegen, de mononucleaire cellen zijn het predominante celtype en

hiervan is >10% gevacuoliseerd of fagocytotisch. Bij inflammatoire gewrichtsaandoeningen is het

aantal WBC gestegen, met neutrofielen als het predominante celtype. Vertonen deze neutrofielen

karyolysis, pyknose of karyorrhexis dan is dit indicatief voor een septische arthritis (Fernandes, 2008).

Wanneer er in meerdere gewrichten meer dan 3 neutrofielen/HPF aanwezig zijn, is dit zeer indicatief

voor polyarthritis.

Vooral een celtelling geeft een objectieve weergave van het gewrichtsvocht. Normaal gewrichtsvocht

bevat minder dan 2500-3000 WBC/mL gewrichtsvocht en slechts enkele RBC. Minimaal 90% van de

WBC zijn mononucleair. Ontstoken gewrichten bevatten typisch meer dan 5000 WBC/mL en meer dan

10% daarvan zijn neutrofielen (Goldstein, 2010).

Macroscopisch Eiwit Viscositeit Mucine

precipatie

WBC aantal WBC

differentiatie

Extra

Normaal helder,

kleurloos – stro-

kleurig

<2,5

g/dL

hoog goed <3000/mm3

<5% N

>95% M

kleine

hoeveelheden

(< 0,5 mL)

Osteoarthritis helder,

kleurloos -

lichtgeel

<2,5

g/dL

variabel goed-redelijk <5000/mm3

<10% N

>90% M

Septische

arthritis

troebel, wit-geel >2,5

g/dL

verminderd redelijk -

slecht

40.000-

250.000/mm3

>90% N,

<10% M

groot volume,

infectieus

agens soms

zichtbaar

IMPA troebel, wit-geel >2,5

g/dL

verminderd redelijk -

slecht

4400-

350.000/mm3

>85% N

<15% M

middelmatig

tot verhoogd

volume

Reumatoïde

arthritis

troebel, wit-geel >2,5

g/dL

verminderd redelijk -

slecht

4400-

350.000/mm3

20-80% N LE cellen,

ragocyten

zelden

zichtbaar

Traumatische

arthritis

helder, geel-

bloedbijmening

variabel verminderd niet

gerapporteerd

2500-

3000/mm3

<25%N

>75% M

iatrogeen

bloed stolt

Tabel 1: Evaluatie gewrichtsvocht. Legenda: N = neutrofielen, M = mononucleairen, LE = lupus

erythematosus (naar: Rochat, 2010).

Page 9: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

9

1.5.2 Radiografie

Radiografieën van de gewrichten zijn nodig om een onderscheid te maken tussen erosieve en niet-

erosieve arthritis. Radiografisch is erosieve arthritis zichtbaar als subchondrale of juxta-articulaire

slecht afgelijnde radiolucente foci (Jacques et al., 2002). Deze veranderingen zijn bij de niet-erosieve

arthritis niet zichtbaar, weke delen zwelling en gewrichtseffusie zijn bij beide vormen wel zichtbaar

(Clements et al., 2004).

1.5.3 Onderliggende oorzaken

Zoals eerder vermeld kan IMPA secundair zijn aan een onderliggend probleem. Naar behandeling toe

is het van belang om een eventuele onderliggende oorzaak te vinden. Daar IMPA een uiting kan zijn

van een systemische aandoening is een volledig bloedonderzoek met hematologie en biochemie

noodzakelijk. Serologie om infecties met Borrelia burgdorferi, Ehrlichia spp. of Leishmania spp. aan te

tonen, zijn eveneens aan te raden (Stull et al., 2008). Echocardiografie dient uitgevoerd worden om te

controleren op de aanwezigheid van een bacteriële endocarditits. Urineonderzoek dient te gebeuren

om na te gaan of er proteïnurie is, wat kan wijzen op glomerulonefritis (welke ontstaat na

immuuncomplexneerslag ter hoogte van de glomeruli). Echografie van het abdomen en radiografieën

van de thorax zijn nodig om infecties, neoplasieën of inflammaties elders in het lichaam uit te sluiten

(Stull et al., 2008).

In de anamnese kan gevraagd worden naar recente vaccinaties of toegediende medicatie, om

vaccinatie- of druggeassocieerde arthritis uit te sluiten (Kohn et al., 2003). De diagnose van

idiopathische IMPA type I wordt gesteld door uitsluiting van onderliggende oorzaken.

1.6 Behandeling

Indien een onderliggende oorzaak gekend is, dient deze te worden behandeld. Verder moet de

arthritis ook behandeld worden. Voordat de resultaten van de serologie voor borreliose, ehrlichiose en

leishmaniose gekend zijn, wordt er meestal gestart met niet-steroïdale anti-inflammatoire

geneesmiddelen (NSAIDs) en een antibioticum, meestal doxycycline (Kohn et al., 2005). Naast de

antimicrobiële eigenschappen tegenover Borrelia en Ehrlichia bezit doxycycline een anti-inflammatoire

werking (Sapadin en Fleischmajer, 2006). Zo inhibeert het de activiteit van matrix metalloproteïnasen

en NO-synthetase, welke een rol spelen in de inflammatie. Wanneer idiopathische IMPA type I wordt

bevestigd, wordt er in de meeste gevallen als initiële behandeling gekozen voor immunosuppressie

met hoge dosis corticosteroïden. Er kan gekozen worden voor oraal prednisolone aan een dosis van

2-4 mg/kg verdeeld over de dag (Bennett, 2010). De dosis kan dan geleidelijk afgebouwd worden met

20 tot 25% elke 4 weken. Neveneffecten van de corticosteroïdentherapie zijn echter niet zeldzaam.

Voorbeelden van neveneffecten zijn: polyurie, polydipsie, polyphagie, diabetes mellitus,

urineweginfecties, pyodermie en afbraak van collageen in pezen en ligamenten (Colopy et al., 2010).

Page 10: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

10

De respons op de behandeling moet klinisch geëvalueerd worden, maar zeker ook door cytologische

evaluatie van het gewrichtsvocht. Als het aantal WBC/mL daalt en het aandeel mononucleairen stijgt,

is er een gunstige respons op therapie.

Wanneer de respons onvoldoende is of wanneer recidieven optreden, kan er naast de

corticosteroïden cytotoxische medicatie gegeven worden (Bennett, 2010). De eerste keuze hierbij is

cyclofosfamide, dit mag niet langer dan 4 maanden gegeven worden in verband met het risico op

ontwikkelen van hemorrhagische cystitis. Als alternatief kan azathioprine gegegeven worden, hier

treedt beenmergsuppressie echter meer frequent op. Wanneer een cytostatische behandeling wordt

ingesteld, dient er elke 7 a 14 dagen een controle van de hematologie te worden uitgevoerd, waarbij

gecontroleerd wordt of het aantal WBC en bloedplaatjes niet te laag is.

Wanneer ondanks de combinatie van corticosteroïden en cytostatica het resultaat onvoldoende is, kan

levamisole gegeven worden. Dit geneesmiddel onderdrukt de T-helpercellen en werkt zo als een

immunomodulator (Bennett, 2010).

Leflunomide is een immuunmodulerend medicijn dat in een studie als veilig en effectief alternatief voor

corticosteroïden gezien werd (Colopy et al., 2010). In een studie werden 14 honden met idiopathische

IMPA behandeld met leflunomide aan een dosering variërend van 2,0-3,9 mg/kg. Negen honden

werden voordien of gelijktijdig met doxycycline behandeld en 12 honden kregen ook NSAIDs. Bij 8

honden verdwenen de klinische symptomen, bij 5 was er een gedeeltelijke respons. De effectiviteit

werd in deze studie echter subjectief beoordeeld op basis van klinische symptomen en niet op basis

van evaluatie van het gewrichtsvocht.

1.7 Prognose

De prognose hangt af van het type polyarthritis. De erosieve vorm heeft een slechtere prognose. Ook

voor dieren met een multi-systemische aandoening is de prognose minder goed. Hervallen zijn altijd

mogelijk wat de prognose meer gereserveerd maakt (Bennett, 2010).

In een studie van idiopathische IMPA type I herstelde 56% van de honden volledig na

immunosuppressieve therapie, voor 18% was er blijvende medicatie nodig. In 13% van de hervallen

dieren werkte behandeling succesvol. Vijftien procent van de honden stierven of werden vanwege de

ziekte geëuthanaseerd (Clements et al., 2004).

Page 11: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

11

2 Klinisch geval

2.1 Signalement

Tarzan: Duitse Herder

vrouwelijk intact

geboren 11-11-2006 en had de leeftijd van 3 jaar op het moment van aanbieden.

2.2 Anamnese

Sinds 1 jaar heeft Tarzan moeilijkheden bij het opstaan, voornamelijk ’s avonds wanneer ze uit haar

mand wil stappen jankt ze van de pijn. Af en toe loopt ze op 3 poten, hierbij wordt steeds de rechter

achterpoot ontlast. Soms is ze heel gevoelig bij het aanraken van de lendenen of de hals, maar hier zit

geen regelmaat in. Haar blaf is sinds 1 jaar veranderd. De eigenaar merkte op dat de hond sommige

voeding niet normaal eet en zeer voorzichtig kauwt, ze speekselt niet tijdens het eten en het voedsel

valt niet uit haar muil. Verder vinden de eigenaars dat ze met een bolle rug loopt en een stijve gang

heeft, dit zou echter al heel lang zijn. Ze vermijdt om op hoogtes te springen. Bij een trap neemt ze

wat treden met haar voorpoten, maar de achterpoten laat ze staan en jankt dan. De dierenarts heeft al

enkele malen een NSAID en antibiotica voorgeschreven, daarmee ging het beter. Er is geen

buitenlandanamnese. De vaccinaties zijn in orde. De hond werd niet recent gevaccineerd.

2.3 Lichamelijk onderzoek

Algemeen lichamelijk onderzoek:

Lichaamsgewicht: 27,1 kg

Algemene indruk: alert

Ademhalingsfrequentie: 24 / minuut

Ademhalingstype: normaal

Longauscultatie: normaal

Hartfrequentie: 96 / minuut

Mucosa: normaal

Capillaire vullingstijd: < 2 seconden

Polskwaliteit: goed

Lichaamstemperatuur: 39�C

Lymfeknopen: lokaal opgezette rechter popliteus lymfeknoop

Lichaamsconditiescore (BCS): 2/5

Orthopedisch onderzoek: Veralgemeende opzetting van de gewrichten. Pijn bij manipulatie van de

gewrichten. Ze toont pijn ter hoogte van heupen / knieën.

Page 12: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

12

Neurologisch onderzoek: Geen afwijkingen op inspectie. Pijn bij ver openen van de muil en bij

lateroflexie van de hals (vooral wanneer de snoet vastgenomen wordt, minder bij manipulatie van nek

alleen). Neurologische reflexen allemaal normaal.

2.4 Labo onderzoeken

Hematologie Biochemie

Hemoglobine: 15,6 g/dl [14,0-20,0]

Hematocriet: 48,9% [43,0-59,0]

Erythrocyten: 7,70 milj/µl [6,20-8,70]

MCV: 63,5 fl [63,0-77,0]

MCH: ↓20,3 pg [21,0-25,0]

MCHC: 31,9 g/dl [30,0-36,0]

MCHC: 4,94 mmol Hb/l RBC [4,65-5,58]

Leukocyten: 11680/µl [6000-16000]

Morfologie RBC/WBC/PLT: plaatjesanisocytose: +

Staafkernigen totaal: 0/µl [0,00-300,00]

Segmentkernigen totaal: 9613/µl [3000,00-11500,00]

Lymfocyten totaal: ↓689/µl [1000,00-4800,00]

Monocyten totaal: 514/µl [<1350,00]

Basofielen toaal: 23/µl [0-100]

Eosinofielen toaal: 841/µl [<1250]

Thrombocyten: 368000/µl [164000-510000]

Reticulocyten: 0,5%

Reticulocytenindex: 0,5% [2,0]

Natrium: 145 mEq/l [136-154]

Kalium: 4,4 mEq/l [4,0-5,5]

Ureum: 3,16 mmol/L [1,66-8,65]

Creatinine: 67,2 µmol/l [verhoogd als: >60µmol +

lichaamsgewicht]

Totaal eiwit: 73 g/L [54-76]

Albumine: ↓30,4 g/L [31,0-44,0]

Transaminase GOT (AST): 32 U/I [<44]

Transaminase GPT (ALT): 29 U/l [<52]

Gamma-GT: 5 U/l [<8]

Alkalische fosfatasen: 39 U/l [<123]

Glucose nuchter: 4,83 mmol/L [3,05-4,99]

2.5 Probleemlijst

2.5.1 Problemen uit anamnese

Manken / moeilijk opstaan

Nekpijn

Pijn in lendenen

Dysfonie

2.5.2 Problemen uit lichamelijk onderzoek

Veralgemeend opgezette gewrichten

Nekpijn

2.5.3 Problemen uit labo onderzoeken

Lymfopenie

Hypoalbuminemie

Page 13: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

13

2.6 Differentiaaldiagnoses per probleem

2.6.1 Veralgemeend opgezette gewrichten

• Immuungemedieerde polyarthritis

• Infectieuze polyarthritis

• Kristal geïnduceerde polyarthritis

• Osteoarthritis / Degenerative joint disease

Bij infectieuze arthritis en degeneratieve gewrichtsaandoeningen is meestal maar 1 gewricht

betrokken. Bovendien komen degeneratieve gewrichtsaandoeningen meer frequent voor bij oudere

dieren. Kristalgeïnduceerde polyarthritis is een zeldzame aandoening. Een immuungemedieerde

polyarthritis lijkt de meest waarschijnlijke oorzaak van de gewrichtsopzetting bij deze hond.

Punctie van de gewrichten met macroscopische evaluatie en cytologie van het gewrichtsvocht is

aangewezen om de verschillende oorzaken van veralgemeend opgezette gewrichten te differentiëren.

2.6.2 Manken / moeilijk rechtkomen

• Orthopedische problemen

o heupdysplasie

o immuungemedieerde polyarthritis

o osteoarthritis / degenerative joint disease

o ruptuur voorste gekruiste band (+ eventueel scheur mediale meniscus)

o infectieuze arthritis

o OCD knie of tarsus

o infectieuze osteomyelitis

o patellaluxatie

o neoplasie (osteosarcoom)

o trauma: fractuur, luxatie, spiertrauma

• Neurologische problemen

o degeneratieve lumbosacrale stenose

o discospondylitis

o discus hernia (type II/protrusie)

o myelitis

o cervicale spondylomyelopathie

o degeneratieve myelopathie

o idiopathische polyradiculopathie

o cushing myopathie

o protozoaire polyneuritis/myositis

o ruggenmergtumor

� extraduraal

� intraduraal

• extramedullair

• intramedullair

Typische problemen bij de Duitse herder zijn heupdysplasie en degeneratieve lumbosacrale stenose.

Deze kunnen echter niet verantwoordelijk zijn voor de veralgemeend opgezette gewrichten en nekpijn.

Page 14: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

14

Aangezien er in de anamnese geen verhaal is van ‘slepen met de poten’ of erge zwakte en er geen

afwijkingen gevonden zijn op het neurologisch onderzoek is een neurologisch probleem zeer

onwaarschijnlijk, bovendien kan het de opgezette gewrichten niet verklaren.

