UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE...

51
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2010 – 2011 ISOLATIE EN KARAKTERISATIE VAN MELKKLIERSTAMCELLEN BIJ DIERSOORTEN MET HOGE EN LAGE GEVOELIGHEID VOOR MELKKLIERTUMOREN door Leen BUSSCHE Promotor: Prof. Dr. Gerlinde R. Van de Walle Literatuurstudie in het kader Copromotor: Dierenarts Jan H. Spaas van de Masterproef

Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010 – 2011

ISOLATIE EN KARAKTERISATIE VAN MELKKLIERSTAMCELLEN BIJ DIERSOORTEN MET

HOGE EN LAGE GEVOELIGHEID VOOR MELKKLIERTUMOREN

door

Leen BUSSCHE

Promotor: Prof. Dr. Gerlinde R. Van de Walle Literatuurstudie in het kader

Copromotor: Dierenarts Jan H. Spaas van de Masterproef

Page 2: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

AUTEURSRECHTCLAUSULE

De auteur en de promotoren geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen

voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotoren. Het auteursrecht

beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en

neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde

studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren.

De auteur en de promotoren zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in

deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 3: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

Dankwoord

Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een goede literatuurstudie schrijf je

sowieso niet alleen. De feedback van zovele mensen – ieder met z’n eigen mening - was voor mij van

onschatbare waarde. Graag zou ik dan ook iedereen willen bedanken die op één of andere manier

heeft bijgedragen tot het uiteindelijke resultaat van mijn literatuurstudie.

Bijzondere dank gaat uit naar mijn promotor, Prof. Dr. Gerlinde R. Van de Walle, voor het aanreiken

van dit boeiend onderwerp, de omvangrijke informatie hierover, de opbouwende kritiek en het

aanstekelijk enthousiasme.

Ook een oprecht woord van dank voor mijn copromotor, dierenarts Jan Spaas, voor de vele

aanpassingen in mijn tekst, de praktische achtergrondinfo, de suggesties ter verbetering en het

beantwoorden van al mijn vragen.

Tot slot wil ik ook mijn ouders en vrienden bedanken voor hun aanmoediging en hulpvaardigheid. Elke

dag opnieuw zijn ze voor mij een hart onder de riem.

Page 4: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

Inhoudsopgave

Samenvatting

1. Inleiding ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 2

2. Literatuurstudie --------------------------------------------------------------------------------------------------------- 3

2.1. Stamcellen ------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 3

2.1.1. Inleiding ----------------------------------------------------------------------------------------------------------- 3

2.1.2. Embryonale stamcellen --------------------------------------------------------------------------------------- 3

2.1.3. Adulte stamcellen ---------------------------------------------------------------------------------------------- 4

2.2. Melkklierstamcellen ------------------------------------------------------------------------------------------------- 4

2.2.1. Inleiding ----------------------------------------------------------------------------------------------------------- 4

2.2.2. Humane melkklierstamcellen -------------------------------------------------------------------------------- 6

2.2.2.1. Isolatie ------------------------------------------------------------------------------------------------------ 6

2.2.2.2. Fenotypische karakterisatie ---------------------------------------------------------------------------- 7

2.2.2.3. Functionele karakterisatie ------------------------------------------------------------------------------ 8

2.2.3. Caniene melkklierstamcellen ------------------------------------------------------------------------------ 10

2.2.3.1. Isolatie ---------------------------------------------------------------------------------------------------- 10

2.2.3.2. Fenotypische karakterisatie -------------------------------------------------------------------------- 10

2.2.3.3. Functionele karakterisatie ---------------------------------------------------------------------------- 11

2.2.4. Boviene melkklierstamcellen ------------------------------------------------------------------------------ 11

2.2.4.1. Isolatie ---------------------------------------------------------------------------------------------------- 11

2.2.4.2. Fenotypische karakterisatie -------------------------------------------------------------------------- 12

2.2.4.3. Functionele karakterisatie ---------------------------------------------------------------------------- 13

2.3. Kankerstamcellen -------------------------------------------------------------------------------------------------- 14

2.3.1. Kankerstamcelhypothese ---------------------------------------------------------------------------------- 14

2.3.2. Isolatie en identificatie kankerstamcellen -------------------------------------------------------------- 15

2.3.2.1. Humane borstkankerstamcellen -------------------------------------------------------------------- 15

2.3.2.2. Caniene melkklierkankerstamcellen --------------------------------------------------------------- 16

3. Bespreking ------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 17

4. Literatuurlijst ----------------------------------------------------------------------------------------------------------- 19

Page 5: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

SAMENVATTING

In de kankerstamcelhypothese wordt verondersteld dat tumoren beschikken over een populatie van

cellen met stamceleigenschappen. Deze eigenschappen, waaronder zelfvernieuwing en differentiatie,

zouden aanleiding geven tot tumorigenesis en cellulaire heterogeniteit. Naar aanleiding van deze

theorie werden reeds verscheidene methoden en merkers geëvolueerd om melkklierstamcellen

(MaEpSC) en borstkankerstamcellen (MaCSC) te kunnen isoleren en karakteriseren.

Het protocol voor de isolatie van MaEpSC en MaCSC bij de verschillende diersoorten vertoont twee

kenmerkende onderdelen. Eerst en vooral wordt, typisch voor melkklierweefsel, steeds gebruik

gemaakt van collagenase type III voor de enzymatische dissociatie. Ten tweede worden de cellen (of

het supernatans bij voorafgaande cultivatie) altijd overgebracht op ultra-low attachment platen waar ze

mammosferen of tumorsferen gaan vormen.

Identificatie van MaEpSC en MaCSC gebeurt via een fenotypische en functionele karakterisatie.

Fenotypisch kan gebruik gemaakt worden van exclusietesten, BrdU labelingtesten en celmerkers.

Humane MaEpSC vertonen een EpCAMlowCD49fhighCD34-ALDH1+MUC-1-Nestin- fenotype, humane

MaCSC een CD44+CD133+CD24lowALDH1+ESA+Lin- fenotype, caniene MaEpSC en MaCSC een

CD49f+CD29+CD133-CD144-p21- fenotype en boviene MaEpSC een CD49fhighCD29highSca1+ fenotype.

Bij de functionele karakterisatie worden de cellen gecultiveerd onder specifieke omstandigheden die

differentiatie bevorderen. Na cultivatie worden de cellen gekarakteriseerd met behulp van typische

differentiatiemerkers zoals CK14, CK18 en CK19 om zo de differentiatiecapaciteit te evalueren.

Page 6: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

2

1. INLEIDING

Melkkliertumoren ontstaan door de onbeheerste groei van cellen die ontsnappen aan de normale

regulatiemechanismen in de melkklier. Tot op heden is de identiteit van deze tumorinitiërende cellen

niet gekend. Stamcellen lijken echter de beste kandidaten. Ze vertonen veel overeenkomstige

eigenschappen met kankercellen, zoals hun capaciteit tot zelfvernieuwing, migratie en differentiatie

naar heterogene celtypes. De isolatie en karakterisatie van melkklierstamcellen (MaEpSC) kan dus

een belangrijke rol spelen in het ontrafelen van de mechanismen die aan de basis liggen van

melkkliertumorontwikkeling.

Een intrigerende observatie is echter dat niet alle zoogdieren even gevoelig zijn voor de ontwikkeling

van melkkliertumoren. Inderdaad, borstkanker is een groot probleem bij mens en kleine huisdieren

zoals hond en kat, terwijl runderen, varkens, paarden en geiten veel minder gevoelig zijn voor

melkkliertumoren. Om een antwoord te vinden op de vraag waarom sommige diersoorten nu juist

gevoeliger zijn voor melkkliertumoren dan andere, is het belangrijk melkklierstamcellen van beide

populaties te identificeren en hun regulatiemechanismen te vergelijken. Tot op heden is het meeste

onderzoek naar melkklierstamcellen verricht bij de mens, een diersoort gevoelig voor borstkanker. De

studies bij de rodentia worden frequent gebruikt als model voor de humane borstkanker. Bij onze

huisdieren is er tot op de dag van vandaag enkel nog maar onderzoek verricht naar

melkklierstamcellen bij het rund en de hond, species met respectievelijk een lage en hoge

gevoeligheid voor melkkliertumoren.

Page 7: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

3

2. LITERATUURSTUDIE

2.1. STAMCELLEN

2.1.1. Inleiding

Stamcellen zijn lichaamscellen die enerzijds zichzelf kunnen vernieuwen en anderzijds over de

capaciteit beschikken om te differentiëren naar meer gespecialiseerde cellen. Men maakt een

onderscheid tussen totipotente, pluripotente (embryonale) en multipotente (foetale en adulte)

stamcellen (Figuur 1). Totipotente stamcellen zoals de zygote kunnen uitrijpen tot alle mogelijke

celtypes inclusief de extra-embryonale weefsels (placenta en vruchtvliezen). Embryonale stamcellen

ontstaan uit de binnenste cellaag van een blastocyst, een vroeg embryonaal stadium. Ze zijn

pluripotent, wat wil zeggen dat ze kunnen uitrijpen tot alle mogelijke celtypes van het lichaam exclusief

de extra-embryonale weefsels. Foetale en adulte stamcellen ontstaan uit deze embryonale stamcellen

en kunnen in principe slechts differentiëren tot een celtype van het weefsel waarin ze zich bevinden

(multipotent).

Figuur 1: Schematische voorstelling van totipotente, pluripotente en multipotente stamcellen

2.1.2. Embryonale stamcellen

Embryonale stamcellen (EmSC) zijn in staat oneindig te blijven doorgroeien zonder hun pluripotentie

te verliezen (Martin, 1981). Onderzoek naar deze pluripotente cellen is dan ook van grote betekenis

om ziektemechanismen te ontrafelen en patiënten met een brede waaier van ziekten te behandelen

(Thomson et al., 1998).

Bij embryonale stamceltherapie echter zijn de cellen afkomstig van een ander lichaam (heteroloog)

waardoor de kans op afstotingsreacties reëel is. Bovendien kunnen EmSC ongecontroleerd

differentiëren waardoor ze in staat zijn een teratoma te vormen (Takahashi K. et al., 2007). Tenslotte

roept het gebruik van embryonale cellen vele ethische vragen op. Deze drie ongemakken hebben

ertoe geleid dat naast onderzoek naar deze embryonale stamcellen, adulte stamcellen steeds meer

aandacht krijgen in de geneeskundige sector.

Page 8: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

4

2.1.3. Adulte stamcellen

Adulte stamcellen, aanwezig vanaf de geboorte, zijn ongedifferentieerde cellen die zichzelf kunnen

vernieuwen en differentiëren tot de gespecialiseerde cellen van het weefsel of het orgaan waarin ze

zich bevinden. Recent is gebleken dat adulte stamcellen van de mens ook over de capaciteit

beschikken om te differentiëren naar derivaten van zowel ectoderm, mesoderm als endoderm - een

proces dat transdifferentiatie wordt genoemd (Weissman et al., 2001). Bij de mens zijn er reeds

verschillende soorten multipotente stamcellen aangetoond zoals epitheliale, mesenchymale, neurale

en hemopoëtische stamcellen.

De bovenvermelde nadelen voor de toepassing van embryonale stamcellen zijn bij adulte stamcellen

veel minder uitgesproken tot afwezig. Adulte stamcellen kunnen geïsoleerd worden uit de patiënt zelf

(autoloog), wat het risico op afstotingsreacties sterk reduceert. Bovendien blijkt het risico op

tumorvorming veel minder uitgesproken (Adjaye et al., 2008). Tot slot is het gebruik van adulte

stamcellen ethisch niet zo omstreden in vergelijking met embryonale stamcellen.

2.2. MELKKLIERSTAMCELLEN

In het verdere verloop van deze literatuurstudie zullen melkklierstamcellen besproken worden bij de

mens en de hond - twee diersoorten met een hoge gevoeligheid voor melkkliertumoren - en bij het

rund, een species met een lage gevoeligheid voor melkkliertumoren.

2.2.1. Inleiding

In 1959 toonde een Californisch onderzoeksteam aan dat de transplantatie van melkklierweefsel van

een donormuis in een leeggemaakt borstorgaan (de zogenaamde “fat pad”) van een andere genetisch

identieke muis, aanleiding gaf tot de ontwikkeling van een volledig functionele melkklier met ductale,

alveolaire en epitheliale cellen (Deome et al., 1959). Dit was de aanzet tot de hypothese dat er in de

melkklier stamcellen aanwezig zijn. Melkklierstamcellen (MaEpSC) werden vervolgens gedefinieerd

als cellen die in staat zijn zichzelf te vernieuwen en de volledige alveolaire en ductale componenten

van het melkklierepitheel te genereren, inclusief alle aanwezige celtypes. In 1983 werden de cap

cellen, die zich aan de top van de ductus bevinden, voorgesteld als mogelijke kandidaat-stamcellen

(William en Daniel, 1983) (Figuur 2).

