Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en

9
Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de publieke gezondheidszorg Netwerkanalyses voor de Limburgse academische werkplaats Marjan Hoeijmakers, 1 Joerg Raab, 2 Maria Jansen 1, 3 De Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg is in 2006 gestart. De AWL kan beschouwd worden als een interventie voor versterkte samenwerking, netwerkvorming en integratie van beleid, onderzoek en praktijk om zodoende de kwaliteit van de publieke gezondheidszorg te bevorderen. Tijdens de uitvoering van het programma is een evaluatiestudie gedaan. Dit artikel behandelt e ´e ´n van de onderzoeksvragen: hoe ziet het samenwerkingsnetwerk rond beleid, onderzoek en praktijk eruit en hoe veranderde dit in de tijd? Netwerkanalyse is ingezet om deze vraag te beantwoorden. Hierin worden de interacties tussen de betrokken actoren beschreven en geanalyseerd. Twee typen relaties zijn bestudeerd: samenwerking in kennisontwikkeling en kennisuitwisseling (adviesrelaties). Drie jaar op rij zijn 103 respondenten, op management en operationeel niveau, gevraagd naar hun onderlinge relaties. In de analyses is gebruik gemaakt van de maten dichtheid, actor centraliteit en groepen. De structuur van de netwerken veranderde niet dramatisch maar er traden wel duidelijk verschuivingen op. In het algemeen hebben de netwerken een lage dichtheid. De dichtheid binnen groepen is meestal hoger dan er tussen. De AWL vervult een duidelijke brugfunctie tussen de verschillende groepen. De structuur wordt op beide niveaus en voor beide relaties in de drie jaar iets dichter. De onderzochte netwerken lijken voldoende hecht om de integratie van wetenschappelijke kennis in praktijk en beleid van de publieke gezondheidszorg te bevorderen. Aangenomen mag worden dat dit bijdraagt aan de gewenste kwaliteitsverbetering. De rol van de AWL blijft voorlopig belangrijk. Trefwoorden: academische werkplaats, netwerkanalyse, kennisontwikkeling en -uitwisseling Inleiding In 2003 adviseerde de Raad voor Gezondheidsonderzoek om met de inrichting van academische werkplaatsen en de kloof tussen onderzoek en uitvoering van de publieke gezondheidzorg te overbruggen. 1 Geconstateerd werd dat uitvoeringsorganisaties en onderzoeksinstituten teveel vanuit gescheiden werelden opereren. Uitvoeringsorga- nisaties hebben onvoldoende zicht op de kennis die door onderzoeksinstituten wordt gegenereerd. Onderzoeksin- stituten spelen onvoldoende in op vragen uit de praktijk en maken te weinig gebruik van praktijkervaringen om de academische theorievorming te vernieuwen. Deze con- statering was de basis voor een opdracht van NWO en VWS aan ZonMw om een programma op te zetten om academische werkplaatsen binnen het domein van de publieke gezondheidzorg te faciliteren. In 2006 zijn negen van deze academische werkplaatsen gestart. Een ervan is de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Lim- burg (AWL). 2 Negentien gemeenten, de GGD Zuid Lim- burg en het Maastrichts Universitair Medisch Centrum zijn een langdurige samenwerking aangegaan, vastgelegd in een contract. Doel van de samenwerking is te bevor- deren dat gemeenten en praktijkorganisaties nieuwe kennis gebruiken en dat de universiteit vragen uit de praktijk opneemt in wetenschappelijk onderzoek. Het uiteindelijke doel is de kwaliteit van de publieke gezond- heidszorg en zo ook de staat van de volksgezondheid in Limburg te verbeteren. Samenwerking cree ¨ren en verbindingen maken tussen beleid, onderzoek en praktijk is niet eenvoudig; belangen 1 Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, GGD Zuid Limburg, Geleen 2 Departement Organisatiewetenschappen, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Tilburg, Tilburg 3 Vakgroep Gezondheidsbevordering, CAPHRI, Maastricht University, Maastricht TSG 90 / nummer 7 444 tsg jaargang 90 / 2012 nummer 7 Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de publieke gezondheidszorg - pagina 444 /

Transcript of Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en

Page 1: Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en

Academische werkplaatsen ter versterking vankennisontwikkeling en -uitwisseling in de

publieke gezondheidszorgNetwerkanalyses voor de Limburgse academische werkplaats

Marjan Hoeijmakers,1 Joerg Raab,2 Maria Jansen1, 3

De Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg is in 2006 gestart. De AWL kan beschouwd worden als eeninterventie voor versterkte samenwerking, netwerkvorming en integratie van beleid, onderzoek en praktijk om zodoende dekwaliteit van de publieke gezondheidszorg te bevorderen. Tijdens de uitvoering van het programma is een evaluatiestudiegedaan. Dit artikel behandelt een van de onderzoeksvragen: hoe ziet het samenwerkingsnetwerk rond beleid, onderzoek enpraktijk eruit en hoe veranderde dit in de tijd? Netwerkanalyse is ingezet om deze vraag te beantwoorden. Hierin worden deinteracties tussen de betrokken actoren beschreven en geanalyseerd. Twee typen relaties zijn bestudeerd: samenwerking inkennisontwikkeling en kennisuitwisseling (adviesrelaties). Drie jaar op rij zijn 103 respondenten, op management enoperationeel niveau, gevraagd naar hun onderlinge relaties. In de analyses is gebruik gemaakt van de maten dichtheid,actor centraliteit en groepen. De structuur van de netwerken veranderde niet dramatisch maar er traden wel duidelijkverschuivingen op. In het algemeen hebben de netwerken een lage dichtheid. De dichtheid binnen groepen is meestal hogerdan er tussen. De AWL vervult een duidelijke brugfunctie tussen de verschillende groepen. De structuur wordt op beideniveaus en voor beide relaties in de drie jaar iets dichter. De onderzochte netwerken lijken voldoende hecht om de integratievan wetenschappelijke kennis in praktijk en beleid van de publieke gezondheidszorg te bevorderen. Aangenomen magworden dat dit bijdraagt aan de gewenste kwaliteitsverbetering. De rol van de AWL blijft voorlopig belangrijk.

