Circumplaudo nr 68 maart 2014
-
Upload
circumplaudo -
Category
Documents
-
view
214 -
download
2
description
Transcript of Circumplaudo nr 68 maart 2014
nummer 68 | maart/april 2014 | 8e jaargang
Literair internettijdschrift
CIRCUMPLAUDO
CIRCUMPLAUDO 2
CIRCUMPLAUDO
nummer 68
maart/april 2014
8e jaargang
-tweemaandelijks verschijnend literair platform-
Ad van der Zwart Marijke Scholten
Eric Peterse Redactie
www.circumplaudo.nl
Webadres
www.facebook.com/Circumplaudo Facebook
[email protected] E-mail
Kopij kan worden ingezonden naar het bovenstaande e-mailadres. Kopij
Ad van der Zwart Vormgeving website
Marijke Scholten Eindredactie
Eric Peterse Vormgeving omslag en binnenwerk
Enliven Designs Omslagillustratie
Rob den Boer Beheer facebookpagina
© 2014 Copyright berust bij de betreffende auteurs. Copyright
Deze uitgave is zonder subsidie tot stand gekomen.
CIRCUMPLAUDO 3
Inhoud
Argibald - Cartoons 4, 19, 20, 25 en 26
Sander J. Alkemade - Andere moraal 5
Hilde A.M. Jutte - Delen en stelen 9
Karen van Soomeren - Hersenloos besef 21
Leo van der Sterren - R&D 27
Gurkje van Dam - Gurkje gaat naar de film 35
CIRCUMPLAUDO 4
Argibald
CIRCUMPLAUDO 5
Sander J. Alkemade
Andere moraal
We zitten in het groenpark van middelbare school Rudolf
Steiner in Bussum. En we spreken met Lotte Andermans
over haar leven, haar zeden en haar toekomstwensen. Aan-
leiding is het feit dat Lotte is geselecteerd om deel te nemen
aan de stedelijke zangwedstrijd BGT, zeg maar de opstap
naar Idols, The Voice en HGT. Maar we zitten hier toch
vooral ook om het over de zeden van Lotte te hebben, want
dat lezen we toch allemaal het liefst in deze schoolkrant.
Lotte, vertel wat over jezelf, waar woon je, wat doen je ou-
ders, heb je nog andere hobby’s en…?
Nou ik ben dus Lotte Andermans, ik woon in Allestaete,
vlakbij het Klapplein, tegenover de bibliotheek die afge-
brand is. Ik ben zeventien jaar… nee? Okee, ik ben zestien
jaar… nou ja bijna dan. Mijn moeder is Officier van Justitie
en mijn vader doet ook iets bij het parket en dan bedoel ik
niet dat wat op de vloer ligt. Ik heb veel respect voor mijn
moeder, want zij is begonnen als assistente van mijn vader
en nu is ze de baas van mijn vader en mijn vader… ach het is
mijn vader, daar heb je er meestal maar een van. Hihi. Mijn
belangrijkste hobby’s zijn zingen en… ehm… ehm… nouja…
gewoon zingen. Ik ben altijd aan het zingen, al vanaf mijn
kindertijd en later toen ik hier op school kwam nog meer. Ik
zing overal, op de fiets, als ik op de taxi wacht of als ik alleen
op een perron sta. Ik heb veel ervaring, maar of ik goed ben
CIRCUMPLAUDO 6
kan ik moeilijk zeggen, ik ben daar soms nog onzeker over…
dat ik nu kan meedoen aan de stadszangwedstrijd vind ik
een grote eer en ik ben er dan ook trots op.
Ik heb een degelijke opvoeding gehad door een gouver-
nante en ook een tijdje op een dure kostschool gezeten,
maar dat vond ik niks. Tennis, polo en Harry Potter, ik vond
het saai. En dan nog zoals die mensen zich kleden en bekakt
praten, omdat pappie een tandarts is… geeuw. Wat dat be-
treft vind ik dit een veel leukere school, hier kan ik alles be-
ter in de hand houden. En het feit dat ik graag mijn eigen
keuzes maak en mijn eigen dingen doe, maakt me toch geen
beter of slechter mens dan een ander? Feminisme betekent
voor mij juist zaken in eigen hand nemen, de omgeving zelfs
naar je hand zetten en niet meteen gaan janken als het een
keer tegenzit, dan moet je gewoon nog wat meer je best
doen. Ik vind toch al dat vrouwen intelligenter en socialer
zijn dan mannen. Jongens hebben de handicap dat het jon-
gens zijn…, ze lopen gewoon achter…, zeker hier op school.
Zijn we al bij het onderdeel zeden? Oh, nu precies… nou
dat komt dan mooi uit. Je hoort vaak dat jongeren het niet
zo nauw nemen met de veranderende seksuele moraal, maar
daar ben ik het totaal niet mee eens hoor. Ik bedoel, het gaat
er toch in de eerste plaats om dat je het leuk vindt en naar je
zin hebt en hoe vaak je het dan doet is toch niet zo belang-
rijk? Maar ik denk wel dat het nu makkelijker geworden is
dan vroeger, zeg maar. Het is zeker niet zo dat ik met ieder-
een het bed in duik, maar ik denk dat onze generatie er wat
zakelijker over geworden is. Ik bijvoorbeeld zou het niet zo-
maar met iedereen kunnen doen, tenzij er een goede reden
voor is. Ik bedoel als iemand mij geholpen heeft met mijn
CIRCUMPLAUDO 7
huiswerk, dan wil je toch iets terugdoen. Nou, dan is de we-
bcam gauw aangezet, daar hoef je echt de deur niet meer
voor uit. En toen ik een tijdje terug alleen maar onvoldoen-
des haalde, ben ik wel op die leraar afgestapt. Daarna ging
mijn punt meer in de richting die ikzelf voor ogen had en die
leraar zei dat ik me ‘nergens meer druk over hoefde te ma-
ken’… ja, mits ik het niet tegen zijn vrouw zou vertellen. Wat
een onzin, ik ken dat mens niet eens… Ik heb ook weleens
meegemaakt dat iemand mij na een avond in de disco hele-
maal naar huis had gebracht, zodat ik geen enge mannen
tegen zou komen… dan vind ik het logisch als je ook wat te-
rug kan doen… Kijk soms wil je er iets mee bereiken, maar
dan is het meer een doel en een middel. Laatst kreeg ik ruzie
met Hendelien, die trut was zogenaamd ‘mijn beste vrien-
din’, tot dan toe. Nou daarna lag haar nieuwe vriend binnen
drie dagen onderop hoor…, dat gedrag pik ik niet van haar.
En afgelopen kerst hebben we met alle meiden uit 5CG, zeg
maar uit de bovenbouw, geld opgehaald voor een goed doel,
iets met geestelijke gehandicapten. Nou dan kan je als een
dolle malloot in de stromende regen gaan hollen en je laten
sponsoren… of je kiest op een hele vrouwelijke manier er-
voor om het zelf te gaan doen, liggend. Het was een groot
succes, we hebben veel geld opgehaald en sommige meiden
doen het nog steeds… Oh… ehm misschien kan je dat eruit
halen? Want de regering doet over dat soort dingen nog heel
moeilijk, die lopen zoals altijd achter de feiten aan, dus die
bijbaan is strikt onder ons… En ik vind ook dat je zelf die
keus moet hebben… Ik bedoel we hebben niet allemaal Bor-
sato met een dikke kruiwagen als achternaam… Dus vind ik
het ook helemaal niet erg om aan te pappen met de juryle-
CIRCUMPLAUDO 8
den die wel hetero zijn. Het gaat er niet om hoe je er komt,
maar DAT je er komt, toch?
