Democratie of geweld op straat? - Ghent University...
Transcript of Democratie of geweld op straat? - Ghent University...
Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vakgroep Nieuwste geschiedenis
Academiejaar 2006-2007
Democratie of geweld op straat?
Onderzoek naar de representatie van de collectieve actie van sociale bewegingen in het Journaal, 1960-1974
Fleur De Jaeger
Promotor: Gita Deneckere
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van licentiaat in de nieuwste geschiedenis
2
VOORWOORD
Deze thesis is het eindresultaat van mijn vierjarige opleiding geschiedenis aan de Universiteit
van Gent.
Langs deze weg wil ik mijn dank uitbrengen aan enkele personen die hebben bijgedragen tot
het ontstaan van dit werkstuk.
Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar mijn promotor Gita Deneckere en mijn co-
promotor en commissaris Lieve Desmet, voor de kritische opvolging van mijn eindwerk.
Vooral het uitvoerige doctoraat van Lieve Desmet, heeft mij heel wat verklaringen
opgeleverd.
Daarnaast wil ik ook het personeel van het VRT-Beeldarchief en het VRT-
Documentenarchief bedanken. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar Alex Hetwer, Albert
Maene en Guido Sergooris om mij wegwijs maken in de grote hoeveelheid aan
archiefmateriaal.
Verder wil ik ook nog mijn ouders bedanken omdat zij mij de kans gegeven hebben om deze
studie aan te vatten.
Tenslotte wil ik ook nog mijn vriend Wouter bedanken voor de vele computerhulp en de
morele steun die hij mij gegeven heeft.
3
LIJST MET AFKORTINGEN
ABLVB Algemeen Belgisch Liberaal vakverbond
ABVV Algemeen Belgisch Vakverbond
ACV Algemeen Christelijke Vakbond
Agalev Anders Gaan Leven
AMADA Alle macht aan de Arbeiders
BB Boerenbond
BRT(N) Belgische Radio en televisie (Nederlands)
BSP Belgische Socialistische Partij
BTW Belasting Toegevoegde Waarde
BUVV Belgische Unie voor de Verdediging van de Vrede
CAO Collectieve Arbeidsovereenkomst
CVP Christelijke Volks Partij
EEG Europese Economische Gemeenschap
EGKS Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
FDF Front Democratique des Francophones
FN Fabrique Nationale
G. A. Gemeenschappelijke Actie
KVHV Katholieke Vlaams Hoogstudenten Verbond
NAVO Noord Atlantische Verdragsorganisatie
NIR Nationaal Instituut voor Radio-omroep
OVV Overlegcomité Vlaamse Verenigingen
PAG Pluralistische Actie Groepen
RAL Revolutionaire Arbeiders Liga
RUCA Rijksuniversitair Centrum Antwerpen
SVB Studenten Vakbond
TAK Taalactie Komitee
UBDP Union Belge pour la Defense de la Paix
UFSIA Universitaire Faculteiten Sint Ignatius
ULB Université Libre de Bruxelles
VABT Vlaams Actiecomité voor Brussel en de Taalgrens
VAK Vlaams Actie Komitee
V.B. Vlaamse Beweging
VBN Verbond voor Belgische Nijverheid
VEV Vlaams Economisch Verbond
VFP Verenigde Feministische Partij
VNSU Vlaams Nationale Studenten Unie
VOK Vrouwen Overleg Komitee
VRT Vlaamse Radio en Televisie
VVS Vlaamse Vereniging van Studenten
5
LIJST MET FIGUREN EN TABELLEN
Figuur 1.1 Afbeelding van een steekkaart uit het VRT-Beeldarchief ....................................16
Figuur 1.2 Afbeelding van Journaaltekst (Bron:VRT-documentenarchief).............................17
Figuur 1.2 Voorstelling van de uiteindelijke dataverzameling................................................20
Figuur 7.1 Feitelijke acties in vergelijking met de uitgezonden acties ...................................79
Figuur 7.2 Aantal acties per jaar...........................................................................................80
Figuur 7.3 Aantal acties geografisch bekeken ......................................................................82
Figuur 7.4 Aantal acties per provincie en provinciehoofdstad ...............................................83
Figuur 7.5 aantal acties volgens grootte ...............................................................................86
Figuur 7.6 Aantal acties per thema.......................................................................................88
Tabel 7.1 Relatief aantal uitgezonden acties per jaar ...........................................................81
Tabel 7.4 Relatief aantal uitgezonden acties per provincie en provinciehoofdstad................85
Tabel 7.5 Relatief aantal uitgezonden acties volgens grootte ...............................................87
Tabel 7.6 Relatief aantal uitgezonden acties per thema .......................................................91
6
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD........................................................................................................... 2
LIJST MET AFKORTINGEN...................................................................................... 3
LIJST MET FIGUREN EN TABELLEN ...................................................................... 5
INHOUDSOPGAVE.................................................................................................... 6
INLEIDING ................................................................................................................. 9
Hoofdstuk 1: Methodologie.................................................................................11 1.1 Opzet van het onderzoek en probleemstelling ............................................ 11 1.2 Bronnenmateriaal ........................................................................................ 15
1.2.1 Archiefbronnen ................................................................................ 15 1.2.2 Dataverzameling.............................................................................. 18
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE............................ ................................................... 23
Hoofdstuk 2: Politiek klimaat in België tussen 1960 en 1974 ..........................26 2.1 Communautaire problematiek ..................................................................... 27
2.1.1 De Vlaamse en Waalse Bewegingen .............................................. 27 2.1.2 Communautaire acties..................................................................... 29
2.2 Studentenbetogingen .................................................................................. 30 2.2.1 Inleiding ........................................................................................... 30 2.2.2 Waarom kwamen studenten op straat? ........................................... 31 2.2.3 Aanleidingen voor het studentenprotest tussen 1960 en 1974........ 31 2.2.4 Studentenacties in de periode 1960-1974 ....................................... 33
2.3 Milieu ........................................................................................................... 36 2.4 Vredesbeweging.......................................................................................... 37 2.5 Derde Wereld .............................................................................................. 38 2.6 Feminisme................................................................................................... 39 2.7 Nieuwe sociale Bewegingen: welke macht hebben zij?............................... 41
Hoofdstuk 3: Economisch klimaat in België tussen 196 0 en 1974 ..................43
3.1 Economisch verloop volgens sector ........................................................... 45 3.1.1 Industrie........................................................................................... 45 3.1.2 Handelsbalans en betalingsbalans .................................................. 46 3.1.3 Landbouw........................................................................................ 47 3.1.4. Prijzen en lonen.............................................................................. 47 3.1.5. Investeringen .................................................................................. 48 3.1.6 Financiële aangelegenheden.......................................................... 49
3.2 Rol van het Vlaams Economisch Verbond ................................................. 50
Hoofdstuk 4: Sociaal klimaat tussen 1960-1974....... .........................................52 4.1 Sociale drukkingsgroepen ........................................................................... 52
4.1.1 Vakbonden ...................................................................................... 52 4.1.2 Boerenbond..................................................................................... 55 4.1.3 Vlaams economisch verbond........................................................... 56
4.3 Sociale gebeurtenissen in de periode 1960-1974 ....................................... 59
7
Hoofdstuk 5: Internationale gebeurtenissen met een invloed op de Belgische collectieve actie ...................................................................................................64
5.1 Belgische buitenlandse politiek ................................................................... 64 5.2 (Buitenlandse) politiek van andere landen................................................... 65 5.3 De wording van Europa ............................................................................... 66 5.4 Europese landbouwpolitiek.......................................................................... 67
Hoofdstuk 6: Evolutie en positie van de Openbare Omr oep............................69
6.1 Algemeen televisiebeleid............................................................................. 70 6.2 Kenmerken voor het personeel, reglementen, programma’s van de nieuwsdienst en het Journaal. ........................................................................... 72 6.3 Belangrijke evoluties in de periode 1960-1974........................................... 74
DEEL 2: ONDERZOEK NAAR DE REPRESENTATIE VAN DE NIEU WE SOCIALE
BEWEGINGEN EN HUN COLLECTIEVE ACTIES IN HET JOURNAAL ................ 76
Hoofdstuk 7: Vergelijking van de collectieve acties in België en de uitgezonden collectieve acties in het Journaal tussen 1960-1974 ................. 78
7.1 Historisch feitelijk versus uitgezonden......................................................... 79 7.2 Aantal acties per jaar................................................................................... 80 7.3 Aantal acties geografisch ............................................................................ 82 7.4 Aantal acties per provincie en provinciehoofdstad ...................................... 83 7.5 Grootte van de acties .................................................................................. 86 7.6 Thema’s van de actie .................................................................................. 88 7.7 Besluit.......................................................................................................... 92
Hoofdstuk 8: Verklaring voor de keuze van de nieuwsi tems in het Journaal tussen 1960 en 1974 ........................................................................................... 93
8.1 Tijdstip van de actie..................................................................................... 94 8.1.1 Externe factoren .............................................................................. 94 8.1.2 Interne factoren ............................................................................... 95
8.2 Plaats van de actie ...................................................................................... 96 8.2.1 Externe factoren .............................................................................. 96 8.2.2 Interne factoren ............................................................................... 97
8.3 Grootte van de actie .................................................................................... 98 8.3.1 Externe factoren .............................................................................. 98 8.3.2 Interne factoren ............................................................................... 98
8.4 Thema van de actie ..................................................................................... 99 8.4.1 Externe factoren .............................................................................. 99 8.4.2 Interne factoren ............................................................................. 101
8.5 Besluit........................................................................................................ 103
Hoofdstuk 9: Onderzoek naar de representatie van de collectieve acties in het Journaal....................................................................................................... 105
9.2 Secundaire kenmerken van de uitgezonden collectieve acties ................. 107 9.2.1 Betogingen tegen een wetsontwerp .............................................. 107 9.2.2 Studentenbetogingen .................................................................... 108 9.2.3 Sociaal protest............................................................................... 114 9.2.4 Boerenbetogingen ......................................................................... 118 9.2.5 Taalproblematiek ........................................................................... 120
8
9.2.6 Vredesacties.................................................................................. 122 9.2.6 Solidariteit...................................................................................... 123 9.2.7 Milieu ............................................................................................. 124 9.2.8 Varia .............................................................................................. 125
9.3 Besluit........................................................................................................ 126
BESLUIT ............................................. ................................................................... 128
BIBLIOGRAFIE...................................................................................................... 131
1. Archiefmateriaal ................................................................................ 131 2. Literatuur........................................................................................... 131 3. Websites ........................................................................................... 135 4. Ander materiaal............................................................................... 1355
BIJLAGEN ........................................................................................................... 1316
9
INLEIDING Wanneer ik mijn familie en kennissen liet weten waarover mijn eindwerk zou handelen,
kwam ik onmiddellijk tot de constatatie dat bij vrijwel iedereen dezelfde gedachte werd
opgeroepen. Bij “collectieve actie” denken zij meestal direct aan stakingen en betogingen.
Vooral wanneer men hoort dat het over de periode 1960 tot 1974 gaat, kunnen velen zich
beeldfragmenten van studentenrellen, arbeidersstakingen of boerenmanifestaties
voorstellen.
Collectieve actie wordt dus vrijwel meteen gelinkt aan een aantal groeperingen, waarbij
arbeiders, studenten en boeren het eerst in de gedachten springen. Over wat juist onder
collectieve actie valt is er ook duidelijkheid: conflicten tussen betogers onderling en conflicten
tussen betogers en politie. Collectieve actie van sociale bewegingen wordt zo goed als altijd
verbonden met geweld. Maar anderzijds roepen sociale bewegingen ook andere beelden op:
beelden van groeperingen die lange marsen houden, studenten die op straat zitten of
gebouwen bezetten, boerenbetogers die met tomaten en rotte eieren gooien,
vredesactivisten die zich vastketen, enzovoort.
Uit deze korte ondervraging bleek dat een bepaalde voorstelling van sociale bewegingen in
het geheugen zijn blijven hangen. Dit deed bij mij meteen de vraag rijzen hoe het komt dat
net die beelden van gewelddadige acties, maar verder ook van “niet zo alledaagse
gebeurtenissen” in het collectief geheugen zijn blijven hangen. Heeft de toenmalige
Vlaamse Openbare Omroep bijgedragen tot de beeldvorming die men heeft over collectieve
actie? En zo ja, waarom zijn het juist die beelden die bij het Vlaamse publiek zijn blijven
hangen?
In deze thesis wil ik onderzoeken hoe de toenmalige BRT verslag gaf over sociale
bewegingen en hun collectieve acties, en op welke manier zij een keuze maakten in de
hoeveelheid aan acties die er voor deze periode voorhanden waren.
In een eerste hoofdstuk wordt de volledige onderzoeksstrategie en de concrete
vraagstellingen verder uitgediept en wordt een overzicht gegeven van het gebruikte
bronnenmateriaal.
10
Om dit onderzoek op een grondige manier te kunnen voeren, is het noodzakelijk dat
voldoende literatuur wordt onderzocht. Daarom wordt het eerste deel van deze scriptie
gewijd aan een literatuurstudie met betrekking tot de specifieke Belgische context waarin de
sociale bewegingen actie voerden.
In de literatuurstudie wordt de specifieke Belgische context onderzocht aan de hand van
deelgebieden zoals het politieke domein, het economisch domein, het sociale domein en de
internationale gebeurtenissen waarmee ook België te maken kreeg.
Het is de bedoeling om de gebeurtenissen weer te geven waarvan zeker geweten is dat ze
collectieve acties tot gevolg hadden. Daarnaast wordt ook aandacht geschonken aan de
verschillende organisaties en verenigingen die ervoor zorgen dat er van collectieve actie
sprake was. Door het belang en de drukkingskracht van verschillende organisaties te
onderzoeken, kan hierin ook een verklaring worden gezocht in de keuze van de acties die in
het Journaal komen.
In een laatste hoofdstuk van dit deel wordt dieper ingegaan op de werking van de BRT.
Hierbij gaat de aandacht uit naar het personeel en het algemene televisiebeleid, omdat het
niet valt uit te sluiten dat de Vlaamse Omroep zelf heeft bijgedragen tot de manier van
verslaggeving.
In het tweede deel volgt het eigenlijke onderzoek. Dit deel wordt opgesplitst in verschillende
hoofdstukken. In een eerste hoofdstuk krijgen we de resultaten van de confrontatie tussen de
effectieve collectieve acties en zij die in het nieuws gekomen zijn. We sorteren de
uitgezonden items volgens jaartal, grootte, plaats en thema van de actie en analyseren de
data.
In het volgende hoofdstuk wordt gezocht naar verklaringen voor de keuze van de items. Dit
gebeurt aan de hand van factoren die terug te vinden zijn in de literatuurstudie.
Het laatste hoofdstuk gaat dieper in op de representatie van die collectieve acties. Dit
gebeurt aan de hand van de Journaalteksten waarin gekeken wordt hoe de sociale
bewegingen en hun acties worden vastgesteld en laatste hoofdstuk
Als laatste deel volgt een algemeen besluit over de keuze van de items en de representatie
van de sociale bewegingen en de collectieve actie.
11
Hoofdstuk 1:
Methodologie
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de gebruikte methodes en de manieren
waarop het onderzoek verricht werd. In een eerste deel gaat de aandacht uit naar de
algemene opzet van het onderzoek en de onderzochte probleemstelling met bijhorende
vraagstellingen. In een tweede stuk wordt een overzicht gegeven van het gebruikte
bronnenmateriaal, zowel de archiefbronnen als de bronnen voor de literatuurstudie. Een
derde en laatste onderdeel van dit hoofdstuk heeft betrekking tot de dataverzameling. Hier
wordt aandacht besteed aan de manier waarop het archiefwerk verricht werd en welke
problemen zich voordeden.
1.1 Opzet van het onderzoek en probleemstelling
Zoals reeds bleek uit de titel en de inleiding, wordt in deze thesis onderzoek gedaan naar de
manier waarop sociale bewegingen en collectieve acties in beeld worden gebracht. Is er
sprake van democratie1 of geweld2 op straat? Om het onderzoek af te bakenen is het
noodzakelijk om de gebruikte termen uit de titel te definiëren. Voor collectieve actie maken
we gebruik van een internationale definitie van Sidney Tarrow. Het is dezelfde definitie die
ook door andere onderzoekers van sociale bewegingen en hun protestacties werd gebruikt3.
Tarrow spreekt van een contentious collective action waarbij niet alleen betogingen maar ook
massabijeenkomsten of sit-ins worden bedoeld.
“Collective action takes many forms – brief or sustained, institutionalized or disruptive,
humdrum or dramatic. Most of it occurs within institutions on the part of constituted groups
who act in the name of goals that would hardly raise an eyebrow. It becomes contentious
when it is used by people who lack regular access to institutions, act in the name of new or
unaccepted claims and behave in ways that fundamentally challenge others. It produces social
1 Gebaseerd op de titel van Jozef Smits (1984) Democratie op staat. Analyse van de betogingen in België, 1960-1974, Leuven: Aco 2 Zie licentiaatverhandeling van E. Sevranckx (2004) Geweld bij betogingen in België van 1960 tot 1974. We mogen volgens haar definitie van geweld bij betogingen toch zeker aannemen dat er wel degelijk geweld werd gebruikt bij een groot deel van de acties. 3 Onder meer Stefaan Walgraeve maakt gebruik van deze definitie in zijn onderzoek naar betogingen in België. In zijn artikel Aelst P., Walgraeve S., (1999) “De ‘Stille Revolutie’ op straat; Betogingen in België in de jaren ‘90”, in Res Publica, 41, 1, 41-64
12
movements when social actors concert their actions around common claims (..)” (Tarrow:
1994:2)
Een tweede term die om verduidelijking vraagt is de term “sociale bewegingen ”. Voor de
“nieuwe sociale bewegingen” doen we een beroep op een basiswerk over deze bewegingen
in Vlaanderen en Nederland. Jacobs en Roebroek hebben volgende elementen
toegeschreven aan het fenomeen van “nieuwe sociale bewegingen”:
“(Nieuwe sociale bewegingen) zijn een geheel van bewegingen die zich sedert het begin van
de jaren zestig als reactie op recente maatschappelijke veranderingen en tegenstellingen
manifesteren. Zij komen onafhankelijk van politieke partijen tot stand, richten zich op
emancipatorische maatschappelijke veranderingen en zijn in staat tot massamobilisaties.”
(Jacobs, Roebroek, 1983: 15)
Omdat deze “nieuwe sociale bewegingen” zich in die mate onderscheiden van “oude sociale
bewegingen” - ze pas ontstaan zijn in de loop van de jaren zestig - spreekt het voor zich dat
vooral deze bewegingen aan bod zullen komen in het onderzoek. Toch beperken wij ons niet
tot enkel deze bewegingen maar zullen in deze thesis ook oudere bewegingen aan bod
komen zoals bijvoorbeeld de vredesbeweging, die reeds voor de jaren zestig actief was, of
de arbeidersbeweging die ook reeds voor de jaren zestig hun sociaal ongenoegen uitten via
vormen van collectieve actie. Voor deze thesis wordt gebruik gemaakt van nieuwe en oude
sociale bewegingen als een geheel4.
Ten derde is het ook noodzakelijk de temporele afbakening te verantwoorden. Deze is in
feite zeer logisch gekozen. Het idee voor het onderzoek naar collectieve actie in het Journaal 4 Ook Walgraeve beschouwt nieuwe sociale bewegingen als een type van sociale bewegingen. “Nieuwe sociale bewegingen zijn volgens hem sociale bewegingen met zowel ideologisch als organisatorisch specifieke kenmerken. Hun ideologie is contigent, heterogeen, systeemoverschrijdend en structureel; ze benadrukken vooral autonomie, anti-economisme, gelijkheid en inspraak als reactie op de vermeende incompatibiliteit en gebrek aan implicatie tussen algemeen aanvaardbare moderne waarden. Hun bewegingsorganisaties zijn zowel intern als extern gededifferentieerd, basisdemocratisch, ongebonden en lokaal ingebed; losse, niet-organisatorische actoren spelen een belangrijke rol in de collectieve actie. De collectieve actie komt niet ten goede aan een met traditionele codes gebruikte doelgroep maar is ofwel universeel, ofwel zeer particulier (…) Zoals uit de ideaaltypische omschrijving bleek, zijn nieuwe sociale bewegingen op de eerste plaats sociale bewegingen, net zoals de arbeidersbeweging, de anti-abortusbeweging of de consumentenbeweging (…) Nieuwe sociale bewegingen zijn meer dan louter recente bewegingen of jonge bewegingen, zoals het verwarrende adjectief ‘nieuw’ suggereert. (…)In principe sluit niets uit dat er ook in de negentiende eeuw nieuwe sociale bewegingen actief waren, temeer daar sommige typische nieuwe sociale bewegingskenmerken gerelateerd moeten worden aan de desbetreffende politieke context.” ( Walgraeve, 1994: 140) Besluitend kunnen we dus stellen dat nieuwe sociale bewegingen zoals die zowel door Jacobs en Roebroek als door Walgraeve worden gebruikt in feite dezelfde kenmerken inhouden. In deze context, en ook in de context waarin ze in deze thesis worden gebruikt, komen dus zowel sociale bewegingen als nieuwe sociale bewegingen aan bod.
13
is vertrokken vanuit de Inventaris van Jozef Smits5. In de versie van 1982 wordt de periode
1960 tot 1974 geïnventariseerd. In 1984 wordt de ook de periode 1953-1960 hieraan
toegevoegd. Voor dit onderzoek echter was het eerder aangewezen om de periode vanaf
1960 te onderzoeken. Omdat in dit onderzoek vooral de nadruk wordt gelegd op de
collectieve actie van de “nieuwe sociale bewegingen” is de kans groter dat we ze in deze
periode tegen komen, want dan zijn ze pas ontstaan6. Anderzijds zullen, zoals zal blijken uit
de literatuurstudie, ook heel veel acties in die periode voorkomen. Immers met 4357 acties
komen we aan ruim voldoende materiaal.
Als laatste definiëren we de effectieve acties en de acties die uitgezonden zijn. Wat
betreft de effectieve acties wordt weerom verwezen naar de Inventaris van Smits (1982),
want via zijn onderzoek hebben we een reëel aantal collectieve acties voor voornoemde
periode. Wat betreft de uitgezonden items baseren we ons enkel op de items die werden
uitgezonden in het Journaal van de toenmalige BRT7.
In deze thesis wordt een onderzoek gevoerd naar de nieuwsitems die handelen over
collectieve acties van sociale bewegingen in de periode 1960-1974. We maken daarbij een
vergelijking tussen de acties die er effectief geweest zijn en de acties die uitgezonden
geweest zijn. Voor de acties die er effectief geweest zijn, wordt een beroep gedaan op de
Inventaris van Smits (1982), terwijl de uitgezonden acties opgezocht werden door gebruik te
maken van het archief van de Openbare Omroep.
Het is de bedoeling om in deze thesis te onderzoeken welke factoren bepaalden of één van
die collectieve acties zoals in de Inventaris van Smits (1982) beschreven staan, al dan niet in
het nieuws terecht komen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van enkele vooropgestelde
criteria, eveneens aan de hand van de gegevens beschikbaar in de Inventaris. Op de
verwerking van de verzamelde gegevens wordt in een volgend deel dieper op ingegaan.
Daarbij komen we bij de centrale probleemstelling van dit onderzoek: Wie of wat bepaalt
welke gebeurtenissen, specifiek collectieve acties, in het nieuws komen? Concrete vragen
die hierbij worden gesteld zijn ondermeer de vraag naar de objectiviteit van de omroep en de
invloed van de politiek op de omroep. Wie bepaald wat er in het nieuws komt? Enkel
journalisten en (eind)redacteurs? Geeft de Openbare Omroep in de periode 1960-1974 een
correcte weergave van de gebeurtenissen? Worden de acties van bepaalde verenigingen
genoeg vertegenwoordigd in het Journaal, in verhouding met de feitelijke gebeurtenissen? 5 Smits J. (1982) Inventaris van de betogingen in Belgie. Leuven: Aco 6 Zoals blijkt uit de definitie van Jacobs en Roebroek, is er voor de nieuwe sociale bewegingen enkel sprake vanaf de jaren zestig. 7 Hoe dit onderzoek precies verliep, wordt in volgend onderdeel verder uitgediept.
14
En wat is de invloed van het personeel van de Omroep op de agendabepaling van het
Journaal?
Een tweede deel gaat dieper in op de verslaggeving van deze acties. Op welke manier
worden de sociale bewegingen voorgesteld in het Journaal?
Aan de hand van een uitgebreid literatuuronderzoek waarbij naar de invloed en de macht
van de sociale bewegingen en van andere verenigingen en de invloed van de politiek wordt
gepolst, pogen we op deze vragen een antwoord te geven.
Anderzijds wordt ook rekening gehouden met de “algemene toestand” van de Omroep in
deze periode. Zo wordt nagegaan wie er actief was op de nieuwsdienst en hoe deze tewerk
ging. Ook de invloed en de werking van de directie en raad van Beheer wordt niet
achterwege gelaten. En er wordt als laatste ook rekening gehouden met eventuele
voorschriften en aanbevelingen die voor de nieuwsdienst voorhanden waren.
Op die manier wordt dus langs twee zijden bekeken welke factoren, met andere woorden wie
en wat, verantwoordelijk waren voor de keuze, en bijgevolg ook selectie, van de collectieve
acties die in het Journaal terecht komen.
15
1.2 Bronnenmateriaal
1.2.1 Archiefbronnen
Het volgende overzicht van de archiefbronnen die werden gebruikt voor het onderzoek,
bestaan uit zowel geschreven als, voor een klein deel, audiovisuele documenten. Alle
archiefmateriaal bevindt zich respectievelijk in het VRT-Documentenarchief en het VRT-
Beeldarchief. Net zoals Lieve Desmet in haar doctoraat aangeeft zijn de archiefcollecties van
de VRT niet of slechts gedeeltelijk ontsloten. Geen van de geconsulteerde archieven
beschikt over eenduidige catalogussen en vaak ontbreekt materiaal (Desmet, 2006:81).
a. VRT-Beeldarchief
Ook uit het doctoraat van Desmet kwam aan het licht dat voor 1987 geen volledige opnames
van het Journaal werden bewaard. Dit betekent dat er dus geen beeld is van de journalist die
het Journaal voorleest en die de items dus aan elkaar praat. In het beeldarchief zijn voor
deze periode enkel de gefilmde reportages terug te vinden. Pas in 1987 werd besloten om
het volledige Journaal in het archief op te nemen (Desmet, 2006:84). Concreet voor dit
onderzoek betekent dit dus dat we geen beroep kunnen doen op het beeldmateriaal dat
tussen de uitgezonden reportages plaatsvond. Eventuele bodytalk of emoties die zouden
zichtbaar zijn bij de nieuwslezer, en bijgevolg bijdragen aan de objectiviteit en de
geloofwaardigheid van het nieuwsbericht kan dus niet worden gecheckt.
Op welke manier werd nu gebruik gemaakt van het VRT-Beeldarchief? Wat betreft de
verzameling van audiovisueel materiaal kon slechts in beperkte mate gebruik worden
gemaakt van het Archief. Meer daarover volgt in het onderdeel dataverzameling. Wel biedt
het Beeldarchief een volledige collectie van de jaaroverzichten op video. Anderzijds maakt
het Beeldarchief ook gebruik van steekkaartensysteem. Op deze steekkaarten, ook wel
nieuwsboekjes genoemd, noteerde de nieuwsdienst destijds een dagelijks overzicht van alle
nieuwsonderwerpen, samen met de duur en de bron van het item. Die steekkaarten werden
systematisch ingescand op de computer van het Beeldarchief en zijn bijgevolg makkelijk
raadpleegbaar.
16
Figuur 1.1 Afbeelding van een steekkaart uit het VRT-Beeldarchief (bron: VRT-Beeldarchief)
b. VRT-Documentenarchief
Het VRT-documentenarchief, dat zich in tegenstelling tot het Beeldarchief niet op de
Reyerslaan maar wel in het Amerikaans Theater bevindt, bevat alle tekstdocumenten van de
Omroep. Dit zijn onder andere administratieve verslagen, scripts van programma’s en ook de
Journaalteksten. Voor de Journaalteksten zijn de volledige uitgeschreven teksten van zowel
radio- als tv-Journaals hier terug te vinden. In tegenstelling tot het papieren archief, dat
bestaat uit duizenden dozen, werden die Journaalteksten op microfilm geplaatst, wat de
bewaring en de raadpleging ervan uiteraard beter maakt. Ook hier is er geen sprake van een
degelijk opzoekingsysteem. Wanneer men de datum van een bepaalde uitzending weet, kan
men de desbetreffende microfilm raadplegen maar ook hier werd vaak tot de constatatie
gekomen dat bepaalde delen niet werden ingescand. Het is ook niet mogelijk om in deze
Journaalteksten op te zoeken via trefwoorden8.
8 Dit is ook niet het geval voor de steekkaarten, waardoor ook hier alles moest overlopen worden.
17
Figuur 1.2 Afbeelding van Journaaltekst (Bron:VRT-documentenarchief)
18
1.2.2 Dataverzameling
a. Inventaris van de betogingen in België, 1960-1974
In de Inventaris van de betogingen in België werd door Jozef Smits (1982) een beroep
gedaan op de analyse van de rijkswachtarchieven en een analyse van vijf dagbladen.
Achtereenvolgens zijn dit de kranten de Standaard, het Laatste Nieuws, Le Soir, Le Peuple,
en La Libre Belgique. De keuze voor deze kranten gebeurde volgens Van Aelst en
Walgraeve (1999) op basis van hun al dan niet landelijk of regionaal karakter en hun
ideologische kleur. Ondanks die ruime selectie van kranten bleek de analyse van de
rijkswachtarchieven
toch een groter aantal betogingen op te leveren (53%), dan analyse van de vijf kranten
samen (47%). Omwille van de uitgebreidheid van de bronnen en de duur van de
onderzochte periode is het niet verwonderlijk dat de dataverzameling meerdere jaren in
beslag nam (Van Aelst, Walgraeve, 1999:43). Op basis van de artikels die in deze kranten
verschenen en op basis van het aantal registraties van de rijkswacht, bundelde hij in totaal
4357 collectieve acties bijeen. Hij rangschikte deze ten eerste volgens datum, vervolgens gaf
hij de plaats van de actie, de naam van de protesterende organisatie, het strijdpunt en het
aantal aanwezigen volgens de rijkswacht en de desbetreffende dagbladen.
Al deze gegevens waren natuurlijk niet zo makkelijk raadpleegbaar in een papieren versie.
Daarom heb ik besloten om de 4357 betogingen op te nemen in een database9. Het spreekt
voor zich dat dit werk veel tijd opslorpte. Op die manier werd het bijgevolg ook mogelijk om
de collectieve acties te gaan sorteren. Zo konden grafieken worden gemaakt van het aantal
betogingen volgens datum, plaats, grote en thema van de actie. Die thema’s baseerden zich
op de organisator van de actie of op het strijdpunt van de actie.
Het probleem dat de ordediensten en de dagbladen soms verschillende betogersaantallen
geven, werd opgelost door een gemiddelde te nemen van deze cijfers. Op die manier
werden de acties opgedeeld volgens grootte. De specifieke uitleg voor de categorieën waarin
de betogingen werden onderverdeeld, worden uitgelegd in het hoofdstuk waarin data
geanalyseerd worden. Door de collectieve acties van Smits in te voeren in een database, en
later ook in een excel-file, konden ze ook makkelijker worden vergeleken met de items die
werden uitgezonden door de toenmalige BRT.
9 Zie bijlage
19
b. Archiefmateriaal uit het VRT-Beeldarchief
Zoals uit de bespreking van dit archief is gebleken, was de eerste taak op de Reyerslaan om
via het steekkaartensysteem de items over collectieve actie op te zoeken. Daarbij werd
gebruik gemaakt van de definitie van Tarrow over de collectieve actie zoals die hierboven
beschreven staat. Op die manier was het mogelijk om de collectieve acties op te zoeken via
volgende trefwoorden: betoging, staking, rel, sit-in, teach-in, massabetoging,
studentenbetoging, manifestatie, mars, protestbetoging, optocht en tegenbetoging.
Na het overlopen van alle steekkaarten van de periode 1960-1974, wat uiteraard enkele
bezoeken aan het VRT-Beeldarchief inhield, werden in totaal 464 items verzameld die
handelen over één van deze vormen van collectieve actie. Die items werden samen met de
betogingen uit de Inventaris van Smits (1982) in de database gebracht. De totale
databaseverzameling zag er als volgt uit:
20
Figuur 1.2 Voorstelling van de uiteindelijke dataverzameling
Het was echter niet mogelijk om deze items te bekijken10. Het materiaal staat tot ongeveer
de helft van de jaren zeventig op filmpellicule en zou moeten worden overgezet op video,
hetgeen voor een thesisonderzoek niet mogelijk was. Vandaar dat voor de inhoud van de
Journaals de Journaalteksten moeten worden geraadpleegd.
10 Dit werd mij persoonlijk meegedeeld door Alex Hetwer, archivaris van het Beeldarchief
Datum Geografisch Plaats Organisator Strijdpunt Uitgezonden
11/01/60 Wallonië Bergen Studenten Eisen gewaarborgd weekloon en afschaffing van boetesysteem
19/01/60 Brussel Brussel Studenten U.L.B. Tegen het antisemitisme
29/01/60 Antwerpen Antwerpen
G.A. (Gemeenschappelijke actie) Tegen de geplande eenheidswet
29/01/60 Provincie
Antwerpen Willebroek G.A. Tegen de geplande eenheidswet
29/01/60 Brussel Brussel G.A. Tegen de geplande eenheidswet
29/01/60 Provincie
Antwerpen Mechelen G.A. Tegen de geplande eenheidswet
29/01/60 Gent Gent G.A. Tegen de geplande eenheidswet
27/02/60 Antwerpen Antwerpen Studenten Voor een universiteit te Antwerpen
Manifestatie Universiteit Antwerpen
28/02/60 Provincie
Antwerpen Breendonk
Comité van waakzaamheid der Jongeren Tegen het anti-semitisme
Thema van het protest Rijkswacht
De Standaard
Het Laatste Nieuws
La Libre Belgique Le Soir Le Peuple
grootte van de betoging
Looneisen 65 110-tal 100-tal - 100-tal - Klein
Vredesbetoging - 500-tal 500-tal - bijna 2000 1000 Middelgroot
Tegen wetsontwerp - - - 3000-tal duizenden tienduizenden Zeer groot
Tegen wetsontwerp - - - - - - Geen gegevens
Tegen wetsontwerp - - - - - 20000 Zeer groot
Tegen wetsontwerp 350 300 300 - - - Klein
Tegen wetsontwerp 50 1800 - - - - Klein
Studentenbetoging 100 1000-tal honderden honderden honderden - Klein
Vredesbetoging 500 - 600-tal - 800 400- Klein
21
Dit neemt echter niet weg dat er geen beelden van de periode 1960-1974 konden worden
bekeken. De jaaroverzichten van de volgende jaren konden in het archief zelf geraadpleegd
worden: 1961, 1962, 1963, 1966, 1969, 1970, 1973 en 1974. Daarnaast was ook nog een
overzicht van de volledige jaren zestig beschikbaar op Betafilm en een Panorama-uitzending
over de scholierenbetogingen tegen het plan Vanden Boeynants. Als laatste werd ook nog
een beroep gedaan op de DVD Dit was het nieuws, het Journaal11 waar enkele items uit de
periode op terug te vinden zijn.
c. VRT-Documentenarchief
Om meer informatie te verkrijgen over de inhoud van het Journaal, werden de
Journaalteksten op microfilm geraadpleegd. Ook dit was een tijdsrovende bezigheid, omdat
alle microfilms moesten worden doornomen en het vaak lang duurde vooraleer de juiste
datum werd teruggevonden op de microfilm. De teksten van het Journaal konden gelukkig
wel ingescand worden op een computer waarna ze werden opgeslagen en dus niet moesten
worden afgeprint. Per Journaal werden soms gemiddeld tien tot twintig kleine blaadjes
getypte tekst ingescand. Wanneer men dit vermenigvuldigd met 464 items, bekomt men dus
een grote hoeveelheid materiaal.
d. Literatuurbronnen
Als laatste bron voor het onderzoek is er de literatuur die handelt over de periode 1960-1974.
Dit literatuuronderzoek komt uitgebreid aan bod in het eerste deel van deze thesis. Voor de
concrete literatuur wordt verwezen naar de bibliografie aan het einde van het eindwerk. Ten
eerste zijn dit werken over de algemene politieke, economisch, sociale en maatschappelijke
toestand van België in de periode 1960-1974. Op die manier proberen we een beeld te
scheppen van de belangrijkste gebeurtenissen (en collectieve acties) van deze periode.
Anderzijds wordt ook de aandacht besteed aan de werking, de macht en de invloed van de
(nieuwe) sociale bewegingen en als laatste wordt in de literatuurstudie onderzoek verricht
naar de werking van de Openbare Omroep. Op die manier proberen we verklaringen te
zoeken voor de keuze van de acties.
Ook voor het eigenlijke onderzoek naar de redenen waarom een actie al dan niet in het
Journaal komt werd een beroep gedaan op literatuur. Als voornaamste werk kunnen we hier
het doctoraat van Desmet (2006) vermelden. In dit breed onderzoek naar de ontwikkeling,
evolutie en werking van de nieuwsdienst en het Journaal in het bijzonder, geeft ons zeer
11 VRT (2003) Dat was het nieuws: het Journaal, s.l.: Magic
22
interessante informatie die we voor dit “deelonderzoek” kunnen gebruiken. Vanuit dit werk
werd het onderzoek naar de manier van werken van de Omroep gestart. In dit onderzoek
komen we de werking van de nieuwsproductiepraktijk te weten, wat ons kan helpen in het
zoeken naar verklaringen voor het kiezen van de items in het Journaal. Anderzijds werden
vanuit dit doctoraat ook andere bronnen geraadpleegd over de werking van de nieuwsdienst.
De verslagen en de reglementen die voor de nieuwsdienst van toepassing waren, werden
reeds door Desmet zelf onderzocht, waardoor voor dit onderzoek dit niet allemaal moet
herhaald worden.
23
DEEL 1
LITERATUURSTUDIE
24
In deze literatuurstudie wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste gebeurtenissen die
zich op verschillende vlakken hebben voorgedaan in België in de periode 1960 tot 1974.
Die onderverdeling in verschillende deelgebieden is gebaseerd op de thema’s waarrond
collectieve acties plaatsvonden. Concreet betekent dit dus dat we de acties met als thema
taalproblematiek, studentenacties, milieu, vredesbeweging, feminisme, en Derde Wereld
onder politieke gebeurtenissen bespreken. We categoriseren deze acties bij de politieke
gebeurtenissen omdat acties in de meeste gevallen een louter politieke aanleiding hebben
gekend. Uiteraard is dit het geval voor de communautaire problemen, hoewel deze ook
kunnen verruimd worden naar het sociaal-economisch domein. Maar voor de
studentenproblematiek is de aanleiding niet altijd van politieke aard geweest, omdat ook de
internationale gebeurtenissen, en de economische en sociale situatie een grote rol speelde
in het studentenprotest. Toch werd voor alle gemak en duidelijkheid gekozen ook deze
acties in dit hoofdstuk te bespreken.
Hoewel er niet echt thema’s zijn die een louter economisch thema hebben, valt wel een
hoofdstuk te wijten aan de economische gebeurtenissen in ons land. Want de sociale
conflicten in ons land waren zo goed als altijd te wijten aan de economische toestand.
Daarom wordt in dit hoofdstuk uitgebreid verslag gegeven van de economische situatie in het
algemeen in de verschillende economische sectoren. Op die manier moet voor de lezer
duidelijk worden welke gevolgen de economische problemen hadden voor de sociale
leefwereld. Dit betekent dus dat hier enkel de louter economische feiten worden
weergegeven.
