Hoorcollege 14&15
-
Upload
meander-kloosterman -
Category
Documents
-
view
218 -
download
0
Transcript of Hoorcollege 14&15
7/22/2019 Hoorcollege 14&15
http://slidepdf.com/reader/full/hoorcollege-1415 1/5
Hoorcollege 14 & 15 “moleculair biologische technieken 1”
Restrictie endonucleases
(dia 2)Endo: knippen in het midden
Exo: vanaf de uiteinden
Restrictie endonucleases kunnen in DNA met een specifieke sequentie knippen. Als ze
knippen herkennen ze alleen dubbelstrengs DNA en de specificiteit duidt op herkenning
van een 5’3’ sequentie. Er zijn verschillende vormen van knippen. De enzymen
kunnen blunt ends knippen, dan knipt het enzym in het midden. Het DNA heeft dus
stompe uiteinden. Dit komt niet heel veel voor. Vaker komt ongelijk knippen voor. Dan
knipt het bijvoorbeeld na de eerste nucleotide vanaf de 5’ kant.
Vaak zijn deze sequenties palindromisch. Dit komt omdat de eerste 3 nucleotiden
gespiegeld zijn. Er zit een soort symmetrie in.
Het kan ook zo zijn dat pas na 5 basen vanaf de 5’ kant wordt geknipt (PstI).
Bij sticky ends kan dus op 2 manieren worden geknipt, met een 5’ overhang en met een
3’ overhang.
Wordt vaak enkelstrengs weergegeven, maar ze bedoelen wel dubbelstrengs knippen.
(dia 3) restrictie enzymen komen niet in humane cellen voor. Je vindt ze voornamelijk in
bacteriën. Deze hebben een genetische code voor restrictie enzymen, deze zijn
betrokken bij de afweer tegen virussen. Het DNA van die virussen wordt dan in stukken
geknipt. De sequentie specificiteit moet dus terug te vinden zijn in het virus DNA en de
bacterie zelf moet geen herkenningssequentie voor dat restrictie enzym bevatten. Deze
restrictie enzymen zijn in de loop der jaren uit bacteriën geïsoleerd, niet alleen uitbacteriën die groeien bij 37 graden.
Een restrictie enzym doet z’n werk alleen als het perfecte herkenning heeft met een,
meestal 6 baseparen, sequentie. Op dat moment is er een match van het eiwit met het
DNA, er vindt dan een conformatie plaats. Dan komt er dus een 3’ OH groep en een 5’
fosfaatgroep, er is dus geknipt. De basen komen zo vrij te liggen.
Gel electroforese
(dia 4) deze enzymen zijn handig wanneer je maar een klein stukje DNA wilt analyseren.
Dan heb je namelijk niet een heel genoom nodig en moet je dat kleine stukje uit een
groter stuk kunnen halen. Dit kan je doen door een paar identificatie punten te vinden
waar die enzymen kunnen knippen. Ook kan je een groot stuk DNA incuberen metrestrictie enzymen en als er herkenningspunten zijn, zal het enzym daar knippen. Dit
kan je weergeven in een gel-electroferese. Negatief geladen DNA loopt naar de plus pool.
Het DNA wordt dan gescheiden op grootte. Kleine stukjes DNA gaan sneller dan grote
stukken. De marker die je mee laat lopen bevat DNA waarvan de lengtes bekend zijn. Zo
kan je ook weten wat de lengten van de andere fragmenten zijn. De banden op de gel is
niet 1 DNA fragment, maar een paar miljoen DNA fragmenten met dezelfde grootte.
(dia 5) Het DNA kan je zichtbaar maken met ethidiumbromide en UV-licht. Het DNA zal
dan oplichten (paars) en daar kan je een foto van maken waardoor er een
bandenpatroon op de foto ontstaat. Ehtidiumbromide fluoresceert goed, maar dit
betekent ook dat het in het DNA gaat zitten. Dit is niet zo goed, carcinogeen. Dit kan dus
ook in je eigen DNA gaan zitten. Er moet geen direct contact zijn. Een gevolg is thymine
dimeren.
7/22/2019 Hoorcollege 14&15
http://slidepdf.com/reader/full/hoorcollege-1415 2/5
(dia 6) een andere methode is het radioactief maken van de uiteinden van DNA. Dit kan
je zichtbaar maken met een röntgenfilm, je krijgt dan een doorzichtige achtergrond met
zwarte DNA bandjes. Dit is ook niet heel gezond
(dia 7) Dit is nog een andere methode. Hier worden nucleotiden gemaakt met een
specifieke chemische groep. Deze kunnen herkend worden door een antilichaam. Aan de
base zit dan zo’n groep. Deze omvat een spacer, deze creëert ruimte. Daaraan zit eenspecifieke groep waar tegen antilichamen kunnen worden geplakt. Deze nucleotiden
moet je dus ingebouwd hebben in het DNA.
