Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen (FBIW) – … › DP › fysiologie › Worddo… · Web...
Transcript of Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen (FBIW) – … › DP › fysiologie › Worddo… · Web...
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 6 : VERTERINGSFYSIOLOGIE.
Inleiding. (Fig.6.1, Tab.6.1.a)
De aanleg van de spijsverteringsbuis gebeurt tijdens de gastrulatie van de embryonale fase. In
het begindeel van deze buis wordt het vaste voeder vermengd/verdund met speeksel en
mucus, gekauwd en voortgestuwd naar de eerste verwijding, d.i. de maag (gaster).
Vloeistoffen komen hier practisch onmiddellijk terecht, zonder veel wijzigingen in
samenstelling. In de rest van de spijsverteringsbuis wordt het voeder vermengd met secreties
die geproduceerd worden door kliercellen van het spijsverteringsepitheel en door exocriene
klieren zoals lever en pancreas.
De spijsverteringsbuis vormt in feite een barrière tussen de buitenwereld en de ECV
(extracellulaire vloeistof) van het lichaam. Om deze barrière te kunnen passeren moeten
nutriënten en eenvoudige moleculen via vertering uit het voeder worden geëxtraheerd. Daarna
kunnen ze geabsorbeerd worden : dit gebeurt vnl. ter hoogte van de dunne darm, waar een
sterke doorbloeding gecombineerd met een uitgebreid absorptie-oppervlak een optimale
omgeving biedt voor dit doel. Tegelijk worden niet-gewenste ingeslikte partikels door de
barrière tegengehouden, zodat ze niet in de ECV van het lichaam terecht kunnen komen.
6.1. Verteringsprocessen in de maag.
Vertering is de chemische transformatie van vast voeder in eenvoudige moleculen die door
het intestinum opgenomen kunnen worden. Daarnaast houdt het tevens de mechanische
propulsie (= voortstuwing) van de vloeibaar gemaakte voedermassa (voeder + secreties)
doorheen het spijsverteringsstelsel in.
Voor de verdere bespreking wordt een onderscheid gemaakt tussen meermagigen
(herkauwers) en éénmagigen (overige zoogdieren en vogels):
6.1.1. Voormagen bij de herkauwers. (Fig.6.26.5)
° bij de herkauwers wordt de echte (klier)maag (= lebmaag of abomasum) voorafgegaan door
een aantal dilataties van de spijsverteringsbuis, de voormagen, waar een gespecialiseerde
motoriek instaat voor menging van het opgenomen voeder en waar fermentatieprocessen
plaatsvinden. De voormagen zijn achtereenvolgens : de netmaag (reticulum), de pens (rumen)
en de boekmaag (omasum). Ze zijn allen afgelijnd door een meerlagig plavei-epitheel
153
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
(voortzetting van het slokdarmepitheel) en vormen zo in feite de oesophagale regio van de
maag.
Bij de herkauwers kunnen twee suborden onderscheiden worden : (1) Ruminantia (o.a. koe,
schaap, geit, bizon, rendier, eland, kariboe, antilope, giraf) en (2) Tylopoda (kameel, llama,
alpaca, vicuna). Het belangrijkste verschil tussen beide is dat de Tylopoda geen omasum
hebben.
° vóór de jongen gespeend worden komen de opgenomen colostrum en melk via de
pensgroeve onmiddellijk in het abomasum terecht, zonder te passeren doorheen de nog niet
functionele voormagen. De penssleuf sluit reflectorisch na stimulatie van receptoren in de
pharynx door de zuig-act en door componenten uit de melk. De immunoglobulines uit het
colostrum worden onmiddellijk doorgestuurd naar het duodenum, waar zij snel geabsorbeerd
worden door een (slechts tijdelijk aanwezig) zeer permeabele mucosa. De abomasale mucosa
van het pasgeboren jong bevat haast nog geen pariëtale cellen zodat de Ig’s hier niet door
proteolytische (pepsine) enzymen kunnen worden afgebroken. Reeds binnen de 12 tot 24 uur
na de geboorte gaan bepaalde factoren de proliferatie van de pariëtale cellen sterk stimuleren,
zodat actieve proteolytische vertering door pepsine een aanvang kan nemen. Kalveren die
geen colostrum opgenomen hebben ontwikkelen geen passieve immuniteit en hebben dus
weinig of geen weerstand tegen binnendringende pathogene micro-organismen. Ter hoogte
van de dundarm wordt het glucose uit de melk snel geabsorbeerd en verder gemetaboliseerd
door enzymen uit darm en lever.
De opname van melk brengt via de vagovagale relaxatie-reflex de relaxatie van het
fundusdeel van het abomasum teweeg. Tegelijk wordt reflectorisch de motiliteit van het
reticulorumen geïnhibeerd.
Pas vanaf het ogenblik dat vast voeder wordt opgenomen (kalf van 5 dagen oud kan reeds
regurgiteren = voeder terugbrengen van de maag naar de mondholte ; kalf van 3 weken oud
graast reeds zo’n 3 uur per dag) komen de voormagen tot volledige ontwikkeling en vormen
de netmaag en de pens een groot fermentatiereservoir dat meer dan 70% van het volume van
het spijsverteringsstelsel in beslag neemt. De in het reticulorumen geproduceerde vluchtige
vetzuren (VVZ ; Eng.: volatile fatty acids, VFA) vanuit de cellulosevertering zijn een sterke
stimulus voor de speekselsecretie, de verdere ontwikkeling van het voormagenepitheel, de
voormagenmusculatuur en het bloedvatenstelsel. Tijdens de overgangsfase van niet-
herkauwend melkdrinkend dier naar herkauwend dier merkt men in het bloedplasma een
dalende glycemie en een toename van de concentratie aan vluchtige vetzuren. Extrahepatische
weefsels kunnen steeds minder gemakkelijk glucose metaboliseren en bvb. omzetten in vet
(lage insulinesecretie en glucosetolerantie, cfr. diabetici).
° aan de aanwezigheid van een reticulorumen zijn enkele bijzonderheden verbonden :
154
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
- menging van de voederinhoud door specifieke bewegingen (ongeveer 1440 per dag!) die
gecontroleerd worden door een centrum in de hersenstam en tot stand komen via een
vago-vagale reflex
- eructatie : mechanisme dat het dier in staat stelt de enorme hoeveelheden gas die
geproduceerd worden tijdens de microbiële fermentatie (12 tot 25 liter per minuut bij dier
gevoederd met alfalfa!) te laten ontsnappen
- ruminatie (herkauwen): stelt het dier in staat het voeder zodanig te vermalen dat het fijn
genoeg is om verdere verteringsprocessen te ondergaan
- vrijwillige opname van grote hoeveelheden voeder, ter vulling van het reticulorumen en
ter vervanging van het voeder dat hier reeds verteerd werd (onder normale
omstandigheden brengt een rund ongeveer 12 uur per dag door met voederopname)
6.1.1.1. Fysische afbraak van het voeder in de voormagen. (Fig.6.66.10)
° bedoeling hiervan is (1) een groter voeder-oppervlak aanbieden aan de ruminoreticulaire
microflora, en (2) zowel de snelheid van voederopname als van verdere voederpassage
stimuleren.
° kauwen : gebeurt tijdens voederopname en tijdens het herkauwen. Het verkleint de
partikelgrootte van het voeder en stimuleert de speekselsecretie (waardoor de inhoud van het
reticulorumen verdund en gebufferd wordt). Bij opname van voeder dat veel ruwe, taaie
partikels bevat wordt relatief weinig tijd besteed aan het kauwen van dit voeder, maar des te
meer aan het herkauwen ervan.
° hoofdfunctie van het reticulorumen is (1) dienen als “fermentatiekamer” en (2) absorptie
van nutriënten en eenvoudige moleculen (bij niet-herkauwende herbivoren zoals het paard is
deze “fermentatiekamer” gesitueerd in het caecum en het begindeel van het colon). Essentieel
hierbij is de werking van de reticulo-omasale opening (Eng.: reticulo-omasal orifice, ROO),
die fungeert als een zeef : enkel voederpartikels die tot een bepaalde grootte gereduceerd
werden kunnen door de opening passeren. De vereiste partikelgrootte wordt bereikt door de
gecombineerde fysische (ruminatie) en microbiële processen (fermentatie) die in het
reticulorumen plaastvinden. Hieronder worden ruminatie en eructatie verder besproken :
Ruminatie :
° is het opnieuw kauwen van de taaie reticuloruminale inhoud die enige tijd voordien werd
opgenomen. De drang tot herkauwen is zeer sterk, de verschillende cycli van
herkauwersbewegingen nemen tot 8 uur per dag in beslag. Dit laatste is afhankelijk van de
voedertextuur en de hoeveelheid opgenomen voeder. Bij dieren die op stal gevoederd worden
ontwikkelt zich een circadiaan ritme in het herkauwersgedrag : per kilogram opgenomen
155
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
ruwvoer herkauwen de dieren 35 tot 80 minuten ; twee-derde van de ruminatie gebeurt tijdens
de nacht, wanneer het herkauwen gestimuleerd wordt door het neerliggen en de slaperigheid
van de dieren. Na een periode van herkauwen volgt vaak een periode van diepe slaap.
° het ruminatieproces wordt centraal gecontroleerd door de gastrische centra in het verlengde
merg en de ventrale hypothalamus. Tactiele stimulatie van het epitheel van reticulum en
rumen ( en vnl. de passage van het voeder over de ruminoreticulaire plooi) is een krachtige
stimulus voor de ruminatie. Ter hoogte van de penspijlers bevinden zich receptoren die het
volume en de textuur van de aanwezige partikels kunnen detecteren. De sensorische
informatie die hieruit voortkomt bepaalt de tijd die beschikbaar is voor het herkauwen :
tactiele stimulatie levert informatie over de textuur, de weerstand die geleverd wordt door de
voedermassa tegen de contraherende pijlers levert informatie over de consistentie van het
voeder en de uitrekking van de pijlers tenslotte levert informatie over de vullingsgraad van
het rumen.
° een ruminatiecyclus omvat vier fasen :
- regurgitatie van een halfvloeibare voederbolus vanuit het reticulorumen
- herkauwen van de bolus
- opnieuw vermengen met speeksel van de bolus
- tenslotte terug inslikken van de fijner gemaakte bolus
1. Regurgitatie : is de vlotte passage van halfvloeibare voederpartikels vanuit het
reticulorumen doorheen de cardia en via de oesophagus tot in de mondholte. De
antiperistaltische beweging die hiervoor nodig is gebeurt door de dwarsgestreepte spieren
van de slokdarm. Antiperistaltische golven passeren over de slokdarmmusculatuur met
een snelheid van 0,2 m/sec (d.i. twee (bo) tot zesmaal (ov) sneller dan de normale
neerwaartse peristaltiek). Het vocht wordt uit de bolus geperst en ingeslikt, de rest van de
bolus wordt herkauwd, opnieuw vermengd met speeksel en tenslotte terug ingeslikt. Een
regugitatie wordt aangekondigd door een langdurende extra-contractie van het reticulum
(die onmiddellijk gevolgd wordt door een normale bifasische penscontractie). Hierdoor
wordt de cardia overspoeld door materiaal afkomstig uit de onderste lagen van de
pensinhoud. Direct daarna vindt een inspiratiebeweging met gesloten glottis plaats, zodat
voor korte tijd een sterk negatieve druk gecreëerd wordt (-25 tot –40 mm Hg) ter hoogte
van het thoraxdeel van de slokdarm. Na (actieve) opening van de onderste oesophagale
sfincter kan de voederbolus “aangezogen” worden in de slokdarm. Tegelijk vindt
relaxatie plaats van de bovenste oesophagale sfincter.
2. Herkauwen en 3. vermenging met speeksel : de kauwbewegingen gebeuren nu trager en
met meer regelmaat dan tijdens de voederopname. Binnen elke ruminatiecyclus (duur :
ongeveer 60 sec) neemt het herkauwen het grootste deel van de tijd (ongeveer 50 sec) in
156
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
beslag. Uiteraard vergt de ruminatie van voederconcentraten en geperst hooi (in korrel)
minder kauwbewegingen dan deze van onverwerkt ruwvoer (gras en hooi). Tegelijk met
het herkauwen gebeurt het opnieuw mengen van het voeder met (sereus) speeksel : dit is
nu afkomstig van de parotisspeekselklier (terwijl bij de eerste ingestie van het opgenomen
voeder het speeksel meer uit seromuceuze en muceuze secreties bestaat, m.a.w. afkomstig
uit de buccale, sublinguale en mandibulaire speekselklieren : dit is nodig voor het glad
maken van de voederbolussen, zodat ze gemakkelijker ingeslikt kunnen worden).
Speeksel is belangrijk voor de latere fermentatie, aangezien het 70% van de
waterhoeveelheid in het reticulorumen levert en bovendien het grootste deel van de
bicarbonaat- en fosfaatbuffers aanbrengt. De hoeveelheid vezels in het voer bepaalt de
hoeveelheid speeksel die geproduceerd wordt en daarmee ook de hoeveelheid buffer die
aan het reticulorumen geleverd wordt.
4. Opnieuw inslikken van de bolus.
Eructatie :
° is het proces waarbij de ruminoreticulaire gassen uitgestoten worden : deze bestaan voor
65% uit koolstofdioxide, 25% uit methaan, 7% uit stikstof , 0,5% uit zuurstof, 0,2% uit
waterstof en 0,01 % uit waterstofsulfide. Door het sluiten van de nasopharyngeale sfincter
wordt het grootste deel van het geëructeerde gas (vnl. CO2 en methaan) ingeademd en
gerecycleerd via absorptie ter hoogte van de longen. Een ructus is geluidloos en kan zelfs niet
ter hoogte van de neusgaten of de mond waargenomen worden. Hiermee kan verklaard
worden waarom zeer vluchtige aroma’s die vrijkomen bij de degradatie van bepaalde planten
in het reticulorumen (bvb. look, ui, prei) via de longcirculatie naar de melkklier vervoerd
worden en uiteindelijk terechtkomen in de melk.
° in het ruminoreticulum wordt het halfvloeibaar plantaardig materiaal verder verweekt en
afgebroken door microbiële enzymen tot eenvoudige moleculen, met name vluchtige
vetzuren, aminozuren en gassen. Per minuut wordt bij het rund 0,5 tot 2 liter gas gevormd, en
dit door gasvormende bacteriën en door de reactie tussen zuren en speeksel-bicarbonaat. De
afzonderlijke gasbellen vloeien samen en maken zich los uit de rest van de ruminoreticulaire
inhoud. Tenslotte wordt de grote gasbel, die zich boven het oppervlak van de halfvloeibare
voedermassa gevormd heeft, door eructie uitgestoten. Een vago-vagale reflex ligt aan de basis
van de eructie. Mechanische receptoren die distentie kunnen detecteren zijn gelegen in de
dorsale penszak, in de reticulaire sleuf, rond de cardia en in de slokdarm. De effector respons
houdt in dat de cardia door contractie van de craniale en caudale penspijlers eerst vrij gemaakt
wordt van voederinhoud, waarna een simultane relaxatie van de cardia en een contractie van
de dorsale penszak optreedt. Ter hoogte van de slokdarm vindt eerst een vullingsfase plaats,
waarbij de oesophagale druk tussen de gesloten diafragmatische sfincter en de onderste
157
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
slokdarmsfincter toeneemt. Daarna volgt een fase waarbij de gassen in de slokdarm door
retroperistaltische bewegingen naar boven worden gestuwd, terwijl een aborale (= van de
mond weg = in distale richting verlopend) peristalsis de resterende vloeistof uit de slokdarm
verwijdert.
Opm.: bij rundvee zijn de penscontracties die plaatsgrijpen tijdens eructatie meestal (60%)
van het secundaire type : ze vertrekken vanuit de caudale blindzak en lopen craniaalwaarts
(in 20% van de gevallen zijn ze van het primaire type d.w.z. de penscontracties verlopen
caudaalwaarts : zie ook verder). Bij het schaap daarentegen gebeurt eructatie in 60% van de
gevallen samen met een penscontractie van het primaire type (37% met een penscontractie
van het secundaire type, 4% gebeurt onafhankelijk de pens).
