“ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige...

77
FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE “Groot is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige verduldigheyd” Aartsbisschop Franckenberg en zijn verzet tegen de antiklerikale maatregelen onder het Franse republikeinse bewind (1794-1801) Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis 2015 Tom Verbeke Promotor: dr. Klaas Van Gelder Commissarissen: prof. dr. René Vermeir en Michiel Van Dam

Transcript of “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige...

Page 1: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

“Groot is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige verduldigheyd”

Aartsbisschop Franckenberg en zijn verzet tegen de antiklerikale maatregelen onder het Franse republikeinse bewind (1794-1801)

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis

2015

Tom Verbeke

Promotor: dr. Klaas Van Gelder

Commissarissen: prof. dr. René Vermeir en Michiel Van Dam

Page 2: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

2

Dankwoord Met deze masterscriptie komt er een einde aan vier intense en boeiende jaren van mijn opleiding Geschiedenis aan de UGent. Het is dan ook de uitgelezen kans om enkele mensen te bedanken die mij zowel tijdens deze studiejaren, als bij het schrijven van mijn thesis bijgestaan hebben. Op de eerste plaats wil ik het hele professorenkorps van de vakgroep Geschiedenis bedanken voor de vele interessante historische inzichten die ze mij bijgebracht hebben. Stuk voor stuk slaagden ze erin mijn inzicht in tal van facetten te verdiepen. Ten tweede gaat mijn dank uiteraard naar mijn promotor dr. Klaas Van Gelder. Zonder zijn raadgevingen, aansporingen en steun zou ik nooit eenzelfde resultaat kunnen hebben bereikt. Zijn begeleiding was onmisbaar en ik ben er hem zeer dankbaar om. Verder gaat mijn dank uit naar de vele bibliothecarissen en archivarissen die mij telkens weer hielpen bij mijn opzoekwerk. Tot slot bedank ik ook nog mijn ouders om vertrouwen te schenken in mij en mijn vrienden voor hun bemoedigende woorden. Tom Verbeke Denderhoutem, augustus 2015

Page 3: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

3

Inhoudstafel

Dankwoord .........................................................................................................................................2

Lijst van afkortingen............................................................................................................................5

Bibliografie .........................................................................................................................................6

1. Inleiding ........................................................................................................................................ 12

1.2. Onderzoeksvraag en methodologie ........................................................................................ 13

1.3. Overzicht van de literatuur en het bronnenmateriaal ............................................................. 15

1.4. Johannes Henricus de Franckenberg (1726-1804): een korte biografie ................................... 19

1.5. Schets van de Kerk en Staat op het einde van het Ancien Regime ........................................... 23

1.5.1. Chaos en turbulentie op het politieke schouwspel ........................................................... 23

1.5.2. Religie in een revolutionair tijdperk ................................................................................. 27

1.6. Het aartsbisdom in het offensief: vele mogelijkheden, weinig slaagkansen? ........................... 31

2. Het ambitieuze verbond tussen de Kerk en Frans II (1768/1792-1835) .......................................... 32

2.1. Het verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking?.................................................. 38

3. De vijandige visie in de herderlijke brieven .................................................................................... 40

3.1. Geloofsbeleving tijdens de Beloken Tijd ................................................................................. 40

3.2. Enkele herderlijke brieven van nabij bekeken ......................................................................... 44

3.3. De herderlijke brieven: bron van parochiaal verzet? ............................................................... 48

4. De diepe breuk in de Belgische Kerk: alles voor een eed? .............................................................. 51

4.1 Onafgebroken verweer tegen de eden .................................................................................... 51

4.2 Ongehoorzaamheid aan het burgerlijke gezag ......................................................................... 59

4.3 Hardnekkige oppositie tegen de eden: een succesformule? ..................................................... 60

5. Internationale frontvorming in de katholieke Kerk ........................................................................ 63

5.1 De ontwijkende en afwachtende houding van de Romeinse Curie ........................................... 63

5.2 Contacten met buitenlandse geestelijken ................................................................................ 68

5.3 Chaos en twijfel als rode draad op het internationale schouwspel ........................................... 69

Page 4: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

4

6. Eindconclusie ................................................................................................................................ 72

Bijlage 1: Chronologisch overzicht van de voornaamste politieke-militaire gebeurtenissen in de periode 1789 – 1802 ......................................................................................................................... 76

Bijlage 2: wetgevende maatregelen op religieus vlak tijdens het Franse bewind in de Zuidelijke Nederlanden (1794-1801) ................................................................................................................. 77

Page 5: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

5

Lijst van afkortingen

- AAM = aartsbisschoppelijk archief Mechelen - ARA = Algemeen Rijksarchief - Coll. epist. past. = Collectio epistolarum pastoralium decretorum aliorumque documentorum

quae pro regimine dioecesis Mechliniensis publicata fuerunt. Mechelen, Dessain, s.d. - Coll. syn. ar. Mechl = DE RAM (P.F.X.). Nova et absoluta collectio synodorum tam quam

dioecesanarum archiepiscopatus mechliniensis […]. Mechelen, Hanicq, 1828-1829, II, 322 p. - De Lantsheere (bij voetnoten) = archieffonds ‘Kapittel-Vicarissen & Vicarissen-Generaal,

verzameling Joannes Hubertus De Lantsheere” - f. = folio - Franckenberg (bij voetnoten) = archieffonds ‘Aartsbisschoppen, verzameling J.H. de

Franckenberg’ - Huleu (bij voetnoten) = archieffonds ‘Kapittel-Vicarissen & Vicarissen-Generaal, verzameling

Joannes Franciscus Ghislenus Huleu’ - K-V & V-G = archieffonds Kapittel-Vicarissen & Vicarissen-Generaal - K&S = archieffonds ‘Kerk en Staat’ - SSO = Secretarie van State en Oorlog - v° = verso

Page 6: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

6

Bibliografie

Bronnen

Onuitgegeven

Beveren, Algemeen Rijksarchief (ARA)

Provincie Antwerpen. Reeks A 80/2, 94/28, 95/9 Brussel, Algemeen Rijksarchief (ARA) Secretarie van State en Oorlog (SSO) 1880 Mechelen, Aartsbisschoppelijk Archief (AAM) Aartsbisschoppen. J.-H. de Franckenberg (Franckenberg) I. 36, 37, 39, 41, 45, 46, 47, 54, 55, 57, 58, 60, 76 II. 1 XXI. 5, 13 XXII. 1 XXIII. 1, 5, 8, 10, 11, 15, 16 XXIV. 12 XXV. 5, 13 XXVII. 2

Page 7: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

7

Kapittel-Generaal & Vicarissen Generaal. J.-H. de Lantsheere (De Lantsheere) 1 Kapittel-Generaal & Vicarissen Generaal. J.-F.-H. Huleu (Huleu) 12 Kerk & Staat (K&S) 133, 134, 441, 442, 443, 444, 668 Uitgegeven Collectio epistolarum pastoralium decretorum aliorumque documentorum quae pro regimine dioecesis Mechliniensis publicata fuerunt. Mechelen, Dessain, s.d., 382 p. DE RAM (P.) et alii., (eds.). Nova et absoluta collectio synodorum tam provincialium quam dioecesanarum Archiepiscopatus Mechliniensis. Accedunt illuc spectantia rei ecclesiasticae monumenta, pleraque inedita : omnia diligenter recognita ac in sectiones quinque distributa. Mechelen, P.-J. Hanicq, II + 322 p. KLEIJNTJENS (J.), (ed.). Brieven van Mgr. L. Ciamberlani, vice-superior der hollandsche missie: 1795-1828. Haarlem, St. Jacobs-Godshuis, 1946, I, 430 p. Literatuur

ART (J.). “Op zoek naar verklaringsfactoren voor de macht van de geestelijkheid in rurale samenleving: Het Vlaamse geval 1770-1844”, In: Machtsstructuren in de plattelandsgemeenschappen in België en aangrenzende gebieden (12de-19de eeuw). Handelingen van het 13de internationale Colloquium te Spa in 1986. Brussel, Gemeentekrediet van België, 1988, pp. 519-530

BORGNET (A.). L’histoire des Belges à la fin du XVIIIe siècle. Brussel, Lacroix, 1861, 2 dln. , 366 p. + 380 p.

CATHELIN (J.). La vie quotidienne en Belgique sous le régime français (1792-1815). Parijs, Hachette, 1967, 253 p.

CLAESSENS (P.). Histoire des archevêques de Malines. Leuven, Peeters, 1881, 660 p.

CLAEYS BOUUAERT (F.). Les déclarations et serments imposés par la loi civile aux membres du clergé belge sous le Directoire (1795-1801). Leuven, Publications universitaires, 1960, 74 p.

CLOET (M.). “Een kwarteeuw historische productie in België betreffende de religieuze geschiedenis in de Nieuwe Tijd.”, In: Trajecta, 4 (1995), 3, pp. 198-223

COUVREUR (W.). “Républicain du Nord over Nelis en von Franckenberg”, In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1977, 2, pp. 291-313

Page 8: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

8

DE BROUWER (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Tielt, Uitgeverij E. Veys, 1972, 2 dln. , 566 p. + 918 p.

DE CLERCQ (C.). Cinq archevêques de Malines, 1759-1815. Parijs, Letouzey & Ané, 1974, 2 dln., 340 p. + 796 p.

DE CLERCQ (C.). “J.H. De Lantsheere in de Franse tijd”, In: Sarcris Erudiri, 8 (1956), 2, pp. 349-378

DE CLERCQ (C.). “La triple épreuve du cardinal de Franckenberg en 1801”, In: Sacris Erudiri, 10 (1958), pp. 298-328 DE CLERCQ (C.). “Le cardinal Jean-Henri de Franckenberg et la législation française en matière de religion.”, In: Sacris Erudiri, 15 (1964), pp. 21-115 DELESTRE (D.) en VERBESSELT (J.). “De patriottentijd en de Franse omwenteling in de streek van Grimbergen-Meise”, In: Eigen Schoon en de Brabander. Brussel, Koninklijke Geschied- & Oudheidkundige Genootschap van Vlaams-Brabant, 53 (1970), pp. 441-457

DELUMEAU (J.). “Au sujet de la déchristianisation”, In: Revue d’histoire Moderne et Contemporaine. 22 (1975), pp. 52-60

DELUMEAU (J.). Le Catholicisme entre Luther et Voltaire. Parijs, PUF, 1979, 374 p.

DE MAESSCHALCK (E.). “De gevolgen van de revolutie voor de Kerk (1780-1830)”, In: NISSEN (P.). Geloven in de Lage Landen. Scharniermomenten in de geschiedenis van het Christendom. Leuven, Davidsfonds, 2004, pp. 150-159

DE SMET(J.). “De beloken tijd in West- Vlaanderen, 1797-1802”, In: Collationes Brugenses, 50 (1954), pp. 9-22. DEVLEESHOUWER (R.). “De Zuidelijke Nederlanden tijdens het Franse bewind”, In: BLOK (D.P.) et alii, (eds.) Algemene Geschiedenis der Nederlanden. XI, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1983, pp. 187-205 DEVOLDER (C.). De Verenigde Departementen onder Frans bewind. De constitutionele instellingen van het Directoire. Brussel, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, 1997, 297 p.

DHONT (L.), “Politiek en institutioneel onvermogen in de Zuidelijke Nederlanden (1780-1794)”, In: BLOK (D.P.) et alii, (eds.) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, IX, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1980, pp. 139-159.

DOCKX (Y.). “La sécularisation de l’état civil à Bruxelles (1796-1815), In: CRAEYBECKX (J.), De Franse Revolutie en Vlaanderen. De Oostenrijkse Nederlanden tussen oud en nieuw regime. Brussel, VUBPress, 1990, pp. 231-275.

FRANCOIS (L.). De boerenkrijg. Twee eeuwen feiten en fictie. Leuven, Davidsfonds, 1998, 200 p.

FRANCOIS (L.). “De verhouding tussen Kerk en Staat en het politieke personeel (1780-1830)”, In: Trajecta, 3 (1994), 3, pp. 297-306

Page 9: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

9

FRANCOIS (L.). Elite en gezag: analyse van de Belgische elite in haar relatie tot de politieke regimewisselingen (1785-1835), onuitgegeven doctoraatsverhandeling aan de Rijksuniversiteit Gent, 1987 (promotor: Romain Van Eeno), IV

FRANCOIS (L.). “Politieke geschiedenis van de Franse Tijd en de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden”, In: ART (J.). (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 1: de 19de en 20ste eeuw. Gent, Centrum voor Geschiedenis, 1996, 184 p.

GODECHOT (J.). La Révolution française. Chronologie commente 1789-1799. Parijs, Perrin, 1988, 391 p.

HASQUIN (H.) en DUVOSQUEL (J.-M.). Belgie onder bet Frans bewind. 1792-1815. Brussel, Gemeentekrediet, 1993, 503 p. KESSEL (P.J.). “De houding van de Romeinse Curie tegenover de Franse Revolutie en haar tegengestelde effecten in de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden”, In: Tijdschrift voor geschiedenis, 86 (1973), pp. 528-543

LEFLON (J.). La crise révolutionnaire, 1789-1846. Parijs, Bloud & Gay, 1951, 524 p.

DE LANZAC DE LABORIE (L.). La domination française en Belgique : directoire, consulat, empire (1795-1814). Paris, Plon, 1895, 2 dln, 465 p. + 409 p.

MCMANNERS (J.). Church and society in eighteenth century France. Volume 1: The clerical establishment and its social ramifications. Oxford, Clarendon Press, 1998, 817 p.

ONGENA (O.)., Pastoors tussen conservatisme en moderniteit. Een prosopografische studie naar de houding van de seculiere clerus van het Waasland tegenover de kerkhervormingspolitiek van de centrale overheid (1780-1830), onuitgegeven masterscriptie aan de Universiteit Gent, 2005 (promotor: Prof. Dr. Luc François), online raad te plegen op http://www.ethesis.net/pastoors/pastoors_inhoud.htm

PARMENTIER (K.). Priesters en gelovigen onder het Franse bewind. De dekenij Roeselare (1794-1802). Leuven, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1991, 157 p.

PLONGERON (B.). “Le fait religieux dans l’histoire de la Révolution française. Objet, méthode, voies nouvelles”, In: Annales historiques de la Révolution française, 47 (1975), pp. 95-133

PLONGERON (B.). en GODEL (J.). “1945-1970. Un quart de siècle d’histoire religieuse. À propos de la génération des ‘secondes lumières (1770-1820)”, In: Annales historiques de la Révolution française, 44 (1972), pp. 181-203/352-389

PLONGERON (B.) MAYEUR (J.M.) en ARGYRIOU (A.). Histoire du christianisme des origines à nos jours. Tome 10: Les défis de la modernité (1750-1840). Parijs, Desclée, 1997, 1002 p.

PRENEEL (L.). “De religieuze beleving tijdens de Beloken Tijd. Mechelse Kerkprovincie (1797-1802).”, In: De Leiegouw, 29 (1987), p. 201-209

Page 10: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

10

PRENEEL (L.). “Godsdienstig leven in de Zuidelijke Nederlanden, 1794-1814”, In: BLOK (D.P.) et alii, (eds.) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1983, XI, pp. 47-59/393-395

PRENEEL (L.). “Het geloofsleven in de ‘Beloken Tijd’ (1797-1802). Probleemstelling en bronnen”, In: Colloquim. Bronnen van de religieuze geschiedenis van België. Brussel 30 nov – 2 dec 1967. Hedendaagse Tijd. Leuven, 1968, pp. 7-38

ROEGIERS (J.). “De gedaantewisseling van het Zuidnederlands ultramontanisme. 1750-1850”, In: LAMBRECHTS (E.), (ed.). De kruistocht tegen het Liberalisme. Facetten van het ultramontanisme in België in de 19de eeuw. Leuven, 1984, pp. 11-37/281-286

ROEGIERS (J.). “Kerk en Verlichting in de Zuidelijke Nederlanden”, In: BLOK (D.P.) et alii, (eds.), Algemene Geschiedenis der Nederlanden, IX, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1980, pp. 413-418

ROEGIERS (J.). “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, In: DANNEELS (G.), BIJSTERVELD (A.-J.), CASPERS (C.) et alii., Het aartsbisdom Mechelen-Brussel: 450 jaar geschiedenis. Antwerpen, Halewijn, 2009, II, 297 p. + 409 p.

ROGIER (L.J.). Geschiedenis van de Kerk. Deel 7: de Kerk in het tijdperk van Verlichting en Revolutie. Bussum, Brand, 1964, 425 p.

SCHOONJANS (J.). “La vie religieuse à Bruxelles sous la domination française”, In: Collectanea Mechliniensia, 42 (1957), pp. 341-355/453-469. TASSIER (S.). La Belgique sous l’occupation française en 1792-1793. Brussel, Falk Fils, 1934, 375 p.

THURSTON (B.). “’Comme des brebis au milieu des loups’: Biblical ideas and imaginary in the sermons and pastoral letters of the French clergy, 1790-1791.”, In: French Studies: a quarterly review. Oxford University Press, 66 (2012), 3, pp. 301-315

THYS (A). La persécution religieuse en Belgique sous le Directoire exécutif. Antwerpen, Kennes, 1898, 326 p.

TIHON (A.). “Franckenberg”, In: Dictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastique, XVIII, 1975, pp. 663-666

TIHON (A.). “Kerkelijke overheden en burgerlijk gezag in België (1781-1831), In: Trajecta, 12 (2003), 3, pp. 177-197

VAN DEN BERGHE (Y.). Jacobijnen en Traditionalisten. De reacties van de Bruggelingen in de Revolutietijd (1780-1794). Gent, Pro Civitate. Historische Uitgaven, 1972, II

VAN DE VOORDE (H.), DELSAERDT (P.), PRENEEL (L.). et alii., Bastille. Boerenkrijg en Tricolore: de Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, Davidsfonds, 1989, 287 p. VERHAEGEN (P.). La Belgique sous la domination française. Brussel, Goemaere, 1922-1929, 406 p.

VERHAEGEN (A.). Le Cardinal de Franckenberg. Archevêque de Malines (1726-1804). Lille, Société Saint-Augustin, 1889, 429 p.

Page 11: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

11

VIAENE (Α.). “Goede Week en Paasviering gedurende de Beloken Tijd te Brugge,1798-1802”, In: Biekorf, 55 (1954), pp. 71-77. VIANE (V.). The papacy and the new world order: Vatican diplomacy, catholic opinion and international politics at the time of Leo XIII, 1878-1903. Leuven, Leuven University Press, 2005, 516 p. WAUTERS (B.). “Een labiel evenwicht. De nuntiatuur en de staat in de Zuidelijke Nederlanden, vijftiende – achttiende eeuw”, In: Trajecta, 7 (1998), 3, pp. 193-207

Werkinstrumenten

BRUNEEL (C.). Des révolutions à Waterloo. Bibliographie sélective d’histoire de Belgique (1789-1815). Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1989, 431 p

Catholic Encyclopedia, in: <http://www.newadvent.org/>, geraadpleegd op 8/05/2015

De Bijbel, Wilibrordvertaling.’s Hertogenbosch, Katholieke Bijbelstichting, 1995

GAILLARD (A.) en DE BREYNE (E.). Inventaire sommaire des archives de la secrétairerie d'état et de guerre. Brussel, Algemeen rijksarchief, 1991, 71 p.

JACOBS (H.) en COPPENS (H.). Archief van het Departement van de Twee Neten en van de Provincie Antwerpen. Inventaris van blok A. Inventaris der archieven van het Provinciaal bestuur van Antwerpen. 2-4 (1794-1814). Brussel , Algemeen Rijksarchief, 1999, 554 p.

Pasinomie: collection complète des lois, décrets, arrêtés et réglements généraux qui peuvent être invoqués en Belgique. Brussel, Bruyland, VII - X

POUKENS (J.). Inventaris van de verzameling Kerk en Staat in het Aartsbisschoppelijk Archief te Mechelen. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2010, 180 p.

VAN DE WIEL (C.). Acta Vicariatus in het aartsbisschoppelijke archief in Mechelen (1380-1900). Brussel, Belgische Historische Instituut te Rome, 1996, 148 p.

VAN DE WIEL (C.). Archivalia over de aartsbisschoppen van Mechelen vanaf de oprichting van het aartsbisdom tot en met de Franse Tijd (1559-1815). Leuven, Leuven University Press, 1990, 291 p.

Page 12: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

12

1. Inleiding Op 18 vendémiaire VI (20 oktober 1797) slaat in het aartsbisschoppelijk paleis te Mechelen het noodlot toe. Franse officieren, onder leiding van de Mechelse kantoncommissaris Auger, vallen de vertrekken van de bejaarde aartsbisschop Johannes Henricus de Franckenberg (1726-1804) binnen. Met het aanhoudingsbevel in de hand, arresteren ze de prelaat op staande voet.1 De Mechelse aartsbisschop was immers niet ingegaan op het eerdere verzoek van de commissaris, op bevel van het Directoire, om zich onverwijld te gaan melden in het stadshuis en de eed van haat2 af te leggen voor de plaatselijke ambtenaren. Zijn weigering maakte een regelrechte schending uit van de verplichting zoals die opgenomen was in artikel 25 van het decreet van 19 Fructidor VI (5 september 1797).3 Wie de directieven van het republikeinse bewind in de wind sloeg, moest er aan geloven. Dit gold des te meer wanneer de persoon in kwestie een klerikale topfunctie bekleedde en daarenboven al vele jaren op gespannen voet met het regime stond. Het mag geen wonder wezen dat de Mechelse aartsbisschop in het aanhoudingsbevel omschreven staat als ‘oproerkraaier’ en ‘aanhanger van een subversief gedachtegoed’.4 Na zijn ochtendlijke aanhouding, wordt de aartsbisschop overgeplaatst naar Brussel en zal hij vervolgens, na verschillende tussenhaltes, verbannen worden naar het Pruisische Emmerich.5 Zijn zwakke gezondheid verhinderde immers om hem te verbannen naar het gebruikelijke Oléron of Frans-Guyana waar de meeste weerspannige geestelijken naartoe gestuurd werden. Velen van hen zouden nooit terugkeren.6 Vanuit katholieke hoek zal deze zware confrontatie tussen Kerk en Staat nog lang als een trauma beschreven worden. De Mechelse aartsbisschop werd bijgevolg in heel wat literatuur geprezen als dé onverzettelijke diepgelovige held van alle katholieken in de Zuidelijke Nederlanden.7 Het voorval lijkt zich voor te doen op een absoluut dieptepunt in de relatie tussen de wereldlijke en de geestelijke machtshebbers in de sinds 1 oktober 1795 geannexeerde Zuidelijke-Nederlanden. De relaties tussen beide staatsmachten liepen reeds grofweg sinds het bewind van Jozef II (1741/1780-1790) bij momenten ontzettend moeizaam, maar een quasi-fysieke eliminatie van een prelaat was nog nooit eerder gezien. Hoe is het ooit zover kunnen komen?

Het centrale subject van deze masterproef zal handelen over de verhouding tussen de geestelijke en de wereldlijke gezagsdragers in de periode 1794 tot 1801. In de literatuur wordt deze verhouding vaak omschreven als de relatie tussen ‘Kerk en Staat’. Het principiële uitgangspunt in deze masterproef is daarbij dat de Belgische kerk, met specifieke focus op het Mechelse aartsbisdom, zich niet passief onderwierp aan de stortvloed van Franse antiklerikale voorschriften maar net actief hiertegen verzet voerde. De doelstelling is om in deze onderzoekspaper een diepgaand onderzoek te

1 AAM, Franckenberg, I, 37 2 Vanaf het Directoire werden de clerici in de Zuidelijke Nederlanden, net zoals in Frankrijk, ook verplicht om een eed af te leggen waarin ze de wetten en waarden van de republiek erkenden en expliciet afstand namen van het gezag van de keizer. Verderop in deze masterproef zal er nog uitgebreid stilgestaan worden bij de verscheidene eedformules die door opeenvolgende Franse regimes van de clerici werden geëist. 3 AAM, Franckenberg, I, 37 4 AAM, Franckenberg, I, 37 5 A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, archevêque de Malines (1726-1804). Lille, Société Saint-Augustin, 1889, p. 358-360 6 A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 358 7 Zie bijvoorbeeld de toon en het woordgebruik van Arthur Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 359: “le noble pasteur que la persécution va grandir encore […]” of de quote uit Franckenbergs lijkrede die op de titelpagina geciteerd werd: “[…] groot is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige verduldigheyd.” (AAM, Franckenberg, I, 76)

Page 13: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

13

voeren naar het succes en het falen van de verscheidene verzetsmethoden die door de Belgische aartsbisdom werden aangegrepen.

Hierbij zal er in deze masterproef eerst stilgestaan worden bij de onderzoeksvraag en de toegepaste methodologie. Vervolgens zal er een beknopte blik geworpen worden op de stand van zaken in de historische literatuur omtrent het onderzochte thema en zullen de bestudeerde bronsoorten één voor één overlopen worden. Vooraleer er aangevat wordt met het eigenlijke onderzoek, zullen er ook nog enkele paragrafen aandacht besteden aan belangrijke omkadering. Zo zullen er achtereenvolgens subhoofdstukken gewijd zijn aan een biografie van de aartsbisschop Franckenberg, aan de turbulente politieke situatie en aan de benarde positie van het katholieke geloof in de eeuw van de Verlichting. Op die manier wordt de contouren van de omstandigheden duidelijk waarbinnen het kerkelijk verzet moet begrepen worden.

1.2. Onderzoeksvraag en methodologie Het top-down klerikale verzet vanuit het Mechelse aartsbisdom tegen het antiklerikale Franse regime vormt aldus het centrale onderzoeksobject in deze masterscriptie. Er zal gepoogd worden, op basis van een arsenaal aan bronnen en ondersteunende secundaire literatuur, een klaar beeld te geven van de mate waarin vanuit het aartsbisdom Mechelen, met een specifieke focus op de aartsbisschop Johannes Henricus de Franckenberg zelf, men zich al dan niet met hand en tand verzette tegen de antiklerikale maatregelen die werden genomen onder het Franse bewind. Er zijn uiteraard verschillende invalshoeken om de notie van klerikaal verzet te onderzoeken, maar hier wordt ervoor verkozen het fenomeen van verzet te laten uiteenvallen in twee facetten: enerzijds wordt er gekeken naar welke vormen van verzet aangewend werden door de Kerk om de afbrokkeling van hun morele en materiële positie te bestrijden, anderzijds wordt het succes van elk van de formules die aangewend werd, beoordeeld. Mijn inziens kan men enkel op die wijze, rekening houdende met beide factoren, een complete analyse bieden van het gevoerde klerikale verzet.

Over het eerste facet is er, althans voor de Franse periode , nog geen enkel globaal werk verschenen. Welke strategieën gehanteerd werden om actie te voeren tegen het republikeinse beleid, blijft een vraagteken in het gros van de bestaande literatuur. Het tweede facet daarentegen, wordt vaak wel in historische literatuur – zij het impliciet – besproken. Zo zijn er de oudere, vaak katholiek gekleurde, historiografische werken die het katholieke verzet afschilderen als heldhaftig, vroom en bevrijdend tegenover een Franse bezetter.8 Deze moeten thans uiteraard met een grove korrel zout gelezen worden. Meer modernere werken, zoals onder meer blijkt uit de masterproef van Ongena, leggen een link met het verzet tegen de kerkelijke hervormingen van Jozef II en betogen dat de meeste prelaten, zelfs Franckenberg als aanvoerder, na vele jaren van weerstand tegen de Oostenrijkse keizer, hoop en doorzetting waren verloren om tegen het republikeinse bewind te vechten.9 Uiteindelijk was het verzet uit klerikale hoek tegen Jozef II ook enkel gelukt wanneer adel en juristen zich bij het klerikale verzet aansloten toen de Habsburgse vorst zijn plannen bekend maakte om het 8 Zo kan er verwezen worden naar het werk van A. Thys (La persécution religieuse en Belgique sous le Directoire exécutif (1798-1799)) waarin de ‘draconische’ maatregelen van het Franse bewind in een tweestrijd met de ‘vastberaden’ geestelijkheid geplaatst worden. Ook in het werk van S. Tassier (La Belgique sous l’occupation française en 1792-1793.) wordt de Kerk als een heldhaftige patriottisch instituut beschreven. 9 ONGENA (O.)., Pastoors tussen conservatisme en moderniteit. Een prosopografische studie naar de houding van de seculiere clerus van het Waasland tegenover de kerkhervormingspolitiek van de centrale overheid (1780-1830), onuitgegeven masterscriptie aan de Universiteit Gent, 2005 (promotor: Prof. Dr. Luc François), online raad te plegen op http://www.ethesis.net/pastoors/pastoors_inhoud.htm

Page 14: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

14

gehele juridische-administratieve stelsel met de grond gelijk te maken. Steun die tijdens de Franse bezetting uitbleef, daar de adel, althans volgens het doctoraat van Luc François , verbazingwekkend goed omging met de opeenvolging van regimes tijdens het laatste decennium van de achttiende eeuw.10 Vanuit François’ invalshoek zou je de clerici aldus als de tegenhanger van de edelen kunnen zien. Zij slaagden er veel minder goed in het nieuwe Franse regime te aanvaarden en alsnog te trachten er het beste uit te halen. Het moet meteen gezegd worden dat Luc François deze a-contrario-redenering zelf niet trekt in zijn onderzoek.

In deze masterproef wordt er ingegaan op de beide facetten. Er zal zowel gekeken worden naar de verscheidene aanpakken vanuit het aartsbisdom, met voorname focus op de acties van de aartsbisschop Franckenberg zelf, die ingeschakeld werden om de druk vanuit een antiklerikale overheid te bestrijden. Als het begrip ‘verzet’ niet al te eng gedefinieerd wordt, zijn er vele mogelijkheden denkbaar. Zo kan de steun die verleend werd aan het Oostenrijkse bewind enkele maanden voor de definitieve komst van de Franse troepen ook bekeken worden als een wijze van actie voeren tegen de– nog komende – Franse bezetter. Tijdens de bezetting zelf is er op verschillende terreinen door de Mechelse aartsbisschop gestreden tegen de Franse maatregelen. Herderlijke brieven moesten de parochianen ophitsen tegen een vijandig bewind, internationaal probeerde hij een front te vormen met de paus en andere hoge nuntii en kardinalen en beëdigden die door hun eed collaboreerden met het Franse bewind werden resoluut uit de rangen gesloten. Het zijn deze vier facetten van het weerwerk vanuit het aartsbisschoppelijk paleis die in deze masterproef aan bod zullen komen.11 Hoewel deze vier facetten afzonderlijk besproken zullen worden, mag er geen twijfel over bestaan dat de scheidinglijn tussen elk van hen uiterst dun is. De problematieken waartegen de Belgische Kerk verzet voerde waren zodanig met elkaar verstrengeld, dat ook de verzetsmethoden heel vaak verwant waren. Een goede lezer moet er aldus op attent zijn dat de onderverdeling in grote mate arbitrair is en er telkens met overlappingen tussen de vier verzetsmethodes rekening moet gehouden worden.

De meeste auteurs die schrijven over de religieuze toestand tijdens de bezetting, beperken zich tot de zogenaamde ‘Beloken Tijd’. Deze term is afkomstig van het verleden deelwoord van ‘beluiken’, wat sluiten betekent. Het wijst op de geheimzinnige en achterdochtige toestand waarbij kerken voor refractaire priesters gesloten bleven en clerici zich in het geniep schuilhielden in kelders en zolders om missen op te dragen voor moedige parochianen. De ‘Beloken Tijd’ laat men klassiek starten met de fructidoriaanse staatsgreep (4 september 1797) wanneer radicale jakobijnen wederom de bovenhand halen in het Directoire en laat men eindigen met het sluiten van het Concordaat in de zomer van het jaar 1801. In deze masterproef werd er voor gekozen het tijdskader ietwat ruimer te kiezen. De einddatum blijft wel degelijk dezelfde, aangezien in dat jaar Franckenberg door het Concordaat tussen Napoleon en paus Pius VII (1742-1823) gedwongen werd ontslag te nemen als

10 FRANCOIS (L.)., Elite en gezag: analyse van de Belgische elite in haar relatie tot de politieke regimewisselingen, 1785-1835, uitgegeven doctoraatsverhandeling aan de Universiteit Gent, 1987 (promotor: Prof. Dr. Romain Van Eeno), p. 10 11 Er werd geopteerd om twee andere knelpunten die de Kerk troffen in deze periode niet te bespreken in deze masterproef. Dit is enerzijds de vraag of men al dan niet de bons mocht opkopen van geconfisqueerde kerkelijke goederen, en anderzijds de opvang van de gevluchte Franse priesters. Beide aspecten komen hier en daar wel terloops aan bod verder, maar worden niet aan een diepgaand onderzoek onderworpen. Voor de kwestie in verband met de bons kwam er immers gauw een compromis vanuit Rome en de gevluchte Franse priesters vormde voornamelijk een regionaal probleem waardoor ze geen groot belang hebben bij dit onderzoekobject.

Page 15: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

15

aartsbisschop, maar als begindatum wordt gekozen voor het voorjaar van 1794. Net omdat op dat ogenblik het Oostenrijkse bewind definitief zijn laatste maanden ingaat en het van belang is om te kijken hoe de Kerk, als één van de manieren om zich te verzetten tegen het Franse regime, voluit steun verleent aan de laatste Habsburgse regering. Indien september 1797 als ijkpunt genomen zou worden, zou van deze vorm van actie uiteraard geen sprake meer kunnen zijn. Het onderzoek naar klerikaal verzet in de hoogste rangen, dat in het middelpunt van deze masterproef staat, bestrijkt dus de periode van 1794 tot 1801.

