Post on 25-Jul-2016
description
BOND VOOR LICHAMELIJKE OPVOEDING VZWwww.bvlo.be
Trimestrieel tijdschrift nr. 3 - 2015 - juli - aug - sept - Aflevering 247 - Erkenningsnummer: P409677 - Afgiftekantoor Gent X
BVLO
BOND VOOR LICHAMELIJKE OPVOEDING VZW
Tijdschrift voor Lichamelijke
Opvoeding Vakblad voor
gekwalificeerdenin de LO & Sport,trainers en
jeugdsportbegeleiders
Vlaamse oVerheid
2
De familie van Koen K. uit Hoegaarden :
“De beste vakantie ooit !”
Jaarlijks verzekeringscontract Assistance Basis met 1 voertuig. Jaarpremie van € 120, in één keer te betalen, indien voldaan aan de acceptatievoorwaarden. Ethias nv, Rue des Croisiers 24 te 4000 Luik, is een verzekeringsmaatschappij toegelaten in België onder het nr. 0196 en onderworpen aan het Belgisch Recht. RPR Luik BTW BE 0404.484.654 - Iban: BE72 0910 0078 4416 BIC: GKCCBEBB. De algemene voorwaarden alsook een infofiche zijn beschikbaar in onze kantoren en op onze site www.ethias.be. In geval van klacht, contacteer Ethias "Dienst 2035", Prins-Bisschopssingel 73 te 3500 Hasselt, klachtenbeheer@ethias.be of de Ombudsman van de Verzekeringen (www.ombudsman.as), de Meeûssquare 35 te 1000 Brussel. Publicitair document.
Dankzij Ethias Assistance
Sluit nu uw Ethias Assistance af op ethias.be Online betalen = morgen al verzekerd !
AUTOBelgië & Europa
=GEZIN overal ter wereld
verblijven max. 90 dagen
€ 10 /maand
+
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 3nr. 3 / 2015
Christine De MeDts
Theorie
Woord Vooraf ........................................................................................................... 3
Meer LO op school? Het kan! Met rijbewijs op zak naar het secundair ........................................................................................................... 4sophie Van aelst
Kijk eens wat ik al kan! Een portfolio binnen het evaluatiesysteem bewegingsopvoeding in de lagere school .................................................................................................................................7Christine De MeDts
Leg je rechterhersenhelft over je linkerhersenhelft en beweeg en beweeg en beweeg … Over neuromythes in de Lichamelijke Opvoeding .......................................................... 13pieter tijtgat
Beweging en LO in interculturele omgeving ..................... 16sofie De rijCk i.s.M. lore, ruth, ruben, DaVine en Charlotte
Moeten jonge sporters een hartscreening ondergaan? (deel 2) ........................................................................................................................ 19kCe feDeraal kennisCentruM Voor De gezonDheiDszorg
Herziening van de Europese norm voor touwenparcours: technische ontwikkelingen en veranderde eisen voor toezicht ......................................................................................................................... 24johan hoVelynCk en brenDa De fré
BVLO-Activiteiten met recreatieve activiteiten, club-bezoeken, … ........................................................................................................... 29
Bond voor Lichamelijke Opvoeding – voorstelling ..... 35
PRAKTIJK
Krachtbal op school: minikrachtbal (deel 3 en slot) falos kraChtbal - VlaaMse kraChtbalfeDeratie Vzw
kraChtbal 012-015
FietSOmeter: fiets samen, fiets beter, doe de FietSOmeterVlaaMse stiChting VerkeerskunDe
fietsen 007-011
Veilig leren fietsen met de VSVVlaaMse stiChting VerkeerskunDe fietsen 012-013
BVLOIn dit nummer
Woord vooraf’t Is weer voorbij die mooie zomer… Ah, je dacht dat er geen einde aan kon komen. 1 september is toch elk jaar een speciale dag, de eerste schooldag voor zovele kinderen én hun leerkrachten, bijpraten aan de schoolpoorten, druk ver-keer, geblokkeerde kiss & ride-stroken, overvolle trams en bussen, opvallende fluohesjes van jonge fietsers, geconcentreerde gemachtigde opzichters aan de oversteekplaatsen, … Iedereen staat weer op scherp! Ben jij ook klaar voor een nieuw school- en sportjaar? Wij willen jou graag mee-nemen voor een boeiende periode met BVLO. Wij nodigen jou met plezier uit op één of meerdere van onze sportieve en infor-matieve organisaties. Er zijn dit jaar uiteraard weer kwaliteitsvolle nascholingen gepland. De eerste grote organisaties zijn de studiedag van 13 november Gent en de winterstage van midden december in Brugge. Ontdek daarnaast ook de kortere infomomenten of nascholingen rond één bepaald thema. En doe zeker eens mee met een sportief evenement van BVLO. Je vindt zeker iets naar je gading in onze planning. Wist je trouwens dat je ook zelf een voorstel kan doen voor een groeps-activiteit? Tof idee? Eén adres! Met dit tijdschriftnummer krijg je in elk geval al een resem interessante artikels. Het zijn heel uiteenlopende bijdragen: • Een reportage over een fantastisch initiatief van de Fietsersbond Deinze die
elf jaar geleden al het fietsrijbewijs in het leven riep voor kinderen van het zesde leerjaar.
• Een gedurfde maar heel toffe bijdrage over de neuromythes: worden we nu echt slimmer door te bewegen en hoe kunnen we hiermee kritisch omgaan.
• Christine De Medts geeft ons informatie over de portfolio binnen de bewe-gingsopvoeding en praktische tips om die ook te introduceren.
• Verder hebben studenten de sport, beweging en lichamelijke opvoeding die wij kennen getoetst aan een interculturele omgeving. Hoe staan de mensen in Kenia, India en Cambodja ertegenover?
• We geven jou het vervolg mee van het rapport over de wenselijkheid van een hartscreening voor jonge sporters.
• En tot slot bekijken we de veiligheid van touwenparcours, meer specifiek lees je over de ontwikkelingen en eisen qua toezicht tijdens dergelijke acti-viteiten.
• In de praktijkbladzijden krijg je het slot van de verzamelde lesideeën rond minikrachtbal en laten we jou proeven van een lespakket rond de fietSOme-ter en het grote fietsexamen. Klaar voor gebruik!
De laatste bladzijden van het tijdschrift doen jou zeker zin krijgen in sportieve actie. Zorg dat je er één van de volgende keren ook bij bent!Veel leesplezier!
Voor de redactie
Het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is een vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders. Het verschijnt trimestrieel: 5 maart, 5 juni, 5 septem-ber en 5 december. Een abonnement op het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is inbegrepen in het lidmaatschap van de BVLO.Maar een BVLO-lidmaatschap is meer dan dat! Kijk voor alle mogelijke formules en voordelen op onze site: www.bvlo > LO & Sport > Lidmaatschap of bel de ledentelefoon 09- 218 91 23 (kantooruren). Het BVLO-lidmaatschap sluit je af voor 12 maanden of de volle 365 dagen. Alle info en online lid worden: www.bvlo.be
Verantwoordelijke uitgever: E. De BoeverWaterkluiskaai 16, 9040 Sint-Amandsberg/Gent
De redactieraad bestaat uit: Kristine De Martelaer, Eric De Boever, Sophie Van Aelst en wordt bijgestaan door een ruime adviesgroep en een reviewpanel.
Publiciteit: Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzwTel. 09 218 91 20 - Fax 09 229 31 20 - e-mail: communicatie@bvlo.be
Copyright: Het overnemen van artikels en foto's is zonder schriftelijke toestemming van de redactieraad niet toegelaten.Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn/haar artikel.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is ondertekenaar van de Milieubeleidsovereen-komst Papier Vlaanderen en steunt de inspanningen van de Vlaamse regering i.v.m. papierrecuperatie.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw - BONDSHUIS BVLO - Waterkluiskaai 16 - 9040 Sint-Amandsberg/GentBankrekening BVLO: IBAN BE51 4469 7200 0162 BIC: KREDBEBB - Tel. (09) 218 91 20 - Fax (09) 229 31 20 - www.bvlo.be - Openingsuren: 9 tot 12 uur & 14 tot 17 uur
drukkerij New Goff - Eekhoutdriesstraat 67 - 9041 Oostakker (Gent)Tel 09 216 73 73 - fax 09 216 73 74 - info@newgoff.be
Lid van de Unie van de Uitgevers van de Periodieke Pers.
Foto cover: ©BVLO
4
MET RIJBEWIJS OP ZAK NAAR HET SECUNDAIR
Sophie Van aelStCommunicatie BVLO
Inleiding1 september, de dag dat ontelbare kinderen
voor het eerst alleen naar ‘de grote school’
fietsen. “Wees voorzichtig”, klinkt het nog,
vooraleer zoon of dochter de deur toetrekt en
misschien wel met een bang hartje die nieuwe
stap naar het secundair onderwijs zet. Dat fiet-
sen naar school is voor de kinderen wellicht
bijzaak, maar ouders houden zeker weten elke
dag hun hart vast en hopen dat hun kroost vei-
lig en wel aankomt aan de schoolport.
Het is vanuit de idee om kinderen beter voor-
bereid te laten fietsen naar school dat Eddy
Donné van de Fietsersbond Deinze, jaren ge-
leden met het plan kwam om een fietsproef
te organiseren, voorafgegaan door oefenmo-
menten.
“Ik kende professor Jan Pauwels, dé pionier van
het fietsexamen, van de opleiding tot master
LO aan de KU Leuven. De prof had een video
gemaakt rond het fietsexamen en ik vond dit
zo’n goed idee dat ik dit ook in Deinze wilde
introduceren. Ik was nog maar net bestuurslid
van de Fietsersbond Deinze en wou iets rond
fietsen voor kinderen op poten zetten. De link
was snel gemaakt."
“In 2005 werd in Deinze het fietsrijbewijs ge-
lanceerd”, gaat Eddy terug in de tijd. Intussen
is dit een begrip geworden en doen alle Deinse
basisscholen (inclusief deelgemeenten) mee
aan dit initiatief. Jaarlijks goed voor zo’n drie-
honderdtal leerlingen van het zesde leerjaar.
De bedoeling is dat kinderen zich vlot en veilig
met de fiets kunnen verplaatsen en zich een
defensieve rijstijl eigen maken. Het examen
kadert trouwens in de eindterm 6.13 ‘de leer-
lingen beschikken ver voldoende reactiesnel-
heid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coör-
dinatie en ze kennen de verkeersregels voor
fietsers en voetgangers, om zich zelfstandig en
veilig te kunnen verplaatsen langs een voor
hen vertrouwde route’ van het zesde leerjaar
basisonderwijs. “Het unieke aan ons concept is
dat het traject op de openbare weg langs alle
secundaire scholen van Deinze loopt”, zegt de
coördinator van het Fietsrijbewijs.
Principe van het fietsexamenElk jaar in juni organiseert de Fietsersbond
Deinze dus een fietsproef voor de leerlingen
van het zesde leerjaar. Dit gebeurt in samen-
werking met de politie, de civiele bescher-
ming, de stad Deinze en enkele trouwe vrij-
willigers. Deze fietsproef kadert in het halen
van de eindtermen, maar de Fietsersbond wil
hiermee ook iedere leerling van het lager on-
derwijs helpen voorbereiden om alleen naar
school te kunnen fietsen. De fietsroute is zo
gekozen dat ze alle middelbare scholen van
Deinze aandoet.
Het fietsexamen bestaat uit drie delen: de con-
trole van de fiets, een behendigheidstest op
een afgesloten parcours en een parcours in het
echte verkeer.
Stap voor stap of trap voor trapVooraleer de kinderen het fietsexamen kun-
nen afleggen, doorlopen ze enkele stappen.
Vooreerst moeten ze de schriftelijke toelating
krijgen van hun ouders om te mogen deelne-
men. Ten tweede moeten ze beschikken over
een goede fiets met de wettelijke minimum-
vereisten en een fietshelm en fluohesje voor
het fietsexamen. Ten derde dringt de Fietsers-
bond ook aan op de bereidheid van ouders om
de route voldoende in te oefenen samen met
hun kind.
“Om de ouders goed in te lichten over de gang
van zaken en hen het belang te doen inzien
van deze oefenmomenten, organiseren we
jaarlijks in het voorjaar een infoavond ‘Haal
BVLOMeer LO op school? Het kan!
Trefwoorden: fietsrijbewijs, fietsexamen, behendigheidsparcours, verkeersveiligheid, fietsersbond
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 5nr. 3 / 2015
je Fietsrijbewijs’. Bovendien stellen wij een
uitgebreid en volledige geïllustreerde info-
boekje digitaal ter beschikking. Het boekje
beschrijft niet alleen de route, maar de fiet-
ser krijgt ook uitleg hoe hij de belangrijkste
kruispunten volgens de verkeersregels moet
nemen en wordt gewezen op algemene aan-
dachtspunten.
Oefening baart kunstDit moeten we toch eens in de praktijk gaan
bekijken, dacht ik.
En dus trok ik op zaterdag 30 mei 2015, de
eerste van de twee oefendagen, naar de par-
king van sportcomplex Palaestra in Deinze. Het
is een mooie dag en tientallen kinderen zijn
al druk aan het oefenen. De mensen van de
Fietsersbond hebben al vroeg het behendig-
heidsparcours uitgezet en begeleiden de jonge
fietsers bij de proeven. Dat dit niet de eerste
keer is, blijkt al snel uit het deskundige advies
dat ze meegeven.
Ik zie acht posten. Op de eerste laat elke
kandidaat zijn fiets controleren. Is die wel in
gebruiks- en verkeersveilige toestand, d.w.z.
werken de remmen en de bel, zijn de reflecto-
ren in orde, … Vandaar gaat het naar een smal-
le doorgang waarbij de kinderen een 5 meter
lange plank overfietsen. Als dat gelukt is fiet-
sen de deelnemers ‘de acht’, ze nemen enkele
enge bochten tegen een aangepaste snelheid
zonder daarbij het evenwicht te verliezen. De
kunst is natuurlijk om ook geen kegel omver te
rijden of buiten de baan te gaan. Nadien volgt
de cirkelrit waarbij gepolst wordt of de fietser
doelgericht kan afremmen en éénhandig kan
sturen in de bochten. Aan de paal in het mid-
den is een ketting bevestigd, de fietser grijpt
de ketting en rijdt rond de paal zonder dat de
ketting over de grond sleept en geeft na een
toertje de ketting terug aan de begeleider. De
vijfde post is een slalom tussen paaltjes en de
zesde laat de fietsers wisselen van strook en
een hindernis voorbijrijden. Hier wordt hen op
het hart gedrukt dat ze eerst achteruit kijken,
vervolgens hun arm uitsteken en pas dan wis-
selen van strook. De voorlaatste test is fietsen
over een schuine balk, van begin tot einde en
als slotproef moet de fietser vlot komen aanrij-
den en netjes stoppen tussen de lijnen, zonder
het balkje te laten vallen.
De fietsen komen er in alle vormen en kleuren,
roze gepimpte meisjesmodellen, sportieve
mountainbikes en retrofietsen met bloeme-
tjesstuur, … Ook bij de kinderen zelf merken
we enorme verschillen op. Je kan zo de geoe-
fende en de eerder onzekere fietsers detecte-
ren en dat is niet altijd recht evenredig met
hun grootte (waarin we ook heel veel verschil
zien). Maar bij iedereen is er veel concentratie
en inzet, sommigen blijven hardnekkig pro-
beren tot het lukt en ja hoor, oefening baart
kunst. Na enkele doortochten geraakt ieder-
een keurig tot het einde.
6
En wat vinden de supporters?“Dat fietsexamen en deze mogelijkheid
om te oefenen is een prachtig initiatief”,
stelt een begeleidende opa. “Ik heb de
route al een paar keer gefietst met onze
Nils en ik merk dat hij zich al veel vlotter
en veiliger gedraagt in het verkeer. Het is
er met die drukte ook niet eenvoudiger
op geworden”, weet hij. “Ik ga nog een
paar oefenmomenten moeten inplannen”,
geeft een vader toe. “Maar ja, het is ook
nog geen weer geweest hé!”
De omstaanders vinden het stuk voor stuk
superbelangrijk dat er aandacht gaat naar
veilig fietsen en nemen zich voor om ook
zelf nog meer de fiets te nemen. “Het fiet-
sen wordt enorm gestimuleerd, zeker in
Deinze. Met onze fietsende burgemeester,
de blue-bikes en zo”, klinkt het enthousiast.
“Ja, en met de mobiliteitsproblemen, waar-
door je met de auto meer stilstaat dan voor-
uitgaat”, repliceert iemand laconiek.
De grote dagOp 1 juni is dan voor de eerste groep kinde-
ren de grote dag aangebroken. Onder meer de
zesdejaars van Basisschool Onze Lieve Vrouw
in de Kaaistraat staan te popelen om de testen
te doorlopen. Ze krijgen een woordje uitleg en
mogen dan aanschuiven voor de behendig-
heidstest. Pas als ze daarin slagen staat een
begeleider klaar om met hen het parcours op
de openbare weg af te leggen. “Dat aspect ver-
schilt ook van andere fietsproeven”, legt Eddy
Donné uit. “Vaak is het zo dat de kinderen een
parcours afleggen en er op enkele kritieke pun-
ten juryleden en/of politieagenten staan die
optekenen of ze alles correct doen. In Deinze
gaan de kinderen niet alleen de weg op, ze zijn
voortdurend onder begeleiding van een vrijwil-
liger. Die laatste beslist uiteindelijk of de jonge
fietser slaagt voor zijn fietsrijbewijs.
Voor ik mij op het parcours begeef, babbel ik
snel even met vrijwilliger Johan. “Ja, die jon-
gens en meisjes zijn wel een beetje zenuwach-
tig”, geeft hij toe. “En ze proberen alles heel
nauwkeurig te doen, armen uitsteken, mooi
achter elkaar blijven, aan de stoplijn stoppen.
Goed dat het hen zo aangeleerd wordt, ook
dat ze een fietshelm moeten dragen en een
fluohesje.”
Maar Johan weet ook. Als je diezelfde kinderen
in de loop van de volgende jaren tegenkomt,
hebben ze doorgaans geen helm meer aan, laat
staan een fluohesje en steekt er niemand nog
zijn arm uit. “Maar het is dus niet dat het
hen niet aangeleerd is. Trouwens, vele
ouders geven zelf niet het goede voor-
beeld”, zegt hij streng.
In elk geval, vandaag zien we alleen
maar voorbeeldige jonge fietsers op
de openbare weg. Ondanks moeilijke
kruispunten en onverwachte obstakels,
fietst iedereen, de ene al wat zekerder
dan de ander, langs alle ‘grote’ scholen
in Deinze. En goed nieuws was er op het
einde van die eerste examendag, want
iedereen mag bij aankomst zijn rijbewijs
afhalen. Missie geslaagd.
Het behalen van een fietsrij-
bewijs geeft uiteraard geen
garantie dat een kind nooit in
een ongeval betrokken zal ra-
ken, maar het is wel een sti-
mulans en een hulpmiddel om
ongevallen te voorkomen.
Uit onderzoek blijkt dat leerlin-
gen die in een praktische fiets-
test in het verkeer geslaagd
zijn, later minder in ongeval-
lenstatistieken voorkomen.
HET GROTE FIETSEXAMEN, het
educatief pakket van de Vlaam-
se Stichting Verkeerskunde is
ook een initiatief gericht aan
het zesde leerjaar. Wat dat exa-
men precies inhoudt, lees je op
de site www.vsv.be
InleidingActief leren avant la lettreWanneer ik ‘portfolio’ hoor, denk ik onverwijld
aan Vincent Van Gogh die met zijn map onder de
arm rondtrekt op zoek naar een opdrachtgever.
In de map steken enkele werken waarmee hij
verwacht opdrachten binnen te halen. Met zijn
portfolio wil hij laten zien wat hij kan en tege-
lijk ook aantonen welk groeiproces hij al heeft
doorlopen. Van Gogh neemt zijn eigen ontwik-
kelings- en leerproces in handen, evalueert het
eigen werk voortdurend en daarnaast laat hij
zich adviseren door vrienden, kunstkenners en
critici. Hij aanvaardt en verwerkt opmerkingen
en aanbevelingen. Hij is een actieve leerder.
De portfolio is reeds ingeburgerd in heel wat
geledingen van het hoger onderwijs en het
bedrijfsleven. Binnen het basisonderwijs vin-
den we ook heel wat aanzetten, bv. binnen
wereldoriëntatie, muzische opvoeding, taal en
wiskunde… Maar hoe zit het binnen het leer-
gebied bewegingsopvoeding.