6.1.1.2. Cyclische contracties van het ruminoreticulum.
Wanneer men bij grote en kleine herkauwers een gesloten vuist in de linker-hongergroeve
(fossa lumbalis) drukt kan men één- tot tweemaal per minuut een volume-verandering in deze
streek waarnemen (ook door auscultatie). De op- en neergaande bewegingen van de buikwand
in de linker lumbaalstreek zijn het gevolg van de voortdurende mechanische activiteit van de
pens, die ervoor zorgt dat de inhoud in dit grote fermentatie-vat, met name voeder, water,
speeksel en micro-organismen, voortdurend vermengd en verplaatst wordt. Zoals hoger
vermeld kan de basale motorische pensactiviteit zich onder twee vormen voordoen :
- het primaire type : verspreid zich craniocaudaalwaarts over de pens, aandrijfkracht
hierachter is de basale motorische activiteit van de netmaag
- het secundaire type : verloopt in caudocraniale richting over de pens (onafhankelijk van
de motorische activiteit van de netmaag)
° penscontractie van het primaire type : start met een snelle bifasische contractie van de
netmaag, gevolgd door een trage contractie van de pens. Ter hoogte van de pens verloopt de
contractie in één enkele fase (contractie van de dorsale penszak) of bifasisch (contractie van
dorsale en ventrale penszakken). Opm.: ook andere activiteiten met betrekking tot de
voormagenmotoriek worden door het reticulum gesynchroniseerd bvb. relaxatie van de
reticulo-omasale opening (bij bo en ov) en relaxatie van het omasum gevolgd door contractie
van het omasumkanaal (bij ov). Het eerste deel van de bifasische netmaagcontractie wordt
ook de mengings-contractie genoemd, het tweede deel de evacuatie-contractie. Resultaat
ervan is dat de voederinhoud van de netmaag over de (gerelaxeerde) reticuloruminale plooi
heen tot in de dorsale penszak wordt gestuwd. Hierna wordt de reticuloruminale plooi weer
opgespannen en relaxeert de reticulo-omasale opening (ostium reticulo-omasicum). De fijnere
partikels uit de vloeibare pensinhoud worden door contractie van deze laatste via de
158
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
reticulaire sleuf doorheen de reticulo-omasale opening tot in de boekmaag gebracht. Dan
sluiten reticulaire groeve en reticulo-omasale opening zich weer tot een volgende
contractiecyclus begint.
° penscontractie van het secundaire type : start in de ventrale blindzak van de pens en loopt
in de richting van de dorsale penszak. Hier wordt de richting omgekeerd en verloopt de
contractie dus weer in aborale ricting, naar de ventrale penszak en tenslotte de ventrale
blindzak. Dit type contractie vindt ondermeer plaats na uitzetting van het reticulorumen door
gasopstapeling eructatie.
° intrinsieke en extrinsieke motorische activiteit ter hoogte van de voormagen :
- intrinsiek systeem : bestaat uit de myenterische (d.w.z. tussen de beide lagen van de
spierwand) en de submucosale zenuwplexusssen, gelegen ter hoogte van de
voormagenwand zelf. Deze intramurale plexussen zijn onderling verbonden door
zenuwvezels tot een complex netwerk (denser in de netmaag en de dorsale penszak dan in
de ventrale penszak en het abomasum) en maken deel uit van het enterisch zenuwstelsel
(Eng.: enteric nervous system, ENS). De reflectorische activiteit van de intramurale
zenuwplexussen (d.w.z. hogere spiertonus naarmate sterkere distentie van de
voormagenwand) staat enkel onder invloed van extrinsieke zenuwen en kan gemoduleerd
worden via (darm)hormonen en neurotransmittors.
- extrinsiek systeem : staat in voor de cyclische contracties van het reticulorumen via de
vago-vagale reflexen. Primaire rol is de vermenging en de aborale propulsie van de
voormageninhoud. Dit wordt gecombineerd met de processen van regurgitatie en
eructatie. Behalve de maagcentra ter hoogte van de hersenen (bilateraal, gelegen ter
hoogte van de hersenstam in de caudale hoek van het dak van de vierde hersenventrikel)
en de vagale motorneuronen zijn nog twee bijkomende tussengeschakelde neuronale
netwerken (interneuronen) betrokken bij de regeling van de voormagencontracties : een
eerste netwerk controleert de frequentie van de cyclische reticuloruminale bewegingen,
een ander controleert de amplitude en de vorm (van het primaire of secundaire type,
regurgitatie- of eructatie-type) van de contracties. Distentie van het abomasum inhibeert
beide types interneuronen, distentie van de netmaag en uitrekking van de penspijlers
daarentegen leidt tot een vago-vagaal primair of secundair type van penscontractie.
° extrinsieke versus intrinsieke activiteit : extrinsieke contracties van de voormagen worden
niet in belangrijke mate geïnhibeerd door sectie van één van beide vaguszenuwen, maar
worden wel uitgeschakeld wanneer beide zenuwen lamgelegd zijn. Na totale vagectomie
komt binnen de twee tot drie weken een intrinsieke voormagenactiviteit op gang : deze uit
zich onder de vorm van gegroepeerde electrische ontladingen en fasische contracties van het
reticulorumen (aan een frequentie van zes tot zeven contracties per tien minuten, afhankelijk
159
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
van de pensvulling. Dit laatste suggereert het bestaan van een geïntegreerde neurale activiteit
op het niveau van de myenterische plexus zelf !).
6.1.1.3. Activiteit van het omasum en het abomasum.
Bij schaap en rund fungeert het ostium reticulo-omasicum als “flessenhals” voor de passage
van de pensinhoud naar de resterende magen. In tweede instantie limiteert het daardoor ook
de opname van nieuw voedsel.
° activiteit van het omasum : de contracties hier zijn traag en progressief. Bij het rund
gebeuren ze onafhankelijk van de netmaagcontracties, bij het schaap vinden ze 15 tot 30 sec
na de bifasische netmaagcontracties plaats. Omasale activiteit stopt wanneer activiteit van de
netmaag aanvangt.
° activiteit van het abomasum : ter hoogte van de fundus zijn de contracties zwak, ter hoogte
van het antrum (pyloricum) zijn ze sterker, maar worden ze wel geïnhibeerd bij de aanvang
van de periodische contracties van de antro-duodenale junctie (d.i. 18 tot 20 maal per dag). Er
is een continue passage van pensinhoud naar het abomasum, de lediging van het abomasum
gebeurt enkel ten tijde van de antro-duodenale contracties.
° transport van de chymus (= halfverteerde voederbrij in de maag) doorheen de pylorus van
de lebmaag tot in het duodenum gebeurt gewoonlijk in kleine teugjes van 2 tot 10 ml en dit
gedurende 10 tot 15 minuten (per cyclus). In het totaal bedraagt de pylorus”outflow” bij een
schaap (van 40 kg) ongeveer 400 ml/uur.
6.1.1.4. Metabole rol van de microflora in de voormagen. (Fig.6.116.21)
° in het reticulorumen en het omasum heerst een anaëroob milieu. De constante temperatuur
van 40°C, de practisch neutrale pH van 6,5 en het bestaande micro-milieu zijn ideaal voor de
ontwikkeling van een (grotendeels) anaërobe microflora bestaande uit bacteriën, schimmels
en protozoa. Deze maken tot 10% van de pensvloeistof uit. Hoewel tesamen met het voeder
ook zuurstof in de voormagen terechtkomt, zorgt de activiteit van de micro-organismen dat de
redoxpotentiaal van de reticuloruminale inhoud sterk negatief blijft (-250 tot –450 mV). Bij
het pasgeboren dier zijn de voormagen nog “steriel” : micro-organismen worden snel
opgenomen door het zuigen en likken van het jong. De microbiële populatie is zeer divers
maar kan grofweg in twee subpopulaties worden ingedeeld : deze die vrij in het pensmilieu
voorkomen en deze die zich vasthechten aan de reticuloruminale wand of aan de
voederpartikels zelf.
160
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
Opm.: bij het melkdrinkende jonge dier bestaat de initiële microbiële populatie ondermeer uit
Stafylococcus, Streptococcus, Lactobacillus, E.Coli. Bij aanvang van het herkauwen
verschijnen typisch anaërobe bacteriën in de voormagen, zoals Bifidobacterium,
Flavobacterium, Peptostreptococcus enz.
° 70 tot 80% van de totale verteringsactiviteit grijpt plaats ter hoogte van het
voormagencomplex. Het varieert evenwel in functie van :
- de fysische toestand van het voeder (al dan niet gehakseld)
- het aandeel krachtvoeder
- de lignificatiegraad van het plantaardig materiaal
- de chemische toestand van het voeder (o.a. vergistbaarheid)
- het voederopnameniveau van het dier
° de primaire rol van de micro-organismen in het reticulorumen is de vertering van de
fibreuze koolhydraten (bvb. cellulose, hemicellulose, amylase) die niet door enzymen kunnen
worden afgebroken (zie ook verder). In ruil daarvoor verbruikt de microflora nutriënten die
ook door de gastheer zonder microbiële tussenkomst verteerd zouden kunnen worden.
Daartegenover staat dan weer dat de gastheer de micro-organismen zelf kan verteren,
aangezien die een bron zijn van proteïnen, lipiden en zetmelen. De micro-organismen staan
ook in voor de synthese van een groot deel van het ATP dat in de voormagen aanwezig is.
Bovendien kunnen zij een deel van de koolhydraten “stockeren” onder vorm van zetmeel en
glycogeen : dit wordt niet verder afgebroken maar tesamen met de micro-organismen zelf
doorgegeven aan lebmaag en dundarm, om hier door amylasen verteerd te worden.
Opm.: bij monogastrische herbivoren zoals het paard en het konijn, waar fermentatie
plaatsvindt ter hoogte van de blinde darm en het begindeel van het colon, kunnen de micro-
organismen zelf niet verteerd worden en de meeste microbiële eindprodukten niet
geabsorbeerd worden : de benutting van de fermentatie is dus niet zo efficiënt als bij de
herkauwers. Het konijn tracht dit nog te compenseren door aan caecotrofie te doen (= zachte
mestballetjes waarvan de cellulose verteerd werd in het caecum worden aan de anusopening
onmiddellijk terug opgenomen en ondergaan een tweede passage doorheen het
spijsverteringsstelsel : hierbij worden ze in de kliermaag langdurig met maagzuren
geïmpregneerd, terwijl ze geen caecale vertering meer ondergaan).
° werkingsmechanisme van microbiële fermentatie :
De micro-organismen beschikken over verschillende enzymen zoals alfa-amylase, cellulase,
disaccharidase, deaminase, exopeptidase, lipase, fosforylase, protease en urease. De
belangrijkste eindprodukten die ze vormen zijn de kort-keten vluchtige vetzuren (Eng.: short-
chain fatty acids, SCFA’s). Het merendeel van deze produkten wordt geabsorbeerd ter hoogte
161
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
van de voormagen. De neiging tot verzuring van het pensmilieu wordt ook tegengegaan door
de grote aanvoer van speeksel (tot 60 liter/dag), dat bicarbonaat- en fosfaatbuffers bevat.
Zoals eerder vermeld vormen de micro-organismen zelf een microbiële “biomassa” die
verteerd kan worden ter hoogte van abomasum en dundarm en op die manier een belangrijke
eiwitbron betekent voor de gastheer.
- de koolhydraten worden omgebouwd tot vluchtige vetzuren, vnl. azijnzuur (CH3 –
COOH), propionzuur (CH3 – CH2 – COOH) en boterzuur (CH3 – CH2 – CH2 – COOH)
(Eng. resp. acetic acid, propionic acid en butyric acid, ook vaak vermeld als : acetate,
propionate en butyrate). Wanneer de koolhydraten vnl. bestaan uit zetmeel en goed
oplosbare suikers kan de microflora ze opslaan onder devorm van polysacchariden die
verbruikt zullen worden wanneer de energievorming trager verloopt (als ze voortkomt
van moeilijk verteerbare koolhydraten bvb. hemicellulose)
- verschillende cellulolytische micro-organismen gaan door hydrolyse van proteïnen en na
desaminatie van de hieruit verkregen AZ vertakte vetzuren vormen (bvb. isobutyraat,
valeraat, isovaleraat en 2-methyl-butyraat), waaruit dan weer lang-keten membraanlipiden
gesynthetiseerd kunnen worden. Bij de hydrolyse komt ook ammoniak vrij : dit fungeert
als stikstofbron voor vele reticuloruminale bacteriën (andere ammoniakbronnen zijn het
ureum uit het speeksel en het ureum dat door de penswand diffundeert) voor de synthese
van hoogwaardige proteïnen, die nadien weer door de gastheer gebruikt kunnen worden.
De efficiëntie van de microbiële proteïnesynthese is afhankelijk van een aantal factoren :
a) valorisatie van niet-proteïne stikstof(N)bronnen : dit impliceert een goede spreiding
van de vorming van NH3 in ruimte en tijd, een basisrantsoen dat voldoende goed
verteerbare koolhydraten moet bevatten om de nodige energie voor proteïnesynthese
te kunnen leveren en tenslotte een rantsoen dat zelf relatief arm is aan proteïnen en
aminozuur-stikstof omdat anders een verdringingseffect optreedt (waarbij de niet-
proteïne-N onvoldoende gevaloriseerd zal worden). Optimalisatie van deze valorisatie
kan gebeuren door fractionering en spreiding van de voederopname over de hele dag,
de toevoeging van hydroxy-aminozuren (zorgen ervoor dat ureumafbraak vertraagd
wordt) en de toevoeging van inkapselingsmiddelen om het ureum te beschermen
(maïszetmeel, granen en inerte dragers vertragen het vrijkomen van NH3verminderd
gevaar voor ammoniakintoxicatie)
b) factoren die de afbraakmogelijkheid bepalen : zo zijn bepaalde proteïnen (bvb. van
jong gras) reeds voor 60% oplosbaar in de muil onder invloed van het kauwen.
Daartegenover staat dat bepaalde proteïnen door een bepaalde behandeling (bvb. met
mierenzuur) onoplosbaar gemaakt kunnen worden om ze te beschermen tegen
162
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
microbiële afbraak in de pens. Dit is gunstig wanneer het om hoogwaardige proteïnen
gaat, die aldus op efficiëntere wijze in de lebmaag en de dundarm verteerd kunnen
worden.
c) aanwending van het endogeen ureum : dit is een N-bron voor micro-organismen op
N-arme rantsoenen, voor gistingen in het caecocolon en voor de synthese van niet-
essentiële AZ in de lever
d) N-recyclage : ureum, als eindprodukt van het stikstofmetabolisme in de lever, kan het
lichaam verlaten langs drie wegen nl. via de urine, via rumen + abomasum en via de
dundarm. De hoeveelheid N die via het rumen gerecycleerd wordt is de enige N
waarvan het dier nut heeft voor de vertering. Het N komt hier terecht via het speeksel
maar ook via diffusie doorheen de penswand (factoren die instaan voor
permeabiliteitsveranderingen van de penswand zijn nog niet allemaal gekend : men
vermoedt dat vrije vetzuren en CO2 de permeabiliteit verhogen en NH4+ ze verlaagt,
ook de ureolytische bacteriën die aan de penswand vastgehecht zijn zouden een rol
spelen)
Van belang bij bovenstaande is (1) de snelheid van bacteriële turnover in het rumen zelf,
met de protozoa als predator (d.w.z. 30-40% van de rumenbacteriën worden reeds in het
rumen door de protozoa verteerd, wat een inefficiënte manier van voederenergie-
aanwending is) en (2) de groeisnelheid van de bacteriën, waarbij in extreme
omstandigheden de hoeveelheid energie nodig voor onderhoud van de bacteriële massa zo
groot wordt dat de groei van de bacteriën stopt, terwijl fermentatieprocessen nog
doorgaan.
- de aanwezigheid van vetten in groenvoer ligt tussen de 0,5 en 1% (rund dat 60 kg
gras/dag eet neemt dus 300-600 g vet op). Het vet bestaat uit : glyceriden (>50%), vrije
vetzuren, sterolen, wassen en fosfolipiden. Meer dan 80% van de vetten zijn onverzadigd
(vnl. C18 : oleïnezuur, linoleïnezuur en linoleninezuur).De microflora zelf produceert ook
vetten, vnl. fosfolipiden (140-200 g/dag bij rund, 10-20 g/dag bij schaap).De triglyceriden
ondergaan hydrolyse, ter vorming van glycerol en vrije vetzuren. Het glycerol wordt
verder gefermenteerd, vnl. tot propionzuur. De vetzuren worden ter hoogte van het
duodenum verder verteerd. Door de sterk negatieve redoxpotentiaal van het pensmilieu
wordt de hydrogenatie van onverzadigde vetzuren gestimuleerd : absorptie van deze
gehydrogeneerde vetzuren leidt tot de vorming van meer verzadigde vetten ter hoogte van
lichaamsvetweefsel en melkklier.
- verschillende pensbacteriën zijn in staat de voor zichzelf en hun gastheer noodzakelijke
B-vitaminen aan te maken
163
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
° de voordelen van microbiële fermentatie ter hoogte van de voormagen (Ru) tegenover deze
ter hoogte van het caecocolon (eq, konijn) worden hieronder samengevat :
- microbiële eindprodukten die nuttig zijn voor de gastheer (vetzuren en B-vitaminen)
kunnen door het grote absorptie-oppervlak ter hoogte van pens en dundarm vlot
opgenomen worden
- ammoniak kan door de microflora aangewend worden voor de synthese van
hoogwaardige eiwitten, die dan voor de gastheer ter beschikking komen
- ter hoogte van de reticulo-omasale opening kunnen taaie voederpartikels tegengehouden
worden en opnieuw aan fermentatie onderworpen worden na het proces van regurgitatie
- de grote hoeveelheden gas die bij het fermentatieproces gevormd worden kunnen dooor
eructatie gemaakkelijk geëvacueerd worden
- de grote hoeveelheden speeksel die met het voeder mee tot in het reticulorumen komen
doen dienst als (bufferende) vloeistof die het efficiënt mengen van de pensinhoud
mogelijk maakt
- door fermentatie kunnen sommige toxische voedersubstanties onschadelijk gemaakt
worden vóór ze door de dundarm geabsorbeerd kunnen worden
° stoornissen van de vertering bij herkauwers :
- verzuring van de pensinhoud : bij overmaat aan krachtvoer (= snel verteerbare
koolhydraten) in het dieet gaan vooral de Streptococcus en Lactobacillus-species zich
snel vermenigvuldigen. Ze produceren een overmaat aan melkzuur (CH3 – CHOH –
COOH) dat zich in de pens opstapelt en de pH doet dalen. Wanneer de bufferende
werking van het speeksel niet meer toereikend is om de zuren afdoende te neutraliseren
wordt een groot deel van de plaatselijke microflora vernietigd en ontstaat mogelijk ook
een systemische acidose, met als gevolg : verminderde eetlust, diarree, versnelde
ademhaling en verlaagde productie.