Of ik nooit op een negatieve manier geconfronteerd ben met
mijn zeden? Nee. Hoewel, omdat ik beroemd wil worden,
noemt de oerlelijke, frigide en veel te dikke Hendelien, me
nu steeds ‘de jetslet’ maar dat is toch niet zo erg? Binnen-
kort ga ik in Nijmegen studeren en daar kent helemaal
niemand me. Als ik daar mijn pure kant wat meer laat zien,
sla ik zo een saaie degelijke vent aan de haak, met een hoog
toekomstig inkomen. Zo gaan die dingen gewoon. Daar
maak ik me geen zorgen over… Maarre zijn we inmiddels
zo’n beetje klaar? Want ik heb zo een afspraak met de orga-
nisator van de zangwedstrijd, Bussum. Got… ja… om alvast
het podium een keer te bekijken… in het donker ja… en in
het licht. Mooie symboliek lijkt me.
Wanneer wordt dit gepubliceerd? Oh dan pas... Kan dat
niet wat eerder? Liefst voor de wedstrijd, dan leren de men-
sen mij vast een beetje kennen en stemmen ze op mij… Is er
niet iets dat ik met jou kan doen of ben je homo?
CIRCUMPLAUDO 9
Hilde A.M. Jutte
Delen en stelen
1
Vuurmaakster, de vrouw die het vuur had uitgevonden, was
al heel lang dood. Toch maakte een groepje mensen nog
steeds vuur. De andere groepen mensen noemden dat
groepje de Vuurstam. Niemand deelde de tijd toen op in ja-
ren, ook de mensen van de Vuurstam niet. Ze hoefden de
jaren dan ook niet te tellen. Het was gewoon heel lang gele-
den dat Vuurmaakster het vuurmaken had uitgevonden. En
al die tijd hadden de mensen van de Vuurstam het trucje
aan elkaar doorgegeven. Ze bleven elkaar ook al die tijd ver-
halen vertellen, ’s avonds rond het vuur. Dan zorgden de
vlammen dat ze konden zien hoe je keek en wat je met je
handen en voeten deed. Er was heel wat veranderd bij de
Vuurstam, nu ze vuur hadden. Ze konden in het donker pra-
ten en ze hadden nu ook bijna allemaal een naam omdat je
dan makkelijker in een verhaal kon zeggen over wie je het
had.
De Vuurstam was in de lange tijd dat ze al vuur hadden
groter geworden. Dat kwam omdat er minder kleine kinde-
ren doodgingen van de kou. Ze hadden ook vaker genoeg te
eten voor al die extra mensen. Dat kwam doordat ze langer
in het noorden konden leven als de kuddes daar nog bleven
en de eerste sneeuw al viel.
CIRCUMPLAUDO 10
Al met al waren de mensen van de Vuurstam nu anders
dan de mensen van alle andere groepen die over de vlakte en
in de bossen en langs de rivieren zwierven. Dat was niet al-
leen omdat ze andere woorden hadden; iedere groep had
weer andere woorden, dat was altijd al zo geweest. Maar
alleen bij de Vuurstam hadden ze vuur en praatten ze als het
al donker werd en had bijna iedereen een naam. De mensen
van de Vuurstam hadden wel geprobeerd om aan de ande-
ren uit te leggen hoe zij ook vuur konden maken, maar dat
was niet gelukt. Dat kwam natuurlijk doordat ze elkaar niet
verstonden, met al die verschillende woorden. Maar de
mensen van de andere groepen waren ook een beetje bang
voor het vuur van de Vuurstam. Ze zochten er van alles ach-
ter, tovenarij of boosaardigheid.
Gelukkig waren er ook dingen hetzelfde gebleven. Nog
altijd kwamen groepen elkaar tegen op de vlakte en net als
vroeger begon dan iedereen te springen en te roepen. Dan
gaf het niet dat iedereen andere woorden had en dat je alle-
maal tegelijk wat door elkaar riep. Van al dat geluid werd je
alleen maar blij en opgewonden en dan hadden ze allemaal
seks met elkaar. Zo was het de gewoonte en er kwam
niemand op het idee dat het anders kon.
Soms bleven er twee groepen wat langer bij elkaar, wel
een paar dagen. Dat kon alleen als er genoeg te eten was
voor zoveel mensen, dus het kwam niet vaak voor. Als het
wel gebeurde, dan waren de twee groepen ook ’s nachts bij
elkaar. Voor de Vuurstam was dat lastig. Ze wilden dan ei-
genlijk een vuurtje stoken maar de mensen van zo’n andere
groep vonden dat veel te eng. En je kon elkaar niet uitleggen
waarom je dingen deed of waarvoor je nou eigenlijk bang
CIRCUMPLAUDO 11
was, daarvoor zou je elkaar moeten kunnen verstaan. Het
was weleens op vechten uitgelopen. Of eigenlijk best wel
vaak. En nu wilde de Vuurstam niet meer te lang bij een an-
dere groep zitten. Een stukje van de dag, dat vonden ze wel
lang genoeg. Maar saai was het wel, altijd maar die zelfde
koppen om tegenaan te kijken.
2
Het was een jaar dat de sneeuw onverwacht vroeg begon te
vallen. Een groepje mensen dat nog helemaal niet wist hoe
je vuur moest maken, trok naar het zuiden, weg van de kou.
Onderweg werden ze voortgejaagd door een koude wind met
striemende vlagen sneeuw. Soms was het zicht zo slecht dat
jonge kinderen de rest van de groep kwijtraakten.
Bij een bosje dat wat beschutting bood, wilden een jonge
man en z’n meisje ophouden met lopen en een poosje schui-
len. Zij ging een kind krijgen en hij was de vader. De ande-
ren wilden niet blijven, ze vonden dat ze verder moesten,
naar waar het warmer was. Er werd geroepen en hevig met
armen gezwaaid. Het meisje huilde van pijn omdat de weeën
waren begonnen. De jonge man veegde wat sneeuw weg in
de luwte van een struik en begon van takken een scherm te
vlechten om haar wat meer beschutting tegen de wind te
geven bij de bevalling. Het was ondertussen opgehouden
met hagelen en sneeuwen. De anderen waren verder getrok-
ken. De jonge man werd voor de eerste keer vader en van de
zenuwen liet hij de takken steeds vallen, dus hij was best
lang bezig. Het scherm was nog maar net klaar toen het
CIRCUMPLAUDO 12
kindje z’n eerste kreetjes slaakte. Het was ook voor het meis-
je de eerste bevalling, ze wist nog niet hoe het voelde om
voor het eerst je eigen kindje vast te houden. Ze moest een
beetje huilen maar vond dat dan ook weer raar. De jonge
man legde zijn armen beschermend om moeder en kind en
moest ook een beetje huilen.
Ze konden er niet te lang bij stilstaan, ze moesten de
groep weer gauw vinden. Anders zouden ze het niet overle-
ven in de kou. Gelukkig konden ze de sporen zien in de
sneeuw. Ze liepen zo snel als ze konden. Toch was het al bij-
na helemaal donker toen ze de rest van de groep weer von-
den. Die had wat beschutting gezocht in de luwte van een
grote rots. Jammer genoeg begon het die nacht weer te
sneeuwen en daar hielp de rots niet tegen.