Trefwoorden: academische werkplaats, netwerkanalyse, kennisontwikkeling en -uitwisseling

Inleiding

In 2003 adviseerde de Raad voor Gezondheidsonderzoekom met de inrichting van academische werkplaatsen ende kloof tussen onderzoek en uitvoering van de publiekegezondheidzorg te overbruggen.1 Geconstateerd werd datuitvoeringsorganisaties en onderzoeksinstituten teveelvanuit gescheiden werelden opereren. Uitvoeringsorga-nisaties hebben onvoldoende zicht op de kennis die dooronderzoeksinstituten wordt gegenereerd. Onderzoeksin-stituten spelen onvoldoende in op vragen uit de praktijken maken te weinig gebruik van praktijkervaringen om deacademische theorievorming te vernieuwen. Deze con-

statering was de basis voor een opdracht van NWO enVWS aan ZonMw om een programma op te zetten omacademische werkplaatsen binnen het domein van depublieke gezondheidzorg te faciliteren. In 2006 zijn negenvan deze academische werkplaatsen gestart. Een ervan isde Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Lim-burg (AWL).2 Negentien gemeenten, de GGD Zuid Lim-burg en het Maastrichts Universitair Medisch Centrumzijn een langdurige samenwerking aangegaan, vastgelegdin een contract. Doel van de samenwerking is te bevor-deren dat gemeenten en praktijkorganisaties nieuwekennis gebruiken en dat de universiteit vragen uit depraktijk opneemt in wetenschappelijk onderzoek. Hetuiteindelijke doel is de kwaliteit van de publieke gezond-heidszorg en zo ook de staat van de volksgezondheid inLimburg te verbeteren.

Samenwerking creeren en verbindingen maken tussenbeleid, onderzoek en praktijk is niet eenvoudig; belangen

1 Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, GGD ZuidLimburg, Geleen

2 Departement Organisatiewetenschappen, Faculteit SocialeWetenschappen, Universiteit Tilburg, Tilburg

3 Vakgroep Gezondheidsbevordering, CAPHRI, MaastrichtUniversity, Maastricht

TSG 90 / nummer 7 444

tsg jaargang 90 / 2012 nummer 7 Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de publieke gezondheidszorg - pagina 444 /

Page 2: Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en

en werkmethoden lopenmeestal sterk uiteen.3,4 Per-soonlijk contact en dialoogblijken de meest effectievemanier te zijn om in tespelen op elkaars belangen,gezamenlijk naar werkme-thoden te zoeken die allepartijen past en beschikbarekennis te delen.5-8

Het is van belang dat dedialoog tussen beleid, on-derzoek en praktijk op zo-wel strategisch, tactisch alsoperationeel niveau op gangkomt. Dit principe van ho-rizontale (functionele) enverticale (hierarchische)communicatie is ingebed in de organisatie van de AWL.In een stuurgroep zoeken bestuurders en directeurennaar hun gezamenlijke belang. In themagroepen zorgenmanagers voor benodigde randvoorwaarden voor sa-menwerking en implementatie en initieren nieuwe ini-tiatieven. Werkgroepen samengesteld uit beleidsmakers,onderzoekers en praktijkprofessionals geven uitvoeringaan het geınitieerde onderzoek. De programmaleider vande AWL prikkelt samenwerking en netwerkvorming metbetrekking tot kennisdeling.

Bij kennisdeling gaat het niet alleen om kennismana-gement vanuit een ‘research push’ orientatie, maar ookom de invulling van de makelaarsrol vanuit het perspec-tief van genereren, verbinden en delen van kennis en hetontwikkelen van vaardigheden hiertoe.9,10 Voorwaarde isdat netwerken ontstaan zodat kennis door het systeemkan stromen en waarin mensen met elkaar kennisvragenarticuleren, kennis (zowel wetenschappelijke als prak-tijkgerichte kennis) produceren en uitwisselen.11,12 Kortgezegd gaat het bij de AWL om een doelgericht netwerktussen autonome organisaties,13 dat bewust als een be-leidsinterventie werd opgericht.

EvaluatiestudieGelijktijdig met de uitvoering van het programma van deAWL is een evaluatiestudie gedaan.14 Het doel van dezeevaluatie was tweeledig. Het eerste doel was formatief:procesvolgend en het proces van academisering onder-steunend. Het tweede doel summatief: vaststellen hoesuccesvol de AWL is.15,16

De centrale evaluatievraag is hoe de AWL bijdraagt aanhet academiseringsproces in de publieke gezondheidszorgen hoe succesvol dit gebeurt. Deze vraagstelling is uitge-werkt in drie meer concrete onderzoeksvragen waarvandit artikel er een behandelt.17 In de evaluatiestudie is ge-kozen voor een casestudy design18,19 met voldoenderuimte voor de participatie van belanghebbenden.20-22

De onderzoeksvraag die hier centraal staat luidt: Hoe ziethet samenwerkingsnetwerk beleid, onderzoek en praktijkvoor publieke gezondheid er in Zuid-Limburg uit? En hoe

verandert dit netwerk in detijd ten gevolge van de acti-viteiten van de AWL?. Tussen wie in het samen-

werkingsnetwerk vindeninteracties plaats en tus-sen wie niet?

. Hoe verandert de inte-gratie tussen de domei-nen? En waaraan is dit toete schrijven?

. Is er verschil in participa-tiepatronen over de tijd?Wie heeft binnen de do-meinen een centrale po-sitie en wie vervult eenbrugfunctie.

Een aantal achterliggendegedachten en veronderstellingen heeft ons tot deze vragengebracht. De AWL acteert op het snijvlak tussen actorenin de drie domeinen. Ze vormt een (mogelijk slechtstijdelijke) brug in de interactie tussen beleid, onderzoeken praktijk. Netwerkvorming tussen de actoren in beleid,onderzoek en praktijk wordt bewust gestimuleerd. DeAWL neemt zelf een centrale en coordinerende positie inhet netwerk in. De veronderstelling is dat ten gevolge vanprikkels uit de AWL op management en operationeelniveau meer interactie ontstaat tussen actoren in beleid,onderzoek en praktijk en dat zodoende hun samenwer-kingsnetwerken verdichten.

Eerste en tweede orde effectenHet tot stand brengen van samenwerking en het vormenvan netwerken, zoals in het geval van de AWL, moet geendoel op zich zijn maar een middel om andere, hogeredoelen te bereiken. Hier is dat kwaliteitsverbetering vande publieke gezondheidszorg door de integratie van ac-tuele wetenschappelijke kennis aan de ene kant en hetverbreden van wetenschappelijk onderzoek door nauwesamenwerking met praktijkorganisaties aan de anderekant. We kunnen de AWL beschouwen als een beleids-interventie voor versterkte samenwerking en integratievan beleid, onderzoek en praktijk.