- tympanie (Eng.: bloat) : door een stoornis van het eructatiemechanisme stapelt het
gevormde gas zich op in de pens, met een sterke drukstijging in het abdomen tot gevolg.
Het leidt in eerste instantie tot dyspnee, gevolgd door een snelle dood. Bij primaire
tympanie worden zeer kleine gasbelletjes gevormd die niet samenvloeien tot één grote
gasbel, maar eerder een dikke schuimlaag vormen. De mechanoreceptoren die normaal
instaan voor de detectie van de gasbel worden door het schuim niet geprikkeld, zodat
geen vagovagale reflex optreedt. Deze vorm van tympanie treedt vooral op wanneer de
dieren een graanrijk dieet gevoederd krijgen of wanneer ze op een weide met veel alfalfa
of klaver grazen. Bij secundaire tympanie wordt wel een normale vrije gasbel gevormd in
de pens, maar is het eructatiemechanisme gestoord door een fysische obstructie (bvb.
164
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
slokdarmobstructie door een vreemd voorwerp) of door een lesie van de zenuwbanen die
instaan voor de reflex.
° aangezien onvoldoende glucose kan onttrokken worden uit de chymus die naar het
abomasum afgevoerd wordt, worden de eindprodukten van het microbiële
koolhydraatmetabolisme (vnl. propionaat), glycerol, lactaat en aminozuren ter hoogte van de
lever aangewend voor glucogenese. Propionaat staat in voor ongeveer 70% van de
glucogenese, proteïnen voor ongeveer 20% (hun aandeel stijgt wel bij voedergebrek). De
metabolisatiewegen ter hoogte van de lever zijn weergegeven in figuur 6.18.
6.1.1.5. Absorptie in de voormagen bij herkauwers.
° ter hoogte van reticulorumen en abomasum worden door microbiële fermentatie gassen en
verschillende eindproducten van de vertering gevormd. Deze kunnen ter plaatse geresorbeerd
worden of getransporteerd worden naar de darm voor verdere bewerking. Hoewel het epitheel
in de voormagen meerlagig en verhoornd (gekeratiniseerd) is, bevat het “slechts” een drietal
lagen verhoornde cellen en vertoont het daardoor lekken. Bovendien zijn de tight junctions
tussen de epitheelcellen eerder los (brede intercellulaire ruimten), is het stratum granulosum
discontinu en vertonen de cellen grote poriën. Uitstulpingen van het epitheel (plicae en
papillae) zijn sterk gevasculariseerd en verhogen daardoor het absorptievermogen.
° gassen : na eructatie wordt het grootste deel van het gas (rund : ruim 60%, vnl.
koolstofdioxide en methaan), vanwege het sluiten van de nasopharyngeale sfincter, naar de
trachea afgeleid. Ter hoogte van de longen gebeurt absorptie in de bloedbaan.
° vluchtige vetzuren : passieve diffusie van ongedissocieerde vluchtige vetzuren (acetaat,
propionaat en butyraat-) gebeurt vlot, en dit des te meer naarmate de pH daalt. Hierdoor wordt
de ruminoreticulaire pH tussen 5,8 en 7,0 gehouden. Van de vluchtige vetzuren wordt 76%
(bo) tot 85% (ov, cap) in het reticulorumen en 10% (ov, cap) tot 19% (bo) in het
abomasum/omasum geabsorbeerd vooraleer het chymen de dundarm bereikt. Bij vasten
stapelt koolstofdioxide (onder vorm van bicarbonaat) zich op in het reticulorumen, met als
gevolg een stijging van de pH.
° melkzuur : het gehalte aan melkzuur in het ret.rum. is gewoonlijk laag. Opstapeling van
grote hoeveelheden melkzuur treedt op wanneer plots grote hoeveelheden goed verteerbare
granen (tarwe, maïs) of suikerrijk voeder (suikerbieten) worden opgenomen. Gebeurt de
stijging in opname eerder geleidelijk, dan krijgen de organismen die lactaat omzetten in
propionaat de kans om te prolifereren, zodat het melkzuur niet opgestapeld wordt. Melkzuur
is een sterker zuur dan de vluchtige vetzuren. De absorptiesnelheid is 10 tot 20 maal lager dan
die van VVZ. Bij hoge concentraties kan melkzuur het epitheel aantasten.
165
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
° ammoniak en aminozuren : hoge ammoniakconcentraties in de reticuloruminale vloeistof
worden goed verdragen bij pH onder 7,0, maar bij stijgende pH verschijnen symptomen die
wijzen op toxiciteit. Onder normale omstandigheden wordt het geabsorbeerde ammoniak ter
hoogte van de lever omgezet in ureum. Via de bloedbaan wordt een groot deel teruggevoerd
naar de reticuloruminale vloeistof en het speeksel. Op zijn beurt wordt dit ureum omgezet in
ammoniak en gebruikt door de plaatselijke micro-organismen of opnieuw naar de lever
afgevoerd (opnieuw omzetting tot ureum enz). Ook AZ worden ter hoogte van het ret.rum.
geabsorbeerd.
° anorganische ionen : natrium- en chloorionen worden (samen met water) in het ret.rum.
geabsorbeerd tegen een concentratiegradiënt in. De actieve absorptie van natrium neemt toe
bij opname van kalium (vnl. in vers gras). Kaliumionen worden actief gesecreteerd in het
ret.rum. zodat hun concentratie hier hoger is dan in het bloedplasma : dit bevordert dan weer
de diffusie van kalium in het bloed. Magnesium wordt vnl. geabsorbeerd ter hoogte van het
omasum (bij laag gehalte in het dieet ; ook absorptie vanuit ret.rum. bij hoog diëtair gehalte).
De transfer van fosfaat en calcium wordt niet bevorderd door de wand van het ret.rum.
° water : kan vrij passeren doorheen het epitheel van het ret.rum. Aangezien de
reticuloruminale vloeistof doorgaans hypertoon is tegenover plasma (behalve bij vasten) vindt
slechts een beperkte netto-verplaatsing van water over het epitheel plaats.
6.1.2. Overgang naar boekmaag en lebmaag.
De mucosa van de boekmaag is zeer sterk geplooid en vormt de zgn. boekmaagbladen
(laminae) : door onafhankelijke contracties van deze bladen kan de voedselbrij ertussen
gekneed en uitgeperst worden. Tesamen met het vocht kunnen bicarbonaat en vetzuren
geabsorbeerd worden (uitgebreid absorptie-oppervlak) zodat er reeds een terugkeer is naar
een meer zure pH, als voorbereiding op de vertering in de lebmaag. Er treedt tevens nog
fermentatie op, en verder regelt deze maag de voorwaartse propulsie van het chymen van uit
het reticulum naar de lebmaag. Volgende bewegingen spelen hierbij een rol :
- contracties van de craniale penszak hevelt de voedselbrij over naar het reticulum. Van
hieruit kan het door netmaagcontracties via de reticulo-omasale opening in de boekmaag
overgepompt worden.
- contracties vanaf de basis van de boekmaag, terwijl de sfincter tussen net- en boekmaag
gesloten is, brengt het chymen onder verhoogde druk tussen de boekmaagbladen.
- in de boekmaag vinden contracties plaats in de richting van de lebmaag, maar ook
antiperistaltische contracties die het chymen opnieuw tot in de netmaag brengen..
Per dag kan bij het rund 100 tot 115 liter chymen in de lebmaag terechtkomen.
166
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
Opm.: verblijfsduur van de voederbrij bij het rund in : pens + netmaag = 61 uur, boekmaag
= 7-9 uur, lebmaag = 2-8 uur.
6.1.3. Kliermaag bij éénmagigen, lebmaag bij herkauwers. (Fig.6.226.25)
Het epitheel dat de ma(a)g(en) aflijnt kan worden ingedeeld in een niet-secretorisch (non-
glandulair) type en een secretorisch (glandulair) type. Naargelang het celtype onderscheidt
men inwendig vier zones : de oesophagale zone (epitheel continu met dit van de slokdarm,
geen klieren), de cardiazone (éénlagig cylindrisch epitheel met muceuze cardiaklieren, die
tevens een basaal alkalisch vochtlaagje produceren), de funduszone (éénl. cylindr. epith. met
muceuze en sereuze fundusklieren) en de pyloruszone ( éénl. cyl. ep. met muceuze
pylorusklieren, G-cellen produceren het hormoon gastrine). Het maagepitheel produceert
verschillende exocriene secreties : HCl (maagzuur), pepsinogeen, oplosbaar en onoplosbaar
mucus, bicarbonaatrijke vloeistof en intrinsieke factor. Bij jonge melkdrinkende herkauwers
bevat het abomasumsap tevens volgende enzymen : rennine (ook : chymosine, lebferment,
stremsel ; Eng.: milk-clotting enzyme), maaglipase en gelatinase.
6.1.3.1. Samenstelling van het maagsap.
° bij de zoogdieren, behalve bij de volwassen herkauwers, wijzigt de samenstelling van het
maagsap naargelang het dier zich in een digestieve of een interdigestieve fase bevindt :
- tijdens de interdigestieve fase is de maag ontdaan van voedsel en secreteren de
maagfundusklieren niets. Enkel de alkalische basale vloeistof en het (onoplosbaar) mucus
worden continu gevormd. Het mucus wordt door exocytose uitgescheiden door muceuze
oppervlaktecellen en bestaat voor 20% uit DPPC (dipalmitoylphosphatidylcholine), het
bestanddeel van het longsurfactant, waardoor het aan het oppervlakte-epitheel blijft
vastkleven. Bovenop de mucuslaag bevindt zich het basale alkalische vloeistoflaagje, dat
gelijkt op een ultrafiltraat van bloedplasma. Het is rijk aan natrium, chloor, kalium en
bicarbonaat, bevat zeer weinig waterstofionen en geen proteïnen. Enkel in deze fase vindt
actief transport van natrium en kalium plaats naar de submucosa.
- tijdens de digestieve (postprandiale) fase worden grote hoeveelheden maagsap
gesecreteerd. Vermits er bij de herkauwers een continue passage is van chymen rijk aan
vluchtige vetzuren naar het abomasum, is de secretie van maagsappen hier ook continu.
Na stimulatie door de nervus vagus wordt (oplosbaar) mucus, bestaande uit
glycoproteïnen en/of mucopolysacchariden, gesecreteerd om de mucosa van de maag te
beschermen tegen autodigestie. Naarmate de secretie van de maagsappen stijgt, neemt het
gehalte aan natrium af en stijgt de H + concentratie (pH tussen 6 en 2,5). Voor elk
167
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
waterstofion dat door de pariëtale maagcellen gesecreteerd wordt diffundeert één
bicarbonaation naar het bloedplasma : dit zorgt voor een fase van metabole alkalose, ook
de “alkaline tide” genoemd. De overmaat aan bicarbonaationen in het plasma komen
tercht in het pancreassap of in de secreties van het ileum (eq, su) om het zure milieu in de
dundarm te neutraliseren. Het gesecreteerde pepsinogeen (een inactieve vorm van het
proteolytisch enzyme pepsine) wordt eerst geactiveerd door de maagzuren, en nadien
door pepsine zelf via een positief feedback-syteem.
° in het abomasum van de herkauwers zijn grote hoeveelheden lysozyme C aanwezig (meer
dan bij dieren die geen voormagencomplex bezitten): dit is een belangrijk verteringsenzyme
dat ervoor zorgt dat de microflora uit de voormagen ter hoogte van het rest van het
spijsverteringsstelsel verteerd kan worden door de enzymen van de gastheer.
° bij melkdrinkende jonge herkauwers gebeurt omzetting van caseïnogeen tot caseïne door
rennine. Hierdoor wordt een stremsel (coagulum) gevormd dat tevens de melkvetdruppels
bevat. Het coagulum scheidet zich af van de rest van de vloeistof = lactoserum (bevat
mineralen, lactose en een deel van de melkeiwitten (lactalbumine)). De eiwitten worden
gedeeltelijk door pepsine afgebroken, maar het grootste deel wordt ter hoogte van de lebmaag
verteerd.
° de pariëtale cellen secreteren de intrinsieke factor (ook : factor van Castle): deze vormt een
complex met het vitamine B12 (cyanocobalamine) en laat zo de absorptie ervan toe.
6.1.3.2. Controle van de maagsecretie.
De maagsecretie wordt gereguleerd door neuro-endocriene mechanismen. Bij niet-herkauwers
onderscheidt men drie fasen in de secretie van de maagsappen tijdens de digestieve periode :
- cephale fase : de anticipatie van een nakende voederopname (door het zien of ruiken van
het voeder, het horen van de bijhorende geluiden) en de aanwezigheid van het voeder in
de mondholte (smaken, kauwen, slikken) brengt reeds een initiële secretie van
enzymenrijk maagsap op gang. Dit gebeurt via cholinerge impulsen van de dorsale vagale
motoneuronen naar hfdz. de fundusklieren en de G-cellen. Secretine, afkomstig van de
mucosa van de dundarm, stimuleert de secretie door de hoofdcellen (o.a. van
pepsinogeen).
- gastrische fase : voeder dat in de maag terechtkomt veroorzaakt mechanische stimulatie
(distentie) van de fundus- en pyloruszone en chemische stimulatie (proteïnen, AZ, zuren)
van de pyloruszone.Bij de herkauwers gaat de hoofdstimulus (in het abomasum) uit van
de vluchtige vetzuren die hier toekomen. Cholinerge vagovagale en lokale reflexen ter
hoogte van fundus en pylorus zorgen voor de stimulatie van de cellen die HCl en gastrine
168
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
secreteren (enzymen in mindere mate). Psychische factoren kunnen de secretie stimuleren
(onrust) of juist remmen (pijn, angst).
- intestinale fase : proteïnen aanwezig in het chymen stimuleren de vrijstelling van
duodenaal gastrine, dat op zijn beurt de secretie van HCl gaat stimuleren. Lipiden en
vetzuren stimuleren de vrijstelling van duodenaal CCK (cholecystokinine), secretine en
GIP (= belangrijkste inhibitor van het gastrine). Ook de aaanwezigheid van een
hyperosmotische of sterk zure oplossing in het duodenum inhibeert de maagzuursecretie.
6.1.3.3. Functies van maagsecreties.
- rol van HCl : vernietigen van micro-organismen (antiseptische werking), ruptuur van
celmembranen zodat hun inhoud vrijkomt, verlagen van de pH zodat de proteolytische
enzymen pepsine en rennine optimaal kunnen werken (op zich tast HCl ook reeds de
proteïnen aan), op gang brengen van intestinale secretie door tussenkomst in hormonale
mechanismen, solubilisatie van bepaalde mineralen (CaCO3 en Ca3(PO4)2)
- rol van pepsine en rennine bij preruminantia : de optimale pH voor stremming van de
melk is niet dezelfde als voor proteolyse van het melkeiwit, en ook niet dezelfde voor
beide enzymen rennine en pepsine (stremming : pH 6,5 voor rennine en 5,3 voor pepsine ;
proteolyse : 3,5 voor rennine en 2,1 voor pepsine). Bij het opgroeiend kalf of lam is de
activiteit van rennine ongeveer half zo groot als die van pepsine. Bovendien wordt het
caseïnestremsel lang genoeg in het abomasum weerhouden opdat de enzymen hun
werking efficiënt zouden kunnen uitvoeren
- rol van cardiaklieren-secretie : deze produceren een bicarbonaatrijk slijm dat de pH doet
stijgen : hierdoor worden de vluchtige vetzuren , die door fermentatie gevormd worden,
geneutraliseerd
- gelatinase : maakt gelatine vloeibaar
- intrinsieke maagfactor : complex met vitamine B12 (zie hoger)
6.1.3.4. Secreties in de lemaag bij herkauwers.
- secretie vindt vnl. plaats ter hoogte van de fundusstreek (HCl en pepsine). In de
pyloruszone wordt een mucus afgescheiden waardoor de pH terug minder zuur wordt.
- secretie en motiliteit van de lebmaag verlopen geïntegreerd zodat de voedselvloei door de
maag en de secretie van het maagsap een relatief constant volume bewerkstelligen en de
zuurtegraad eveneens zo constant mogelijk gehouden wordt.