Portfolio binnen het huidige basisonderwijsOnze basisschoolkinderen zijn van nature ac-
tieve leerders. Zij nemen spontaan het eigen
leerproces in handen, maar worden graag
bijgestaan door vrienden (medeleerlingen),
ouders en vooral door onderwijskenners (leer-
krachten). Die laatsten hebben de taak de ac-
tieve houding van kinderen te bestendigen. Je
kan dat door een rijke leeromgeving te creëren
die de ontwikkeling van kinderen stimuleert
en toelaat veel te leren.
Om te weten of kinderen goed evolueren is
een open evaluatie nodig. Je probeert de ac-
tieve houding van de kinderen levendig te
houden, hen te laten meedenken over hun
leren en hen zelf te laten sturen. Deze aanpak
heeft een grote impact op de opvattingen van
leerlingen over wat belangrijk is om te leren,
op hun motivatie, zelfvertrouwen en zelfbeeld.
We maken in onze evaluatie meer ruimte vrij
voor de zogenaamde hogere doelen, doelen
die te maken hebben met het breed toepassen
van leerstrategieën, complexe gedragingen en
het op een eigen manier integreren van die
complexe gedragingen. Hiervoor gebruiken we
zachte evaluatiemethoden, zoals bijvoorbeeld
gesprekken voeren, observeren, een persoon-
lijke map laten aanleggen…
In dit artikel gaan we verder in op één van die
zachte evaluatievormen, nl. het gebruik van
een persoonlijke map of portfolio. Dit instru-
ment is heel handig bij het actief leren en legt
de klemtoon op de zelfsturing van de leerling.
(Bron: ‘Portfolio, een waardevol instrument om het ontwik-
kelings- of leerproces te ondersteunen en te evalueren’.
VVKBaO-Onderwijsaanpak. 2003)
Voor bewegingsopvoeding is het gebruik van
de portfolio nog niet zo sterk ingeburgerd,
nochtans kan het zeker een meerwaarde bete-
kenen binnen dit vak. Naast de portfolio blijft
er natuurlijk plaats voor harde evaluatie: het
aftoetsen van meer technische aspecten, me-
ten van bepaalde prestaties, enz. Deze gege-
vens worden opgenomen in de eigen map van
de leerlingen, naast of samen met de portfolio.
1. Wat is een portfolio binnen onderwijs en wat is de waarde ervan: algemeen Een portfolio is een systematische en geor-
dende verzameling van het werk van een kind,
opgebouwd gedurende een schooljaar of over
enkele schooljaren heen.
nr. 3 / 2015Bond voor Lichamelijke Opvoeding 7
ChriStine De MeDtS
Voormalig pedagogisch begeleider Lichamelijke Opvoeding bij VSKOPraktijkassistent UGent
KIJK EENS WAT IK AL KAN!
Een portfolio binnen het evaluatiesysteem bewegingsopvoeding in de lagere school
Trefwoorden: portfolio, evaluatie, leerproces, motivatie, zelfsturing, bewegingsopvoeding, feedback
8
Kinderen kiezen ‘in principe’
zelf wat erin komt, maar het
spreekt voor zich dat je als
leerkracht de kinderen on-
dersteunt bij de aanleg en
de uitwerking van de portfo-
lio. Zo breng je een bepaalde
structuur aan en begeleid je
de kinderen in het maken van
keuzes. Geef hen advies over
welke werkdocumentjes (zo-
als ingevulde opdrachtkaarten,
evaluatieblaadjes…) ze best verzamelen in de
portfolio.
Een leerling kan ervoor kiezen een bepaald do-
cumentje nog even in een wachtmap te steken
en na een periode van inoefenen een nieuwe
poging ondernemen om zijn vaardigheden te
tonen. Beide documenten kunnen dan samen
in de map, zodat de vorderingen duidelijk naar
voor komen.
Volgens Adema (2007) zijn er verschillende
voordelen aan het werken met portfolio’s.
Een eerste reden is zelfvertrouwen en moti-
vatie. Kinderen worden niet vergeleken met
anderen, maar met zichzelf. De focus gaat naar
wat een kind zelf al kan, weet en begrijpt in
vergelijking met wat het nog niet kon, wist of
begreep. Op deze manier krijgt een kind inzicht
in zijn eigen ontwikkeling, wat dan weer bij-
draagt aan het bevorderen van het zelfvertrou-
wen en het gevoel van competentie en daar-
mee indirect aan de motivatie en betrokkenheid
bij het leren. Een leerling ontwikkelt bovendien
een beeld van zijn eigen leerproces door het se-
lecteren, verzamelen en bewaren van werk. De
leerling reflecteert over de producten en uitein-
delijk ook over zijn eigen leerproces.
Tijdens het reflecteren stellen kinderen vragen
als ‘wat heb ik geleerd?’ ‘Hoe doe ik het in ver-
gelijking met de vorige keer?’ ‘Hoe heb ik het
ervaren?’ Vervolgens stelt de leerling nieuwe
doelen, wat leidt tot interactie. Leerlingen pra-
ten hier onderling over maar ook met de leer-
kracht en zelfs met de ouders (Adema, 2007).
Aan de hand van de portfolio leren kinderen
hun ervaring, mening en prestatie onder woor-
den te brengen. Ze leren hun mening te onder-
bouwen en krijgen inzicht in hun leerproces.
Bijvoorbeeld: aanvankelijk zeggen kinderen ‘ik
kan dat/ ik kan dat niet’. Later zeggen ze, ‘ik
kan dit goed want ik voer het uit volgens de
opgegeven aandachtspunten. Of ‘ik kan het
nog niet’ (goed) omdat ik bv. mijn handen niet
juist plaats of omdat ik te ver afstoot …
2. Portfolio binnen bewegingsopvoeding: meer theoretisch kaderWerken met observatie- en evaluatieblaadjes
vormt de kern van de portfolio. Vroeger gingen
deze blaadjes los mee naar huis en dat was
het dan. Nu gebeurt alles meer gestructureerd
en is het steeds mogelijk terug te blikken.
In een portfolio bewegingsopvoeding krijgen
we een verzameling van observaties, evalua-
ties, reflecties en rapportering van motorische
competenties, gezonde en veilige levensstijl,
positief zelfbeeld en sociaal functioneren.
Leerlingen kunnen via zelfstandig werk diver-
se thema’s uit de lessen inoefenen, bijsturen
en beoordelen. Er wordt gebruik gemaakt van
zelfevaluatie, peer evaluatie, co-evaluatie en
evaluatie door de leerkracht. Concreet houden
leerlingen werkblaadjes, evaluatieblaadjes,
prestaties, … bij in hun map in het deel ‘Port-
folio’. Gegevens kunnen onder de vorm van in-
vulblaadjes, foto’s, tekeningen, gevoelsmeters,
korte teksten, videofragmenten…
Voor de leerlingen kan een portfolio een soort
positief-negatief balans zijn. Ze bewijzen als
het ware hun sterktes. Bijkomend kan de leer-
ling ook evaluaties of prestaties bijhouden van
buiten de les, bv. de uitslag van een sportwed-
strijd, een fietstocht met het gezin, een buiten-
schools sportevenement, enz…. Soms worden
hier ook vaardigheden vermeld die voor verbe-
tering vatbaar zijn. Het is dus een persoonlijke
weergave van een persoonlijk afgelegde en
nog af te leggen weg.
Opmerking: sommige leerkrachten brengen de
resultaten van het ‘jaarrapport’ en de ‘port-
folio’ samen. Ze ordenen dan alle gegevens
per bewegingsthema. Wanneer leerkrachten
en leerlingen hiermee samen op een opbou-
wende, reflecterende, stimulerende en res-
pectvolle wijze omgaan, dan kan daar niets
op tegen zijn. In feite zijn leerkracht en leer-
ling dan samen beheerder van de map. Maar
veel belangrijker nog dan het verzamelen
van deze gegevens, blaadjes, evaluatiege-
gevens … is de wijze waarop we met die
gegevens omgaan. Het accent komt echt wel
te liggen op de zelfsturing van elke leerling,
maar dan binnen de eigen mogelijkheden.
In het Leerplan Bewegingsopvoeding BaO VVK-
BaO 2011 (pg. 38) lezen we
• leerlingen liggen zelf aan de basis van
hun gedrag
• leerlingen willen laten zien dat ze het
zélf kunnen
• leerlingen moeten het gevoel krijgen dat
ze zelfstandig aan hun bewegingscompe-
tenties kunnen werken
• leerlingen willen als competent beschouwd
worden binnen hun mogelijkheden
• leerlingen kunnen leerbehoeften aan-
geven, eigen vorderingen overzien en
waarderen
Deze opdracht is wel duidelijk. Maar hoe doe
je dat dan?
• keuzemogelijkheden inschakelen
• initiatieven van leerlingen ondersteunen
• leerlingen zelf keuzes laten maken
• leerlingen uitdagen tot succeservaringen,
grensverleggend
• vertrekken van de belangstelling en het
eigenwaardegevoel van de leerlingen
• voldoende differentiëren
• leerlingen waarderen in hun kunnen
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 9nr. 3 / 2015
• leerlingen laten weergeven wat ze al kunnen
en nog niet kunnen
• scheppen van een taakgericht klimaat
… en dit alles in een sfeer van vertrouwen.
3. Portfolio binnen bewe-gingsopvoeding: concreetEen goede portfolio wil vooral bijdragen tot het be-
reiken van de doelen van jouw volledige leerlin-
gengroep en draagt bij tot goed ‘observeren, evalu-
eren en rapporteren’.
De leerling is daarbij de norm: het proces dat hij
gaat, de weg die hij aflegt, de wijze waarop en de
vorderingen die hij maakt.
Maar de leerling is ook sterk betrokken partij en dat
zowel voor, tijdens als na de evaluatie. Aandacht
voor zelfsturing, zelfevaluatie, feedback en reflectie
zijn daarom uiterst belangrijk.
Start je als leerkracht met een portfolio, dan moet
je de doelen en de bedoeling bespreken met je
leerlingen. Je vraagt jouw leerlingen hun eigen
ontwikkeling in kaart te brengen en deze ook zelf
(mee) in handen te nemen.
Het is belangrijk dat ze weten welke competenties
je van hen daarbij verwacht, nl.
• goed leren observeren, hierbij geholpen door
kijkwijzers, aandachtspuntkaarten, foto’s … door
de leerkracht aangereikt, of via beeldmateriaal
dat samen bekeken en besproken wordt
• keuzes kunnen en durven maken, op basis van
de aangeboden mogelijkheden. Ga je bv. voor
de makkelijkste oefening (a) of kies je voor (b)
of (c).
• doelen bepalen, aanvankelijk nog onder bege-
leiding van de leerkracht; bv. het doel is hier
‘kunnen samenwerken’ en niet de motorische
vaardigheid op zich
• leerbehoeften aangeven, kunnen verwoorden
wat je nog wil leren, wat je nog beter wil doen:
bv. ik kan als tikker meerdere kinderen tikken bij
een overlooptikspel
• eigen vorderingen in kaart brengen, meestal
aan de hand van duidelijke leerlijnkaarten
(blaadjes met de verschillende stapjes) waarop
je kan aangeven welke stappen je prima hebt
uitgevoerd: bv. bewegingskunsten voorwaarts
rollen (cfr. Figuur 1, 2 en 3).
Figuur 1.
Figuur 2.
Figuur 3.
10
Twee voorbeelden uitgewerkt
Er zijn heel veel observatie- en evaluatieblaadjes be-
schikbaar. We verwijzen hier graag naar een recente uit-
gave met het accent op zelfsturing van de leerling: ‘Zet
jezelf in beweging’, Zwijsen, waarin voor elk bewegings-
thema een variatie aan observatie- en evaluatieblaadjes
is uitgewerkt.
Voorbeeld 1: bewegingsthema ‘springen’
- Springen
Eerste graad
De leerlingen oefenen in drie groepjes: hoogspringen,
loopsprongen en verspringen.
Na het oefenen gaat een signaal. De leerlingen reflecte-
ren en vullen een aangeboden evaluatieblaadje in (zie
Figuur 4)
1. hoogspringen: zelfevaluatie: doe ik graag/ doe ik niet
graag
2. loopsprongen: zelfevaluatie: ik kan het / ik moet nog
wat oefenen
3. verspringen: zelfevaluatie, gevolgd door leerkrachte-
valuatie: klopt de perceptie van de leerling:
• kan vlot van mat naar mat springen
• stoot af met één voet, landt met twee
voeten samen
• kent sterkste (afstoot)been
De leerlingen schuiven door en doorlopen de drie oe-
fenterreintjes. Op het einde van de les gaan de evalua-
tieblaadjes in de map (portfolio) van de leerlingen. De
leerkracht krijgt heel wat informatie in functie van zijn vol-
gende aanbod. De leerlingen weten waar ze sterk/ min-
der sterk in zijn. Ze geven aan wat ze nog willen oefenen.
Derde graad
Lesonderwerp: hurksprongen
Terrein 1: vijf oefeningen op hurksprongen: de oefenin-
gen zijn genummerd (A, B, C, D, E) (zie Figuur 5)
De leerlingen oefenen en vullen een blaadje in waarop
ze de oefeningen rangschikken op basis van eigen per-
ceptie: van gemakkelijk naar moeilijk.
Terrein 2: spreidsprong over de bok: aandacht voor uit-
voerder én voor helper. De leerlingen overlopen eerst de
aandachtspunten. (zie Figuur 6)
De leerlingen werken per drie: de eerste leerling is uitvoer-
der, de tweede leerling is helper, de derde leerling is ob-
servator (partner-evaluatie).
De leerlingen wisselen van rol zodat ze de drie rollen
hebben uitgevoerd.
De leerkracht observeert of de leerlingen goed samen-
werken en bespreekt dit kort met hen.
De ingevulde blaadjes gaan in de portfolio van elke leer-
ling. Zoals hoger is aangegeven kan een leerling aange-
ven dat hij nog veel moet oefenen en dat hij het evalu-
atiedocument nog even in zijn wachtmapje steekt. Later
wil hij het nog eens proberen, aangeven wat hij extra
nodig heeft en kijken of het dan beter lukt.
Figuur 6. Evaluatiedocument Ludo Vanderlinden Oudenaarde
Figuur 4. Evaluatiedocument Ludo Vanderlinden Oudenaarde
Figuur 5. Evaluatiedocument Ludo Vanderlinden Oudenaarde
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 11nr. 3 / 2015
Zoals jullie kunnen merken: er zijn meerdere
criteria voor de uitvoerder, doch de leerlingen
evalueren er drie van (is reeds meer dan vol-
doende om te kunnen observeren).
Voorbeeld 2: bewegingsthema ‘gooien’: ‘mikken’
Matrix-spel (ontworpen door Christine De Medts: kaarten
te vinden in ‘Zet jezelf in beweging’)
De ene helft van de klasgroep speelt op zelf-
standige basis een vrij tikspel. De andere helft
van de klasgroep speelt het matrix-spel.
Nodig:
• 4 materialen om mee te mikken: zandzak-
jes, vogelzaadballetjes (= ballon, gevuld
met vogelzaad), papieren vliegtuigjes, bad-
mintonshuttles naar keuze
• 4 situaties om naartoe te mikken: hoe-
pel, krant over draad, kegel op plint,
opgehangen koebel (variatie mogelijk)
Bij elke situatie liggen fietsbanden op verschil-
lende afstand. Opeenvolgende fases:
1. Vrij spel: kinderen mikken met om het
even welk materiaal naar om het even
welke situatie.
Afspraken:
- slechts 1 materiaal per keer nemen. Bij
ruilen van materiaal; het vorige materiaal
terugleggen in de juiste doos met aange-
geven pictogram
-gradatie: de kinderen mikken vanuit een
fietsband naar keuze (ze kunnen zo de af-
stand tot de miksituatie bepalen)
2. De kinderen zorgen ervoor dat ze met alle
materialen gespeeld hebben én dat ze alle
miksituaties aangedaan hebben. Het kind
bepaalt zelf de volgorde van materiaal-
keuze en de miksituaties, bepaalt zelf de
afstand tot de miksituatie én zijn tempo.
3. De kinderen nemen 1 soort materiaal en
doen daarmee alle miksituaties aan. Ze vul-
len de opdrachtenkaart in. (kaartmodel 1=
verticaal = makkelijkste richting in de ruimte
voor jonge kinderen). Idem met tweede,
derde en vierde soort materiaal. Deze kaart
komt in de portfolio.
4. De kinderen kiezen 1 miksituatie en
mikken ernaartoe met de vier soorten
materiaal. Ze vullen de opdrachtenkaart in
(kaartmodel 2= horizontaal). Ook deze kaart
komt in de portfolio.
5. De kinderen voeren de opdrachten uit: met
alle materialen naar alle situaties. Ze vullen
de matrixkaart in. (kaartmodel 3= volledig
matrix). Deze matrixkaart komt in de portfolio.
Voor het invullen van de kaart kan je de kin-
deren per twee laten werken en elkaar laten
controleren, bijsturen… (dit komt de observa-
tie- en taalontwikkeling ten goede).
Kaartmodel 1: verticaal
Zelfde concept kan voor alle miksituaties
Kaartmodel 2: horizontaal
Zelfde concept kan voor alle mikmaterialen
Kaartmodel 3: de volledige matrix
Ervaringen bij deze activiteit(en):
Zowel het tikspel als het matrix-spel bieden
een zéér krachtige leeromgeving. De motiva-
tie bij de kinderen ligt zéér hoog. Ze moeten
zich houden aan de afspraken. Aanvankelijk
moet de leerkracht een oogje in het zeil hou-
den, maar niet veel later leven de kinderen de
afspraken spontaan na. Er is ook een sociale
controle door de andere kinderen.
Aanvankelijk kiezen de kinderen het materiaal
dat hen meest aanspreekt. Zo zagen we een
kind dat bij de eerste fase 20 minuten lang
met het vliegertje gooide zonder zelfs de mik-
situaties te gebruiken. Het resultaat was wel
dat dit kind zienderogen vorderingen maakte
in de vaardigheid ‘gooien’ én in ‘het volgen
van het vliegertje met de ogen’. Na het beter
hanteren van het vliegtuigje ondernam het
kind pogingen om naar de aangeboden mate-
rialen te mikken; bv door de hoepel.
Vanaf fase twee is de instructietijd zéér kort en
de actieve leer- en bewegingstijd zéér hoog. Elk
kind kan oefenen en vorderen op eigen wijze
en op eigen tempo. De kinderen leren hun beurt
afwachten en moedigen elkaar spontaan aan.
Vanaf fase drie (het invullen van opdrachtkaar-
ten) verscherpt de aandacht en concentratie nog
meer. Er is opnieuw sociale controle: de kinderen
vullen de kaartjes in onder het wakend oog van
een vriendje (hoewel dit bij de verticale en hori-
zontale kaarten nog niet werd gevraagd).
Bij het invullen van de volledige matrix werken
de kinderen per twee. Ze vullen om de beurt
een hokje in van de eigen kaart en kiezen hier-
bij zelf de volgorde. Ze controleren samen of het
vriendje de opdracht goed heeft uitgevoerd. De
ingevulde kaart gaat in de portfolio. Kinderen
kunnen zelf vragen verder te werken aan hun
kaarten, zodat ze gericht kunnen oefenen. De
leerkracht kan op de blaadjes zien hoever de
kinderen gevorderd zijn in het gericht mikken,
maar ook of ze de matrix goed kunnen invullen.
4. Wat komt er in de algemene map naast het deel portfolioNieuwsbrieven naar de ouders waarin de wer-
king van de persoonlijke map met inbegrip van
portfolio wordt toegelicht: bv. de invulling van
de map, het gebruik en de bedoeling ervan. Ou-
ders kunnen via dit medium ook vragen stellen
en opmerkingen geven. Er is dus ruimte voor
communicatie. Ook mededelingen over het ver-
loop van buitenschoolse activiteiten en sportda-
gen en dergelijke kunnen hier aan bod komen.