Hoewel het in de organisatietheorie bekend is dat ver-sterkte samenwerking en netwerkvorming voordelenbiedt voor het bereiken van gestelde doelen,23 is dit po-sitieve verband in concrete gevallen niet vanzelfsprekendomdat ook andere factoren een rol spelen. In deze casuskunnen zulke factoren te maken hebben met de make-laarsrol in kennisdeling. Die rol van de programmaleideris sterk in ontwikkeling en te typeren als: ambigue enhybride en nu nog ongrijpbaar,24 een ‘boundary spanner’die de cocreatie van kennis en het onderhandelingsprocesin een veilige ruimte coordineert,25 en daarin verschil-lende soorten ‘evidence’ combineert.12 Bovendien is eenpositief (of negatief) effect van netwerkvorming vaak pasna enkele jaren echt meetbaar. Kaashoek, Ongena enRaab stellen daarom dat men onderscheid moet makentussen effecten van beleidsinterventies van de eerste orde(de netwerkvorming) en van tweede orde (het bereiken

Kernpunten

. De structuur van de bestudeerde netwerken ver-anderde in drie jaar niet dramatisch, maar er issprake van een verdere integratie van de netwer-ken.

. De academische werkplaats (AWL) neemt eenbelangrijke positie in binnen de netwerken. DeGGD heeft een complementaire positie.

. De AWL vervult een duidelijke brugfunctie tussenactoren uit beleid, onderzoek en praktijk.

. De beschikbare infrastructuur is toereikend omde integratie van wetenschappelijke kennis inpraktijk en beleid van de publieke gezondheids-zorg te bevorderen.

TSG 90 / nummer 7 445

tsg jaargang 90 / 2012 nummer 7 Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de publieke gezondheidszorg - pagina 445 /

Page 3: Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en

van een ‘groter’ doel).26 Omdat tweede orde effectensoms pas na lange tijd meetbaar zijn of moeizaam is aante tonen, dat een positief effect echt een consequentie vande beleidsinterventie is, is netwerkanalyse alleen geschiktvoor de evaluatie van eerste orde effecten. Men veron-derstelt vervolgens dat hieruit de tweede orde effectenzullen voortvloeien.

Het instrumentarium van netwerkanalyse kan gebruiktworden voor de evaluatie van eerste orde effecten, doorop ten minste twee meetpunten mogelijk veranderingenin de structuur van het netwerk te ontdekken. Dit is watwe in onderhavige casus met de hierna gegeven net-werkmaten gedaan hebben.

Methode

Om onze onderzoeksvragen over het samenwerkingsnet-werk te beantwoorden zijn de resultaten uit netwerkana-lyse de belangrijkste. Maar de interpretatie ervan, zoals inde discussie naar voren zal komen, is ook deels gebaseerdop bevindingen uit andere onderzoeksmethoden die in deevaluatiestudie gebruikt zijn: interviews, focusgroepen,registratie en de ‘success case’ methode. De resultaten uitnetwerkanalyse zijn met regelmaat teruggegeven aan derespondenten en bediscussieerd. Ze waren zo input voorvolgende fasen in de studie.

Netwerkanalyse beschrijft en analyseert de onderlingeinteracties van een omschreven set actoren. De metho-diek is gericht op de aan- of afwezigheid van relatiestussen de actoren (individuen, groepen, organisaties) engeeft inzicht in de integratie van de actoren in het net-werk met betrekking tot een bepaald onderwerp.13 Innetwerkanalyse kunnen zowel structurele kenmerken vanindividuele actoren als van het netwerk als geheel bere-kend worden.27 Netwerkanalyse geeft zo meer informatiedan de analyse van individuele kenmerken van betrokkenactoren.

Netwerkanalyse begint met het bepalen van de grenzenvan het netwerk dat bestudeerd wordt. Dit betekent dateerst het onderwerp waarop actoren met elkaar relaterenwordt afgebakend en vervolgens de in- en exclusie vanactoren moet plaatsvinden.

Met betrekking tot de inclusie van actoren hebben weons hier beperkt tot de partnerorganisaties binnen degeografische grens bij de start van de AWL. Dit wasnoodzakelijk om de lengte van de lijst actoren die aanrespondenten voorgelegd zou worden hanteerbaar en re-alistisch te houden. Bovendien hebben wij zo de belang-rijkste actoren die bij de AWL betrokken zijn, meege-nomen. Actoren uit beleid, onderzoek en praktijk zijngeıdentificeerd en gegroepeerd op management en ope-rationeel niveau. Op management niveau zijn individueleactoren (personen) op de lijst genoemd: hoofden vangemeentelijke diensten volksgezondheid/welzijn enGGD-afdelingen en vakgroepvoorzitters. Op operationeelniveau zijn om pragmatische reden (lengte van de acto-renlijst) geen personen maar teams opgenomen: vanGGD- en thuiszorgmedewerkers, onderzoekers van uni-versiteit en academisch ziekenhuis en ambtenaren volks-gezondheid en welzijn. De teams zijn op de lijst verte-genwoordigd door een teamleider of coordinator die na-

mens het team kon spreken. De zo geıncludeerde actorenvormde de onderzoekspopulatie en hun vertegenwoor-digers zijn de respondenten.

Voor de evaluatie zijn twee dimensies van de relatiestussen deze actoren op management en operationeel ni-veau gebruikt, namelijk kennisontwikkeling en kennis-uitwisseling. Dit doet recht aan de wederkerigheid in hetbeoogde proces van kennisproductie en -deling gerichtop een waardering en actief gebruik van zowel praktijk-kennis en ervaring als van wetenschappelijke kennis.28

De twee onderscheiden dimensies werden in de vol-gende vragen geoperationaliseerd.

1. Samenwerking in kennisontwikkeling: Met wie werktu concreet samen, in onderzoeksprojecten, om nieuwe ken-nis voor de publieke gezondheidszorg te ontwikkelen?

2. Uitwisseling van kennis en expertise: Met wie wisseltu uw kennis over de publieke gezondheid(szorg) in Zuid-Limburg uit? Met andere woorden, aan wie geeft u advies envan wie vraagt u advies?

