De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1...

73
Academiejaar 2015 2016 Tweedesemesterexamenperiode De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van therapietrouw en levenskwaliteit bij adolescenten met diabetes type 1 Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie Promotor: Prof. Dr. Liesbet Goubert Begeleidster: Lic. Jolien Laridaen 01000011 Gaia Van Cauwenberg

Transcript of De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1...

Page 1: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

Academiejaar 2015 – 2016

Tweedesemesterexamenperiode

De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van

therapietrouw en levenskwaliteit bij adolescenten met diabetes

type 1

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van

Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie

Promotor: Prof. Dr. Liesbet Goubert

Begeleidster: Lic. Jolien Laridaen

01000011

Gaia Van Cauwenberg

Page 2: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten
Page 3: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

Abstract

Uit de literatuur is geweten dat jongeren met diabetes type 1 vaak moeite hebben

met hun therapietrouw en sneller psychologische problemen rapporteren dan hun

leeftijdsgenoten. Deze masterproef onderzoekt of psychologische flexibiliteit, de theorie

achter de acceptance en commitment therapie (ACT), een rol speelt in het verklaren van

de levenskwaliteit en therapietrouw bij jongeren met diabetes type 1, zodat op lange

termijn interventies gebaseerd op ACT ontwikkeld en onderzocht kunnen worden om die

levenskwaliteit en therapietrouw bij jongeren te verhogen. Acceptance en commitment

therapie behoort tot de derde generatie gedragstherapie. De literatuur over de effecten van

ACT op verscheidene problematieken vertoont alvast veelbelovende resultaten waardoor

ACT aan populariteit wint. Voor dit onderzoek werden 104 jongeren met diabetes type 1

gerekruteerd in het UZ Gent. Zij vulden thuis een online vragenlijst in over hun

levenskwaliteit, zelfmanagement en psychologische flexibiliteit. Via de arts werd de

metabole regeling van de deelnemers verkregen. Aan de hand van de literatuur werd

voorspeld dat jongeren die meer psychologische flexibiliteit rapporteerden een hogere

levenskwaliteit en therapietrouw aangeven. In de analyses werd steeds gecontroleerd voor

leeftijd en geslacht. De resultaten bevestigden de hypothesen en suggereren dat het

belangrijk is om in te zetten op de psychologische flexibiliteit van jongeren met diabetes

type 1 om hun levenskwaliteit en therapietrouw te verhogen. Verder onderzoek is

weliswaar aangeraden om causaliteit te kunnen besluiten.

Trefwoorden: psychologische flexibiliteit, ACT, acceptance en commitment,

therapie jongeren met diabetes type 1, levenskwaliteit, therapietrouw

Page 4: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten
Page 5: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

Voorwoord

Eerst en vooral wil ik mijn promotor Liesbet Goubert bedanken om zo’n boeiend

onderwerp aan te bieden. Ik wil haar ook bedanken voor de goede begeleiding en

feedback en om steeds mijn vragen te beantwoorden. Daarnaast wil ik mijn begeleidster

Jolien Laridaen bedanken om eerst en vooral mijn thesis na te lezen, feedback te geven

en mijn vragen te beantwoorden. Ik wil haar ook bedanken voor de bemoedigende

woorden tijdens het opbellen van participanten en voor haar aanstekelijk enthousiasme

omtrent het onderzoek.

Ik wil alle participanten bedanken om aan dit onderzoek deel te nemen. Zonder

hen was mijn masterproef niet mogelijk geweest. Ik wil graag ook de artsen van het

diabetesteam in het UZ Gent bedanken voor de praktische hulp bij het rekruteren en voor

de fijne samenwerking.

Ik wil graag iedereen bedanken die mijn masterproef I en/of masterproef II heeft

nagelezen: mijn ouders, mijn zus, Andreas, Lisa en Lize. Verder wil ik Murielle bedanken

voor het aanmoedigen, motiveren en uitwisselen van ideeën. Mijn ouders, Jeroen en

Nathalie wil ik ook bedanken voor de steeds motiverende woorden.

Page 6: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten
Page 7: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

Inhoud

Diabetes ............................................................................................................................ 1

Diagnose ....................................................................................................................... 2

Gevolgen ....................................................................................................................... 2

Behandeling .................................................................................................................. 4

Psychologische Flexibiliteit .............................................................................................. 7

De Zes Kernprocessen van Psychologische Inflexibiliteit.......................................... 10

De Zes Kernprocessen van ACT................................................................................. 13

Onderzoeksresultaten Psychologische Flexibiliteit .................................................... 17

Psychologische Flexibiliteit en Diabetes .................................................................... 18

Onderzoeksvragen en Hypothesen ................................................................................. 20

Methode .......................................................................................................................... 22

Deelnemers ................................................................................................................. 22

Meetinstrumenten ....................................................................................................... 22

Therapietrouw. ........................................................................................................ 22

Psychologische flexibiliteit. .................................................................................... 23

Levenskwaliteit. ...................................................................................................... 24

Procedure .................................................................................................................... 26

Resultaten ....................................................................................................................... 27

Descriptieve analyses .................................................................................................. 27

Correlaties ................................................................................................................... 28

Regressieanalyses ....................................................................................................... 30

Discussie ......................................................................................................................... 34

Bespreking onderzoeksresultaten ............................................................................... 34

Beperkingen en sterktes huidig onderzoek ................................................................. 38

Implicaties huidig onderzoek ...................................................................................... 39

Toekomstig onderzoek ................................................................................................ 41

Conclusie .................................................................................................................... 43

Referenties ...................................................................................................................... 44

Bijlagen ........................................................................................................................... 55

Page 8: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten
Page 9: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

1

Diabetes

Diabetes is een veel voorkomende ongeneesbare aandoening waarbij het

bloedsuikergehalte verhoogd is. Het bloedsuikergehalte wordt geregeld door insuline, een

hormoon dat door bètacellen in de pancreas wordt aangemaakt en ervoor zorgt dat suiker

vanuit de voeding wordt opgenomen om als energiebron te dienen voor verschillende

cellen. Bij diabetes is er sprake van een verstoring in de productie van insuline of van een

lichamelijke ongevoeligheid voor insuline, waardoor de suiker niet wordt opgenomen in

de cellen en er bijgevolg een hoog bloedsuikergehalte ontstaat. Er bestaan verschillende

types diabetes, de meest voorkomende vormen van diabetes bij jongeren zijn type 1 en

type 2 die in de onderstaande paragrafen besproken worden.

Bij diabetes type 1 maakt de pancreas te weinig of geen insuline aan doordat het

afweersysteem de bètacellen vernietigt. Het is dus een auto-immuunziekte. Type 1

diabetes ontstaat meestal bij kinderen of volwassenen jonger dan 40 jaar. De International

Diabetes Federation (http://www.idf.org/) schat dat er in 2015 wereldwijd ongeveer

86.000 kinderen tussen 0 en 14 jaar gediagnosticeerd werden met dit type diabetes. De

geschatte wereldwijde prevalentie van kinderen met diabetes type 1 was in 2015 542.000,

waarvan meer dan een kwart zich bevindt in Europa (Patterson et al., 2014). Europa heeft

hiermee de hoogste prevalentie van kinderen met diabetes type 1 (http://www.idf.org/).

Bij diabetes type 2 maken de bètacellen in de pancreas wel nog insuline aan, maar

in te kleine hoeveelheden. Ook is er sprake van insulineresistentie bij de cellen in het

lichaam: ze zijn onvoldoende responsief op de aangemaakte insuline. Diabetes type 2,

ook wel ouderdomsdiabetes genoemd, komt vooral voor bij oudere individuen, nochtans

krijgen steeds meer jongeren die diagnose. Hierdoor groeit de nood aan accurate data om

de prevalentie en incidentie van jongeren met diabetes type 2 te schatten (Patterson et al.,

2014). Mogelijke oorzaken zijn de sedentaire levensstijl die jongeren hanteren, een

ongezonder voedingspatroon en het steeds meer voorkomen van overgewicht en obesitas.

In deze scriptie wordt gefocust op jongeren met diabetes type 1 en zal er dus verder niet

ingegaan worden op diabetes type 2.

Page 10: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

2

Diagnose

Het stellen van een diagnose van diabetes kan gebeuren aan de hand van drie

verschillende testen. De eerste van die testen is de nuchtere plasma glucose test (FPG),

waarbij er bloed wordt afgenomen van een patiënt in nuchtere toestand. Wanneer de

nuchtere bloedsuikerwaarde hoger is dan of gelijk is aan 126 mg/dl, kan dat wijzen op

diabetes (American Diabetes Association, 2010). Vervolgens is er de orale

glucosetolerantietest (OGTT). Deze test wordt in de ochtend uitgevoerd, met de vereiste

dat de patiënt minstens 10 uren nuchter is. Tijdens deze test wordt er bloed geprikt voor,

één uur na en twee uren na het drinken van suikerwater. Uit het bloed wordt dan de

bloedsuikerwaarde bepaald en meet men hoe snel het lichaam glucose verwerkt. Is de

bloedsuikerwaarde na twee uren nog niet gedaald tot onder de 140 mg/dl, dan kan er

sprake zijn van diabetes (American Diabetes Association, 2010). De laatste en meest

recente test is de hemoglobine A1c (HbA1c) test. Hierbij wordt het versuikerde

hemoglobine in het bloed bepaald. Wanneer deze hoger is dan of gelijk is aan 6,5%, kan

dit wijzen op diabetes (Nathan et al., 2009). Deze cut-off waarden zijn een goede manier

om een diabetes diagnose te stellen bij volwassenen. Volgens het onderzoek van Nowicka

et al. (2011) is er met deze waarde echter een te lage sensitiviteit voor kinderen en

adolescenten. De onderzoekers opteren daarom voor een grenswaarde van 5,5% bij

jongeren. Er is echter wel meer evidentie nodig vooraleer deze cut-off waarde door de

American Diabetes Association erkend zal worden. Bij alle testen raadt de American

Diabetes Association (2013) aan om bij een positief resultaat opnieuw te testen op

diabetes, zodat een mogelijke laboratoriumfout kan worden uitgesloten. De arts kan

kiezen om een van de drie testen af te nemen of om er twee te combineren. Wanneer

zowel de FPG als de HbA1c test worden afgenomen en er maar een van beide een positief

resultaat heeft, moet de positieve test hertest worden. Wanneer ze allebei positief scoren,

kan de diagnose van diabetes gesteld worden.

Gevolgen

De gevolgen van diabetes zijn enorm. Volgens de International Diabetes

Federation (http://www.idf.org/) stierven er 4.9 miljoen diabetespatiënten in 2014. Dit

grote sterftecijfer is vaak een gevolg van het niet verzorgen van de bijkomende ziektes

bij de patiënten. Het is dan ook van belang dat patiënten steeds getest worden op de

Page 11: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

3

mogelijke gevolgen van diabetes (zie verder) wanneer ze op controle komen. Één van de

meest voorkomende ziektes is een hart- en vaatziekte. Wanneer het bloedsuikergehalte

lange tijd te hoog staat, kunnen slagaders dichtslibben en kan er een infarct ontstaan

(American Diabetes Association, 2013; Barr et al., 2007). Niet alleen een infarct kan het

gevolg zijn van een te lange en te hoge bloedsuikerspiegel, ook nefropathie is een

mogelijk gevolg. Hierbij kunnen de bloedvaatjes en weefsels in de nieren beschadigd

raken, waardoor afvalstoffen niet voldoende gefilterd worden en deze terug in het lichaam

belanden. Volgens de American Diabetes Association (2013) moet de arts jaarlijks een

urinetest uitvoeren zodat mogelijke nierproblemen zo snel mogelijk gedetecteerd worden.

Een ander mogelijk gevolg is retinopathie, hierbij is het netvlies aangetast. Dit kan

uiteindelijk leiden tot blindheid. Bij de jaarlijkse controle zal de patiënt dan ook moeten

langsgaan bij de oogarts (American Diabetes Association, 2013). Er kan ook neuropathie

optreden: een aandoening waarbij een of meerdere zenuwen aangetast zijn. Dit kan ertoe

leiden dat de patiënt tintelingen, prikkelingen, pijn of een verdovend gevoel ervaart.

Volwassenpatiënten worden hier jaarlijks op getest, bij jongeren is dit vaak nog niet van

toepassing (American Diabetes Association, 2013; Vinik, Maser, Mitchell, & Freeman,

2003).

Naast fysieke gevolgen kunnen patiënten ook psychische problemen ervaren die

in ernst kunnen variëren. Eerst en vooral is het belangrijk op te merken dat het hebben

van een chronische ziekte voor meer negatieve ervaringen (gedachten en gevoelens),

meer stress en meer last zorgt (Surís, Parera, & Puig, 1996). Jongeren met diabetes die

goed geregeld staan ervaren minder stress van jongeren die minder goed geregeld staan

(Seiffge-Krenke & Stemmler, 2003), deze jongeren zullen dan vaak alle

diabetesgerelateerde zaken vermijden (Ebata & Moos, 1994). Daarnaast heeft het

onderzoek van Northam, Matthews, Anderson, Cameron en Werther (2005) aangetoond

dat 37% van de adolescenten met diabetes type 1 een comorbiditeit heeft met

psychiatrische stoornissen, waaronder stemmings-, angst-, eet- en gedragsstoornissen.

Ook uit het onderzoek van Kakleas, Kandyla, Karayianni en Karavanaki (2009) blijkt een

verhoogd risico op het ontwikkelen van psychiatrische stoornissen bij adolescenten met

diabetes type 1. Adolescenten met diabetes type 1 die depressieve symptomen

rapporteren, zullen in hun jongvolwassenheid een grotere kans hebben op gelijkaardige

problematieken (Insabella, Grey, Knafl, & Tamborlane, 2007). Die jongeren met

Page 12: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

4

depressieve symptomen rapporteren ook een lagere levenskwaliteit (Grey, Bolans, Yu,

Sullivan-Bolyai, & Tamborlane, 1998; Whittemore et al., 2014). Jongeren met diabetes

die een lagere levenskwaliteit rapporteren, hebben vaak ook een slechtere therapietrouw

(Whittemore et al., 2014). Volgens Hirose, Beverly en Weinger (2012) ontstaat dit

verband doordat de zelfmanagement veel tijd in beslag neemt en het moeilijk en

frustrerend kan zijn. Hierdoor gaat de zelfmanagement gepaard met negatieve gevoelens

en die kunnen dan op hun beurt een rol spelen in de levenskwaliteit. Er is geweten dat

jongeren met diabetes in vergelijking met jongeren met andere chronische ziekten vaak

een hogere levenskwaliteit rapporteren (Varni, Limbers, & Burwinkle, 2007). In

verschillende onderzoeken wordt de levenskwaliteit van adolescenten met diabetes

vergeleken met de levenskwaliteit van adolescenten zonder diabetes: er worden

wisselende resultaten worden. Het onderzoek van Varni et al. (2003) toont aan dat

jongeren met diabetes een lagere levenskwaliteit rapporteren dan hun leeftijdsgenoten. In

het onderzoek van Laffel et al. (2003) rapporteerden jongeren met diabetes geen verschil

in levenskwaliteit vergeleken met hun leeftijdsgenoten. De ouders van de adolescenten

met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen

vergeleken met de adolescenten zonder diabetes (Laffel et al., 2003).

Behandeling

Voor de behandeling van diabetes wordt er met een multidisciplinair team

gewerkt. In dit multidisciplinair team bevindt zich de endocrinoloog-diabetoloog, een

diabeteseducator, de huisarts, een diëtist en een psycholoog. Het is belangrijk dat de

patiënt een actieve rol speelt in zijn behandeling. Bij het maken van het behandelplan

moeten de doelen en de behandeling afgestemd worden op de patiënt; er moet dus

gekeken worden naar diens voorkeuren en mogelijkheden (Glasgow, Peeples, &

Skovlund, 2008).

Diabetes type 1 patiënten worden bijna allemaal behandeld met insuline. De

Diabetes Control and Complications Trial Research Group (1993) heeft aangetoond dat

een intensieve insulinetherapie een belangrijk onderdeel is van de behandeling bij

diabetes type 1. Een optimale behandeling bestaat niet enkel uit medicatie, patiënten

krijgen ook adviezen over hun levensstijl (o.a. voeding en beweging). Voor veel patiënten

is het niet altijd evident om steeds hun insuline op tijd te nemen (Cramer, 2004; Morris

Page 13: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

5

et al., 1997), het is belangrijk dat het diabetesteam hiervoor klaar staat met educatie en

ondersteuning.

Het is noodzakelijk voor diabetespatiënten om hun bloedsuikergehalte onder

controle te houden; de patiënt kan dit zelf monitoren en de arts kan dit testen aan de hand

van de HbA1c test. De patiënten moeten heel duidelijke instructies krijgen over de

zelfmonitoring en zij moeten tijdig geëvalueerd worden om te zien of ze er op een juiste

manier gebruik van maken (Sacks et al., 2011). Bij een regelmatig controleren zijn de

uitslagen van de zelfmonitoring bruikbaar in het voorkomen van een hyper- en

hypoglycemie. Dit kan men doen door het aanpassen van de insuline, de voedingstherapie

en de fysieke activiteit (Polonsky et al., 2011). Aan de patiënten die meervoudige dosissen

insuline moeten inspuiten of een insulinepomptherapie volgen, wordt aangeraden om op

verschillende tijdstippen het bloedsuikergehalte te meten. Voor veel van die patiënten wil

dit zeggen dat ze dagelijks zes tot acht keer hun bloedsuikergehalte moeten meten

(American Diabetes Association, 2013). Adolescenten met diabetes type 1 hebben een

gemiddelde versuikerde hemoglobine (HbA1c) waarde van 8,46% (Ziegler et al., 2011).

Wanneer zij dagelijks twee tot vijf keer hun bloedsuikergehalte meten, observeerden

Ziegler et al. (2011) lagere HbA1c-waarden: een daling van 0,20% per bijkomende

glucosemeting. Het regelmatig meten van het bloedsuikergehalte gaat samen met lagere

glucosewaarden in het bloed. De onderzoekers kwamen eveneens tot het besluit dat

adolescenten zich niet comfortabel voelen bij een regelmatige zelfmonitoring omdat dit

hun diabetes en het anders zijn dan hun leeftijdsgenoten accentueert.

Een andere manier voor patiënten om hun bloedsuikerspiegel te controleren is de

continue glucosemonitoring (CGM; American Diabetes Association, 2013). Bij een

intensieve insulinebehandeling is dit een handig instrument om de HbA1c-waarden bij

volwassenen boven de 25 jaar te laten dalen (Tamborlane et al., 2008). De CGM-

toestellen zijn voorzien van een alarm dat aangeeft wanneer de patiënt zijn

bloedsuikergehalte moet meten. Het steeds controleren van het bloedsuikergehalte op de

aangegeven tijdstippen lijkt bij volwassenen samen te gaan met een daling in de HbA1c-

waarden. Voor jongeren tot en met 24 jaar is er weliswaar geen significante daling in de

glucosewaarden gevonden (Tamborlane et al., 2008). Toch kan CGM wel helpen: er werd

immers een grotere daling in HbA1c-waarden geregistreerd bij jongeren die

therapietrouw zijn (Beck et al., 2009).

Page 14: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

6

Vooraleer patiënten zelfmanagement handelingen uitvoeren, moeten ze hierin

opgeleid worden: weten hoe ze wat wanneer moeten doen. Mulcahy et al. (geciteerd in

American Diabetes Association, 2013) tonen aan dat zelfmanagement educatie patiënten

helpt omgaan met hun diagnose. Deze educatie zorgt ook voor een effectievere

zelfbehandeling, voor het tegengaan van complicaties en voor een zo goed mogelijke

levenskwaliteit (Mulcahy et al; geciteerd in American Diabetes Association, 2013).