Page 9: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

5

Figuur 2: Voorstelling van cap cellen als TEB (terminal-end-bud) stamcellen (Smalley en Ashworth,

2003)

Latere studies toonden echter aan dat deze stamcellen gelokaliseerd zijn over de gehele melkklier en

vertegenwoordigd zijn in al de verschillende ontwikkelingsstadia van de melkklier (Kordon, 1988).

Histologische en ultrastructurele studies bij muizen en ratten hebben kandidaat MaEpSC

geïdentificeerd op basis van morfologische eigenschappen van ongedifferentieerde cellen: de

lichtkleurende cellen (light-staining cells) (Chepko en Smith, 1997). Er werd een model voorgesteld

waarbij deze kleine lichtkleurende cellen (SLC) delen en progressief differentiëren tot niet-

gedifferentieerde grote lichtkleurende cellen (ULLC), gedifferentieerde grote cellen (DLLC) en

uiteindelijk tot de massapopulatie van de luminale cellaag, met name de grote donkerkleurende cellen

(LDC) (Figuur 3). SLC worden gelokaliseerd in de basale laag van de melkklier, ULLC anderzijds

tussen de basale en de luminale laag.

Figuur 3: Elektronenmicroscopie van de SLC en ULLC in de melkklier van de muis (Visvader en Smith, 2010)

Page 10: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

6

Meer recent werden gelijkaardige lichtkleurende cellen ook aangetoond in de melkklier van runderen

en mensen (Smith et al., 1985; Ferguson, 1988; Ellis en Capuco, 2002).

2.2.2. Humane melkklierstamcellen

2.2.2.1. Isolatie

Isolatie van humane melkklierstamcellen werd reeds ettelijke malen beschreven (Stingl et al., 1988;

Dontu, 2003; Clayton 2004; Dey et al., 2009). Melkklierweefsel wordt verzameld van vrouwen die

mammoplastie ondergingen. Het weefsel wordt gecollecteerd in Dulbecco’s modified Eagle medium

(DMEM) en vervolgens mechanisch en enzymatisch gedissocieerd bij 37°C gedurende 16 tot 18 uur.

Voor de enzymatische dissociatie wordt gebruikt gemaakt van collagenase type III (300 U/ml) en

hyaluronidase (100 U/ml). Om individuele cellen te bekomen wordt de suspensie nadien gefiltreerd

door een 100µm en 40µm filter. De cellen worden overgebracht naar ultra-low attachment platen met

DMEM/F12 als cultuurmedium, aangerijkt met humane epidermale groeifactor (hEGF), insuline, basic

fibroblast groeifactor (bFGF), heparine, B27 en hydrocortisone. Voor mesenchymale stamcellen werd

reeds aangetoond dat aanrijking met dit laatste de proliferatie in vitro stimuleert en de

fibroblastvorming reduceert (Zvaifler, 2000).

Wanneer melkklierstamcellen gecultiveerd worden onder condities die geen adherentie aan het

substraat toelaten, de zogenaamde ultra-low attachment platen, zullen ze toch overleven en

profileren. Ze vormen een sfeer van cellen - mammosfeer genaamd - terwijl niet-stamcellen anoikis

(geprogrammeerde celdood ten gevolge van contactverlies met de omgeving) zullen ondergaan

(Smalley en Ashworth, 2003; Dey et al., 2009; Luo, 2010). De gevormde mammosferen worden na 7

tot 10 dagen verzameld door centrifugatie (800 rpm), enzymatische (10 min in 0.05% trypsin met 0.53

mM EDTA-4Na) en mechanische (Pasteur pipette) dissociatie. De analyse van deze mammosferen

vormt een belangrijk onderdeel van de isolatie van MaEpSC (Figuur 4).

Figuur 4: A: Primaire mammosfeer gevormd in suspensie na 7 dagen; B: Afmetingen mammosfeer

(Dey, 2010)

De isolatie van MaEpSC is ook mogelijk vanuit humane cellijnen, wat de procedure vereenvoudigt. Dit

werd reeds gedemonstreerd door de groep van Walia en Elble. Zij maakten gebruik van de HMLE

cellijn - een cellijn bestaande uit humane melkklierepitheelcellen ‘onsterfelijk’ gemaakt door humaan

telomerale reverse stranscriptase (hTERT) en apenvirus 40 (SV40) - en zijn Ras- en Her2-

getransformeerde derivaten (respectievelijk HMLER en HMLEN cellijnen) (Walia en Elble, 2010).

Page 11: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

7

2.2.2.2. Fenotypische karakterisatie

Exclusie testen

Vele stamcellen brengen op hun celoppervlak ABC transportereiwitten tot expressie (Lin et al., 2006).

Hierdoor zijn ze - in tegenstelling tot gedifferentieerde cellen - in staat bepaalde lipofiele drugs te

excluderen. Deze eigenschap wordt vaak toegepast voor de identificatie en isolatie van stamcellen

waarbij men gebruik maakt van Hoechst33342 (Challen en Little, 2006). Indien toegepast op MaEpSC,

zullen deze cellen zichtbaar worden als een Hoechst-negatieve zijpopulatie (SP) na flowcytometrie

(Alvi et al., 2003; Dontu, 2003; Woodward et al., 2005). In de aanwezigheid van inhibitoren van de

membraantransporters, zoals cyclosporine A of Verapamil, zal deze zijpopulatie verdwijnen en deze

behandeling wordt dan ook gebruikt ter controle van het experiment (Dey et al., 2009).

Een andere molecule die kan gebruikt worden voor de exclusietest is Rhodamine 123, een fluorone

kleurstof (Dey et al., 2009). In een fluorescentie geactiveerde celsortering (FACS) histogram zullen

stamcellen zichtbaar zijn als een Rhodamine-lage (Rholow) populatie.

Celmerkers

Genetisch identieke muizen worden vaak gebruikt als model voor de mens in het onderzoek naar

MaEpSC. Merkers voor de karakterisatie van melkklierstamcellen zijn echter niet identiek voor mens

en muis. Van de belangrijkste merkers bij de muis (CD24, CD29, CD49f en Sca1), werd tot nu toe

enkel van CD49f aangetoond dat deze tot expressie komt op de humane MaEpSC (Stingl, 2009).

De merkers gebruikt voor identificatie van humane melkklierstamcellen zijn EpCAM, CD49f, MUC-1 en

ALDH1 (Ponti et al., 2005; Ginestier et al., 2007; Stingl, 2009).

Humane melkklierstamcellen vertonen een EpCAMlowCD49fhighMUC-1-ALDH1+ fenotype (Stingl, 2009)

(Tabel 1). EpCAM is een epitheliale celadhesie molecule, ook bekend als epitheel specifiek antigen

(ESA) of CD326. Het vertoont een hoge expressie op luminale cellen en een lage expressie op basale

cellen. CD49f of α-integrin, een transmembraaneiwit dat betrokken is bij de interactie van

adhesiemoleculen, is een gemeenschappelijke merker bij mens en muis. ALDH1, een enzyme

verantwoordelijk voor het katalyseren van de omzetting van retinol of vitamine A naar retinolzuur,

wordt door zowel normale als kwaadaardige humane melkklierstamcellen tot expressie gebracht

(Ginestier et al., 2007). Retinolzuren spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling en homeostase.

ALDH1 zou eveneens gebruikt kunnen worden als prognostische merker (Ginestier et al., 2007).

MUC-1, een apomucine geassocieerd met de melkklier, wordt niet tot expressie gebracht door

melkklierstamcellen. Het EpCAMlowCD49fhighMUC-1-ALDH1+ fenotype suggereert een basale positie

van de MaEpSC. Tot slot zijn humane MaEpSC negatief voor de hematopoëtische en neuronale

stamcelmerkers CD34 en nestin (Tabel1). In de melk echter zijn wel nestin-positieve stamcellen

beschreven (Cregan et al., 2007; Dey et al., 2009).

Page 12: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

8

Tabel 1: Overzicht humane MaEpSC merkers

Merker Expressie Eigenschap

EpCAM Laag Epitheliale cel adhesie molecule

CD49f Hoog Integrine

ALDH1 + Detoxificatie enzym

MUC-1 - Apomucine

CD34 - Merker haemopoëtische stamcellen

Nestin - Merker neuronale stamcellen, type VI intermediair filament

Bromodeoxyuridine labeling

Bromodeoxyuridine (BrdU) is een thymidine analoog die kan geïncorporeerd worden in het DNA

tijdens de synthese. Cellulaire DNA-synthese kan opgespoord worden door cellen te labelen met BrdU

en ze vervolgens op te sporen met anti-BrdU-antilichamen. Melkklierstamcellen behouden lange tijd

het bromodeoxyuridine label, enerzijds door hun trage deling (Braun en Watt, 2004; Smith 2005;

Woodward 2005; Dey et al., 2009), anderzijds door hun selectieve retentie van DNA-template-

strengen tijdens hun assymetrische deling (Potten et al., 1978) . MaEpSC zouden dus geïdentificeerd

kunnen worden als label retaining cells (LRC).

2.2.2.3. Functionele karakterisatie

Zoals eerder vermeld zijn stamcellen in staat zichzelf te vernieuwen en te differentiëren. Om MaEpSC

met zekerheid te kunnen identificeren, is het dus van groot belang deze eigenschappen te kunnen

aantonen (Dontu et al., 2003).

Page 13: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

9

Figuur 5: Ontwerp voor de beoordeling van de zelfvernieuwings- en differentiatiecapaciteit van cellen

in mammosferen. (Dontu, 2003)

Om de differentiatiecapaciteit van cellen na te gaan, worden ze gecultiveerd onder verschillende

omstandigheden die de differentiatie bevorderen (Figuur 5). Wanneer humane MaEpSC geïncubeerd

worden op een collageensubstraat in de aanwezigheid van serum, dan zullen ze eerst differentiëren

naar ductale en myoepitheliale cellen, vervolgens stilvallen en eventueel senescentie ondergaan

(Stingl et al., 2001). Immunohistochemische kleuring wordt toegepast om de cellen te identificeren

(Dontu et al., 2003; Clayton et al., 2004; Dey et al., 2009). Myoepitheliale cellen kleuren positief voor

CD10 (CALLA) - een enzym met een metallo-endopeptidase activiteit aan het celoppervlak - en

cytokeratine 14 (CK14). De luminale cellen anderzijds, waaronder de ductale en alveolaire cellen, zijn

positief voor CK8, CK18, CK19 en ESA, een epitheel specifiek antigen. Voor de differentiatie naar

alveolair epitheel worden de MaEpSC geïncubeerd op collageen-gecoate welletjes aangerijkt met

prolactine (1µg/ml). In deze 2D collageen culturen komen de genen die coderen voor melkproteïnen

tot expressie (Parry et al., 1985; Lee et al., 1985, Muschler et al., 1999). Differentiatie en functionaliteit

van alveolaire cellen kan dan getest worden door immunofluorescentiekleuring met antistoffen gericht

tegen β-caseïne.

Bij gebruik van 3D culturen kunnen complexe ducto-alveolaire structuren gevormd worden in de

Matrigel, maar dit gebeurt enkel wanneer de cellen zich 30 minuten kunnen vasthechten aan een

substraat alvorens ze worden uitgeplaat. Dit blijkt noodzakelijk voor de activatie van bepaalde

pathways betrokken in de morfogenesis (Weaver en Bissell, 1999; Dontu et al., 2003).

Page 14: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

10

Om de capaciteit tot zelfvernieuwing van cellen na te gaan, wordt gebruik gemaakt van een in vitro

analyse die gebaseerd is op een beoordeling van de efficiëntie waarmee cellen uit mammosferen

nieuwe sferen vormen (Dontu et al., 2003) (Figuur 5).

2.2.3. Caniene melkklierstamcellen

2.2.3.1. Isolatie

De isolatie van caniene MaEpSC – tot op heden slechts éénmalig beschreven door Cocola en zijn

collega’s - komt in grote lijnen overeen met de isolatie beschreven bij de mens (Cocola et al., 2009).

Weefseldissociatie

Het weefsel wordt gewassen in 70% ethanol, gesplitst in kleine stukjes en enzymatisch gedissocieerd

in 300 U/ml collagenase en 100 U/ml hyaluronidase bij 37°C. Het gebruikte cultuurmedium bestaat uit

DMEM/F12 gesupplementeerd met 2% bovien serum albumine (BSA), 10mM HEPES pH8, 5µg/ml

insuline en 0,5 µg/ml hydrocortisone. De suspensie wordt gecentrifugeerd gedurende 4 minuten en

eenmalig gewassen in fosfaat gebufferd saline (PBS).