De tocht om bij de kou weg te komen duurde dagen en
was zwaar. Het kindje overleefde het niet omdat de moeder
niet genoeg tijd had om het goed te zogen. Nu wilde de
moeder niets meer van de jonge man weten, ze was boos op
hem omdat hij haar geen sterk kind had kunnen geven. Ver-
bitterd liep ze met het kind in haar armen verder, verdrietig
omdat de grond te hard was om het te begraven. De jonge
man wist niet wat hij moest zeggen. Dat was niet omdat de
mensen toen nog zo weinig woorden hadden; al ken je nog
zoveel woorden, voor sommige dingen zijn het er nooit ge-
noeg.
Na een paar dagen kwamen ze bij een dood kalf aan, dat
nog niet was opgevreten door andere dieren. Ze hadden al-
lemaal al dagen weinig gegeten en vielen op het karkas aan.
Het meisje legde daarbij zelfs haar dode kind opzij. Toen
iedereen zich zat had gegeten, merkte de jonge man dat ze
CIRCUMPLAUDO 13
ver genoeg waren gelopen, de grond was hier niet bevroren.
Hij nam zijn kind op en begroef het. De moeder stond naast
hem. Een poosje huilden ze samen. De andere mensen ble-
ven een beetje op een afstandje. Nadat ze een tijdje zo had-
den staan huilen, liet de moeder van z’n kind de jonge man
staan bij het grafje en liep terug naar de groep. Nooit eerder
had hij over zulke dingen nagedacht, over dood en liefde
enzo, maar nu deed hij het toch maar wel. Gevoelens waren
ingewikkeld.
3
Zo stond hij daar nog een poosje. De groep trok verder,
maar hij wilde niet weg bij het grafje. Daar stond hij en ’s
nachts ging hij zitten. Hij was nu helemaal alleen. Dat was
nogal stom van hem want in z’n eentje zou hij niet lang over-
leven, maar soms is verdriet te groot om slim te gaan zitten
wezen. Hij zat daar maar in het donker te staren. Uren later
begon eindelijk de zon weer te schijnen. Verstijfd stond hij
op en begon te lopen. Maar hij liep niet de groep achterna,
hij liep de andere kant op, de kou tegemoet.
Na een paar dagen, hij wist niet hoeveel het er waren
want daar had hij niet op gelet, zat hij ziek van honger en
ellende op de grond tegen een kaal boompje geleund. Hij
dacht dat hij zou gaan sterven en dat niemand hem dan zou
begraven. Vaak had hij horen vertellen dat je niet naar de
plaats van de goden mocht als je na je dood niet werd begra-
ven. Of dat allemaal echt waar was, wist hij niet. Hij bedacht
dat het beter was om weer op te staan en mensen te gaan
CIRCUMPLAUDO 14
zoeken. In ieder geval moest hij iets vinden om op te eten.
Dan zou hij misschien wel in leven blijven en nog lang niet
dood gaan. Maar zijn benen waren zo moe. Hij bleef daar
maar zitten en voor zich uit kijken. Langzaam maar zeker
hield hij op met denken.
Hij dacht al bijna helemaal niet meer en haalde misschien
al geen adem meer, toen hij stemmen hoorde. Iemand be-
gon aan hem te schudden om te kijken of hij nog leefde.
Traag deed hij zijn ogen open. De man die over hem heen
gebogen stond, schudde nog wat harder. Een andere man
riep wat, maar het waren woorden die hij niet kende. Hij zei
zachtjes iets terug, roepen lukte niet. Twee grote kerels til-
den hem op en droegen hem tussen hen in. Ze brachten hem
niet heel ver, naar waar een grote, overhangende boom
stond. Onder die boom zat de Vuurstam rond een vuur. Hij
wist niet wat ze met hem gingen doen, die vreemde mensen
met hun vuur. Eigenlijk wilde hij heel ver weg lopen. Maar
hij kon niet eens staan. De kerels zetten hem bij het vuur en
gaven hem een stuk konijn. Dat had hij niet verwacht.
Dankbaar begon hij te eten. Terwijl hij daar zo zat te eten,
voelde hij hoe hij weer wat warmer werd. De mensen van
de Vuurstam praatten druk met elkaar en wezen in de rich-
ting van de heuvels. Daar zag hij een kudde herten. Hij keek
nog wat langer, zag dat er mensen uit die richting kwamen,
ze droegen een hert tussen zich in. Twee dagen later was het
hert op en de Vuurstam trok verder, de kuddes achterna. De
jonge man mocht met hen mee.
Zo trokken ze naar het zuiden, waar de winter niet kwam.
De mensen van de Vuurstam vonden de jonge man een
beetje een sukkel omdat hij zo raar praatte. Ze vonden het
CIRCUMPLAUDO 15
ook raar dat hij in z’n eentje door de sneeuw was getrokken
en geen vuur kon maken. Maar ze merkten dat de jonge man
goed punten kon maken aan stokken. En hij kon schermen
maken van takken en bladeren, dat was iets dat ze nooit
eerder hadden gezien. Ze lieten hem dus maar blijven.
Al snel begreep de jonge man dat het vuur goede kanten
had, vuur gaf warmte en licht. Daardoor konden de mensen
van de Vuurstam in het donker met elkaar praten. Toch
bleef hij er wat bang van en ’s avonds, als iedereen rond het
vuur zat, kroop hij altijd een beetje van de groep weg. Zijn
redders probeerden hem te leren om ook zelf vuur te maken,
dan keek hij wel goed naar ze, maar hij maakte zelf geen
vuur.
4
Vele, vele dagen later trokken de kuddes weer naar het
noorden en de Vuurstam trok er weer achteraan, net als alle
andere mensen die graag vlees aten. De jonge man trok nog
steeds met de Vuurstam mee, hij hoorde er nu gewoon bij.
Hij kon zelfs een beetje met de andere mensen van de stam
praten.
Op de vlakte in het noorden, bij een rivier, kwamen ze de
groep tegen waar de jonge man eerst bij had gehoord. Ze
waren blij dat hij nog leefde en vroegen hem hoe dat zo
kwam. Hij was blij dat hij weer voluit kon praten met woor-
den die hij goed kende en vertelde hoe hij gevonden was. Hij
sprak over het vuur, zei hoeveel warmte dat gaf, en dat dat
hem misschien wel gered had. Maar dat geloofden ze niet zo.
CIRCUMPLAUDO 16
Vuur was gevaarlijk, dat wist toch iedereen.
Omdat er nu iemand was die bij allebei de groepen hoor-
de, gingen ze niet met elkaar vechten. Allemaal bleven ze
een paar dagen bij de rivier. Het gras langs de rivier stond
hoog en er waren veel kuddes in de buurt. In de bosjes wa-
ren veel bessen. Overdag zochten de twee groepen samen
naar eten. Maar ’s nachts zaten ze allebei aan een andere
kant van de rivier, want de groep zonder vuur bleef het vuur
vrezen.