Diabetespatiënten moeten naast educatie, ook ondersteuning krijgen in hun

zelfmanagement (Norris, Engelgau, & Narayan, 2001). Hierbij raden Haas et al. (2013)

aan om de patiënten te ondersteunen bij het maken van geïnformeerde beslissingen en bij

het uitvoeren van zelfverzorgende gedragingen, hen helpen met probleemoplossend

denken en met het actief samenwerken met hun diabetesteam. De beste vorm van

zelfmanagement educatie is degene die focust op het ondersteunen van patiënten bij het

maken van geïnformeerde beslissingen (American Diabetes Association, 2013). Meer en

meer richt de diabeteszorg zich op een patiëntgeoriënteerde zorg, dit is een zorg die

respectvol is en beantwoordt aan de voorkeuren van de patiënt (Glasgow et al., 2008).

Het emotioneel welzijn is ook een belangrijk onderdeel van de diabeteszorg.

Psychologische en sociale moeilijkheden kunnen ertoe leiden dat de patiënt minder

zelfmanagement taken stelt met een daling in diens gezondheid als gevolg (Delahanty et

al., 2007). Psychosociale interventies en psycho-educatie veroorzaken een kleine, maar

significante verbetering in de HbA1c-waarden met een verbetering in de gezondheid van

de patiënt als gevolg (Harkness et al., 2010). Vaak is dit effect maar kortdurend, Gage et

al. (2004) pleiten dan ook voor een continue ondersteuning om zo een betere fysieke en

psychologische gezondheid te bereiken. Psycho-educatie is een essentiële component in

de diabetesbehandeling, maar zal niet noodzakelijk leiden tot een adequate

zelfbehandeling bij jongeren (Gregg, Callaghan, Hayes, & Glenn-Lawson, 2007). Er zijn

soms ook psychologische interventies nodig. Deze zijn gericht op de bevordering van de

diabetesbehandeling en gaan uit van de assumptie dat therapietrouw leidt tot een betere

glucoseregulatie (Hood, Rohan, Peterson, & Drotar, 2010). Volgens Winkley, Ismail,

Landau en Eisler (2006) zijn de meest gebruikte psychologische interventies varianten

van de cognitieve gedragstherapie. Daarin leert men patiënten om hun gedachten en

gevoelens met betrekking tot diabetes te controleren zodat ze minder of geen angst

ervaren (Winkley et al., 2006). Cognitieve gedragstherapie geeft nog steeds de beste

Page 15: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

7

resultaten in het verhogen van de therapietrouw, maar het is niet optimaal: de effecten

zwakken af naarmate de interventies langer geleden zijn (Winkley et al., 2006). Volgens

Gregg et al. (2007) komt dit doordat de aangeleerde zelfhulpstrategieën gedachten over

de ziekte kunnen uitlokken die op hun beurt dan weer angstige gevoelens oproepen.

Wanneer een patiënt denkt dat hij zijn negatieve emoties en gedachten over diabetes moet

stop zetten, verminderen of veranderen, kan er bij hem een angst ontstaan wanneer blijkt

dat hij die emoties en gedachten niet kan stoppen (Gregg et al., 2007).

Deze scriptie is onderdeel van een longitudinaal onderzoek dat wil nagaan wat het

effect is van een recente therapie, namelijk de Acceptance and Commitment Therapy

(ACT), op de therapietrouw en levenskwaliteit bij adolescenten met diabetes type 1. In

onderstaand deel zal er ingegaan worden op het achterliggende model van ACT, namelijk

de psychologische flexibiliteit.

Psychologische Flexibiliteit

ACT (uitgesproken als een woord) kent zijn oorsprong in de relational frame

theory (RFT), ofwel de theorie van het relationeel kaderen, die de oorzaak van de verbale

vermogens van de mens uitlegt. RFT, en zo dus ook ACT, maakt deel uit van de

cognitieve gedragswetenschappen, al verschilt het wel van de traditionele

gedragswetenschappen (Luoma, Hayes, & Walser, 2008). In dit deel komt er eerst een

kort stuk over de contextuele gedragswetenschappen (CBS), die de grondslag vormt voor

RFT en ACT, en over RFT. Daarna wordt er dieper ingegaan op psychologische

flexibiliteit.

ACT, en dus ook RFT, zitten ingebed in de contextuele gedragswetenschappen

(CBS), dat deel uitmaakt van de cognitieve gedragswetenschappen. Binnen de

gedragswetenschappen zijn er drie generaties: de traditionele gedragswetenschappen, de

cognitieve gedragswetenschappen en de contextuele gedragswetenschappen (Hayes,

2004). De eerste generatie focust op de basisprincipes van de gedragswetenschappen,

namelijk de klassieke en operante conditionering. Onderzoekers en clinici ondervonden

dat ze niet enkel daarop konden steunen om gedragingen te verklaren, maar dat ze ook

aandacht moesten besteden aan cognitieve processen (Bandura, 1968). Zo ontstond de

tweede generatie van de gedragswetenschappen: de cognitieve gedragswetenschappen.

Page 16: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

8

De tweede generatie focust op cognitieve herstructurering en het veranderen van de

inhoud van het denken (A-Tjak & De Groot, 2008).

Bovengenoemde eerste twee generaties zijn gericht op persoonlijke gedachten,

gevoelens en gedragingen (Hayes, Luoma, Bond, Masuda, & Lillis, 2006), terwijl de

derde generatie focust op de context en de functies van die gedachten, gevoelens en

gedragingen (A-Tjak & De Groot, 2008). Onder context valt naast de directe omgeving

volgens RFT ook de leergeschiedenis, de biologische factoren en de sociaal-culturele

omgeving die allemaal in abstracte vorm aanwezig kunnen zijn (A-Tjak & De Groot,

2008). ACT gaat zich focussen op de functie van de psychische verschijnselen bij een

individu (A-Tjak & De Groot, 2008) waarbij de interventies die functies en relaties van

de ervaringen probeert te veranderen (Hayes et al., 2006). De contextuele

gedragswetenschappen zijn gebaseerd op verscheidene theoretische psychologische

modellen die constant geëvalueerd en geüpdatet worden. Die modellen vinden hun basis

in de traditionele gedragsanalyses van waaruit er steeds verder wordt gebouwd (Hayes,

Levin, Plumb-Vilardaga, Villatte, & Pistorello, 2013).

Het vertrekpunt van de relational frame theory is dat de mens van kleins af aan al

zijn ervaringen (sensaties, gebeurtenissen, gevoelens, gedachten, etc.) met elkaar in

verband brengt; die verbanden worden gelegd door taal (Luoma et al., 2008). Daarnaast

heeft de mens ook het vermogen om relaties te leggen tussen stimuli die men niet direct

hoeft te ervaren (A-Tjak & De Groot, 2008). Gedrag hoeft dus niet enkel aangeleerd te

worden door ervaring of modeling (A-Tjak & De Groot, 2008), maar kan ook aangeleerd

worden door verbale instructies (A-Tjak & De Groot, 2008; Vossen, Jansen, & de Mey,

2004). Dit wordt onder andere toegepast wanneer het leren door ervaring te gevaarlijk is

(Vossen et al., 2004): zo leren kinderen bijvoorbeeld dat ze prikkeldraad onder spanning

niet mogen aanraken doordat hun ouders hen dit vertellen. Dit vermogen om verbanden

te leggen tussen verschillende niet-direct ervaren stimuli zorgt voor de mogelijkheid om

nieuwe of denkbeeldige (probleem)situaties te detecteren of creëren (A-Tjak & De Groot,

2008). Al deze relaties worden opgenomen in het netwerk van verbanden of

associatienetwerk (Vossen et al., 2004). Stimuli krijgen dus een betekenis en functie door

hun relaties met andere stimuli. De opbouw van zo’n relaties gebeurt soms op een

onrechtstreekse en niet-lineaire wijze (A-Tjak & De Groot, 2008). Neem een adolescent

met diabetes die schrik heeft van naalden, telkens hij een naald ziet krijgt hij

Page 17: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

9

hartkloppingen en begint hij te zweten. Er is een verband gelegd tussen het zien van een

naald en de angst(symptomen). De adolescent weet dat hij insuline moet inspuiten

wanneer hij eet. Het tweede verband is die tussen eten en het gebruiken van een naald om

insuline in te spuiten. Er wordt een derde (al dan niet bewust) verband gelegd: de

adolescent wordt angstig en krijgt zijn angstsymptomen bij het eten.

Gemaakte associaties uit het relationele netwerk zijn niet zomaar te doorbreken

(A-Tjak & De Groot, 2008). Het talige associatienetwerk blijft dus groeien, waardoor

individuen steeds meer in dat netwerk leven in plaats van in de directe ervaring (Luoma

et al., 2008). Het is namelijk zo dat individuen door middel van dit gerelateerd kaderen

kunnen loskomen van de directe realiteit en hun ervaringen een willekeurige betekenis

kunnen geven die niet rechtstreeks iets te maken heeft met de stimuli in de gebeurtenis.

Op deze manier kunnen ervaringen een psychologische lading krijgen, die het individu

als realiteit opvat (A-Tjak & De Groot, 2008). Dit kan leiden tot bepaalde situaties waarin

dat talige niet werkbaar blijkt te zijn (Luoma et al., 2008). Stel dat een adolescent met

diabetes geen bloed kan zien: hij wordt er steeds misselijk van. Voor het controleren van

zijn glucosewaarden moet hij een bloedprik uitvoeren. Hij zal proberen om de gedachte

aan het bloed te vermijden door terug te grijpen naar de taal: hij neemt zich voor om aan

andere zaken dan het bloed te denken. Toch zal hij net meer aan bloed denken. Hij

probeert om zijn gedachten omtrent het bloed te vermijden, wat het proces net verergert.

Door te proberen om ervaringen te vermijden, zullen die net meer op de voorgrond treden

(Luoma et al., 2008). Volgens de RFT grijpen individuen steeds terug naar taal als

oplossing voor een probleem; dit werkt voor externe problemen, maar dus niet voor

interne problemen (Hayes & Pierson, 2005).

Na deze bespreking van de achtergrond van ACT, zal er in wat volgt ingegaan

worden op de kernprocessen waar ACT zich op baseert. Eerst worden de zes

kernprocessen van psychopathologie die tot psychologische inflexibiliteit leiden

besproken. ACT heeft vervolgens zes alternatieve kernprocessen geformuleerd die leiden

tot psychologische flexibiliteit. Daarna worden er nog een aantal onderzoeksresultaten

van ACT beschreven.

Page 18: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

10

De Zes Kernprocessen van Psychologische Inflexibiliteit

Taal en cognitie interageren op een bepaalde manier met onze

levensomstandigheden (Hayes et al., 2006). Voor individuen is het dermate gebruikelijk

om taal en rationeel denken te gebruiken dat het ook gehanteerd wordt in contexten

waarin het niet nodig is. Het kan zelfs zo ver gaan dat het problematische uitkomsten

heeft (Luoma et al., 2008). Wanneer de interactie tussen taal en cognitie ervoor zorgt dat

een bepaald gedrag dat normaliter leidt tot het bereiken van waardevolle doelstellingen

niet volgehouden wordt, spreekt ACT van psychopathologie (Hayes et al., 2006). Er zijn

zes kernprocessen van psychopathologie. Deze processen zijn in interactie met elkaar en

dat wordt psychologische inflexibiliteit genoemd (Luoma et al., 2008). Dit is terug te

vinden in onderstaande figuur van Luoma, Hayes en Walser (2008, p.29).

Figuur 1. Een ACT-model van psychopathologie: Uit Leer ACT! Vaardigheden voor

therapeuten (p.29), door J.B. Luoma, S.C. Hayes en R.B. Walser, 2008, Houten: Bohn

Stafleu van Loghum.

Experiëntiële vermijding. Individuen hebben de neiging om de vorm, frequentie

en intensiteit van hun interne negatieve ervaringen (gedachten, gevoelens, lichamelijke

sensaties en herinneringen) te wijzigen (Hayes, Wilson, Gifford, Follette, & Strosahl,

1996). Keer even terug naar de adolescent met diabetes. Hij wil niet herinnerd worden

aan het feit dat hij niet onbezorgd de activiteiten kan doen die zijn leeftijdsgenoten wel

kunnen doen (bv. sporten). De adolescent moet steeds zijn bloedsuikergehalte meten en

aan de hand daarvan bepalen of hij suikers nodig heeft en hoeveel vooraleer hij kan

Page 19: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

11

sporten. De confrontatie met deze zorgen kan ervoor zorgen dat hij niet meer aan zijn

diabetes wil denken en dat hij zijn zelfzorg gaat verwaarlozen (bv. zijn bloedwaarden niet

meer meten). Hij zal dus alles wat hem doet denken aan zijn diabetes proberen te

vermijden. Die pogingen zijn kostelijk, ineffectief of onnodig en kunnen zeer negatieve

gevolgen hebben (Hayes et al., 1996): door zichzelf niet meer te verzorgen, kan hij allerlei

complicaties krijgen. Nochtans blijven individuen experiëntiële vermijding gebruiken,

waardoor zij nog nauwelijks tijd en energie overhebben voor ander en zinvoller gedrag

(A-Tjak & De Groot, 2008). Bij experiëntiële vermijding zullen bepaalde negatieve

ervaringen door het gebruik van verbale regels op een afstand gehouden worden (Hayes

et al., 2013). Interne gebeurtenissen worden ook geëvalueerd, voorspeld en, afhankelijk

van de uitkomsten, al dan niet vermeden (Hayes et al., 2006). Het nadeel is dat het

vermijden van gevoelens, gedachten, sensaties en herinneringen net een omgekeerd effect

kan hebben: deze ervaringen treden meer op de voorgrond dan gewenst (A-Tjak & De

Groot, 2008; Luoma et al., 2008). Volgens de relational frame theory zal de vermijding

wel op korte termijn ongemak verminderen, maar op lange termijn brengt het negatieve

gevolgen met zich mee (Hayes et al., 2013). Ook de adolescent zal zich op korte termijn

beter voelen: door het vermijden van zijn diabetes zal hij direct kunnen meesporten met

zijn leeftijdsgenoten. Op een iets langere termijn zal hij zich slechter voelen door een te

laag suikergehalte in zijn bloed en uiteindelijk zullen er ook meer complicaties optreden.

Cognitieve fusie. Evaluaties kunnen opgevat worden als fysieke kwaliteiten. Op

deze manier gaan individuen samenvallen met de woorden die gebruikt worden om

zichzelf te bepalen (A-Tjak & De Groot, 2008). De adolescent met diabetes kan

samenvallen met de gedachte dat hij geen normaal leven kan leiden omdat hij niet zomaar

alles mag eten, steeds zijn bloedwaarden moet controleren en insuline moet spuiten.

Wanneer een adolescent een sterke zieke-identiteit heeft, zal hij volgens Hadlandsmyth,

White, Nesin en Greco (2013) fusioneren met zijn ziekte. Zulke gedachten kunnen leiden

tot experiëntiële vermijding (Hadlandsmyth et al., 2013) waarbij de adolescent meer gaat

eten en zich minder zal verzorgen. Individuen gaan hun gedachten letterlijk opnemen en

het cognitieve proces dat leidt tot die gedachten niet meer opmerken (Hayes et al., 2013).

Zij kunnen dan gevangen geraken in hun gedachten waardoor hun aandacht enkel gericht

is op ervaringen die hun gedachten bevestigen waardoor zij geen zicht meer hebben op

wat er zich verder afspeelt in het hier en nu (Luoma et al., 2008). Wanneer een fusie met

Page 20: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

12

een bepaalde verbale inhoud optreedt, zal die het gedrag bepalen (Luoma et al., 2008).

Cognitieve fusie wordt pas schadelijk wanneer het te veel gebruikt wordt (Hayes et al.,

2013): wanneer het gedrag te veel gecontroleerd wordt door bepaalde verbale regels kan

het rigide en inflexibel worden (Hayes, 1989). Volgens ACT draait het om een verkeerde

verhouding ten opzichte van het denken en om het gebruiken van een foute regel; een

verbaal geïnterpreteerde gebeurtenis bestaat nu eenmaal uit de gebeurtenis zelf en de

interpretatie ervan (Luoma et al., 2008). Het is dus niet de inhoud van de gedachten die

veranderd moet worden, maar wel de impact die de gedachten hebben op het dagelijkse

leven van een individu (Hayes et al., 2013).

Dominantie van het geconceptualiseerde verleden en de geconceptualiseerde

toekomst; beperkte zelfkennis. De cognitieve fusie en de experiëntiële vermijding

leiden ertoe dat het individu minder contact heeft met het hier en nu (Hayes et al., 2013).

Het individu zit vast in zijn gedachten en in zijn taal. Hierdoor vergeet hij soms om in het

hier en nu te leven (A-Tjak & De Groot, 2008). Hij is veel meer bezig met wat er is

gebeurd en met wat er kan gebeuren (Hayes et al., 2013). Het verleden en de toekomst

zijn geconceptualiseerd door het individu, deze zijn gekleurd door zijn associatienetwerk

en heersen over het heden (Hayes et al., 2006). Individuen zullen blijven denken aan

misgelopen zaken en aan hoe deze hun toekomst kunnen beïnvloeden (Luoma et al.,

2008). Ze zullen wachten tot de moeilijke periode voorbij is (A-Tjak & De Groot, 2008)

en blijven door het geringe contact met het hier en nu hun gedragingen herhalen (Luoma

et al., 2008).

Gehechtheid aan het geconceptualiseerde zelf. Het geconceptualiseerde zelf is

volgens A-Tjak en De Groot (2008) het zelfbeeld: hoe omschrijft het individu zichzelf?

Het zelfbeeld is gebaseerd op verscheidene verhalen over wie het individu is en dat schept

een evaluatief beeld over onszelf (Luoma et al., 2008). Individuen hebben de neiging om

zichzelf te beoordelen en hun identiteit aan die beoordeling vast te hangen (A-Tjak & De

Groot, 2008). Het zelfbeeld wordt door verbale processen gevormd: het individu schrijft

zijn verhalen aan de hand van zijn verleden. Er worden steeds ‘ik ben…’ formuleringen

gebruikt, waardoor het individu het gevoel krijgt vast te zitten in dat beeld en geen

veranderingen meer kan aanbrengen (Luoma et al., 2008). Daarnaast zullen individuen

ook de neiging hebben om zich te identificeren met de inhoud van hun ervaringen. Het

individu verliest uit het oog dat die ervaringen het product zijn van zijn waarnemen, van

Page 21: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

13

zijn denken, van zijn voelen en van zijn herinneren (A-Tjak & De Groot, 2008). Hij zal

zich dan ook gedragen naar dat opgebouwde beeld; wanneer dat beeld aangetast wordt,

heeft het individu het gevoel alsof hijzelf wordt aangetast (A-Tjak & De Groot, 2008).

Dit geconceptualiseerde zelf ontstaat door cognitieve fusie: het individu valt samen met

zijn zelfbeeld en/of met de inhoud van zijn ervaringen en zal experiëntiële vermijding

blijven gebruiken (A-Tjak & De Groot, 2008).