Radiografie van de gewrichten kan nuttig zijn om orthopedische problemen zoals heupdysplasie en

kruisbandruptuur, uit te sluiten. Bovendien kan, in geval van een immuungemedieerde polyarthritis,

aan de hand van een radiografie nagegaan worden of er erosieve kraakbeenletsels aanwezig zijn.

2.6.3 Nekpijn

• Neurologisch:

o meningitis

o cervicale spondylomyelopathie

o discus hernia (type II/protrusie)

o discospondylitis

o myelitis (ter hoogte van cervicaal ruggenmerg)

• Arthritis of osteoarthritis ter hoogte van de cervicale wervels

• Osteomyelitis, neoplasie of fractuur van de cervicale wervels

Er is een syndroom van polyarthritis en meningitis beschreven (Bennett, 2010), deze aandoening zou

de veralgemeende gewrichtsopzetting en de nekpijn kunnen verklaren. Honden met polyarthritis

kunnen echter door arthritis van de wervelgewrichten nek- en rugpijn hebben, zonder dat er een

bijkomende meningitis aanwezig is. Om meningitis uit te sluiten, dient het cerebrospinaal vocht

onderzocht te worden. Het cel- en/of eiwitgehalte zal in geval van een meningitis gestegen zijn.

Andere aandoeningen, zoals een wervelfractuur of neoplasie ter hoogte van de cervicale wervels zijn

zeer weinig waarschijnlijk.

2.6.4 Pijn in lendenen

• Neurologische problemen:

o degeneratieve lumbosacrale stenose

o discospondylitis

o neoplasie

• Gewrichten: iliosacraal, lumbosacraal

o arthritis

o osteoarthritis

o luxatie

• Beenderen:

o osteomyelitis

o fractuur

o neoplasie

Zoals eerder genoemd is degeneratieve lumbosacrale stenose iets waar de Duitse herder voor

gepredisponeerd is, maar dit kan niet alle problemen van Tarzan verklaren. Neoplasie is gezien de

jonge leeftijd en gezien het feit dat de klachten al een jaar bezig zijn minder waarschijnlijk. Er is geen

verhaal van trauma, bovendien is er nog steunname op de poten, wat een fractuur of luxatie zeer

onwaarschijnlijk maakt.

Page 15: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

15

2.6.5 Dysfonie

• arthritis van cricoarytenoïd gewricht

• myastenia gravis

• ‘obstructive inflammatory laryngeal disease’ (neutrofielen, lymfoplasmocytair)

• neoplasie van de thyroïde: adenocarcinoma (95%) of adenoma (5%)

• uitval nervus vagus (X): infectie, tumor of trauma op verloop zenuw

• laryngeale neoplasie

Er is bij Tarzan geen verhaal van stridor, waardoor een obstructie door neoplasie of inflammatie

onwaarschijnlijk lijkt. Dysfagie of dyspnee zijn ook niet aanwezig, wat neurologische problemen zoals

uitval van de nervus vagus of myastenia gravis minder waarschijnlijk maakt. De Duitse herder is wel

gepredisponeerd voor de verworven vorm van myastenia gravis waarbij specifiek de oesofagus, farynx

en faciale spieren zijn betrokken zonder algemene zwakte (Shelton et al., 1990), maar er is geen

verhaal van oesofagus klachten of dyspnee. Bij de mens wordt er gesproken over arthritis van het

cricoarytenoïd bij reumatoïde artritis, wat tot dysfonie kan leiden (Loehrl en Smith, 2001), gezien de

veralgemeende gewrichtsopzetting, lijkt dit een mogelijke oorzaak voor de dysfonie.

2.6.6 Lymfopenie

• stress

• acute ontsteking

• corticosteroïden: endogeen of toegediend

• lymfoma

De lymfopenie wordt meest waarschijnlijk veroorzaakt door stress of door de aanwezigheid van een

acute inflammatie. Lymfoma is zeer onwaarschijnlijk, aangezien de klachen al een jaar bezig zijn. Er is

geen verhaal van toediening van corticosteroïden en de hond is jong en heeft geen symptomen als

polyurie/polydipsie en polyfagie waardoor de ziekte van Cushing ook zeer onwaarschijnlijk is.

2.6.7 Hypoalbuminemie

• compensatoir bij hyperglobulinemie

• proteïn losing nefropathie

• proteïn losing enteropathie

• leverinsufficiëntie

• bloeding

• brandwonden

• malnutritie

De hypoalbuminemie is zeer mild en het totaal eiwitgehalte is wel normaal. De meest waarschijnlijke

oorzaak voor de milde hypoalbuminemie bij deze hond is de aanwezigheid van hyperglobulinemie ten

gevolge van een chronische infectie of inflammatie. Protein losing nefropathie is ook een mogelijke

oorzaak en kan slechts worden uitgesloten door het uitvoeren van een urineonderzoek. De andere

oorzaken voor hypoalbuminemie zijn zeer onwaarschijnlijk bij deze hond.

Page 16: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

16

2.6.8 Samenvatting

Gezien de veralgemeende gewrichtsopzetting en de afwezigheid van neurologische symptomen, lijkt

een polyarthritis de meest waarschijnlijke oorzaak voor de problemen van Tarzan. Aangezien een

septische arthritis meestal beperkt blijft tot slechts één gewricht, lijkt een immuungemedieerde

polyarthritis het meest waarschijnlijk. Verder kan polyarthritis alle problemen van Tarzan verklaren. De

polyarthritis kan primair zijn, of er kan een onderliggende oorzaak aanwezig zijn. Daar de hond nog

jong is en de klachten al een jaar aanwezig zijn, is het meer voor de hand liggend dat het hier om een

primaire immuungemedieerde polyarthritis gaat. In geval van een infectie of neoplasie als

onderliggende oorzaak zou men verwachten dat de hond ondertussen al veel slechter zou zijn. Het is

ook mogelijk dat Tarzan last heeft van een veralgemeend immuunprobleem zoals bijvoorbeeld het

polyarthritis/meningitis syndroom of een SLE geassocieerde polyarthritis. De nekpijn zou door een

bijkomende meningitis kunnen komen, maar een polyarthritis alleen kan ook nekpijn geven. Bij SLE

zijn er naast de polyarthritis nog andere orgaansystemen betrokken.

Lumbosacrale stenose zou het moeilijk rechtkomen en pijn in de lendenen zeker kunnen verklaren,

maar de nekpijn en de veralgemeend opgezette gewrichten niet. Myasthenia gravis zou de dysfonie

kunnen verklaren, maar er is geen verhaal van zwakte na inspanning of oesofagusproblemen,

bovendien kan het de gewrichtsopzetting en pijn ook niet verklaren.

2.7 Diagnostisch plan

Daar er op basis van de differentiaaldiagnoses voor alle problemen in eerste instantie aan

immuungemedieerde polyarthritis wordt gedacht, is het diagnostisch plan als volgt:

1) Artrocentese

a. Macroscopische evaluatie

b. Cytologische evaluatie diagnose polyarthritis bevestigen

c. Celtelling (aantal WBC/ml, celdifferentiatie)

2) Radiologie aangetast gewricht: differentiëren tussen niet-erosieve en erosieve polyarthritis en

degeneratieve gewrichtsaandoeningen uitsluiten.

3) Serologie Borrelia burgdorferi, Ehrlichia spp.

4) Echografie abdomen

5) Radiologie thorax eventueel onderliggende oorzaak

6) Echocardiografie zoeken

Page 17: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

17

2.8 Resultaten

Macroscopische evalutatie en cytologie gewrichtsvocht:

Ellebogen en heupen: normaal aspect.

Tarsi, carpi en rechter knie: subjectief toegenomen aantal witte bloedcellen met gemiddeld ongeveer 3

neutrofielen per HPF.

Uitgebreide labo analyse met celtelling en celdifferentiatie op gewrichtsvocht van carpus:

Macroscopisch Celtelling Etter - Cultuur

uitzicht: licht troebel

kleur: lichtrood

pH: 8

soortelijk gewicht: 1,024

viscositeit: verhoogd

mucineprecipitatie: normaal; een

stevig stolsel omringd door een heldere

oplossing

aantal witte bloedcellen: 6240/cmm

mononucleairen: 23%

polynucleairen: 77%

aantal rode bloedcellen: 2000/cmm

Negatief op dubbelbrekende kristallen

met polarisatiemicroscopie

rechtstreeks onderzoek: geen

bijzonderheden

cultuur: geen groei na 48 uur incubatie

cultuur anaeroben: geen groei na 48

uur incubatie

Uitgebreide labo analyse met celtelling en celdifferentiatie op gewrichtsvocht van tarsus:

Macroscopisch Celtelling Etter - Cultuur

uitzicht: licht troebel

kleur: lichtrood

pH: 8

soortelijk gewicht: 1,023

viscositeit: verhoogd

mucineprecipitatie: normaal; een

stevig stolsel omringd door een heldere

oplossing

aantal witte bloedcellen: 4350/cmm

mononucleairen: 26%

polynucleairen: 74%

aantal rode bloedcellen: 2000/cmm

Negatief op dubbelbrekende kristallen

met polarisatiemicroscopie

rechtstreeks onderzoek: geen

bijzonderheden

cultuur: geen groei na 48 uur incubatie

cultuur anaeroben: geen groei na 48

uur incubatie

Medische beeldvorming

Radiografie elleboog: Geen erosieve letsels

Radiografie thorax: Geen abnormaliteiten gevonden

Echografie abdomen: Geen significante abnormaliteiten gevonden. Er was een matige hoeveelheid

sediment in de galblaas aanwezig, de milt was gestuwd en vergroot (door sedatie met acepromazine).

De uterus was licht verdikt en heterogeen (maar binnen normaalwaarden voor hond in oestrus). De

pancreas en bijnieren werden niet gezien.

Echocardiografie

Geen indicaties voor occulte endocarditis, normaal aspect van alle kleppen, normale functie van de

kleppen, geen dilataties ventrikels of voorkamers.

Page 18: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

18

2.9 Diagnose

Het macroscopisch aspect en de cytologie van het gewrichtsvocht versterkte het vermoeden van een

polyarthritis. Na de celtelling kon deze diagnose bevestigd worden. Er is een cultuur van het

gewrichtsvocht uitgevoerd waarmee een septische arthritis kon uitgesloten worden. De definitieve

diagnose van IMPA werd bijgevolg gesteld.

Zoals eerder vermeld kunnen er verschillende onderliggende oorzaken voor de polyarthritis zijn. Bij

verdere opwerking werd geen onderliggende oorzaak gevonden. De serologie voor borreliose en

ehrlichiose was negatief, er zijn geen abnormaliteiten gevonden op de echografie van het abdomen,

de radiografieën van de thorax toonde geen abnormale bevindingen. Dit alles maakt dat de diagnose

idiopathische IMPA type I is.

2.10 Behandeling

In afwachting van de resultaten van de serologie voor borreliose en ehrlichiose werd begonnen met

een therapie met doxycycline (Ronaxan®) aan een dosis van 5 mg/kg twee maal per dag en carprofen

(Rimadyl®) aan een dosis van 2 mg/kg twee maal per dag.

Zodra bleek dat de resultaten van de serologie negatief waren, is de doxycycline en carprofen

stopgezet en is een behandeling met prednisolone 30 mg 2 maal per dag (dosering: 1mg/kg bid)

ingesteld.

Een maand na het eerste bezoek waren de gewrichten nog mild opgezet, daarom werd besloten de

therapie nog voor 4 weken ongewijzigd te laten en daarna Tarzan terug op controlebezoek te laten

komen.

Bij die controle waren de gewrichten nog steeds mild opgezet, maar de klinische toestand van Tarzan

was zeer goed. Om deze reden werd besloten om de dosis prednisolone af te bouwen naar 25 mg 2

maal per dag.

De volgende controle was na 1,5 maand. De prednisolone stond toen sinds 2 weken op 20 mg 2 maal

daags. Er is toen een artrocentese uitgevoerd, waarop te zien was dat het aantal witte bloedcellen

gedaald was naar 100/cmm in de rechter knie en 125/cmm in de linker carpus, de polynucleairen

waren respectievelijk 15% en 0%. Waaruit besloten kon worden dat de polyarthritis onder controle

was. Het advies was toen nog 10 dagen 15 mg 2 maal daags te geven, dan 15 mg 1 maal daags en

daarna te stoppen.

2.11 Opvolging

Na het instellen van de therapie verbeterde Tarzan klinisch zeer snel. De gewrichten bleven echter

wel mild opgezet. Ze kreeg wel last van polyfagie en polyurie/polydipsie door de prednisolone. Haar

gewicht is in 4 maanden tijd van 27 kg naar 42 kg gegaan. Dit gewicht is boven haar ideaal gewicht

(geschat op ongeveer 38 kg), er is dus advies gegeven naar een light dieet over te schakelen en

Page 19: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

19

beweging te stimuleren. Vier maanden na het instellen van de therapie is er weer een artrocentese

uitgevoerd, waarop te zien was dat de polyarthritis onder controle was.

Op 17-12-2010 werd via telefonisch contact met de eigenaar van Tarzan vernomen dat sinds het

laatste controlebezoek de dosis is afgebouwd, maar bij het helemaal stopzetten van de prednisolone

de klachten van stijver lopen, hees blaffen terug kwamen. Tarzan staat momenteel op een dosis van

10 mg prednisolone om de 2 dagen (dosis: 0,3 mg/kg om de 2 dagen), waarmee de klinische klachten

onder controle zijn. De eigenaar vindt Tarzan echter niet helemaal genezen. Vooral op koudere natte

dagen vindt de eigenaar Tarzan iets strammer. Door de prednisolone heeft de hond nog steeds

klachten van polyurie/polydipsie en polyfagie. Haar gewicht is nu ongeveer 35 kg volgens de eigenaar

en is daarmee weer genormaliseerd, vergeleken met de 42 kg op het laatste consult in maart 2010.

Page 20: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

20

3 Discussie

Uit studies blijkt IMPA in de meerderheid van de gevallen idiopathisch te zijn (Clements et al., 2004;

Stull et al., 2008). Ook bij Tarzan werd geen onderliggende oorzaak gevonden. Over de leeftijd van

optreden van immuungemedieerde polyarthritis bestaat verdeeldheid. Uit sommige studies blijkt dat

honden van jonge tot middelbare leeftijd meer risico lopen, bij andere studies geldt dit weer meer voor

middelbare tot oudere leeftijd (Stull et al., 2008). De 3 jarige leeftijd van Tarzan is dit dus geen

ongewone leeftijd om IMPA te ontwikkelen. Een duidelijke predispositie voor een bepaald geslacht lijkt

er niet te bestaan. Er wordt in de literatuur gesproken over een predispositie onder Duitse herders en

Labradors, maar dit zijn ook de populaire rassen, zodat een werkelijke predispositie in twijfel

getrokken kan worden (Clements et al., 2004). Bij zowel de mens als de hond is een bepaald MHC

allel geassocieerd met reumatoïde arthritis, de frequentie van dit allel is rasafhankelijk. Hondenrassen

met een hoge frequentie van dit allel, zoals Cavalier King Charles Spaniels, Duitse herders, Beagles,

Shih Tzu’s en Border collies zijn mogelijks gepredisponeerd een reumatoïde arthritis te ontwikkelen

(Ollier et al., 2001). Omdat MHC moleculen van belang zijn in de immuunrespons is het voor de hand

liggend dat de MHC genen van invloed zijn op immuungemedieerde aandoeningen zoals IMPA.