Alle acties die plaatsvonden op de werkvloer, of die betrekking hebben tot het sociaal
overleg, worden in het hoofdstuk over sociale gebeurtenissen besproken. Concreet gaat het
dus over stakingen in verband met looneisen, pensioenen, of in verband met
werkgelegenheid. Ook de stakingen in verband met de Eenheidswet worden hier besproken
omdat de gevolgen eerder sociaal dan politiek waren, hoewel ze een politieke aanleiding
hadden.
De stakingen, maar ook de andere vormen van sociaal protest kunnen voor de periode 1960-
1974 echter niet los worden gezien van de groeiende macht van de verschillende sociale
drukkingsgroepen, waarbij de vakbonden en de nieuwe sociale bewegingen grootse
successen boekten en een grote achterban konden bereiken. Daarom is het ook
noodzakelijk deze groeperingen uitvoerig te analyseren.
25
Maar de verdere evolutie van het sociaal overleg in België bestond niet alleen uit vakbonden;
ook andere groeperingen waren actief in het overleg met de regering. Die positie van onder
meer de Boerenbond en de werkgeversorganisaties wordt eveneens in dit hoofdstuk onder
de loep genomen.
Een vijfde hoofdstuk bespreekt de internationale gebeurtenissen die ook in ons land een
zekere invloed hadden. Het gaat in de eerste plaats over oorlogen, waardoor ook in ons land
werd geprotesteerd. Maar hier wordt niet zo diep op ingegaan, omdat de vredesbeweging
ook al in hoofdstuk 2 werd besproken. Wel wordt dieper ingegaan op de gebeurtenissen die
betrekking hadden op de Europese Gemeenschap en de conflicten die daarvan het gevolg
waren. Eén van de voornaamste conflictsituaties die hierbij aan bod komt is het Europese
landbouwbeleid.
Een laatste hoofdstuk in de literatuurstudie wordt gewijd aan het onderzoek naar de
Vlaamse Openbare Omroep in deze periode, omdat de werking van de nieuwsdienst tussen
1960 en 1974 een essentieel onderdeel is in het algemene onderzoek naar de representatie
van de sociale bewegingen in het Journaal.
26
Hoofdstuk 2
Politiek klimaat in België tussen 1960 en 1974
Het spreekt voor zich dat de politieke gebeurtenissen een gevolg zijn van de sociale en
economische gebeurtenissen en omgekeerd. Vanaf het einde van de jaren dertig merken we
een nieuwe manier van politiek voeren: een democratische en sociale consensus. Deze
consensus werd nog wel even bedreigd door de Nieuwe Orde in de Tweede Wereldoorlog,
maar toch hield ze stevig stand en ze kon volledig tot ontplooiing komen in de naoorlogse
periode. Gevolgen van deze consensus waren de levensbeschouwelijke conflicten die zich
op verschillende breuklijnen voordeden. Op basis van die breuklijnen waren immers de
verschillende partijen ontstaan, die elk op hun manier naar een oplossing voor de conflicten
zorgden (Deschouwer, 1987: 17). Zo werden conflicten uitgevochten over de
taalproblematiek en partijvorming. Maar ook conflicten tussen arbeiders en werkgevers
kregen nu een totaal andere betekenis en werden op een nieuwe manier opgelost. De
verzuiling brokkelde eveneens af en de staat deed pogingen om zelf te interveniëren in de
sociale problematiek. Op die manier komen in de loop van de jaren vijftig en zestig twee
nieuwe begrippen tot stand: het sociaal overleg en de verzorgingsstaat. Dat deze nieuwe
manier van werken een invloed zal hebben op de sociale en economische gebeurtenissen,
valt niet te ontkennen (Lamberts, 2001: 296). In dit hoofdstuk wordt echter in de eerste plaats
stilgestaan bij de manier waarop de veranderingen in de naoorlogse periode hun invloed
hebben op de Belgische politiek en hoe de Belgische regering op deze gebeurtenissen
reageerde. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar het partijen en de onderlinge conflicten,
maar ook naar de verhoudingen tussen de staat en de bevolking en welke problemen dit met
zich meebracht. Achtereenvolgens komen in dit hoofdstuk volgende probleemvelden aan
bod: de talenproblematiek, de studentenrevoluties, de milieuproblematiek met daarbij
speciale aandacht voor de anti-kernenergieproblematiek, de vredesorganisaties en de
feministische revolutie. Het zijn die thema’s waar het volk zich laat horen, zowel letterlijk als
figuurlijk via collectieve actie op straat.
27
2.1 Communautaire problematiek
Het communautaire conflict dat na de oorlog het langst in de politieke belangstelling stond,
heeft zijn invloed gehad op de creatie van nieuwe partijen, grootste betogingen,
crisismomenten in de regering, staatshervormingen en grote electorale verschuivingen. Het
conflict had betrekking op de verhouding tussen de Waalse en Vlaamse
taalgemeenschappen onderling en op hun verhouding met de hoofdstad Brussel. Vooral in
de jaren zestig zorgde het voor grote spanningen maar er werd geen eenduidige oplossing
voor gevonden en dus zette de strijd zich voort in de jaren zeventig en tachtig (Witte, 2005:
419). Tot aan het einde van de jaren zestig werd in België gepoogd om de taalconflicten via
de taalwetgeving op te lossen. Het werd een harde strijd die de publieke opinie niet uit de
weg ging en vaak dramatische crisismomenten met zich meebracht (Witte, 1998:127).
2.1.1 De Vlaamse en Waalse Bewegingen 1
De Vlaamse beweging in de naoorlogse periode zal vooral geassocieerd worden met het
nationaal-socialisme. Op die manier raakte de beweging in diskrediet en gaf de Beweging
aan de Walen een reden tot wantrouwen en het aannemen van een anti-Vlaamse houding.
Van 1944 tot 1960 werd weinig of geen aandacht geschonken aan het Vlaams-Waalse
conflict, maar wel aan het herstellen van de eenheidsstaat, de Koningskwestie en de
schoolstrijd. Vanaf 1960 wint de Vlaamse Beweging terug aan belang. De V.B. krijgt voor
veel Vlamingen opnieuw relevantie omdat ze in hun dagelijks leven geconfronteerd worden
met taalproblemen; taalproblemen die de Belgische Staat reeds sinds haar ontstaan met zich
meedraagt. Een aantal onopgeloste problemen blijven bestaan. Met name de
voortschrijdende verfransing in Brussel en ook de taalgrens is een gevoelig thema. Deze
kwestie komt op de politieke agenda met de socialistisch-liberale regering in 1954. (Witte,
2005 :421)
Welke verenigingen vertegenwoordigden nu de Vlaamse Bewegingen? Allereerst zijn er de
culturele organisaties Davidsfonds, Vermeylenfonds en Willemsfonds. Daarnaast zijn er ook
de Volksunie, Het Nederlands Zangverbond en de Ijzerbedevaartbeweging. Maar ook de
oprichting van politieke drukkingsgroepen droeg bij tot het bewustzijn van het Vlaams
gedachtegoed. De rechtse nationalisten stichtten de Vlaamse Militanten Orde en Were Di, de
democraten de Vlaamse Volksbeweging en Vlaams Actiekcomité voor Brussel en de
Taalgrens (VABT). Als drukkingsgroepen oefenden zij een belangrijke rol uit (Buyens et al.
1 Voor een uitgebreide geschiedenis van de Vlaamse Beweging wordt verwezen naar het historisch overzicht in de Encylcopedie van de Vlaamse Beweging.
28
,1985: 73). Koen Vanthourenhout wijst in zijn thesis op het belang van het Taal Aktie
Komitee als opvolger van het VABT. Het einddoel van het Taal Aktie Komitee was de
onafhankelijkheid van Vlaanderen. Tot dan, en om aan de weg naar onafhankelijkheid te
bouwen voerde het T.A.K. vooral actie voor de vernederlandsing van het bedrijfsleven, de
integrale toepassing van de taalwetgeving te Brussel en de taalgrensgemeenten, de
afschaffing van de faciliteiten, de overheveling van enkele wettelijk Franstalige gebieden
terug naar Vlaanderen en amnestie voor repressieveroordeelden. Dit was het
basisprogramma dat het Taal Aktie Komitee bij zijn oprichting in 1972 wou gerealiseerd zien
(Vanthourenhout, 2003: s.p.).
De nieuwe Vlaamse politiek had de volgende doelstellingen voor ogen: de wegwerking van
alle economische, sociale en politieke elementen die naar de ondergeschikte positie van
Vlaanderen verwezen, een einde maken aan de taaloverheersing van meer dan een eeuw
en Vlaanderen een eigen taalkundige en culturele homogeniteit verschaffen. Over
economische zaken werd meer gediscussieerd omdat Vlaanderen verder moest worden
geïndustrialiseerd. Op die manier waren vaak radicale standpunten te horen (Witte, 2005:
432).
Het verloop van de Waalse Beweging is anders. Deze beweging stelde zich radicaal op
tegenover de beslissingen die van Vlaamse zijde werden genomen. Vooral de economische
achteruitgang aan het begin van de jaren zestig veroorzaakte wroeging aan Waalse zijde.
Wallonië voelde zich door Vlaanderen opzij geschoven omdat de Walen over verouderde
productieapparaten beschikten. De opgekropte woede van de Walen brak volledig los in de
strijd tegen de Eenheidswet, die de economische groei wou stimuleren maar ook een
verhoging van de belastingen en bezuinigingen inhield. Met de Waalse socialistische
vakbondsleider André Renard kregen de stakingsacties in de grote Waalse steden een zo
goed als revolutionair karakter. De Waalse Beweging vertegenwoordigde zich ook in enkele
verenigingen. Zoals de Mouvement Populaire Wallon (MPW) en de radicale Rassemblement
Wallon (RW) (Lamberts, 2001: 308).
Een derde plaats waar de communautaire strijd werd geleverd was Brussel. Door de
uitbreiding van de tertiaire sector bleef de druk tot verfransing in alle lagen van de Brusselse
bevolking bestaan en werd de invloedsfeer van de Franstaligen nog uitgebreider (Witte,
1998:130) .Hier moest men wachten tot in de jaren zestig vooraleer een Vlaamsbewuste
minderheid sociaal en politiek van zich kon laten horen. Als vertegenwoordigers van de
Vlaamse meerderheid in België eisten ze een paritaire aanwezigheid in alle openbare en
politieke instellingen, in ruil voor pariteit tussen Vlamingen en Walen op nationaal niveau. Ze
opteerden voor een Nederlandstalig netwerk van scholen en sociaal-culturele verenigingen
en voor de vernederlandsing van sectoren die betrekking hadden op de persoonsgebonden
materies. De reactie van de Franstalige Brusselaars bleef niet lang uit. Als antwoord op de
29
massale protestacties in de goedkeuring van enkele Vlaamse taalwetten richtten zij een
taalpartij op: Front Democratique des Francophones (FDF), een partij die een ongelofelijk
snelle opgang maakte in de periode tussen 1965 en 1974. (Buyens et al., 1985: 76)
2.1.2 Communautaire acties
In het begin van de jaren zestig concentreerde de actie van de Vlaamsgezinden zich nog
voornamelijk op de afbakening van de taalgrens en van het tweetalig gebied Brussel. Twee
taalmarsen, één in oktober 1961 en één in oktober 1962 lokten heel wat Vlaamsgezinden
naar de hoofdstad. Meer dan tienduizenden betogers kwamen toen op straat. (Smits, 1982)
Zij werden georganiseerd door het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en de Taalgrens.
Ander verzet was er van enkele Brusselse gemeenten om de talentelling te laten doorgaan.
Deze acties zetten de regering aan om de taalproblematiek aan te pakken. De agglomeraties
Komen en Moeskroen werden door de taalwet van 1962 overgeheveld van West-Vlaanderen
naar Henegouwen, terwijl de Nederlandssprekende gemeenten in de Voerstreek werden
overgeheveld naar Limburg. Vanzelfsprekend gebeurde dit niet zonder luid protest. Wat
betreft Brussel werd de Vlaamse eis tot afgrendeling van het tweetalig gebied ingewilligd. De
hoofdstad werd beperkt tot de negentien gemeenten die er reeds deel van uitmaakten en
werd uitgebreid met het arrondissement Halle-Vilvoorde. In de openbare diensten mocht
enkel tweetalig personeel dienst nemen en ook in de leiding gevende functies moest de
taalpariteit worden doorgevoerd. De zes randgemeenten met sterke Franse kern werden
onder protest van Vlamingen dan toch niet bij Brussel gevoegd en behielden een
overwegend Nederlandstalig statuut. Dit alles werd overeengekomen in het taalcompromis
van Hertoginnedal in 1963. (Buyens et al, 1985: 77). Later, in 1968 bracht een CVP-BSP
regering Eyskens-Merlot (nadien Eyskens-Cools) een grondwetsherziening tot stand waarbij
gewesten en taalgemeenschappen met elk hun eigen bevoegdheden werden opgericht2.
Deze grondwetsherziening leidde echter niet tot een communautaire vrede, want de
uitvoering ervan lokte hevige betwistingen uit, vooral inzake de concrete bevoegdheden,
over de afbakening van het Brusselse gewest en over het statuut van de Voerstreek
(Lamberts, 2001: 308).
De communautaire problematiek bleef immers niet alleen beperkt tot taalactiegroepen. Bruno
De Wever onderzocht in zijn artikel de relatie tussen de Vlaamse Beweging en de
studentenstrijd in Leuven, waarover verder in dit hoofdstuk verder wordt op ingegaan (De
Wever, 1999: 290, 294).
In de Vlaamse Beweging manifesteerde zich ook een stroming waarbij het
studentensyndicalisme aansluiting vond. Op basis van de sociaal-economische thema’s
2 Het Lambertmontakkoord
30
groeide in de jaren zestig een progressieve strekking in de Vlaamse Beweging. Wanneer de
beslissing tot eenheid van de Leuvense Universiteit werd genomen door de bisschoppen
bleef ook een reactie van de Vlaamse Beweging niet uit. De traditionele verenigingen van de
Vlaamse Beweging hadden zich omstreeks het einde van 1965 verenigd in het
Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen (OVV), die steun gaf aan de Vlaamse studenten.
Maar naarmate de studentenbeweging meer en meer de strekking van de New Left3
beweging ging volgen, veranderde ook haar relatie met de Vlaamse Beweging en slechts
enkelingen konden begrip tonen voor het nieuw-linkse programma
2.2 Studentenbetogingen
2.2.1 Inleiding
In dit deel worden twee belangrijke politieke gebeurtenissen besproken waarin hoofdzakelijk
studenten deelnamen aan het verzet ertegen. Het gaat enerzijds om de strijd voor Leuven
Vlaams en de universiteitenproblematiek in de rest van Vlaanderen, en anderzijds om de
regeringsplannen van Vanden Boeynants om het uitstel van legerdienst omwille van
studieredenen, af te schaffen.
Dit neemt niet weg dat studenten zich op andere probleemgebieden zich ook laten horen.
Denken we maar aan de vredesbetogingen en de anti-atoommarsen. Of de betogingen in
verband met de Derde Wereld en de milieubetogingen. Ook in die protestbewegingen zullen
veel studenten aanwezig zijn, maar niet uitsluitend. Daarom zullen dit soort van betogingen
niet als studentenbetogingen beschouwd worden en zullen deze later aan bod komen.
3 De New Left beweging is een term die gebruikt wordt in verschillende landen om de links georiënteerde groeperingen aan te duiden die vanaf de jaren zestig en zeventig op het politiek toneel verschenen. Ze verschilden van de oude linkse stroming in die zin dat ze niet zozeer gericht waren op arbeidersactivisme. In plaats daarvan gebruikten ze de bredere betekenis van politiek activisme hetgeen door het sociaal activisme werd gebruikt. Het sociaal activisme bestond niet alleen uit een strijd van de arbeidersklasse, maar ook uit een strijd van de onderdrukte (zwarte) bevolkingsgroep uit de VS. De New Left beweging werd in de eerste plaats geassocieerd met de Amerikaanse campussen waar de protestverenigingen zijn ontstaan, maar ze kenden via Groot-Brittannië een uitbreiding naar Europa. (www.wikipedia.org)
31
2.2.2 Waarom kwamen studenten op straat?
Hoewel de jeugd het in de naoorlogse periode veel gemakkelijker had dan hun voorgangers,
belette hen dit niet hun ongenoegen te uiten via massaal protest. Zij haalden ook nieuwe
thema’s aan, met nieuwe actievormen.
Tegen het einde van de jaren vijftig kwam er een einde aan de periode van het naoorlogse
herstel. Niet alleen politieke veranderingen markeerden een nieuw tijdvak, zoals de
internationale gebeurtenissen, ook de economie bracht een nieuwe wending. Een
veralgemening van de welvaart werd vanuit de Verenigde Staten overgewaaid naar het
Europese continent. Die economische groei, waarover we het in een volgend hoofdstuk
hebben, vertaalde zich meer concreet in een stijging van het aantal studerende jongeren.
Nieuw was dat nu ook meisjes de kans kregen om hoger onderwijs te gaan volgen. In België
volgden in 1955 24.500 een vorm van hoger onderwijs. (Vos, 1988: 14) Verschuivingen
deden zich niet alleen voor op het gebied van onderwijs. De communicatiemogelijkheden
namen toe, de politiek kenmerkte zich door het ontstaan van zogenoemde ‘issuepartijen’4
waardoor de burger dichter stond bij het beleid van het land, en er dus ook de kans toe kreeg
om er tegen te reageren.
2.2.3 Aanleidingen voor het studentenprotest tussen 1960 en 1974
In België ontstond de nieuwe studentenbeweging niet zozeer als een reactie tegen de
maatschappij, alhoewel ze daartoe zou uitbreiden. De aanleiding was een conflict tussen de
Franstaligen en de Vlamingen aan de Katholieke Universiteit Leuven. De Vlaamse stad
Leuven die zich net boven de taalgrens bevond, kende een dubbel-universiteit waar zowel
lessen in het Frans als in het Nederlands werden gegeven. Vanaf 1962 werden er aparte
Franse en Vlaamse faculteiten opgericht, de interne splitsing van de universiteit was er dus.
Na het vastleggen van de taalgrens in 1962 groeide de vraag of de Universiteit nog wel als
één instelling kon functioneren; er waren nu immers Franstalige faculteiten op
Nederlandstalig grondgebied. Vanuit de Vlaamse Beweging en vanuit de Leuvense Vlaamse
studentenvereniging werd de overheveling naar Franstalig grondgebied geëist. De
beslissingen getroffen op het Hertoginnendal5 deden de Franstaligen erin slagen om in
Leuven op vlak van onderwijs en administratie uitzonderingen te bekomen op de
ééntaligheid van Leuven. Tot aan het jaar 1966 bleef het straatprotest relatief beperkt (De
4 Issuepartijen zijn partijen die ontstaan zijn in het kielzog van een welbepaalde problematiek. De bekendste voorbeelden van issuepartijen zijn onder meer de Volksunie en D66 voor het taalconflict, en later ook de ecologische partijen die opkwamen voor de milieuproblematiek (Vos, 1988: 16). 5 Zie 1.1.2 Communautaire acties
32
Wever, 1999: 287). Toen viel immers de beslissing van de bisschoppen6 over de kwestie
Leuven Vlaams. Zij bevestigden de eenheid en de ondeelbaarheid van een uit twee
afdelingen bestaande katholieke Universiteit te Leuven. Deze verklaring ging lijnrecht in
tegen het Vlaamsgezinde standpunt maar was vooral zo kwetsend omdat ze zo autoritair
overkwam. Fundamenteel kon er niet geraakt worden aan de institutionele en geografische
eenheid van de alma mater (De Wever, 1999: 293). Die uitspraak veroorzaakte dan ook een
enorme golf van protest, niet enkel meer voor de overheveling van de Universiteit, maar
meer in het algemeen, tegen het autoritaire karakter van de Belgische staat. Studenten
streefden nu naar een democratische Universiteit. Martens en Merckx wijzen op het
aanbreken van de “opstandige tijd van de geuzen” (Martens, Merckx, 1978:13)
De meirevolte van 1966 liep op zijn einde maar al gauw werd al opnieuw geprotesteerd voor
de overheveling van de Franse faculteit. Nieuw was dat niet enkel Leuvens studenten op
straat kwamen, ook kwamen voor het eerst de Vlaamse scholieren de studenten steunen in
de strijd om ‘Leuven Vlaams’. De ideologie van het verzet tegen het regime was tegen die
tijd al uitgedijd naar een kleinere linkse groepering en het brede Vlaamse eenheidsfront wist
niet beter of het ging enkel om de overheveling van de Franstalige faculteit. Niet alleen in
Leuven werd gestreden. Ook in andere universitaire centra werd solidariteit getoond, onder
meer in Gent en Brussel. Ook in de Antwerpse UFSIA kwam een interne democratisering. Zij
ijverden voor een pluralistische Antwerpse Universiteit door de integratie van de UFSIA
(katholiek) en de RUCA (Rijksuniversiteit). De oplossing die er kwam, een overkoepeld
orgaan Universitaire Instelling Antwerpen, was voor de studenten niet voldoende, aangezien
de twee Universiteiten op zich bleven bestaan (Vos, 1988: 149).
Tot echte revoltes kwam het niet in België, met uitzondering van de studentenopstanden in
Luik en Gent. In Luik brak een opstand uit met eisen voor inspraak, informatierecht en
politiek vrijheid. In Gent brak protest uit tegen de censuurmaatregelen van de academische
overheid. Een hele maand werden demonstraties, stakingen, gevechten met de politie en
bezettingen gevoerd.
De jaren zeventig luidden een nieuw thema van verzet aan. Nu ging het niet meer om de
splitsing van de Universiteit, maar nu was het verzet gericht tegen welbepaalde personen. In
1970 werd betoogd tegen de plannen van Minister Vranckx. Zijn plannen in verband met het
vreemdelingenbeleid in België werden met veel protest onthaald. In 1971 werd betoogd
tegen het harde en repressieve optreden van de politie waarbij reeds een student om het
leven was gekomen. In 1972 werd betoogd tegen de vrijlating van de ‘Amada-dokters’
Merckx en Leyers die beschuldigd werden van het uitvoeren van massale abortussen, en in
1973 uiteindelijk, werd massaal betoogd tegen de plannen van de Minister Vanden
6 Het document is te vinden in Martens, Merckx, 1978: 11-13
33
Boeynants om het uitstel van de legerdienst voor studieredenen, af te schaffen (Smits,
1985).
We zien dus een meer concretere vorm van protest. Terwijl in de jaren zestig nog massaal
werd betoogd voor abstracte begrippen als ‘democratie’ en verzet tegen ‘de bourgeoisie’,
werd in de jaren zeventig tegen concrete beslissingen van de regering vaak dagenlang
protest gevoerd.
2.2.4 Studentenacties in de periode 1960-1974 7
Zoals blijkt zullen niet alle studentenbetogingen handelen over Leuven Vlaams of over de
problemen hierboven beschreven. We beginnen in 1960. Een eerste actie vindt plaats op 19
januari in Brussel en gaat uit van ULB-studenten. Pas in februari 1962 wordt betoogd door
Franstalige studenten in Leuven voor het wetsontwerp van Minister Gilson8 over de
vastlegging van de taalgrens. In februari 1963 komen Franstalige Leuvense studenten
opnieuw op straat tegen de splitsing van de faculteiten volgens de taalgroep, wat voor hen
zoveel betekent als ‘universitaire apartheid’. De Franstalige studenten in Brussel laten ook
van zich horen en betogen in maart voor de democratisering van het onderwijs. Op 6
november 1963 betoogt het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) voor de
overheveling van de Franstalige afdeling en de democratisering van het onderwijs. Even
later organiseert het Vlaams Actie Komitee (VAK) een landelijke betoging voor federalisme
en de toepassing van de taalwetgeving.
Daarna blijft het even stil en rustig in de Vlaamse studentenverenigingen maar in oktober
1964 wordt weer heel wat actie gevoerd van Vlaamse studenten tegen Franse scholen in
Leuven. Ze eisen de splitsing van de Leuvense Universiteit en een zelfstandige
Nederlandstalige en Franstalige afdeling. Op 25 november komt op initiatief van het VVS een
grote massa studenten op straat in Leuven die enerzijds streven naar een democratische
universiteit en anderzijds tegen de spreiding van de kandidaturen. De acties zetten zich ook
voort in 1965. Op 5 mei wordt massaal betoogd tegen de Vietnamoorlog; op 17 november
wordt een mars van Leuven naar Waver gehouden door de Leuvense studenten om op die
manier hun ongenoegen te uiten over de Belgische politiek. Een zeer grootschalige betoging
vindt plaats op 15 december 1965. De organisatie wordt op touw gezet door vier Leuvense
verenigingen. Meer dan 4000 studenten betogen voor de overheveling van de Franstalige 7 Gebaseerd op het tweede deel van Vos, L., Derez, M., Depraetere, I., Van der Steen, W., De stoute jaren, studentenprotest in de jaren zestig (1988) waarin een volledig overzicht wordt gegeven van alle acties die door studenten werden gevoerd. In dit deel gaat de aandacht uitsluitend uit naar de Belgische studentenbetogingen. Anderzijds worden ook mei 1966 en januari 1968 uitvoerig beschreven door Martens en Merckx (1978). Ook Jonckheere J. en Todts H.(1979) geven een volledige geschiedenis en feitenverzameling van de splitsingsgeschiedenis van de katholieke Universiteit Leuven. 8 Van 1961-1965 was Gilson Minister van binnenlandse Zaken en Openbaar ambt.
34
afdeling. Ondertussen verklaren de Leuvens bisschoppen dat de eenheid van de Katholieke
Universiteit moet behouden blijven.
In 1966 heeft een eerste actie plaats op 19 januari. Een kleine groep studenten betoogt in
Brussel tegen de besparingen in het onderwijs. In februari uiten de studenten hun solidariteit
met de arbeiders in Zwartberg, waar de mijn wordt gesloten9. De maand mei 1966 brengt
een hele golf van stakingen met zich mee omdat eind april wordt besloten de beslissing in
verband met een eventuele splitsing van de universiteit aan het episcopaat te gegeven. Op
13 mei beslissen de bisschoppen dat de eenheid van de universiteit moet behouden blijven.
Pas op 16 mei wordt de beslissing aan de studenten meegedeeld, het is het begin van een
hele reeks optochten, bezettingen en de oprichting van het Aktiekomitee-Leuven. Het verzet
tegen de beslissing van de bisschoppen krijgt ook navolging in Gent, Antwerpen, Mechelen
en Brussel, maar vooral in Leuven woeden woelige betogingen en doen zich incidenten met
de ordediensten voor. De rust zal slechts gedeeltelijk terugkeren met de aankomende
examens in juni en de aanstelling van Piet de Somer als rector van de Universiteit. In oktober
van het volgend academiejaar wordt door de studenten, naar het voorbeeld van hun
Amerikaanse collega’s, een mars van Oostende naar Leuven georganiseerd door het
Aktiekomitee-Leuven. De mars start op 4 oktober en eindigt op 9 oktober 1966. Maar het
einde van de mars betekent niet het einde van de acties van het Aktiekomitee-Leuven.
Gedurende de hele maand oktober worden door verschillende groeperingen acties
gehouden voor Leuven Vlaams. Studenten houden zitstakingen, bezetten de bibliotheek,
houden teach-ins en staken. Ook december is een drukke maand voor de studenten. Zeker
drie keer komen zij met duizenden samen om te betogen voor een Vlaamse universiteit.
Het jaar 1967 wordt eveneens ingezet met betogingen van studenten. Op 1 maart stelt het
KVHV een ultimatum: de studenten eisen een duidelijke beslissing aangaande de autonomie
van Leuven-Nederlands, tegen uiterlijk 26 april. Één van de meest markante acties in dit
kader is een sleep-in voor de Universiteitshal op de Oude Markt. De ondergroepering van
KVHV, SVB, Studentenvakbeweging, die er meer radicalere ideeën op nahoudt en streeft
naar een totale democratisering van het kapitalistisch systeem, scheurt zich af van de KVHV.
De nieuwe beweging komt onder leiding te staan van Paul Goossens. Op 24 november slaan
beide verengingen, samen met het VNSU en het Seniorenkonvent, de handen in elkaar en
samen richten ze het Aktiekomitee Universitaire expansie op. Meer dan 1000 studenten
nemen onder deze groepering deel aan een massale betoging voor de overheveling van de
Franstalige Universiteit op 12 december 1967.
9 Het revolutionaire idee van solidariteit tussen studenten en arbeiders is ontstaan als gevolg van de rijkswachtermoord op twee Limburgse stakende mijnwerkers. Dit revolutionair karakter was nodig om het kapitalisme omver te werpen (Martens, Merckx, 1978:14)
35
Op 14 januari 1968 wordt in de academische raad van de Franstalige afdeling van de
Leuvense Universiteit een expansieplan goedgekeurd voor de universiteit: Leuven-Frans
blijft te Leuven en kan er zich zonder beperkingen uitbreiden. Het plan verwekt heel wat
ongenoegen in Vlaanderen en het verzet wordt scherper. Gedurende de hele maand januari
volgen betogingen, stakingen en bezettingen en regelmatig komt het tot een treffen tussen
de Franstalige en Vlaamse studenten. Ook opnieuw volgen acties in Antwerpen, Mechelen
en Brussel. Één van de hoogtepunten is “Zwarte Dinsdag” te Leuven, op 6 februari 1968. In
de Vlaamse provinciehoofdsteden komen scholieren en studenten op straat. De acties
blijven duren, hetzij minder frequent. Op 17 juli wordt dan uiteindelijk een beslissing
genomen. De bisschoppen hebben in een communiqué bekend gemaakt dat ze zich
uitgesproken hebben voor een totale overheveling van de Franstalige afdeling van de
Leuvense Universiteit.
De strijd om de universiteit is nu wel afgelopen, maar dit belet de Leuvense studenten niet
om verdere acties te houden. Ze verklaren zich solidair met de economische strijd van de
arbeiders, en laten hun stem horen over de internationale politiek10. Anderzijds zijn de
studenten nog steeds niet te spreken over de inspraak en informatie die zij over de
Universiteit verkrijgen. Dit wordt hun nieuwe thema. In 1970 doen zich opnieuw problemen
voor in het Limburgse mijnbekken. Studenten uit Leuven en Gent verklaren zich solidair met
de stakende arbeiders. Steeds meer wordt ook de nadruk gelegd op de solidariteit met de
Derde Wereld. Vanaf december 1970 kondigt Minister Vranckx zijn nieuw
vreemdelingenbeleid aan11. Niet alleen tegen zijn plannen in verband met vreemdelingen
werd actie gevoerd; de Minister stond immers reeds voor andere maatregelen niet op een
goed blaadje bij de studenten. Zo had hij bijvoorbeeld de rijkswacht sterk in macht doen
toenemen. Ook in Leuven en Luik werd actie gevoerd tegen de maatregelen van Vranckx. In
1971 wordt vrijwel uitsluitend actie gevoerd in verband met de expansie van de Antwerpse
Universiteit. Studenten komen ook op straat om te betogen tegen de oorlog in Vietnam en
tegen de politiek van de VS in het algemeen. In Wallonië krijgt nu ook Bergen een
universiteit. Als compensatie hiervoor krijgt Vlaanderen de Universiteit van Hasselt waar
kandidaturen kunnen gevolgd worden in de medische wetenschappen. Het jaar loopt slecht
af wanneer in Leuven een student wordt betrapt op diefstal. In de schermutseling met de
politie komt de jongen door een kogel om het leven. Van november tot december wordt actie
gevoerd tegen het harde politieoptreden. In 1972 wordt slechts weinig op straat gekomen. In
10 Studenten sluiten zich vaak aan bij vredesbewegingen en halen zo uit naar de oorlog in Vietnam en protesteren tegen de verdere uitbreiding van het kernwapenarsenaal (Walgraeve, 1994). 11 Dit hield onder meer in dat een strengere controle zou worden uitgeoefend op het verblijf van buitenlandse studenten in België. Zij moesten beschikken over een paspoort en moesten een borgsom van 50.000 BEF op tafel kunnen leggen. Vooral in Brussel werd hiertegen verzet gevoerd
36
oktober van dat jaar wordt geprotesteerd tegen de plannen van Willy Claes12 en Léon
Hurez13 in verband met de inkrimping van het collegegeld.
In januari 1973 vinden massale betogingen plaats tegen de plannen van Minister van
Landsverdediging Paul Vanden Boeynants14. Op 31 januari bereikt de scholierenbeweging
tegen het plan Vanden Boeynants haar hoogtepunt in een nationale manifestatie te Brussel.
Zowat 10.000 scholieren komen in de hoofdstad op straat. De vele betogingen hebben
echter wel hun vruchten afgeworpen: van een afschaffing van uitstel van de legerdienst
omwille van studieredenen is geen sprake meer wanneer het plan Vanden Boeynants wordt
goedgekeurd. In mei voeren de studenten in Leuven een solidariteitsactie uit met de
dokwerkers in de Antwerpse haven15. In het najaar van 1973 worden massale acties gevoerd
tegen Brazil-export, een handelsbeurs van Braziliaanse exportgoederen te Brussel. Er wordt
actie gevoerd tegen de rechtse regering in Brazilië.
In 1974 zijn het vooral de boerenbetogingen die in de belangstelling komen. Ook zij krijgen
steun van de studentenbeweging.
2.3 Milieu
Een precieze definitie van de milieubeweging valt niet te geven.
“De beweging bestaat in werkelijkheid uit een wirwar van kleine of grote groepen met de
meest uiteenlopende doelstellingen. Het is moeilijk een precies scheidingslijn te trekken
tussen groepen die men nog wel tot de milieubeweging wil rekenen en andere groepen die op
de één of ander manier met milieu en natuur bezig zijn…De versplintering is één van de
hoofdoorzaken voor het feit dat de milieubeweging, ondanks haar sterke lokale inplanting, in
Vlaanderen niet is uitgegroeid tot een sterke politieke actor.” (Hooghe, 1995a:49)
Het milieuprotest dat plaats vindt in de periode 1960-1974 kent pas een late start. Een
eerste noemenswaardige actie is die van de inwoners van Brasschaat tegen de aanleg van
een autosnelweg door het Peerdsbos in 1968. (Walgraeve, 1994: 48) Al snel volgen andere
acties van die aard: tegen de aanleg van het geplande duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet,
tegen de aanleg van de autosnelweg A-24 van Sint-Truiden naar Lommel en in Hoboken
tegen de vervuiling van de fabrieken. (Smits, 1985). Die acties hebben als
12 Willy Claes werd in 1972 Minister van Onderwijs. 13 Hurez was minister van nationale opvoeding (1972-1973) 14 Zijn wetsontwerp, dat deels al was goedgekeurd door de regering, hield een inkrimping in van de diensttijd, maar ook de afschaffing van het uitstel van legerdienst omwille van studieredenen. Beide hervormingen worden aan elkaar gekoppeld omdat België zijn militaire verplichtingen als lid van de NAVO zou kunnen nakomen. 15 Zie hoofdstuk over sociale gebeurtenissen.
37
gemeenschappelijk kenmerk dat ze niet zozeer het gevolg zijn van een brede ecologische
visie, maar wel als gevolg van de bedreiging voor de eigen leefomgeving. (Hooghe, 1995a:
51) Uit verder onderzoek van Walgraeve blijkt dat zich een thematische verschuiving
voordoet tegen het einde van de jaren zestig. Tot ongeveer 1971 werd vooral actie gevoerd
tegen de eigen biotoop van de protestgroep. Vanaf 1973 protesteerde men tegen grote
bouwprojecten maar geleidelijk aan zou men een nieuw thema lanceren: de antikernenergie.
Het hoogtepunt van de milieubeweging situeert zich ongeveer in het midden van de jaren
zeventig, zowel qua deelnemers als qua aantal acties. Het aantal acties daalt daarna, maar
toch lokken ze veel volk. (Walgraeve, 1994: 48)
De acties tegen de kernenergie komen dus pas vanaf 1973-1974 op gang. Deze late start is
onder meer het gevolg van de oliecrisis in 1973. Pas toen werden grotere delen van de
bevolking zich bewust van de aanslagen op de natuur. Er ontstonden militante
milieugroeperingen die vaak radicaal tekeer gingen.(Walgraeve, 1994: 50).
Belangrijke organisaties die zich in de loop de jaren zestig en zeventig duidelijk geprofileerd
hebben zijn volgens Marc Hooghe onder meer de Bond Beter Leefmilieu, de vzw
Natuurreservaten, Greenpeace België en allerlei formele organisaties die hieraan vooraf
gingen. (Hooghe, 1995a:51)16
Tijdens de beginperiode van de milieubeweging zal deze nog voldoende aanhang vinden bij
de politieke partijen om hun wensen te realiseren. Geleidelijk aan groeit echter bij de
beweging het besef dat een aantal fundamentele veranderingen moeten worden
doorgevoerd. Vanaf 1973 wordt dit gedachtegoed meer en meer doorgevoerd en dragen de
bewegingen bij tot het ontstaan van de ecologische partij Agalev. (Hooghe, 1995: 53)
2.4 Vredesbeweging De vredesbeweging is verschillend met andere ‘nieuwe sociale bewegingen’ in die zin dat de
beweging niet ‘nieuw’ is omdat ze reeds vroeger dan de jaren zestig is ontstaan. Reeds voor
de Tweede Wereldoorlog is er sprake van verzet tegen oorlog, maar het is pas in de jaren
vijftig dat de beweging zich ten volle ontplooit. De vredesbeweging in de jaren zestig
manifesteerde zich internationaal als een nieuwe vredesbeweging. De anti-atoommarsen in
het begin van de jaren zestig legden de basis voor de protestbewegingen die zich in de
volgende twee decennia verzet hebben tegen de Vietnamoorlog, dictatoriale regimes en de
anti-atoomproeven. (Stouthuysen, 1995: 69) Die thema’s met een internationaal karakter
worden in het hoofdstuk ‘internationale gebeurtenissen’ meer in detail besproken. Tijdens de
16 Voor verdere informatie over de werking en de acties van deze bewegingen: Marc, Hooghe, “De milieubeweging. Een reus op pootjes” in: S.Hellemans en M. Hooghe (red.): Van mei ’66 tot ‘Hand in Hand’: Nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995, Leuven: 1995, pg 49-67
38
jaren zestig raakte de vredesbeweging uit haar isolement. Door de nieuwe, vaak
internationale conflicten groeide het bewustzijn voor de politieke dimensie van de vrede. Het
was vooral tijdens de beginjaren van de jaren zestig dat belangrijke vredesinitiatieven tot
stand kwamen (Bolle, 1987: 21). In België organiseert het protest zich in de volgende
bewegingen: UBDP/BUVV (Union Belge pour la Défense de la Paix/ Belgische Unie voor de
Verdediging van de Vrede), de 8-meibeweging en lokale actiecomités tegen de wapenhandel
en tegen de atoomenergie en het Nationaal Vietnam Comité. De vredesbeweging is in de
jaren zestig is eerder links georiënteerd maar toch maken niet enkel communisten deel uit
van de vereniging. Zoals het Vietnam Comité bijvoorbeeld, dat bestaat uit socialisten,
communisten maar ook Christen-democraten (de Coninck, 2002: s.p.). Andere organisaties
zijn dan weer louter uit christelijke hoek ontstaan, zoals Pax Christi. Pax Christi is ontstaan
in het idee van een Frans-Duitse verzoening op het einde van WOII. Sedert 1947 is de
beweging internationaal. In de jaren zestig begon Pax Christi gaandeweg meer belang te
hechten aan een vredesbegrip dat verruimd werd naar politiek-maatschappelijke
bewustwording. Oorlog en vrede werden hoe langer hoe meer gezien als een politiek
verschijnsel in het internationaal systeem (Bolle, 1987:15).