Gebrek aan helderheid over/contact met waarden. Volgens Wilson en Dufrene

(2009) zijn waarden gekozen en verbaal geconstrueerde gevolgen van dynamisch

geëvolueerde patronen van activiteiten waarvan de bekrachtiger intrinsiek wordt. Anders

gezegd, waarden zijn gekozen kwaliteiten in het leven die als belangrijk ervaren worden

en tot uiting komen in gedragingen. Waarden bepalen welke richting mensen aan hun

leven geven en worden gebruikt om bepaalde zaken in het leven te beoordelen of om

bepaalde doelen te bereiken (Hayes et al., 2013). Bij sommige individuen zijn waarden

echter weinig tot niet aanwezig. Vaak is de oorzaak te zoeken in hun geschiedenis, die

opgebouwd is uit verlies- en pijnervaringen. Hierdoor zullen ze niet streven naar een

waardevolle toekomst, maar naar een toekomst die pijn en verlies vermijdt (Luoma et al.,

2008).

Inactiviteit, impulsiviteit en vermijdende volharding. Experiëntiële

vermijding, cognitieve fusie, verlies van het heden en een geconceptualiseerde zelf leiden

ertoe dat individuen niet flexibel kunnen handelen in functie van hun gekozen waarden

(Luoma et al., 2008). Hierdoor zullen mensen zich focussen op korte termijndoelen die

op lange termijn weinig bevrediging met zich meebrengen (Hayes et al., 2006).

De Zes Kernprocessen van ACT

ACT pakt alle bovenstaande kernprocessen van psychopathologie aan en heeft

bijgevolg zes kernprocessen ontwikkeld. Die zes kernprocessen van ACT, die steeds in

interactie zijn met elkaar, worden gezien als positieve psychologische vaardigheden en

dragen bij tot het bereiken van psychologische flexibiliteit (Hayes et al., 2013, 2006). Bij

ACT draait het om meer levensruimte te creëren door alle belevingen een plaats te geven

aan (A-Tjak & De Groot, 2008). De bedoeling is om een bewust persoon te zijn die over

een goed contact met het heden beschikt. Die bewuste persoon kan aan de hand van

Page 22: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

14

volgehouden gedrag de gekozen waardevolle doelen bereiken (Hayes et al., 2013; Luoma

et al., 2008).

Figuur 2. De zes therapeutische kernprocessen van ACT: Uit Leer ACT! Vaardigheden

voor therapeuten (p.40), door J.B. Luoma, S.C. Hayes en R.B. Walser, 2009, AK

Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Acceptatie. Acceptatie is een doelbewust en actief optreden, waarbij individuen

ervoor kiezen om, ondanks hun negatieve ervaringen, zich te engageren voor waardevolle

zaken in het leven (Van Damme, Lauwerier, & Crombez, 2009). Individuen zullen leren

om hun innerlijke ervaringen te accepteren in plaats van pogingen te ondernemen om ze

te veranderen of te vermijden (Hayes & Pierson, 2005; Luoma et al., 2008). Het is dus

belangrijk dat individuen geen controle willen uitoefenen op hun gedachten, maar er voor

open staan (Vossen et al., 2004). Het individu kiest hierbij bewust om ruimte te laten voor

zijn innerlijke ervaringen (A-Tjak & De Groot, 2008).

Cognitieve defusie. Defusie wil er voornamelijk voor zorgen dat individuen niet

meer samenvallen met hun gedachten, maar zich bewust worden van de invloed die het

denken uitoefent en daarvan afstand leren nemen (A-Tjak & De Groot, 2008). Hiervoor

hoeven de gedachten op zich niet veranderd te worden (Luoma et al., 2008), maar wel de

context van de cognities omdat die de functie van de cognities bepaalt (A-Tjak & De

Page 23: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

15

Groot, 2008). De bedoeling is dat individuen de taal waarnemen in plaats van deze

letterlijk te nemen en deze slaafs te volgen zodat de taal geen invloed meer heeft op hun

gedrag (Hayes et al., 2006). Defusie kan teweeg gebracht worden doordat individuen hun

gedachtegang opmerken (Hayes et al., 2013) als het gevolg van hun denkproces (A-Tjak

& De Groot, 2008). Op het denkproces kunnen individuen weinig invloed uitoefenen,

maar ze kunnen er wel voor kiezen om hun leven niet te laten bepalen door de producten

van hun denkproces (A-Tjak & De Groot, 2008). Het is dus niet de bedoeling van defusie

om het effect van gedachten te elimineren, maar wel dat individuen zich bewust zijn van

de gedachten waardoor deze minder snel tot gedrag leiden (Luoma et al., 2008). Hierdoor

zullen individuen meer openstaan voor nieuwe ervaringen (A-Tjak & De Groot, 2008).

Aanwezig zijn in het hier en nu. Het doel is om een continu, niet-oordelend

contact te hebben met interne en externe gebeurtenissen op het moment dat die

plaatsvinden (Hayes et al., 2006). Hierbij is het niet de bedoeling dat individuen geen

gedachten hebben over hun verleden of toekomst, maar wel dat ze op de hoogte zijn dat

die gedachten hen uit het heden weghalen (A-Tjak & De Groot, 2008). Volgens ACT zijn

individuen hierdoor flexibel, responsief en bewust van de leerkansen en mogelijkheden

die het heden hen biedt (Luoma et al., 2008). Dit kan bereikt worden door taal te

gebruiken om interne gewaarwordingen te beschrijven in plaats van te beoordelen (Hayes

et al., 2006). Om dit te kunnen doen is het belangrijk om in het hier en nu aanwezig te

zijn, zodat ze hun ervaringen kunnen observeren (A-Tjak & De Groot, 2008).

Het zelf als context. Het zelf-als-context zorgt ervoor dat het ‘ik’ afstand kan

nemen van de gebeurtenissen (Luoma et al., 2008), dit gebeurt door cognitieve defusie

(A-Tjak & De Groot, 2008). Een individu vertelt zijn verhalen vanuit het ik-perspectief

en is zich ervan bewust dat er ook andere perspectieven op hetzelfde verhaal bestaan

(Hayes et al., 2013). Door die afstand kan er gekeken worden naar interne gebeurtenissen

zonder dat het individu zich eraan hecht of deze ziet als een bedreiging (Luoma et al.,

2008). Het individu moet zich dus bewust zijn van zijn innerlijke ervaringen zonder er

een oordeel aan vast te koppelen of ze te willen beïnvloeden (A-Tjak & De Groot, 2008).

Het bepalen van richtinggevende waarden. Het individu kiest zijn waarden,

zonder dat daar een bepaalde reden voor is. Waarden beschrijven het individu en hoe die

in het leven wil staan (A-Tjak & De Groot, 2008). Wanneer het individu zijn waarden

Page 24: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

16

gekozen heeft, zal hij zijn gedrag daarop afstemmen (Vossen et al., 2004). De andere

kernprocessen zijn een manier voor het individu om een leven te leiden die rond de

gekozen waarden draait (Hayes et al., 2006). Waarden zijn geen doelen op zich en kunnen

dus nooit bereikt worden. Het zijn lange termijn consequenties die bereikt worden aan de

hand van gedrag (A-Tjak & De Groot, 2008).

Toegewijd handelen. ACT moedigt effectief handelen in de richting van de

gekozen waarden aan (Hayes et al., 2006). Aangezien het realiseren van waarden niet

mogelijk is, worden er doelen gekozen die sterk aanleunen bij die waarden (Luoma et al.,

2008). Deze doelen zijn te bereiken door verschillende kleine stappen waarbij het individu

onderweg moeilijkheden zal ondervinden. Dit kunnen zowel externe als interne

belemmeringen zijn die aan de hand van de vijf andere processen overwonnen kunnen

worden (A-Tjak & De Groot, 2008). Een waardevol leven leiden houdt niet in dat iemand

altijd slaagt noch dat er geen moeilijkheden zijn (A-Tjak & De Groot, 2008).

Psychologische flexibiliteit omvat twee hoofdprocessen: (1) mindfulness en

acceptie en (2) commitment en gedragsverandering (Hayes et al., 2013, 2006). De eerste

groep omvat acceptatie, defusie, het zelf als context en contact met het hier en nu (Hayes

et al., 2006). In de tweede groep worden contact met het hier en nu, het zelf als context,

gekozen waarden en toegewijd handelen ingedeeld (Luoma et al., 2008). Het

acceptatiegedeelte ondermijnt de overmatige letterlijkheid en creëert een meer bewuste,

aanwezige en flexibele benadering van psychologische ervaringen, terwijl het

commitment-gedeelte streeft naar het vermeerderen van acties die gebaseerd zijn op de

gekozen waarden. De definitie van ACT: ACT is een cognitieve gedragstherapie die

zowel aanvaardende en mindfulness processen (acceptance) als geëngageerde en

gedragsveranderende processen (commitment) gebruikt om te komen tot psychologische

flexibiliteit (Hayes et al., 2013).

ACT neemt afstand van de mechanische visie: er bestaat geen eenduidige oorzaak

voor een psychisch probleem. Het is dus niet mogelijk om die oorzaak weg te nemen en

zo het probleem op te lossen (A-Tjak & De Groot, 2008). De maatschappij gaat ervan uit

dat pijnlijke gedachten en gevoelens slecht zijn en dat ze – ongeacht de kosten –

gecontroleerd moeten worden (Greco, Lambert, & Baer, 2008). Volgens ACT is

emotionele pijn (angst, verdriet, woede, onzekerheid) inherent aan het menselijke bestaan

Page 25: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

17

en geen teken van psychopathologie. Emotionele pijn dient een plaats te krijgen in plaats

van opgelost te worden (A-Tjak & De Groot, 2008). ACT wil de psychologische

flexibiliteit en het waardegericht leven vergroten, ongeacht de gevoelens of gedachten op

bepaalde momenten (Greco et al., 2008).

Onderzoeksresultaten Psychologische Flexibiliteit

Het psychologisch flexibiliteitsmodel is tot hier toe heel theoretisch besproken.

Nu worden een aantal onderzoeken die evidentie aantonen voor het model beschreven.

Het eerste onderzoek is de meta-analyse van Hayes et al. (2006) waarin de opgenomen

studies correlationeel van aard zijn. De opgenomen onderzoeken maken gebruik van de

Acceptance and Action Questionnaire (AAQ; Hayes et al., 2004) om de correlaties tussen

levenskwaliteit en psychopathologie in kaart te brengen. De AAQ is gebaseerd op

verschillende processen van psychologische flexibiliteit, waaronder cognitieve fusie en

experiëntiële vermijding. Er is een algemene correlatie van .42 gevonden tussen de ACT-

processen en de psychologische outcomes. Er zijn geen negatieve correlaties in de meta-

analyse van Hayes et al. (2006), wat wil zeggen dat alle verkregen correlaties het ACT-

model bevestigen.

Het psychologische flexibiliteitsmodel heeft een invloed op de gezondheid van

individuen. Zo toont het onderzoek van Bond en Bunce (2003) aan dat een hogere

flexibiliteit een betere mentale gezondheid voorspelt. Dankzij longitudinale studies wordt

aangetoond dat de richting van deze relatie unidirectioneel is: het is de psychologische

flexibiliteit die de levenskwaliteit beïnvloedt (Hayes et al., 2006). Volgens Kashdan en

Rottenberg (2010) speelt de psychologische flexibiliteit een grote rol in zowel het

dagelijkse welzijn als in de mentale gezondheid. Volgens hen is een psychologische

inflexibiliteit geassocieerd met psychopathologie. Hiermee wordt bedoeld dat

psychologisch inflexibele individuen moeite hebben met het werken naar waarden

gebaseerde doelen, regelmatig rumineren en moeite hebben om te herstellen van

stressvolle gebeurtenissen (Kashdan & Rottenberg, 2010). Psychologische flexibiliteit

wil niet zeggen dat individuen steeds op zoek zijn naar geluk noch dat zij steeds positieve

emoties ervaren. Afhankelijk van de doelen die zij willen bereiken, is het meer of minder

nuttig om positieve of negatieve emoties op te wekken (Tamir, 2009). Wanneer

individuen weten dat het gebruik maken van negatieve emoties in bepaalde situaties nuttig

Page 26: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

18

is en dit ook toepassen, maken zij gebruik van hun psychologische flexibiliteit. Individuen

die hoger scoren op psychologische flexibiliteit kunnen zich beter aanpassen in het leven

(Kashdan & Rottenberg, 2010).

Kashdan, Barrios, Forsyth en Steger (2006) hebben geprobeerd om

psychologische flexibiliteit en experiëntiële vermijding te onderscheiden van andere

copingstrategieën (namelijk emotionele responsen, maladaptieve coping, cognitieve

herstructurering en controleerbaarheid). Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat de

impact van deze strategieën op angst of op dagelijkse stemming volledig of partieel

gemedieerd werd door de AAQ. Uit correlationeel onderzoek kan dus gesteld worden dat

de processen van ACT, gemeten aan de hand van een zelfrapportagevragenlijst die

opgesteld is door ACT-therapeuten, een positieve rol spelen in de levenskwaliteit van

individuen. Het onderzoek van Bond en Bunce (2003) toont ook een unidirectioneel

verband aan tussen psychologische flexibiliteit en werkprestatie. In de studie van

McCracken (1998) liggen de resultaten in lijn met voorgaand onderzoek. Hij nam een

pijnvariant af van de AAQ; zijn resultaten tonen aan dat een hogere psychologische

flexibiliteit bij pijnpatiënten een mindere fysieke en psychosociale beperking, minder

depressie en betere werkstatus voorspellen.

Bockstaele en Pascal-Claes (2009) wouden jongeren meer aanvaarding, een betere

levenskwaliteit en een vermindering van symptomen laten rapporteren. Hiervoor hebben

zij een ACT-gebaseerd groepsprotocol ontwikkeld, bestaande uit acht sessies van twee

uren. Elke groep bestond uit acht jongeren die een DSM-IV AS-I problematiek hadden.

Na de training was er een significante stijging van aanvaarding en van levenskwaliteit en

een daling in depressie, in angst en in stresssymptomen waargenomen. Na drie maanden

bleven die effecten zichtbaar bij de adolescenten.

Psychologische Flexibiliteit en Diabetes

In de voorgaande paragraaf werden algemene onderzoeksresultaten besproken

over het ACT-model. In dit deel zal er dieper ingegaan worden op de toepassing van dit

model bij jongeren met een chronische ziekte, waaronder diabetes. Er zijn nog maar

weinig onderzoeken beschikbaar in verband met diabetes en psychologische flexibiliteit.

Eerst worden een tweetal onderzoeken besproken over adolescenten met een chronische

Page 27: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

19

ziekte en de rol van psychologische flexibiliteit in hun welbevinden en daarna een tweetal

onderzoeken over diabetes en psychologische flexibiliteit.

Volgens het onderzoek van Berntsson, Berg, Brydolf en Hellström (2007) zijn er

drie thema’s die het dagelijkse welbevinden van adolescenten met een chronische ziekte

bepalen. Deze drie thema’s zijn: een gevoel van acceptatie van de ziekte als een deel van

het leven, een gevoel van ondersteuning door de omgeving en een gevoel van persoonlijke

groei. Aangezien enkel het eerste thema deel uitmaakt van het ACT-model, zal enkel dit

verder besproken worden. Kennis is volgens dit onderzoek een eerste belangrijk

onderdeel van acceptatie door adolescenten met een chronische ziekte. Volgens de

onderzoekers houdt dit in dat de adolescenten weten hoe hun lichaam werkt, hoe hun

lichaam reageert op de behandeling en wat hun gezondheid beter of slechter kan maken.

Een tweede onderdeel van acceptatie is volgens dit onderzoek dat de jongeren hun

behandeling, bijvoorbeeld het nemen van medicatie, als routine opnemen in hun

dagelijkse leven. Het laatste en derde deel van acceptatie is dat de adolescenten zich

bewust zijn van hun limiet, maar dat ze ondanks hun limieten wel kunnen deelnemen aan

verschillende activiteiten.

De rol van acceptatie in het dagelijkse welbevinden van jongeren met chronische

ziektes, namelijk mucoviscidose en diabetes, werd onderzocht door Casier et al. (2013).

Zij onderzochten ook of acceptatie een rol speelt in het al dan niet bereiken van opgestelde

doelen en of er een mediatie-effect is van het al dan niet bereiken van opgestelde doelen

op het verband tussen acceptatie en dagelijkse welbevinden. De onderzoekers vonden een

positieve correlatie tussen acceptatie en positieve gevoelens en een negatieve correlatie

tussen acceptatie en negatieve gevoelens. Hieruit kan besloten worden dat hoe hoger de

acceptatie van de jongeren is, hoe hoger hun dagelijkse welbevinden. De onderzoekers

tonen ook aan dat hoe langer het geleden is dat de diagnose gesteld is, hoe meer negatieve

gevoelens de jongeren over hun ziekte hebben. Als laatste is er ook evidentie dat jongeren

met diabetes hogere levels van negatieve gevoelens rapporteren dan jongeren met

cystische fibrose. Er is geen evidentie voor de associatie tussen acceptatie en het al dan

niet bereiken van de opgestelde doelen en voor het mediatie-effect.

Nadat individuen een diagnose van diabetes krijgen, zullen zij hun levensstijl

moeten veranderen. Voor sommigen zal dit makkelijker gaan dan voor anderen. Volgens

Page 28: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

20

het onderzoek van Richardson, Adner en Nordström (2001) wordt de diagnose van

diabetes type 1 beter geaccepteerd door patiënten met een secundair diploma en door

patiënten met vol- of deeltijds werk dan door patiënten met enkel een lager diploma en

patiënten zonder werk. In hetzelfde onderzoek is ook gevonden dat patiënten die twee of

meer complicaties ervaren door hun diabetes de diagnose minder accepteren dan de

patiënten die slechts één complicatie ervaren. Voor patiënten zonder complicaties is er

geen significant effect.

Het laatste onderzoek, namelijk dat van Gregg et al. (2007), heeft een traditionele

educatieworkshop van een volledige dag vergeleken met een acceptance en commitment

interventie van een halve dag bij volwassenen met diabetes uit minderheidsgroepen en/of

met een lage socio-economische status. De traditionele educatieworkshop focuste op

zelfmanagement, terwijl de individuen in de ACT-groep naast educatie over

zelfmanagement ook een mindfulness en acceptatie training kregen. In die training werd

er gefocust op het accepteren van diabetes en de moeilijke gevoelens en gedachten die

ermee samengaan, alsook hoe men op basis van de eigen gekozen waarden kan handelen.

Bij beide interventies is er volgens zelfrapportage een verhoging in de zelfmanagement,

maar enkel bij de patiënten uit de ACT-groep is er bij de follow-up drie maanden later

een verbetering in de glucosewaarden vastgesteld. Volgens de onderzoekers is de

verandering in het bloedsuikergehalte tussen de pre- en post test gemedieerd door

verandering in therapietrouw en in acceptatie van diabetes.

Onderzoeksvragen en Hypothesen

De cognitieve gedragstherapie zorgt momenteel voor heel goede resultaten in het

verhogen van de levenskwaliteit en therapietrouw en in het verminderen van de

psychologische problemen bij jongeren met diabetes type 1, maar vaak zwakken deze

effecten af naarmate de tijd vordert (Winkley et al., 2006). Het idee van ACT is dat

emotionele pijn inherent is aan het menselijke bestaan en dat het dus ook niet opgelost

hoeft te worden, maar enkel een plaats moet krijgen (A-Tjak & De Groot, 2008). Jongeren

kunnen dus goede en minder goede dagen hebben; het blijft wel belangrijk dat ze ondanks

die mindere dagen waardegericht leven. In deze masterproef wordt onderzocht of

psychologische flexibiliteit een rol speelt in het verklaren van de levenskwaliteit en

therapietrouw bij jongeren met diabetes type 1. Als blijkt dat dit zo is, kan de causaliteit

Page 29: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

21

daarvan onderzocht worden zodat er op lange termijn ACT-interventies ontwikkeld

kunnen worden om de levenskwaliteit en therapietrouw bij jongeren met diabetes type 1

te verhogen.