Bij de Duitse herder is er een genetische predispositie voor systemische lupus erythematosus (SLE)

gevonden (Gershwin 2010). Over de bruikbaarheid van een ANA-test op het serum zijn de meningen

verdeeld (Bennett, 2010), positieve ANA-titers zijn gevonden bij normale honden of honden met

andere aandoeningen dan SLE, bovendien zijn er honden gediagnosticeerd met SLE welke negatief

waren voor ANA (Stull et al., 2008). Er is dus nood aan betere diagnostische criteria voor SLE. In het

dossier konden geen resultaten van het urineonderzoek terug gevonden worden, het is dus niet

bekend of er sprake was van proteïnurie. Proteïnurie is een belangrijke bevinding bij SLE en belangrijk

naar de prognose toe.

Er zijn gevallen van polyarthritis geassocieerd met erhlichiose, borreliose, leishmaniose en ricketsiose

beschreven (Stull et al., 2008). Omdat Tarzan in contact geweest kan zijn met teken, werd serologie

voor Borrelia burgdorferi en Ehrlichia spp. uitgevoerd. Daar er geen sprake van een

buitenlandanamnese was, is er niet gezocht naar een infectie met Leishmania spp.. Naar de toekomst

toe kan dit wellicht veranderen. Er zijn in zuid Duitsland al gevallen van leishmaniose beschreven

(Scholte et al., 2008), het is dus mogelijk met de hedendaagse klimatologische veranderingen dat er

in de toekomst inheemse gevallen van leishmaniose ook in België en Nederland zullen voorkomen.

Bij IMPA lijken de carpus, knie en tarsus het meest aangetast (Stull et al., 2008). Er wordt door Stull et

al. (2008) artrocentese van de tarsus en minimaal 1 ander gewricht (carpus, knie of elleboog)

aangeraden. Om de accuraatheid te verbeteren is het nodig dat de arthrocentese bilateraal gebeurt.

Bij Tarzan zijn de ellebogen, heupen, tarsi, carpi en rechter knie gepuncteerd, er is een celtelling op

het vocht van de carpus en de tarsus uitgevoerd.

De abnormaliteiten gevonden op het bloedonderzoek, namelijk lymfopenie en een milde

hypoalbuminemie zijn geen typische bevindingen bij IMPA. Lymfopenie is niet typisch voor IMPA,

maar sluit deze diagnose zeker niet uit. Meestal is er bij IMPA sprake van een leukocytose, maar dit is

niet steeds aanwezig (Jacques et al., 2002). In een studie werd bij 8 van de 36 honden met IMPA een

hypoalbuminemie gevonden (Clements et al., 2004).

Page 21: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

21

Het is moeilijk de effectiviteit van individuele geneesmiddelen en dosissen te beoordelen, omdat er

veelal combinatie therapie wordt toegepast en gecontroleerde prospectieve studies ontbreken (Colopy

et al., 2010). Door het beperkt aantal dieren met een verschillend behandelingsprotocol, die

vergeleken kunnen worden, is het ook moeilijk hier conclusies aan te verbinden (Clements et al.,

2004). Naar de behandeling toe is er bij Tarzan gekozen voor een standaard protocol met een

immunosuppressieve dosis van corticosteroïden, concreet was dit 2 mg/kg prednisolone verdeeld over

2 toedieningen per dag. Na een maand waren de gewrichten nog opgezet en is er voor gekozen de

dosis nog niet af te bouwen. Weer een maand later waren de carpi, tarsi en ellebogen nog mild

opgezet, de dosis is toen verlaagd met 15%. Vier maanden na de start van de behandeling is er

opnieuw artrocentese gebeurd, waarop een duidelijke verbetering zichtbaar was (100 WBC/ml en 15%

neutrofielen in rechterknie en 125 WBC/ml en 0% neutrofielen in de linker carpus). Daarna is er voor

gekozen de therapie gradueel af te bouwen. Na een telefoongesprek gevoerd te hebben op 17

december 2010, bleken de symptomen van stijf lopen en niet meer willen spelen met de andere hond

na het stopzetten van de therapie terug te komen. Sindsdien heeft de eigenaar Tarzan op een dosis

van 0,3 mg/kg per 2 dagen gezet. Hiermee doet ze het goed, ze speelt en springt weer, en heeft

weinig last van polyfagie en polyurie/polydipsie. In vergelijking met het protocol beschreven in de

literatuur is er lang gewacht met het herhalen van de artrocentese om de respons op de behandeling

te evalueren. Dit komt mede omdat de hond bij de derde controle niet nuchter was, waardoor een

sedatie niet zonder risico gegeven kon worden. Uit een studie bleek 18% van de honden continue

medicatie nodig te hebben om symptomen te bestrijden, dus dat dit ook voor Tarzan geldt, is niet

ongewoon. Er kan geprobeerd worden met cytotoxische therapie (zoals cyclofosfamide) nog een beter

resultaat te verkrijgen. Echter zijn er bij deze behandeling ook neveneffecten beschreven, zoals

blaastoxiciteit en beenmergsuppressie. Het is aangeraden nu de hond op deze anti-inflammatoire

dosis van prednisolone staat, de artrocentese eens te herhalen. Mede omdat de eigenaar in het

gesprek van 17 december 2010 sprak over een flinke verbetering van Tarzan, maar ze was nog niet

100% zoals voordien.

Verder onderzoek is vereist om een beter begrip van IMPA te krijgen. Dit is nodig om de diagnose te

verbeteren. Ook kan er dan meer worden gezegd over de etiologie, wat de exacte antigene stimuli zijn

die aan de basis liggen van de ontwikkeling van IMPA. Zo is er tegenwoordig veel discussie omtrent

de hedendaagse vaccinatieprotocollen. Dit komt mede door vaccingeassocieerde ziektes, zoals

immuungemedieerde hemolytische anemie bij de hond (Kohn et al., 2003). Er zijn gevallen van

thrombocytopenie gerapporteerd na distemper-vaccinatie of een natuurlijke distemper virus infectie.

Daar er ook complexen van canien distemper antigenen en antistoffen gevonden zijn in

gewrichtsvocht bij honden met polyarthritis, is het mogelijk dat vaccinatie de antigene trigger voor het

ontwikkelen van polyarthritis vormt. Sommige auteurs raden daarom aan eerst de anti-CDV titers te

controleren alvorens te hervaccineren (Kohn et al., 2003).

Page 22: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

22

4 Literatuurlijst

1. Bell S.C., Carter S.D., Bennett D. (1991) Canine-distemper viral-antigens and antibodies in dogs with rheumatoid-artrhitis. Research in Veterinary Science 50, 64-68.

2. Bennett D. (2010) Immune-mediated and infective arthritis. In Ettinger S.J., Feldman E.C. (Editors) Textbook of Veterinary Internal Medicine 7

th edition, Elsevier Saunders, St. Louis Missouri, 743-749.

3. Clements D.N., Gear R.N.A., Tattersall J., Carmichael S., Bennett D. (2004) Type I immune-mediated polyarthritis in dogs: 39 cases (1997-2002). Journal of the American Veterinary Medical Association 224, 1323-1327.

4. Colopy S.A., Baker T.A., Muir P. (2010) Efficacy of leflunomide for treatment of immune-mediated polyarthritis in dogs: 14 cases (2006-2008). Journal of the American Veterinary Medical Association 236, 312-318.

5. Dunn K.J., Dunn J.K. (1998) Diagnostic investigations in 101 dogs with pyrexia of unknown origin. Journal of Small Animal Practice 39, 574-580.

6. Fernandes P.J. (2008) Synovial Fluid Analysis. In: Cowell R.L., Tyler R.D., Meinkoth J.H., DeNicola D.B. (Editors). Diagnostic Cytology and Hematology, 3

rd edition, Elsevier, 193-209.

7. Gershwin L.J. (2010) Autoimmune diseases in small animals. Veterinary Clinics of North America: Small Animal Practice 40, 439-457.

8. Goldstein R.E. (2010) Swollen joints and lameness . In: Ettinger S.J., Feldman E.C. (Editors) Textbook of Veterinary Internal Medicine 7

th edition, Elsevier Saunders, St. Louis Missouri, 130-133.

9. Jacques D., Cauzinille L., Bouvy B., Dupre G. (2002) A retrospective study of 40 dogs with polyarthritis. Veterinary Surgery 31, 428-434.

10. Kohn B., Garner M., Lübke S., Schmidt M.F.G., Bennett D., Brunnberg L. (2003) Polyarthritis following vaccination in four dogs. Veterinary and Comparative Orthopaedics and Traumatology 16, 6-10.

11. Kohn B., Lübke S., Schmidt M.F.G., Brunnberg L. (2005) Idiopathische immunbedingte Polyarthritis Typ I beim Hund: Inzidenz, Klinik, Laborbefunde, Therapie und Verlauf vond 16 Fällen (1996-2000). Kleintierpraxis 50, 415-426.

12. Loehrl T.A., Smith T.L. (2001) Inflammatory and granulomatous lesions of the larynx and pharynx. The American Journal of Medicine 111, 113-117.

13. Ollier W.E.R., Kennedy L.J., Thomson W., Barnes A.N., Bell S.C., Bennett D., Angles J.M., Innes J.F., Carter S.D. (2001) Dog MHC alleles containing the human RA shared epitope confer susceptibility to canine rheumatoid arthritis. Immunogenetics 53, 669-673.

14. Rochat M.C. (2010) Arthrocentesis and arthroscopy. In Ettinger S.J., Feldman E.C. (Editors) Textbook of Veterinary Internal Medicine 7

th edition, Elsevier Saunders, St. Louis Missouri, 389-393.

15. Sapadin A.N., Fleischmajer R. (2006) Tetracyclines: Nonantibiotic properties and their clinical implications. Journal of the American Academy of Dermatology 54, 258-265.

16. Scholte E.J., Reusken C.B.E.M., Takken W., Jongejan F., Giesen van der J.W.B. (2008) Het toenemend belang van infectieziekten die worden overgebracht door vectoren. Infectieziekten Bulletin 19, 311-316.

17. Shelton G.D., Willard M.D., Cardinet G.H., Lindstrom J. (1990) Acquired myasthenia gravis: selective involvement of esophageal, pharyngeal en facial muscles. Journal of Veterinary Internal Medicine 4, 281-284

18. Stull J.W., Evason M., Carr A.P., Waldner C. (2008) Canine immune-mediated polyarthritis: Clinical and laboratory findings in 83 cases in western Canada (1991-2001). Canadian Veterinary Journal 49, 1195-1203.

Page 23: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

Dankwoord

Bij dezen wil ik mijn promotor dierenarts Geert Paes bedanken voor al haar hulp. De goede

begeleiding bij het uitwerken van dit klinisch geval heeft me erg geholpen. Haar correcties en

opbouwende suggesties hebben een positieve bijdrage geleverd aan de geschreven tekst.

Verder bedank ik mijn medepromotor dierenarts Isabel Van de Maele voor het nalezen en corrigeren

van mijn werk.

Ook wil ik Johan Walschot, de eigenaar van Tarzan bedanken voor het enthousiast beantwoorden van

mijn vragen aan de telefoon.

Tenslotte wil ik mijn ouders en broer bedanken voor hun steun en advies bij het schrijven van deze

literatuurstudie.

Page 24: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010 2011

KWEEKPROBLEMEN BIJ DIAMANTVINKEN

door

Paul HEIJNEN

Promotor: Prof. Dr. A. Martel Klinisch onderwerp in het kader

van de Masterproef

Page 25: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk

gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de

bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot

de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert

daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals

tabellen en figuren. De auteur en promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in

deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 26: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

Inhoudsopgave

Samenvatting ...................................................................................................................................... 1

1 Kweekproblemen bij diamantvinken: Inleiding ................................................................................... 2

2 Anamnese .......................................................................................................................................... 2

3 Signalement ....................................................................................................................................... 3

4 Probleemlijst....................................................................................................................................... 3

5 Onvruchtbaarheid en verminderde uitkomstpercentages .................................................................. 4

5.1 Management .................................................................................................................................. 4

5.1.1 Leeftijd ..................................................................................................................................... 4

5.1.2 Geslachtsbepaling ................................................................................................................... 4

5.1.3 Koppelen ................................................................................................................................. 5

5.1.4 Pleegouders ............................................................................................................................ 5

5.1.5 Inteelt ....................................................................................................................................... 6

5.2 Huisvesting .................................................................................................................................... 6

5.2.1 Licht ......................................................................................................................................... 6

5.2.2 Temperatuur ............................................................................................................................ 8

5.2.3 Vochtigheid .............................................................................................................................. 8

5.3 Voeding .......................................................................................................................................... 8

5.3.1 Obesitas ................................................................................................................................ 10

5.4 Algemene infecties ....................................................................................................................... 11

5.4.1 Circovirus .............................................................................................................................. 11

5.4.2 Polyomavirus ......................................................................................................................... 12

5.5 Aandoeningen van het geslachtsstelsel ...................................................................................... 13

5.5.1 Salpingitis .............................................................................................................................. 13

5.5.2 Oöphoritis .............................................................................................................................. 14

5.5.3 Orchitis .................................................................................................................................. 14

5.5.4 Cloaca aandoeningen ........................................................................................................... 15

6 Legnood ........................................................................................................................................... 15

6.1 Etiologie ....................................................................................................................................... 15

6.2 Klinische symptomen ................................................................................................................... 15

6.3 Diagnose ...................................................................................................................................... 15

6.4 Therapie ....................................................................................................................................... 16

7 Bespreking ....................................................................................................................................... 17

8 Literatuurlijst ..................................................................................................................................... 22

Page 27: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

Samenvatting

Een kweker heeft problemen met onvruchtbaarheid, verminderde uitkomstpercentages en legnood bij

diamantvinken. Oorzaken van vruchtbaarheidsproblemen kunnen gelegen zijn in het management,

zoals de leeftijd van kweekvogels, geslachtsbepaling en koppelvorming. Het gebruik van pleegouders

kan leiden tot een verkeerde imprinting, met problemen bij de kweek tot gevolg. Inteelt kan tot

verminderde vitaliteit en fertiliteit van de vogels leiden, ook genetisch gedetermineerd gedrag kan

afwijkingen gaan vertonen. Van belang is een optimale huisvesting, met bijzondere aandacht voor

licht, temperatuur en vochtigheid. Voedingsdeficiënties en obesitas zijn funest voor een optimale

voortplanting. Iedere ziekte kan de conditie van de vogel zodanig verminderen dat dit de voortplanting

negatief beïnvloedt. Circovirus- en polyomavirusinfecties zijn specifieke virale aandoeningen die met

vruchtbaarheidsproblemen worden geassocieerd. Aandoeningen van het geslachtsstelsel, zoals

salpingitis, oöphoritis, orchitis en cloaca aandoeningen kunnen vruchtbaarheidsproblemen geven.

Legnood is een multifactoriële aandoening. Kleine vogels, zo ook diamantvinken zijn vaker aangetast

en de symptomen zijn hier vaak ernstiger. Symptomen zijn lethargie, anorexie, tachypnee, brede

houding en parese/paralyse van de poten. De therapie bestaat uit ondersteunende behandeling en

eventueel toedienen van prostaglandine E2. Wanneer dit niet voldoende is, kan er manuele massage

of ovocentese worden toegepast.