In de jaren zestig was de vredesbeweging vooral gericht tegen de bestrijding van
atoomwapens en tegen de Vietnamoorlog. Belangrijke initiatieven kwamen in deze periode
tot stand. Een eerste teken was de oprichting van de ‘Nationale Federatie van
Initiatiefcomités voor en Belgische bijdrage tot Internationale ontspanning, een tweede
initiatief ging uit van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen. In naam van 400.000 gezinnen
drukte men de ongerustheid uit over de verhoging van het aantal kernproeven ( Bolle, 1987:
22). De vredesbeweging was verder ook solidair met volkeren uit dictatoriale regimes. Vanaf
de jaren zeventig richtte de vredesbeweging zich op een aantal concrete punten waarrond
minder massaal actie werd gevoerd. Bijvoorbeeld tegen de aanloop van F-16 vliegtuigen,
acties tegen de wapenhandel en de problematiek van de wapenindustrie. (Stouthuysen,
1995: 73)
2.5 Derde Wereld Samen met de milieubeweging en de vredesbeweging is de Derde Wereldbeweging in
Vlaanderen één van de belangrijkste nieuwe sociale bewegingen (Walgraeve, 1994: 74).
“De Derde Wereldbeweging is als sociale beweging moeilijk af te bakenen. Het gaat om
groepen, losse individuen, organisaties en samenwerkingsverbanden die zich toeleggen op de
sensibilisatie van de Vlaamse bevolking en op het omturnen van het Belgische
39
ontwikkelingsbeleid en meer algemeen de Belgische buitenlandse politiek.” (Walgraeve,
1995:74)
De Derde Wereldbeweging die we kennen uit de jaren zestig en zeventig is gegroeid uit de
studentenbeweging. Louis Vos (1988) geeft in zijn onderzoek naar de Vlaamse
studentenbeweging aan dat de belangstelling voor de Derde Wereld al enkele jaren gegroeid
was door de initiatieven van de Universitaire Parochie rond de jaarlijkse vastenwerking die
vanaf 1966-67 uitdrukkelijk in het perspectief stond van structurele maatschappelijke
veranderingen in het buitenland en mentale reconversie in België. De campagne werd
uitgebouwd tot een continue beweging. Vanaf de zomer 1969 presenteerde de Universitaire
Parochie als een Derde Wereldbeweging die koos voor de steun aan de bevrijdingsstrijd en
zich kritisch opstelde tegenover het officiële ontwikkelingsbeleid. Onder motto “Dezelfde
inzet, dezelfde strijd” werd de stap naar de arbeidersstrijd gezet en boden de studenten
steun aan de Limburgse mijnwerkers (Vos, 1988: 40-41).
Toch werd reeds voor de periode 1966-1967 actie gevoerd. Reeds in de eerste helft van de
jaren zestig werd door losse groeperingen actie gevoerd naar aanleiding van de
gebeurtenissen in Cuba, Vietnam en het dekolonisatieproces in Afrika. De studenten lieten
hun kritiek op grotere organisaties niet achterwege. Stilaan groeide in het studentenmilieu
een anti-imperialistische gedachte, die vooral in de jaren zeventig grote successen kende.
Zo werd onder meer actie gevoerd tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam en tegen
het Braziliaanse regime. Deze acties werden aangemoedigd door linkse groeperingen zoals
AMADA (Walgraeve, 1995: 29-30).
2.6 Feminisme
Op politiek vlak lijkt deze beweging weinig te hebben gerealiseerd, maar vooral de culturele
invloed van de vrouwenbeweging mag niet onderschat worden. De veranderingen in de
rolpatronen tussen vrouwen en mannen vormen één van de meest ingrijpende wijzigingen in
de hedendaagse samenleving (Hooghe, 1995b: 89).
De vrouwenbeweging is geen nieuwe beweging zoals bijvoorbeeld de milieubeweging. Ze is
ontstaan in de 18e eeuw en kent dus een lange geschiedenis die zich kenmerkt door
feministische golven. Een eerste vond plaats rond de eeuwwisseling van de 19e en 20ste
eeuw. Het exacte begin aanduiden van de tweede Vlaamse emancipatiegolf is echter
moeilijk.
Bij ons staat Dolle Mina symbool voor de start van de tweede feministische golf. Maar het is
niet eerlijk dat deze strijdlustige vrouwen met de eer zijn gaan lopen. De 3800
werkneemsters van de wapenfabriek FN in Herstal waren hen namelijk vooraf gegaan. In
40
1966 staakten zij onder het motto “gelijk loon voor gelijk werk”. De strijd stond symbool voor
alle vrouwen en de weerklank in de media was groot omdat de staking zo lang duurde en op
veel steun kon rekenen. Van een echte protestbeweging was pas sprake tegen het einde
van het decennium. Die werd op gang gebracht door nieuwe autonome groepen die geen
banden hadden met partijen, zuilen of vakbonden. De nieuwe groepen hebben een meer
radicale gedachtegang in tegenstelling tot de zuilgebonden oude groepen zoals KAV en SVV
(De Smit, 2003: s.p.). In de jaren zeventig en tachtig groeide de beweging uit tot een brede
maatschappelijke stroming maar toch wordt de Vlaamse vrouwenbeweging gekenmerkt door
verscheidenheid op ideologisch en organisatorisch vlak. De belangrijkste
vrouwengroeperingen die in de loop van de jaren zestig en zeventig van zich lieten horen
waren volgens Marc Hooghe de Dolle Mina’s, Pluralistische Actiegroepen (PAG) en het
Vrouwenoverlegkomitee (VOK). Zij domineerden het feminisme. Een echte vrouwenpartij
werd pas in 1972 opgericht: Verenigde Feministische Partij (VFP) (Hooghe, 1995b: 92). Van
een echte integratie in de politiek is slechts sprake in het begin van de jaren tachtig.
Vergeleken met ander sociale bewegingen is dit zelfs vrij vroeg, omdat de vrouwenbeweging
zijn autonomie opgeeft en op die manier geïntegreerd wordt in grotere culturele instellingen.
41
2.7 Nieuwe sociale Bewegingen: welke macht hebben zij? Enkele auteurs die we reeds eerder in dit hoofdstuk zijn tegengekomen, hebben uitgebreid
onderzoek verricht naar het fenomeen nieuwe sociale bewegingen. Onder hen zijn onder
meer Stefaan Walgraeve, Marc Hooghe en Staf Hellemans. In dit deel wordt dieper ingegaan
op de werking, de organisatie en de invloed die deze bewegingen hebben op het politieke
bestel. Met welke middelen gaan zij de strijd aan om hun ideeën te realiseren en hoe wordt
er in de politiek mee omgegaan. Met andere woorden: welke macht hebben zij?
Nieuwe sociale bewegingen onderscheiden zich van oude sociale bewegingen omdat ze pas
in de loop van de jaren zestig ontstaan, maar ook omwille van hun andere ideologie en hun
organisatievorm. Kort gezegd: ze hebben een links-libertaire ideologie en zijn organisatorisch
verbrokkeld17. Er zijn drie types van sociale bewegingen: de lokale actiegroepen, de
goeduitgebouwde (inter-)nationale organisaties die beiden worden gecoördineerd door een
derde type: de koepelorganisatie. Tot 1965 werd het maatschappelijke middenveld nog
gedomineerd tot de grote traditionele politieke families en de Vlaamse Beweging. De nieuwe
sociale bewegingen zorgden voor een uitbreiding van het terrein. Hoewel de nieuwe sociale
bewegingen op organisatorisch vlak niet zo sterk stonden, hadden zij toch te maken met een
sterke mobilisatiekracht. Één van de verklaringen hiervoor is de sterke vervlechting tussen
de verschillende groepen en organisaties. Een tweede verklaring hiervoor is hun groot
vermogen tot coalitievorming met andere organisaties. Op die manier kan de beweging op
korte tijd een gigantische mobilisatiegolf teweeg brengen. Dit verklaart natuurlijk de grote van
de betogingen die zij organiseren. Nemen we maar de grote betogingen van de
vredesbeweging in België, waar honderd duizenden op straat kwamen (Stouthuysen, 1995:
69-88)
Zijn de nieuwe sociale bewegingen politieke actoren? Marc Hooghe (2004) zegt er in zijn
artikel in het Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis er het volgende over:
“ Nieuwe sociale bewegingen mogen niet klagen over een gebrek aan erkenning als relevante
actor. Inzake leefmilieu zijn de milieu- en natuurverenigingen vertegenwoordigd in de milieu-
en Natuurraad Vlaanderen. Vrouwenorganisaties zijn vertegenwoordigd in diverse
adviesraden en er is ook sprake van een gestructureerd overleg met de derdewereld- en
vredesorganisaties. Nieuwe sociale bewegingen zijn dus duidelijk geaccepteerd als
gesprekspartner door het Belgisch politiek systeem.” (Hooghe, 2004: 345)
17 Voor een precieze definitie van “nieuwe sociale bewegingen” wordt verwezen naar hoofdstuk 1 over de methodologie.
42
Het spreekt voor zich dat die acceptatie als gesprekspartner er niet meteen gekomen is. Dit
was een geleidelijk proces waarvoor moest gestreden worden. Anderzijds moet er ook de
vraag gesteld worden of de erkenning als gesprekspartner ook daadwerkelijk heeft geleid tot
een invloed van de nieuwe sociale bewegingen. De oudere sociale bewegingen hadden een
politieke macht omdat zij in staat waren op een zeer effectieve wijze hun achterban te
mobiliseren. Vakbonden bijvoorbeeld beschikken zo over verschillende manieren om hun
eisen op de onderhandelingstafel kracht bij te zetten. Bij nieuwe sociale bewegingen is een
zeker stoorvermogen evenzeer aanwezig maar het is in mindere mate routinematig
mobiliseerbaar. Dit komt omdat de achterban kritischer en wisselvalliger is. De
mobilisatiekracht van een bepaald thema kan zo weer verdwijnen (Hooghe, 2004:345).
Daarbij komt nog dat de nieuwe organisaties vaak financieel niet sterk in hun schoenen
staan, en dus kwetsbaar zijn.
Concluderend kunnen we dus stellen dat de nieuwe sociale bewegingen zoals de milieu-, de
Derde Wereld- , de vredes- en de feministische beweging die hiervan het typische voorbeeld
zijn, niet echt een politieke macht bezitten. Toch kunnen hun acties en hun eisen niet zomaar
genegeerd worden, omdat zij beschikken over een zeer grote achterban. Anderzijds is deze
grote mobilisatie ook de zwakte van de beweging, omdat deze kritisch is en zich dus ook
tegen de beweging kan keren.
43
Hoofdstuk 3:
Economisch klimaat in België tussen 1960 en 1974
Vanaf 1960 merken we een economische expansie in België als gevolg van een grotere
vraag vanuit het buitenland. De groei veroorzaakte een stijging van de prijzen. Daardoor
zullen ook de lonen worden aangepast1. Op het vlak van de economische conjunctuur
kunnen we de volgende evolutie waarnemen:
In 1960 valt een stabilisatie van de economie waar te nemen; de eerste sinds de naoorlogse
groei in de jaren vijftig. Vanaf 1961 zet de groei zich voort, al is het ritme wat vertraagd. De
bevolking merkt duidelijk de groei, hetgeen zich vertaalt in een grotere welvaart. Mensen
kunnen enerzijds meer geld aan de kant zetten, maar anderzijds wordt ook meer geld
uitgegeven aan luxegoederen. Vanaf 1962 dan klimt het indexcijfer opnieuw, wat vooral te
danken was aan de grotere productie in de nijverheidssector. Die grotere productie heeft
echter wel als nadeel dat er zich een tekort voordoet aan gekwalificeerde arbeidskrachten.
Vanaf 1963 is er een sterke buitenlandse handel op te merken; 1964 geeft nieuwe topcijfers
in de Belgische economie. De industriële opbrengst was sterk verhoogd en er was een
nijpend tekort aan gekwalificeerde arbeiders. De economische expansie had nu voor het
eerst een inflatoire kracht op de prijzen. Door de grotere vraag stegen de prijzen immers en
werden de lonen opgedreven waardoor het geld dus minder waarde kreeg. Wat betreft het
buitenland vallen nog altijd goede relaties en een sterke handel waar te nemen. De
voorspoed van België hangt af van de grote vraag vanuit het buitenland. Onder meer
Nederland, Frankrijk en later ook Duitsland spelen een grote rol. De prijzenstijging was in
deze periode reeds zorgwekkend want de geldmassa bleef maar toenemen.
Na 1965 wordt de conjunctuur minder hevig. Er werd minder geproduceerd en ook de
voorraden werden minder uitgebreid. Er valt echter nog niet te spreken van een
achteruitgang van de groei, er zijn enkel vertragingen op te merken. Vanaf 1966-1967 hield
de vertraging in de nijverheid op en opnieuw steeg de conjunctuur. Nieuwe hoogterecords
werden bereikt in de jaren 1968 en 1969. De productiviteit kende een gunstige evolutie maar
men vreesde voor een economische oververhitting. Die bleef uit tot het midden van de jaren
zeventig. Die vrees voor de oververhitting van de economie was echter wel gegrond; de
1 De aanpassing van de lonen wordt in dit deel verder besproken maar er wordt vooral dieper op deze sociale problematiek ingegaan in het volgende hoofdstuk over sociale geschiedenis.
44
prijzen daalden zo sterk als gevolg van de hogere productie en men moest hoge lonen aan
de arbeiders uitbetalen. Die hoge lonen brachten een verruiming met de koopkracht met zich
mee. Vooral bedienden en arbeiders werden zeer goed betaald, met goedkeuring van het
patronaat omdat zij zeer hoge bedrijfswinsten kenden.
Vanaf de jaren zeventig dan doen zich enkele internationale gebeurtenissen voor die een
invloed hebben op de Belgische economie. De Bretton Woods-akkoorden worden
opgegeven, wat betekent dat de koppeling van de dollar aan de goudstandaard niet meer
gebruikelijk is. Vanaf 1972, 1973 en vooral vanaf 1974 zien we een zeer grote productiviteit.
De prijzen zijn op dat moment zodanig laag en de lonen zullen nog meer stijgen. Op die
manier komt zeer veel geld in omloop wat de waarde van de Belgische Frank doet dalen. Op
de werkvloer zelf merken we zeer hoge productiekosten op als gevolg van de stijging van de
grondstoffen. Vooral door de oliecrisis in het Midden-Oosten in 1973, stijgen de prijzen voor
olie, waarvan België zich ook afhankelijk heeft gemaakt, zeer sterk. De productiekosten
stijgen enerzijds door de hogere brandstofprijzen, maar anderzijds stijgen zij ook door hoge
loonbarema’s die worden uitgereikt. Deze factoren zorgen voor een zeer grote inflatie in de
eerste helft van de jaren zeventig die uiteindelijk tot een oververhitting van de economie zal
leiden met een diepe crisis als gevolg( Vandeputte, 1985: 67-69, 91-92, 125-126).
Hoe vertaalt deze evolutie zich nu op de verschillende economische gebieden? We bekijken
ze één voor één aan de hand van het basiswerk van Robert Vandeputte (1985) die de
gehele periode 1960-1975 per sector onder handen neemt. Anderzijds worden de
verschillende economische sectoren ook besproken in het werk van Helmut Gaus (2001) en
in het werk van Brepoels (1981) In dit hoofdstuk worden echter enkel de sectoren besproken
die een invloed gehad hebben op het protest in de periode.
45
3.1 Economisch verloop volgens sector
3.1.1 Industrie
De kolenindustrie bevindt zich in een neerwaartse spiraal vanaf de jaren zestig. De
opbrengst is niet meer rendabel en de industrie krijgt af te rekenen met concurrentie vanuit
het buitenland en concurrentie van andere energiebronnen. Die concurrentie kwam vooral uit
de Verenigde Staten, waar de kolen aan een lage prijs werden aangeboden. De
petroleumsector anderzijds maakte een opmars, vooral vanaf 1963 wanneer raffinaderijen in
de Antwerpse haven op volle toeren draaiden (Gaus, 2005: 61)
Toch kan men op korte termijn niet zomaar alle mijnen sluiten. Daarom probeert men een
geleidelijke afbouw door te voeren via de politiek van de Europese Gemeenschap voor Kolen
en Staal (EGKS). De kolenindustrie kan verder ook rekenen op de steun van het in 1961
opgerichte Directorium voor Koolnijverheid. Deze kreeg een beslissingsbevoegdheid over de
prijzen en over de productieprogramma’s.
Vanaf 1964 merken we een dalende productie in de Belgische Kolenindustrie met als gevolg
dat enkele kolenbekkens in Wallonië werden gesloten. In 1966 werden nog eens 6
mijnputten gesloten door de EGKS. Vanaf dan wordt veel meer petroleum dan kolen
geproduceerd en werd ook aardgas als energiebron gebruikt. Dat aardgas werd via
pijpleidingen vanuit Holland naar de Antwerpse haven gebracht. Vooral de Waalse
kolenmijnen hadden onder de hevige concurrentie zwaar te leiden, maar ook in Vlaanderen
kende men veel protest tegen het sluiten van de mijnen.
Wat betreft de petroleumindustrie, zien we een verslapping van de productie vanaf 1970. De
vooruitgang vertraagde. Dit was niet alleen het geval voor België; het was een internationaal
fenomeen omdat heel veel landen afhankelijk geworden waren van de olie uit het Midden-
Oosten. Een heropleving volgde in de jaren 1972-1973. Vanaf het einde van 1973 stegen de
prijzen zeer snel als gevolg van de problemen daar. Die vraag naar olie was niet alleen te
verklaren door een stijgend energieverbruik in de Belgische huishoudens, maar ook door het
feit dat meer en meer auto’s werden geproduceerd en er dus nood was aan benzine. Wat
betreft de staalnijverheid merkt Vandeputte dat ook deze sector heeft af te rekenen met felle
concurrentie. Brepoels legt de nadruk op de fusies die binnen deze sector worden gevormd.
Dit kon echter niet beletten dat de sector bedreigd werd door overproductie. Om dit tegen te
gaan werden aanbevelingen gegeven door de EGKS die werden gemaakt op basis van de
studie van de conjunctuur. De bedoeling was om de productie te behouden op het niveau
van de vraag. Anderzijds werden vanuit overheidswege ook grote investeringen gedaan om
de productiekosten te verlagen en de kwaliteit te verbeteren. In de metaalnijverheid was de
46
evolutie gunstig, met uitzonderingen voor de sector van de scheepsvaart, de fietsenfabrieken
en de spoorwegen. De automobielsector en de draadtrekkerij boekten wel succes. Vooral
wanneer de productie van huishoudelijke apparaten sterk toe nam, betekende dit voor de
metaalsector een succes. Wat betreft de koperindustrie behield België nog steeds een
toppositie dankzij de koperwinning uit Katanga. Die sector begint het pas slecht te doen
vanaf de jaren zeventig (Vandeputte, 1985: 70-75, 93-101, 126-139, Brepoels, 1981: 15-20).
3.1.2 Handelsbalans en betalingsbalans
Gedurende de periode 1960-174 heeft België goede relaties met het buitenland. De nieuwe
investeringen en de nieuwe technieken moesten het buitenland aantrekken( Gaus, 2005: 60)
Gevolg hiervan: men probeerde een geleidelijke verwezenlijking van de douane-unie door te
voeren onder de EEG en hield de uitvoer naar niet EEG-landen beperkt. Slechts enkele
sectoren waren winstgevend voor de export. Op die manier probeerde men toch om het
tekort aan binnenlandse vraag op te vullen. De betrekkingen met Rusland en de rest van het
Oostblok waren uitermate slecht.
Belgie exporteerde hoofdzakelijk ijzer, staal, non-ferrometalen en textiel. Vooral de
metaalnijverheid was in de tweede helft van de jaren zeventig zeer winstgevend. Op de
tweede en derde plaats volgden de ijzer- en staalindustrie. Wat betreft de import kan men
vooral rekenen op de invoer van grondstoffen die in eigen land verder worden bewerkt. Ook
kolen en cokes worden vanaf 1970 in grotere mate ingevoerd. Er werd voornamelijk handel
gedreven met Nederland, West-Duitsland, Frankrijk, Verenigde Staten, Groot-Brittannië en
later ook Italië. Een beperkte handel vond plaats met de Europese vrijhandelszone. Vanaf de
jaren 70 werd de invoer vanuit de VS beperkter door het deflicitair karakter van hun
handelsbalans. Verder had België ook nog goede handelsrelaties met Congo. Zoals eerder
vermeld was vooral de toevoer van koper uit Katanga zeer belangrijk voor ons land. België
probeerde ook handel te drijven met ander continenten, waaronder Azië, maar dit bracht niet
veel op. In de jaren zestig zijn er in feite weinig fundamentele verschillen op te merken met
de jaren vijftig. ( Vandeputte, 1985: 48-50, 75-77, 101-102, Brepoels, 1981: 21).
47
3.1.3 Landbouw
Een tendens die zich in de jaren zestig en zeventig voordoet in de landbouwsector is de
inkrimping van de grootte van het landbouwgebied. De oppervlakte van het bedrijf wordt
kleiner ten voordele van de woningbouw die een zeer sterke groei kent.
De Europese Economische Gemeenschap stelt een reglement vast in verband met de
graangewassen en leunt hierbij dicht aan bij het protectionisme. Zij stellen drie soorten
prijzen vast: richtprijzen, interventieprijzen en drempelprijzen en pogen op die manier de
algemene prijzen in de landbouw onder controle te houden en minder afhankelijk te maken
van de economische conjunctuur.
Toch kunnen deze maatregelen niet verhinderen dat de landbouw krijgt af te rekenen met
een overproductie op wereldvlak waardoor de internationale prijzen zeer laag liggen. Wel
worden de Belgische boeren beschermd door de Europese Gemeenschap, onder meer door
het invoeren van subsidies. Verder werden Belgische boeren ook beschermd door de
Boerenbond (Gaus, 2005:20).
Gaus (2005) wijst erop dat de EEG steeds meer geld moest bijleggen om de boeren gunstig
te stellen omdat de wereldprijzen zeer laag lagen. Daardoor behielden de boeren
aanvankelijk een relatief hoog inkomen, maar de overproductie en de niet uitgevoerde stocks
zorgden ervoor dat de prijzen bleven dalen en de EEG niet meer kon bijspringen(Gaus,
2005:21) .
3.1.4. Prijzen en lonen
Vanaf het begin van de jaren zestig merken we een langzame stijging van de prijzen en
bijgevolg ook van de lonen. Door een stijgende productiviteit in deze periode waren de
loonsstijgingen die het gevolg waren van deze gunstige conjunctuur, nog niet hinderlijk voor
de bedrijven. Zij maakten immers veel winst en de productiviteit steeg in die mate dat ze de
stijgende lonen makkelijk kon bijhouden. Er was ook weinig of geen sprake van
werkloosheid. Vanaf 1961 begonnen de groothandelsprijzen sterker te stijgen, vooral door
een verhoging van het prijzenniveau van de eigen opbrengst in de landbouwsector. Als
gevolg van de prijsstijging in de groothandel, stegen ook de prijzen in de kleinhandel wat
voor een stijging van de lonen zorgde. De situatie was nog steeds niet problematisch, het
enige probleem was het tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten. Deze spanning op de
arbeidsmarkt werd echter deels opgeslorpt door de hoge productiviteit die de bedrijven
boekten. Vanaf eind 1964 daalde de wereldprijs van de grondstoffen waardoor de
groothandelsprijzen daalden. De detailprijzen stegen wel maar de lonen daalden niet omdat
48
men met een arbeiderstekort zat. Men kan dus spreken van een zekere vertraging van de
economische conjunctuur tegen 1965.
Vanaf dan gingen de prijzen opnieuw de hoogte in, zowel die van de groothandel als die van
de kleinhandel. Op 11 mei 1966 voerde de regering een prijzenstop in en werd een nieuwe
index samengesteld. Zowel de nominale als de reële lonen stegen als gevolg van de
prijzenstijging. In 1969 stegen de lonen nog harder omdat men een tekort had aan
arbeidskrachten. Ook de maatregelen op sociaal gebied zorgden ervoor dat de lonen voor de
fabrieksarbeiders bleven stijgen met als gevolg een zeer grote inflatie. In 1971 werd de BTW
ingevoerd waardoor van een zekere ontspanning tot stand kwam, maar de grote inflatie kon
hierdoor niet worden tegengehouden.
Het jaar 1971 kende een minder snelle vooruitgang. Er vond een daling plaats van het aantal
producten afkomstig uit de landbouw en de prijzen van de diensten stegen. De lonen
bevonden zich nog steeds in een opwaartse spiraal, maar hoeveel de lonen juist stegen was
afhankelijk van de sector. De loonkosten lagen vrij hoog en werden nog eens extra belast
door de opkomende sociale zekerheid waardoor de werkgever veel financiële toegevingen
moest doen aan zijn werknemers. 1972 was een voortzetting van deze trend. De prijzen van
de verbruikersgoederen gingen steeds verder de hoogte in en er werden opnieuw
maatregelen getroffen om de prijzen te drukken. De bezoldigingen stegen in die mate dat ze
hoger waren dan de prijzen van de verbruikersgoederen. Dit leidde tot een steeds grotere
inflatie die reeds zeer goed merkbaar was in 1973. De aardolieschok en de verruimde
koopkracht van de Belgische bevolking versterkte de inflatie alleen maar. De toepassing van
de fiscale en sociale wetgeving woog steeds zwaarder voor de bedrijven en de regering
maar anderzijds verbeterde de productie wel door deze maatregelen (Vandeputte, 1985: 78-
80, 104-106, 145-148)
3.1.5. Investeringen
De jaren zestig kenmerkten zich door het uitzonderlijk hoge niveau van investeringen in de
industrie: het bouwen en het uitbreiden van fabrieken. Dit verschijnsel is voor een belangrijk
deel terug te voeren tot de rol die de vreemde multinationale ondertekeningen in België
speelden als gangmakers bij de verdere industrialisatie van het land. Maar ook privé-kapitaal
speelde een niet onbelangrijke rol in de verruiming van de industrie. Vooral de haven van
Antwerpen en de Kempense industrieterreinen kennen in de jaren zestig een niet te
ontkennen uitbreiding. Meer concreet vertaalde de industriële uitbreiding zich ook in het
aanschaffen van nieuwe machines en uitrustingsgoederen.
Maar niet enkel in de industrie werd door de overheid geïnvesteerd. Belangrijke sommen
geld gaan ook uit naar de sociale sector. Zo kan in de eerste plaats de sociale woningbouw
49
op grote steun rekenen. Maar ook openbare instellingen schieten als paddestoelen uit de
grond. Verantwoordelijk hiervoor zijn de instanties Nationale Maatschappij voor Huisvesting
en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas. Als laatste investering liet de overheid openbare
werken uitvoeren ( Vandeputte, 1985: 81-86, 106-109, 148-151, Brepoels, 1981: 25)
3.1.6 Financiële aangelegenheden
In de jaren zestig en zeventig werden grote staatsuitgaven gedaan. In 1962 werden wetten
uitgevaardigd met betrekking tot het kadastrale inkomen, roerende voorheffing op effecten
en de verzwaring van de fiscale last. Op die manier probeerde de regering zijn inkomsten op
te drijven om tot een evenwicht te komen. Buitengewone begrotingen werden gefinancierd
door leningen. Maar deze maatregelen konden niet verhinderen dat in de loop van de
tweede helft van de jaren zestig de Rijksuitgaven bleven stijgen en bijgevolg ook de schuld
groter werd. De Nationale Bank op zijn beurt tracht maatregelen te treffen om de inflatie te
bestrijden en ook het bank- en spaarwezen werd hervormd. De inflatie betrof jaarlijks een
drietal procent en werd een “normaal verschijnsel”. Vanaf de jaren ‘70 stegen de belastingen
meer en meer en werd de begroting positief afgesloten. Daardoor kon men ook in 1971
uitgebreidere uitgaven doen en opnieuw eindigen met een positieve begroting. Vanaf 1972
werd de inflatie echter zo sterk dat de stijging van de inkomsten niet meer voldoende was om
ze tegen te houden (Vandeputte, 1985: 81-88, 109-114, 151-157, Brepoels, 1981: 25)
50
3.2 Rol van het Vlaams Economisch Verbond
Het Vlaams economisch Verbond werd als economische afdeling van de Vlaamse Beweging
opgericht onder de geestelijke stamvader Lodewijk De Raet. De idee was de volgende: de
Vlaamse taal mocht dan wel van het ganse volk zijn, maar zolang de economische hefboom
ontbrak, had de Vlaamse Beweging weinig reëel politieke macht. Het Vlaams
Handelsverbond, als voorloper van het VEV werd voorgezeten door Lieven Gevaert. Het
VEV hield zich in zijn beginperiode met uiteenlopende problemen bezig en mengde zich in
tal van sociale, politieke en economische discussies 2. Arthur Mulier nam in 1957 de leiding
over. Hij was betrokken geweest bij het activisme en kreeg nu te maken met een herleving
van de Belgische economie. Zoals eerder in dit hoofdstuk beschreven, betekende dit niet dat
er geen problemen waren. De economische inflatie, de prijsstijging en de loonsverhogingen
die niet konden achterblijven, lokten in de jaren zestig en zeventig veel protest uit. Het VEV
had zich ondertussen wel kunnen opwerken tot een belangrijke gesprekspartner van de
Belgische regering en andere sociaal-economische organisaties. Wat waren nu de
standpunten van het VEV? Meyvis (2004: 81-84, 94-96, 106-109) heeft er enkele besproken.
Allereerst regionale expansie. Het VEV was voorstander van een regionaal gevoerde
economische politiek, waarbij nadruk werd gelegd op de verschillen tussen Wallonië en
Vlaanderen, maar ook tussen de verschillende deelgebieden. Een belangrijke innovatie in
het optreden van het Verbond was dat het zich niet langer beperkte tot het bekendmaken en
beïnvloeden van standpunten of het aanreiken van informatie, maar dat het zich metterdaad
wenste in te zetten voor de regionale ontplooiing van bepaalde Vlaamse gebieden. Daarom
richtte het VEV in 1961 Venex op: Coöperatieve Vennootschap ter bevordering van de
Economische Expansie in de Vlaamse Provinciën. Ook de situatie in de Waalse mijnen liet
het VEV niet onberoerd. Volgens hen was dit te wijten aan een niet tijdig optreden van de en
door partij- en taalpolitieke belangen te laten primeren op gefundeerde adviezen. Het VEV
liet dan ook duidelijk hun stem horen aan de Belgische regering in verband met de
werkzekerheid voor de Limburgse mijnen maar kreeg geen eenduidig antwoord. Die
standpunten werden verruimd in de tweede helft van de jaren zestig. Opnieuw stond
regionalisering centraal en men waarschuwde dat de reconversie van Wallonië niet mocht
leiden tot de verstikking van Vlaanderen. Het ledenaantal van het VEV bleef intussen steeds
verder aangroeien.
In 1970 werd het roer over genomen door Vaast Leysen en de organisatie had toen de allure
van een gerespecteerde werkgeversorganisatie, doch werd ze nog steeds niet formeel als
2 Voor een volledige geschiedenis van het VEV wordt verwezen naar de volgende werken: L.Meyvis (2004) Markt en macht. het VEV van 1926 tot heden,, Tielt: Lannoo. En P. Cuypers (2004) Van Gevaert tot welvaart, 75 jaar VEV en economische ontwikkeling in Vlaanderen, Tielt: Lannoo
51
sociale gesprekspartner erkend. België zou door het Lambermontakkoord nu een federale
staat worden, dat principe werd in 1970 gelanceerd. Het Verbond zou een belangrijk deel
van zijn activiteit richten op de staatshervorming en de economische regionalisering. Dit zou
vanaf nu ongeveer de belangrijkste taak van het Verbond blijven, al mag men niet vergeten
dat het VEV in de eerste plaats een werkgeversorganisatie is. Concrete verwezenlijkingen
van het VEV waren volgens Cuypers (2004) onder ander het amendement op de wetgeving
inzake het taalgebruik in bestuurszaken, waarbij ook privé-ondernemingen verplicht werden
de streektaal te gebruiken in hun correspondentie met particulieren in 1963. Daarnaast
richtte het VEV ook een belangrijk communicatieorgaan op voor de Belgische bevolking: zijn
eigen krant de Financieel-Economische Tijd in 1968. Op die manier kon men onder meer op
de hoogste worden gehouden van de beurscijfers (Cuypers, 2004: 70-76)
Verder moeide het Verbond zich niet alleen met uitsluitend economische zaken, het zou ook
een invloed hebben op de sociale gebeurtenissen en het sociaal overleg in ons land en over
de taalproblematiek. Daarover volgt meer informatie in het sociale hoofdstuk. Voor de
standpunten over de taalpolitiek wordt verwezen naar het eerste hoofdstuk.
Als besluit kunnen we stellen dat het VEV veel heeft bijgedragen tot de identiteit van
Vlaanderen en tot de versterking van de Vlaamse economie. Het spreekt dus voor zich dat
de rol van het VEV niet mag onderschat worden. Ze heeft een sterke invloed gehad omdat
ze zich in ieder gesprek in verband met economie kon ‘bemoeien’. Wegens het grote
ledenaantal en de vele ondernemingen die van de organisatie uitmaakten, evenals de sterke
persoonlijkheden die aan de top van het Verbond stonden, viel het Verbond op het vlak van
de economie niet te negeren. De nadruk van de verenging lag echter steeds op het Vlaamse
karakter en droeg daarom ook bij tot de vorming van de federale staat België.
52
Hoofdstuk 4:
Sociaal klimaat tussen 1960-1974
De sociale gebeurtenissen in ons land vallen niet los te zien van de economische
conjunctuur die er in ons land heerste. De economie en de sociale gebeurtenissen werden
met elkaar verbond via het overlegsysteem en vonden hoofdzakelijk plaats op de werkvloer.
In feite zal de sociale beweging, ieder op hun manier, de verbetering van de zwakkeren in de
samenleving beogen. Dit kan volgens Robert Vandeputte (1987: 9) enkel door de verhoging
van de bezoldigingen en een verruiming van de draagkracht van de sociale zekerheid.
Die opbouw van de sociale zekerheid en de uitbreiding ervan is een proces dat reeds lang
voor de jaren zestig op gang werd gebracht. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de
sociale drukkingsgroepen, de sociale gebeurtenissen die in de loop van de periode 1960-
1974 plaatsvonden, het sociaal protest dat ervan het gevolg was en de ontwikkeling van het
sociaal-economisch overleg in de jaren zestig en zeventig.
4.1 Sociale drukkingsgroepen
Sociale drukkingsgroepen zullen het belangrijkste overlegorgaan vormen voor de Belgische
regering. Hierbij gaat de aandacht in de eerste plaats uit naar de werknemersorganisaties,
omdat zij in de periode 1960-1974 een groot deel van de collectieve actie op gang gebracht
hebben, in tegenstelling tot de werkgeversorganisaties. Dit neemt echter niet weg dat deze
laatste geen belangrijke positie konden verwerven in het sociaal-economisch overleg.
4.1.1 Vakbonden
Voor de geschiedenis van de verschillende syndicaten kan verwezen worden naar
verschillende basiswerken1. Ook op de algemene website van de christelijke, socialistische
en liberale vakbonden wordt een chronologisch overzicht gegeven van het ontstaan en de
ontwikkeling ervan. In dit onderdeel wordt hoofdzakelijk stilgestaan bij de vakbond in de jaren
zestig en zeventig. Toch is het vaak belangrijk om de voorgaande evolutie te schetsen om te
begrijpen waarom de vakbonden in de jaren zestig en zeventig bepaalde doelen voor ogen
hebben.
1 Onder andere het werk van Gerard (1993) en Vandeputte (1985)over de Christelijke arbeidersbeweging, en het werk van Peiren over de socialistische vakbond.
53
De vakbonden zijn ontstaan tegen het einde van de 19e eeuw, als gevolg van de opkomende
industrialisatie. Die zorgde ervoor dat een nieuwe klasse ontstond: de fabrieksarbeider. In de
beginperiode waren de werkomstandigheden voor de arbeider echter zeer erbarmelijk. Vaak
braken tegen deze omstandigheden wel rellen uit, maar zij maakten niks uit en werden
verdrukt, omdat de arbeiders niet voldoende georganiseerd waren om te strijden tegen het
patronaat. Het was de taak van de vakbonden om ervoor te zorgen dat er voor de nieuwe
fabrieksarbeider betere levensomstandigheden konden worden bereikt
(www.abvv.be/geschiedenis). Het spreekt voor zich dat de strijd van de vakbonden met
hoogtepunten en laagtepunten zou verlopen. Ook de verschillende strekkingen in de
werknemersorganisaties kenden een wisselend succes. Zo was vooral na de Eerste
Wereldoorlog de Socialistische vakbond succesvol, ten nadele van de Christelijke (Pasture,
1993: 49).
In de naoorlogse periode zette men de eerste stappen richting het sociaal-economisch
overleg. Men richtte Nationale Arbeidersconferenties in om het overleg in goede banen te
leiden. Tussen 1944 en 1948 vonden er vier plaats. Vanaf 1950 vonden de eerste sociale
verkiezingen plaats. Die interne organisatie was noodzakelijk omdat het ledenaantal reeds
zeer groot geworden was. De jaren vijftig kenmerkten zich door de strijd die de vakbonden
leverden voor het invoeren van de 5-werkdagen week. Het duurde echter nog tot 1965
vooraleer de 5-werkdagen week in alle sectoren verplicht werd. De zaterdagstakingen die
hieraan vooraf gingen waren voor de patroons druppel die ervoor zorgde dat zij de strijd
tegen de vakbonden opgaven (Pasture, 1991a: 266-268, 292).
De periodes 1958-1964, 1965-1968 worden voor de christelijke vakbond uitvoerig
beschreven in het werk van Robert Vandeputte (1983) Anderzijds beschrijft ook Patrick
Pasture (1991b) de Christelijke vakbond in de periode 1960-1973. Dit neemt echter niet weg
dat we in deze werken ook informatie vernemen in verband met de andere twee vakbonden.
De eerste beschreven periode kenmerkte een nieuwe levenswandel. Verschillende eisen
werden ingewilligd op het gebied van looneisen, maar ook werden grondige veranderingen
geleverd aan de eigenlijke samenleving. De vakbond richtte zich op een verbetering van het
economisch liberalisme door een verbetering van de standaard van de arbeider. Reeds na
de Tweede Wereldoorlog werden eisen voor een gewaarborgd weekloon aangesneden via
de Nationale Arbeidersraden. Samen met de socialistische vakbond stelde het ACV hun
gemeenschappelijk eisenprogramma op: een gewaarborgd minimum weekloon bij volgende
risico’s zoals ziekte, ongeval, onvrijwillige werkloosheid en klein verlet. In die gevallen zou
men gedurende 6 dagen uitbetaald worden (behalve bij klein verlet). Het wetsontwerp werd
door de regering goedgekeurd (Vandeputte, 1987: 121-140). De positie van het ACV werd
steeds steviger, zeker na de conflicten die het ABVV kende. Op internationaal gebied
bemoeide het ACV zich met de gebeurtenissen in Kongo en verklaarde zich solidair met de
54
Kongolese mijnarbeiders. Tegen de Eenheidswet2 verzette het AVC zich weinig, in
tegenstelling tot de Waalse socialisten (Brepoels, 1977: 179) In de eerste helft van de jaren
zestig werden onder invloed van de vakbonden enkele fiscale hervormingen doorgevoerd
waarbij vooral de stabiliteit van de prijzen en koopkracht benadrukt werd. Ander wetgevend
werk in de periode 1963-1964 dat door de vakbonden werd geleverd had onder meer
betrekking op de handhaving van de openbare orde, en de invoering van een derde week
vakantie voor arbeiders, optrekking van de kinderbijslagen en de verruiming van de middelen
voor de ziekteverzekering. (Brepoels, 1977: 187-188) Belangrijk is dat deze eisen enkel
konden worden verwezenlijkt door de economische expansie van de jaren zestig. De tweede
periode die door Vandeputte (1983: 141-156) wordt besproken is de periode 1965-1968.