De eerste hypothese is dat jongeren met diabetes die hoger scoren op

psychologische flexibiliteit een betere levenskwaliteit rapporteren. In verschillende

onderzoeken (Bond & Bunce, 2003; Hayes et al., 2006; Kashdan et al., 2006; Kashdan &

Rottenberg, 2010) is namelijk al aangetoond dat een grotere algemene psychologische

flexibiliteit samen gaat met een beter welbevinden. Ciarrochi en Bilich (2006) hebben

aangetoond dat diabetesgerelateerde psychologische flexibiliteit een positief verband

heeft met de levenskwaliteit bij jongeren met diabetes. Het idee is dat jongeren hun

diabetes gaan aanvaarden waardoor ze hun behandeling uitvoeren en een betere

levenskwaliteit rapporteren. Zij zullen niet het gevoel hebben dat de diabetes ervoor zorgt

dat ze bepaalde ervaringen of activiteiten niet kunnen uitvoeren.

De tweede hypothese is dat jongeren met een hogere psychologische flexibiliteit

meer therapietrouw rapporteren. Er is al aangetoond dat de diabetesgerelateerde

psychologische flexibiliteit positief correleert met therapietrouw (Ciarrochi & Bilich,

2006), er wordt verwacht dat deze studie dit ook zal aantonen. Er wordt ook verwacht dat

de algemene psychologische flexibiliteit positief zal correleren met therapietrouw.

Jongeren die fusioneren met ziekte- en diabetesgerelateerde gedachten hebben een

slechtere metabole controle (Griva, Myers, & Newman, 2000). Die jongeren die dus

samenvallen met hun diabetes zullen meer gebruik maken van vermijding en minder

gedrag stellen in functie van hun diabetes (Hadlandsmyth et al., 2013) waardoor ze

minder therapietrouw vertonen (Hanson et al., 1989; Reid, Dubow, Carey, & Dura, 1994).

Jongeren die minder psychologisch flexibel zijn, zullen dus een lagere therapietrouw

rapporteren. Jongeren die hoog scoren op psychologische flexibiliteit zullen hun ziekte

meer accepteren en zichzelf daar los van kunnen zien, waardoor ze een gevoel creëren

dat ze een ziekte hebben en niet hun ziekte zijn (cf. cognitieve defusie). Ze hebben het

idee dat wanneer ze hun behandeling volgen, ze veel meer activiteiten kunnen doen dan

wanneer ze dit niet doen.

Page 30: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

22

Methode

Deelnemers

De deelnemers waren Vlaamse tieners tussen 12 en 18 jaar die al minsten één jaar

de diagnose van diabetes type 1 hebben gekregen. Zij werden gerekruteerd in het

Universitair Ziekenhuis Gent door hun diabetesarts. De exclusiecriteria waren een

onvoldoende kennis van het Nederlands en de aanwezigheid van een mentale retardatie.

Er was een deelnemersrespons van 41%: 255 jongeren werden telefonisch gecontacteerd

waarvan er 186 akkoord gingen om de online vragenlijst thuis in te vullen. De

voornaamste redenen om niet deel te nemen waren geen tijd, moeilijkheden met de

diabetes en geen interesse. Van die 186 jongeren vulden uiteindelijk 104 jongeren de

vragenlijsten in, 91 volledig en 13 onvolledig. Daarvan waren er 49 meisjes en 55

jongens, met een gemiddelde leeftijd van 14.83 (SD = 1.85).

Meetinstrumenten

Deze studie maakt deel uit van een longitudinaal onderzoek dat de therapietrouw,

de levenskwaliteit, de psychologische flexibiliteit en het gezinsfunctioneren onderzoekt

bij jongeren met diabetes type 1 en hun ouders. In wat volgt worden enkel de vragenlijsten

besproken die afgenomen zijn op de baseline en die relevant zijn voor deze scriptie.

Therapietrouw.

Voor het meten van de zelfmanagement bij de adolescenten met diabetes type 1

werd de Self-Care Inventory Revised (SCI-R; Weinger, Butler, Welch, & La Greca, 2005;

Laridaen, Vanden Bossche, & Mels, 2015) gebruikt. Deze vragenlijst bevraagt de

percepties van de adolescent in verband met zijn therapietrouw tegenover de richtlijnen

van de arts in de afgelopen één tot twee maanden. De SCI-R bevat 15 items die beoordeeld

worden op een vijfpuntenschaal (1 = ik doe het nooit, 5 = ik doe het altijd zoals

aanbevolen) en onderverdeeld zijn in zes schalen: dieet (4 items; bv. ‘Correcte

voedselporties eten’), glucosemonitoring (2 items; bv. ‘Bloedglucose controleren met

meter’), toedienen van medicatie (3 items; bv. ‘De correcte dosis insuline toedienen’),

beweging (1 item; ‘Sporten’), lage bloedsuikerwaarden (2 items; bv. ‘Lage waarden

opvangen met de aanbevolen hoeveelheid koolhydraten’) en routine aspecten van de

zelfmanagement (3 items; bv. ‘Op controle komen in het ziekenhuis’). De formule om de

Page 31: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

23

totaalscore per individu te berekenen is [(gemiddelde ruwe score – minimum) x

100]/(maximum – minimum), de totale scores vallen tussen 0 en 100. Hoe hoger de score

van de jongeren, hoe meer zelfmanagement zij rapporteren. Weinger et al. (2005)

berekenden de betrouwbaarheid van de SCI-R bij volwassenen met diabetes type 1 en

bevonden dat de SCI-R een goede interne consistentie heeft (Cronbach’s α = .84). In deze

studie heeft de SCI-R een acceptabele interne consistentie (α = .72).

Om de therapietrouw te meten werd ook een fysiologische maat gebruikt: de

HbA1c-waarden. Deze metabole controle is een meer objectieve maat omdat jongeren die

niet zelf rapporteren; hun bloedsuikergehalte wordt geregistreerd door hun glucosemeter.

Bij de HbA1c test wordt de hoeveelheid geglyceerde hemoglobine (HbA1c) nagegaan.

Het geeft een retrospectieve kijk op de gemiddelde blootstelling van het bloed aan glucose

in de afgelopen drie maanden. Bij alle jongeren werden de HbA1c-waarden geïncludeerd

die het dichtstbij het invullen van de vragenlijst lag. Hoe hoger de HbA1c-waarde van de

jongere, hoe slechter zijn therapietrouw.

Psychologische flexibiliteit.

De eerste vragenlijst om psychologische flexibiliteit te meten was de Diabetes

Acceptance and Action Scale for Children and Adolescents (DAAS; Greco & Hart, 2005;

Laridaen et al., 2015). Deze vragenlijst bevraagt de gedachten, gevoelens en gedragingen

met betrekking tot en ondanks de diabetes van de jongeren, met andere woorden meet het

de diabetesgerelateerde psychologische flexibiliteit. De vragenlijst bestaat uit 42 items

die beoordeeld worden op een vijfpuntenschaal (1 = nooit waar, 5 = altijd waar). De

negatief verwoorde items worden omgekeerd gescoord en de totaalscore wordt bekomen

door het optellen van alle itemscores. Hoe hoger de scores, hoe meer psychologische

flexibiliteit de adolescent rapporteert. De vragenlijst bestaat uit verschillende subschalen:

acceptatie (bv. ‘Het is oké om verdrietig of bang te zijn met betrekking tot mijn diabetes’),

experiëntiële vermijding (bv. ‘Ik speel (computer)spelletjes of surf op het internet om

mijn gedachten van mijn gezondheid af te leiden’) en cognitieve fusie (bv. ‘Gedachten

aan diabetes kunnen echt pijnlijk zijn’). Op het moment van het schrijven van deze

scriptie bestaan er nog geen artikels over de psychometrische kwaliteiten van de

vragenlijst. In deze studie heeft de DAAS alvast een goede betrouwbaarheid (α = .86).

Page 32: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

24

De Avoidance and Fusion Questionnaire for Youth (AFQ-Y; Greco, Murrell, &

Coyne, 2005; Blokzijl, Heyne, & Mey, 2005) werd als algemene maat van psychologische

flexibiliteit gebruikt. Deze vragenlijst bevat 17 items en meet experiëntiële vermijding en

cognitieve en emotionele fusie bij jongeren van 9 tot 17 jaar. De vragenlijst bestaat uit

twee schalen: vermijding (bv. ‘Als ik me slecht voel, stop ik met de dingen die belangrijk

zijn voor mij’) en fusie (bv. ‘Mijn gedachten en gevoelens sturen mijn leven in de war’).

De items worden gescoord op een vijfpuntenschaal (1 = helemaal niet waar, 5 = helemaal

waar) waarbij hoge scores een hoge vermijding en fusie veronderstellen; jongeren die

hoog scoren, rapporteren dus een lagere psychologische flexibiliteit. De Engelstalige

AFQ-Y heeft een zeer goede Cronbach’s alfa (α = .90; Greco, Lambert, & Baer, 2008),

net als de Cronbach’s alfa (α = .82) van de Nederlandstalige versie (Blokzijl et al., 2005)

en de Cronbach’s alfa van deze studie (α = .87).

Levenskwaliteit.

De levenskwaliteit van jongeren werd gemeten door de Pediatric Quality of Life

Inventory (PedsQL; Varni, Seid, & Rode, 1999; Engelen, Haentjens, Detmar, Koopman,

& Grootenhuis, 2009). De vragenlijst bestaat uit 23 items verdeeld over vier subschalen:

fysiek functioneren (8 items; bv. ‘Het is voor mij moeilijk om meer dan 100 meter te

stappen’), emotioneel functioneren (5 items; bv. ‘Ik voel me angstig of bang’), sociaal

functioneren (5 items; bv. ‘Ik heb problemen om met andere tieners op te schieten’) en

schools functioneren (5 items; bv. ‘Het is moeilijk om op te letten tijdens de les’). De

jongeren moeten aangeven in welke mate ze problemen ondervinden met de items aan de

hand van een vijfpuntenschaal (0 = nooit, 4 = bijna altijd). Elk antwoord wordt omgekeerd

gescoord (0 = 100, 4 = 0) waarbij een score van 100 het best mogelijke leven weergeeft.

Bij het berekenen van de betrouwbaarheid werd de groep jongeren opgesplitst in een

leeftijdsgroep van 8 tot 12 jaar en in een leeftijdsgroep van 13 tot 18 jaar. De Cronbach’s

alfa van de Nederlandstalige vragenlijst is voor zowel de eerste leeftijdsgroep (α = .82)

als voor de tweede leeftijdsgroep (α = .85) goed, net als de Cronbach’s alfa van de

Engelstalige vragenlijst (α = .83). De interne consistentie van de PedsQL in deze studie

is ook zeer goed (α = .90).

Zoals eerder vermeld is deze scriptie een onderdeel van een grootschalig

onderzoek waarbij meerdere vragenlijsten werden afgenomen. Om therapietrouw te

Page 33: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

25

meten, vulden de jongeren eveneens de Diabetes Self-Management Profile (DSMP;

Wysocki, Buckloh, Antal, Lochrie, & Taylor, 2012; Laridaen et al., 2015), de Self-

Management of Type 1 Diabetes for Adolescents (SMOD-A; Schilling et al., 2009;

Laridaen et al., 2015) en de Barriers to Diabetes Adherence (BDA; Mulvaney et al., 2011;

Laridaen et al., 2015) in. Om psychologische flexibiliteit te meten, werden nog twee

andere vragenlijsten ingevuld: de Child Acceptance and Mindfulness Measure (CAMM;

Greco, Baer, & Smith, 2011; de Bruin, Zijlstra, & Bögels, 2014) en de Willingness and

Action Measure for Children and Adolescents (WAM-C/A; Greco, Murrell, & Coyne,

2004; Blokzijl et al., 2005). Naast de PedsQL werd ook het ruimer psychologisch

functioneren van de jongeren in kaart gebracht aan de hand van volgende vragenlijsten:

de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ; Goodman, Meltzer, & Bailey, 1998;

Van Widenfelt, Goedhart, Treffers, & Goodman, 2003) en de Depression Anxiety Stress

Scale (DASS-21; Lovibond & Lovibond, 1995; de Beurs, van Dyck, Marquenie, Lange,

& Blonk, 2001). Als laatste werd ook het gezinsfunctioneren gemeten door drie

vragenlijsten: de Gezinsklimaatschaal (GKS; Moos, 1974; Jansma & Coole, 1996),

Revised Parental Monitoring Diabetes Care Questionnaire (PMDC-R; Ellis et al., 2012;

Laridaen et al., 2015) en de Revised Diabetes Family Conflict Scale (revised DFCS;

Hood, Butler, Anderson, & Laffel, 2007; Laridaen et al., 2015).

In het grootschalig onderzoek vulden ook de ouders een aantal vragenlijsten in.

De ouders werden eerst bevraagd om de therapietrouw van hun kind te rapporteren aan

de hand van de Self-Care Inventory Revised (SCI-R; Weinger et al., 2005; Laridaen et

al., 2015) en de Diabetes Self-Management Profile (DSMP; Wysocki et al., 2012;

Laridaen et al., 2015). Het gezinsfunctioneren werd door twee vragenlijsten gemeten: de

Revised Parental Monitoring Diabetes Care Questionnaire (PMDC-R; Ellis et al., 2012;

Laridaen et al., 2015) en de Revised Diabetes Family Conflict Scale (revised DFCS; Hood

et al., 2007; Laridaen et al., 2015). Ook de psychologische flexibiliteit van de ouders werd

gemeten aan de hand van de Acceptance and Action Questionnaire-II (AAQ-II; Bond et

al., 2011; Jacobs, Kleen, De Groot, & A-Tjak, 2008). Als laatste werd de levenskwaliteit

van de kinderen bevraagd aan de ouders door middel van de Pediatric Quality of Life

Inventory (PedsQL; Varni, Burwinkle, & Seid, 2006; Bastiaansen, Koot, Bongers, Varni,

& Verhulst, 2004).

Page 34: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

26

Procedure

Het onderzoek werd goedgekeurd door de Ethische Commissie van het

Universitair Ziekenhuis Gent (EC 2015-0580). De rekrutering startte in augustus 2015 en

liep tot november 2015: de artsen vroegen aan de jongeren met diabetes type 1 en aan

hun ouders of zij door studenten opgebeld mochten worden om informatie over het

onderzoek te geven en met de vraag of zij interesse hadden om deel te nemen. Wanneer

zij toezegden, werd hen een mail gestuurd met de informatiebrochure en met de melding

dat zij in januari de link naar de vragenlijst mochten verwachten. Wanneer ze weigerden

werd steeds de reden van weigering genoteerd. In januari 2016 kregen de jongeren en hun

ouders een mail met de link naar de online vragenlijst. In die mail stonden de algemene

doelstellingen van het onderzoek, werd de anonimiteit van de deelnemers gegarandeerd,

werd vermeld dat zij op elk moment tijdens het invullen van de vragenlijst konden

stoppen indien zij dit wensten en werd vermeld dat de jongeren een cinematicket kregen

wanneer zij en hun ouders de vragenlijst volledig invulden. Bij het openen van de

vragenlijst moesten de deelnemers eerst een geïnformeerde toestemming ondertekenen.

Daarna werden een aantal sociodemografische gegevens (leeftijd, geslacht, duur

diagnose, pen/pomp, gezinssituatie, onderwijs, en leeftijd, educatie en beroep van ouders)

bevraagd. Hierna volgden de vragenlijsten om de therapietrouw te meten en werd aan de

jongeren gevraagd om hun metabole regeling in te schatten (zeer goed – zeer slecht).

Naast bovenstaande vragenlijsten over psychologische flexibiliteit werd ook een

waardenvraag gesteld: de jongeren moesten uit acht domeinen (familie, vrienden, school,

ontspanning, spiritualiteit, zorg voor je omgeving, gezondheid en relatie) kiezen welke

drie voor hen het meest waardenvol zijn. Als laatste kwamen de vragenlijsten over het

gezinsfunctioneren en over het psychologisch welbevinden. In totaal waren de jongeren

45 minuten tot een uur bezig met het invullen van de vragenlijsten. Via de arts werden de

HbA1c-waarden en het aantal keren per dag dat zij hun bloedwaarden meten verzameld.

Page 35: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

27

Resultaten

Hieronder volgen de gemaakte statistische analyses: descriptieve analyses,

Pearson correlaties en lineaire regressies. De data werden geanalyseerd met behulp van

het statistische softwareprogramma IBM Statistics SPSS 23.

Descriptieve analyses

Eerst werd nagegaan of de data al dan niet normaal verdeeld zijn. Hiervoor werd

de Shapiro-Wilk test gebruikt. In SPSS werd bij opties gekozen voor de pairwise

exclusion, zodat alle ingevulde data per vragenlijst in rekening gebracht werd. De HbA1c-

waarden waren volgens de Shapiro-Wilk test niet significant verschillend van normaal

verdeelde data (D(104) = 0.978, p = .079). Voor de vragenlijsten, namelijk SCI-R (D(103)

= 0.970, p = .018), AFQ-Y (D(96) = 0.955, p = .002), DAAS (D(95) = 0.926, p < .001)

en PedsQL (D(91) = 0.920, p < .001), werd aan de hand van de Shapiro-Wilk test besloten

dat de data significant verschillen van normaal verdeelde data. Om de verdere analyses

uit te voeren, werd de centrale limietstelling in rekening gebracht: wanneer een steekproef

meer dan 30 participanten bevat, wordt aangenomen dat de data normaal verdeeld zijn.

Gemiddelden, standaarddeviaties en interne consistenties van de leeftijd, de

HbA1c-waarden en de vragenlijsten (SCI-R, AFQ-Y, DAAS en PedsQL) kunnen

teruggevonden worden in tabel 1. Alle vragenlijsten vertoonden een betrouwbaarheid die

hoger is dan de acceptabele grens van .70. Om de gemiddelden van deze studie te

vergelijken met voorgaande studies werd gebruik gemaakt van onafhankelijke t-testen.

Er konden geen gemiddelden vergeleken worden bij de DAAS, omdat er nog geen studies

beschikbaar waren. De gemiddelde score van therapietrouw op de SCI-R was 71.68 (SD

= 10.59). De gemiddelde score van de SCI-R werd vergeleken met die van de studie van

Jansà et al. (2013); hierbij werd de SCI-R afgenomen bij 54 Spaanse volwassenen die 1

jaar voordien de diagnose van diabetes type 1 kregen (M = 72.3, SD = 13.7). Er was geen

significant verschil tussen de gemiddelde scores van de studies (t(274) = 0.42, p = .68).

Voor psychologische flexibiliteit zijn er twee vragenlijsten afgenomen: AFQ-Y en

DAAS. Het gemiddelde van de AFQ-Y was 35.41 (SD = 12.71). Wanneer dit vergeleken

werd met de studie van Blokzijl, Heyne en Mey (2005; n = 164, M = 30.85, SD = 11.94)

bij gezonde Nederlandstalige jongeren van 10 tot 18 jaar viel op dat de gemiddelden

significant verschillen (t(258) = -2.90, p = .00): jongeren met diabetes type 1 haalden

Page 36: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

28

hogere scores op de AFQ-Y dan hun leeftijdsgenoten. De DAAS had een gemiddelde van

165.01 (SD = 18.75). De jongeren hadden een gemiddelde levenskwaliteit van 83.59 (SD

= 12.36). De PedsQL werd vergeleken met de Nederlandse studie van Engelen,

Haentjens, Detmar, Koopman en Grootenhuis (2009; n = 185, M = 82.24, SD = 9.15) bij

jongeren van 13 tot 18 jaar. Er waren geen significante verschillen in gemiddelden tussen

de studies (t(274) = -1.02, p = .31). De deelnemers hadden een gemiddelde HbA1c-

waarde van 7.72% (SD = 1.14%). Wanneer de HbA1c-waarden vergeleken werden met

een studie van de universitaire ziekenhuizen Gent en Leuven (Vanbesien et al., 2014; n =

133, M = 7.9%, SD = 1%), kon besloten worden dat er geen significante verschillen waren

in gemiddelden tussen beide studies (t(235) = 1.29, p = .20).