Het evaluatieonderzoek is eind 2007 van start gegaanwaardoor het niet mogelijk was om een nulmeting tedoen bij de start van de werkplaats in januari 2007. Vanaf2008 zijn alle respondenten drie jaar op rij aan de handvan deze (steeds dezelfde) vragen en een (nagenoeg on-gewijzigde) lijst actoren gevraagd hun relaties met deandere actoren in het netwerk aan te geven. In 2008 zijnde vragen op digitale wijze voorgelegd, in 2009 en 2010zijn ze in een telefonisch interview afgenomen.

De data zijn in matrices gezet en ingevoerd in UCINET6.0.29,30 Vervolgens zijn statistische analyses gedaan enzijn netwerken met het computerprogramma Visone30 inbeeld gebracht.

In de analyses hebben we gekozen voor de volgendematen: dichtheid en centraliteit van het netwerk, actorcentraliteit en dichtheid van relaties binnen en tussengroepen.27,31

DichtheidWe hebben gekeken naar de ‘dichtheid’ omdat dit infor-matie geeft over de participatie en de mate van integratievan de actoren in het netwerk. Dichtheid is gedefinieerdals het aantal bestaande relaties gedeeld door alle poten-tiele relaties tussen de actoren in het netwerk. Des tehoger de dichtheid (0-100%), des te meer de actoren ookdaadwerkelijk deelnemen aan het netwerk en onderlingeinteracties laten zien. De actoren zijn ingedeeld in degroepen beleid, onderzoek en praktijk waarbij is gekekennaar de dichtheid in en tussen deze groepen.

CentraliteitOok hebben we de posities, ofwel de ‘centraliteit’, van deindividuele stakeholders in het netwerk bekeken. Cen-traliteit (0–100%) geeft aan hoe belangrijk een actor ineen netwerk is. Centraliteit kan op basis van verschillendecriteria en aannames gedefinieerd worden. In deze studiehebben wij ‘degree centraliteit’, ‘closeness centraliteit’ en‘betweenness centraliteit’ gebruikt.

Degree centraliteit beschrijft het aantal relaties dat eenactor heeft met andere actoren. Voor de relatie adviesgeven is dit outdegree: het aantal adviesrelaties naar an-

TSG 90 / nummer 7 446

tsg jaargang 90 / 2012 nummer 7 Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de publieke gezondheidszorg - pagina 446 /

Page 4: Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en

dere actoren toe. Dit geeft informatie over de matewaarin actoren in staat zijn de andere actoren in hetnetwerk direct te bereiken en invloed uit te oefenen op deactiviteiten van het netwerk.

Closeness centraliteit (als tweede maat) geeft aan inhoeveel stappen een actor gemiddeld alle andere actorenin het netwerk kan bereiken. Des te hoger dit aspect vancentraliteit van een actor is, des te korter de lijn naar alleanderen in het netwerk is. Dit verhoogt de mogelijkhedenom met anderen te communiceren en de activiteiten vanhet netwerk te coordineren. Dit is een belangrijke functievan de AWL.

Ten derde hebben we de betweenness centraliteit voorde actoren berekend. Deze indicator geeft de mate aanwaarin een specifieke actor tussen andere actoren in staat,deze met elkaar verbindt en daardoor toegang heeft totinformatiestromen en beslissingen in het netwerk kanbeınvloeden. Een actor met een hoge betweenness cen-traliteit controleert als het ware de interacties van ande-ren en de stroom van kennis en informatie, en vervult zoeen brugfunctie. In deze studie gebruiken wij between-ness centraliteit om te zien in hoeverre de AWL inderdaadeen brugfunctie vervult tussen groepen in het netwerk.

Naast actor centraliteit wordt altijd melding gemaaktvan de centraliteit van het netwerk als geheel; de matewaarin het netwerk gecentraliseerd is rondom de meestcentrale actor of actoren. Des te hoger de centraliteit (0-100%) des te meer het netwerk gecentraliseerd is rondomeen of enkele actoren.

Dichtheid en centraliteit van het netwerk en centrali-teit van actoren, maar ook de dichtheid binnen en tussenbepaalde groepen zijn belangrijke structuurkenmerkenvan netwerken. Ze worden gebruikt om te kijken naar deintegratie van netwerken.32-35 Deze is nodig om infor-matie of kennis in het netwerk te laten circuleren.

Over de vraag welke manier en mate van integratieonder welke omstandigheden de beste resultaten oplevertwordt in de literatuur verschillend gedacht. Het kan gaanom een systeem dat via een centrale actor geıntegreerdwordt en nauwelijks verbindingen tussen de andere ac-toren heeft. Zo’n systeem kan efficient opereren ennieuwe kennis genereren. De centraliteitsmaat staat hiervoorop.32, 35 Coleman meent echter dat veel onderlingerelaties nodig zijn zodat gezamenlijke waarden en nor-men kunnen ontstaan en sociale controle plaatsvindt.34

De mate van dichtheid is dan leidend. Ook een mix wordtvoorgestaan: leden van een bepaalde groep wisselen on-derling intensief kennis uit, maar hebben ook (enkele)relaties met andere groepen zodat ook nieuwe kennisgeıntegreerd kan worden. Dichtheid binnen en tussengroepen wordt dan als maat genomen.33

We hebben drie rondes van dataverzameling met elk 103actoren uitgevoerd. De respons op management niveau(34 actoren) was 57%, 91%, 74% en op operationeelniveau (69 actoren) 60%, 86%, 86% voor de jaren 2008,2009 en 2010. Omdat de respons in 2008 laag was en ermogelijk nog geen grote ontwikkelingen te zien waren indat jaar, wordt in de volgende analyse primair op de jaren

2009 en 2010 ingegaan en alleen incidenteel naar 2008gerefereerd.

Resultaten

De resultaten voor het jaar 2009 en 2010 worden hiergepresenteerd en zijn in figuur 1 en 2 samengevat. Daarnawordt voor het totale beeld ingegaan op de netwerkmatendichtheid en centraliteit, en de structuur van de netwer-ken. Voor de betekenis van de hierna genoemde matenzie de uitleg onder methode.