’s Avonds brandde er bij de Vuurstam een knetterend
vuurtje, de mensen zaten er omheen en ze vertelden elkaar
verhalen, zoals bij hen de gewoonte was. De jonge man lag
wakker en keek er van een afstandje naar. Het leek hem nu
ineens heel fijn om naar verhalen te luisteren en er te vertel-
len. De tweede avond stond hij op en zwom naar de over-
kant, naar de mensen van wie hij alle woorden verstond.
Maar de mensen aan de overkant waren niet gewend om in
het donker te praten, als je elkaar niet kon zien. Ze sliepen
allemaal. Teleurgesteld zwom hij weer terug.
De volgende dag, voordat iedereen uitzwermde voor de
jacht of om bessen te verzamelen, zwom hij weer naar de
overkant. En aan de mensen met wie hij alle woorden deel-
de, vertelde hij van het vuur en dat hij wist hoe dat te ma-
ken. Hij zei dat ze elkaar dan ’s avonds verhalen konden ver-
tellen. Gelijk begonnen ze allemaal te roepen en te schreeu-
wen. Hij was zeker gek geworden, vuur was bar en boos,
daar moest je ver van blijven. De moeder van zijn kind stond
er ook bij en zij schreeuwde misschien nog wel het hardst.
Ze wees op haar bollende buik en zei, ‘Je wilt dit kind zeker
ook dood hebben.’
CIRCUMPLAUDO 17
Daar stond hij dan en de tranen sprongen hem in de
ogen. Maar hij wilde niet opgeven, de warmte van het vuur
zou hun kindje juist gered hebben. Een vrouw die al een
paar van haar kinderen in de winter dood had zien gaan,
kwam dichterbij toen hij dat zei. Ze duwde wat anderen op-
zij en begon vragen te stellen. Bleven er bij de Vuurstam
meer kinderen in leven? Was het niet gevaarlijk dan, al die
wilde vlammen? En gebeurde er geen rampen als je in het
donker met elkaar praatte en wist je dan echt wat een ander
zei? De jonge man vertelde van de kinderen die bleven leven
in de kou en van de verhalen bij het vuur. En hij legde uit
dat het vuur ook licht gaf, zodat je kon zien hoe iemand keek
en wat voor gebaren die maakte. En eindelijk begonnen er
een paar te roezemoezen. Misschien was dat vuur zo gek nog
niet. Hij moest maar eens proberen zo’n vuur te maken.
De jonge man pakte vuurstenen en biezen en mossen en
deed precies wat hij bij de Vuurstam had zien doen. Maar hij
wist niet dat het met natte biezen en vochtig mos niet ging.
Het mos en de biezen wilden maar geen vlam vatten. Na een
stuk of wat pogingen stuurden ze hem weg. Hij moest nog
maar eens goed gaan kijken bij de Vuurstam.
De volgende dag probeerde hij het weer maar pas de der-
de dag lukte het. En zo brandde er de derde avond aan twee
kanten van de rivier een vuur.
5
Bij de Vuurstam zagen ze het vuur aan de overkant. Ze ke-
ken nog maar eens goed naar hun eigen vuur. Maar dat was
CIRCUMPLAUDO 18
niet kleiner dan anders en ook niet minder warm. Ze snap-
ten het niet goed. Ze wisten natuurlijk wel dat de vreemde
jonge man het vuur van hun had gestolen en naar de ande-
ren had gebracht, maar dat ze dan zelf nog even veel vuur
hadden als eerst, dat begrepen ze niet goed. Ze wilden wel
boos worden, maar toch ook weer niet. Want als je iets nog
had, dan was het niet gestolen. Om toch iets te doen, noem-
den ze de jonge man Vuurdief en hij moest voortaan maar
bij zijn eigen stam blijven, de Dievenstam.
De mensen van de Dievenstam begrepen het ook niet
goed. Zij hadden nu vuur, maar de Vuurstam had ook nog
steeds vuur. Die eerste avond rond het vuur hielden ze maar
niet op met elkaar te vragen hoe dat nu toch allemaal kon.
Maar ze waren niet gewend lang op te blijven en begonnen
moe te worden. Om er vanaf te zijn en te kunnen gaan sla-
pen, besloten ze dat de goden het zo gewild hadden. Dat
stemde iedereen tevreden.
Ze noemden zichzelf voortaan de Tweede Vuurstam en de
jonge man die het vuur had gebracht heette voortaan Vuur-
brenger. Hij hoorde nu weer gewoon bij hun stam. Alleen de
vrouw die zijn kind had gebaard wilde niks meer van hem
weten. Maar dat gaf niet, de andere vrouwen waren zo dol
op hem dat hij bijna om de dag seks kon hebben. Zo werd hij
vader van vele kinderen en een paar daarvan bleven lang
genoeg in leven om zelf weer kinderen te krijgen.
CIRCUMPLAUDO 19
Argibald
CIRCUMPLAUDO 20
Argibald
CIRCUMPLAUDO 21
Karen van Soomeren
Hersenloos besef
Waar ging het fout? Sara kon het niet ontdekken. Samen
met Ilse had ze de hersenen in flinterdunne plakjes gesne-
den en ingescand. Ze tikte met haar vinger op haar neus,
waarna ze de vinger over het scrollwheel van haar muis be-
woog. De 3D-weergave op het beeldscherm voor haar draai-
de gehoorzaam rond. Ze zoomde in op een onderdeel,
zoomde weer uit en weer in op een ander deel van de herse-
nen. Wat vergaten ze? Een geluid verstoorde haar gedach-
ten. Het leek op het gerommel van onweer. Ze keek op. Bui-
ten zag ze een blauwe lucht met wat schapenwolken. Haar
blik gleed over Hendrik die met samengeknepen ogen door
zijn bril naar zijn beeldscherm tuurde, langs Ilse die een
blonde pluk haar om haar linker wijsvinger draaide terwijl
ze met haar rechter wijsvinger over haar tablet bewoog.
Niemand leek het gehoord te hebben. Had ze zich het geluid
ingebeeld? Haar ogen prikten en ze knipperde met haar oog-
leden.
‘Het is mooi geweest,’ zei Ilse terwijl ze opstond. ‘Ik ga
naar huis.’
Sara keek naar de klok. Het was al weer half vijf.
‘En we zijn nog geen steek verder gekomen! Ik kan het
niet hebben, ik wil vandaag iets nuttigs gedaan hebben.’
‘Morgen weer een dag. Het heeft op deze manier geen
nut.’
CIRCUMPLAUDO 22
‘Ik begrijp gewoon niet waarom we niet verder komen
dan de herinneringen. Alles ligt in het model opgeslagen,
maar dat is dan ook alles. Er is geen activiteit, geen reactie
op ook maar een enkel scenario. We moeten iets over het
hoofd zien, dat kan gewoon niet anders.’
‘Tenzij het bewustzijn niet in het brein zit.’
‘Begin nu niet weer,’ zei Sara. Ilse had haar hand opgehe-
ven. Inmiddels wist Sara wel beter dan door te blijven pra-
ten. Ze zwaaide de weglopende Ilse slechts na.
Het schemerde toen ze haar fiets van het slot haalde. In de
anderhalf uur dat ze was blijven zitten, was ze niet verder
gekomen. Ze had er een hekel aan om Ilse gelijk te moeten
geven. Dat gebeurde vaker dan haar lief was. Het romme-
lende geluid onderbrak haar gedachten voor de tweede keer
die dag. Ze staarde naar de lucht. Het zag er kalm uit. Om
haar heen zag ze ook niets bijzonders. Geen bouwwerk-
zaamheden, geen vallende metalen platen. Als ze het zich
verbeelde had het geen zin om te blijven staan kijken, dus
klikte ze de fietslampen aan en stapte op haar fiets.