Tabel 1

Gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD) en interne consistenties (Cronbach’s α) van

leeftijd, HbA1c, SCI, AFQ-Y, DAAS en PedsQL.

Variabele n M SD Range α

Leeftijd 104 14.83 1.85 12 – 18

HbA1c1 104 7.72 1.14 5.5 – 10.3

SCI-R2 103 71.68 10.59 35 – 93.33 .72

AFQ-Y3 96 35.41 12.71 17 – 71 .87

DAAS4 95 165.05 18.75 86 – 197 .86

PedsQL5 91 83.59 12.36 42.40 – 100 .90

Noot: 1. HbA1c: Geglyceerd hemoglobinegehalte, 2. SCI-R: Self-Care Inventory

Revised, 3. AFQ-Y: Avoidance and Fusion Questionnaire for Youth, 4. DAAS:

Diabetes Acceptance and Action Scale for Children and Adolescents, 5. PedsQL:

Pediatric Quality of Life Inventory

Correlaties

Alle Pearson correlatiecoëfficiënten staan gerapporteerd in tabel 2. Als eerste was

er een significante negatieve correlatie tussen leeftijd en SCI-R (r = -.22, p = .025):

naarmate jongeren ouder waren, rapporteerden zij minder therapietrouw. Tussen de SCI-

R en de HbA1c-waarden was er een significante negatieve correlatie (r = -.30, p = .002):

meer zelfmanagement handelingen hingen samen met een lagere HbA1c-waarde. Deze

correlatie was te verwachten aangezien het beide maten van therapietrouw zijn. Tussen

Page 37: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

29

de maten van psychologische flexibiliteit, namelijk AFQ-Y en DAAS, was een te

verwachten significante negatieve correlatie (r = -.37, p < .001): hoe meer experiëntiële

vermijding, cognitieve en emotionele fusie jongeren rapporteerden, hoe minder acceptatie

van diabetes zij aangaven. In lijn met de verwachtingen was er een positieve significante

correlatie tussen de HbA1c-waarden en de AFQ-Y (r = .25, p = .013), dit wil zeggen dat

jongeren die minder psychologische inflexibiliteit rapporteerden, meer therapietrouw

vertoonden. Opvallend was dat er, in tegenstelling tot de objectieve maat van

therapietrouw, geen significante correlatie gevonden werd tussen de subjectieve maat van

therapietrouw, de SCI-R, en de AFQ-Y. Bij de correlaties met de DAAS werd het

omgekeerde gevonden: een verwachte significante positieve correlatie tussen de DAAS

en de SCI-R (r = .31, p = .002), maar geen significante correlatie tussen de DAAS en de

HbA1c-waarden. Dit wil zeggen dat jongeren met een grotere diabetesgerelateerde

psychologische flexibiliteit, meer therapietrouw rapporteren. Tussen de maten van

psychologische flexibiliteit en de levenskwaliteit waren er ook significante correlaties.

Zoals verwacht was er een negatieve significante correlatie tussen de AFQ-Y en de

PedsQL (r = -.42, p < .001): een mindere psychologische flexibiliteit hing samen met een

lagere levenskwaliteit. Tussen de PedsQL en de DAAS was er een significante positieve

correlatie (r = .47, p < .001), hoe meer psychologische flexibiliteit jongeren aangaven,

hoe hoger hun levenskwaliteit. Als laatste was er een significante positieve correlatie

tussen de levenskwaliteit van jongeren en de subjectieve maat van therapietrouw, nl. SCI-

R (r = .27, p = .009). Jongeren die meer zelfmanagement handelingen uitvoerden,

rapporteerden een betere levenskwaliteit. Ook hier viel op dat er geen significante

correlatie was tussen de PedsQL en de HbA1c-waarden.

Page 38: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

30

Tabel 2

Pearson correlatiecoëfficiënten van leeftijd, HbA1c-waarden, AFQ-Y, DAAS, SCI en

PedsQL.

1 2 3 4 5 6

1. Leeftijd - .09 -.09 .02 -.22* -.06

2. HbA1c1 - .25* -.11 -.30** -.14

3. AFQ-Y2 - -.37** -.06 -.42**

4. DAAS3 - .31** .47**

5. SCI-R4 - .27**

6. PedsQL5 -

* p < .05, ** p < .01

Noot: 1. HbA1c: Geglyceerde hemoglobinegehalte, 2. AFQ-Y: Avoidance and

Fusion Questionnaire for Youth, 3. DAAS: Diabetes Acceptance and Action Scale

for Children and Adolescents, 4. SCI-R: Self-Care Inventory Revised, 5. PedsQL:

Pediatric Quality of Life Inventory

Regressieanalyses

Om het verband tussen psychologische flexibiliteit, therapietrouw en

levenskwaliteit te onderzoeken werd gebruik gemaakt van hiërarchische lineaire

regressieanalyses (zie Tabel 3 en Tabel 4). Er werd beslist om de maten van

psychologische flexibiliteit niet in eenzelfde regressie in te voeren zodat er geen sprake

kon zijn van multicollineariteit. Bij elke analyse werden de sociodemografische

variabelen (leeftijd en geslacht) als controlevariabelen in de eerste stap ingevoegd (Guo,

Whittemore, & He, 2011). Daarna werden de maten van psychologische flexibiliteit in de

regressie ingevoerd. Bij elke regressie werd gekeken naar de multicollineariteit: alle VIF-

waarden liggen ruim onder 10 en de tolerance statistieken ruim boven 0.2.

Bij de eerste twee analyses werden de HbA1c-waarden als afhankelijke variabele

ingevoerd in de analyse. Eerst werd getest of algemene psychologische flexibiliteit al dan

niet een rol speelde in de verklaring van therapietrouw, zoals gemeten met een objectieve

maat. De sociodemografische variabelen verklaarden 0.4% (p = .307) van de variabiliteit

in de HbA1c-waarden; leeftijd en geslacht speelden dus geen significante rol in het

verklaren van de metabole controle. Wanneer de AFQ-Y aan de predictoren toegevoegd

Page 39: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

31

werd, steeg de verklaarde variantie tot 6.8% (p = .008), algemene psychologische

flexibiliteit speelde wel een significante rol in het verklaren van de variantie in de

objectief gemeten therapietrouw. Zoals verwacht hadden jongeren die meer algemene

psychologische flexibiliteit rapporteerden een lagere HbA1c-waarde (β = .27, p = .008).

In de volgende regressie werd de rol van de diabetesgerelateerde psychologische

flexibiliteit onderzocht. Opnieuw werden leeftijd en geslacht in de analyse gevoegd en

speelden zij geen significante rol in het verklaren van de HbA1c-waarden (p = .153). In

de Pearson correlatie vertoonde de diabetesgerelateerde psychologische flexibiliteit geen

significant verband met de HbA1c-waarden en dit wordt opnieuw bevestigd door de

regressieanalyse; diabetesgerelateerde psychologische flexibiliteit zorgt slechts voor een

stijging van 1.1% (p = .313) in de verklaarde variantie van de HbA1c-waarden.

Als tweede werd onderzocht welke rol de sociodemografische variabelen en

psychologische flexibiliteit speelden op de subjectieve maat van therapietrouw. Dit werd

eerst onderzocht voor de algemene psychologische flexibiliteit en dan voor de

diabetesgerelateerde. Leeftijd leverde een significante bijdrage in het verklaren van de

variantie van zelfmanagement. Naarmate jongeren ouder waren, rapporteerden ze minder

therapietrouw (β = -.26, p = .010). Algemene psychologische flexibiliteit bleek slechts

een toevoeging van 0.9% (p = .349) te bieden aan de verklaarde variantie van de SCI-R.

Ook bij de tweede analyse speelde leeftijd een significante rol in het verklaren van de

variantie van de zelfmanagement: jongeren die ouder waren, rapporteerden minder

therapietrouw (β = -.26, p = .008). Diabetesgerelateerde psychologische flexibiliteit

zorgde ervoor dat 15% (p = .002) van de variantie in de SCI-R door dit model verklaard

werd. In lijn met de verwachtingen rapporteerden jongeren met een hogere

diabetesgerelateerde psychologische flexibiliteit meer therapietrouw (β = .303, p = .002).

Bij de laatste twee regressies werd de rol van psychologische flexibiliteit in het

verklaren van de levenskwaliteit onderzocht. De sociodemografische variabelen speelden

geen significante rol in het verklaren van de variantie in de levenskwaliteit bij jongeren

met diabetes type 1. Dit gold voor de analyses met de algemene en diabetesgerelateerde

psychologische flexibiliteit als predictor. De algemene psychologische flexibiliteit

verklaarde 17.8% (p < .001) van de variantie in de levenskwaliteit van jongeren met

diabetes type 1. Hoe meer de jongeren experiëntiële vermijding, cognitieve en emotionele

fusie rapporteerden, hoe lager hun levenskwaliteit (β = -.422, p < .001). De

Page 40: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

32

diabetesgerelateerde psychologische flexibiliteit verklaarde 22.2% (p < .001) van de

variantie in de levenskwaliteit van jongeren met diabetes type 1. Hoe meer de jongeren

rapporteerden dat zij hun diabetes aanvaarden en activiteiten bleven uitvoeren, hoe hoger

hun levenskwaliteit (β = .474, p < .001). Zoals verwacht, wil dit dus zeggen dat hoe meer

psychologische flexibiliteit deze jongeren rapporteerden, hoe hoger hun levenskwaliteit.

Tabel 3

Hiërarchische lineaire regressie uitgevoerd op maten van therapietrouw en

levenskwaliteit met als predictoren leeftijd, geslacht en algemene psychologische

flexibiliteit.

Afhankelijke variabele Stap Predictor β R²change Adj. R²

HbA1c1 1 Leeftijd

Geslacht

.17

.07

.03 .00

2 AFQ-Y2 .27** .07** .07**

SCI-R3 1 Leeftijd

Geslacht

-.26**

-.17

.09*

.07*

2 AFQ-Y -.09 .01 .07

PedsQL4 1 Leeftijd

Geslacht

-.08

.00

.00 -.02

2 AFQ-Y -.42** .18** .15**

* p < .05, ** p < .01

Noot: 1. HbA1c: Geglyceerde hemoglobinegehalte, 2. AFQ-Y: Avoidance and

Fusion Questionnaire for Youth, 3. SCI-R: Self-Care Inventory Revised, 4.

PedsQL: Pediatric Quality of Life Inventory

Page 41: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

33

Tabel 4

Hiërarchische lineaire regressie uitgevoerd op maten van therapietrouw en

levenskwaliteit met als predictoren leeftijd, geslacht en diabetesgerelateerde

psychologische flexibiliteit.

Afhankelijke variabele Stap Predictor β R²change Adj. R²

HbA1c1 1 Leeftijd

Geslacht

.19

.07

.04 .02

2 DAAS2 -.11 .01 .02

SCI-R3 1 Leeftijd

Geslacht

-.26**

-.13

.09*

.07*

2 DAAS .30** .09** .15**

PedsQL4 1 Leeftijd

Geslacht

-.07

.05

.00 -.02

2 DAAS .47** .22** .20**

* p < .05, ** p < .01

Noot: 1. HbA1c: Geglyceerde hemoglobinegehalte, 2. DAAS: Diabetes

Acceptance and Action Scale for Children and Adolescents, 3. SCI-R: Self-Care

Inventory Revised, 4. PedsQL: Pediatric Quality of Life Inventory

Page 42: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

34

Discussie

ACT wordt een steeds populairdere therapievorm, die in allerhande settings

gebruikt wordt. Deze masterproef onderzocht de rol van psychologische flexibiliteit, de

theorie achter ACT, in het verklaren van de therapietrouw en levenskwaliteit bij jongeren

met diabetes type 1. De therapietrouw werd in kaart gebracht dankzij een

zelfrapportagevragenlijst, namelijk de SCI-R, en de verkregen HbA1c-waarden. De

levenskwaliteit werd door de jongeren gerapporteerd aan de hand van de PedsQL.

Hieronder volgt een uitgebreide bespreking van de verkregen resultaten, de implicaties

ervan, de beperkingen en sterktes van dit onderzoek en welke mogelijke onderzoeken in

de toekomst meer kunnen vertellen over de rol van psychologische flexibiliteit.

Bespreking onderzoeksresultaten

De jongeren met diabetes type 1 vertonen een gelijkaardige levenskwaliteit als

gezonde leeftijdsgenoten. Dit is een opmerkelijke uitkomst aangezien jongeren met

diabetes type 1 dagelijks meerdere keren hun bezigheden moeten onderbreken om een,

soms pijnlijke, behandeling uit te voeren (bloedprik, insuline spuiten, koolhydraten

tellen). Gelijkaardige resultaten worden teruggevonden in de onderzoeken van Grey,

Bolans, Yu, Sullivan-Bolyai en Tamborlane (1998) en Laffel et al. (2003).

Bij de vergeleken gemiddelden valt op dat de jongeren met diabetes type 1 uit

deze studie hoger scoren op de AFQ-Y dan gezonde jongeren uit de studie van Blokzijl

et al. (2005). Dit wil zeggen dat de jongeren met diabetes type 1 minder psychologische

flexibiliteit rapporteren en zij dus meer experiëntiële vermijding, cognitieve en

emotionele fusie gebruiken. Dit resultaat is consistent met het onderzoek van Ebata en

Moos (1994) waarin jongeren met een chronische stressor, bijvoorbeeld diabetes, meer

vermijding rapporteren. Jongeren met diabetes type 1 moeten, net als hun gezonde

leeftijdsgenoten, leren omgaan met alledaagse stressoren. Ze worden daarnaast ook

geconfronteerd met de diabetesgerelateerde stressoren, dit zorgt ervoor dat ze sneller een

vermijdende copingstijl gebruiken (Seiffge-Krenke & Stemmler, 2003). Het kan zijn dat

jongeren met diabetes type 1 vaker denken dat ze bijvoorbeeld anders zijn dan hun

leeftijdsgenoten: ze moeten hun bloedsuikergehalte verschillende keren per dag meten,

moeten insuline spuiten, kunnen niet zomaar snoepen of sporten. Er treedt dan cognitieve

fusie op (Hadlandsmyth et al., 2013). Wanneer zij het moeilijk hebben met de

Page 43: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

35

aanvaarding van hun diabetes, gaan ze die zaken die hen anders maken proberen te

vermijden (Hayes, Levin, Plumb-Vilardaga, Villatte, & Pistorello, 2013). Dit is een

mogelijke verklaring voor waarom jongeren met diabetes type 1 hoger scoren dan hun

gezonde leeftijdsgenoten.

Opvallend bij de Pearson correlatiecoëfficiënten is dat er geen significante

correlatie is tussen de PedsQL en de HbA1c-waarden, terwijl die wel bestaat tussen de

PedsQL en de SCI-R. In voorgaand onderzoek bij jongeren met diabetes type 1 (Grey et

al., 1998) werd ook geen significant verband gevonden tussen de HbA1c-waarden en de

levenskwaliteit. In het onderzoek van Whittemore et al. (2014) zijn de correlaties tussen

de maten van therapietrouw en levenskwaliteit consistent met dit onderzoek: er is wel een

significante correlatie tussen levenskwaliteit en zelfmanagement, maar geen tussen

HbA1c-waarden en levenskwaliteit. Het managen van de diabetes neemt dagelijks tijd in

beslag, kan moeilijk en frustrerend zijn, waardoor de bijhorende gevoelens een negatieve

impact kunnen hebben op de levenskwaliteit (Hirose et al., 2012). De HbA1c-waarden

krijgen de jongeren slechts eenmaal om de drie maanden van hun arts te horen. Deze data

suggereren dat de therapietrouw van jongeren (door hun effectieve zelfzorg of opvolging

van hun ouders), gemeten aan de hand van de HbA1c-waarden, niet noodzakelijk iets zegt

over hoe deze jongeren in het leven staan. De zelfmanagement, de eigen handelingen van

de jongeren geven wel een indicatie over wat zij belangrijk vinden en waar zij mee bezig

zijn waardoor er wel een significante correlatie is tussen de levenskwaliteit en de

zelfmanagement.

Bij de Pearson correlatiecoëfficiënten valt ook op dat niet alle maten voor

psychologische flexibiliteit significant gecorreleerd zijn met de maten van therapietrouw:

de AFQ-Y correleert enkel met de HbA1c-waarden en de DAAS enkel met de SCI-R.

Zowel de DAAS als de SCI-R zijn diabetesspecifiek, terwijl de AFQ-Y een algemene

zelfrapportage is over psychologische flexibiliteit. De AFQ-Y meet de psychologische

flexibiliteit op veel meer domeinen dan enkel chronische ziekte. Omdat de AFQ-Y niet

diabetesspecifiek is, kan het dat er geen significante correlatie is tussen de algemene

psychologische flexibiliteit en de zelfmanagement. Ditzelfde patroon werd

teruggevonden in het onderzoek over zelfverwondend gedragvan Howe-Martin, Murrell

en Guarnaccia (2012): experiëntiële vermijding werd gemeten door drie vragenlijsten

waarbij de vragenlijsten die meer gerelateerd waren aan zelfverwondend gedrag beter

Page 44: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

36

correleerden met zelfverwondend gedrag dan de AFQ-Y. Een mogelijke verklaring voor

het verband tussen de algemene psychologische flexibiliteit en de HbA1c-waarden kan

gehaald worden uit de literatuur over ziekte-identiteit (Oris et al., 2015). De onderzoekers

onderscheiden vier mogelijke ziekte-identiteiten: overspoeling, verwerping, aanvaarding

en verrijking. Jongeren die hun ziekte verwerpen beschouwen hun diabetes niet als een

deel van zichzelf. Deze jongeren proberen zoveel mogelijk zaken rond hun diabetes te

vermijden en vertonen zo een slechte therapietrouw (Oris et al., 2015). Volgens de Illness

Identity Resolution Scale werd verwerping onder andere gemeten door uitspraken als ‘Ik

houd geen rekening met diabetes in mijn dagelijkse leven’ (Oris et al., 2016). Jongeren

die geen rekening houden met hun diabetes, proberen alle diabetesgerelateerde zaken te

vermijden en dat is zichtbaar in hun HbA1c-waarden. Anders gezegd zijn het vaak die

jongeren die hun ziekte geen plaats kunnen geven in hun identiteit diegenen die minder

gedrag stellen in functie van hun ziekte; dat is zichtbaar in hun HbA1c-waarden. Zoals

eerder vermeld zijn de DAAS en SCI-R diabetesspecifiek en kan het daardoor zijn dat zij

wel een significante correlatie hebben. Deze scriptie kan geen verklaring bieden waarom

er geen significante correlatie is tussen de DAAS en de HbA1c-waarden, hiervoor is

verder onderzoek gewenst.