1.3. Overzicht van de literatuur en het bronnenmateriaal In welke mate is de strubbelende relatie tussen Kerk en Staat in België12 op het eind van de achttiende eeuw reeds historisch geanalyseerd? Waar er voor de situatie in republikeins Frankrijk zelf vele verscheidene werken te vinden zijn die handelen over de politieke-institutionele problemen tussen Kerk en Staat13, blijkt het thema in de Belgische historiografie toch minder aan te spreken.14 Er zijn weliswaar enkele auteurs die de verhouding tussen geestelijken en het burgerlijke bewind nader onderzocht hebben, zoals Luc François en Jan Roegiers, maar de specifieke toestand tijdens de Franse bezetting blijft meestal maar een beperkte bespreking in de globale onderzoeksvraag. Zo is het tekenend dat bijvoorbeeld in het artikel van André Tihon in het tijdschrift Trajecta de stand van zaken tijdens de periode van het Directoire slechts een halve pagina beslaat, terwijl over de verhouding met de Kerk vanaf het aantreden van Napoleon Bonaparte in 1799 dan weer wel veel inkt vloeit.15 De beperkte aandacht bij meerdere historici voor de toestand tijdens de roerige jaren na de Slag bij Fleurus (24 juni 1794) is allicht deels te verklaren door de complexiteit van het politieke gebeuren en van het bronnenmateriaal. De gespannen relatie op het einde van de achttiende eeuw heeft er immers eens te meer voor gezorgd dat de historicus behoed moet omgaan met het voor handen zijnde bronnenmateriaal. Als schoolvoorbeeld kan men de bescheiden van het vicariaat-generaal te Brugge aanhalen, waarbij vicaris-generaal Caytan (1742-1813) na het sluiten van het Concordaat in 1801 zijn nota’s bijgewerkt heeft opdat eventuele ‘fouten’ die hij tijdens de Franse periode gemaakt zou hebben, verdoezeld zouden worden.16 Het is intussen duidelijk dat meerdere clerici, uit angst voor repressie vanuit de kerkelijke overheden, bescheiden waarin ze een afwijkende mening aangenomen hadden, na de woelige periode vaak vernietigd hebben.17

Hoewel het driftige conflict tussen Kerk en Staat zoals hierboven reeds aangehaald maar zelden voor de Zuidelijke Nederlanden besproken is geworden, is er daarentegen in de laatste decennia van de twintigste eeuw wel een aanzienlijke belangstelling geweest voor het religieuze leven op parochiaal

12 In deze masterproef zal gemakshalve de term ‘België’ en het adjectief ‘Belgisch’ gehanteerd worden voor de territoriale optelsom van de vroegere graafschappen en hertogdommen van de Oostenrijkse Nederlanden, het prinsbisdom Luik, het abdijvorstendom Stavelot-Malmédy en het hertogdom Bouillon. Bij benadering vallen deze samen met de latere grenzen van het onafhankelijk België. 13 B. Plongeron en J. Godel, “1945-1970, un quart de siècle d’histoire religieuse. À propos de la génération des “secondes lumières” (1770-1820)”, In: Annales historique de la Révolution Française, 208 (1972), pp. 187-189 en B. Plongeron, “Le fait religieux dans l’histoire de la Révolution française. Objet, méthode, voies nouvelles”, In: Annales historiques de la Révolution française, 47 (1975), pp. 112-114 14 M. Cloet, “Een kwarteeuw historische productie in België betreffende de religieuze geschiedenis in de Nieuwe Tijd.”, In: Trajecta, 4 (1995), 3, pp. 210 - 212 15 A. Tihon, “Kerkelijke overheden en burgerlijk gezag in België, 1781-1831”, In: Trajecta, tijdschrift voor de geschiedenis van het katholiek leven in de Nederlanden. Leuven, 12 (2003), 3, pp. 177-197 16 L. Preneel, “Het geloofsleven in de ‘Beloken Tijd’ (1797-1802)”, In: Colloquium, bronnen voor de religieuze geschiedenis van België, Brussel 30 nov. – 2 dec. 1967, Leuven, Editions Nauwelaerts, 1968, p. 21 17 L. Preneel, “Het geloofsleven in de ‘Beloken Tijd’ (1797-1802)”, p. 24

Page 16: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

16

niveau tijdens de Beloken Tijd. Deze belangstelling is onder meer sterk gestuwd door Louis Preneel, onderzoeker aan de Katholieke Universiteit Leuven, die zich op een colloquium in 1967 nog beklaagde over het gebrek aan literatuur nopens de ‘gewone’ godsdienstbeleving in België.18 Zijn verzuchtingen zijn niet onbeantwoord gebleven, want in zijn kielzog hebben meerdere historici, vaak in regionale historische tijdschriften, bepaalde parochies of dekenaten voor de periode onder de loep genomen.19 Zij bieden een uitgebreide en descriptieve kijk op het geloofsleven op een ogenblik van repressie tegen al wat katholiek was, maar bieden voor het overige wel weinig informatie voor de analyse van het centrale top-down klerikale verzet waarop in deze masterproef wordt gefocust.

Zoals ik reeds kort aanhaalde, is het bronnenmateriaal voor een studie naar de spanningen tussen Kerk en Staat tijdens de onderzochte periode niet zo eenduidig. Dit is uiteraard te wijten aan de verstoorde werking van bisschoppelijke instituties aan het einde van de achttiende eeuw. Voor het aartsbisdom Mechelen is de situatie niet anders. Daarnaast is het cruciaal om een zo volledig mogelijk inzicht te krijgen in de relatie tussen Kerk en Staat waardoor men rekening moet houden met bronnenmateriaal van zowel klerikale als wereldlijke zijde. Voorts is er maar heel beperkt reeds bronnenmateriaal uitgegeven en is men in grote mate nog aangewezen op zoekwerk in meerdere archieven.

Zo zijn er op de eerste plaats de archiefbescheiden die nagelaten zijn door de aartsbisschop, Johannes Henricus de Franckenberg, zelf. Deze worden vandaag de dag bewaard in het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen (AAM) dat gevestigd is in het imposante vroegere Grootseminarie van het Mechelse aartsbisdom.20 Het archieffonds van Franckenberg zelf omvat een zeer uitgebreide verzameling van bronnen, gaande van herderlijke brieven en vastenmandementen over een extensieve brievenverzameling tot pauselijke breven. Constant Van De Wiel maakte een toegankelijke gids die een overzicht biedt van de archivalia van alle Mechelse bisschoppen vanaf de hervorming van het kerkelijk landschap onder Filips II in 1559 tot de val van Napoleon in 1815.21 Uit dit fonds werden voor deze masterproef vanzelfsprekend heel wat bronnen aangewend. Deze zijn zowel vormelijk als inhoudelijk uitermate divers. Zo gaat het over briefwisseling met andere prelaten, directieven van het Franse bewind, herderlijke brieven, enzovoorts. Hoewel de Mechelse prelaat immers reeds een hoge leeftijd genoot tijdens de woelige jaren van het Directoire, was hij toch nog steeds erg actief in het besturen van zijn diocees en het bespreken van de verschillende problematieken op kerkelijk niveau, zelfs na zijn verbanning in het najaar van 1797. Zijn archief is dan ook niet toevallig binnen het fonds ‘Aartsbisschoppen’ een van de meest omvangrijke.

Niet enkel het archieffonds van aartsbisschop Franckenberg levert interessant bronnenmateriaal voor een onderzoek naar de spanningen tussen Kerk en Staat, ook andere verzamelingen in het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen zijn van belang. Zo zijn er ook de Acta Vicariatus die, door de afwezigheid van de aartsbisschop na zijn verbanning, uiteraard ook een belangrijke bron van informatie vormen. Ook voor deze bescheiden werd een afzonderlijke inventaris opgesteld door Van

18 L. Preneel, “Het geloofsleven in de ‘Beloken Tijd’ (1797-1802)”, p. 7 19 Vele van deze werken worden in deze thesis als ondersteunende literatuur aangewend en zijn dus terug te vinden in de bibliografie. 20 Voor meer info omtrent het archief: http://www.kerknet.be/aartsbisdom/content.php?ID=290, geraadpleegd op 21/02/2015 21 C. Van De Wiel, Archivalia over de aartsbisschoppen van Mechelen, Vanaf de oprichting van het aartsbisdom tot en met de Franse Tijd (1559-1815). Leuven, Leuven University Press, 1990, 230 p.

Page 17: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

17

De Wiel.22 Doordat de documenten van het vicariaat-generaal zich in meerdere archiefverzamelingen bevinden, is deze inventaris een zeer welkome gids geweest in mijn onderzoek. Vanzelfsprekend hebben ook de drie Mechelse vicarissen-generaal, zijnde J.F. Huleu (1746-1815), R.J. Van Rijmenam (1739-1799) en J.H. De Lantsheere (1753-1824) ook bescheiden nagelaten. Hun archiefbescheiden worden eveneens in de archiefgids van Constant Van De Wiel besproken.23 Het moet wel gezegd worden dat de Acta Vicariatus vaak eerdere administratieve en praktische zaken betreffen en ze in vele gevallen dus maar beperkte informatie bieden in het kader van de hier onderzochte problematiek.

Naast de bescheiden van de vicarissen-generaal heeft ook een derde archiefverzameling uit het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen een bijdrage geleverd in deze masterproef. Er is immers ook een fonds ‘Kerk en Staat’, dat archiefbestanden omvat uit verscheidene eeuwen die handelen over de relatie met de burgerlijke gezagsdragers. Johan Poukens maakte recent in het kader van een Master in de Archivistiek en Erfgoedkunde een inventaris voor deze verzameling.24 Het fonds omvat voornamelijk interessante bronnen inzake de ambigue relatie tussen het aartsbisdom en de laatste Oostenrijkse bewindvoerders in de episode tussen de Brabantse Omwenteling en de definitieve inname door de Franse troepen in 1794. Zo zijn de bescheiden in verband met de patriottische giften, die verderop aan bod komen in deze masterproef, geput uit deze verzameling.

Ook burgerlijke bronnen uitgaande van de Franse overheid kunnen uiteraard niet zomaar terzijde gelegd worden. Inzicht in de institutionele situatie van de Zuidelijke Nederlanden onder Frans bewind is onontbeerlijk om een klaar overzicht te hebben van welke communicatiekanalen er waren. Sinds 1 oktober 1795 werden onze gebieden immers wettelijk geannexeerd bij de Franse Republiek waardoor de bestuurlijke indeling voortaan er geheel anders uitzag. Na eeuwenlang bestaan te hebben uit graafschappen, hertogdommen en prinsbisdommen werden de Zuidelijke Nederlanden, het prinsbisdom Luik, het abdijvorstendom Stavelot-Malmédy en het hertogdom Bouillon (vanaf 26 oktober 1795) voortaan opgedeeld in negen departementen25 die op hun beurt onderverdeeld waren in arrondissementen en kantons.26 Voor het onderzoek naar het dagelijkse geloofsleven zijn voornamelijk de periodieke rapporten die opgesteld werden door de kantoncommissarissen van groot belang.27 Voor de verhouding tussen Kerk en Staat zijn er de verschillende wetten op godsdienstig vlak en daarbij horende uitleggingen en verzoeken die door de Franse bestuurders verstuurd werden naar de verscheidene bisdommen en zeker de directieven die rechtstreeks gericht waren aan de aartsbisschop krijgen uiteraard aandacht in deze masterproef. Hiervoor werd voornamelijk het archieffonds Provincie Antwerpen, Reeks A in het Beverse rijksarchief

22 C. Van De Wiel, Acta vicariatus in het aartsbisschoppelijk archief in Mechelen (1380-1900). Brussel, Belgisch Historisch Instituut te Rome, 1996, 149 p. 23 C. Van De Wiel, Archivalia over de aartsbisschoppen van Mechelen, pp. 234-240 24 J. Poukens, Inventaris van de verzameling Kerk en Staat in het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2010, 180 p. 25 Deze negen departementen waren: Leiedepartement (W-Vlaanderen), Schelde- (O-Vlaanderen), de Twee Neten- (Antwerpen), Dijle- (Brussel), Nedermaas- (Maastricht), Ourthe- (Luik), Jemappes- (Bergen), Samber-en-Maas- (Namen), De Wouden- (Luxemburg). 26 C. Devolder, De Verenigde Departementen onder Frans bewind: de constitutionele instellingen van het Directoire. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, pp. 24-25 27 L. Preneel, “Het geloofsleven in de ‘Beloken Tijd’ (1797-1802)”, p. 29

Page 18: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

18

aangesproken, aangezien het kanton Mechelen28 deel uitmaakte van het departement van de Twee Neten.29 Andere burgerlijke bronnen, voornamelijk met betrekking op de periode van het laatste Habsburgse bewind, bevonden zich nog in het centrale rijksarchief te Brussel.30

Als laatste in het rijtje zijn er uiteraard ook nog de Romeinse bronnen die afkomstig waren vanuit het Vaticaan. Ik heb weliswaar geen beroep kunnen doen op bronnen uit het Vaticaanse archief, maar heb mij moeten beperken tot de breven en briefwisseling tussen de opeenvolgende pausen en het Mechelse aartsbisdom en die zich bevonden in het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen. Dit hoeft niet noodzakelijk een beperking te vormen op het hier gevoerde onderzoek aangezien de paus – vaak tot onvrede van Franckenberg en vele andere clerici in de Zuidelijke Nederlanden – zich opvallend afzijdig heeft gehouden in de problematieken waarmee de Belgische Kerk geconfronteerd werd.31 Voor de Romeinse en andere internationale kerkelijke bronnen is er wel beroep gedaan op enkele uitgegeven bronnenedities, zoals die van Jozef Kleijntjens over de brieven van Nuntius Ciamberlani.32

Verder werd er ook beroep gedaan op verschillende bronnenedities die voornamelijk publicaties bieden van bescheiden die uitgewisseld werden met de pauselijke instanties te Rome. Zo is er de editie die uitgegeven werd in 1829 onder leiding van Petrus De Ram, toenmalig aartspriester en archivaris in het aartsbisdom Mechelen.33 Deze bronneneditie, bestaande uit twee delen, bevat echter voornamelijk brieven en verklaringen van de Mechelse aartsbisschoppen uit de zeventiende eeuw en wederom was de omvang van uitgegeven bronnen voor de roerige Franse bezetting beperkt. Daarenboven mag men niet uit het oog verliezen dat deze bronneneditie opgesteld werd in samenwerking met toenmalig aartsbisschop Franciscus de Méan (1756-1831), en dit vrij recent na de Franse periode, waardoor men kan verwachten dat de selectie van de uit te geven bronnen voornamelijk ten voordele van het katholieke standpunt werd gemaakt. Er werd eveneens gebruikt gemaakt van twee andere bronnenedities, wederom om voornamelijk beroep te kunnen doen op kerkelijk bronnenmateriaal met een internationaal karakter.34

28 Het gehele aartsbisdom Mechelen was versplinterd over vier departementen: het Twee-Neten-, Dijle-, Schelde- en Ourthe-departement. (C. de Clercq, Cinq archevêques de Malines, p. 30) 29 Voor dit archieffonds is er de inventaris van JACOBS (H.) en COPPENS (H.). Archief van het Departement van de Twee Neten en van de Provincie Antwerpen. Inventaris van blok A. Inventaris der archieven van het Provinciaal bestuur van Antwerpen. 2-4 (1794-1814). Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1999, 554 p. 30 Het betreft het archiefbescheiden van het Secretarie van State en Oorlog 31 P.J. Van Kessel, “De houding van de Romeinse Curie tegenover de Franse Revolutie en haar tegengestelde effecten in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden”, In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 86 (1973), 1, p. 534 32 J. Kleijntjens. Brieven van Mgr. L. Ciamberlani, vice-superior der hollandsche missie: 1795-1828. Haarlem, St. Jacobs-Godshuis, 1946, I, 430 p. 33 P.F.X. De Ram, Nova et absoluta collectio synodorum tam quam dioecesanarum archiepiscopatus mechliniensis […]. Mechelen, Hanicq, 1828-1829, II, 322 p. 34 Zo maakte ik gebruik van de publicatie van het Concordaat in de Collectio epistolarum pastoralium decretorum aliorumque documentorum quae pro regimine dioecesis Mechliniensis publicata fuerunt en beriep ik mij voor de briefwisseling met nuntius Ciamberlani op de uitgave van J. Kleijntjens (ed.). Brieven van Mgr. L. Ciamberlani, vice-superior der hollandsche missie: 1795-1828. Haarlem, St. Jacobs-Godshuis, 1946, I, 430 p.

Page 19: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

19

1.4. Johannes Henricus de Franckenberg (1726-1804): een korte biografie Hoewel in deze masterproef met meerdere actoren in het aartsbisdom Mechelen rekening gehouden wordt, zal de aartsbisschop zelf een heel voorname rol innemen in het onderzoek. Het lijkt ons dan ook gepast, als onderdeel van de toelichting van het algemene kader, een inleidende biografie te geven van de prelaat. Verschillende elementen die in de levensloop worden aangehaald zullen weliswaar verder in dit werk nogmaals aangehaald en besproken worden.

Wie de gespannen relatie tussen Johannes-Henricus, graaf van Franckenberg en de Mechelse aartsbisschop enerzijds en de wereldlijke overheid anderzijds bekijkt, zal zich enorm verwonderen dat deze edelman, afkomstig uit Silezië, destijds als favoriet werd aangesteld door Maria-Theresia, net omdat er grote loyauteit van hem verwacht werd.35 Zijn benoeming, aangestuurd vanuit Wenen, paste volledige in de integratiepolitiek die Maria Theresia voor ogen had. Een Habsburgs gezinde prelaat zou eens te meer er voor zorgen dat de Oostenrijkse Nederlanden zich beter nestelden in het grotere geheel. De aanstelling van Franckenberg verliep na het overlijden van zijn voorganger Philippe d’Alsace (1679-1759) overigens niet zonder slag of stoot. De verschillende institutionele adviesraden (waaronder de Geheime Raad), gesteund door de toenmalige gouverneur-generaal Karel-Alexander van Lotharingen, zagen immers liever een kandidaat die afkomstig was uit de Oostenrijkse Nederlanden en op zijn minst één van beide landstalen sprak. Zelf schoven ze drie andere kandidaten naar voren, zijnde J.A. de Robiano, bisschop in Roermond, J.R.G. Caimo, de Brugse bisschop en H.G. van Gameren, die nog maar net benoemd was tot Antwerps bisschop.36 Het mocht echter niet baten want te Wenen had men al lange tijd de kaarten geschud. De nieuwe aartsbisschop te Mechelen moest en zou de adellijke Franckenberg worden en op 18 maart 1759 volgde de officiële bekendmaking van zijn benoeming door Maria-Theresia. Zijn uiteindelijke wijding vond plaats op 15 juli van dat jaar in de kapel van het paleis Schönbrunn te Wenen.37

Welke waren dan de kwaliteiten die Franckenberg in de ogen van het Weense bestuur zo geschikt maakten voor een rol als trouwe aartsbisschop? In de eerste plaats was de benoeming ongetwijfeld een erkenning voor de loyauteit van het geslacht Franckenberg aan de dynastie en diende het als compensatie voor het feit dat ze zich teruggetrokken hadden uit Silezië bij de inval van Frederik II van Pruisen en naar Wenen waren verhuisd. Daarenboven werd Franckenberg door zijn opleiding ook gespiegeld aan de Weense aartsbisschop Migazzi (1714-1803) en zag men bij hem eenzelfde vijandigheid ten opzichte van de jezuïeten en beïnvloeding door het jansenistische gedachtegoed.38 Jaar na jaar was hij de primus van zijn generatie en hij genoot eveneens de eer zijn doctoraatsthesis te kunnen opdragen aan de paus.39 Het was de start van een blitzcarrière in de kerkelijke hiërarchie die zijn hoogtepunt al bereikte toen de, slechts 32 jaar oude, Franckenberg benoemd werd in 1759 tot aartsbisschop van Mechelen en daarmee de op één na belangrijkste prelaat was in het Habsburgse rijk.40

Aangekomen te Mechelen, kwam de jonge aartsbisschop terecht in een wereld die hij amper kende en waarvan hij de taal niet machtig was. Niet verwonderlijk, om die redenen herbenoemde 35 Jan Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, In: Het aartsbisdom Mechelen-Brussel. 450 jaar geschiedenis, deel 1 (1559-1802). Halewijn, Antwerpen, 2009, p. 236 36 Jan Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, p. 236 37 Jan Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, p. 239 38 Jan Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, p. 237 39 R. Aubert, Dictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastiques, Parijs, Letouzey et Ané, 1977, XVIII, p. 663 40 A. Tihon, “Franckenberg”, In: Dictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastique, XVIII, 1975, p. 664

Page 20: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

20

Franckenberg zowat alle medewerkers van zijn voorgangen d’Alsace aangezien zij al gekend waren met het reilen en zeilen in de Mechelse kerkprovincie. Gaande van de vicaris-generaal Benedictus de Ruddere tot Pieters Dens als president van het seminarie, alle belangrijke functies in en rond het Mechelse aartsbisschoppelijke netwerk bleven door dezelfde clerici bemand. De nieuwe aartsbisschop maakte in zijn bisdom al snel naam met zijn gedrevenheid om zich goed te kwijten van de pastorale taken. Hij gedroeg zich als een ware herder en zocht regelmatig contact met de seculiere en reguliere geestelijken die onder zijn gezag stonden.41 Daartegenover stond hij ook wel bekend als een strikt doctrinair denken, die al van in den beginne niet opgezet was met de nieuwe ideeën omtrent tolerantie en het verlicht katholicisme dat streefde naar een kerkhervorming om het instituut meer dienstbaar te maken voor de gelovigen.42 Niet enkel de gelovigen waren tijdens deze eerste jaren erg tevreden met de aanpak van hun jonge aartsbisschop, ook de relatie met de bestuursinstanties verliep zo goed als vlekkeloos, enkele eeuwige twistpunten over het Officiaal43, de vastenwetgeving, de censuur en het asielrecht buiten beschouwing gelaten. De waardering voor Franckenberg was zelfs zo groot, dat Maria-Theresia hem in het voorjaar van 1765 al onderscheidde met het grootkruis van de orde van Sint-Stefanus.44

Hoe is de man waar het hele Habsburgse huis zoveel vertrouwen instelde, kunnen uitgroeien tot de symbool-figuur van het verzet tegen de kerkelijke hervormingen van Jozef II? Het is een samenloop van omstandigheden die vanaf 1780 de prelaat meer en meer in het harnas dwong tegen de regeringsinstanties. Franckenberg werd de leider van het bisschoppelijke verzet tegen de jozefistische hervormingen en droeg de Verenigde Nederlandse Staten die na de Brabantse Revolutie op 11 januari 1790 in het leven geroepen werden een zeer warm hart toe. Het betekende immers een mogelijkheid om de vele hervormingen die onder het bewind van Jozef II waren ingezet, terug te schroeven.45 Tijdens dit politiek interludium koos de Mechelse prelaat onvoorwaardelijk de zijde van de conservatieve statisten en fulmineerde tegen de progressieve vonckisten die hij verweet belagers van het geloof te zijn.46 Het herstellen van de oude kerkelijke orde was weliswaar nog niet geheel afgerond, toen ook dit interval in de politieke geschiedenis van de Oostenrijkse Nederlanden ten einde kwam met de terugkeer van de Oostenrijkse troepen in het najaar van 1790. Hoewel hij de Brabantse Revolutie zo onverdeeld geprezen had, ging Frankenberg op 12 december 1790 toch voor in het Te Deum waarbij ‘God bedankt werd voor de terugkeer van de keizer in de Nederlanden,

41 Jan Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, p. 240 42 R. Aubert, Dictionnaire d’histoire, p. 664 43 Het Officiaal, de bisschoppelijke rechtbank, ontwikkelde zich in de Zuidelijke Nederlanden vanaf de dertiende eeuw. Een daartoe aangestelde vicaris oefende de jurisdictie uit over strafrechtelijke en burgerlijke zaken in verband met geestelijken (privilegium fori), alsook in verband met enkele andere categorieën van personen (bv. de kruisvaarders, wezen). Daarnaast behoorden ook gemengde zaken, de causa mixtae (zoals bv. een grote brok van het huwelijksrecht) deels tot de bevoegdheid van het Officiaal. Tot slot spraken de kerkelijke rechtbanken zich ook uit over het asielrecht. Vanaf de zestiende eeuw worden deze bevoegdheden in toenemende mate overgenomen door wereldlijke rechters en worden kerkelijke bevoegdheden, zoals onder meer het asielrecht, sterk gelimiteerd in tijd en ruimte. Hoewel er principieel een vrij goede verhouding was met de wereldlijke rechters, zorgden vooral de gemengde zaak af en toe voor moeilijkheden. (J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570-1795. Tiel, Uitgeverij Veys, 1972, deel 1, pp. 1-2 / 10-15) 44 Jan Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, p. 242 45 Jan Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, p. 234 46 R. Aubert, Dictionnaire d’histoire, p. 665

Page 21: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

21

zonder bloedvergieten’.47 Met de terugkeer van de het Habsburgse bewind in de Zuidelijke Nederlanden kwamen de bisschoppen die net zoals Franckenberg de Brabantse Revolutie hadden ondersteund, zoals onder andere de Antwerpse bisschop Nelis, in een moeilijk positie terecht. Hun gedrag werd hen immers door partijen aan beide kanten van het politieke spectrum verweten: enerzijds waren er de vonckisten die het falen van de Verenigde Nederlandse Staten in de schoenen schoven van de clerus die meegeheuld had met de conservatieve statisten, anderzijds verweten royalisten en regeringsleden haar de disloyauteit aan de keizer tijdens en in de aanloop van de Brabantse Revolutie. Mercy-Argenteau, toenmalig gevolmachtigd minister, eiste zelfs dat Franckenberg zijn eed van trouw aan de intussen gevallen Verenigde Nederlandse Staten formeel herriep. Desalniettemin is het wel zo dat tijdens de Eerste Oostenrijkse Restauratie (1791- 1792) een heleboel jozefistische maatregelen teruggeschroefd werden. Vanaf de opvolging van Mercy-Argenteau door graaf Franz Georg von Metternich-Winneburg tot gevolmachtigd minister waren de spanningen tussen de hoogste profane en geestelijke kringen ook weggeëbd, aangezien de centrale instanties meer en meer inzagen dat de dreiging niet vanuit hun eigen kringen kwam, maar vanuit de revolutionaire ideeën in het zuiden. De bisschoppen werden in de armen gesloten vanwege hun bereidheid het Oostenrijkse gezag te herstellen en vooral de Franse invloeden in te dijken. Toch ziet men dat het verleden van Franckenberg wel degelijk nog in het achterhoofd van de centrale instanties meespeelde want men belette dat de Déclaration doctrinale waarin Franckenberg in 1787 fulmineerde tegen het Seminarie-Generaal toegevoegd werd aan de officiële geloofsbelijdenis.48

Al tijdens de eerste Franse bezetting na de Slag bij Jemappes (6 november 1792) vaart Franckenberg uit tegen de antiklerikale houding van de Franse gezagsdragers en de ravage die her en der door soldaten wordt aangericht.49 Hij blijft wel op post, terwijl verschillende andere bisschoppen liever hun hachje redden en de Zuidelijke Nederlanden ontvluchtten.50 Tijdens de Tweede Oostenrijkse Restauratie (1793-1794) kiest de aartsbisschop voluit voor de steun aan het Habsburgse bewind om de revolutionaire troepen buiten te houden, maar het mag niet baten. Op 26 juni 1794 worden de Oostenrijkse strijdkrachten wederom verslagen door het Franse leger, ditmaal bij Fleurus, waardoor ze definitief het grondgebied innemen. Franckenberg vlucht deze keer wel weg, eerst naar Roermond, en vervolgens verblijft hij achtereenvolgens in Utrecht en Amsterdam.51 Deze voortdurende vlucht voor de Franse troepen heeft een grote impact gehad op zijn gezondheid.52 Omdat in het diocees gematigde bestuurders benoemd worden, ziet de aartsbisschop de tijd rijp om terug te keren en zijn taken te hervatten. Daarbij wordt van hem wel vereist een verklaring van trouw aan de revolutionaire wetten af te leggen, wat hij ook doet.53 De politieke situatie radicaliseert echter, en na de staatsgreep van fructidor in september 1797 komen radicale jakobijnen opnieuw aan de macht in het Directoire.

47 Arthur Verhaegen, Le Cardinal de Franckenberg: archevêque de Malines, Société Saint-Augustin, Lille, 1889, p. 296 48 Jan Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, p. 280 49 C. de Clercq, Cinq archevêques de Malines. Parijs, Letouzey & Ané, 1974, II, p. 27 50 R. Aubert, Dictionnaire d’histoire, p. 665 51 Vicaris-generaal Huleu ontvluchtte Mechelen eveneens gedurende enkele weken na de inval. De andere vicarissen-generaal ,Van Rijneman en De Lantsheere, werden tussen juli 1794 en januari 1795 zelfs gevangen genomen door het Franse bestuur wegens wanbetaling van de oorlogscontributie (C. De Clercq, “J.H. De Lantsheere in de Franse Tijd”, In: Sacris Erudiri, 8 (1956), 2, p. 350) 52 C. de Clercq, Cinq archevêques de Malines, p. 29 53 C. de Clercq, Cinq archevêques de Malines, p. 30-31

Page 22: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

22

De eed van haat die Franckenberg wordt opgelegd zal de aanleiding vormen voor zijn deportatie naar Emmerich in oktober 1797. Vandaaruit blijft hij zich verder bezighouden met de algemene leiding van het aartsbisdom Mechelen en slooft hij zich nog steeds uit als onverbiddelijke tegenstander van iedereen, ook clerici, die het Franse bewind legitimeren.54 Ook na de machtsgreep van Napoleon Bonaparte, die nochtans de relatie met de Kerk bedaarde, bleef Franckenberg een geduchte tegenstander en veroordeelde eveneens de nieuwe eed die werd voorgesteld. In mei 1801 wordt hij daarenboven door de Pruisische keizer Frederik-Willem III (1770/1797-1840) verplicht Emmerich te verlaten en trekt hij naar Borken, dat binnen het bisdom Münster was gelegen. In het bevel van 21 mei 1801 verwijt de keizer Franckenberg en zijn gezellen dat ze misbruik hebben gemaakt van het asielrecht dat hij hen destijds geboden heeft om blijvende onrust te veroorzaken in de Zuidelijke Nederlanden.5556 In het bisdom Münster zal de prelaat met open armen ontvangen worden door Maximilianus van Oostenrijk (1756-1801), aartsbisschop van Münster en keurvorst van Keulen, die Franckenberg zelfs aanbiedt in zijn kasteel in Ahaus te verblijven waar hij in volle rust zijn episcopale taken kan uitvoeren.5758 Die laatste heeft echter aan liever in Borken te resideren aangezien hij daar in het klooster vergezeld wordt van drie abten uit de Zuidelijke Nederlanden en hij beroep kan doen op een gerenommeerde arts.59 Ook daar zal de intussen hoogbejaarde prelaat moeten vertrekken wanneer het bisdom wordt binnengevallen en hij reist door naar Breda. Intussen had hij sinds 20 november 1801 zijn ontslag als bisschop ingediend, daar dat deel uitmaakte van de afspraken van het Concordaat.60 Alle zittende bisschoppen moesten immers vervangen worden door nieuwe, Fransgezinde, priesters. Op 11 juni 1804 sterft Franckenberg te Breda, na een aanval van apoplexie op de leeftijd van 77 jaar. Nadat hij eerst in Rijsbergen begraven wordt, wordt zijn lichaam in 1923 in de kathedraal van Mechelen bijgezet in de aartsbisschoppelijke tombe.61

54 R. Aubert, Dictionnaire d’histoire, p. 666 55 AAM, Franckenberg, I, 45, gedrukt exemplaar, f. 1 56 De reden van zijn verbanning uit Pruisische territorium was vooral ingegeven door het Verdrag van Lunéville (9 februari 1801) tussen de Franse Republiek en Pruisen. Om dit verdrag niet te hypothekeren besloot de keizer anti-Fransgezinde individuen uit zijn rijk weg te sturen. C. De Clercq, “La triple épreuve du cardinal de Franckenberg en 1801”, In: Sacris Erudiri, X (1958), p. 299 57 “[…] prenant dans le chateau même le quartier, que je lui offre avec bien de plaisir, […] je donne très volontiers la faculté de pouvoir y exercer les fonctions episcopales”, AAM, Franckenberg, I, 46, 58 In zijn eerdere ballingsoord Emmerich had Franckenberg ook zijn episcopale taken uitgevoerd (zoals het organiseren van het canonieke examen), maar had hij geen toestemming gevraagd aan de vicaris-generaal van Keulen omdat die de eed had afgelegd en zo in de prelaats ogen alle gezag verloren was. (C. de Clercq, Cinq archevêques de Malines, p. 65) 59 AAM, Franckenberg, I, 55, respons Franckenberg aan keurvorst van Keulen, f. 1 60 Art. III van het Concordaat stelt dat “alle Franse bisschoppen, met het oog op de goede orde en vrede, elk offer, ook hun bisschopszetel moeten volbrengen”. De tekst van het Concordaat is terug te vinden in Collectio epistolarum pastoralium decretorum aliorumque documentorum quae pro regimine dioecesis Mechliniensis publicata fuerunt. Mechelen, Dessain, 1845, I, pp. 1-3. De breve die paus Pius VII op 15 augustus 1801 stuurde naar alle bisschoppen om binnen de 8 dagen hun ontslag aan te bieden bevindt zich ook in het aartsbisschoppelijk archief (AAM, Franckenberg, XIII, 1, breve van Pius VII van 15 augustus 1801). 61 R. Aubert, Dictionnaire d’histoire, p. 666

Page 23: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

23

1.5. Schets van de Kerk en Staat op het einde van het Ancien Regime Vooraleer we ons toeleggen op de beschouwing van het aartsbisschoppelijke verzet, lijkt het ons eveneens vereist eerst stil te staan bij de politieke situatie zoals die op het einde van het Ancien Regime zich voordeed in de Zuidelijke Nederlanden. Uiteraard heeft de militaire-politieke historie geen centrale plaats in deze masterproef, en zullen enkel de krachtlijnen die onontbeerlijk zijn om de moeizame relatie met de Kerk te vatten, worden besproken. In eerste instantie zal er meer uitleg gegeven worden over de hectische en complexe opeenvolging van regimes tijdens het laatste decennium van de achttiende eeuw, vervolgens wordt er ook uitgeweid over de ontwikkeling van de visie op religie en de plaats van het geloof in de eeuw van de Verlichting en de waan van de Franse Revolutie. Daarbij wordt deze thematiek ook toegepast voor de specifieke situatie in de Zuidelijke Nederlanden.