Bij deze kweker zijn geen ernstige management-, huisvesting-, of voedingsproblemen gevonden. Er

zijn geen aanwijzingen voor infectieuze problemen, die aan de basis van de problematiek kunnen

liggen. Een plausibele verklaring zou daarom kunnen zijn dat genetische defecten door inteelt de

oorzaak zijn voor de slechte kweekresultaten. Inteelt en zeker ook het gebruik van pleegouders

kunnen daarbij leiden tot gedragsafwijkingen die een goede voortplanting in de weg staan.

Page 28: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

2

1 Kweekproblemen bij diamantvinken: Inleiding

Een dierenarts wordt tegenwoordig regelmatig geconsulteerd voor medische problemen bij

passeriformen. Wanneer de eigenaar ze als gezelschapsvogels houdt, is voortplanting zelden

gewenst. Anders is dit bij kwekers die de vogels houden met de bedoeling ervan te kweken, al dan

niet om er mee naar de tentoonstelling te gaan. In dit laatste geval wordt meer gekeken naar de groep

vogels die de eigenaar heeft, dan naar de individuele vogel. Voor een kweker van vogels is het

uiteraard van belang dat de kweek goed verloopt. De kweekperiode is sterk afhankelijk van de

liefhebber, doordat de vogels veelal binnen gehouden worden is de daglengte en temperatuur

artificieel te regelen (Coutteel, 2003). De tentoonstellingen worden gehouden in het najaar en de

winter (oktober januari). Daarom worden veel prachtvinken gekweekt in de periode februari juni,

zodat de vogels voldoende uitgegroeid zijn op het moment van de tentoonstelling. Wanneer de kweek

niet geheel volgens wens verloopt is dit logischerwijs een doorn in het oog bij de kweker. Hierna zal er

aan de hand van een concreet geval van kweekproblemen bij diamantvinken dieper ingegaan worden

op de oorzaken, die aan de basis kunnen liggen van de problemen tijdens de kweek.

2 Anamnese

Een kweker van diamantvinken heeft sinds enkele jaren problemen met de kweek van zijn dieren. De

problemen zijn ontstaan na aankoop van nieuwe dieren (van kweker X). Bij het inzetten van deze

nieuw aangekochte vogels voor de kweek, hadden de poppen problemen met leggen. De vogels

leden erg onder het leggen, er waren gevallen van legnood en de conditie van de vogels verminderde

zienderogen tijdens de legperiode. Er werd niet doorgelegd en niet zelden lieten de poppen hierbij het

leven. De eieren die werden gelegd, waren misvormd: heel klein of juist langwerpig. Omdat de leeftijd

mogelijks niet klopte met wat door de verkoper werd verteld, werd er gewacht met de kweek tot de

vogels zeker 1 jaar oud waren. Echter dezelfde problemen verschenen toen de kweek hervat werd.

Als de mannen (van kweker X) ingezet werden voor de kweek tegen eigen poppen, leidde dit tot

normale legsels, maar de eieren waren keer op keer onbevrucht. Pas bij het doorhouden van de

mannen tot het 2e of 3

e levensjaar was het mogelijk met eigen poppen bevruchte eieren te krijgen.

Momenteel zit er een koppel van kweker X van 2007 bij elkaar, de pop legde 5 eieren zonder

problemen, hoewel deze eieren normaal van vorm en grootte waren, bleek er echter geen enkel ei

bevrucht te zijn. Een ander koppel van 2009 geeft kleinere legsels (meestal slechts 3 eieren), de

eieren zijn wel bevrucht. Het uitkomstpercentage is echter zeer laag. In een eerste legsel van 3 eieren,

waren er 2 bevrucht, beide eieren zijn niet uitgekomen. Van het daaropvolgende legsel van de 3

eieren is er maar 1 ei uitkomen, waarvan het jong een zwarte stip op het abdomen vertoonde, de

andere 2 zijn vlak voor het tijdstip dat ze uit moesten komen, afgestorven.

De vogels worden in dezelfde situatie gehouden als in het verleden toen de kweek wel vlot verliep. De

vogels die bijgekocht zijn, zijn bij de kweker wel opgekweekt door pleegouders (Japanse meeuwen).

Er is nu ook gekweekt met Japanse meeuwen als pleegouders.

Page 29: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

3

Bovendien verloopt de kweek met Gouldamadines in dezelfde ruimte (andere vluchten) zonder

problemen.

3 Signalement

De diamantvink (Emblema guttata of Stagonopleura guttata) behoort tot de familie Estrildidae

(prachtvinken) van de orde Passeriformes. Het is een ongeveer 12 cm (van kop tot staart) grote vogel.

Door de kweek zijn er verschillende mutaties ontstaan en vastgelegd zoals oranjesnavel, bruin, pastel

en bleekrug (Keurmeestervereniging Tropische vogels en Parkieten, 1998). De diamantvink komt

oorspronkelijk van oostelijk Australië (Robiller, 1981). Ze leven hier in kleine groepen op de droge

grasgebieden waar enkele bomen staan. In het wild is er sprake van koloniebroed. Het natuurlijk dieet

bestaat vooral uit rijpe en halfrijpe graszaden, in de broedtijd wordt dit aangevuld met allerlei insecten

en hun larven. Rond 1960 is er door Australië een uitvoerverbod ingesteld, waardoor alle

diamantvinken hier nu afkomstig zijn van nafok (Van der Linden, 2010).

4 Probleemlijst

Uit de anamnese komen een aantal problemen naar voren:

1. Onvruchtbaarheid (zowel man als pop)

2. Verminderde uitkomstpercentages

3. Legnood

Fig. 1: Diamantvink wildkleur. De snavelkleur is donker rood

paars, waaraan men kan zien dat het om een volwassen vogel

gaat.

(uit Van de Weerdhof, 2011)

Page 30: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

4

5 Onvruchtbaarheid en verminderde uitkomstpercentages

Wanneer men een man en een pop samen zet, zijn er een aantal vereisten waaraan moet worden

voldaan om tot goede kweekresultaten te komen. Denk hierbij aan een juiste leeftijd van de vogels,

goede voeding, temperatuur, daglengte. Tevens moeten de vogels in een goede conditie verkeren en

vrij zijn van ziekte en specifieke aandoeningen van het geslachtsstelsel. Hieronder zullen een aantal

aspecten verder besproken worden.

5.1 Management

5.1.1 Leeftijd

Onder de passeriformen bestaat er grote variatie in het tijdstip van optreden van puberteit. Bij de

zebravink (Taeniopygia guttata) en Japanse kwartel (Coturnix coturnix) treedt deze al op bij een

leeftijd van 2 maanden (Pollock en Orosz, 2002). De meeste kanaries bereiken geslachtsrijpheid op

een leeftijd van enkele maanden, maar een goede fertiliteit start pas bij een leeftijd van ongeveer 10

maanden (Sandmeier en Coutteel, 2005). Mannen zijn gewoonlijk later kweekrijp dan poppen (Pollock

en Orosz, 2002). Wanneer een pop te vroeg ingezet wordt voor de kweek bestaat een aanzienlijk

risico op legnood, met alle gevolgen van dien (Romagnano, 1996). De regel is om diamantvinken pas

na de leeftijd van 10 maanden of 1 jaar te gebruiken voor de kweek (Robiller, 1981). Een eerste legsel

van jonge vogels kan onvruchtbaar zijn, door immaturiteit van de geslachtsorganen of onervarenheid

(Joyner, 1994).

Pas uitgevlogen diamantvinken hebben een zwarte snavel en een ander verenkleed dan de

volwassen individuen op kleur. Op een leeftijd van 3 4 maanden gaan ze ruien en komen dan in

ongeveer 12 weken op kleur (Van der Linden, 2010). De vogels zijn dus eerder volledig op kleur, dan

dat er mee gekweekt kan worden. Het verenkleed kan daarom niet als goede indicatie gebruikt

worden om de vogels in te zetten voor de kweek. Bij een zuivere wildkleur is de verkleuring van de

snavel een betere maatstaf. De roodverkleuring van de snavel begint aan de basis en gaat zo door tot

de punt, het rood blijft lang lichter van tint, dan bij de oudere vogels, het duurt ongeveer een jaar

voordat deze donkere kleur bereikt is (Van der Linden, 2010). Het is dus aan te raden om te wachten

tot de snavel een donkerrode tot paarse kleur heeft, vooraleer de vogels te koppelen. Bij een

oranjesnavel of dragers van deze mutatie krijgt de snavel echter nooit deze donkere kleur.

5.1.2 Geslachtsbepaling

Om tot goede kweekresultaten te komen is het uiteraard een vereiste dat een man en pop samen

zitten. Het bepalen van het geslacht bij de diamantvink is echter niet altijd evident. De diamantvink is

een monomorfe vogel, de uiterlijk geslachtsverschillen zijn zeer subtiel. Het duidelijkste uiterlijke

kenmerk om het geslacht van de vogels te herkennen zijn de oogringen, een man zal bredere en

donkerdere oogringen hebben dan de pop (Van Der Linden, 2010). Maar dit is zeker niet altijd even

betrouwbaar. Wel betrouwbaar is de zang, alleen de mannen zingen. Andere methoden van

geslachtsbepaling zijn endoscopie en DNA-testen. Omwille van de kostprijs van deze methoden en

de relatief lage economische waarde van een diamantvink worden deze methoden bijna niet gebruikt.

Daarenboven is endoscopie van een vogel van het kleine formaat van een diamantvink technisch niet

eenvoudig uit te voeren. Endoscopisch het geslacht bepalen, moet onder volledige anesthesie

Page 31: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

5

worden (Guttiérez-Corchero en Hernández, 2002). De geslachtsbepaling kan gebaseerd zijn op

karyotypering of DNA analyse. De geslachtschromosomen bij vogels zijn het W en Z chromosoom,

waar de man ZZ heeft en de pop ZW, het W chromosoom is kleiner dan het Z chromosoom (Griffiths

et al., 1998). -helicase-DNA-

Een PCR (polymerase chain reaction) primer kan gebruikt worden voor de amplificatie van CHD-Z en

CHD-W. Het CHD-Z komt in beide geslachten voor en fungeert als controle of de PCR geslaagd is,

CHD-W komt enkel bij de pop voor, waardoor er na elektroforese bij de pop 2 banden verschijnen en

bij de man slechts 1 (Griffiths et al., 1998).

5.1.3 Koppelen

Diamantvinken zijn kieskeurig in hun partnerkeuze, het willekeurig samen zetten van een man en een

pop leidt niet zelden tot een teleurstelling (Van der Linden, 2010). De vogels moeten elkaar

accepteren om tot goede bevruchtingspercentages te komen, ook voor het goed grootbrengen van de

jongen is een goede samenwerking gewenst. Beter is het een groep vogels samen te zetten in een

vlucht en dan te kijken welke koppels er gevormd worden. De gevormde koppels kunnen gemerkt

worden met knijpringetjes en later uitgevangen worden om ze in een aparte kooi te zetten. Wanneer

de volière ruim genoeg is, kunnen er meerdere koppels broeden. In de natuur is er immers ook sprake

van koloniebroed (Robiller, 1981). Anderen menen echter dat het beter is de koppels apart te

huisvesten (Van der Linden, 2010). Wanneer men kweekt om bepaalde eigenschappen vast te

leggen, komt de partnerkeuze van de vogels onderling niet altijd overeen met de koppels die de

kweker voor ogen had.

5.1.4 Pleegouders

Om de kweekresultaten van prachtvinken op te drijven worden veelal Japanse meeuwen (Lonchura

domestica) als pleegouders ingezet.

Vroeger werd gedacht dat de periode voor sexuele imprinting relatief kort is en vast staat. Later

onderzoek toonde echter dat deze sensitieve fase erg flexibel is, afhankelijk van de omstandigheden

(Immelman et al., 1991). Wanneer zebravinken werden groot gebracht door pleegouders hadden deze

de sexuele voorkeur voor deze soort. Wanneer vogels na het spenen bij soortgenoten werden

gehuisvest kon er wel een voorkeurswijziging optreden waardoor ze toch de voorkeur voor hun

soortgenoten kregen (Immelman et al., 1991). In een experiment van Immelman et al. (1991) werden

zebravinken grootgebracht door pleegouders, na het spenen werden ze 100 dagen geïsoleerd

gehouden, daarna werd een groep eerst blootgesteld aan een dubbele keuzetest (tussen pleegouder

en soortgenoot) en vervolgens deden de vogels broedervaring op met een soortgenoot om vervolgens

daarna weer een dubbele keuzetest uit te voeren. De andere groep deed direct broedervaring op met

een soortgenoot en daarna werd ook hier een dubbele keuzetest uitgevoerd. Uit dit experiment kwam

dat de zebravinken initieel een sexuele voorkeur hadden voor het soort van hun pleegouders. De

vogels die broedervaring opdeden met een soortgenoot, hadden daarna de voorkeur voor

soortgenoten. Deze verandering van voorkeur wordt echt wel geremd wanneer de vogels contact

hebben met het soort van hun pleegouders, al is dit contact slechts voor korte tijd. Uit dit experiment

Page 32: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

6

komt naar voren dat de imprintingsfase dus niet zo kort is en vast staat, zoals vroeger werd

aangenomen.

Om tot goede koppelvorming te komen dienen de vogels uiteraard soortgenoten te verkiezen boven

hun pleegouders. In dit licht is het dus af te raden met pleegouders te kweken, wanneer er toch voor

wordt gekozen moet men de vogels na het spenen bij soortgenoten zetten en nooit samen met de

pleegouders in een kooi plaatsen.

Naast de afwijkende imprinting heeft het gebruik van pleegouders nog een belangrijk nadeel. Japanse

meeuwen zijn vaak subklinische dragers van Campylobacter fetus var. jejuni (Joseph, 2003). Vooral

jonge prachtvinken (Estrildidae) zijn erg gevoelig voor deze bacterie. Klinische symptomen zijn

apathie, gele diarree, vertraagde rui en een hoge mortaliteit onder de nestjongen (Dorrestein, 2009;

Sandmeier en Coutteel, 2005)

Om bovengenoemde redenen is het aan te raden natuurbroed toe te passen. Wanneer de man en

pop elkaar accepteren en een goed koppel vormen, zou het uitbroeden van de eieren en

grootbrengen van de jongen geen problemen op moeten leveren.

5.1.5 Inteelt

Om bepaalde esthetische eigenschappen vast te leggen, wordt er nogal eens inteelt toegepast bij de

kweek van tentoonstellingsvogels. Inteelt kan leiden tot genetisch gecontroleerde fysische of gedrag

afwijkingen, dit kan leiden tot onvruchtbaarheid van de vogels (Joyner, 1994). Inteelt zorgt er ook voor

dat de frequentie van letale en subletale genen stijgt, wat tot verhoogde embryonale sterfte kan leiden.

5.2 Huisvesting

5.2.1 Licht

De belangrijkste prikkel voor voortplantingsgedrag bij de meeste vogelsoorten is licht, dit is zeker het

geval voor vogels uit streken met seizoensveranderingen (Pollock en Orosz). Verlengde daglengte

Fig. 2: Twee jonge diamantvinken (rechts) bij Japanse meeuwen als pleegouders. Het

verenkleed in grijstinten en de donkergrijze snavel is typisch voor jonge vogels.