Daarin valt vooral op dat er van een nauwere samenwerking met de socialistische vakbond
kan worden gesproken. Die samenwerking uitte zich onder meer in het volgende:
voorafgaande raadpleging van het ander syndicaat vooraleer actie werd ondernomen en
gemeenschappelijke vergaderingen. Die samenwerking wierp zijn vruchten af want in 1965
werd een nieuw sociaal programma samengesteld. Er werden toegevingen gedaan van
zowel het patronaat als van de overheid. Het ging onder meer over een kortere werkweek,
vastlegging van het arbeiderspensioen, de verbetering van kinderbijslagen, verhoging van
werkloosheidsuitkeringen enzovoort ( Pasture, 1991b: 329-340) Tot aan de jaren zeventig
hebben zowel de christelijke als socialistische vakbonden veel kunnen verwezenlijken via het
sociaal overleg, waarop in een volgend deel verder op ingegaan wordt. Vanaf de jaren
zeventig werd België omgevormd tot een federale staat als gevolg van de communautaire
problemen. Op die manier werden gewesten en gemeenschappen opgericht die elk hun
verantwoordelijkheden kregen3. De vakbonden pasten zich hieraan aan en richtten daarvoor
regionale comités op tegen het eind van de jaren zeventig.
De liberale vakbond heeft altijd nauwe banden gehad met zijn liberale partij. Bij de
christelijke en socialistische vakbond was dit niet zo het geval. In de jaren zestig komt daar
echter verandering in. Na de grote staking van 1960-1961 voert de liberale partij een
uitgesproken antisyndicale campagne. Politiek en syndicalisme zijn volgens de partij twee
aparte zaken, die dan ook apart moeten behandeld worden. Na de omvorming van de
liberale partij in de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang is het duidelijk dat de belangen van de
partij moeilijk te verzoenen zijn met het sociaal-liberalisme zoals dat door de vakbond wordt
nagestreefd. (Samson, 1991:47-48)
Het feit dat vakbonden voor arbeiders een beschermende rol innemen, blijkt uit de hoge
syndicalisatiegraad. Die syndicalisatiegraad wordt bijgehouden vanaf 1957 voor het ABLVB.
In dat jaar telt de vereniging meer dan 100.000 leden. Het aantal leden daalde voor alle
2 Verder uitvoeriger besproken in het onderdeel “sociale gebeurtenissen” 3 Zie hoofdstuk 2
55
vakbonden tussen 1960 en 1962 als gevolg van de terugval van het ABVV. Ondertussen
kent het ACV wel een lichte stijging. In het totaal zorgt dit voor der periode tussen 1960-1962
voor een daling van 2 procent. In 1963 heeft de syndicalisatiegraad zich terug hersteld en er
is sprak van een sterke stijging in 1966, als het gevolg van de stijging van het aantal leden
binnen de christelijke en socialistische vakbond. Na een kleine verzwakking in 1970 is de
syndicalisatiegraad in 1971 terug op hetzelfde niveau van in 1969. In de jaren zeventig blijft
de stijging zich voortzetten en voor de periode 1971-1981 spreken we van een totale stijging
van 10 procent. (Samson, 1991: 52-54). De hoge syndicalisatiegraad is het gevolg van onder
meer de uitgebreide dienstverlening maar ook de juridische bijstand die door de vakbonden
aan hun leden werd gegeven. Op die manier verkregen de vakbonden immers ook hun
feitelijke macht: ze hielpen mee aan de opbouw van een overlegeconomie met
overlegorganen voor sociale en economische aangelegenheden op nationaal vlak, per
bedrijfssector en in de ondernemingen (Pasture, 1991b: 51)
Door de gunstige ontwikkeling van het sociaal overleg, dat tegen het einde van de jaren
zestig tot volle ontplooiing kwam, kwam een einde aan de rivaliteit tussen de christelijke en
socialistische vakbond omdat zij voortaan als gemeenschappelijk vakbondsfront zouden
optreden. Het principe van het paritair overleg bracht beide bonden naar dezelfde kant van
de onderhandelingstafel, als tegenstanders van het patronaat (Reynebeau, 1999: 167).
4.1.2 Boerenbond
Het is niet de bedoeling om hier een volledig verloop van de evolutie van die beweging weer
te geven. Net als dat voor de vakbonden het geval was, wordt hier de periode beschreven
die nuttig is voor het onderzoek, wat echter niet wegneemt dat soms verwijzingen naar het
verleden worden gemaakt om te begrijpen waarom de Boerenbond op een bepaald ogenblik
in de periode 1960-1974 op die welbepaalde manier te werk gaat.
Na de oorlog werd de vereniging geconfronteerd met een groeiende economische
conjunctuur en de veranderingen die zich voordeden in de landbouw die zich vertaalde in de
internationalisering en de intensifiëring van de landbouw. Op internationaal vlak was de
Belgische landbouw niet zo goed voorbereid. De Benelux werd als een bedreiging ervaren
uit vrees voor de concurrentie vanuit Nederland. Intussen werden door de Belgische regering
maatregelen getroffen om de binnenlandse productie op te drijven. Op die manier werd
echter aan overproductie gedaan met het gevolg dat de Belgische boeren slechts een lage
prijs kregen voor hun goederen (Van Molle, 1990: 334-338).
België had dus nood aan een buitenlandse afzetmarkt, wat ze vond in de EEG. Het kleine
gemengde landbouwbedrijf was echter niet opgewassen tegen de hoge eisen die door de
marktvergroting werden gesteld. Het aantal landbouwbedrijven zou onvermijdelijk inkrimpen.
56
Wie verder wilde boeren moest zwaar investeren, moderniseren én specialiseren. De
Boerenbond werd in de loop van de jaren zestig geconfronteerd met twijfel. Enerzijds zou ze
moeten investeren in nieuwe technologieën, anderzijds kon het zich niet permitteren de
middelen voor sociale voorzorg op te geven voor de eisen van de landbouwtechnologie
(Gaus, 2001: 20-22). De dienstverlening werd georganiseerd door verschillende
dochterverenigingen waaronder AVEVE, ABB en CERA die fungeerde als bankinstelling.
Voor alle verenigingen geldt dat zij in de naoorlogse periode hun activiteitenpakket gevoelig
uitbreidden. Niet alleen de drie dochterverenigingen kenden een uitbreiding qua ledenaantal,
ook verschillende onderverdelingen van de BB kenden hun weg naar de Belgische
bevolking. Vooral vrouwen en jongeren werden door die verenigingen aangespoord tot het
voeren van allerlei activiteiten. Bijvoorbeeld de toenemende betrokkenheid van de jeugd bij
het wereldgebeuren weerspiegelde zich in de Derde Wereldbeweging (Van Molle, 1990: 345-
349). De economische expansie maakte uiteindelijk ook de expansie van de
beroepsorganisatie en van de sociaal-culturele werking van de Boerenbond mogelijk.
4.1.3 Vlaams economisch verbond De economische standpunten van het VEV werden reeds in het vorige hoofdstuk besproken.
Het VEV had echter ook een belangrijke functie te vervullen op het vlak van het sociaal
overleg. Meyvis (2004: 84-86, 96-97, 109-111) geeft in zijn studie over het VEV ook de
standpunten weer op het sociaal gebied. Als werkgeversorganisatie behandelde het VEV de
bijdragen van de sociale zekerheid eerst en vooral als een kostenverhogende en dus
concurrentiebelemmerende factor. Daarom was het de taak van de economische leiders om
de economische realiteit te weerleggen wanneer sociale eisen werden gesteld. Concreet
gezien betekende dit voor het VEV dat het minimumloon niet mocht worden beschouwd als
een wettelijk te regelen modaliteit van de arbeidsovereenkomst. Het moest blijven in de sfeer
waar het thuishoorde, namelijk in de sfeer van paritair overleg. Afhankelijk van de
economische situatie moest het minimumloon worden aangepast. Het najagen van
loonsverhogingen of andere voordelen was volgens het VEV niet aan de orde. Met andere
woorden, Meyvis wijst hier op een duidelijke tegenstelling tussen syndicaten en de
werkgever. Anderzijds merkt hij wel op dat in perioden van laagconjunctuur de verhoudingen
tussen patroonsorganisaties en vakbonden minder gespannen waren. Ook de
ontwikkelingen van de verschillende componenten van de sociale zekerheid werden door het
VEV zeer sterk gevoerd. Het legde de nadruk op het belang van het kindergeld en het drong
aan op het strikt behouden van uitkeringen aan diegenen die echt werkloos waren, en dit
slecht voor een beperkte tijd.
57
4.2 Sociaal-economisch overleg in België
Tot nu toe hebben we gesproken over de verwezenlijkingen die door de vakbonden,
drukkingsgroepen en de werkgeversorganisaties werden geleverd. In dit deel zal dieper
worden ingegaan op de manier waarop de eisen van de arbeiders ingewilligd werden: het
sociaal-economisch overleg. Via dit overleg worden bonden en patroons genoodzaakt over
hun problemen te onderhandelen en op te lossen. Vooral loonsonderhandelingen zijn na de
Tweede Wereldoorlog, wanneer het overleg ten volle is uitgegroeid tot één van de
basispijlers van het politieke en sociale systeem, het terrein van de sociale
gesprekspartners. Het sociaal-economisch overleg sinds de Tweede Wereldoorlog wordt
uitgebreid beschreven door Luyten (1995 en 1997), en opnieuw door Brepoels.(1981), maar
ook door Witte (2005) Het overleg is echter geen proces tussen twee partijen, maar wel een
driehoeksverhouding, vandaar de naam tripartisme, tussen patronaat, vakbonden en staat.
De staat creëert een juridisch kader en voert een sociale politiek die het overleg kan
beïnvloeden. De staat bemiddelt met andere woorden en treedt repressief op bij sociale
conflicten en probeert de sociale vrede in de hand te houden of te herstellen wanneer dit
nodig is. De staat kan ook door één van de overige partijen ter hulp worden geroepen
(Luyten, 1995: 9).
Het hoogtepunt van het sociaal overleg vond pas na de Tweede Wereldoorlog plaats. In het
begin van de jaren vijftig werd komaf gemaakt met de centraal geleide loonpolitiek en
stonden patroons en arbeiders in voor de regeling van lonen en arbeidsvoorwaarden die via
het paritair overleg zouden worden geregeld (Luyten, 1955:161). Met het afsluiten van
centrale akkooorden was begonnen in 1960. tot 1969 werden er nog twee afgesloten, met
name in 1963 (derde week vakantie, verhoging van de patroonsbijdrage voor ZIV) en in 1966
(dubbel vakantiegeld voor de derdevakantieweek). Toch is de inhoud van deze
interprofessionele akkoorden meestal beperkt. Het zwaartepunt blijft liggen in de sectoriele
overeenkomsten waarvan de resultaten dikwijls verder gaan dan wat interprofessioneel is
afgesproken. Door de vakbonden worden sommige eisen uitdrukkelijk verschoven naar de
sectoriele onderhandelingen, om zich centraal te kunnen concentreren op een of twee eisen
(Brepoels, 1981: 92-93) In de jaren zeventig dan werden onderhandelingen gevoerd voor
syndicale vorming, pensioenen en arbeidsduurverkorting in 1971, in 1973 voor een
gewaarborgd minimumloon en een kortere werkweek en tenslotte in 1975 voor een
minimumloon, gelijk loon voor mannen en vrouwen en voor dubbel vakantiegeld voor een
deel van de vierde vakantieweek. Dit laatste akkoord betekende ook het einde van de
bloeiperiode van het sociaal-economisch overleg (Luyten, 1995: 174).
58
Zoals blijkt hebben vakbonden dus veel maatregelen kunnen verkrijgen niet enkel op het
gebied van de lonen, die werden aangepast in evenredigheid met de prijzenindex, maar ook
de gebieden vakantiegeld, arbeidsduurverkorting, pensioenen, en familiale bijslagen zijn
gebieden waarop de vakbonden in de periode 1960-1975 hun gelijk konden halen.
Sociale toegevingen werden echter niet allemaal tegelijk ingevoerd. Het gebeurde in de loop
van de jaren maar toch valt het op dat de vakbonden in de jaren zestig veel konden
verwezenlijken.
Met de CAO-wet van 1968 werd het hoogtepunt van het sociaal-economisch overleg bereikt.
De wet zorgde ervoor dat België over een liberaal stakingsrecht beschikte. Dit betekent dat
de wetgever aan de vakorganisaties en de patroons veel ruimte liet om de staking te
reglementeren (Luyten, 1995: 184).
De jaren zestig brachten via het sociaal overleg een sociale rust met zich mee. De sociaal-
economische relaties tussen vakbonden en werkgevers berustten in een gunstig sociaal
klimaat en in een intensifiering van het sociaal overleg. Dit betekende echter niet dat er zich
geen stakingen voordeden. Die waren vaak het gevolg van de toenemende werkdruk. Vooral
tegen het einde van het decennium begint de onvrede steeds meer bij de arbeiders door te
dringen en wordt de sfeer grimmiger ( De Wilde, Peiren, 1997:158)
Als besluit kunnen we vaststellen dat het pas in de jaren zestig was dat men kan spreken
van een fordistisch stelsel van arbeidersverhoudingen met een stijging van de koopkracht en
arbeidsproductiviteit. De relaties tussen bonden en werkgevers verliepen in een sfeer van
sociale vrede die werd verkregen door het voeren van onderhandelingen. Dit betekent echter
niet dat die onderhandelingen enkel tussen deze twee partijen plaatsvonden. Ook de staat
had een rol in het sociaal-economisch overleg. De stijgende lijn van staatsregulatie
beantwoordt de uitbouw van een bijzonder veelomvattend complex van instituties, akkoorden
of afspraken en wetten die samen de Belgische variant van de keynesiaanse staat vormen. (
Witte, 2006: 86). Zij moest bemiddelen wanneer beide partijen niet akkoord gingen. De
sterke betrokkenheid van de sociale partners bij het sociaal-economisch overleg en de ver
doorgevoerde delegatie van overheidstaken naar vakbonden en ziekenfondsen gaf een
institutioneel karakter aan de verzuiling. De samenhang tussen de partijen, vakbonden en
ook ziekenfondsen werd sterker en op die manier vormden de zuilen een tussenveld tussen
burger en staat (Reynebeau, 1999: 166).
59
4.3 Sociale gebeurtenissen in de periode 1960-1974
Zoals reeds hierboven vermeld, hield het sociaal overleg in de jaren zestig een sociale rust
in. Toch zijn er enkele uitzonderingen te melden en zal vooral tegen het einde van de jaren
zestig de sfeer op de werkvloer meer en meer gespannen geraken en zullen er zich mer
acties voordoen. In dit onderdeel wordt van deze sociale collectieve acties een overzicht
gegeven. Opnieuw zal Vandeputte ons wegwijs maken in de sociale geschiedenis van
België. In zijn boek Sociale geschiedenis van België (1987) geeft hij ongeveer alle sociale
gebeurtenissen weer. Anderzijds wordt ook het twee volumes tellende werk van Brepoels
(1977 en 1981) over de arbeidersstrijd in België hiervoor geraadpleegd. De sociale
gebeurtenissen kunnen volgens Vandeputte enkel te verklaren zijn door de economische
welvaart die er in het begin van de jaren zestig heerste. Die economische welvaart bracht
echter wel sociale spanningen met zich mee, als gevolg van de prijzenstijgingen in de
stijgende conjunctuur. De fabrieken maakten meer winst, dus konden de lonen en premies
niet achterblijven (Vandeputte, 1987: 75). De sociale gebeurtenissen beperkten zich niet
alleen tot de verhoudingen tussen werknemers en patroons. Ook de verhouding tussen de
grote vakverenigingen ACV en ABVV kwam onder druk te staan in het begin van de jaren
zestig. De linkse stroming in het Waalse socialistische syndicalisme was altijd al sterk
geweest. De staking als gevolg van de Eenheidswet werd niet erkend door de Christelijke
vakbond. Die acties vonden vooral plaats aan de zijde van de Waalse socialist Renard, die
het volk zodanig ophitste dat vaak hevige rellen uitbraken. Aan de christen-democraten kant
werd er zo goed als geen actie gevoerd, omdat het ACV niet zo revolutionair ingesteld was
en eerder aandrong op onderhandelingen dan op wilde stakingen. Ook de liberale vakbond
volgde de mening van de Christelijke vakbond. Niet alleen de sociale onvrede lag aan de
basis van deze stakingen. Vlamingen en Walen lieten ook hun woede kennen over de
communautaire problemen4 (Vandeputte, 1987: 75, Brepoels, 1977: 179-183). Concreet
hield de Eenheidswet de volgende zaken in: de wetten voorzagen in een
besparingsprogramma met onder andere een forse verhoging van de indirecte belastingen,
besnoeiingen in de sociale uitgaven en bezuinigingen in de openbare diensten (Reynebeau,
1999: 165)5.
Toch waren beide vakbonden ervan overtuigd dat op een gemeenschappelijke manier moest
gestreefd worden naar sociale verbetering. Beide verenigingen kwamen overeen dat in de
periode tot het einde van 1962, buiten enkele problemen, enkele eisen moesten besproken
4 Zie 1.1 Communautaire acties 5 Meer over de Eenheidswet en de gevolgen ervan is terug te vinden in Buyens F., de Haes L., Hogenkamp B., Meynen A. (1985) Vechten voor onze rechten. 60-61 De staking tegen de Eenheidswet, Leuven: Kritak
60
worden. Het ging over het dubbel loon voor de tweede vakantieweek, de verhoging van de
werkloosheidsuitkering en de verruiming van de kinderbijslag. Op basis van deze
overeenkomsten tussen beide vakbonden kwam op 11 mei 1960 samen met de
vooraanstaanden van de patroons, een interprofessioneel akkoord tot stand. Opvallend is
ook de bijdrage van Léon Bekaert tot het totstandkomen van het protocol. Als voorzitter van
het Verbond der Belgische Nijverheid (VBN) had hij veel doorzettingsvermogen en wilskracht
en wilde hij zo veel mogelijk arbeidsconflicten uitschakelen
Een ander aspect dan dat van de lonen, was dat van ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Sinds 1944 was deze materie nooit geregeld geweest. Minister Leburton werd voor
onderzoek naar deze problematiek aangesteld. Het uiteindelijke resultaat was de oprichting
van de Inrichting Rijksdienst voor Ziekte- en invaliditeitsverzekering. Naast bijdragen die de
verzekering zou uitkeren in geval van ziekte of invaliditeit, was er ook een financiële
tussenkomst van de staat. Vanaf 1964 bevond de economie zich in een steeds meer
stijgende conjunctuur met het gevolg dat men vreesde voor een oververhitting van de
economie. Vanaf 1965 zien we een afkoeling van de conjunctuur, waardoor ook de
syndicaten minder eisen gingen stellen. Wat betreft de lonen, zij werden opnieuw aangepast
aan de index in 1965 Toch kon dit niet beletten dat in 1965 en 1966 grote stakingen
plaatsvonden.
Toch was het jaar 1966 niet al kommer en kwel. Er werden ook belangrijke realisaties
geleverd en er werden onderhandelingen getroffen tussen vakbonden en
patroonsorganisaties over de sociale programmatie. Ook over loonsverhogingen werd
opnieuw onderhandeld want op het einde van het jaar 1965 vertraagde de economische
conjunctuur. De nieuwe regering Vanden Boeynants die vanaf maart 1966 aan de macht
was, was eerder rechts georiënteerd, maar niettemin boekte deze wel sociale vooruitgang.
Zo werden maatregelen genomen op het vlak van geneeskunde. Ook de sociale wetgeving
voor arbeiders werd opnieuw aangepakt. Op wetgevend gebied werden zelfstandige
arbeidersrechtbanken opgericht om de betwistingen van sociale aard voor particulieren te
beslechten. In 1967 waren de levensvoorwaarden voor de Belgische bevolking zeer gunstig.
In de sociale verkiezingen van 1967 bleek duidelijk dat de socialisten een stap vooruit zetten,
hoewel zij in de regering in de oppositie vertoefden. De christen-democraten gingen
achteruit. Verder verlegden de vakbonden ook hun aandacht naar de arbeidende vrouw, en
ijverden zij voor gelijk loon voor gelijk werk. De sociale stakingen zetten zich voort in 1968.
Opnieuw eiste men loonsverhogingen en men dreigde met stakingen wanneer de arbeiders
geen voldoening kregen voor hun geleverde werk. Op 17 juni 1968 kwam de katholiek-
sociale regering onder leiding van Eyskens terug aan de macht. Deze leverde een
verbetering van de nominale lonen, een uitbreiding van de uitvoeringsbesluiten over de
uitkeringen voor arbeiders en er werden heel wat CAO’s afgesloten. Op parlementair vlak
61
werden er weinig discussies gevoerd. In 1969 werd dan uiteindelijk de 40-urenweek
gerealiseerd. De werkloosheid daalde terug tot een minimum door de hoge conjunctuur. Er
was zelfs opnieuw een nijpend tekort aan gespecialiseerde werkkrachten. Opnieuw werden
nieuwe wetten gestemd in verband met de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen. Die brachten in
de jaren zeventig ondraaglijke financiële implicaties met zich mee zodat ongeveer veertig
procent van de dokters zich formeel onttrokken aan de naleving van de officiële barema’s en
aan de toepasselijke conventies die enkele jaren daarvoor overeen gekomen waren. Op de
Nationale Arbeidersraad die in 1970 bijeengekomen was werden opnieuw maatregelen
getroffen voor de werkende klasse. Op economisch gebied moesten de syndicaten beter
ingelicht worden over de ondernemingen en de statuten van de werknemers moesten
verbeterd worden. De sociale onderhandelingen in 1971 verliepen moeilijk want er was veel
weerstand van de patroons. De 44-urenweek werd teruggeschroefd naar een 42-urenweek,
er werd een vierde verlofweek ingesteld en er werden toegevingen gedaan inzake de
vervoerskosten van de werknemers. Het VBN gaf onder leiding van Verscheure het akkoord
aan de 42-urenweek, maar bood weerstand tegen het voorstel om een 40-urenweek in te
lassen. De regering Eyskens-Cools kende in 1972 een geleidelijke vertraging van de groei.
Er was sprake van een grote inflatie maar er was nog geen recessie. De thema’s van de
vakbonden waren gericht op een strenger toezicht van de regering op de stijging van de
prijzen, meer informatie over de ondernemingen en een “neen aan de sociale pauze”. De
ziekte- en invaliditeitsverzekering was nog niet volledig afgewerkt. De regering deed
voorstellen maar zij stuitten alleen maar op spanningen en kritiek want men kon hun plannen
alleen maar doorvoeren wanneer er sprake was van een grondige sanering van de
Rijksinkomsten. In 1973 dan, werd een definitief akkoord bereikt over de 40-urenweek, die in
de loop van de jaren ‘74-‘75 volledig zou worden ingevoerd. Verder werd ook nog een vierde
vakantieweek geregeld en kregen arbeiders een gewaarborgd maandloon in geval van ziekte
en kregen ze ook nog betaalde feestdagen. Het minimumloon voor de 21-jarigen werd
omhoog getrokken en de nominale lonen stegen met zestien procent. Deze realisaties
konden niet los gezien worden van het uitstekend conjunctureel jaar 1973, die grote winsten
met zich meebracht. Ook het systeem van kredieturen werd ingevoerd. Dit hield het
volgende in: elke werknemer die nog geen 40 jaar oud is en die met vrucht 2 jaar lessen
heeft gevolgd, heeft recht om op het werk afwezig te zijn gedurende een aantal uren dat
gelijk is aan het aantal uren van het in het meest recente jaar gevolgde lesuren. Wie slechts
een jaar scholing heeft gevolgd, kan rekenen op de helft van dit aantal uren. De werkgever
betaalt deze afwezige uren. Het jaar 1974 was een troebel jaar, waarbij de economie begon
te verhitten. Allereerst was er de oliecrisis, die ervoor zorgde dat de grondstofprijzen fors de
hoogte ingingen, met als gevolg dat alles duurder werd. De prijzen kenden in uiterste
62
gevallen soms een verviervoudiging. Er vielen ontslagen en de werkloosheid bleef stijgen
(Vandeputte, 1987: 75-154)
.
Tot nu toe werden de sociale gebeurtenissen beschreven, zonder het protest dat ermee
gepaard ging. Vanaf nu wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste collectieve acties
die hiervan het gevolg waren.
De stakingen tegen de Eenheidswet6 waren een van de meest hevige die Belgie ooit gekend
heeft. In vrijwel alle sectoren en in heel wat steden werd gestaakt tegen de plannen van
premier Eyskens. De stakingen duurden van eind 1960 tot de eerste maanden van 1961 en
legden een groot deel van het openbare leven lam.(Brepoels, 1977: 179-182)
Niet enkel op de werkvloer van de fabrieken werd hevig actie gevoerd; het jaar 1964 kende
serieuze problemen tussen de doktersverenigingen en de overheid met betrekking tot de
invoering van de verzekering voor ziekte en invaliditeit. De stakingen van de dokters kenden
veel tegenbetogingen van gewone mensen die niet akkoord waren met het feit dat de
dokters het werk neerlegden (Smits, 1982). De regering Lefèvre had wel een vooruitstrevend
sociaal beleid gevoerd maar dit bespaarde hen de moeilijkheden met de syndicaten niet. Er
werd onder meer actie gevoerd in de jaren 1965-1966 in de volgende sectoren: de
petroleumindustrie, de Antwerpse haven, en de steenkoolnijverheid, in verband met
looneisen en werkgelegenheid (De Wilde, Peiren, 1997: 158). Vooral deze laatste sector
kende woelige stakingen als gevolg van de sluiting van de mijn in Zwartberg in 1966, waarbij
in het protest zelfs twee stakers werden gedood door de politie7. Ook in Wallonië werd de
regering getroffen door sociale onrust. Een indrukwekkende staking vond plaats in de
Fabrique Nationale d’Armes de Guerre in Herstal, waar vooral gestreden werd voor een
verbetering van de lonen voor de vele vrouwen die daar werkten. “Gelijk loon voor gelijk
werk” was er ten zeerste van toepassing. Sociale conflicten braken ook in 1968 uit wanneer
de arbeiders geen voldoening kregen. Moeilijkheden waren er onder meer in de bouwsector.
Ook in de automobielsector, die eveneens werd gekenmerkt door een grote vraag, werden
onderhandelingen gevoerd in verband met looneisen en arbeidsduur. Gekende stakingen
vonden onder meer plaats in de Fordfabriek te Genk8. Ook de jaren zeventig bleven niet
gespaard van acties voor hogere lonen. Er heerste de eerste weken van 1970 een rumoerige
sfeer in de syndicale milieus. Het bedrijfsleven maakte veel winst en volgens de vakbonden
kregen de arbeiders hier niet genoeg voordeel uit. Ook werd de ondernemingen verweten
dat vakbonden niet genoeg inspraak, of toch ten minste informatie over het bedrijf kregen.
En juist omdat men niet genoeg informatie verkreeg, gingen vakbonden en werknemers er 6 Uitgebreid verslag over de stakingen maar ook over de inhoud van de Eenheidswet is terug te vinden in het werk van Meynen 7 Volledige beschrijving van het Limburgs drama in Brepoels, 1981: 57-62 8 Ibidem over de staking in Ford Genk, 1968. Brepoels, 1981; 54-57
63
vanuit dat zij niet genoeg deelden in de winst die het bedrijf maakte en gingen daarom over
tot stakingen. Dit was onder meer het geval in de Ford-fabriek in Genk, bij General Motors in
Antwerpen, bij Tubes de la Meuse in Luik, bij U.C.O. te Gent. De staking was een middel dat
zeer frequent werd gebruikt om bepaalde eisen af te dwingen. Weinig of nooit werden echt
revolutionaire middelen gebruikt. Het stakingsrecht was een recht dat reeds lange tijd
verworven was. toch zijn de kenmerken en de uitwerking ervan in de loop van de jaren
grondig veranderd. Het was bedoeld als een brutaal middel dat aangewend werd om in de
ondernemingen van de bedrijfsleiding toegevingen, vooral in verband met looneisen, af te
dwingen, die zonder die staking niet zouden verkregen worden. In de loop van de jaren is
echter gebleken dat de stakingen het bedrijf op een zo’n danige manier kunnen stilleggen,
zodat het voortbestaan van de onderneming soms in het gedrang kunnen brengen. Wanneer
de staking uitgaat van openbare diensten, ontstaan in de eerste plaats nare gevolgen voor
de burgers, zoals bijvoorbeeld stakingen bij de vervoersmaatschappijen (De Wilde, Peiren,
1997: 152-156).
Niettegenstaande de vele verbeteringen die aan het statuut van de arbeider werden
aangebracht, heerste er in de jaren 1973-1974 nog geen volledige sociale vrede. Opnieuw
vonden stakingen plaats in de haven van Antwerpen, die ook hun navolging kenden in de
haven van Gent9. Opvallend was ook de staking bij Caterpillar in Gosselies omdat daar de
bezoldigingen zeer hoog waren en omdat het grootste deel van de arbeiders lid waren van
het christelijk syndicaat. Andere stakingen vonden onder meer plaats in de petroleumsector,
in brouwerijen, de Cockerillfabriek in Seraing en in de Fordfabrieken in Genk en Antwerpen
(Brepoels, 1981: 62-71). Opvallend is ook dat in deze jaren provinciale verschillen optreden
wat betreft het aantal gesyndiceerden. In Oost-Vlaanderen bijvoorbeeld waren zo goed als
alle arbeiders gesyndiceerd, terwijl in Antwerpen en Henegouwen 70 procent gesyndiceerd
was.
9 Uitgebreide informatie in Van Geet (1979)
64
Hoofdstuk 5:
Internationale gebeurtenissen met een invloed op de Belgische collectieve actie
Jozef Smits wijst in zijn analyse van de betogingen in België (1984) op de verandering van
de Westerse cultuur sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Die verandering ligt
volgens hem in de internationalisering van het wereldbeeld van de burger als gevolg van de
uitbreiding van de communicatiemedia. De wereld van de Belgische bevolking beperkt zich
niet langer tot zijn eigen leefwereld, maar via de nieuwe media zoals televisie en radio, is de
Belgische bevolking nu ook op de hoogte van de gebeurtenissen die zich buiten hun
leefwereld afspelen (Smits, 1984:53). Net omdat zij zoveel informatie verkrijgen over de
buitenwereld, groeit ook de kritiek in sommige kringen. Vooral in de tweede helft van de jaren
zestig groeit het aantal betogers die zich verzetten tegen enerzijds de Belgische
buitenlandse politiek en anderzijds de (buitenlandse) politiek van andere landen. In dit deel
volgt een overzicht van de gebeurtenissen die een vorm van collectieve actie met zich
meebrengen.
5.1 Belgische buitenlandse politiek
Over de Belgische buitenlandse politiek valt weinig kritiek op te merken. Tegen het
lidmaatschap van België in verschillende internationale organisaties is volgens Smits zo
goed als geen actie gevoerd. Ook met betrekking tot de politiek tegenover de Oost-Europese
landen was de Belgische bevolking akkoord (Smits, 1984:53). Enkel wat betreft de politiek
die België voerde met betrekking tot Kongo, botste de regering soms op verzet. Dit verzet
uitte zich voornamelijk in solidariteit met het Kongolese volk tijdens hun
onafhankelijkheidsstrijd en in een korte periode daarna. Het verzet tegen de Belgische
buitenlandse politiek bleef dus beperkt. Met de groeiende aandacht voor de Derde
Wereldproblematiek tegen het einde van de jaren zestig, groeide echter wel het verzet tegen
de Belgische Ontwikkelingspolitiek. Die was volgens tegenstanders niet voldoende op de
bevolking zelf gericht. Over de Derde Wereldbeweging wordt verder uitgebreid op ingegaan
in het eerste hoofdstuk. Ook wat betreft de plannen van de Belgische Defensie stuit men
vaak op verzet. Ook die acties worden beschreven in het eerste hoofdstuk.
65
5.2 (Buitenlandse) politiek van andere landen
Inglehart (1977) wijst op het ontstaan van een kosmopolitische identiteit bij de
burgerbevolking die ontstaan is als gevolg van een betere kennis van de wereld. Gevolg
hiervan is dat steeds meer betogingen zullen plaatsvinden met thema’s over buitenlandse
politiek. Een eerste en direct ook het grootste verzet duikt op tegen de Amerikaanse politiek
in Vietnam. Enerzijds wordt door vredesbewegingen betoogd tegen de oorlog zelf, maar
anderzijds wordt ook betoogd tegen de manier waarop de Verenigde Staten de oorlog
voeren. Het protest tegen de oorlog in Vietnam wordt uitvoerig beschreven in het algemene
werk over de jaren zestig van Righart (2004) De toenemende individuele welvaart, de
uitbreiding van de sociale zekerheid, maar ook de sociaal-economische spanningen, politiek
vernieuwingen en radicalisme, de ontzuiling, de ontkerking en de deconfessionalissering en
de opkomst van de jongerencultuur en de vorming van een militante links-ideologische
generatie, zijn factoren die door hem worden aangewezen om het protest tegen de
maatschappij en de werking ervan te verklaren. Hij duidt op verschillen in het verzet op het
vasteland en het verzet in de Verenigde Staten zelf. In Europa zou het draagvlak breder zijn
en houdt het protest een neomarxistische imperialismekritiek in, in tegenstelling tot de
Verenigde Staten waar men gewoon tegen de oorlog betoogt en niet zozeer tegen het
Amerikaanse regime zelf. Het aantal betogers was in het begin van de oorlog nog niet zo
uitgebreid, dit zou pas stijgen tegen het einde van de jaren zestig. Een hoogtepunt in het
protest zou plaatsvinden na het Tet-offensief in 1968. De meeste betogingen in ons land
vinden plaats in Brussel en die zijn dan ook grootschalig, met enkele duizenden deelnemers.
Die grote betogingen zijn er in navolging van grote betogingen in Berlijn en Parijs (Righart,
1995: 12-31).
Andere conflicten waarrond in ons land wordt betoogd zijn onder meer de conflicten in het
Midden-Oosten. Anderzijds wordt ook op straat geprotesteerd voor de ontwapeningspolitiek
van verschillende Europese landen. Maar ook tegen de Koude Oorlog in het algemeen en de
navolging hiervan in de Oostbloklanden. Veelal gaan die betogingen uit vanuit solidariteit met
de inwoners van die landen. Solidariteit wordt ook betuigd aan de inwoners van landen met
een dictatoriaal regime, zoals dat onder meer het geval is voor Chili, Spanje en Griekenland1.
1 Zie database, sorteren op strijdpunt
66
5.3 De wording van Europa
De eerste aanzetten tot een Europese eenwording werden reeds voor en tijdens de Tweede
Wereldoorlog gegeven. De voornaamste en meest beslissende momenten werden echter
genomen in een tijd van Koude Oorlog. Het ontstaan van de eenwording van Europa is
bijgevolg door Jansen (1991:14) niet los te zien van de politiek-economische ontwikkeling
en de daarmee nauw samenhangende militaire aspecten van de Verenigde Staten en de
Sovjet-Unie. Hoe verliep de eenwording van Europa nu in de periode 1960-1974? De
Europese Unie was sedert de jaren vijftig een feit en verschillende deelorganisaties werden
opgericht in de loop van de jaren vijftig. Belangrijk voor de Europese economie was de
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; voor defensie werd de Europese Defensie
Gemeenschap opgericht. Deze laatste hield niet lang stand omdat Frankrijk hiermee niet
akkoord was. De EGKS was echter enkel bevoegd voor Kolen en Staal, waardoor nog een
derde instelling werd opgericht die bevoegd was voor de overige economische sectoren: de
Europese Economische Gemeenschap. Op 1 juli 1967 zouden deze drie instellingen
fusioneren tot de gezamenlijke Europese Gemeenschap (Jansen, 1991: 217). Toch waren
de meningen over hoe het nieuwe Europa moest bestuurd worden verdeeld. Vooral de
Franse president De Gaulle was een dwarsligger omdat hij voorstander was van een
Europese Unie zonder supranationale bevoegdheden. Nederland bijvoorbeeld, was helemaal
niet te vinden voor de plannen van De Gaulle. Duitsland daarentegen stond aan de Franse
kant ( Van de Meerssche, 1990: 93-94). Ondertussen had Groot-Brittannië dan toch besloten
om zich bij de EEG te vervoegen. Zij bleven er echter op staan dat de afzet van
levensmiddelen afkomstig uit de Gemenebestlanden in Europa verzekerd bleef, terwijl
Frankrijk de EEG juist vooral wilde zien als afzetgebied voor de eigen agrarische productie.
Frankrijk sprak daarop zijn veto uit tegen Groot-Brittanië en weigerde verdere
onderhandelingen. Frankrijk lag trouwens niet enkel dwars bij de toetreding van Groot-
Brittannië bij de EEG, ook bij de NAVO had De Gaulle dwarsgelegen als het ging om
Amerikaanse invloed op de besluitvorming over de defensie van de aangesloten landen. In
dit klimaat werd door bepaalde groeperingen in België voor de Franse kant gekozen (Van de
Meerssche, 1990: 101) . Daarom luidde er ook in ons land protest tegen de toetreding van
Groot-Brittannië tot de EEG, maar ook tegen de grote invloed van de Verenigde Staten op
militair gebied. Vooral vredesbewegingen waren hier niet mee akkoord (Jansen, 1991).
67
5.4 Europese landbouwpolitiek
In 1962 wordt het Europese Gemeenschappelijke Landbouwbeleid ingevoerd. De
prijzenpolitiek van de EEG voorziet dat de inkomens van onder meer de boeren
gegarandeerd wordt. In eerste instantie heeft dit een gunstig effect want de EEG springt bij,
voor de hele groep landbouwers, wanneer de inkomens niet voldoende zijn. Ondanks de
Europese inspanningen blijft het inkomen in de landbouwsector toch lager dan in de andere
economische sectoren in België. Landbouwers klagen de situatie regelmatig aan. Immers de
som die de Belgische landbouwers ontvangen is evenredig met de productie. Maar voor de
kleinere boeren liggen de productiekosten veel hoger dan voor de grote landbouwbedrijven.
Gevolg: het inkomen voor de kleine boeren, waar België zo rijk aan is, ligt veel lager (Leflot,
1974: 66). Mechanisering en schaalvergroting zijn voor het boerenbedrijf de sleutelwoorden.
Hoe groter het bedrijf, hoe meer kans op overleving. De landbouw slaagt in zijn missie. De
steeds verder schrijdende mechanisering en de bijhorende productietoename doen de
herinneringen aan de voedselschaarste tijdens de oorlog vervagen. In 1965 is de Europese
voedselvoorziening zelfbedruipend. Het Europese landbouwbeleid leidt al snel tot
overproductie. De Europese commissaris voor Landbouw Sicco Mansholt wil daarom dat vijf
van de tien miljoen Europese boeren het veld ruimen voor grotere, meer marktgerichte en
meer rendabele bedrijven. De kleinere landbouwbedrijven moesten worden omgebouwd tot
grote agrarische bedrijven die zouden kunnen concurreren op de wereldmarkt Om het
budget onder controle te houden, bevriest Mansholt in 1968 de landbouwprijzen (Jansen,
1991: 191). Dit alles zorgt ervoor dat de boeren op straat zullen komen. de betogingen
hebben ook een psychologisch effect: hun zelfstandigheid komt in het gedrang en de het
gedragingen van de EEG worden als bemoeienissen aanzien (Leflot, 1974: 74)
Zoals reeds in het hoofdstuk economische gebeurtenissen werd uitgelegd, kregen de boeren
aanvankelijk wel de steun van de Europese Economische Gemeenschap en later van de
Europese Unie. Maar de gemeenschappelijke landbouwpolitiek die door de EEG werd
ingevoerd, had vooral betrekking op het bijsturen van de prijzen. In feite was het plan
Mansholt daar enkel een verderzetting van wanneer hij de landbouwprijzen laat bevriezen.