1.5.1. Chaos en turbulentie op het politieke schouwspel62 De titel die Luc Dhont koos voor zijn bijdrage in het verzamelwerk Algemene Geschiedenis der Nederlanden spreekt boekdelen voor wat betreft het politieke leven op het einde van het Ancien Regime. De historicus durft zonder blad voor de mond te spreken over het “Politiek en institutioneel onvermogen (1780-1794) in de Zuidelijke Nederlanden”.63 Het helder kader dat hij biedt, focust voornamelijk op de dichotomie tussen twee maatschappelijke zienswijzen: één die terugviel op verworven privileges en gewoonten toebehorende aan groepen of individuen, en één die het algemene belang naar voren plaatste.64 Het is deze tweede maatschappijvorm die de latere Jozef II (1741/1780-1790)65 al tijdens de jeugdige jaren werd meegegeven onder invloed van natuurrechtelijke en cameralistische theorieën die – ietwat simplistisch geschetst – zowel de economische als sociale welvaart wilden ontplooien onder leiding van een, naar nieuwe normen, bekwaam, performant en gecentraliseerd gouvernement. Het zijn in hoofdzaak deze institutionele doctrines, veel meer dan de Franse verlichtingsfilosofie, die het denkkader van de Habsburgse keizer beïnvloed hebben. Het ‘monsterachtige’ bestuursapparaat van kop tot teen hervormen verliep zoals te verwachten niet van een leien dakje. De lokale en regionale elite in de Zuidelijke Nederlanden was reeds jarenlang het door historici benoemde ‘theresiaans compromis’ gewoon waarbij diepgaande hervormingen onder keizerin Maria-Theresia (1717/1745-1780) afgeremd werden in ruil voor fiscale bijstand voor de Habsburgse oorlogen.66 Op klerikaal vlak echter was ook Maria-Theresia vrij actief opgetreden en haar zoon ging onverbiddelijk verder op dit elan zodra hij vorst werd in de Oostenrijkse Nederlanden. Over de motieven van de Oostenrijkse keizer om op kerkelijk vlak zo ingrijpend op te treden is reeds veel geschreven, maar dit valt grotendeels buiten de reikwijdte van deze thesis. Sommige leggen de link met de invloed van het ‘verlicht katholicisme’ en de onwil van de Zuid-Nederlandse Kerk om zich te hervormen, anderen benadrukken enkel het politiek-institutionele elan dat voortborduurt op de zogenaamde ‘Gleichschaltung’ of gelijkschakeling van alle structuren in het continentale Habsburgse Rijk. Het is echter pas vanaf 1787, toen de keizerlijke regeringsraden hun plannen voor bestuurlijke en gerechtelijke reorganisatie op tafel legden, dat de lont in het kruit

62 Bijlage 1 van deze masterproef bevat een schematische overzicht van scharnierpunten in de politieke geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden tussen 1789 en 1801. 63 L. Dhont, “Politiek en institutioneel onvermogen 1780-1794 in de Zuidelijke Nederlanden”, In: BLOK (D.P.). Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1977-1983, deel IX, pp. 139-159 64 L. Dhont, “Politiek en institutioneel onvermogen 1780-1794 in de Zuidelijke Nederlanden”, p. 139 65 Na de dood van haar echtgenoot, hertog Frans Stefanus van Lotharingen, in 1765 benoemde Maria-Theresia haar oudste zoon Jozef reeds tot co-regent voor het bestuur in de Zuidelijke Nederlanden. 66 L. Dhont, “Politiek en institutioneel onvermogen 1780-1794 in de Zuidelijke Nederlanden”, p. 141

Page 24: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

24

geworpen werd. De golf van nationaal protest breidde zich sindsdien uit over de verscheidene standen van de bevolking en na heel wat gehakketak aan beide zijden werd uiteindelijk Jozef II door het ene na de andere gewest vervallen verklaard van zijn macht en werd op 11 januari 1790 de Republiek van de Verenigde Nederlandse Staten opgericht.67 De rol die hoge clerici, zoals Franckenberg en Antwerps bisschop Nelis (1736-1798) gespeeld hebben zowel in de aanloop als tijdens het onafhankelijke bewind mag niet onderschat worden. De haat ten opzichte van de geplande jozefistische68 hervormingen was zodanig diepgeworteld, dat de Kerk op vele niveaus openlijk de Brabantse Omwenteling heeft gesteund, zelfs tegen de wens van de paus in. Zo stuurde Pius VI op 23 januari 1790, twee weken na de officiële afkondiging van de Republiek van de Verenigde Nederlandse Staten, reeds een breve naar Franckenberg en de andere bisschoppen waarin hij hen aanspoort de gelovigen aan te zetten tot loyauteit aan Jozef II, de verkozen keizer, die gezworen had om de privilegiën van onder meer de Kerk te eerbiedigen.69 De Kerk moest volgens de kerkvorst een instituut zijn dat vrede bracht met de wereldlijke overheid en niet aanvuurde tot rebellie. De twee hoofdrolspelers, aartsbisschop Franckenberg en Antwerps bisschop Nelis, antwoordden op 3 maart echter dat zijzelf alles gedaan hadden om het Habsburgse bewind aan boort te houden maar deze de Brabantse Omwenteling aan zichzelf te danken had. Hoe kon immers de Kerk nog een verzoenende rol innemen terwijl de inwoners van de Zuidelijke Nederlanders edict na edict hun gewoonten en gebruiken geschaad zagen door keizer Jozef II?70 Het hele discours van beide prelaten is om de paus ervan te overtuigen dat de Omwenteling in de eerste plaats een volksopstand was die uitgelokt werd door hun onhandige politieke optreden van de Habsburgse keizer en de Kerk pas vervolgens zich heeft aangesloten bij het nieuwe bewind.71

Het avontuur van de Republiek van de Verenigde Nederlandse Staten was echter geen lang leven beschoren. Zowel interne als externe factoren liggen hiervoor aan de basis. Zo was er intern de verscheurende tweekamp tussen de democratische fractie onder leiding van Jan Frans Vonck (1743-1792) die streefde naar een grotere volkssoevereiniteit in de nieuw gevormde republiek en de statistische fractie onder leiding van Hendrik van der Noot (1731-1827) en kanunnik Van Eupen (1744-1804) die als sterke alliantie tussen elite en clerus elke aanval op de oude orde in de kiem wou smoren.72 Op extern vlak slaagde de jonge staat er niet in buitenlandse erkenning te verkrijgen van Engeland, De Republiek of Pruisen door de veranderende internationale omstandigheden en het feit dat na Jozefs dood, keizer Leopold II (1747/1790-1792) een groot deel van de geplande hervormingen op eigen houtje terugtrok en zo opnieuw betere relaties aanknoopte op het Europese schouwspel.73 De inval van de Oostenrijkse troepen wierp al gauw in het najaar van 1790 het doek

67 L. Dhont, “Politiek en institutioneel onvermogen 1780-1794 in de Zuidelijke Nederlanden”, p. 147-148 68 Hoewel de term ‘jozefistisch’ door verscheidene geschiedkundigen gehanteerd wordt om het geheel aan vernieuwende maatregelen van keizer Jozef II te duiden, wordt in deze masterproef de term enkel gebruikt voor de regelgeving die de kerkelijke en religieuze sfeer betrof. 69 AAM, Franckenberg, XXI, 13, Latijnse breve van paus Pius VI 70 AAM, Franckenberg, XXI, 13, antwoord op breve, f. 2, v° 71 Zo zegt men dat “Wy (de bisschoppen) en waeren onder onze Medeborgers nog niet verschenen, als het zegepraelend Volk, hebbende den Keyzer Joseph van zijne magt vervallen verklaert, ende hebbende zig een nieuw form van bestiering gegeven, ons riep tot eenen nieuwen Eed.”, AAM, Franckenberg, XXI, 13, f. 3, v° 72 L. Dhont, “Politiek en institutioneel onvermogen 1780-1794 in de Zuidelijke Nederlanden”, p. 150 73 L. Dhont, “Politiek en institutioneel onvermogen 1780-1794 in de Zuidelijke Nederlanden”, p. 152

Page 25: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

25

over de onafhankelijke Zuid-Nederlandse staat, maar onder meer door internationale druk74, moest de Habsburgse keizer wel de constitutionele ordening van voor Jozefs hervormingen herstellen. Deze Eerste Oostenrijkse Restauratie (1790-1792) kon echter niet lang het hoofd boven water houden met de toenemende vijandigheid vanuit het revolutionaire Frankrijk. Onder leiding van generaal Dumouriez (1739-1823) overrompelden Franse troepen, onder meer gesteund door gedesillusioneerde vonckisten en jozefisten, de Zuidelijke Nederlanden in een mum van tijd en behaalden een klinkende zege in de Slag bij Jemappes (6 november 1792). De komst van de Franse revolutionairen werd in de Zuidelijke Nederlanden gemengd onthaald. In het vroegere Prinsbisdom Luik en de zuidelijke gewesten Namen en Henegouwen was er her en der sympathie voor de revolutionaire zaak en schoten Clubs van de Vrienden van de Vrijheid en Gelijkheid als paddenstoelen uit de grond, maar naar het noorden toe zagen elite en clerus hun macht en ambities gefnuikt.75 Voornamelijk in grotere steden zoals Bergen, Charleroi en Brussel werden de Fransen geprezen voor de ‘bevrijding’ van het Habsburgse juk.76 Generaal Dumouriez speelde echter ook niet volledig het spel van de jakobijnse fractie in het Parijse Assemblée mee en weigerde de bezette gebieden te beschouwen als een afhankelijk wingewest. Hij had eerder een gematigd en onafhankelijk België voor ogen waarbinnen ook hij een belangrijke rol zou spelen. De jakobijnen daarentegen wilden onverbiddelijk het bezette gebied opslorpen met de revolutionaire idealen.77 Om die reden drukten de jakobijnen op 15 december 1792 er een decreet door waardoor de Zuidelijke Nederlanden onder protectoraat van Frankrijk kwamen te staan en commissarissen zouden toezien op de uitvoering van het decreet. Het kon voor de jakobijnse club rond Lazare Carnot (1753-1823) niet snel genoeg gaan en men zette zoveel mogelijk ‘assemblées primaires’ onder druk om de aansluiting bij de Franse Republiek goed te keuren.78

De onvrede die opgewekt werd door de brutaal te werk gaande Franse troepen versmolt tot steun aan de Oostenrijkse troepen die de Zuidelijke Nederlanden niet zomaar wilden opgeven. De steun voor het Habsburgse leger enerzijds, en de twisten en misverstanden tussen civiele en militaire leiding bij de Fransen anderzijds leidden ertoe dat op 18 maart 1793 te Neerwinden deze laatsten het onderspit moeten delven tegen de Oostenrijkse troepen en de Tweede Oostenrijkse Restauratie (1793-1794) aanbreekt.79 Na een eerste ervaring was de schrik voor de Franse revolutionaire furie zodanig ingeworteld dat zowel adel, clerus als regering aan één zeil trokken in de strijd tegen de Franse bedreiging. Zowat de algehele oude orde, op de afgeschafte kloosters na, werd in eer hersteld.80 De opmerkelijke onvoorwaardelijke steun van de clerus aan het bestuur, met als enigste uitgangspunt een gemeenschappelijke vijand, wordt verder in deze masterproef besproken. Hier beperken we er ons toe dat wederom het Habsburgse bewind geen kans maakte om voldoende mannen en middelen te voorzien om de massaal gemobiliseerde Franse strijdkrachten te trotseren.

74 Zowel Engeland, de Republiek als Pruisen verplichtten Leopold II in de Conventie van Den Haag (10 december 1790) de constituties van voor Jozefs hervormingen te herstellen en dit in samenspraak met de Raden en Staten van de Zuidelijke Nederlanden. 75 L. Dhont, “Politiek en institutioneel onvermogen 1780-1794 in de Zuidelijke Nederlanden”, p. 154 76 R. Devleeshouwer, “De Zuidelijke Nederlanden tijdens het Franse bewind 1794-1814”, In: BLOK (D.P.). Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1977-1983, deel 11, pp. 187-204 77 R. Devleeshouwer, “De Zuidelijke Nederlanden tijdens het Franse bewind 1794-1814”, p. 189 78 A. Borgnet, Histoire des belges à la fin du dix-huitième siècle. Brussel, Lacroix, 1861, II, p. 110-112 79 A. Borgnet, Histoire des belges, II, p. 230 80 L. François, “Politieke geschiedenis van de Franse Tijd en de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden”, In: ART (J.). (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 1: de 19de en 20ste eeuw. Gent, Centrum voor Geschiedenis, 1996, p. 170

Page 26: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

26

Op 26 juni 1794, bij de Slag van Fleurus, viel definitief het doek over de Habsburgse aanwezigheid in de Zuidelijke Nederlanden.81

Hoewel sindsdien tot 1815 enkel de Fransen de scepter gezwaaid hebben op het Belgische grondgebied, blijft het verloop van de politiek-institutionele toestand in de Zuidelijke Nederlanden complex. In een eerste fase (26 juni 1794 – 1 oktober 1795) was er de rechtstreekse bezetting van het territorium door de Franse republiek. Deze bezetting betekende op het eerste vlak voor vele inwoners een zware periode, waarbij ontzettend veel lasten gelegd werden om de oorlogskosten van een offensief Frankrijk te dragen.82 De Belgische contreien moesten zelfs plunderingen, opeisingen en oorlogsschattingen manu militari ondergaan.83 Er was amper sprake van een breed maatschappelijk steunvlak en de bestuursorganen werden bevolkt door Franse afgevaardigden en enkele Belgische radicale volgelingen. De vroegere instellingen werden vervangen door algemene besturen voor tien regio’s84, die min of meer de latere departementen zouden worden, en deze regio’s werden op hun beurt overkoepeld door de Administration centrale et supérieure de la Belgique, die vanaf de annexatie in 1795 dan weer het Conseil de Gouvernement zou worden. Deze instellingen hadden echter te kampen met zowel een overgrote werklast door de Parijse directieven als tegenstand van de lokale besturen.85 De bezettingsfase ging daarenboven gepaard met een zware terreur ten opzichte van voornamelijk de adel en de clerus waardoor zelfs democratisch gezinde, die nochtans de volkssoevereiniteit een warm hart toedroegen, zich meer en meer vervreemd voelden van de bezetters.86 Deze eerste fase van bezetting was kortom zo chaotisch en drukkend verlopen, dat zelfs de gematigden uitkeken naar de annexatie zoals die tot stand kwam bij decreet op 1 oktober 1795. Hierdoor werd het gehele Belgische grondgebied deel van de Franse Republiek en waren vanuit juridisch oogpunt de inwoners ook als Franse burgers – met dezelfde rechten en vrijheden – te beschouwen. Voortaan hield het Conseil de Gouvernement als overkoepeld bestuursorgaan controle over de besturen in de negen departementen87. Het Conseil werd geleid door Franse commissarissen88 die moesten toekijken op de uitvoering van de Parijse overheidsmaatregelen. Elk departement werd geleid door vijf administrateurs en stond eveneens onder controle van een afzonderlijke commissaris vanuit Frankrijk.89 Zowel op het niveau van het departement, arrondissement en kanton was er een politiek evenwicht tussen een benoemde commissaris en een jaarlijks verkozen raad.90 De assimilatie binnen het bestuursmodel van het Directoire, dat als nieuw politiek model sinds september 1795 de Franse republiek bestuurde, was in het complexe en verscheurde België echter niet eenvoudig en de twee verkiezingen die

81 L. Dhont, “Politiek en institutionele onvermogen 1780-1794 in de Zuidelijke Nederlanden”, p. 156 82 Dit ging gepaard met de invoering van het papieren geld – assignaten – in België waartegenover men uiterst wantrouwig stond. (D. DELESTRE en J. VERBESSELT, “De patriottentijd en de Franse omwenteling in de streek van Grimbergen-Meise”, In: Eigen Schoon en de Brabander. Brussel, Koninklijke Geschied- & Oudheidkundige Genootschap van Vlaams-Brabant, 53 (1970), pp. 442 83 L. François, “Politieke geschiedenis van de Franse Tijd”, p. 172 84 Deze tien regio’s waren: Samber-en-Maas, Briez-en-Haussmann, Brabant, Vlaanderen, West-Vlaanderen, Doornik, Namen, Henegouwen, Luik en Luxemburg. 85 R. Devleeschouwer, “De Zuidelijke Nederlanden tijdens het Franse bewind 1794-1815”, p. 192 86 L. François, “Politieke geschiedenis van de Franse Tijd”, p. 181 87 Deze negen departementen waren: Samber-en-Maas, de Wouden, Jemappes, Ourthe, Dijle, Schelde, Leie, Neder-Maas en Twee Neten. 88 Opeenvolgend de commissarissen Pérès, Portiez en Bouteville. Na de volledige assimilatie werd de functie op 15 februari 1797 afgeschaft. 89 R. Devleeschouwer, “De Zuidelijke Nederlanden tijdens het Franse bewind 1794-1815”, p. 194 90 L. François, De Boerenkrijg. Twee eeuwen feiten en fictie. Leuven, Davidsfonds, 1998, p. 13

Page 27: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

27

georganiseerd werden voor zowel administratieve als rechterlijke ambtenaren draaiden uit op een overwinning van de conservatieven. Dit had niet enkel te maken met de anti-Franse stemming die leefde onder de bevolking, maar was eveneens te wijten aan de gebrekkige organisatie en inlichting van de bevolking over verkiezingen.91 Dit uiteraard tot grote onvrede van het Directoire dat meteen de verkozenen afzette en liet vervangen door loyale Fransen wat op zijn beurt de democratische schijn niet ten goede kwam.92 Deze afzetting gebeurde zeker na de zogenaamde staatsgreep van 18 fructidor V (4 september 1797) die een radicaler republikeins Directoire aan de macht bracht. Deze staatgreep betekende niet enkel in Frankrijk een koerswijziging, ook in de relatie met het geannexeerde België zouden er grootste veranderingen optreden. De bemiddelende en afwachtende houding van het vorige Directoire moesten plaatsmaken voor een onbuigbare doorvoering van alle Fransen decreten sinds de grondwet van het jaar III (1795) op het Belgische territorium.93 De gevolgen lieten zich voornamelijk op godsdienstig vlak voelen. Vanzelfsprekend zal er verderop in deze masterproef nog uitgebreid stilgestaan worden bij de antiklerikale politiek en de gevolgen daarvan tijdens de zogenaamde Beloken Tijd, die men traditioneel laat starten bij de staatsgreep van 18 fructidor V. Het is eveneens tijdens deze periode dat in het najaar van 1798 de zogeheten Boerenkrijg losbarstte als revolte tegen de Franse bezetting, met als aanleiding de invoering van de conscriptie.94 Voor de oorzaken, het verloop en de gevolgen van deze revolte is er een overvloed van historiografie voor handen. Voor de vroegere Oostenrijkse Nederlanden hield deze periode ook het Verdrag van Campo Formio in (oktober 1797), waardoor de Habsburgers definitief de verloren politieke situatie in de Belgische regio definitief erkenden.95

De staatsgreep van 18 brumaire VII (9 november 1799) door Napoleon Bonaparte (1769-1821) die de weg vrijmaakte voor het Consulaat betekende de uiteindelijke val van het orthodox republikeinse Directoire die voornamelijk door internationale tegenslagen, zoals de nederlaag in Egypte, veroorzaakt was. Tijdens het Consulaat, en vanaf 1804 het Keizerrijk keerde de rust in de Belgische contreien grotendeels terug. Dit was voornamelijk te danken aan de bemiddelende politiek die Napoleon voor ogen had waarbij hij besefte dat het waardesysteem te ver door zijn voorgangers was afgebroken en hij op de eerste plaats snel werk maakte van een toenadering tot de katholieke Kerk die een enorme bron van legitimiteit voor zijn regime zou vormen.96 Dit Concordaat met de Kerk, dat een hoeksteen zal worden voor de relatie Kerk en Staat in de negentiende eeuw en zelfs verder, zal verder nog aan bod komen in deze masterproef. Met de komst van Napoleon brak tot 1815 een tijdperk aan waarbij België binnen het Franse Empire deel uitmaakte van napoleontisch Europa dat nog tot het Congres van Wenen verscheurd zou blijven door continentale oorlogvoering.

1.5.2. Religie in een revolutionair tijdperk Op het eerste zicht is het uiteraard niet verbazend dat de betrekkingen tussen de burgerlijke gezagsdragers en de Kerk sinds het uitbreken van de Franse revolutie enorm verslechterd zijn. Hoewel verschillende geschiedschrijvers betogen dat de revolutionaire ideologie in wezen niet tegen

91 L. François, De Boerenkrijg. Twee eeuwen feiten en fictie, p. 16 92 R. Devleeschouwer, “De Zuidelijke Nederlanden tijdens het Franse bewind 1795-1815”, p. 195 93 L. François, De Boerenkrijg. Twee eeuwen feiten en fictie, p. 15 94 R. Devleeschouwer, “De Zuidelijke Nederlanden tijdens het Franse bewind 1795-1815”, p. 196-197 95 L. François, De Boerenkrijg. Twee eeuwen feiten en fictie, p. 13 96 R. Devleeschouwer, “De Zuidelijke Nederlanden tijdens het Franse bewind 1795-1815”, p. 200-2001

Page 28: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

28

het katholieke geloof gekant was97, is er geen twijfel mogelijk over de aversie die de revolutionairen hadden ten opzichte van de machtspositie die de Kerk tijdens het Ancien Régime uitoefende. Voornamelijk onder de hoge clerus te Frankrijk heerste een sfeer van machtshonger en corruptie die de prelaten, zoals bij voorbeeld aartsbisschop en kardinaal Loménie de Brienne (1727-1794), vervreemdden van de lage clerus en de katholieke gelovigen. Het is vooral met deze prelaten dat de sterker wordende burgerij te Parijs, die zich verzamelde in geletterde salons, in conflict kwam. Men moet aldus een goed besef hebben dat niet zozeer het katholieke geloof an sich als wel de positie van het instituut de Kerk binnen de samenleving werd aangeklaagd. Het geloofsaspect was zo diep geworteld in de geesten en harten van de bevolking dat zij zich zelfs bij het aanbreken van de revolutie geen wereld zonder christendom konden inbeelden.98

Het idee dat het katholieke instituut niet langer zowel op het vlak van vorm als qua inhoud paste binnen de maatschappij die verschillende denkers en regeringsleiders voor ogen hadden in de achttiende eeuw leefde uiteraard al langer. De Franse Philosophie of Verlichting had al sporen bij het begin van de achttiende eeuw, maar werd in de Zuidelijke Nederlanden pas van belang na 1750. De meeste historici wijten de vergrote aandacht voor de vernieuwende literaire geschriften van Franse verlichtingsdenkers aan enerzijds de Franse bezetting tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1745) en anderzijds aan het tolerante bewind van de gevolmachtigde minister Cobenzl (1712-1770) in de jaren 1750’.99 Voornamelijk vanuit het aangrenzende Prinsbisdom Luik, waar de invloed van Franse ideeën altijd al zeer sterk leefde, kwamen er heel wat Franse verlichte geschriften. Onvermijdelijk leidde dit tot botsing met de Kerk waarbij een overgroot deel van de clerus, voornamelijk theologen en apologeten, fulmineerde tegen de verspreiding van deïstische uitlatingen en kritische publicaties betreffende het katholicisme. Niet de gehele klerikale stand voelde een afkeer tegenover het nieuwe gedachtegoed. Verschillenden, zoals onder meer de jonge Cornelius de Nelis die later Antwerps bisschop zou worden, trachtten de waarden uit de verlichtingsfilosofie een christelijke invulling te geven. Men spreekt in de historiografie in dit kader ook vaak over de zogenaamde ‘katholieke verlichting’, waarbij het belangrijk is deze los te koppelen van de inzichten van de gekende Franse filosofen en deze eerder te beschouwen als een kerkelijke hervormingsbeweging die zelf constructief een antwoord zocht op theologische en praktische vragen die zich stelden in de loop van de achttiende eeuw. De deïstische opvatting, die sedert het begin van de achttiende eeuw uit Engeland overgewaaid waren, kregen op het vasteland echter meer en meer een agressief en sarcastische ondertoon ten opzichte van het katholieke geloof.100 Als reactie daarop sprongen tijdens het laatste kwart van de achttiende eeuw, wanneer de ideeën van de Verlichting meer en meer ingeburgerd geraken, ook hoge kerkelijke gezagsdragers, waaronder aartsbisschop Franckenberg, op de kar in het verzet. In bisschoppelijke documenten regent het klachten aangaande het afzwakkende geloofs- en zedelijkheidsbesef en de burgerlijke overheid werd vanuit kerkelijke middens aangespoord perk en paal te stellen aan deze praktijk.101 Zo is er een mandement van 31 juli 1788 waarin Franckenberg aan de gelovigen binnen het Mechelse diocees vraagt verleid te worden

97 L.J. Rogier, Geschiedenis van de Kerk. De Kerk in het tijdperk van Verlichting en revolutie. Deel VII. Bussum, Brand, 1964, p. 165 98 L.J. Rogier, Geschiedenis van de Kerk, p. 167-169 99 J. Roegiers, “Kerk en Verlichting in de Zuidelijke Nederlanden”, In: BLOK (D.P.). Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1977-1983, deel IX, p. 413 100 J. Delumeau, Le catholicisme entre Luther et Voltaire. Parijs, PUF, 1979, p. 304 101 J. Roegiers, “Kerk en Verlichting in de Zuidelijke Nederlanden”, p. 414-417

Page 29: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

29

door de verfoeilijke geschriften die de grondwetten van de religie aantasten.102 De bisschoppen hebben immers, volgens de Mechelse prelaat in zijn mandement, een plicht om als hoeder van het geloof op te treden en hun parochianen te behoeden van het kwade gedachtegoed. Het is nogal paradoxaal dat Franckenberg in diezelfde brief de gelovigen ook aanspoort om in lijn met het vasthouden aan het geloof, ook loyaal te blijven aan de keizer.103 Op dat moment ligt hij zelf immers op ramkoers met het Habsburgse bewind.

Vanuit de politieke kringen rondom keizer Jozef II kwam er echter maar een laconiek antwoord op deze verzuchtingen, en het was wachten tot het korte interludium van de Republiek van de Verenigde Nederlandse Staten vooraleer de Kerk samen met de statisten de teugels van de censuurbevoegdheid in handen had. Op dat moment is in Frankrijk reeds het revolutionaire vuur losgebarsten en spreekt in de geschriften niet enkel de vrees voor de Verlichting of het jozefisme door, maar ontwaart men eveneens de angst voor de revolutionaire ideologie.104 Ten tijde van de Eerste Oostenrijkse Restauratie probeerden verlichte zielen, zoals teruggekeerde vonckisten en jozefisten, alsnog deze tendens om te keren en de katholieke orthodoxie onder het kortstondig voormalig bewind aan te klagen, maar tijdens de Tweede Oostenrijkse Restauratie was dat zelfs tevergeefs aangezien de regering resoluut de zijde van de Kerk koos in haar strijd tegen het revolutionaire gedachtegoed.

Al wie een blik werpt op de periode van de Franse bezetting in België kan slechts tot de conclusie komen dat het Franse bewind er een antiklerikale gedachtegoed op nahield. Enerzijds was er voornamelijk tijdens de eerste bezettingsperiode (1792-1793) geweld tegenover kerken, kloosters, abdijen en geestelijken. Zoals wel vaker bij oorlogen vonden de excessen van antiklerikaal geweld voornamelijk plaats bij het offensief en bij het terugtrekken van de Franse troepen.105 Fysieke agressie ten opzichte van clerici en religieuze symbolen was bij de start van de tweede Franse bezetting in 1794 nog steeds een onderdeel van het oorlogsgeweld, maar was al veel minder hardvochtig dan enkele jaren daarvoor.106 Zodra het Belgisch territorium vanaf 1 oktober 1795 geannexeerd werd door de Franse republiek was het niet zozeer rechtstreeks geweld, als wel de confrontatie met antiklerikale maatregelen die een confrontatie met de Kerk in de hand werkte. De bedoeling van deze maatregelen was duidelijk: de gehele Belgische samenleving moest stap voor stap op verschillende domeinen geseculariseerd worden. Alle uiterlijke tekenen van het geloofsleven moesten verdwijnen, en ook de katholieke kalender moest er aan geloven. In 1796 voerden de Fransen immers de republikeinse kalender in met nieuwe namen voor maanden, dagen en een geheel andere jaarstructuur die berekend werd vanaf de instelling van de republiek op 22 september 1792.107

Het antwoord vanuit klerikale hoek op deze zondvloed van revolutionaire wetgeving in de Zuidelijke Nederlanden was erg divers. Hiervoor zijn meerdere factoren verantwoordelijk. Ten eerste is er het territoriale aspect waarbij de bisdommen niet geheel samenvielen met de oude landsgrenzen van de

102 AAM, Franckenberg, XXI, 5 103 AAM, Franckenberg, XXI, 5, f. 1, v° 104 J. Roegiers, “Kerk en Verlichting in de Zuidelijke Nederlanden”, p. 418 105 B. Plongeron, “Les défis de la modernité (1750-1840)”, In: MAYEUR (J-M.) et. alii., Histoire du christianisme des origines à nos jours. Paris, Desclée, 1977, p. 434 106 B. Plongeron, “Les défis de la modernité (1750-1840)”, p. 435 107 E. De Maesschalck, “De gevolgen van de revolutie voor de Kerk (1780-1830)”, In: NISSEN (P.). Geloven in de Lage Landen. Scharniermomenten in de geschiedenis van het Christendom. Leuven, Davidsfonds, 2004, p. 153

Page 30: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

30

Oostenrijkse Nederlanden, noch met die van de latere departementen. De gelovigen en clerici uit de zuidelijke diocesen werden meer dan hun noorderburen geconfronteerd met de gevolgen van de Franse Revolutie vanaf 1789 daar vele Franse priesters uit vrees voor vervolging schuil zochten in hun bisdom.108 Ten tweede had elk bisdom uiteraard een ander bestuur, en reageerde dit bestuur min of meer verschillend op de problemen die zich stelden. In vele bisdommen, zijnde Doornik (1794), Brugge (1794), Gent (1795) en Antwerpen (1798), werd na het overlijden van de bisschop geen nieuwe prelaat meer benoemd en bleef de bisschopszetel tot bij het Concordaat vacant. De andere bisschoppen, zijnde die van Ieper, Roermond, Kamerijk en Trier, emigreerden eveneens en vertrouwden hun vicarissen het diocees toe. Ook de aartsbisschop van Mechelen moest na zijn verbanning in het najaar van 1797 noodgedwongen de leiding overdragen aan zijn vicariaat. Men mag dus niet vergeten dat in elk van de bisdommen voor de dagelijkse leiding een vicariaat de touwtjes in handen had en – weliswaar vaak in samenspraak met de bisschop via briefwisseling– antwoorden formuleerde op de gewetensproblemen van de Franse Revolutie. Deze interne verdeeldheid, globaal geschetst tussen gematigden en conservatieven (de zogenaamde zelanti), zal een rode draad zijn doorheen het verzet van de katholieke Kerk tegenover de Franse bezetter. Of het nu ging over de staatsbonnen, de eed van trouw of de tienden, binnen de clerus was er altijd wel een interne polarisatie nopens de houding die men moest aannemen.109 Deze problematiek zal vanzelfsprekend nog in de verschillende onderdelen van verzet die verderop besproken worden.

Vanaf de staatgreep van 18 fructidor V (4 september 1797) gingen de poppen helemaal aan het dansen voor de Belgische Kerk. Het links-revolutionaire bewind eiste, zoals reeds hierboven aangehaald, onverkort de toepassing van alle decreten, ook die op religieus vlak die voorheen slechts restrictief werden toegepast. De Beloken Tijd die aanbrak, betekende voor vele gelovigen een geheel andere beleving van hun geloof. Uiterlijke tekenen, zoals processies en andere religieuze openbare feesten, werden verboden en enkel beëdigde priesters mochten nog missen opvoeren in de opengestelde kerken. Katholieken uit parochies waar de priester weigerde de eed van haat af te leggen, zoals voornamelijk in het aartsbisdom Mechelen en het bisdom Namen110, moesten zich beroepen op de clandestiene zielzorg zoals die geboden werd door ondergedoken priesters en waarbij heel wat taken, zoals lector of toediener van de doop, aan leken werden toebedeeld.111 Daartegenover stond de Cultus van de Rede, zoals die als officiële geloofsbelijdenis gold in de Franse republiek.112 Deze cultus was in de eerste plaats bedoeld om de burgers van de republiek aan te trekken tot het revolutionaire gedachtegoed en hen elke tiende dag (decadi) warm te maken voor de rationaliteit die zegevierde. Tijden de decadaire plechtigheden werden de decreten afgekondigd en burgerlijke huwelijken gesloten.113 In de door en door katholieke Zuidelijke Nederlanden, heeft deze Cultus van de Rede echter nooit een grote aantrekkingskracht gehad op de bevolking.

Met de komst van Napoleon Bonaparte op het politieke schouwspel konden de hooggespannen gemoederen weer ietwat bedaren. Zoals reeds eerder vermeld, zag Napoleon het belang van de 108 L. Preneel, “Godsdienstig leven in de Zuidelijke Nederlanden 1794-1814”, In: BLOK (D.P.). Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1977-1983, deel XI, p. 47 109 L. Preneel, “Godsdienstig leven in de Zuidelijke Nederlanden 1794-1814”, p. 47-48 110 In het aartsbisdom Mechelen legden slecht 28 van de 438 pastoors de eed af, in het bisdom Namen slechts 6 van de 327 pastoors. 111 L. Preneel, “Godsdienstig leven in de Zuidelijke Nederlanden 1794-1814”, p. 54 112 J. Delumeau, “Au sujet de la déchristianisation”, In: Revue d’histoire Moderne et Contemporaine. 22 (1975), p. 58 113 L. Preneel, “Godsdienstig leven in de Zuidelijke Nederlanden 1794-1814”, p. 50

Page 31: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

31

katholieke confessie in Europa in en trachtte hij tolerant op te treden ten opzichte van de clerici. De eerste opening werd door de Franse veldheer gemaakt toen hij na zijn overwinning te Marengo, op 18 juni 1800 deelnam aan het Te Deum te Milaan waar hij publiekelijk zijn intentie uitsprak om de rol van de katholieke religie te herstellen binnen het Franse rijk.114 Het uiteindelijke resultaat hiervan was het Concordaat van 1802 dat een compromis vormde waarin beide zijden zich grotendeels konden vinden. Het Concordaat zou voor de komende eeuwen een belangrijke hoeksteen worden voor de relatie tussen Kerk en Staat.

1.6. Het aartsbisdom in het offensief: vele mogelijkheden, weinig slaagkansen? Na de korte schets van de politieke en religieuze contouren die onmisbaar zijn om de gecompliceerde situatie in de Zuidelijke Nederlanden aan het einde van het Ancien Regime in te schatten, zijn we aanbeland bij de uitwerking van de centrale onderzoeksvraag in deze masterproef. Nog even ter herinnering: ik zal nagaan op welke manier en in welke mate het aartsbisdom Mechelen, en met nadruk de aartsbisschop zelf, zich heeft verweerd tegen de stortvloed aan antiklerikale maatregelen tijdens de periode 1794-1801. Er wordt getracht een overzicht te geven van de vele verschillende technieken die toegepast werden. Daarnaast worden er ook kritische opmerkingen gesteld bij de slaagkans van elke van de aangewende strategieën. Op die wijze probeert deze masterproef te breken met de bestaande literatuur over deze thematiek die ofwel het verzet, binnen een confessioneel kader, als vroom en heroïsch afschildert, ofwel de ganse tegenstand als een in de sterren geschreven failliet omschrijft.

Het Mechelse aartsbisdom hanteerde meerdere tactieken om de revolutionaire Fransen tegen te werken. In deze thesis werd ervoor gekozen het algehele verzet op te delen in vier modules. Op de eerste plaats de steun aan het laatste Habsburgse bewind tijdens de laatste maanden van de Tweede Oostenrijke Restauratie (1793-1794). Ten tweede was er het streven naar steun bij de parochianen voor de kerkelijke zaak in de hele strijd zoals die naar voren kwam in herderlijke of pastorale brieven. Op de derde plaats ziet men de hevige confrontatie met de beëdigde geestelijken. Ten vierde zal er ook een apart hoofdstuk gewijd worden aan de inspanningen van het aartsbisdom om op internationaal vlak kerkelijke steun in te winnen voor het verzet tegen het Franse gedachtegoed. Deze vier deelaspecten van de kerkelijke tegenstand zullen elk afzonderlijk besproken worden, gebruik makende van bronnenmateriaal en secundaire literatuur. Uiteraard is over het ene aspect al meer te zeggen dan over het andere, en zal de verhouding van bronnen ten opzichte van literatuur ook variëren per deelaspect. Daarenboven moet men er, zoals reeds tevoren aangehaald, steeds van bewust zijn dat deze opdeling in vier modules een subjectieve keuze is, weliswaar gebaseerd op bepaalde criteria, maar desalniettemin nog steeds een arbitraire historische constructie. Heel wat domeinen liepen in elkaar over en de scheidingslijn valt uiteraard niet altijd te trekken. Meermaals zal deze overlapping dan ook duidelijk worden bij de bespreking van de verscheidene aspecten.