Aan de hand van de analyses kan de eerste hypothese van deze studie bevestigd

worden: psychologische flexibiliteit speelt een rol in het verklaren van de levenskwaliteit

bij jongeren met diabetes type 1. Jongeren die meer psychologische flexibiliteit

rapporteren, rapporteren ook een hogere levenskwaliteit dan jongeren die een lage

psychologische flexibiliteit rapporteren. Dit is consistent met voorgaande onderzoeken

omtrent het verband tussen psychologische flexibiliteit en levenskwaliteit (Bond &

Bunce, 2003; Hayes, Luoma, Bond, Masuda, & Lillis, 2006; Kashdan, Barrios, Forsyth,

& Steger, 2006; Kashdan & Rottenberg, 2010), ook Ciarrochi en Bilich (2006) toonden

al aan dat de DAAS positief gecorreleerd is met levenskwaliteit. In vorige studies werd

voornamelijk de nadruk gelegd op het accepteren van de chronische ziekte (Berntsson et

al., 2007; Casier et al., 2013). Acceptatie kan inderdaad een positieve invloed hebben op

de levenskwaliteit: jongeren kiezen doelbewust om zich te engageren in en te handelen

naar de zaken die zij waardevol vinden, en dit ondanks hun negatieve ervaringen (Van

Damme et al., 2009). De jongeren die meer psychologisch flexibel zijn, zullen meer

handelen naar hun doelen, minder rumineren en sneller herstellen van stressvolle

Page 45: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

37

gebeurtenissen (Kashdan & Rottenberg, 2010). Dit kan verklaren waarom jongeren met

diabetes type 1 een hogere levenskwaliteit rapporteren wanneer zij meer psychologisch

flexibel zijn.

De tweede hypothese stelt dat jongeren met diabetes type 1 die meer

psychologisch flexibel zijn, meer therapietrouw vertonen. Deze hypothese wordt in dit

onderzoek bevestigd: hoe minder psychologisch flexibel jongeren zijn, hoe hoger hun

HbA1c-waarden en hoe minder therapietrouw ze zijn. Hoe meer psychologisch flexibel

ze zijn, hoe beter hun zelfmanagement en hoe beter hun therapietrouw. Deze resultaten

werden teruggevonden in een aantal andere onderzoeken, waaronder dat van Gregg,

Callaghan, Hayes en Glenn-Lawson (2007). Ciarrochi en Bilich (2006) vonden dat de

DAAS positief gecorreleerd is met therapietrouw. Er zijn twee onderzoeken die de

samenhang tussen therapietrouw en psychologische inflexibiliteit (experiëntiële

vermijding en cognitieve fusie) onderzochten. Als eerste stellen Hadlandsmyth et al.

(2013) dat een sterke identificatie van jongeren met hun diabetes cognitieve fusie

impliceert: deze jongeren zullen zichzelf niet zien als iemand met een ziekte, maar eerder

als iemand die ziek is. En een sterkere ziekte-identiteit hangt samen met een hogere

HbA1c-waarde (Griva et al., 2000). Het tweede onderzoek toonde aan dat adolescenten

die gebruik maken van vermijdende copingstijlen een mindere therapietrouw vertonen

(Hanson et al., 1989; Reid et al., 1994). Volgens Van Damme et al. (2009) is acceptatie

een doelbewust en actief optreden; jongeren met diabetes die hoog scoren op

psychologische flexibiliteit zullen dus meer actief handelen naar hun diabetes. Dit actief

optreden kan onder andere meer therapietrouwe gedragingen bevatten zodat zij zich

kunnen blijven engageren voor de waardevolle zaken in hun leven. Dit kan ook bekeken

worden volgens de psychologische inflexibiliteit: jongeren die fusioneren met de

gedachten over diabetes (bv. ‘leeftijdsgenoten denken dat ik anders ben omdat ik mijn

bloedwaarden moet controleren’, ‘diabetes maakt mij abnormaal’), zullen vaker

diabetesgerelateerde zaken (insuline inspuiten, bloedwaarden controleren, niet snoepen)

vermijden om hun negatieve gedachten te stillen. Door zo’n vermijdingsgedrag te stellen,

zijn de jongeren minder therapietrouw.

Page 46: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

38

Beperkingen en sterktes huidig onderzoek

Minder dan de helft van de jongeren met diabetes type 1 die gecontacteerd

werden, namen deel aan de studie. Er is dus een grote uitval qua deelnemers. Dit leidt tot

een homogeniteit van de steekproef: voornamelijk blanke jongeren namen deel, jongeren

met minder moeilijkheden omtrent het hebben van diabetes en jongeren die in

behandeling zijn in het UZ Gent. Een tweede beperking kan komen doordat de studie

gebruik maakte van online vragenlijsten die de jongeren thuis invulden. Er werd door de

onderzoekers wel benadrukt dat ze dit alleen moesten invullen, dus zonder ouder(s), maar

er kan niet nagegaan worden of dit effectief zo gebeurde. Indien de ouders aanwezig

waren bij het invullen van de vragenlijst, kan het mogelijk zijn dat de jongeren sociaal

wenselijk geantwoord hebben. Sociale wenselijkheid kon ook optreden bij jongeren die

– ondanks de verzekerde anonimiteit – dachten dat hun behandelende arts of een ander

teamlid hun antwoorden zouden kunnen lezen. De derde beperking is het feit dat deze

studie een cross-sectionele studie is. Er kunnen dus geen besluiten genomen worden

omtrent causaliteit. Om causale uitspraken te kunnen maken, moet er longitudinaal

onderzoek uitgevoerd worden; de mogelijkheid bestaat dat een derde variabele aan de

oorzaak ligt van de gevonden resultaten. Tenslotte kunnen er een aantal beperkingen

geformuleerd worden omtrent de vragenlijsten over psychologische flexibiliteit. Er zijn

nog maar weinig tot geen gepubliceerde onderzoeken die de DAAS gebruiken om

psychologische flexibiliteit te meten. Volgens Greco en Hart (2005) heeft de DAAS een

goede interne betrouwbaarheid, net als in deze studie, en het heeft een significante

correlatie met de AFQ-Y in dit onderzoek, maar verder is nog maar weinig geweten. De

gebruikte vragenlijsten meten voornamelijk de meest gekende concepten van

psychologische flexibiliteit: acceptatie, experiëntiële vermijding en cognitieve fusie. Om

een meer duidelijk beeld te krijgen over de rol van alle zes de kernprocessen van ACT is

aan te raden om meerdere vragenlijsten te gebruiken, zo kan de Willingness and Action

Measure for Children and Adolescents (WAM-C/A; Greco, Murrell, & Coyne, 2004) en

de Child Acceptance and Mindfulness Measure (CAMM; Greco, Baer, & Smith, 2011)

geïncludeerd worden. Als laatste kan het zijn dat de AFQ-Y niet zo gemakkelijk is voor

jongeren om in te vullen. Er worden veel vragen gesteld omtrent de invloed van hun

gedachten en gevoelens op hun gedrag en omgeving en dit kan voor sommige jongeren

moeilijk in te schatten zijn.

Page 47: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

39

Naast de beperkingen zijn er ook een aantal sterktes aan dit onderzoek. Eerst en

vooral is dit het eerste onderzoek naar de rol van psychologische flexibiliteit in het

verklaren van de levenskwaliteit en therapietrouw bij jongeren met diabetes type 1. De

resultaten geven aanleiding tot verder onderzoek naar psychologische flexibiliteit bij

jongeren, maar ook bij volwassenen met diabetes. Ondanks de homogeniteit en de lage

deelnemersrespons is de steekproef voldoende groot om belangrijke effecten te

detecteren. De homogeniteit kan een voordeel hebben voor toekomstig onderzoek,

bijvoorbeeld wanneer men zou willen onderzoeken waarin verscheidene etniciteiten

verschillen om zo specifieke interventies te kunnen ontwikkelen. Tenslotte nog

vermelden dat er gebruik wordt gemaakt van twee verschillende maten om therapietrouw

te meten: een objectieve maat en zelfrapportage.

Implicaties huidig onderzoek

Psychologische flexibiliteit is voornamelijk bij volwassenen onderzocht geweest

aan de hand van de AAQ (Hayes et al., 2004). Sinds de ontwikkeling van de AFQ-Y is er

een groei ontstaan in de literatuur naar psychologische flexibiliteit bij jongeren. Deze

studie is de eerste die psychologische flexibiliteit in verband brengt met levenskwaliteit

en therapietrouw bij jongeren met diabetes type 1. Op wetenschappelijk vlak draagt deze

studie bij aan de ondersteunende literatuur over de rol van psychologische flexibiliteit en

in het bijzonder aan de weinige literatuur over psychologische flexibiliteit bij jongeren.

Deze studie geeft meer inzicht in de factoren die een rol spelen bij de therapietrouw en

levenskwaliteit van jongeren met diabetes type 1. Deze studie geeft aanleiding om

meerdere onderzoeken te doen naar de rol van psychologische flexibiliteit op

verschillende aspecten van chronische ziekten, zowel bij jongeren als bij volwassenen.

ACT wordt een steeds populairdere therapie bij verschillende pathologieën, maar

er is nog niet in elk domein onderzoek naar geweest. Deze studie toont aan dat

psychologische flexibiliteit een rol speelt in het verklaren van levenskwaliteit en

therapietrouw bij jongeren met diabetes type 1. Het ontwikkelen van een acceptance en

commitment therapie kan dus aangeraden zijn om de psychologische flexibiliteit bij de

jongeren te helpen vergroten zodat zij een hogere levenskwaliteit krijgen en een betere

therapietrouw uitbouwen. Uit de literatuur is geweten dat veel van de bestaande

psychologische behandelingen voor jongeren met diabetes type 1 geen langdurig effect

Page 48: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

40

hebben op therapietrouw (Gage et al., 2004). De meer traditionele therapieën (waaronder

de cognitieve gedragstherapie) focussen op het verminderen van negatieve gedachten en

gevoelens, terwijl die net eigen zijn aan een chronische ziekte (Surís et al., 1996). Het is

dus belangrijk dat jongeren hun diabetes accepteren; zo kunnen ze focussen op wat ze

belangrijk vinden. Wanneer zij streven naar hun waarden (vb. gezondheid, goed kunnen

studeren…) in plaats van te zoeken naar hoe ze de negatieve ervaringen van een

chronische ziekte kunnen ‘wegkrijgen’ zullen zij de moeilijke aspecten van de

diabetesbehandeling (met de gerelateerde negatieve gevoelens en gedachten) aanvaarden.

In de praktijk is het niet altijd mogelijk om aan elke jongere in de conventie

psychologische hulp te bieden. Een mogelijk idee is om het volledige multidisciplinair

team te scholen in ACT: hierbij wordt voornamelijk ingezet op acceptatie van de diabetes

bij de jongeren. Volgens A-Tjak en De Groot (2008) kan een multidisciplinair team ACT

als basishouding integreren in de omgang met hun patiënten: zo kunnen zij hen helpen in

de vormgeving en de uitvouw van een acceptatie- en waardegericht milieu. In de literatuur

is nog maar weinig geweten over ACT in multidisciplinaire settings. Momenteel zijn er

steeds langere wachttijden vooraleer een jongere bij een psycholoog kan gaan. Een eerste

psychologische hulpverlening door andere teamleden zou de wachttijd kunnen

verminderen. Dit kan gebeuren door bijvoorbeeld groepssessies te organiseren. Zo

hebben Bockstaele en Pascal-Claes (2009) aangetoond dat een ACT-groepssessie van

telkens twee uren gedurende acht weken een stijging in levenskwaliteit en een daling van

depressie, angst en stresssymptomen teweegbrengt bij adolescenten vanaf 16 jaar. Zo’n

ACT-groepssessies zouden ook kunnen helpen bij jongeren met diabetes type 1. Op korte

termijn zou dit extra werk voor alle hulpverleners betekenen. Indien meerdere

onderzoeken tot dezelfde conclusie komen, kan besloten worden dat jongeren op een

langere termijn meer therapietrouw en een hogere levenskwaliteit zullen rapporteren. Dit

houdt in dat zij minder beroep moeten doen op hun hulpverleners.

Vertrekkende vanuit het idee dat bepaalde zaken van ACT te ingewikkeld zijn

voor jongeren (bv. AFQ-Y) is onlangs een nieuwe theorie voor psychologische

flexibiliteit bij jongeren verschenen: het DNA-V model (Hayes & Ciarrochi, 2015).

DNA-V staat voor ‘discoverer’, ‘noticer’ en ‘advisor’, die ten dienste staan van de

‘values’; ‘discoverer’, ‘noticer’ en ‘advisor’ worden beïnvloed door de context die bestaat

uit factoren uit het heden en het verleden van de jongere. De ‘advisor’ gebruikt ervaringen

Page 49: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

41

om het heden te navigeren, het kan vergeleken worden met een innerlijke stem die de

jongere advies geeft gebaseerd op gebeurtenissen uit zijn verleden. De ‘noticer’ detecteert

psychologische en omgevingsgebeurtenissen en zorgt ervoor dat de jongere hierbij stil

staat. De ‘discoverer’ breidt de gedragsrepertoires van de jongere uit. De definitie van

psychologische flexibiliteit volgens DNA-V is net iets anders dan bij ACT: de

psychologische flexibiliteit in jongeren is het vermogen om de DNA vaardigheden te

gebruiken op een manier die groei promoot, en vitaliteit en gewaardeerde actie

onderbouwt. Vitaliteit kan gedefinieerd worden als de capaciteit om te leven, te groeien

en te ontwikkelen. De vaardigheden die de jongere dankzij het DNA-V model leert, zullen

leiden tot psychologische flexibiliteit. Volgens de onderzoekers is ACT meer gericht op

volwassenen. Jongeren zijn hun waarden nog aan het creëren; zij ontdekken nieuwe

gedragingen en experimenteren hiermee. Volwassenen weten wel al wat hun waarden zijn

en hebben een vast gedragsrepertoire. ACT is ook te ingewikkeld om aan jongeren uit te

leggen; met DNA-V proberen de auteurs het brede kader om te zetten naar eenvoudige

processen die jonge mensen kunnen begrijpen en toepassen in hun leven. DNA-V

probeert jongeren te leren om hun gedragingen te selecteren aan de hand van hun

waarden. Net als ACT is DNA-V gegrond in de contextuele gedragswetenschappen en

kent het zijn oorsprong in de relational frame theory (RFT). DNA-V is een theorie die

gegroeid is vanuit het werken met ACT bij jongeren. Er is nog maar weinig literatuur en

onderzoek over beschikbaar. Indien de kernprocessen van ACT inderdaad te ingewikkeld

zouden zijn voor jongeren, kan dit ook implicatie hebben voor dit onderzoek. Als de

vragenlijsten voor de participanten te ingewikkeld waren en peilden naar zaken die (nog)

niet voldoende aanwezig waren bij de jongeren, kan het zijn dat de resultaten (deels)

gebiased zijn.

Toekomstig onderzoek

Aangezien er nog geen andere onderzoeken zijn uitgevoerd naar het verband

tussen psychologische flexibiliteit, levenskwaliteit en therapietrouw bij jongeren met

diabetes type 1 is er veel ruimte voor toekomstige onderzoeken. Wat hier volgt, zijn een

aantal suggesties over mogelijk uit te voeren studies.

Als eerste kan dit onderzoek gerepliceerd worden met een grotere en meer

verscheidene steekproef om te weten of gelijkaardige resultaten bekomen worden.

Page 50: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

42

Daarbij zou men kunnen kiezen om niet enkel met zelfrapportage te werken, maar ook

met gegevens van ouders, artsen, diabeteseducatoren, diëtisten en psychologen. Zo zou

er een ruimer en objectiever beeld beschikbaar is. Er kan ook onderzocht worden of er

een gelijkaardige psychologische flexibiliteit is bij jongeren die verschillen in duur van

diagnose en in het gebruik van pen of pomp. Een longitudinaal onderzoek kan meer licht

doen schijnen op mogelijke causale verbanden. Een dagboekstudie kan mogelijke

dagelijkse verschillen in psychologische flexibiliteit aantonen. Uit de literatuur is

geweten dat gezinsfactoren een rol spelen in de levenskwaliteit (Laffel et al., 2003) en

therapietrouw (Whittemore et al., 2014) bij jongeren met diabetes type 1. Het kan dus

interessant zijn om te onderzoeken of de psychologische flexibiliteit van ouders ook een

rol speelt in de levenskwaliteit en therapietrouw bij hun kinderen met diabetes type 1.

Het kan interessant zijn om te weten of er gelijkaardige resultaten bekomen

worden wanneer dit onderzoek gerepliceerd wordt met een volwassen steekproef. Andere

onderzoeken tonen aan dat er verschillen zijn bij jongeren en volwassenen qua

levenskwaliteit en therapietrouw (American Diabetes Association, 2013; Winkley et al.,

2006). Daarnaast kan in andere populaties gezocht worden naar het verband van

psychologische flexibiliteit, levenskwaliteit en therapietrouw. Uit de literatuur is geweten

dat de levenskwaliteit van diabetespatiënten hoger ligt dan bij patiënten met andere

chronische ziekten (Varni et al., 2007), het kan interessant zijn om te onderzoeken of

psychologische flexibiliteit daar een rol in speelt.

Er zijn een aantal onverwachte resultaten uit de analyses gekomen waarvoor er

steeds een zo goed mogelijke verklaring gezocht werd. Verder onderzoek kan zekerheid

bieden over die verklaringen. Als eerste kan onderzocht worden waarom er een verschil

is in scores op de AFQ-Y tussen jongeren met diabetes en hun leeftijdsgenoten. Als

tweede viel op dat er geen correlatie is tussen de AFQ-Y en SCI-R en tussen de DAAS

en HbA1c-waarden, verder onderzoek zou hier meer duidelijkheid rond kunnen bieden.

Hierboven werd een nieuwe theorie kort beschreven. Uit dit onderzoek blijkt dat

de psychologische flexibiliteit, volgens ACT, een rol speelt in het verklaren van de

levenskwaliteit en therapietrouw bij jongeren met diabetes type 1. Een suggestie voor

toekomstig onderzoek is om de rol van psychologische flexibiliteit in het verklaren van

de levenskwaliteit en therapietrouw bij jongeren met diabetes type 1 te onderzoeken

Page 51: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

43

volgens DNA-V. Wanneer zulke onderzoeken zijn uitgevoerd, kunnen deze met mekaar

vergeleken worden. Indien er significante verschillen zijn, dient men verder onderzoek te

verrichten en interventies uit te werken op basis van de dominante theorie.

Conclusie

Deze scriptie wou de rol van psychologische flexibiliteit op therapietrouw en

levenskwaliteit bij jongeren met diabetes type 1 onderzoeken. In de statistische analyses

werd steeds gecontroleerd voor de sociodemografische variabelen. Uit de resultaten blijkt

dat experiëntiële vermijding en cognitieve fusie, gemeten aan de hand van de AFQ-Y,

een rol spelen in het verklaren van de HbA1c-waarden, en dat acceptatie en actie, gemeten

door de DAAS, een rol spelen in het verklaren van de zelfmanagement. Verder blijkt dat

psychologische flexibiliteit, gemeten door de AFQ-Y en de DAAS, een rol speelt in het

verklaren van de levenskwaliteit bij de jongeren. Deze bevindingen tonen de

belangrijkheid aan van psychologische flexibiliteit in het dagelijkse leven en benadrukken

dat verder onderzoek aan te raden is om de precieze invloed ervan te onderzoeken.

Page 52: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

44

Referenties

American Diabetes Association. (2010). Diagnosis and classification of diabetes

mellitus. Diabetes Care, 33(SUPPL.1), 62–69. doi: 10.2337/dc10-S062

American Diabetes Association. (2013). Standards of medical care in diabetes - 2013.

Diabetes Care, 36(SUPPL.1), 11–66. doi: 10.2337/dc13-S011

A-Tjak, J., & De Groot, F. (2008). Acceptance & Commitment Therapy: Een praktische

inleiding voor hulpverleners. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Bandura, A. (1968). Principles of behavior modification. New York: Holt, Rinehart, &

Winston.