Terwijl ze door het centrum heen fietste zag ze hoe de
drogist de borden voor zijn winkel naar binnen haalde en de
jongen van de computerwinkel de roldeur voor de winkel
liet zakken. Voor hen zat de dag er ook op. Een dag waarin
ze spullen verkochten, spullen bestelden, administratie af-
handelden en zelfs stofzuigden. Zij moest na een dag als
vandaag weer aan de implicaties van haar werk denken.
Haar overtuiging dat haar brein haar persoonlijkheid gaf,
zorgde er ook voor dat als zij dood ging, het over was. Haar
collega’s konden wel proberen om haar brein na te maken
CIRCUMPLAUDO 23
en tot leven te brengen, maar dat stelde haar dood niet uit.
Ze zouden haar slechts kopiëren. En daarvoor moest ze eerst
dood zijn. Desondanks had ze haar brein aan hun project
gedoneerd. Maar zij zou ooit opgaan in het grote niets. Hoe
was het om er niet te zijn? Ze kon zich niets bij niets voor-
stellen. Bij de poging dit wel te doen, ging het haar altijd
duizelen. Ze sloot haar ogen even, maar opende ze snel weer
voordat ze de bocht in fietste. Bij het openen van haar ogen
zag ze een lichaam op de weg liggen, ze rukte aan haar stuur
en haar fiets zwenkte verder de weg op. Ze keek over haar
schouder, maar zag niemand meer. Er was niets dan weg. In
de verte zette het rommelende geluid aan. Ze draaide zich
met een ruk om en keek in twee felle lichten die op haar af
kwamen. Ze verstijfde.
Haar gedachten stroomden als energie door haar bewust-
zijn. De energie nam toe, het prikkelde haar. Ondanks de
duisternis, zag ze licht. Oranje lichtbollen groeiden uit tot
paarse, rode en gele ballen. Ze vermengden zich, vormden
patronen en trokken weer weg. Haar bewustzijn reikte zich
verder uit naar haar omgeving. Ze zag het lichaam weer op
de weg liggen. Precies aan het begin van de bocht waar ze
het eerder had gezien. Er stond een ambulance naast. Een
witte bestelbus stond even verderop in het gras naast de
weg. Aan het rubberspoor achter de bus te zien, had de be-
stuurder hard afgeremd. Ze probeerde zich te oriënteren.
Waar was ze zelf? Het tafereel leek zich schuin onder haar af
te spelen. Ze zag een gehavende fiets op straat liggen. Die
fiets leek erg op die van haar. Ze wilde de scene beneden
zich vanuit een andere hoek bekijken. Direct overzag ze van-
CIRCUMPLAUDO 24
af de andere kant van de weg het geheel. Ondanks het bloed
op het lichaam, herkende ze het gezicht van de vrouw die
daar lag maar al te goed. Dit kon niet. Dit was niet echt. Die
gedachten zette een golf van energie in gang. Het gaf haar
een bewustwording. Ineens voelde ze zich vrij. Ze kon gaan.
Maar verdorie, dan had Ilse toch weer gelijk.
CIRCUMPLAUDO 25
Argibald
CIRCUMPLAUDO 26
Argibald
CIRCUMPLAUDO 27
Leo van der Sterren
R&D
Op zekere ochtend, toen de tourniquet eindelijk meegaf na-
dat Akke Distel voor de derde keer zijn pasje voor de lezer
had gehouden, overviel de omineuze gedachte zijn bewust-
zijn spontaan dat hij de enige bestendige factor vormde in
het bedrijf waar hij al sinds mensenheugenis als bevoorra-
dende duvelstoejager aan verbonden was, namelijk het ver-
schrikkelijke Iraluma B.V.
Door een niet aflatend innovatief beleid had Iraluma B.V.
te Delfzijl talloze eclatante sporen verdiend op het gebied
van vuilverwerking en recycling. De afdeling Research &
Development van Iraluma vormde het kloppende hart van
het bedrijf door bepaalde spectaculaire uitvindingen van
instrumenten om van afval af te komen. ‘Afval bestaat niet’.
Dat was de officiële slogan van Iraluma. Of ‘rommel ren-
deert’. ‘Hoe de dingen klein te krijgen,’ zo luidde één van de
officieuze motto’s. Des te kleiner, des te makkelijker te ber-
gen, dat was de gedachte die erachter stak. Overigens diende
Iraluma verward te worden met Ireluma noch Iraluna – dat
laatste bedrijf zat in Delft en bovendien in een heel andere
tak van industriële sport, namelijk op het terrein van de be-
drijfsbeveiliging. Iraluna was wel een leverancier van Iralu-
ma want Iraluna had ervoor gezorgd dat de bedrijfspanden
van Iraluma vol bewakingscamera’s hingen. Het wemelde
ervan.
En afgezien van de feiten dat Ireluma in Delden gevestigd
CIRCUMPLAUDO 28
en ogenschijnlijk permanent in een gelig rookgordijn gehuld
was, tastte een ieder in het duister met betrekking tot het
wezen van deze onderneming. Toch werden de drie nage-
noeg identieke namen vaak door elkaar gehaald. Dat leverde
soms misverstanden en pijnlijke situaties op. Maar daar
gaat dit verhaal niet over. En één ding stond als een huis:
Iraluma fonkelde als een wilde parel in dat verder doffe
Oost-Groningen.
Dat Akke Distel het pand van Iraluma nog steeds elke dag
betrad en mocht betreden, kon trouwens opmerkelijk ge-
noemd worden. Iraluma B.V. verkeerde eigenlijk in een
soort permanente staat van crisis in die zin dat de successie-
ve directies van de organisatie stuk voor stuk ten prooi vie-
len aan een chronische veranderingswoede. Die zucht naar
abrupte vernieuwing werd de hoogmogende directeuren van
Iraluma ingegeven door de eigenaar van het bedrijf, de even
charismatische als eigenzinnige Harry Haessen die op zijn
beurt weer tot zijn daden werd aangezet door het enige vali-
de motief dat bezitters van private ondernemingen zou die-
nen te drijven, namelijk winstbejag. Althans zo werd alge-
meen verondersteld. Maar bij Iraluma nam dat streven naar
vernieuwing niet zelden een epische omvang aan. Het was
alsof er een soort virus in de gebouwen op de campus van
Iraluma hing dat de onderscheidenlijke directies besmette
zodra zij het betraden. Nadat het virus zich eenmaal genes-
teld had in de directionele lichamen, leken de bedrijfsleiders
plotseling aan een vreemde aandoening te lijden waarbij
verstandsverbijstering werd gecombineerd met de niet te
negeren drang alle dingen totaal anders te doen.