114 L. De Lanzac, La domination française en Belgique : directoire, consulat, empire (1795-1814). Paris, Plon, 1895, II, p. 394

Page 32: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

32

2. Het ambitieuze verbond tussen de Kerk en Frans II (1768/1792-1835) Al in het voorjaar van 1794 voorspelden de signalen die uit het zuiden kwam weinig goeds voor de Habsburgse bewindvoerders in de Zuidelijke Nederlanden. Het Comité de Salut Public voerde op grote schaal nog steeds een politieke terreur ten opzichte van ieder antirevolutionair element in de Franse samenleving, waaronder de clerici, en met de invoering van de levée en masse in de zomer van 1793 beschikte men over een massale troepenmacht die zonder veel moeite de Oostenrijkse troepen kon domineren115. De schrik dat de Fransen weldra dus opnieuw het land voor een tweede maal zouden overrompelen zat er dik in. Al meteen na de Slag bij Neerwinden (18 maart 1793) had de Kerk, bij monde van aartsbisschop Franckenberg, de terugkomst van de Oostenrijkers en de oude orde toegejuicht. In een brief naar de aartspriesters had de Mechelse prelaat hen aangespoord de Heer te bedanken voor de terugkeer van het oude geloof, het verjagen van de vijanden van de katholieke Kerk en de bevrijding van het land.116 Deze positieve uitlatingen van Franckenberg waren voor de regeringsleiders bij de start van de Tweede Oostenrijkse Restauratie dan ook het sein om onverwijld toenadering te zoeken met de religieuze orde. Het Oostenrijkse bewind, met aartshertog Karel als landvoogd en Metternich als gevolmachtigd minister, sloofde zich uit om terug in de gunst te komen van de clerici en de andere klassen van de maatschappij die bij een nieuwe inval van de Fransen enkel nog meer te verliezen zouden hebben.117 Dit manifesteerde zich op meerdere vlakken. Metternich nam maatregelen om gestolen goederen uit kloosters en kerken zo gauw mogelijk terug te schenken en de nodige restauraties uit te laten voeren aan vernielde gebouwen. Daarnaast onderhield hij ook van bij het begin goede contacten met de aartsbisschop te Mechelen en dineerden ze ook meermaals samen. De aartsbisschop van zijn kant pleitte in meerdere herderlijke brieven aan geestelijken en gelovigen om gehoorzaamheid te tonen aan de keizer.118 Ook de nuntius in de Zuidelijke Nederlanden, Cesare Brancadoro (1755-1837), zat op hetzelfde spoor en vroeg de Belgische katholieke gelovigen in de eerste plaats rust te brengen op het interne vlak.119

De stelling die Franckenberg inneemt ten opzichte van het Oostenrijkse regime na de Slag bij Neerwinden doet toch wel de wenkbrauwen fronsen. Nog maar drie jaren tevoren was hij immers degene die met zijn aanklacht tegen het jansenistische onderwijs aan het Keizerlijke Algemene Seminarie de aanleiding had gegeven voor het uitbarsten van de Brabantse Omwenteling. Bij het gros van de historici is er nog maar weinig discussie over de militante rol die de Mechelse aartsbisschop vanuit klerikale hoek genomen heeft in het verzet tegen de jozefistische maatregelen.120 Het is merkwaardig dat deze houding van de aartsbisschop, en meer algemeen van de gehele Kerk in de Zuidelijke Nederlanden, vrij gemakkelijk goedgepraat werd bij de terugkomst van de Oostenrijkers. Tijdens de Eerste Oostenrijkse Restauratie (1790-1792) was de gevolmachtigde minister Mercy-Argenteau (1727-1794) bij aanvang wel nog achterdochtig ten opzichte van de religieuze orde, maar een persoonlijke brief van de Mechelse prelaat aan de nieuwe Habsburgse keizer maakte al snel veel goed. In deze epistel beargumenteert Franckenberg dat de Kerk geenszins mee aan het stuur van de Brabantse Omwenteling had gezeten, maar dat door het eigengereide optreden van keizer Jozef II het vertrouwen met de lokale machtshebbers was doorbroken en een

115 R. Devleeshouwer, “De Zuidelijke Nederlanden tijdens het Franse bewind, 1794-1814”, p. 190 116 P. Claessens, Histoire des archevêques de Malines. Leuven, Peeters, 1881, p. 204 117 J. Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, p. 281 118 A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 325-326 119 J. Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, p. 281 120 J. Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie (1759-1802)”, p. 230

Page 33: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

33

revolutie onafwendbaar was. Om niet nog meer de chaos en verwarring te versterken, konden hijzelf en de andere bisschoppen niet anders doen dan zich onderwerpen aan het nieuwe regime. Het behoort volgens Franckenberg niet aan een bisschop toe om zich uit te laten over politieke geschillen tussen de natie en de keizer, waardoor hij dus zwijgzaam de omwenteling had gevolgd. De eed van trouw die hij had afgelegd ten overstaan van de Verenigde Nederlandse Staten was dus louter bedoeld om de situatie niet verder te laten escaleren.121 Hoewel Franckenberg in deze brief ontegensprekelijk een loopje neemt met de historische waarheid, wordt vanuit Wenen vrij gunstig gereageerd. Daar maakt men zich immers niet zozeer zorgen over het instabiele verleden, maar wil men eerder focussen op de gevaren die de toekomst brengt. De steunbetuigingen van de aartsbisschop aan het Oostenrijkse bewind kunnen een hulp zijn om de Franse furie tegen te houden. Buiten de richtlijn aan gevolmachtigd minister Mercy-Argenteau om Franckenberg in het oog te houden, komt deze laatste er dus vrij goed vanaf ondanks zijn politieke manoeuvres.122

De betrekking tussen Kerk en Staat was daarentegen tijdens de Tweede Restauratie geheel verschillend. Het Oostenrijkse bewind haalde als het ware alles uit de kast om de religieuze orde tegemoet te komen. Eén van de belangrijkste maatregelen was de heroprichting van de door Jozef II afgeschafte onnuttige kloosters in 1786. Aan de Mechelse aartsbisschop werd een gewichtige taak toebedeeld om deze omvangrijke en ingewikkelde reorganisatie te coördineren. Zo adviseerde hij in een brief van 24 augustus 1793123 de landvoogd Karel betreffende de meest geschikte maatregelen om de heroprichting in goede banen te leiden. In zijn advies juicht de prelaat het voornemen van het gouvernement toe maar waarschuwt hij hen ook voor te ambitieuze en overhaaste plannen. Vooral de houding van de Raad van Vlaanderen wordt aangeklaagd door Franckenberg. Deze weigeren immers de centrale regering in hun plannen te betrekken en leggen allerlei uniforme doelstellingen op die maar moeilijk in de praktijk te bewerkstelligen zijn. In een latere brief aan de reguliere clerici binnen het Mechelse diocees, waarvan een slordige kladversie bewaard is in het aartsbisschoppelijk archief124, spoort de aartsbisschop hen eveneens aan zo gewillig mogelijk mee te werken aan de restitutie van de oude kloosters. Hierbij neemt hij de gelegenheid om nogmaals voluit de Habsburgse keizer Frans II te prijzen voor zijn dienstbetoon aan de Kerk en het herwonnen inzicht dat men de katholieke religie beter niet als vijand heeft, zoals het geval was bij zijn voorgangers. Zo spreekt hij over “den jongen keyzer die over ons heerscht heeft zig aen deze heylzaeme lessen leerzaem getoont, overtuijgt dat de keijzerrijken zonder en Religie niet konnen blijven […]”.125 Franckenberg verwoordt de medewerking van de vroegere kloosterlingen zelfs als een verplichting ten overstaan van God en het monastieke ideaal, tenzij ze zouden verhinderd worden om terug te keren door de bouwvallige staat van de kloostergebouwen.126 Hun enige alternatief buiten de kloostermuren is immers de wereld te doorploegen als “dolende schaepen overal draegende op hun voorhooft gedrukt het merkteken van onstantvastigheijdt met gevaer van de eeuwige verdoemenis.”127 Alle mogelijke excuses die de kloosterlingen zouden kunnen opwerpen om niet terug te hoeven keren naar hun voormalige klooster worden door de aartsbisschop één voor één als onzin bestempeld.

121 Brief van 1 maart 1791: AAM, Franckenberg, XXII, 1 122 A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 302-303 123 AAM, K&S, 133 124 AAM, K&S, 134 125 AAM, K&S, 134, f. 1, v° 126 AAM, K&S, 134, f. 2 127 AAM, K&S, 134, f. 2, v°

Page 34: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

34

De welwillende houding van de Oostenrijkse regeringsvoerders ten opzichte van de Kerk in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Tweede Oostenrijkse Restauratie was uiteraard niet vrijblijvend. Van de klerikale orde werd niet enkel morele steun en loyauteit verwacht, ook materieel werd er op gerekend dat zij financieel zou bijdragen ter ondersteuning van de Habsburgse strijdkrachten. Vanuit religieuze hoek was hier zelf vraag naar omdat de geestelijkheid vanzelfsprekend eerder wat kostbaarheden wilden lenen aan de Oostenrijkers, dan ze te zien geconfisqueerd worden onder een nieuw Frans bewind. Zo is er een rekwest van juli 1793 van de Antwerpse bisschop128 waarin die reeds verzoekt aan de Secretarie van State en Oorlog om bij te mogen dragen met kerkelijke gelden in de kosten van het Habsburgse legers, zolang de oorlog tegen de Fransen duurde.129 De bedoeling was om kerkelijke domeinen en goederen te verkopen en de opbrengen door te storten naar de keizerlijke schatkist. Men eiste dan wel dat, zodra de overwinning op de Fransen werd behaald, de Staat de Kerk dan weer compenseerde met nieuw grondgebied.130 Daarnaast deed men eveneens voorstellen omtrent zowel directe geldelijke contributies als renteloze leningen aan de centrale instellingen. Daarbovenop stelden de Antwerpse bisschop en Franckenberg eveneens voor om bij de parochianen binnen hun bisdom steun te vragen in de vorm van zogenaamde patriottische giften (“dons patriotiques”). Het Habsburgse bewind hield op het laatste vlak de boot eerst af omdat ze vreesde dat haar geloofwaardigheid in het gedrang zou komen wanneer haar penibele financiële situatie publiek bekend zou gemaakt worden. Later gingen de machtshebbers alsnog akkoord met het voorstel van de prelaten.131 Deze patriottische giften hadden als voornaamste doel om de Habsburgse strijdkrachten te financieren zodat die gewapend waren tegen een nakende Franse inval. Voor de organisatie en inning van de pecuniaire giften werden door het Oostenrijkse bewind verschillende comités opgericht.132 Zo was er op het algemene niveau het Centraal Comité voor Patriottische Giften dat het binnenrijven van donaties moest aanmoedigen en institutionaliseren, maar bestonden er op de provinciale en lokale echelons parallelle comités die instonden voor de communicatie.133

In het aartsbisschoppelijk archief waren in de verzameling Kerk en Staat enkele archiefbestanden terug te vinden die betrekking hadden op deze materie.134 Zo stootte ik er in de eerste plaats op het octrooi van 9 september 1793 uitgaande van de Mechelse aartsbisschop en de Antwerpse en Naamse bisschop waarin hen toestemming wordt gegeven om de inning te organiseren van middelen die de clerici binnen hun bisdom willen lenen voor het onderhoud van de troepenmacht. In de aanhef van het octrooi wordt uitdrukkelijk gewezen op het feit dat de wens om bij te dragen vanuit kerkelijke zijde zelf kwam en er nooit een specifieke verplichting is opgelegd door de overheid. De contributie is uiteraard welgekomen om de anarchisten uit Frankrijk, die altaar, troon, staat en Kerk bedreigen zo krachtdadig mogelijk te bestrijden.135 De leningen die door de geestelijken aan de centrale overheid worden toegestaan zullen twaalf jaar na het bekomen van vrede, of vroeger indien de schatkist het toelaat, terugbetaald worden met een rentevoet van 4,5 percent. Verderop wordt 128 De Antwerpse bisschop geeft in het schrijven aan dat de Mechelse aartsbisschop volkomen instemt met het initiatief maar door zijn zwakkere gezondheid zelf geen actieve rol kan nemen. (ARA Brussel, SSO, 1880, f. 1) 129 ARA Brussel, SSO, 1880 130 ARA Brussel, SSO, 1880, f. 1, v° 131 A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 328 132 J. Poukens, Inventaris van de verzameling Kerk en Staat, p. 101 133 K. Van Honacker, “Centraal Comité voor patriottische giften (1793-1794)”, In: AERTS (E.) et alii., eds. De centrale overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1994, II, p. 772 134 AAM, K&S, 441-444 135 AAM, K&S, 441, f. 1

Page 35: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

35

duidelijk gemaakt dat de notie vrede het staken van de strijd voor ten minste drie maanden inhield en deze wapenstilstand erkend moest zijn door alle oorlogvoerende partijen. Er wordt ook gestipuleerd dat de lokale wetten, gebruiken en gewoontes in verband met cessie van schuldvordering van kracht blijven en de verkregen rentes vrijgesteld worden van enige taxatie.136 Bij de afsluiting van het octrooi worden nog enkele praktische en administratieve kwesties overlopen en volgt de authenticatie door middel van het zegel van keizer Jozef II. Men moest immers nog gebruik maken van het zegel van de vroegere keizer omdat het nieuwe zegel voor keizer Frans II, zoals uitdrukkelijk vermeld in het octrooi, nog niet verkregen was.137 Waarom men dan niet opteert voor het zegel van de vorige keizer, zijnde Leopold II, is niet geheel duidelijk.138 Het is ietwat ironisch dat het zegel van de ‘keizer-koster’, die op haast vijandige voet leefde met de bisschoppen, in 1793 gebruikt wordt voor dit octrooi waarbij de Kerk de Staat voluit wil ondersteunen. Naast dit octrooi bevat het pak honderden strookjes die, ingevuld en ondertekend door Franckenberg, naar de pastoors gezonden moesten worden als legitieme permissie voor de inning van de middelen.139

Zoals eerder vermeld, waren het niet enkel clerici die hun steentje bijdroegen aan de grootschalige kosten van de oorlog tegen Frankrijk. Ook de gelovige burgers werd gevraagd een ‘patriottische gift’ te schenken aan het keizerlijke regime. Om zoveel mogelijk geld in het laatje te brengen werd er beroep gedaan op allerlei middelen. Eerst en vooral was een wezenlijke rol weggelegd voor lagere geestelijken. Idealiter moesten zij huis na huis langsgaan bij al hun parochianen om hen aan te sporen zulke schenkingen ter bescherming van de staat en het geloof te doen. Op dit vlak was er een intense samenwerking tussen de wereldlijke overheid, specifiek het Centraal Comité voor de Patriottische Giften, en de geestelijke overheid. Zo zijn er meerdere brieven tussen het Comité en het aartsbisdom Mechelen, vaak gericht aan secretaris Joseph Hypolitte Duvivier (1752-1834), terug te vinden waarin besproken werd om zoveel mogelijk de clerici te mobiliseren zich in te zetten voor de patriottische giften. In een brief aan secretaris Duvivier van 6 mei 1794 doet Launay, die secretaris was van het Comité, nog zijn beklag over de tot dan toe beperkte contributie en actieve deelname van de rijkere seculiere geestelijken en abdijen binnen het aartsbisdom Mechelen. De houding van deze wordt zelfs bestempeld als egoïstische en criminele roekeloosheid.140 Hij bedankt daarentegen Duvivier wel voor de pogingen die hij onderneemt om hen aan te sporen en belicht ook expliciet de genereuze bijdrage van het kapittel van Sint-Rombout dat nauw aangesloten was bij de kathedraal.141 Het taalgebruik van Launay doet bovendien sterk vermoeden dat hij wou inspelen op de angst voor de antiklerikale vijand om zo nog meer geld lost te wrikken bij het aartsbisdom. Zo spreekt hij over “les malheurs incalculables dont ils [de clerus] seroient les premieres victimes” en probeert hij de secretaris een waar doembeeld voor te spiegelen. Naast het doembeeld vleit hij eveneens de secretaris door nadruk te leggen op zijn intellectuele kwaliteiten en ervaring. Is hij als secretaris van het aartsbisdom immers niet het best geplaatst om enerzijds de gevaren voor de rooms-katholieke religie in te schatten en anderzijds kennis te hebben van de grootste vermogens die nog aangeroerd gebleven zijn bij de rijke abdijen?

136 AAM, K&S, 441, f. 1, v° 137 AAM, K&S, 441, f. 2 138 Allicht was het zegel nooit aangemaakt, gezien de korte regeerperiode van de Leopold II als vorst van de Oostenrijkse Nederlanden. 139 AAM, K&S, 441, inhoud pak 140 AAM, K&S, 443, f. 1 141 AAM, K&S, 443, f. 1

Page 36: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

36

Het schetsen van een afschrikkend vijandbeeld voor de Kerk keert ook terug in een schrijven van Launay van 15 maart 1794 dat rechtstreeks gericht was aan aartsbisschop Franckenberg. Hier drukt de vertegenwoordiger van het Comité het revolutionair denken uit als “un ennemi qui tout à la froid veut anéantir la Réligion et le Thrône”.142 Niet toevallig wordt er de nadruk op gelegd dat de primaire aartsvijand van de revolutionairen de rooms-katholieke religie is. Het vijandbeeld wordt aldus opnieuw als voornaamste motivering aangehaald om zoveel en zo gauw mogelijk werk te maken van de huisbezoeken bij gelovigen om geld te schenken aan het Habsburgse bewind. Het hierboven neergeschreven citaat uit de brief aan Franckenberg werd eveneens door het Comité gebruikt in een schrijven aan de vicaris-generaal te Doornik, die dit letterlijk citeert in een brief van 19 maart 1794 aan de schepenen van diezelfde stad.143

Uit verschillende brieven blijkt dat het Comité teleurgesteld was in de bijdrage van de clerici. Zoals reeds vermeld spoorde Launay de Mechelse secretaris Duvivier aan om de rijke seculiere en reguliere geestelijken in het aartsbisdom tot schenkingen aan te zetten, maar ook de contributie van clerici in verschillende Brabantse steden zoals Brussel, Leuven en Tienen was volgens het Comité ondermaats.144 Daarvoor baseerde Launay zich op staten van de inning van patriottisch giften die na elke omhaling werden opgemaakt en ook doorgestuurd werden naar de verscheidene bisdommen om hen te wijzen op de geringe bijdragen van bepaalde groepen clerici. Deze opgestuurde staten werden vaak ook vergezeld met een nieuwe aansporing van het Comité om actie te ondernemen.145 De staten zelf maken een gedetailleerd onderscheid tussen de verschillende dekenaten, parochies (met differentie van de verscheidene vermogensgroepen), abdijen en kloosters die om een patriottische gift gevraagd werden. Bij elke categorie staat er dan vermeld welk exact bedrag de omhaling opgebracht had. Op die manier trachtte het Comité de bisdommen aan te sporen zo efficiënt mogelijk die groepen wier bijdrage nog niet gemaximaliseerd was aan te spreken.

Naast de interne communicatie tussen het Comité, de bisdommen en de lagere niveaus binnen de kerkstructuur, werden ook de burgers op straat direct aangesproken om bij te dragen aan de kost van de Oostenrijkse legers. Zo bevindt er zich in het aartsbisschoppelijke archief een publieke affiche van 14 mei 1794 waarbij de inwoners van de stad Mechelen op de hoogte gebracht worden van het feit dat er nieuwe huisbezoeken zullen plaatsvinden.146 Volgens de laatste staten hadden immers niet minder dan negentien twintigsten van de burgers, waaronder heel wat uit de gegoede klassen, geen gift geschonken. Opnieuw uit men zijn verontwaardiging over deze ondermaatse prestatie door te wijzen op het immanente gevaar van de Franse vijand. Opvallend weliswaar is dat hier in de eerste plaats, nog voor de belager van de religie, de Fransen afgeschilderd worden als rebellen die “aenranden de persoonele zekerheyd van een ider, syne Eigendommen in ’t generael”.147 Dit valt allicht te verklaren door te wijzen op degene aan wie de boodschap gericht was: in dit geval niet de clerus, maar de burgers van de stad Mechelen. Voor hen prevaleert de bescherming van hun eigendomsrecht op de instandhouding van de religie. Het Comité weet met andere woorden zeer goed welk discours het moet hanteren om afhankelijk van het bestemde publiek een zo gevreesd mogelijk vijandbeeld te creëren. Daarnaast leest men op de affiche eveneens de waarschuwing wat

142 AAM, K&S, 443, f. 3 143 AAM, K&S, 443, f. 4 144 AAM, K&S, 443, f. 5 145 AAM, K&S, 442, bijgevoegde brief 146 AAM, K&S, 444 147 AAM, K&S, 444, f. 1

Page 37: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

37

de plannen zijn met het Oostenrijkse leger indien men het niet meer zou kunnen financieren. In dat geval, zo vermaant het wereldlijke gezag, zullen de troepen zich terugtrekken naar het hart van de monarchie te Wenen en zullen de Zuidelijke Nederlanden aan hun lot overgelaten worden. Het is duidelijk dat het Habsburgse bewind, amper een dikke maand verwijderd van haar uiteindelijke val bij Fleurus, erg krap bij kas zit en het grove taalgebruik niet meer schuwt om alles uit de kast te halen. Bovendien, zoals te lezen staat op de affiche, zullen de huisbezoeken niet meer enkel door priesters uitgevoerd worden, maar zullen aangestelde commissaris bij alle inwoners langsgaan om hun bijdrage te vragen. Wat aldus ooit begonnen was als een goedbedoeld voorstel van de kerkelijke orde om het bewind te helpen in haar strijd tegen de revolutionairen, veranderde naar het einde van de Tweede Oostenrijkse Restauratie toe in een bijkomende last uitgaande van de wereldlijke overheid die op de schouders van de inwoners kwam. Men kan op dit vlak wel zeggen dat de staat er in tijden van nood in geslaagd was het systeem van patriottische giften naar haar hand te zetten.

De clerici werd niet enkel medewerking gevraagd in de omhaling van financiële middelen voor het leger. Men had immers ook nieuwe mankrachten nodig, zoals pioniers die zouden instaan voor het herstel van de fortificaties die op de Franse vijand heroverd waren. Ook op dit vlak zag het Habsburgse bewind al vrij gauw in dat de tussenfiguur van parochiepriesters het ideale middel was om zo efficiënt mogelijke nieuwe mannen te werven. In een schrijven van 2 november 1793 vragen de Staten van Brabant aan de Mechelse aartsbisschop om binnen zijn diocees zoveel mogelijk mannelijke parochianen warm te maken om gedurende tien dagen mee te helpen aan de herstelling van vestigingen in de buurt van Valenciennes.148 Hiervoor kregen de pioniers vijftien denieren per dag betaald en over de ganse periode kregen ze eveneens twee volledige broden. Hun reiskosten werden eveneens terugbetaald aan hetzelfde bedrag van vijftien denieren per dag. De brief vermeldt dat de Staten van Brabant eenzelfde verzoek gericht hadden aan de bisschop van Namen en Antwerpen. Ook voor de werving van verschillende militaire taken werd derhalve beroep gedaan op de klerikale orde.

De samenwerking tussen Kerk en Staat ten spijt, de Franse revolutionaire troepen waren niet te stoppen. Men slaagde er niet in de Habsburgse krachten met nieuwe rekruten te laten aangroeien en men ontbeerde de middelen om te investeren in het grote leger. Vanaf de lente van 1794 werd dit voor de meesten meer en meer duidelijk en kwam er een crisissfeer op gang, zeker onder de geestelijken. Voornamelijk in het graafschap Brugge en Namen, waar vele uit Frankrijk weggevluchte geestelijken verbleven, werd men met doemverhalen om de oren geworpen. Ondertussen was niet enkel de constitutionele eed en het daaropvolgende schisma binnen de Franse kerk of de confiscatie van kerkgoederen het enige waarover men zich zorgen moest maken, ook de Terreur tegen clerici boezemde velen in de Zuidelijke Nederlanden angst in.149 Meerdere geestelijken kozen dan ook het zekere voor het onzekere en borgen alvast de waardevolste bezittingen uit hun kerken en kapellen op en maakten plannen om de Zuidelijke Nederlanden te ontvluchten.150 Toen het Franse leger op 26 juni 1794 bij de Slag van Fleurus de Oostenrijkers in de pan hakten, waren er al heel wat clerici op de

148 AAM, K&S, 668, f. 2 149 Y. Vanden Berghe, Jacobijnen en Traditionalisten. De reacties van de Bruggelingen in de Revolutietijd (1780-1794). Brussel, Pro Civitate, 1972, p. 387 150 Y. Vanden Berghe, Jacobijnen en Traditionalisten., p. 389

Page 38: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

38

vlucht geslagen. Vele anderen volgden het keizerlijke leger toen dat voor de laatste maal zich terugtrok uit de Oostenrijkse Nederlanden die voortaan tot 1815 in Franse handen zouden blijven.151

2.1. Het verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? Na de bespreking hierboven van de wijze hoe kerkelijke en wereldlijke overheden tijdens de Tweede Oostenrijkse Restauratie samenwerkten, zal hier al een eerste maal stilgestaan worden bij het succes van die formule. Daarbij moeten we ons bij de vraag omtrent dat succes niet zozeer laten leiden door de uiteindelijke overmacht van de Franse troepen, maar eerder kijken naar het verbond op zich. Had het potentieel om te slagen, indien men bijvoorbeeld meer tijd zou gehad hebben voor de definitieve inval van de Fransen? Het antwoord op die vraag is mijn inziens eerder dubbelzijdig.

We zien dat Kerk en Staat, ondanks grove moeilijkheden in hun onderlinge relatie in een recent verleden, elkaars machtspositie tijdens deze periode naar waarde lijken te schatten en de voordelen van een goede samenwerking inzien. De Belgische Kerk is boven alles happig om haar invloedrijke morele en materiële status in de samenleving te behouden en ziet hierin het Habsburgse bewind als voornaamste partner. Het verleden heeft immers geleerd dat men de Kerk maar beter niet tegen zich het harnas injaagt en de geestelijke orde weet dat het keizerlijke regime wel andere katten te geselen heeft. De centrale regeringsorganen, waarbinnen ongetwijfeld nog verscheidene ambtenaren hopen op een jozefistische hervorming van de Belgische kerk, moeten zich wel aansluiten bij deze visie. De belangrijkste vijand bevindt zich immers niet langer binnen de landsgrenzen, maar net ten zuiden daarvan in Frankrijk. De Franse revolutionairen vormen derhalve de gemeenschappelijke vijand die het verbond aaneenrijgt. Ze zijn het enige motief waarom de kerkelijke en wereldlijke leiders verkiezen om samen te werken. Voornamelijk door de diepgewortelde angst bij de clerici heeft dit motief een zeer sterke rol, wat dan ook de vlijtige positie van de Kerk binnen het verbond verklaart. Het waren de aartsbisschop en zijn mede-bisschoppen zelf die de regering gevraagd hebben om meer bij te dragen aan de keizerlijke schatkist. Het waren eveneens de lagere geestelijken die dagen aan één stuk de huizen van parochianen bezochten om zoveel mogelijk patriottische giften te bemachtigen.

Waar Kerk en Staat bij de start van het verbond elkaars equivalente partners waren, zien we echter dat dit toch evolueert ten nadele van de Kerk. Zij wordt meer en meer in een louter dienende positie geduwd door het Habsburgse bewind. Zelf kan ze geen enkel nieuwe voorstel tot verzet meer formuleren of haar invloed vergroten, maar wordt ze ten volle ingeschakeld door het wereldlijke gezag om maximale middelen en mankracht te verwerven. Dit zien we ook terugkomen in het discours dat door de gezagsdragers wordt gehanteerd. Het Comité dat instond voor de inning van de patriottische giften was bijzonder bedreven in het aanwakkeren van een doembeeld bij de geestelijken en wist zeer goed welke gevoelige snaren te bespelen. Zoals we opgemerkt hebben bij de bespreking van de Mechelse affiche, bepaalde het verwachte publiek ook mee welk taalgebruik naar voren werd geschoven. Het regime had in zekere zin het geluk dat de Franse revolutie een gehele maatschappijomwenteling voor ogen had en dus voor vele groepen binnen de samenleving hun belangen in gevaar kwamen. Op die manier kon de gemeenschappelijke vijand verscheidene gedaantes aannemen en kon elke partij zijn eigen angsten projecteren op het revolutionaire gedachtegoed.

151 L. Dhont, “Politiek en institutioneel onvermogen 1780-1794 in de Zuidelijke Nederlanden, p. 156

Page 39: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

39

Besluitend kunnen we stellen dat er naast de angst voor de gemeenschappelijke vijand nooit andere constructieve elementen bijgedragen hebben tot het verbond tussen het kerkelijke en wereldlijke gezag. Daarenboven zien we dat het Oostenrijkse bewind moeilijkheden had om zich te gedragen als een evenwaardige partner van de katholieke kerk in de Zuidelijke Nederlanden en die laatste herleid werd naar een loutere afhankelijke uitvoerende rol. Deze twee elementen, naast uiteraard de externe factor zoals de dominantie van de Franse troepen, hebben er tot geleid dat deze eerste vorm van verzet tegen het Franse bewind slechts een matig welslagen kende. Zeker voor de geestelijke orde is dit het geval. Niet alleen werd ze, zoals tevoren aangehaald, door de overheid op den duur enkel als tussenpersoon beschouwd, daarenboven slaagde ze er zelf niet in om intern alle clerici op één lijn te krijgen. De brieven van Launay die spreken over Mechelse abdijen die nog geen enkele financiële bijdrage hadden geleverd, spreken boekdelen over het feit dat zelfs binnen de kerkelijke sfeer verschillende geledingen nog steeds niet hoog opliepen met steun aan de wereldlijke overheid. Zelfs het aartsbisdom kon hierin dus geen verandering brengen.

Hoe tegenvallend de resultaten dan wel mochten zijn, de Kerk stond er in haar verzet tegen de aanstormende Fransen er tenminste niet alleen voor. Dit zal grondig veranderen na de blijvende komst van het revolutionaire Franse bewind na de overwinning bij Fleurus. In de woelige internationale situatie had de Habsburgse keizer andere zaken aan zijn hoofd dan de Zuidelijke Nederlanden, en de Kerk stond er dus helemaal alleen voor om ten strijde te trekken tegen het antiklerikalisme van de Franse revolutie.

Page 40: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

40

3. De vijandige visie in de herderlijke brieven Hoewel de Mechelse aartsbisschop tijdens de Franse bezetting verschillende jaren niet resideerde in zijn bisdom, heeft hij desalniettemin enkele herderlijke brieven geschreven die gericht waren aan de gelovigen.152 In deze brieven, die door de priesters in de Belgische kerkprovincie tijdens de misvieringen werden voorgelezen, stond uiteraard in de eerste plaats een religieuze boodschap centraal, maar zij dienden heel vaak ook een politiek doel. Ze waren immers de uitgelezen kans voor de aartsbisschop om aan alle katholieken op het Belgische grondgebied het standpunt van de kerkelijke orde te uiten. In dit hoofdstuk zullen we bekijken in hoeverre deze herderlijke brieven een uitgelezen middel waren om de gespannen relatie met de antiklerikale overheid op scherp te stellen en om tegelijkertijd de parochianen aan te vuren om voluit in het verzet te treden. Over dit facet is er nog maar amper literatuur verschenen. De meeste historici die reeds een bijdrage hebben geleverd over de houding van de Kerk tijdens het laatste decennium van de achttiende eeuw laten de herderlijke brieven zo goed als onbesproken. Het enige werk dat voor België expliciet de focus legt op de politieke boodschap van de brieven is dat van Karel van Isacker, dat weliswaar maar handelt over brieven die dateren van na de Belgische onafhankelijkheid.153 Voor de situatie van de Franse herderlijke brieven tijdens de achttiende eeuw zijn er wel enkele studies terug te vinden, waarvan de resultaten ook zullen toegepast worden op mijn bevindingen in dit hoofdstuk. Ook in Frankrijk ziet men dat sinds het midden van de achttiende eeuw, de bisschoppen meer en meer politieke boodschappen vervatten in hun pastorale brieven. Vaak werden deze kritieken verwoord aan de hand van Bijbelse voorbeelden en theologische inzichten.154 Verderop zullen we zien dat dit een bewuste strategie was om zoveel mogelijk parochianen aan te spreken. Maar voor de specifieke Belgische toestand tijdens het Directoire is er op dat vlak dus nog heel wat werk te verrichten. Hier zal alvast een aanzet daartoe worden gegeven.

Vooraleer er overgegaan zal worden tot een daadwerkelijke bespreking van enkele teruggevonden herderlijke brieven, wil ik in dit hoofdstuk eveneens de gelegenheid nemen om eerst bondig in te gaan op de religieuze sfeer en beleving tijdens de Franse bezetting. Aangezien de gewone leken de uiteindelijke bestemmelingen van de herderlijke brieven waren, lijkt het mij onontbeerlijk om eerst te schetsen binnen welk kader zij tussen 1794 en 1801 hun geloof moesten beleven. Dit kader zegt ons immers ook veel over de mogelijke invloed die de brieven van de aartsbisschop al dan niet konden hebben.

3.1. Geloofsbeleving tijdens de Beloken Tijd155 Sinds de annexatie op 1 oktober 1795 waren in theorie alle antiklerikale maatregelen van het Franse bewind van toepassing op de Zuidelijke Nederlanden. Het Directoire zag echter in dat, vanwege het manifest katholieke karakter van de geannexeerde gebieden, het beter was om deze maatregelen

152 De bundel herderlijke brieven van Franckenberg zijn eveneens terug te vinden in het aartsbisschoppelijk archief (AAM), waar ze samen met de vastenmandementen en communicatie hieromtrent terug te vinden zijn in het fonds Franckenberg, II, 1 153 VAN ISACKER (K). Herderlijke brieven over politiek: 1830-1966. Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1969, 210 p. 154 J. McManners, Church and society in eighteenth century France. Volume 1: The clerical establishment and its social ramifications. Oxford, Clarendon Press, 1998, pp. 263-264 155 De verschillende wetgevende akten betreffende het geloofsleven en de kerkelijke orde worden in bijlage 2 chronologisch (republikeinse en gregoriaanse kalender) weergegeven.