2009Op operationeel niveau zien we dat het netwerk ‘samen-werking in kennisontwikkeling’ een dichtheid heeft van7%. De centraliteit van het netwerk als geheel is 38% voorcloseness. In de top vijf van meest centrale actoren is deAWL tweede voor closeness. In het netwerk ‘advies geven’is de dichtheid 10%. De meest centrale posities wat be-treft uitgaande adviesrelaties, outdegree, worden ingeno-men door GGD-teams (3). De AWL komt niet in de topvijf voor. Met betrekking tot betweenness is de AWLvijfde in de lijst van meest centrale actoren. De centrali-teit van het netwerk is hier 11%

Op management niveau is de dichtheid in het netwerk‘samenwerking in kennisontwikkeling’ 8%. De centrali-teit van het netwerk met betrekking tot closeness is 75%,het netwerk is hier sterk rond de AWL gecentraliseerd. Inhet netwerk ‘advies geven’ is de dichtheid 10%. In deuitgaande adviesrelaties, outdegree, neemt de AWL eenvierde positie in van meest centrale actoren. De centrali-teit van het netwerk is 33%.

De betweenness maat geeft aan dat de AWL derde isvan meest centrale actoren, voorgegaan door twee GGD-afdelingen. De centraliteit van het netwerk is 24% en dusop basis van betweenness zwak tot matig rond de GGD-afdelingen gecentraliseerd.

2010Op operationeel niveau heeft het netwerk ‘samenwerkingin kennisontwikkeling’ een dichtheid van 7%. De cen-traliteit van het netwerk als geheel is 46% voor closeness.De AWL is de meest centrale actor voor closeness. Deandere centrale actoren komen uit universiteit en GGD.In het netwerk ‘advies geven’ is de dichtheid 16%. Demeest centrale posities wat betreft outdegree worden ookin 2010 ingenomen door GGD-teams (2). De AWL staatderde in de top vijf. De centraliteit van het netwerk is51%. Met betrekking tot betweenness is de AWL de meestcentrale actor, gevolgd door actoren uit alle drie de do-meinen. De centraliteit van het netwerk is hier 21%.

Op management niveau is de dichtheid in het netwerk‘samenwerking in kennisontwikkeling’ 10%. De AWLneemt hierin de eerste plaats in van de meest centraleactoren wat betreft closeness centraliteit. De centraliteitvan het netwerk als geheel is 31% op basis van closeness.In het netwerk ‘advies geven’ is de dichtheid 15%. Vooroutdegree is de AWL vierde van meest centrale actoren.De centraliteit van het netwerk is 67%.

De betweenness maat geeft aan dat de AWL hier de

TSG 90 / nummer 7 447

tsg jaargang 90 / 2012 nummer 7 Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de publieke gezondheidszorg - pagina 447 /

Page 5: Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en

derde positie inneemt. De meest centrale actoren zijnGGD-afdelingen die vooral advies geven aan de gemeen-ten. De centraliteit van het netwerk is 12%.

DichtheidAlgemeen gesproken hebben de netwerken een lagedichtheid (7-16%). Hoewel de dichtheid van de netwer-ken op operationeel niveau slechts een beetje hoger is dandie op management niveau lijken de netwerken op ope-rationeel niveau beter geıntegreerd en tonen ze minderactoren die geheel geısoleerd zijn. Deze vergelijkbaredichtheid, maar betere integratie, komt omdat de net-werken op operationeel niveau veel meer actoren bevat-ten. Het benodigde aantal relaties om een hogere dicht-heid te halen is dan vele malen groter en moeilijker terealiseren.

De dichtheid van de netwerken ‘advies geven’ is wathoger dan die van ‘samenwerking in kennisontwikkeling’.Dit is wellicht te begrijpen uit het type relatie: een ad-viesrelatie is gemakkelijker om aan te gaan en te onder-houden dan een samenwerkingsrelatie in een gezamenlijk(onderzoeks)project, omdat voor de laatste relatie veelmeer tijd en resources nodig zijn om deze op te bouwenen te onderhouden.

Zowel de netwerkbeelden als de groepsanalyse (beleid,onderzoek en praktijk) laten zien dat de dichtheid met

betrekking tot de relatie ‘advies geven’ in de groepenmeestal hoger is dan daartussen. Dit wil zeggen dat acto-ren die tot dezelfde groep behoren (beleid, onderzoek,praktijk) meer met elkaar interacteren dan met actorendaarbuiten, van een andere groep. Dit komt bijzondersterk naar voren op operationeel niveau in de netwerken‘advies geven’. Gemeentelijke beleidsmedewerkers enuniversitaire teams interacteren vooral onderling en op-vallend weinig met elkaar. De dichtheid binnen de groepvan gemeentes is 16% in 2009 en stijgt naar 51% in 2010.De dichtheid binnen de groep van universitaire teams is13% in 2009 en 22% in 2010. De dichtheid tussen debeide groepen (universiteit en gemeenten) is voor beidejaren nagenoeg 0. Dit betekent dat er bijna geen directerelaties tussen beide groepen bestaan. Deze twee groepenworden met elkaar in het netwerk verbonden door deteams bij de GGD en de AWL. De dichtheid binnen degroep van GGD-teams is 21% in 2009 en 32% in 2010.Tussen de GGD en de gemeenten is dit 33% voor ad-viesrelaties van de GGD naar de gemeenten voor 2009 en45% in 2010. Dit bevestigt de vertaal- en adviesfunctievan de GGD. De dichtheid tussen de GGD-teams en deuniversitaire teams is voor beide relaties en jaren met zo’n5% aan de lage kant. Een uitzondering op voorgaande isde dichtheid van de relaties van de AWL met de anderegroepen; deze is hoger. Dit is inherent aan de rol van de

2009

Dichtheid: 10%, Centraliteit (betweenness): 11% Dichtheid:16%, Centraliteit (betweenness): 21%

Dichtheid: 7%, Centraliteit (closeness): 38% Dichtheid: 7%, Centraliteit (closeness): 46%

2010Adviesgeven

Samen-werking in kennis-ontwik-keling

Figuur 1: Netwerken op operationeel niveau

TSG 90 / nummer 7 448

tsg jaargang 90 / 2012 nummer 7 Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de publieke gezondheidszorg - pagina 448 /

Page 6: Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en

AWL en ook logisch omdat het maar om een actor gaatwaarmee een relatie aangegaan hoeft te worden. De ge-meenten lijken een perifere rol in de netwerken te spelen.Een behoorlijk aantal participeert zelfs niet, in het bij-zonder niet waar het de samenwerking in kennisontwik-keling betreft. Gemeenten interacteren nauwelijks met deuniversiteit; noch op operationeel noch op managementniveau. Dit geldt voor beide typen relaties en beide jaren.