Page 33: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

7

stimuleert de hypothalamus tot verhoogde vrijstelling van GnRH, wat de synthese en afgifte van LH en

waarschijnlijk FSH stimuleert (Crosta et al., 2003). De fotosensitieve fase treedt typisch 13 17 uur na

het aanbreken van dageraad. Dit is van belang daar het niet per se nodig is dat er continu licht is

gedurende de dag, het is voldoende dat er licht is tijdens deze fotosensitieve periode (Pollock en

Orosz, 2002). In de literatuur wordt beschreven dat maximale fotostimulatie bij 12 14 uur licht

optreedt (Pollock en Orosz, 2002), Coutteel (2003) beschrijft dat kanaries minimaal 14 15 uur licht

nodig hebben voor de kweek, waar 15 uur ideaal lijkt. Meer dan 17 uur licht per dag heeft weer

negatieve invloed op de broedresultaten. Voortdurende lange daglengten blijven de vogels niet

stimuleren te kweken, integendeel ze komen dan in een fotorefractaire periode. Er is een periode van

korte daglengten nodig om uit deze fotorefractaire staat te komen (Gwinner en Hau, 2000).

Naast de tijdsduur van belichten zijn er nog een aantal aspecten van licht van belang. Ten eerste het

spectrum. De golflengte van het zichtbaar licht ligt tussen 380 en 780 nm. Gaat men lager dan deze

380 nm dan komt men in het gebied van ultra-violet licht. UV-straling kan op basis van dalende

golflengten in UV-A, UV-B en UV-C onderverdeeld worden. UV-B straling is nodig voor de omzetting

van 7-dehydrocholesterol in 1,25-dihydroxycholecalciferol (vitamine D3) in de huid (Coutteel, 2003).

UV-straling inactiveert bovendien micro-organismen en houdt de omgevingscontaminatie zodoende

onder controle (Coutteel, 2003). Zonlicht bevat het volledige spectrum, echter wordt de UV straling

door glas tegen gehouden (McDonald, 2005). Kunstlicht bevat vaak ook slechts een beperkt spectrum

(zie figuur 3). Wanneer de vogels dus niet direct blootgesteld worden aan zonlicht zijn volledige

spectrum lampen nodig voor de UV-straling.

De hoeveelheid licht wordt weergegeven in lumen, wat de totale hoeveelheid licht geproduceerd per

seconde door een lichtbron uitdruk. De lichtsterkte wordt uitgedrukt in lux (lumen/m2), wanneer men

dus de totale hoeveelheid licht (lumen) van alle lampen optelt en dit deelt door de totale oppervlakte

krijg je een idee over de lichtsterkte in lux (Coutteel, 2003). Zonlicht heeft een lichtsterkte van 105 lux,

het minimum nodig voor vogels is 500-1000 lux (Coutteel, 2003).

Fig. 3: Het spectrum uitgezonden door een daglichtlamp. In dit spectrum ontbreekt de UV-

straling.

(uit Koninklijke Philips Electronics N.V., 2011).

Page 34: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

8

Een ander kenmerk van licht is de lichttemperatuur, die uitgedrukt wordt in Kelvin (K). Hoe hoger de

lichttemperatuur, hoe blauwer het licht wordt, en hoe meer UV licht wordt geproduceerd (Coutteel,

2003). Daglichtlampen zitten zo rond de 6500 K, kijkt men naar bijvoorbeeld gewone gloeilampen is

dit licht veel geler, omdat ze een lagere kleurtemperatuur hebben (3000K) (Jochem, 2009c).

Tenslotte is er bij TL-lampen nog een andere factor die meespeelt, namelijk de frequentie. Normale

TL-lampen bezitten een frequentie van ongeveer 50 Hz, wat dus concreet neerkomt op 50 wisselingen

van lichtintensiteit per seconde (Jochem, 2009c). Het menselijk oog kan deze frequentie niet

waarnemen, studies tonen echter aan dat het vogels een frequentie tot 160 Hz kunnen onderscheiden

(Coutteel, 2003). Het stroboscopisch effect wat er dus zou bestaan voor de vogels kan tot stress

leiden, er moet nog verder onderzoek gebeuren over het exacte effect van de frequentie van licht op

vogels. De frequentie van 50 Hz die bestaat wordt veroorzaakt door de wisselspanning op het net,

wanneer er een transformator tussen geplaatst wordt, kan de frequentie opgevoerd worden tot 10.000

Hz, dit zijn zogenaamde hoogfrequente TL-lampen (Jochem, 2009c). Deze hoge frequenties zijn ook

door vogels niet waar te nemen

5.2.2 Temperatuur

Diamantvinken kunnen overwinteren bij een temperatuur boven de 10-12 ºC (Van der Linden, 2010).

Tijdens de broedtijd mag de temperatuur echter niet onder de 16 ºC komen (Robiller, 1981). Extremen

in temperatuur moeten ten alle tijden vermeden worden omdat dit een stresssituatie teweeg brengt bij

de vogels en leidt tot een verminderde reproductie activiteit, spermaproductie en dunnere eischalen

(Joyner, 1994).

5.2.3 Vochtigheid

De relatieve vochtigheid in de kweekruimte moet tussen de 60 en 80% zitten (Coutteel, 2003). Een te

hoge luchtvochtigheid heeft zijn repercussies op de ontwikkeling van pathogenen. Een te lage

luchtvochtigheid echter, leidt tot verminderde uitkomstresultaten van de eieren (Coutteel, 2003). Door

badwater ter beschikking te stellen kunnen vogels het microklimaat bij de eieren zelf reguleren

(Jochem, 2009b). Verder kunnen de eieren tegen het uitkomen met lauw water worden besproeid

(Coutteel, 2003).

Regenval stimuleert het voortplantingsgedrag bij tropen of woestijn bewonende soorten (Pollock en

Orosz, 2002). Bij zebravinken (Taeniapygia guttata) uit centraal Australië treedt het broedgedrag direct

op na regenval (Bentley et al., 1999). In hoeverre dit te extrapoleren is naar diamantvinken is maar de

vraag.

5.3 Voeding

Om tot goede kweekresultaten te komen is het van essentieel belang een goed uitgebalanceerd dieet

te geven. Het voedsel van diamantvinken in de natuur bestaat uit rijpe en halfrijpe graszaden,

gedurende de broedtijd wordt dit aangevuld met allerlei insecten en hun larven (Van der Linden,

2010). Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de behoeften vereist voor eiproductie en

deze voor maximale uitkomstresultaten (Brue, 1994). Voor de eiproductie is vooral de eiwit- (in het

Page 35: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

9

bijzonder de zwavelhoudende aminozuren en lysine) en calciumbehoefte gestegen. Om de

uitkomstresultaten te optimaliseren zijn verhoogde gehaltes aan vitamine E, riboflavine,

pantotheenzuur, biotine, foliumzuur, pyridoxine, zink, ijzer, koper en mangaan vereist (Brue, 1994).

Hoewel reproductie een energievergend proces is en dan vooral de leg bij de pop, stijgt de

voedselopname tijdens de legperiode niet (Harper en Skinner, 1998). Om toch te voldoen aan de

verhoogde energiebehoeften vermindert de pop haar activiteit. De meeste zaadmengelingen dekken

de onderhoudsbehoeften aan eiwit bij volwassen vogels (Haper en Skinner, 1998). Tijdens de leg zijn

de eiwitbehoeften gestegen, de voedselopname stijgt echter niet, waardoor de pop in een negatieve

stikstofbalans terecht komt, met verlies aan spiermassa (Harper en Skinner, 1998). Hieruit kunnen we

concluderen dat een dieet van hoge kwaliteit noodzakelijk is in de periode voor de eileg, om aanleg

van voldoende reserves mogelijk te maken. Het is vooral van belang dat de eiwitopname de behoeften

aan essentiële aminozuren dekt. Bij grasparkieten die op een zaadmengeling stonden, dat slechtst de

helft van de lysine, methionine en cysteïne behoefte dekte, waren het totaal aantal eieren,

bevruchtings- en uitkomstpercentages lager (Harrison en McDonald, 2005). Naast een

geconcentreerde energiebron is vet ook de drager voor de vetoplosbare vitamines A,D,E en K (Harper

en Skinner, 1998). Er moet een goede verhouding tussen de essentiële vetzuren bestaan, twee

belangrijke essentiële vetzuren zijn linolzuur en alfa-linoleenzuur (Harper en Skinner, 1998). De

spermaproductie daalt met de leeftijd, dit kan echter tegen gegaan worden door suppletie van olie rijk

aan arachidonzuur of docosahexaeenzuur samen met vitamine E. Suppletie van linoleenzuur in

afwezigheid van vitamine E kan een daling van 50% van het aantal spermatozoa per ejaculaat in

oudere vogels geven (Harrison en McDonald, 2006).

Vitamine A is noodzakelijk voor onder andere zicht, reproductie, groei, embryogenese en onderhoud

-caroteen omzetten in actief vitamine A,

-caroteen zijn echter erg laag in zaden (Harper en Skinner, 1998).

Men moet dus beducht zijn op hypovitaminose A, bij hypovitaminose A treedt er hyperkeratose van

het epitheel op, wat de functionaliteit van het geslachtsweefsel kan beïnvloeden (Harrison en

McDonald, 2006). Bij een tekort aan vitamine A kunnen verhoogde embryonale sterfte, verlaagde

uitkomstpercentages, verminderde spermatogenese en sexuele activiteit bij mannen voorkomen

(McDonald, 2005). Vitamine A heeft ook een gunstige invloed op het aantal gelegde eieren (Fu et al.,

2000). Een overmaat vitamine A is echter te vermijden, dit kan ook tot verminderde vruchtbaarheid en

uitkomstpercentages leiden, mogelijk door de interferentie met vitamine E opname (McDonald, 2005).

Meestal dekt een zadenmengeling de behoefte aan vitamine E, wanneer er veel onverzadigde

vetzuren aan het dieet worden toegevoegd, stijgt de behoefte aan vitamine E, daar dit anti-oxidante

eigenschappen heeft (Harper en Skinner, 1998). Een vitamine E gebrek kan ook leiden tot

reproductieproblemen (McDonald, 2005). Studies over de vitamine B behoeften van gezelschaps

vogels ontbreken voor dit moment, onderzoek bij industrieel pluimvee kan wel als richtlijn gebruikt

worden. Specifiek van belang is vitamine B2 (riboflavine), door het relatieve lage gehalte in zaad

(Harper en Skinner, 1998). Een tekort aan riboflavine bij de moederdieren leidt tot verhoogde

embryonale sterfte en verminderde uitkomstresultaten. Foliumzuurdeficiëntie wordt ook geassocieerd

Page 36: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

10

met embryonale sterfte (Macwhirter, 1994a). De meeste zaadetende passeriformen kunnen zelf

vitamine C synthetiseren uit glucose in de lever (Macwhirter, 1994a). De behoefte aan vitamine C stijgt

ten tijde van stress, zoals de kweek, groei of hoge omgevingstemperaturen (McDonald, 2005). Bij

kippen wordt een diëtaire opname van vitamine C geassocieerd met een dikkere eischaal (Macwhirter,

1994a).

Calcium, essentieel voor de ontwikkeling en onderhoud van het skelet, is geassocieerd met fosfor en

vitamine D. Onvoldoende calcium tijdens de leg kan resulteren in dunne of slappe eischalen, wat weer

tot legnood kan leiden (Haper en Skinner, 1998). Door de antagonistische rol van fosfor, is vooral de

calcium:fosfor verhouding van de voeding van belang, die idealiter rond de 2:1 ligt (Harper en Skinner,

1998). Een volledig zadendieet heeft een slechte calcium:fosfor verhouding (0,4-1,5). Oplosbaar grit

(inktvisbeen/Sepia spp.,oesterschelpen) kan gegeven worden als aanvullende calciumbron.

Onoplosbaar grit (zand) kan beter vermeden worden in verband met impactie van de krop, klier- en

spiermaag (Coutteel, 2003). Ook vitamine D speelt een rol in het calciummetabolisme, dit vitamine

stimuleert de intestinale opname van calcium in de darm en de mobilisatie. De oorzaak van vitamine D

deficiëntie kan gelegen zijn in te lage diëtaire inname, leverproblemen, intestinale aandoeningen of

aan te lage blootstelling aan UV-B straling (nodig om het de opgenomen precursoren van vitamine D

om te zetten in de actieve vorm cholecalciferol / vitamine D3). Glazen ruiten houden de UV-B straling

van het zonlicht tegen. Tekenen van hypovitaminose D zijn verdunde of slappe eischaal, verhoogde

embryonale sterfte (McDonald, 2005).

Veel zadenmengelingen zijn multideficiënt, zaden zijn deficiënt aan vitamine A en D3, lysine en

methionine, bovendien is de calcium:fosfor verhouding ongunstig (Coutteel, 2003). Deze deficiënties

zullen vooral in periode van verhoogde nood, zoals bijvoorbeeld tijdens de kweek tot expressie

komen. Met enkele supplementen en het geven van eivoer tijdens de kweek zijn deze verhoogde

behoeftes echter goed op te vangen. Om tot een beter gecontroleerde samenstelling van het dieet te

komen kan er voor pelletvoeding gekozen worden. Deze pelletvoeding kan de noden aan aminozuren,

vitamines, mineralen en sporenelementen perfect dekken. Veel prachtvinken zijn echter niet

eenvoudig over te wennen van een zadenmengeling naar een pelletvoeder (Gelis, 2003). Onder de

kwekers van een proef met pelletvoeding in samenwerking met de universiteit van Utrecht was er ook

enige argwaan, verminderde conditie en kweekresultaten werden in verband gebracht met het

overschakelen van een zadenmengeling naar pelletvoeding (Stoop, 2000). De wetenschappelijke

commissie onderkende dat wanneer de overschakeling gebeurt op latere leeftijd er altijd een voorkeur

voor zaden blijft, waardoor de opname van korrels slechts in de basisbehoefte voorziet, wat de

conditie niet ten goede komt. Hun advies was dus ook om de vogels direct te spenen met

pelletvoeding.

5.3.1 Obesitas

Er wordt beschreven dan zaad met een hoog vetgehalte en hoge energiedensiteit de reproductie

stimuleert (Bowles, 2002). De diamantvink heeft echter de neiging snel te vervetten (Jochem, 2009a).

Page 37: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

11

Wanneer de borst en buik geelachtig zien is dit een teken van vetopstapeling (Robiller, 1981).

Enerzijds kan dit aan een te hoge energieopname liggen, anderzijds aan te weinig lichaamsbeweging.

Obesitas heeft een negatieve invloed op de vruchtbaarheidsresultaten bij vogels. Vetopstapelingen

kunnen de cloaca mechanisch blokkeren (Joyner, 1994). Verder kan obesitas bij de pop interfereren

met een succesvolle ovulatie en kan het tot legproblemen leiden. Bij de struisvogel is beschreven dat

obesitas bij mannelijke vogels leidt tot verminderde spermaproductie (Cooper et al., 2005). Bij

vleeskippen werden een verminderde vruchtbaarheid en uitkomstpercentage gezien bij ad libitum

voedering (Robinson en Wilson, 1996). Ook bij grasparkieten werd obesitas geassocieerd met

onvruchtbaarheid (Baker, 1991). Bovendien is een obese vogel gepredisponeerd hepatische lipidose

te ontwikkelen (Hochleithner et al., 2005). Door de vetopstapeling degenereert de lever, met

verminderde functie tot gevolg. Door de centrale metabole rol van de lever, heeft een verminderde

leverfunctie ook zijn negatieve gevolgen voor de voortplanting.