Op dat moment echter is de EEG niet meer in staat om de Belgische landbouwers bij te
schieten omdat de prijzen dan zodanig laag komen te liggen. De productie blijft echter tot
aan de jaren zeventig steeds toenemen als gevolg van een betere wetenschappelijke kennis.
(Gaus, 2001: 21-23).
De Belgische Boerenbond heeft steun geleverd aan de Belgische boerenbevolking in die zin
dat zij verschillende adviesorganen oprichtten en bedrijfsvoorlichting gaven. De Belgische
68
bedrijven moesten immers in staat zijn te concurreren op de Europese landbouwmarkt. De
evolutie van het landbouwbedrijf vormde vanaf de jaren zestig het uitgangspunt van de
Boerenbond. De achterban van de Boerenbond bestaat grotendeels uit kleine boeren. Hun
belangen worden dus via de organisatie verdedigd waardoor ook zij weigerachtig staan
tegenover de Europese Landbouwpolitiek (Van Molle, 1990:349).
69
Hoofdstuk 6:
Evolutie en positie van de Openbare Omroep
In dit hoofdstuk wordt overgegaan tot een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen die
zich voordeden in de Openbare Omroep tijdens de periode 1960-1974. Meer specifiek op het
eigenlijke onderzoek wordt ingegaan op de concrete nieuwsproductiepraktijk. Voor dit
hoofdstuk wordt vooral beroep gedaan op het reeds verrichte onderzoek door Desmet in
haar doctoraat over de Journaals op de BRT. Zij onderzocht de nieuwsproductiepraktijk in de
periodes 1953-1958, 1959-1968, 1969-1982 en 1983-1990, waarin telkens de aandacht
uitging naar volgende punten: het algemene televisiebeleid, trends in het
nieuwsproductieproces en het historisch en maatschappelijk discours (Desmet, 2006: 121).
Ook voor dit deel worden deze aspecten behandeld; hetzij de punten die voor dit onderzoek
voldoende relevant zijn. Op die manier komen we in dit hoofdstuk tot een inzicht in de
context van het Journaal tijdens de beschreven periode en krijgen we een overzicht in de
concrete ontwikkelingen in het televisiejournaal, waaraan de onderzoeksresultaten in een
volgend deel zullen worden getoetst.
Volgens Desmet brak vanaf het einde van de jaren vijftig een nieuwe periode aan op gebied
van nieuwsjournalistiek. Er ontwikkelde zich een nieuw vast concept voor het Journaal dat
onder meer bepaalde in het aantal buitenlandse en binnenlandse items als in de tijdsduur
van die items. Door middel van nieuwe technologieën veranderde de vorm van het Journaal.
Ook het algemene omroepbeleid kenmerkte zich door veranderingen vanaf de jaren zestig.
Een sterk gepolitiseerd en verzuild beleid en een sterk gecentraliseerd bestuur waren hier de
kenmerken van. Ook het einde van de jaren zestig en de jaren zeventig brachten
veranderingen met zich mee. De visie op de journalistiek veranderde wat met zich
meebracht dat ook de vorm van het Journaal opnieuw zou veranderen (Desmet, 2006: 178).
70
6.1 Algemeen televisiebeleid
Een nieuw omroepstatuut werd gegeven aan radio en televisie in 1960. Op die manier
verkreeg de Belgische televisie een apart statuut en kon naar een zekere vorm van Vlaamse
culturele autonomie worden gestreefd door de Vlaamse omroep. Het spreekt voor zich dat dit
streven naar Vlaamse autonomie zich niet alleen op het culturele gebied afspeelde1. Politiek
gezien bepaalde de wet dat de leden van de raad van Beheer door het parlement werden
verkozen. De Raad zou bestaan in analogie met de samenstelling van het parlement. Die
vertegenwoordiging was volgens de leden noodzakelijk in het streven naar objectiviteit. Op
die manier kwam niet enkel de regering maar ook de omroep onder de invloed van de drie
grote partijen die vertegenwoordigd waren in de Raad van bestuur: christen-democraten,
socialisten en liberalen (Desmet, 2006: 179, 183). In de jaren zeventig dan weer, laaide de
strijd hoog op tussen de verschillende Vlaamse organisaties en actoren waardoor debatten
en discussies voor de omroep het middel bij uitstek waren om de verschillende visies over
politiek, cultuur en economie te poneren. Zoals bleek uit hoofdstuk 4 zal ook de macht van
de vakbonden fors toenemen in de jaren zeventig en ook het personeel kreeg hierbij sociale
voordelen. De omroep werd zowel op het verkrijgen van Vlaamse culturele autonomie als op
de groeiende machtsstrijd tussen da Vlaamse politieke partijen vanaf het einde van de jaren
zestig een strijdplaats (Desmet, 2006:246-247) . Door de grondwetsherziening van 1970
werd de omroep erkend als culturele materie omdat België nu verdeeld was in
cultuurgemeenschappen. Dit betekende dus een belangrijke stap vooruit in de strijd om de
culturele autonomie en erkenning. Anderzijds boekten de Vlaamse partijen veel winst ten
opzichte van hun gezamenlijke tegenstander: de Franstalige cultuur. Op die manier wou
ieder partij zijn eigen accenten gaan leggen, hetgeen onvermijdelijk spanningen met zich
meebracht, die zich vaak afspeelden op de omroep. De beleidsparticipatie werd nu immers
mogelijk gemaakt door de invoering van het Cultuurpact in 1973. Alle ideologische en
filosofische strekkingen moesten vanaf nu bij de uitvoering en de voorbereiding van het
cultuurbeleid betrokken worden (Witte et al. : 2005: 276). Op die manier slaagden de
Nederlandstalige politieke partijen voor het eerst een autonoom omroepbeleid te bepalen.
Daarom werd de Raad van Beheer van de Omroep vaak wel eens beschouwd als
belangenverdedigers van hun politiek familie. (Desmet, 2006: 248)
Niet alleen de politiek en de politieke vertegenwoordiging in de Raad van Beheer zouden
een invloed kennen op het reilen en zeilen van de Omroep. Ook het personeel, en de keuze
ervan hebben vaak een invloed gekend op de nieuwsproductiepraktijk. In 1960 werden vier
1 Het streven naar een Vlaamse politieke identiteit kenmerkte zich in de jaren zestig en zeventig door de hervormingen die op het gebied van de taalstrijd werden geleverd. Hiervoor wordt verwezen naar het eerste hoofdstuk.
71
directiefuncties toe gekend maar slecht drie ervan werden verdeeld. Daarbij speelde de
politieke gezindheid een duidelijke rol omdat van partijpolitieke compensaties sprake was.
Die compensatie2 was noodzakelijk omdat ervaring en bekwaamheid in sommige gevallen
voorrang kreeg op de partijkleur. Hierdoor ontstond een sterk hiërarchisch gestructureerd
personeelsbeleid met duidelijk rechten en plichten voor de twee categorieën: ambtenaren
met een ambtenarenstatuut en anderzijds het personeel dat op contractuele basis als
medewerker werd aangenomen. Op die manier ontstonden in de loop van de jaren zestig
vaak personeelsconflicten hetgeen zich uitte in personeelsstakingen. Vaak hadden de
stakingen ook te maken met geldtekort en looneisen. Het nieuwe personeelskader van 1967
voorzag in enkele aanpassingen waaronder loonsverhogingen volgens vooropgestelde
barema’s, bezoldigingen van werkdiensten op zon- en feestdagen. Dit nam niet weg dat het
personeelsongenoegen bleef verder duren, onder meer als gevolg van een gebrek aan
inspraak. Het is dus duidelijk dat de eisen van het omroeppersoneel in grote mate
overeenkomen met de eisen van arbeiders in andere bedrijven (Desmet, 2006: 184-188).
Niet alleen de sociale evolutie in ons land, maar ook de economische tendensen hadden een
weerklank om de omroep. De sociale successen en de economische gunstige conjunctuur
uit de jaren zestig resulteerden onder meer in de aankoop van een nieuwe nieuwsstudio en
een toename van het aantal journalisten tijdens de eerste helft van de jaren zeventig. Ook de
algemene technologische verbetering in de periode 1960-1974 zou een invloed hebben op
de nieuwsproductiepraktijk. Vanaf de jaren zestig werd het Amerikaans Theater in gebruik
genomen en werd investeringsprogramma ingevoerd voor een nieuw complex aan de
Reyerslaan. Ook de technische opname- en uitzendmogelijkheden en de infrastructuur van
de nieuwsdienst verbeterden, wat de mogelijkheid tot om bepaalde gebeurtenissen in beeld
te brengen alleen maar groter maakte. Televisie werd ondertussen ook een massamedium.
Steeds meer televisietoestellen werden aangekocht in de loop van de periode 1960-1974.
De verhuis naar het nieuwe gebouw op de Reyerslaan werd voor de nieuwsdienst uitgesteld
tot 1973. De nieuwe studio’s waren uitgerust met de allernieuwste snufjes en voldeden
ruimschoots aan de technische normen. Op dat moment ging ook de kleurentelevisie van
start (Desmet, 2006: 190-192).
2 Zie ook Bal, 1985: 285
72
6.2 Kenmerken voor het personeel, reglementen, programma’s van de nieuwsdienst en het Journaal.
In dit onderdeel wordt opnieuw stilgestaan bij enkele deelaspecten van de omroep. We staan
stil bij de kenmerken van het Journaal die door Desmet reeds onderzocht. Wat zijn die nu die
kenmerken op het gebied van personeel, op vlak van reglementeringen, in inzake de
berichtgeving en op gebied van het Journaal zelf?
De eigenlijke filmoperateurs werkten als losse medewerkers bij de nieuwsdienst. Zij zorgden
voor het filmmateriaal. Ook reporters en commentatoren waren vaak in dienst als losse
medewerker. Statutair personeel was veel minder van dienst. Daarom bestond de redactie
vaak maar uit een kleine ploeg, tussen vijf en twaalf medewerkers. Van 1961 tot 1965
groeide de redactie met één à twee personen per jaar aan. In 1966 traden een aantal
belangrijke verschuivingen op die het gevolg waren van een groeiende ontevredenheid als
gevolg van een tekort aan personeel. Toen verlieten vijf van de twaalf personen de
nieuwsdienst. Als oplossing hiervoor werden vier nieuwe journalisten aangenomen. Tot
ongeveer het einde van de jaren zestig bestond de redactie uit een relatief vaste ploeg. Toch
betekenden de jaren zeventig opnieuw een periode van hervormingen waarbij vooral oudere
medewerkers verdwenen. Op die manier werd de redactie aangevuld met jonge nieuwe
journalisten die in het voorgaande decennia promotie hadden kunnen maken. Maar ook hier
speelde de partijvoorkeur en niet enkel de ervaring een rol in de keuze van de journalisten.
Daarnaast kreeg de nieuwsdienst een strakke hiërarchische structurele organisatie opgelegd
op basis van de beslissingen van de Raad van Beheer van 1973 (Desmet, 2006: 197-202,
261-264).
Vanaf de jaren zestig werd de televisieomroepjournalistiek aan verschillende bepalingen
onderworpen. De nieuwe omroepwet van 1960 zorgde ervoor dat de Journaals met strenge
objectiviteit moesten worden gebracht en dat voorafgaande censuur van de regering niet
meer mogelijk was. Enkel achteraf kon de regering nog reageren op hetgeen in het Journaal
werd verteld. Maar wat houdt nu die objectiviteit in? Het gaat om onpartijdigheid maar
aangezien dit een vaag begrip is liet dit begrip wel toe dat verschillende drukkingsgroepen en
politici hun standpunten konden laten doordringen. Een andere maatregel werd door de
omroep genomen inzake het interne document met voorschriften, gebruiken en
aanbevelingen. Sinds 1950 was dit document immers niet meer aangepast voor de
nieuwsdienst; dit gebeurde pas in 1960. Dit document bevatte enkel interne informatie met
richtlijnen voor de radio- en televisienieuwsdiensten (Desmet, 2006: 202-204).
Niet alleen de nieuwsdienst zelf maakte veranderingen mee door personeelsveranderingen
en maatregelen inzake objectiviteit en neutraliteit. Tijdens de jaren zestig bleven
73
programma’s zoals Panorama, Ieder zijn waarheid, Rechtstreekse uitzendingen, Reportages
en het Journaal, verder uitgezonden, maar het concept en de zendtijd veranderde soms.
Nieuwe programma’s die werden gelanceerd waren onder meer Echo en Post-Scriptum, Ook
dat nog en Magasien; programma’s die moesten duiding geven aan onderwerpen uit het
Journaal.De tweede editie was niet enkel meer een herhaling van de eerste, er werden ook
nieuwe onderwerpen aangevoerd. Het Journaal zou ook zeven dagen op zeven verzekerd
worden en men gaf ook meer aandacht aan berichtgevingen uit het Eurovisienet (Desmet:
2006: 206-215, 268-271).
Voor dit onderzoek is de inhoud van dit soort programma’s op zich niet zo belangrijk, maar
de groeiende hoeveelheid aan programma’s van de nieuwsdienst duidt op een grotere
behoefte om het publiek te informeren.
Wat zijn nu de kenmerken van Journaal? Ten eerste viel in de jaren zestig het onderscheid
tussen Gesproken Nieuws en Gefilmd Nieuws geleidelijk aan weg. Het Journaal duurde nu
ongeveer twintig minuten waarvan ongeveer vijftien minuten uit gefilmd materiaal bestond.
Het aantal binnenlandse items lag voor de jaren zestig lager dan het aantal buitenlandse
items. Vooral tussen 1960 en 1964 groeide de kloof want toen vielen er slechts heel weinig
binnenlandse items waar te nemen3. Vanaf 1964 steeg het aantal binnenlandse items
geleidelijk als gevolg van de vele belangrijke gebeurtenissen in ons land. Het aantal items
bleef zwak stijgen tot 1978. Het aantal buitenlands items kende een omgekeerde beweging
vanaf het einde van de jaren zestig. Toch bleef het aantal gemiddelde binnenlandse items
nog steeds onder het aantal buitenlandse items. Opvallend is wel dat de gemiddelde
tijdsduur van de binnenlandse items hoger ligt dan de tijdsduur van de buitenlandse items.
Ook in de jaren zeventig, met uitzondering van het jaar 1972, bleef de tijdsduur voor
binnenlandse items langer (Desmet 2006:215-218, 271-276).
Wat betreft de thema’s kunnen we volgende trends waarnemen (voor het binnenlandse
nieuws): de politieke berichtgeving steeg aanzienlijk vanaf 1962. Voor de rest van de jaren
zestig bleef het politieke nieuws goed voor ongeveer één vijfde van het Journaal. Nieuw in
het Journaal waren verklaringen van regeringsleiders, de verslagen van persconferenties, en
de verslaggeving van de algemene partijvergaderingen. Dit soort van berichtgeving was
overgenomen van het Gesproken Nieuws. De rubriek feesten, inhuldigingen en
herdenkingen ging erop achteruit in de loop van de jaren zestig. De categorieën politiek,
militair, cultuur, economie sport en socio-politiek vertegenwoordigden ook in de jaren
zeventig het grootste deel van de binnenlandse berichtgeving. Vooral de politiek en socio-
politieke items bleven de lucht ingaan (Desmet, 2006: 224-227, 280-282).
3 Wat de dieperliggende factoren hiervoor zijn, zal blijken uit hoofdstuk 8
74
6.3 Belangrijke evoluties in de periode 1960-1974
Algemeen mogen we stellen dat de openbare omroep in deze periode zijn uiterste best deed
om via een politiek-culturele dynamiek een ‘Vlaamse identiteit’ te geven aan zijn
programma’s. Voor het Journaal gebeurde dit via eigen beelden met eigen commentaren van
eigen medewerkers. De nieuwe reglementen en voorschriften die in 1966 gelanceerd werden
in navolging van de oude van 1950, zorgden ervoor dat het aantal ‘aanvaardbare
nieuwsbronnen’ werd uitgebreid zodat op die manier vanuit verschillende invalshoeken
bepaalde standpunten konden worden geraadpleegd. Op verschillende wijzen bleef het
Vlaamse Journaal zich verder inschakelen in het discours omtrent objectieve, neutrale en
onpartijdige berichtgeving. Zo werd het woord quasi uitsluitend gegeven aan experts, men
behield een beleefde interviewstijl en men hanteerde een zakelijke stijl voor de presentatie.
Anderzijds probeerde de redactie een educatieve rol te spelen door vanaf de jaren zeventig
de journalisten zelf toelichting te laten geven (Desmet, 2006: 341).
Wat zijn nu de specifieke veranderingen die kenbaar zijn voor het Journaal in de periode
1960-1974? De gemiddelde duur van de buitenlandse items bleef gedurende de hele periode
relatief stabiel. Voor de binnenlandse items zien we tot aan 1972 dat de duur van de
binnenlandse items vrij constant, maar wel hoger dan de buitenlandse items ligt.
Uitzonderingen hierop vormen de jaren 1966 tot 1968 waar de duur lager ligt, maar toch nog
steeds hoger dan de voor de buitenlandse items. Vanaf 1972 merken we een sterke stijging
in de duur van de binnenlandse items, wat duidt op een verhoogde interesse in binnenlands
nieuws. Die lange zendtijd van binnenlandse items werd bepaald door de technische
mogelijkheden maar ook door de visie op journalistiek. Na de jaren zeventig veranderde de
invloed van de journalist, die vanaf dan de interviewtechniek gebruikte hetgeen dus voor
langere items zorgde (Desmet, 2006: 345-346). Wat betreft het aantal binnenlandse en
buitenlandse items kunnen we stellen dat voor de hele periode de buitenlandse items de
overhand halen. Toch werd meer tijd aan binnenlandse berichtgeving besteed want ze
duurden ook langer (Desmet, 2006: 349). .
Wat betreft de thema’s van het Journaal, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de
thema’s waarbij ook de collectieve actie toe behoort, merken we volgende evoluties: de
periode 1960-1974 kenmerkt zich vooral door de aandacht van de nieuwsdienst voor het
zogenaamde ‘harde nieuws’. Dit betekent dat de aandacht vooral uitgaat naar politiek-
militaire, socio-politieke en economische thema’s.4 De binnenlandse politiek onderwerpen
telden voor de periode 1962-1968 tussen de tien en twintig procent van het aantal
onderwerpen. Vanaf 1970 steeg dit aantal tot vierentwintig tot vierenveertig procent. Het
4 In deze thema’s komen ook collectieve acties van die aard voor.
75
aanbod van deze onderwerpen bleek afhankelijk te zijn van de interesse van de
cameramensen en de verslaggevers. De filmoperateurs werkten zelfstandig en zij
specialiseerden zich in bepaalde onderwerpen. De socio-culturele items brachten berichten
aan het licht over allerlei verenigingen en bewegingen. Na 1968 verdwenen heel wat van die
items van het scherm als gevolg van een aantal redactionele principes. Er kwam een
focusverschuiving naar het nationale karakter van de vereniging. Er werd met andere
woorden minder aandacht besteed aan de vereniging zelf, maar wel aan de actie hen in het
Journaal bracht.. Wat betreft de economische gebeurtenissen mag worden vastgesteld dat
voor de periode voor 1966 slecht weinig economische thema’s aan bod kwamen. Vanaf 1968
lag het aantal boven de tien procent. Vanaf de jaren zeventig was een inhoudelijke
verschuiving merkbaar waarbij men de nadruk legde op de problemen die zich voordeden in
de economische sector. De grote economische organisaties5 verwierven een vaste plaats in
het Journaal. De economische situatie zelf, waarbij de recessie de kop op stak vanaf de
jaren zeventig, zorgden voor een grote verscheidenheid aan economische onderwerpen in
het Journaal (Desmet, 2006: 353-362).
De nieuwsredactie zelf onderging ook enkele veranderingen in de periode 1960-1974. Wat
betreft het personeel is er een langdurige afwezigheid van diverse personeelsleden tussen
1966 en 1970, waardoor met minder personeel veel werk moest worden verricht, hetgeen
soms leidde tot gespannen situaties (Desmet, 2006: 365).
Een volgende vraag die wordt onderzocht is de vraag in welke mate er sprake geweest is
van een politisering van de nieuwsdienst. Burgelman (1990) voerde onderzoek naar de
politisering van de omroep tot voor 1960. Hij kwam daarbij tot de constatatie dat de
politisering van de omroep sinds de jaren zestig niet meer weg te branden is uit de politieke
discussie in België. De invloed van de politieke partijen op de Omroep wordt als
onvermijdelijk beschouwd. De partijpolitieke invloed op de omroep is geïnternaliseerd via
partijpolitisering van het journalistiek personeel. Die politisering kan niet zomaar worden
stilgelegd want het heeft zijn eigen dynamiek. Het is dus onwaarschijnlijk dat die dynamiek in
de jaren zestig en daarna werd stilgelegd. Pas wanneer een nieuwe generatie journalisten bij
de Omroep aan de slag kwam, kwam verzet tegen de politisering. Op dat moment begonnen
bepaalde partijen ook te twijfelen aan de impact die zij konden hebben (Burgelman, 1990:
472-473)
5 Waaronder het Vlaams Economisch Verbond, dat in het hoofdstuk ‘economische gebeurtenissen’ wordt besproken.
76
DEEL 2
ONDERZOEK NAAR DE REPRESENTATIE VAN DE NIEUWE SOCIALE BEWEGINGEN EN HUN
COLLECTIEVE ACTIES IN HET JOURNAAL
77
In dit onderdeel komt het eigenlijke onderzoek aan bod. We onderzoeken in een eerste
hoofdstuk de relatie tussen de historische werkelijkheid, met andere woorden de collectieve
acties die er effectief geweest zijn, en de collectieve acties die werden uitgezonden in het
Journaal. Zij worden elk apart, maar ook in vergelijking met elkaar besproken om op die
manier een beeld te krijgen van hoeveel en welke collectieve items er worden uitgezonden.
In een tweede hoofdstuk gaan we op zoek naar verklaringen waarom bepaalde acties wel en
andere niet worden uitgezonden. Dit gebeurt aan de hand van gebeurtenissen die te
verklaren zijn van buiten uit de nieuwsdienst, als van factoren die te verklaren zijn van
binnenuit de nieuwsdienst.
In een laatste hoofdstuk van dit onderdeel dan, wordt onderzoek verricht naar de manier
waarop de sociale bewegingen en de collectieve acties worden voorgesteld. Daarvoor gaan
we dus dieper in de op de presentatie en representatie van die bewegingen die het Journaal
wel gehaald hebben.
78
Hoofdstuk 7:
Vergelijking van de collectieve acties in België en de uitgezonden collectieve acties in het Journaal
tussen 1960-1974.
In dit deel wordt een beschrijving gegeven van de gegevens die terug te vinden zijn in de
Inventaris van Smits (1982) over de acties in België tussen 1960 en 1974, en een
beschrijving van de protestacties uit die inventaris die voorkwamen in het Journaal van de
toenmalige BRT in deze periode. Op basis van vier factoren zal later onderzocht worden
waarom bepaalde feiten wel en andere feiten niet in het nieuws gekomen zijn. Die factoren
zijn: het aantal acties per jaar, de plaats van de gebeurtenis, de grootte van de betoging,
volgens het aantal betogers dat aanwezig was, en het thema van de actie. Die factoren zijn
zo gekozen omdat op die manier werd gecatalogiseerd in de Inventaris van Smits. In dit deel
wordt de vergelijking gemaakt tussen de acties die er geweest zijn en diegene die werden
uitgezonden door middel van procentberekeningen. In een volgend hoofdstuk zal dan aan de
hand van deze vergelijking en de opvallende kenmerken ervan een verklaring worden
gezocht waarom bepaalde acties wel en andere acties niet werden uitgezonden. In dit deel
worden dus enkel de cijfers besproken.
79
7.1 Historisch feitelijk versus uitgezonden
Niet uitgezonden
3893 89%
Uitgezonden 464 11%
Figuur 7.1 Feitelijke acties in vergelijking met de uitgezonden acties
In de volledige Inventaris vinden we 4357 collectieve acties. Het aantal items over acties die
uitgezonden werden zijn terug te vinden via de steekkaarten in het VRT-Beeldarchief1. Voor
de periode 1960-1974 zijn er 464 items teruggevonden. Dit betekent dat slechts 10,64
procent van de acties effectief ook wordt uitgezonden; 89,36 procent van de betogingen zal
het nieuws niet halen.
1 De steekkaarten van het VRT-Beeldarchief zijn ingescand in de computer, wat ze relatief gemakkelijk raadpleegbaar maakt. De steekkaarten bevatten de nieuwsitems van die dag, die in het avondJournaal een plaats krijgen. Het kan echter wel zo zijn dat op het laatste moment beslist wordt om het item niet uit te zenden. Dit is het geval voor 5 items. Zij kregen de vermelding niet uitgezonden maar ze worden wel bij de vier indelingen gerekend omdat men de intentie had om ze uit te zenden. Voor de volledige uitleg over het bekomen van de uitgezonden collectieve acties wordt verwezen naar het voorgaande deel over de methodologie van het onderzoek.
80
7.2 Aantal acties per jaar
206 210126 151 155
98
210 216
431
233294
360303
594
770
16107
5630172929382132222452117
1960
1961
1962
1963
1964
1965
1966
1967
1968
1969
1970
1971
1972
1973
1974
Historisch feitelijk Uitgezonden items
Figuur 7.2 Aantal acties per jaar
Wat betreft het aantal acties per jaar die er effectief geweest zijn, merken we dat tot aan het
jaar 1968 relatief weinig acties voorkwamen en dat we niet van uitschieters kunnen spreken.
Tot 1968 vallen per jaar gemiddeld 171,5 acties per jaar waar te nemen. 1965 is zelfs een
laagtepunt met slechts 98 acties. Vóór het jaar 1968 is het aantal betogingen per jaar dus
relatief constant. 1968 is het jaar waarin voor het eerst een groot aantal betogingen valt waar
te nemen, namelijk 431. 1968 heeft wel een uitzonderlijk hoog aantal betogingen, want in de
jaren daarna, tot 1973 daalt het aantal betogingen per jaar terug. We kunnen dus spreken
van een piekjaar voor 1968. Ook de jaren 1973 en 1974 zijn piekjaren. Die twee jaren
kennen een uitzonderlijk hoog aantal betogingen per jaar, met respectievelijk 594 en 770
betogingen. Geen enkel jaar voordien kent een hoger aantal. Opmerkelijk is ook dat vanaf
het begin van de jaren ‘70 het aantal betogingen per jaar hoger komt te liggen dan 300; in
1971 360 en in 1972 303. Voor de jaren zestig liggen de cijfers steeds beneden de 300 met
uitzondering van het jaar 1968, dat geldt als hoogtepunt van de jaren zestig.
Wanneer we nu de het aantal uitgezonden items vergelijken met het aantal effectieve acties,
kunnen we het volgende waarnemen: tot en met 1967 komen slecht heel weinig collectieve
acties voor in het Journaal. Het aantal items ligt steeds onder de 25, met uitzondering van
1967 (32 items) en een extreem laatgepunt in 1962 wanneer maar 5 items worden
81
uitgezonden. Vanaf 1968 ligt het aantal uitgezonden items beduidend hoger, met
uitzondering van het jaar 1971 waar er slechts 17 items voorkomen. Procentueel gezien kan
de relatie tussen de historische werkelijkheid en de uitgezonden items als volgt worden
weergegeven:
1960 1961 1962 1963 1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974
8,2% 10% 3,9% 15,9% 14,2% 6,3% 15,2% 9,6% 8,8% 12,4% 9,8% 4,7% 9,9% 9,2% 13,9%
Tabel 7.1 Relatief aantal uitgezonden acties per jaar
Algemeen kunnen we vaststellen dat de toenmalige openbare omroep tussen de 3,9 en 15,9
procent van het aantal collectieve acties uitzond. Het gemiddelde ervan ligt op 10,13. Per
jaar wordt dus ongeveer een tiende van het aantal betogingen uitgezonden. Uitzonderingen
hierop zijn de jaren 1962 en 1971 waar respectievelijk slechts 3,9 en 4,7 procent wordt
uitgezonden en dus als dieptepunt kunnen beschouwd worden. Opvallend is ook dat voor de
jaren 1963, 1964, en 1966 ongeveer 15 procent wordt uitgezonden.
82
7.3 Aantal acties geografisch
1365
2110
843
3963279
114 8
Wallonië Vlaanderen Brussels gew est Provincieoverschrijdend
Historisch Feitelijk Uitgezonden
Figuur 7.3 Aantal acties geografisch bekeken
Van alle acties die in België plaatsvonden tussen 1960 en 1974 vonden 2110 betogingen
van de 4357 plaats in Vlaanderen, wat goed is voor zo’n 49 procent. Voor Wallonië is dit 31
procent, voor het Brussels gewest 19 procent. De overgebleven acties vonden in
verschillende provincies tegelijk plaats. De betogingen in het Vlaams landsgedeelte hebben
het meeste kans om uitgezonden te worden. Van de 464 items worden er 279 over
Vlaanderen uitgezonden, 59 procent. Op de tweede plaats staan de betogingen over het
Brusselse gewest. Met 114 items, wordt ongeveer één vierde van de uitzendtijd over
collectieve actie aan Brussel en de Brusselse randgemeenten besteed. Over Wallonië wordt
maar in 63 gerapporteerd, wat goed is voor 14 procent. De provincieoverschrijdende items
zijn goed voor 2 procent.
Procentueel gezien wordt voor de Belgische deelgebieden het volgend aantal items
uitgezonden:
Vlaanderen Wallonië Brussels Gewest Provincieoverschrijdend
13,2% 4,6% 13,5% 20,5%
Tabel 7.3 Relatief aantal uitgezonden acties geografisch
83
Voor Vlaanderen en het Brussels gewest stellen we een ongeveer gelijk relatief aantal items
vast. Maar aangezien het absolute aantal acties voor Vlaanderen hoger ligt dan voor het
Brussels gewest, krijgen we dus een groter aantal uitgezonden acties voor Vlaanderen.
Opvallend is wel dat voor Wallonië slechts 4,6 procent van het aantal effectieve acties wordt
uitgezonden. De provincieoverschrijdende acties die worden uitgezonden zijn
verwaarloosbaar omdat hun absolute aantal uitgezonden acties zo laag ligt.
7.4 Aantal acties per provincie en provinciehoofdstad
374
628
1365
8 19
3967 215
21273
204343 208
237 89
303
273149392193588 15 6329 4
Provin
cieov
ersc
hrijd
end
Antwer
pen
Brugg
e
Bruss
el
Bruss
else
rand
Gent
Hasse
lt
Leuv
en
Provin
cie A
ntwer
pen
Provin
cie Li
mburg
Provin
cie O
ost-V
laand
eren
Provin
cie V
laam
s-Bra
bant
Provin
cie W
est-V
laand
eren
Wal
lonië
Historisch Feitelijk Uitgezonden
Figuur 7.4 Aantal acties per provincie en provinciehoofdstad
Wanneer we de plaats van de betogingen verder uitdiepen en bekijken in welke provincies
en provinciehoofdsteden de meeste acties voorkwamen, kunnen we volgende feiten
waarnemen: voor de historische werkelijkheid kent de gehele provincie Antwerpen, dus
zowel de provinciehoofdstad als de rest van de provincie 717 acties. De provincie West-
Vlaanderen kent heel wat minder betogingen. In totaal 370 betogingen. Oost-Vlaanderen telt
in totaal 449 betogingen, waarvan 212 voor de provinciehoofdstad en 237 voor de rest van
de provincie. Voor Limburg tellen we 281 acties, waarvan 73 voor Hasselt en 208 voor de
rest van de provincie. Leuven kent ook een groot aantal betogingen; met name 204. Voor de
rest van de provincie Vlaams Brabant zijn er 89 acties, dus in het totaal 293 betogingen. Wat
84
betreft de Vlaamse provincies (provincie en provinciehoofdstad) kunnen we het meeste
acties terug vinden voor Antwerpen, daarna volgen Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen,
Vlaams-Brabant en als laatste Limburg met het minste aantal betogingen.
Wat betreft de Vlaamse provinciehoofdsteden zien we dat eveneens Antwerpen op de eerste
plaats komt, daarna volgen Gent, Leuven, Hasselt en Brugge. We zien dus een verschil met
het totale aantal betogingen in de provincies. De eerste twee provinciehoofdsteden
Antwerpen en Gent lopen evenredig met het aantal betogingen in de provincie. Leuven kent
echter veel meer betogingen dan Brugge maar in West-Vlaanderen zelf, dus buiten Brugge,
komen er meer betogingen voor dan in Vlaams-Brabant, waardoor West-Vlaanderen op de
derde plaats komt in de rij van de provincies. Vlaams-Brabant kent in het totaal dan wel weer
meer acties dan er in Limburg voorkwamen, maar het aandeel van acties buiten de
provinciehoofdstad Leuven ligt veel lager dan in de rest van Limburg. Toch zorgt het grote
aandeel aan acties in Leuven ervoor dat het totale aantal betogingen in Vlaams-Brabant
hoger ligt dan in Limburg het geval is, ook al kent de rest van de Limburgse provincie, dus
zonder Hasselt, een hoog aantal betogingen.
Brussel en de Brusselse randgemeenten worden apart beschouwd. Brussel zelf telt 628
acties; de Brusselse rand telt er 215. In totaal zijn dit voor het Brusselse gewest 843
betogingen. Brussel zelf kent het grootste aantal betogingen van heel het land. De Brusselse
rand kent met 215 betogingen ongeveer evenveel betogingen als Gent, Leuven en de
provincie Limburg. Wallonië wordt niet verder gedefinieerd omdat dit niet relevant genoeg is
voor dit onderzoek. Dit onderzoek behandelt in de eerste plaats Vlaanderen en het Brusselse
gewest. Wel merken we dat voor Wallonië het merendeel van de betogingen plaatsvinden in
de grote steden zoals Luik, Namen en Charleroi2.
Voor de uitgezonden betogingen stellen we het volgende vast: voor de steden komt
Antwerpen op de eerste plaats, gevolgd door Leuven, Gent, Brugge en op de laatste plaats
Hasselt. Voor de rest van de Vlaamse provincies, dus zonder de provinciehoofdsteden ligt dit
enigszins anders: de provincie Antwerpen kent ook het meest aantal items (49 items),
daarna volgen Limburg (31 items), West-Vlaanderen (27 items), dan Vlaams-Brabant (19
items) en op de laatste plaats staat Oost-Vlaanderen (15 items). Wat geeft dit nu voor de
rangorde van de volledige Vlaamse provincies? Ook hier staat Antwerpen op de eerste
plaats met 107 items. Op tweede plaats staat Vlaams-Brabant met 58 items. In de provincie
Vlaams-Brabant komen buiten Leuven niet zo heel veel acties voor die het nieuws halen,
maar het hoge aantal studentenbetogingen in Leuven zorgt ervoor dat Vlaams-Brabant zeker
voldoende media-aandacht kent. Op de derde plaatst staat de provincie Oost-Vlaanderen
2 Dit blijkt uit de database en de excel-file
85
met 44 items. Ook hier is het hoge aantal uitgezonden betogingen vooral te wijten aan de
gebeurtenissen in de hoofdplaats Gent, want voor de rest van de provincie worden het
minste aantal acties uitgezonden. Op de laatste plaats staan de provincies Limburg en West-
Vlaanderen. Brugge kent dan wel dubbel zo veel items dan Hasselt ( 8 tegenover 4), maar in
de rest van de provincie Limburg is meer gebeurd dat de moeite waard is om uit te zenden
dan dat voor de rest van de provincie West-Vlaanderen het geval was (31 tegenover 27).
Toch zal de meeste aandacht worden besteed aan acties die plaatsvonden in de hoofdstad
Brussel. Er zijn 93 items over Brussel, en 21 over de Brusselse rand, wat een totaal maakt
van 114 items over het Brussels gewest, wat nog meer is dan Antwerpen, waarover maar in
107 items wordt bericht. Wallonië heeft 63 gebeurtenissen die het nieuws halen. Ze zijn niet
gespecificeerd over welke steden het juist gaat, maar we mogen aannemen dat vooral de
grote steden Luik, Namen en Charleroi in het Journaal worden vermeld3.
Wanneer we nu de effectieve collectieve acties vergelijken met het aantal acties dat is
uitgezonden, stellen we het volgende vast:
Antwerpen Brugge Brussel Gent Hasselt Leuven
15,5% 11,9% 14,8% 13,7% 5,4% 19,1%
Antwerpen Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Vlaams-Brabant Limburg
14,2% 6,3% 8,9% 21,3% 14,9%
Provincieoverschrijdend
20,5%
Tabel 7.4 Relatief aantal uitgezonden acties per provincie en provinciehoofdstad
In deze tabel merken we duidelijk de voorkeuren voor enkele steden en provincies. Voor de
steden wordt relatief gezien het meest bericht gegeven over Leuven, Antwerpen, Brussel,
Gent. De stad Hasselt is ondervertegenwoordigd. Voor de provincies zien we een zelfde
trend. Over de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant wordt procentueel gezien het meest
berichtgegeven, terwijl de berichtgeving over de provincies Oost-Vlaanderen, West-
Vlaanderen laag ligt. Opvallend is wel dat het cijfer voor de provincie Limburg wel hoog ligt,
terwijl dit voor Hasselt niet het geval is. Voor de provincie Limburg wordt relatief gezien
evenveel weergegeven als dat voor Brussel het geval is. In absolute cijfers ligt het aantal
items over Brussel wel hoger dan voor Limburg.
3 Ibidem
86
7.5 Grootte van de acties
2582
717
40 37
848
131 1256 130 16 10 42 9 1
Kle
in
Mid
delg
root
Gro
ot
Zee
r gr
oot
Gee
nge
geve
ns
Teg
enst
rijdi
gege
geve
ns
Mid
delg
root
tege
nove
rkl
ein
Historisch Feitelijk Uitgezonden
Figuur 7.5 aantal acties volgens grootte
Smits gebruikt in zijn Inventaris de cijfers van de rijkswacht, en de volgende kranten voor
Vlaanderen: De Standaard en Het Laatste Nieuws. Voor de Waalse kranten gebruikte hij La
Libre Belgique, Le Peuple en Le Soir4.
Om de grootte van de acties te definiëren worden de volgende richtlijnen gebruikt5: kleine
acties zijn acties waarvan het aantal betogers minder is dan 1000. Daarnaast zijn er de
middelgrote acties, met een aantal betogers tussen de 1000 en de 10.000. De grote
betogingen tellen betogers tussen de 10.000 en de 20.000; de zeer grote betogingen zijn
deze met een betogersaantal dat hoger ligt dan 20.000. Daarnaast zijn er ook nog
betogingen waarover geen gegevens zijn en betogingen waarvan de bronnen elkaar
tegenspreken. Bijvoorbeeld zijn er betogingen waarvan de rijkswacht het over een veel
kleiner aantal heeft dan de kranten.