169
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
- de doorgang doorheen de lebmaag wordt beïnvloed door de vullingsgraad van
voorgaande magen en door deze van verderop gelegen delen van het spijsverteringsstelsel
bvb. duodenumlebmaaglediging en lebmaagboekmaaglediging
- de zuurtegraad in de lebmaag zelf en het overpompen van deze zure inhoud naar het
duodenum remt de secretie van zuur in het lebmaagsap
6.1.3.5. Maagsecretie bij vogels.
- krop : hier komt het voeder toe dat vermengd werd met mucusrijk speeksel (bevat enkel
amylase). De krop fungeert vnl. als opslagruimte en regelt de vulling van klier- en
spiermaag.Inmiddels wordt het voeder wel doorweekt met speeksel en met de secreties
van de oesophagale klieren.
- kliermaag : secretie start wanneer voeder wordt opgenomen en neemt nog toe bij
aankomst van de “digesta” in de maag. Tussen de voederbeurten in stopt de secretie. De
kliermaag secreteert pepsinogeen en HCl, en dit onder invloed van geconditioneerde
reflexen, histamine (parasympathische werking) en hormonen (gastrine).
- spiermaag : deze heeft vnl. een breek- en maalfunctie (bevat keitjes en grint die
ongebroken graankorrels kapotbreken). Bij zachtere korrel- of meelvoedering blijkt grint
niet noodzakelijk en heeft zelfs een wegname van de spiermaag weinig effect op de
vertering. De spiermaag contraheert 2 tot 4 maal/minuut en het voeder beweegt hierbij
heen en weer tussen klier- en spiermaag. Regurgitatie of het opwerpen van de inhoud
vanuit kliermaag, spiermaag of duodenum (met gal) naar de krop is mogelijk.
6.1.3.6. Motiliteit van maag en pylorus. (Fig.6.266.30)
° wat betreft de motorische functie van de maag onderscheidt men drie delen : de (proximale)
fundus, het (centrale) corpus en het (distale) antrum. Dit laaatste neemt deel aan de
vermenging van de maaginhoud en fungeert als pomp om het chymen tot in het duodenum te
brengen. De pylorus is een sfincter die weinig of geen invloed heeft op de lediging van de
vloeibare maaginhoud. Wel verhindert hij dat grote voederpartikels in het duodenum
terechtkomen. Bovendien zorgt hij ervoor dat geen reflux kan optreden van gal naar de maag
toe (wordt bij hond en varken dicht in de buurt van de pylorus uitgescheiden).
° de spierwand van het spijsverteringskanaal bestaat uit twee lagen gladde spiercellen : een
uitwendige longitudinale laag (d.w.z. spiervezels gerangschikt parallel aan de lengterichting
van het kanaal) en een inwendige circulaire laag. De circulaire laag vertoont op bepaalde
plaatsen een verdikking, de zgn. sluitspieren of sfincters. Tussen pylorus en duodenum
bevindt zich aldus de pylorussfincter, tussen dundarm en dikdarm de ileocecale sfincter.
170
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
Tussen beide spierlagen bevindt zich een netwerk van onderling verbonden zenuwvezels en
ganglioncellen = plexus myentericus (idem onder de summucosa = plexus submucosus).
° peristaltiek : wordt uitgelokt door een toename van de intraluminale druk, waardoor
sensorische zenuwuiteinden geprikkeld worden (rechtstreeks door mechanische prikkeling
van strekreceptoren of onrechtstreeks door chemische prikkeling via mediatoren). De
gestimuleerde sensorische zenuwen gaan op hun beurt de efferente zenuwvezels in de
intrinsieke plexussen prikkelen. De gecoördineerde werking tussen circulaire en longitudinale
spierlaag resulteert in een aborale propulsie van het opgenomen voeder (contractie van de
circulaire spiervezels net proximaal van de distentie in het lumen, gevolgd door contractie van
de longitudinale spiervezels precies ter hoogte van de distentie zelf). Peristaltische
bewegingen moeten onderscheiden worden van lokale contractiebewegingen van de circulaire
spierlaag (= segmentale contracties), die met een frequentie van 10-15 maal/minuut optreden
en een vermengende functie hebben.
° maagmotiliteit : bij voederopname relaxeert de maag om te verhinderen dat de druk
erbinnen zou toenemen en dat het voeder onmiddellijk zou doorschuiven naar verderop
gelegen delen van het spijsverteringsstelsel. Enkel ter hoogte van het mid-corpus doen zich
electrische potentialen voor die zich verder over de maag verspreiden in de richting van
antrum en pylorus. Deze regelmatig voorkomende potentialen zijn niet noodzakelijk
geassocieerd met contracties : men onderscheidt (1) de lage potentialen = trage golven of
electrische controle-activiteit (Eng.: slow waves, SWs or electrical control activity, ECA) die
niet samnevallen met contractie van de vezels van de circulaire spierlaag, en (2) de hogere
potentialen = piekpotentialen of electrische respons-activiteit (Eng.: spike potentials, SPs or
electrical response activity, ERA). SWs vinden continu plaats, met een frequentie van 5
cycli/minuut bij de hond, m.a.w. een “pacemaker” in het midden van de maag genereert elke
12 seconden een SW-potentiaal. Of het maagcorpus of –antrum al dan niet contraheert tijdens
dergelijke cyclus hangt af van het al dan niet voorkomen van superpositie van een SW door
een SP : bij maagdistentie worden receptoren in de maagwand geactiveerd vagustonus
stijgt (stijging van parasympathische activiteit) SWs dichter bij de drempelwaarde bij
overschrijden van de drempel treedt een actiepotentiaal op, gevolgd door een spiercontractie.
° pompwerking van het antrum : antrum en pylorus staan in voor het scheiden van vaste en
vloeibare voederpartikels. De zeef- en maalfunctie van het antrum verloopt geïntegreerd met
de terminale antrale contracties : de grote(re) voederpartikels zijn gesuspendeerd in een
vloeistof die zich perifeer bevindt van de centrale vloeistofstroom met kleine voederpartikels.
Op die manier worden de grote partikels weerhouden in de maag, terwijl de centrale
vloeistofstroom doorheen de pylorus gestuwd wordt.Bij sluiting van de pylorus vindt een
171
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
plotse omkeer van de stroomrichting plaats, zodat de grotere partikels door de kolkende
beweging in kleinere brokken uiteenvallen.
° maaglediging : het vloeibaar materiaal dat de maag verlaat en in het duodenum terechtkomt
noemt men “chymen”. Lediging van de maag wordt beïnvloed door volume en samenstelling
van de maaginhoud. Vooral vet verlaat de maag veel trager dan andere nutriënten omdat het
een negatief feedback-effet heeft, zowel op het meer proximale deel als op het meer distale
deel van het spijsverteringsstelsel. Inhibitie van de maaglediging gebeurt vanuit het
duodenum, via aldaar gelegen regulerende receptoren die instaan voor de specifieke detectie
van osmolaliteit, zuurtegraad, vetten en tryptofaan (AZ). Volgende factoren veroorzaken een
vertraging van de maaglediging en zorgen er dus voor dat er voldoende tijd is voor een
efficiënte vertering :
(1) enterogastrische reflex (neuraal mechanisme):
- osmoreceptoren in het duodenum reageren op hypertoniciteit van de darminhoud (bvb.
veroorzaakt door producten van koolhydraat- en proteïnevertering of door electrolyten)
- waterstofion-receptoren reageren oop hoge concentraties H+ in het lumen
(2) endocriene reflex (zie ook verder : 6.2.4.):
- cholecystokinine wordt vrijgesteld door de darmmucosa o.i.v. lipiden
- GIP (gastro-inhibitorisch polypeptide) wordt vrijgesteld door de darmmucosa in respons
op lipiden en koolhydraten
° motiliteit van de pylorus : bij sluiten van deze sfincter komt minder chymen in het
duodenum terecht en vertraagt de maaglediging. Het gaat hier om tonische contracties (in
tegenstelling tot de voortstuwende antrale contracties).
Bij hond en mens is de maag leeg tussen de maaltijden (volledige lediging duurt wel tot 5 uur
of meer bij de mens!), bij paard en herkauwers is de maag nooit leeg en bij het varken zelden
(reflux vanuit de dundarm). Bij het varken ledigt de maag zich voor 30 tot 40% kort na de
opname, de rest van de lediging verloopt gespreid in de tijd, terwijl een intensieve vertering
plaatsvindt. De vertering gebeurt in volgorde van aankomst in de maag, intieme vermenging
van digesta en maagsappen gebeurt vnl. ter hoogte van de pylorus. Verschillende factoren
spelen een rol bij de maaglediging bij het varken :
- hoeveelheid opgenomen voeder : hierbij doen zich twee antagonistische verschijnselen
voor nl. maagdistentie doet de doorgang naar de darm versnellen, maar aankomst van de
digesta hier doet verdere maaglediging vertragen
- bereiding en samenstelling van het dieet : bvb. gekookt aardappelzetmeel veroorzaakt een
snelle en regelmatige lediging, terwijl rauw aardappelzetmeel het eerste uur een massale
en ongecontroleerde lediging teweegbrengt, gevolgd door een overbelasting (verdere
lediging geblokkeerd) van de dundarm door een slecht verteerbare massa.
172
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
Opmerking : braakreflex (emesis):
° doel van braken is het verwijderen van ongewenste (mogelijk schadelijke) partikels uit de
maag, en het voorkomen van overdistentie van de maag
° braken vindt slechts zelden plaats bij ruminantia, vermits zij over de mogelijkheid tot
regurgitatie beschikken. Ook zure inhoud vanuit het abomasum kan zo teruggebracht worden
naar de voormagen. Braken treedt niet op bij het paard, aangezien dit dier niet in staat is de
onderste oesophagale sfincter reflexmatig te relaxeren. Bovendien is er een fysische barrière
door de te scherpe hoek tussen slokdarmuiteinde en maagingang. Bij andere diersoorten zoals
varken, hond en kat komt braken regelmatig tot frequent voor.
° voortekenen van het optreden van de braakreflex zijn : nausea, afkeer van voedsel, sterke
speekselvloei, tachygastrie en hypotensie. De braakreflex wordt gecontroleerd door het
braakcentrum, gelegen in het verlengde merg (vlakbij de tractus solitarius en de dorsale
motorkern van de nervus vagus). Dit centrum reageert op prikkels van afferente autonome
zenuwen en op signalen vanuit de vestibulaire kernen (via het cerebellum en de
“chemoreceptor-triggerzone (CTZ)”, gelegen in de buurt van het dak van de vierde
hersenventrikel). Uitlokkende substanties zijn bvb. irriterende stoffen die de maag prikkelen,
sterk geconcentreerde diëten, voorwerpen die de keel of proximale slokdarm obstrueren, erge
pijn zoals ten gevolge van nierstenen,… Prikkels via de CTZ zijn : sterke emoties,
hersentrauma, bepaalde systemische aandoeningen en intoxicaties, reis- of wagenziekte,…
Aangezien ter hoogte van de CTZ een bloed-hersenbarrière blijkbaar afwezig is, wordt deze
zone ook geactiveerd door chemische substanties zoals (apo)morfine, xylazine, digitalis,
alkaloïden,… Tenslotte krijgt deze zone ook afferente prikkels vanuit de darm, en door
serotonine en peptiden vanuit de enterochromaffiene cellen. Efferente signalen vanuit het
braakcentrum coördineren de complexe opeenvolging van spiercontracties en –relaxaties die
nodig zijn voor een efficiënte retrograde evacuatie van de maaginhoud. Dit gebeurt via de
kopzenuwen V (nervus trigeminus), VII (nervus facialis), IX (n.glossopharyngeus), X
(n.vagus) en XII (n.hypoglossus). Retroperistaltiek die zijn oorsprong vindt in het duodenum
veroorzaakt een verhoogde electrische “spike potentials”-activiteit ter hoogte van duodenum
en maag. Tegelijkertijd gaan de cardiazone van de maag en de onderste oesophagale sfincter
relaxeren. Inspiratiebewegingen veroorzaken een meer negatieve intrathoracale druk,
waardoor de reflux van gastro-intestinale inhoud naar het thoraxdeel van de slokdarm
vergemakkelijkt wordt. Hierna relaxeert de bovenste oesophagale sfincter, sluit de glottis
(afsluiten van de luchtwegen) en sluit het zacht gehemelte de opening tot de neusholten af.
Door contractie van de buikspieren vindt projectielsgewijze expulsie van het braaksel plaats.
Gewoonlijk stopt het braken wanneer de maag leeg is.
173
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
Chronisch braken kan leiden tot metabole alkalose, vermits met het braaksel ook veel H + en
Cl- verloren gaat (tenminste als het braaksel vnl. vanuit de maag afkomstig is). Een
“paradoxale metabole acidose” treedt op wanneer intestinale retroperistaltiek plaatsvindt, met
verlies van alkalische vloeistoffen vanuit de dundarm (gal, duodenale- en pancreassecreties).
6.2. Verteringsprocessen in de dundarm.
6.2.1. Inleiding.
De uiteindelijke functie van het gastro-intestinum is de absorptie van nutriënten die
noodzakelijk zijn voor het metabolisme in het dierlijk lichaam.
Ter hoogte van het lumen moet het opgenomen voeder getransformeerd worden tot
substanties die een interactie kunnen aangaan met het transportsysteem van de intestinale
mucosa (afbraak van macromoleculen tot eenheden met een laag moleculair gewicht). Deze
“luminale vertering” kan plaatsvinden doordat een aangepast milieu wordt geschapen binnen
het gastro-intestinum : (1) de motorische activiteit van het gastro-intestinum zorgt ervoor dat
het voeder in fijne partikels verdeeld wordt, de partikels vermengd worden met de
maagdarmsecreties, de gevormde massa gekneed en voortgestuwd wordt en de bloed- en
lymfecirculatie gestimuleerd wordt. Zowel dwarsgestreepte spieren (kauwspieren, een deel
van de slikspieren) als gladde spieren (peristaltiek, ritmische segmentatie, retroperistaltiek)
staan in voor deze motoriek ; (2) de secreties verdunnen de voedselbrij en maken ze glad,
reguleren de pH van het gastro-intestinum, lossen wateroplosbare substanties op, voegen
hydrolyserende enzymen toe en lossen de afbraakproducten op.
Ook ter hoogte van het intestinaal epitheel moeten transformatieprocessen plaatsvinden
vooraleer de substanties vanuit het lumen tot in de mucosacellen en daarna tot in bloed of
lymfe getransporteerd kunnen worden. Dit noemt men de “mucosale vertering”. De eerste
stap hierbij gebeurt ter hoogte van de apicale plasmamembraan en houdt de selectieve
chemische transformatie in van substanties die tijdens de luminale vertering uit de
voederpartikels werden vrijgesteld. De gevormde producten worden in de enterocyten
opgenomen, waar ze eventueel intracellulaire wijzigingen ondergaan. Tenslotte passeren ze
de basolaterale celmembraan en komen ze terecht in het bloed of de lymfe. Bij het mucosale
verteringsproces worden ook de meeste endogene secreties via reabsorptie opnieuw aan de
ECV-pool toegevoegd.
Hoewel bij monogastrische dieren een continue flux van water met erin opgeloste
bestanddelen optreedt doorheen de poriën van de maagmucosa, is de netto-absorptie
verwaarloosbaar. Het gaat hier immers om een weinig permeabel epitheel met kleine poriën
174
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
(0,4 mm) en smalle intercellulaire ruimten. Voor absorptie ter hoogte van de voormagen bij
ruminantia : zie hoger (6.1.1.5.).
6.2.2. Histofysiologie van de dundarm. (Fig.6.316.36)
° structuur van de darmwand :
- tunica mucosa : bestaat uit (1) oppervlakte-epitheel (cellen rustend op basaalmembraan ;
types : zie verder), (2) lamina propria (dun bindweefsellaagje dat o.a. fibroblasten,
macrofagen, lymfocyten enz bevat ; lymfevaten vinden er hun oorsprong, zenuwvezels
eindigen er) en (3) lamina muscularis mucosae (dun laagje gladde spiercellen dat zorgt
voor de beweeglijkheid van de villi)
- tunica submucosa : los collageen bindweefsel dat de grotere bloed- en lymfevaten en
zenuwuiteinden bevat
- tunica muscularis : gladde spiercellen, opgedeeld in een inwendige longitudinale en een
uitwendige circulaire laag
- tunica adventitia : bindweefsellaag die de belangrijkste vaten en zenuwen bevat (is deze
laag in contact met de abdominale holte, dan spreekt men van “tunica serosa”)
° 4 hoofdtypes van epitheel :
- meerlagig (verhoornd of onverhoornd) plavei-epitheel : in mondholte, keel, slokdarm en
anaalkanaal. Functie = bescherming. Het is verhoornd bij dieren die een zeer taai dieet
hebben bvb. herbivoren, rodentia.
- éénlagig cylindrisch epitheel met tubulaire klieren en kliercellen : ter hoogte van de maag.
Functie = secretie.