Een groeiboekje met enkele standaardgege-
vens die elk jaar worden opgemeten, zoals
lengte en gewicht. Wees echter zeer discreet
met deze gegevens, bv. naar kinderen met
overgewicht! Sommige leerkrachten nemen
hierin ook enkele terugkerende vaardigheden
op: bv. gooien met een tennisbal, verspringen,
hoogspringen, afstandslopen…
Een jaarrapport waarbij een heel aantal
‘motorische competentiedoelen’ en doelen
m.b.t. ‘Gezonde, veilige levensstijl’ binnen de
bewegingsthema’s van bewegingsopvoeding
worden getoetst en waar ook al eens harde
evaluatievormen worden toegepast. Over de
leerjaren heen wordt hierbij rekening gehou-
den met duidelijke leerlijnen. Zo wordt de
vooruitgang van de leerling geïllustreerd. Het
kan gaan om productevaluatie en om proce-
12
sevaluatie. Hopelijk wordt ook met deze resul-
taten reflecterend en leerlingbetrokken omge-
gaan, zodat de leerlingen ook hier veel kunnen
leren. En tot slot is er een overzicht van de eva-
luatie van de persoonsdoelen, zoals gegevens
in verband met ‘samenwerking’ met andere
leerlingen (sociale vaardigheden).
Er kan dus wel nog een codering of een cijfer
gegeven worden voor bewegingsopvoeding.
Maar het cijfer houdt voor de leerling geen
enkele verrassing meer in doordat hij zelf be-
trokken partij is en goed weet waarin hij sterk
of minder sterk is. Hij weet ook dat hij telkens
kansen krijgt om te oefenen en bij te sturen.
5. Voordelen van werken met een portfolioDe portfolio biedt heel wat gegevens en gede-
tailleerde informatie voor verder assessment.
De leerlingen kunnen zelf hun vooruitgang il-
lustreren en worden sterk aangemoedigd tot
zelfstandig werk. Ze leren reflecteren over hun
werk voor, tijdens en na de lessen. De portfolio
is een rijke bron van informatie voor de leer-
ling zelf én voor de leerkracht bewegingsop-
voeding. Zowat alle domeinen en een breed
gamma van doelen van de bewegingsopvoe-
ding komen aan bod. Het resulteert op het
einde van het zesde leerjaar in een uitgebreide
map waarin de evolutie van het kind geduren-
de de lagere school duidelijk naar voor komt.
Maar ook in functie van elk overlegmoment,
informeel of meer formeel bij een multidisci-
plinair overleg, bij een gesprek met ouders of
met de gonbegeleiding, enz… kan je terugval-
len op deze gegevens. Een voorwaarde is wel
dat de gebruiker van de portfolio bij het over-
leg de inhoud kent, begrijpt, en er op een con-
structieve wijze kan mee omgaan. De commu-
nicatie tussen de betrokken leerkrachten is ook
belangrijk en zal het kind ten goede komen.
Niet te verwaarlozen voordeel: als leerkracht
krijg je bij dergelijke wijze van zelfstandig wer-
ken van leerlingen, meer tijd om individueel
te observeren, te corrigeren en bij te sturen,
zeker bij de iets zwakkere leerlingen.
Ouders worden meer betrokken bij de lessen.
Als ze samen met hun kind de portfolio inkij-
ken, zien ze duidelijk wat het kind doet in de
les bewegingsopvoeding en kan het kind er
meer over vertellen. Ouders krijgen dankzij de
portfolio de mogelijkheid om aan de hand van
concreet leerlingenmateriaal te praten over
het werk en de ontwikkeling van hun kind. Ze
worden betrokken bij het leerproces en krijgen
zicht op de aspecten die belangrijk zijn om
thuis verder aandacht te geven. Ze zien wat
hun kind interesseert en kunnen gericht vra-
gen stellen. Misschien ontdekken ze wel een
sportieve aanleg of voorkeur bij hun kind en
kunnen ze hun kind mee stimuleren naar een
gezonde en veilige levensstijl.
6. Vragen, bedenkingen, moeilijkheden bij gebruik van portfolioHet werken met een portfolio is een proces dat
tijd vergt. Het vraagt interactieve en respon-
sieve leerkrachten die kunnen afstemmen op
de eigen inbreng en zelfreflectie van de kin-
deren. Het vraagt van de leerkracht een zeer
structurele organisatie en een doorgedreven
planning en voorbereiding. Vooral de opstart is
zeer arbeidsintensief.
Daarom: begin simpel en bouw langzaam uit.
Vermits de persoonlijke groei en vooruitgang
het criterium is, is het moeilijker om leerlingen
met elkaar te vergelijken. Ook dit is een proces
dat niet vanzelf verloopt.
Bij lagereschoolkinderen stellen we vast dat het
doorgaans weinig problemen oplevert om alle
aangereikte blaadjes of documentjes of foto’s
op te nemen. Zeker bij opdrachten op niveau
en bij succesbeleving verzamelen de kinderen
maar al te graag de opdrachten en evaluaties.
Het reflecteren door de leerling is niet bij elk
bewegingsthema even gemakkelijk. Extra be-
geleiding is vaak een noodzaak. En hoe doe je
dat dan als leerkracht? Verlies je niet te veel
tijd? Reflecteren hoeft niet altijd lang te duren
en het is vooral een kwestie van organisatie.
Reflecteren kan via duo-werk leerling-leerling
of leerling-leerkracht, reflecteren kan in kleine
groep en zelfs klassikaal. Denk goed na welke
vorm de kinderen aankunnen en welke vorm
meest leerwinst geeft.
7. Organisatie en lay-out bij het gebruik van de portfolioDe portfolio moet een stevige, verzorgde map
zijn. Laat elke leerling zijn portfolio documen-
teren door onder meer het voorblad te perso-
naliseren met bv. een sportieve foto.
De portfolio krijgt een afgesproken, vaste, dui-
delijke plaats in het onderwijs: letterlijk en fi-
guurlijk. De portfolio’s blijven steeds op school.
De opdracht- en evaluatieblaadjes worden ge-
klasseerd per bewegingsthema, waardoor de
kinderen ook een zekere structuur waarnemen
binnen bewegingsopvoeding.
Drie keer (of meer) per schooljaar wordt de
map ter ondertekening meegegeven naar
huis, dit gebeurt midden januari, maart en
midden juni. Het kan en mag ook meer. Vooral
wanneer kinderen laaiend enthousiast zijn
over een thema is het goed de observatie- en
evaluatieblaadjes eens mee te geven. Zorg er
vooral voor dat ze niet verloren gaan.
Opmerking: de leerling kan er ook voor kiezen
om fotomateriaal te gebruiken en mag ook
commentaren schrijven en toevoegen aan de
map. Als de leerling de school verlaat wordt
de map meegegeven als herinnering aan de
lessen bewegingsopvoeding.
BesluitVoor de leerling
Het gebruik van een portfolio stimuleert leer-
lingen tot zelfreflectie en zelfevaluatie. Soms
stellen we vast dat de leerling zelfs meer be-
langstelling krijgt voor bewegen in het alge-
meen, of voor een bepaald onderdeel in het
bijzonder.
Voor de leerkracht/ ouder
Als leerkracht en als ouder (begeleider) kan je
de ontwikkeling van de leerlingen volgen. Je
krijgt zicht op hun motivatie, hun interesses,
hun vorderingen.
Voor de leerkracht
Als leerkracht krijg je ook directe feedback op
je eigen onderwijs en instructie.
Wie de portfolio alleen invoert als een leuk
middel om het werk van kinderen te verza-
melen, zal het gemis voelen van een proces-
gerichte en interactieve visie als noodzakelijke
brandstof voor leerprocessen van kinderen.
BRONNEN- Adema, E. (2007). TOM en het volgen van leerlin-
gen. `s Herthogenbosch: TOM: onderwijs anders
- Bertrands, E. en Florquin, V. Speelkriebels. Acco
- Droop, M., Peeters, S., (2000) Starten met leer-lingenportfolio’s. Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen.
- De Medts Christine, Studiedag BVLO 2009: gebruik van een portfolio in de lessen bewegingsopvoeding: ondersteunende tekst voor de nascholing van Ria Van Wassenhove
- De Medts C., Coens H., Verhoeven A. ‘Zet jezelf in beweging’, pakket bewegingsopvoeding voor leerjaar 1 tot 6, Zwijsen 2012
- Van Wassenhove Ria, Studiedag BVLO 2009: gebruik van een portfolio in de lessen bewegingsopvoeding: voorstelling praktische uitwerking
- Vanden Hautte Jan, Evaluatie in Gym, studiedag 18 oktober 2012, HILO Gent
- VVKBaO, Onderwijsaanpak. Portfolio, een waardevol instrument om het ontwikkelings- of leerproces te ondersteunen en te evalueren. 2003
- VVKBaO, Leerplan Bewegingsopvoeding Katholiek Basisonderwijs, 2011 Bijlage 1
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 13nr. 3 / 2015
Samenvatting Fysieke activiteit beïnvloedt niet enkel de
gezondheid, maar kan ook het leervermogen
van leerlingen stimuleren. Leerkrachten licha-
melijke opvoeding en bewegingsdeskundigen
zijn dus, eens te meer, terechte pleitbezorgers
van meer beweging voor kinderen. Enthousiast
worden bewegingsprogramma’s om het kin-
derbrein te kneden opgesteld, inspiratie wordt
geput uit swingende websites en spranke-
lende navormingen. Deze bijdrage zoomt in op
een breinstimulerend bewegingsprogramma
dat in de wetenschappelijke wereld als neuro-
mythe wordt afgedaan, en stelt de vraag hoe
een praktijkgerichte bewegingsdeskundige
met deze problematiek best kan omgaan.
InleidingWelkom allemaal bij een sessie Brain Gym®.
Stel je even recht en doe gerust mee met deze
oefeningen voor je verder leest. We starten
immers met enkele oefeningen om onze her-
senen ‘wakker te maken’:
• Onder je sleutelbeen, links en rechts van
het borstbeen, bevinden zich je hersen-
knoppen. Wrijf erover, terwijl je met je
andere hand je navel bedekt.
• Doe een kruisloop. Hef afwisselend je
rechter- en linkerknie en raak deze aan
met de tegenovergestelde hand.
Zo, na dit bewegingstussendoortje kunnen
we onze goed verbonden hersenhelften laten
buigen over een aantal belangrijke vragen:
In welke mate mogen/kunnen we kinderen
blootstellen aan neuromythes of misvattin-
gen over hoe onze hersenen werken? Heiligt
het doel in dit geval de middelen?
Het doel is hier: kinderen meer doen bewe-
gen, zeker voor hun gezondheid, misschien
ook om het cognitief leren te bevorderen. De
wetenschappelijke aanwijzingen dat meer
bewegen tot een betere hersenfunctie en
schoolprestatie leidt, bespraken we in een vo-
rige bijdrage: ‘Fitte hersenen… Over de relatie
bewegen, brein, leren’ (Tijtgat, 2015). Hieruit
bleek dat er ook wel nog vraagtekens zijn bij
de aard en intensiteit van de fysieke activitei-
ten die nodig zijn om een cognitief leereffect
te bekomen. We kunnen ons in het bijzonder
afvragen of bovenvermelde oefeningen hier-
voor voldoende ‘fysiek actief’ zijn.
Het middel: er wordt een heel verhaaltje ge-
spind waaruit zou blijken dat we onze herse-
nen moeten activeren en onze hersenhelften
moeten laten samenwerken, want zo worden
we slimmer door te bewegen.
Het verhaaltje, zo zal hieronder blijken, is
een hardnekkige neuromythe die we zul-
len blootleggen. De laatste, belangrijke vraag
die we stellen: hoe moet je als leerkracht
lichamelijke opvoeding of als bewegingskun-
dige het kaf van het koren scheiden? Wan-
neer moet er een alarmsignaal verschijnen?
Een breinstimulerend commercieel bewegings-programmaBrain Gym® is een wereldwijd bekend com-
mercieel bewegingsprogramma dat bestaat uit
26 bewegingsoefeningen ter bevordering van
de samenwerking tussen verschillende her-
sengebieden. Het werken met dit bewegings-
programma wordt toegepast op verschillende
LEG JE RECHTERHERSENHELFT OVER JE LINKERHERSENHELFT EN BEWEEG EN BEWEEG EN BEWEEG… OVER NEUROMYTHES IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING
pieter tijtgat
Lector Lichamelijke Opvoeding, onderzoeksverantwoordelijke Onderzoekgroep Onderwijs en wetenschapscommunicator, Hogeschool OdiseeOnbezoldigd postdoctoraal medewerker, vakgroep Bewegings- en sportwetenschappen, UGentStafmedewerker onderzoeksaangelegenheden, faculteit Mens en Welzijn, HoGent
Trefwoorden: onderzoek, invloed fysieke activiteit, cognitieve prestaties, hersenonderzoek, stimuleren, neuromythe, breinstimulerend
14
scholen in Vlaanderen (TVKlasse, 2012; de re-
dactie, 2014). Het programma geeft aan dat
het ideaal is voor ieder die enigszins te maken
heeft met moeilijkheden, zoals concentratie,
lezen, schrijven, memoriseren, coördinatie,
organisatie, zich aanpassen aan veranderde
situaties, examens afleggen, enz. (“Brain
Gym® Bewegen is de poort tot leven”, z.j.).
Als een bewegingsprogramma met enkele
simpele bewegingen zoveel onderwijsproble-
men kan aanpakken, hoeft het niet te verba-
zen dat dit populair is in de onderwijswereld.
Gebaseerd op afgeschreven theoretische assumptiesMaar er schort iets. Hoewel Brain Gym® be-
weert te zijn gebaseerd op hersenonderzoek,
maakt het programma de facto gebruik van
metaforen die een te snel doorgedreven as-
sociatie leggen met hersenfunctie (Dekker et
al., 2014). De drie principes waarop het pro-
gramma zich beroept, zijn eigenlijk al geruime
tijd door wetenschappelijk onderzoek afgewe-
zen: hersendominantie, neural repatterning en
perceptueel-motorische training om beter te
leren (Hyatt, 2007).
Een voorbeeld ter illustratie: de hersendomi-
nantie. Het is een interessant voorbeeld om-
dat het een neuromythe is die vaak opduikt
in het (bewegings)onderwijs. Voor een uitge-
breide uitdieping van deze neuromythe verwij-
zen we naar het boek ‘Krachtig leren, cognitief
neurowetenschappelijk benaderd’, een prak-
tijkboek over de rol die neurowetenschappen
kunnen betekenen voor het onderwijs (Van
Camp, Vloeberghs en Tijtgat, 2015). Het idee
van hersenhelftdominante stamt in elk geval
uit onderzoek in de jaren ’60 waarbij chirurgen
als remedie tegen onbehandelbare epilepsie
de connectie tussen de linker- en rechterher-
senhelft doorsneden (Bogen & Bogen, 1969).
Na deze operatie kon men ook elke hersen-
helft apart testen en hierbij ontdekte men dat
patiënten wel woorden konden benoemen
die in het linkse gezichtsveld werden gepro-
jecteerd, maar niet als deze woorden in het
rechtse gezichtsveld werd geprojecteerd. Uit
bovenstaande bevindingen leidde men al snel
af dat ‘normale’ mensen, dus waarbij beide
hersenhelften wel verbonden zijn, de neiging
hebben de ene hersenhelft eerder te gebrui-
ken dan de andere. Neurowetenschappelijk
onderzoek heeft intussen echter al lang aan-
getoond dat mensen voortdurend beide sterk
met elkaar verbonden hersenhelften gebrui-
ken (Vloeberghs, 2015). Dit geldt zeker voor
het uitvoeren van de complexe vaardigheden
die we binnen (bewegings)onderwijs aanspre-
ken. De neuromythe ontstond omdat een ge-
geven bij een medische populatie te snel werd
doorgetrokken naar gezonde leerlingen (zie
figuur 1). Bij normale mensen kan de ene her-
senhelft, bij geïsoleerde taken weliswaar iets
vroeger meer activatie vertonen, maar al heel
snel verspreidt dit zich over beide hersenhelf-
ten, en het verwerken van informatie gebeurt
dus quasi simultaan, waardoor het voor een
normale leerling niet mogelijk is selectief één
hersenhelft te gebruiken (Vloeberghs, 2015).
Ook beweging zal dus beide hersenhelften sti-
muleren, maar het is niet precies door specifie-
ke bewegingsoefeningen te doen, dat er een
meer optimale samenwerking zou ontstaan.
In ‘De 50 grootste misvattingen in de psycholo-
gie’ een boek dat wel meerdere wetenschap-
pelijke mythes doorprikt, eindigt het hoofdstuk
over hersendominantie dan ook met de vol-
gende aanbeveling:
Laat u niet in de luren leggen door bewerin-
gen van dichotomisanten met lezingen in de
aanbieding of verkopers van apparatuur ter
synchronisatie van de twee hersenhelften die
te mooi klinkt om waar te zijn. Recent onder-
zoek naar verschillen tussen de hersenhelften,
die zelfs door degenen die verantwoordelijke
zijn voor de ontdekking van de specialisaties
van links en rechts, concentreert zich op de
geïntegreerde werking van de normale her-
senen. (Lilienfeld et al., 2010, p. 48)
Merk ten slotte op dat de neuromythe van de
hersendominantie ook wel opduikt in bewe-
gingsprogramma’s zoals bijvoorbeeld bij Action
Type® (Huijbers & Murphy, 2010). Het is bij-
gevolg aangewezen kritische vragen te stellen
bij (de theoretische achtergrond van) deze be-
nadering.
Bij neural repattering wijt men problemen
met complexe cognitieve processen die de her-
senen doormaken bij bijvoorbeeld lezen, aan
het feit dat het kind een belangrijke fase in zijn
motorische ontwikkeling oversloeg. Zo zal een
kind dat niet gekropen heeft voor het leerde
stappen en leesproblemen heeft, nu wel moe-
ten gaan kruipen zodat de neurale patronen
gelegd worden die ook nodig zijn voor com-
plexere denkoefeningen. Ook deze theoretische
assumptie werd zelfs nog voor Brain Gym®
ontwikkeld werd, als niet effectief bevonden
(Hyatt, 2007; Spaulding et al., 2010).
Perceptueel-motorische training ten slotte
bestaat uit bijvoorbeeld kruipen, over een
evenwichtsbalk lopen, springen, ballen stui-
teren, enz. Hoewel deze activiteiten de mo-
torische ontwikkeling van het kind ten goede
zullen komen, is intussen aangetoond dat het
geen effectieve interventies zijn om het cog-
nitief vermogen van kinderen aan te scherpen
(Hyatt, 2007; Spaulding et al. 2010). Een kind
met leerproblemen is dus niet bij voorbaat
geholpen met deze perceptuele-motorische
oefeningen en de onderwijstijd kan waar-
schijnlijk efficiënter ingevuld worden. Het is
belangrijk hierbij te benadrukken dat deze on-
derzoeksresultaten niet ontkennen dat er een
link is tussen motoriek en cognitie, maar dat
een interventie gebaseerd op perceptueel-mo-
torische training niet de beste optie is om een
cognitief leerprobleem aan te pakken.
Zonder wetenschappelijke bewijs dat het werktLos van de misschien afgewezen theoretische
gronden waarop een bewegingsprogramma is
gebaseerd, kan ze misschien wel werkzaam
zijn (Ritchie et al., 2012). Helaas echter, zowat
alle studies die gevoerd zijn naar het moge-
lijk effect van Brain Gym® bleken van onder-
Figuur 1. Het ontstaan van neuromythe over hersenhelftdominantie (overgenomen uit Vloeberghs, 2015)
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 15nr. 3 / 2015
maatse wetenschappelij-
ke kwaliteit (Hyatt, 2007;
Stephenson, 2009; Spaul-
ding et al., 2010). Zo bleek
één van de testpersonen
een auteur van het experi-
ment en werd een verkeer-
de statistische toets gebruikt
(Hyatt, 2007). Wel bleek in
een studie dat kinderen die
zes weken dagelijks 10 minuten Brain-Gym®
hadden uitgevoerd, langer op één been kon-
den staan. Los van de methodologische pro-
blemen met deze studie (geen duidelijke test-
groep, geen controle op beïnvloeding van de
begeleiders, kinderen in de testgroep kunnen
extra geoefend hebben; Khalsa et al. in Hyatt,
2007), lijkt het nu ook weer niet zo essentieel
om iets langer op één been te kunnen staan
(Nanninga, 2012) en staat dit resultaat toch
nog ver van de beloofde verbeterde cognitieve
prestaties.