5.4 Algemene infecties

Naast managementproblemen kunnen infectieuze oorzaken ook aan de basis liggen van

kweekproblemen. Allereerst kan iedere ziekte de conditie van de vogel zodanig verminderen dat het

de voortplanting negatief beïnvloedt. Een vogel moet in topconditie verkeren om tot goede

kweekresultaten te komen. Specifieke virale aandoeningen geassocieerd met onder meer

vruchtbaarheidsproblemen zijn circovirusinfecties en polyomavirusinfecties. Hieronder zal er dieper

ingegaan worden op deze virusinfecties.

5.4.1 Circovirus

Onder de familie Circoviridae vallen Psittacine beak and feather disease (PBFD), Chicken anemia

virus (CAV) en Pigeon circovirus (PiCV), welke ziekte veroorzaken bij respectievelijk psittaciformen,

kippen en duiven. Sinds 1994 zijn er verschillende gevallen beschreven van op circovirus gelijkende

virussen bij verschillende vogelsoorten, zoals palmtortels (Streptopelia senegalensis), kanaries,

vinken, ganzen en meeuwen (Todd, 2000).

geassocieerd met een op circovirus gelijkende infectie (Todd et al., 2001). De aandoening wordt

gekarakteriseerd door abdominale uitzetting, galblaas congestie en het slecht gedijen van de jongen.

De meeste jongen sterven binnen de 7 dagen na het uikomen. De morbiditeit en mortaliteit kunnen

oplopen tot 100% en 90% respectievelijk (Woods en Latimer, 2000). De aandoening is beschreven in

Noord-Amerika en Europa. De typische vederafwijkingen zoals PFBD geeft bij de psittaciformen waren

er meestal niet. De bevedering leek macroscopisch normaal, af en toe konden microscopische lesies

gevonden worden. PCR (polymerase chain reaction) van weefselextracten waren negatief voor PBFD,

wat suggereert dat het om een ander virus gaat. Bij 3 tot 6 maanden oude vinken werden lethargie en

vederverlies toegeschreven aan circovirusinfecties (Woods en Latimer, 2000). De histologische lesies

waren typisch voor circovirus, uit DNA in situ hybridisatie bleek het om een ander virus dan PBFD te

gaan. Meer details over dit geval dienen echter nog gepubliceerd te worden.

Page 38: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

12

Todd et al. (2001) toonden een circovirus infectie aan bij volwassen kanaries die na enkele dagen

ziekte (anorexie, lethargie en vederstoornissen) stierven. Ze toonden een nieuw circovirus aan, dat

grotere gelijkenis had met het PiCV, dan met het PBFD.

Bij een 10 weken oude gouldamadine (Chloebia gouldiae), uit een verblijf met ongeveer 100

gouldamadines met klachten van neusvloei, dyspnee, anorexie, depressie en een hoge mortaliteit

(50%) bij zowel jonge als volwassen vogels, werd een circovirusinfectie bevestigd (Shivaprasad et al.,

2004). Slechte uitkomstresultaten (20%) werden ook opgemerkt. Opmerkelijk is, dat hoewel er ook

andere prachtvinken aanwezig waren, alleen de gouldamadines aangetast waren. Naast de

circovirusinfectie was de gouldamadine ook aangetast door bacteriële en adenovirus infecties.

Over de nieuwe circovirussen bij vogels is nog weinig gekend. Maar naar transmissie toe kan men

kijken naar PBFD en CAV. Het PBFD virus wordt via de feces, veerstof en verschillende excreties en

secreties uitgescheiden (Greenacre, 2005). Asymptomatische dragers kunnen het virus wel

uitscheiden. Bij PBFD bestaat er een sterk vermoeden van verticale transmissie, bij CAV is dit al

bewezen. Het is dus heel goed mogelijk dat de circovirussen bij passeriformen zowel horizontaal als

verticaal worden overgedragen.

Infecties met circovirussen worden geassocieerd met schade aan lymfoïd weefsel en

immunosuppressie (Todd, 2000). Het ziektebeeld hangt af van de andere infecties (viraal, bacterieel)

die optreden secundair aan de immunosuppresie door een circovirusinfectie.

Diagnose van een circovirusinfectie is gebaseerd op histologie, DNA in situ hybridisatie,

elektronenmicroscopie of PCR. De genusspecifieke PCR kan verschillende circovirussen aantonen,

speciesspecifieke PCRs gaan enkel bepaalde species (bijvoorbeeld PBFD) aantonen. Histologische

veranderingen zijn vooral zichtbaar in de bursa van Fabricius. Er is necrose of een lymfoïde depletie

mogelijk, typisch zijn de intracytoplasmatische inclusies in de monomorfonucleaire cellen in de bursa.

Wanneer er in situ hybridisatie wordt toegepast kan DNA van het circovirus worden aangetoond. Met

transmissie elektronen microscopie kan men de viruspartikels (icosahedrische virions zonder envelop,

met een grootte van ongeveer 14-21 nm) in het cytoplasma van voornamelijk macrofagen en bursale

epitheelcellen zien. Deze viruspartikels hebben dezelfde verschijning als deze bij PBFD (Woods en

Latimer, 2000).

Een effectieve behandeling tegen een circovirusinfectie bij passeriformen bestaat er momenteel niet

(Woods en Latimer, 2000). Daar het een aandoening is waar de vogels vooral door secundaire

infecties sterven is een behandeling gebaseerd op diagnose en behandeling van deze infecties. Om

een circovirusinfectie te voorkomen, moet het contact van jonge vogels met oudere vogels, welke als

bron van infectie kunnen fungeren geminimaliseerd worden. Wanneer een circovirusinfectie aanwezig

is in een groep vogels, is eliminatie moeilijk tot onmogelijk. Omdat het virus geen envelop heeft is het

stabiel in de omgeving (kan tot jaren overleven in de omgeving) en resistent tegen veel gebruikelijke

desinfectantia (Greenacre, 2005).

5.4.2 Polyomavirus

Bij grasparkieten wordt het polyomavirus geassocieerd met Budgerigar Fledgling Disease, waar

veerafwijkingen typisch zijn (Greenacre, 2005). Bij andere psittaciformen kan het ziektebeeld variëren

van een subklinische infectie, chronisch algemeen ziek zijn tot acute sterfte (Phalen, 1998).

Page 39: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

13

Polyomavirus is ook bij verschillende soorten passeriformen gediagnosticeerd, de gouldamadine lijkt

echter het meest gevoelig (Gelis, 2003). Polyomavirus wordt geassocieerd met mortaliteit bij vogels

van alle leeftijden (Greenacre, 2005). Symptomen zijn mortaliteit bij nestjongen, slechte groei,

abdominale bloedingen en vertraagde rui (Sandmeier en Coutteel, 2005). Dieren die een acute

infectie overleven, kunnen veer- en snavelafwijkingen ontwikkelen (Greenacre; 2005).

De transmissie gebeurt door contact met excreties en secreties, vooral urine. Bij grasparkieten is een

verticale overdracht al bewezen, het is dus aannemelijk dat dit ook geldt voor polyomavirusinfecties bij

passeriformen (Phalen, 1998). Ook dit virus heeft geen envelop en is dus stabiel in de omgeving,

Verliezen door polyomavirus houden slechts een kweekseizoen aan, de daaropvolgende seizoenen

wordt er een immuniteit verworven (Gelis, 2003).

De diagnose kan men doen op basis van autopsiebevindingen, histologie en PCR. Een typisch letsel

is een gezwollen bleke lever, met een gevlekt uitzicht, splenomegalie en subserosale intestinale

bloedingen (Greenacre, 2005). Op histologie kan er een inflammatoir beeld en necrose gezien

worden van de lever, milt, myocard, darmen en beenmerg (Sandmeier en Coutteel, 2005). In de

geïnfeceerde organen kunnen intranucleaire inclusies terug gevonden worden (Gelis, 2003).

Zogenaamde breedspectrum PCR (genusspecifiek) is geschikt voor het aantonen van

polyomavirussen bij passeriformen. In situ hybridisatie met een DNA probe voor VP-1 (structureel

virus eiwit) kan een infectie met polyomavirus bij psittaciformen en passeriformen aantonen met een

hoge sensitiviteit (Garcia et al. , 1994).

Zoals bij circovirus is er buiten een ondersteunende behandeling, geen effectieve therapie mogelijk.

Voor psittaciformen bestaat er een effectief vaccin (Greenacre, 2005). De geschiktheid van dit vaccin

voor passeriformen dient nog verder onderzocht te worden. Effectieve desinfectantia voor dit virus zijn

natrium hypochloride, chloordioxide en 70% ethanol (Greenacre, 2005).

5.5 Aandoeningen van het geslachtsstelsel

5.5.1 Salpingitis

Salpingitis (ontsteking oviduct) kan van infectieuze of niet infectieuze oorzaak zijn. Salpingitis wordt

meestal gezien bij volwassen poppen, maar ook bij jonge vogels is het mogelijk (Romagnano, 1996).

Vaak is het probleem geassocieerd met luchtzakontsteking, leverziekte, pneumonie, systemische

infecties of ascenderende infecties vanuit de uterus of cloaca. Salpingitis is meestal van bacteriële

oorsprong (Crosta et al., 2003). Meest frequent gevonden bacteriële kiemen zijn Escherichia coli,

Salmonella, Mycoplasma, Pasteurella en Streptococcus sp. (Bowles, 2002). Paramyxovirus 1 is bij

verschillende vogelsoorten ook geassocieerd met salpingitis (Bowles, 2002). Niet infectieuze

oorzaken voor salpingitis zijn veel abdominaal vet, trauma, inflammatie als een gevolg van

legproblemen, malnutritie, neoplasie of een vreemd voorwerp (Bowles, 2002). Een gelokaliseerde

inflammatie ter hoogte van de uterusgedeelte van het oviduct noemt men metritis. Dit kan secundair

zijn aan legnood, ascenderende infectie of een systemische infectie (Bowles, 2002). Bij passeriformen

ontstaat er bij salpingitis vaak een oviductimpactie, het gevolg hiervan is dat de eileg stopt (Joyner,

1994). Oviductimpactie kan ook secundair aan legnood ontstaan (Bowles, 2002). Impactie kan

ontstaan door hypersecretie van mucine en albumine of door ingedikt eimateriaal.

Page 40: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

14

Klinische symptomen van salpingitis kunnen initieel vaag en moeilijk te onderkennen zijn (Bowles,

2002). Symptomen die voor kunnen komen zijn verminderde eiproductie, abnormaal gevormde eieren.

In een later stadium kunnen anorexie, lethargie, een uitgezet abdomen voorkomen. Bij een metritis

kan het embryo ook geïnfecteerd raken, waardoor embryonale sterfte optreedt (Romagnano, 1996).

Op radiografie en echografie manifesteert salpingitis zich als een vergroot oviduct. Op radiografieën

zie je weinig detail binnen de coeloomholte, waardoor echografie een beter diagnostisch middel is

(Romagnano, 1996). Endoscopisch kan soms, maar niet altijd een inflammatoir beeld van de serosa

van het oviduct worden waargenomen. Definitieve diagnose krijgt men echter pas na cytologie en

bacteriële cultuur van het lumen van het oviduct (Bowles, 2002). Bacteriële isolaten uit de cloaca

vertegenwoordigen niet per definitie de infectieuze agentia verantwoordelijk voor de salpingitis.

Daarboven bezit de cloaca een flora wat een juiste interpretatie van een cloacacultuur moeilijk maakt.

De behandeling van salpingitis is afhankelijk van de onderliggende oorzaak. Eventuele onderliggende

oorzaken dienen gecorrigeerd te worden. Is er sprake van een bacteriële salpingitis moet er met

antibiotica behandeld worden. Een goede opvolging is vereist, omdat het niet eenvoudig is een

bacteriële salpingitis volledig te genezen (Bowles, 2002). Soms is salpingohysterectomie de enige

therapie die een vogel kan redden (Crosta et al., 2003).

5.5.2 Oöphoritis

Infectieuze oöphoritis (ontsteking ovarium) is meestal bacterieel van oorsprong, en spreidt van nabij

gelegen organen of septicemie naar het ovarium (Bowles, 2002). Ook hier zijn de symptomen weer

vaag, problemen als stopzetting van de leg of legnood kunnen geassocieerd zijn met oöphoritis. Maar

ook chronisch vermageren, anorexie en acute sterfte kunnen voorkomen. Diagnose kan gebeuren

door radiografie en echografie, een vergrote weke delen densiteit is zichtbaar in de regio van het

ovarium (Bowles, 2002). Met endoscopie is er een vergroot abnormaal ovarium zichtbaar. Definitieve

diagnose kan pas gebeuren naar bioptname en bacteriële cultuur. De behandeling hier is ook weer

antibioticatherapie tegen het oorzakelijk agens (Romagnano, 1996).

5.5.3 Orchitis

Zoals er bij de pop ontsteking van de geslachtsorganen kan optreden, kan bij de man orchitis

(ontsteking testes) vruchtbaarheidsproblemen geven. Orchitis is vrijwel altijd van infectieuze

oorsprong, gelijkaardige kiemen als bij de pop spelen hier een rol, zoals E. coli, Salmonella,

Pasteurella (Joyner, 1996). Deze kunnen de testis hematogeen bereiken bij een septicemie, of vanuit

de cloaca. Orchitis kan uni- of bilateraal optreden, wat van belang is voor de vruchtbaarheid van de

man (Crosta et al., 2003). De symptomen zijn initieel vaag, onvruchtbaarheid kan optreden, later kan

de man lethargisch en anorectisch worden en kan het abdomen opgezet zijn (Bowles, 2002). Op

radiografie, echografie en endoscopie kunnen de testes vergroot zijn. Definitieve diagnose is pas

mogelijk na cytologie, bacteriële cultuur en histopathologie van de aangetaste testes (Bowles, 2002).

De actieve inflammatie kan behandeld worden met antbiotica, maar onvruchtbaarheid kan irreversibel

zijn (Joyner, 1994).

Page 41: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

15

5.5.4 Cloaca aandoeningen

Bij zowel de man als de pop kunnen aandoeningen van de cloaca interfereren met een goede

vruchtbaarheid. Cloacitis, stricturen, cloacalithen, overmatig cloacaal vet, omgevende veren kunnen

alle interfereren met de copulatie en bij de pop met de eileg (Romagnano, 1996). Cloacitis kan

ontstaan door bacteriële of mycotische infecties, cloacolithen, prolaps van de cloaca of overmatige

vetopstapeling in de regio rond de cloaca (Crosta et al., 2003).

6 Legnood

6.1 Etiologie Het leginterval is bij passeriformen veelal 24 uur, er is echter nogal wat variatie tussen en binnen de

verschillende soorten (Romagnano, 1996). Door deze variabiliteit is het niet altijd makkelijk problemen

direct op te merken. Legnood is multifactoriële aandoening, met als mogelijke oorzaken: obesitas,

calcium, vitamine A, E, selenium of proteïnedeficiëntie, overmatige eiproductie, misvormde eieren,

dunne eischaal, poppen die voor de eerste keer leggen, gebrek aan beweging, stress (te lage

omgevingstemperatuur, systemische ziekte), te jonge of te oude vogels

pathologie of infectie van oviduct, kweken buiten het seizoen, persisterende rechter oviduct en

genetische predispositie (Crosta et al., 2003; De Matos en Morrisey, 2005; Joyner, 1994). Kleine

vogelsoorten zoals valkparkieten, kanaries en vinken zijn vaker aangetast, de klinische symptomen

zijn hier meestal ook ernstiger (Bowles, 2002). De anatomische locatie waar problemen vaak optreden

zijn de caudale uterus, vagina of vaginale-cloacale overgang (Joyner, 1994).