- éénlagig cylindrisch epitheel met villi (darmvlokken = vingervormige uitstulpingen van
het epitheel) en crypten : ter hoogte van de volledige dundarm. Functie = absorptie (villi
en microvilli zorgen voor enorme oppervlaktevermeerdering).
- éénlagig cylindrisch epitheel met tubulaire klieren en slijmbekercellen : ter hoogte van de
dikdarm. Functie = absorptie en bescherming.
De epitheelcellen zijn onderling verbonden door gespecialiseerde contactplaatsen aan de
apicale zijde van de laterale celmembraan : “tight junctions” of zona occludens, zona
adherens en desmosomen. Hierdoor wordt een selectief-permeabele barrière voor water en
ionen gevormd.
° absorptie-oppervlak : verschillende structuren zorgen voor een enorme
oppervlaktevermeerdering ter hoogte van de mucosa van de dundarm :
- valvulae conniventes : plooien in de mucosa, zorgen voor oppervlaktevermeerdering met
factor 2 tot 3 per plooi (afwezig bij volwassen rund)
175
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
- villi : oppervlaktevermeerdering met factor 30 per villus. Elke villus is ongeveer 1 mm
lang en bevat drie celtypes (enterocyten, enterochromaffiene cellen, slijmbekercellen).
Opm.: ter hoogte van de basis bevindt zich tussen twee aanpalende villi een instulping
van het epitheel = crypte van Lieberkühn. De toegang tot deze crypten is meestal
onzichtbaar door bedekkend slijm. De cellen aan de basis van deze crypten vertonen vaak
mitotische delingen : ze zijn eerst ongedifferentieerd, maar differentiëren in één van de
drie hoger genoemde celtypes naarmate zij apicaalwaarts opschuiven. Uiteindelijk
vervangen zij de cellen die aan de top van de villi verloren gaan (voortdurende
vernieuwing van het epitheel! Het hormoon gastrine is daarbij de belangrijkste
stimulerende, of trofische, factor.) Effectieve absorptie gebeurt pas ter hoogte van de
midden- en bovenste regionen van de villi. Ondertussen nemen de cellen wel deel aan het
absorptieproces door het isotoon maken van het chymus via secretie van water en
electrolyten.
- microvilli : oppervlaktevermeerdering met factor 30 per microvillus. Het zijn 1 m lange
vingervormige plooitjes van de apicale membraan van de enterocyten. Elke enterocyt
bevat 3000 tot 6000 microvilli ; alle microvilli samen vormen de zgn. “brush border”. Ze
dragen tevens een glycoproteïne- en glycolipide-coating-laag (= glycocalyx) met daarop
een dun stationair waterlaagje (300 m dik). Doordat de glycocalyx enzymen
(hydrolasen) bevat, speelt hij een rol bij de mucosale verteringsfase. Ter hoogte van de
brush border zorgen gespecialiseerde transportmechanismen voor de transfer van de
eindproducten van de vertering naar het cytoplasma van de enterocyten. Ook bevat de
brush border specifieke herkennings- en bindingsplaatsen. Door de slijmbekercellen
wordt een bedekkend mucinelaagje gevormd (glycoproteïnen met een hoog M.W. en
80% koolhydraten): dit doet dienst als diffusiebarrière en vormt tevens een micromilieu
dat lichtjes zuurder is dan het darmlumen zelf. Het is enkele honderden m dik en wordt
bijna niet beïnvloed door pH-veranderingen in het lumen zelf. Door de licht zure pH heeft
de mucinelaag een positieve lading (rol bij absorptie!).
° anatomie van de dundarm : het eerste deel van de dundarm is het duodenum
(twaalfvingerige darm): hier komen de secretieproducten van pancreas en lever (gal) toe. Het
volgende stuk is het jejunum (nuchtere darm), gevolgd door het ileum (kronkeldarm). De
overgang tussen beide laatste delen is niet duidelijk afgebakend.
6.2.3. Secretie en absorptie in de dundarm. (Fig.6.376.48)
6.2.3.1. Secreties van de dundarm.
176
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
° doel van deze endogene secreties is het verdunnen van de darminhoud, het neutraliseren van
de zuurtegraad ervan en het beschermen van de darmmucosa tijdens de luminale
verteringsfase.
° de secreties van de dundarm bestaan uit :
- water : vloeibaar maken van de darminhoud, verdunnen van het hyperosmotische chymen
- mucus en immunoglobulines (IgA en sIgA): hechten zich vast aan de intestinale mucosa
en beschermen deze zo tegen fysische agentia en tegen bacteriën
- natriumbicarbonaat : neutraliseert de sterk zure darminhoud
- afschilferende darmepitheelcellen : bevatten enzymen (disaccharidasen en dipeptidasen)
die helpen bij de luminale vertering van koolhydraten en proteïnen
- hormonen : zie verder (6.2.4.)
° onder normale omstandigheden wordt 99% van de in de dundarm geproduceerde vloeistof
verderop weer geabsorbeerd. Enkel wanneer het normale evenwicht tussen secretie en
absorptie verstoord is (overmatige secretie of gestoorde reabsorptie) uit zich dit zichtbaar als
het klinische symptoom diarree.
6.2.3.2. Absorptie in de dundarm.
° bij alle diersoorten is de dundarm de plaats waar de belangrijkste absorptie plaatsvindt. Ter
hoogte van het duodenum worden vnl. de eindproducten van de vertering, vitaminen en
mineralen (Ca++ en Fe++) geabsorbeerd, terwijl in jejunum en ileum vooral water, vitamine B12
en galzouten terug opgenomen worden.
° water en electrolyten : reabsorptie gebeurt langs twee wegen, nl. langs (1) intra- of
transcellulaire weg (= actief) en langs (2) extra- of inter- of paracellulaire weg (= passief).
Barrières voor dit transepitheliaal transport zijn de poriën in de apicale celmembraan (deze
zijn groter in de dundarm dan in de dikdarm) en de “tight junctions” tussen de aaneenpalende
darmcellen. Eenmaal voorbij het epitheel, ter hoogte van basaalmembraan en lamina propria,
is de weerstand tegen verdere passage zo goed als onbestaande.
Na+pompen in de basolaterale membraan van de enterocyten gaan op actieve wijze
(energiebron = ATP) natriumionen in de intercellulaire ruimten pompen. De aanwezigheid
van de natriumionen in deze ruimten brengt een aantal processen op gang die
verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van de verdere absorptie van water en
electrolyten in dit deel van het intestinum :
(1) aanwezigheid van natriumionen verhoogt intercellulaire osmotische druk
(2) aanwezigheid van positieve lading (Na+) trekt negatief geladen ionen (anionen) aan, zodat
de osmotische druk in de intercellulaire ruimten nog verder toeneemt. De anionen worden
in de richting van het positief geladen bloed geduwd.
177
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
(3) door de stijgende osmotische druk wordt water aangezogen doorheen de celmembranen
en tight junctions tot in de intercellulaire ruimten. Bijgevolg stijgt de hydrostatische druk
tussen de enterocyten.
(4) De stijgende hydrostatische druk duwt water en electrolyten doorheen basaalmembraan
en capillairendotheel tot in de bloedbaan. Door de tight junctions kunnen water en
electrolyten niet in de tegenovergestelde richting, d.w.z. terug naar het darmlumen,
vloeien (opgelet : de tight junctions zijn wel permeabel voor natriumionen).
Natriumionen kunnen langs intracellulaire weg in de enterocyt binnenkomen, en dit al dan
niet via carriër-gemedieerd transport (gekoppeld aan transport van ander substraat zoals
hexose of AZ, of via countertransport d.w.z. uitwisseling tussen natriumion en waterstofion).
De aanwezigheid van glucose en AZ verhoogt dus de absorptie van natrium. De natriumpomp
aan de basolaterale membraan wordt gestimuleerd door glucocorticosteroïden.
Kaliumionen worden op passieve wijze geabsorbeerd.
Absorptie van calciumionen is gefaciliteerd ter hoogte van de apicale membraan door binding
op een carriër (calcium-bindend proteïne : synthese ervan wordt gestimuleerd door
dihydroxy-vitamine D3. Het hormoon PTH, of parathormoon, katalyseert de vorming van
deze actieve metaboliet van vitamine D en stimuleert op die manier het apicale en
basolaterale transport van calciumionen), ter hoogte van de basolaterale membraan is het
transport actief. Absorptie daalt wanneer calciumionen in het darmlumen wateronoplosbare
complexen vormen met bepaalde stoffen zoals fytine, oxalaat en vetzuren.
Barium en strontium worden eveneens gebonden op het calcium-bindend proteïne in de
apicale membraan.
Bicarbonaationen volgen de intracellulaire transportweg (vermoedelijk uitwisseling met
H+ionen). Bij chronische diarree ontstaat een belangrijk HCO3-verlies (metabole acidose).
Chloorionen worden zowel langs intra- als langs extracellulaire weg geabsorbeerd.
Een deel van de fosfaat(PO43-)reabsorptie gebeurt ook via het calciumbindend proteïne.
Ijzertransport vereist een bijzonder mechanisme : het via het voeder opgenomen driewaardig
ijzer (Fe+++) moet door HCl in de maag eerst gereduceerd worden tot Fe++. Van dit ijzer wordt
enkel zoveel opgenomen als nodig voor het lichaam. De absorptie door de darmenterocyten is
afhankelijk van de beschikbaarheid van apoferritine : dit proteïne bindt de ijzerionen en vormt
zo een intracellulaire ijzerreserve (slechts voor twee tot drie dagen!), of laat de ijzerionen aan
de apicale of basolaterale zijde weer los. Het ijzer dat in de enterocyt blijft, komt bij
afschilfering van het darmepitheel weer in het intestinaal lumen terecht. Het ijzer dat in de
bloedbaan terechtkomt wordt gebonden aan het plasmaproteïne apotransferrine (vorming van
transferrine): op die manier wordt urinaire excretie van het ijzer verhinderd.
Ter hoogte van het beenmerg bezitten alle voorlopers van de rode bloedcellen
membraanreceptoren voor transferrine. Het transferrine dat op deze receptoren bindt wordt
178
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
door endocytose in het celcytoplasma opgenomen : hier laat het de ijzerionen vrij, waarna het
terugkeert naar de bloedbaan. In de zich ontwikkelende erythrocyten wordt het ijzer
geïncorporeerd in de haem-molecule (vorming van hemoglobine) of bindt het op apoferritine
ter vorming van een ijzerreserve.
° koolhydraten : vnl. amylum (zetmeel), mono-en disacchariden en fibreuze koolhydraten
(cellulose en hemicellulose). Tijdens de luminale verteringsfase gebeurt een hydrolyse van de
zetmelen door amylase tot oligosacchariden (maltose, maltotriose en alfa-dextrinen, geen vrij
glucose!). De fibreuze koolhydraten daarentegen blijven intact. Neemt de hoeveelheid vezels
toe in een dieet, dan versnelt de passage van het chymen doorheen het intestinum en daalt ook
de luminale vertering van de niet-fibreuze koolhydraten! Tijdens de mucosale verteringsfase
hydrolyseren specifieke saccharidasen uit de glycocalyx de oligosacchariden tot
monosacchariden (glucose, galactose en fructose).
Absorptie van glucose en galactose gebeurt via een natrium-afhankelijk actief
transportmechanisme (tegen een concentratiegradiënt in) en dit vnl. ter hoogte van de
enterocyten van het jejunum. Fructose passeert de apicale membraan van de
jejunumenterocyten via gefaciliteerde diffusie (dit proces vereist geen energie : kan dus ook
niet gebeuren tegen een concentratiegradiënt in!). In de enterocyten kan fructose omgezet
worden in glucose. Beperkte absorptie van mannose, arabinose en xylose kan plaatsvinden
door diffusie.
Ter hoogte van de basolaterale membraan verlaten de monosacchariden de enterocyten via
diffusie. Ze worden een tijdje in de intercellulaire ruimten opgeslagen vooraleer ze in het
portale vaatstelsel terechtkomen.
° proteïnen : zowel in de maag als in de dundarm gebeurt luminale vertering van endogene
(microbiële, enzymatische en van afgeschilferde cellen afkomstige) en exogene (diëtaire)
proteïnen. Door de werking van maag- en pancreasproteasen worden oligopeptiden en AZ
gevormd. De oligopeptiden worden verder afgebroken tot een mengsel van AZ, di- en
tripeptiden door de werking van oligopeptidasen uit de glycocalyx van de enterocyten. Di- en
tripeptiden worden door jejunale enterocyten actief geabsorbeerd (zelfs sneller dan AZ!) en
worden door intracellulaire peptidasen gehydrolyseerd tot AZ. Intracellulaire AZ diffunderen
doorheen de basolaterale membraan tot in de intercellulaire ruimten, en vandaar naar de
portale circulatie. Opm.: D-aminozuren worden in veel mindere mate geabsorbeerd dan L-
aminozuren. Absorptie van L-AZ gebeurt via een natrium-afhankelijk transportmechanisme.
° lipiden : de vetten aanwezig in het dieet zijn triglyceriden, cholesterolesters en lecithinen.
Ter hoogte van de maag en bij het betreden van de dundarm worden de vetten geëmulgeerd.
Tijdens de luminale verteringsfase wordt een deel van de triglyceriden (bvb. uit melk)
gehydrolyseerd door pancreaslipasen tot glycerol en wateroplosbare kortketen-vetzuren :
beide kunnen door diffusie snel in de enterocyten worden opgenomen. De meeste
179
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
triglyceriden echter worden omgezet in wateronoplosbare monoglyceriden en vetzuren : zij
kunnen wel snel de lipidemembraan van de enterocyten passeren, maar geraken moeilijk
doorheen het waterlaagje dat de glycocalyx bedekt. Galzouten vormen daarom een complex
met deze water-onoplosbare eindproducten van de luminale vetvertering (ook met cholesterol,
sterolen en vetoplosbare vitaminen) tot wateroplosbare negatief-geladen aggregaten, de zgn.
micellen. Elke micel brengt de hoger genoemde eindproducten tot bij de glycocalyx : hier
worden de lipiden weer vrijgesteld, zodat ze kunnen diffunderen doorheen de apicale
celmembraan. De galzouten keren terug naar het intestinale lumen en worden ter hoogte van
het ileum via een actief mechanisme bijna volledig gereabsorbeerd (komen opnieuw tercht in
de gal = enterohepatische cyclus van de galzouten). In het intracellulaire waterige midden
worden opnieuw triglyceriden gevormd uit monoglyceriden en vetzuren. Samen met
cholesterol en fosfolipiden worden ze omgeven door een lipoproteïne-laagje ter vorming van
zgn. chylomicronen. Door exocytose of door diffusie passeren deze chylomicronen de
basolaterale membraan tot in de intercellulaire ruimten, en vandaar treden ze binnen in de
lymfecapillairen. Glycerol en kortketen-vetzuren komen terecht in de portale circulatie.
° wateroplosbare vitaminen : zie tabel 6.1.b.