Voor de periode 1960-1974 merken we dat vooral kleine betogingen hebben
plaatsgevonden. Zij nemen 60 procent in van het totale aantal acties. Op de tweede plaats
komen de middelgrote betogingen met 717 acties, die goed zijn voor 16 procent. De grote en
zeer grote betogingen komen in mindere mate voor. Er zijn maar 40 grote betogingen, en 37
zeer grote betogingen, beiden goed voor 1 procent. Verder zijn er nog een groot deel acties
4 Ibidem 5 Die richtlijnen werden door mijzelf ingesteld.
87
waarover geen gegevens zijn. Hun aandeel is goed voor bijna één vijfde van het totaal. Als
laatste groep zijn er de betogingen waarvan de verschillende bronnen over het aantal
gegevens elkaar tegenspreken. Zoals eerder aangegeven zijn dit meestal betogingen
waarvoor door de rijkswacht een kleiner aantal betogers wordt gegeven dan door de
dagbladen6. De kleine betogingen kennen het grootste aandeel in de uitgezonden acties. Er
zijn 256 kleine acties die worden uitgezonden, meer dan de helft dus. Een ander groot deel
gaat uit naar de middelgrote betogingen, die met een opkomst tussen de 1000 en de 10.000
personen. Met 130 items vormen zij bijna een derde van het totale aantal. De rest, nog 44
procent, wordt besteed aan grote betogingen, zeer grote betogingen, betogingen waarover
geen gegevens beschikbaar zijn en betogingen met tegenstrijdige gegevens. De grote
betogingen tellen 16 items, de zeer grote 10 items. Opvallend is dat 9 procent van de
uitgezonden betogingen, betogingen zijn waarover geen gegevens zijn. Ook enkele items
bevatten tegenstrijdige gegevens over het aantal betogers.
Qua absolute cijfers kunnen we dus vaststellen dat de kleine betogingen het meest kans
hebben om te worden uitgezonden, gevolgd door de middelgrote, de grote en de zeer grote.
De betogingen waarover geen of tegenstrijdige gegevens beschikbaar zijn, worden even
buiten beschouwing gelaten omdat het hoogst waarschijnlijk is dat voor deze acties andere
criteria bepaald hebben waarom ze het nieuws haalden. De grootte van de acties die
uitgezonden zijn, loopt dus evenredig met het aantal effectieve acties van die grootte.
Procentueel gezien bekomen we wel andere cijfers:
Klein middelgroot groot zeer groot
9,9% 18,1% 40% 27%
Tabel 7.5 Relatief aantal uitgezonden acties volgens grootte
Hoewel de kleine acties het meeste voorkomen, wordt procentueel gezien slechts een tiende
van deze acties uitgezonden. Voor de middelgrote acties ligt dit hoger en voor de grote
betogingen is er 40 procent kans dat zij worden uitgezonden. De zeer grote betogingen
worden relatief gezien minder uitgezonden. We kunnen hieruit dus besluiten dat een grote
betoging, de betogingen met tussen de 10.000 en 20.000 deelnemers het meeste kans
vertonen om te worden uitgezonden. Een kleine actie heeft relatief gezien het minste kans
om te worden uitgezonden. Er is dus een groot verschil te merken tussen de grootte van de
betoging en de kans om het nieuws te halen.
6 Zie excel-file sorteren op aantal betogers volgens rijkswacht en dagbladen.
88
7.6 Thema’s van de actie
540
252
960
396
676
14
407
3 4
140 22140166
11226
49
16399
1
113
36020 12 312817 8
24 36 3398
Ander
Soc
iaal P
rote
st
Betog
ing
ivm w
erkg
elege
nheid
Boere
nbet
oging
Derde
Wer
eld
Fem
inisti
sche
bet
oging
Loon
eisen
Milie
u
Niet g
edef
iniëe
rd so
ciaal
pro
test
Pensio
enen
Solida
ritei
tsacti
e
Stude
nten
beto
ging
Taalp
roble
mat
iek
Tege
n wet
sont
werp
Varia
Voor t
oepa
ssing
van
wetso
ntwer
p
Vrede
sbet
ogin
g
Historisch Feitelijk Uitgezonden
Figuur 7.6 Aantal acties per thema
De thema’s van de betogingen hebben eerst nood aan verduidelijking. Allereerst moet
worden opgemerkt dat de indeling van de betogingen in deze thema’s gebeurde op basis
van de groep die betoogde en de reden waarom betoogd werd. Arbeiders en hun sociaal
protest vertegenwoordigen een groot deel van de collectieve acties. Zij betogen onder meer
voor eisen in verband met werkgelegenheid. Het gaat dan bijvoorbeeld tegen het sluiten van
ondernemingen, of tegen het afdanken van werknemers. Een andere vorm van sociaal
protest zijn de acties in verband met de looneisen. In tijden van een opwaartse economische
conjunctuur zijn de acties om de lonen te verhogen vrij hoog. In dezelfde lijn liggen de acties
in verband met de pensioenen. Ook hiervoor wordt gestreden voor een hogere premie.
Daarnaast zijn er acties die kunnen geplaatst worden onder de noemer “niet gedefinieerd
protest”. Dit zijn betogingen van werknemers die in de inventaris enkel worden omschreven
als “sociale eisen”, met andere woorden, we kunnen niet echt achterhalen waarover het
precies gaat. Als laatste categorie in de acties van de arbeiders zijn de acties die worden
89
omschreven als “ander sociaal protest”. In die gevallen gaat het bijvoorbeeld over de hoge
petroleumprijzen, eisen in verband met verlof, of specifieker de doktersstaking. Andere
betogingen die niet uitgaan van arbeiders zijn de boerenbetoging, studentenbetogingen,
acties tegen taalproblematiek, acties van milieugroeperingen, Derde Wereldbewegingen,
betogingen voor of tegen een bepaald wetsontwerp, vredesbetogingen en solidariteitsacties.
Deze categorieën worden dus gevormd naar gelang de groep die ze organiseert. Voor de
betogingen tegen of voor bepaalde wetsontwerpen en de solidariteitsacties is het vaak niet
even duidelijk welke groep personen protesteert; het kan over arbeiders gaan, jeugd, ouders,
of andere personen. Solidariteitsacties gaan soms uit van vredesbewegingen, maar ook van
lokale actiecomités gericht tegen bijvoorbeeld te terechtstelling van een bepaalde persoon of
tegen een bepaald proces. Zij geven dus via hun protest de steun aan een bepaalde persoon
of groep mensen. Als laatste categorie zijn er acties die als varia worden beschouwd. Het
gaat bijvoorbeeld over acties voor een betere huisvesting, voor de aanleg van een
autosnelweg, voor kinderdagverblijven, voor de aanleg van een speelplein enzovoort. Vaak
zijn het kleine betogingen, maar er kunnen ook grotere betogingen onder de noemer varia
worden geplaatst, zoals een betoging van oud-kolonialen. Ook hier gaat het vaak over
verschillende drukkingsgroepen, bijvoorbeeld de inwoners van een bepaalde gemeente,
ouders van schoolgaande jeugd, lokale actiecomités enzovoort.
Het grootste aantal betogingen vallen onder de noemer studentenbetogingen. Zij tellen met
960 ongeveer 22 procent van het totale aantal betogingen. Op de tweede plaats komen de
acties die onder de noemer varia vallen. Zij zijn goed voor 16 procent van de acties. Zoals
eerder vermeld gaat het in veel van die gevallen over ludieke acties, maar ook grotere
problemen worden via de collectieve actie aangekaart. De derde plaats wordt ingenomen
door de boerenbetogingen, die zo’n 12 procent tellen. Ook de vredesbetogingen hebben een
massale opkomst gekend in het België van de jaren zestig en zeventig. In totaal zijn er 407
vredesbetogingen geweest, wat goed is voor 9 procent. Met een even groot aantal
betogingen zijn er ook de acties tegen wetsontwerpen. In het bijzonder gaat het hier over de
acties tegen de eenheidswet, in het begin van de jaren zestig7. Daarna hebben we het “niet
gedefinieerd sociaal protest” wat goed is voor 6 procent. Ook in verband met de
taalproblematiek zijn er in België acties geweest. Zij houden 5 procent van het totale aantal
in. Milieu (4 procent), pensioenen (1 procent), looneisen (3 procent), Derde Wereld (1
procent), solidariteitsacties (3 procent), feministische betogingen (1 procent) en de acties
voor de toepassing van een bepaald wetsontwerp (o procent), zijn acties die vrij weinig
voorkwamen in vergelijking met de rest van de thema’s. Als laatste categorie zijn er nog die
7 Zie hoofdstuk 4
90
acties waarover geen gegevens beschikbaar zijn. Er is bijvoorbeeld geen informatie over de
drukkingsgroep die de actie organiseert, of er zijn geen gegevens waarom de actie
georganiseerd wordt. De categorie waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn telt 96 acties,
wat goed is voor 2 procent.
Studentenbetogingen kennen ook grootste aandeel in uitgezonden items. Met hun 113 items
vertegenwoordigen zij bijna één vierde van de uitgezonden acties. Iets minder frequent dan
de studentenbetogingen zijn de boerenbetogingen. Zij zijn goed voor 21 procent van de
items. Daarnaast zijn er nog enkele acties waarvan het aantal uitgezonden items tussen de 5
en 10 procent bedragen. Het gaat onder meer over de vredesbetogingen (8 procent), varia (7
procent), betogingen in verband met werkgelegenheid (6 procent) , niet gedefinieerd sociaal
protest (7 procent), betogingen tegen wetsontwerp (8 procent) en de taalproblematiek (5
procent). De acties die de minste media-aandacht verkregen zijn ander sociaal protest (4
procent), solidariteitsactie (2 procent), milieu (3 procent), looneisen (4 procent), pensioenen
(1 procent), feministische betoging (1 procent). Slechts 1 actie over de Derde Wereld kwam
in het Journaal aan bod; geen enkel voor de toepassing van een wetsontwerp.
We kunnen dus 3 categorieën creëren waarin het aantal acties volgens hun thema’s kunnen
worden ondergebracht. Een eerste categorie is die van de thema’s die het meest aan bod
komen in de media (meer dan 20 procent): de studentenbetoging en de boerenbetoging. Een
tweede categorie bevat de acties die op regelmatige wijze het nieuws halen (meer dan 5
procent): de vredesbetoging, acties tegen wetsontwerpen, acties over de taalproblematiek,
betogingen in verband met werkgelegenheid, niet gedefinieerd sociaal protest en varia. Een
laatste categorie bevat de acties die zelden het nieuws halen (minder dan 5 procent):
looneisen, ander sociaal protest, feministische betogingen, milieu, pensioenen,
solidariteitsactie en acties over de Derde Wereld.
Wat betekenen deze cijfers nu in relatie tot elkaar?
91
Ander sociaal Werkgelegenheid Boerenbetoging Derde Wereld Feminisme Looneisen
Protest
17,2% 17,2% 18,1% 2% 11,5% 17,9%
Milieu Niet gedefinieerd Pensioenen Solidariteit- Studenten- Taalproblematiek
Sociaal protest actie betoging
7,2% 12,3% 10% 5,7% 11,7% 10,9%
Tegen wetsontwerp Varia Voor toepassing Vredesbetoging
wetsontwerp
5,3% 4,8% 0% 8,8%
Tabel 7.6 Relatief aantal uitgezonden acties per thema
We merken meteen dat de acties die georganiseerd worden op de werkvloer, door arbeiders
en arbeidersverenigingen, goed vertegenwoordigd worden in het Journaal. Zowel de acties
in verband met looneisen, in verband met werkgelegenheid als de niet gedefinieerde acties
en de andere vormen van sociaal protest, worden steeds voor meer dan tien procent
uitgezonden. Vooral de betogingen in verband met looneisen vertonen een grotere kans om
in het nieuws te geraken in vergelijking met andere sociale problematiek.
Een ander soort van betogingen die grote kans vertonen om het nieuws te halen, zijn de
boerenbetogingen. 18 procent van de effectieve boerenbetogingen wordt uitgezonden. De
studentenbetogingen worden relatief gezien minder uitgezonden, slechts 11, 7 procent
hoewel ze in absolute cijfers meer items hebben. De taalproblematiek en de acties in
verband met het feminisme hebben ongeveer dezelfde kans om het nieuws te halen (rond de
10 procent) Milieuacties, vredesbetogingen, solidariteitsacties, Derde Wereldacties en acties
tegen wetsontwerpen komen minder dan één op de tien voor. Opvallend is dat ook varia
acties maar voor een kleine vijf procent vertegenwoordigd worden, hoewel ze in absolute in
grote mate voorkomen.
Besluitend kunnen we dus stellen dat het merendeel van de acties voor ongeveer tien
procent wordt uitgezonden. De Openbare Omroep geeft dus een vrij consistente weergave
van de effectieve betogingen weer. De sociale acties van de arbeiders en de vakbonden
vormen hierop echter een uitzondering; zij hebben meer dan tien procent kans om het
nieuws te halen. Dit kan dus duiden op een grotere invloed van de vakverenigingen op de
omroep omdat zij relatief gezien meer voorkomen. Over die invloed wordt in volgend
hoofdstuk uitgebreider ingegaan. Andere bewegingen zoals de Derde Wereldbeweging en
de solidariteitsacties, maar ook de acties over varia hebben veel minder kans om in het
nieuws te komen.
92
7.7 Besluit
De bepalende criteria om een item uit te zenden die hier onderzocht werden, zijn het jaartal,
de plaats van de betoging, de grootte van de betoging en het thema van de betoging. Wat
betreft het jaartal, geeft de omroep een gemiddelde van tien procent van de effectieve
betogingen weer. Enkele uitzonderingen hierop zijn het jaar 1968, 1973 en 1974 waar relatief
meer betogingen worden uitgezonden. Geografisch gezien wordt over de steden Antwerpen,
Brussel en Leuven het meest bericht gegeven. Voor de provincies geldt dat ook Antwerpen
en Vlaams-Brabant een grotere kans vertonen om het nieuws te halen. Opvallend is dat ook
de provincie Limburg veel in het Journaal voorkomt. Algemeen gezien wordt over
Vlaanderen en het Brussels gewest meer dan drie keer zoveel bericht gegeven dan voor
Wallonië het geval is. Wat betreft de grootte van de betoging merken we dat relatief gezien
meer grote betogingen worden uitgezonden dan kleine en middelgrote betogingen. Maar in
absolute cijfers zijn er meer kleine en middelgrote betogingen waarover men bericht geeft.
Als laatste criteria is er het thema van de collectieve actie. Opvallend is dat de sociale acties
een grotere kans vertonen om het nieuws te halen. Over andere acties wordt relatief gezien
ongeveer een tiende uitgezonden, met uitzondering van de Derde Wereldbeweging, de varia
acties en de solidariteitsacties die zeer weinig kans maken te worden vermeld.
93
Hoofdstuk 8:
Verklaring voor de keuze van de nieuwsitems in het Journaal tussen 1960 en 1974
In dit hoofdstuk gaan we op zoek naar verklaringen voor de keuze met betrekking tot de
items over nieuwe sociale bewegingen en hun collectieve acties. Die verklaringen worden
gezocht op een externe en een interne manier. Hiermee wordt bedoeld dat verklaringen
worden gezocht in de politieke, economische en sociale omstandigheden van die tijd
(extern), maar ook door het onderzoeken van de eigenlijke nieuwsproductiepraktijk en het
reilen en zeilen op de Openbare Omroep in het algemeen (intern).
In dit hoofdstuk wordt dus niet meer zozeer ingegaan op de eigenlijke voorstelling van de
collectieve acties die in het nieuws kwamen, gezien dit in volgend hoofdstuk wordt
besproken. We baseren ons voornamelijk op het eerste deel van deze thesis, de
literatuurstudie. Meer specifiek wordt in grote mate gebruik gemaakt van het doctoraat van
Desmet, aangezien hier reeds de volledige werking van de nieuwsdienst in kaart werd
gebracht.
Net zoals dat voor hoofdstuk zeven het geval was, worden hier opnieuw dezelfde criteria
onder de loep genomen. We toetsen de dagelijkse praktijk van de nieuwsdienst en de
omroep, evenals de dagelijkse realiteit aan de resultaten die in hoofdstuk zeven werden
bekomen en proberen op die manier te ontdekken of de nieuwsdienst een correcte weergave
van de gebeurtenissen weergeeft.
Concreet betekent dit dat we onderzoeken of het tijdstip van de gebeurtenis, de grootte van
de actie, de plaats van de actie en het thema van de actie wel degelijk bepalende factoren
zijn geweest voor de keuze van de items over collectieve acties van nieuwe sociale
bewegingen, of er nog andere (interne) factoren een rol hebben gespeeld in de keuze van de
acties.
94
8.1 Tijdstip van de actie
8.1.1 Externe factoren
Welke gebeurtenissen vinden plaats in de periode 1960 tot 1974? Hiervoor wordt verwezen
naar de eerste vier hoofdstukken van de literatuurstudie. Het is niet de bedoeling om hier alle
gebeurtenissen opnieuw op te sommen, maar we kunnen wel de jaren eruit halen waarop
politiek, economisch, sociaal en internationaal vlak veel acties van sociale bewegingen
plaats vonden.
De jaren waarin veel acties voorkomen zijn onder meer het jaar 1968, 1971, 1972, 1973 en
1974. Vooral het laatste jaar telt een uitzonderlijk hoog aantal collectieve acties. Jaren met
een laag aantal acties zijn 1962 en 1965. Meer algemeen komen we ook tot de bevinding dat
voor 1968 relatief gezien minder acties worden uitgezonden dan voor de jaren na 1968 het
geval is Uit de berekeningen die in hoofdstuk zeven werden gemaakt, blijkt dat niet altijd een
evenredig aantal acties worden uitgezonden. Logischerwijze zou men mogen aannemen dat
wanneer er veel acties plaatsvonden, er ook meer worden uitgezonden. Maar zelfs
procentueel gezien klopt deze bevinding niet altijd.
Het gemiddelde van tien procent uitgezonden acties per jaar blijkt dus niet te kloppen.
Blijkbaar worden er dus door de jaren heen voorkeuren gegeven aan de grootte van de actie,
de plaats of het thema ervan. Uit het jaartal zelf kunnen we geen verklaringen vinden want
ook in jaren waarin heel veel acties plaatsvinden komen soms meer (bijvoorbeeld in 1974) of
minder (bijvoorbeeld in 1968) acties in het nieuws dan gemiddeld genomen. Er is dus geen
evenredigheid merkbaar met betrekking tot het aantal acties per jaar.
Maar we merken wel dat tegen de tweede helft van de jaren zestig het sociaal overleg
steeds meer en meer wordt vertegenwoordigd in het Journaal. De groeiende macht van de
vakbonden vanaf die tijd speelt hierbij zeker een rol. Maar over het thema van de acties en
de reden tot uitzending volgt meer in volgend subhoofdstukken.
95
8.1.2 Interne factoren
Bovenstaande bevindingen hebben niet alleen één van de andere eigenschappen als
oorzaak. Ook interne factoren spelen een rol wanneer het aankomt op het aantal acties per
jaar.
Verklaringen kunnen onder meer gevonden worden op de nieuwsdienst zelf. Als eerste
factor bekijken we het personeel. In 1960 krijgt de nieuwsdienst te maken met een sterk
afgeslankte redactieploeg. Deze sterkt stilaan terug aan, maar tot in 1965 heeft men een
maximumbezetting van twaalf personen. In de jaren daarop volgen sterke wijzigingen waarbij
een groot deel van de redacteurs wegens ontevredenheid de nieuwsdienst verlaat. Het
personeelsgebrek leidt tot een tekort aan opleiding van nieuwkomers. Tegen het eind van de
jaren zestig verlaten ook enkel pioniersmensen uit de jaren vijftig de nieuwsdienst. Op die
manier wordt een nieuwe en jonge generatie journalisten gerekruteerd; belangrijk hierbij op
te merken is dat niet enkel de anciënniteit een rol speelt bij de aanwerving, maar ook de
partijkleur.
De jaren zestig en het begin van de jaren zeventig worden dus zeker niet gekenmerkt door
een vaste ploeg nieuwsmedewerkers. De grote afwisseling inzake personeel, kan
meegespeeld hebben in de keuze voor collectieve acties in het Journaal1. Wanneer steeds
eenzelfde nieuwsdienst actief was geweest, was er misschien een stabielere representatie
van de collectieve acties geweest.
Een tweede reden die voor de verschillen in het aantal uitgezonden acties kan gegeven
worden, is het feit dat vanaf 1960 de tweede editie van het Journaal niet enkel een herhaling
is van de eerste editie, maar dat hierin ook nieuwe onderwerpen worden verwerkt. Dit is
interessant voor bijvoorbeeld studentenbetogingen die vaak ook ’s avonds doorgingen en op
die manier niet in de eerste, maar wel in het tweede Journaal voorkwamen. Dit kan verklaren
waarom voor bepaalde jaren meer items voorkomen.
Thematisch gezien merken we voor de periode 1960-1974 het volgende: vanaf 1962 stijgt de
politieke berichtgeving aanzienlijk en zal voor de rest van de jaren zestig voor ongeveer één
vijfde van het Journaal tellen. De technische verbeteringen qua filmapparatuur zorgen er
eveneens voor dat men sneller op de plaats van de actie is en de beelden sneller kan
uitzenden. Die trend van de jaren zestig wordt voortgezet in de jaren zeventig. Ook de socio-
politieke items groeien aan. Vlaanderen positioneert zich in een internationale evolutie.
Vooral de sociale problematiek komt vanaf het einde van de jaren zestig, en vooral in het
1 Over die veranderingen qua personeel in de redactieploeg en de grote verscheidenheid aan medewerkers gaat het ook in het boek van Grossy (1993)
96
begin van de jaren zeventig meer en meer aan bod, door de groeiende macht van de
vakbonden. De thema’s van de items worden verder in dit stuk behandeld.
Meer algemeen mogen we aannemen dat voor de periode 1962-1970 een dominantie van
buitenlandse nieuwsitems plaatsvond. Maar qua zendtijd gaat er meer aandacht uit naar
binnenlandse items. De binnenlandse berichtgeving bestaat in de eerste plaats uit harde
feiten met betrekking tot de Belgische politiek, economie en sociaal nieuws.
Er zijn volgens Desmet geen jaartallen te melden binnen deze periode waarin meer
binnenlandse dan buitenlandse items voorkomen (Desmet, 2006: 349).
8.2 Plaats van de actie
8.2.1 Externe factoren
Het merendeel van de collectieve acties vindt plaats in de grote steden van ons land. Daarbij
speelt Brussel een voorname rol. Brussel dient als betogingsplaats voor verschillende
soorten acties. Maar sociale bewegingen organiseren niet enkel acties in grote steden.
Wanneer het gaat om stakingen bijvoorbeeld, werden de stakingen gehouden op de plaats
van het bedrijf zelf, en dit kan zowel in grote als in kleinere steden zijn. Ditzelfde geldt voor
kleinere actiegroepen zoals bijvoorbeeld milieubewegingen2. Maar hoe zit het nu met de
representatie van die acties? Speelt de plaats waar ze doorgingen een rol?
Logischerwijze mogen we ook hier aannemen wanneer veel acties plaatsvinden in Brussel,
er ook veel over Brussel worden uitgezonden. Procentueel gezien worden voor Vlaanderen
als voor Brussel een gelijk aantal acties uitgezonden. Alleen voor Wallonië ligt dit lager. Wat
betreft de steden merken we dat de steden Antwerpen, Brussel en Leuven
oververtegenwoordigd worden in vergelijking met Hasselt, Gent en Brugge. Voor de
provincies dan weer merken we een oververtegenwoordiging van Vlaams-Brabant en
Limburg in vergelijking met West- en Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Er moet dus een
voorkeur geweest zijn voor de steden Antwerpen, Brussel en Leuven alsook voor de
provincies Vlaams-Brabant en Limburg. Qua externe factoren kunnen hier niet veel redenen
worden aangegeven. Meer specifieke redenen voor de keuze voor die steden, maar ook voor
de provincie Vlaams-Brabant en Limburg zijn te vinden in de interne werking van de BRT.
2 Dit blijkt uit de Inventaris van Smits
97
8.2.2 Interne factoren
Vanaf de jaren zestig wordt door de Vlaamse omroep meer en meer gestreefd naar een
zekere Vlaamse culturele autonomie. Naarmate de Vlaamse politiek partijen winst boeken
ten opzichte van de Waalse partijen, wordt de drang om zelf een beleid te voeren groter. De
onderlinge Vlaamse machtsstrijd wordt intenser en manifester.
Ook hier heeft de personeelsdienst een invloed op de keuze van de items. Het vertrek van
Jerôme Verhaeghe, halfweg 1961, betekende een groot verlies voor het binnenlands nieuws
met name omdat hij dé contactpersoon, coördinator en organisator van de dagelijkse
nieuwsactiviteiten was. Hij zorgde voor de taakverdeling van de filmoperateurs. Hierdoor
ontstond een tekort aan goede en met het nieuwswerk vertrouwde filmoperateurs waardoor
soms minder binnenlandse items konden worden uitgezonden, hoewel er genoeg
ophefmakende gebeurtenissen zich voordeden (Desmet, 2006: 216).
Wat betreft het bronnenmateriaal moet worden opgemerkt dat veel van het filmmateriaal
gemaakt werd door zowel losse als vast medewerkers van de BRT. Van uitwisseling met de
RTBF is zo goed als geen sprake wat meteen ook het relatief lage aantal Waalse items
verklaart. Filmoperateurs gingen zelf ter plaatse gaan filmen. Daarbij wordt het filmen van
Waalse items overgelaten aan Waalse reporters en de Vlaamse items aan Vlaamse
reporters. Dit betekent dat ook het filmmateriaal ter plaatste moest worden gebracht, hetgeen
vaak een grote verhuis betekende. Vandaar ook dat vaak voor plaatsen “dicht bij huis” wordt
gekozen, zoals Brussel, Antwerpen en Vlaams-Brabant. Wanneer nieuw en lichter materiaal
voorhanden was, kon men zich ook makkelijker naar andere steden verplaatsen.
Als laatste nog deze opmerking: wanneer de nieuwsdienst tekorten aan personeel kent,
zoals dit voor de jaren zestig het geval is, is er een groter aandeel buitenlands nieuws,
omdat men niet genoeg manschappen beschikbaar had om zelf ter plekke te gaan filmen.
98
8.3 Grootte van de actie
8.3.1 Externe factoren
Procentueel gezien worden in de eerste plaats de grote acties uitgezonden. Daarna volgen
de zeer grote en de middelgrote acties. De kleine acties worden relatief gezien het minste
uitgezonden. Het is dus opvallend dat de zeer grote acties relatief gezien minder worden
uitgezonden dan de grote acties. Het lijkt dus alsof de BRT niet zozeer sensatiegericht is,
indien men van sensatie kan spreken wanneer het over een grote actie gaat. Men zal dus
eerder de voorkeur geven aan acties met een andere inhoud. Voor de kleine acties geldt dan
weer dat deze niet belangrijk genoeg geacht worden, aangezien zij zo weinig in het Journaal
voorkomen. De actie moet dus op een andere manier aan zijn media-aandacht komen.
Het is niet omdat men heel veel betogers lokt, dat men daarom ook de garantie heeft dat de
actie wordt uitgezonden.
8.3.2 Interne factoren
Volgens de voorschriften, gebruiken en aanbevelingen inzake radio- en
televisieberichtgeving, die vanaf 1966 ingevoerd werden, beoogde de Raad van Beheer een
objectieve maatstaf inzake de berichtgeving. Sensatie moest ten stelligste vermeden
worden3.
Verder zijn er geen richtlijnen te vinden in het beleid van de VRT met betrekking tot het
uitzenden van grote of kleine betogingen. Uit de analyse van de nieuwsteksten zelf blijkt dat
heel weinig een aantal betogers wordt meegedeeld, wat ons kan doen besluiten dat de
grootte van de betoging niet zo’n groot belang had. Wel mogen we aannemen dat grote en
heel grote acties meestal gemakkelijker in het nieuws kwamen, maar dat zal dus meer te
maken hebben met het thema of de gebeurtenissen zelf, dan met het feit dat er zoveel
betogers aanwezig waren.
3 Zie hoofdstuk 6
99
8.4 Thema van de actie
Gezien de vorige drie factoren voor de keuze van de items ons niet veel specifieke en
duidelijke informatie opleverden, mogen we aannemen dat het thema van de actie, en
daarbij aansluitend de organisator van de actie, de doorslaggevende factor zal zijn voor de
keuze.
Zowel extern als intern kunnen we evoluties en tendensen waarnemen die verklaren waarom
bepaalde acties veel in het nieuws geraken. Of beter gezegd: voorrang krijgen op andere
acties.
8.4.1 Externe factoren
Welke thema’s van collectieve acties komen voor in de periode 1960-1974? Allereerst zien
we een groot aandeel sociale acties als gevolg van de economische situatie. Tot aan de
tweede helft van de jaren zestig merken we relatief weinig van deze acties omdat de
economie nog steeds opwaarts gaat. Maar vanaf de tweede helft van de jaren zestig, en
vooral tegen het einde van het decennium merken we dat de economie oververhit geraakt en
krijgt af te rekenen met buitenlandse concurrentie en steeds dalende prijzen. Uiteraard heeft
dit ontslagen en sluitingen van ondernemingen tot gevolg. Hoe meer van deze sociale en
economische problemen zich voordoen, hoe meer van die acties ook in het nieuws komen.
Maar net zoals er al in het eerste deel van dit hoofdstuk op gewezen werd, speelt de rol van
de vakbonden hier een voorname rol in. Het sociaal overleg wordt via het harde nieuws meer
en meer in beeld gebracht, vooral vanaf de tweede helft van de jaren zestig. De vakbonden
winnen steeds meer aan succes bij de arbeidersklasse juist omdat ze via onderhandelingen
haar doelstellingen kan bereiken. Door het grote ledenaantal kwamen vakbonden in het bezit
van een grotere drukkingsmacht. De drukkingsmacht van de vakbondsorganisaties is zelfs
zo groot dat zij niet alleen duiding kregen in het Journaal, maar ook in andere programma’s
van de nieuwsdienst. Dit in tegenstelling tot de patroonsorganisaties, die veel minder
vertegenwoordigd worden (Desmet, 2006: 282).
Stakingen en andere acties van arbeiders worden dus zeer goed vertegenwoordigd in het
Journaal omdat er nu éénmaal veel van die acties waren ten gevolge van de economische
situatie, maar ook door de macht van de vakbonden. Vooral de acties die lang duurden,
zoals bijvoorbeeld de stakingen in de Antwerpse en Gentse havens, alsook de stakingen in
de Limburgse steenkoolmijnen, worden zo goed als dagelijks gerapporteerd in het Journaal.
100
Dit was ook het geval voor de studentenbetogingen. Hierbij brengt men voornamelijk de
acties uit Leuven in beeld, maar men gaat ook dieper in op andere acties. Uit de analyse van
de nieuwsteksten blijkt dat de acties uit Leuven het meest kans maken om het nieuws te
halen, maar dat ook “speciale” acties een grote kans hiertoe vertonen. Het gaat bijvoorbeeld
om marsen en sit-ins maar vooral over de gewelddadige acties. Hierbij wordt dus gebroken
met de stelling dat de Omroep als zodanig niet sensatiegericht was.
Dit neemt echter niet weg dat de politisering van de omroep een grote invloed heeft gehad
op de nieuwsberichtgeving. Bij de uitzendingen over studentenacties wordt vrijwel steeds
commentaar gegeven door een voornaam politicus. Opnieuw is dit een gevolg van de harde
nieuwsberichtgeving.
Het beklemtonen van politieke, sociale en economische berichtgeving, zorgt ervoor dat
andere nieuwscategorieën nog slechts weinig aan bod komen vanaf de tweede helft van de
jaren zestig.
Dit neemt echter niet weg dat geen andere acties meer in het Journaal voorkomen. Maar
steeds opnieuw worden deze acties gelinkt aan de politieke, economische of sociale context.
Nemen we bijvoorbeeld vredesacties. Ook zij worden in de binnenlandse of buitenlandse
context geplaatst. Hetzelfde geldt voor acties in verband met de taalproblematiek.
Toch speelt ook hier niet enkel het thema een rol, maar ook de inhoud en de voorstelling van
de acties.
Globaal genomen kan gesteld worden dat het harde nieuws voorrang krijgt op zogenaamde
bijkomende feiten. Het harde nieuws omvat de politieke, economische en sociale
gebeurtenissen waarbij de uitbreiding wordt gemaakt naar de collectieve acties die erdoor
plaatsvonden. Om als collectieve actie kans te maken om bij dit harde nieuws vermeld te
worden, speelt de inhoud en de organisator van de actie een rol. Studentenbewegingen
hebben op zich geen grote drukkingkracht maar door hun manier van actie voeren hebben
ze wel een grote kans om in het nieuws te komen. Voor de overige acties zoals vredesacties,
milieuacties, feministische acties geldt eveneens hetzelfde. Die nieuwe sociale bewegingen
hebben op zich niet de macht om te bepalen of zij in het nieuws komen, maar door het
middel van actie voeren, hebben zij vaak wel de kans. Het omgekeerde geldt voor de
vakbonden. Zij hebben juist wel veel drukkingsmacht maar op zich stellen hun acties vaak
niet zoveel voor. Bijvoorbeeld de stakingen in de Antwerpse en Gentse havens. Vrijwel
iedere dag, weken aan een stuk wordt verslag gegeven van hun acties, maar in feite ziet
men enkel arbeiders die het werk hebben neergelegd.
De aangroei in economische thema’s en de economische en sociale conflicten is vooral
merkbaar vanaf de jaren zeventig wanneer uitgebreid wordt verslag gegeven over de
101
stakingen in de verschillende bedrijven en economische sectoren. Dit is niet enkel te wijten
aan de grote drukkingsmacht van de vakbonden, maar dit is ook het gevolg van de vaste
plaats die door het Vlaams Economisch Verbond in het Journaal werd verkregen (Desmet,
2006: 362). Meer in het algemeen kon de verslaggeving over de toenemende economische
recessie en de gevolgen daarvoor op de werkvloer, niet ontbreken in het Journaal, juist
omdat om zo’n breed maatschappelijk probleem ging.
Anders gaat het over de verslaggeving van communautaire acties. Gezien het grote aantal
acties die in verband met de taalwetgeving plaatsvonden, wordt hier niet zoveel bericht over
gegeven. Wel gaat de aandacht vooral uit naar de politieke achtergrond van het conflict.
Toch ziet men tegen het einde van de jaren zestig een verschuiving. Dan komen er meer
acties in het Journaal. Dit is een gevolg van het groeiende succes van enkele
taalactiecomités waaronder de belangrijkste het Actiecomité voor Brussel en de Taalgrens4.
Door hun groter leden aantal en de grote mobilisatie van hun leden, kunnen zij meer media-
aandacht verkrijgen.
Een laatste vorm van actie valt onder de boerenbetogingen. vooral in de laatste jaren van
ons onderzoek, blijken zij uitgebreid aan bod te komen. Opvallend is dat hier niet enkel de
grote steden aan bod komen, maar ook de kleinere dorpen en gemeenten. Dit is op het
eerste gezicht niet zo’n opvallend fenomeen gezien de grote verspreiding van de
boerenonrust. Het grote aantal acties in diverse steden en gemeenten valt te verklaren door
de internationale landbouwpolitiek waardoor de Belgische boeren lage prijzen voor hun
goederen kregen. Het resultaat was een wijd verspreide protestgolf waarbij de Belgische
boerenbevolking gesteund werd door de Boerenbond. Die organisatie had in de loop van de
jaren zestig en in het begin van de jaren zeventig een grotere drukkingsmacht gekregen
omdat zij zich via verschillende deelverenigingen tot de bevolking konden richten.
Maar net als dat voor andere actie het geval was, had de BRT vaak de voorkeur voor
boerenacties waarin op een speciale manier actie werd gevoerd.
8.4.2 Interne factoren
Zoals aangegeven in het doctoraat van Desmet, nam de politieke berichtgeving toe vanaf
1962. Ook voor de rest van de jaren zestig bleef het aandeel in politiek nieuws aanzienlijk
hoog. Wat nieuw was in vergelijking met de politiek berichtgeving uit de jaren vijftig was dat
vanaf het midden van de jaren zestig zowel aandacht uitging naar de verslaggeving over
4 Zie hoofdstuk 2
102
stakingen en betogingen, als naar de politieke redevoeringen van politici en vakbondsleiders.
Dit verklaart al meteen waarom er vanaf de tweede helft van de jaren zestig steeds meer
collectieve acties in het Journaal komen. Vermoedelijk is die groeiende aandacht voor dit
soort verslaggeving ontstaan uit de internationale ontwikkelingen in de
televisienieuwsmodellen. Daarbij komt nog dat de technologische vernieuwingen ervoor
zorgden dat ook de nieuwsredactie van de televisie ter plaatse kon zijn wanneer belangrijke
politieke gebeurtenissen zich voordeden. Een derde verklaring voor de groei aan politieke
berichtgeving is het feit dat steeds meer van het Gesproken Nieuws vervangen werd door
Gefilmd Nieuws waarbij nu dus ook beeldmateriaal werd bijgevoegd. Ook wat het betreft het
sociale nieuws merken we volgens Desmet dezelfde evoluties. Hierin ligt de verklaring van
de stijgende aandacht voor sociale problemen die in beeld worden gebracht aan de hand
van rellen en betogingen.
Ook naar het einde van het decennium toe bleef het overgrote deel van de binnenlandse
berichtgeving bestaan uit politiek, sociaal en economisch nieuws. Vooral het sociale nieuws
kwam qua zendtijd dicht te staan bij het politieke nieuws. Zoals reeds aangegeven in de
externe factoren voor de thematische keuze kan deze groeiende hoeveelheid aan sociaal
getinte items niet los gezien worden van een groeiende drukkingsmacht van de vakbonden
en andere drukkingsgroepen.
De economische thema’s hielden hier nauw verband mee aangezien de sociale problemen
op de werkvloer te wijten waren aan de economische Belgische conjunctuur.
Het streven naar het brengen van hard news bracht met zich mee dat andere thema’s vaak
op de achtergrond geraakten. Dit verklaart meteen waarom zeker vanaf de tweede helft van
de jaren zestig de collectieve acties van de nieuwe sociale beweging niet meer zo frequent
aan bod komen. De voorkeur gaat uit naar andere sociale bewegingen die een grotere
drukkingsmacht vertonen, zoals de vakbonden en de boerenorganisaties.
Dit neemt echter niet weg dat die acties volledig uit het Journaal verdwijnen. Alleen gaat de
aandacht niet meer zo uit naar de vereniging op zich, maar wel naar de actie die ze voeren.
Vooral vanaf 1968 is dit het geval. Dit fenomeen kan volgens Desmet, maar ook volgens het
onderzoek van de nieuwsteksten, verklaard worden vanuit een aantal redactionele principes.
Tot aan het einde van de jaren zestig kon het bestaan van dit soort verenigingen naar
aanleiding van een algemene vergadering of verjaardag met een voldoende “nationaal”
karakter in het Journaal komen. Nadien verschoof de focus op een concrete actie met een
voldoende “nationaal” karakter. De verslaggeving over nieuwe sociale bewegingen verloopt
dus op een andere manier waarbij men in de eerste plaats aandacht vertoont voor de actie
zelf, en niet voor de vereniging (Desmet, 2006: 360-362). Dit verklaart bijvoorbeeld waarom
tegen het einde van de jaren zestig de vredesbeweging bijvoorbeeld niet meer zo veel aan
bod komt, tenzij het om een specifieke actie gaat waarbij bijvoorbeeld geweld wordt gebruikt.
103
Opnieuw valt ook de personeelsdienst van de BRT als verklarende factor niet te
onderschatten. Tegen het einde van de jaren zestig, maar vooral vanaf de jaren zeventig
begonnen journalisten zich te specialiseren in bepaalde onderwerpen zoals bijvoorbeeld de
Wetstraat. Ook de filmoperateurs zelf werkten op zelfstandige basis en specialiseerden zich
al snel in bepaalde onderwerpen. Op die manier werd het concrete aandeel in bepaalde
thema’s beïnvloed door de aanwezigheid van bepaalde medewerkers.