Page 41: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

41

geleidelijk aan in te voeren.156 Daarenboven konden tijdens deze eerste fase tot de staatsgreep op 18 fructidor V (4 september 1797), zoals reeds eerder aangehaald, gematigd conservatieve stemmen de bovenhand halen op de verscheidene niveaus van het bestuur waardoor men eveneens minder geneigd was om met harde hand de religie te onderdrukken. Bijgevolg waren de eerste maatregelen die genomen werden eerder van financiële aard en werd de geloofsbeleving op zich niet geviseerd. Het ging onder meer over de verplichte belasting die de clerus werd opgelegd en het aanslaan van de gouden en zilveren praalstukken die zich in de kerken en kapellen bevonden. Daarnaast mochten de geestelijken sinds de annexatie ook geen tienden meer heffen, maar werd deze belasting wel nog geheven door de Franse overheid zelf.157 Een andere belangrijke maatregel op religieus vlak die tijdens deze eerste fase getroffen werd was de invoering van de burgerlijke registratie voor geboorten, huwelijken en sterftegevallen. Voorheen werden deze ijkpunten in het leven van een gelovige geregistreerd door de priesters in de zogenaamde parochieregisters omdat ze louter gezien werden als een religieuze aangelegenheid die verband hield met de sacramenten. Vanaf het Franse bewind zag men deze ijkpunten ook in het belang van de seculiere staat.158 De wetgeving omtrent deze burgerlijke registers werd op het Belgische grondgebied van kracht op 17 juni 1796. Zo werd voorgoed het ooit nog belangrijke monopolie van het canonieke recht omtrent het huwelijk afgeschaft, nadat er in de loop van de achttiende eeuw onder Maria-Theresia en Jozef II al geknibbeld was aan de omvang van de bevoegdheid van de Kerk.159

Weliswaar werden er tijdens deze eerste fase ook al enkele wetgevende maatregelen getroffen met betrekking tot de geloofsuitoefening. De eerste wet hieromtrent werd, nog voor de officiële annexatie, genomen op 3 vêntose III (21 februari 1795) en verbood alle kerkelijke plechtigheden, waaronder bijvoorbeeld processies, buiten het kerkgebouw. Weliswaar heeft dit, zoals blijkt uit studie van bronnenmateriaal door historici, geen grote verandering teweeg gebracht voor de verschillende sacramenten die publiek gehouden werden, zoals begrafenisplechtigheden. Ook processies bleven vaak ongemoeid tijdens deze eerste fase en de heiligenverering werd zelfs geen strobreed in de weg gelegd.160 De wet die op 7 vendémiaire IV (29 september 1795) in Frankrijk gestemd werd en daar meteen vele beperkingen legde op het geloofsleven, trad slechts stapsgewijs in België in werking. Alle maatregelen die in de jaren 1795 tot 1801 werden getroffen in verband met het geloof, waren eigenlijk ter uitvoering van deze wet van 7 vendémiaire IV.161 Zo verbood een uitvoering van deze wet op 16 frimaire V (6 december 1796) het dragen van religieuze kledij in het openbaar in de Belgische parochies.162 Er werden eveneens reeds enkele kerken opgeëist in de steden om er een tempel van de Rede te huisvesten.163 Tot slot werden in november 1795 ook de

156 J. De Smet, “De Beloken Tijd in West-Vlaanderen, 1792-1802”, In: Collationes Brugenses. Brugge, L (1954), p. 9 157 K. Parmentier, Priesters en gelovigen onder het Frans bewind: de dekenij Roeselare (1794-1802). Leuven, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1991, p. 82 158 Y. Dockx, “La sécularisation de l’état civil à Bruxelles, 1796-1815”, In: CRAEYBECKX (F.), SCHEELINGS (F.) en DE LAET (M.), eds. Les Pays-Bas Autrichiens entre l’ancien et le nouveau régime. La revolution française et la Flandre. Brussel, VUB Press, 1990, p. 231 159 Y. Dockx, “La sécularisation”, p. 235 160 K. Parmentier, Priesters en gelovigen, p. 90-91 161 Dit wetboek werd ook wel de Code Merlin genoemd, naar de Franse Minister voor Justitie Philippe Merlin (1754-1838) (C. de Clercq, Cinq archevêques de Malines, p. 43) 162 K. Parmentier, Priesters en gelovigen, p. 82-83 163 H. Van de Voorde. Bastille, boerenkrijg en tricolore: De Franse revolutie in de Zuidelijke Nederlanden. Leuven, Davidsfonds, 1989, p. 154

Page 42: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

42

met belastinggeld gesponsorde republikeinse kranten Républicain du Nord en Courrier de l’Ourthe opgericht. Beide hadden tot doel het katholieke fanatisme in de Zuidelijke Nederlanden te bestrijden en de geestelijkheid moest het dan ook meermaals ontgelden.164 Zo publiceerde de Républicain du Nord een valse pastorale brief van Franckenberg waarin hij de clerus aanspoorde zich te onderwerpen aan de Franse wetgeving.165 Al bij al verliep de periode voor de fructidoriaanse staatgreep op het vlak van de geloofsbeleving vrij rustig. Voornamelijk op financieel vlak werd de clerici pijn gedaan, maar de gewone parochianen konden vrij onbelemmerd hun geloof uiten. Slechts op enkele plaatsen in België, waar reeds tijdens deze periode radicale revolutionairen de lakens uitdeelden, werden er verwoede pogingen gedaan om de desacralisering van het openbare leven door te voeren.166

Met de coup van fructidor kwam weliswaar abrupt een einde aan de tolerante houding van het wereldlijke gezag ten opzichte van het katholieke geloof. Al in september 1797 werd de wet van 14 fructidor V (31 augustus 1797), die de bovengenoemde wet van 7 vendémiaire IV betreffende de geloofsbeleving integraal van toepassing maakte in het geannexeerde België, ten uitvoer gebracht. Zo gauw mogelijk moesten alle uitwendige tekenen van de religie, zoals kruisen en heiligenbeelden, verdwijnen op publieke plaatsen. De uitvoering hiervan verliep echter niet van leien dakje door het verzet van vele parochianen die groot belang hechtten aan bepaalde uitwendige tekens. In vele parochies in de Zuidelijke Nederlanden duurde het nog tot ver in het voorjaar van 1798 vooraleer het overgrote deel van de externe religietekens weggenomen was.167168 Op 12 vendémiaire VI (5 oktober 1797) werd daarenboven ook het luiden van de klokken aan banden gelegd in aangehechte departementen. Het klokgelui had voornamelijk tot taak de gelovigen samen te roepen voor de eredienst, maar de parochianen hadden al snel andere middelen gevonden om elkaar samen te roepen. Zo waren er parochies, zoals Ardooie, waar men op de gewenste uren met zwepen sloeg om de gelovigen attent te maken op de uren van het angelus.169

De wet die weliswaar het diepst het geloofsleven in de Zuidelijke Nederlanden heeft getroffen is die van 19 fructidor V (5 september 1797). Deze wet, al in werking amper één dag na de coup van fructidor, verplichtte alle geestelijken de eed van haat tegen het koningschap af te leggen.170 Op de gehele problematiek omtrent de eden wordt verderop in deze masterproef nog ingegaan, maar belangrijk hier is reeds om te weten dat krachtens artikel 25 van deze wet, de priesters die weigerden de eed binnen de tien dagen af te leggen, hun priesterambt niet langer mochten volbrengen. Vele priesters, onder meer uit woede voor de deportatie van de Mechelse aartsbisschop,

164 W. Couvreur, “Norbert Cornelissen en de Républicain du Nord over Nelis en von Franckenberg”, In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1977,2, p. 295 165 W. Couvreur, “Norbert Cornelissen en de Républicain du Nord”, p. 306-307 166 Zo waren de commissarissen te Brussel zeer bedreven in het afdwingen van de verwijdering van elke katholieke inscriptie, zelfs op grafstenen. ( J. Cathelin, La vie quotidienne en Belgique sous le régime français, 1792-1815. Parijs, Hachette, 1967, pp. 59-61) 167 K. Parmentier, Priesters en gelovigen, p. 101-102 168 Ook in de stad Mechelen duurde het ook even vooraleer de wegruiming van uitwendige katholieke tekens geklaard was. Zo bevindt er zich in het Rijksarchief te Beveren een aannemingsovereenkomst tussen het republikeinse stadsbestuur en een werkman om de kruisbeelden van verschillende Mechelse kerken te verwijderen. Ook de agenten van de stad moesten strikter toezien op het – reeds een jaar oude – verbod en ook vermomde kruisbeelden mochten voortaan niet langer getolereerd worden. (ARA Beveren, Provincie Antwerpen, Reeks A, 95/9 169 K. Parmentier, Priesters en gelovigen, p. 104 170 K. Parmentier, Priesters en gelovigen, p. 105

Page 43: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

43

weigerden net zoals de prelaat om de eed af te leggen. Hierdoor konden vele pastoors hun ambt niet meer openlijk uitoefenen en was in heel wat parochies in de Zuidelijke Nederlanden sindsdien het geloofsleven grotendeels clandestien. De kerkgebouwen mochten niet gebruikt worden door niet-beëdigde priesters en de erediensten werden verbannen naar de schuiloorden waar de priesters zich ophielden.171 In dit verband wordt er bijgevolg ook over de ‘Beloken Tijd’ gesproken. De schuilplaatsen van de priesters varieerden van zolders van het eigen pastorijgebouw, over stallen en konijnenhokken, tot burgerlijke huizen. Vaak veranderden ze ook om de zoveel tijd uit voorzorg.172 Na de Boerenkrijg in het najaar van 1798, waarbij de clerici grotendeels onterecht, als aanstokers werden beschouwd, verslechterde de sfeer nog.173 Meer dan tevoren werden de niet-beëdigde priesters op de hielen gezeten, meer dan ooit werden de beperkingen op allerlei vormen van het katholieke geloof strikt toegepast en gecontroleerd.

Het geloofsleven stond weliswaar, althans op pastoraal vlak, niet stil. De parochianen hadden nog enkele manieren om wekelijks en bij belangrijke katholieke feestdagen min of meer hun religie te belijden. In de meeste parochies was immers, op verzoek van de parochianen, in de loop van de jaren 1798 en 1799 toch nog een kerk geopend waar zij dan, zonder priester, konden samenkomen om hetzij te bidden, hetzij ‘droge missen’ op te voeren. Deze laatsten waren kerkdiensten, voorzien van de gehele liturgie, gezang en orgelmuziek, maar zonder de eigenlijke eucharistie onder toezicht van de priester.174 In het begin waren hier vaak wel pastoors of hulppastoors in burgerlijke kledij vertegenwoordigd om nauwlettend te controleren of de aangestelde leken de richtlijnen respecteerden.175 De eucharistievieringen, waar de hostie werd geconsumeerd, vonden plaats in de schuilplaatsen van de priesters. Uiteraard konden deze vieringen enkel doorgaan wanneer er voldoende plek was om de misviering te laten doorgaan en hadden niet alle parochianen de mogelijkheden of het lef om zich naar zulke heimelijke eucharistievieringen te begeven.176 Verschillende bronnen wijzen er trouwens op dat dit in vele parochies tot gevolg had dat enkel de gegoede burgerij, bij wie de pastoor zich vaak verschuilde, toegang had tot een volwaardige eucharistieviering.177

Op het vlak van de volksdevotie zien we dat de staatsgreep van fructidor wel degelijk een ommekeer heeft teweeg gebracht. Waar voorheen heel wat sacramenten en processies nog op publieke plaatsen gehouden werden, blijkt uit bronnenmateriaal dat dit verbod sinds de Beloken Tijd wel goed opgevolgd werd.178 De vrees voor het radicalere Directoire zat daar vanzelfsprekend voor iets tussen. Verder werden in het najaar van 1797 ook nog alle pastoriegoederen van niet-beëdigde priesters geconfisqueerd door de Franse staat en werden de laatste nog bestaande kerkelijke instellingen afgeschaft. Het ging dan onder meer over enkele seminaries, kapittels en de

171 K. Parmentier, Priesters en gelovigen, p. 108 172 K. Parmentier, Priesters en gelovigen, p. 115 173 Voor meer info hierover: FRANCOIS (L). De boerenkrijg, twee eeuwen feiten en fictie. Leuven, Davidsfonds, 1998, 200 p. 174 K. Parmentier, Priesters en gelovigen, p. 119 175 L. Preneel, “De religieuze beleving”, p. 204 176 K. Parmentier, Priesters en gelovigen, p. 120 177 L. Preneel, “De religieuze beleving”, p. 203 178 K. Parmentier, Priesters en gelovigen, p. 123

Page 44: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

44

kloostergemeenschappen. Vervolgens kwamen ook verscheidene kerken en kathedralen onder de sloophamer terecht, zoals onder meer de Sint-Donaaskathedraal te Brugge.179

Na de staatsgreep van Napoleon Bonaparte op 8 november 1799 werd de toestand op parochiaal niveau stapvoets genormaliseerd. Meer en meer pastoors, afhankelijk van de graad van vervolging die het departement had gekend, durfden hun schuilplaatsen te verlaten en opnieuw missen op te voeren binnen de kerken.180 De gewone parochianen waren op den duur zelfs allerminst opgezet wanneer hun priester verkoos nog wat langer te blijven resideren in zijn schuilplaats bij een gegoede familie en daar enkel de eucharistie voordroeg.181 Ten laatste tegen de zomermaanden van het jaar 1801, op het ogenblik dat het Concordaat met de Heilige Stoel gesloten werd, zou het traditionele geloofsleven zich zo goed als helemaal hernomen hebben.

3.2. Enkele herderlijke brieven van nabij bekeken De voorgaande schets maakte duidelijk dat tijdens de periode 1794 tot 1801 het devotionele leven in het katholieke België danig verstoord werd. Het is van belang zeer goed te beseffen dat in deze sfeer van onderdrukking en onthechting van de voorheen alomtegenwoordige religie de parochianen de boodschap uit de herderlijke brieven tot zich namen. Daarenboven mag men zeker en vast de lokale machtsstructuren en de voorname rol van de priester daarbij niet uit het oog verliezen. In een periode van opeenvolgende politieke regimes, socio-economische malaise en snelle maatschappelijke wendingen, vertolkte religie eens te meer haar legitimiteit door te steunen op traditie en betrouwbaarheid.182 De voor de bevolking schijnbare zwakheid van de centrale regimes, die elk niet lang genoeg bestonden om een traditioneel gezag op te bouwen, zorgde ervoor dat de autoriteit van de priesters aangroeide. Priesters die zich met hand en tand verzetten tegen de wereldlijke overheid, verdedigden immers niet enkel het kerkelijke belang, maar ook hun eigen belang. Hoe meer de kerkelijke sfeer immers een strikt afgescheiden maatschappelijke sfeer werd, hoe kleiner hun invloed werd.183 De status van vele pastoors werd op lokaal niveau daarenboven nogmaals versterkt door het martelaarskarakter dat velen onder hen kregen na hun onderduiking tijdens de Beloken Tijd. Dit alles maakt het dan ook niet verwonderlijk dat in de ogen van de bewindvoerders vooral de lage geestelijken als een bron van gevaar werden beschouwd vanwege hun grote mobiliseringskracht.184 Het is dan ook niet verwonderlijk dat de clerus na de Boerenkrijg – die ze overigens vaak wel moreel hadden ondersteund – de voornaamste repressie moest ondergaan.

Gelet op dit specifiek kader waarin de geloofsbeleving zich afspeelde en het grote aanzien van de priester, gaan we uiteindelijk over tot de bespreking van enkele herderlijke brieven. Voor de periode 1794 tot 1801 zijn er van aartsbisschop Franckenberg drie pastorale brieven neergeschreven. Alle drie werden ze opgestuurd vanuit zijn ballingschap in het Pruisische Emmerich. De eerst schreef hij op 19 december 1798, de tweede op 22 december 1799 en de laatste werd neergepend op 23

179 H. Van de Voorde. Bastille, boerenkrijg en Tricolore, p. 158 180 A. Viaene, “Goede Week en Paasviering gedurende de Beloken Tijd te Brugge,1798-1802”, In: Biekorf, LV, 1954, p. 72 181 A. Viaene, “Goede Week en Paasviering”, p. 76 182 J. Art, “Op zoek naar verklaringsfactoren voor de macht van de geestelijkheid in rurale samenlevingen: het Vlaamse geval 1770-1844, In: Machtsstructuren in de plattelandsgemeenschappen in België en aangrenzende gebieden (12de-19de eeuw). Historische uitgaven, reeks in-8°. Gemeentekrediet, 1988, p. 522 183 J. Art, “Op zoek naar verklaringsfactoren”, p. 528 184 J. Art, “Op zoek naar verklaringsfactoren”, p. 524

Page 45: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

45

januari 1801.185 Vaak gingen deze pastorale brieven gepaard met korte instructies voor de vicaris-generaal inzake praktische kwesties.186 Naast de brieven en de instructies zijn er in hetzelfde archiefpak ook nog vele versies van vastenrichtlijnen terug te vinden. Deze vastenrichtlijnen kwamen in grote lijnen overeen in de opeenvolgende jaren. Enkel in de jaren 1796 en 1797 werden er striktere richtlijnen opgelegd in het kader van het nuttigen van zuivel- en eierproducten.187 Dit kan te wijten zijn aan de economische situatie maar heeft voor het overige geen relevantie in ons verhaal.

Voor de herderlijke brief van 19 december 1798 was enkel een Franstalige druk terug te vinden in de archieven. In deze brief steekt de Mechelse aartsbisschop in ballingschap meteen van wal met zijn aanvuringen om, te midden van alle schandalen en aanvallen op de godsdienst, meer dan ooit steun te vinden in het geloof. Zo stelt Franckenberg: “vous êtes de toutes parts environnés de scandales. […] vous voyes enfin des hommes qui s’obstinent à dechirer le sein de l’Eglise, en s’efforçant de perpétuer le schisme déplorable au quel ils ont donné naissance. Ne vous laissez point ébranler par cette multitude de scandales […]”.188Franckenberg legt in zijn geschrift linken met Bijbelse teksten zoals met een fragment uit het boek Ester189, waarbij zij de heer smeekt haar te helpen tegen de vijanden die zijn erfdeel willen vernietigen en de luister van zijn altaar willen uitdoven. Belagers van het katholieke geloof zijn dus zo oud als het geloof zelf, maar volgens de prelaat hebben die belagers wel nog nooit tevoren zoveel mogelijkheden en middelen gehad om de religie effectief uit te vagen.190 Vervolgens vat Franckenberg een geheel betoog aan waarin hij de veerkracht van gelovigen looft om ondanks alle aanvallen op de religie, zich te verzetten en te blijven geloven. De toon waarmee de aartsbisschop de gelovigen moed wil inspreken om het katholieke geloof niet af te vallen doet vermoeden dat de Kerk zelf inzag dat de gewone gelovigen veel te lijden hadden onder de Franse bezetting en ze zelf begonnen te twijfelen aan haar metafysische krachten. Zo haalt Franckenberg onder meer aan dat “Déja plusieurs fois, l’Eglise a eprouvé les fureurs de ses ennemis […], il sembloit que son Rédempteur l’eût, s’il étoit possible entierement abandonnée”.191 Het valt inderdaad niet te ontkennen dat ook gewone gelovigen zwaar te lijden hadden onder het bewind van het Directoire, maar allicht is het ook een specifieke strategie van de Mechelse aartsbisschop om de katholieke zielen voor zijn kant te winnen.

Door verschillende malen te stellen dat het katholicisme, ondanks de woelige wateren waardoor het moet varen, telkens weer overwint, legt de prelaat een morele druk op elke leek om zich niet te laten doen door de antiklerikale bezetters. Op een bepaald ogenblik predikt de aartsbisschop zelfs ronduit martelaarschap: “Parmi ces serviteurs, il en est à qui Dieu daigne accorder la Victoire la plus glorieuse, les honneurs du martyre. […] Si le jour arrive o uil vous faudra combattre; combattez avec courage; résistez avec confiance.”.192 Hij verheerlijkt ook de katholieke martelaren uit een recent verleden door te stellen “Considerons donc la multitude des serviteurs fideles à qui, de nos jours,

185 Deze drie herderlijke brieven zijn terug te vinden in fonds Franckenberg, II, 1 (periode 1794-1801) 186 Zie bv. AAM, Franckenberg, XXIII, 16, brief van 22 mei 1797 waarin de aartsbisschop stapsgewijs oplossing aanbiedt om alsnog zoveel mogelijk de sacramenten te kunnen toedienen in een periode van vervolging. 187 AAM, Franckenberg, II, 1 (vastenrichtlijnen uit periode 1794-1801) 188 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1798, f. 1 189 De Bijbel Willibrordvertaling. ’s-Hertogenbosch, Katholieke Bijbelstichting, 1995, p. 421 (boek Ester, hoofdstuk 4, aanvulling C, vers 10) 190 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1798, f. 1, v° 191 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1798, f. 2 192 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1798, f. 3, v° - f. 4

Page 46: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

46

seigneur a fait remporter la Palme du Martyre.”193 Nadat de aartsbisschop het ideaal van het martelaarschap vurig verdedigd heeft, begint hij met het schetsen van de vijand waartegen dat martelaarschap gericht is. Niet zozeer het atheïsme of blasfemie vormt het gevaar volgens Franckenberg, maar wel zij die de godsdienst willen reduceren tot loutere morele en sociale waarden die aan elk mens inherent en bovennatuurlijk toebehoren. De aartsbisschop alludeert daar heel duidelijk op de Cultus van de Rede en het rotsvaste geloof van de Franse overheid in rationele wetgeving aan de basis van de ideale samenleving. Volgens de prelaat heeft dat enkel geleid tot zedenverval en kan enkel het geloof, en niet de wet, de deugd laten wederkeren.194 Men kan niet enerzijds goedheid promoten met de idealen van de Rede en de Wet, en anderzijds het Evangelie als bron van universele deugden de grond inboren, zo stelt Franckenberg aan de parochianen. In de hele herderlijke brief zal er nooit direct gerefereerd worden aan het antiklerikale Franse bewind, maar worden er wel overduidelijke connecties gemaakt met Bijbelse fragmenten en andere theologische voorbeelden. Pas naar het einde van zijn pastorale brief toe spreekt Franckenberg onomwonden over de maatregelen die het Directoire heeft genomen. De staat wordt verweten de spirituele onafhankelijkheid van de Kerk niet te erkennen en de ene na de andere vervolging en vernieling verricht te hebben. Daarenboven is diezelfde wereldlijke overheid, in samenwerking met enkele ontrouwe clerici, verantwoordelijk voor een schisma in de Kerk door het opleggen van de eed van haat. Iets wat de Mechelse prelaat ook ten zeerste veroordeelt en betreurt.195 Voornamelijk het voornemen om de heilige zondag af te schaffen en te volharden met de decadi (tiende dag) uit de republikeinse kalender als rustdag is een euvel dat de aartsbisschop zorgen baart.196 Opvallend in dit discours van Franckenberg is dat hij niet enkel het regime aanvalt, maar eveneens heel streng is voor de geestelijken die meezeulen met het antiklerikale bewind. Ware gelovigen mogen zich niet laten afleiden door deze afvallige clerici, maar moeten de ware pastoors volgen.

De volgende pastorale brief, die de aartsbisschop neerpende op 27 december 1799, heeft van bij het begin een uitgesproken religieuze toon. Franckenberg resumeert op de eerste pagina’s het volledige scheppingsverhaal van de mens, de erfzonde en de komst van Jezus. In dit hele Bijbelse discours tracht hij impliciet de link te leggen met de reden waarom de gelovigen geteisterd worden door zoveel tegenspoed: niet enkel zijn ze beladen met Adams erfzonde, de fouten van enkele gelovigen verkrijgen in deze tijd daarenboven ook een collectieve draagwijdte.197 De mens vervalt steeds weer in corruptie en zonden en wijkt zo steeds weer opnieuw van Christus’ pad af. Het was uiteraard niet ongewoon dat een aartsbisschop de gelovigen iets vertelde over belangrijke christelijke principes, zoals de erfzonde, maar men mag dit niet vergeten te kaderen in de tijd. De katholieke Kerk kwam net uit een zeer zware periode, die haar zowel onder de geestelijken als onder de leken intern verscheurd had. Door in te spelen op het idee van de zondeval en het herstel van de menselijke waardigheid door geloof in God, refereert Franckenberg aan een thematiek die vele gelovigen nog kon aanspreken. Want hoe je als clericus of leek nu ook stond ten opzicht van het wereldlijke gezag, de drukkende last van de erfzonde was voor ieder een belangrijk gegeven uit de godsdienst. Het betoog van de Mechelse aartsbisschop heeft in mijn visie, niet enkel de klassieke boodschap tot de gelovigen voor ogen, maar probeert na een periode van interne breuken de brokken wat te lijmen. Nadat hij zeer extensief uitgeweid heeft over de verplichting voor elke gelovige om opnieuw Gods 193 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1798, f. 4, v° 194 “Les moeurs ne se rétabliront que par la foi […]”, AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1798, f. 6 195 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1798, f. 9, v° 196 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1798, f. 9, v° - f. 10 197 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1799, f. 1 – f. 5, v°

Page 47: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

47

pad te bewandelen, focust Franckenberg op de speciale en hoogwaardige taak die de clerus toevertrouwd heeft gekregen.198 In tegenstellingen tot wereldlijke leiders kunnen zij immers ook de ziel beïnvloeden. Zo zegt Franckenberg: “Le pouvoir de lier dont les prêtres sont dépositaires agit sur l’ame elle même, et a son effect jusques dans les cieux.”199 Het is niet toevallig dat de prelaat wederom aandacht schenkt, net als in de vorige herderlijke brief, aan de priesterklasse. Op die manier maakt hij immers nogmaals duidelijk dat hij ten diepste het schisma tussen beëdigden en niet-beëdigden hekelt en de beëdigden afbeeldt als geestelijken die ver van het godsvruchtige pad afgeweken zijn. Daarbij wordt eveneens de kerkelijke hiërarchie beklemtoond en schrijft Franckenberg over de verplichting om het voorbeeld van de meerdere te volgen.200 Men kan er niet naast lezen dat hij hiermee ook zijn eigen voorbeeld voor ogen heeft. Elke priester zou zijn voorbeeld in het onvoorwaardelijk verwerpen van alle antiklerikale maatregelen, en voornamelijk de eed van haat, moeten navolgen.201 De beëdigden worden door de aartsbisschop vervloekt vanwege hun grote zonde mee te heulen met de grote tegenstanders van het geloof.202

Ook in deze herderlijke brief zinspeelt de prelaat op de thematiek van het martelaarschap. Er is niets mooier om te sterven dan voor het geloof en de liefde die God ons geeft.203 Verderop gaat de Mechelse aartsbisschop wederom voluit in de aanval tegen diegene die de dogma’s van het katholieke geloof één voor één afbreken en zich toewerpen op de voor hun heilige rede. Hierbij schuwt Franckenberg de scherpe taal niet: “ […] on les voit rejetter nos dogmes avec dédain, sous prétexte que ces dogmes sont incompréhnsibles, qu’ils révoltent la saine raison […]. Ce systême abominable ne tend à rien moins, qu’a faire disparoitre toute innocence, et toute équité, pour laisser un libre cours aux plus infames désordres, et aux plus criantes injustices”204 De woorden die gehanteerd worden zijn niet willekeurig uitgekozen. Door te wijzen op ‘équité’ en ‘injustices’, valt Franckenberg het revolutionaire gedachtegoed aan in haar kern. Zij wil namelijk de gelijkheid en rechtvaardigheid brengen die tijdens het Ancien Régime niet bestond. Zonder godsdienst zijn deze principes eveneens ondenkbaar, aldus de aartsbisschop. Het Franse bewind heeft volgens de prelaat als voornaamste doelstelling de atheïstische ideologie in de praktijk te brengen.205 Het onwrikbare geloof in de Rede vormt opnieuw de voornaamste vrees voor Franckenberg in de afbrokkeling van het katholicisme.

Van de derde pastorale brief, die opgesteld werd op 23 januari 1801 te Emmerich, is er een Nederlandstalige druk beschikbaar. Deze brief is ook een heel stuk korter dan de twee voorgaande. In zijn aanhef beklaagt Franckenberg bij de parochianen meteen zijn situatie als banneling over de

198 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1799, f. 8, v° - f. 9 199 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1799, f. 8, v° 200 “Car n’est il pas souverainement juste que l’image retrace la sainteté de son modele; que l’enfant imite la sainteté de son pere, le membre celle de son chef […]”, AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1799, f. 10, v° 201 “[…] la naissance de ce malheureux schisme que nous ne pourrons jamair assez déplorer […] et que le ministere qui s’exerce hors du sein de l’Eglise, est un ministere de mort.”, AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1799, f. 14, v° 202 “O vous qui avez à vous reprocher ce crime si énorme: vous qui, en élevant autel contre autel, avez déchiré le corps mystique de Jesus-Christ; […]”, AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1799, f. 15 203 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1799, f. 10, v° 204 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1799, f. 11, v° 205 “[…] que réduire le culte de la divinité à l’accomplissement des devoirs de la vie civile; […] c’est, par le renversement de out orde, donner la préférence aux créatures sur le créateur; c’est, en paroissant reconnoître un Dieu, mette réellement l’athéisme en pratique?”, AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1799, f. 14

Page 48: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

48

Rijn, maar verzekert hij hen altijd zijn herderlijke taak ter harte genomen te hebben.206 Bij het lezen van deze brief is het niet lang wachten vooraleer de prelaat alweer zijn pijlen richt op de beëdigde priesters. Al meteen na zijn aanhef roemt hij de gewetenstrouwe priesters die zijn voorbeeld gevolgd zijn, de eed van haat afgewezen hebben en vervolgens in het geheim het ware katholieke geloof beleden hebben. De aartsbisschop spreekt over een “onvergelijkelijk meerder getal van getrouwe schaepen vast en onberoerlijk gebleven zijn in hunne Religie, liever hebbende alles te verlaeten en te verliezen, als hunne conscientie te kwetzen, […].”207 De priesters die zich schuilhielden, met gevaar voor het eigen leven, noemt Franckenberg ‘roemweerdige voorbeelden’ en hij vergelijkt hen met de eerste christenen tijdens de Romeinse vervolgingen. Het is dankzij hun moedig en vroom exempel dat de gelovige stand heeft kunnen houden tijdens de vele tegenslagen van de laatste jaren. Meteen daaropvolgend treed de Mechelse aartsbisschop echter berispend op tegenover de parochianen in zijn bisdom. Hij had immers ondertussen opgevangen dat tijdens de vorige vasten de festiviteiten van vastenavond veel te lang hadden geduurd en een heidens karakter hadden. Franckenberg behoedt de leken ervoor in de toekomst nogmaals zo’n schandaleus optreden te vertonen en spoort hen aan de heilige tijd vroom te besteden.208 Franckenberg spendeert erg veel tijd aan het overtuigen van de katholieke gelovigen om opnieuw in alle kuisheid en vroomheid het geloof te beleven. Hij ziet wellicht in dat de zwaarste crisisperiode achter de rug ligt en de tijd is aangebroken om de rust én orde te herstellen onder de parochianen.209 In de herderlijke brief wordt het vita apostolica verkondigt en waarschuwt de aartsbisschop de gelovigen zich niet te laten verleiden door aardse verlokkingen en ideologieën die niets uitstaande hebben met het katholicisme.210 In tegenstelling tot de voorgaande pastorale brieven, wordt er hier met geen woord gerept over het wereldlijke gezag en wordt de cultus van de rede nergens veroordeeld. Dit is zeer waarschijnlijk te wijten aan de stilaan beter wordende relaties tussen de Kerk en het Consulaat.

3.3. De herderlijke brieven: bron van parochiaal verzet? Na de bespreking van de drie herderlijke brieven die de Mechelse aartsbisschop vanuit zijn ballingschap in Emmerich schreef, worden hier reeds voorlopige conclusies getroffen wat betreft de vraag of dit middel gehanteerd werd om verzet te voeren tegen het antiklerikale beleid en het succes ervan. Uit de analyse blijkt daaruit allerminst een eenduidig antwoord. We hebben er in de eerste plaats op gewezen dat men de brieven zeer goed moet plaatsen binnen het geloofskader in het laatste decennium van de achttiende eeuw. Door allerlei Franse decreten werd het geloofsleven immers danig gedwarsboomd en verkeerde de gehele religie in een klimaat van angst en onderdrukking. Paradoxaal zorgde deze onderdrukking voor een toegenomen gezag van de parochiepriesters, althans de niet-beëdigde, die vanuit hun schuilplaatsen een martelaarsrol vervulden.

We zien op de eerste plaats dat de herderlijke brieven wel degelijk op beide thematieken inspelen. Enerzijds wordt het atheïstische geloof in de menselijke rationaliteit zwaar bekritiseerd door Franckenberg, anderzijds zal hij ook verschillende malen de gelegenheid te baat nemen om de

206 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1801, f. 1 207 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1801, f. 1, v° 208 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1801, f. 2, v° - f. 3 209 AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1801, f. 3, v° 210 “Ziet toe, dat niemand u bedriege door eene [gezeyde] philosophie, en door eene ydele bedriegelijkheyd , welke is volgens de overlevering der menschen, volgens de grondregels des werelds, ende niet volgens Christus.”, AAM, Franckenberg, II, 1, pastorale brief 1801, f. 4

Page 49: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

49

scheidingslijn tussen vrome beëdigde en afvallige niet-beëdigde priesters op scherp te stellen. Wat het eerste element betreft, blijft de aartsbisschop in mijn ogen wel overwegend vaag in zijn taalgebruik. Met uitzondering van de slotpassage in de pastorale brief van 1798 spreekt Franckenberg nooit expliciet over het morele failliet van het Directoire of Consulaat, maar houdt hij het liever bij “diegene die in de superioriteit van de wet en de rede geloven”. Zijn terughoudendheid om zonder blad voor de mond het Franse antiklerikale beleid te veroordelen is allicht te verklaren uit angst voor represailles tegen de priesters die de herderlijke brieven voorlazen aan de parochianen. Vele van hen zaten al in de moeilijkheden en de Mechelse aartsbisschop wou niet dat ze nog verder in de penarie zouden terechtkomen. Wat het tweede element betreft, is Franckenberg veel minder aarzelend om met hard taalgebruik de beëdigde geestelijken te hekelen. Het ene na het andere verwijt wordt hen in de pastorale brieven naar het hoofd geslingerd en het blijkt duidelijk dat het standpunt van de prelaat op dit vlak onverzoenlijk is. Het zijn zij die de Kerk van binnenuit laten verrotten en een gebrek aan moreel geweten kennen. Franckenberg had wellicht twee voornemens bij de uitgebreid aandacht aan het schisma binnen de Kerk. Langs de ene kant werden de brieven gelezen door de priesters, niet-beëdigde maar vaak ook beëdigde, die zo duidelijk werden gemaakt wat zijn standpunt was en hoe de eenheid zo snel mogelijk hersteld moest worden. Aan de andere kant vermaande de aartsbisschop de gelovigen binnen zijn diocees geen respect of gehoorzaamheid te hebben voor de beëdigde priesters. De breuklijn werd erg op scherp gesteld door de bisschop. In het volgende hoofdstuk zal daar nog verder op ingegaan worden.

Naast het bekritiseren van de vijanden van de Kerk zijn er weliswaar geen echte aansporingen tot opstand op te merken in de herderlijke brieven. Er wordt op bepaalde momenten wel verwezen naar het martelaarschap, maar wederom is de boodschap zodanig vaag en religieus gekaderd dat men hier bezwaarlijk een poging van de aartsbisschop kan in zien om de gelovigen in het bisdom aan te sporen effectief te rebelleren tegen het regime. De aansporingen van de prelaat om zich als leek sterk te houden en weerspannig te zijn tegenover het laïciserende beleid situeren zich eerder op het morele niveau, in plaats van op het praktische. Het is voornamelijk het zondeverval, deels gestuwd door het beleid, dat Franckenberg zorgen baart en dat door elke gelovige moet bestreden worden. Historiografisch onderzoek naar Franse herderlijke brieven, uit de periode 1790 tot 1791, heeft aangetoond dat ook de Franse bisschoppen aloude en bekende Bijbelse ideeën aanwendden om het kerkelijke schisma aan te klagen. De katholieke concepten van de zondeval en het martelaarschap werden dan wel al langere tijd gehanteerd in sermoenen en pastorale brieven, maar ze werden in de context van de Franse revolutie anders geïnterpreteerd.211 Vertwijfeld door de bruuske politieke omstandigheden zochten de Franse bisschoppen steun in de Bijbelse vertellingen en profetieën om de tegenslagen van de Kerk te kunnen verklaren. Doordat deze Bijbelse concepten goed gekend waren door de parochianen, waren ze daarenboven het ideale middel om de complexe problemen van de Kerk te vertolken.212 Deze conclusies kunnen analoog ook toegepast worden op het discours van de Belgische aartsbisschop in zijn pastorale brieven tijdens zijn verbanning.

Een daadwerkelijke oproep om zich openlijk te verzetten tegenover de Franse overheid vinden we echter niet terug in de herderlijke brieven. Het is dan ook onjuist, zoals recente historiografie meer

211 B. Thurston, “’Comme des brebis au milieu des loups’: Biblical ideas and imaginary in the sermons and pastoral letters of the French clergy, 1790-1791.”, In: French Studies: a quarterly review. Oxford University Press, 66 (2012), 3, p. 304 212 B. Thurston, “’Comme des brebis au milieu des loups’”, p. 304

Page 50: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

50

en meer inziet213, om de Kerk als de grote drijvende kracht achter de Boerenkrijg te zien. Uiteraard zullen er, voornamelijk op het lokale parochiale niveau, priesters geweest zijn die metterdaad het verzet geleid hebben. Maar bij het gros van de priesters ging het louter over morele steun. In de hierboven besproken brieven, waarvan de eerste weliswaar dateert van net na de Boerenkrijg in de herfst van 1798, is zelfs een morele steun tot verzet moeilijk terug te vinden. Het blijft in de eerste plaats bij het afkeuren van de revolutionaire idealen en een veroordeling van de beëdigde priesters. De kwestie omtrent de verscheidene eden was voor Franckenberg manifest van een immens belang en in het volgende hoofdstuk zal deze dan ook omstandig besproken worden.

213 Zie voor meer info omtrent de katholieke ondertoon van de Boerenkrijg bij FRANCOIS (L). De boerenkrijg: twee eeuwen feiten en fictie. Leuven, Davidsfonds, 1989, 200 p. en SEYNAEVE (E.). Leiedepartement VII (1798-1799): de Franse perceptie van de Boerenkrijg. Izegem, Hochepied, 1998, 730 p.