Barr, E. L. M., Zimmet, P. Z., Welborn, T. A., Jolley, D., Magliano, D. J., Dunstan, D.

W., … Shaw, J. E. (2007). Risk of cardiovascular and all-cause mortality in

individuals with diabetes mellitus, impaired fasting glucose, and impaired glucose

tolerance: The Australian Diabetes, Obesity, and Lifestyle Study (AusDiab).

Circulation, 116(2), 151–157. doi: 10.1161/CIRCULATIONAHA.106.685628

Bastiaansen, D., Koot, H. M., Bongers, I. L., Varni, J. W., & Verhulst, F. C. (2004).

Measuring quality of life in children referred for psychiatric problems:

Psychometric properties of the PedsQL (TM) 4.0 Generic Core Scales. Quality of

Life Research, 13(2), 489–495. doi: 10.1023/B:QURE.0000018483.01526.ab

Beck, R. W., Hirsch, I. B., Laffel, L., Tamborlane, W. V, Bode, B. W., Buckingham, B.,

… Xing, D. (2009). The effect of continuous glucose monitoring in well-controlled

type 1 diabetes. Diabetes Care, 32(8), 1378–1383. doi: 10.2337/dc09-

0108.Clinical

Berntsson, L., Berg, M., Brydolf, M., & Hellström, A. L. (2007). Adolescents’

experiences of well-being when living with a long-term illness or disability.

Scandinavian Journal of Caring Sciences, 21(4), 419–425. doi: 10.1111/j.1471-

6712.2006.00490.x

Blokzijl, R., Heyne, D. D. A., & Mey, D. H. R. A. de. (2005). Measuring Acceptance-

Related Constructs Among Youngsters: Evaluation of the Dutch Willingness and

Action Measure for Children and Adolescents (WAM-C/A) and the Avoidance and

Fusion Questionnaire for Youth (AFQ-Y). Developmental and Educational

Psychology. University of Leiden.

Bockstaele, M., & Pascal-Claes, F. (2009). Uitkomstenmanagement in een

Page 53: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

45

groepsbenadering voor adolescenten en jongvolwassenen. Uitkomstenmanagement

in de Geestelijke Gezondheidszorg in Vlaanderen, 8, 15–18. Retrieved from

http://www.vvgg.be/media/docs/Uitkomstenmetingen/VVGG_UM_deel8.pdf

Bond, F. W., & Bunce, D. (2003). The role of acceptance and job control in mental

health, job satisfaction, and work performance. The Journal of Applied

Psychology, 88(6), 1057–1067. doi: 10.1037/0021-9010.88.6.1057

Bond, F. W., Hayes, S. C., Baer, R. A., Carpenter, K. M., Guenole, N., Orcutt, H. K., …

Zettle, R. D. (2011). Preliminary Psychometric Properties of the Acceptance and

Action Questionnaire-II: A Revised Measure of Psychological Inflexibility and

Experiential Avoidance. Behavior Therapy, 42(4), 676–688. doi:

10.1016/j.beth.2011.03.007

Casier, A., Goubert, L., Gebhardt, W. a, Baets, F. De, Aken, S. Van, Matthys, D., &

Crombez, G. (2013). Acceptance, well-being and goals in adolescents with chronic

illness: a daily process analysis. Psychology & Health, 37–41. doi:

10.1080/08870446.2013.809083

Ciarrochi, J., & Bilich, L. (2006). Process measures of potential relevance to ACT.

University of Wollongong, Australia.

Cramer, J. a. (2004). A Systematic Review of Adherence With. Diabetes Care,

27(August 2003), 1218–1224. doi: 10.2337/diacare.27.5.1218

de Beurs, E., van Dyck, R., Marquenie, L. A., Lange, A., & Blonk, R. (2001). De

DASS; een vragenlijst voor het meten van depressie, angst en stress.

Gedragstherapie, 34(1), 35–53. doi: 10.1007/BF03074161

de Bruin, E. I., Zijlstra, B. J. H., & Bögels, S. M. (2014). The Meaning of Mindfulness

in Children and Adolescents: Further Validation of the Child and Adolescent

Mindfulness Measure (CAMM) in Two Independent Samples from The

Netherlands. Mindfulness, 5(4), 422–430. doi: 10.1007/s12671-013-0196-8

Delahanty, L. M., Grant, R. W., Wittenberg, E., Bosch, J. L., Wexler, D. J., Cagliero,

E., & Meigs, J. B. (2007). Association of diabetes-related emotional distress with

diabetes treatment in primary care patients with Type 2 diabetes. Diabetic

Medicine : A Journal of the British Diabetic Association, 24(1), 48–54. doi:

10.1111/j.1464-5491.2007.02028.x

Ebata, A. T., & Moos, R. H. (1994). Personal, Situational, and Contextual Correlates of

Page 54: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

46

Coping in Adolescence. Journal of Research on Adolescence, 4(1), 99–125. doi:

10.1207/s15327795jra0401_6

Ellis, D. A., Templin, T. N., Moltz, K., Naar-King, S., Dekelbab, B., & Carcone, A. I.

(2012). Psychometric properties of the revised parental monitoring of diabetes care

questionnaire in adolescents with type 1 diabetes. Journal of Adolescent Health,

50(3), 289–295. doi: 10.1016/j.jadohealth.2011.07.011

Engelen, V., Haentjens, M. M., Detmar, S. B., Koopman, H. M., & Grootenhuis, M. a.

(2009). Health related quality of life of Dutch children: psychometric properties of

the PedsQL in the Netherlands. BMC Pediatrics, 9, 68. doi: 10.1186/1471-2431-9-

68

Gage, H., Hampson, S., Skinner, T. C., Hart, J., Storey, L., Foxcroft, D., … McEvilly,

E. A. (2004). Educational and psychosocial programmes for adolescents with

diabetes: Approaches, outcomes and cost-effectiveness. Patient Education and

Counseling, 53(3), 333–346. doi: 10.1016/j.pec.2003.06.003

Glasgow, R. E., Peeples, M., & Skovlund, S. E. (2008). Where is the patient in diabetes

performance measures?: The case for including patient-centered and self-

management measures. Diabetes Care, 31(5), 1046–1050. doi: 10.2337/dc07-1845

Goodman, R., Meltzer, H., & Bailey, V. (1998). The Strengths and Difficulties

Questionnaire: a pilot study on the validity of the self-report version. International

Review of Psychiatry (Abingdon, England), 15(1-2), 173–7. doi:

10.1080/0954026021000046137

Greco, L. A., Baer, R. A., & Smith, G. T. (2011). Assessing mindfulness in children and

adolescents: Development and validation of the Child and Adolescent Mindfulness

Measure (CAMM). Psychological Assessment, 23(3), 606–614. doi:

10.1037/a0022819

Greco, L. A., & Hart, T. A. (2005). Diabetes Acceptance and Action Scale for Children

and Adolescents. University of Missouri.

Greco, L. A., Lambert, W., & Baer, R. A. (2008). Psychological inflexibility in

childhood and adolescence: Development and evaluation of the Avoidance and

Fusion Questionnaire for Youth. Psychological Assessment, 20(2), 93–102. doi:

10.1037/1040-3590.20.2.93

Greco, L. A., Murrell, A. R., & Coyne, L. W. (2004). The Willingness and Action

Page 55: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

47

Measure for Children and Adolescents (WAM-C/A). Vanderbilt University.

Greco, L. A., Murrell, A. R., & Coyne, L. W. (2005). Avoidance and Fusion

Questionnaire for Youth (AFQ-Y). Vanderbilt University.

Gregg, J. A., Callaghan, G. M., Hayes, S. C., & Glenn-Lawson, J. L. (2007). Improving

diabetes self-management through acceptance, mindfulness, and values: a

randomized controlled trial. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 75(2),

336–343. doi: 10.1037/0022-006X.75.2.336

Grey, M., Bolans, E. A., Yu, C., Sullivan-Bolyai, S., & Tamborlane, W. V. (1998).

Personal and family factors associated with quality of life in adolescents with

diabetes. Diabetes Care, 21(6), 909–914. doi: 10.2337/diacare.21.6.909\n

Griva, K., Myers, L. B., & Newman, S. (2000). Illness perceptions and self efficacy

beliefs in adolescents and young adults with insulin dependent diabetes mellitus.

Psychology & Health, 15(6), 733–750. doi: 10.1080/08870440008405578

Guo, J., Whittemore, R., & He, G. P. (2011). The relationship between diabetes self-

management and metabolic control in youth with type 1 diabetes: An integrative

review. Journal of Advanced Nursing, 67(11), 2294–2310. doi: 10.1111/j.1365-

2648.2011.05697.x

Haas, L., Maryniuk, M., Beck, J., Cox, C. E., Duker, P., Edwards, L., … Youssef, G.

(2013). National standards for diabetes self-management education and support.

Diabetes Care, 36(SUPPL.1), 1630–1637. doi: 10.2337/dc13-S100

Hadlandsmyth, K., White, K. S., Nesin, A. E., & Greco, L. a. (2013). Proposing an

Acceptance and Commitment Therapy intervention to promote improved diabetes

management in adolescents: A treatment conceptualization. International Journal

of Behavioral Consultation and Therapy, 7(4), 12–15. doi: 10.1037/h0100960

Hanson, C. L., Cigrang, J. A., Harris, M. A., Carle, D. L., Relyea, G., & Burghen, G. A.

(1989). Coping styles in youths with insulin-dependent diabetes mellitus. Journal

of Consulting and Clinical Psychology, 57(5), 644–651. doi: 10.1037/0022-

006X.57.5.644

Harkness, E., Macdonald, W., Valderas, J., Coventry, P., Gask, L., & Bower, P. (2010).

Identifying psychosocial interventions that improve both physical and mental

health in patients with diabetes: A systematic review and meta-analysis. Diabetes

Care, 33(4), 926–930. doi: 10.2337/dc09-1519

Page 56: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

48

Hayes, L. L., & Ciarrochi, J. (2015). The Elements of Thriving. In The Thriving

Adolescent (pp. 9–25). Oakland: New Harbinger Publications, Inc. doi:

10.1017/CBO9781107415324.004

Hayes, S. (2004). Acceptance and commitment therapy, relational frame theory, and the

third wave of behavioral and cognitive therapies. Behavior Therapy, 35(4), 639–

665. doi: 10.1016/S0005-7894(04)80013-3

Hayes, S. C. (1989). Rule-governed behavior: Cognition, contingencies, and

instructional control. Reno: NV: Context Press.

Hayes, S. C., Levin, M. E., Plumb-Vilardaga, J., Villatte, J. L., & Pistorello, J. (2013).

Acceptance and Commitment Therapy and Contextual Behavioral Science:

Examining the Progress of a Distinctive Model of Behavioral and Cognitive

Therapy. Behavior Therapy, 44(2), 180–198. doi: 10.1016/j.beth.2009.08.002

Hayes, S. C., Luoma, J. B., Bond, F. W., Masuda, A., & Lillis, J. (2006). Acceptance

and Commitment Therapy: Model, processes and outcomes. Behaviour Research

and Therapy, 44(1), 1–25. doi: 10.1016/j.brat.2005.06.006

Hayes, S. C., & Pierson, H. (2005). Acceptance and Commitment Therapy. In

Encyclopedia of Cognitive Behavior Therapy (pp. 1 – 4). New York: Springer.

Hayes, S. C., Strosahl, K., Wilson, K. G., Bissett, R. T., Pistorello, J., Toarmino, D., …

McCurry, S. M. (2004). Measuring Experiential Avoidance: A Preliminary Test of

a Working Model. The Psychological Recordsychological Record, 54, 553–578.

doi: 10.1017/CBO9781107415324.004

Hayes, S. C., Wilson, K. G., Gifford, E. V, Follette, V. M., & Strosahl, K. (1996).

Experimental avoidance and behavioral disorders: a functional dimensional

approach to diagnosis and treatment. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 64(6), 1152–1168. doi: 10.1037/0022-006X.64.6.1152

Hirose, M., Beverly, E. A., & Weinger, K. (2012). Quality of life and technology:

Impact on children and families with diabetes. Current Diabetes Reports, 12(6),

711–720. doi: 10.1007/s11892-012-0313-4

Hood, K. K., Butler, D. A., Anderson, B. J., & Laffel, L. M. B. (2007). Updated and

revised diabetes family conflict scale. Diabetes Care, 30(7), 1764–1769. doi:

10.2337/dc06-2358

Hood, K. K., Rohan, J. M., Peterson, C. M., & Drotar, D. (2010). Interventions with

Page 57: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

49

adherence-promoting components in pediatric type 1 diabetes: Meta-analysis of

their impact on glycemic control. Diabetes Care, 33(7), 1658–1664. doi:

10.2337/dc09-2268

Howe-Martin, L. S., Murrell, A. R., & Guarnaccia, C. A. (2012). Repetitive Nonsuicidal

Self-Injury as Experiential Avoidance Among a Community Sample of

Adolescents. Journal of Clinical Psychology, 68(7), 809–829. doi:

10.1002/jclp.21868

Insabella, G., Grey, M., Knafl, G., & Tamborlane, W. (2007). The transition to young

adulthood in youth with type 1 diabetes on intensive treatment. Pediatric Diabetes,

8, 228–234. doi: 10.1111/j.1399-5448.2007.00266.x

Jacobs, N., Kleen, M., De Groot, F., & A-Tjak, J. (2008). De Nederlandstalige versie

van de Acceptance and Action Questionnaire-II (AAQ-II). Gedragstherapie, 41,

349–361. Retrieved from http://hdl.handle.net/1942/9059

Jansà, M., Vidal, M., Giménez, M., Conget, I., Galindo, M., Roca, D., … Salamero, M.

(2013). Psychometric analysis of the Spanish and Catalan versions of the Diabetes

Self-Care Inventory-Revised version questionnaire. Patient Preference and

Adherence, 7(October), 997–1005. doi: 10.2147/PPA.S50271

Jansma, J. B. M., & Coole, R. L. (1996). Gezinsklimaatschaal: Handleiding (GKS-II).

Amsterdam: Pearson.

Kakleas, K., Kandyla, B., Karayianni, C., & Karavanaki, K. (2009). Psychosocial

problems in adolescents with type 1 diabetes mellitus. Diabetes and Metabolism,

35(5), 339–350. doi: 10.1016/j.diabet.2009.05.002

Kashdan, T. B., Barrios, V., Forsyth, J. P., & Steger, M. F. (2006). Experiential

avoidance as a generalized psychological vulnerability: Comparisons with coping

and emotion regulation strategies. Behaviour Research and Therapy, 44(9), 1301–

1320. doi: 10.1016/j.brat.2005.10.003

Kashdan, T. B., & Rottenberg, J. (2010). Psychological flexibility as a fundamental

aspect of health. Clinical Psychology Review, 30(7), 865–878. doi:

10.1016/j.cpr.2010.03.001

Laffel, L. M., Connell, A., Vangsness, L., Goebel-Fabbri, A., Mansfield, A., &

Anderson, B. J. (2003). General quality of life in youth with type 1 diabetes:

relationship to patient management and diabetes-specific family conflict. Diabetes

Page 58: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

50

Care, 26(11), 3067–3073. doi: 10.2337/diacare.26.11.3067

Laridaen, J., Vanden Bossche H., & Mels, S. (2015). Barriers to Diabetes Adherence.

Ongepubliceerde geautoriseerde Nederlandstalige vertaling.

Laridaen, J., Vanden Bossche H., & Mels, S. (2015). Diabetes Acceptance and Action

Scale of Children and Adolescents. Ongepubliceerde geautoriseerde

Nederlandstalige vertaling.

Laridaen, J., Vanden Bossche H., & Mels, S. (2015). Diabetes Self-Management Profile.

Ongepubliceerde geautoriseerde Nederlandstalige vertaling.

Laridaen, J., Vanden Bossche H., & Mels, S. (2015). Revised Diabetes Family Conflict

Scale. Ongepubliceerde geautoriseerde Nederlandstalige vertaling.

Laridaen, J., Vanden Bossche H., & Mels, S. (2015). Revised Parental Monitoring

Diabetes Care Questionnaire. Ongepubliceerde geautoriseerde Nederlandstalige

vertaling.

Laridaen, J., Vanden Bossche H., & Mels, S. (2015). Self-Care Inventory Revised.

Ongepubliceerde geautoriseerde Nederlandstalige vertaling.

Laridaen, J., Vanden Bossche H., & Mels, S. (2015). Self-Management of Type 1

Diabetes for Adolescents. Ongepubliceerde geautoriseerde Nederlandstalige

vertaling.

Lovibond, P. F., & Lovibond, S. H. (1995). The structure of negative emotional states:

Comparison of the Depression Anxiety Stress Scales (DASS) with the Beck

Depression and Anxiety Inventories. Behaviour Research and Therapy, 33(3),

335–343. doi: 10.1016/0005-7967(94)00075-U

Luoma, J. B., Hayes, S. C., & Walser, R. D. (2008). Leer ACT! Vaardigheden voor

therapeuten. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

McCracken, L. M. (1998). Learning to live with the pain: Acceptance of pain predicts

adjustment in persons with chronic pain. Pain, 74, 21–27. doi: 10.1016/S0304-

3959(97)00146-2

Moos, R. H. (1974). Family Environment Scale: Preliminary manual. Palo Alto:

Consulting Psychologists Press.

Morris, A. D., Boyle, D. I. R., McMahon, A. D., Greene, S. A., MacDonald, T. M., &

Newton, R. W. (1997). Adherence to insulin treatment, glycaemic control, and

ketoacidosis in insulin-dependent diabetes mellitus. Lancet, 350, 1505–1510. doi:

Page 59: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

51

10.1016/S0140-6736(97)06234-X

Mulvaney, S. A., Hood, K. K., Schlundt, D. G., Osborn, C. Y., Johnson, K. B.,

Rothman, R. L., & Wallston, K. A. (2011). Development and initial validation of

the barriers to diabetes adherence measure for adolescents. Diabetes Research and

Clinical Practice, 94(1), 77–83. doi: 10.1016/j.diabres.2011.06.010

Nathan, D. M., Balkau, B., Bonora, E., Borch-Johnsen, K., Buse, J. B., Colagiuri, S., …

Kahn, R. (2009). International expert committee report on the role of the A1C

assay in the diagnosis of diabetes. Diabetes Care, 32(7), 1327–1334. doi:

10.2337/dc09-9033

Norris, S. L., Engelgau, M. M., & Narayan, K. M. (2001). Effectiveness of self-

management training in type 2 diabetes: a systematic review of randomized

controlled trials. Diabetes Care, 24(3), 561–587. doi: 10.2337/diacare.24.3.561

Northam, E. A., Matthews, L. K., Anderson, P. J., Cameron, F. J., & Werther, G. A.

(2005). Psychiatric morbidity and health outcome in Type 1 diabetes: Perspectives

from a prospective longitudinal study. Diabetic Medicine, 22(2), 152–7. doi:

10.1111/j.1464-5491.2004.01370.x

Nowicka, P., Santoro, N., Liu, H., Lartaud, D., Shaw, M. M., Goldberg, R., … Caprio,

S. (2011). Utility of hemoglobin A1c for diagnosing prediabetes and diabetes in

obese Children and adolescents. Diabetes Care, 34(6), 1306–1311. doi:

10.2337/dc10-1984

Oris, L., Rassart, J., Prikken, S., Verschueren, M., Apers, S., Goethals, E., … Luyckx,

K. (2015). Ziekte-identiteit bij jongeren met type 1 diabetes: De eerste resultaten.

Retrieved from https://opgroeienblog.wordpress.com/2015/06/17/ziekte-identiteit-

bij-jongeren-met-type-1-diabetes-de-eerste-resultaten/

Oris, L., Rassart, J., Prikken, S., Verschueren, M., Goubert, L., Moons, P., … Luyckx,

K. (2016). Illness identity in adolescents and emerging adults with Type 1

diabetes: Introducing the illness identity resolution scale. Diabetes Care, In press.