Caniene primaire culturen

Epitheliale cellen worden opnieuw geresuspenseerd in een primair cultuurmedium bestaande uit

DMEM/F12 aangerijkt met 5% bovien foetaal serum, 10mM HEPES pH8, 1mg/ml BSA, 1µg/ml

insuline en 0,5 µg/ml hydrocortisone. Deze suspensie wordt uitgeplaat aan een concentratie van

15000-25000 cellen /cm2. Slechts na twee of drie passages worden de cellen gebruikt voor

sfeervorming.

Mammosferen

De gecultiveerde cellen worden gesplitst met 0,05% trypsine en nog eens geresuspenseerd in

cultuurmedium bestaande uit B27, 20ng/ml EGF, 20ng/ml bFGF en 4µg/ml heparine. De bekomen

suspensie wordt uitgeplaat op ultra-low attachment platen aan een concentratrie van 1000 cellen/ml.

Net zoals bij humane melkklierstamcellen worden ook hier mammosferen gevormd.

2.2.3.2. Fenotypische karakterisatie

Om caniene melkklierstamcellen te karakteriseren doet men beroep op gekende merkers voor

stamcellen (Cocola et al., 2009). Er wordt gebruik gemaakt van antistoffen tegen CD49f en CD29,

beide stamcelmerkers; CD133, een stamcel en kankerstamcel merker voor hersenen, colon en

prostaat; CD44, een proteïne geassocieerd met humane melkklier tumor-initiërende stamcellen; p21,

een proteïne dat de stamcelpool in stand houdt en CK14, een cytokeratine van de myoepitheliale

cellen. In de Western blot analyse, uitgevoerd door Cocola en zijn collega’s, waren caniene

melkklierstamcellen enkel positief voor CD49f, CD29 en CK14.

Page 15: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

11

Tabel 2: Overzicht caniene MaEpSC merkers

Positief Negatief

CD49f x

CD29 x

CD133 x

CD44 x

CK14

p21

x

x

2.2.3.3. Functionele karakterisatie

Om te kunnen onderzoeken of caniene MaEpSC in staat zijn tubuli te vormen, worden ze geïncubeerd

op collageen-gecoate welletjes gedurende 10 dagen in medium aangerijkt met groeifactoren (Cocola

et al., 2009). De combinatie van groeifactoren bestaat uit 20 ng/ml EGF, 20 ng/ml bFGF, 20 ng/ml

hepatocyten groeifactor, 25pg/ml transformerende groei factor-beta en 3 µg/ml prolactine. De vorming

van tubuli werd daarnaast ook aangetoond op 3D culturen in matrigel (Figuur 6).

Figuur 6: In vitro vorming van tubuli in matrigel (Cocola et al., 2009).

2.2.4. Boviene melkklierstamcellen

2.2.4.1. Isolatie

De isolatie van boviene MaEpSC werd ook reeds beschreven en vertoont grote gelijkenissen met de

isolatie van melkklierstamcellen bij de mens (Li et al., 2009) (Tabel 3). Het grote voordeel is dat

gezond melkklierweefsel kan verzameld worden van slachtrunderen. Het weefsel wordt gedurende 90

min. enzymatisch gedissocieerd in serum-vrij medium dat 0,2% collagenase III bevat. Vervolgens

worden de cellen gefiltreerd door een 100µm en 40µm filter, waardoor een suspensie van individuele

cellen bekomen wordt. Deze suspensie wordt gecentrifugeerd en gedurende 1 uur in cultuur gebracht.

Hierdoor zullen de fibroblasten zich vasthechten. Het supernatans wordt vervolgens overgebracht

naar ultra-low attachment platen waar suspensieculturen (mammosferen) kunnen geïnitieerd worden

(Figuur 7A). Na amplificatie wordt de suspensie gewassen en opnieuw uitgeplaat op weefselculturen

Page 16: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

12

gedurende 1 uur om vasthechting van andere cellen toe te laten. Deze procedure wordt 3 keer

herhaald, waarna de boviene MaEpSC gesubcultiveerd en uitgeplaat worden op ultra-low attachment

platen aan een concentratie van 1000 cellen/ml. Het cultuurmedium bestaat uit DMEM/F12

gesupplementeerd met 2% B27, 10ng/ml EGF, 10 ng/ml bFGF en penniciline-streptomycine.

Tabel 3: Vergelijking protocol voor isolatie humane MeSC versus boviene MeSC

Stap Mens Rund

1 Verzameling melkklierweefsel van vrouwen

die mammoplastie ondergingen

Verzameling melkklierweefsel uit slachthuis

2 Dissociatie gedurende 16-18 uur:

- Enzymatisch: collagenase type III en

hyaluronidase

- Mechanisch

Dissociatie gedurende 90 minuten:

- Enzymatisch: collagenase type III

4 Filtratie door 100µm en 40µm Filtratie door 100µm en 40µm

5 Cellen overgebracht naar ultra-low attachment

platen

Cultuurmedium: DMEM/F12 aangerijkt met

hEGF, bFGF, B27, hydrocortisone, insuline en

heparine

Cellen in cultuur gebracht en vervolgens

supernatans overgebracht naar ultra-low

attachment platen

Cultuurmedium: DMEM/F12 aangerijkt met

hEGF, bFGF, B27 en penniciline-streptomycine

2.2.4.2. Fenotypische karakterisatie

Exclusie testen

Wanneer de Hoechst exclusie test toegepast wordt op bovien melkklierweefsel, benadert de SP fractie

0,5% van de totale populatie van epitheliale cellen in de melkklier van de koe (Motyl et al., 2010). Dit

resultaat is gelijkaardig aan de resultaten bekomen door andere onderzoekers die SP fracties

onderzocht hebben bij mens en muis. Bovendien zijn de cellen in de SP fractie ook in staat

mammosferen te vormen. Bijgevolg kan men de Hoechst33342 exclusietest ook toepassen op boviene

MaEpSC.

Celmerkers

Goede merkers voor stamcellen van de boviene melkklier zijn schaars. Er werden slechts vier merkers

gebruikt voor de karakterisatie van MaEpSC bij het rund, namelijk CD29, CD49f, Sca-1 en ER (Tabel

4). Door middel van Western blot werd aangetoond dat CD29 en CD49f - beide integrines en merkers

die ook gebruikt werden voor de identificatie van muriene MaEpSC - tot expressie gebracht worden

door boviene MaEpSC (Li et al., 2009). Het stam cel antigen-1 (Sca-1) is niet aanwezig op het

celoppervlak van melkklierstamcellen van de koe (Motyl et al., 2010). Oestrogenen zouden nodig zijn

Page 17: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

13

voor de differentiatie naar alveoli en ducti, maar of stamcellen nu ER+ of ER- zijn, blijft een twistpunt.

Recent onderzoek suggereerde alvast dat stamcellen ER- en progenitorcellen ER+ zouden zijn

(Capuco, 2007).

Tabel 4: Overzicht geteste boviene MaEpSC merkers

Merker Expressie Eigenschap

CD29 Hoog β-1 integrine

CD49f Hoog α-6 integrine

Sca1

ER

+

+- - -

Stimulatie proliferatie

Receptor voor oestrogenen

Label retaining cells

Zoals reeds besproken bij de humane MaEpSC zijn epitheliale stamcellen in staat gedurende lange

tijd gelabeld DNA te behouden. De BrdU labeling test is belangrijk voor de identificatie van boviene

MaEpSC en werd gebruikt door de groep van Capuco om te onderzoeken of de MaEpSC populatie

kan worden verhoogd door een in vivo behandeling met Xanthosine (Capuco, 2007; Capuco, 2009).

Xanthosine, omgezet tot xanthosine monofosfaat, inhibeert namelijk de functie van p53, een promotor

van de asymmetrische proliferatie van stamcellen. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat een

xanthosinebehandeling inderdaad een stijging van de stamcellen tot gevolg had, maar dat dit slechts

tijdelijk was.

2.2.4.3. Functionele karakterisatie

Stamcellen zijn geen stamcellen wanneer ze niet in staat zijn te differentiëren tot meer

gespecialiseerde cellen. De differentiatiecapaciteiten van melkklierstamcellen moeten dus getest

worden (Figuur 7). Voor de differentiatie naar alveolair epitheel worden de boviene MaEpSC

gecultiveerd gedurende 6 tot 8 dagen op collageen-gecoate welletjes in DMEM/F12 medium

gesupplementeerd met 10% FBS, 5µg/ml insuline, 1 µg/ml hydrocortisone en 1µg/ml prolactine. Voor

de differentiatie naar myoepitheliale cellen worden de boviene MeSC gecultiveerd in DMEM/F12

medium aangerijkt met 10% FBS, 0,1mM β-mercapto-ethanol en 20 ng/ml bFGF. Alveolaire

epitheelcellen en myoepitheliale cellen worden vervolgens geïdentificeerd door immunohistochemie,

gebruik makend van CK19 of CK18 voor alveolaire epitheelcellen en CK14 of α-actine voor

myoepitheliale cellen (Li et al., 2009, Martignani et al., 2009).

Page 18: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

14

Figuur 7: Groei en differentiatie van boviene MaEpSC. (A) Mammosfeer. (B) MaEpSC in adherente

cultuur. (C) Differentiatie naar alveolair epitheel. (D) Differentiatie naar myoepitheliale cellen.

(Li et al., 2009)

2.3. KANKERSTAMCELLEN

2.3.1. Kankerstamcelhypothese

Voor de detectie, preventie en behandeling van kanker is het belangrijk te weten welke cel aan de

oorsprong ligt. Het idee dat kanker een ziekte van stamcellen is, werd reeds decennia geleden naar

voor gebracht (Figuur 8). In die tijd beschikte men echter niet over de mogelijkheid om die theorie

experimenteel te bevestigen. Door de technologische vooruitgang van de laatste jaren zijn

onderzoekers meer en meer op zoek gegaan naar de pathogenese van kanker, uitgaande van het

vermoeden dat stamcellen de targetcellen zijn voor transformatie naar tumorale cellen. Dit vermoeden

steunt op drie argumenten (Ponti et al., 2005). Eerst en vooral leven stamcellen heel lang, dus ook

lang genoeg om meerdere genetische alteraties te ondergaan die nodig zijn voor maligne

transformaties. Ten tweede zijn de moleculaire pathways, betrokken in de regulatie van stamcellen,

vaak gedereguleerd in tumoren. Tot slot hebben stamcellen en tumorcellen veel zaken

gemeenschappelijk: mogelijkheid tot zelfvernieuwing en migratie, ongedifferentieerde status en

activatie cytoprotectieve mechanismen (telomerase activiteit, verhoogde transmembranaire efflux

capaciteit…).

In 1997 toonden Dick en zijn collega’s aan dat de cellen die in staat zijn humane acute myeloïde

leukemie te veroorzaken in NOD/SCID muizen, beschikken over de proliferatie-, differentiatie- en

zelfvernieuwingscapaciteiten van stamcellen (Dick et al., 1997). Analoog met deze methode werd het

bestaan van kankerstamcellen (CSC) in melkkliertumoren onderzocht (Al-Hajj et al., 2003; Kakarala

en Wicha, 2008). De resultaten bevestigden dat ook in borstkankers een populatie van cellen

aanwezig is met stamceleigenschappen die in staat zijn tumoren te vormen na implantatie in

NOD/SCID muizen.

Anderzijds zouden progenitorcellen, die een beperkte zelfvernieuwingscapaciteit hebben, ook in staat

kunnen zijn kankers te vormen door een verwerving van deze capaciteit tot zelfvernieuwing

(McDermott, 2010). Parallelle studies die een vergelijking maakten tussen de transformatie-efficiëntie

van progenitorcellen en stamcellen (Liu et al., 2004; Bouras et al., 2008) konden geen uitsluitsel

brengen. Verschillende onderzoekers suggereerden dat zowel stamcellen als progenitorcellen targets

kunnen zijn voor transformatie en dat de differentiatie en agressiviteit van tumoren afhankelijk is van

de cel van oorsprong (Smalley en Ashworth, 2003; Sagar et al., 2007; McDermott, 2010).

Page 19: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

15

Figuur 8: Model hypothese ontstaan kankerstamcellen (Sagar et al., 2007)

2.3.2. Isolatie en identificatie melkklierkankerstamcellen

2.3.2.1. Humane borstkankerstamcellen (Humane MaCSC)

Het feit dat kankerstamcellen hun oorsprong vinden in stamcellen, zou gebruikt kunnen worden voor

hun isolatie. Ponti en zijn collega’s toonden aan dat borstkankerstamcellen (MaCSC) op dezelfde

manier kunnen geïsoleerd worden als MaEpSC. Individuele cellen van tumoren waren in staat te

prolifereren en mammosferen te vormen wanneer ze gecultiveerd werden in medium (vrij van serum)

aangerijkt met bFGF, hEGF en insuline. Voor de isolatie kan men gebruik maken van tumoraal

melkklierweefsel of van tumorale cellijnen zoals de MCF7 borstkanker cellijn (Ponti et al., 2005; Lee et

al., 2010).