6.2 Klinische symptomen Klinische symptomen van legnood zijn lethargie, anorexie, tachypnee, op en neer bewegen van de

staart, aannemen van een brede houding. Verder kan een uni- of bilaterale parese/paralyse van de

poten voorkomen. Typisch zijn het abdomen en de cloaca gezwollen en kan het ei gepalpeerd

worden in het abdomen. Verder is er een verminderde defecatiefrequentie, maar een vergroot

defecatievolume en diarree mogelijk. (Romagnanon, 1996). De pop wil niet meer vliegen (Joyner,

1994). Bij kanaries wordt ook het af laten hangen van de vleugels gezien (De Matos en Morrisey,

2005).

Een ei dat vast zit ter hoogte van het bekkenkanaal kan compressie uitoefenen op de bloedvaten,

nieren en zenuwen daar, waardoor manken, parese of paralse en circulatoire problemen (shock)

kunnen ontstaan (Bowles, 2002). Door belemmering van de normale defecatie en urineren kunnen

ileus en nierschade ontstaan, met metabole stoornissen tot gevolg. De druk van een ei kan ook

necrose geven van de eileider, met ruptuur tot gevolg (Romagnano, 1996).

6.3 Diagnose Diagnose gebeurt op basis van ananmese, klinisch onderzoek, eventueel aangevuld met RX (De

Matos en Morrisey, 2005). Wanneer een vogel met bovenstaande symptomen wordt aangeboden met

het verhaal van voorgaand voortplantingsgedrag (nestbouw) moet er aan legnood gedacht worden.

Snel handelen is cruciaal. Bij het klinisch onderzoek kan vaak, maar niet altijd een ei gepalpeerd

worden in het caudale abdomen. Zachte eischalen, eischaalloze eieren of erg craniaal gelegen eieren

kunnen gemist worden bij palpatie (Bowles, 2002). Bij kleine vogels kan een verplaatste kliermaag de

Page 42: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

16

palpatie van een ei bemoeilijken (Joyner, 1994). Radiografieën kunnen nuttig zijn bij het bevestigen

van de diagnose, hoewel schaalloze eieren gemist worden (Joyner, 1994). Het is mogelijk om op de

radiografie meerdere eieren in verschillende ontwikkelingsstadia te zien.

6.4 Therapie Zonder agressieve therapie kunnen passeriformen met legnood slechts enkele uren overleven

(Joyner, 1994). De vogel moet in een warme (rond de 32ºC), vochtige, geoxygeneerde kooi gezet

worden. Ideaal gezien wordt er vocht (Ringer Lactaat) subcutaan toegediend, soms is zelfs een

intraveneuze bolus noodzakelijk. Er moet ten alle tijden calcium (calciumgluconaat intramusculair)

toegediend worden, vitamine A, E en selenium zijn ook aan te raden (Romagnano, 1996). Wanneer

ondanks deze ondersteunende behandeling het ei niet gelegd wordt, kan er medicatie geprobeerd

worden. De behandeling van eerste keus is dan topicaal prostaglandine E2 gel in de cloaca op de

uterovaginale sfincter (Crosta et al., 2003). PGE2 laat de uterovaginale sfincter relaxeren en vergroot

de uteruscontracties. Door deze uteruscontracties wordt de vrijstelling van endogeen arginine

vasotocine gestimuleerd, wat de uteruscontracties verder versterkt (Romagnano, 1996). Normaal zou

deze therapie voor eileg binnen de 15 20 minuten moeten zorgen (Crosta et al.,2003). Wanneer

echter na 1 uur nog altijd geen ovipositie heeft plaats gevonden kan manuele massage nog hulp

bieden (Bowles, 2002). Men moet voorzicht naar caudaal gerichte druk uitoefenen met een vinger net

craniaal van het ei, om zo beweging van het ei naar caudaal toe te bewerkstelligen. Er zijn auteurs die

de toepassing van glijmiddel in de cloaca aanraden (Bowles, 2002), maar er zijn er ook die hun twijfels

hebben over het nut hiervan (Joyner, 1994). Mogelijke complicaties van het masseren zijn ruptuur van

het ei, trauma en eventueel ruptuur van het oviduct en verplaatsing van het ei of fragmenten ervan

naar een ectopische positie (Bowles, 2002). Wanneer alle voorgaande behandelingen falen of als de

toestand van de vogel heel kritiek is, kan gekozen worden voor ovocentese. De inhoud van het ei

wordt dan met een dikke naald (18G) geaspireerd, dit kan door de cloaca of transabdominaal

gebeuren (Joyner, 1994). Wanneer de inhoud eruit is zal een ei zonder harde schaal vanzelf in elkaar

gaan, wanneer er wel een harde schaal is wordt deze voorzichtig gebroken. Er bestaat altijd een risico

op schade aan het oviduct door de stukken eischaal (Romagnano, 1996). Om deze stukken eischaal

te verwijderen en infectie te vermijden wordt er door sommige clinici na ovocentese gespoeld met

jodium-, chloorhexidine- of zoutoplossing (Joyner, 1994). Wanneer er glijmiddel in de cloaca wordt

gedaan, vergemakkelijkt dit de passage van de eischaalstukken (Crosta et al., 2003).

Behandeling met PGE2, manuele massage en ovocentese zijn gecontra-indiceerd bij een ectopisch

ei, oviductruptuur, oviducttorsie of mechanische obstructie (Bowles, 2002). In deze gevallen is

theoretisch chirurgische verwijderingen nog een optie.

Na legnood komt het vaak voor dat de pop snel weer legt, ook dan kan weer legnood optreden. Een

goede opvolging is daarom gewenst. Vroeger werd medroxyprogesteron gebruikt om de ovulatie te

stoppen, maar wegens de neveneffecten wordt dit niet meer gebruikt. Megestrolacetaat wordt sneller

uit het lichaam geëlimineerd, zodat eventuele neveneffecten sneller verdwijnen bij het stopzetten van

de therapie (Crosta et al., 2003). Wanneer men vermoedt dat de pop niet in de juiste conditie verkeert

om eieren te leggen, moet men alle stimuli voor voortplantingsgedrag minimaliseren (Bowles, 2002).

Page 43: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

17

Het best wordt de pop zonder man in een kooi geplaatst, zonder nestmogelijkheden, indien mogelijk

met een kortere daglengte.

7 Bespreking

In tegenstelling tot veel zoogdiersoorten is er bij veel vogelsoorten nog maar relatief weinig bekend

over de reproductie. In het algemeen kan gezegd worden dat er door de zeer grote variëteit aan

vogelsoorten een meer oppervlakkige kennis is wat betreft de geneeskunde. Afhankelijk van de soort

kunnen bepaalde factoren (interne of externe) de reproductie stimuleren dan wel inhiberen (Crosta et

al., 2002). Gegevens van bepaalde vogelsoorten kunnen dus niet zonder meer geëxtrapoleerd worden

naar een andere soort, iets wat in de praktijk nogal eens gedaan wordt.

Wanneer men in de praktijk geconfronteerd wordt met vruchtbaarheidsproblemen van passeriformen

van het formaat van diamantvinken is een algemeen onderzoek vaak vrij beperkt. Men kan de

algemene toestand van de vogel beoordelen, de vogel moet immers in een goede conditie verkeren

om tot goede reproductieresultaten te komen. Bij dit klinisch onderzoek is het van belang te

controleren of de vogel niet in de rui zit, tijdens de rui is het geslachtsstelsel volledig geregresseerd

(Pollock en Orosz, 2002). Door de buik in te blazen kan men controleren of de vogels niet obees zijn,

de buikkleur moet vleeskleurig zijn, niet geelkleurig.

Bij grotere vogels is endoscopie een zeer waardevol diagnostisch middel. Abnormaliteiten aan

bepaalde organen kunnen direct gevisualiseerd worden, tevens is bioptname voor veder onderzoek

mogelijk (Divers, 2010). Endoscopie bij kleine vogels zoals diamantvinken is echter een uitdaging om

goed uit te voeren. Wanneer het om een groepsprobleem gaat is het mogelijk een autopsie (met

histologie, bacteriologie, PCR) uit te voeren op een vogel die natuurlijk is gestorven of een

opgeofferde geëuthanaseerde vogel. Bacteriologie (voor Salmonella) of PCR (Circovirus,

Polyomavirus) is ook mogelijk op meststalen van de vogels waar de problemen zich voordoen.

Het is mogelijk spermaonderzoek te doen. Bij passeriformen is de gebruikte techniek om sperma te

collecteren de massagetechniek. De binnendijen, ventraal abdomen, staart en synsacrale regio

worden gemasseerd, de staart wordt dorsaal gepositioneerd en met continue massage wordt er wat

druk uitgeoefend lateraal van de cloaca. Met deze methode kan ejaculatie uitgelokt worden, maar

zelfs zonder ejaculatie kan sperma naar buiten worden gemasseerd (Joyner, 1994). Contaminatie met

feces of urine moeten vermeden worden. Bij vogels bestaan er twee types van spermatozoa: een

complex type en een simpel type (Crosta et al., 2003). Alle spermatozoa bestaan uit een acrosoom,

hoofd en staart, bij het complexe type is de staart die spiraalvormig is, waar dat bij het simpele type

niet het geval is (Pollock en Orosz, 2002). Het complexe type spermatozoa is typisch voor de

passeriformen.

De voortplanting bij vogels is afhankelijk van een complex samenspel van hormonale, fysiologische en

gedrag mechanismen onder invloed van het milieu waarin ze gehouden worden. Het is dus van groot

belang om niet alleen naar de vogel als individu te kijken, maar zeker ook naar het milieu waarin deze

verkeert. De huisvesting hier voldoet aan de normen voor diamantvinken. Dit was wel te verwachten,

daar de kweek met gouldamadines, ook lid van de familie estrildidae die tevens van oorsprong uit

Page 44: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

18

Australië komen, wel goed verloopt. Tevens zijn er in dezelfde situatie al eerder met succes

diamantvinken gekweekt. Als er naar het licht gekeken wordt, kan er overwogen worden om op

hoogfrequente lampen over te gaan, om het stroboscopisch effect dat de vogels waarnemen te

voorkomen, en zo eventuele stress te verminderen. Bovendien vallen UV-B straling buiten het

spectrum van de daglichtlampen die gebruikt worden. Tevens hebben de vogels geen buitenverblijf,

waar het licht niet gefilterd wordt door glas. De vogels missen dus de UV-B straling, nodig voor de

activatie van vitamine D3 in de huid. Oplossingen hiervoor is het gebruik van volledig spectrum

lampen, waar het UV-B licht wel binnen het spectrum valt. Tevens inactiveert UV licht micro-

organismen en zorgt dus zo voor een reductie van de omgevingscontaminatie met pathogenen

(Coutteel, 2003). Er kan natuurlijk ook in een buitenverblijf voorzien worden, zodat de vogels in direct

zonlicht kunnen zitten. Men moet de vogels hier pas in zetten, zodra de buitentemperatuur rond 12ºC

zit. Momenteel is LED-verlichting een haalbaar alternatief voor de TL-verlichting. Bij de keuze van de

juiste LED-verlichting is het eveneens van belang rekening te houden met het spectrum,

lichttemperatuur en het aantal lumen. Volledige spectrum LED lampen met een lichttemperatuur van

ongeveer 6500 K zijn al op de markt. LED-verlichting is energiezuiniger dan TL-verlichting, ook het

stroboscopisch effect wat vogels waarnemen bij TL-licht is er niet bij LED-verlichting. Een minpunt van

LED-verlichting is de kleinere stralingshoek, in vergelijking met deze bij TL-verlichting. Hier wordt

echter nog volop op geïnnoveerd, waardoor deze stralingshoek al groter is geworden dan bij de eerste

LED-lampen. Ook is de aanschafwaarde voor LED-verlichting niet gering, waardoor nog vele

liefhebbers terughoudend zijn, maar het is zeker een duurzame investering.

De huisvesting van de kweekkoppels in de aparte vluchten is normaal een goede manier van

huisvesten, waarmee de stress van soortgenoten als rivalen geminimaliseerd wordt. Er moet echter

ook rekening gehouden worden dat de zang van soortgenoten of andere soorten (in dit geval de

gouldamadines) kunnen interfereren, hoewel ze niet in dezelfde kooi zitten (Crosta et al., 2003).

De koppelvorming gebeurt bij deze kweker door de kweker zelf. Het is bekend dat diamantvinken

kieskeurig zijn in hun partnerkeuze en het willekeurig bij elkaar zetten van diamantvinken vaak tot

teleurstellingen leidt (Van der Linden, 2010). Daarom kan er wellicht beter voor gekozen worden, de

kweekvogels voor het kweekseizoen in een grote vlucht samen te zetten, en dan observeren en de

koppels die door de vogels zelf gevormd worden, te merken met knijpringetjes. De gevormde koppels

kunnen dan apart gehuisvest worden, om stress te voorkomen. Hoewel de kweekresultaten over het

algemeen beter zullen zijn bij een koppel per kooi, is meerdere koppels in een kooi laten broeden ook

een mogelijkheid. De vlucht moet dan wel voldoende ruim zijn om overbezetting te voorkomen,

begroeiing zorgt voor vluchtmogelijkheden, meerdere zitstokken, voeder- en drinkplaatsen en

nestkasten zijn aan te raden (Macwhirter, 1994b). Een kanttekening die gemaakt moet worden bij

begroeiing in een vlucht is dat het niet eenvoudig is de volledige vlucht te reinigen en ontsmetten,

infectieuze agentia zijn dus moeilijk te elimineren (Macwhirter, 1994b). Een broedkooi (40x80x50cm)

is geen ideale huisvesting, omdat de vogels hier niet echt in vliegen, waardoor ze sneller vervetten.

Hoewel het een ingeburgerd fenomeen is binnen de prachtvinkenkweek moet het routinematig gebruik

van pleegouders afgeraden worden. Om eerder genoemde imprinting op de pleegoudersoort en

vanwege pathogenen (C. jejuni, Cochlosoma) die van Japanse meeuwen op de diamantvinken

Page 45: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

19

kunnen worden overgedragen. Wanneer men met vogels te maken heeft die door pleegouders zijn

groot gebracht is het uit den boze deze samen met het soort van de pleegouders te huisvesten. In dit

geval moeten de diamantvinken dus zeker apart gehuisvest worden van de Japanse meeuwen, nog

beter is het om de Japanse meeuwen in een ander verblijf te houden, zodat ze hun roepen en zang

niet kunnen horen. Naast de verkeerde imprinting die ontstaat bij de grootgebrachte diamantvinken,

wordt er ook niet meer geselecteerd op goed broedgedrag, waar een genetische basis voor bestaat.

Hiermee hangt het balts- en nestbouwgedrag en grootbrengen van de jongen mee samen. Het

(Robiller, 1988).