Retrieved from http://hdl.handle.net/1854/LU-7190166

Patterson, C., Guariguata, L., Dahlquist, G., Solt??sz, G., Ogle, G., & Silink, M. (2014).

Diabetes in the young - a global view and worldwide estimates of numbers of

children with type 1 diabetes. Diabetes Research and Clinical Practice, 103(2),

161–175. doi: 10.1016/j.diabres.2013.11.005

Page 60: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

52

Polonsky, W. H., Fisher, L., Schikman, C. H., Hinnen, D. A., Parkin, C. G., Jelsovsky,

Z., … Wagner, R. S. (2011). Structured self-monitoring of blood glucose

significantly reduces A1c levels in poorly controlled, noninsulin-treates type 2

diabetes. Diabetes Care, 34, 262–267. doi: 10.2337/dc10-1732.

Reid, G. J., Dubow, E. F., Carey, T. C., & Dura, J. R. (1994). Contribution of coping to

medical adjustment and treatment responsibility among children and adolescents

with diabetes. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics, 15(5), 327–

335. doi: 10.1097/00004703-199410000-00003

Richardson, A., Adner, N., & Nordström, G. (2001). Persons with insulin-dependent

diabetes mellitus: Acceptance and coping ability. Journal of Advanced Nursing,

33(6), 758–763. doi: 10.1046/j.1365-2648.2001.01717.x

Sacks, D. B., Arnold, M., Bakris, G. L., Bruns, D. E., Horvath, A. R., Kirkman, M. S.,

… Nathan, D. M. (2011). Position statement executive summary: Guidelines and

recommendations for laboratory analysis in the diagnosis and management of

diabetes mellitus. Diabetes Care, 34(6), 1419–1423. doi: 10.2337/dc11-9997

Schilling, L. S., Dixon, J. K., Knafl, K. a, Lynn, M. R., Murphy, K., Dumser, S., &

Grey, M. (2009). A new self-report measure of self-management of type 1 diabetes

for adolescents. Nursing Research, 58(4), 228–236. doi:

10.1097/NNR.0b013e3181ac142a

Seiffge-Krenke, I., & Stemmler, M. (2003). Coping with everyday stress and links to

medical and psychosocial adaptation in diabetic adolescents. Journal of Adolescent

Health, 33(3), 180–188. doi: 10.1016/S1054-139X(02)00707-3

Surís, J. C., Parera, N., & Puig, C. (1996). Chronic illness and emotional distress in

adolescence. Journal of Adolescent Health, 19(2), 153–156. doi: 10.1016/1054-

139X(95)00231-G

Tamborlane, W. V, Beck, R. W., Bode, B. W., Buckingham, B., Chase, H. P., Clemons,

R., … Xing, D. (2008). Continuous glucose monitoring and intensive treatment of

type 1 diabetes. New England Journal of Medicine, 359(14), 1464–1476. doi:

10.1056/NEJMoa0805017

Tamir, M. (2009). What do people want to feel and why? Current Directions in

Psychological Science, 18(2), 101–106. doi: 10.1111/j.1467-8721.2009.01617.x

The Diabetes Control and Complications Trial Research Group. (1993). The effect of

Page 61: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

53

intensive treatment of diabetes on the development and progression of long-term

complications in insulin-dependent diabetes mellitus. The New England Journal of

Medicine, 329(14), 2013. doi: 10.1056/NEJM199309303291401

Van Damme, S., Lauwerier, E., & Crombez, G. (2009). Revalidatie bij patiënten met

chronische pijn: een kwestie van coping? In Als pijn chronisch wordt: Revalidatie

van patiënten met chronische pijn (pp. 17–30). Antwerpen: Standaard Uitgeverij.

Van Widenfelt, B. M., Goedhart, A. W., Treffers, P. D. A., & Goodman, R. (2003).

Dutch version of the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). European

Child and Adolescent Psychiatry, 12(6), 281–289. doi: 10.1007/s00787-003-0341-

3

Vanbesien, J., Berlanger, L., Böhler, S., Laridaen, J., Gies, I., Van Aken, S., … De

Schepper, J. (2014). Wellbeing of Adolescents with Type 1 Diabetes: Influence of

Metabolic Control and Family Factors. In ESPE Dublin (p. 82). Retrieved from

http://espe2014abstracts.eurospe.org/hrp/0082/hrp0082P2-D3-350.htm

Varni, J. W., Burwinkle, T. M., Jacobs, J. R., Gottschalk, M., Kaufman, F., & Jones, K.

L. (2003). The PedsQL in type 1 and type 2 diabetes. Diabetes Care, 26(3), 631–

637. doi: 10.2337/diacare.26.3.631

Varni, J. W., Burwinkle, T. M., & Seid, M. (2006). The PedsQL 4.0 as a school

population health measure: Feasibility, reliability, and validity. Quality of Life

Research, 15(2), 203–215. doi: 10.1007/s11136-005-1388-z

Varni, J. W., Limbers, C. A., & Burwinkle, T. M. (2007). Impaired health-related

quality of life in children and adolescents with chronic conditions: a comparative

analysis of 10 disease clusters and 33 disease categories/severities utilizing the

PedsQL 4.0 Generic Core Scales. Health and Quality of Life Outcomes, 5(43). doi:

10.1186/1477-7525-5-43

Varni, J. W., Seid, M., & Rode, C. A. (1999). The PedsQL TM : Measurement Model for

the Pediatric Quality of Life Inventory. Medical Care, 37(2), 126–139. Retrieved

from http://www.jstor.org/stable/3767218

Vinik, A. I., Maser, R. E., Mitchell, B. D., & Freeman, R. (2003). Diabetic autonomic

neuropathy. Diabetes Care, 26(5), 1553–1579. doi: 10.1007/BF01235856

Vossen, C., Jansen, G., & de Mey, H. (2004). Acceptance and Commitment Therapy:

Kennismaking met een nieuwe vorm van gedragstherapie. Psychopraxis, 6, 96–

Page 62: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

54

100. doi: 10.1007/BF03072152

Weinger, K., Butler, H. A., Welch, G. W., & La Greca, A. M. (2005). Measuring

diabetes self-care: A psychometric analysis of the Self-Care Inventory-revised with

adults. Diabetes Care, 28(6), 1346–1352. doi: 10.2337/diacare.28.6.1346

Whittemore, R., Liberti, L., Jeon, S., Chao, A., Jaser, S. S., & Grey, M. (2014). Self-

management as a mediator of family functioning and depressive symptoms with

health outcomes in youth with type 1 diabetes. Western Journal of Nursing

Research, 36(9), 1254–71. doi: 10.1177/0193945913516546

Wilson, K. G., & Dufrene, T. (2009). Mindfulness for two: An acceptance and

commitment therapy approach to mindfulness in psychotherapy. Oakland: New

Harbinger Publications, Inc.

Winkley, K., Ismail, K., Landau, S., & Eisler, I. (2006). Psychological interventions to

improve glycaemic control in patients with type 1 diabetes: systematic review and

meta-analysis of randomised controlled trials. BMJ (Clinical Research Ed.),

333(7558), 65. doi: 10.1136/bmj.38874.652569.55

Wysocki, T., Buckloh, L. M., Antal, H., Lochrie, A., & Taylor, A. (2012). Validation of

a self-report version of the diabetes self-management profile. Pediatric Diabetes,

13(5), 432–437. doi: 10.1111/j.1399-5448.2011.00823.x

Ziegler, R., Heidtmann, B., Hilgard, D., Hofer, S., Rosenbauer, J., & Holl, R. (2011).

Frequency of SMBG correlates with HbA1c and acute complications in children

and adolescents with type 1 diabetes. Pediatric Diabetes, 12(1), 11–17. doi:

10.1111/j.1399-5448.2010.00650.x

Page 63: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

55

Bijlagen

Self-Care Inventory Revised

Hoe heb je je behandelplan voor diabetes opgevolgd in de voorbije 1-2 maanden? Deze

bevraging wil nagaan wat je effectief doet, niet wat je geadviseerd wordt te doen.

Je antwoorden zijn volledig anoniem en worden niet gedeeld met de leden van het

diabetesteam.

1. Bloedglucose controleren met meter

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

2. Bloedglucosewaarden registreren (vb. in een dagboek)

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

3. Ketonen controleren bij hoge waarden

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

4. De correcte dosis insuline toedienen

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

5. Insuline toedienen op het juiste moment

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

6. Correcte voedselporties eten

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

7. Maaltijden / tussendoortje(s) op het juiste tijdstip eten

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

8. Eetdagboek bijhouden

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

9. Voedingstabellen aflezen

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

10. Lage waarden opvangen met de aanbevolen hoeveelheid koolhydraten

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

11. Snelle suikers bijhebben om lage waarden op te vangen

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

12. Op controle komen in het ziekenhuis

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

13. Een medische pas bijhebben

Page 64: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

56

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

14. Sporten

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

15. Mijn hoeveelheid insuline aanpassen op basis van bloedwaarden, voeding en

activiteiten

Nooit Zelden Soms Meestal Altijd

Page 65: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

57

Avoidance and Fusion Questionnaire for Youth

We willen meer weten over hoe jij denkt, hoe jij voelt en wat je doet.

1. Mijn leven zal niet goed zijn totdat ik me gelukkig voel.

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

2. Mijn gedachten en gevoelens sturen mijn leven in de war

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

3. Als ik me verdrietig of bang voel, dan moet er iets mis met me zijn

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

4. De slechte dingen die ik over mezelf denk, moeten wel waar zijn

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

5. Ik probeer geen nieuwe dingen uit als ik bang ben om het te gaan verknoeien

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

6. Ik moet mijn zorgen en angsten kwijtraken, zodat ik een goed leven kan leiden

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

7. Ik doe er alles aan om er zeker van te zijn dat ik niet stom overkom

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

8. Ik doe erg mijn best om pijnlijke herinneringen uit mijn gedachten te wissen

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

9. Ik kan er niet tegen om ergens in mijn lichaam pijn te voelen

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

10. Als mijn hart snel klopt dan moet er iets mis zijn

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

11. Ik moet gedachten en gevoelens die ik niet leuk vind, stoppen

Page 66: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

58

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

12. Als ik me slecht voel, stop ik met de dingen die belangrijk voor me zijn

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

13. Ik doe het slechter op school wanneer ik gedachten heb die me verdrietig maken

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

14. Ik zeg dingen waardoor ik cool overkom

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

15. Ik zou willen dat ik mijn somberheid kon wegtoveren

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

16. Ik ben bang voor mijn gevoelens

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

17. Als ik overstuur ben, kan ik niet een goede vriend(in) zijn

1 2 3 4 5

Helemaal niet waar Helemaal waar

Page 67: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

59

Diabets Acceptance en Action Questionnaire for Children and Adolescents

We willen graag meer te weten komen over wat je denkt, hoe je je voelt en wat je doet.

Lees aandachtig elke zin. Duid vervolgens aan hoe vaak elke zin WAAR is voor jou.

1. Ik doe dingen waar ik om geef, ook al ben ik verdrietig om mijn diabetes

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

2. Ik speel (computer)spelletjes of surf op het internet om mijn gedachten van mijn

gezondheid af te leiden

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

3. Het is oké om verdrietig of bang te zijn met betrekking tot mijn diabetes

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

4. Ik maak me veel zorgen om mijn gezondheid

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

5. Ik verdring mijn trieste gevoelens in verband met diabetes

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

6. Ik probeer te vergeten dat ik diabetes heb

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

7. Het kan niet goed gaan in mijn leven omdat ik diabetes heb

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

8. Ik doe het niet goed op school als ik me zorgen maak om mijn diabetes

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

9. Ik doe dingen die belangrijk zijn voor mij, ook al heb ik diabetes

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

10. Ik draag zorg voor mijn gezondheid, ook al voel ik me van streek omdat ik diabetes

heb

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

11. Mijn leven zou veel beter zijn zonder diabetes

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

12. Het is oké voor mij om me van streek te voelen omdat ik diabetes heb

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

13. Ik eet dingen die niet mogen zodat ik me niet anders voel dan mijn gezin of

vrienden

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

Page 68: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

60

14. Diabetes verpest mijn leven

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

15. Ik kan een goed leven hebben met diabetes

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

16. Ik praat over mijn diabetes ook al geeft het me een slecht gevoel

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

17. Gedachten aan diabetes kunnen echt pijnlijk zijn

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

18. Ik doe dingen om mijn diabetes te vergeten

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

19. Diabetes belemmert me om naar mijn doelen toe te werken

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

20. Ik controleer mijn waarden en geef insuline ook als ik een rotdag heb gehad

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

21. Ik probeer geen nieuwe dingen uit omdat ik bang ben om te hoog of laag te komen

of onwel te worden

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

22. Het is niet oké om te denken aan wat diabetes bij me kan teweegbrengen

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

23. Het is oké om ongerust te zijn over mijn gezondheid

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

24. Ik duw enge gedachten weg over het hebben van diabetes

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

25. Ik geef mijn insuline niet omdat het me eraan herinnert dat ik diabetes heb

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

26. Ik wou dat ik een toverstaf had om mijn diabetes te doen verdwijnen

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

27. Ik doe alles wat ik kan om te vergeten dat ik diabetes heb

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

28. Ik blijf weg bij personen en plaatsen die me herinneren aan mijn diabetes

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

29. Het is oké om boos of van streek te zijn omdat ik diabetes heb

Page 69: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

61

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

30. Ik deel mijn gevoelens over mijn diabetes met andere mensen

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

31. Ik doe dingen die ik graag doe, ook al ben ik misnoegd omdat ik diabetes heb

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

32. Ik doe geen leuke dingen meer omdat ik diabetes heb

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

33. Mijn diabetes staat me in de weg om een goed en betekenisvol leven te leiden

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

34. Ik kan geen goede vriend(in) zijn omwille van mijn diabetes

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

35. Ik doe het minder goed op school als ik aan mijn diabetes denk

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

36. Diabetes weerhoudt me ervan om te doen wat ik wil doen

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

37. Diabetes weerhoudt me om plezier te maken met mijn vrienden

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

38. Diabetes weerhoudt me om het goed te doen op school

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

39. Ik doe hard mijn best om te vergeten dat ik diabetes heb

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

40. Als ik droevige gedachten heb over mijn diabetes, zal het erger worden

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

41. Mijn gedachten aan diabetes beïnvloeden mijn bloedsuikerwaarden

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

42. Angstig zijn omtrent het hebben van diabetes zal het erger maken

Nooit waar Zelden waar Soms waar Vaak waar Altijd waar

Page 70: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

PedsQL 4.0 – (13-18) Copyright 1998 JW Varni, PhD. Alle rechten voorbehouden.

c:\users\gaia\dropbox\psychologie\masterproef\10 april\printen\thesis 1.docx – 05/03/2004

MARCH 2004

Mag niet gereproduceerd worden zonder toestemming

PedsQLTM

Pediatrische Inventaris

Kwaliteit van Leven

Versie 4.0 – Nederlands voor België

VRAGENLIJST voor TIENERS (leeftijd 13-18)

ID#:____________________

Datum:__________________

Page 71: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

PedsQL 4.0 – (13-18) Copyright 1998 JW Varni, PhD. Alle rechten voorbehouden.

c:\users\gaia\dropbox\psychologie\masterproef\10 april\printen\thesis 1.docx – 05/03/2004

MARCH 2004

Mag niet gereproduceerd worden zonder toestemming

INSTRUCTIES

Op de volgende bladzijde staat een lijst van dingen die een probleem voor jou

kunnen zijn. Kun je ons vertellen of je in de AFGELOPEN MAAND een

probleem met elk van deze dingen hebt gehad? Omcirkel het getal dat het

beste bij jou past. Je kunt kiezen uit:

0 als het nooit een probleem is

1 als het bijna nooit een probleem is

2 als het soms een probleem is

3 als het vaak een probleem is

4 als het bijna altijd een probleem is

Er zijn geen goede of foute antwoorden.

Als je een vraag niet begrijpt, vraag dan om hulp.

Page 72: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

PedsQL 2

PedsQL 4.0 – (13-18) Copyright 1998 JW Varni, PhD. Alle rechten voorbehouden.

c:\users\gaia\dropbox\psychologie\masterproef\10 april\printen\thesis 1.docx – 05/03/2004

MARCH 2004

Mag niet gereproduceerd worden zonder toestemming

Heb je in de AFGELOPEN MAAND een probleem gehad…

MET JE GEZONDHEID EN ACTIVITEITEN (problemen met…) Nooit Bijna

Nooit

Soms Vaak Bijna

Altijd

1. Het is voor mij moeilijk om meer dan 100 meter te stappen

0 1 2 3 4

2. Het is voor mij moeilijk om te rennen 0 1 2 3 4

3. Het is voor mij moeilijk om te sporten of lichamelijke oefeningen te doen

0 1 2 3 4

4. Het is voor mij moeilijk om iets zwaars op te tillen 0 1 2 3 4

5. Het is voor mij moeilijk om zelfstandig een bad of douche te nemen

0 1 2 3 4

6. Het is voor mij moeilijk om karweitjes in het huis te doen 0 1 2 3 4

7. Ik heb pijn 0 1 2 3 4

8. Ik heb weinig energie 0 1 2 3 4

MET JE GEVOELENS (problemen met…) Nooit Bijna

Nooit

Soms Vaak Bijna

Altijd

1. Ik voel me angstig of bang 0 1 2 3 4

2. Ik voel me verdrietig 0 1 2 3 4

3. Ik voel me boos 0 1 2 3 4

4. Ik heb moeite met slapen 0 1 2 3 4

5. Ik maak me zorgen over wat mij zal overkomen 0 1 2 3 4

MET JE OMGANG MET ANDEREN (problemen met…) Nooit Bijna

Nooit

Soms Vaak Bijna

Altijd

1. Ik heb problemen om met andere tieners op te schieten 0 1 2 3 4

2. Andere tieners willen mijn vriend(in) niet zijn 0 1 2 3 4

3. Andere tieners lachen mij uit 0 1 2 3 4

4. Ik kan bepaalde dingen niet die andere tieners van mijn leeftijd wel kunnen

0 1 2 3 4

5. Het is moeilijk om mee te kunnen blijven doen met mijn leeftijdgenoten

0 1 2 3 4

Page 73: De rol van psychologische flexibiliteit en het verklaren van ...€¦ · met diabetes type 1 rapporteerden wel een lagere levenskwaliteit van hun kinderen vergeleken met de adolescenten

PedsQL 2

PedsQL 4.0 – (13-18) Copyright 1998 JW Varni, PhD. Alle rechten voorbehouden.

c:\users\gaia\dropbox\psychologie\masterproef\10 april\printen\thesis 1.docx – 05/03/2004

MARCH 2004

Mag niet gereproduceerd worden zonder toestemming

MET SCHOOL (problemen met…) Nooit Bijna

Nooit

Soms Vaak Bijna

Altijd

1. Het is moeilijk om op te letten tijdens de les 0 1 2 3 4

2. Ik vergeet dingen 0 1 2 3 4

3. Ik heb moeite om mee te kunnen met mijn schoolwerk 0 1 2 3 4

4. Ik ga niet naar school, omdat ik me niet lekker voel 0 1 2 3 4

5. Ik ga niet naar school, omdat ik naar de dokter of het ziekenhuis moet

0 1 2 3 4