Als laatste verklarende factor voor de groeiende aandacht voor het harde politieke, sociale
en economische nieuws, kunnen we de interesse van Belgische politici in de mogelijkheden
van de televisie als contactmiddel met de Belgische bevolking, aangeven. Op die manier
kreeg men vaak te maken met een overvloed aan nieuwsmateriaal waardoor selectie zich
deed opdringen.
8.5 Besluit Wanneer we kijken naar het tijdstip, de plaats en de grootte van de actie, kunnen we
aannemen dat deze slechts in een tweede fase bepalend geweest zijn voor de keuze van de
items over collectieve actie. Op de eerste plaats komt het thema van de actie.
We zien vanaf 1962 een grotere aandacht voor politiek nieuws. Deze trend naar het brengen
van hard nieuws wordt bevestigd door de groeiende aandacht voor economisch en sociaal
nieuws in het verder verloop van het decennium. Die verschuiving naar het geven van hard
nieuws brengt automatisch met zich mee dat andere thema’s naar de achtergrond
verdwijnen. Zeker vanaf 1968 is dit het geval. Hoewel we dan relatief en absoluut gezien
meer collectieve acties waarnemen, mogen we volgens het onderzoek van Desmet toch
aannemen dat deze collectieve acties handelen over politieke, sociale en economische
problemen. Immers, het harde nieuws waarbij vaak ook politici en andere voorname
personen aan het woord worden gelaten om meer duiding te geven, wordt uitgebreid met de
verslaggeving over stakingen, betogingen en rellen die het gevolg zijn van deze problemen.
Om een voorbeeld te geven. Studentenbetogingen komen vanaf 1968 frequenter voor in het
Journaal, maar zoals blijkt uit de nieuwsteksten, wordt de verslaggeving over de
studentenacties altijd voor- of nagegaan door politiek nieuws. Hetzelfde geldt voor sociale
thema’s.
Daarbij mag trouwens niet vergeten worden dat de invloed van belangrijke overlegorganen
op de Omroep niet onbelangrijk is. Verschillende verengingen, zoals bijvoorbeeld de
Boerenbond of het VEV krijgen nu een vaste plaats in het Journaal. Maar ook vakbonden
verkrijgen via hun groeiend ledenaantal een grotere drukkingsmacht.
104
Die mentaliteitsverandering waardoor het harde nieuws voorrang krijgt, brengt, zoals hoger
vermeld, met zich mee dat kleinere verengingen minder kans krijgen om in het Journaal te
komen. Maar hiertegenover staat dat zich ook een verschuiving voordeed omtrent de
nieuwswaarde van de items. Die manier van verslag geven bracht wel met zich mee dat men items moest kiezen “waarin
er iets nieuws gebeurde”. Met andere woorden het item moest voldoende interessant zijn om
een groot publiek te informeren. Voor het begin van de jaren zestig beschouwde men
feesten, inhuldigingen en bijeenkomsten van bepaalde verenigingen nog interessant genoeg,
maar vanaf het midden van de jaren zestig veranderde die instelling en stelde men de actie
centraal in plaats van de vereniging . Wanneer we opnieuw het voorbeeld van
studentenbetogingen nemen, betekent dit dus dat nu de manier waarop de studenten actie
voeren, door middel van geweld, bezettingen, of andere actiemiddelen, veel belangrijk is dan
de organisatie die de collectieve actie organiseert. In het begin van de jaren zestig
daarentegen, merken we dat de Omroep meer aandacht besteed aan de studentenbeweging
op zich, en bijvoorbeeld de optochten in het begin van het academiejaar.
105
Hoofdstuk 9:
Onderzoek naar de representatie van de collectieve acties in het Journaal
In dit deel wordt het eigenlijke onderzoek naar de representatie van de uitgezonden items
voorgesteld. We gaan hier dus dieper in op de onderzoeksresultaten uit hoofdstuk 7. Op die
manier wordt dieper ingegaan op de items zelf. Waarover gaan ze? Wat wordt erin
voorgesteld? Hoe worden ze voorgesteld? Waar spelen ze zich af? Over hoeveel betogers
gaat het? Wie organiseerde de actie?
Die analyse zal op een tweeledige manier gebeuren. Enerzijds vanuit de gegevens over de
betoging zelf, via de gegevens die via de inventaris van Jozef Smits raadpleegbaar zijn. Dit
zijn gegevens over het jaartal waarin ze werden uitgezonden, de grootte, de plaats en het
thema van de actie, die reeds in vorig hoofdstuk werden verzameld. Die gegevens worden
hier de primaire gegevens genoemd.
Anderzijds gebeurt een tweede analyse waarin wordt onderzocht op welke manier de
collectieve acties in het nieuws worden gebracht. Daarbij worden volgende vragen gesteld:
op welke manier worden de organisatoren voorgesteld? Hoe wordt er over de betogers zelf
verslag gegeven? Worden bepaalde bewegingen positiever dan andere voorgesteld? Welke
beelden gebruikt men? Deze analyse legt de secundaire kenmerken van de uitgezonden
acties bloot. Die kenmerken worden toegeschreven vanuit de BRT-nieuwsdienst zelf, waarin
de gegevens over de voorstelling van de actie worden geanalyseerd. Die gegevens komen
uit de teksten van het Journaal, die verzameld werden in het VRT-Documentenarchief.
.
106
9.1 Analyse van de uitgezonden collectieve
acties op basis van primaire gegevens .
In vorig hoofdstuk werd een vergelijking gemaakt tussen de collectieve acties die er geweest
zijn in de periode 1960 en 1974, en de collectieve acties daarvan die werden uitgezonden.
Die vergelijking gebeurde op basis van enkele vooropgestelde criteria zoals die in vorig
hoofdstuk onderzocht werden: dit zijn het jaartal van uitzending, de grootte, de plaats en het
thema van de collectieve actie. Op die manier werd het mogelijk een kansberekening te
maken van de acties die men in het Journaal zou terugvinden.
De kenmerken van de uitgezonden items op basis van die factoren zijn terug te vinden in het
besluit van hoofdstuk zeven, zodat hier niet meer op wordt teruggekomen.
107
9.2 Secundaire kenmerken van de uitgezonden collectieve acties
In dit onderdeel worden de collectieve acties bekeken vanuit de nieuwsdienst zelf. Er wordt
dieper ingegaan op de manier waarop over de acties gerapporteerd wordt. Deze analyse
gebeurt aan de hand van de Journaalteksten van die items.
Aan de hand van de thema’s zoals die in vorig hoofdstuk werden beschreven, worden in dit
subhoofdstuk de kenmerken van de collectieve acties beschreven, zoals dat door de
nieuwsdienst gebeurde. Hierbij gaat de aandacht uit naar de manier waarop die acties
beschreven worden. Hieronder volgt een chronologisch verloop van de collectieve acties die
werden uitgezonden, volgens thema.
9.2.1 Betogingen tegen een wetsontwerp
Hoewel er in het jaar 1960 slechts weinig acties het Journaal halen, merken we dat het
merendeel van die acties plaatsvinden tegen de laatste twee maanden van dat jaar. De
stakingen handelen slechts over één probleempunt: de eenheidswet . Vaak gaat deze
verslaggeving over de stakingen zelf gepaard met commentaar van regeringsleden zoals
onder andere premier Eyskens. Wat betreft het beeldmateriaal gaat men nogal
sensatiegericht tewerk. Men toont beelden van overheidsinstellingen en andere stakers die
de openbare orde in het gedrang brachten. Ook toont men de vaak enorm grote massa’s die
aan de betoging deelnamen en die met veel geweld en luidkeels de straat optrokken. Ook
wordt in de verslaggeving zelf de nadruk gelegd op de lange duur van de acties.
De stakingen tegen de eenheidswet duurden de hele winter, van het einde van 1960 tot de
eerste maanden van 1961. Omdat die acties zo lang duurden wordt vaak nadruk gelegd op
de hinder die er te ondervinden is als gevolg van de stakingen. Zo reden er tijdens de acties
geen trams en bussen, werd er geen post bedeeld, werd het vuilnis niet opgehaald of lag het
werk in de haven lam. In de verslaggeving over de stakingen tegen de eenheidswet wordt
zowel over Vlaanderen als over Wallonië gerapporteerd. Vooral over het Waalse protest
klinkt het nogal negatief en wordt vooral het ABVV (en Renard in het bijzonder) verweten
gewelddadig te zijn. In het begin van de acties wordt vooral over de grote Vlaamse en
Waalse steden gerapporteerd, maar naarmate de acties blijven duren en zich ook in de
kleinere steden voordoen, gaat ook naar die acties de aandacht uit.
Niet enkel tegen de eenheidswet wordt geprotesteerd. Ook tegen het wetsontwerp van De
Paepe in verband met de pensioenen komt men op straat. Vooral Wallonië heeft men onder
de stakingen te leiden. Uit heel veel sectoren komen massaal veel bedienden op straat en
108
handelszaken blijven gesloten. Ook in Brussel wordt een grote bediendeoptocht
georganiseerd.
Dit zijn de enige noemenswaardige feiten van dit genre die zich in de periode 1960-1974
voordoen.
Besluitend voor dit thema mogen we stellen dat de groepen die hier worden voorgesteld niet
zo positief in beeld worden gebracht. De Omroep heeft vooral aandacht voor de hinder die
ze veroorzaken door te staken. Anderzijds wordt ook vooral aan Waalse zijde de
socialistische vakbond afgeschilderd als zijnde revolutionair en chaotisch. De voorkeur van
de BRT gaat uit naar Vlaamse acties, tenzij er zich in Wallonië spectaculaire acties
voordoen.
9.2.2 Studentenbetogingen
Studentenbetogingen vinden ook al in het begin van de jaren zestig plaats, hetzij in geringe
mate. Leuven is toen nog niet dé plaats waar massaal betoogd werd. 1960 en 1961 hebben
een paar betogingen in Gent en Antwerpen. Die acties verlopen toen nog uitermate rustig,
vergeleken met de acties die later zouden volgen. De studenten trekken luidkeels de straten
door, gevolgd door de studentenfanfares. Toch is er ook hier al massaal politie aanwezig en
de nieuwsdienst laat blijken dat dit ook nodig is. Blijkbaar kunnen studenten zich niet
beheersen en komt het tot incidenten die gelukkig binnen de perken worden gehouden door
de optredende politie.
De studentenbetogingen die in het nieuws voorkomen blijven tot aan het jaar 1963 beperkt
tot Antwerpen en Gent. Opnieuw wordt de nadruk gelegd op het rumoerige karakter van de
betogingen en de tussenkomst van de politie die de studenten in de hand moet houden en
de betogingen uit elkaar moet drijven. Opvallend is dat met de studenten in zekere zin de
spot werd gedreven. Bijvoorbeeld: wanneer een actie rustig verloopt, lijkt men dit moeilijk te
geloven. Op een iet wat sarcastische manier wordt dan vermeld: “De studenten zijn zelfs
opnieuw aan het studeren”.
Maar vanaf 1963 komt vooral Leuven op de voorgrond. Verschillende eisen worden eerst
nog op een vreedzame manier aan de man gebracht. Toch komt het al gauw tot conflicten
met Waalse tegenbetogers en de politie moet tussenbeide komen. Niet alle acties van
Leuvense studenten worden in het nieuws gebracht. Maar toch worden het er meer en meer,
naarmate de toestand in Leuven meer en meer verhit geraakt. Niet enkel de eisen van de
109
studenten zelf komen aan bod. Ook tonen de medische studenten zich solidair met de
dokters tijdens de doktersstaking in het voorjaar van 19641.
In 1965 volgt de Openbare Omroep de Mars van de Leuvense studenten naar Waver. Zowel
te voet als met de trein verkondigen de studenten hun eisen. Ze mogen echter het
grondgebied van Waver niet betreden. Waalse tegenbetogers kunnen door de politiediensten
worden verhinderd. Het valt op dat vooral deze ‘ongewone’ acties in het Journaal terecht
komen. De aandacht gaat ook vaak uit naar de symbolische acties die de studenten voeren
en op die manier wil de Omroep de aandacht vestigen op de verscheidenheid en de
vastberadenheid van de studenten in hun strijd om Leuven Vlaams. Zo wordt bijvoorbeeld in
december van dat jaar een zwarte vlag uitgehangen, en ook in beeld gebracht, als symbool
voor het protest tegen de afschaffing van toelagen voor wetenschappelijk onderzoek. Die
actie heeft ook plaats in Brussel. De vlag is trouwens een symbool dat later nog zal worden
gebruikt. De Belgische vlag wordt op vele acties halfstok gehangen, of zelfs vernietigd. Ook
de studentenfanfare deelt mee in het ongenoegen en vergezelt de studenten tijdens hun
optochten. Tot aan het einde van dit jaar gaat vrijwel alle aandacht uit naar Vlaamse
betogingen in Leuven, met uitzondering van enkele Waalse tegenbetogingen. Maar aan
uitsluitend Franstalige acties wordt geen aandacht geschonken.
Vanaf 1966 zien we dat ook acties van Franstalige studenten het nieuws halen. Ook hier
gaat het om symbolische acties, die de nadruk moeten leggen het enthousiasme en de
vastberadenheid van de studenten. In het begin van het jaar komen Franstalige studenten op
straat met een Davidster. Maar ook langs Vlaamse zijde wordt opnieuw geprotesteerd.
Enkele duizenden studenten groeperen samen op de markt en de rijkswacht moet incidenten
verhinderen. Er gebeuren nu ook meer en meer aanhoudingen. Ook het geweld wordt
heviger. Regelmatig komt het tot een treffen met de politie die probeert de studenten uit
elkaar te drijven. In de stad worden veel vernielingen aangebracht. Maar anderzijds stellen
niet alle studenten hun eisen via geweld. Vele slogans en strooibriefjes doen de ronde en
komen in het Journaal. Een andere vorm van actie voeren gebeurt in de vorm van
avondwandelingen in de stad. Ook hier terug symboliek: de studenten dragen zwarte
armbanden. Hoewel die avondwandelingen vreedzaam en goed bedoeld zijn, stelt de politie
zich zeer uitgebreid op, hetgeen bij de studenten niet al te best overkomt. Het komt opnieuw
tot incidenten en vanaf nu beginnen ook de ordediensten harder op te treden en maken zij
gebruik van het waterkanon om de massa uiteen te drijven.
1 De dokterstaking komt verder in dit onderdeel aan bod, wanneer de sociale acties en stakingen worden besproken.
110
De Openbare Omroep heeft blijkbaar veel aandacht voor symbolische en ludieke acties. Om
niet iedere dag te moeten verslag geven over een zoveelste betoging of mars, toont men ook
sit-ins, vergaderingen en marsen van studenten. Meer en meer klinkt hier het Amerikaanse
vrijheidslied “We shall overcome”, dat symbool staat voor de onderdrukking van de
studenten door de overheid en de bisschoppen. De beslissing van de Belgische bisschoppen
om niet aan de eenheid van de Leuvense Universiteit te raken, wordt niet alleen in Leuven in
met groot protest onthaald. De betogingen kennen hun hoogtepunt in mei 1966. Het protest
blijft dan ook niet uit. De Omroep toont heel veel beelden van de woelige studentenmassa’s
die ruiten vernielen, met stenen gooien, muren en straten bekladden. Hoe meer geweld erop
het beeld kan worden vastgelegd, hoe beter. Maar meer en meer wordt ook het optreden van
de ordediensten in beeld gebracht en daaruit blijkt dat zij met harde hand tekeer gaan. Zij
maken nu niet enkel meer gebruik van waterkanonnen, maar ook van verfgranaten.
Het jaar 1967 is een relatief rustig jaar op het gebied van studentenprotest. De studenten
stellen wel hun ultimatum voor een oplossing voor de splitsing van de Universiteit.
Januari 1968 wordt zowat de meest woelige tijd in de geschiedenis van Leuven Vlaams.
Dagenlang wordt te Leuven hevig geprotesteerd voor de splitsing van de Universiteit en de
overheveling van de Franstalige faculteit naar Wallonië. Meerdere acties per dag vinden
plaats, zowel van Vlaamse als Waalse zijde, zowel in Leuven als elders in België. Meer en
meer komt het tot een treffen tussen Franstalige en Nederlandstalige studenten, waarop de
politie tussen beiden komt en strenge controle uitvoert tegen het betreden van Franse
faculteiten door Vlamingen en omgekeerd. Opnieuw worden avondwandelingen
georganiseerd, waarbij het vrijwel steeds tot schermutselingen komt. Het nieuws uit Leuven
is blijkbaar heet van de naald, want in het late Journaal krijgt men reeds een overzicht van
de gebeurtenissen tijdens die avondwandelingen. Niet enkel de studenten staken door geen
lessen meer te volgen, ook de Leuvense professoren gaan in staking voor de overheveling
van de Universiteit. Veel meer dan in het begin van ‘Leuven Vlaams’ heeft de Omroep nu
ook aandacht voor de talrijke vergaderingen en bijeenkomsten van de studenten.
Studentenleiders zoals Pol Goossens worden nu bekende Vlamingen. De sfeer wordt steeds
grimmiger en daarvan maakt de Omroep gebruik om zoveel mogelijk van deze sensatie aan
de man te brengen. Echter, wanneer het rustig is, wordt dit ook gemeld. Tijdens de maand
januari van 1968 wordt vrijwel alles over Leuven aan het publiek getoond. Ook februari van
dat jaar staat nog vol met betogingen en acties. Maar meer en meer verschuift de aandacht
van de straat naar de onderhandelingen en de vergaderingen die gevoerd worden met
betrekking tot de overheveling van de Universiteit. Ook gaat men in op de gevolgen van de
betogingen. Bijvoorbeeld de vrijlating van gearresteerde gevangen of de toestand van
111
eventuele gekwetsten. Stilaan komen ook scholieren uit het middelbaar onderwijs op straat
uit solidariteit met hun medestudenten. Toch blijft de nadruk van de BRT-nieuwsdienst liggen
op de sensatie die er te beleven valt. 6 februari wordt uitgeroepen tot “Zwarte Dinsdag” en
daarvan maakt de Omroep gebruik van om veel uit te zenden over de gevechten en
schermutselingen tussen studenten en betogers in Leuven maar ook in Antwerpen.
Op het einde van februari 1968 wordt een overzicht gegeven van de gebeurtenissen in
Leuven Vlaams. Voorlopig keert de rust in Leuven min of meer terug en slechts enkele acties
komen nog in het Journaal. De strijd om Leuven Vlaams verschuift meer en meer naar een
strijd voor democratisering van het onderwijs met inspraak en informatie voor de studenten.
Die strijd vindt vooral plaats vanaf de jaren zeventig, maar reeds in 1969 worden de eerste
signalen gegeven, wanneer Leuvense studenten een sit-inactie houden voor het huis van
Premier Eyskens. Deze bijeenkomst wordt door de rijkswacht op een rustige manier uit
elkaar gedreven, maar elders in Leuven komt het tot zware rellen waarbij de politie hard
optreedt: traangas, waterkanonnen, matrakken en barricades moeten ervoor zorgen dat de
studenten verdreven worden.
Niet enkel Leuven wordt geteisterd door hevig studentenprotest. Ook andere grote, en kleine
steden bleven niet gespaard van oproer. Vooral Antwerpen, Brussel, Gent en Mechelen
kennen hevig protest. Enerzijds gaat het om acties uit solidariteit met hun Leuvense
collega’s, anderzijds gaat het om acties in verband met hun eigen Universiteit.
Reeds vanaf het begin van de jaren zestig, in de jaren 1960, 1961 en 1962, vinden acties
plaats in Antwerpen voor een Antwerpse Universiteit. De situatie in Antwerpen is verschillend
met Leuven in die zin dat men streeft naar een ééngemaakte Universiteit. De massa
studenten wordt voorgesteld als zijnde zeer luidruchtig, maar voor de rest kalm. Ook enkele
toespraken van studentenleiders komen aan bod in het Journaal. De studentenbeweging
wordt in deze beginfase van het protest nog voorgesteld als een olijke beweging, die via
muziek, fanfares en stoeten enkele eisen wil duidelijk maken. Anderzijds is ook hier, zowel in
Gent als in Antwerpen, de politie massaal aanwezig om bij het kleinste incident in te grijpen.
Een kans die ze ook niet laten liggen want al snel komt het tot gevechten tussen de
ordediensten en de betogende studenten.
Vanaf 1963 komen steeds meer Gentse en Antwerpse acties in het Journaal. Ook hier toont
men vooral beelden van de rumoerige massa’s studenten, die met veel geweld en lawaai
hun eisen stellen.
112
1965 kent een enkele studentenbetoging, in Brussel. Nederlandstalige studenten
protesteerden tegen de discriminatie van Vlamingen in de hoofdstad. Daar belemmerden de
studenten het verkeer en de kijker kreeg beelden te zien van gewelddadige studenten die
bussen probeerden omver te duwen en straten barikadeerden en open braken.
Vanaf 1966 wordt zowel in Antwerpen als in andere steden solidariteit getoond met de
Leuvense studenten. In Antwerpen wordt onder meer geprotesteerd tegen het felle optreden
van de politie in Leuven. De studentenacties verschuiven ook naar Mechelen. Daar was de
solidariteit met Leuven zeer groot. In de St-Romboutskathedraal verblijven studenten die
dreigden met een hongerstaking. Ze weigeren de kerk te verlaten maar wanneer de
rijkswacht binnenvalt kunnen ze niet anders dan de plaats te verlaten. Opnieuw vinden
ludieke acties plaats waarbij de studenten strooibriefjes in de geldschalen leggen met de
leuze “Geen splitsing, geen geld”. Ook in de kleinere steden St-Niklaas, Lokeren, Kortrijk en
Dendermonde wordt tegen de beslissing van de bisschoppen betoogd door scholieren van
het middelbaar onderwijs.
Een opvallende actie die zowel door Leuvense als door andere Vlaamse studenten wordt
gehouden, is de mars Oostende-Leuven. Deze actie krijgt uitgebreid de aandacht in het
Journaal, waarbij zowel aandacht wordt gegeven aan de toestand van de studenten zelf, als
aan het verloop van de mars. Uit de verslaggeving blijkt een zekere vorm van respect voor
de studenten die hieraan deelnamen. Ook later in het jaar 1966 worden nog marsen
gehouden, bijvoorbeeld van Gent naar Aalst en va Brussel naar Leuven.
De Gentse studenten beginnen vroeger dan in Leuven, omdat daar Leuven Vlaams
primeerde, eisen te stellen in verband met de democratisering van het onderwijs. Reeds in
1967 vindt daar een actie voor medezeggenschap van studenten plaats.
In de maanden januari en februari van 1968 wordt in alle Vlaamse studentensteden betoogd
uit solidariteit met Leuven. Bijna iedere dag vinden verschillende acties plaats. Ook
scholieren betuigen hun medeleven en naarmate de spanning oploopt, wordt meer en meer
actie gevoerd, zelfs in kleinere steden als Mechelen, Tienen, Hasselt, Brugge en Kortrijk.
Maar wanneer de strijd om Leuven geleidelijk aan vermindert, komen nieuwe problemen de
kop opsteken. Vanaf het einde van februari is er nieuw protest, dit keer vanuit de technische
scholen. Vanaf oktober word hun protest heviger en kende het ook een zeer grote
uitbreiding. Het protest tegen het plan van Minister Vermeylen om een derde ingenieurstitel
in te voeren, wordt met gewelddadige acties onthaald. Het protest houdt ook zeer lang stand,
van oktober 1968 tot het voorjaar van 1969. De acties breidden zich onder meer uit vanuit
113
Antwerpen naar Hasselt, Geel en Mechelen. Tot april blijven de studenten met allerlei acties
betogen tegen het plan Vermeylen. In de meeste van die acties komt de politie tussen
beiden. Tegen het einde van het jaar betogen opnieuw studenten in Gent voor een
democratische universiteit. Ditmaal doen er zich geen incidenten voor
.
Vanaf de jaren zeventig doen zich geen studentenbetogingen in verband met “Leuven
Vlaams” meer voor. Dit betekent echter niet dat de studenten zich nu koest houden. Er wordt
nu ook voor andere zaken die hen storen op straat gekomen. Één van die momenten die in
het Journaal komen is wanneer in 1970 studenten van de Brusselse Universiteit het
restaurantgebouw bezetten als teken van hun ongenoegen over de stijging in de
restaurantprijzen. De laatste maand van het jaar wordt gekenmerkt door felle protesten van
studenten tegen de maatregelen van Minister Vranckx in verband met het statuut van
buitenlandse arbeiders. Op verschillende, soms drastische manieren werd het ongenoegen
van de studenten geuit. Ze gaan in hongerstaking, er worden zitstakingen georganiseerd
wanneer een optocht verboden wordt, en er worden fakkeltochten gehouden. Opnieuw is het
optreden van de ordediensten hard. Waterkanonnen en traangas werden ingezet tegen met
stenen gooiende studenten. Vooral in Leuven vielen er zware klappen.
1971 is een rustig jaar in de verslaggeving van studentenbetogingen. In Geel protesteren
een groep studenten voor de herwaardering van het diploma van technisch ingenieur. In
Leuven wordt in het najaar een rouwmars gehouden voor Romain Cools, een student die
was doodgeschoten door de politie nadat hij betrapt was op een inbraak.
Zoals eerder al vermeld komen studentenacties minder frequent voor naarmate Leuven
Vlaams niet meer in de belangstelling stond. Dit belet de studenten echter niet om in verband
met andere problemen hun ongenoegen te uiten. Steeds meer en meer studenten technisch
ingenieur komen op straat voor de herwaardering van hun diploma. Hierbij worden grote
stoeten in beeld gebracht die niet echt voor incidenten zorgen maar wel voor enorm veel
lawaai zorgen. Dit was zowel het geval in Brussel en Aalst in 1972.
In het voorjaar van 1973 wordt dan weer door vele scholieren en studenten betoogd tegen
de plannen van Vanden Boeynants in verband met de legerhervorming. Hierbij gaat echter
niet zoveel aandacht uit naar de studenten zelf, maar meer naar de technische uitleg van de
zaak. Echter, wanneer de acties steeds langer en heviger werden, toont de Omroep beelden
van vechtende studenten of sit-ins.
114
In 1974 worden geen noemenswaardige studentenacties meer in beeld gebracht omdat
vooral de boerenbetogingen toen in het Journaal verschijnen.
Besluitend mogen we stellen dat studentenacties als volgt in beeld worden gebracht.
Allereerst wordt niet echt gekeken naar wie juist de actie organiseert. Er wordt geen
onderscheid gemaakt tussen grote en kleine groeperingen. Ten tweede worden in de
beginfase van het protest de studenten nog voorgesteld als studenten: studenten zingen,
maken muziek, organiseren stoeten en maken plezier terwijl ze protesteren. Er wordt weinig
of niets over eventuele relletjes gemeld. Ten derde, wanneer het protest grimmiger wordt,
vooral naar aanleiding van Leuven Vlaams, wordt de verslaggeving meer sensatiegericht.
Het komt er op aan om zoveel mogelijk conflicten in beeld te brengen. We krijgen nu een
ander beeld van de studenten: ze zijn rumoerig en komen voor het minst op straat en gaan
daarbij hard tekeer tegen de politie. Ten vierde: hoewel de studenten vaak heftig reageren,
belet dat de Omroep niet om ook het vaak harde optreden van de politie in beeld te brengen.
En tenslotte, wanneer de acties rond Leuven Vlaams afgelopen zijn, blijkt nog maar weinig
aandacht uit te gaan naar de studentenbeweging. Zelfs bij hevige protesten in de jaren
zeventig, gaat de aandacht in de eerste plaats uit naar de politieke zijde van het conflict.
9.2.3 Sociaal protest
Met sociaal protest worden de problemen bedoeld tussen vakbonden en patroons, of tussen
arbeiders en de overheid. De protesten die handelen over het verzet tegen bepaalde
wetsontwerpen werden reeds hoger behandeld. In dit onderdeel komen andere vormen van
sociaal protest voor, onder meer protest in verband met looneisen, of in verband met
werkgelegenheid. Omdat tot het midden van 1961 de sociale agitatie vooral over de
eenheidswet gaat, verdwijnt het ander sociaal protest naar de achtergrond.
Vanaf 1962 komen in verschillende Vlaamse steden de Christelijke en Socialistische
vakbonden op straat om hun looneisen te stellen. Deze optochten gaan gepaard met
toespraken waarbij de nadruk wordt gelegd op de solidariteit tussen de arbeiders. In het
Journaal geeft men uitgebreid de aandacht aan deze toespraken, en in mindere mate aan de
eventuele schermutselingen. Opvallend is ook dat vooral het ACV aan bod komt, meer dan
de liberale en de socialistische vakbond.
1963 wordt voornamelijk gekenmerkt door de staking in het Ministerie van Financiën. De
staking duurt enkele maanden lang en wordt op de voet gevolgd door het Journaal. Hier
werd wel aandacht geschonken aan het protest zelf. Optochten, beelden van
115
indrukwekkende manifestaties, toespraken van syndicale leiders en symbolische acties
krijgen ruim de aandacht. Maar anderzijds wordt ook een positieve noot toegevoegd door de
verslaggever. In bijvoorbeeld Mechelen werd het werk snel hervat.
1964 dan zal sociaal gezien vooral bijblijven als het jaar van de doktersstakingen. Vanaf april
tot juni zal dit gebeuren het Journaal domineren. Over de stakingen zelf wordt niet zo heel
veel verteld. Enkel de gevolgen voor de bevolking worden vermeld. Ook wordt de toestand in
verschillende Belgische ziekenhuizen op de voet gevolgd. Vooral Brussel en Leuven komen
hierbij aan bod. Over de manier van actie voeren door de dokters zelf, kan alleen maar
worden gezegd dat zij hun werk niet uitvoerden, hetgeen tegenbetogingen tot gevolg had.
Later in het woelige sociale jaar 1964 betogen ook nog de wegenvervoerders omwille van de
sociale problematiek. Hun protest verliep rustig, maar het spreekt voor zich dat het verkeer
en het transport in het algemeen hierdoor hinder oploopt. Die hinder komt niet zo goed over
bij het publiek. Ook de hinder die wordt ondervonden door de staking in de petroleumsector,
valt niet in goede aard bij het publiek. De Belgische bevolking heeft dagenlang problemen in
de bevoorrading hierdoor.
Ook de mijnsector blijft niet gespaard van sociaal protest. In Luik blijven de mijnwerkers
onder de grond en protesteren ze met een hongerstaking. Ook de Regie der Luchtwegen
ondervindt een staking.
Omwille van de economische conjunctuur, waardoor hogere lonen worden geëist, vinden ook
in 1965 talloze acties plaats, onder meer in de Antwerpse haven. Ook hier blijkt de Omroep
vooral aandacht te hebben voor de hinder voor de bevolking die deze actie met zich
meebrengt. Chaotische situaties met het vaarverkeer worden in beeld gebracht. De
mijnproblematiek kent nu zijn navolging in het Limburgse Zwartberg. Massaal wordt op straat
gekomen en een grote karavaan betogers trekt naar de verschillende mijngebieden als
protest tegen de sluiting van Zwartberg. Ook de ophitsende toespraken van de mijnwerkers
worden in beeld gebracht.
Vanaf 1966 vinden de acties in Zwartberg frequenter plaats en de sfeer wordt ook grimmiger.
De benedenarbeiders weigeren terug boven te komen, en krijgen daarbij de steun van de
bovenarbeiders die voor hun eten zorgen. Maar het protest breidt zich bovengronds uit en de
politie moet optreden. Bij zware schermutselingen lost de politie het vuur en doodt daarbij
een arbeider. Opvallend is dat over dit conflict weinig wordt uitgebreid, alsof het een normaal
gevolg is van de betoging.
Ook de politie betoogt in Brussel en Oostende. Niet alle vakbonden zijn aanwezig. De
betoging verloopt rustig. Het jaar 1966 kende een grote veelzijdigheid aan acties. Zo vinden
116
onder meer stakingen plaats in de Cockerill fabriek te Hoboken, in de transportsector, op de
luchthaven en in de douanesector. Steeds gaat het over looneisen en verliepen de acties vrij
rustig. Het zijn typische voorbeelden van stakingen, waarbij het werk wordt neergelegd en
vergaderingen en bijeenkomsten worden georganiseerd. Wanneer men niet akkoord gaat
met de voorstellen, protesteert men door middel van spandoeken en slogans, op straat of op
de werkvloer.
Ook in 1967 wordt door het Ministerie van Financiën opnieuw gestaakt. Er wordt zelfs
gedreigd met een maandelijkse staking indien hun eisen niet ingewilligd werden. Vooral de
Socialistische vakbond treedt hierbij op de voorgrond. De politie moet enkele acties van de
douane in Antwerpen verhinderen omdat er incidenten dreigen voor te vallen.
Vanaf 1968 wordt de economische oververhitting steeds meer voelbaar. Talloze sectoren
lijden verlies omdat ze niet meer opkunnen tegen de stijgende concurrentie.
Fabriekssluitingen en verzet hiertegen zijn daarvan het gevolg. Vooral de textielsector die
sterk vertegenwoordigd is in Gent en Eeklo, lijdt zware verliezen. Maar vooral in Wallonië is
de economische toestand vaak schrijnend en ook daarvoor heeft de Omroep begrip. Te
Brussel wordt de Waalse economische toestand aangeklaagd.
Verder krijgt ook de bouwsector zware klappen. Talloze wegenwerkers leggen als reactie
daarop het werk neer. De bouwstaking doet zich voor in heel het land: West-Vlaanderen,
Antwerpen, Ronse, Oudenaarde, Moeskroen en de Kempen.
1969 wordt het jaar waarin de automobielsector het zwaar te verduren krijgt. Een hoogtepunt
vormen de acties in Ford Genk, waar de arbeiders hun woede uiten door het stukslaan van
ruiten en door autobussen te blokkeren en te vernielen. Het overleg met de vakbonden
verliep zeer moeilijk, hetgeen de gemoederen uiteraard niet bedaarde.
Het begin van het nieuwe decennium wordt sociaal gezien slecht ingezet. De eerste
maanden van het jaar 1970 worden ingezet met een hele reeks stakingen en andere acties
in de Limburgse mijnen. In het begin wordt slechts in bepaalde mijnen geprotesteerd tegen
de lage productie en tegen de loonstekorten. Maar al gauw breidt de stakingsgolf zich uit
over de hele Kempense Mijnstreek. Opmerkelijk is dat deze staking niet geleid wordt door de
vakbonden. Wel krijgen de mijnarbeiders steun van de Mijncomités. Daarom dat de
stakingen vaak chaotisch verlopen. Hoewel de vakbonden oproepen om het werk te
hervatten blijven de stakingen, die in totaal meer dan vijf weken in beslag zouden nemen,
voortduren. Incidenten met de in zeer grote mate aanwezige rijkswacht kunnen niet worden
verhinderd, en die incidenten worden door de Omroep maar al te graag in beeld gebracht.
117
Ruiten worden ingesmeten, er wordt met stenen gegooid, wegen worden versperd, brandjes
worden aangestoken enzovoort. Het optreden van de politie is hard: waterkanonnen en
traangas, maar ook fysiek geweld. De gespannen sfeer en de incidenten blijven vaak de hele
nacht duren. Er is dus genoeg stof om spectaculaire beelden van straatgevechten uit te
zenden.
Anderzijds moet daaraan worden toegevoegd dat de Omroep ook veel aandacht vertoont
voor de politieke en sociale besprekingen die hierop volgden. Het is niet uitzonderlijk dat de
berichtgeving over de Limburgse mijnen soms een halve Journaaluitzending in beslag
neemt.
Alsof de mijnstakingen en het geweld daar nog niet genoeg zij, kennen ook andere sectoren
hun stakingen. Zo wordt er onder meer gestaakt in Metallurgie Hoboken, La Brugeoise in
Brugge, en Phillips in Hasselt. Maar de acties in Ford Genk en in General Motors in
Antwerpen krijgen de meeste nieuwsaandacht. Ook hier wordt fel geprotesteerd in verband
met looneisen en ook hier moesen de ordediensten, vaak met veel geweld, komen ingrijpen.
1971 was sociaal gezien ook een relatief rustig jaar. Pas in mei worden opnieuw acties
waargenomen in de Limburgse mijnen. Die acties worden niet gesteund door de vakbonden,
maar wel door de Mijncomités. Er vallen weinig incidenten te melden. Later volgt ook een
enkele dagen durende douanestaking. In september is er opnieuw een staking in de
mijnsector, maar enkel in Zolder. De situatie in de andere mijnen is normaal.
De eerste maanden van 1972 kennen hevige stakingen in de chemische sector in
Tessenderlo en Kwaadmechelen. Dag en nacht staan stakers op post. In de beginfase van
de staking, die enkele weken zou duren, geeft de BRT in de eerste plaats informatie over de
politieke kant van de zaak en de onderhandelingen van de vakbonden. Maar de sfeer wordt
grimmiger en stakers intimideren de werkwillige arbeiders. Van deze acties worden beelden
uitgezonden. Ook optochten en relletjes komen in beeld.
Niet alleen in de Limburgse chemische sector wordt gestaakt, ook in andere sectoren en
kleinere bedrijven wordt gestaakt in verband met looneisen. Over heel wat steden en
fabrieken geeft de Omroep verslag uit. Onder meer op de BRT zelf wordt gestaakt, maar ook
in de middenstand in Wallonië, in de bezinesector, en in General Moters te Antwerpen. Ook
hier komen enkele gewelddadige acties in beeld. Bijvoorbeeld beelden van arbeiders die
ruiten inslaan en slaags geraken met de rijkswacht.
Ook de bankbedienden houden acties in verband met hun looneisen. Vooral in Wallonië en
Brussel worden marsen en manifestaties gehouden. Vooral de metingen met toespraken van
vakbondsleiders komen in beeld.
118
1973 is eveneens niet vrij van wilde stakingen in de verschillende economische sectoren.
Onder meer in Ford Genk en opnieuw in General Motors worden acties gehouden. Maar toch
wordt het voorjaar beheerst door de lange stakingsacties in de Antwerpse en Gentse
havens.
Aanvankelijk wordt ook hier vooral de politieke zijde van het conflict in beeld gebracht, maar
naarmate meer en meer rellen zich voordoen, worden ook deze uitgebreid op televisie
getoond.
1974 is te vergelijken met 1973 in die zin dat ook hier massaal gestaakt wordt. Maar anders
dan het jaar voordien gaat het hier over kleinere bedrijven en duuren de acties niet zo lang.
Dit betekent vaak ook dat een oplossing eerder wordt gezocht via sociaal voerleg, en dat er
van rellen of incidenten weinig sprake is. De stakingen in deze periode worden in beeld
gebracht als typische voorbeelden van stakingen, waarbij de arbeiders gewoon het werk
neerlegden en naar huis trokken of voor de fabriek stakingsposten oprichtte.
Wat kan nu worden besloten uit de representatie van sociale conflicten in de periode 1960-
1974? Allereerst hangt de representatie af van wie de staking organiseert. Wanneer de actie
de steun krijgt van de vakbonden, wordt het merendeel van de verslaggeving gewijd aan het
overleg van de vakbonden. Wanneer dit niet het geval is, wordt vooral aandacht geschonken
aan de arbeiders zelf en hoe zij zich organiseren. Ten tweede, vrijwel altijd wordt de nadruk
gelegd op de hinder die er voor de Belgische bevolking is als gevolg van staking. En ten
derde, net zoals dat bij de studentenacties het geval was, gaat veel aandacht uit naar de
relletjes en incidenten, zowel van de zijde van de stakers, als van de zijde van de politie
9.2.4 Boerenbetogingen
De echte grote boerenbetogingen zoals die de geschiedenis zijn ingegaan, komen nog niet
zo frequent voor in de jaren zestig. In dit decennium wordt nog niet tegen bepaalde plannen
en wetgeving geprotesteerd; de stakingen en protestacties zijn eerder het gevolg van de
economische conjunctuur, die de prijzen van de landbouwgoederen sterk doet dalen. Net als
andere economische sectoren, krijgt ook de landbouw hierdoor problemen.