De voeding is gebaseerd op een commerciële zadenmengeling, samengesteld voor Australische

prachtvinken. Dit voeder kan normaal gezien de voedingsbehoeften buiten de groei, rui en kweek

goed dekken (Harper en Skinner, 1998). Door de ongunstige calcium:fosfor verhouding is

calciumsuppletie het hele jaar door wel essentieel, dit kan bijvoorbeeld door sepia of oesterschelpen

(oplosbaar grit) beschikbaar te stellen. Om de verhoogde behoeften tijdens de groei, kweek en rui te

dekken is het aangeraden het eivoer met de supplementen die de kweker nu maakt bij te voeren. Een

andere optie waarvoor gekozen kan worden is het voeren van pelletvoeding. De samenstelling hiervan

kan uitgebalanceerd worden, naar de noden van de vogels. Men kan hiermee de samenstelling

aanpassen aan de vogelsoort, maar zeker ook aan de fase waarin deze zit (groei, kweek, rui). Helaas

is er nog maar weinig bekend over de exacte behoeften aan de verschillende voedingsstoffen,

vitaminen, mineralen en sporenelementen van passeriformen. Verder onderzoek is dus zeker vereist

om de exacte behoeften in kaart te kunnen brengen, zodat hier het dieet op aangepast kan worden.

Het overschakelen bij prachtvinken van een zadenmengeling naar pellets is een uitdagend iets, waar

zeker de tijd voor genomen dient te worden (Gelis, 2003). Onder de kwekers van prachtvinken, of

zangvogels in het algemeen is het gebruik van pelletvoeding nog maar zeer weinig verspreid.

Enerzijds zal het niet eenvoudig overzetten van zadenmengeling naar pelletvoeding hier schuldig aan

zijn, anderzijds is de kostprijs van pelletvoeding per kilogram aanzienlijk hoger. Hierbij moet men wel

opmerken dat de verteerbaarheid hoger is, de verliezen zijn minder en supplementen zijn overbodig

geworden. De tijd zal het leren of pelletvoeding ooit aan terrein zal winnen bij de kwekers van

zangvogels.

Naar de gezondheid toe moet een vogel in topconditie verkeren om goede kweekresultaten te mogen

verwachten. Naast de behandelde items wat betreft het management kunnen pathogenen de conditie

van een vogel belemmeren. Bij deze kweker worden de kooien regelmatig gereinigd en ontsmet met

Halamid® (werkzame stof: chloramine). Als vloerbedekking wordt anti-coccidiosekorrel gebruikt wat

de infectiedruk van pathogenen ook doet verlagen. Naar de relatieve luchtvochtigheid toe moet men

de gulden middenweg kiezen, droge lucht is gunstig in het kader van reductie van het aantal

pathogenen in de lucht, te droge lucht is echter nefast voor de uitkomst van eieren. Door genoeg te

ventileren kan men de infectiedruk van de lucht verminderen, de luchtvochtigheid wordt dan echter in

grote mate bepaald door de relatieve luchtvochtigheid buiten.

Page 46: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

20

Zoals in de anamnese vermeld is er sprake geweest van een jong met een zwarte stip op het

abdomen (zie figuur 4

openbaren. Deze stip was bij de nestcontrole een week later verdwenen, het jong groeide ook

circovrius aan te tonen bleken negatief, evenals de PCR op de moedervogel van dit jong die

gestorven was en de meststalen van verschillende probleemkoppels. Men kan zich afvragen wat het

circovirusinfectie, maar bij deze vogel is hier vooralsnog geen bewijs voor geleverd.

voor polyomavirus uitgevoerd, welke negatief bleek.

Voor de slechte kweekresultaten is dus geen infectieuze oorzaak gevonden. Het is echter nog niet uit

te sluiten. Het is mogelijk op een geëuthanaseerde vogel met problemen of een gestorven vogel een

autopsie uit te voeren, met speciale aandacht voor het geslachtsstelsel. Bacteriologie van

verschillende organen kan dan een bacteriële oorzaak van de vruchtbaarheidsproblemen uitsluiten

dan wel bevestigen.

De goede conditie van de vogels voor de kweek en van de mannen tijdens de kweek, samen met het

feit dat er bijna geen uitval is onder de jongen lijkt een infectieuze aandoening minder waarschijnlijk te

maken. De terugval van conditie en soms ook sterfte bij de poppen tijdens de leg, is waarschijnlijk

terug te voeren op legproblemen.

Een andere verklaring voor de vruchtbaarheidsproblemen zijn van genetische aard. Wanneer er voor

tentoonstellingen gekweekt wordt, let men vaak enkel op de esthetische eigenschappen van de

vogels. Zonder al te veel aandacht te schenken aan voortplantingseigenschappen, zoals aantal eieren

per nest, vruchtbaarheid, uitkomstpercentages en voortplantings- en broedgedrag. Door verder te

kweken met vogels die niet optimaal scoren voor deze eigenschappen legt men deze mindere

Fig.4a: jong 1 dag oud Fig. 4b: jong 8 dagen oud

Op fig. 4a is een duidelijk abdominale zwarte vlek te zien, welke een week later volledig verdwenen is (fig. 3b).

Page 47: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

21

eigenschappen vast, waardoor de kweek op den duur problematisch kan verlopen. Tevens probeert

men esthetische eigenschappen vast te leggen, een veel toegepaste methode hiervoor is het

toepassen van inteelt. Vanaf een bepaalde inteeltgraad zal dit negatieve gevolgen met zich mee

Page 48: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

22

8 Literatuurlijst

1. Baker J.R. (1991) Infertility in exhibition budgerigars. Journal of Small Animal Practice 32, 6

10.

2. Bentley G.E., Spar B.D., MacDougall-Shackleton S.A., Hahn T.P., Ball G.F. (2000)

Photoperiodic regulation of the reproductive axis in male zebra finches, Taeniopygia guttata.

General and Comparative Endocrinology 117, 449-455.

3. Bowles H.L. (2002) Reproductive diseases of pet bird species. Veterinary Clinics of North

America 5, 489 506.

4. Brue R.N. (1994) Nutrition. In: Ritchie B.W., Harrison G.J., Harrison L.R. (editors) Avian

Medicine: principles and application, Wingers Publishing, 63 95.

5. Cooper R.G., Erlwanger K., Mahroze M. (2005) Nutrition of ostrich (Struthiocamelus var.

domesticus) breeder birds. Animal Science Journal 76, 5 10.

6. Coutteel P. (2003) Veterinary aspects of breeding management in captive passerines.

Seminars in Avian and Exotic Pet Medicine 12, 3 10.

7. Crosta L., Gerlach H., Bürkle M., Timossi L. (2003) Physiology, diagnosis, and diseases of

the avian reproductive tract. Veterinary Clinics of North America Exotic Animal Practice 6, 57

83.

8. De Matos R., Morrisey J.K. (2005) Emergency and critical care of small psittacines and

passerines. Seminars in Avian and Exotic Pet Medicine 14, 90 105.

9. Divers S.J. (2010) Avian Diagnostic Endoscopy. Veterinary Clinics of North America Exotic

Animal Practice 13, 187 202.

10. Dorrestein G.M. (2009) Bacterial and Parasitic Diseases of Passerines. Veterinary Clinics of

North America Exotic Animal Practice 12, 433 451.

11. Fu Z., Kato H., Sugahara K., Kubo T. (2000) Retinoic acid accelerates the development of

reproductive organs and egg production in Japanese quail (Coturnix coturnix japonica).

Biology of Reproduction 63, 1795 1800.

12. Garcia A., Latimer K.S., Niagro F.D., Norton T.M., Campagnoli R.P., Harmon B.G., Howerth

E.W., Ritchie B.W. (1994) Diagnosis of polyomavirus infection in seedcrackers (Pyrenestes

sp.) and blue bills (Spermophaga haematina) using DNA in situ hybridisation. Avian Pathology

23, 525 537.

13. Gelis S. (2003) The Gouldian finch (Erythrura gouldiae) in health and disease. Seminars in

Avian and Exotic Pet Medicine 12, 215 227.

14. Greenacre C.B. (2005) Viral diseases of companion birds. Veterinary Clinics of North America

Exotic Animal Practice 8, 85 105.

15. Griffiths R., Double M.C., Orr K., Dawson R.J.G. (1998) A DNA test to sex most birds.

Molecular Ecology 7, 1071- 1075.

16. Gutiérrez-Corchero F., Arruga M.V., Sanz L., Carcía C., Hernández M.A., Campos F. (2002)

Using FTA® cards tot store avian blood samples for genetic studies. Their application in sex

determination. Molecular Ecology Notes 2, 75 77.

17. Gwinner E., Hau M. (2000) The pineal gland, circadian rhythms, and photoperiodism. In:

568.

18. Harper E.J., Skinner N.D. (1998) Clinical nutrition of small psittacines and passerines.

Seminars in Avian and Exotic Pet Medicine 7, 116 127.

19. Harrison G.J., McDonald D. (2005) Nutritional disorders. In: Harrison G.J., Lightfoot T.L.

(editors) Clinical Avian Medicine, International Veterinary Information Service, Ithaca NY,

www.ivis.org .

20. Hochleithner M., Hochleithner C., Harrison L.D. (2005) Evaluating en treating the liver. . In:

Harrison G.J., Lightfoot T.L. (editors) Clinical Avian Medicine, International Veterinary

Information Service, Ithaca NY, www.ivis.org .

21. Immelman K., Pröve R, Lassek R., Bischof H-J. (1991) Influence of adult courtship experience

on the development of sexuel preferences in zebra finch males. Animal Behaviour 42, 83-90.

Page 49: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

23

22. Jochem A.B.M. (2009a) Kweekinformatie. In: Een praktische handleiding over het kweken van

prachtvinken (Estrildidae), 4e druk, CPF La Linia B.V., 123 176.

23. Jochem A.B.M. (2009b) Voortplanting. In: Een praktische handleiding over het kweken van

prachtvinken (Estrildidae), 4e druk, CPF La Linia B.V., 75 - 90.

24. Jochem A.B.M. (2009c) Welzijn. In: Een praktische handleiding over het kweken van

prachtvinken (Estrildidae), 4e druk, CPF La Linia B.V., 31 44.

25. Joseph V. (2003) Infectious and Parasitic Diseases of Captive Passerines. Seminars in Avian

and Exotic Pet Medicine 12, 21 28.

26. Joyner K.L. (1994) Theriogenology. In: Ritchie B.W., Harrison G.J., Harrison L.R. (editors)

Avian Medicine: principles and application, Wingers Publishing, 748 804.

27. Keurmeestervereniging Tropische vogels en Parkieten (1998) Standaardeisen Australische

prachtvinken, http://www.nbvv.nl/tt/standaardeisen.asp.

28. Koninklijke Philips Electronics N.V. (2011) Master TL-D 90 Graphica, Technische brochure,

www.philips.nl .

29. Macwhirter P. (1994a) Malnutrition. In: Ritchie B.W., Harrison G.J., Harrison L.R. (editors)

Avian Medicine: principles and application, Wingers Publishing, 842 - 861.

30. Macwhirter P. (1994b) Passeriformes. In: Ritchie B.W., Harrison G.J., Harrison L.R. (editors)

Avian Medicine: principles and application, Wingers Publishing, 1172 1199.

31. McDonald D. (2005) Nutrition and dietary supplementation. In: Harrison G.J., Lightfoot T.L.

(editors) Clinical Avian Medicine, International Veterinary Information Service, Ithaca NY,

www.ivis.org .

32. Phalen D.N. (1998) Avian polyomavirus: my thoughts. American Federation of Aviculture

Watchbird 25, 28 39.

33. Pollock C.G., Orosz S.E. (2002) Avian reproductive anatomy, physiology and endocrinology.

Veterinary Clinics of North America Exotic Animal Practice 5, 441-474.

34. Robiller F. (1981) Het geslacht Stagonopleura Reichenbach 1850. In: Prachtvinken herkomst

soortbeschrijving verzorging kweek, Elsevier, Amsterdam, 385-389.

35. Robiller F. (1988) Grootbrengen met pleegouders. Onze Vogels 49, 7 9.

36. Robinson F.E., Wilson J.L. (1996) Reproductive failure in overweight male and female broiler

breeders. Animal Feed Science and Technology 58, 143 150.

37. Romagnano A. (1996) Avian obstetrics. Seminars in Avian and Exotic Pet Medicine 5, 180 -

188.

38. Sandmeier P., Coutteel P. (2005) Management of Canaries, Finches & Mynahs. In: Harrison

G.J., Lightfoot T.L. (editors) Clinical Avian Medicine, International Veterinary Information

Service, Ithaca NY, www.ivis.org .

39. Shivaprasad H.L., Hill D., Todd D., Smyth A. (2004) Circovirus infection in a Gouldian finch

(Chloebia gouldiae). Avian Pathology 33, 525 529.

40. Stoop G. (2000) Vogelvoeding van de toekomst. Onze vogels 61, 12 13.

41. Todd D. (2000) Circoviruses: immunosuppressive threats to avian species: a review. Avian

Pathology 29, 373 394.

42. Todd D., Weston J., Ball N.W., Borghmans B.J., Smyth J.A., Gelmini L., Lavazza A. (2001)

Nucleotide sequence-based identification of a novel circovirus of canaries. Avian Pathology

30, 321 325.

43. Van de Weerdhof H. (2011) Australische Prachtvinken,

http://hansweerdhof.webs.com/australischeprachtvinken.htm

44. Van der Linden H.W.J. (2010) De Diamantvink Stagonopleura guttata (Shaw). Onze Vogels

71, 183 185.

45. Woods L.W., Latimer K.S. (2000) Circovirus infection of nonpsittacine birds. Journal of Avian

Medicine and Surgery 14, 154 163.

Page 50: IMMUUNGEMEDIEERDE POLYARTHRITIS BIJ DE HOND door Paul …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/760/RUG01-001788760... · 2012. 3. 14. · 6 leeftijd (Stull et al., 2008). De gemiddelde

9 Dankwoord

Allereerst wil ik mijn promotor dr. An Martel bedanken voor al haar hulp. Haar suggesties over de

mogelijke oorzaken van de vruchtbaarheidsproblemen bij diamantvinken en haar antwoorden op mijn

vragen hebben mij goed geholpen. Ook wil ik haar bedanken voor het nalezen van mijn werk, haar

correcties hebben een positieve bijdrage geleverd aan mijn werk. Ik vond het prettig dat ze altijd zeer

snel antwoordde en corrigeerde, dit bespoedigde het werken aan deze opdracht.

Verder wil ik mijn medestudent Olivier Legros bedanken voor het nalezen van mijn tekst en voor het

beschikbaar stellen van zijn literatuurstudie over metabole stoornissen bij papegaaien ten gevolge van

verkeerde voeding. Deze literatuurstudie heeft mij geholpen bij het schrijven van het stuk over

voedingsgerelateerde oorzaken van vruchtbaarheidsproblemen.

Tenslotte bedank ik mijn ouders en broer voor de steun bij het uitwerken van dit klinisch geval. In het

bijzonder bedank ik mijn vader, hij stelde mij zijn boeken over prachtvinken ter beschikking, ook heeft

hij

Bond van Vogelliefhebbers. Door mijn vader ben ik jaren geleden ook in contact gekomen met de

liefhebberij van het houden en kweken van prachtvinken, waardoor ik binnen de opleiding

diergeneeskunde een bijzondere interesse heb voor deze diergroep.