CentraliteitZoals hiervoor aangegeven heeft de AWL een belangrijkepositie, maar is deze niet zo centraal als men zou ver-wachten (aangezien de netwerken opgezet zijn rond dezenieuwe actor). In 2010 lijkt de centrale rol op operatio-neel niveau te zijn versterkt terwijl die op managementniveau iets afnam vooral met betrekking tot kennisont-wikkeling. De GGD speelt op beide niveaus een belang-rijke complementaire rol in het bijzonder de teams ge-

2009

Dichtheid:10%, Centraliteit (betweenness): 24% Dichtheid:15%,Centraliteit (betweenness):12%

Dichtheid: 8%, Centraliteit (closeness): 75% Dichtheid:10%, Centraliteit (closeness): 31%

2010Adviesgeven

Samen-werking in kennis-ontwik-keling

Figuur 2: Netwerken op management niveau

TSG 90 / nummer 7 449

tsg jaargang 90 / 2012 nummer 7 Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de publieke gezondheidszorg - pagina 449 /

Page 7: Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en

zondheidsbevordering en beleid. De positie van de AWLis echter wel zodanig belangrijk dat bij terugtrekking uitde netwerken de kans groot is dat deze uit elkaar vallen.

NetwerkstructuurAls we naar de structuur van de netwerken kijken in 2009en 2010 (figuur 1 en 2) zien we geen hele grote maar tochduidelijke veranderingen optreden. De structuur wordtop beide niveaus en met betrekking tot samenwerking inkennisontwikkeling en advies geven iets dichter, maar opoperationeel niveau ook meer rond de AWL gecentrali-seerd, hoewel de verschillen in centraliteit tussen de AWLen de andere actoren relatief klein zijn. Aan de anderekant neemt de netwerkcentraliteit op management ni-veau duidelijk af. Dit komt grotendeels door de integratievan meer gemeenten (het aantal geısoleerde actorenneemt af) en additionele onderlinge relaties om de AWLheen. Het systeem wordt dus langzaam meer geınte-greerd.

Zoals gezegd heeft geen nulmeting plaats kunnen vin-den en was de respons in 2008 laag. Hoewel we daaromgeen details over de eerste meting willen presenterenkunnen we wel zeggen dat de kenmerken van de net-werken in 2008 nagenoeg gelijk waren. Ook in dat jaarwas de interactie tussen universiteit en gemeente geringen had de AWL een belangrijke maar geen dominantepositie.

Discussie

De uitgevoerde netwerkanalyse kent beperkingen. Dezedoen zich vooral voor met betrekking tot de dataverza-meling. De grenzen van het netwerk vastleggen - de keuzewelke actoren meegenomen worden en welke niet - waslastig vanwege de hoge aantallen (in het bijzonder opoperationeel niveau) en de voortdurende verbreding vanonderwerpen en daarbij betrokken actoren. Ook de on-derzochte relaties, bepaald op twee, geven mogelijk een tebeperkt beeld van de netwerken die door de activiteitenvan de AWL zijn ontstaan. Beleid, onderzoek en praktijkzijn niet altijd strikt te scheiden. Er zijn ook een aantalactoren die in de verschillende domeinen optreden bij-voorbeeld de zogenoemde ‘science practitioners’. Tot slotwas een valide analyse van de beginfase door het ontbre-ken van een nulmeting en een lage respons in 2008 nietgoed mogelijk.

Toch hebben we met de bestudeerde relaties een dui-delijk beeld kunnen schetsen van de ontwikkeling van dehoofdkenmerken van de netwerken in de loop van de tijddoor in drie opeenvolgende jaren data te verzamelen bijdezelfde (grote) groep. Dit is in netwerkanalyse tamelijkuniek en maakt de data meer valide. De validiteit werdook bevorderd door de analyse van de resultaten te ver-binden met andere, kwalitatieve data uit de evaluatiestu-die, en de interpretatie van de data met meerder onder-zoekers te verrichten, en ze te bespreken met betrokke-nen.

Terugkerend naar de gestelde vragen laat de evaluatie-studie zien dat in de onderzochte netwerken met betrek-king tot kennisontwikkeling en –uitwisseling in de afge-lopen jaren geen hele grote, maar toch duidelijke veran-

deringen optraden. De structurele hoofdkenmerken vande netwerken zijn hoogstwaarschijnlijk al ontstaan op hetmoment dat de samenwerking tussen beleid, onderzoeken praktijk in de AWL van start ging. Deze is gebaseerd opde organisatiestructuur van de werkplaats en op de ge-zamenlijke uitvoering van promotieonderzoeken. In dezeonderzoeken speelt de AWL een grote rol. De aangegevenrelaties in kennisontwikkeling in 2010 waren dan ookvoor het merendeel al langer bestaande relaties. Hetaantal onderzoeksprojecten waarin men samenwerkt, isin de loop van de drie jaar toegenomen.

De interacties in de netwerken vinden vooral plaatstussen universiteit en GGD, en tussen GGD en gemeente.De gemeenten staan in menig opzicht, maar vooral opmanagement niveau nog aan de zijlijn. Zij interacterenweinig met de universiteit en ook nauwelijks rechtstreeksmet de AWL. De positie van de AWL scoort hoog incentraliteit maar is niet dominant. Ze vervult duidelijkeen brugfunctie tussen de verschillende groepen. Dezefunctie is van 2009 naar 2010 versterkt en lijkt voorlopigvan belang om het netwerk bij elkaar te houden omdat deinteracties buiten de AWL om, tussen actoren uit de ver-schillende groepen, weinig ontwikkeld zijn. De positievan de GGD is complementair aan die van de AWL. DeGGD-afdelingen verbinden de gemeenten aan het net-werk en interacteren rechtstreeks met de universiteit. Departicipatiepatronen en integratie tussen de groepen lij-ken op basis van de resultaten tussen 2008 en 2010 nietsubstantieel veranderd. Maar ze zijn inhoudelijk wel ver-breed en versterkt zoals uit kwalitatieve informatie blijkt.Het systeem als geheel is duidelijker rond de AWL ge-structureerd. De integratie van de netwerken ‘samen-werking in kennisontwikkeling’ verbeterde door eengroeiend centrale positie van de AWL in het bijzonder opoperationeel niveau. De dichtheid is laag en neemt nau-welijks toe. Waar het gaat om deze samenwerking lijkteen gecentraliseerd model in de gegeven omstandighedenhet meest passend. Hierdoor zijn alle actoren aangeslotenop de informatiestroom, hoeft er weinig energie gestokente worden in het onderhouden van heel veel relaties en deverbinding van gescheiden actoren genereert nieuwekennis.35 De integratie van de netwerken ‘uitwisselingvan kennis’ vindt vooral binnen de specifieke groepenplaats. Er zijn wel verbindingen, en dus uitwisseling vankennis tussen de groepen, maar de dichtheid is laag.33 DeAWL is (met enkele GGD-afdelingen) een belangrijkeverbindende actor voor uitwisseling tussen de groepen.Een geıntegreerd netwerk op basis van een hoge dichtheidnaar idee van Coleman34 waarin zo veel mogelijk onder-linge relatie worden gevestigd, vindt hier geen steun.