Page 51: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

51

4. De diepe breuk in de Belgische Kerk: alles voor een eed? Wie de geschiedschrijving nopens de Belgische Kerk tijdens de Franse bezetting erop naleest, zal al snel geconfronteerd worden met de ganse problematiek omtrent de verschillende eden die opgelegd werden aan de clerus. De materie is dermate ingewikkeld en veelbesproken dat het voor velen moeilijk is om het bos nog door de bomen te zien. De overdaad aan informatie situeert zich niet enkel op het niveau van de literatuur, maar is eveneens problematisch bij het bronnenmateriaal. Alleen al in het archieffonds van aartsbisschop Franckenberg kon er een wijdvertakt corpus aan bronnenmateriaal bijeengeraapt worden.214 Er waren voor de prelaat dan ook heel wat zaken die besproken dienden te worden. Niet enkel stelden de inhoud en de draagwijdte van de verscheidene eden hem heel wat kopzorgen, ook de vraag hoe men moest omgaan met priesters die de eed gezworen hadden, werd een veelbesproken onderwerp. In wat volgt, zal nagegaan worden op welke wijze de onverbiddelijke houding van Franckenberg ten opzichte van de eed en de beëdigden heeft meegespeeld in zijn verzet tegen het antiklerikale Franse regime. De wijze waarop Franckenberg resoluut de beëdigde priesters buitensloot uit de ‘trouwe’ Belgische katholieke Kerk zal worden geanalyseerd in functie van het bredere kerkelijke verzet. In hoeverre was het immers een bewuste strategie van de Mechelse aartsbisschop om ondubbelzinnig afstand te nemen van het antiklerikale bewind? In de volgende paragrafen zal er in de eerste plaats stilgestaan worden bij de verschillende eden die de revue passeerden en het verzet ertegen dat door de aartsbisschop werd aangetekend. Vervolgens zullen we, in verband met de oppositie tegen de verplichte eden, bespreken hoe Franckenberg zijn disloyauteit ten opzichte van het burgerlijk gezag, die brak met een lange traditie van samenwerking tussen Kerk en Staat, trachtte te legitimeren.

4.1 Onafgebroken verweer tegen de eden Eerst en vooral zijn we genoodzaakt meer duidelijkheid te brengen over de verschillende eden die de clerus opgelegd werden. Over de hele periode werden er van de Belgische clerus, van hoge tot lage wijding, drie verschillende eden geëist. Elk van de drie werd opgesteld onder een ander politiek regime. Ten eerste was er de verklaring van de wet van 7 vendémiaire IV (29 september 1795) van de Nationale Conventie. Daarop volgde de eed van haat aan het koningschap, opgelegd door het Directoire met de wet van 19 fructidor V (5 september 1797). Ten derde werd de clerus onder het Consulaat sinds 7 nivôse VIII (28 december 1800) verplicht de gelofte van getrouwheid aan de grondwet af te leggen.215 De eerste eed216 werd al sinds 29 september 1795 verwacht van de Franse geestelijken, maar werd pas door een arrest van 26 januari 1797 eveneens toepasselijk op de clerici in het geannexeerde België. De uiteindelijke communicatie aan de departementen over de onverkorte toepassing van de wet volgde pas midden maart.217 Wie de eed weigerde af te leggen, verloor zijn priesterambt en mocht, op straffe van opsluiting en deportatie, niet langer de eucharistie voordragen. Uiteraard veroorzaakte dit heel wat opschudding bij de gehele Belgische Kerk, en zeker en vast ook bij het aartsbisdom te Mechelen. Waar immers de afdwinging van de wet in de meeste

214 Aangezien in deze masterproef niet enkel de eedkwestie centraal staat, moest er noodgedwongen een selectie gemaakt worden van de meest relevante archiefstukken. 215 J. Schoonjans, “La vie religieuse à Bruxelles sous la domination française”, In: Collectanea Mechliniensia, XLII, 1957, pp. 4-5 216 De formulering van de eerste eed luidde: “Je reconnais que l’universalité des citoyens français est le souverain et je promets obéissance et soumission aux lois de la République.” (P. Verhaegen, La Belgique, II, p. 315) 217 C. De Clercq, “Le cardinal Jean-Henri de Franckenberg et la législation française en matière de religion.”, In: Sacris Erudiri, XV, 1964, p. 359

Page 52: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

52

departementen slechts halfslachtig verliep, werd ze door de commissaris van het Departement van de Twee Neten wel hardhandig toegepast in het aartsbisdom. Zo werd kanunnik Van Beughem, die verbonden was aan het kapittel van Sint-Rombout, na een laatste maal de misviering mee in goede banen geleid te hebben, door de politie op 23 mei gearresteerd omdat hij weigerde de eed af te leggen. Hierdoor viel het devote leven in het kapittel helemaal stil, tot grote onvrede van Franckenberg die hierover op 8 juni zijn beklag deed bij de Mechelse priesters en kanunniken.218 In deze brief spoort de aartsbisschop hen aan om vanaf 9 juni de godsdienst weer openlijk te hervatten. Franckenberg is van mening dat hun vrees voor vervolging overdreven is, gelet op de lakse toepassing van de verplichting in andere departementen. Deze brief is een van de weinig stukken waarbij de aartsbisschop rechtstreeks zijn ondergeschikten aanspoort in te gaan tegen antiklerikale wetgeving die van kracht was.

Hoewel de meerderheid van de geestelijken zich van bij den beginne reeds gedecideerd afkeerde van de eed, waren er desalniettemin enkele die geen graten zagen in de formule. Onder hen waren vele priesters uit het prinsbisdom Luik, nochtans tegen het advies van de prinsbisschop in, alsook de vicarissen van het bisdom Doornik. Zij betoogden dat de verplichting niet raakte aan de vrijheid van het geweten, maar een loutere maatregel van de overheid was om burgerlijke gehoorzaamheid af te dwingen.219 De belangrijkste figuur in de entourage van Franckenberg die ook geen probleem had met de onderwerping aan de eed was niemand minder dan Joannes Fransciscus Ghislenus Huleu, vicaris-generaal te Mechelen. Op die manier ging die direct de confrontatie aan met zijn overste, de aartsbisschop zelf. Huleu ging zelfs zo ver dat hij in mei 1797 een Nederlandstalige brochure liet drukken in het aartsbisdom, genaamd Waerschouwinge aen het volk, waarin hij stelde dat de eed aanvaardbaar was onder meer omdat ze amper verschilde van de verklaring die van teruggekeerde priesters werd geëist en die ook Franckenberg reeds had afgelegd220 na zijn korte vlucht in de nasleep van de tweede Franse inval.221 Daarnaast haalde Huleu eveneens aan dat indien priesters de eed niet wilden afleggen, de leken hun recht op het ontvangen van de eucharistie zou ontnomen worden.222 Beide argumenten zullen nog vele keren opduiken in het discours van de beëdigden. Het spreekt voor zich dat de Mechelse prelaat dit meningsverschil met Huleu niet kon laten escaleren en hij kort na de publicatie van de brochure Huleu ontsloeg uit zijn functie als vicaris-generaal en examinator synodalis in het seminarie.223

Ondertussen werkte de Franckenberg aan een plan om een verdere ruptuur binnen de Belgische kerk te voorkomen en koos voor een juridische optie. Net als andere hoge geestelijken in de Zuidelijke Nederlanden had hij reeds op 18 mei verzet aangetekend tegen de wet om juridische redenen. Het hoofdargument dat allen hanteerden was de onregelmatige procedure waarmee de wet afgekondigd was. Franckenberg vroeg tevens of men enig uitstel kreeg voor de toepassing van de wet om advies te vragen aan de paus.224 Het voorbeeld van de Mechelse aartsbisschop kreeg navolging in

218 AAM, Franckenberg, XXIII, 16, aansporing van 8 juni 1797 219 F. Claeys Bouuaert, Les déclarations et serments imposés par la loi civiles aux membres du clergé belge sous le Directoire (1795-1801). Leuven, Publications Universitaires, 1960, p. 19 220 Deze verklaring luidde: “Ik zweer te leven onder de wetten van de Republiek en zich aan de zelve te conformeren”. Ook Huleu had deze verklaring afgelegd na zijn vlucht na de Slag bij Fleurus. (C. De Clercq, “J.H. De Lantsheere”, p. 350) 221 Deze brochure is ook terug te vinden in het aartsbisschoppelijk archief: K-V & V-G., Huleu, 12 222 F. Claeys Bouuaert, Les déclarations et serments, p. 21 223 A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 352 224 P. Claessens, Histoire des archevêques, p. 206

Page 53: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

53

verschillende bisdommen, zoals Brugge, waar het verzet tegen de eed op zeer gelijkaardige wijze geformuleerd werd. Franckenberg besefte echter, samen met zijn vicariaat, dat hij een stap verder moest gaan dan louter formele aanklachten te formuleren. Met behulp van de advocaat J.B. Boucquaeu werd een uitvoerig verweerschrift geformuleerd tegen de toepassing van de wet van 7 vendémiaire V en dit werd, vergezeld van allerlei petities getekend door clerici en leken, opgestuurd naar de Raad van Vijfhonderd te Parijs. Het heeft vervolgens van Boucquaeu heel wat diplomatiek stuntwerk gevraagd, zowel ten opzichte van de Parijse magistraten als ten opzichte van het Mechelse aartsbisdom, maar uiteindelijk werd op 16 juli 1797 de toepassing van de wet van 7 vendémiaire V ongedaan gemaakt. Er werd weliswaar meteen besloten om de clerici wel degelijk een eed op te leggen. Boucquaeu zocht onmiddellijk contact met het Mechelse vicariaat hierover en deze organiseerde op 28 juli een bijeenkomst van hoogstaande clerici uit verschillende Belgische steden om te bespreken welke eed aanvaardbaar was. Franckenberg bleef echter persoonlijk erg gekant tegen eender welke eedformule en zo werd al van bij het begin deze poging tot vergelijk met het Franse regime gehypothekeerd.225 Daarenboven zat ook de politieke dynamiek in Frankrijk de Belgische clerus niet mee want op 4 september volgde de fructidoriaanse staatsgreep die meteen alle pogingen tot verzoening uitsloot. De gematigde figuren binnen de Raad van Vijfhonderd die voorstander waren geweest van een toenadering tot de religieuze orde werden onverbiddelijk aan de kant gezet.

En zo zijn we reeds aanbeland bij de tweede eed die van de Belgische clerus gevraagd werd. Al amper twee dagen na de coup van 18 fructidor voerde het radicale Directoire een nieuw decreet in waardoor voortaan de eed van haat tegen het koningschap opgelegd werd.226 Korte tijd later wordt Franckenberg in een mededeling van de uitvoerende macht zelf aangespoord om als eerste de eed te gaan afleggen bij de administratie in de stad Mechelen.227 De commissaris van de uitvoerende macht is, zoals hij tenminste aangeeft, overtuigd van de bereidheid van de aartsbisschop om de eed te ondertekenen aangezien hij steeds voorstander is geweest van orde en loyauteit aan het legitieme bewind.228 Er wordt ook meteen gewezen op de mogelijke bestraffing indien Franckenberg nalaat de bevelen na te leven. Uiteraard botste deze verregaande eed van haat zeer sterk met de katholieke ideologie van de aartsbisschop. Dezelfde dag nog repliceert Franckenberg aan commissaris Auger dat een ware katholiek geen haat kan zweren, noch tegen de persoon van de koning, noch tegen de monarchie als politieke creatie van God. Verder wijst hij erop dat de Belgische clerus niet verweten kan worden ooit maar enige medewerking verleend te hebben aan de heroprichting van de monarchie in Frankrijk, of zelfs van enige ongehoorzaamheid ten opzichte van het Franse bewind kan beschuldigd worden. Integendeel, stelt de prelaat, blijven de geestelijken trouw aan het door Gods voorzienigheid gewenste bewind, ondanks de stortvloed van verdachtmakingen en de confiscatie van hun goederen.229 Dat de clerici dan nog geviseerd worden door het Franse bewind, kan voor de aartsbisschop niet door de beugel. Het antwoord van het Directoire laat niet lang op zich wachten en reeds op 9 oktober 1797 wordt het aanhoudingsbevel opgesteld. Hierin wordt de Mechelse prelaat ondubbelzinnig afgespiegeld als aanhanger van een subversief geloof en aanstoker van een revolte

225 A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 343-345 226 De nieuwe eedformule luidde: “Je jure haine à la royauté et à l’anarchie, et je promets attachement et fidélité à la République et à la Constitution de l’an III”, F. Claeys Bouuaert, Les déclarations et serments, p. 27 227 AAM, Franckenberg, I, 36, mededeling Auger aan Franckenberg 228 “[…] vos sentiments connus pour le bon ordre me sont un dur garant que vous ferez un devoir de donner le grand exemple de soumission à l’autorité légitime”, AAM, Franckenberg, I, 36, mededeling 229 AAM, Franckenberg, I, 36, repliek Franckenberg

Page 54: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

54

tegen de wetten van de Republiek.230 Men was aldus effectief bevreesd voor de verzetsrol die Franckenberg kon uitoefenen binnen de Belgische Kerk en wou de gespannen toestand zo gauw mogelijk ontmijnen. Zoals reeds omschreven in de inleiding van deze masterproef, werd de bejaarde aartsbisschop vervolgens op 20 oktober gearresteerd. Vanwege zijn belabberde gezondheid werd er na medisch onderzoek te Brussel besloten om hem niet naar de gangbare ballingsoorden in Frans-Guyana te sturen, maar werd hij naar het Pruisische Emmerich verbannen. Op vraag van de aartsbisschop mocht hij tijdens zijn lange reis ginds vergezeld worden door een broeder Alexiaan en een bediende om hem te ondersteunen. De Brusselse commissaris meende immers dat ondanks het risico op instabiliteit en oppositie door Franckenbergs houding, de Republiek verplicht was zelfs haar grootste tegenstanders met menselijke waardigheid te behandelen.231 Tussen de wereldlijke autoriteiten op de verschillende niveaus werd er druk gecommuniceerd over de verbanning van de Belgische aartsbisschop en de confiscatie van zijn goederen.232 Er werd zeer sterk gefocust op het ordentelijke verloop van de verbanning om de gespannen gemoederen binnen de Belgische Kerk niet verder te doen ontsporen.233 Op 31 oktober komt de prelaat uiteindelijk aan te Emmerich waar hij de toestemming krijgt van zowel de burgemeester als de Pruisische koning Frederik-Willem III om er zolang het nodig is te verblijven. Op die manier kan zijn lot alsnog enigszins verzacht worden, aldus de Pruisische autoriteiten in het mandement.234 Net als de Mechelse aartsbisschop zullen vele andere Belgische priesters gearresteerd en verbannen worden. Velen van hen, reeds op gevorderde leeftijd, overleefden de ballingschap op het Frans eiland Oléron of in het tropische Frans-Guyana niet. In het najaar van 1798 werd, door de vermeende steun van de clerus aan de Boerenkrijg, op bevel van commissaris Merlin, de repressie nog rigider uitgevoerd.

Binnen het Mechelse diocees komt de leiding, voor de tweede maal in enkele jaren terug in handen van de vicarissen-generaal, Van Rijmenam en De Lantsheere.235 Zij zetten onvermoeibaar de harde stelling die de verbannen aartsbisschop had ingenomen voort en veroordelen elke onderwerping aan de eed van haat. Na het overlijden van Van Rijmenam op 12 april 1799, zet De Lantsheere als enige vicaris-generaal in het diocees, dit onverzoenbare standpunt verder.236 De meeste auteurs zijn het erover eens dat De Lantsheere er, ondanks de moeizame mogelijkheden tot communicatie, desalniettemin behoorlijk in slaagde krachtvol op te treden binnen het aartsbisdom.237 Het bisdom werd immers strikt geviseerd door de Franse overheid en verschillende correspondentie werd onderschept. Om die reden zag De Lantsheere zich zelfs genoodzaakt om een deel van zijn briefwisseling tussen 1798 en 1803 onder het pseudoniem G. Puttaer te voeren.238 De houding van de aartsbisschop heeft zeer sterk de gestrengheid van het Mechelse vicariaat-generaal beïnvloed. In andere bisdommen waren de vicarissen-generaal immers veel sneller geneigd om toegevingen te doen. Voornamelijk in het bisdom Luik, dat over het algemeen steeds loyaler was aan het revolutionaire bewind, was er een vergaande tolerantie ten opzichte van de jureurs. In het Mechelse 230 “[…] son refus est fondé sur une doctrine subversive […] et par son exemple il a entrainé une revolte contre les loix tous prêtres de son arrondissement.” (AAM, Franckenberg, I, 37, f. 1) 231 AAM, Franckenberg, I, 37, verslag commissaris Brussel, f. 2 232 ARA Beveren, Provincie Antwerpen, Reeks A, 80/2 en 94/28 233 ARA Beveren, Provincie Antwerpen, Reeks A, 80/2, f. 3 234 “[…] en quelque façon adoucir son sort.” AAM, Franckenberg, I, 39 235 Zoals reeds aangehaald werd Huleu eind mei 1797 uit zijn functie van vicaris-generaal ontzet door de aartsbisschop. 236 C. De Clercq, “Le cardinal”, p. 388 237 F. Claeys-Boouaert, Les déclarations et serments, p. 56 238 C. Van de Wiel, Archivalia over de aartsbisschoppen van Mechelen, p. 235

Page 55: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

55

aartsbisdom zullen er uiteindelijk 117 geestelijken zijn die de eed van haat zullen zweren.239 Eén onder hen was niet toevallig aartspriester Huleu die reeds op 26 januari 1798 de eed aflegde en zo van de autoriteiten opnieuw de toestemming kreeg om als beëdigd priester de eucharistievieringen te leiden.240

Vanuit zijn Pruisische ballingsoord blijft Franckenberg aanzetten tot een volkomen intolerantie ten opzichte van de beëdigden. Naast Franckenbergs vroegere secretaris Van den Put die hem reeds na enkele weken vervoegd had, verblijft eveneens de verbannen bisschop van Roermond, Jean-Baptiste van Velde de Meroy (1743-1824), in Emmerich.241 Er ontstaat een zeer goede verstandhouding tussen de Meroy en Franckenberg. In vele brieven die Franckenberg toegestuurd kreeg, wordt hem trouwens gevraagd om de inhoud ook voor te leggen aan de Roermondse bisschop om advies te vragen. Beide prelaten publiceren eveneens gezamenlijk het gebedenboekje Hulp in Nood waarin er in hoofdzaak gebeden neergeschreven zijn die parochianen moeten bijstaan die niet de mogelijkheid hebben om eucharistievieringen bij te wonen en te steunen op legitieme priesters. Onmiskenbaar bedoelt de Mechelse aartsbisschop hiermee enkel de niet-beëdigde priesters en kan dit eenvoudig gebedenboekje dus ook gelezen worden als een aanval tegen de beëdigden.242 Gedurende zijn ballingschap te Emmerich blijft Franckenberg corresponderen met verscheidene Belgische bisschoppen. Zo zijn er in het archieffonds meerdere brieven terug te vinden met voornamelijk de Ieperse bisschop Charles-Alexander d’Arberg (1734-1809) waarin ideeën uitgewisseld worden over de eed van haat. Zo spreekt die laatste in een brief van 13 augustus 1798 aan Franckenberg over de immense schande die de Kerk te beurt valt door de positieve houding van het Luikse vicariaat-generaal ten opzichte van de eed.243 In zijn respons benadrukt Franckenberg wederom een harde stelling tegenover de jureurs. Elke aanvaarding van de eed betekent immers een legitimeren van het antiklerikale Directoire. Een maand later, op 27 september 1798, fulmineert diezelfde d’Arberg in nog straffere bewoordingen tegen de jureurs en noemt Huleu en zijn volgelingen ‘onwaardige figuren’.244 Ook met andere clerici uit de Zuidelijke Nederlanden werd blijvend gecommuniceerd. Zo onderhield Franckenberg ook contact met Jan Frans Van de Velde, professor en theoloog aan de Leuvense universiteit, die in zijn geleerde brieven ook zwaar uithaalt naar de opgelegde eden en de nefaste gevolgen voor de consciëntie.245 De Leuvense professor werd vanwege zijn contacten met de Mechelse aartsbisschop in het vizier gehouden door de Franse bestuurders en moest België zelfs ontvluchten. Tijdens zijn vlucht verbleef hij korte tijd in hetzelfde klooster te Emmerich waar hij verder goede contacten onderhield met Franckenberg.246 De Mechelse aartsbisschop bleef kortom aldus ook vanuit zijn ballingschap een zeer actieve figuur in het verzet tegen de eed en vormde samen met een beperkte kring van geleerde geestelijken een uitgekiend discours.

239 In het hierboven reeds geciteerde artikel van Carlo De Clercq wordt van alle geestelijken verdere informatie gegeven met betrekking tot hun leeftijd, wijding en afkomst. Buiten het kader van deze masterscriptie kan het ongetwijfeld boeiend zijn om op basis van een prosopografische analyse na te gaan welke groep geestelijken binnen het aartsbisdom de eed aflegde. 240 C. De Clercq, “Le cardinal”, p. 369 241 Van Velde de Melroy was voor zijn benoeming tot bisschop van Roermond in 1794 priester en kanunnik van het kapittel van Sint-Rombout in het Mechelse aartsbisdom. In dat officie had hij reeds contacten met zijn overste, aartsbisschop Franckenberg. C. De Clercq, “La triple épreuve”, p. 299 242 C. De Clercq, “Le cardinal”, p. 386 243 AAM, Franckenberg, XXV, 5, brief van 13 augustus 1798, f. 1, v° 244 AAM, Franckenberg, XXV, 5, brief van 27 september 1798, f. 2 245 AAM, Franckenberg, XXIII, 15, Latijns mandement, f. 1, v° 246 A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 369

Page 56: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

56

Traditioneel wordt in de historiografie de coup van Napoleon op 19 brumaire VIII (10 november 1799) beschouwd als het keerpunt in de relatie tussen Kerk en Staat.247 Het is inderdaad zo dat één van de zware twistpunten, de eed van haat, al vanaf 7 nivôse VIII (28 december 1799) vervangen werd door de gelofte van trouw.248 De nieuwe gelofte werd echter eveneens onmiddellijk afgewezen door de Mechelse prelaat in een gezamenlijke verklaring met de bisschop van Roermond.249 In deze verklaring stellen de prelaten dat de gelofte van trouw, als onderdeel van de nieuwe grondwet van het jaar VIII, nog steeds afbreuk doet aan de basisdogma’s van het katholieke geloof.250 Door immers een gelofte te zweren ten opzichte van de wereldlijke overheid, bindt men zich nog steeds met het bewind. De gelofte kent bijgevolg dezelfde gebreken als de eed van haat, zij het weliswaar meer in verdoken vorm. In een haastig neergekrabbelde brief communiceert Franckenberg dat standpunt ook aan vicaris-generaal de Lantsheere. In deze brief benadrukt hij dat hijzelf en de twee andere prelaten unaniem tot het afzweren van de belofte besluiten. Een genuanceerde kijk is, volgens de prelaten, niet mogelijk.251 Ook wat betreft de gelofte van trouw zit de Ieperse bisschop d’Arberg niet verwonderlijk op dezelfde lijn als de aartsbisschop. In een brief van 24 december 1799 stelt de bisschop dat niemand de gelofte kan afleggen zonder afbreuk te doen aan zijn vroom geweten.252 Weliswaar waren er niet erg veel geestelijken die dezelfde mening hadden. Velen achtten de gelofte van trouw dan wel niet volkomen onschuldig, ze zagen ze wel als een uitgelezen opportuniteit om komaf te maken met de verschrikkelijke eed van haat uit de grondwet van het jaar III en op die manier de eenheid onder de geestelijken te herstellen, alsook een einde te stellen aan het ondergedoken bestaan van de geloofsbelijdenis.253

Daarenboven zat men ontzettend verveeld met de wijze waarop de beëdigde priesters wederom hun eed van haat konden intrekken en terug aansluiting zoeken bij de ‘trouwe’ Kerk. Het Consulaat had in het najaar van 1799 reeds certificaten verzonden naar de Belgische onbeëdigde priesters die, na ondertekening, hen de mogelijkheid gaven om terug hun pastorale taken op te nemen.254 Het moest dan in principe gaan over priesters die nog voor de verplichting van de eed van haat hun taken al vrijwillig hadden neergelegd. Voor vele onder hen was dit uiteraard niet het geval aangezien ze bewust de eed van haat hadden afgezworen. De niet-beëdigde priesters die de certificaten ondertekenden ontsnapten voorts aan het risico om gedeporteerd te worden.255 Dat sommige onbeëdigde clerici alsnog de certificaten ondertekenden onder het mom van hun vrijwillige stopzetting in 1795 kon bij de Mechelse aartsbisschop eveneens op weinig goedkeuring rekenen. In een brief aan De Lantsheere van 5 februari 1800 stelt hij duidelijk dat deze priesters leugens verkondigen die hun gewijde taken en de reputatie van de religie schade berokkenen.256 De eenheid in de Belgische Kerk herstellen, vormde ongetwijfeld de grootste uitdaging nu de gemoederen ietwat

247 F. Claeys Boouaert, Les déclarations et les serments. p. 47 248 De nieuwe eed was als volgt: “Je jure fidélité à la République française une et indivisible, fondée sur la souveraineté du peuple, le régime représentatif et le maintien de la liberté, l’égalité, la sûreté et la propriété.”, Pasinomie, I, p. 50 249 AAM, Franckenberg, XXIII, 5, afwijzing gelofte van trouw 250 AAM, Franckenberg, XXIII, 5, afwijzing gelofte van trouw, f. 1, v° 251 AAM, Franckenberg, I, 47 252 AAM, Franckenberg, XXV, 5, brief van 24 december 1799 253 F. Claeys Boouaert, Les déclarations et les serments. p. 49 254 In het aartsbisschoppelijk archief bevindt zich een kopie van een certificaat verstuurd op 8 januari 1800; AAM, Franckenberg, XXIII, 8, certificaat 255 C. De Clercq, “J.H. De Lantsheere”, p. 352 256 AAM, K-V & V-G, De Lantsheere, 1, brief 5 februari 1800, f. 1, v°

Page 57: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

57

bedaard waren. Franckenberg dacht samen met andere geestelijken in zijn correspondentie na over op welke wijze men deze eenheid kon heropbouwen. Vele, vaak gewone pastoors vroegen daarbij de aartsbisschop om een milde houding aan te nemen ten opzichte van voornamelijk de gelovigen die de eucharistie van een beëdigde priester hadden ontvangen. Voor vele leken zat er immers niets anders op dan hun parochiepastoor, zelfs beëdigd, te gehoorzamen.257 In deze brief, en ook in andere brieven van gewone pastoors, is duidelijk een toenemende ontevredenheid waar te nemen ten opzichte van de harde stelling van de Mechelse aartsbisschop. Op die manier kaarten ze de hemelsbrede kloof aan tussen de theologische instelling van Franckenberg en de geloofspraktijk in heel wat parochies. Onder de kerktoren leefden de theoretische implicaties niet zozeer, maar wou men vooral een priester die zich blijvend kweet van zijn vele parochiale taken.

Ook van hogere kerkelijke zijde bleef men niet stilzitten. Kardinaal Caprara (1733-1810), pauselijk legaat te Parijs, had immers op 2 december 1801 een decreet verstuurd waarin hij in zeer warrige taalgebruik de beëdigde priesters oproept om de eed in te trekken.258 In het decreet springt de legaat van de hak op de tak en worden er amper modaliteiten vastgelegd die duidelijk moesten maken hoe de beëdigden hun eed van haat konden herroepen. In de begeleidende brief roept kardinaal Caprara ook op tot gematigdheid ten opzichte van de beëdigden. Om de eendracht in de Kerk te herstellen mocht men, volgens de kardinaal op aansturen van de paus, de jureurs niet te veel in de weg leggen.259 Het decreet werd eveneens voorzien van een herroepingsformule waarin de beëdigden moeten benadrukken dat ze de eed van haat enkel gezworen hadden om duidelijk te maken dat ze geen samenzwering planden tegen het Franse regime.260 De ingetogen houding ten opzichte van de beëdigden en het gemak waarmee zij terug in de Kerk konden opgenomen worden, viel niet bij iedereen in goede aarde. Er waren dan ook verschillende geestelijken die zich vragen stelden bij dit decreet en deze bezorgdheden met de Mechelse aartsbisschop bespraken. Zo stelt aartspriester De Neau dat het decreet niet gedragen zal worden binnen de Kerk en in plaats van de orde te herstellen, eerder de tegenstrijdigheden zal doen opflakkeren. Daarnaast vreest hij ook dat het decreet een voorbode is van de haast vriendelijke houding van het Romeinse bewind naar de beëdigden toe.261 Diezelfde vrees voor een te gematigde houding leefde uiteraard ook bij de Mechelse prelaat zelf.

Ook na zijn officiële ontslag als aartsbisschop van Mechelen, houdt Franckenberg zich bezig met de kwestie van de eed.262 Verschillende geestelijken vonden het verplichte ontslag een doorn in het oog en beklaagden de toegevingen die paus Pius VII in het Concordaat had gesteld. Franckenberg, die ongetwijfeld ook liever nog tot zijn laatste adem op post had willen blijven, liet zich echter nergens betrappen op ontevredenheid en benadrukt in zijn briefwisseling telkens op diplomatische wijze zijn vertrouwen in het oordeel van de Heilige Stoel.263 De problematiek met de vroegere beëdigde

257 “O Monseigneur, les fideles qui les jureurs suivent comme leurs pasteurs legitimes, ne seroient ils plus vos enfants?” AAM, Franckenberg, XXIII, 16, brief 18 augustus 1801 258 Coll. epist. past., I, p. 35-37 259 “[…] ut hac etiam ratione dissentientium animi facilius ad optatam concordiam valeant revocari.” AAM, Franckenberg, XXIII, 10 260 “Je ne l’ai fait qu’autant qu’il se réduisoit au sens suivant: Je jure de ne pas conspirer pour ramener la Royauté en France, pour renverser la République ou la Constitution […]”. AAM, Franckenberg, XXIII, 10, formule 261 AAM, Franckenberg, I, 54, f. 1, v° 262 Franckenberg mocht trouwens zijn episcopale taken blijven uitvoeren totdat er een nieuwe bisschop was aangesteld. Dit gebeurde pas met de aanstelling van Jean-Armand de Roquelaure op 11 april 1802. 263 Zo is er de brief aan aartspriester de Neau van 12 januari 1802 waarin Franckenberg stelt: “[…] du moment que le Chef de l’Eglise l’a jugé nécessaire pour rétablir la religion en France, pouvois je balancer un moment à la

Page 58: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

58

priesters blijft aanslepen binnen de Belgische Kerk en Franckenberg neemt geen afstand van straffe taal om alle beëdigden aan een strikte boetedoening te onderwerpen. Zo is de prelaat onder meer niet te spreken over de geestelijke Jan-Willem Hovelman die, als voorvechter van de jureurs, gelogen had over het feit dat de paus reeds zijn intrekking van de eed had goedgekeurd. Franckenberg had op het moment dat Hovelman hem contacteerde immers nog steeds het decreet van 2 december van kardinaal Caprara niet ontvangen.264 Deze ontvangt hij per post pas op 7 januari 1802. Hovelmans intrekking bleek achteraf aldus helemaal niet in overeenstemming te zijn met de pauselijke richtlijnen. Omdat de aartsbisschop zich trouwens wederom niet kan vinden in de door Capara opgestelde formule, vraagt hij de legaat op 21 januari 1802 of er de mogelijkheid is om binnen zijn diocees zelf een aangepaste formule op te stellen.265266 Op die manier kon de prelaat bekomen dat degene die beweerden reeds rechtsgeldig hun eed ingetrokken te hebben, zoals Hovelman en Huleu, alsnog opnieuw zijn aangepaste formule zouden moeten ondertekenen.267 In zijn respons op 17 februari betreurt de legaat op de eerste plaats het blijvende gekibbel tussen de Belgische geestelijkheid omtrent de eed en verplicht hij de Mechelse kardinaal zich te houden aan de door paus Pius VII opgestelde eed. Hij beklemtoont opnieuw de nood aan een welwillende en tegemoetkomende houding om het diepe schisma binnen de Belgische Kerk te herstellen.268 Franckenberg had aldus bot gevangen bij de Romeinse gezant en het wordt uiteindelijk duidelijk dat zijn aanhoudende onvermurwbare houding niet langer aanvaard werd. Vanuit Rome werd de blik voortaan volop ingezet op een verzoenende toekomst tussen Kerk en Staat, en werd de Mechelse aartsbisschop meer en meer als stoorzender beschouwd.

In een mandement van 18 maart 1802 brengt Franckenberg zijn vicaris-generaal De Lantsheere op de hoogte van de wil van legaat Caprara en volgt hij diens voorbeeld door een milde en inschikkelijke opstelling ten opzichte van de jureurs te onderstrepen.269 Tegelijkertijd spreek hij ook lof uit voor de clerici die standvastig weigerden de eed af te leggen. Zo tracht hij beide geledingen binnen de Belgische Kerk nader tot elkaar te brengen. Dat de Mechelse aartsbisschop na vele jaren van onophoudelijk verzet tegen iedere beëdigde geestelijke, zijn kar keert na de vermanende woorden van Rome is niet verwonderlijk. Wie immers op langere schaal het verzet van Franckenberg beschouwt, ook datgene onder het bewind van Jozef II, komt tot de conclusie dat zijn ultramontaanse270 gesteldheid een constante vormt.271 Loyauteit aan het oordeel van de Heilige Stoel prevaleerde voor de Mechelse prelaat ongetwijfeld boven zijn halsstarrig verzet. In meerdere

donner , sans manquer à la confiance que je devois au Père comme un des fidèles?” AAM, Franckenberg, I, 57, brief 12 januari 1802, f. 1 264 AAM, Franckenberg, I, 57, brief 12 januari 1802, f.1, v° 265 AAM, Franckenberg, I, 58, brief 29 januari 1802 266 Franckenberg werd hiervoor onder druk gezet door vicaris-generaal De Lantsheere die de eerdere inschikkelijkheid van de aartsbisschop niet kon smaken. (C. De Clercq, “J.H. De Lantsheere”, p. 357) 267 A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 384 268 AAM, Franckenberg, XXIII, 11, respons 17 februari 1802, f. 1, v° 269 AAM, Franckenberg, I, 60 270 Het ultramontanisme erkent de onfeilbaarheid van de pauselijke uitspraken en geeft voorrang aan de paus als machthebber, zowel binnen de Kerk als ten opzichte van de wereldlijke macht. Hoewel de term al uit de late middeleeuwen stamt, werd hij toch vooral populair vanaf de achttiende eeuw als scheldwoord van de andere stromingen, zoals de jansenisten. (Catholic encyclopedia: New Advent, lemma ‘ultramontanism’, http://www.newadvent.org/cathen/15125a.htm , geraadpleegd op 14/05/2015 271 J. Roegiers, “De gedaantewisseling van het Zuidnederlands ultramontanisme. 1750-1850”, In: LAMBRECHTS (E.), (red.), De kruistocht tegen het Liberalisme. Facetten van het ultramontanisme in België in de 19de eeuw. Leuven, 1984, p. 13

Page 59: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

59

correspondenties legt Franckenberg ook de klemtoon op onderdanigheid aan het Romeinse bewind ongeacht of men het nu eens was of niet wat betreft de eedkwestie of zijn verplichte ontslag als aartsbisschop.272

4.2 Ongehoorzaamheid aan het burgerlijke gezag Waar in tal van brieven en adviezen die uitgewisseld werden tussen de aartsbisschop en andere geestelijken de aanvaardbaarheid van de eed op zich centraal staat, is een terugkerend thema eveneens de vraag of men al dan niet moest gehoorzamen aan het wereldlijke bewind. Stipuleert het Evangelie volgens Mattheüs immers niet dat Jezus de Farizeeërs berispte met de woorden: “Geef dan aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is.”?273 Ook op andere plaatsen in de Bijbel, zoals in het boek Romeinen, wordt elke daad van politieke ongehoorzaamheid als blasfemie beschouwd.274275 In vele navolgende religieuze geschriften wordt dit principe keer op keer herhaald. De traditionele visie van heel wat geestelijken in de navolgende eeuwen viel dan ook terug op dit principe: wees gehoorzaam aan het wereldlijke bewind dat naar Gods wil het handelen van de mensen controleert, maar laat u niet beïnvloeden op het vlak van uw geweten want dat behoort enkel God toe. Deze theorie was uiteraard vaak moeilijk te verzoenen met de praktijk tijdens de jaren van het antiklerikale Franse bestuur. Welke wetten mocht men navolgen en hoeverre mocht men hierin gaan? Was immers niet elke Franse wet in zijn kern gekant tegen het katholieke geloof, met aldus gevolgen voor het geweten?