Om potentiële borstkankerstamcellen te karakteriseren kan men gebruik maken van de Hoechst

exclusietest. Net zoals de MaEpSC beschikken MaCSC over ABC transportereiwitten die de kleurstof

actief naar buiten pompen (Charafe-Jauffret et al., 2009).

Voor de fenotypische karakterisatie van MaCSC kan ook gebruik gemaakt worden van een combinatie

van antistoffen tegen oppervlaktereceptoren van MaCSC. De antilichamen die reeds getest zijn, zijn

CD44, CD133, ESA en K19 (allen positief), CD24 (laag positief) en Lineage (negatief) (Tabel 5). CD44

is een transmembraan glycoproteïne, CD24 een sialoglycoproteïne, CD133 een cholesterolbinden

glycoproteïne, ESA een epitheel specifiek antigen, K19 een merker voor differentiatie naar alveolaire

epitheelcel en Lineage een combinatie van Ter119, CD45 en CD31 (Bartekt et al., 1991, Ponti et al.,

2005; Shipitsin et al., 2007; Klonish et al., 2008; Kakarala en Wicha, 2008; Charafe-Jauffret et al.,

2009; Hwang-Verslues et al., 2009; Vivanco, 2010; Petersen en Polyak, 2010).

Tot slot zijn MaCSC, net zoals melkklierstamcellen, positief voor ALDH1, een klasse 1 isovorm van het

aldehyde dehydrogenase. ALDH1 positieve cellen kunnen dus ook gebruikt worden om

borstkankerstamcellen te identificeren (Ginestier et al., 2007).

Page 20: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

16

Tabel 5: Overzicht humane MaCSC merkers

Positief Laag Negatief

CD44 x

CD133 x

CD24 x

Lin x

ESA

K19

x

x

ALDH1 x

2.3.2.2. Caniene melkklierkankerstamcellen (Caniene MaCSC)

Kankerstamcellen van de hond werden op exact dezelfde manier als caniene melkklierstamcellen

geïsoleerd en gekarakteriseerd, maar dan uitgaande van tumoraal melkklierweefsel (Cocola et al.,

2009) (Figuur 9).

Figuur 9: (A) Tumorsfeer (B) Expressie analyse van caniene MaCSC (Cocola et al., 2009)

Page 21: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

17

3. BESPREKING

Er is nood aan een ‘genetische handtekening’ voor zowel melkklierstamcellen (MaEpSC) als

melkklierkankerstamcellen (MaCSC) om de hypothese te bevestigen die stelt dat tumoren een

populatie bevatten van cellen met stamceleigenschappen. Helaas zijn de gegevens die momenteel

beschikbaar zijn over de identiteit van MaCSC te beperkt om tot een besluit te komen. Verschillende

onderzoeken tonen aan dat melkklierstamcellen en tumorinitiërende melkkliercellen, de zogenaamde

melkklierkankerstamcellen, vele overeenkomsten vertonen. Beiden kunnen zichzelf vernieuwen,

beschikken over cytoprotectieve mechanismen (o.a. de gestegen membraaneffluxcapaciteit en de

telomerase activiteit), hebben een ongedifferentieerde status en kunnen migreren (homing versus

metastase) (Dick et al., 1997; Al-Hajj et al., 2003; Ponti et al., 2005; Kakarala en Wicha, 2008). Naast

functionele gelijkenissen vertonen MaEpSC en MaCSC ook fenotypische gelijkenissen. Ze brengen

bijvoorbeeld beiden ABC transporter eiwitten en ALDH1 tot expressie op hun celoppervlak (Alvi et al.,

2003; Dontu, 2003; Woodward et al., 2005; Ginestier et al., 2007; Charafe-Jauffret et al., 2009). Al

deze gelijkenissen lijken de kankerstamcelhypothese te bevestigen. Toch zijn er een aantal

opmerkelijke verschillen tussen MaEpSC en MaCSC. Zo is - in tegenstelling tot MaCSC - de deling

van MaEpSC gecontroleerd. Een ander duidelijk verschil is de overgang van stamcellen naar

progenitorcellen. Bij melkklierstamcellen verloopt deze overgang in één richting. Dit is vrij logisch

omdat het een eerste stap is in het differentiatieproces van de stamcellen. Toch is dit niet het geval bij

borstkankerstamcellen. Hier zien we dat gemuteerde progenitorcellen terug kunnen muteren naar

MaCSC (Sagar et al., 2007). Bovendien is het mogelijk dat ook progenitorcellen targets zijn voor

transformatie (Liu et al., 2004; Sagar et al., 2007; Bouras et al., 2008).

Het is ook opmerkelijk dat heel wat melkkliertumoren positief zijn voor CK19, een merker voor

alveolaire differentiatie (Bartekt et al., 1991, Ponti et al., 2005; Petersen en Polyak, 2010).

Melkkliertumoren zouden dus mogelijk kunnen ontstaan uit alveolaire epitheelcellen. Dit suggereert

een model dat stelt dat de hiërarchie der differentiatie tussen stamcellen en progenitorcellen in

normale melkklieren volledig verloren is gegaan in tumorale melkklieren.

Het onderzoek verricht naar (kanker)stamcellen bij onze huisdieren is zeer beperkt en dus ook veel

minder betrouwbaar dan de vele studies uitgevoerd bij de mens en de muis. Caniene

melkklierstamcellen werden slechts éénmalig geïsoleerd en gekarakteriseerd door Cocola en zijn

collega’s (Cocola et al., 2009). Hierbij werden zelfs niet alle bevindingen duidelijk gepresenteerd.

Tegen alle verwachtingen in waren de Western blots van zowel de MaEpSC als de MaCSC hier

positief voor CK14. Dit is mogelijk maar lijkt eerder onwaarschijnlijk vermits de aanwezigheid van

CK14 wijst op alveolaire differentiatie. Gezien de mogelijke rol van het toeval (o.a. aspecifieke

bindingen) en de gebrekkige informatie, kunnen de resultaten van de Western blot analyse bekomen

in dit onderzoek dus zeker niet als referentie worden beschouwd. Onderzoek naar boviene

melkklierstamcellen werd reeds uitgevoerd door respectievelijk Capuco, Li, Motyl, Martignani en hun

collega’s (Capuco, 2007; Capuco, 2009; Li et al., 2009; Martignani et al., 2010; Motyl et al., 2010). Li

en zijn collega’s toonden in hun Western blot analyse aan dat CD29 en CD49f tot expressie worden

gebracht door MeSC van het rund. Martignani en zijn collega’s probeerden via immunohistochemie

tot dezelfde conclusie te komen. Hiervoor maakten zij gebruik van muis anti-humane CD29 en CD49f.

Page 22: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

18

Deze immunoglobulines bleken echter geen kruisreactie te vertonen met boviene MeSC. Verder

onderzoek naar andere immunoglobines die wel kruisreageren met het rund is dus vereist om tot een

beter gefundeerde conclusie te komen.

Tot slot nog een opmerking in verband met de oestrogeenreceptoren. Het is nog niet met zekerheid

vastgesteld of melkklierstamcellen nu ER+ of ER- zijn, hoewel het onderzoek van Capuco meer wees

in de richting van ER- (Capuco, 2007). Aanvullende studies zijn nodig om de rol van oestrogenen in

het ontstaan van melkkliertumoren te kunnen achterhalen. Bovendien zou dit bijkomend onderzoek

gelijkenissen of verschillen in expressie van ER door MaEpSC en MaCSC kunnen aantonen. Deze

gegevens zijn mogelijk bruikbaar om de kankerstamcelhypothese verder te onderbouwen.

Page 23: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

19

4. LITERATUURLIJST

Adjaye JA, Byskov AG, Cibelli JB, De Maria R, Minger S, Sampaolesi M, Testa G, Verfaillie C,

Zernicka-Goetz M, Schöler H, Boiani M, Crosetto N, Redi CA (2008). Pluripotency and

differentiation in embryos and stem cells. Int J Dev Biol 52, 801-809.

Al-Hajj M, Wicha MS, Benito-Hernandez A, Morrison SJ, Clarke MF (2003). Prospective identification

of tumorigenic breast cancer cells. Proc Natl Acad Sci USA 100, 3983– 3988.

Alvi AJ, Clayton H, Joshi C, Enver T, Ashworth A, Vivanco MM, Dale TC, Smalley MJ (2003).

Functional and molecular characterisation of mammary side population cells. Breast Cancer

Res. 5 (1), 1–8.

Bartek J, Bartkova J, Kyprianou N, Lalani E-N, Staskova Z, Shearer M, Chang S, Taylor-

Papadimitriou J (1991). Efficient immortalization of luminal epithelial cells from human

mammary gland by introduction of simian virus 40 large tumor antigen with recombinant

retrovirus. Proc Natl Acad Sci 88, 3520–3524.

Braun KM, Watt FM (2004). Epidermal label-retaining cells: background and recent applications. J

Investig Dermatol Symp Proc 9, 196–201.

Bouras T, Pal B, Vaillant F, Harburg G, Asselin-Labat ML, Oakes SR, Lindeman GJ, Visvader JE

(2008). Notch signaling regulates mammary stem cell function and luminal cell-fate

commitment. Cell Stem Cell 3, 429–441.

Capuco AV (2007). Identification of putative bovine mammary epithelial stem cells by their retention of

labeled DNA strands. Exp Biol Med 232,1381–1390.

Capuco AV, Evock-Clover CM, Minuti A, Wood DL (2009). In vivo expansion of the mammary

stem/progenitor cell population by xanthosine infusion. Exp Biol Med (Maywood) 234 (4),

475–482.

Challen GA, Little MH (2006). A side order of stem cells: the SP phenotype. Stem Cells 24 (1), 3-12.

Charafe-Jauffret E, Ginestier C, Birnbaum D (2009). Breast cancer stem cells: tools and models to

rely on. BMC Cancer 9, 202.

Chepko G, Smith GH (1997). Three division-competent, structurally-distinct cell populations contribute

to murine mammary epithelial renewal. Tissue Cell 29, 239–53.

Clayton H, Titley I, Vivanco M (2004). Growth and differentiation of progenitor/stem cells derived from

the human mammary gland. Exp Cell Res 297 (2), 444–460.

Cocola C, Anastasi P, Astigiano S, Piscitelli E, Pelucchi P, Vilardo L, Bertoli G, Beccaglia M, Veronesi

MC, Sanzone S, Barbieri O, Reinbold RA, Luvoni GC, Zucchi I (2009). Isolation of canine

mammary cells with stem cell properties and tumour-initiating potential. Reprod Domest Anim

44, 214-217.

Cregan MD, Fan Y, Appelbee A, Brown ML, Klopcic B, Koppen J, Mitoulas LR, Piper KM, Choolani

MA, Chong YS, Hartmann PE (2007). Identification of nestin-positive putative mammary stem

cells in human breastmilk. Cell Tissue Res 329 (1), 129-36.

Deome KB, Faulkin LJ Jr, Bern HA, Blair PB (1959). Development of mammary tumors from

hyperplastic alveolar nodules transplanted into gland-free mammary fat pads of female C3H

mice. Cancer Research 19, 515–20.

Page 24: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

20

Dey D, Saxena M, Paranjape AN, Krishnan V, Giraddi R, Kumar MV, Mukherjee G, Rangarajan A

(2009). Phenotypic and functional characterization of human mammary stem/progenitor cells

in long term culture. PLoS ONE 4, e5329.

Dick JE, Bhatia M, Gan O, Kapp U, Wang JC (1997). Assay of human stem cells by repopulation of

NOD/SCID mice. Stem Cells 15 Suppl 1, 199-203, discussion 204-7.

Dontu G, Abdallah WM, Foley JM, Jackson KW, Clarke MF, Kawamura MJ, Wicha MS (2003). In vitro

propagation and transcriptional profiling of human mammary stem ⁄progenitor cells. Genes

Dev 17, 1253–1270.

Ellis S, Capuco AV (2002). Cell proliferation in bovine mammary epithelium: identification of the

primary proliferative cell population. Tissue Cell 34 (3), 155–163.

Ferguson DJ (1988). An ultrastructural study of mitosis and cytokinesis in normal “resting” human

breast. Cell Tissue Res 252, 581–587.

Ginestier C, Hur MH, Charafe-Jauff E, Monville F, Dutcher J, Brown M, Jacquemier J, Viens P, Kleer

CG, Liu S, Schott A, Hayes D, Birnbaum D, Wicha MS, Dontu G (2007). ALDH1 is a marker

of normal and malignant human mammary stem cells and a predictor of poor clinical outcome.

Cell Stem Cell 1, 555–567.

Hwang-Verslues WW, Kuo WH, Chang PH, Pan CC, Wang HH, Tsai ST, Jeng YM, Shew JY, Kung

JT, Chen CH, Lee EY, Chang KJ (2009). Multiple lineages of human breast cancer

stem/progenitor cells identified by profiling with stem cell markers. PLoS One 4, e8377, 1–11.