To do or not to do?In de meest voorzichtige benadering kan je
bepaalde Brain Gym® bewegingen op zich wel
toepassen in je klaspraktijk, maar het blijft dan
zaak goed te beseffen en eventueel te duiden
wat dit programma wel of niet teweeg brengt
(en zeker niet te zeggen dat kinderen hierdoor
een betere hersenfunctie ontwikkelen…). Het
nut van deze bewegingstussendoortjes ligt
waarschijnlijk eerder bij ontspanning, gezond-
heid en/of het ontwikkelen van executieve
functies (Best, 2010) dan bij beter cognitieve
ontwikkeling door de bewegingen op zich.
Zo is het goed mogelijk dat bewegingstus-
sendoortjes de eentonigheid van lessen door-
breken en dat dit het leren ten goede komt,
maar dat hoeft nog niet te betekenen dat we
daarom specifieke en soms ongewone Brain
Gym® oefeningen moeten gaan toepassen
(Ritchie et al. 2012). Het programma helpt in
dezelfde zin misschien (wat dus nog onderzocht
moet worden!) om stress te vermijden in de
lijn van ademhalingsoefeningen en yoga in de
klas en wordt op die wijze toegepast (TVKlasse,
2012; de redactie, 2014), maar je wordt er niet
slimmer van en de leerlingen laten geloven dat
ze er slimmer van worden is helemaal uit den
boze. Concreet: spreek over het belang van een
balans te vinden in je leven, maar zwijg over
het in overeenstemming brengen van beide
hersenhelften door gekruiste coördinatie-oefe-
ningen. Promoot verder zeker bewegingstus-
sendoortjes. Blijf actief inzetten op meer be-
wegen in en buiten de klas. Besef dat er wel
degelijk een link is tussen bewegen en leren.
Maar
wees beducht op uitspraken
om je verhaal te ‘kleuren’. Geloof niet te snel
de goed verpakte, commercieel aangeboden
bewegingsprogramma’s die heel indrukwek-
kende resultaten beloven op korte tijd en door
simpele bewegingen. Misschien kan je zelf stel-
len: hoe indrukwekkender het resultaat, hoe
wantrouwiger je kan zijn.
Hoe nu verder als bewegingsdeskundige?Daar sta je dan als gemotiveerde bewegings-
deskundige, als leergierige nascholer, klaar om
erin te vliegen. En wat blijkt, niet elk nieuw en
flitsend innovatief bewegingsprogramma blijkt
zo betrouwbaar te zijn.
5 tips om mee te nemen:
1. Bewegingsprogramma’s die heel mooi
verpakt zijn vanuit een duidelijke com-
merciële instelling en gebaseerd blijken
op verbazingwekkende inzichten (over
onze hersenen) maar waarvan je geen
bronvermelding terugvindt, mag je ge-
zond wantrouwen.
2. Soms vind je net wel een heel uitgebrei-
de bronnenlijst terug, een verkoopargu-
ment om het ‘evidence-base’ gehalte te
doen stijgen. Durf die bronnen toch even
onder de loep te nemen. Zijn het peer-
reviewed artikelen of eerder boeken van
‘bewegingsgoeroe’s’? En zie je zelf of
deze waslijst aan bronnen kunnen gelinkt
worden aan de aangeboden methodiek?
Indien het programma expliciet gelinkt
wordt aan een wetenschappelijke instel-
ling (universiteit of hogeschool), kan je
geruster zijn, deze instituten stellen hun
reputatie niet zomaar op de helling.
3. Wees je zeker bewust van de (valse)
overtuigingskracht die neurowetenschap-
pelijke verklaringen en afbeeldingen van
de hersenactiviteit kunnen hebben (Dek-
ker et al., 2014).
4. Pas op voor een te snel ‘zie je wel’-gevoel
of de zogenaamde confirmation bias, wat
inhoudt dat je informatie eerder voor
waar aanneemt als het je eigen opvattin-
gen bevestigt (Dekker et al., 2014).
5. The proof of the pudding is in the eating.
Heb je twijfels, maar ziet het programma
er toch overtuigend uit? Probeer het ge-
rust uit, maar met kritische blik. En praat
erover met je collega’s, bediscussieer, stel
in vraag. Alleen al de kritische reflectie
maken, helpt je al een heel eind op weg
bij het maken van de juiste keuzes in je
praktijk.
Een uitsmijterTyp ‘brain gym’ en ‘BBC’ in youtube en bekijk
hoe BBC genadeloos komaf maakt met de
wetenschappelijke achtergrond van dit bewe-
gingsprogramma.
Dank aanDr. Matthieu Lenoir (UGent) en vier anonieme
reviewers voor de kritische lezing van en waar-
devolle suggesties voor deze bijdrage.
REFERENTIESBest, J. R. (2010). Effects of physical activity on
children’s executive function: Contributions of experi-mental research on aerobic exercise. Developmental Review, 30(4), 331-351.
Bogen, J. E., & Bogen, G. M. (1969). The other side of the brain: III. The corpus callosum and creativity. Bulletin of the Los Angeles Neurological Society, 34(4), 191-220
Brain Gym® Bewegen is de poort tot leven (zonder jaar).
Dekker, S., Lee, N. C., & Jolles, J. (2014). Over het vóórkomen en voorkómen van neuromythen in het onderwijs. Neuropraxis, 18(2), 62-66.
Het Journaal (2014) Ook kleuters ontsnappen niet aan stress. [tv-reportage]
Huijbers, J., & Murphy, P. (2010) Totaalcoachen: begeleiden met Action Type : de nieuwe dimensie in sportcoachen : ook voor sporters! Nieuwegein: Arko Sports Media BV
Hyatt, K. J. (2007). Brain Gym® Building Stronger Brains or Wishful Thinking? Remedial and special education, 28(2), 117-124.
Lilienfeld, S., Lynn, J., Ruscio, J., & Beyerstein, B. (2010). De 50 grootste misvattingen in de psycholo-gie. Amsterdam: Bert Bakker
Nanninga, R. (2012). De hersenmythes van Brain-Gym®. Skepter, 25(1)
Ritchie, S. J., Chudler, E. H., & Della Sala, S. (2012). Don't try this at school: the attraction of ‘alternative’ educational techniques. Neuroscience in Education: The Good, The Bad and The Ugly, 244-264.
Spaulding, L. S., Mostert, M. P., & Beam, A. P. (2010). Is Brain Gym® an effective educational intervention? Exceptionality, 18(1), 18-30.
Stephenson, J. (2009). Best practice? Advice provided to teachers about the use of Brain Gym® in Austra-lian schools. Australian Journal of Education,53(2), 109-124.
Tijtgat, P. (2015). Fitte hersenen… Over de relatie bewegen, brein, leren. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, 245(1), 12-16.
TVKlasse (2012). Relaxen op school. [tv-reportage]
Van Camp, T., Vloeberghs, L. & Tijtgat, P. (2015) Krachtig Leren. Cognitief neurowetenschappelijk benaderd. Leuven: Acco.
Vloeberghs, L. (2015) Leren op maat. In: Van Camp, T.; Vloeberghs, L.; Tijtgat, P. et al. Krachtig Leren. Cogni-tief neurowetenschappelijk benaderd. Leuven: Acco.
16
BEWEGING EN LO IN INTERCULTURELE OMGEVING
Lore, Ruth, Ruben, Davine en CharlotteStudenten van de lerarenopleiding Lichamelijke Opvoeding VIVES, campus Torhout
Sofie De RijckVerantwoordelijke internationalisering VIVES campus TorhoutDocent LO/BR en begeleider van deze bachelorproeven
INLEIDINGLore, Ruth, Ruben, Davine en Charlotte, stu-
denten van de lerarenopleiding Lichamelijke
Opvoeding (VIVES, campus Torhout), trekken in
het voorjaar 2015 naar het Zuiden. Lore en Ruth
naar India, Ruben naar Cambodja en Davine en
Charlotte naar Kenia. Naast een stageopdracht
van lesgeven in lagere of secundaire scholen,
werken ze een project rond beweging uit. Dit
project staat in het teken van hun bachelor-
proef. Met deze stage en het uitwerken van hun
bachelorproef kiezen ze bewust voor het wer-
ken in een andere culturele omgeving waar-
door ze hun interculturele competenties (taal,
persoonlijke groei, specifieke vakkennis, global
engagement) ontwikkelen. Sofie De Rijck, ver-
antwoordelijke internationalisering VIVES cam-
pus Torhout, docent binnen het team LO/BR en
begeleider van deze bachelorproeven, is over-
tuigd van de meerwaarde van een internatio-
nale ervaring voor alle studenten. Ze is blij dat
de studenten deze uitdaging aangaan en zich
willen onderdompelen in de interculturele we-
reld van beweging en Lichamelijke Opvoeding.
OGEN OPEN VOOR NIEUWE CULTURELE OMGEVING Als toekomstige leerkrachten weten de stu-
denten dat een goede voorbereiding belangrijk
is, maar voor het uitwerken van hun lessen
en projecten zijn een goede observatie en
het maken van een situatieschets een must.
Onbewust zijn er een aantal vooroordelen en
clichés in hun gedachten geslopen. Bepaalde
gewoonten leren ze kaderen binnen de plaat-
selijke cultuur. Na enkele dagen verdwijnen
de frustraties over het plaatselijke denken en
doen en worden ze één met de lokale cultuur.
Leerkracht LO
We zien leraren LO tijdens de schooluren wei-
nig tot geen les geven. In India en Cambodja
geeft men Zweedse gymnastiek, driloefe-
ningen op tel. Het salaris van leerkrachten is
enorm laag waardoor er vaak een groot absen-
teïsme is. Lessen LO zijn gericht op bewegen
met weinig didactische en methodische onder-
bouw. Door kleine tools aan te reiken, kunnen
we samen met de plaatselijke leerkrachten
innovatief werken. Een klein voorbeeld: het
geven van het spel ‘tussen twee vuren’ is een
vernieuwend element in hun LO-les.
Samen spelen
Kinderen in India, Cambodja en Kenia hebben
veel moeite met samen spelen, zowel binnen
als buiten de school. Jongens en meisjes spelen
niet samen, maar ook in meisjes- of jongens-
groepen lukt dit niet. Bij alle leeftijdsgroepen
is egocentrisme merkbaar. Door de prestatie-
gerichte omgeving is winnen belangrijker dan
plezier hebben. De leerlingen die hoog scoren
op technisch vlak tijdens de bewegingslessen
maken kans op een plaats in het schoolteam.
Andere kinderen moeten dikwijls bijspringen
in het huishouden of helpen hun werkende
ouders zodat ze niet leren spelen.
Materiaal
Creatief omgaan met weinig materiaal is voor ie-
dereen een must. Er is weinig tot geen materiaal.
Een bal, bruikbaar of niet, vinden ze allemaal. Ze
zijn flexibel en maken gebruik van de omgeving,
een kokosnoot bijvoorbeeld doet dienst als kegel.
Interculturaliteit top!
Op cultureel vlak binnen de schoolcontext den-
ken ze aan volgende woorden: timing, respect
voor de ander, geloof en assembly, uniformen,…
Timing en organisatie
Omwille van hun visie op time- en organisa-
tiemanagement is er weinig stress voor en
tijdens de lessen. Het organiseren van eve-
nementen gebeurt zonder draaiboek. We zien
dat het anders kan (in vergelijking met onze
drukke maatschappij).
Trefwoorden: interculturele omgeving, stageopdracht, bachelorproef, buitenland
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 17nr. 3 / 2015
Respect voor de ander
Het respect voor de ander is uitermate hoog.
We schrikken in positieve zin van het respect
t.o.v. de leerkrachten. Kinderen staan bijvoor-
beeld recht als ze een antwoord geven of als
een leerkracht binnenkomt, … In sommige
streken is er zelf een benaming om respect te
tonen, bv. ‘cheichi en chedda’ in India.
Geloof en assembly
Dagelijks aanbidden de leerlingen hun goden
en het Boeddhisme, Hindoeïsme of Islam is
sterk aanwezig binnen en buiten de schoolmu-
ren. Twee keer per week komen de leerlingen
samen voor de assembly waar ze op een ge-
disciplineerde manier het volkslied, schoollied
en andere gezangen zingen. Prijsuitreikingen,
stiptheid en netheid, extra opdrachten, verha-
len,… worden daar besproken.
Uniformen
Elke school heeft zijn eigen uniform. Dit draagt
het kind een hele dag, ook voor de bewegings-
lessen. Dit uniform zorgt voor een gelijkheid
binnen de school. Er is een strenge controle
en indien leerlingen hun uniform niet dragen,
stuurt het schoolhoofd hen terug naar huis.
Leerplan en staatsexamens
Zowel in India, Kenia en Cambodja is er geen
leerplan voor bewegingsopvoeding in tegen-
stelling tot andere vakken. De druk op het
schoolkind is vrij hoog omwille van regelma-
tige staatsexamens. De scholen willen dat hun
leerlingen goed presteren. Hierdoor hecht men
minder belang aan bewegingsopvoeding.
NA OBSERVATIE, AAN DE SLAG!Met het geobserveerde gaan Lore, Ruth,
Ruben, Davine en Charlotte aan de slag en
werken ze drie verschillende projecten uit. Ie-
der project op maat en rekening houdend met
de eigenheid van het land en/of de regio.
India: samenspel bevorderen
Tijdens het geven van LO aan de leerlingen van
Rajagiri Public School en Rajagiri higher secon-
dary school leren Lore en Ruth zoveel mogelijk
nieuwe spelletjes aan zoals tussen 4 vuren,
popcorn,… Leerlingen spelen deze ook buiten
de les en dit geeft voldoening.
Tijdens de zomervakantie in India (maart-april)
werken ze in het Key children project. Dit is
een project voor arme kinderen waar ze twee
uur per dag terecht kunnen om te spelen en
lifeskills te leren. Na ervaringen in de scho-
len proberen ze om samen met de kinderen
het samenspel te bevorderen. Ze organiseren
verschillende spelvormen met de nadruk op
vertrouwen, sociale omgang en teambuilding.
Met afval (flessen, blikken, papier,…) knutse-
len ze hun spelmateriaal. Ze knutselen ook sa-
men met de kinderen waardoor deze respect
krijgen voor het spelmateriaal. Na de drie in-
tense weken zien ze een grote vooruitgang op
vlak van sociale omgang en samenspel.
Kenia: outdoor education
Davine en Charlotte integreren een nieuwe
onderwijsaanpak in Ukunda en maken in hun
bachelorproef een vergelijking met West-
Vlaanderen. Ze stellen zich volgende vragen:
Welke invloed heeft een bewegingsspel op het
sociaal leren in een leerrijke omgeving? En hoe
onthouden de leerlingen de inhoud van de les
door de drie factoren van outdoor education?
Ze gebruiken het principe van outdoor educa-
tion en onderstaande model als basis.
1. Outdoor activities
Ze besluiten dat in West-Vlaanderen de leer-
lingen zowel op motorisch als cognitief vlak
hoog scoren. Daartegenover merken ze een
merkwaardig verschil in Ukunda. De leer-
lingen zijn sportief en hebben een goede
conditie, maar scoren op cognitief vlak laag.
Het spelidee wordt vaak niet begrepen. Ze
hebben een vermoeden dat dit een gevolg
is van een te klein aanbod aan bewegings-
spelen. De kinderen zijn het niet gewoon.
Vaak ondervinden ze veel problemen bij oe-
feningen rond coördinatie, richtingbepaling
en chronologisch werken.
2. Personal and social development
Zowel in Kenia als in West-Vlaanderen heb-
ben de bewegingsspelen een positieve in-
vloed op de persoonlijke en sociale ontwik-
keling. De sociale basisvaardigheden, zoals
leren delen en verdraagzaam zijn kunnen
aan de hand van outdoor education ver-
der ontwikkeld worden. Deze ontwikkeling
hangt af van het gekozen bewegingsspel.
3. Environmental education
De Keniaanse kinderen spenderen hun tijd
geen volledige dag in de klaslokalen. Ze
hebben veel vrije momenten om buiten te
spelen. Ook de leerkrachten zijn voorstan-
ders om elementen uit de omgeving te be-
trekken bij het lesgebeuren. Voor de leerlin-
gen in Kenia is het lesgebeuren buiten geen
nieuwe prikkel, wat wel het geval is voor
de leerlingen in West-Vlaanderen. Voor de
leerlingen is het een vernieuwing om een
algemeen vak al spelend op de speelplaats
te behandelen.
Cambodja: active games
Ruben werkt een project rond active games
uit. Hij bekijkt hoe spelend leren met behulp
van active games en speelkoffers het leren be-
vordert bij de Cambodjaanse schoolkinderen.
Active games zijn bewegingsspelletjes die ge-
bruikt worden om allerlei leerstof aan te bie-
den of te herhalen. Zo maakte Ruben active
games rond taal, wiskunde, wereldoriëntatie...
De vernieuwde aanpak zorgt voor een enorme
verbetering in het leerklimaat en biedt variatie Figuur. Het conceptmodel voor openluchtonderwijs is
gedemonstreerd door Higgins en Loynes (1997)
Davine leert de onderhandse receptie
Fier op het materiaal (Ukunda, Kenia)
18
bij het leerkrachtgestuurd onderwijs. De be-
trokkenheid van de leerlingen is veel groter.
De speelkoffers kennen een groot succes. De
leerlingen leren omgaan met elkaar, het mate-
riaal en de omgeving. Samen met 2 studenten
bachelor lager onderwijs, maakt hij een zand-
bak en een materiaallokaal. Het aanbieden
van uitgebreide materiaalberging is echter niet
voldoende. Ruben merkt op dat de leerkrach-
ten niet weten hoe ze het sportmateriaal kun-
nen gebruiken. Daarom werkt hij een reeks van
lesfiches en organisatievormen uit waarmee ze
zeker zelfstandig aan de slag kunnen.
Hij organiseert op de stageschool een loopwed-
strijd en kon hiervoor op de hulp van de leer-
krachten en de directie rekenen. “Ik merkte dat
men in Cambodja op een andere manier evene-
menten organiseert. In België bereiden we alles
voor wat we kunnen voorbereiden, in Cambodja
stelt men eerder alles uit wat kan uitgesteld
worden tot op de dag zelf. Als je zoiets niet ge-
woon bent, krijg je daar behoorlijk veel stress
van. Gelukkig liep alles goed af en kan ik geluk-
kig zijn met maar liefst 1000 aanwezigen.”
BOEIENDE ERVARINGEN DELEN Flexibiliteit, probleemoplossend denken, cre-
ativiteit, interculturele competenties,… onze
lijst van geleerde competenties kent geen
einde. Deze stage en de uitwerking van deze
projecten hebben een positief effect op per-
soonlijke groei en global engagement. De stu-
denten zijn ervan overtuigd dat deze specifieke
competenties een meerwaarde zijn, ook later
als lid van een schoolteam.
Ter plaatse deelden we onze ervaringen met
de plaatselijke leerkrachten, schoolhoofden en
leerlingen, op VIVES met onze medestudenten
en in de toekomst zullen we deze ervaringen
zeker delen met collega’s en leerlingen.
EXTRA:Blogs (lees meer over hun stage in het Zuiden):
Davine en Charlotte: https://davineencharlot-
teinkenia.wordpress.com/2015/02/21/23
Ruben: http://www.ontwikkelingsstage-
cambodja.blogspot.be
Lore en Ruth: http://www.india2015vives.
blogspot.be
Ruth en Ruben ontvangen een financiële
tussenkomst via VLIR UOS- reisbeurs
Externe partner van Davine en Charlotte is
Sunshine4Kids (www.sunshine4kids.be)
Charlotte doet mee met bewegingsspel
Sofie De Rijck had het geluk om in februari op
docentenmobiliteit naar Cambodja te mogen gaan…
dit is een typische groepsfoto tijdens één van haar
schoolbezoeken (lagere school te Chup Vary)
Loopwedstrijd te Cambodja
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 1 september 2015
Krac
htba
l 012
BVLOFALOS KRACHTBAL - VLAAMSE KRACHTBALFEDERATIE VZW
KRACHTBAL OP SCHOOL: MINIKRACHTBAL (DEEL 3 &SLOT)
Doelstellingen/materiaal Spelvorm Organisatie
Precisiewerpen, loopsnelheid
Materiaal: (zachte) ballen
Kanonbal: de loopploeg staat achter een lijn, de kanonniers
stellen zich op in het veld. Iemand van de loopploeg gooit de
grote, zachte bal (kanonbal) in het speelveld. Alle spelers van de
loopploeg proberen over te steken. De kanonniers mogen niet
lopen met de bal en proberen zoveel mogelijk lopers te raken. Na
X aantal loopbeurten wisselen van functie. Welke ploeg kan de
meeste spelers raken?