Wanneer een bepaalde beleidslijn niet snel rendeerde,
CIRCUMPLAUDO 29
werd het roer omgegooid. Onder het mom van een dynami-
sche organisatie te willen zijn, deden zich om de haverklap
wijzigingen van het organogram voor – met alle denkbare
consequenties voor het personeel. Hoe deze wilde parel ook
mocht glanzen als je bij Google Earth op het noorden van
Nederland inzoomde, reorganisaties en collectieve ontslag-
golven kwamen zo frequent voor dat zij de norm bepaalden
– en van lieverlede als normaal golden. Leidinggevenden,
middenkaderleden en complete management teams werden
met het grootste gemak en met veronachtzaming van het
arbeidsrecht en de ongeschreven wetten van het fatsoen aan
de straat gezet zoals men een gammele stoel afdankt. Colle-
ga’s gingen en kwamen met de snelheid van een vloek. Di-
recties volgden in hun rijzen en dalen het ritme dat de resul-
tante vormt van het draaien van de aarde om de zon, zij het
een stuk onregelmatiger. De koning is dood, lang leve de
koning. De toekomst strekte zich uit over een termijn van
twee, drie, hooguit vier maanden. Op dat punt in de toe-
komstige tijd ongeveer doemde de horizon op, huizenhoog,
noodweergrijs, nu en dan overhellend. De rest lag achter de
kim. Er deden zich zo vaak interne verhuizingen voor dat
geen mens het in zijn hoofd haalde om een pas verkregen
nieuwe werkplek voor definitief in te richten – men antici-
peerde op de volgende verhuizing.
De fundamentele organisatiewijzigingen vonden minder
vaak maar wel degelijk ook periodiek plaats. Nauwelijks
waarneembaar werkte er een algoritme achter de weder-
waardigheden van Iraluma B.V. Toen Akke Distel ruim der-
tig jaar geleden aangenomen werd, was de onderneming
georganiseerd volgens model X. Dat model X een groot aan-
CIRCUMPLAUDO 30
tal varianten kende, werd geopenbaard door een niet afla-
tende stroom van kleine organisatiewijzigingen in de jaren
daarna. Tien jaar nadat Akke in dienst was getreden, volgde
er een macrowijziging naar het model Y, met opnieuw een
sleep van varianten als de staart van een komeet. En enkele
jaren geleden had een gloednieuwe directie het besluit ge-
nomen om het roer weer volledig om te gooien naar een or-
ganogram dat nog weer het meeste op het model X leek,
waardoor de postmoderne metagetuige op strategisch ni-
veau een soort X-Y-dialectiek zou weten te onderscheiden.
Net als in de filosofie tekende zich in de ontwikkelingsgang
van Iraluma B.V. een slingerbeweging af tussen de twee
fundamentele uitersten waartoe alle dingen uiteindelijk te
herleiden waren. Of zoiets.
Als een rots torende Akke Distel boven deze onbarmhar-
tige branding uit. ‘In mij vloeit alles samen, verleden en he-
den, traditie en moraal, de eigenheid van het land en de ver-
snellingen van de vooruitgang,’ mompelde hij, niet zonder
trots om zowel het inzicht als de inhoud van dat inzicht. ‘In
mij vindt dat allemaal een plek van bewaring. En van daar
uit lever ik mijn aandeel aan de nieuwe tijd.’
Terwijl hij naar zijn werkplek wandelde, stelde Akke Dis-
tel vervolgens niet zonder voldoening en met een zekere
grimmigheid vast dat hij alle aanvallen op het universele
recht op arbeid alsook zijn eigen, daarvan afhangende iden-
titeit had afgeslagen. Drie maal had men geprobeerd hem te
lozen. De eerste keer had hij net zitting genomen in de on-
dernemingsraad. Toen ging het dus niet door. De tweede
keer had hij die raad net verlaten en genoot hij nog be-
scherming. Toen ging het dus weer niet door. De derde keer
CIRCUMPLAUDO 31
had Human Resources een foutje gemaakt in het gegoochel
met functienamen, anciënniteits- en afspiegelingsbeginsel
en had Akke zijn ontslag succesvol kunnen aanvechten. En
dus ging het weer niet door. Die laatste farce had zich een
kleine drie jaren geleden voltrokken. Het wekte overigens
wel verbazing bij Akke dat een bedrijf dat een zulke ampele
ervaring had in het lozen van werknemers, zulke grote blun-
ders op dat gebied wist te maken. Tussendoor had men ook
op andere manieren geprobeerd om hem het leven zuur te
maken, bijvoorbeeld door hem met werkzaamheden op te
zadelen die ver beneden zijn kunnen lagen of door ineens
slechte beoordelingen te geven. Maar Akke Distel had alle
charges dapper getrotseerd. Zijn vrouw Haasje pleitte voor
vertrek bij Iraluma. ‘Ga toch wat anders zoeken, Akke,’ had
zij gejodeld. ‘Desnoods verhuizen we naar Limburg, of zo.’
Maar zijn weigering had even categorisch geklonken als je
broodkruimels van een tafelblad veegt.
De verwikkelingen bij Iraluma hadden Akke gehard. En
hij geloofde het wel. Sinds enige tijd werkte hij op de afde-
ling R&D als logistiek factotum van een school van bepaald
niet wereldwijze Willie Wortel-vissen, een onsamenhangen-
de kudde van eenlingen. Hij verdacht zijn chef ervan dat hij
hem met opzet bij deze mafkezen had gezet, met de hoop dat
de drukte en het gedoe aldaar hem gek zouden maken. Maar
Akke had zich niet richting de waanzin laten drijven.
En voor wat betreft de overige beslommeringen bij Ira-
luma, had hij zich geharnast en bleef hij trouw maar onver-
saagd de blutsen op zijn wezen uitdeuken. Hij liet niet toe
dat politieke machinaties op de kern van zijn wezen zouden
inwerken. Niettemin kon hij zich soms niet aan de indruk
CIRCUMPLAUDO 32
onttrekken dat hij zich in een soort positie bevond als Gre-
gor Samsa uit Die Verwandlung maar dan net omgekeerd.
‘Toen hij op een ochtend uit onrustige dromen ontwaakte,
vond hij zijn omgeving veranderd in een decor dat niet zou
hebben misstaan in een absurde horrorfilm.’ Zoiets.
En dus bevreemdde het hem in eerste instantie niet toen hij,
na de draconische interieurverzorgster Lia ontweken te
hebben die als een maniak stond te stofzuigen, in de verder
nog verlaten kantoortuin op de plek waar hij de laatste we-
ken zijn arbeid had verricht, een jongere uitvoering van
zichzelf zag zitten. Hij hoorde daar immers te zitten. Maar,
en toen schrok hij toch wel, hij stond hier! Hij zat niet daar,
maar stond hier, net voorbij de grens tussen gewone wereld
en kantoorhof. Dus hoe kon dat? Hoe kon hij daar zitten als
hij hier stond? Hij vond dat hij wel enig recht had op een
antwoord op die vraag en stapte op de man af die gebiolo-
geerd naar het scherm van zijn laptop tuurde. Een camera
die aan de muur hing, zwenkte met Akke mee.
‘Goede morgen, mijnheer.’
‘Mogge,’ klonk het afwezig. De man hield zijn ogen strak
op het beeldscherm gevestigd. Een prof.
‘Mag ik vragen wat u hier doet?’
‘Ja, dat mag,’ antwoordde de man laconiek. Daarna stilte.
Niet alleen een prof, maar bovendien een wijsneus.
‘Wat doet u hier dan?’
‘Ik zit te werken.’ Het beeldscherm bleef de aandacht van
de man onverdeeld hebben.
‘Dit is mijn werkplek,’ bracht Akke uit, zich realiserend
dat hij weinig krijgshaftig piepte.