Respondenten geven in focusgroepen over de uitkom-sten van de netwerkanalyses aan dat niet iedereen metiedereen relaties hoeft aan te gaan, maar dat er een zekerebasis nodig is waarin men elkaar gemakkelijk weet tevinden. Verder vindt men dat verbindende figuren eenrol in het samenwerkingsproces dienen te spelen.

Als we voorgaande spiegelen aan resultaten uit eencasestudy in een andere academische werkplaats zien wehet volgende.25 De verbindingen tussen leden van de-zelfde groep zijn sterk gevestigd en spelen een primaire

TSG 90 / nummer 7 450

tsg jaargang 90 / 2012 nummer 7 Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de publieke gezondheidszorg - pagina 450 /

Page 8: Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en

rol in de professionele praktijk en verantwoording vanalle dag. De veilige ruimte ‘back-stage’ waar, op door deprogrammaleider gecoordineerde wijze, onderhandeld entot consensus wordt gekomen tussen groepen overbruikbare en relevante kennis lijkt nog niet volledig ont-wikkeld en benut.

De AWL kan in de bestaande netwerkstructuur demakelaarsrol in kennisdeling echter wel gemakkelijk opzich nemen, evenals de GGD. Als centrale actor in decoordinatie van het kennisnetwerk en als verbindendeactor om connecties tussen actoren te stimuleren om deuitwisseling van kennis te faciliteren. Het gaat niet alleenom kennis te laten stromen, maar ook om de transfor-matie van kennis door de uitwisseling van verschillendetypen kennis en expertise.9 De positie van de AWL dientdan wel verstevigd worden.

Door het ontbreken van een nulmeting is het nietmogelijk uitspraken te doen over in hoeverre de instellingvan de AWL de structuur van het netwerk daadwerkelijkheeft veranderd. We kunnen echter wel kijken naar degegeven netwerkstructuren en aangeven in hoeverre dezehet bereiken van ‘tweede orde effecten’ ondersteunen. Wezien, in het bijzonder op operationeel niveau, dat veelactoren uit beleid, onderzoek en praktijk betrokken zijn,zowel in samenwerkingsrelaties in praktijkgericht onder-zoek als in kennisuitwisseling door middel van adviesre-laties. We zien ook ‘overbodige’ relaties, dat wil zeggenrelaties die niet direct noodzakelijk zijn voor de kennis-uitwisseling tussen de groepen maar die wel dienen alsback up en stimulans voor de circulatie van kennis in hethele systeem. De groeiend centrale positie van de AWLzorgt voor een duidelijker gestructureerd systeem. Opmanagement niveau zijn veel minder actoren betrokken,maar deze lijken wel een stevige kern met onderlingerelaties te vormen voor kennisontwikkeling en -uitwisse-ling.

Conclusie

Vanuit het perspectief van de structuur van de netwerkenconcluderen we op basis van het voorgaande dat er vol-doende infrastructuur beschikbaar is om ‘tweede ordeeffecten’ te kunnen bevorderen: integratie van weten-schappelijke kennis in praktijk en beleid van de publiekegezondheidszorg en omgekeerd.

Het is echter wenselijk de onderlinge interactie opmanagement niveau te intensiveren, vooral in kennis-ontwikkeling, en daarbij de betrokkenheid van (het aan-tal) gemeenten nog verder te vergroten om zodoende depositie van de uitvoering in het systeem te versterken.

Structurele participatiepatronen zijn na de invoeringvan de AWL in 2007 op hoofdlijnen niet sterk veranderd.Dit pleit voor verdere versterking en inbedding van deAWL, ook als organisatorische entiteit, in het bijzonderop management niveau om het echte coordinatiecentrumvan het netwerk te worden. Dit zou goed mogelijk zijn,zoals ook de minister bepleit,36 als innovatiecentrumbinnen de GGD. De rol van de AWL blijft voorlopig ookbelangrijk om de integratie tussen groepen, overlap tus-sen de domeinen te verhogen zodat er voldoende ruimteis voor de co-creatie van nieuwe kennis.

Abstract

Academic Collaborative Centres to strenghten knowledgedevelopment and exchange in public health.Results from network analysis of the academic collaborativecentre in Limburg, the Netherlands.The Academic Collaborative Centre for Public Health inLimburg, the Netherlands, was set up in 2006. Setting up anacademic collaborative centre can be considered an inter-vention to strengthen the collaboration between munici-palities, academic institutions and public health organiza-tions. It was then hoped that by developing this networkintegration of policy, research and practice would subse-quently be enhanced. The overarching goal hereby is toimprove the quality of public health care. The paperpresents results from an evaluation study which has beenconducted during the first phase of program execution. Themain research question that guided the research is: how dothe collaborative networks of actors in policy, research andpractice look after the setup of the collaborative center inLimburg and how do they change over time? We collecteddata in three successive years with 103 respondents on theties between the participating organizational entities at themanagement and operational levels and used quantitativenetwork analysis to assess the evolution of collaborativerelationships in the development and exchange of knowl-edge in local public health. Network graphs provided ad-ditional insight. The results show that network structuresdid not change dramatically during the years under inves-tigation but we nonetheless saw some significant changestowards an enhanced integration of the networks. In gen-eral, the networks studied have a relatively low density,however, density within groups is much higher than be-tween groups of organizations from the different domains.In 2010, the last year under investigation, the AcademicCollaborative Centre holds a central position in the net-works and functions as a broker between the differentgroups (policy, research and practice). The GGD (publichealth service) takes a complementary position. We con-clude that from a structural perspective a sufficient infra-structure is in place that can facilitate the achievement ofthe overall goal of the program.