Coördinatievaardigheden,
lopen met bal, samenspel
Materiaal: ballen
Krachtbaltikkertje: de tikker neemt een krachtbal met 2 handen
vast en probeert met de bal de andere spelers te tikken. Wie
getikt wordt, wordt tikker.
Variante: de speler met de krachtbal in de handen mag door
de tikker (duidelijk te onderscheiden van de rest) niet aangetikt
worden. Door het slim doorspelen van de bal kan de groep het de
tikker moeilijk maken. (ev. meerdere ballen)
Coördinatievaardigheden,
reactiesnelheid
Materiaal: ballen
Pak die bal: In het midden van het veld een aantal ballen leg-
gen dat één of twee eenheden kleiner is dan het aantal spelers.
De spelers lopen rond het veld en op het signaal van de lesgever
proberen ze een bal te bemachtigen. Wie geen bal heeft, wordt
uitgeschakeld.
Passen, vangen, samenspel,
reactiesnelheid
Materiaal: ballen
Inhaalbal: 2 ploegen in kring, ABABAB enz. Elke ploeg heeft een
bal. De balbezitters staan bij het begin van het spel recht tegen-
over elkaar. Door passen te geven naar medespelers probeert
men de bal van de tegenpartij in te halen.
Variante: bij signaal veranderen van richting.
OF
2
Krac
htba
l 013
Doelstellingen/materiaal Spelvorm Organisatie
Precisiewerpen
Materiaal: ballen
Baldrijven: 2 ploegen aan weerszijden van het veld. In het mid-
den liggen 2 of meerdere grote ballen die over een bepaalde lijn
gedreven moeten worden door er met andere ballen tegen te
gooien. Wie de bal over de lijn krijgt, scoort een punt. Wie haalt
eerst bv. 5 punten.
Passen, vangen, precisiewerpen
Materiaal: ballen, hoepels
Prinsenbal: Twee ploegen, één speler (de prins) van elke ploeg
staat in een hoepel. De spelers proberen door passen te geven de
bal bij de prins te krijgen. Valt de bal op de grond dan krijgt de
andere ploeg de bal. Zij proberen de bal bij hun prins te krijgen
enz. Telkens de prins de bal kan vangen, scoort men een punt.
Variante: de prins wordt vervangen door een bal op bv. een bok.
De ploegen proberen de bal van de bok te werpen om te scoren.
Werpen, vangen
Materiaal: ballen
Naambal: de speler met de bal gooit de bal omhoog en roept
daarbij een naam. Die speler probeert de bal op te vangen. Lukt
dat, dan gooit hij onmiddellijk opnieuw en roept een naam. Kan
de bal niet gevangen worden, dan lopen de andere spelers weg
en zodra de speler de bal toch in zijn handen heeft, roept hij stop.
Hij mag 3 stappen zetten om dan iemand te proberen raken. De
speler die geraakt wordt is de volgende werper.
Coördinatievaardigheden,
balgewenning
Materiaal: ballen, volleybalnet
Bommenregen: 2 ploegen, de zaal is verdeeld in 2 speelhelften
door een net. In elk kamp liggen een gelijk aantal ballen (bom-
men). Vanaf het fluitsignaal proberen de ploegen alle bommen
uit hun veld te krijgen. Ze doen dat door de ballen ONDER het net
te gooien.
Loopsnelheid, werpen
Materiaal: ballen
Aflossingswerpen: de spelers van elke ploeg staan achter een
lijn. Op signaal werpen ze de krachtbal over een bepaalde lijn. Zo-
dra de bal de grond raakt, mag de werper de bal halen. Hij brengt
die terug naar de volgende speler (doorgeven) en zet zich neer.
De volgende speler werpt enz. De ploeg waarvan alle spelers het
snelst neerzitten wint. De afstand van de lijn variëren.
Loopsnelheid, balgewenning
Materiaal: ballen, hoepels
Hoeplabal: 4 groepen (A,B,C,D), 4 hoepels in vierkant met bal
erin. De eerste speler van elke groep loopt naar de dichtstbij-
zijnde hoepel neemt de bal en legt die in de volgende hoepel en
keert terug, waarop de volgende loper start. De ploeg die een bal
inhaalt, wint.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 3 september 2015
Kra
chtb
al 0
14
Doelstellingen/materiaal Spelvorm Organisatie
Vangen, reactiesnelheid
Materiaal: ballen
Vangbal: één speler van de groep met bal gaat zo’n 6 meter
voor de groep staan. De spelers van de groep stellen zich op in
een rij achter elkaar. De speler met bal gooit de bal onderhands
recht omhoog. De eerste speler van de groep loopt naar voor en
probeert de bal te vangen. De werper sluit aan bij de groep. De
vanger wordt werper.
Varianten: afstand variëren of uitgangshouding veranderen
(zit, lig, …)
Werpen
Materiaal: ballen
Afstand werpen: alle spelers gooien vanaf een bepaalde lijn zo
ver mogelijk met een nek- of een rugworp. Elke speler krijgt 3
beurten. Wie gooit het verst?
Precisiewerpen
Materiaal; ballen, volleynet,
valmatten/kegels
Mattenwerpen: over een net proberen de bal te gooien op een
valmat. Werptechniek: nekworp. Telkens de mat geraakt wordt,
scoort men een punt. Gedurende bepaalde tijd zoveel mogelijk
punten proberen verzamelen
Variante 1: groot oppervlak en klein oppervlak, resp. dicht en ver
gelegen: 1 punt voor groot oppervlak; 3 punten voor klein oppervlak.
Variante 2 (zonder net): naar kegeltjes werpen. Bv. één kegel op 7
meter (1 punt), tweede kegel op 11 meter (3 punten). Opgelet: de
bal moet rechtstreeks tegen de kegel gegooid worden (niet tegen
de kegel rollen). Wie de kegel raakt krijgt de resp. punten.
Wedstrijd
Materiaal: ballen
Mini-krachtbal: 2 ploegen van 4 (5 of max. 6 spelers)
Terrein: volleybalveld. 3-meterlijnen zijn de doellijnen.
De zone achter de doellijn en tussen de zijlijnen is het doelgebied.
Doel van het spel: vanaf de eigen doellijn met een nekworp de bal
op de grond krijgen in het doelgebied van de tegenstrever.
Spelregels:
• Dezelfde speler mag geen twee keer na elkaar gooien.
• Bal laten vallen in het eigen doelgebied = punt voor de andere
ploeg
• 5 seconden-regel: binnen de vijf seconden na het vangen van
de bal moet de werpbeweging (ev. met aanloop) ingezet zijn. Zo
niet, bal aan de tegenstrever.
•Buitenspel: als de verdedigers de bal buiten duwen of buiten de
lijnen lopen bij het vangen, krijgt de aanvallende ploeg de bal
terug (Bal neerleggen, speler van andere ploeg komt die halen).
•Voorbij de eigen doellijn lopen om te gooien of voet op de doel-
lijn bij het gooien = bal aan de tegenpartij
Variante: krachtbalvolley = mini-krachtbal over een volleybalnet
(hoogte kan aangepast worden aan de leeftijd. Het net moet
verhinderen dat harde worpen tot schrik bij het vangen leiden.
Variante: krachtbalvolley – met net
4
Krac
htba
l 015
Doelstellingen/materiaal Spelvorm Organisatie
Balgewenning, passen
Oefeningen:
1.1 Per 4 één bal. 2 aan 2 op zo’n 4 meter van elkaar. De bal
doorgeven naar elkaar en aansluiten aan de overkant. Vangtech-
niek benadrukken.
1.2 Idem 1.1 maar met de volledige groep een groot vierkant
vormen. De spelers gelijk verdelen over de hoeken. De bal door-
geven in wijzerzin. De pasgever volgt altijd de bal.
1.3 Idem 1.2 maar de passen in wijzerzin, de pasgevers lopen in
tegenwijzerzin.
Loopsnelheid, lopen met bal
Estafette: 2,3,.. groepen. De eerste speler van elke groep gaat bij
het startsignaal de bal halen, geeft die door aan de tweede spe-
ler. Deze legt hem terug op zijn plaats, enz. tot alle spelers 1 (2 of
3) maal gelopen hebben.
Variante: 2 ballen per groep. De spelers starten ook met bal in de
handen en wisselen telkens de bal.
Samenwerking, loopsnelheid,
passen, vangen
Kris-Kros: Per 3 naast elkaar voorwaarts lopen. De middelste
speler (x2) heeft de bal. Hij geeft een pass naar X1 en loopt ach-
ter de speler door. X1 geeft pas naar X3 enz. Principe: je loopt
telkens achter de speler door die de pas krijgt.
Werpen, vangen na zijwaartse
verplaatsing
Oefening: de spelers staan opgesteld op een rij. Eén speler staat
voor de rij. De eerste speler van de rij gooit de bal naar de speler
voor de rij. Deze gooit de bal naar rechts, de pasgever vangt de
bal. Na het vangen de bal doorgeven aan de eerste speler van
de rij zonder bal enz. De speler voor de rij regelmatig wisselen.
Nadat de bal naar rechts gegooid werd, de bal ook naar links
gooien.
Passen, werpen
Oefeningen: De groep verdelen over de hoeken van het veld. In
het midden van het veld een volleybalnet plaatsen. Elke groep
een bal. De bal afwisselend over het net (nekworp) of onder het
net (onderhandse pas) gooien. De bal in wijzerzin doorgeven met
de verschillende technieken (vrije keuze).
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 5 september 2015
FIETS SAMEN, FIETS BETER, DOE DE FIETSOMETER!
Fiet
sen
007
Wat is de FietSOmeter?DoelSteeds meer scholen gebruiken de fiets voor
regelmatige en occasionele verplaatsingen.
Bijvoorbeeld in het kader van de lessen Licha-
melijke Opvoeding of een klasuitstap. Veilig
fietsen in groep veronderstelt echter andere
vaardigheden dan individueel fietsen. Voor
leerlingen van de eerste graad secundair on-
derwijs is dat vaak een nieuwe ervaring. Een
secundaire school doet er daarom goed aan
om de fietsvaardigheid van nieuwe leerlin-
gen eerst te testen.
De FietSOmeter, een nieuw project van de
VSV (Vlaamse Stichting Verkeerskunde), test
de vaardigheid van leerlingen van het eerste
jaar. Zijn ze in staat om in het echte verkeer
op een veilige manier in groep te fietsen?
Het project draagt zo ook bij tot een veiliger
verloop van de fietsverplaatsingen van en
naar de school. Leerlingen die zich voor het
eerst naar de nieuwe school begeven, doen
dat immers vaak in kleine groepjes.
Tijdens de eindtest van de FietSOmeter gaan
de leerlingen in kleine groepjes op pad en
worden ze beoordeeld op:
• veilig verkeersgedrag;
• compact rijden (gegroepeerd);
• van richting veranderen;
• ritsen;
• communicatie.
Lichamelijke Opvoeding en eindtermenDe FietSOmeter kan gemakkelijk geïnte-
greerd worden in de lessen LO. Fietsen biedt
namelijk heel wat mogelijkheden om aan
motorische en fysieke vorming (o.a. uit-
houding) te doen, maar ook om persoons-
gebonden doelen (veiligheid, afspraken) na
te streven. Het lessenpakket dat bij de Fiet-
SOmeter hoort, bevat interessante oefenin-
gen voor één of meerdere lessen LO die het
aangename aan het nuttige koppelen. Een
school die de FietSOmeter organiseert, kan
dus naast vakoverschrijdende eindtermen
(o.a. lichamelijke gezondheid en veiligheid)
ook vakgebonden doelstellingen realiseren.
Het doe-pakketNa de inschrijving ontvangt je school een gra-
tis pakket met ondersteunend les- en com-
municatiemateriaal. In dat pakket zitten les-
fiches, scorekaarten, een poster, flyers voor
de leerlingen en hun ouders en een handig
klembord voor op het stuur van de begeleider.
VoorbereidingDe voorbereiding van de FietSOmeter ge-
beurt in twee stappen die samen enkele les-
uren in beslag nemen. Om te beginnen, con-
troleer je de individuele fietsvaardigheid van
elke leerling. Op basis van die resultaten kun
je starten met de fietstraining. Voordat de
leerlingen het echte verkeer in gaan, test je
hen op hun vaardigheid om in groep te fiet-
sen. Beide stappen verlopen in een veilige
omgeving, zoals de speelplaats of de sport-
hal. Pas wanneer alle leerlingen voldoende
voorbereid zijn, plan je de test in het verkeer.
VerloopEen school organiseert de FietSOmeter op
een dag naar keuze. Onder leiding van een
begeleider fietsen de leerlingen in kleine
groepjes langs een uitgestippeld parcours.
De begeleider beoordeelt de leerlingen op
hun fiets- en verkeersvaardigheden. Daarna
volgt een eindevaluatie. Als leerkracht vul je
de resultaten van de leerlingen in het online
schooldossier in. Daar kun je voor elke leer-
ling een gepersonaliseerd fietsbrevet afdruk-
ken. Daarop staat voor welke vaardigheden
de leerling slaagde en voor welke hij even-
tueel nog moet oefenen.
In je online dossier staat aanvullend materiaal als
download: rugnummers, wegwijzers en oefenmateriaal
voor de wegcode.
6
Fiet
sen
008
Verlichting:'s Nachts, of als het zicht beperkt is tot
200 meter, moet je fiets verlicht zijn.
Vooraan moet je een wit of een geel
licht hebben en achteraan een rood.
Die lichten mag je zowel op je fiets als
op jezelf vastmaken. Het mogen vaste
lichten of knipperlichten zijn.
De opbouw naar de FietSOmeterStap 1: Fietscontrole en screening van de indivi-duele fietsvaardigheidDoelVoordat je met je leerlingen het verkeer in
trekt, is het belangrijk om te weten wat ze
wel en niet kunnen. Hoewel fietsvaardigheid
een eindterm is in de lagere school, biedt dat
geen garantie dat je leerlingen ook echt over
de nodige vaardigheden beschikken.
Tijdens het schooljaar 2014-2015 namen 463
Vlaamse lagere scholen deel aan Het Grote
Fietsexamen van de VSV. Van de 8000 deel-
nemende leerlingen slaagde 81% voor de
eindtest in het verkeer.
Ondanks die inspanningen ervaren scholen
meer en meer dat fietsvaardigheid bij jon-
geren geen evidentie meer is. Die vaststelling
werd bevestigd door een bevraging van SVS
(Stichting Vlaamse Schoolsport) uit 2013 bij
198 secundaire scholen. Daaruit bleek dat de
fietsvaardigheid van de leerlingen in 40% van
de ondervraagde scholen problematisch was.
LesopbouwLesfiche 1 van het doe-pakket begint daarom
bij de basis. Ze legt uit hoe je een fiets moet
controleren en hoe je op een eenvoudige en
snelle manier de leerlingen kunt testen op
een aantal vaardigheden.
In onderstaande oefening leggen de leerlin-
gen per twee een parcours af. De oefening
toont aan in welke mate een leerling al over
de noodzakelijke vaardigheden beschikt om
veilig in groep te fietsen. De leerlingen be-
oordelen elkaar op volgende vaardigheden:
• richting houden: een absolute voor-
waarde om in een peloton te fietsen;
• links omkijken: zorgt ervoor dat je vei-
lig kunt afslaan zonder van je baan af te
wijken;
• evenwicht houden met één hand:
cruciaal om het links en rechts afslaan
aan te kondigen;
• versnellen en vertragen: nodig om
vlot te ritsen;
• bochten nemen: een juiste kijktech-
niek zorgt ervoor dat je precies daar-
heen gaat waar je naar kijkt.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 7 september 2015
Fiet
sen
009
De uitslag van de screening geeft een beeld
van de beginsituatie van elke leerling. Daar-
na kun je hen de vaardigheden voor fietsen
in groep beginnen aanleren en laten inoefe-
nen. Ook daarvoor vind je alle nodige info in
de eerste lesfiche.
De lesfiche bevat oefenstof en didactische
tips en overzichtelijke schetsen die je helpen
om de oefenruimte op te stellen. Er is ook
rekening gehouden met differentiatie tussen
leerlingen: wie een vaardigheid nog onvol-
doende beheerst, kan best met de basisvorm
van de oefeningen starten. De anderen kun-
nen al verder met de uitbreiding.
Hieronder vind je een uitgewerkte oefening
voor de vaardigheid ‘bochten nemen’:
BasisvormDe leerlingen fietsen alleen of met twee ach-
ter elkaar in een achtvorm en maken een zo
vloeiend mogelijke bocht.
Tip! Plaats een mikpunt (bv. een kegel) in
het midden van de cirkels en vraag aan de
fietsers om naar het mikpunt te kijken wan-
neer ze de bocht nemen.
UitbreidingDe leerlingen fietsen met zoveel mogelijk si-
multaan in een achtvorm, zonder een voet
aan de grond te zetten. Daarna doen ze het-
zelfde met twee groepen. Welke groep wint?
Extra:
• Tijdens deze oefening moeten de fiet-
sers voorrang verlenen aan rechts.
• Als je kunt blijven trappen, kun je bij
een lage snelheid beter je evenwicht
houden. Zorg er dus voor dat de leerlin-
gen de oefeningen met een voldoende
kleine versnelling uitvoeren.
Integratie in de les LODit onderdeel van de FietSOmeter leent zich
omwille van de eenvoudige organisatie
(ruimte, materiaal) en het thema perfect
voor integratie in de les LO. Tijdens het fiet-
sen worden een aantal motorische vaardig-
heden (o.a. evenwicht en oog-handcoördina-
tie) geoefend. Alle oefenvormen zijn zodanig
opgesteld dat er slechts één fiets per twee
leerlingen nodig is. Dat biedt de mogelijk-
heid om het fietsen te koppelen aan een
ander thema (bv. uithouding). Een voorbeeld
daarvan is de opbouw naar de vaardigheid
‘versnellen en vertragen’
BasisvormDe leerlingen fietsen zo snel mogelijk over
een afstand van ongeveer 15 meter. Ze fietsen
tussen de kegels door en keren terug. Daarna
geven ze hun fiets door aan de volgende.
UitbreidingSpeel dit spel met meerdere ploegen tegen
elkaar en varieer de uitvoering als volgt:
• Een groep fietsers en een groep lopers
nemen het tegen elkaar op.
• De fietsers voeren de oefening met
twee naast elkaar uit.
• Om de kansen gelijk te houden, krijgen
de lopers en de fietsers een andere op-
dracht (bv. de lopers starten vanuit zit).
Stap 2: Fietsen in groep (in een veilige omgeving)DoelWanneer de leerlingen voldoende individu-
eel fietsvaardig zijn, kun je hen in groep le-
ren fietsen. De leerlingen oefenen gekende
en nieuwe vaardigheden vanaf nu altijd in
groepsverband. Naast voldoende vaardig
zijn, is er ook aandacht voor de basis van
elke verkeersdeelname: veilig en verant-
woordelijk verkeersgedrag. De leerlingen
brengen zichzelf en anderen niet in de pro-
blemen en waarschuwen elkaar voor moge-
lijk gevaar. Daarnaast maken ze ook kennis
met een aantal belangrijke afspraken uit de
wegcode. Ook voor de leerkracht(en) die la-
ter de test in het verkeer begeleiden, kan dat
een goede opfrissing zijn.
LesopbouwLesfiche 2 van het doe-pakket bevat oefen-
vormen om elk van de onderstaande vaar-
digheden stapsgewijs op te bouwen. Een af-
sluitende oefentest in een veilige omgeving
vertelt je of de leerlingen klaar zijn voor de
test in het verkeer.
• Compact rijden: De leerlingen leren om
onderling niet meer dan een fietslengte
afstand te laten.
• Ritsen: Fietsers kunnen en mogen niet
overal met twee naast elkaar rijden
en leren daarom volgens een bepaald
8
systeem over te gaan naar een enkele rij.
• Traag fietsen: De leerlingen leren zich
aanpassen aan het wisselende tempo
in het peloton. Traag fietsen zonder het
evenwicht te verliezen, is daarbij cruciaal.
• Met één hand fietsen: Zelfs met twee
naast elkaar durven de leerlingen een
arm te gebruiken om aan te kondigen
dat ze gaan afslaan of om een signaal te
geven aan de andere fietsers.
Hieronder vind je een uitgewerkt voorbeeld
van de opbouw van de vaardigheid ‘compact
rijden’.