(dia 8) Een stuk DNA wat uit het midden is geknipt, moet dus aan beide kanten een
herkenningssequentie hebben voor het restrictie enzym.
Kloneren
(dia 9) wanneer je zo’n stukje DNA hebt, moet je er heel veel van hebben om het te
kunnen analyseren. Dit kan je verkrijgen door kloneren.
DNA kan, in een lab, met allerlei soorten DNA baseparen. Fragmenten met een 5’
overhang, kunnen dus baseparen met een fragment dat een complementaire 5’ overhangheeft. Deze overhang moet een perfecte match zijn, anders zal het niet met elkaar
binden.
(dia 10) Er worden dus opnieuw stukjes DNA met elkaar gecombineerd recombinant
DNA. Recombinant DNA kan bestaan uit humaan gecombineerd met bacterieel DNA.
(dia 11) Als het DNA geknipt is, worden de uiteinden, de suikerfosfaat backbone,
hersteld door het enzym DNA ligase.
(dia 12) Voor het verkrijgen van veel van een stukje DNA, wordt de E.coli bacterie
gebruikt. Deze bacterie heeft zijn eigen genoom, daarop ligt een ori. Sommige bacterien
hebben plasmiden. Dit is een klein circulair DNA, wat zelfstandig kan vermenigvuldigenin een bacterie. Deze moet ook een ori hebben, anders is er geen replicatie. Vaak wordt
bij deling van een bacterie de plasmide verwijderd.
(dia 13) Deze moet voor kloneren echter wel binnen worden gehouden. Dit wordt
gedaan door een aantal dingen in te bouwen in het plasmide. Een daarvan is een stukje
DNA wat codeert voor resistentie tegen een antibioticum. Als een bacterie dan in
aanraking komt met dit antibioticum, kan de bacterie hier tegen. Je kan dan
onderscheidt maken tussen bacterien met een plasmide en zonder plasmide.
Het derde wat er op een plasmide moet komen is een reporter gen. Hiermee kan je zien
of je gekloneerd hebt (-galactosidase: blauwkleuring). Je kan hiermee zien of de
bacterie het plasmide nog bezit. Het gen voor -galactosidas is het LacZ gen. Als dit eiwit
wordt gemaakt en in het groeimedium is x-gal aanwezig, dan kan het x-gal het -
galactosidase knippen. Wanneer dit gebeurd is een van de stofje blauw. Je krijgt dan
blauwe bacterien. Je kan dan concluderen dat het resistent is tegen een antibioticum, dat
de bacterie het plasmide bevat en dat LacZ expressie actief is.
(dia 15/16) Bij een kloneringsvector is in het LacZ gen nog een stuk DNA er in geplakt.
Dit is allemaal synthetisch gemaakt in een lab. Aan het begin van het open lees frame
van het LacZ gen is DNA toegevoegd. Dit zit vol met restrictie enzym
herkenningsplaatsen. Het moet een veelvoud van 3 zijn, anders wordt het open
leesframe van het LacZ gen verstoord en kan -galactosidase dus niet meer gevormd
worden. Ook moet er geen stopcodon in zitten. Ook moet er getest worden of het eiwit
7/22/2019 Hoorcollege 14&15
http://slidepdf.com/reader/full/hoorcollege-1415 3/5
wat gevormd wordt nog steeds geknipt kan worden door x-gal. Het stukje wat in het
open leesframe van LacZ wordt gezet is een multiple clonings site of polylinker.
(dia 17) In een MCS kunnen weer andere stukje DNA worden gezet. Het plasmide kan
worden opengeknipt op een van de restrictie enzym herkenningsplaatsen en dan kan je
een stukje DNA daarin zetten. Je kunt dan echt gaan kloneren.(dia 18) Dit stukje wordt dan ook vermeerderd tijdens het amplificeren (vermeerderen).
Deze vermeerdering gaat exponentieel. De plasmide kan je ook isoleren uit de bacterie.
Na het amplificeren heb je dan dus alleen een heleboel DNA van de plasmide.
(dia 19) Als je een stukje DNA hebt toegevoegd aan de plasmide, is het open leesframe
van het LacZ gen verstoord, dus is er ook geen blauwkleuring meer. Je ziet dan witte
kolonies.
(dia 20) Het stukje DNA wordt dus toegevoegd in de polylinker.
(dia 21) Als je heel veel DNA uit een kloneringsvector hebt, kan je porties hier van
gebruiken voor verschillende experimenten. Als je een kloneringsvector hebt met
verschillende restrictie herkenningsplaatsen, kan je dat plasmide dus steeds voor her
kloneren van verschillende stukken DNA gebruiken.