Kakarala M, Wicha MS (2008). Implications of the cancer stem-cell hypothesis for breast cancer

prevention and therapy. J Clin Oncol 26 (17), 2813–2820.

Klonisch T, Wiechec E, Hombach-Klonisch S, Ande SR, Wesselborg S, Schulze-Osthoff K, Los M

(2008). Cancer stem cell markers in common cancers - therapeutic implications. Trends Mol

Med 14 (10), 450-60.

Kordon EC, Smith GH (1998). An entire functional mammary gland may comprise the progeny from a

single cell. Development 125, 1921–30.

Lee E, Lee W, Kaetzel C, Parry G, Bissell M (1985). Interaction of mouse mammary epithelial cells

with collagen substrata: Regulation of casein gene expression and secretion. Proc Natl Acad

Sci 82, 1419–1423.

Li JX, Zhang Y, Ma LB, Sun JH, Yin BY (2009). Isolation and culture of bovine mammary epithelial

stem cells. J Vet Med Sci 71 (1), 15-9.

Lin T, Islam O, Heese K (2006). ABC transporters, neural stem cells and neurogenesis – a different

perspective. Cell Research 16, 857–871.

Luo J, Yin X, Ma T, Lu J (2010). Stem Cells in Normal Mammary Gland and Breast Cancer. American

Journal of the Medical Sciences 339 Issue 4, 366-370.

Martignani E, Eirew P, Accornero P, Eaves CJ, Baratta M (2010). Human Milk Protein Production in

Xenografts of Genetically Engineered Bovine Mammary Epithelial Stem Cells. PloS one 5

(10), e13372.

Martin GR (1981). Isolation of a pluripotent cell line from early mouse embryos cultured in medium

conditioned by teratocarcinoma stem cells. Proc Natl Acad Sci USA 78 (12), 7634-8.

Page 25: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

21

McDermott KM, Liu BY, Tisty TD, Pazour GJ (2010). Primary Cilia Regulate Branching

Morphogenesis During Mammary Gland Development. Current Biology 20 (8), 731-737.

Motyl T, Bierla JB, Kozłowski M, Gajewska M, Gajkowska B, Koronkiewicz M (2010). Identification,

quantification and transcriptional profile of potential stem cells in bovine mammary gland.

Article in press.

Martignani E, Eirew P, Eaves C, Baratta M (2009). Functional identification of bovine mammary

epithelial stem/progenitor cells. Vet Res Commun 33 Suppl 1, 101-3.

Muschler J, Lochter A, Roskelley CD, Yurchenco P, Bissell MJ (1999). Division of labor among the

α6β4 integrin β1 integrins, and an E3 laminin receptor to signal morphogenesis and β-casein

expression in mammary epithelial cells. Mol Biol 10, 2817–2828.

Parry G, Lee E, Farson D, Koval M, Bissell M (1985). Collagenous substrata regulate the nature and

distribution of glycosaminoglycans produced by differentiated cultures of mouse mammary

epithelial cells. Exp Cell Res 156, 487–499.

Petersen OW, Kornelia Polyak (2010). Stem cells in the Human Breast. Cold Spring Harb Perspect

Biol 2 (5), a003160.

Ponti D, Costa A, Zaffaroni N, Pratesi G, Petrangolini G, Coradini D, Pilotti S, Pierotti MA, Daidone

MG (2005). Isolation and in vitro propagation of tumorigenic breast cancer cells with stem⁄

progenitor cell properties. Cancer Res 65, 5506–5511.

Ponti D, Zaffaroni N, Capelli C, Daidone M (2006). Breast cancer stem cells: an overview. European

Journal of Cancer, 42 (9), 1219-1224.

Potten CS, Hume WJ, Reid P, Cairns J (1978). The segregation of DNA in epithelial stem cells. Cell

15, 899–906.

Sagar J, Chaib B, Sales K, Winslet M, Seifalian A (2007). Role of stem cells in cancer therapy and

cancer stemcells: a review. Cancer Cell Int 7, 9.

Shipitsin M, Campbell LL, Argani P (2007). Molecular definition of breast tumor heterogeneity. Cancer

Cell 11, 259.

Smalley M, Ashworth A (2003). Stem cells and breast cancer: a field in transit. Nature Reviews

Cancer 3 (11), 832-844.

Smith CA, Monaghan P, Ellis J (1985). Epithelial cells of the normal human breast. J Pathol 146, 221–

226.

Smith GH (2005). Label-retaining epithelial cells in mouse mammary gland divide asymmetrically and

retain their template DNA strands. Development 132, 681–687.

Stingl J, Eaves CJ, Kuusk U, Emerman JT (1998). Phenotypic and functional characterization in vitro

of multipotent epithelial cell present in the normal adult human breast. Differentiation 63, 201–

213.

Stingl J, Eaves CJ, Zandieh I, Emerman JT (2001). Characterization of bipotent mammary epithelial

progenitor cells in normal adult human breast tissue. Breast Cancer Res Treat 67, 93–109.

Stingl J (2009). Detection and analysis of mammary gland stem cells. The Journal of Pathology 217,

229–241.

Page 26: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

22

Takahashi K, Tanabe K, Ohnuki M, Narita M, Ichisaka T, Tomoda K, Yamanaka S (2007). Induction

of Pluripotent Stem Cells from Adult Human Fibroblasts by Defined Factors. Cell Volume 131

Issue 5, 861-872.

Thomson JA, Itskovitz-Eldor J, Shapiro SS, Waknitz MA, Swiergiel JJ, Marshall VS, Jones JM (1998).

Embryonic stem cell lines derived from human blastocysts. Science 282, 1145–1147.

Visvader J, Smith G (2010). Murine Mammary Epithelial Stem Cells: Discovery, Function, and Current

Status. Cold Spring Harbor perspectives in biology. Internetreferentie:

http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20926515 (geconsulteerd op 20 september 2010).

Vivanco M (2010). Biomarkers in breast cancer. Methods Mol Biol 593, 137–156.

Walia V, Elble RC (1999). Enrichment for Breast Cancer Cells with Stem/ Progenitor Properties by

Differential Adhesion. Stem Cells and Development 19 (8), 1175-82.

Weaver VM, Bissell MJ (1999). Functional culture models to study mechanisms governing apoptosis

in normal and malignant mammary epithelial cells. J Mammary Gland Biol Neoplasia 4 (2),

193-201.

Weissman IL, Anderson DJ, Gage F (2001). Stem and progenitor cells: origins, phenotypes, lineage

commitments and transdifferentiations. Annu Rev Cell Dev Biol 17, 387–403.

Williams JM, Daniel CW (1983). Mammary duetal elongation: differentiation of myoepithelium and

basal lamina during branching morphogenesis. Dev Biol 97, 274-290.

Woodward WA, Chen MS, Behbod F, Rosen JM (2005). On mammary stem cells. Journal of Cell

Science 118, 3585-3594.

Zvaifler NJ, Marinova-Mutafchieva L, Adams G, Edwards CJ, Moss J, Burger JA, Maini RN (2000).

Mesenchymal precursor cells in the blood of normal individuals. Arthritis Res 2, 477–88.

Page 27: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010 – 2011

VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE

door

Leen BUSSCHE

Stageverslag in het kader van de Masterproef

Page 28: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

AUTEURSRECHTCLAUSULE

De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk

gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de

verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd

en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde

studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren.

De auteur is niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en

beschreven zijn.

Page 29: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

INHOUDSOPGAVE

1. Stage gezelschapsdieren ...................................................................................................................1

1.1. Logboek stage gezelschapsdieren ...................................................................................................1

1.2. Casuïstiek gezelschapsdieren ..........................................................................................................4

1.3. Analyse van structuur en management gezelschapsdieren .............................................................7

2. Stage grote huisdieren .......................................................................................................................9

2.1. Logboek stage grote huisdieren ........................................................................................................9

2.2. Casuïstiek grote huisdieren ........................................................................................................... 11

2.3. Analyse van structuur en management grote huisdieren .............................................................. 13

3. Algemene reflectie .......................................................................................................................... 16

4. Bijlagen ........................................................................................................................................... 19

Bijlage I: resultaat bloedonderzoek 1 casuïstiek gezelschapsdieren ............................................. 19

Bijlage II: resultaat bloedonderzoek 2 casuïstiek gezelschapsdieren ............................................ 21

Page 30: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN

1.1. LOGBOEK STAGE GEZELSCHAPSDIEREN

DATUM UUR AARD HUIS- /BEDRIJFSBEZOEK

OPMERKINGEN

13/09/2010 10u00 Hond met ontstoken anaalklieren +

verkleuring poot door enzymes speeksel

Anaalklieren uitgenepen +

antibiotica

13/09/2010 11u00 Hond met vertroebelde ooglens Oligosacchariden om lens

te voeden

13/09/2010 18u00 Kip met afgebroken nagel Geen

13/09/2010 18u30 Kat met vlooien Omgevingsbehandeling niet

vergeten!

13/09/2010 19u30 Hond met gezwel ter hoogte van tepel:

vermoedelijk mammaetumor

Melklijst moet volledig

weggehaald worden

14/09/2010 9u00 Castratie hond King Charles Spaniel met

hartgeruis: extra aandacht

bij verdoving

14/09/2010 10u30 Castratie kat Geen

14/09/2010 18u00 Mankende Greyhound : vermoedelijk

peesprobleem

Geen

14/09/2010 18u45 Kat met verkoudheid Geen

14/09/2010 19u15 Controle katten oormijt + vaccinatie Vaccinatie: FeLV

15/09/2010 9u00 Operatie: verwijderen “wratje” anaalsfincter Resultaat labo: geen wrat

maar adenoma

15/09/2010 10u30 Castratie cavia Geen

15/09/2010 18u00 Berner Sennen met gedaalde eetlust Oorzaak niet duidelijk,

gewicht blijft voorlopig goed

15/09/2010 19u00 Chowchow met hoest Geen

16/09/2010 10u00 Opname Berner Sennen (15/09): infuus Bloedwaarden niet sterk

afwijkend, eet niet, drinkt

veel

16/09/2010 11u00 Vaccinatie kat: kattenziekte,

kattenniesziekte en leucose

Jaarlijkse vaccinatie

16/09/2010 11u30 Vaccinatie hond: distemper, hepatitis, parvo

en leptospirose

DHP: 1x/2jaar

Parvo: 1x/jaar

Lepto als oplosmiddel voor

DHP en Parvo

16/09/2010 18u00 Kat met haematurie Heeft al aangepaste

voeding voor nierproblemen

Page 31: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

2

16/09/2010 19u00 Vaccinatie kittens: kattenziekte,

kattenniesziekte en leucose

1ste maal op 6w, nog

herhaling nodig op 12w;

daarna jaarlijk

17/09/2010 9u00 Operatie: verwijderen melklijst teef Verdacht van

mammaetumor

17/09/2010 18u00 Vaccinatie kat: kattenziekte,

kattenniesziekte en leucose

Geen

17/09/2010 18u15 Mankende hond: duidelijke arthrose ter

hoogte van heup te zien op RX

RX: botwoekeringen en

onregelmatig

gewrichtsoppervlak

17/09/2010 19u00 Vaccinatie kat: kattenziekte en

kattenniesziekte

Geen

17/09/2010 19u20 Verwijderen draadjes na sterilisatie 10 dagen post operatie

18/09/2010 10u00 Vaccinatie kittens: kattenziekte en

kattenniesziekte

Geen

18/09/2010 11u00 Vaccinatie hond: DHP, lepto en

kennelhoest

Vaccinatie tegen

kennelhoest want gaat naar

hondenschool

24/09/2010 18u00 Kat eet niet meer + wormen Ontworming: zowel lint- als

spoelwormen

24/09/2010 18u15 Hond met uitslag: vlooienallergie Geen

24/09/2010 18u30 Euthanasie hond met levertumor Geen

24/09/2010 19u00 Controle + verwijderen draadjes na

sterilisatie

Geen

24/09/2010 19u30 Vaccinatie kat Kattenziekte en

kattenniesziekte

25/09/2010 10u00 Vaccinatie honden DHP + Leptospirose

25/09/2010 11u00 Controle van verwijderd adenoma Geen

2/10/2010 10u00 Gewonde kat Geen

2/10/2010 10u20 Vaccinaties katten Kattenziekte en

kattenniesziekte

2/10/2010 10u40 Hond met wonde t.h.v. nagelbed Geen

2/10/2010 11u00 Kat met diarree Ontworming + antibiotica

2/10/2010 11u30 Vaccinatie pup DHP+ Leptospirose

2/10/2010 12u00 Hond met mammaetumor Sterilisatie + verwijderen

gezwel

8/10/2010 18u00 Vaccinatie kat: kattenaids Oormijten

8/10/2010 19u00 Vaccinatie hond: DHP en lepto Geen

9/10/2010 10u00 Vaccinatie kitten + vlooienbehandeling + Vaccinatie: kattenziekte +