Al in een lange epistel van 16 september 1795276, dat handelt over de eed die door een wet van 11 Prairial III (30/05/1795) aan Franse priesters werd opgelegd, beantwoordt Franckenberg aan een Franse geestelijke de vraag of men deze wet moet gehoorzamen of niet? De Nationale Conventie is weliswaar een gezelschap van usurpators en belagers van het geloof, maar is zij tegelijk niet het enige bewind dat de mogelijkheden heeft om soevereiniteit uit te oefenen in de Franse republiek? 277 De prelaat betoogt in zijn schrijven dat het immers zinloos zou zijn voor een burger duizenden kilometers weg te vluchten uit de gebieden waar de Conventie controle uitoefent, terwijl het katholieke geloof hem toelaat het bewind beperkt te gehoorzamen. Met veelvuldige verwijzingen naar het Evangelie van Mattheüs en andere gezaghebbende teksten over de relatie tussen Kerk en Staat, pleit Franckenberg om het strikte onderscheid te maken. Het is één zaak de wetten van het antiklerikale bewind na te volgen wat betreft het menselijke handelen, maar het is iets anders om ook dat bewind daadwerkelijk gewetensvol te erkennen.278 Zo wordt er ook verwezen naar de situatie van katholieken in protestantse staten die eveneens geacht worden de wetten na te volgen, maar tegelijkertijd het protestantse karakter op zich afzweren. Het opleggen van de eed weliswaar draagt in zich een principe dat onverzoenbaar is met de religie en het navolgen van die verplichting betekent bijgevolg een berusting in de legitimiteit van het antireligieuze regime.279 De eed raakt met andere woorden ook het geweten en is niet louter een maatregel van burgerlijke gehoorzaamheid. Om die reden raadt de prelaat de Franse geestelijke af om de verplichte eed te zweren. Dezelfde

272 J. Roegiers, “Routine, reorganisatie en revolutie”, p. 295 273 De Bijbel Willibrordvertaling, p. 20 (Mattheüs, hoofdstuk 22, vers 21) 274 De Bijbel Wilibrordvertaling, p.137 (Romeinen, hoofdstuk 13) 275 B. Thurston, “’Comme des brebis au milieu des loups’”, p. 306 276 AAM, Franckenberg, XXIII, 5, brief 16 september 1795 277 AAM, Franckenberg, XXIII, 5, brief 16 september 1795, f. 1 – f. 2 278 AAM, Franckenberg, XXIII, 5, brief 16 september 1795, f. 5 279 AAM, Franckenberg, XXIII, 5, brief 16 september 1795, f. 8

Page 60: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

60

visie doet Franckenberg ook uit de doeken in een niet-gedateerde brief die hij schrijft naar aanleiding van de gelofte van trouw. In deze brief beweert de Mechelse aartsbisschop dat indien de gelofte enkel bij de woorden “Je jure fidelité à la République français” was gebleven, er geen vuiltje aan de lucht was. Het zweren van gehoorzaamheid aan het wereldlijke bewind dat soevereiniteit uitoefent over aardse zaken is per slot van rekening volledig in de lijn met het Evangelie. Maar door eveneens in de formule van de gelofte loyauteit aan het één en ondeelbare karakter en de wetten van de Franse staat op te leggen, gaat men een brug te ver volgens de prelaat. In dat geval bemoeit men zich immers met de hemelse zaken daar enkel God kan bepalen of een bewind een wettig en voortdurend bestaan zal kennen.280

Steunend op de Bijbel, maar ook op heel wat andere werken van christelijke denkers over alle eeuwen heen, blijft Franckenberg erop hameren dat het morele failliet van het Franse bewind een voldoende grond vormt om hun gezag te ondermijnen. Franckenberg kan met deze stelling zijn houding enerzijds perfect kaderen binnen de katholieke richtlijnen omtrent de verhouding tussen het burgerlijke gezag en anderzijds laat ze hem toe zijn eigen verweer volledig te justificeren. Het grote probleem was echter dat ook de beëdigde zijde zich beriep op diezelfde verzen uit de Bijbel om haar onderdanigheid aan het Franse bewind te verklaren. De Bijbelse boodschap was immers zo ambigue dat er meerdere exegesen mogelijk waren en zowel de beëdigde als de onbeëdigde clerici er hun heil in zochten.281 In alle geschriften van de Mechelse aartsbisschop die in het kader van deze masterproef geraadpleegd werden, kon ik echter nergens een uitweiding vinden waar Franckenberg zich uitspreekt over de gronden van legitimatie die de jureurs hanteren. Zoals hierboven al meerdere keren aangehaald, beperkte de prelaat er zich toe hen af te schilderen als gewetenloze clerici die collaboreren met de belagers van het katholieke geloof. Op geen enkel moment vindt de aartsbisschop het nodig om echt verder in te gaan op hun argumentatie, maar maakt hij zich ervan af met enkele verwijten. Dat Franckenberg er niet in slaagt de gronden waarop de beëdigde clerici zich beroepen af te breken is misschien wel zijn grootste falen op het vlak van de gehoorzaamheid aan het burgerlijk gezag. Omdat hijzelf immers zich op diezelfde Bijbelse en katholieke teksten beroept, is het heel moeilijk een rechtstreekse aanval in te zetten op de legitimatie van de beëdigde clerici. Zijn standpunt verdedigen is één zaak, dat van de tegenpartij binnen de Kerk onderuit halen, blijkt al veel moeilijker.

4.3 Hardnekkige oppositie tegen de eden: een succesformule? Het schisma dat binnen de Belgische Kerk tot stand werd gebracht tussen de voor- en tegenstander van de verscheidene eden heeft diezelfde Kerk heel wat schade aangericht. Niet verwonderlijk werd in vele brieven tussen katholieke prelaten uit die tijd de breuk tussen onbeëdigden en beëdigden als een grote ramp voor de toekomst van het instituut afgeschilderd. Afgaand op de vele geschriften van Franckenberg inzake de eedkwestie kunnen we constateren dat ook voor hem de kwestie van groot belang was. Desalniettemin is hij er niet in geslaagd het schisma te herstellen en dit was te wijten aan twee zaken: enerzijds de ongelukkige speling van het politieke gebeuren en anderzijds de onverbiddelijke houding van de aartsbisschop zelf.

Op de eerste plaats moeten we uiteraard aanstippen dat de politieke omstandigheden de mogelijkheden van Franckenberg om de beëdigden en onbeëdigden terug nader bij elkaar te krijgen

280 AAM, Franckenberg, XXIII, 5, brief Franckenberg s.d., f. 1 v° - f. 2 281 B. Thurston, “’Comme des brebis au milieu des loups’”, p. 307

Page 61: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

61

ernstig hebben beknot. Zo werd de vruchtbare poging van advocaat Boucquaeu in opdracht van het aartsbisdom voor blok gezet door de staatsgreep van fructidor. De revolutie neigde vanaf september 1797 zo sterk naar een rabiate antiklerikale houding dat de kans op verzoening met het Directoire zo goed als ongedaan gemaakt werd. Daarenboven zorgden andere gebeurtenissen op het politieke niveau, zoals de Boerenkrijg in de herfst van 1798, er voor dat de geestelijken eens te meer in het vizier van het regime terecht kwamen. Binnen zo’n vijandig politiek klimaat, en vanuit een ballingschap vele honderden kilometers ver, was het voor de Mechelse aartsbisschop een aartsmoeilijke zaak om voorstellen te doen om de jureurs weer nauwer bij de trouwe Kerk te betrekken. Niet enkel het politieke tumult en de vele opeenvolgende eden hebben de complexiteit voor oplossingen aan de zijde van Franckenberg belemmerd, ook zijn eigen instelling heeft weinig goeds gedaan aan de gehele kwestie. Doorheen de vele jaren van Franse bezetting, gaande van de eed van 7 vendémiaire IV tot de gelofte van 7 nivôse VIII, bleef Franckenberg immers verwoed gekant tegen eender welke formule. In vele brieven en mandementen bepleit hij deze bikkelharde stelling door te wijzen op het morele gebrek dat in elk van deze eden sluipt. Ook toen Boucquaeu er bijna voor kon zorgen dat er een alternatieve eed werd opgelegd aan de Belgische clerus, bleef Franckenberg als enige dwarsliggen. Naast het politieke tumult, is het eveneens deze compromisloze houding die de pogingen om de eenheid te herstellen binnen de Kerk gehypothekeerd heeft. Zolang de prelaat geen water bij de wijn wou doen, bleef het onmogelijk iets van toenadering te krijgen tussen de twee blokken binnen de Kerk.

Gezien het feit dat in verschillende bisdommen, zoals Gent en Luik, enkele vicarissen er toch voor opteerden om de eed van haat af te leggen, zou men kunnen beweren dat de invloed van de verbannen Mechelse aartsbisschop klaarblijkelijk niet erg groot was. Het gaat echter over enkelingen, die ook ingingen tegen de meerderheid van vicarissen-generaal in hun eigen bisdom. De mening van Franckenberg werd wel degelijk erg gewaardeerd in de meeste Belgische diocesen, zeker nadat hij voor velen de status als martelaar had verworven na zijn verbanning in het najaar van 1797. Die verbanning werd voor velen zelfs het symbool van de oppositie tegen de opgelegde eden. Net zoals de prelaat, onderging een vroom katholiek nog eerder de verbanning naar een ver oord, dan zich te binden met een radicaal en revolutionair regime. Om die reden betoog ik dat de Mechelse bisschop wel degelijk de sleutels in handen had om het schisma binnen de Kerk dat veroorzaakt was door de eedkwestie te herstellen. Door zijn verzet tegen het bevel van commissaris Auger om de eed van haat tegen het koningschap te zweren, maakte hij van de eed meteen het voornaamste gegeven in de strijd tegen het burgerlijk bewind. We mogen immers niet uit het oog verliezen dat ook op vele andere vlakken de clerici door maatregelen van het Franse regime getroffen werden. Ook op het fiscale, devotionele en eigendomsrechtelijke vlak waren er heel wat decreten gestemd die de Belgische geestelijken raakten en evengoed een aanleiding konden zijn voor verzet tegen de bestuurders. Toch zien we dat de aartsbisschop, ongetwijfeld gedreven door ultramontaanse invloeden die reeds in het verzet tegen Jozef II prominent aanwezig waren, een gelofte aan een profane macht veruit de ergste maatregel vond. Franckenberg zelf had dan wel vele morele bezwaren ten opzichte van de eed, maar voor vele clerici stelde de eedproblematiek zich niet zo scherp. Voor hen speelden eerder de andere maatregelen van het Franse bewind, zoals de confiscatie van hun goederen, een grotere rol en motivering voor rebellie tegenover datzelfde bewind. Men zou bijgevolg kunnen beweren dat Franckenbergs keuze om net de eed als speerpunt te hanteren in de strijd tegen het wereldlijke bewind niet echt verstandig was. Hij had beter gekozen voor een onderwerp dat de hele geestelijke stand beroerde en hen ook daadwerkelijk raakte, zoals

Page 62: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

62

allerlei maatregelen met materiële gevolgen. Niet elke geestelijke was immers zo hoog geschoold als de Mechelse aartsbisschop en deelde dezelfde theologische bezwaren tegen de eed. Integendeel, voor vele gewone parochiepriesters sloegen de argumenten van jureurs zoals Huleu wel degelijk aan door hun eenvoud. Was het inderdaad niet beter voor de leken dat de eucharistievieringen verder konden plaatsvinden? Had Franckenberg niet een quasi-gelijkaardige eed afgelegd bij zijn terugkeer naar Mechelen in januari 1795? De prelaat kon met zijn sluitende theologische verklaringen wel steun vinden bij enkele andere hooggeschoolde clerici, zoals de Ieperse bisschop en de Leuvense professor Jan Van de Velde, maar kon niet op gelijke wijze de grote meerderheid van laag gewijde clerici van zijn halsstarrig standpunt overtuigen. Dit falen is allicht het grootste gebrek van het aartsbisschoppelijke verzet tegen het antiklerikale Franse regime. Het waren aldus niet zozeer de overmacht van het wereldlijke bewind of de verzetsmoeheid in de Kerk die de ongehoorzaamheid aan het Franse gezag zwak maakten, als wel het feit dat de hoogste rangen binnen de Kerk er zelf niet in slaagden om een thematiek naar voren te schuiven waarmee eendrachtig oppositie gevoerd kon worden.

Daarnaast moet ook een ander mislukken van Franckenberg optreden aangestipt worden. Zo is hij er ook niet in geslaagd om met de andere partij, zijnde de beëdigden, in gesprek te treden. Er is immers nergens rechtstreekse communicatie tussen de aartsbisschop en bepaalde jureurs terug te vinden waarin ze hun standpunten bediscussieerden. Zoals ik eerder ook al aanhaalde, gaat Franckenberg ook in andere briefwisseling nooit in op de onderliggende these van de visie van de beëdigden, maar beperkt hij zich steeds tot moraliserende en aanmanende taal naar die groep toe. Directe pogingen om tezamen met de andere zijde de eendracht binnen de Kerk te herstellen waren er dus niet wat uiteraard ook de slaagkansen om zo’n herstel te bereiken drastisch vermindert.

Concluderend kan gesteld worden dat vanuit de Kerk op een nogal onverstandige manier de oppositie tegenover het Franse bewind gevoerd werd. De strakke focus van de Mechelse aartsbisschop op de eedkwestie, zoals die duidelijk aan bod komt in het bronnenmateriaal, was om twee reden geen schrandere keuze. Ten eerste stelde de verplichting van de eed in hoofdzaak enkel gewetensbezwaren en waren er geen reële materiële gevolgen van deze verplichting. Dit maakte dat Franckenbergs theologische en ultramontaanse discours tegenover de wet bij heel wat clerici niet echt aansloeg en ze alleszins niet bewoog om op eenzelfde wijze weerspannig te zijn tegenover het antiklerikale bewind. Ten tweede was de eed eveneens een uiterst complexe zaak die een diepgewortelde kloof binnen de Belgische Kerk heeft ontketend. Door de eed als hoeksteen van het verzet te beschouwen, scherpte Franckenberg niet enkel het verschil met het burgerlijke bewind aan, maar eveneens de kloof tussen beëdigden en onbeëdigden. Elke aanval tegen de verplichting was bijgevolg niet enkel gericht tegen de Franse gezagsdragers, maar tevens tegen de jureurs binnen de Kerk. De Mechelse aartsbisschop had kortom beter een andere element dan de eden gekozen om zijn verzet te onderbouwen. Zijn compromisloze houding heeft bijgevolg niet veel opgebracht om een waar verzet te ontketenen bij de Belgische geestelijken, maar het was wachten op politieke veranderingen met de komst van Napoleon tot de relatie tussen Kerk en Staat wederom wijzigde.

Page 63: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

63

5. Internationale frontvorming in de katholieke Kerk Het hoeft ondertussen geen betoog meer dat de Franse revolutie immense gevolgen voor de situatie van religie en de katholieke Kerk met zich meedroeg. Waar haar antiklerikale gedachtegoed in de eerste plaats een impact had op de Franse geestelijkheid met de gehaaste confiscatie van kerkelijke goederen en de invoering van de Constitution civile du clergé, kreeg deze impact door de expansiepolitiek van het regime al gauw een internationaal karakter.282 In de door het Franse bewind bezette gebieden werd immers stelselmatig de revolutionaire wetgeving inzake religieuze zaken toegepast, al verliep dat in de Zuidelijke Nederlanden zoals reeds tevoren gemeld stapsgewijs. Dit betekende dat voor de hele West-Europese Kerk de confrontatie met de revolutionaire idealen op de spits gedreven werd. Hoewel haar machtspositie in vele Europese landen, zoals in Frankrijk door het gallicanisme283, reeds sterk aangetast was sinds enkele tijd, betekende de revolutionaire wetgeving desalniettemin een aardbeving in de relatie tussen Kerk en Staat. Men zou aldus kunnen verwachten dat de Romeinse Curie op Europees niveau eveneens het verweer startte. In het kader van het onderzoeksobject van deze thesis, zal geanalyseerd worden in hoeverre het Belgische aartsbisdom steun zocht bij buitenlandse bisdommen en voornamelijk de Romeinse Curie om het verzet tegen het Franse antiklerikale bewind extra vorm te geven. Aan de hand van briefwisseling met de Romeinse autoriteiten en Europese bisschoppen zal gekeken worden of er pogingen werden gedaan door de Mechelse aartsbisschop Franckenberg in het construeren van een internationaal front tegen de Franse revolutie en of zo’n alliantie er daadwerkelijk gekomen is.

5.1 De ontwijkende en afwachtende houding van de Romeinse Curie Ondanks de stortvloed aan antiklerikale maatregelen die getroffen werden vanaf de tweede Franse bezetting op het Belgische grondgebied, merkt men op dat de Romeinse reactie hierop pas traag op gang is gekomen. In de meeste gevallen kwam er ook geen directe veroordeling van de paus, maar werd via tussenpersonen, zoals nuntii en kardinalen, de mening van de Romeinse Curie doorverteld aan de Belgische aartsbisschop. Gezien de revolutionaire tijden en de moeizame communicatiemogelijkheden bracht dit dan ook de nodige problemen en verwarring met zich mee. Zoals we verder zullen bespreken, bereikten enkele pauselijke breven pas met maanden vertraging aartsbisschop Franckenberg. Voor de situatie in de Zuidelijke Nederlanden moet daarbij ook nog gesteld worden dat er zich sinds juli 1794 geen apostolische nuntius meer bevond in Brussel, waardoor de meeste communicatie met de hogere kerkelijke overheden verliep via nuntius Luigi Ciamberlani (1748-1828) van de Hollande Missie en kardinaal Caprara, nuntius te Parijs.284 De halfslachtige en gebrekkige verbinding tussen Mechelen en Rome heeft Franckenberg gedurende het laatste decennium meer dan eens op de zenuwen gewerkt. Zeker omdat hijzelf, door zijn ultramontaans gedachtegoed, heel veel waarde hechtte aan het pauselijke inzicht. Zo had Franckenberg meteen advies gevraagd aan Rome toen Belgische, voornamelijk reguliere, geestelijken

282 L.J. Rogier, Geschiedenis van de Kerk, p. 173-175 283 Het gallicanisme was de dominante theologische beweging binnen de Franse kerk die voornamelijk op het institutionele vlak enkele gevolgen had: de Franse bisschoppen namen in grote mate afstand van de autoriteit van de paus en beriepen zich in de eerste plaats op het gezag van de (synodes van) Franse bisschoppen en de wereldlijke vorst. Deze doctrine werd formeel aangenomen in 1682 op een synode van Franse geestelijken. (Catholic encyclopedia: New Advent, lemma ‘gallicanism’, http://www.newadvent.org/cathen/06351a.htm, geraadpleegd op 8/05/2015) 284 B. Wauters, “Een labiel evenwicht. De nuntiatuur en de staat in de Zuidelijke Nederlanden, vijftiende – achttiende eeuw.”, In: Trajecta: tijdschrift voor de geschiedenis van het katholiek leven in de Nederlanden. Leuven, 7 (1998), 3, p. 205

Page 64: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

64

hem na de afschaffing van hun abdijen en kloosters hadden gevraagd of het toegestaan was de Bons die door de Franse overheid werden uitgegeven terug op te kopen. Daarop was er binnen een tijdspanne van enkele maanden al goedkeurend antwoord gekomen vanuit het Lateraan.285 Toen er vanuit Rome daarentegen amper antwoord werd geboden op de meest nijpende kwestie voor de Belgische Kerk, zijnde de verscheidene eden, was de prelaat dan ook teleurgesteld in de Romeinse Curie.

Wat die verschillende eden betreft zien we dat er een evolutie merkbaar is in de houding van de paus. Tegenover de eed van 7 vendémiaire IV (29 september 1795) werd er vanuit Rome in zijn geheel geen veroordeling uitgesproken. Men vond de formulering waarbij enkel trouw aan de republiek moest gezworen worden allicht aanvaardbaar, daar ook vele refractaire clerici in Frankrijk de eed zelfs hadden geaccepteerd.286 Zoals we reeds in het vorige hoofdstuk besproken hebben, werd deze eerste eed wel hardhandig afgewezen door aartsbisschop Franckenberg en leidde deze afzwering daarenboven tot de breuk met Huleu, een van zijn naaste medewerkers. Die laatste had in zijn manifest Waerschouwinge tot het volk beweerd dat hij te Rome goedkeuring had gekregen met betrekking tot de eed.287 Het is hoogst twijfelachtig of dit waar is. Geen respons vanuit Rome kan niet zomaar gelijk gesteld worden met een effectieve goedkeuring van de eed van 7 vendémiaire IV. Huleu stond met zijn mening omtrent de legitimiteit van de eed weliswaar geïsoleerd. Kort na de publicatie van Waerschouwinge tot het volk werd hij immers al aangevallen door enkele figuren, zoals professor Van de Velde en nuntius Ciamberlani, die dicht aanleunden bij de visie van Franckenberg. De Leuvense theoloog stelde de Romeinse goedkeuring die Huleu aanhaalt in de vraag en de nuntius verweet hem, zonder een klare stellingname vanuit Rome en tegen de wil van de aartsbisschop in, voor zijn beurt te spreken.288 Hoewel er aldus vanuit het Vaticaan geen respons werd gegeven op de eed, gaf nuntius Ciamberlani wel een advies in één van de mandementen die hij neerschreef. In dit schrijven aan het vicariaat-generaal van het aartsbisdom Mechelen verklaart de nuntius immers dat men, bij gebreke aan een pauselijke uitspraak, voorzichtig moet zijn met de eed als ongeoorloofd te categoriseren. Als de eed dan toch goedgekeurd zou worden, wordt de re-integratie van de beëdigde priesters enkel verzwaard.289 Maar het moge duidelijk zijn dat dit een geïsoleerde uitspraak was van de nuntius en er voor het overige vanuit de hogere kerkelijke kringen nooit een structurele respons is gekomen op de eed van 7 vendémiaire IV.

Hoewel men zou kunnen verwachten dat het antwoord vanuit Rome ten opzichte van de eed van haat die vanaf september 1797 werd opgelegd veel eenduidiger zou zijn, stelt men vast dat dit toch niet het geval was. Er zullen uiteindelijk een kleine twee jaren verstrijken, vooraleer de Mechelse

285 Naar het oordeel van Rome was het geestelijken toegestaan opnieuw de bons op te kopen, maar enkel onder de voorwaarde dat de opgekochte eigendommen dienden om de oudere kloosters en abdijen te reconstrueren. (A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 348) 286 P.J. Van Kessel, “De houding van de Romeinse Curie tegenover de Franse Revolutie en haar tegengestelde effecten in de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden”, In: Tijdschrift voor Geschiedenis, Groningen, 86 (1973), 1, p. 532 287 “Eer ik van Roomen ben afgereyst hebbe ik by geleerde en ervaeren persoonen tragten te onderscheppen of het geoorlooft was van te doen de declaratie, […], en men heeft my geantwoord dat dit eene enkele borgerlijke declaratie was en dat het geoorloogt was de zelve te doen.”, K-V & V-G., Huleu, 12, p. 13 288 A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 350-351 289 “Te oro obtestorque ut caute et debita prudentia omnibus vicariis Generalibus diocesium Belgii, si a toto clero id iuramentum praestari debeat, communices.”, J. Kleijntjens, Brieven van Mgr. L. Ciamberlani, p. 109

Page 65: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

65

aartsbisschop op de hoogte werd gebracht van de pauselijke visie op de eed.290 Dit was niet te wijten aan het feit dat men de eed niet belangrijk vond om te bespreken, zelfs integendeel, maar eerder aan het dralen van Pius VI om een officiële pauselijke breve van afkeuring uit te zenden. De kwestie was immers nog in het najaar aangekaart in de Congregatie voor Religieuze Aangelegenheden in Frankrijk, die in de nasleep van de Franse revolutie was opgericht om de revolutionaire dreiging te bespreken.291 Daar had men unaniem de eed van haat als ongeoorloofd beschouwd. De paus, die zelf ook deelnam aan de bespreking, is echter niet overgegaan tot een formele veroordeling van de eed.292 Na de bezetting van Rome door de Franse troepen in januari 1798 werd daarenboven de werking van de gehele Romeinse Curie stopgezet doordat vele kardinalen en ook de paus verbannen of gevlucht waren.293 Op zijn vlucht in Toscane had de Pius VI enkele maanden later contact met kardinaal Michel di Pietro, die eveneens secretaris was van de Congregatie voor Religieuze Aangelegenheden in Frankrijk, in een kartuizerklooster nabij Firenze. In dat gesprek zou de paus de eed mondeling ondubbelzinnig afgezworen hebben, maar zich evenwel geen voorstander getoond hebben om sancties te treffen ten opzichte van de beëdigde clerici. Opnieuw bleef het enkel bij een mondelinge veroordeling van de kerkvorst en was er geen sprake van een formele schriftelijke afkeuring. Buiten een brief van kardinaal di Pietro aan de bisschop van het Franse Grasse waarin hij vertelde over de mondelinge verwerping van de eed van de haat, heeft de kardinaal bovendien op geen enkele andere manier pogingen ondernomen om het mondelinge standpunt van de paus aan de bisschoppen in de bezette gebieden over te brengen. Sommige historici dichten dit toe aan di Pietro’s wil om zo goed als mogelijk de rust te bewaren na de turbulente periode, andere denken dan eerder dat de kardinaal opgevangen had dat Pius VI zelf geen plechtige veroordeling van de eed wenste.294 Wat de mening van de paus was, werd nooit volledig duidelijk. Erg verzwakt en uitgeput door de Franse belaging, stierf die immers op 29 augustus 1799 in het Zuid-Franse Valence.295

Het gerucht van de mondelinge veroordeling door de paus deinde, ondanks het stilzwijgen van kardinaal di Pietro, toch uit over de bezette landen en weldra waren verscheidene prelaten hiervan op de hoogte. Zo had de vroegere nuntius te Brussel, Brancadaro, zijn vroegere contacten in de Zuidelijke Nederlanden, waaronder zijn opvolger Ciamberlani, meteen aangeschreven om hen in te lichten over het overduidelijke verbod van de eed door de paus. Deze nam dra contact met Belgische geestelijken om de pauselijke verwerping te verkondigen. Zo was Franckenberg reeds in februari 1798 via Ciamberlani op de hoogte van op zijn minst de veroordeling van de eed van haat door de Congregatie en vroeg hij vicaris-generaal De Lantsheere om dit standpunt bij de priesters in het diocees te verkondigen.296 Een andere sleutelfiguur op het Europese schouwspel was kardinaal

290 L.J. Rogier, Geschiedenis van de Kerk, p. 189 291 De Congregatie voor Religieuze Aangelegenheden in Frankrijk (Congregatio super negotiis ecclesiasticis regni Galliarum) werd op 28 mei 1793 opgericht door paus Pius VI om de politiek-religieuze omstandigheden in de Franse republiek te bespreken. Door de inval in Rome, werden in 1798 de werkzaamheden van de Congregatie echter al stopgezet en pas in 1801 zal ze weer boven water komen onder de naam Congregatie voor Uitzonderlijke Religieuze Aangelegenheden (Congregatio negotiorum ecclesiasticorum extraoradinarium). Uiteindelijk ging de Congregatie op in het Vaticaanse Departement voor Buitenlandse Zaken. (V. Viaene, The papacy and the new world order: Vatican diplomacy, catholic opinion and international politics at the time of Leo XIII, 1878-1903. Leuven, Leuven University Press, 2005, p. 92) 292 P.J. Van Kessel, “De houding van de Romeinse Curie”, p. 534 293 J. Leflon, La crise révolutionnaire (1789-1846). Parijs, Bloud & Gay, 1951, p. 156 294 P.J. Van Kessel, “De houding van de Romeinse Curie”, p. 534 295 J. Leflon, La crise révolutionnaire, p. 157 296 AAM, K-V & V-G, De Lantsheere, 1, brief van 23 februari 1798

Page 66: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

66

Annibale Della Genga, de latere paus Leo XII (1760-1829), die op dat moment als nuntius te Keulen dan weer een voorzichtigere houding aannam ten opzichte van de eed en de mondelinge afkeuring van de paus. Hij tikte Ciamberlani zelfs op de vingers wegens diens weinig diplomatieke houding. Op het hoogste kerkelijke niveau was er aldus ook geen eensgezindheid over hoe men de zaken moest aanpakken. Daar merkt men geen schisma op tussen beëdigden en niet-beëdigden, maar eerder een structureel meningsverschil tussen twee groepen binnen de Curie. Aan de ene zijde waren er geestelijken die zich vastklampten aan de beweringen van kardinaal di Pietro over de pauselijke afkeuring van de eed, en aan de andere zijde waren er prelaten die de paus volgden in zijn ontwijkende opstelling met betrekking tot die kwestie.297

Er is wel een breve van Pius VI, verstuurd op 30 juli 1798, waarin de paus vol lof is over de Mechelse aartsbisschop en zijn Roermondse collega in Emmerich en hen dankt voor hun waarschuwingen.298 Het was immers zo dat Huleu en Hövelman, beide notoire beëdigde priesters, een audiëntie hadden gevraagd bij de Heilige Stoel om de geoorloofdheid van de eed te bepleiten. Franckenberg had in een brief de Romeinse Curie van hun komst en bedoelingen op de hoogte gebracht. De paus was hem voor deze verwittigingen dankbaar en verzekerde de prelaat dat hij beide wel zou verwelkomen maar niet zou afwijken van zijn eigen overtuigingen.299 Verder bewierookt Pius VI in de breve de vrome en doortastende houding van de Mechelse aartsbisschop en maakt hij een korte vermelding van de eed van haat waarbij de paus de houding van de non-beëdigden schijnbaar goedkeurt.300 Hij vindt het immers goed dat de prelaat huivert bij de eed van haat. Meer woorden worden er aan de eed echter niet vuilgemaakt. De breve was voornamelijk bedoeld als aanmoediging voor Franckenberg om zijn godsvruchtige houding voort te zetten, maar echte aansporingen van de paus tegenover de eed of het Franse bewind zijn niet terug te vinden. Het is wel zo dat ook hier Pius VI zijn gematigde houding ten opzichte van de jureurs vertolkt door Franckenberg aan te raden in het nakende herstel de kloof met hen te dichten en de geschillen niet verder op de spits te drijven.301 Door moeilijkheden in de briefuitwisseling bereikte deze breve Franckenberg pas op 8 maart 1799. In een brief aan vicaris-generaal de Lantsheere over de breve zegt de Mechelse aartsbisschop in de bewoordingen van de paus een overduidelijke veroordeling te bespeuren.302 Ook in andere brieven, zoals aan kardinaal Della Genga, drukt Franckenberg zijn blijdschap uit over de – in zijn ogen – heldere positie van de paus en hoopt dat hiermee definitief een einde wordt gemaakt aan de lange redetwisten omtrent de geoorloofdheid van de eed.303 De beëdigden van hen kant blijven echter bij hun punt en stellen ook in deze breve geen enkele formele verwerping van de eed van haat vast.

Terwijl Franckenberg zo lange tijd gewacht had op een stellingname vanuit Rome met betrekking tot de eed zelf, merkt men op dat wat betreft de maatregelen ten opzichte van de beëdigden, de

297 P.J. Van Kessel, “De houding van de Romeinse Curie”, p. 535 298 Uitgegeven versie in Coll. Syn. Ar. Mechl., II, pp. 544-546 en origineel in AAM, Franckenberg, XXIV, 12. In het aartsbisschoppelijk archief bevindt zich ook een Franse vertaling van deze breve: AAM, Franckenberg, XXIII, 5 299 “In his nuntias Archipresbyterum Mechliniensem cum Doctore Lovaniensi, utrumque e numero juratorum et schismatis exorientis fautores venturos ad Nos, ut aequitatem juramenti sui propugnent, et damnationi nostrae fidem abrogent, Nosque, si fieri possit, circumveniant.” Coll. Syn. Ar. Mechl., II, p. 546 300 “Quam scire, […] quin tot invicti Christi athletae in fide atque officio permaneant a juramenti impietate abhorreant, […]”, Coll. Syn. Ar. Mechl., II, p. 545 301 “[…] non vos ob tanta mala, quae fertis, dolere, verum ob tanta decora, quibus augetis Ecclesiae sede, laetari debetis.” Coll. Syn. Ar. Mechl., II, p. 545 302 AAM, Franckenberg, XXIII, 5, f. 4 v° - f. 5 303 A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg, p. 378

Page 67: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

67

Mechelse aartsbisschop veel eigengereider was. Al vanaf 19 oktober 1798, nog voor hij zelf op de hoogte was van de breve van Pius VI, had Franckenberg immers al maatregelen voorgesteld aan vicaris-generaal de Lantsheere met betrekking tot de jureurs.304 Zoals gekend stond de prelaat voor een harde bestraffing van de beëdigden en verloren ze voor hem, tot hun herroeping van de eed, elke kerkelijke jurisdictie. Nochtans, zoals we ook reeds tevoren aangehaald hebben, was men vanuit Rome veel gematigder op dit vlak. Het is vreemd dat Franckenberg erg veel belang hecht aan de pauselijke mening omtrent de eed zelf, maar voor de verhouding tot de beëdigden zich niet laat leiden door de Romeinse visie. Het moge ondertussen al duidelijk zijn dat dit past binnen de verbitterde en onverzoenbare stellingname van de Mechelse aartsbisschop tegen de beëdigden. Op dat vlak was hij aldus niet van plan zich te laten leiden door de Romeinse Curie. Dit kon uiteraard ook in zijn nadeel spelen. Indien er immers een latere goedkeuring van de eed zou komen, dan zou Franckenberg voor schut staan in zijn relatie met de beëdigde geestelijken en met Rome. Het maakt vooral pijnlijk duidelijk dat er geen stroomlijning was vanuit Rome over hoe men de verhitte zaak rond het schisma in de Belgische Kerk moest aanpakken.