Genomische DNA bank
(dia 22) De plasmides zijn handig wanneer je het totale genoom bij elkaar wilt hebben in
kleine stukjes. Je kan een genomische DNA bank maken. Een totaal genomisch DNA
wordt aan flarden geknipt door restrictie enzymen. Er zijn dan een heleboel kleine
stukjes DNA en deze meng je met plasmiden die door hetzelfde restrictie enzym zijn
geknipt als het DNA. Ze hebben dan dezelfde sticky uiteinden en zo’n DNA stukje kan
dan recombineren met een plasmide. Deze plasmiden moeten dan weer de bacterien in,
dit doe je met calcium. Een bacterie neemt meestal maar 1 plasmide op. Deze plasmidenzijn allemaal verschillend omdat ze allemaal verschillende stukjes DNA hebben.
(dia 23) Deze methode is eigenlijk alleen handig wanneer je geinteresseerd bent in
exon-intron overgangen. Wanneer je eiwitcoderende delen wilt bestuderen, is vooral
RNA handig.
Hybridiseren
(dia 24) Met hybridiseren kan je het RNA bestuderen. Hybridiseren betekend op elkaar
plakken. Je hebt een mengsel van enkelstrengs DNA moleculen. Ook wordt er een stukje
enkelstrengs DNA gemaakt, dit gebeurd als je op zoek bent naar een bepaald stuk DNA.
Als dit wordt geincubeerd met het DNA moleculen mengsel, zal het synthetische DNA na
verhitting een complementaire streng vinden.Vaak wordt bij die mechanisme een primer of probe gebruikt, deze is uniek als het 20
nucleotiden lang is. Hiermee kan je een heel lang RNA uit een mengsel RNA’s isoleren. In
het lab past alles op elkaar, qua RNA en DNA. De probe of primer wordt vaak radioactief
gemaakt, zodat het makkelijk is terug te vinden waar het aan bindt.
cDNA bank
(dia 25) Deze bank is gebasseerd op hybridiseren. Hierin neem je een weefsel, daarin
zitten bepaalde RNA’s. De expressie van RNA hangt af van het weefsel. Wanneer het een
mRNA betreft, bevat dit een poly-A staart. Je kan dan een primer maken die oligo-DT is,
dus veel T’tjes aan elkaar. Dit wordt gehybridiseerd tegen het mRNA aan. Bij het
mengsel wordt dan reverse transcriptase gevoegd en nucleotiden gevoegd en dit zal eencomplementaire DNA streng maken. Vervolgens wordt er een RNase toegevoegd, dit
7/22/2019 Hoorcollege 14&15
http://slidepdf.com/reader/full/hoorcollege-1415 4/5
breekt RNA af. Er blijft een stukje RNA zitten, dit dient vervolgens als primer. DNA
polymerase zal deze primer verlengen. Er is dus een kopie van het mRNA gemaakt, maar
dan in dubbelstrengs.
(dia 26) Deze cDNA’s kan je ook weer gaan kloneren en inbrengen in plasmiden. Je kan
dan zien welke RNA’s voorkomen in welke weefsels. Hoe vaker het RNA voorkomt, hoe
groter de kans is dat het terug te vinden is in het plasmide.
Hoorcollege 15
DNA sequentie analyse
(dia 1) Wanneer je een stuk onbekend stuk DNA in een plasmide hebt, kan je er achter
komen wat deze sequentie is. Je weet welke uit einden het heeft, anders kon het
restrictie enzym niet knippen.
(dia 2) Wanneer het DNA geisoleerd is, wordt het verhit. Als het DNA verhit wordt, krijg
je twee enkele strengen.
(dia 3) Dan maak je 1 of 2 primers en die laat je binden aan het enkelstrengs DNA. Voor
die primer moet je de sequentie weten, want hij moet complementair zijn aan een stukje
DNA. Je weet niet de sequentie van het stuk DNA waarin je geinteresseerd bent, maar
wel die van de kloneringsvector en de MCS. Je moet dus een primer hebben die
complementair is aan eens stukje voor of na het onbekende DNA. Welke kant de
template verlengt wordt, ligt aan welke kant de primer op beweegt.
(dia 4/5) Met een primer die bindt aan de template, kan je met een DNA polymerase en
alle nucleotiden heel de plasmide weer dubbelstrengs maken. Als je dit doet wordt er
ook weer een stuk DNA gemaakt waarvan de sequentie onbekend is.
(dia 6/7) Wanneer je heel de template weer repliceerd, krijg je weer dezelfde plasmide.Door een speciale base toe te voegen gebeurd er iets anders. Er wordt dan een dideoxy
toegevoegd in plaats van een deoxy. Een deoxy heeft een 3’ OH groep, deze is nodig bij
het verlengen van de keten. Een dideoxy mist deze OH groep, dus deze kan de keten niet
meer verlengen. In een mengsel doe je dan een overmaat van de gewone deoxy
nucleotiden en af en toe doe je een dideoxy erbij. Alle 4 de basen kunnen gebruikt
worden voor een dideoxy.