6.2.4. Hormonen van het gastro-intestinum.
6.2.4.1. Gastrine.
° identificatie : (1961-1963) gastrine I en II, beide polypeptiden van elk 17 AZ (waarvan 16
gemeenschappelijk)
° productieplaats : in de pylorusstreek van de maag, ter hoogte van duodenum en begin van
jejunum
° functies :
(1) ter hoogte van de maag :
- vnl. activatie van maagsecretie (water, electrolyten en enzymen)
- activatie van secretie van histamine
- verhoging van maagwandmotiliteit, bloeddebiet en synthese van proteïnen in de
maagwand (echter geen bevordering van de maaglediging! zelfs remming bij
éénmagigen)
- bevordert de ontwikkeling van de maagwand bij jonge dieren
- doet slokdarmsfincter contraheren en motiliteit van reticulorumen en abomasum bij
herkauwers dalen
(2) ter hoogte van dundarm en spijsverteringsklieren :
- verhoogde secretie van pancreassap, gal en darmsap (water, electrolyten en enzymen)
180
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
- verhoogde uitscheiding van gal door contracties van de galblaas en relaxatie van de
galblaassfincter
- stimuleert de secretie van CCK
- bevordert de relaxatie van de ileocecale klep
- inhibeert de absorptie van water en electrolyten ter hoogte van de dundarm
- activeert de synthese van insuline
° controle van de secretie : stimulatie door :
- distentie van de pylorusstreek door voeder
- aankomst van chymen in de dundarm
- n.vagus
- hypoglycemie en hypercalcemie
- CCK, galzouten, caffeïne
en remming door :
- te hoge zuurtegraad van de maaginhoud
- secretine, somatostatine (= SRIF), glucagon en prostaglandines
6.2.4.2. Secretine.
° identificatie : (1962) peptide van 27 AZ met M.W. van ongeveer 5000 ; heeft
gemeenschappelijke sequenties met glucagon
° productieplaats : vnl. in duodenum
° functies :
- vnl. verhoging van de secretie van pancreassap via verhoging van doorbloeding van de
pancreas
- potentialiseert de werking van CCK op de pancreas
- remming van de maagvertering door vermindering van de maagsapsecretie (vnl. HCl) en
van gastrine (of door remming van de werking van gastrine ?), tevens ddor vertraging van
de maagwandmotiliteit en van de maaglediging
- remming van voormagencontracties bij herkauwers, bevordering van de contractie van de
onderste slokdarmsfincter (werking hier analoog aan die van gastrine)
- vermindering van de reabsorptie van water door de galblaas (doch bevordering van
galblaascontracties)
- verhoging van de bloedcirculatie ter hoogte van het darmstelsel (dus bevordering van
reabsorptie)
- vermindering van darmwandmotiliteit (wat dan weer absorptie van water en electrolyten
doet dalen)
- verhoogde secretie van insuline en gastrine, verminderde secretie van glucagon
181
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
- verhoging van het hartdebiet
° controle van de secretie : stimulatie door :
- hoge zuurtegraad bij aankomst in de darm
- potentialisering door glucagon
remming door :
- trypsine uit pancreassap
- SRIF
6.2.4.3. Cholecystokinine (CCK).
° identificatie : (1971) peptide met 33 AZ, waarvan vijf laatste gemeenschappelijk met
gastrine
° productieplaats : kliercellen van de dundarm
° functies :
- stimulatie van de maagsecretie, en dan vooral van de enzymsecretie, activatie van
maagwandcontracties en dus van maaglediging
- stimulatie van pancreassapsecretie (vnl. enzymen), galsecretie en darmsapsecretie
- bevordering van pancreasgroei, potentialiseert de werking van secretine op de pancreas
- verhoogt de contrcaties van de galblaas en de relaxatie van de afvoersfincter
- activatie darmwandspieren en verhoogde bloedcirculatie in dit gebied
- verminderde absorptie van water en electrolyten
- verhoogde secretie van insuline en glucagon
- ter hoogte van de hypothalamus : fungeert als neurotransmittor bij de remming van het
voederopnameniveau
° controle van de secretie : stimulatie door :
- darminhoud, vnl. lipiden
- gastrine
- parasympathisch zenuwstelsel
- potentialisering door secretine
remming door :
- trypsine
- SRIF
6.2.4.4. Gastrine inhiberend peptide (GIP).
° identificatie : peptide van 43 AZ, waarvan meerdere gemeenschappelijke sequenties met
secretine en VIP
182
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
° productieplaats : synthese door duodenum en jejunum o.i.v. eindproducten van de vertering
(vetzuren, triglyceriden en glucose) uit de darminhoud
° functies :
- inhibitie van maagsapsecretie en van maagmotiliteit
- verhogign van secretie van darmsap en van insuline (verhoogde tolerantie van het
organisme tegenover glucose)
6.2.4.5. Vaso-intestinaal peptide (VIP, ook : vasoconstrictor inhibiting peptide).
° identificatie : peptide van 28 AZ, heeft gemeenschappelijke sequenties met secretine, GIP
en glucagon
° productieplaats : door het ganse gastro-intestinum, vanaf slokdarm tot aan endeldarm
(synthese verhoogt na maaltijd)
° functies :
- vermindert secreties van maagsap en relaxeert maagwand
- verhoogt secretie van water en electrolyten in het pancreassap, maar niet van enzymen
- activeert synthese van darmsap (vnl. enzymen), bevordert darmmotiliteit en
bloedcirculatie in ingewanden en periferie, bevordert relaxatie van de galblaas
- verhoogt hartwerking, relaxeert de trachea, activeert lipolyse ter hoogte van het
vetweefsel en glycogenolyse in de lever
6.2.4.6. Enteroglucagon (ook : intestinaal glucagon).
° identificatie : ?
° productieplaats : in het ganse gastro-intestinum, vermoedelijk ook door de pancreas
° functies :
- verminderde secretie van gastrine, verminderde maagmotiliteit en dus gedaalde
maaglediging
- stimulatie van secretie van insuline en groeihormoon
° controle van de secretie : stimulatie door eindproducten van de vertering (glucose en
langketen-vetzuren)
6.2.4.7. Motiline.
° identificatie : peptide met 22 AZ ; geen gelijkenis met voorgaande peptiden
° productieplaats : door de darmwand bij verhoogde pH (vermoedelijk door zelfde cellen die
enteroglucagon secreteren)
183
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
° functies : verhoging maagcontracties en maaglediging (werking dus tegengesteld aan die
van glucagon)
Ook enkele andere amines (histamine: gevormd door mastcellen rond de bloedvaten in de
darmmucosa, serotonine : gevormd door enterochromaffiene cellen in dundarm en door
bloedplaatjes) spelen een rol bij het bevorderen van de secretie van maagsap en mucus, en
doen de spiertonus van de darmen stijgen.
6.2.5. Exocriene secreties voor de vertering. (Fig.6.496.56 en Tab.6.2)
Bij de meeste secretorische organen wordt secretie uitgelokt door binding van
neurotransmittoren of peptiden (hormonen) op membraanreceptoren van de kliercellen. Dit
resulteert in de intracellulaire productie van één van de volgende cyclische nucleotiden, met
name cAMP (cyclisch adenosine-monofosfaat) of cGMP (cyclisch guanosine-monofosfaat).
De werking van deze nucleotiden bestaat erin de intracellulaire calcium-concentratie te
verhogen (cAMP door vrijstelling van calciumionen uit intracellulaire reserves, cGMP door
het aantrekken van extracellulair calcium naar intracellulair). Het calcium vormt een complex
met het calcium-afhankelijk proteïne calmoduline. Dit complex tenslotte activeert een reeks
enzymen, proteïne-kinasen genoemd, die instaan voor de specifieke secretie van de
betreffende kliercel(len).
Het calcium-calmoduline-complex werkt ter hoogte van volgende secretie-organen, en via
volgende neurotransmittoren/hormonen :
- speekselklier : cholinerge en adrenerge stimulatie
- maag : cholinerge stimulatie, stimulatie door histamine en gastrine
- pancreas : cholinerge stimulatie, stimulatie door secretine, CCK en prostaglandines
- darmen : cholinerge stimulatie, stimulatie door VIP en prostaglandines
6.2.5.1. Speeksel.
° wordt geproduceerd door sereuze en muceuze speekselklieren
° stimulatie van de secretie gebeurt vlak vóór en tijdens het eten, en dit om kauwen en
inslikken van het voeder te vergemakkelijken. Bij sommige diersoorten bevat het speeksel
ook enkele pregastrische enzymen voor het splitsen van koolhydraten (amylase bij su, konijn,
rat) en vetten (lipase bij kalf en lam). Opgelet : herkauwers produceren continu speeksel! Bij
deze dieren fungeren de speekselklieren als het ware als het secretorisch weefsel van het niet-
secretorisch reticulorumen. Het speeksel zorgt ervoor dat het opgenomen voeder in het
geschikte vloeibare milieu terechtkomt om fermentatie te ondergaan, en het levert hiervoor
184
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
tevens de nodige buffers (fosfaat- en bicarbonaat-). Het volume speeksel dat per dag
geproduceerd wordt bedraagt bij ov en cap ongeveer 10-15 liter, bij het rund is dat tot 10 maal
meer!
° samenstelling van speeksel : vnl. water, tevens kleine hoeveelheden electrolyten. Bij niet-
herkauwers is het speeksel (basale waarde) hypotoon tegenover plasma : Na+, K+ en Cl- elk 10
mEq/l, HCO3- 5 mEq/l en spoor van PO4
2- , de pH is dezelfde als van plasma (7,4). Wanneer
de secretiesnelheid toeneemt wordt het speeksel isotoon en stijgen vnl. de concentraties aan
Na+, Cl- en HCO3-. Bij herkauwers is het geproduceerde speeksel, onafgezien van de
secretiesnelheid, steeds isotoon aan plasma, maar de pH is meer alkalisch (8,2). Het speeksel
bevat Na+ 170 mEq/l, K+ 5 mEq/l en Cl- 15 mEq/l en wisselende hoeveelheden fosfaat en
bicarbonaat. Het speeksel dat bij herkauwers geproduceerd wordt tijdens de voederopname
(aan snelheid = 4 maal basale waarde) is bijzonder rijk aan bicarbonaat (140 mEq/l) en arm
aan fosfaat (10 mEq/l). Bij basale (niet-gestimuleerde) secretie is het speeksel bij deze dieren
arm aan bicarbonaat (90 mEq/l) en rijk aan fosfaat (70 mEq/l). In het speeksel van
herkauwers is tevens ureum aanwezig, een metaboliet van het aminozuurcatabolisme dat via
rumen-bloedbaan-speeksel(klier)-rumen gerecycleerd wordt.
° controle van de speekselsecretie : zie figuur 6.49
° functies van speeksel :
- vochtig houden van mondmucosa
- voorkomen van overmatige groei van deze micro-organismen die melkzuur produceren,
en neutraliseren van bacteriële zuren die het tandglazuur kunnen aantasten
- vergemakkelijken van kauwen en inslikken (mucine vormt een dunne film over
mondstructuren en voeder, zodat wrijving tussen beide vermindert)
- oplossen van substanties uit het voeder die smaak- en reukreceptoren kunnen stimuleren
- aanwezigheid van pregastrische enzymen (zie hoger)
- bij herkauwers : het alkalische speeksel voert vloeistof en buffers aan die het mogelijk
maken dat in het voormagencomplex een milieu ontstaat dat geschikt is voor groei en
onderhoud van een microflora, die op haar beurt zorgt voor de fermentatie van het
opgenomen voeder. De buffers houden de pH in het reticulorumen binnen bepaalde
grenzen (tussen 5,8 en 7,0). Lysozyme uit het speeksel heeft een bacteriostatische
werking.
- bij sommige diersoorten staat speeksel ook in voor de evaporatieve koeling bvb. hijgen-
met-open-muil bij kat en hond, “gular flutter” (snelle oscillaties van mond-keel-bodem
met open bek) bij vogels.
6.2.5.2. Pancreassap.
185
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
° de secretie van de pancreas is een alkalisch vocht (isotoon aan bloedplasma) dat het
maagzuur ter hoogte van het duodenum moet neutraliseren. Het bevat tevens de nodige
enzymen voor de volledige afbraak van de proteïnen, zetmelen en vetten die nog in het
chymen aanwezig zijn. Bij sommige diersoorten (eq, su) vormen de pancreassecreties ook het
merendeel van de buffervloeistof die in het cecocolon voor een geschikt fermentatiemedium
moet zorgen (cfr. rol van speeksel bij herkauwers).
° de secreties van de pancreas bereiken de dundarm via een aparte afvoerweg bij bo, eq, su,
ca, fe en konijn. Bij ov, cap en rat vervoegt de afvoerweg van de pancreas deze van de
galblaas, zodat een mengsel van pancreassap en gal aan het chymen wordt toegevoegd.
° secretie van pancreassap gebeurt o.i.v. neuro-endocriene stimuli (vnl. n.vagus en de
darmhormonen secretine en CCK).
° samenstelling van pancreassap :
- de primaire vloeistof geproduceerd door de acini (klieruiteinden) bevat electrolyten (Na,
K, Ca, Mg), enzymen (amylase, lipase) en pro-enzymen of zymogenen
(procarboxypolypeptidase, trypsinogeen, chymotrypsinogeen). De secretie van
bicarbonaat is een actief proces : hierbij worden H+-ionen geproduceerd die actief naar
het plasma worden getransporteerd in ruil voor natriumionen. Deze pancreatogene
verzuring van het plasma, of “acid tide”, neutraliseert de voorafgaande gastrogene
“alkaline tide” die geassocieerd was met de productie van HCl in de maag (zie hoger).
Het koolstofdioxide dat bij dit neutralisatieproces geproduceerd wordt, diffundeert vanuit
het plasma terug in de pancreascellen (meer bepaald de cellen van de ductuli =
afvoerbuisjes van de acini): hier wordt het CO2 door een carboanhydrase opnieuw
omgezet in bicarbonaat, dat dan actief gesecreteerd wordt in het pancreassap ter hoogte
van de ductuli.
- de concentraties aan natrium en kalium zijn dezelfde als die van bloedplasma (onafgezien
van secretiesnelheid), die van chloor en bicarbonaat zijn enkel dezelfde bij basale
secretiewaarde. Vooral bij het paard is de hoeveelheid pancreassap geproduceerd per dag
aanzienlijk : 11 l/100 kg. Bij het rund is dit 4 l/100 kg, bij het schaap 1 l/100 kg.
- de enzymen amylase en lipase worden gesecreteerd als actieve enzymen, de zymogenen
moeten ter hoogte van de darm geactiveerd worden. Zo wordt trypsinogeen aanvankelijk
geactiveerd door enterokinase, een enzyme uit de darmmucosa. De verdere activatie van
trypsinogeen en van alle andere pro-enzymen gebeurt door het reeds gevormde trypsine
via een positief feedbackmechanisme. De optimale pH voor de werking van de
pancreasenzymen in het darmlumen is ongeveer neutraal. Opm.: de leeftijd heeft een
invloed op het amylase-gehalte in het pancreassap : dit is nog laag bij jonge mestkalveren
en vroeg gespeende biggen, zodat men moet opletten met suikerbijmenging in voeder van
deze dieren of met het voederen van granen (zetmeel).
186
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
° controle van pancreassecretie : gebeurt via cholinerge zenuwvezels en door darmhormonen
secretine en CCK. De regulatie kan opgedeeld worden in drie fasen :
- cefale fase : het AZS via de n.vagus (parasympathicus) is essentieel voor deze stap in de
pancreassecretie. Het gaat om de perceptie van voedsel via het ruiken en zien ervan en het
horen van de geluiden die met het voederen gepaard gaan, en het contact van het voeder
met de mond (kauwen) en de keel (inslikken). Al deze informatie wordt doorgestuurd
naar de vagale centra, van waaruit vagale zenuwvezels efferente signalen sturen naar
pancreas en maag. De respons van de pancreas bestaat uit de secretie van een enzymen-
rijk sap en uit de synthese van nieuwe enzymen, de maag reageert door een verhoogde
vrijstelling van gastrine, dat op zijn beurt de apicale exocytose van proteïnen (enzymen en
zymogenen) door de acini van de pancreas gaat stimuleren. Opm.: het belang van de
cefale fase bij herkauwers is verwaarloosbaar.
- gastrische fase : distentie van de maag brengt bepaalde neuro-endocriene processen op
gang, waaronder de vagovagale reflex. Hierbij sturen mechanoreceptoren uit de maag
signalen naar de vagale centra via de n.vagus, waarna efferente signalen via dezelfde
zenuw de pancreas en de maag bereiken. Ook lokaal zal cholinerge stimulatie de
vrijstelling van gastrine veroorzaken. Resultaat in beide gevallen is een verhoogde output
van enzymen. De bicarbonaatproductie en het volume van het pancreassap blijven eerder
ongewijzigd, behalve bij paard en varken (stijgen beide). Bij de herkauwers is er een
continue distentie van het abomasum door de digesta en is bijgevolg ook het belang van
de gastrische fase verwaarloosbaar.
- intestinale fase : door de aankomst van zuur chymen (pH rond 3-4,5) in het duodenum
start de belangrijkste fase in de pancreassecretie, met name deze gemedieerd door
secretine. Bij deze pH worden grote hoeveelheden secretine (vanuit het inactieve
prosecretine) vrijgesteld door een beperkte zone van de darmmucosa. Dit secretine zet de
cellen van de ducti van de pancreas aan tot productie van water en bicarbonaat (effect op
synthese en exocytose van pancreasenzymen is slechts beperkt). Ook andere
darmhormonen zoals VIP, enteroglucagon en GIP stimuleren de secretie van water en
electrolyten in het pancreassap (hun effect is echter minder sterk, zodat een zekere vorm
van competitieve inhibitie ontstaat). CCK stimuleert dan weer vooral de exocytose van
pancreasenzymen, maar tevens de secretie van bicarbonaat. Bovendien potentieert dit
hormoon het effect van secretine op de bicarbonaatsecretie door de pancreas. Gastrine
stimuleert de synthese en exocytose van pancreasenzymen. Chymodenine
(chymotrypsinogeen-trypsinogeen duodenaal stimuline) veroorzaakt een specifieke
toename van de productie van chymotrypsinogeen door de pancreas. Lokaal
geproduceerd acetylcholine stimuleert de release van secretine en CCK, en draagt op die
manier bij tot de productie van bicarbonaat en enzymen door de pancreas.
187
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
Remming van de pancreassecretie gebeurt via de n.splanchnicus (sympathisch zenuwstelsel).
° functies van pancreassap :
- neutraliseren van zuur chymen in het duodenum met behulp van bicarbonaat
- cecocolon bij omnivoren (su) en bij sommige herbivoren (eq) voorzien van een grote
hoeveelheid iso-osmotische vloeistof, geschikt voor postgastrische fermentatie van de
digesta
- aanvoer van proteolytische, amylolytische en lipolytische enzymen die hun functie
uitoefenen bij neutrale tot licht alkalische pH (amylase hydrolyseert zetmeel tot maltose,
maltotriose en dextrines ; lipase hydrolyseert triglyceriden tot vrije vetzuren en
monoglyceriden, intermediaire triglyceridevormen en glycerol ; exo- en endopeptidasen
splitsen proteïnen : wel is er slechts een geringe afbraak tot enkelvoudige AZ, de
hydrolyseproducten zijn vnl. peptiden met 2 tot 6 AZ). Opm.: bij wegvallen van luminale
proteolyse bvb. na pancreatectomie kan die functie overgenomen worden door
membraangebonden endopeptidasen van de intestinale mucosa zelf : hierdoor wordt de
vermindering in proteïne-verteerbaarheid deels gecompenseerd.