CIRCUMPLAUDO 33
‘Volgens mijn informatie zijn de werkplekken hier alle-
maal flexibel,’ repliceerde de man ad rem. Hij maakte een
halve draai op zijn stoel en een wijds gebaar met zijn arm.
‘En er is nog plaats genoeg, dus ik zie het probleem niet.’ Hij
manoeuvreerde zich kordaat terug in zijn oorspronkelijke
positie en richtte zijn blik weer op het beeldscherm.
‘Dit is mijn werkplek. Ik heb hier de afgelopen weken ge-
zeten en ik wil hier nu zitten.’
‘Wilt u erom vechten?’
‘Nee, ik wil zitten waar u zit.’
Nu scheurde de man zijn blik wel van het scherm los, zij
het tergend langzaam. Zijn blik priemde in de ogen van Ak-
ke. Als… als… er was iets met de ogen van de man. Zijn pu-
pillen. Irissen. Er was iets met die ogen. Iets wat geen verge-
lijking doorstond.
‘Dag, mijnheer,’ zong de man nasaal.
Akke deed een stap naar voren en strekte zijn armen naar
de man uit. Nee, Akke wilde een stap naar voren zetten en
met zijn handen de man vastgrijpen. Maar het lukte niet
meer. Akke stond ineens verstijfd. En voordat hij kon be-
vroeden wat er gebeurde, zonk hij plotsklaps in één vloeien-
de beweging naar de vloer, althans zijn ogen leken te zijn
gedaald tot op de vloer. En hij zag van alles opdwarrelen.
‘Flauw hoor, van je beste en trouwste werknemer een
proefkonijn maken,’ gilde Akke. Nee, hij wilde het gillen,
maar er was blijkbaar niets meer voorhanden om klanken
mee voort te brengen. En hij had ook geen oren over. Jawel,
toch wel. Of in elk geval nog een beetje oor. Hij hoorde iets,
heel zachtjes en heel ver weg. Het geluid van…wat was het?
En toen doemde er een enorm zwart gat op. Voor hem, heel
CIRCUMPLAUDO 34
groot, heel hoog, rees de draconische werkster die sardo-
nisch lachte. En toen was alles niets.
‘Eindelijk heb ik hem klein,’ mompelde de even charis-
matisch als eigenzinnige man die achter een muur van mo-
nitoren zat, ergens in een pand op de campus van Ireluma te
Delden. Voldaan wreef hij zich in de handen, waarna hij
energiek van zijn luxe zetel opwipte, zijn witte stof jas uit-
trok en het R&D-lab verliet. De Blavatsky-mars fluitend
beende hij het luxe pand uit. Hij stapte in zijn luxe automo-
biel, reed naar Hengelo en trakteerde zichzelf op een box
met DVD’s van het derde seizoen van ‘Gooische vrouwen’.
De zogenaamde ‘luxe editie’. Ter celebratie.
CIRCUMPLAUDO 35
Gurkje van Dam
Gurkje gaat naar de film Toen de school na de bevrijding weer open ging, zaten niet
alle meisjes weer in de banken. Gurkje, die later met mijn
vader zou trouwen en samen met hem mij en nog wat kinde-
ren op de wereld zou zetten, was net voor de bevrijding 14
jaar geworden. Haar vader had een betrekking voor haar
geregeld op kantoor bij De Meulder. Niemand had zich af-
gevraagd of Gurkje zelf het daar wel mee eens was, Gurkje
zelf ook niet. Eigenlijk vond men dat mijn opa het te hoog in
de bol had, z’n dochter naar kantoor. Zo’n klompenkind.
Maar wat die klompen betreft, een nicht van moeder was
pas overleden en die had twee paar schoenen nagelaten. Ze
waren Gurkje maar net te klein.
Gurkje leerde snel dat werken net zoiets was als school.
Je moest gewoon je plaats kennen en doen wat er gezegd
werd. Dus deed zij dat maar. Ze begon stipt om acht uur ’s
morgens, had tussen de middag een uur pauze om thuis
warm te eten en haar moeder te helpen met de afwas, en
was ’s middags om half zes vrij.
Op kantoor hoorde je niet veel geluiden van buiten. Het
was er stil, veel zaken vielen er nog niet te doen. Men sprak
er gedempt, pennen krasten over papier, de ene typemachi-
ne ratelde. Heel soms rinkelde de telefoon. Die werd alleen
opgenomen door mijnheer Van Nieuwenhuyzen, de kan-
toorbaas. Hij veegde dan eerst zijn handen af aan een doekje
CIRCUMPLAUDO 36
dat netjes opgevouwen naast de telefoon lag en trok zijn ge-
zicht in een plechtige plooi. Het ging dan meestal om bestel-
lingen, soms zelfs uit het buitenland. Mijnheer Van Nieu-
wenhuizen sprak Frans en Zweeds. Als er Engelsen of Ame-
rikanen belden, moest Gurkje mijnheer De Meulder zelf er-
bij roepen. Zij voelde dan een soort geruis in haar bloed en
dacht: ‘Onze Bevrijders’ en dat klonk dan altijd heel diep in
haar hoofd.
Je kon ook niet veel van de buitenwereld zien, daar op
kantoor. Voor de onderste helft van de ramen hadden vroe-
ger witte gordijntjes gehangen. Tegen de inkijk, zo werd ge-
zegd. Gurkje dacht dat het evenzogoed tegen de uitkijk kon
zijn. In de oorlog hadden de dochters van De Meulder en de
vrouw van Van Nieuwenhuyzen er hemden van gemaakt.
Sindsdien waren de ramen voor de onderste helft met wit-
kalk dichtgesmeerd. Om toch wat te zien, keek Gurkje bin-
nen goed om zich heen, maar veel was daar niet te zien, het
kantoor was half leeg. Ze bestudeerde hoe Dien Bakker de
typemachine bediende, er papier in draaide, een zwiepje gaf
aan de lade en worstelde met het carbonpapier. Gurkje be-
gon de tweede week al te verlangen naar half zes.
Elke week kreeg Gurkje haar loon in een bruin, papieren
zakje. De eerste keer dat ze het zakje kreeg, wilde ze eigen-
lijk een radslag maken, met daarna drie huppeltjes en dan
nog om haar as draaien. Dat deed ze natuurlijk niet, ze
hoorde nu bij de grote mensen. En die keken bedenkelijk als
ze in hun loonzakje keken. Toch liep ze die eerste keer wat
lichter naar huis, wat losser, alsof er springveren in haar
schoenen zaten. Maar omdat ze al haar loon thuis moest
afdragen, was dat gevoel de tweede week al veel minder. Om
CIRCUMPLAUDO 37
toch wat eigen geld te hebben, ging ze in de zomer ’s avonds
bollen pellen.
Eind juli kwam, het was op een woensdag, Dien niet opda-
gen. Gurkje werd bij Dien thuis langs gestuurd om te vragen
wat er was. Dien had difterie en kon niet komen. Het was
een groot probleem, zij was de enige typiste en er moesten
juist die dag brieven de deur uit. Mijnheer van Nieuwenhuy-
zen ijsbeerde wat heen en weer en keek afwisselend plechtig
en gekweld en ging toen toch maar mijnheer De Meulder
halen. Die kwam binnen en zei: “Zozo,” en keek eens in het
rond, zei toen maar “Nu ja.” Daarna keek hij naar de lege
stoel achter de typemachine en vervolgens naar mijnheer
van Nieuwenhuyzen en weer terug naar de lege stoel. “Difte-
rie, hè,” zei mijnheer De Meulder peinzend. Toen wees hij
naar Gurkje, “Laat die dan maar typen.”