Op dit principe is de sequentie bepaling gebaseerd.
(dia 9) Het DNA verhit je en je gebruikt 1 streng als template. Er is een primer gemaakt
die op het DNA past, dit is dus een bekende sequentie. Deze primer is ongeveer 20
nucleotiden lang. Dan kan de primer actief worden gemaakt, maar je kan ook maar 1nucleotide radioactief maken. Vervolgens worden daar alle vier de deoxy’s toegevoegd.
Dat wordt verdeeld in 4 buisjes. In ieder buisje zitten dan een paar miljoen DNA
moleculen. Als bij die buisjes DNA polymerase werd toegevoegd werd de primer
verlengt en krijg je dus een tweede cirkel. Maar eerst worden de dideoxy’s in de buisjes
toegevoegd. In buisje 1 ddATP, buisje 2 ddTTP enz. Het polymerase zal dan zijn werk
doen, maar zal op een onwillekeurig moment een keer een dideoxy inbouwen. Het buisje
waar het DNA dus in zat heeft als laatste die base ingebouwd die bij dat buisje gevoegd
was als dideoxy. Vervolgens maak je een gel en hoe kleiner het fragment is, hoe lager het
onderin de gel terecht komt. Omdat er zoveel moleculen in 1 buisje zitten, is er van elke
lengte wel een fragment. In die gel ontstaat dan een bandenpatroon en je weet in welke
7/22/2019 Hoorcollege 14&15
http://slidepdf.com/reader/full/hoorcollege-1415 5/5
banden de buisjes zijn gevoegd en je weet dus wat de laatste letter was, hierdoor kan je
een hele sequentie lezen.
(dia 11/12) Bij deze techniek is gebruik gemaakt van de radioactiviteit van de primer.
Tegenwoordig kunnen de dideoxy’s fluorescent gemaakt worden en die krijgen dan hun
eigen kleur. Dan kunnen alle buisjes bij elkaar in 1 laantje. Het is een geautomatiseerd
systeem, dus dan krijg je allemaal gekleurde pieken.(dia 14/15) Wanneer je de sequentie van het DNA weet, kan je ook kijken of het codeert
voor een eiwit. Je moet dan kijken naar de open leesframes, dit kan in 6 frames. Elke
streng heeft 3 frames en je weet niet of je een primer voor de template of de coderende
streng hebt gebruikt.
In zo’n reactie zal je ongeveer 300 nieuwe basen kunnen lezen. Wanneer je meer basen
hebt op een onbekend stuk DNA, kan je van 2 kanten de sequentie in lezen. Dus een
primer begint net ervoor met polymeriseren en de ander begint net erna en gaat terug
polymeriseren.
PCR
(dia 16) Het bitter gen heeft een mutatie als je wel of niet proeft. Dit hangt af van of eenrestrictie enzym kan knippen.
(dia 17/18) Je neemt van een totaal genomisch DNA een stukje DNA, bijvoorbeeld een
gen en dit ga je amplificeren. Dit kan je doen door weer een primer te nemen die een van
de twee strengen verlengt. In totaal heb je 2 primers, de een verlengt de ene streng, de
ander verlengt de andere streng. Bij deze reactie worden geen dideoxy’s gevoegd,
waardoor de streng dus helemaal verlengt wordt. Vervolgens kan de op de gevormde
streng ook weer een primer binden en die primer wordt dan weer verlengt. Na een
aantal cycli heb je dus miljoenen kopieen van dat stukje DNA. Ook dit kan je weer
zichtbaar maken en op een gel zetten. Ook kan je, als je een heleboel hebt, het incuberen
met een restrictie enzym (practicum bitter gen).
Toepassingen PCR methoden
(dia 20) Je kan dus kijken naar DNA van een bepaald persoon. Dit kan je ook kloneren,
dit kan ook met RNA waar je vervolgens cDNA van maakt. Na PCR amplificatie kan je
deze miljoenen kopieen weer onderzoeken en kijken of iemand een dader is of niet.
(dia 21) PCR wordt heel veel gebruikt voor analyse van DNA. En wat het meest verschilt
tussen personen zijn de niet coderende delen. Alles wat codeert voor eiwitten zijn
vrijwel gelijk. De niet coderende delen worden dus gebruikt bij DNA analyse. Je neemt
dan een primer die op een specifiek stukje DNA past. Daarna komt meestal weer een
repeterend deel. Aan beide kanten zet je een primer en daar tussen amplificeer je het
dan. Dat repeterende deel verschilt in lengte per persoon.