- endocriene secreties van de pancreas : om de rol van insuline en glucagon in het lichaam
beter te begrijpen moet een onderscheid gemaakt worden tussen de absorptiefase en de
post-absorptiefase. Tijdens de absorptiefase worden nutriënten door het lichaam
opgenomen en domineren die processen waarbij deze stoffen in de vorm van vetten en
glycogeen worden opgeslagen. Tijdens de post-absorptiefase komen geen nutriënten het
lichaam binnen en moet er dus een ommekeer plaatsvinden in de metabolisatieprocessen :
in plaats van het opslaan van voedingsstoffen moeten deze reserves juist afgebroken
worden en aan het lichaam ter beschikking gesteld worden (energie-aanvoer, synthese van
nieuwe stoffen). Tijdens de absorptiefase regelt insuline (gesecreteerd door de -cellen
van de eilandjes van Langerhans) het binnentreden van glucose en AZ in de cellen. De
sterkste stimulus voor de vrijstelling van insuline is dan ook een stijging van de
bloedglucose-spiegel. Andere stimuli zijn : een gestegen AZ-spiegel, GIP, CCK en een
hoge parasympathische activiteit. Insuline is een metabool hormoon : het stimuleert het
herstel van weefselstructuren die opgebouwd zijn uit proteïnen en lipiden. Verder
stimuleert het de opbouw van reserves met het overschot aan nutriënten, d.w.z. onder
vorm van glycogeen (spieren, lever) of vet (lever, vetweefsel). Tegelijk inhibeert insuline
die katabole processen waarbij de glycogeen- en vetreserves aangesproken zouden
worden.
Glucagon wordt tijdens de post-absorptiefase vrijgesteld door de -cellen van de
Langerhans-eilandjes. Het is een katabool hormoon dat de glycogenolyse (= afbraak van
glycogeen) en de gluconeogenese (= nieuwvorming van glucose uit melkzuur, AZ,
glycerol,...) ter hoogte van de levercellen stimuleert. Ter hoogte van het vetweefsel wordt
188
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
lipolyse gestimuleerd : de hierbij vrijgestelde vetzuren circuleren in de bloedbaan
gebonden aan albumine, tot zij door de lichaamscellen worden opgenomen. Glucagon
doet dus de bloedspiegel aan glucose, vetzuren en glycerol stijgen. Bij lage insuline-
spiegels zal glucose niet gemakkelijk in de meeste lichaamscellen kunnen binnentreden :
de meeste cellen metaboliseren immers bij voorkeur vetzuren zodat het glucose gespaard
blijft voor die cellen (vnl. neuronen) die geen insuline-afhankelijk opnamemechanisme
hebben. Glucagon heeft een glucose-sparend effect, aangezien het de aanwending van
vetzuren als “alternatieve” energiebron stimuleert (ter hoogte van de lever stijgt hierdoor
het gehalte aan acetylcoënzyme A en bijgevolg het gehalte aan ketonlichamen nl. aceton,
acetoacetaat en -hydroxyboterzuur, die op hun beurt ook als alternatieve energiebronnen
kunnen gebruikt worden).
6.2.5.3. Gal.
Ter hoogte van de lever vindt continue vorming van gal (cholerese) plaats. Het vrijstellen van
deze exocriene secretie in de darm is een intermitterend proces bij monogastrische dieren,
maar gebeurt continu bij herkauwers. Sommige diersoorten beschikken niet over een galblaas
(bvb. paard, olifant, giraf, rat, duif,…): hier wordt de gal rechtstreeks door de ductus
hepaticus in het darmlumen gesecreteerd. Een sluitspier op het einde van de galafvoerweg, de
sfincter van Oddi, zorgt ervoor dat de galafvoer niet continu is bij deze dieren die slechts een
intermitterende behoefte hebben aan gal. Bij sommige diersoorten heeft de galblaas een
concentrerende functie (bvb. hond): water, chloor en bicarbonaat worden uit de gal
geabsorbeerd, mucine wordt erin gesecreteerd. Voor galzuren bestaat er een belangrijke
entero-hepatische cyclus (zie verder).
° vorming van gal : de levercellen of hepatocyten produceren de primaire gal, die nadien
wijzigingen ondergaat terwijl hij getransporteerd wordt via de kleine galkanaaltjes
(canaliculi) naar de grotere galafvoerwegen in de lever.
Zie ook addendum : de lever en de portale circulatie.
° samenstelling van gal : gal is isotoon aan bloedplasma en bestaat vnl. uit water (95,5 tot
97,5%) en secretorische en excretorische substanties (galzouten, lecithine ; galpigmenten,
cholesterol en xenobiotica) opgelost in een alkalische electrolytoplossing (die natrium,
kalium, calcium, chloor en bicarbonaat bevat). De pH schommelt tussen 7,4 en 8,0 en kan
beïnvloed worden door het dieet (vlees verzuurt, planten alkaliniseren).
- galzouten : (1) primaire galzouten = natrium- en kaliumzouten van choline- en
chenodeoxycholinezuren, geconjugeerd met glycine of taurine om ze meer
wateroplosbaar te maken (opm.: galzouten = geconjugeerde galzuren, die op hun beurt
189
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
vanuit cholesterol gesynthetiseerd worden). Ze spelen een belangrijke rol bij de vertering
en ondergaan een belangrijke enterohepatische recirculatie (minstens twee maal tijdens
één maaltijd en vermoedelijk een twintigtal keren vooraleer uitscheiding via de faeces
plaatsvindt); (2) secundaire ongeconjugeerde galzouten = excretorische producten die
voortkomen uit de bacteriële inwerking op primaire galzouten (deoxycholine, lithocholine
en hyodeoxycholine bij su). Onder normale omstandigheden zijn geen ongeconjugeerde
galzouten aanwezig in de gal, maar ze kunnen hier wel terechtkomen via de
enterohepatische cyclus, na vorming door micro-organismen ter hoogte van de distale
darm. Ook passieve reabsorptie van ongeconjugeerde galzouten kan plaatsvinden over de
ganse dundarm. Enterohepatische cyclus : de hepatocyten secreteren continu gal, maar
de hoeveelheid die benodigd is voor een efficiënte vertering overtreft in ruime mate het
productieniveau van de lever. Daarom treedt recirculatie van de galzouten op, nadat ze ter
hoogte van het intestinum “gebruikt” werden. Ter hoogte van de lever worden de
galzouten door de hepatocyten vanuit de sinusoïden (= portale circulatie) geabsorbeerd,
en daarna opnieuw in de galkanaaltjes gesecreteerd (via actief transport). Kationen en
water diffunderen op passieve wijze, bicarbonaat en andere electrolyten worden door het
epitheel van de kanaaltjes in de gal gesecreteerd.
- lecithine : fosfolipide dat door fosfolipasen in het duodenum wordt omgezet tot
lysolecithine (lysofosfatidylcholine) en glycerylfosforylcholine.Lysolecithine is het
belangrijkste fosfolipide van de chylomicronen en wordt als dusdanig gereabsorbeerd.
- galpigmenten : biliverdine en bilirubine zijn metabolieten van hemoglobine. Zij geven
een groen- tot bruingele kleur aan de gal en zijn ook verantwoordelijk voor de bittere
smaak ervan. Na een levensduur van 70 tot 110 dagen worden de erythrocyten
afgebroken en komt het hemoglobine vrij. Dit wordt afgebroken door de reticulo-
endotheliale cellen van lever, milt en beenmerg. Bilirubine bindt onmiddellijk aan
plasma-albumine en wordt zo getransporteerd naar de hepatocyten. De levercellen
brengen het albumine opnieuw naar het plasma, bilirubine wordt geconjugeerd met
glucuronide- of sulfaatradicalen (wordt op die manier beter oplosbaar in de gal).
- via de gal kan de lever vele xenobiotische (= lichaamsvreemde) substanties uit het plasma
verwijderen bvb. antibiotica, sulfanilamiden, hartglycosiden, kleurstoffen, porfyrines.
° functies van de galblaas :
- ter hoogte van de galblaas wordt de opgeslagen gal gewijzigd en geconcentreerd (weinig
bij herkauwers, setrk bij carnivoren). De cellen van de galblaas voegen mucine en
waterstofionen aan de gal toe, terwijl natriumionen actief gereabsorbeerd worden. Dit
laatste leidt tot de passieve transfer van water en electrolyten (chloor, bicarbonaat). Ook
de concentratie aan andere galcomponenten stijgt (calcium, galzouten en galpigmenten,
lecithine, cholesterol): deze vormen echter micellen, zodat de osmotische activiteit laag
190
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
blijft (iso-osmotisch met levergal en met plasma). Bij overmaat aan weinig oplosbare
substanties kunnen galstenen ontstaan.
- gal wordt vermengd met het chymen zodat bicarbonaat aan de zure darminhoud wordt
toegevoegd. Hierdoor kan het resterende maagzuur geneutraliseerd worden en de
darminhoud gealkaliniseerd.
- de galzouten zijn hydrotroop en werken daardoor als emulgatoren (detergentia) op de
aanwezige vetten. Ze vergemakkelijken zo tevens de inwerking door esterasen van de
pancreas.
- gal draagt bij tot de vorming van micellen zodat mono- en diglyceriden uit het chymen
vlot geabsorbeerd kunnen worden
- gal heeft een bacteriostatische werking ter hoogte van de proximale dundarm
° lediging van de galblaas door contractie van de gladde spiercellen in de wand gebeurt door
een neurohumoraal mechanisme dat tegelijk een negatieve feedback uitoefent op de sfincter
van Oddi. De neurale component bestaat vnl. uit vagale motorische prikkels die hun
oorsprong vinden in de cefale fase van maagsecretie, met de vrijstelling van gastrine en TRH
(thyrotropine-releasing hormoon). De humorale component is het gevolg van de productie
van CCK door de darmmucosa o.i.v. lipiden en peptiden. CCK dat via de bloedbaan de
galblaas bereikt doet de gladde spiercellen van de wand contraheren, ter hoogte van de
sfincter van Oddi vindt daarentegen relaxatie plaats. Dit laatste effect wordt nog ondersteund
door een neurogene (of myogene) inhibitorische reflex vanuit de contraherende galblaas en de
duodenale peristaltiek. Galvorming wordt gestimuleerd door actieve reabsorptie van
geconjugeerde galzuren en door passieve reabsorptie van niet-geconjugeerde galzuren, en
bovendien door neurohumorale mechanismen. Bij een vastend dier vindt nog een continue
secretie van gal plaats aan 0,25 ml/kg, bij een dier dat voeder opneemt gaat dit tot 1,0 ml/kg.
Opm.: substanties die de hepatocyten stimuleren tot galproductie zijn zgn. choleretica bvb.
galzuren (galzouten daarentegen zijn zwakke choleretica). Zijn geen galzuren aanwezig in het
intestinum dan verschijnen ongeveer 25% van de voederlipiden in de faeces en is er tevens
malabsorptie van vetoplosbare vitaminen.
° Addendum : de lever en de portale circulatie :
de lever speelt een belangrijke rol bij verschillende fysiologische processen, zoals in
onderstaande tabel is samengevat :Fysiologisch proces Product Werking
vertering galzuren, galzouten, lecithine,
cholesterol
vetemulsie (voor absorptie),
recirculatie van galzouten via
enterohepatische cyclus
191
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
ontgiftiging ureum, geinactiveerde hormonen,
ontgiftigde medicamenten
toevoegen van polaire groepen aan
medicamenten, (sommige)
hormonen en metabolieten, zodat ze
geëxcreteerd kunnen worden door
de nieren ; omzetting van
ammoniak in het veel minder
schadelijke ureum
biosynthese plasmaproteïnen, lipoproteïnen synthese van alle plasmaproteïnen
(behalve Ig’s), ook stoffen voor de
bloedstolling ; synthese van
proteïnencarriërs voor cholesterol
en triglyceriden
energiemetabolisme glucose, vetzuren, ketonen opslaan van glucose onder vorm
van glycogeen, omzetting van AZ
in glucose, synthese en afbraak van
lipiden
andere functies ijzer, haem, transferrine afbraak van verouderde en
beschadigde RBC
Veneus bloed vanuit de capillairen van het gastro-intestinum, de milt en de pancreas wordt
via de vena portae (portale vene, poortader) naar de lever getransporteerd. Hier passert het
opnieuw doorheen een capillairsysteem vooraleer terug te keren naar het hart. Daarnaast
ontvangt de lever ook arterieel bloed via de arteria hepatica. Al het bloed verlaat de lever
gezamelijk via de vena hepatica. De functionele eenheid ter hoogte van de lever is de
leverlobulus, bestaande uit lamellen van levercellen (hepatocyten) gerangschikt rond een
centrale vene. Het geheel heeft ongeveer de vorm van een zeshoekig prisma. In de periferie,
ter hoogte van elke hoek, ligt een “levertriade”, bestaande uit een tak van de arteria hepatica,
een tak van de vena portae en een ductus hepaticus (galkanaal). Tussen de lamellen van
levercellen lopen grote capillairen, de leversinusoïden. Levercellen en sinusoïden zijn van
elkaar gescheiden door een haast virtuele ruimte, de ruimte van Disse : deze is gevuld met
plasma dat doorheen het endotheel van de sinusoïden sijpelt. In de leversinusoïden vloeit
zowel O2-arm bloed (dat rijk is aan geabsorbeerde nutriënten) vanuit de perifeer gelegen
poortadertak, als O2-rijk bloed vanuit de leverarterietak. De door de hepatocyten
geproduceerde gal wordt niet in de bloedbaan afgegeven maar wel in een gespecialiseerd
systeem van galkanaaltjes. In deze kanaaltjes stroomt de gal, in een richting tegengesteld aan
deze in de bloedvaten, naar de perifeer gelegen grotere galkanalen (ducti hepatici). Onderweg
ondergaat deze (primaire) gal modificaties : water en opgeloste stoffen kunnen door de
epitheelcellen van de galkanaaltjes uit de gal geresorbeerd of erin gesecreteerd worden.
6.2.6. Motiliteit van de dundarm. (Fig.6.576.62)
192
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
° ter hoogte van de dundarm doen zich twee types van beweging voor : (1) ritmische
segmentatie = herhaalde, gelokaliseerde en alternerende vernauwingen van het darmlumen, en
(2) peristalsis = voortbeweging van een ringvormige contractie over een zekere afstand van de
darmwand. Het eerste type heeft vnl. als doel het vermengen van het chymen met intestinale
en andere secreties, en tegelijk zorgt het voor een vergroting van het contact tussen de
nutriënten en het absorptie-oppervlak. Peristalsis dient hoofdzakelijk voor propulsie van de
digesta.
° bewegingen tussen de verteringsfasen in : na een periode van vasten doen zich ter hoogte
van de dundarm cycli voor van inactiviteit afgewisseld met reglmatige en onregelmatige
motorische activiteit. Elk van deze cycli vertrekt vanaf de maag en zet zich voort langsheen
dundarm en dit met steeds kleiner wordende snelheid (18 “slow waves”/minuut ter hoogte van
duodenum, 15 SW/minuut ter hoogte van ileum). Vermoedelijk is het doel van deze activiteit
het reinigen van de darmen door het verwijderen van onverteerd materiaal, afgeschilferde
cellen, bacteriën enz vóór het volgende maal. De motiliteit van de dundarm in de
interdigestieve fase is het resultaat van een opeenvolging van complexen, de zgn.
interdigestieve myo-electrische complexen (IDMC’s), of ook migrerende myo-electrische
complexen (MMC’s), die zich elke 90 tot 120 minuten herhalen. Hierbij gaat het om drie
vormen van motorische activiteit :
- inactiviteit
- samengaan van ritmische segmentatie en peristalsis
- ritmische segmentatie
De gebruikte termen voor deze verschillende fasen van de MMC zijn resp.:
- rust of “no spiking activity (NSA)” = fase I = “slow waves (SW)”
- onregelmatige piekactiviteit (Eng.: irregular spiking activity, ISA) = fase II
- regelmatige piekactiviteit (Eng.: regular spiking activity, RSA) = fase III
De relatieve duur van elk van deze fasen is resp. 20%, 75% en 5%.
° effect van voederen : bvb. bij de hond gaat het opnemen van voeder als gevolg hebben dat
de NA- en RSA-fasen van het MMC wegvallen en de activiteit dus nog enkel continu ISA is.
Vermoedelijk is dit een gevolg van het onderbreken van de MMC-fasen ter hoogte van hun
vertrekpunt, de gastro-duodenale junctie. Opgelet : bij volwassen herkauwers zijn de
verschillende fasen van het MMC continu aanwezig en worden ze dus niet onderbroken door
de opname van voeder of door de aankomst van abomasale inhoud in het duodenum.