Ook na het aantreden van Napoleon in het najaar van 1799 blijft het van de zijde van de Romeinse Curie oorverdovend stil, ditmaal omtrent de gelofte van trouw. De nieuwe paus, Pius VII305, huldigt zich lange tijd in stilzwijgen. Allicht wou hij de prille toenaderingen met het Consulaat niet in het gedrang brengen door zich uit te spreken over de gelofte. In een breve aan aartsbisschop Franckenberg van 30 april 1800306, als antwoord op de gelukwensen van de prelaat voor zijn verkiezing tot paus, betoont de nieuwe kerkvader, net zoals zijn voorganger, het hoogste ontzag voor de beproevingen van Franckenberg. Wederom worden ook deze keer de grote woorden niet geschuwd om het lof van de Mechelse aartsbisschop te bezingen. Weliswaar gaat Pius VII een stap verder dan zijn voorganger en verbindt hij het vrome voorbeeld van Franckenberg met zijn inspanningen om de eenheid in de Kerk te herstellen.307 Zo lijkt hij althans te suggereren dat de stellingname van de kardinaal bijgedragen heeft tot de eendracht binnen de Belgische Kerk. Eerder hebben wij echter reeds betoogd dat Franckenbergs onkreukbare positie het schisma onder de clerici eerder op de spits heeft gedreven dan voor eenheid heeft gezorgd. Wanneer de Mechelse aartsbisschop twee maand later via een brief aan kardinaal Consalvi op 22 oktober 1800, paus Pius VII verzoekt om nogmaals de eed van haat, die sommige priesters nog steeds niet willen intrekken, af te zweren, weigert deze laatste. In zijn respons, die door Consalvi op 27 december 1800 aan Franckenberg verstuurd wordt, blijkt dat de paus de mening van de kardinaal enerzijds deelt en eveneens van mening is dat een nieuwe veroordeling de twijfel bij enkele beëdigden zou kunnen wegnemen, maar anderzijds van mening is dat het tijdens de lopende vredesgesprekken niet het geschikte moment is om die veroordeling uit te spreken.308 Pas na het sluiten van het Concordaat in

304 AAM, K-G & V-G, De Lantsheere, 1 305 Hoewel men eerste vreesde binnen de Kerk nooit een ordentelijke pausverkiezing te kunnen organiseren tijdens de woelige oorlogsomstandigheden, slaagde men er alsnog in een conclaaf samen te roepen dat op 14 maart 1800 kardinaal Luigi Chiaramonti verkoos tot paus. (J. Leflon, La crise révolutionnaire, p. 164 306 AAM, Franckenberg, I, 41, breve van 30 april 1800 307 “Quem enim non excitasset ad omnem perseverantiam in gravissima hac rei Christianae jactatione admirabilis illa virtus, qua tam hilariter exilium, lidubria, carcerem, inopiam caeteraque illa acerbissima quae pro conservanda Catholica unitate tanta dum Dei gloria perferre es coactus?” AAM, Franckenberg, I, 41, breve van 30 april, f. 1, v° 308 “Pour ce qui regarde une plus éclatante publication de la condemnation […] S.S (Saint Seigneur) est du même sentiment de V.E. (Votre Eminence) qu’on pourroit en esperen un grand bien dans les contrées […] S.S ne croit

Page 68: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

68

augustus 1801 zullen de hoogste kerkelijke rangen opnieuw uitspraken durven doen nopens de eed. Op 2 december 1801 volgt een brief van kardinaal Caprara waarin de vroegere eed van haat formeel wordt verworpen en een herroepingsformule voor de jureurs wordt vastgesteld. Zoals reeds in het vorige hoofdstuk uiteengezet, zal Franckenberg een tevergeefse poging doen om de formule te kunnen aanpassen, maar zal hij door Caprara teruggefloten worden. Dankzij zijn ultramontaanse ingesteldheid zal hij zich al gauw neerleggen bij de richting die de Romeinse Curie heeft genomen en de – in zijn ogen – zeer gematigde opstelling jegens de eed en de beëdigden overnemen. Franckenberg, die zijn laatste weken als Mechelse aartsbisschop inging, verkoos aldus niet om zich aan te sluiten bij de radicale anti-concordataire beweging onder leiding van de Naamse vicaris-generaal Cornelis Stevens (1747-1828) die nog gedurende enkele jaren zouden fulmineren tegen de verzoening tussen de Heilige Stoel en de Franse staat.309

5.2 Contacten met buitenlandse geestelijken In het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen zijn er ook enkele bescheiden terug te vinden die erop wijzen dat Franckenberg, grotendeels vanuit zijn ballingsoorden, contacten onderhield met andere bisschoppen en geestelijken. Bij de analyse van een kerkelijk internationaal front tegen de revolutionaire wetgeving, kan het uiteraard interessant zijn om deze brieven van naderbij te bekijken en na te gaan in hoeverre de spanningen tussen de geestelijke en wereldlijke overheden besproken werden en er oproepen waren om eendrachtig het verzet aan te gaan.

Na een eerste lezing valt al gauw op dat heel wat bisschoppen het lot van de Mechelse aartsbisschop als banneling beklaagden, maar tegelijk ontzettend veel bewondering hadden voor de wijze waarop hij verder zijn taken als aartsbisschop ter harte nam.310 Er circuleren in de brieven heel wat aansporingen en aanmoedigingen om dit vrome voorbeeld verder te zetten. De bisschop van Tyrus, de reeds genoemde nuntius Della Genga, wil in zijn brief van 23 september 1798 Franckenberg zeer duidelijk een hart onder de riem steken met de belofte dat er beter tijden zullen aanbreken.311 In vele epistels die door bisschoppen geschreven werden aan de prelaat, bleef het echter bij deze nogal vage lofbetuigingen. Vaak was er tussen een specifieke bisschop en de Mechelse aartsbisschop ook een zeker patronage-verhouding waardoor de lofbetuigingen zelfs als een louter vormelijke aangelegenheid kunnen gezien worden.312 In heel wat brieven wordt er ook amper gesproken over de internationale turbulente omstandigheden. Terloops haalt men wel de oorlogssituatie en ontberingen aan, maar een fundamentele kritiek hierop is nergens te horen. Zo beklaagt de bisschop van het recent opgerichte bisdom Saint-Dié in Lotharingen over de ongelukkige geografische ligging van het bisdom tussen de aartsvijanden Frankrijk en het Heilig Roomse Rijk.313 Over de specifieke pijnpunten tussen de Kerk en het Directoire wordt er met geen woord gerept. Enkel in de brief van 2 juni 1799 spreekt men in de inleiding even over de mondelinge veroordeling van de eed van haat zoals die zou blijken uit een breve aan de bisschop van Grasse en juicht men deze uiteindelijke

cependant pas qu’il convienne de faire dans ces moments d’autre acte de confirmation ou de declaration de la meme condamnation […]. AAM, Franckenberg, XXIII, 16, schrijven van 27 december 1800, f. 1 – f. 1, v° 309 P.J. Van Kessel, “De houding van de Romeinse Curie”, p. 535 310 AAM, Franckenberg, XXV, 13 311 AAM, Franckenberg, XXV, 13, brief 23 september 1798, f. 1 312 Zo schuwt een niet nader genoemde bisschop de grote woorden niet om de moed en daadkracht van de Mechelse kardinaal te omschrijven, maar is dit allicht een bewust middel om Franckenberg goedgezind te stemmen. Iets verderop in de brief vraagt de verbannen bisschop immers de toestemming om zijn episcopale taken te kunnen uitoefenen in zijn ballingsoord. AAM, Franckenberg, XXV, 13, brief 2 juni 1795, f. 1, v° 313 AAM, Franckenberg, XXV, 13, brief 22 december 1798, f. 2

Page 69: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

69

stellingname van Pius VI toe.314 Voor wat de communicatie met andere, al dan niet verbannen, bisschoppen betreft, gaat het voornamelijk over praktische zaken. Buiten enkele wederzijdse aansporingen om het gekozen pad van vroomheid en loyauteit verder te zetten, wordt er niet gerefereerd aan de moeilijkheden waarmee de Kerk te kampen had.

Het ontbreken van strijdvaardige taal in de brieven tussen Franckenberg en buitenlandse bisschoppen, belet de Mechelse aartsbisschop echter niet om in zijn communicatie met andere geestelijken wel uitdrukkelijk in te gaan tegen de antiklerikale wetgeving. Een treffend voorbeeld hiervan zijn de briefcontacten die de prelaat onderhield met Petrus de Doyar, een jezuïet en rabiaat tegenstander van de beëdigden uit Münster.315 Doyar schrijft meerdere brieven aan Franckenberg en de bisschop van Roermond gezamenlijk waarin hij klare wijn schenkt omtrent zijn harde instelling ten opzichte van de jureurs. Al degene die de eed van haat hebben afgelegd, gaande van Huleu tot de Luikse vicarissen-generaal, worden één voor één door de mangel gehaald.316 In een andere brief klaagt hij ook de gematigde houding van de hogere kerkelijke overheden ten opzichte van de beëdigden aan. Men doet er volgens Doyar niet goed aan al te veel tolerant op te treden ten opzichte van de jureurs. Enerzijds moet men hen immers vermanen voor hun ontrouwe houding, anderzijds doet men zo afbreuk aan de loyauteit en dapperheid van de niet-beëdigde priesters.317 In al zijn brieven verzoekt de jezuïet de Mechelse aartsbisschop en zijn Roermondse ambtsgenoot hem te adviseren omtrent zijn ideeën over de eed en de beëdigden. Uit de kladversies van deze antwoorden blijkt dat, niet erg verwonderlijk, Franckenberg op één lijn staat met Doyar maar wel veel minder passioneel schrijft over de kwestie. Het taalgebruik in de responsen is veel minder pittig dan dat van Doyar, maar desalniettemin wisselen de geestelijken hun eensgezinde standpunten onderling uit. Zoals we reeds eerder hebben opgemerkt, heeft deze situatie, waarbij Franckenberg voornamelijk over de problematiek communiceerde met medestanders, ertoe geleid dat zijn visie enkel nog meer onverzoenbaar werd met die van gematigde clerici.

5.3 Chaos en twijfel als rode draad op het internationale schouwspel Zoals in de voorgaande hoofdstukken is gebleken, was er op geen enkel ogenblik in de periode tussen 1794 en 1801 daadwerkelijk sprake van georganiseerd verzet vanuit de West-Europese katholieke Kerk. Zowel in de verhouding met het Vaticaan, als in de relaties tussen de Belgische aartsbisschop Franckenberg en buitenlandse geestelijken zijn er nergens echte sporen terug te vinden van een sterk internationaal front tegenover het revolutionaire antiklerikale bewind.

Wat de relatie met het pauselijke gezag te Rome betreft, vormt halfslachtigheid de rode draad doorheen de kerkelijke attitude. Hoewel er met de oprichting van de specifieke Congregatie voor Religieuze Aangelegenheden in Frankrijk nog stappen werden gezet in een schijnbare decisieve

314 AAM, Franckenberg, XXV, 13, brief 2 juni 1799, f. 1 315 AAM, Franckenberg, XXVII, 2 316 In een schrijven van 25 mei 1798 refereert Doyar aan Huleu met de woorden “[…] cet homme scandale va ravager le diocèse”. Verderop in dezelfde brief spreekt hij als volgt over het Luikse vicariaat: “[…] le diocèse de Liège où les loups sont un affreux carnage.” (beide citaten uit AAM, Franckenberg, XXVII, 2, brief 25 mei 1798, f. 1 – f. 1, v°) 317 In een brief van 16 december 1798 waarschuwt Doyar hiervoor: “[…] qu’il failloit aussi éviter une tolérance qui détruisoit l’unité.” (AAM, Franckenberg, XXVII, 2, brief 16 december 1798, f. 1). In een later schrijven komt de jezuïet wederom terug op een onverbiddelijke aanpak van de beëdigden: “Les séditeurs méritent d’être traités different et il est juste qu’ils subissent quelques traits de rigeur de la pars de premiers pasteurs.” (AAM, Franckenberg, XXVII, 2, brief 4 april 1799, f. 1, v°)

Page 70: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

70

aanpak van de problematiek, vormden twee factoren al heel gauw een struikelblok. Op de eerste plaats was er de weifelende opstelling van de verzwakte paus Pius VI. Hoewel het nog steeds ietwat gissen is naar zijn ideeën omtrent de verscheidene eden, blijkt toch voornamelijk zijn besluiteloosheid naar voren te treden. Op geen enkel moment vond de Pius VI het nodig zich al dan niet uit te spreken in een schriftelijke breve over de eedkwestie, hoewel hij kennis had van de grote wonden die ze geslagen had onder de Belgische clerici. Daarenboven bleef het niet enkel bij een formeel stilzwijgen van de kerkvorst, maar was hij in andere communicatie, zoals de breve van 30 juli 1798, volstrekt vaag omtrent zijn mening waardoor hij de twijfel en verwarring die de Kerk reeds plaagden enkel in de hand werkte. Ten tweede was er de continue oorlogssituatie over het hele West-Europese continent die zowel de normale werking van het Vaticaan, als de communicatiekanalen met de nationale Kerken in de war bracht. Door de verovering van Rome in de wintermaanden van 1798 werden de activiteiten van het Vaticaan, zoals de Congregatie voor de Religieuze Aangelegenheden in Frankrijk, zo goed als opgeschort en moesten verschillende sleutelfiguur wegvluchten. De moeilijkheden qua communicatie blijken zeer duidelijk uit het feit dat Franckenberg vaak lange tijd, zoals met de voornoemde breve, moest wachten op berichten vanuit de Curie.

Wanneer we kijken naar de directe contacten die aartsbisschop Franckenberg onderhield met andere geestelijken van buiten België, valt vast te stellen dat er in beperkte mate wel een internationaal forum was waar de problemen met de Franse antiklerikale overheden konden bediscussieerd worden, maar dat er nauwelijks sprake was van een reëel internationaal front tegen de zogenoemde belagers van de katholieke religie. Zoals we uitgelicht hebben in de briefwisseling met de Münsterse jezuïet Doyar sprak de Mechelse prelaat met sommige geestelijken wel over de verscheidene euvels waarmee de kerken geconfronteerd werden, maar bleven aansporingen tot het overgaan tot daden uit. Zeker van de zijde van de aartsbisschop zien we dat zijn harde taal op Belgische vlak eenmaal op het internationale niveau zelfs gematigd blijkt en hijzelf niet de figuur is die popelt om een internationaal front op te richten. De reden daarvoor schuilt mijn inziens in drie zaken. Ten eerste is er de gebrekkige mogelijkheid om vanuit de ballingschappen zo’n netwerk te kunnen coördineren en waren, zoals reeds aangehaald, de communicatiekanalen riskant en veranderlijk. De verschillende geestelijken moesten in het klimaat van repressie erg op hun passen letten en konden niet onverdroten aanvatten met de opbouw van een kerkelijk front. Ten tweede is er simpelweg het gebrek aan ervaring om zulk netwerk op te bouwen. Ondanks het gegeven dat clerici in vele gevallen wel goede connecties onderhielden met buitenlandse collega’s, was elke nationale Kerk tevoren voornamelijk gefocust geweest op haar eigen hebben en houden. De Europese Kerk kende geen traditie van internationale samenwerking en frontvorming tussen de verschillende nationale Kerken tegen een gemeenschappelijke vijand. Ten slotte waren, ondanks de voor vele landen gelijklopende antiklerikale wetgeving, de problemen in verschillende nationale Kerken toch verschillend. Zo is in meerdere bronnen duidelijk gebleken dat de eedkwestie in geen enkel land zo sterk de gemoederen verhitte als in België. Zoals in het voorgaande hoofdstuk ook werd aangehaald, waren andere bisschoppen bijvoorbeeld veel meer begaan met de reële oorlogssituatie en vernielingen waarmee ze in hun bisdom geconfronteerd werden, dan met het eerder theoretische vraagstuk omtrent de eed. Er was met andere woorden ook geen volledig samenvallende problematiek waarvoor men kon samenwerken en Franckenberg bleef voornamelijk gefocust op de specifieke Belgische eedkwestie.

Concluderend kan aldus gesteld worden dat enerzijds frontvorming tussen de verschillende Europese katholieke Kerken niet is gebleken en al zeker niet vanuit het Mechelse aartsbisdom werd

Page 71: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

71

aangestuwd. Anderzijds vormde de twijfelachtige houding van paus Pius VI het grootste struikelblok om vanuit het aartsbisdom aansluiting te vinden met de Romeinse Curie tegen de Franse overheid. Het verzet op het internationale niveau blijkt dus zo goed als onbestaande geweest te zijn. Het sluiten van het Concordaat tussen de Heilige Stoel en het Consulaat was niet het gevolg van een fel weerwerk van de Curie in samenspel met de vele aartsbisdommen, maar was het resultaat van het voortschrijdende inzicht van Napoleon dat het diepgewortelde katholicisme, vooral op de laagste niveaus, onoverbrugbaar was.

Page 72: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

72

6. Eindconclusie In deze masterproef werd getracht een gevarieerd en thematisch overzicht te geven van een groot deel van het verzet dat vanuit het Mechelse aartsbisdom top-down gevoerd werd tegen de Franse antiklerikale bezetters. Zowel de wijzen waarop het verzet werd gevoerd, als de slagkracht ervan stonden centraal in dit werk. Er werd geopteerd om de klerikale weerstand zo breed mogelijk te interpreteren en thematisch op te delen in vier modules: samenwerking met het laatste Habsburgse bewind, vijandelijke taal in herderlijke brieven, oppositie tegen de vele opgelegde eden en de vorming van een internationaal front binnen de Kerk. Zoals reeds meermaals tevoren benadrukt, mag de grens tussen de verschillende modules niet te scherp aangestipt worden en zijn er talloze raakvlakken. Elk van de vier modules werd uitgebreid besproken en er werden reeds bij elk van hen tussenbesluiten geformuleerd. Aanbeland bij het einde van deze masterproef is het cruciaal deze tussenbesluiten nogmaals helder te recapituleren en ze vervolgens zoveel mogelijk te verbinden om een totaalanalyse van het kerkelijk verzet tijdens de periode 1794 tot 1801 te kunnen formuleren.

De samenwerking tussen het kerkelijke gezag en het laatste Habsburgse bewind onder keizer Frans II die in hoofdstuk 2 besproken werd, leerde ons de vele hindernissen die er zijn voor een vruchtbare coöperatie. Hoewel beide partijen te winnen hadden bij het wegblijven van revolutionaire troepen op Belgische bodem, was de – haast existentiële- angst voor de gemeenschappelijke vijand geen garantie voor succes in het front. Beide partners droegen daarbij schuld. Aan de ene kant was er bij verschillende geledingen binnen de geestelijkheid nog steeds weinig empathie voor al wat de belangen van het regime betrof. Niet toevallig waren het vaak de rijke abdijen in het Brabantse, reeds decennialang getroffen door de hervormingsmaatregelen van de opeenvolgende Oostenrijkse keizers, die maar een geringe financiële contributie wouden bieden bij de patriottische kas. De historiek van wantrouwen tussen de verlichte monarchen en de Kerk had ongetwijfeld nadelige gevolgen voor een productieve samenwerking. Maar ook langs de zijde van de wereldlijke gezagvoerders werden er onverstandige beslissingen genomen die het welslagen al gauw hypothekeerden. De geestelijken werden niet als equivalente partners beschouwd maar als snel herleid naar een louter dienende rol. Het Comité voor de patriottische giften herleidde hen naar een schoothondje dat kon zorgen voor middelen en mankracht. Deze twee facetten leidden ertoe dat de samenwerking tussen Kerk en Staat, in tijden van revolutie en chaos, gedoemd was om te mislukken.

Uit de analyse van verscheidene herderlijke brieven van de aartsbisschop Franckenberg is gebleken dat ook dit middel, nochtans op parochiaal niveau binnen het diocees van groot belang, eerder gefaald is om het verzet tegen het antiklerikale bewind aan te wakkeren. Het gebruik van Bijbelse concepten en katholieke tradities vormde dan wel de uitgelezen wijze om de grieven van de Kerk te vertolken bij gewone parochianen, ze dwongen de aartsbisschop eerder wazig en theoretisch te blijven in zijn pastorale brieven. De Mechelse prelaat beperkte zich daardoor grotendeels tot vage en halfslachtige veroordelingen. Niet enkel de Bijbelse concepten, maar ook de angst voor represailles vanwege de Franse overheid dwongen hem hiertoe. Als hoofd van de katholieke Kerk werd hij uiteraard door het wereldlijke gezag scherp geviseerd, zeker toen na de Boerenkrijg de clerici als de voornaamste staatsvijand werden beschouwd. Daadwerkelijke oproepen aan de gelovigen om te rebelleren tegen de antiklerikale gezagvoerders zijn niet terug te vinden in de pastorale brieven. Daarentegen roept Franckenberg de parochianen wel meermaals op om ongehoorzaam te zijn ten opzichte van de beëdigde priesters. De vaagheid waarmee hij de aanval inzet op het Franse bewind staat in schril contrast met de klare en barse taal die Franckenberg hanteert om de jureurs in slecht

Page 73: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

73

daglicht te plaatsen bij de gelovigen. De interne verdeeldheid tussen beëdigden en niet-beëdigden binnen de Belgische Kerk en de focus van de aartsbisschop op deze tweestrijd komen zeer sterk aan de oppervlakte in de mandementen. Franckenberg beschouwde deze interne vijand als een groter kwaal voor de toekomst van de katholieke Kerk dan de externe druk van het antiklerikale bewind. De uitgesproken klemtoon op deze verdeeldheid maakt pijnlijk duidelijk hoe de eedkwestie tot op het laagste, parochiale niveau, een zware last legde op de Belgische Kerk.

De eedkwestie is van bij het begin primordiaal geweest voor de Mechelse aartsbisschop. Door zijn hoge theologische scholing en ultramontaanse ingesteldheid hechte hij ontzettend veel belang aan de weerstand tegen eden en geloften die priesters moesten binden aan het wereldlijke gezag. Zijn uiteindelijke verbanning in de herfstmaanden van 1797 was expliciet ingegeven door zijn hardnekkige afwijzing van de eed van haat. Hierdoor maakte Franckenberg de gehele eedkwestie tot hét symbool van de Franse onderdrukking en dé hoeksteen van het klerikale verzet. Samen met een beperkte entourage van prelaten en geleerden werd er een omvangrijk theologisch discours ontsponnen om de morele verwerpelijkheid van de eed te bepleiten. Dit discours reikte echter niet verder dan dit selecte clubje van bisschoppen en theologen en sprak weinig tot de verbeelding bij gewone dekens en priesters. Voor deze laatsten waren de theoretische bezwaren onvoldoende om weerstand tegen het Franse regime te motiveren. Het verzet onder leiding van de aartsbisschop dat aldus haast volkomen draaide rond de eedkwestie slaagde er op die manier niet in om ook lagere geledingen binnen de Kerk aan te sporen ongehoorzaam te zijn ten opzichte van het burgerlijke gezag. Franckenbergs fixatie op de eedkwestie en zijn doorgedreven rabiate attitude ertegenover zorgden er eveneens voor dat de breuk die ontstaan was door de opgelegde eed enkel vergroot werd. Zoals we hierboven reeds aanstipten voor de pastorale brieven, kwam de discussie over de eden telkens weer naar boven. Elk offensief tegen de jureurs was bijgevolg niet enkel gericht tegen een gehate Franse maatregel, maar verdiepte tegelijkertijd ook het schisma binnen de Belgische Kerk. Daarbovenop zocht Franckenberg geen enkele toenadering tot de beëdigden of trachtte hij geen directe discussie met hen aan te sporen. Hierdoor slaagde hij er nooit in het tegenkamp, dat vaak op dezelfde Bijbelse argumenten steunde, van binnenuit van zijn ziel te veroveren en bleef het bij het scherp stellen van de breuk.

In hoofdstuk 5 werd nagegaan of er naast een Belgisch verzet onder leiding van het Mechelse aartsbisdom ook zoiets bestond als een internationaal verzetsfront tegen het Franse antiklerikale bewind. Het Franse republikeinse bewind had zich immers heer en meester gemaakt over verschillende regio’s in West-Europa. Uit de analyse konden we concluderen dat zulk internationaal front nooit tot stand is gekomen. Deels was dit te wijten aan de weifelende en terughoudende positie die de Romeinse Curie onder paus Pius VI aannam, anderzijds waren er tussen de Europese bisschoppen onderling ook teveel drempels om zo’n voorhoede te smeden. Pius VI was, zeer tot de onvrede van het kamp van de niet-beëdigden waaronder Franckenberg, nooit helder en formeel omtrent zijn mening over de eed. Aangezien die problematiek zo gevoelig was bij de Belgische Kerk, was dit opnieuw het grote struikelblok voor een eendrachtige oppositie. Bij de Europese bisschoppen onderling was er dan wel sprake van een internationale “republiek der letteren” waar de problemen met het antiklerikale beleid aangekaart werden, maar er was weinig bereidwilligheid te vinden om een coalitie tegen de belagers van het katholieke geloof op te richten. Gedeeltelijk was dit toe te dichten aan een gebrekkige ervaring en logistieke moeilijkheden, maar voornamelijk speelde wederom mee dat ook op dit niveau de eedkwestie de vinger op de wonde legde. Niet alle bisschoppen waren net als Franckenberg even gebruuskeerd door die problematiek en binnen de

Page 74: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

74

hoogste geledingen van de katholieke Kerk was er ook tweedracht over de aanpak om de eenheid te herstellen. De eed bleek dus ook op internationaal niveau het heikele punt waarrond een mogelijk verzetsfront spaak liep.

Na dit kort resumé van de vier tussenbesluiten zijn we uiteindelijk aanbeland bij de eindconclusie. Daarbij wordt getracht een totaalanalyse te schetsen van het klerikale verzet tegen het antiklerikale bewind. Bij de bespreking van de onderzoeksvraag en methodologie werden reeds drie van zulke totaalanalyses aangehaald. De eerste vonden we terug in oudere, voornamelijk negentiende-eeuwse werken waarbij het aartsbisschoppelijke verzet als godsvruchtig en strijdvaardig wordt omschreven. Een andere totaalanalyse vonden we terug in de masterscriptie van Ophelia Ongena, de derde in de doctoraatsverhandeling van Luc François. Ongena achtte de kerkelijke leiding in het laatste decennium van de achttiende eeuw hopeloos en uitgeput na reeds vele jaren van oppositie tegen de jozefistische hervormingen. François’ verhandeling analyseerde de rol van de Belgische adel en de relatieve gemakzucht waarmee zij erin slaagde zich aan te passen aan meerdere opeenvolgende politieke regimes, in tegenstelling tot de Kerk die niet op eenzelfde wijze zich steeds weer kon assimileren en heropleven. Het moet weliswaar gezegd worden dat Luc François zelf deze a contrario-redenering niet expliciet toepast op de Belgische clerus. Ik sluit mij bij geen enkele van de drie totaalanalyses aan. Voor de verouderde, confessionele analyse ligt dit voor de hand. Voor de andere analyses is er meer toelichting nodig. In tegenstelling tot de conclusie die Ongena trekt, was de Belgische geestelijkheid nog niet aan het einde van haar Latijn gekomen. De felle en doorgedreven houding van aartsbisschop Franckenberg, zelfs vanuit zijn ballingschap, zouden op zich reeds moeten volstaan om duidelijk te maken dat ook in de laatste jaren van de achttiende eeuw de Belgische Kerk het verzet ten volle uitdroeg. De inspanningen van de hoogbejaarde prelaat kunnen kwalijk uitgeput genoemd worden. De daden van menige parochianen en hun pastoors kunnen evenmin als radeloos bestempeld worden. Ook Francois’ a contrario-visie strookt niet geheel met de resultaten die uit deze scriptie kunnen geput worden. De eedkwestie vormt dan wel de vitale uitzondering op de regel, maar voor vele andere moeilijkheden, zoals de bons, kon er wel een modus vivendi gevonden worden. Het Concordaat van 1801 kan zelfs als sluitstuk van deze accommodatie tussen Kerk en Staat worden beschouwd.

Mijn inziens moet het verzet vanuit het Mechelse aartsbisdom niet als tevergeefs of uitgeput worden beschouwd, maar faalde het simpelweg in zijn opzet door twee vitale tekortkomingen. Enerzijds was dit de penibele erfenis die het bestuur van de laatste Habsburgse vorsten had nagelaten voor de relatie tussen Kerk en Staat, anderzijds was dit de immanente aanwezigheid van de eedkwestie en interne verdeeldheid binnen de Belgische Kerk. Beide tekortkomingen, allebei specifiek voor de situatie van het katholieke instituut in de Zuidelijke Nederlanden, hebben ervoor gezorgd dat er nooit succesvol en eendrachtig top-down weerwerk is geboden aan de belagers van het geloof.

De eerste tekortkoming kwam voornamelijk tot uiting in het onderzoek naar de samenwerking tussen het Mechelse aartsbisdom en het Habsburgse bewind in de laatste maanden voor de definitieve Franse inval bij Fleurus. De lange historiek van wantrouwen tussen beide machten zorgde ervoor dat er langs beide kanten argwanend omgegaan werd met het verbond. De wonden die door Maria-Theresia en Jozef II waren geslagen de voorbije decennia waren te groot om plots overbrugd te worden. Enkel de existentiële angst voor de komst van de revolutionaire troepen die het hele Ancien Régime, zowel de keizerlijke als kerkelijke macht, zouden uitroeien was niet voldoende om een krachtig front te vormen op het cruciale ogenblik. Het is telkens uiterst moeilijk om een tegen-

Page 75: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

75

feitelijke hypothese te maken, maar zonder de wantrouwige historiek had het front tussen Kerk en Staat in de Zuidelijke Nederlanden eigenlijk alle recepten om in haar opzet te slagen.

De tweede tekortkoming, de interne verdeeldheid door de eedkwestie, kwam aan bod bij de drie andere modules. Telkens vormde ze de horde die niet overschreden kon worden. Dit is in hoofdzaak te wijten aan de Mechelse aartsbisschop Franckenberg zelf die op geen enkel moment, tot hij uiteindelijk tot aftreden gedwongen werd door het Concordaat, water bij de wijn wou doen. Door zich vast te haken aan zijn verzet tegen de verschillende eden, gesymboliseerd door zijn verbanning uit België, vergrootte hij enkel de verdeeldheid binnen de Kerk. Door de eedkwestie tot steunpilaar van het verzet te vormen, legde hij op de eerste plaats de nadruk op de interne rivalen, zijnde de niet-beëdigden, in plaats van de externe Franse vijand voor de Kerk. We zagen deze focus op het schisma tussen beëdigden en niet-beëdigden op verschillende geledingen terugkomen. Gaande van de scherpe taal over deloyale priesters in de herderlijke brieven, over bitsige aanvallen in brieven tussen Franckenberg en andere prelaten, tot de zenuwachtigheid door het pauselijke stilzwijgen: de eed bleek telkens weer het heikele punt dat roet in het eten gooide voor het Belgische aartsbisdom. Zolang de hoogopgeleide en ultramontaanse Franckenberg zich bleef fixeren op de eed, miste hij elke voedingsbodem om een onverdeeld weerstandsfront op te richten. Het had ongetwijfeld meer geloond om de nadruk te leggen op andere gehate Franse maatregelen die enerzijds veel meer de gewone gelovigen aanbelangden en anderzijds geen gevoelige breuken openlegden binnen de Belgische Kerk.

Concluderend kan aldus gesteld worden dat de vroegere analyses over een heldhaftig katholiek verzet, maar ook de moderne visies over een moedeloze en uitgeputte weerstand niet de correcte historische kijk bieden. Bij de beoordeling van het verzet moet op de eerste plaats afgemeten worden hoezeer het slaagde in zijn opzet. Voorgaand heb ik reeds duidelijk gemaakt dat zowel de lastige nalatenschap van de kerkpolitiek van de laatste Habsburgse vorsten, als de verkeerde keuze van Franckenberg om de eed als hoeksteen van het verzet te dopen de kansen van het klerikale verzet tijdens de periode 1794 tot bij het sluiten van het Concordaat in 1801 volledig gehypothekeerd hebben. Het klerikale verzet, althans dat gedreven vanuit het Mechelse aartsbisdom, was niet heldhaftig of moedeloos, maar simpelweg gefaald. Aartsbisschop Franckenberg is er niet in geslaagd de pijnpunten van de Belgische Kerk achter zich te laten en de rangen te sluiten voor de vorming van een sterk front. Deze masterproef kan dan ook de ruimte bieden aan andere historici om naar andere nationale Kerken te kijken en na te gaan of daar, bij gebrek aan de specifieke Belgische pijnpunten, wel de mogelijkheden waren om een vurig kerkelijk verzet op been te brengen. Deze inter-nationale vergelijking zou mijn inziens interessante inkijken kunnen geven in de wijze waarop kerkelijk verzet over gans Europa tegen het revolutionaire bewind tot stand kwam en hoe succesvol het was. In deze masterproef werd alvast de aanzet gegeven door de Belgische situatie in kaart te brengen. De Mechelse aartsbisschop slaagde er niet in een front voor weerwerk te vormen en het was uiteindelijk wachten op de toegestoken hand van Napoleon Bonaparte vooraleer de Kerk terug wat van haar macht kon terugwinnen op het Belgische grondgebied. De verhouding tussen beide machten, Kerk en Staat, werd daarmee wederom genormaliseerd en het Concordaat zou het fundament vormen voor co-existentie tussen beide in de komende eeuwen.

Page 76: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

76

Bijlage 1: Chronologisch overzicht van de voornaamste politieke-militaire gebeurtenissen in de periode 1789 – 1802318

5 mei 1789: Opening van de Staten-Generaal te Versailles

20 juni 1789: Eed van de Kaatsbaan waarbij de Derde Stand zich uitroept tot Constituante

augustus 1790: Constitution civile du Clergé

27 augustus 1791: Verklaring van Pillnitz

1 oktober 1791: Eerste zitting van Assemblée nationale législative

21 september 1792: Nieuwe Assemblée constituante dat nieuwe grondwet moet opstellen

6 november 1792: Slag bij Jemappes. Start eerste Franse bezetting.

November 1792: Oprichting Comité du Salut Public onder leiding van Robespierre.

21 januari 1793: Lodewijk XVI (citoyen Capet) wordt geëxecuteerd.

18 maart 1793: Nederlaag bij Neerwinden. Start van Tweede Oostenrijke Restauratie.

26 juni 1794: Slag bij Fleurus. België wordt definitief door Frankrijk veroverd.

27 juli 1794: Val van Robespierre, gevolgd door Conventie van Thermidor.

22 augustus 1795: Assemblée constituante dat nieuwe grondwet opstelt.

1 oktober 1795: Inlijving van België bij Frankrijk

27 oktober 1795: Grondwet van het jaar III treedt in werking: start Directoire

18 april 1797: Verdrag van Leoben: eerste verdrag waarbij Oostenrijk afstand doet van de Zuidelijke Nederlanden

17 oktober 1797: Bevestiging van het Verdrag van Leoben

4 september 1797: Staatsgreep van fructidor

11 november 1799: Staatsgreep van 18 brumaire. Napoleon Bonaparte komt aan de macht. Start van het Consulaat.

24 december 1799: Grondwet van het jaar VIII die basis biedt voor Consulaat

15 juli 1801: Concordaat tussen het Franse Rijk en paus Pius VII 318 Voor dit chronologisch overzicht werd beroep gedaan op: H. Hasquin, België onder het Franse bewind 1792-1815. Brussel, Gemeentekrediet, 1993, 504 p. en J. Godechot, La Révolution française. Chronologie commente 1789-1799. Parijs, Perrin, 1988, 391 p.

Page 77: “ G root is hij geweest in tegenspoed, door helddaedige ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/821/RUG01-002212821...H et verbond tussen Kerk en Staat: gedoemd tot mislukking? .....38

Tom Verbeke UGent 01106623

77

Bijlage 2: wetgevende maatregelen op religieus vlak tijdens het Franse bewind in de Zuidelijke Nederlanden (1794-1801)319

3 vêntose III (21 februari 1795): verbod op alle kerkelijke plechtigheden buiten het kerkgebouw.

30 vendémiaire IV (22 oktober 1795): Afschaffing kerkelijke rechtbanken

29 prairial IV (17 juni 1796): invoering van de burgerlijke registers voor geboorten, huwelijken en sterftegevallen

15 fructidor IV (1 september 1796): opheffing van alle abdijen en contemplatieve kloosters

16 vendémiaire IV (7 oktober 1796): overname van confessionele armen- en ziekenzorg door burgerlijke commissies

16 frimaire V (6 december 1796): verbod op het dragen van religieuze kledij in het openbaar

14 fructidor V (31 augustus 1797): verbod op alle uitwendige tekenen van de religie op publieke plaatsen.

19 fructidor V (5 september 1797): verplichting voor clerici om de eed van haat tegen het koningschap af te leggen (Pasinomie, VIII, p. 36)

12 vendémiaire VI (5 oktober 1797): verbod op het luiden van de klokken

4 brumaire VI (25 oktober 1797): sluiting van de katholieke universiteit te Leuven

5 brumaire VI (26 oktober 1797): nationalisering kerkelijke goederen van niet-beëdigde priesters

5 frimaire VI (25 november 1797): opheffing van de nog bestaande kerkelijke instellingen (o.a. kapittels en seminaries)

7 frimaire VIII (28 november 1799): mogelijkheid voor gevangen en gedeporteerde priesters om hun ambt terug op te nemen indien ze verklaarden vrijwillig dat ambt gestaakt te hebben

7 nivôse VIII (28 december 1799): verplichting voor clerici om de gelofte van trouw aan de grondwet van het jaar VIII af te leggen

26 messidor IX (15 juli 1801): sluiten van het Concordaat tussen de Heilige Stoel en de Franse Republiek

319 Het opschrift van de meeste Franse decreten en verordeningen is terug te vinden in de wettencollectie Pasinomie: collection complète des lois, décrets, arrêtés et réglements généraux qui peuvent être invoqués en Belgique. Brussel, Bruyland, VII - X