Van een eerste echte boerenbetoging is er sprake in 1963. Heel veel landbouwvoertuigen
komen met enorm veel lawaai de straat op om te protesteren voor betere
levensvoorwaarden.
119
Een jaar later, in 1964, is de boerenbetoging al iets heviger. In Tielt komt een grote massa
boeren de straat op, zowel te voet als met hun landbouwvoertuigen. Hun eisen dragen ze
mee op borden in de stoet. Omdat ze protesteren tegen de lage prijs die ze krijgen voor de
eieren, besluiten ze met (rotte) eieren te gooien. Ook in Gent komt het tot incidenten met de
politie wanneer ook zij met rotte eieren worden bekogeld. De reputatie van de opstandige
boeren wordt bij deze door de Omroep duidelijk in beeld gebracht: wanneer boeren het niet
eens zijn, beginnen ze gewoonweg met hun producten te gooien. Ook in Kortrijk komt een
gevolg op deze actie, maar daar staan vooral de toespraken van de vakbondsleiders
centraal, en blijft het vrij rustig.
Ook in 1965 protesteren boeren. In Tienen, waar de suikerbietenoogst van groot
economische belang is, wordt eveneens geprotesteerd tegen de lage prijs die ze ervoor
krijgen. Maar ook hier blijft het rustig.
Torhout kent ook zijn eerste boerenbetoging. Ook hier staan ludieke acties centraal in de
verslaggeving. Hier dragen de boeren een dode kip mee op een wagen, als symbool voor de
ondergang van de landbouw, als gevolg van de lage prijzen die ze krijgen.
1967 dan. In Luik komen duizenden boeren bijeen om te betogen tegen de lage prijzen zij
krijgen. Ze dragen de witte drietand met zich mee. In West-Vlaanderen weigeren de boeren
om melk te leveren aan de vooropgestelde lage prijzen. Ook hier brengt de optocht veel
tractoren en bijgevolg veel lawaai met zich mee.
Mei 1968 is niet enkel de periode van hevige studentenrellen in Frankrijk. In ons land komen
boeren nu meer en meer op straat om te protesteren. Zowel in Deinze, Geel als Brussel
wordt verscheidene malen op straat gekomen. Vooral in Brussel loopt de strijd hoog op en
de menigte moet door de waterkanonnen van de politie uit elkaar worden gedreven.
Vanaf de jaren zeventig zullen meer en meer boerenbetogingen voorkomen. Onder meer in
1970 al komen boeren in St-Niklaas bijeen om hun beroepsbelangen te verdedigen. Over de
actie zelf is niet veel geweten.
De echte massale boerenbetogingen vinden plaats in de zomer van 1974. Vrijwel de helft
van het Journaal is toen dagelijks gevuld met beelden en verslaggeving van de acties in de
verschillende steden van het land. Omdat men iedere dag over de boerenbetogingen bericht
geeft, gaat de verslaggeving meer en meer over de acties zelf, en niet meer over de reden
waarom actie wordt gevoerd. Vaak gebruiken de boeren ludieke manieren om hun
ongenoegen te uitten. Bijvoorbeeld wanneer men protesteert tegen de lage eierenprijs, deelt
120
men gratis eieren uit aan voorbijgangers. Maar vooral toont men de boeren die heel
luidruchtig tekeer gaan in steden en wegen bezetten met hun tractoren.
Besluitend kunnen we stellen dat de specifieke manier van verslaggeving over de
boerenbetogingen zich maar voordoet in het jaar 1974. Voordien zijn het slechts kort enkele
acties met specifieke manieren van actie voeren die in het Journaal komen. Naarmate er
veel meer boerenbetogingen komen, in de zomer van 1974, is de verslaggeving al gauw
eentonig en wordt vrijwel alleen maar getoond hoe de boeren de straten en steden bezetten
met grootst lawaai, of hoe ze tegen de politie tekeer gaan met eieren of tomaten. Hoe meer
sensatie er is, hoe beter.
9.2.5 Taalproblematiek
Het protest tegen de taaltoestanden in ons land wordt vaak op grote schaal geuit. Via grote
marsen mobiliseren onder meer de Vlaamse Beweging en zijn verenigen het Vlaamse volk
om te protesteren tegen de discriminatie van de Vlamingen.
Grote aandacht van de Openbare Omroep gaat uit naar deze acties. Niet alleen omdat ze
vaak heel groot zijn, maar eerder omdat de Vlaamse Omroep zelf zijn Vlaamse identiteit wil
benadrukken.
Een eerste grote taalmars wordt reeds in 1961 gehouden. Organisatoren spraken van meer
dan 60.000 deelnemers. Vooral die grote massa in de straten van Brussel worden hierbij in
beeld gebracht. Ook in Antwerpen werd dat jaar al massaal betoogd tegen de Franstalige
sermoenen die er in de kerken worden gebracht.
Maar toch belet de Vlaamsgezindheid van de Omroep hen niet om ook enkele Waalse acties
in beeld te brengen. In 1963 bijvoorbeeld toont men een Luikse actie van het Actiecomité.
Opvallend is wel dat men eerder nadruk legt op de incidenten die daarbij behoren dan op de
samenhorigheid en het vredelievend karakter van de betoging, iets wat bij Vlaamse acties
wel wordt gedaan.
In 1964 komt het Comité voor de randgemeenten op straat in Overijse. Hier worden echter
wel enkele incidenten in beeld gebracht: de Belgische vlag wordt gescheurd, ruiten worden
ingeslagen en de politie moet de massa uiteen drijven.
Vanaf 1965 dan, wanneer de beslissingen in Hertoginnedal worden getroffen om de
taalgrens vast te leggen, waarbij Komen naar Henegouwen over gebracht wordt en in ruil
121
daarvoor de Voerstreek naar Limburg, komen heel wat acties op gang in Luik om de
Voerstreek daar te houden. De rijkswacht is er steeds massaal aanwezig en moet
verhinderen dat Vlaamse tegenbetogers met de Waalse betogers slaags geraken. Maar de
Walen betogen niet enkel in eigen streek, ze trekken ook naar Brussel om hun eisen aan het
Ministerie duidelijk te maken. Ook hier brengt de Omroep de grote chaos en de rellen in
beeld.
Ook 1966 wordt getroffen door acties in verband met de overheveling van enkele gebieden
naar Waalse en Vlaamse gebieden.
Ook in 1967 worden Waalse acties in het nieuws gebracht. In februari vindt een FDF-
betoging plaats in Brussel. Deze stoet verloopt aanvankelijk rustig maar stilaan komt het tot
een handgemeen waarop de Walen hard optreden tegen de Vlaamse tegenbetogers.
Later op het jaar, in november, wordt nog eens een Vlaamse betoging in het nieuws
gebracht. Het gaat opnieuw om een Vlaamse taalmars maar meer nog dan in 1961 komen
hier uiteindelijk meer dan 100.000 deelnemers op af. De mars gaat door in Antwerpen en
wordt uitvoerig beschreven en gevolgd door de Vlaamse Omroep. Ook hier staat
samenhorigheid centraal. Verschillende defilés worden door de Vlaamse provincies
gehouden en er wordt solidariteit betuigd met de Waalse mijnwerkers.
1971 toont een Vlaamse betoging in Dilbeek. Ze wordt georganiseerd door verschillende
afdelingen van de Vlaamse Volksbeweging. Onder meer pleiten ze voor culturele autonomie
voor de Brusselse randgebieden en voor de splitsing van Halle-Vilvoorde.
Later op het jaar komen in Hasselt Vlaamsgezinden bijeen in een actie voor het behoud van
de Voerstreek in Limburg.
Ook in 1972 vinden enkele acties plaats met betrekking tot de taalproblematiek. Bijvoorbeeld
de acties in Vloesberg en in Brakel. Ook hier krijgt men het beeld dat Vlamingen het rustig
aan doen, terwijl de Franstalige tegenbetogers in bedwang moeten gehouden worden door
de rijkswacht.
Bij de verslaggeving over de taalproblematiek wordt zowel over Vlaamse als over Franstalige
acties bericht gegeven, maar al snel blijkt dat men hierover verschillend te werk gaat. Bij de
Vlaamse acties wordt meteen de nadruk gelegd op de samenhorigheid en de verbondenheid
tussen de deelnemers. Het zijn dan ook de grote acties waarbij allerlei bevolkingsgroepen
deelnemen, die in het Journaal aan bod komen, of de kleine acties die uitgaan van lokale
actiecomités. Men benadrukt steeds het vreedzame karakter van de actie. Maar wanneer
122
Franstalige tegenbetogers op het toneel verschijnen of wanneer Franstalige acties in het
Journaal komen, is dit alleen maar om te kunnen spreken van de rellen of incidenten die zich
hebben voorgedaan. Van een erg objectieve of neutrale verslaggeving kan men voor dit
thema dus niet spreken.
9.2.6 Vredesacties
De vredesbeweging kent reeds een lange traditie van actie voeren om hun ongenoegen te
uiten tegen oorlogen, dictatoriale regimes en de wapenfabricage. Het fenomeen van marsen
en betogingen is voor de toenmalige BRT dan ook niet nieuw.
Reeds in 1963 komen, hoewel het er slechts twintig waren, studenten van de vredelievende
jeugd op straat om op te komen voor vrede. In Gent komen ze samen om een vermindering
van de begroting voor landsverdediging te eisen. Spandoeken en slogans worden duidelijk in
beeld gebracht.
De 8-meibeweging, in herdenking van het einde van de oorlog in België, streeft ook in 1964
naar vrede en algemene ontwapening. In verschillende talen wordt het woord “vrede”
gescandeerd. Samen trekken ze naar de Amerikaanse Ambassade in Brussel om hun eisen
te stellen.
Niet alle anti-atoommarsen worden uitgezonden. Wel deze van 1965; strooibiljetten worden
uitgedeeld en verschillende spandoeken worden rondgedragen. Ook hier komen
symbolische acties in beeld. Sommige betogers dragen gasmaskers, waarmee ze verwijzen
naar het gebruik van gas door de Amerikanen in Vietnam.
Later in dat jaar wordt in het Centraal station een expositie van kindertekeningen over het
thema ‘vrede’ gehouden.
Naarmate de oorlog in Vietnam verergert, laait ook het protest in verschillende landen,
waaronder ook ons land, op. In maart 1967 wordt een grootschalige betoging gehouden voor
de vrede in Vietnam, door enkele vredesorganisaties. De politie verhindert echter de
betoging waardoor het tot rellen komt.
Ook later, in november komen opnieuw betogers bijeen voor de vrede in Vietnam.
Een zevende anti-atoommars wordt gehouden in 1968.
123
Vietnambetogingen zijn er ook in de jaren zeventig. In 1970 bijvoorbeeld komen meer dan
4000 betogers bijeen. Het komt tot incidenten met de politie in Brussel toen wanneer de
stoet verder wil trekken maar dit verhinderd wordt door de politie.
In 1970 wordt een speciale betoging gehouden door studenten die opkwamen voor de vrede.
Op een Canadees kerkhof wordt een actie gehouden waarbij foto’s worden getoond van
oorlogsgeweld. Daarbij worden vredesliederen gezongen.
In 1971 dan weer is er een anti-fascistische betoging in Brussel. Een tegenbetoging wordt
niet tegengehouden.
Ook later worden nog enkele Viernambetogingen gehouden. Of men hield acties die meer
algemeen voor vrede pleitten.
De voorstelling van vredesacties gebeurt vrij consequent. Men geeft er niet te veel aandacht
aan maar op regelmatige basis moét men er aandacht aan besteden. We zien dan ook een
gemiddelde van twee tot drie acties per jaar die in het Journaal komen. Ook de manier
waarop zij in het Journaal worden voorgesteld is vrij gelijkaardig. Men legt de nadruk op het
vreedzame karakter van de actie, maar als er zich rellen hebben voorgedaan, dan laat men
dit niet onopgemerkt voorbij gaan.
9.2.6 Solidariteit
Dicht aansluitend bij de vredesbeweging, liggen de solidariteitsacties. Zo wordt onder meer
bijeengekomen uit solidariteit met de joden in Israël, met de Grieken in hun strijd tegen het
kolonelsregime, met de Spanjaarden in het Franco-regime en met de Tsjechen tijdens de
Praagse Lente in 1968.
Op die bijeenkomsten van solidariteit staat vooral de samenhorigheid centraal. Die
samenhorigheid wordt in beeld gebracht door verschillende sprekers die toespraken komen
houden. Of er worden bloemen en kransen neergelegd bij verschillende monumenten.
1970 kent enkele felle anti-Griekse betogingen naar aanleiding van de derde verjaardag van
de militaire staatsgreep. De betogingen trekken vooral studenten aan. In Brussel komt het tot
rellen met de politie wanneer de studenten zich terugtrekken op de campus en daar een
barricade opstellen.
124
Anderzijds wordt ook solidariteit getoond voor bepaalde personen, zoals bijvoorbeeld met
dokter Meganck. Hij wordt gesteund, zoals de Omroep het omschrijft, met “Hippies met veel
bloemen die slogans riepen in verband met natuurlijke voeding en natuurgeneeskunde”.
Solidariteit komt er ook uit de hoek van de landgenoten van de betrokken personen zelf. Zo
gaan bijvoorbeeld Iraniërs in hongerstaking uit medeleven.
In het jaar 1974 wordt een week voor solidariteit met Chili ingericht. Net als zoals dat het
geval is voor de vredesbeweging vallen er voor de rest van het jaar niet veel acties meer
waar te nemen. Ook een Oxfam-mars hoort bij dit thema.
De representatie van solidariteitsacties verloopt in dezelfde mate waarin dat voor
vredesbewegingen gebeurt. Enkele malen per jaar wordt er aandacht aan besteed. Ook hier
legt men de nadruk op het vreedzame karakter van de actie.
9.2.7 Milieu
Zoals reeds uit vorig hoofdstuk gebleken is komen slechts heel weinig van de milieuacties in
het Journaal. Vooral tijdens de eerste jaren van de jaren zestig valt er geen enkele
milieuactie waar te nemen. In 1968 komt een eerste actie in het Journaal aan bod: een
betoging voor het behoud van het Peerdbos en tegen de aanleg van een snelweg. In feite
wordt er niet veel over de actie zelf verteld, men geeft eerder uitleg over het bos zelf en over
de plannen voor de aanleg van de snelweg. Over de actie zelf en over de manier waarop de
actie in beeld wordt gebracht komen we weinig of niets te weten. In Gent komt er een actie
van studenten op het nieuws, die opkomen tegen de milieuvervuiling.
Ook in het natuurgebied “ het broek” in Willebroek wordt gemanifesteerd voor het behoud
ervan. De manifestatie verloopt rustig en wordt vervolgd door een wandeling in het
natuurgebied.
Tegen het einde van de jaren zestig, maar vooral vanaf de jaren zeventig blijkt de interesse
voor de milieubeweging te groeien. Ook deze beweging wordt vreedzaam, maar soms een
beetje naïef, voorgesteld. De aandacht groeit natuurlijk ook omdat meer actie wordt gevoerd.
Vaak gaat het om lokale actiecomités die ijveren voor het behoud van een bos of
natuurgebied. In 1974 komt een grotere beweging op gang met als doel het tegenhouden
van de aanleg van het duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet. De Bond Beter Leefmilieu trekt
daarbij het voortouw.
125
Ook de natuurverenigingen komen op regelmatige wijze in het Journaal aan bod, maar er is
een stijging van items te merken in de jaren zeventig. De ludieke acties of de acties waarbij
veel deelnemers aanwezig zijn, hebben het meeste kans om vertoond te worden. De
berichtgeving is neutraal en eerder positief voor de milieubeweging.
9.2.8 Varia
Vanaf de het einde van de jaren zestig komen ook enkele collectieve acties in het Journaal
die niet onder bovenstaande acties kunnen gerekend worden. Het gaat bijvoorbeeld over
een betoging van vaderlandslievenden te Leuven. Hierbij worden geen incidenten te melden.
Ook studenten en communisten doen hieraan mee. Er worden bloemen neergelegd ter
nagedachtenis van oorlog. Ook vroeger in de jaren zestig worden betogingen en acties van
oud-strijders kort in het Journaal aangehaald.
Een andere vorm van protest is er tegen de afbraak van de Antwerpse stadskern. Vooral
jongeren maar ook Antwerpse bewoners nemen aan deze actie deel. Ook de politie is paraat
maar ze kan de betogers zonder problemen naar huis sturen.
De acties van KAJ tegen de aanhouding van KAJ-leiders in Brazilië worden ook tot de
categorie varia gerekend. Het protest tegen Brazilië gaat trouwens niet alleen van hen uit,
ook van andere groeperingen.
Vaak zijn het hele gewone mensen die deelnemen aan dit soort acties. Zo wordt er
bijvoorbeeld gestaakt tegen de bouwvalligheid van een school, of wordt er betoogd voor
meer kinderdagverblijven.
Vrouwenbewegingen krijgen zo goed als geen vertegenwoordiging in het Journaal, met
uitzondering van het jaar 1973 waarin een actie van de Dolle Mina’s voor “gelijk loon voor
gelijk werk” wordt meegedeeld.
Zoals blijkt komen betogingen van het type varia niet zo frequent voor. De meeste kans om
het nieuws te halen hebben zij wanneer er niet veel ander nieuws te melden is, of wanneer
het om speciale acties gaat.
126
9.3 Besluit
De representatie van nieuwe sociale bewegingen in het Journaal gebeurt op verschillende
manieren, in navolging van het thema van de actie. Vaak is er ook een verschil in
representatie op te merken in de loop van de jaren.
Studentenacties en sociale conflicten worden het meest in het nieuws gebracht. Hoewel
zowel studenten als arbeiders vaak dezelfde grieven hebben en door middelen van
stakingen, optochten of andere vormen van protest hun ongenoegen uiten, is de voorstelling
van deze groepen zeer verschillend. Ook is er een verschil in tijd. De worden eerst als
“studentikoos” voorgesteld. Op hun typische manier maken de studenten gewoon veel
lawaai, maar ze worden niet voorgesteld als relschoppers. Die voorstelling van studenten
verandert naarmate hun strijdpunt verandert. Nu gaat het om Leuven Vlaams. De acties
worden heviger maar de toeschouwers krijgen bijgevolg ook meer en meer de indruk dat het
om relschoppers gaat.
De representatie van de arbeidersbeweging heeft de volgende kenmerken: ten eerste wordt
vrijwel altijd nadruk gelegd op de gevolgen van de staking voor het gewone volk.
Bijvoorbeeld de last als gevolg van de tramstaking, of het feit dat benzinepompen leeg staan
wanneer men wil gaan tanken. Ten tweede wordt over sommige stakingen heel lang verslag
gegeven. Voorbeelden hiervan zijn de dokstaking en de staking in de Limburgse mijnen. Ten
derde, de berichtgeving over de die stakingen die zo lang aanhouden wordt verder uitgebreid
met interviews of met reportages. Ten vierde, net als dat voor de studentenbeweging het
geval is, acties waarin geweld wordt gebruikt, of waarin op een speciale manier actie wordt
gevoerd, worden zeker niet uit het Journaal gemeden.
Ook bij de boerenbetoging merken we dat, door de grote hoeveelheid aan acties, vaak de
voorkeur gegeven aan acties waarin symboliek of geweld wordt gebruikt.
Bij de acties in verband met de taalproblematiek zien we dan weer dat het vredelievende
karakter en de samenhorigheid van de actie wordt benadrukt. Waalse acties komen weinig
aan bod, maar wanneer dit wel het geval is, merken we dat in de eerste plaats het
gewelddadige karakter wordt benadrukt.
Omdat acties over milieu, de vredesbeweging, de vrouwenbeweging en de acties over
solidariteit en variërende thema’s niet zoveel kans vertonen om het Journaal te halen,
127
worden slechts die acties getoond waarin symboliek of geweld wordt gerbuikt. Dit is zeker
het geval voor de acties die zich in de tweede helft van de jaren zestig afspelen.
In minder drukke periodes kan het wel voorkomen dat een min of meer normale actie het
nieuws haalt.
128
BESLUIT
In dit besluit worden conclusies getrokken over enerzijds de keuze voor bepaalde items over
collectieve actie en sociale bewegingen, en anderzijds over de voorstelling en beeldvorming
van deze sociale bewegingen.
Voor de keuze van de items in het Journaal werden achtereenvolgens het jaartal, de plaats,
de grootte en het thema van de collectieve actie in hoofdstuk negen onderzocht. Daaruit kon
als conclusie getrokken worden dat zowel de plaats als de grootte van de actie slechts in
zeer beperkte mate een rol spelen in de keuze van het item.
In de eerste plaats speelt het jaartal waarin de actie zich voordoet een rol in de keuze van de
items. Zoals bleek, heeft de keuze om in een bepaald jaar relatief veel of weinig acties uit te
zenden niet zozeer te maken met het feit of er al dan niet veel of weinig van die acties
waren. De verklaring hiervoor moet worden gezocht in de werking van de Openbare Omroep
zelf. Onder meer het blijvend personeelstekort en de vele afwisseling in het personeel van
de redactieploeg zou ervoor gezorgd hebben dat er bepaalde jaren meer of minder
collectieve acties voorkwamen, indien we rekening houden met een persoonlijke voorkeur.
Daarnaast zien we ook dat vanaf 1962 steeds meer aandacht uitgaat naar politieke en socio-
economische items.
Maar net als het jaartal een rol speelt in de keuze van de items, speelt ook het thema van de
actie hierin een beslissende rol. Dit fenomeen kan niet worden los gezien van de algemene
politieke, economische en sociale rol die de organisaties die de actie organiseerden,
speelden. Steeds meer moet worden rekening gehouden met drukkingsgroepen zoals
bijvoorbeeld de vakbonden of grote organisaties als TAK. Wel wordt vastgesteld dat dit
fenomeen enkel geldig is voor zeer grote drukkingsgroepen. Zij krijgen meer en meer
aandacht in het Journaal ten nadele van de kleinere drukkingsgroepen, die enkel een plaats
kunnen verwerven als hun actie belangrijk en vernieuwend genoeg is.
Indien we deze twee factoren beschouwen als zijnde doorslaggevend in de keuze van de
items, mogen we stellen dat de factoren plaats en grootte van de actie bijkomend zijn.
Wanneer er zich een grote hoeveelheid aan acties voordoet, zullen deze factoren als
bijkomstige factoren worden gebruikt. De plaats bijvoorbeeld zal steeds minder een rol
spelen, omdat zeker vanaf 1962 het filmmateriaal en de infrastructuur van de redactieploeg
niet meer een belemmerende rol zal spelen. Items uit het hele land, met nadruk op
129
Vlaanderen, kunnen nu aan bod komen, hetgeen echter niet wegneemt dat de voorkeur nog
steeds zal uitgaan naar collectieve acties uit Brussel, Leuven en Antwerpen.
De grootte van de acties speelt eveneens een vrij onbelangrijke rol, omdat men niet zo
sensatiegericht is wat betreft de grootte. Kleinere en, middelgrote acties vertonen soms een
grotere kans om in het Journaal te komen, juist omdat bovenstaande factoren een
doorslaggevende rol spelen.
Wanneer we dan kijken naar de representatie van de sociale bewegingen en hun collectieve
acties, merken we volgende trends1:
De jaren 1966,1968,1969,1970,1972,1973 en 1974 hebben veel collectieve acties in het
Journaal, de andere jaren minder, met vooral 1962 en 1967 als laagtepunten. Geografisch
gezien komen de acties uit Vlaanderen en het Brussels gewest het meest aan bod; meer
specifiek de items uit Brussel, Antwerpen en Leuven. Daarnaast komt ook Limburg
uitzonderlijk veel aan bod in vergelijking met de andere provincies. Qua thema’s merken we
vooral acties over de studentenproblematiek, de boerenbetogingen en over sociaal protest.
Alle andere acties hebben een kleinere, doch in vergelijking met elkaar een even grote kans
om in het Journaal te komen met uitzondering van de varia en de Derde Wereld.
Wat betreft de inhoud van de items is het duidelijk merkbaar dat acties waarin geweld
voorkomt, zeker en vast het nieuws halen. Wanneer er geen sprake is van geweld, komen
ludieke en speciale acties waarin veel symboliek gebruikt wordt, op de eerste plaats.
Wanneer ook dit niet het geval is, merken we vaak een wat eentonige verslaggeving over de
actie.
Waarom gebeurt dit op die manier? We hebben vastgesteld dat vooral de grote
drukkingsgroepen, met een groot ledenaantal, sterk aan bod komen. Gepaard met een
groeiende aandacht voor politieke, sociale en economische thema’s betekent dit dus dat
vaak dezelfde soort acties in het Journaal komen. In concreto betekent dit dat vooral
studentenbetogingen, boerenbetogingen en sociaal protest aan bod komen. Om de
verslaggeving niet te eentonig te houden, komen hiervoor in de eerste plaats de
gewelddadige acties aan bod. Veelal betekent dit dus dat die rellen en betogingen waarbij de
politie tussen moet komen, of waarbij betogers slaags geraken met tegenbetogers, getoond
worden. Toch zijn niet alle acties gewelddadig geweest, hetgeen dus verklaart dat ook
ludieke en speciale acties aan bod komen. Als laatste blijven dan nog de acties over waar in
feite helemaal niks spectaculair gebeurt, maar die toch aan bod komen, omwille van het
1 Deze trends zijn gebaseerd op de relatieve resultaten, dus in verhouding met de effectieve collectieve acties die er geweest zijn.
130
belang van de organisator. Daarnaast moet ook nog worden opgemerkt dat vanaf 1968 niet
meer zozeer de verenigingen en rol spelen, maar dat meer de nadruk wordt gelegd op de
actie van de beweging. Vooral kleine bewegingen maken hiervan gebruik om via speciale
actievormen toch in het Journaal te geraken.
Besluitend mogen we dus stellen dat niet enkel de beweging en het tijdstip van gebeuren
een beslissende rol spelen in de keuze van de collectieve acties.
Ook de inhoud van de actie speelt een rol, vooral wanneer het gaat over kleinere
bewegingen. De grote bewegingen hebben immers vaak al een grote drukkingskracht. Zij
moeten zich in zekere mate “bewijzen” om te kunnen deelnemen aan het Journaal.
Dit brengt automatisch met zich mee dat die acties die het nieuws halen, geweld of speciale
actievormen zullen hanteren. Zowel met geweld als met democratie is de kans op uitzending
groter dan wanneer geen speciale actiemiddelen worden gebruikt.
131
BIBLIOGRAFIE
1. Archiefmateriaal
− VTR-Beeldarchief
Jaarverslagen 1961, 1962, 1963, 1966, 1969, 1970, 1973, 1974 Panoramauitzending : Jaaroverzicht jaren zestig deel 2 (Uitz.: 30/12/1969)
Steekkaarten consulteerbaar op de computer van het VRT-Beeldarchief
− VRT-Documentenarchief
Journaalteksten op microfilm 215/06 tot en met 215/46
2. Literatuur Bal N. (1985), Een mens is wat hij doet. BRT-Memoires, Leuven: Kritak Blom J.H.C, Lamberts E. (1993) Geschiedenis van de Nederlanden, Rijswijk: Nijgh en Van Ditmar Boeckaert E. (1976) Historisch economisch overzicht van de evolutie in de verhoudingen tussen werknemersorganisaties, werkgeversorganisaties en de overheid in België na de Tweede Wereldoorlog, Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent Bolle I (2002) De Belgische anti-atoommarsen in de jaren zestig: een verkenning, 1987, Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent Brepoels J. (1977) Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Leuven: Kritak Burgelman J-C. (1990) Omroep en politiek: Het Belgisch audio-visueel bestel als inzet en resultante van de naoorlogse partijpolitieke machtsstrategieën (1940-1960), Brussel: BRT Buyens F., de Haes L., Hogenkamp B., Meynen A. (1985) Vechten voor onze rechten. 60-61 De staking tegen de Eenheidswet, Leuven: Kritak Coppein B., Met de drietand in de rug: Het Algemeen Boerensyndicaat en de doorbraak van het direct agrarisch syndicalisme in Vlaanderen (1962-1969), Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven Cuypers P. (2004) Van Gevaert tot welvaart: 75 jaar VEV en economische ontwikkeling, Tielt: Lannoo Debunne G. (1987) Vakbonden en Europa: verleden en toekomt, Leuven: Kritak
132
De Coninck S.(2002) Jef Turf: een politieke identiteit van een communist, Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent Deleu J. , Durnez G., de Schrijver R., Simons L. (1973) Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, deel I (A-L), Tielt-Utrecht: Lannoo Deschouwer K. (1987) Politieke partijen in België Antwerpen: Kluwer Deschouwer K. (1993) Organiseren of bewegen? De evolutie van de Belgische partijstructuren sinds 1960, Brussel: VUB Press Desmet L. (2006) Dat was het nieuws! Een multimethodisch historisch onderzoek naar de ontwikkeling van het televisieJournaal en de nieuwsproductiepraktijk op de Vlaamse Openbare Omroep (1953-1990) op basis van origineel beeldmateriaal en geschreven bronnen van het VRT-Beeld- en Documentenarchief, Onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent De Smit, K. (2003) Hoe dol was Dolle Mina? De geschiedenis van de Dolle Mina’s in Vlaanderen, Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent Derine R. (1967) Strijd om Leuven: feiten en eisen, Merksem: Westland De Wever B. (1999) “Van ‘Leuven Vlaams’ tot ‘mei ’68’”, in Vlamingen komt in massa, Gent: Provinciebestuur Oost-Vlaanderen De Wilde B., Peiren L. (2003) “De algemene staking als wapen” in Peiren L., Messiaen J.J. Een eeuw solidariteit: 1898-1991, s.l.: ABVV-Ludion-Amsab-IEV Dullaers E. (2005) Duwvaart: moord op de Kempen. Bewegingen rond het duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet en het ontstaan van een groene partij in Vlaanderen, Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent Galle M. (2000) Facetten van 100 jaar politieke economische en sociale geschiedenis Brussel: VUB Press Gaus H. (2001) Politieke en sociale evolutie in Belgie, Leuven: Garant Gerard E. (1991) De Christelijke arbeidersbeweging in België, Leuven: Universitaire Press Grossey R. (1993) Goedenavond beste kijkers: de televisie in zwart-wit, vanaf 31 oktober 1953 tot 31 december 1970, Antwerpen: De Standaard Hellemans S. (1990) Strijd om de moderniteit: Sociale bewegingen en verzuiling in Europa sinds 1800, Leuven: KADOC Hellemans S., Hooghe M. (1995) “Veel volk, niet zoveel macht: nieuwe sociale bewegingen en de transformatie van de Belgische politiek” in Hooghe M. Hellemans S. Van mei ’68 tot hand in hand: nieuwe sociale bewegingen in België, 1965-1995, Leuven: Garant (9-28) Hooghe M. (1995a) “De milieubeweging: een reus op duizend voetjes” in Hooghe M. Hellemans S. Van mei ’68 tot hand in hand: nieuwe sociale bewegingen in België, 1965-1995, Leuven: Garant (49-68)
133
Hooghe M. (1995b) “De vrouwenbeweging: lange mars door de instellingen” in Hooghe M. Hellemans S. Van mei ’68 tot hand in hand: nieuwe sociale bewegingen in België, 1965-1995, Leuven: Garant (87-107) Hooghe M. (1995c) Het wordt nooit meer zoals vroeger: België een halve eeuw modern, 1945-1995, Leuven: Van Halewyck Hooghe, M., Jooris, A. (1999) Golden Sixties, Belgie in de jaren zestig, 1958-1973, Brussel: ASLK Hooghe M. (2003) Sociaal kapitaal in Vlaanderen: verenigingen en democratische politieke cultuur, Amsterdam: University Press Hooghe M., Billiet J. (red.) (2004) “Historische en sociologische benaderingen van nieuwe sociale bewegingen” Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 34 (3), 379-553 Inglehart R. (1977) The Silent Revolution; Changing Values and Political Styles Among Western Publics, Princeton: Princeton University Press, Jansen C.H. (1991) De jongste geschiedenis van Europa 1945-1990, Muiderberg: Dick Coutinho Jonckheere J., Todts H. (1979) Leuven Vlaams: splitsingsgeschiedenis van de katholieke universiteit Leuven, Leuven: Davidsfonds Leflot M. (1974) Het Europees Landbouwbeleid. Analyse van de institutionele problematiek en de beleidsproblemen in het kader van de pogingen tot integratie van de landbouwsector in de Europese Gemeenschap, Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven Luyten D. (1995) Sociaal-economisch overleg sinds 1918, 1995, Brussel: , VUB-Press, Luyten D. (2003) “De socialistische vakbond en het overleg” in Peiren L., Messiaen J.J. Een eeuw solidariteit: 1898-1998I, s.l.: ABVV-Ludion-Amsab-IEV Marchant E. (1985) De Belgische Boerenbond: zijn structuur en organisaties, Onuitgegeven licentiaatverhandeling . Martens L., Merckx K. (1978) Dat was 1968, Berchem: v.z.w Proletarische Opvoeding Meyvis L. (2004) Markt en macht: VEV van 1926 tot heden, Tielt: Lannoo Pasture P. (1991a) “Herstel en expansie” in Gerard E. De Christelijke arbeidersbeweging in België, Leuven: Universitaire Press Pasture, P. (1991b) “(Het ACV) In de welvaarstaat: 1960-1973” in Gerard E. De Christelijke arbeidersbeweging in België, Leuven: Universitaire Press Pasture P. (1993) Christelijk syndicalisme in Europa na 1968: spanningen tussen identiteit en praktijk, Leuven: Acco Roorda, P (1985) Het Aanzien: 40 jaar vrede? 1945-1985, Antwerpen: Spectrum Righart, H. (1995) De wereldwijde jaren zestig: Groot-Brittannië, Nederland, de Verenigde Staten, Utrecht: Instituut Geschiedenis van de Universiteit Utrecht
134
Reynebeau M. (1995) Het klauwen van de leeuw, Leuven: Van Halewyck Reynebeau M. (1999) Een eeuw van België, Tielt:Lannoo Samson L. (1991) De representatieve werknemersorganisaties van België (ACV-ABVV-ACLVB), Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent Sevranckx E (2004) Geweld bij betogingen in België van 1960 tot 1975, Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven Smits J. (1982) Inventaris van de betogingen in België 1960-1974. samengesteld op basis van het Rijkswachtarchief en de dagbladen De Standaard, Het Laatste Nieuws, La Libre Belgique, Le Soir en Le Peuple, Leuven: Aco Smits J. (1984) Democratie op straat: een analyse van de betogingen in België, Leuven: Aco Stouthuysen P. (1995) “De vredes- en antiracismebeweging. De ontmoeting van oude en nieuwe sociale bewegingen” in Hooghe M. Hellemans S. Van mei ’68 tot hand in hand: nieuwe sociale bewegingen in België, 1965-1995, Leuven: Garant (69-88) Tarrow, S. (1994), Power in Movement. Social Movements, Collective Action and Politics, Cambridge: Cambrigde University Press Van de Meerssche P. (1990) Van Jalta tot Malta. Politieke geschiedenis van Europa, Antwerpen: Standaard Uitgeverij Vandeputte R. (1985) Economische geschiedenis van België, Tielt:Lannoo Vandeputte R. (1987) Sociale geschiedenis van België 1944-1985, Tielt:Lannoo Vandeputte R. (1993) De harde strijd: beknopte geschiedenis van het ACV, Gent: Het Volk, Van Geet W.J.D, (1979) De dokstaking 1973, s.l.: s.n. Van Ginderachter M. (1998) De politieke partijen en de taalwetgeving: een argumentatieanalyse van de kamerdebatten (1873-1963), Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent Van Molle L. (1990) Ieder voor allen: de Belgische Boerenbond 1890-1990, Leuven: KADOC Van Roosbrood S. (2005) De Belgische vakbonden en de internationale arbeidsorganisatie (1945-1960), Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent Van Rompaey L. (2003) Strij voor waardering; Het COV van 1893 tot 1983, Leuven: Garant Vanthourenhout K. (2004) Taalactie Comité: 25 jaar Vlaams nationale prikken, Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent Vanslembrouck S. (2002) Geschiedenis van de NIR-BRT: de evolutie van de kunstprogrammering 1953-1974, Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent Verhaeghe W. (2004) De Vlaamse Volksbeweging 1964-1970, 2004, Leuven: s.l.
135
Verstraeten D. (2004) Wat doen de Amerikanen eigenlijk in Vietnam? Discoursanalytische benadering van de Actueel-berichtgeving over het Vietnam-conflict 1966-1975, Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent Vos L., Derez M., Depraetere J., Van der Steen W. (1988) De stoute jaren: studentenprotest in de jaren zestig, Tielt: Lannoo, Walgraeve S. (1990) “De Vlaamse Derde Wereldbeweging: ruggegraat van de hele bewegingssector” in Hooghe M. Hellemans S. Van mei ’68 tot hand in hand: nieuwe sociale bewegingen in België, 1965-1995, Leuven: ACO (29-48) Walgraeve S. (1992), “Nieuwe sociale bewegingen: een type van sociale bewegingen”, Tijdschrift voor Sociologie, 13(1), 71-104 Walgraeve S. (1994) Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, Leuven: KUL
Witte E., Van Velthoven H. (1998) Taal en politiek, Brussel: VUB Press
Witte E. (2002) Politiek en democratie, Brussel: VUB Press
Witte E., Creaybeckx J., Meynen A., (2005, zevende herziene druk) Politieke geschiedenis van Belgie. Van 1830 tot heden, Antwerpen: standaard Uitgeverij
Witte E. , Meynen A. (2006), De geschiedenis van België na 1945, Antwerpen: Standaard Uitgeverij
3. Websites
− Website van het ABVV: http://www.abvv.be/code/nl/fram024.htm over de geschiedenis van de vakbond, geraadpleegd op: 12/02/2007
− Website van het ACV: http://www.acv-online.be/Wie_zijn_we/ACV/Geschiedenis/acv_geschiedenis.asp over de geschiedenis van de vakbond, geraadpleegd op 12/02/2007
− Website van de Boerenbond: http://www.boerenbond.be/Hosting/Boerenbond/bb_algemeen.nsf?open&unikey=/Hosting/Boerenbond/bb_algemeen.nsf/0/9DC24410D6E671C6C1256C7F004CD6E9 over de geschiedenis van de Boerenbond, geraadpleegd op 14/02/2007
− Wikipedia: nl.wikipedia.org, de vrije Encyclopedie over de functies van de voornoemde ministers in de periode 1960-1974
4. Ander materiaal
DVD: VRT (2003) Dat was het nieuws: het Journaal uitgegeven bij Magic
136
BIJLAGEN
De bijlagen omvatten een Microsoft Acces Database bestand en een Microsoft Excel
Spreadsheet op bijgevoegde Cd-rom.
Bijlage 1: Microsoft Acces Database © Jozef Smits en Fleur De Jaeger
De volledige Inventaris van de betogingen in België van Jozef Smits werd in deze
database gedigitaliseerd. Met behulp van query’s kan men zoeken naar de
verschillende aspecten van de betoging. Bijgevolg kan men dus zoeken op tijdstip,
plaats, organisator en strijdpunt van de actie.
Bijlage 2: Microsoft Excel Spreadsheet
Deze file bevat eveneens de gegevens uit de database, maar is verder uitgebreid met
de gegevens die werden verzameld via de steekkaarten in het VRT-Beeldarchief.
Via het auto-filtersysteem kunnen de gegevens uit iedere kolom gesorteerd worden,
naargelang hetgeen men zoekt. Bijvoorbeeld kan men in de kolom “Uitgezonden”,
sorteren op lege of niet-lege cellen, zodat men direct een beeld heeft van welke
acties zijn uitgezonden en welke niet.