BasisvormDe leerlingen fietsen per twee op een fiets-
lengte afstand achter elkaar. De achterligger
probeert de leider zo goed mogelijk te vol-
gen terwijl die zich kriskras over het terrein
verplaatst. Op jouw signaal moeten ze snel
maar veilig stoppen.
Uitbreiding • De leerlingen fietsen per twee naast el-
kaar. Om de beurt bepalen ze de te vol-
gen route en geven die mondeling aan.
De andere leerling probeert zo goed
mogelijk te volgen. Bij jouw fluitsignaal
stoppen ze allebei zo snel mogelijk op
een veilige manier.
• De leerlingen doen hetzelfde als in de
vorige oefening, maar fietsen nu in
groepjes van vier over het terrein.
• De leerlingen doen hetzelfde als in de
vorige oefening, maar fietsen nu in
groepjes van zes over het terrein.
Je kunt de voorbereiding in de veilige om-
geving afsluiten met een oefentest. De op-
stelling daarvoor bestaat uit een zogenaamd
‘magisch vierkant’ waarrond groepjes van
zes tot acht fietsers voortdurend in bewe-
ging zijn. Jij geeft opdrachten en beoordeelt
de vaardigheden met een scorekaart. Leer-
lingen die slagen voor de oefentest, kunnen
deelnemen aan de test in het verkeer.
Integratie in de les LODe eenvoudige opstellingen en de dynami-
sche inhoud van de oefenvormen van stap 2
lenen zich prima tot integratie in de les LO.
Hieronder vind je een uitgewerkt voorbeeld
voor het onderdeel ‘kennis van de wegcode’.
Terwijl een deel van de leerlingen boven-
staande oefentest aflegt, wordt de kennis
van de wegcode van de andere leerlingen
op een speelse manier getest. De leerlingen
moeten zinnen uit de wegcode over fietsen
in groep op een juiste manier vervolledigen.
De verschillende delen bevinden zich op de
achterkant van kaartjes die je willekeurig
over het speelveld verdeelt. Zoals bij Memo-
ry gaan de leerlingen op zoek naar de juiste
combinatie van de kaartjes. Je kunt daarbij
het spelverloop aanpassen in functie van de
gewenste intensiteit (bv. stappen of lopen
in estafettevorm). Het spelmateriaal is als
download beschikbaar in je online school-
dossier van de FietSOmeter.
Fiet
sen
010
Als we met een groep van zes fietsen …
… moeten we op het fietspad rijden.
… mijn arm uit te steken als ik links
of rechts afsla.
… fietsers voorrang verlenen aan voetgangers.
Als fietser ben ik verplicht om …
Aan een zebrapad dat doorloopt op
het fietspad moeten …
1 d
j
e
2
3
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 9 september 2015
Fiet
sen
011
De FietSOmeter in 10 trappenWanneer? Wat en hoe?
Vooraf
Bepaal een datum voor de FietSOmeter.
Zoek minstens één helper die je tijdens de FietSOmeter assisteert. Naast collega’s kun je denken aan bv. gemeentepersoneel, verkeersouders en politie.
Informeer de ouders met de flyers uit het doe-pakket.Op de flyer is ruimte voorzien voor vragen aan de ouders (bv. fiets meebrengen, fiets controleren, helpende hand, e.d.)
Bereid de leerlingen in een beschermde omgeving voor met ‘Lesfiche 1: Individuele fietsvaardigheid van de leerlingen.’
Vervolledig de voorbereiding in een beschermde omgeving met ‘Lesfiche 2: Fietsen in groep.’
Stippel een route uit.
Laatste voor-
bereiding
Verzamel het nodige materiaal voor de FietSOmeter.
Voer een fietscontrole uit.
De dag van de test
Test de leerlingen in het verkeer.
Bespreek de resultaten met de leerlingen en vul ze in in het online dossier.
De grote eindtestStap 3: De test in het verkeerDoelNagaan of de leerlingen veilig in groep kun-
nen fietsen in het echte verkeer.
Algemeen verloopDe test wordt afgelegd in groepjes van zes
tot acht fietsers. Per groep is er minimaal
één begeleider aanwezig. Om een klas te
testen, volstaan dus twee begeleiders. Ter-
wijl de ene groep zich op het parcours be-
vindt, kan een tweede begeleider de leerlin-
gen voorbereiden in een veilige omgeving.
De begeleider die meefietst, beoordeelt elke
fietser en zorgt voor een veilig verloop on-
derweg. Voorzie ongeveer 20 minuten om
een groepje goed te beoordelen.
Beoordeling tijdens de testElke fietser wordt beoordeeld op vijf vaardig-
heden:
• Veilig verkeersgedrag: De leerling past
de wegcode toe, is voldoende stuur-
vaardig en brengt niemand moedwillig
in gevaar.
• Compact rijden: De groep fietst in duo’s
achter elkaar. Inhalen is niet toege-
staan. De leerlingen houden gedurende
de test een onderlinge afstand van on-
geveer één fietslengte, zowel tijdens
het naast elkaar fietsen als tijdens het
achter elkaar fietsen.
• Van richting veranderen: De leerling
steekt zijn arm uit tijdens richtingsver-
anderingen. Daaronder verstaan we af-
slaan en obstakels passeren.
• Ritsen: De leerling kan correct ritsen. De
linkse fietser schuift in voor de rechtse.
• Communiceren: De leerling kan op het
juiste moment de juiste signalen geven
aan zijn medeleerlingen. Daaronder
verstaan we het melden van tegen- of
achterliggers en van obstakels.
Geslaagd of niet?Een leerling slaagt pas voor de eindproef als
hij:
• slaagt voor het onderdeel ‘veilig ver-
keersgedrag’;
• slaagt voor minstens drie van de vier
andere vaardigheden.
10
Fiet
sen
012
VEILIG LEREN FIETSEN MET DE VSVFietsen leer je niet in één dag, het is een proces
van veel trainen en de moeilijkheidsgraad
langzaam opbouwen. Om leerkrachten te
helpen bij fietsvaardigheidstraining, heeft de
VSV drie fietsbrevetten ontwikkeld: Brons, Zilver
en Goud. Het brevet Brons besteedt vooral
aandacht aan stuurvaardigheid, Zilver focust op
verkeersvaardigheid en Goud op fietsvaardigheid
in het verkeer. Het Fietsbrevet Goud is het resultaat
van een eindtest in het echte verkeer, met name Het
Grote Fietsexamen in het zesde leerjaar.
Let wel: voor leerlingen daaraan toe zijn,
moeten ze eerst een degelijk voortraject
krijgen, met fietstraining in een beschermde
omgeving (speelplaats, turnzaal)!
De leerlijn fietstraining in het basisonderwijs: Derde kleuterklas • Ontwikkelen van de zintuiglijke en motorische vaardigheden
Werken rond evenwichtsbehoud met loopfietsen(zie spelfiches Kleuterbox Horen, Zien en Rijden)
Eerste leerjaar • Oefenen voor Fietsbrevet Brons
Tweede leerjaar • Oefenen voor + eindtest Fietsbrevet Brons
Derde leerjaar • Oefenen voor Fietsbrevet Zilver
Vierde leerjaar • Oefenen voor + eindtest Fietsbrevet Zilver
Vijfde leerjaar • Oefenen voor Fietsbrevet Goud
Zesde leerjaar • Oefenen voor + eindtest Fietsbrevet Goud (= Het Grote Fietsexamen)
LEER JE KINDEREN VEILIG FIETSEN MET DE VSV!
FIETSTRAINING IN HET BASISONDERWIJSFietsen leer je niet in één dag, het is een proces van veel trainen en de
moeilijkheidsgraad langzaam opbouwen. Om leerkrachten te helpen bij
fietsvaardigheidstraining, heeft de VSV drie fietsbrevetten ontwikkeld: Brons,
Zilver en Goud. Let wel: vòòr leerlingen kunnen fietsen in het echte verkeer,
moeten ze eerst een degelijk voortraject krijgen, met fietstraining in een
beschermde omgeving (speelplaats, turnzaal)!HOREN, ZIEN EN RIJDEN (KLEUTERSCHOOL)
Een leskoffertje met spelfiches over evenwicht en zintuiglijke
ontwikkeling, over motorische ontwikkeling en over loopfietsen en
rollend materiaal.
FIETSBREVET ZILVER (TWEEDE GRAAD)
De lessen in dit pakket focussen zich vooral op
verkeersvaardigheid, zoals omkijken over de linkerschouder,
arm uitsteken, rekening houden met andere weggebruikers.
De eindtest voor het Fietsbrevet Zilver wordt afgelegd in het
vierde leerjaar.
FIETSBREVET BRONS (EERSTE GRAAD)
Een educatief pakket met activiteiten en spelletjes om de stuurvaardigheid van
leerlingen te oefenen, zodat ze op het einde van het tweede leerjaar klaar zijn om
hun Fietsbrevet Brons te behalen.
FIETSBREVET GOUD (DERDE GRAAD)
Het Fietsbrevet Goud kunnen leerlingen behalen na het afleggen van Het Grote
Fietsexamen, een praktijktest voor het zesde leerjaar in het echte verkeer.
www.hetgrotefietsexamen.be
FIETSEN MET DE VSV!FIETSTRAINING IN HET BASISONDERWIJS
Fietsen leer je niet in één dag, het is een proces van veel trainen en de
moeilijkheidsgraad langzaam opbouwen. O
fietsvaardigheidstraining, heeft de VSV drie fietsbrevetten ontwikkeld: Brons,
Zilver en Goud.moeten ze eerst een degelijk voortraject krijgen, met fietstraining in een
beschermde omgeving (speelplaats, turnzaal)!
, zodat ze op het einde van het tweede leerjaar klaar zijn om
HIERMEE KAN JE SCHOOL EEN MEDAILLE
VERKEER OP SCHOOL HALEN. MEER INFO:
WWW.VERKEEROPSCHOOL.BEVSV_FIETSEXAMEN_PRINT.indd 1
30/10/14 09:53
KLEUTERBOX HOREN, ZIEN EN RIJDENVoor wie? Derde kleuterklas.
Wat?Een leskoffertje vol praktijklessen voor het kleuteronderwijs. Het pakket
bestaat uit een brochure met achtergrondinformatie, een cd-rom met
lesmateriaal en drie spelbundels waarmee je meteen aan de slag kunt in
je praktijklessen verkeer. Er zijn spelfiches over evenwicht en zintuiglijke
ontwikkeling, over motorische ontwikkeling en over loopfietsen en rollend
materiaal. Een loopfiets is beter voor peuters dan een driewieler of een fiets
met zijwieltjes. Bij een loopfiets wordt het evenwichtsbehoud van de kleuter
echt getraind waardoor hij sneller zal leren fietsen.
Bestellen -> WEBSHOP.VERKEEROPSCHOOL.BEHet lespakket Horen, Zien en Rijden kost €40 (inclusief BTW en verzending) en kan besteld worden via webshop.verkeeropschool.be.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 11 september 2015
Fiet
sen
013
HET GROTE FIETSEXAMEN (FIETSBREVET GOUD)Voor wie?Zesde leerjaar.
Wat?Het Fietsbrevet Goud kunnen leerlingen behalen na het afleggen van Het
Grote Fietsexamen, een praktijktest voor het zesde leerjaar in het echte
verkeer. Je kunt je klas inschrijven op www.hetgrotefietsexamen.be. Zo
krijg je een gratis doe-pakket met oefenfiches, flyers voor de ouders,
affiches en een stappenplan om het fietsexamen te organiseren. Na afloop
krijgt elke leerling een fietssticker en een diploma op naam, waarop
appreciaties of aandachtspunten vermeld staan.
Goed om weten: ook de lokale politie of het gemeentebestuur kan Het
Grote Fietsexamen voor je school organiseren. In dat geval vragen we je
toch nog om je school in te schrijven. Op die manier krijgt de VSV een beter
beeld van fietseducatie in de Vlaamse basisscholen. Anderzijds krijg je dan
ook toegang tot het online dossier met interessante informatie, en kunnen
je leerlingen gratis naar Bobbejaanland!
Wanneer?Inschrijven kan tot 30 april. Het Fietsexamen zelf kun je organiseren op
een dag naar keuze.
WebsiteWWW.HETGROTEFIETSEXAMEN.BE
FIETSBREVET BRONSVoor wie? Eerste en tweede leerjaar.
Wat?Een educatief pakket met activiteiten en spelletjes om
de stuurvaardigheid van leerlingen te oefenen, zodat
ze op het einde van het tweede leerjaar klaar zijn om
hun Fietsbrevet Brons te behalen. Hiervoor moeten
de leerlingen een fietsparcours met zes vaardigheden
afleggen in een beschermde omgeving (speelplaats,
turnzaal,…):
• met de fiets aan de hand stappen;
• opstappen en vertrekken;
• rechtdoor rijden;
• traag rijden en evenwicht behouden;
• slalommen;
• stoppen en afstappen.
FIETSBREVET ZILVERVoor wie? Derde en vierde leerjaar.
Wat?In het derde en vierde leerjaar wordt vooral getraind
op verkeersvaardigheid, maar ook het oefenen
van stuurvaardigheid blijft belangrijk. De eindtest
voor het Fietsbrevet Zilver wordt afgelegd in het
vierde leerjaar in een beschermde omgeving.
Leerlingen zouden dan volgende vaardigheden
moeten kunnen:
• omkijken over de linkerschouder;
• slalommen op korte afstand;
• arm uitsteken;
• over een oneffen terrein rijden;
• rekening houden met anderen;
• onvoorzien remmen.
Bestellen -> WEBSHOP.VERKEEROPSCHOOL.BEHet Fietsbrevet Brons / Zilver (handleiding, 30 brevetten en stickers)
kost €10 (incl. BTW en verzending) en kan besteld worden via webshop.
verkeeropschool.be.
Brevetjes en stickers kunnen ook apart besteld worden
(10 brevetten + 10 stickers aan €3,5 of een voordeelpakket 40 brevetten +
40 stickers aan €10)
12
Info en bestellenvia ISBwww.isbvzw.be of 03/780.91.00
VTS216_bnw.indd 68 20/04/10 11:43
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 19nr. 3 / 2015
Anja Desomer, Sophie Gerkens, Imgard Vinck, Christian Léonard, Mattias Neyt, Dominique Paulus & Hans Van Brabandt
KCE Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg
MOETEN JONGE SPORTERS EEN HARTSCREENING ONDERGAAN?
deel 2
4. DE WET EN AANSPRAKELIJKHEID 4.1. Nieuwe Gemeenschapswetgeving
In België zijn de Gemeenschappen bevoegd
voor sport en preventieve gezondheidszorg. In
die domeinen geldt dus een wetgeving die van
Gemeenschap tot Gemeenschap verschilt.
4.1.1. Vlaamse Gemeenschap
In Vlaanderen wordt de kwestie van de sport-
medische screening geregeld door het decreet
'Gezond en Ethisch Sporten' van 20 december
2013, en door het uitvoeringsbesluit van 4
april 2014. Het decreet is ook van toepassing
in Brussel op sportorganisaties die wegens hun
organisatie of hun activiteiten moeten worden
beschouwd als uitsluitend behorend tot de
Vlaamse Gemeenschap. Het is de bedoeling van
dit decreet om de sportgemeenschap zo veel
mogelijk te responsabiliseren. De sportorgani-
saties moeten het beleid rond de preventie van
blessures en sporteigen risico's zelf uitwerken,
binnen een door de regering bepaald kader. De
verantwoordelijkheid ligt dus bij de federaties,
clubs en organisatoren van sportevenementen,
maar ook bij de individuele sporters.
4.1.1.1. De keuze om een screening te ver-
plichten / aan te bevelen is een verant-
woordelijkheid van de sportorganisaties Het decreet van 2013 bepaalt: “Elke sportor-
ganisatie bevordert het gezond sporten, reke-
ning houdend met de aard en de context van
de sportbeoefening, onder meer door de om-
standigheden en toestanden die negatief in-
werken op de fysieke of psychische integriteit
van de sporter daadwerkelijk te voorkomen
en te bestrijden door doelmatige initiatieven
en gepaste maatregelen”. In die context staat
het de sportorganisaties (al dan niet com-
petitief) vrij om een sportmedisch geschikt-
heidsonderzoek aan te bevelen of op te leg-
gen aan sporters (ongeacht hun leeftijd) die
onder hun verantwoordelijkheid vallen (via
hun aansluiting), en de inhoud van de testen
te bepalen. De regering behoudt zich echter
het recht voor om kwaliteitsstandaarden op
te leggen.
4.1.1.2. De clubs en federaties moeten een
uitdrukkelijke keuze maken
De sportorganisaties moeten uitdrukkelijk de
keuze maken om al dan niet een sportmedi-
sche screening op te leggen / aan te bevelen
bij hun leden. Ze moeten een algemene be-
leidslijn inzake gezondheid uitwerken. Daarbij
horen een analyse van de risico's die eigen zijn
aan hun sportdiscipline en maatregelen om die
te voorkomen. Ze moeten hun leden ook infor-
meren over en sensibiliseren voor de risico's
die horen bij de beoefening van hun discipline.
Daarnaast moeten ze hun toezichthoudende
overheid geanonimiseerde statistische gege-
vens over de specifieke risico's van hun disci-
pline bezorgen.
4.1.1.3. Elke arts kan een
geschiktheidsonderzoek uitvoeren Het decreet bepaalt dat de geschiktheidstests
door een arts moeten worden uitgevoerd, waar-
bij geen nadere kwalificaties zijn gespecifieerd.
4.1.2. Franse Gemeenschap
In de Franse Gemeenschap wordt de sportme-
dische screening voor preventie in het sport-
domein geregeld door het decreet van 3 april
2014. Dit decreet is ook geldig in Brussel, voor
alle sportorganisaties die wegens hun organi-
satie of hun activiteiten moeten worden be-
schouwd als uitsluitend behorend tot de Franse
Gemeenschap. Maar omdat de uitoefening van
deze bevoegdheden naar het Waalse gewest
werd overgeheveld, liep de uitvoering van het
decreet vertraging op. Op het moment van
publicatie van dit rapport (maart 2015), is het
decreet nog niet verder uitgevoerd.
4.1.2.1. Verplicht medisch attest voor be-
paalde categorieën van sporters
Het decreet verplicht tot de afgifte van at-
testen die bevestigen dat er geen contra-
Trefwoorden: hartscreening, plotse dood door hartafwijkingen, studie, preventie, wetgeving, aansprakelijkheid, medisch attest, privacy
20
indicaties zijn voor een deelname aan de
sportactiviteiten. Die verplichting geldt voor
alle sportorganisaties (federaties, organisa-
ties, organisatoren van activiteiten en sport-
evenementen, sportkringen, …), maar is
beperkt tot bepaalde sportcategorieën met
een zogenaamd verhoogd risico op blessures
of medische ongevallen (sporten met bijzon-
dere risico’s, intensieve of extreme sporten,
gevechtsporten), competitiesporters en spor-
ters met een hoger risicoprofiel (sporters met
een voorgeschiedenis die een risico inhoudt,
mensen die lang niet hebben gesport, ...). De
exacte invulling van een aantal categorieën
vraagt echter nog een verdere uitwerking. Het
geldt alleszins voor elitesporters, topsporters,
beloften en hun trainingspartners.
Buiten de categorieën die door het decreet
werden bepaald, moet de afwezigheid van
contra-indicaties worden bevestigd met een
verklaring op erewoord, ondertekend door de
sporter, zijn ouders of voogd(en). Sportorgani-
saties kunnen wel vrijwillig beslissen om toch
een medisch attest op te leggen.
Die maatregelen gelden voor georganiseerde
en niet-georganiseerde activiteiten, al dan niet
in competitieverband. Ze gelden niet voor acti-
viteiten die in een private, familiale of school-
context worden beoefend.
Voor sommige sportdisciplines in competi-
tieverband met lager risico en voor sommige
organisatoren waarvan de lijst bepaald wordt
door de Commissie voor risicopreventie, kan
een attest op erewoord eveneens volstaan
4.1.2.2. Elke arts kan een geschiktheids-
onderzoek uitvoeren
Het model en de inhoud van het attest zullen
vooraf worden bepaald (met vermelding van
de uit te voeren testen), met specifieke on-
derdelen die verschillen naargelang de leef-
tijd van de sporter, zijn niveau, zijn persoon-
lijke geschiedenis en de risico's eigen aan zijn
discipline. Het wordt afgeleverd door een arts
die eerst een klinisch onderzoek uitvoerde.