Page 32: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

3

ontworming kattenniesziekte

9/10/2010 10u30 Hond met jeuk: allergie; vermoedelijk

vlooienallergie; hypoallergeen dieet indien

vlooienbehandeling niet helpt om verder uit

te sluiten

Geen

9/10/2010 11u00 Vaccinatie pup + vlooienbehandeling +

ontworming

Ook vaccinatie tegen

kennelhoest want wil naar

hondenschool gaan

9/10/2010 11u30 Verwijderen hechtingen sterilisatie Geen

15/10/2010 18u00 Anorectisch konijn Geen

15/10/2010 18u30 Schildpad met myiasis Geen

15/10/2010 19u15 Vaccinatie kat: kattenziekte en

kattenniesziekte

Geen

15/10/2010 19u30 Scheper met snijwonde Volgende dag gehecht

16/10/2010 10u00 Verzorging myiasiswonden schildpad Na verzorging: wonden

dichtgehouden voor de

buitenwereld

16/10/2010 11u00 Vaccinatie katten: kattenziekte en

kattenniesziekte

Geen

16/10/2010 11u30 Hechten wonde scheper Eerst opfrissen wondranden

22/10/2010 18u00 Bulldog met eczeem Exclusietesten om soort

allergie te bepalen

22/10/2010 18u45 Controle kattin sterilisatie + verwijderen

draadjes

Geen

22/10/2010 19u00 Controle teef sterilisatie + verwijderen

draadjes

Geen

22/10/2010 19u15 Kat met diarree (giardia) Vlooien -> Advocate

22/10/2010 19u40 Kat met hoest (infectie luchtwegen) Geen

Voor akkoord,

De stagemeester

Page 33: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

4

1.2. CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN

Graag zou ik willen vermelden dat ik mezelf ervan bewust ben dat de verschillende stappen, die de

dierenarts heeft ondernomen in onderstaande casus, niet volgens ‘het boekje’ zijn verlopen. Een

andere aanpak, zoals wij deze leren in de kliniek in Merelbeke, had misschien wel tot een ander

eindresultaat geleid. Door deze casus te beschrijven zoals ze verlopen is, wil ik zeker geen afbreuk

doen aan de kwaliteiten van de dierarts van mijn stage. Ik hoop eerder door deze casus het belang

van een goede kennis, goede diagnostische technieken (met een goed vooropgestelde ‘flowchart’) en

gemotiveerde eigenaars te benadrukken.

1.2.1 Anamnese

Een Berner sennen (teef) van 4 jaar eet slecht sinds 3 weken. Ze weigert brokken of natte voeding en

eet veel gras. Haar gewicht (30 kg) is stabiel gebleven. Ze moet niet braken of regurgiteren. De

eigenaar heeft geen veranderingen gezien in de kleur of consistentie van de faeces. Vaccinaties en

ontwormingen zijn correct gegeven.

1.2.2. Algemene indruk en algemeen onderzoek

De hond is levendig. Ze vertoont geen koorts. Haar gebit ziet er goed uit. De overige parameters van

het algemeen onderzoek (met name ademhaling, pols, huid, turgor, slijmvliezen en lymfeknopen)

vertonen geen afwijkingen.

1.2.3. Probleemlijst

De symptomen zijn zeer algemeen:

- Chronische partiële anorexie (met verhoogde behoefte aan gras)

1.2.4. Differentiaal diagnose

Partiële anorexie is een heel algemeen symptoom. Het kan voorkomen bij enorm veel aandoeningen.

Dieren die algemeen ziek zijn, zullen vaak ook partiële anorexie vertonen. De oorzaak kan dus zowel

gasto-intestinaal als extra-gastro-intestinaal gelegen zijn. Het is onmogelijk om alle mogelijke

aandoeningen hier op te sommen, dus beperk ik mij tot een aantal voor de hand liggende oorzaken in

dit geval.

Gastro-intestinaal

- Gastritis

Bij gastritis zie je vooral braken. Dit is dus weinig waarschijnlijk.

- Ulcers

Dit zou een mogelijke verklaring zijn voor het weigeren van haar brokken en natte voeding en

de verhoogde behoefte aan gras. Vaak zie je hier ook braken en melena, maar zeker niet

altijd.

Page 34: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

5

- Enteritis

Weinig waarschijnlijk aangezien de kleur en consistentie van de faeces niet afwijkend is.

- Gasto-intestinale neoplasie

Dit komt vrij zelden voor bij honden. Bepaalde rassen zijn gepredisponeerd, maar niet de

Berner sennen. Hierbij zou je ook eerder chronisch braken verwachten.

Extra-gastro-intestinaal

- Chronische leveraandoeningen

Dit zou een verklaring kunnen geven voor de gedaalde eetlust. Er zijn toch een aantal vaak

voorkomende symptomen die ontbreken: braken en gewichtsverlies.

1.2.5. Specifiek onderzoek

Om tot een diagnose te komen, wil de dierenarts controleren of de belangrijkste organen van deze

Berner sennen nog optimaal functioneren. Hiervoor neemt zij een bloedstaal (bijlage I: resultaat

bloedonderzoek 1 casuïstiek gezelschapsdieren). Om nog bijkomende info over maag, lever, darmen,

milt en nieren te verkrijgen, neemt zij een röntgenfoto van het abdomen.

1.2.3.1. Bloedonderzoek

Uit het resultaat van het bloedonderzoek blijkt dat het aantal leukocyten, meer bepaald de

segmentkernigen, zeer licht gestegen is: 11999/µl. Ook de leverwaarden zijn afwijkend: AST (203

U/l), ALT (145 U/l), Gamma-GT (44 U/l) en de alkalische fosfatasen (204 U/l) zijn gestegen. Deze

stijging is maar juist klinisch relevant (want ≥ 3x ↑), maar nog niet verontrustend. De nier- en

pancreaswaarden zijn normaal, evenals het glucosemetabolisme.

Het bloedbeeld van de Berner Sennen vertoont dus geen in het oog springende afwijkingen. De

geringe stijging van het aantal leukocyten is absoluut niet onrustwekkend. Ook de mild gestegen

leverwaarden wijzen niet met zekerheid in de richting van een leverprobleem.

1.2.3.2. Röntgenfoto

Figuur 1: Laterale opname abdomen patiënt (Uit klantenbestand Sonia Van den Wijngaert, 15 september 2010)

Page 35: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

6

Ook op RX zien we geen opvallende afwijkingen. De lever lijkt in geringe mate vergroot, maar dit is

zeer subjectief.

1.2.6. “Diagnostische” behandeling

Ook na het bloedonderzoek en de röntgenfoto is het nog niet mogelijk om tot een exacte diagnose te

komen, al lijken voornamelijk maagulcers en leveraandoeningen het meest waarschijnlijk. De

dierenarts beschikt zelf niet over een echo of gastroscopie en de eigenaars willen voorlopig geen

kosten of moeite doen voor verder onderzoek bij een andere dierenarts. De dierenarts krijgt de

eigenaars enkel overtuigd om te starten met een behandeling voor gasto-intestinale ulcers, met name

0,7 mg/kg omeprazole.

1.2.6.1 Resultaat diagnostische behandeling ulcers

De omeprazole heeft geen effect: het dier betert niet. Integendeel: ze weigert alle voedsel, verliest nu

ook gewicht en begint te braken. De hond wordt stilaan lethargisch.

1.2.7. Verdere evolutie onderzoek

De dierenarts neemt opnieuw een bloedstaal (bijlage II: resultaat bloedonderzoek 2 casuïstiek

gezelschapsdieren) om te zien hoe de waarden geëvalueerd zijn.

1.2.7.1. Resultaat tweede bloedonderzoek

De leverwaarden zijn verder gestegen. Ook de nierwaarden zijn nu afwijkend: het ureumgehalte is

gestegen tot 57mg/dl. Het gehalte amylase en galzuren is eveneens in geringe mate verhoogd.

De toestand van de Berner sennen is nu veel slechter geworden. De eigenaars zijn zelf ongerust

geworden. Ze zijn nu wel bereid zich te laten doorverwijzen naar een collega dierenarts voor een

echografisch onderzoek van de lever.

1.2.7.2. Resultaat echo

De collega dierenarts heeft op echo een duidelijke tumor van de lever gezien, waarbij meerdere

leverkwabben betrokken zijn.

1.2.8. Behandeling De toestand van het dier is op korte termijn enorm achteruit gegaan en de prognose is zeer slecht. De

eigenaars hebben er dan ook voor gekozen hun hond te laten euthanaseren.

Page 36: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

7

1.3. ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN

1.3.1. Historiek

De dierenarts van mijn stage kleine huisdieren heeft zeer bewust gekozen voor een kleine

eenmanspraktijk. Een eenmanspraktijk om zelf het reilen en zeilen van haar praktijk te kunnen

bepalen, klein om nog de nodige tijd voor haar gezin te hebben.

Tijdens haar studies had de dierenarts al haar vrije momenten besteed aan het meelopen met een

dierenarts. Na haar studies is de dierenarts onmiddellijk met haar praktijk begonnen. In die tijd werkte

zij nog veel meer uren. Naast kleine huisdieren behandelde zij ook kleine herkauwers. Hiermee is zij

gestopt omwille van het extra papierwerk dat er, sinds de nieuwere wetgeving rond

bedrijfsbegeleiding, is bijgekomen. Ook haar duivencliënteel is de laatste tijden sterk gedaald,

aangezien er maar weinig duivenmelkers zijn onder de jongere bevolking. Omwille van de extra tijd die

er op die manier voor haar gezin is vrijgekomen, heeft de dierenarts besloten de verloren uren niet

opnieuw op te vullen met diergeneeskundige activiteiten.

1.3.2. Management en structuur

Haar werkweek bedraagt ongeveer, verschillend van week tot week, een 30/35-tal uren. Het is dus

eerder een rustige praktijk. Elke dag heeft ze een aantal uren raadpleging waarbij de klanten vrij op

visite kunnen komen. Wanneer het een dringende oproep betreft, kan de dierenarts ook op een ander

uur geraadpleegd worden. Enkele dagen in de week houdt ze geen raadpleging in de voormiddag.

Deze voormiddagen worden gereserveerd voor operaties, waarbij ze indien nodig familiale hulp krijgt

om te assisteren. Enkel de operaties worden dus vooraf gepland. In het duivenseizoen loopt de

werkweek wel op tot ongeveer 50 uren.

De dierenarts maakt niet deel uit van een groepspraktijk, maar werkt wel samen met andere praktijken

voor bijvoorbeeld doorverwijzingen, verlofregelingen, weekendregeling enzovoort… Ze volgt ook

regelmatig bijscholingen, gegeven door collega dierenartsen, om up to date te blijven.

In haar praktijk beschikt de dierenarts ook over enkele koten om, indien nodig, dieren te

hospitaliseren. De avond voor een operatie worden de dieren altijd binnengebracht, zodat ze zeker

nuchter zijn. Dit is automatisch in de prijs inbegrepen.

De administratie wordt door de dierenarts zelf gedaan. Dit gebeurt vooral tussen de raadplegingen

door, wanneer er gewacht wordt op de volgende klant. Zij werkt nog met veroudere software, waarbij

zaken zoals medicatie nog niet kunnen ingevoerd worden en foto’s nog niet kunnen bijgevoegd

worden. In de nabije toekomst is de dierenarts van plan nieuwere software aan te schaffen, om de tijd

die ze verliest aan administratie te reduceren.

1.3.3. Financiële situatie

Wat de financiële situatie betreft, is de dierenarts best tevreden. Het grootste aandeel van haar

inkomen haalt ze uit operaties en de verkoop van medicatie en voeding.

Page 37: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

8

1.3.4. Sterke en zwakke punten van de praktijk

Conclusie: we hebben hier te maken met een zeer rustige praktijk. Dit heeft zowel zijn voor- als

nadelen. Als positief punt kan zeker vermeld worden dat de dierenarts veel tijd heeft voor haar

patiënten. Dit wordt duidelijk enorm geapprecieerd door klanten. Bovendien is de kans kleiner dat

zaken in de drukte over het hoofd gezien worden. Ook voor het leven van de dierenarts biedt dit een

groot voordeel: er is duidelijk nog tijd voor een leven buiten de praktijk.

Natuurlijk zijn er ook veel negatieve punten aan een kleine éénmanspraktijk. Zo is het moeilijker om

investeringen te doen in diagnostische technieken, waardoor je voor heel wat aandoeningen zal

moeten doorverwijzen. Je kan ook niet discussiëren over patiënten met collega’s die in de buurt

rondlopen, waardoor bepaalde zaken over het hoofd kunnen worden gezien. Het is ook niet zo

eenvoudig om veel bijscholingen te volgen, want er is niemand die de praktijk even draaiende kan

houden.