Keywords: Academic Collaborative Centre, network analy-sis, knowledge development and exchange

Literatuur

1. RGO. Advies Kennisinfrastructuur Public Health: kennisver-

werving en toepassing. Den Haag: RGO, 2003, p. 112.

2. Jansen MWJ et al. Van praktijk naar bewijsvoering en beleid en

vice versa. Subsidieaanvraag ZonMw nr4946. Maastricht:

GGD-Zuid Limburg, 2006.

3. Jansen MWJ et al. Collaboration between practice, policy and

research in local public health in the Netherlands. Health

Policy 2008;86:295-303.

4. Jansen MWJ et al. Public Health: disconnections between

policy, practice and research. MBMC Health Res Policy Sys-

tems 2010;8:37.

5. Atwood K, Colditz GA, Kawachi I. From public health science to

prevention policy: placing science in its social and political

contexts. Am J Public Health 1997; 87:1603-6.

TSG 90 / nummer 7 451

tsg jaargang 90 / 2012 nummer 7 Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de publieke gezondheidszorg - pagina 451 /

Page 9: Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en

6. Innvaer S et al. Health policy-makers’ perceptions of their use

of evidence: a systematic review. J Health Services Res Policy

2002;7:239-44.

7. Lomas J. Using ’linkage and exchange’ to move research into

policy at a Canadian foundation. Health Aff 2000;19:236-40.

8. Rogers EM. Diffusion of innovations. New York: Free Press,

2003.

9. Meyer M. The Rise of the Knowledge Broker. Science Comm

2010;32:118-27.

10. Ward V, House A, Hamer S. Knowledge brokering: the missing

link in the evidence to action chain Evidence Policy 2009;5:

267-79.

11. Klerkx L, Leeuwis C. Establishment and embedding of innova-

tion brokers at different innovation system levels: Insights

from the Dutch agricultural sector. Techn Forecast Soc Change

2009;76:849-60.

12. Vaandrager L, Wagemakers A, Saan H. Evidence in gezond-

heidsbevordering. Tijdschr Gezondheidswet 2010;88:270-6.

13. Laumann EO, Marsden PV, Prensky D. The Boundary Specifi-

cation Problem in Network Analysis. In: Freeman LC, White

DR, Romney AK (eds). Research Methods in Social Network

Analysis. Fairfax: George Mason University Press, 1989: p. 61-

87.

14. Hoeijmakers M. Evaluatie academische werkplaats: van reflectie

naar beoordeling. Geleen: Academische Werkplaats Publieke

Gezondheid Limburg, GGD Zuid Limburg, 2007, p. 24.

15. Weiss C. Evaluation. Methods for studying Programs and

Policies. 2nd ed. New Jersey: Prentice Hall, 1998.

16. Rossi PH, Lipsey MW, Freeman HE. Evaluation. A Systematic

Approach. London: Thousand Oaks, Sage Publications, 2004.

17. Hoeijmakers M, Jansen M. Academiseren en evalueren. Tijdschr

Gezondheidswet 2008;86: 314-20.

18. Swanborn PG. Case-study’s: Wat, wanneer en hoe? Amsterdam:

Boom, 2000, p. 176.

19. Yin RK. Case Study Research. Design and Methods. London:

Thousand Oaks, Sage Publications, 2003.

20. Abma TA, Broerse J. Zeggenschap in wetenschap. Patienten-

participatie in theorie en praktijk. Den Haag: LEMMA, 2007.

21. Springett J. Participatory approaches to evaluation in health

promotion. In: Rootman I et al (eds). Evaluation in health

promotion. Principles and perspectives. Geneve: WHO, 2001,

p. 83-105.

22. Wallerstein N, Polascek M, Maltrud K. Participatory Evaluation

Model for Coalitions: The development of Systems Indicators.

Health Promotion Practice 2002;3:361-73.

23. Powell WW. Market nor Hierarchy: Network Forms of Orga-

nization. In: Staw BM, Cummingd LL. (eds). Greenwich: JAwe

Press, 1990, p. 295-336.

24. Knight C, Lightowler C. Reflections of ’knowledge exchange

professionals’ in the social sciences: emerging opportuinities

and challenges for university-based knowledge brokers. Evi-

dence Policy 2010;6:543-56.

25. Wehrens R, Bekker M, Bal R. Coordination of research, policy

and practice: a case study of collaboration in the field of public

health. Science Public Policy, 2011;38(10):755-766

26. Kaashoek B, Ongena G, Raab J. Netwerken die werken? Net-

werkanalyse als instrument voor beleidsevaluatie. Bestuurswe-

tensch 2009;5:55-72.

27. Wasserman S, Faust K. Social Network Analysis. Methods and

Applications. Cambridge: Cambridge University Press, 1997.

28. Green LW. Making research relevant: if it is an evidence-based

practice, where’s the practice-based evidence. Family Practice

2009;25:suppl.1.

29. Borgatti SP, Everett MG, Freeman LC. UCINET 6.0. Natick:

Analytic Technologies, 1999.

30. Brandes U, Kenis P, Raab J. Explanation through network

visualization. Methodology 2006; 2:16-23.

31. Scott J. Social Network Analysis. a handbook. London: Sage

Publications, 2000.

32. Burt RS. Structural Holes. Cambridge: Harvard University

Press, 1992.

33. Burt RS. Brokerage and Closure. An Introduction to Social

Capital. Oxford: Oxford University Press, 2005.

34. Coleman J. Social Capital in the Creation of Human Capital.

Am J Sociol 1988;94:95-120.

35. Provan KG, Milward HB. A preliminary theory of interorgani-

zational network effectiveness: A comparison. Admin Sci

Quart 1995;40:1-33.

36. Ministerie van VWS. Vervolgprogramma Academische Werk-

plaatsen Publieke Gezondheid. Opdrachtbrief aan ZonMw.

Den Haag: VWS, 2008.

Correspondentieadres

Dr. Marjan Hoeijmakers, Gezondheid in beweging, DeGroenling 10, 5993HD Maasbree, tel: 06-49930698, e-mail:[email protected]

TSG 90 / nummer 7 452

tsg jaargang 90 / 2012 nummer 7 Academische werkplaatsen ter versterking van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de publieke gezondheidszorg - pagina 452 /