Van de arts wordt geen specifieke kwalificatie
vereist.
4.1.2.3. Algemene verplichtingen van de
sportorganisaties en de organisatoren
De sportorganisaties en de organisatoren van
sportevenementen hebben algemene ver-
plichtingen voor de preventie van risico's. Ze
moeten hun leden ook informeren over en
sensibiliseren voor de risico’s eigen aan de be-
oefening van hun discipline. Daarnaast moeten
sportorganisaties een medisch reglement op-
stellen met o.m. minimuminformatie voor de
sporters over de naleving van de gezondheids-
regels eigen aan hun discipline, hun eigen ver-
plichtingen en de verplichtingen opgelegd aan
de sportkringen.
4.1.2.4. De Commissie voor risicopreventie
Een centrale rol voor het verder uitwerken van
de modaliteiten over risicopreventie wordt toe-
bedeeld aan een 'Commission de prévention
des risques pour la santé dans le sport' (Com-
missie voor de preventie van risico's voor de
gezondheid in de sport). Zo zal deze Commissie
instaan voor een model van het medisch attest
en de inhoud van de medische onderzoeken,
met bepaling van de contra-indicaties voor
de beoefening van de sport. De Commissie is
echter op het moment van de publicatie van
dit rapport nog niet operationeel, waardoor de
sportorganisaties en de sporters zelf op wet-
telijk vlak in het ongewisse blijven. Men weet
nog niet waarop de Commissie zich zal baseren
voor het uitbrengen van haar adviezen.
4.1.3. Brussel
Voor de Brusselse sportorganisaties die wegens
hun organisatie niet uitsluitend tot de Vlaamse
of de Franse Gemeenschap behoren, gelden de
regels van de Gemeenschappelijke Gemeen-
schapscommissie (GGC). In tegenstelling tot de
Franse Gemeenschap legt die geen medisch
geschiktheidsattest op. De voornaamste verant-
woordelijkheden op het vlak van risicopreventie
liggen bij de club, de federaties en de rege-
ring. Deze laatste bepaalt de modaliteiten van
de preventie en de medische bijstand aan de
sporters en wijst de sporters op hun eigen ver-
antwoordelijkheid. Deze aanpak lijkt dus eerder
op die van de Vlaamse Gemeenschap. Ze richt
zich eerder op de verantwoordelijkheid van de
sporters zelf en hun organisaties, en niet zozeer
op de verplichting om een attest af te leveren.
4.1.4. Duitstalige Gemeenschap
De preventie in het domein van de sportbe-
oefening in de Duitstalige Gemeenschap wordt
geregeld door een decreet van 30 januari
2006. Bijzondere voorwaarden, waaronder de
verplichting om een medisch attest af te le-
veren, gelden voor gevechtssporten en wie-
lerwedstrijden. Voor de andere disciplines be-
houdt de regering zich het recht voor om een
minimumleeftijd of andere veiligheidsvoor-
waarden op te leggen, afhankelijk van de spe-
cifieke kenmerken van de sportdiscipline, maar
als een attest verplicht is, bepaalt ze er ook de
inhoud van. Voor een uitvoerige analyse van
de nieuwe wettelijke bepalingen, zie sectie 5.3
in het wetenschappelijk rapport.
4.2. Ieder zijn verantwoordelijkheid
4.2.1. Plichten en verantwoordelijkheden
van de artsen
De aansprakelijkheid van een arts kan wor-
den ingeroepen wanneer deze een sporter
geschikt verklaarde en die sporter tijdens of
vlak na zijn sportactiviteit overlijdt. In dit geval
moet de tegenpartij bewijzen dat de arts de
gangbare regels van zijn medische praktijk niet
heeft gevolgd (fout) en dat een correcte navol-
ging van die regels het overlijden had kunnen
voorkomen (causaliteit). Het is dus belangrijk
te beschikken over wetenschappelijk onder-
bouwde en steeds bijgewerkte aanbevelingen
die kunnen dienen als referentie voor de keuze
van de uit te voeren onderzoeken. Omdat die
aanbevelingen er niet zijn, blijft de situatie
vaag, met ruimte voor diverse interpretaties.
De risico's voor een arts om op die basis te
worden veroordeeld, zijn echter vrij klein. Een
arts die een medisch attest aflevert dat stelt
dat er geen medische tegenindicaties zijn voor
het uitoefenen van de betreffende sport, zon-
der de sporter te hebben onderzocht, zou wel
kunnen worden veroordeeld wegens valsheid
in geschrifte.
4.2.2. Plichten en verantwoordelijkheden
van de clubs en sportorganisaties
Er gebeuren wel eens ongevallen omdat een
sportorganisatie of één van haar medewerkers
(coaches, monitors, vrijwilligers enz.) onvol-
doende voorzorgen had genomen. Het kan
daarbij gaan om organisatorische problemen
die de veiligheid in gevaar brengen, onaange-
paste trainingsschema's, specifiek dieetadvies
enz. Die tekortkomingen kunnen leiden tot ad-
ministratieve sancties, maar ook tot burgerlijke
vorderingen of strafrechtelijke vervolgingen.
4.2.3. Plichten en verantwoordelijkheden
van de sporters
Bij de verdeling van de aansprakelijkheid bij
een sportongeval wordt ook rekening gehou-
den met het gedrag van de sporter zelf. Deze
heeft immers de plicht om op een redelijke
manier zorg te dragen voor zijn gezondheid
en veiligheid. Dit houdt in dat hij zich bewust
moet zijn van zijn eigen grenzen en niet mag
deelnemen aan oefeningen of wedstrijden
met een niveau dat te hoog ligt voor zijn fysie-
ke capaciteit of trainingsniveau. Hij moet ook
eerlijk zijn wanneer hij wordt gevraagd naar
zijn persoonlijke of familiale voorgeschiedenis,
of naar andere relevante elementen met be-
trekking tot zijn gezondheid. De niet-naleving
van die regels kan gevolgen hebben voor de
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 21nr. 3 / 2015
verdeling van de aansprakelijkheid bij een eis
tot schadevergoeding na een ongeval. Het al
dan niet bestaan van een attest vormt geen
garantie op een goede gezondheid.
4.3. Is de sporter een patiënt zonder het
zelf te weten?
De sporters die een sportmedisch onderzoek
moeten ondergaan omdat ze aan een sportac-
tiviteit willen deelnemen, bevinden zich niet in
een klassieke arts-patiëntrelatie omdat ze de
verleende zorgen vaak niet zelf hebben aange-
vraagd. De wet betreffende de rechten van de
patiënt van 22 augustus 2002 ziet de patiënt
echter als “een natuurlijke persoon aan wie
gezondheidszorg wordt verstrekt, al dan niet
op eigen verzoek”. Men kan dus argumente-
ren dat sporters die op vraag van een sport-
club medische onderzoeken ondergaan ook als
“patiënten” moeten worden beschouwd. In de
context van een verplicht sportmedisch onder-
zoek zijn er drie belangrijke punten:
4.3.1. Het recht om te weten en niet te
weten
Elke patiënt heeft het recht om van zijn arts
voldoende informatie over zijn gezondheids-
toestand en -prognose te krijgen. Die infor-
matie moet op een duidelijke manier worden
meegedeeld, aangepast aan ieders begrips-
niveau, en eventueel schriftelijk. De sporter-
patiënt heeft ook het recht om die informatie
niet te willen weten. Hij moet dit dan expliciet
kenbaar maken en dit moet in zijn medisch
dossier worden vermeld.
4.3.2. Het recht op een geïnformeerde
toestemming
Elke patiënt heeft het recht om (al dan niet) in
te stemmen met de hem voorgestelde onder-
zoeken en zorgen, en moet hierover vooraf dui-
delijk en volledig zijn geïnformeerd. In het geval
van de sportmedische hartscreening, moet de
sporter worden geïnformeerd over het risico op
vals positieve resultaten en de gevolgen hiervan,
maar ook over het risico op vals negatieve resul-
taten en het feit dat een normaal onderzoeks-
resultaat nooit een absolute garantie biedt. De
arts moet hem ook informeren over de gevol-
gen van een (echt) positief resultaat, en over
het feit dat het ECG of de aanvullende onderzoe-
ken onverwachte informatie kunnen opleveren,
zoals een genetische afwijking. In dat laatste
geval heeft de informatie niet enkel betrekking
op de sporter zelf, maar ook op zijn familie. De
sporter-patiënt behoudt altijd het recht om af te
zien van het onderzoek of ervoor te kiezen niet
op de hoogte te worden gebracht van de resul-
taten. Dit is vooral belangrijk in het geval van
minderjarigen (die door hun ouders of een trai-
ner onder druk kunnen worden gezet). De arts
moet de voor- en nadelen dan met de minder-
jarige bespreken, als hij tenminste van oordeel
is dat die de draagwijdte ervan zal begrijpen.
4.3.3. Het recht op de vrije keuze van arts
Elke patiënt heeft het recht zijn arts vrij te kie-
zen. Hoewel verschillende organisaties hun
eigen medisch personeel hebben, kunnen
sporters niet worden verplicht om zich te laten
onderzoeken door deze medewerkers.
4.4. Bescherming van de privacy en medi-
sche gegevens
De resultaten van de screening zijn gezond-
heidsgegevens. De wet tot bescherming van
de persoonlijke levenssfeer m.b.t. de verwer-
king van persoonsgegevens beschouwt ze dus
als bijzonder gevoelig. Ze zijn dus onderwor-
pen aan bijzondere bepalingen betreffende
o.m. hun inzameling, overdracht (bijvoorbeeld
aan sportorganisaties) en bewaring. In andere
domeinen (verzekeringen, werk…) bestaan
er specifieke beschermingsmaatregelen voor
genetische gegevens, terwijl er voor de con-
text van een systematische sportmedische
screening niets werd voorzien.
5. WAT ZOU EEN VERPLICHTE SCREENING KOSTEN? Vragen stellen over de kostprijs van een sys-
tematische screening lijkt futiel als er dankzij
deze screening misschien gevallen van plotse
dood kunnen worden voorkomen. Toch heb-
ben alle screeningsonderzoeken hun prijs, en
het zou onverantwoord zijn om ze te verplich-
ten zonder ermee rekening te houden. Vooral
omdat de doeltreffendheid van deze onder-
zoeken niet is bewezen.
Door het gebrek aan wetenschappelijk gefun-
deerde gegevens over de doeltreffendheid van
de screeningsonderzoeken is een kostenba-
tenanalyse echter onmogelijk. We hebben dus
een globale analyse van de kosten en gevol-
gen uitgevoerd, op basis van de optie weer-
houden door de Hoge Gezondheidsraad, nl een
systematische screening die een anamnese
22
en een lichamelijk onderzoek combineert met
een rust-ECG.
We kozen twee hypothesen, op basis van de
literatuur:
1. scenario 1: gevoeligheid 0,75 en specifici-
teit 0,95. Men gaat ervan uit dat het ECG alle
vals positieven na een anamnese en een licha-
melijk onderzoek kan wegwerken (de meest
optimistische hypothese);
2. scenario 2: gevoeligheid 0,75 en specifici-
teit 0,70. Men gaat ervan uit dat een anam-
nese en een lichamelijk onderzoek 30% vals
positieven oplevert, die niet door het ECG wor-
den uitgesloten (hypothese op basis van de
literatuur - Hoge Gezondheidsraad).
Opgelet: we analyseren hier enkel de impact
van een eerste screening. Bij een herhaling
van de testen (bv. om de 2 jaar voor een an-
amnese en een lichamelijk onderzoek, en om
de 4 jaar voor het ECG) liggen de kosten ui-
teraard hoger, net als de bijwerkingen, terwijl
de voordelen waarschijnlijk niet in verhou-
ding toenemen. De essentie van deze analyse
wordt samengevat in Figuur 2.
5.1. Mogelijke kosten bijna 100 miljoen
euro
Bij een gemiddelde kostprijs van € 60 per
systematische screening voor een onder-
zoek van het type anamnese en lichamelijk
onderzoek + rust-ECG (schatting op basis van
het rapport van de Hoge Gezondheidsraad)
bedraagt de basiskost van een screening
voor 1 miljoen sporters € 60 000 000. Door
de heel lage prevalentie van de gezochte
afwijkingen (0,3%) en de geringe specificiteit
van de gebruikte testen zal aan een heel
groot aantal gezonde personen (tussen ca. 50
000 en 300 000, afhankelijk van het gekozen
scenario) bijkomende onderzoeken worden
voorgesteld.
Aan de kosten van de basisscreening (dwz de
medische raadplegingen en de ECG-testen)
moeten voor alle afwijkende ECG-testen de
kosten van aanvullende onderzoeken (echt en
vals positieven) worden toegevoegd.
Als we enkel rekening houden met de kost-
prijs van een bezoek aan de cardioloog, een
rust-ECG en een echografie, dus een minimalis-
tisch aanvullend onderzoek, schommelt onze
schatting voor de kost van deze bijkomende
onderzoeken tussen € 6 133 212 (scenario 1)
en € 35 474 922 (scenario 2).
Totaal: € 66 miljoen voor scenario 1
€ 95 miljoen voor scenario 2
Bij die cijfers komen nog eventuele bijko-
mende onderzoeken (inspanningsproef, holter,
magnetische resonantie, genetische testen,
elektrofysiologie, hartkatheterisatie enz.) en
behandeling (met geneesmiddelen of heel-
kundig), en de opvolging van de gevonden
hartafwijkingen en -aandoeningen. Daarmee
werd in deze minimale kostenraming geen re-
kening gehouden.
5.2. Mogelijke gevolgen voor de levens-
kwaliteit
Naast de kosten moet ook rekening worden
gehouden met bepaalde secundaire, waar-
schijnlijk onvermijdelijke gevolgen voor le-
venskwaliteit en risico’s:
Voor de 50 000 tot 300 000 jonge personen met
een vals positieve screening en hun ouders:
ongerustheid, tijdverlies en ongemak, maar
ook de risico's die de onnodige bijkomende
onderzoeken met zich meebrengen. Zelfs met
heel performante bevestigingstesten kan een
vals positieve diagnose nooit voor 100% wor-
den uitgesloten. Op die manier confronteert
men honderden, zelfs duizenden jongeren met
een ernstige diagnose, mogelijk gevolgd door
invasieve of langdurige behandelingen en een
beperking of zelfs de definitieve stopzetting
van hun sportactiviteit... terwijl ze in werkelijk-
heid geen enkel probleem hebben.
Voor de 2250 personen bij wie een werkelijk
risicovolle hartafwijking wordt gevonden: de
ontdekking van een ziekte waarvan ze tot op
dat moment niet op de hoogte waren. Dat kan
leiden tot een beperking van hun sportactivi-
teit en/of een soms zware behandeling. Deze
twee elementen kunnen op lange termijn een
grote negatieve impact hebben op hun levens-
kwaliteit. Meer nog: als we rekening houden
met alle hartafwijkingen die zullen worden
ontdekt (en niet alleen deze met een risico op
een plotse hartdood), zal dit cijfer nog meer
stijgen. Maar het is onmogelijk om dit te bere-
kenen. Voor de 750 personen met een hartaf-
wijking met een risico op een plotse hartdood
die niet wordt gevonden: een valse geruststel-
ling waardoor ze minder op eventuele nood-
signalen gaan letten. Dat brengt hen in gevaar,
ondanks de screening.
Tot slot is er ook nog de kloof tussen de theorie
en de praktijk in het echte leven: wat wordt het
reële deelnamecijfer, de kwaliteit van de onder-
Voorbeeld met cijfers
Figuur 2: Impact van sportmedische hartscreening met anamnese en klinisch onderzoek en rust-ECG in België
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 23nr. 3 / 2015
zoeken, het nut van de aangeboden opvolging,
de nauwgezetheid waarmee het advies en de
behandelingen worden opgevolgd, … Kortom,
genoeg factoren die de impact van een syste-
matische screening kunnen afzwakken.
5.3. Mogelijke voordelen die niet kunnen
worden aangetoond
Maar welke voordelen mag men van een syste-
matische sportmedische screening verwachten?
Het voornaamste streefdoel blijft uiteraard een
vermindering van het aantal sterfgevallen door
een sportactiviteit. Het gaat echter om een
cijfer dat al heel laag ligt (maximum 10 Bel-
gische jonge sporters per jaar). We meldden
al dat niet alle sporters met een risico dit door
een screening zullen vernemen. We weten ook
niet of de personen bij wie echt een afwijking
zal worden gevonden ook daarna tegen elk ri-
sico zullen beschermd zijn. Het is immers niet
zeker of het vermijden van intensieve sportin-
spanningen zal volstaan om plotse dood in
andere omstandigheden te voorkomen. We
weten evenmin in hoeverre de sporters met
een gediagnosticeerd risico de opgelegde
sportbeperking of de voorgestelde behande-
ling zullen naleven. Om die redenen is het
onmogelijk na te gaan in hoeverre een syste-
matische screening echt hun leven zal redden.
Terwijl niet bewezen is dat we door screening
1 overlijden vermijden, is het niet uitgesloten
dat er 1 extra overlijden te betreuren valt door
overdiagnose en overbehandeling van een
asymptomatische aandoening.
6. ETHISCHE OVERWEGINGEN Op ethisch vlak kan men de vraag als volgt
formuleren: is het wel ethisch om gezonde
mensen (of toch mensen die denken dat ze ge-
zond zijn) te verplichten tot een sportmedische
hartscreening als door die screening een risico
kan worden ontdekt dat hun leven/sportbeoe-
fening onvermijdelijk zal veranderen, terwijl
de voordelen van die screening helemaal niet
zeker zijn? Deze vraag kan worden opgesplitst
in een aantal andere vragen:
Ten aanzien van alle sporters die hun discipline
beoefenen zonder specifieke angst:
• is het ethisch om een screening op te leg-
gen die meer dan 20 keer meer vals positieven
dan echte positieven kan opleveren? (tussen 50
000 en 300 000 valse positieven en 2250 echte
positieven op 1 miljoen onderzochte personen)
• is het ethisch om die vals positieven te onder-
werpen aan aanvullende onderzoeken en/of
behandelingen die zelf ook risico’s op overlijden
met zich meebrengen (in dezelfde grootteorde
als de aandoening die men behandelt)?
• is het ethisch om een screening op te leggen
waarbij 750 vals negatieven op één miljoen
kunnen worden gemist, waardoor de betrok-
kenen hun sport blijven beoefenen omdat ze
verkeerdelijk werden gerustgesteld over hun
risico op een plotse dood? En dat alles zonder
de zekerheid dat dit levens zal redden? Ten
aanzien van iedereen die uit voorzorg, maar
in werkelijkheid zonder geldige reden, moet
stoppen met sporten: is het ethisch om iemand
die ogenschijnlijk gezond is te beletten te spor-
ten, hoewel dit
• gezond is?
• goed is voor het zelfvertrouwen? (door het
belang dat onze maatschappij aan uiterlijk en
prestaties hecht)
• goed is voor de sociale integratie? En dan
vooral voor minder welgestelde sociale klas-
sen (vooral dankzij populaire sporten zoals
voetbal – 2000 voetbalclubs en iets meer dan
415 000 leden in België – of wielrennen).
Ten aanzien van de bestaande sociale ongelijk-
heid:
• is het ethisch om sportieve mensen te con-
fronteren met resultaten die bepalend zijn
voor hun manier van leven, wetende dat zij
die afkomstig zijn uit de minder welgestelde
sociale klassen minder dan het gemiddelde
in staat zijn te reageren op de eventuele
stopzetting van het sporten? Studies tonen
immers aan dat gezondheidsanalfabetisme
(het vermogen om gezondheidsinformatie te
begrijpen en daar gepast op te reageren) en
emotionele intelligentie (die ons assertiever
maakt op het vlak van zorgconsumptie) on-
gelijk zijn verdeeld tussen de sociale lagen.
Ten aanzien van de hele maatschappij – en a
fortiori de minstbedeelden, die al een minder-
heid vormen onder sporters: is het ethisch om
een screening op te leggen zonder rekening te
houden met de kosten?
MAAR: is het ethisch om overheidsgeld te ge-
bruiken voor de financiering van een systemati-
sche screening (basiskost: € 60 miljoen voor 1
miljoen onderzochte personen) die niet weten-
schappelijk onderbouwd is, rekening houdend
met de opportuniteitskosten (d.w.z. alle andere
gezondheidsinterventies die met dit geld zou-
den kunnen worden uitgevoerd en waarvan de
doeltreffendheid wel is bewezen)?