Page 38: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

9

2. STAGE GROTE HUISDIEREN

2.1. LOGBOEK STAGE GROTE HUISDIEREN

DATUM UUR AARD HUIS- /BEDRIJFSBEZOEK

OPMERKINGEN

09/08/2010 09u00 Inseminatie met diepvriessperma Geen

09/08/2010 09u20 Controle hengstigheid (scannen) Check vocht / cysten

09/08/2010 10u10 Gezondheidsonderzoek voor G-label BWP Klinisch onderzoek + RX

09/08/2010 12u00 Onderzoek paard dik been rechts achter RX uitgevoerd : weke delen

zwelling + periostale

nieuwbeenvorming

09/08/2010 13u30 Onderzoek kreupel paard -> verbening

hoefkraakbeenderen op RX

Geen

09/08/2010 15u00 Controle veulen (ontstoken gewrichten) na

behandeling

Geen

09/08/2010 15u45 Onderzoek paard met ‘wiegelende’

achterhand

Patellafixatie tgv zwakke

patellabanden

09/08/2010 17u15 Controle dracht Geen

09/08/2010 18u00 Onderzoek lusteloos paard Bloedafname

09/08/2010 18u30 Gynaecologische controle merrie Vocht in uterus -> oxytocine

10/08/2010 13u00 Slijmerige hoest Geen

10/08/2010 14u30 Onderzoek paard met ‘wiegelende’

achterhand

Patellafixatie tgv zwakke

patellabanden

10/08/2010 15u45 Mankend paard -> klinisch onderzoek + RX Arthrose hoefgewricht

10/08/2010 17u50 Mankend paard, probleem thv

ellebooggewricht

Hyaluronzuur voor smering

gewricht

10/08/2010 19u00 Dikke sprong -> echo: pees gezwollen Geen

10/08/2010 20u30 Controle paard met ontstoken hoefgewricht Geen

10/08/2010 21u30 Onderzoek kreupel paard -> hoefkatrol Geen

11/08/2010 13u00 Keuring verkoop Klinisch onderzoek + RX

11/08/2010 14u30 Hengstig spuiten merrie Geen

11/08/2010 14u45 RX: Foto’s straalbeen Check fossa, fragmenten,

regelmatigheid aflijning…

11/08/2010 15u30 Onderzoek paard met ‘wiegelende’

achterhand

Patellafixatie tgv zwakke

patellabanden

11/08/2010 16u30 Onderzoek lusteloos paard Bloedafname + vitamines

11/08/2010 17u15 Ontwormen + vaccinaties Vaccinaties: griep, klem,

rhino

11/08/2010 18u00 Afknijpen 2-ling op dag 16 (vrij laat) Geen

Page 39: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

10

11/08/2010 19u30 Aankooponderzoek Geen

12/08/2010 14u00 Scannen merrie: controle dracht Geen

12/08/2010 15u00 Scannen merrie: controle dracht Geen

12/08/2010 16u30 Onderzoek mankend paard links voor:

- Verdoven hoefgewricht: -

- Buigreflex: -

- Verdoven pezen: +

Geen

12/08/2010 19u00 “Bobbeltjes” thv flank paard Allergische reactie

12/08/2010 20u00 Aankooponderzoek pony Klinisch onderzoek: overbit,

sarcoid; RX: ok

13/08/2010 09u00 3 Paarden chippen + in database Geen

13/08/2010 09u45 Keuring paard Kleine chip in sprong

zichtbaar op RX

13/08/2010 11u00 Scannen merries: controle of drachtig Geen

13/08/2010 12u00 Vaccineren ponies Griep, rhino, klem

13/08/2010 14u00 Scannen merries: controle of drachtig Geen

03/09/2010 14u00 RX: foto’s voor controle Geen

03/09/2010 16u00 Controle bult schoft Geen

03/09/2010 16u30 Aankooponderzoek Klinisch onderzoek + RX

03/09/2010 18u00 Paard met proprioceptiestoornis: Wobbler Verergert bij blinddoeken

03/09/2010 19u45 Scan merrie Niet drachtig + te laat voor

nog dekking

03/09/2010 20u20 Scan merrie Geen

03/09/2010 21u00 Controle wonde Distaal been -> veel

granulatieweefsel

Voor akkoord,

De stagemeester

Page 40: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

11

2.2. CASUÏSTIEK GROTE HUISDIEREN

2.2.1. Anamnese + Algemene indruk

Een paard (ruin, 3j) waggelt met zijn achterhand en struikelt regelmatig. In draf vertoont hij een

slingerende beweging (vooral t.h.v. de achterhand) en zijn hoef komt niet neer op de juiste plaats.

Galop is bijna onmogelijk. Hij is duidelijk alert en vertoont geen tekenen van sufheid.

De symptomen zijn progressief verergerd sinds aankoop (enkele maanden geleden). De eigenaar

weet niets van een val of ziektes in het verleden. Deze ruin is sterk gegroeid in zijn jonge jaren en

wordt zeer goed en gebalanceerd gevoederd.

2.2.2. Algemeen onderzoek

De ademhaling, pols, temperatuur, huid, slijmvliezen en lymfeknopen vertonen geen

onregelmatigheden.

2.2.3. Specifiek klinisch-neurologisch onderzoek

De dierenarts vermoedt spinale ataxie en voert een aantal eenvoudige testjes uit om zijn vermoeden

te bevestigen.

- Achteruit stappen

Het paard wil niet achteruit stappen. Hij zet zijn voorbenen naar achter en zakt door zijn

achterbenen, maar verzet deze laatste niet.

- Kleine cirkels draaien

Door het paard kleine cirkels te laten draaien, kan de coördinatie van de achterhand goed

beoordeeld worden.

Hoe kleiner de cirkel, hoe meer moeilijkheden het paard heeft: hij zet zijn hoeven op elkaar en

brengt zijn buitenbeen ver naar buiten.

- Trekken aan de staart

Tijdens het stappen trekt de dierenarts het paard aan de staart opzij. Dit doet hij meerdere

malen. Het paard biedt echter geen weerstand.

- Blinddoeken

De dierenarts herhaalt kort de afgelopen testen, maar dan geblinddoekt. De symptomen

verergeren duidelijk. Dit wijst erop dat de ataxie spinaal en niet cerebraal is.

2.2.4. Differentiaal diagnose spinale ataxie

Differentiaal diagnostisch denken we aan :

- Congenitaal: malformaties: cervicale vertebrale malformatie (Wobbler)

Page 41: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

12

o Wobbler is een cervicale vertebrale malformatie die een instabiliteit van de

halswervels (voornamelijk C4 en C6) veroorzaakt, waardoor progressieve ataxie

ontstaat.

o De anamnese klopt volledig (jong, hoog voederniveau). Ook de symptomen

(abnormale beenplaatsing, struikelende gang, wijdbeense stand…) kunnen volledig

verklaard worden door deze aandoening.

- Traumatische aandoeningen

o Er is geen aanwijzing voor een trauma in de anamnese, maar het kan natuurlijk zijn

dat de eigenaar dit niet heeft opgemerkt. Medische beeldvorming is nodig om een

traumatische aandoeningen uit te sluiten of te bevestigen.

- Nutritionele oorzaken

o EDM

EDM komt eerder voor bij jonge dieren die enkele maanden oud zijn en wordt

veroorzaakt door vit E tekort. De paarden zijn meestal atactisch op de vier

ledematen (en dus niet beginnend ter hoogte van de achterhand en

uitbreidend naar voor zoals dit paard).

o EMND

EMND komt voor bij volwassen paarden, maar veroorzaakt heel wat andere

symptomen zoals beven, zweten, opgetrokken buik, scheve en weggehouden

staart, penisprolaps…

- Ontsteking- of infectieuze oorzaken

o Rhinopneumonie

De neurologische vorm van EHV-1 komt voor tijdens of kort na

griepuitbraken. In de anamnese van dit paard wordt daarentegen niets

vermeld over een griepuitbraak in het recente verleden.

EHV-1 kan ook spinale ataxie geven die begint ter hoogte van de achterhand.

Deze is echter vlug evolutief waarbij de dieren op een paar uur tijd verlamd

kunnen zijn. Verder onderzoek is dus vereist om de oorzaak vast te stellen en

tot een zekere diagnose te komen.

Conclusie: Wobbler is in dit geval duidelijk de meest waarschijnlijke diagnose.

2.2.5. Diagnose

Er zijn 2 veel gebruikte methoden om compressie van het ruggenmerg te diagnosticeren: radiografie

en myelografie. Aan de hand van radiografie kunnen mogelijke oorzaken van ruggenmergcompressie

zoals fracturen en misvormingen gezien worden. Myelografie werkt met een contraststof zodat

beweeglijke compressie kan worden waargenomen. Dit laatste gebeurt onder algemene narcose, en is

bijgevolg niet mogelijk in een gewone éénmanspraktijk.

In sommige klinieken, waaronder onze faculteit in Merelbeke, beschikt met over de nodige apparatuur

om een MMEP-test uit te voeren. Hierbij worden de hersenen magnetisch gestimuleerd, waardoor

Page 42: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

13

vervolgens een prikkel wordt doorgegeven aan de hersenen. Indien het ruggenmerg beschadigd is,

zal de tijd tussen de stimulatie en het ontvangen van de prikkel vergroten. Zo kan men de graad van

ataxie evenals een verdere lokalisatie bepalen. De dierenarts beschikte (zoals de meesten) echter niet

over de nodige apparatuur om deze test uit te voeren.

De eigenaar heeft echter besloten dat voor hem de kosten van radiologie of doorverwijzing (voor

myelografie of MMEP-test) en de beperkte kans op genezing niet opwegen tegen de beperkte waarde

van het dier. Er is dus geen verder diagnostisch onderzoek gebeurd.

2.2.6. Behandeling

Het paard in kwestie heeft NSAID’s gekregen om een eventuele zwelling t.h.v het ruggenmerg te

verminderen. Uiteraard wordt het paard ook op rust gezet: het is niet echt veilig een paard met

proprioceptieve stoornissen voor de sport te gebruiken.

Wanneer de oorzaak gekend is, moet men ook etiologisch gaan behandelen zoals bijvoorbeeld

gelimiteerd voederen en beperkte beweging. Aangezien hier geen oorzaak gekend is, is dit niet

mogelijk.

Het is mogelijk, indien de exacte lokalisatie van de compressie gekend is, de wervels chirurgisch te

stabiliseren. Dit is een zeer dure en ingrijpende operatie. Bovendien ziet men vaak geen of slechts

een lichte verbetering postoperatief. Deze chirurgische ingreep wordt dan ook zelden overwogen in de

praktijk. In dit geval is de lokalisatie niet gekend wegens de beperkte diagnostische testen, waardoor

chirurgie al helemaal uitgesloten is.

2.2.7. Prognose

De prognose is eerder ongunstig. Er is geen enkele behandeling die met honderd procent zekerheid

werkt. De kans dat het paard ooit nog geschikt is voor de sport is zo goed als onbestaande. Indien de

symptomen nog verergeren en het paard begint te vallen, wordt het een gevaar voor zichzelf en de

omgeving.

2.2. ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN

2.2.1. Historiek

Mijn stage Grote Huisdieren vond plaats in een éénmanspraktijk. De dierenarts in kwestie was na zijn

studies begonnen in een groepspraktijk, maar is vervolgens een eigen praktijk voor paarden gestart

omwille van financiële onenigheid. Hij ondervond al gauw dat het oprichten van een eigen praktijk niet

zo eenvoudig is: zoeken naar voordelige leningen, opbouwen van een eigen cliënteel, veel

administratief werk… Ondertussen heeft hij echter, na 8 jaar hard werken, een zeer bloeiende en goed

draaiende praktijk uitgebouwd.

Page 43: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

14

2.2.2. Structuur en management praktijk

De dierenarts behandelt enkel paarden. Zo wil hij zich ten volle kunnen specialiseren en investeren in

het betere diagnostische materiaal zoals gesofisticeerde apparatuur voor echografie en digitale

radiografie. In de loop der jaren heeft hij zich vooral gespecialiseerd in mankheidsonderzoek. Dit biedt

hem als grote voordeel dat er weinig dringende gevallen zijn, waardoor hij zijn werktijden heel bewust

zelf kan invullen en nachtwerk zo goed als zelden gebeurt. Enkel bij zeer goede klanten komt hij ook

langs voor dringende patiënten.

Elke avond ordent hij alle oproepen en bepaalt zijn route voor de volgende dag. Alle oproepen die te

ver van deze route afwijken, behandelt hij later in de week. Een gemiddelde werkweek bedraagt

ongeveer 55 uren.De administratie doet hij steeds ter plaatse, dit om veel werk achteraf thuis te

vermijden. Hiervoor heeft hij een laptop en een printer in zijn auto. Om zijn medicijnenvoorraad en

werkmateriaal steeds tijdig aan te vullen, heeft hij in zijn auto een bordje geplaatst waarop alles wat

bijna niet meer voorradig is, wordt opgeschreven.