Zonder een reactie af te wachten, van wie dan ook, ging
hij de deur weer uit. Gurkje bleef stokstijf staan tot mijnheer
Van Nieuwenhuyzen zei: “Vooruit, je hebt het gehoord, be-
gin maar gauw. En netjes werken hè, het papier is nog op de
bon en we zijn bezig met de laatste riem.” Gurkje wist niet
goed wat hij met die riem bedoelde, maar ze had goed geke-
ken hoe Dien alles deed en netjes werken kon ze wel.
Dien bleef lang ziek, maar ze had een sterk gestel en
kwam er weer bovenop. En in de tussentijd was Gurkje de
typiste bij De Meulder. In het begin had ze het typen wel
leuk gevonden, maar al gauw vond ze het saai werk. Toen ze
kon gaan bollen pellen, keek ze overdag uit naar de avon-
den. Het was niet omdat bollen pellen leuk was, maar je kon
er zo gezellig bij kletsen. En je werkte nou eenmaal niet voor
CIRCUMPLAUDO 38
je plezier. Het was dat ze ervoor betaalden. Eind augustus
was het bollen pellen over, om dan toch iets te hebben om
overdag naar uit te kijken, sprak Gurkje af met vriendinnen.
Niet dat ze dan veel konden doen, er was niks, ze mochten
niks en niemand had een fiets. Ze gingen dan maar wande-
len; naar Lisse, rond de Kaag of naar zee. Rie, van de stof-
fen- en fourniturenwinkel, was er dan meestal bij. Bij slecht
weer zaten ze bij iemand thuis, samen te breien.
Het geld dat ze met bollen pellen verdiende, moest Gurk-
je maar voor haar uitzet gebruiken, zo vonden pa en moe.
Maar er waren nog nauwelijks handdoeken of potten en
pannen te krijgen en eind september had ze wat geld bij el-
kaar weten te sparen. Ze dacht erover met vriendinnen naar
de kermis in Leiden te gaan, met 3 oktober. Geert, haar gro-
te broer, ging ook, met zijn vrienden. Maar Gurkje mocht
niet, pa en moe verboden het, al beloofde Geert nog zo dat
hij op z’n zusje zou passen. Het scheelde dat Rie ook niet
mocht.
Eind oktober kwam Rie eens met een nieuwtje naar Gurkje
toe. In Noordwijk was een cinema geopend! En op een
avond met zacht weer wandelden Gurkje en Rie toen naar
Noordwijk. Er draaide een Amerikaanse film. Gurkje had
nog nooit een film gezien. Rie ook niet. Vol verbazing keken
ze naar het scherm. Je zag gewoon levende beelden! Ze wa-
ren er best wel ondersteboven van. Maar achter hen zaten
twee jongens uit Voorhout. Rie kende ze, ze had een tante in
Voorhout bij wie ze vaak gelogeerd had. Het waren leuke
jongens, vonden ze. Gurkje en Rie wilden daarom niet laten
merken dat ze nog zo onnozel waren. Ze hielden hun verba-
CIRCUMPLAUDO 39
zing dus maar stilletjes voor zich en verloren zichzelf hele-
maal in de film.
Op de terugweg liepen ze op met de jongens uit Voorhout.
Het was een tweeling, ze waren even oud als de vriendinnen
en werkten sinds een paar maanden in de kistenfabriek. Ze
hadden pas een keer eerder een film gezien, gaven ze toe.
Dat was op school, een propagandafilm van de Duitsers. Ze
vonden deze film veel mooier. De donkerste van de twee, die
Ferry heette, zei opeens dat hij het maar gevaarlijk vond, dat
twee meisjes zomaar langs stille wegen liepen in het donker.
Zijn broer viel hem bij en plots waren Gurkje en Rie ook wel
een beetje geschrokken van zichzelf en hun avontuur. De
broers voelden zich opeens een beetje groter en verstandiger
dan ze waren, samen brachten ze de meisjes terug tot vlak
bij huis en daar gingen ze er gauw vandoor, “Straks ziet je
vader ons!” zeiden ze nog. Thuis moest Gurkje toen vertellen
dat ze verdwaald waren. Dat had ze zo afgesproken met Rie.
Ze moesten allebei een poosje thuis blijven ’s avonds. Dat
was niet zo erg, want het was inmiddels november en met
kou en regen was het wandelen toch al niet zo aantrekkelijk.
De weken daarna bleef de film in haar hoofd rondspoken.
Het was zo’n bijzonder verhaal, vond ze. En ze kon er thuis
niet over praten. En ook op het werk natuurlijk niet.
Niemand wist van die film. Dat kreeg je zo, als je stiekem
ging. Alleen met Rie kon ze haar verwondering delen. Rie
vond Amerika een merkwaardig land. Meisjes en vrouwen
liepen er in lange broeken! Waren er daar dan geen nonnen
en pastoors die daar wat van zeiden? En hoe zat het met de
moeders en tantes? Gurkje begreep het ook niet. Haar hoofd
CIRCUMPLAUDO 40
tolde er van. “Die meisjes doen gewoon wat ze leuk vinden!”
riep ze op een gegeven moment uit. Toen probeerden ze te
bedenken wat zij eens konden doen, iets dat ze leuk vonden.
Dat was een heel nieuwe gedachte en ze kwamen er dan ook
niet zo gauw uit. Rie zei dat haar moeder een baby ver-
wachtte en dat ze een jasje voor de kleine ging breien. Ze
had nog wat breikatoen van een uitgehaalde sprei.
Twee weken later had Gurkje toch iets bedacht, iets wat
gewoon leuk was en dat ze dat dan ging doen. Ze had er flink
op zitten broeden en ze vond het reuze eng. Maar toch nam
ze de stap, alleen Rie wist ervan. Op een zaterdagmiddag
liep ze uit haar werk naar de winkel van Rie’s vader. Rie en
haar moeder werkten achter de winkel, in het atelier. Gurkje
ging vragen of ze niet in de leer kon komen als naaister. Ze
vond het werk op kantoor zo heel erg saai.
In januari 1946 kon ze beginnen. Moe had eerst nog wat
tegengesputterd, maar toen had Gurkje gezegd dat het later
toch goed van pas zou komen als ze kon naaien. Geert was
haar bijgevallen, hij zei dat een meisje dat zelf kinderkleren
kon maken een aantrekkelijke partij was voor iedere ver-
standige jonge vent.
CIRCUMPLAUDO 41
CIRCUMPLAUDO 42
Titel: Brieven, 1985-1986 Auteurs: Jac.P. Meiland & H.A.M. Jutte
Aantal pagina’s: 220 ISBN 978-90-79430-00-0 Verkrijgbaar bij Pumbo.nl
Prijs: € 16,00
CIRCUMPLAUDO 43
Titel: Ik vond de site beter… Auteur: Argibald
Aantal pagina’s: 106 ISBN 978-94-90759-12-4
Uitgeverij: Xtra Prijs: € 9,90
CIRCUMPLAUDO 44