° propulsie van chymen : tijdens de RSA-fase
- gebeurt menging van de intestinale inhoud
- vindt uitgebreider en telkens hernieuwd contact plaats tussen het chymen en de enzymen
van de brush border
193
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
- wordt de passage van chymen vertraagd
- wordt retrograde vloei van chymen verhinderd (die kunnen worden uitgelokt door de
peristaltiek tijdens de ISA-fase)
° vergelijking tussen zoogdieren en vogels :
- bij zoogdieren bestaat de volledige activiteit uit SW’s, waarvan de frequentie afneemt
naar aboraal toe. De SW’s, tesamen met superpositie van de afnemende SW’s door plotse
potentiaalpieken (Eng.: spike bursts), veroorzaakt de aborale propulsie van het chymen.
- bij vogels : transit van het voeder is het resultaat van twee tegengestelde krachten, nl. de
activiteit van de spiermaag die inwerkt tegen de retroperistalsis van de dundarm. Enkel
wanneer retroperistalsis stopt kan aborale passage van het voeder plaatsvinden. Opm.: bij
kip en kalkoen hebben de intestinale SW’s geen karakteristieke vorm en treden de
piekpotentialen “at random” op d.w.z. op om het even welk punt tijdens de SW’s.
Vagusactiviteit stimuleert zeer sterk de activiteit van de spiermaag, tegen deze van het
duodenum in.
° motiliteit van de dundarm bij herkauwers : continue aanwezigheid van MMC’s (in
tegenstelling tot de monogastrische dieren die enkel MMC’s vertonen tijdens het vasten). Er
is bij deze dieren een continue verplaatsing van ongeveer 400 ml chymen/uur. Wanneer het
duodenum zich ledigt verschijnen propulsieve golven ter hoogte van het antrum en het
begindeel van het duodenum. Deze golven van de ISA-fase planten zich zeer snel voort in
aborale richting en brengen zo het chymen voorbij de eerste bocht in het duodenum (flexura
duodenalis), waardoor de distentie in het begindeel van het duodenum enigszins weggewerkt
wordt. In dit deel van het duodenum heerst in feite een continue gravimetrische distentie als
gevolg van de verticale positie ervan binnen het abdomen. Door de korte RSA-fasen wordt
terugvloei van chymen in dit deel van het duodenum voorkomen.
° neurale controle : extrinsieke zenuwen, met name n.vagus en n.splanchnicus, hebben een
regulerend effect op de MMC’s. Zo zal vagotomie de propagatiesnelheid van de duodenale
MMC’s vertragen (vallen terug op 40% van de normale snelheid), terwijl het ook de
duodenale respons op chemische (zuur)stimulatie teniet doet.
6.3. Verteringsprocessen in de dikdarm. (Fig.6.636.77 en Tab.6.3)
6.3.1. Histofysiologie van de dikdarm.
° anatomie van de dikdarm : bestaat uit drie onderscheiden delen nl. cecum of blinde darm,
colon of eigenlijke dikke darm (vertoont uitgesproken speciesverschillen : vergelijk fig.6.1 en
6.71) en rectum of einddarm (+ anaalkanaal).
194
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
° de grens tussen het einddeel van de dundarm en het begindeel van de dikdarm is gemarkeerd
door de ileocecale of ileocolische sfincter. Het gaat om een klepvormige structuur waarvan
de basis bestaat uit een lokale verdikking van de lamina muscularis mucosae. Aan de
dundarmzijde is de klep bedekt met epitheel dat de verderzetting vormt van het (secretorisch)
epitheel van het ileum, aan de andere zijde is dat het glandulaire epitheel van de
dikdarmmucosa. Functie van deze sfincter is vermoedelijk het regelen van de passage van
darminhoud van ileum naar cecum en colon, en het verhinderen van retrograde vloei.
Stimulatie van het ileum heeft een reflexorisch relaxeren van de sfincter tot gevolg. Stimulatie
van het colon daarentegen doet de sfincter contraheren (wschl. via -adrenerge vezels).
° het epitheel van de dikdarm (tot en met rectum) bevat twee types cellen :
- absorptiecellen : deze vertonen, net zoals in de dundarm, een “brush border” bestaande uit
microvilli. Op die manier is er een sterke vergroting van het absorptie-oppervlak.
- slijmbekercellen : deze zijn gerangschikt in dicht aaneensluitende rechte tubulaire klieren
Net zoals ter hoogte van de dundarm wordt het oppervlakte-epitheel voortdurend vernieuwd
en worden de cellen vervangen door nieuw gevormde cellen vanuit de basis van de klieren
(veel mitosefiguren).
Wanneer er geen distentie is ter hoogte van de dikdarm vertoont de mucosa uitgesproken
plooien. De lamina muscularis mucosae is sterk uitgebouwd : activiteit van deze laag
voorkomt dat de tubulaire klieren verstopt raken. Ter bescherming tegen invasie door micro-
organismen bevat de mucosa van de dikdarm talrijke leucocyten en andere cellen van het
immuunsysteem (GALT = gut associated lymfoid tissue, zie cursus immunologie).
° ook de tunica muscularis is sterk uitgebouwd en bestaat uit een inwendige circulaire en een
uitwendige longitudinale laag, zoals in de rest van het intestinum. Bij sommige diersoorten
zoals het paard omringt de longitudinale spierlaag op bepaalde plaatsen de darm niet
volledig, maar vormt als het ware een aantal stroken of banden (taeniae) in de lengterichting
van de darm.
° ter hoogte van het anaalkanaal is er een abrupte overgang naar een meerlagig plavei-
epitheel. De circulaire spierlaag is bijzonder sterk uitgebouwd en vormt de zgn. inwendige
anaalsfincter of sluitspier van de anus. Op dezelfde hoogte vindt men ook een circulaire
spierlaag bestaande uit dwarsgestreept (skelet)spierweefsel, de zgn. uitwendige anaalsfincter
(willekeurig!).
6.3.2. Absorptie in de dikdarm.
° bij herbivoren vormt de microflora ter hoogte van de dikdarm een complex ecosysteem dat,
net als de pensflora maar dan op beperktere schaal, als hoofdfunctie heeft : de vertering van
cellulose (tot 10% van de totale cellulosevertering bij Ru). Deze flora bestaat uit ruim 400
195
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
species, waaronder vnl. Bacteroïdes en Bifidobacterium, daarnaast ook Eubacterium,
Enterobacter, gram-positieve coccen en Lactobacillus enz.
° de bacteriën in de dikdarm van de herbivoren zorgen voor de omzetting van koolhydraten en
proteïnen tot vluchtige vetzuren (azijnzuur, propionzuur en boterzuur cfr. herkauwers) en
ammoniak. De dikdarm, en dan vnl. het cecum en het proximale deel van het colon, is goed
uitgerust om de gevormde zuren te bufferen en om water, electrolyten, melkzuur en VVZ te
absorberen (ter hoogte van de lever worden de VVZ gebruikt voor de synthese van
lichaamseigen koolhydraten). Monosacchariden, AZ, microbiële proteïnen en vitaminen
kunnen niet geabsorbeerd worden ter hoogte van het colon. Bij het paard is het cecum het
orgaan met het grootste absorptievermogen. Het heeft een inhoud van 35 liter en is ongeveer
één meter lang. De twee openingen van het cecum, het osteum ileale en het ostium
cecocolicum zijn echter beide relatief nauw. Voedsel- en gaspassage vanuit de dundarm en de
blinde darm naar het cecum kunnen slechts gebeuren bij goede werking van een precies
afgesteld transportmechanisme. Functionele stoornissen resulteren snel in distentie of
invaginatie van het cecum, met koliek als gevolg.
° bij alle species is het colon het primaire absorptie-orgaan. Stoornissen van het
reabsorptievermogen leiden tot diarree en mogelijk tot fataal verlies van ECV. De gevormde
vluchtige vetzuren stimuleren de waterreabsorptie, terwijl een overmaat aan melkzuur
daarentegen (bij fermentatie aan te lage pH in de dikdarm) diarree kan veroorzaken. De grote
concentratie aan melkzuur veroorzaakt een stijging van de osmotische druk in het colon en
gaat bovendien de overleving van de microflora negatief beïnvloeden, met als gevolg :
gedaalde productie van kort-keten vetzuren (energiebron) en gedaalde ionisatie en absorptie
van zouten.
° bij ov en bo gebeurt de natriumabsorptie in de dikdarm door diffusie in de epitheelcellen,
terwijl water passief geabsorbeerd wordt. Chloor wordt actief geabsorbeerd, kalium en
bicarbonaat worden geëxcreteerd. Aldosteron (mineralocorticoïd hormoon) doet
natriumabsorptie door de dikdarm toenemen (uitwisseling tegen kaliumionen). Buffering van
darminhoud : om beschadiging van de dikdarmmucosa door bacterieel geproduceerde zuren te
voorkomen, wordt ter hoogte van ileum en colon bicarbonaat uitgewisseld (gesecreteerd)
tegen chloor (geabsorbeerd). Dit is vnl. het geval bij herbivoren. Bij carnivoren en omnivoren
moeten vooral fosfaatbuffers uit het voeder hiervoor instaan.
° bij bo worden nog hogere concentraties aan ureum en ammoniak teruggevonden in de
dikdarm dan ter hoogte van het reticulorumen. Stikstof-reabsorptie gebeurt hoofdzakelijk
onder vorm van ammoniak. Toename van de fecale ammoniakexcretie vermindert de
ammoniakconcentratie in de dikdarm en zorgt dus voor een regulatie van de N-recyclage via
het colon.
196
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
° cecotrofie (= coprofagie van zachte faeces die rechtstreeks van het cecum afkomstig zijn) bij
het konijn : bij deze diersoort worden microbiële proteïnen, essentiële aminozuren en B-
vitaminen gesynthetiseerd ter hoogte van de dikdarm. Om deze nutriënten niet verloren te
laten gaan worden de mestballetjes van de “eerste passage” door het intestinum direct ter
hoogte van de anus weer opgenomen. Bij de “tweede passage” doorheen het intestinum
kunnen de nutriënten ter hoogte van de dundarm op de normale manier geabsorbeerd worden.
Door verdere onttrekking van water en toevoeging van cellulose worden nu de harde
mestballetjes gevormd.
° bij pluimvee is de ruwvezelvertering vrij laag. De darmflora blijkt een belangrijke rol te
spelen bij de degradatie van endogene proteïnen, maar schijnt weinig invloed te hebben op de
vertering van proteïnen uit het voeder.
6.3.3. Motiliteit van de dikdarm.
° variaties in de anatomie van het dikdarmstelsel zijn niet verantwoordelijk voor de
verschillen in samenstelling van de faeces bvb. zachte faeces bij het rund, harde mestballetjes
bij het schaap. Wel speelt de retentietijd van de digesta in het intestinum een rol nl. 20 uren
bij het schaap, 8 uren bij het rund. Bij het schaap is de hoofdactiviteit ter hoogte van het colon
“ritmische segmentatie”. De geïsoleerd voorkomende piekpotentialen vormen nauwe ringen
in de darmwand die de inhoud in ongeveer gelijke segmenten verdelen en die de faeces
telkens over korte afstand afwisselend naar oraal en naar aboraal propulseren. Bij het rund
daarentegen bestaat de hoofdactiviteit ter hoogte van het colon uit gegroepeerde
piekpotentialen. Hun gemiddelde frequentie komt overeen met deze die plaatsvinden bij
defaecatie.
° ter hoogte van de dikdarm treden specifieke bewegingspatronen op die verband houden met
de vermengings- en opslagfuncties van dit deel van het darmstelsel, en dit vnl. bij einddarm-
fermenteerders zoals paard, varken en konijn. De motiliteit van het (ceco)colon wordt daarom
achtereenvolgens besproken bij :
- hond : ter hoogte van het colon wordt de inhoud voortgestuwd door krachtige contracties
van de darmwand. Electromyografisch spreekt men van “geïsoleerde piekpotentialen”
(Eng.: isolated spike bursts, ISB’s) en van “gegroepeerde piekpotentialen” (Eng.: grouped
spike bursts, GSB’s). De ISB’s duren zo’n 5 seconden en planten zich voort over korte
afstand in orale of aboralme richting. De GSB’s duren korter dan 5 sec (komen voor om
de 20-30 minuten voor een periode van ongeveer 5 minuten) planten zich langzaam voort
van het proximale naar het distale colon : men noemt ze daarom ook de “migrerende
piekpotentialen” (Eng.: migrating spike bursts, MSB’s).
197
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
- varken : ter hoogte van het cecocolon komen zowel ISB’s (in beide richtingen) voor als
GSB’s (onder vorm van MSB’s). Opm.: bij het voederen van een dieet met een hoog
residu-gehalte aan hond (droog graanrijk voeder) en varken (celluloserijk voeder) neemt
het aantal ISB’s in orale richting (= retrograde peristalsis) af, zodat de passage versnelt en
het faecesvolume toeneemt.
- konijn : de colonmotiliteit wordt hier gecontroleerd door een “pacemaker gebied” (het
zgn. “fusus coli”: zie fig.6.73) in het midden van het colon. Van hieruit vertrekken
antiperistaltische golven in de richting van het cecum, waardoor een fysische scheiding
kan gebeuren tussen het vaste en het vloeibare gedeelte van de cecale inhoud. De zachte
faeces uit het cecum die ter hoogte van de anus terug opgenomen moeten worden,
bereiken snel het rectum doordat de motiliteit van het proximale colon geïnhibeerd wordt,
terwijl het distale colon hyperactiviteit vertoont.
- paard : de activiteit van de dikdarm reageert sterk op veranderingen in het volume van de
darminhoud bvb. bij verdubbeling van de inhoud neemt de contractie-activiteit van het
cecocolon achtvoudig toe en gebeurt de passage van de digesta viermaal zo snel. Ter
hoogte van het cecum en het proximale colon vindt langdurige retentie en uitgebreide
fermentatie van de digesta plaats. De vullingsgraad is de belangrijkste factor bij de
ontwikkeling van GSB’s voor propulsie van de inhoud.
° respons van het cecocolon op voederopname : de toename in activiteit van het colon bij
aankomst van opgenomen voeder in de maag wordt omschreven als “gastrocolische reflex”.
Vermoedelijk wordt de respons vanhet colon op voederopname gemedieerd door
excitatorische cholinerge zenuwen. Ook adrenerge mechanismen ter hoogte van de
perivasculaire zenuwen zouden erbij betrokken zijn.
° flatus en defaecatie :
- flatus : is de anale expulsie van darmgassen, die vnl. bestaan uit stikstof en
koolstofdioxide, daarnaast ook methaan en slecht-ruikende zwavelbevattende gassen.
- defaecatie : is de passage van faeces doorheen de anaalopening en dit als reflex-respons
op overdistentie van het rectum. Deze reflex omvat een autonoom deel (reflexboog via de
nervi pelvici) en een bewust deel (afferente en efferente somatische vezels van de
n.pudendus die de uitwendige anaalsfincter bezenuwt). Distentie ter hoogte van het
rectum activeert de autonome reflex en veroorzaakt tegelijkertijd peristaltische golven in
het distale colon, contractie van de longitudinale spierlaag van het rectum en relaxatie van
de gladde spiercellen van de inwendige anaalsfincter. Ook de uitwendige anaalsfincter
relaxeert en de faeces worden uitgedreven, al dan niet met behulp van de “buikpers”
(contractie van de abdominale spieren, inademing bij vogels met druk van de abdominale
luchtzakken).
198
Hoofdstuk 6 Verteringsfysiologie___________________________________________________________________________________
Addendum : het enterogeen zenuwstelsel (Eng.: enteric nervous system, ENS):
(Fig.6.786.80)
Het ENS functioneert onafhankelijk van het centraal en het autonoom deel van het
zenuwstelsel. Het vormt een complex neuronaal netwerk ter hoogte van de darmwand (vanaf
distale slokdarm tot anus) en bestaat uit twee delen :
- plexus myentericus of plexus van Auerbach : bevindt zich tussen de twee lagen van de
tunica mucosa (glad spierweefsel)
- plexus submucosus of plexus van Meissner : gelegen tussen de tunica submucosa en de
circulaire spierlaag van de tunica muscularis
Elk van beide plexussen bevat groepjes ganglioncellen die onderling verbonden zijn via
zenuwvezels. Het ENS fungeert als een soort “brein” dat de werking van het gastro-
intestinum programmeert en coördineert, en dit via sensorische (inter)neuronen en
motoneuronen. De werking van het ENS is dus gelijkaardig aan die van het CZS : sensorische
receptoren (mechanoreceptoren, chemoreceptoren, thermoreceptoren) nemen op elk ogenblik
de toestand van darmwand en darminhoud waar en sturen deze informatie onder de vorm van
actiepotentialen door (via een complex netwerk van interneuronen) naar de motoneuronen.
Deze kunnen dan de werking van de effector initiëren, ondersteunen of inhiberen. De link
tussen het ENS en externe bezenuwing is zeer complex en nog niet volledig opgehelderd.
199