De software op de computer om zijn casussen en cliënteel bij te houden, heeft de dierenarts volledig

zelf geschreven. Ideaal op maat dus, maar natuurlijk is niet elke dierenarts hiertoe in staat. Met zijn

programma kan hij heel overzichtelijk alles bijhouden: identiteitgegevens van de klant en de patiënt,

historiek van de patiënt en eventuele foto’s.

Hoewel het hier om een éénmanspraktijk gaat, werkt de dierenarts vaak samen met andere collega’s.

Enerzijds stuurt hij dringende gevallen zoals kolieken vaak door, anderzijds wordt er vaak

doorverwezen naar hem voor manke paarden en controle bij aankoop/verkoop.

Om de klanten een optimale service te bieden, beschikt de dierenarts over een eigen website. Hier

kan de klant zijn foto’s raadplegen via een persoonlijk wachtwoord.

2.2.3. Financiële situatie

Zoals ik reeds hierboven vermeld heb, is de dierenarts gespecialiseerd in mankheidsonderzoek.

Hierdoor kan hij het zich permitteren om toch minstens 50 euro voor de visite alleen aan te rekenen.

Ook voor aan- en verkopen wordt hij regelmatig gevraagd, wat toch een mooie winst oplevert. Ten

slotte voert hij bij enkele stoeterijen dagelijks gynaecologisch onderzoek, wat toch enige financiële

zekerheid biedt. De dierenarts is dus zeker tevreden over zijn inkomen. Zoals te verwachten heeft hij

zijn bloeiende praktijk natuurlijk niet zomaar cadeau gekregen: in het begin was het hard werken voor

weinig geld. Door wanbetalers uit te selecteren en naam te verwerven met goede diensten, heeft hij

geleidelijk de verhouding prijs/werkuren opgedreven.

2.2.4. Sterkte en zwakke punten van de praktijk

We kunnen concluderen dat deze praktijk heel wat sterke punten heeft waaronder een goede

financiële situatie, goed regelbare werkuren en een volledige controle over de eigen praktijk. Dit

laatste heb je niet bij een groepspraktijk. Toch heeft deze praktijk, zoals elke eenmanspraktijk,

minstens één zwak punt: je staat er, zoals het woord het zelf zegt, altijd alleen voor. Dit laatste heeft

Page 44: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

15

toch wel vele gevolgen: je gezondheid mag het niet laten afweten, het is heel moeilijk om verlof te

nemen en vaak kom je simpelweg enkele handen tekort.

Het is natuurlijk geheel persoonlijk of je vindt dat de sterke punten van deze praktijk opwegen tegen

de zwakke punten, maar een goed draaiende praktijk is toch iets waar bijna elke student

diergeneeskunde (voorlopig) enkel kan van dromen…

Page 45: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

16

3. ALGEMENE REFLECTIE

3..1 INLEIDING

Al enkele jaren ben ik ervan overtuigd dat ik mijn verdere carrière graag wil uitbouwen in de richting

van het onderzoek. Deze keuze is zeker geen keuze op basis van uitsluiting: de diergeneeskundige

praktijk spreekt mij enorm aan, maar mijn liefde voor het onderzoek is gewoon nog net iets groter.

Ik ben ervan overtuigd dat een goede kennis van de praktijk een enorm pluspunt is voor een

onderzoeker. Daarom wil ik de komende jaren zoveel mogelijk praktijkervaring opdoen. Deze stages

kwamen dan ook op het ideale moment.

3.2. REFLECTIE STAGE GEZELSCHAPSDIEREN

Mijn stage gezelschapsdieren vond plaats in een kleine, rustige praktijk. Het betrof hier een heel

persoonlijke praktijk: de dierenarts maakte tijd voor haar patiënten en kende ze bijna allemaal bij

naam.

Het grootste pluspunt van deze stage was dat de dierenarts ook heel veel tijd maakte voor mij: ze

legde alles rustig uit en liet mij allerlei handelingen zelf uitvoeren. Zo heb ik mogen vaccineren,

ontwormen, hechten en castreren. Dit maakte mijn stage niet alleen heel leuk, maar ook enorm

leerrijk.

In de loop van deze stage heb ik zowel mijn kennis als mijn vaardigheden bijgeschaafd. Wat betreft de

kennis: ik vond het wel jammer dat ik het vak ziekteleer nog niet gevolgd had. Zeker voor het opstellen

van differentiaal diagnoses schoot ik vaak tekort. Doordat de dierenarts mij altijd betrok bij haar

redeneringen, heb ik enorm veel bijgeleerd. Wanneer ze iets niet wist of onzeker was, gingen we

samen in de boeken opzoeken wat de mogelijke diagnoses waren en discussieerden we hierover. Wat

betreft mijn vaardigheden: ik had zelfs nog nooit een hond of kat gevaccineerd. Ik moest dus volledig

van nul beginnen. Ik ben dan ook enorm blij dat de dierenarts alle vertrouwen in mij had en mij een

aantal basisactiviteiten (algemeen onderzoek, vaccineren, ontwormen en castreren) zelf heeft laten

uitvoeren.

Een praktijk uitbaten beperkt zich natuurlijk niet tot enkel diergeneeskundige activiteiten. Eenvoudige

zaken zoals het bestellen van materiaal, medicatie en voeding evenals de registratie van patiënten en

producten nemen vaak meer tijd in beslag dan het onderzoeken en behandelen van de dieren. De

dierenarts in kwestie werkte nog een beetje volgens de oude stempel en hield de registratie van haar

patiënten nog grotendeels schriftelijk bij. Om de tijd die verloren gaat aan registratie tot een minimum

te beperken, zou ik toch eerder opteren voor de software die op de huidige markt te verkrijgen is. Het

is naar mijn mening een investering die snel en overzichtelijk werkt.

De gezelligheid van deze praktijk is zeker een sterke troef. Het boezemt de klanten vertrouwen in en

dat vertrouwen is van enorm belang om de klant aan te zetten tot een betrouwbare en volledige

anamnese te komen. Bovendien denk ik dat de kans op een vast en trouw cliënteel groter is bij een

Page 46: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

17

persoonlijke praktijk. Dit biedt de dierenarts de mogelijkheid om de patiënten hun hele leven op te

volgen.

Deze dierenarts heeft een brede waaier aan kennis, maar is niet gespecialiseerd in één bepaalde

richting. Dit is natuurlijk het geval bij vele dierenartsen. Het biedt als voordeel dat ze veel verschillende

soorten problemen over de vloer krijgt. Het nadeel is dat ze door beperkte kennis en toestellen vaak

patiënten moet doorsturen. Persoonlijk zou ik, indien ik daar de mogelijkheid toe had, eerder

tweedelijns dan eerstelijns willen werken.

Kort samengevat: mijn stage gezelschapdieren was zeker geslaagd. Ik heb enorm veel bijgeleerd,

zowel over de geneeskunde als over het reilen en zeilen van een praktijk. Vroeger twijfelde ik tussen

kleine en grote huisdieren, nu overweeg ik meer en meer optie onderzoek te combineren met

gezelschapdieren.

3.3. REFLECTIE STAGE GROTE HUISDIEREN

In het verleden was ik al een paar keer vrijwillig meegelopen met een dierenarts grote huisdieren die

zowel paard als rund behandelde. Om eens een nieuwe ervaring op te doen, heb ik specifiek

gekozen voor een dierenarts die meer gespecialiseerd was in één bepaalde richting, in dit geval

mankheidsonderzoek bij het paard.

Het handige aan mijn stage grote huisdieren is dat we vaak in de auto zaten en ik alle tijd had om mijn

dierenarts uitleg te vragen. Zo heb ik enorm veel bijgeleerd over registraties, betalingen, cliënteel,

medicaties…

In vergelijking met de praktijk gezelschapsdieren waar ik stage heb gelopen, verloor de dierenarts hier

veel meer tijd met administratief werk. Dit is logisch aangezien een paard van groter belang kan zijn

voor de voedselveiligheid. De dierenarts moest ook regelmatig klanten aanmanen tot betaling. Ik had

altijd het idee dat een dierenarts gezelschapsdieren eerder problemen zou ondervinden met

wanbetalers dan een dierenarts paard, vanuit de (foutieve) gedachte dat er onder het cliënteel van de

gezelschapsdieren meer mensen zijn met financiële problemen. Dit blijkt dus eerder omgekeerd te

zijn: dierenartsen paard hebben doorgaans meer problemen met wanbetalers dan dierenartsen

gezelschapsdieren.

Mijn stage grote huisdieren had één nadeel: ik heb zo goed als niets zelf mogen doen. Natuurlijk

begrijp ik de dierenarts wel: eigenaars zouden het doorgaans niet zo appreciëren dat de stagiair hun

paard zou behandelen. Vaak werd er tijdens het mankheidsonderzoek gebruik gemaakt van intra-

articulaire verdovingen, waarbij een stagiair als ik al zeker niet kan helpen. Mijn stage bestond echter

niet alleen uit mankheidsonderzoek: ook algemene gevallen zoals een hoestend paard of een paard

met diarree kwamen aan bod. In dergelijke gevallen had ik de nodige kennis uit virologie, bacteriologie

en parasitologie om tot een juiste diagnose te komen. Wanneer het om een mankheidsonderzoek

ging, schoot ik met enkel mijn kennis uit de algemene heelkunde duidelijk te kort. Tijdens de stage

heb ik hierover wel enorm veel bijgeleerd: op wat je moet letten, naar waar je moet kijken, wat

Page 47: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

18

typische problemen zijn op bepaalde leeftijden, hoe je stapsgewijs te werk gaat, welke onderzoeken je

allemaal kan uitvoeren enz.

Het leven van deze dierenarts werd bijna volledig ingenomen door zijn praktijk: zijn werk was zijn

leven en zijn leven was zijn werk. Dit is natuurlijk niet noodzakelijk negatief: als je je werk graag doet,

waarom zou het dan niet het grootste deel van je leven mogen bepalen? Ondanks het feit dat de

dierenarts zijn werk ongetwijfeld heel graag deed, merkte ik toch dat hij meer en meer verlangde naar

meer vrije tijd. Het is misschien wel voorbarig om nu al te zeggen wat ik binnen enkele tientallen jaren

zou willen. Persoonlijk denk ik dat ik er geen probleem mee zou hebben dat mijn werk mijn hele leven

zou inpalmen tijdens de eerste jaren van mijn carrière. Na die eerste jaren zou ik, zo denk ik nu,

echter wel graag een beetje tijd over hebben voor andere zaken zoals een gezin.

De sterkte van deze dierenarts is dat hij gespecialiseerd is in één soort onderzoek. Hierdoor heeft hij

kunnen investeren in de nodige apparatuur. Het heeft hem ook de nodige naam en bekendheid

opgeleverd in zijn streek.

Die specialisatie kan tegelijkertijd als een zwakte worden gezien: je komt meestal als tweedelijns

dierenarts en je werk is veel minder gevarieerd.

Indien ik een praktijkdierenarts zou worden, zou ik er zeker voor open staan mij verder te

specialiseren indien ik daar de kans toe had. Persoonlijk zou ik dan wel niet kiezen voor

mankheidsonderzoek. Hiervoor heb je ervaring en talent nodig. De ene persoon heeft er meer inzicht

in dan de andere. Ik vrees dat ik eerder tot deze laatste categorie behoor.

3.4. CONCLUSIE

Ik ben zeer tevreden over beide stages en heb enorm veel bijgeleerd. Het extreem positieve gevoel

dat ik heb overgehouden aan mijn stage gezelschapsdieren, heeft mij doen twijfelen. Zou ik nu, voor

het 2de semester van mijn 2de master, beter kleine huisdieren kiezen? En wil ik nog altijd voor

onderzoek kiezen in mijn laatste jaar en dus waarschijnlijk ook mijn verdere carrière?

Op deze laatste vraag heb ik mijn antwoord al gevonden: ja, ik wil nog altijd onderzoek doen. In dat

geval is de eerste vraag dan misschien ook al iets minder belangrijk.

Mijn droomjob lijkt mij nu eerder een voltijdse job in het onderzoek, gecombineerd met enkele uren

meelopen met een dierenarts gezelschapsdieren in het weekend. Dit laatste opdat mijn voeling met de

praktijk niet helemaal verloren gaat. Ik weet niet of dit ooit haalbaar is, maar ik kan er maar van

dromen en zo hard mogelijk werken om die droom ooit te verwezelijken…

Page 48: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

19

4. BIJLAGEN

BIJLAGE I : RESULTAAT BLOEDONDERZOEK I CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN

Page 49: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

20

Page 50: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

21

BIJLAGE II : RESULTAAT BLOEDONDERZOEK 2 CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN

Page 51: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/966/RUG01-001788966...Dankwoord Quot capita, tot sententiae of: zoveel hoofden, zoveel meningen. Een

22