Ten aanzien van alle sportieve jongeren, a priori
in goede gezondheid:
• is het ethisch om ze te verplichten patiënten
te worden, door hen een medische relatie
op te dringen waarom ze niet zelf hebben
gevraagd?
• is het ethisch om, bij minderjarigen, deze
keuze over te laten aan hun ouders of voog-
den die, enkel op basis van de leeftijd, na-
mens hen overbeschermende keuzes zouden
kunnen maken die ze voor zichzelf nooit zou-
den hebben gemaakt?
• is het ethisch om te verplichten tot een
screening die (genetische) kennis over de
persoon zelf of andere leden van zijn familie
kan onthullen? (vooral bij minderjarigen)
• is het ethisch om een systematische screening
in te voeren alvorens te weten of het medi-
sche aanbod kwalitatief en kwantitatief toe-
reikend zal zijn om een snelle en eerlijke toe-
gang te verzekeren tot complete informatie
die met genoeg 'zorg' wordt meegedeeld
(vals positieven, vals negatieven, gevolgen,
...) en tot eventuele behandelingen voor alle
betrokken personen?
• is het ethisch om zich te focussen op een
sportieve (en a priori gezonde) bevolking
terwijl niet-sportende personen van dezelfde
leeftijd ook plots kunnen overlijden aan een
fysieke inspanning die ze buiten elke sport-
context leveren?
Is het tot slot, in naam van de hele maatschap-
pij, ethisch om mensen tegen wil en dank te
willen beschermen en daarbij hun individuele
vrijheid aan te tasten?
Die laatste, fundamentele vraag is vooral pran-
gend omdat de voordelen van systematische
screening niet zijn gewaarborgd.
De ethiek vraagt ons echter ook stil te staan bij
de mensen die hadden kunnen worden gered
als hun hartafwijkingen waren opgespoord en
ook te denken aan het verdriet van hun naas-
ten. Maar de medische evidentie toont aan:
• dat het helemaal niet zeker is dat die afwij-
kingen zouden zijn gevonden;
• dat het helemaal niet vaststaat dat de ont-
dekking van die afwijking een vroegtijdige
dood had kunnen voorkomen;
• dat de diagnose en de daaropvolgende
medische tussenkomsten zelf een risico op
overlijden inhouden. (wordt vervolgd...)
24
We schatten dat België een 70-tal to
Activiteiten op touwenparcours zijn sinds 2007
geregeld door de EN 15567 met betrekking
tot Sports and recreational facilities - Ropes
Courses. De norm werd enkele maanden ge-
leden herzien. Dit artikel geeft een overzicht
van de veranderingen en de implicaties daar-
van voor de praktijk van de touwenparcours.
Het is te lezen als een update van de artikel-
reeks over Touwenparcours en Veiligheid, ge-
publiceerd 5 jaar geleden, in het bijzonder het
tweede deel over programmabegeleiding (Ho-
velynck & Verstraete, 2010).
De Europese norm over touwenparcours De laatste tientallen jaren nam de regelge-
ving in de natuursportsector erg toe. In België
zijn vooral de KB’s op de Actieve (25.4.2004)
en de Extreme Ontspanningsevenementen
(4.3.2002) van belang. Op Europees niveau
wordt gewerkt aan overkoepelende normen.
Specifiek voor touwenparcours kwam er in
2007 de Europese norm 15567, die in 2008 als
Belgische norm werd opgenomen. Die norm
werd nu herzien.
De Europese norm op de touwenparcours be-
staat uit 2 delen: een eerste deel over bouw,
onderhoud en inspectie van parcours (EN
15567-1) en een tweede over werking en be-
geleiding (EN 15567-2). In dit artikel focussen
we op het tweede deel, namelijk de norm over
Ropes Courses: Operation requirements. Daar-
bij leggen we de nadruk op wat er veranderd
is in vergelijking met de eerste versie van de
norm. Dat zijn vooral:
• Een bijsturing van de eisen met betrekking
tot toezicht;
• Een aanpassing aan de ontwikkelingen op
het vlak van zogenaamde ‘slimme’ beveili-
gingssystemen;
• Een versoepeling van de richtlijnen voor
‘spotting’.
De veranderingen m.b.t. toezicht en ontwik-
kelingen in de beveiligingssystemen zijn nauw
met elkaar verbonden. In essentie stelt de norm
dat er minder supervisie nodig is naarmate het
beveiligingssysteem meer veiligheden inbouwt
(EN 15567-2 (2015) 9.1). Daarnaast is de norm
minder directief geworden: de verwoording er-
kent duidelijker dan voorheen dat de standaard
niet in alle omstandigheden gepast is, en sluit
in die zin beter aan bij de groeiende verschei-
denheid in parcoursontwerp…
De rol van de parcoursbegeleiders en het belang van toezicht De publicatie van de Europese norm bood in
2007 voor het eerst een formele omschrijving
van de taak van parcoursbegeleiders. De tekst
onderscheidde daarin 2 functies, namelijk die
van “instructor” en “rescuer.” In het Neder-
lands spreken we verder over instructeurs en
redders. Hoewel de verwoording in de herzie-
ne norm licht verschilt, blijven beide functies
bestaan en in essentie dezelfde als voordien:
deelnemers informeren en zorgen dat ze het
parcours en de uitrusting op een veilige ma-
nier gebruiken. Redders staan bijkomend in
voor eventuele evacuaties. Een belangrijk as-
pect van de taak van alle parcoursbegeleiders
is toezicht, en daarover gaan de eerste belang-
rijke veranderingen.
HERZIENING VAN DE EUROPESE NORM VOOR TOUWENPARCOURS: TECHNISCHE ONTWIKKELINGEN EN VERANDERDE EISEN VOOR TOEZICHT
We schatten dat België een 70-tal touwen-
parcours telt, gebouwd door een 3-tal ge-
specialiseerde firma’s of door de uitbater
zelf. Deze parcours worden vooral beheerd
door sportcentra, buitensportorganisaties
en aanbieders van ‘outdoor training’. In de
schoolcontext vinden parcoursactiviteiten
o.a. plaats in het kader van schoolsport-
dagen, openluchtklassen en sportklassen,
maar ook als activiteit in het kader van
bezinningsdagen (Hovelynck & Verstraete,
2010, 17).
johan hoVelynCk BrenDa De Fré
Trefwoorden: touwenparcours, toezicht, wetgeving, beveiliging, begeleiding
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 25nr. 3 / 2015
Drie niveaus van supervisieDe eerdere versie van de Europese norm on-
derkende reeds verschillende niveaus van su-
pervisie. Eigenaardig genoeg waren er in het
eerste deel van de norm 2 niveaus, en in het
tweede deel 3. Bovendien was de verwoor-
ding van dat derde niveau uitermate ondui-
delijk: een begeleider moest in staat zijn om
verbaal met deelnemers te communiceren
en zo hulp te bieden. Wat betekent zoiets in
praktijk? Een hulplijn? Het verschil tussen bei-
de delen van de norm en de gekunstelde ver-
woording lieten er geen twijfel over bestaan
dat de tekst het resultaat was van behoorlijk
getouwtrek. Kritiek hierop – intern en extern
– was één van de aanleidingen om de norm
te herwerken.
De nieuwe norm onderscheidt 3 niveaus van
toezicht:
• Niveau 1: situatie waarin een begeleider
fysiek kan tussenkomen om te voorkomen
dat verkeerd gebruik van het beveiligings-
systeem tot een ernstig ongeval kan leiden;
• Niveau 2: situatie waarin een begeleider
deelnemers kan zien en verbaal kan tussen-
komen;
• Niveau 3: situatie waarin een deelnemer
een begeleider kan verwittigen als hij of zij
hulp nodig heeft, en waarin de begeleider
prompt kan reageren om gepaste hulp te
verlenen.
Men kan zich afvragen wat ‘prompt’ betekent
maar de situatie is wel duidelijker dan in 2007:
niveau 3 is inderdaad een situatie waarin de
parcoursbegeleiding deelnemers niet super-
viseert, maar ‘stand-by’ is voor eventuele
hulpoproepen. Niveau 3 is dus niet zo verschil-
lend van een hulplijn, eerder de afwezigheid
van toezicht. In termen van de norm: het is
eerder een reactieve dan een proactieve rol
(EN 15567-2 (2015) 3.7).
Natuursportondernemers fronsen wellicht hun
voorhoofd als ze dit lezen. Touwenparcours
zonder toezicht? Het supervisieniveau 3 past
dan ook eerder in de Franse traditie van ‘parc
d’aventures’, waar deelnemers quasi zonder
toezicht op het parcours bewegen . In zekere
zin halen deze avonturenparken met de her-
ziene norm hun slag binnen. Daar staat tegen-
over dat de norm nu ook duidelijk stelt onder
welke condities toezicht van niveau 3 al dan
niet aanvaardbaar is. Die condities hebben te
maken met het type beveiliging en met mo-
gelijk toezicht door een volwassen deelnemer.
Toezicht door een begeleidende volwasseneReeds in de eerste versie van de Europese
norm op touwenparcours is er sprake van toe-
zicht door volwassen deelnemers. Dat idee is
in 2007 echter niet verder uitgewerkt. Nu het
minimumniveau van supervisie in de nieuwe
norm scherper gesteld is, komt ook de rol van
een begeleidende, ‘superviserende’ volwasse-
ne meer in beeld: het gaat om een meerder-
jarige die instructie krijgt over de beveiligings-
systemen en die, na een positieve evaluatie
van zijn bekwaamheid, toezicht kan houden op
de veiligheidshandelingen van minderjarigen
onder zijn of haar verantwoordelijkheid. We
komen hier verder in meer detail op terug. In
elk geval vergt de norm dat de begeleidende
volwassene superviseert op ‘niveau 2’. Daartoe
krijgt hij of zij uitleg over het correct bevestigen
en gebruik van de veiligheidssystemen en aan-
wijzingen voor het observeren van deelnemen-
de jongeren. Tenslotte moet de parcoursbege-
leiding evalueren of de betrokken volwassene
de instructie correct begrepen heeft.
Van belang is dat de Europese norm niet ver-
wacht dat deelnemers op een touwenparcours
doorlopend onder toezicht staan van een tou-
wenparcoursbegeleider. De norm stelt wel dat
elke deelnemer op elk moment in het zicht
moet zijn van een volwassene. Voor deelne-
mers jonger dan 14 jaar moet deze persoon
bijkomende instructie krijgen om als ‘supervi-
serende volwassene’ in aanmerking te komen.
Verdere toezichtseisen zijn functie van het
type beveiliging. We bespreken daarom eerst
enkele recente ontwikkelingen in beveiligings-
systemen en vervolgens de implicaties voor
supervisie.
Ontwikkelingen in systemen voor zelfbeveiligingIn de Europese norm van 2007 is sprake van
3 beveiligingssystemen, namelijk partnerbe-
veiliging, zelfbeveiliging en doorlopende be-
veiliging. In dezelfde periode braken echter
de zogenaamde ‘slimme’ beveiligingen door,
zodat de norm in zekere zin verouderd was
nog voor hij gepubliceerd werd. Dat was een
tweede reden voor de huidige herziening. In
de nieuwe norm is er sprake van ‘spotting’,
partnerbeveiliging en individuele beveiligings-
systemen. In die laatste categorie zit de be-
langrijkste verandering. We lichten daarom de
verschillende typen individuele beveiliging toe
alvorens de implicaties voor instructie en toe-
zicht te bespreken.
De nieuwe EN 15567-2 (2015) onderscheidt
5 typen van individuele beveiliging en geeft
die de nietszeggende namen A, B, C, D en E.
Categorieën A en B gaan over de zelfbevei-
liging, zoals we die kennen in de bestaande
norm, categorieën C en D zijn de zogenaamde
‘slimme’ beveiligingen en categorie E zijn de
doorlopende beveiligingen. We lichten elk van
deze categorieën kort toe.
Dubbele leeflijnCategorieën A en B gaan over het klassieke ge-
bruik van twee leeflijnen: de klimmer beveiligt
zichzelf door de leeflijnen aan de veiligheids-
kabel (of ander bevestigingssysteem) vast te
maken. Het onderscheid tussen categorieën A
en B ligt in het type musketon dat daarvoor ge-
bruikt wordt: in categorie A is die ‘self-closing’,
in categorie B ‘self-locking’. Dit is een nieuw
begrippenkader en vergt een woordje uitleg:
• Leeflijnmusketons in categorie A zijn ‘zelf-
sluitend’. Dat geldt in principe voor alle mus-
ketons: als men het open geduwd poortje
loslaat, springt dat dicht. Concreet: de leeflij-
nen in deze categorie zijn voorzien van zoge-
naamde snappers of van schroefmusketons.
• In categorie B zijn musketons niet alleen
zelfsluitend, maar vergrendelen ze ook au-
tomatisch. In praktische termen: als men het
open poortje loslaat, springt dat dicht en als
men dan op het poortje duwt, gaat dat niet
terug open. Om de musketon te openen is
een extra beweging nodig, namelijk het du-
wen, trekken of draaien van de grendel. De
leeflijnen in categorie B zijn dus voorzien van
musketons met een automatische sluiting,
zoals de meeste Klettersteig-musketons, of
van zogenaamde ‘safelock’-musketons.
De begrippen ‘self-closing’ en ‘self-locking’
doorkruisen de discussie over ‘safelocks’ of
‘safebiners’ in de klimwereld (Overlaet, 2012,
51; Hellberg & Steinmüller, 2014): ‘self-locking’
is niet hetzelfde als ‘safe-locking’. Om de ver-
warring te beperken, lijkt het belangrijk voor
ogen te houden dat het onderscheid in de EN
15567 specifiek over leeflijnmusketons gaat.
Doorlopende beveiliging: De 'shuttles' van de ExpoGlider klaar voor vertrek.
26
De kritische momenten in het gebruik van
leeflijnen zijn de overgangen ter hoogte van
de verankering van de veiligheidskabel, die de
EN 15567 ‘change-overs’ noemt. Regelmatig
maken mensen daar per vergissing beide leef-
lijnen los, zodat ze niet langer beveiligd zijn.
Om dat risico uit te sluiten, ontwierpen tou-
wenparcoursbouwers in de jaren ’90 ‘doorlo-
pende’ beveiligingssystemen. Een tiental jaren
later volgden de zogenaamd ‘slimme’ zelfbe-
veiligingen.
Gekoppelde leeflijnenDe ‘slimme’ beveiligin-
gen zijn leeflijnen die niet
tegelijk geopend kunnen
worden, zodat de kans op
onbedoeld losmaken
van beide leeflijnen
erg klein wordt of ver-
dwijnt. De EN 15567-2
(2015) noemt dergelijke
leeflijnen ‘interlocking’: de
sluiting van de éne leeflijn is
gekoppeld aan die van de an-
dere. Afhankelijk van de manier
waarop dat gebeurt, hoort een sys-
teem in categorie C of D:
• In categorie C zijn de leeflijnen zo
verbonden dat de kans op onbedoeld los-
koppelen van de veiligheidskabel beperkt
wordt. Een voorbeeld is de Smart Belay van
Edelrid, de eerste gekoppelde leeflijnen op de
markt. De haken op het eind van elke leeflijn
zijn met elkaar verbonden door een kabeltje,
dat het gelijktijdig openen van beide leeflijnen
belet.
• In categorie D zijn de leeflijnen zo met el-
kaar verbonden dat onbedoeld tegelijk losma-
ken onmogelijk wordt. Een voorbeeld daarvan
is de Safe-Link (of SSB) van Bornack. Ook hier
zijn de haken op het eind van beide leeflij-
nen door een kabeltje aan elkaar gekoppeld.
Bijkomend echter, moet één leeflijnhaak ver-
grendeld worden op een contactpunt op de
veiligheidskabel (de zgn. ‘tweezle’). Gekop-
pelde leeflijnen bieden verschillende voorde-
len. Enerzijds voorkomen ze de ernstige veilig-
heidsfouten die zich met klassieke leeflijnen bij
de ‘change-overs’ voordoen. Anderzijds vergen
ze toch dat klimmers hun eigen veiligheid ac-
tief in de hand nemen: ze moeten wel degelijk
hun leeflijn op de veiligheidskabel bevestigen.
Tenslotte laten beveiligingssystemen in de ca-
tegorieën C en D toe van de veiligheid op een
klassiek leeflijnparcours te verbeteren zonder
alle beveiligingskabels te vervangen – wat met
doorlopende beveiligingen niet het geval is.
Het onderscheid tussen de categorieën C en D
verdient wel wat voorbehoud. Als het enige
verschil is dat onbedoeld tegelijk losmaken
in categorie C ‘onwaarschijnlijk’ is, en in cate-
gorie D ‘onmogelijk’, dat is de vraag hoe lang
dat verschil stand houdt. Op die manier doet
categorie D toch wat aan de Titanic denken.
Of dichter bij ons onderwerp: in de eerste ‘re-
views’ van de GriGri ging dat toestel ook alle
beveiligingsfouten uit de klimwereld helpen;
ondertussen weten we dat de GriGri weliswaar
een uitstekend toestel is, maar niet onfeilbaar.
Met andere woorden: het lijkt erg vroeg om
te besluiten dat onbedoeld openen onmogelijk
is, maar voorlopig staat het wel zo in de EN
15567-2 (2015). Op parcours in België is be-
veiliging met gekoppelde leeflijnen zeldzaam,
maar bijvoorbeeld te vinden op het recreatieve
parcours op de Hoge Rielen, te Kasterlee.
Doorlopende beveiligingCategorie E, tenslotte, is de doorlopende be-
veiliging. De koploper van dit type zelfbevei-
liging op touwenparcours was de ExpoGli-
der, in ons land ontworpen door Stef
Geens. Hij ontwikkelde een systeem
waarin de bevestiging van de leef-
lijn over het ankerpunt van de be-
veiligingskabel kon schuiven, zodat de leeflijn
over de volledige lengte van het parcours on-
onderbroken met de kabel verbonden bleef.
Om dat mogelijk te maken, paste hij niet al-
leen de leeflijnbevestiging maar ook de ver-
ankering van de kabel aan. Sinds het ontwerp
van de ExpoGlider eind jaren ‘90 kwamen ver-
schillende doorlopende beveiligingssystemen
op de markt. In België is behalve de ExpoGli-
der bijvoorbeeld ook de Saferoller in gebruik.
De ExpoGlider is onder meer in gebruik op de
touwenparcours op De Schorre, in Boom, of in
de Vossemeren, in Lommel. Andere parcours
met doorlopende beveiliging zijn bijvoorbeeld
Aventure Parc in Wavre en het BLOSO-parcours
in Hofstade, die beide gebruik maken van het
Saferoller-systeem.
Supervisie in functie van het type beveiligingEen belangrijke verandering in de EN15567-2 is
de manier waarop de norm de minimumeisen
voor instructie en supervisie koppelt aan het
type beveiliging. Daarbij gaat het niet alleen
om de systemen voor zelfbeveiliging, die net
aan bod kwamen, maar ook om vereisten voor
partnerbeveiliging en – vaak over het hoofd
gezien – de beveiliging van lage elementen.
We geven hieronder een bondig overzicht: voor
meer details verwijzen we naar de norm zelf.
‘Spotting’‘Spotting’ is een vorm van beveiliging waar-
bij één of meerdere personen klaar staan om
De koploper van de doorlopende beveili-
ging op touwenparcours was de ExpoGli-
der, in ons land ontworpen door Stef Geens.
Stef was één van de Europese pioniers in
het ontwerp en educatief gebruik van tou-
wenparcours. Zijn bezorgdheid over het
toenemend aantal incidenten met foutieve
change-overs, vooral op recreatieve par-
cours, zetten hem er toe aan de zelfbevei-
liging grondig te herzien. Hij ontwikkelde
een systeem waarin de leeflijn ononder-
broken bevestigd bleef over de volledige
lengte van het parcours. Sindsdien kwa-
men verschillende doorlopende beveili-
gingssystemen op de markt, waaronder
enkele kopieën van de ExpoGlider.
Stef was LO-er (KUL) en Master in Experien-
tial Education (MSU). Hij werkte vooral voor
Outward Bound en Project Adventure tot hij
als parcoursbouwer zijn eigen bedrijf, Ex-
ponent, oprichtte. Stef was medeoprichter
van de European Ropes Course Association
(ERCA). Hij overleed in 2006 op 48-jarige
leeftijd aan kanker, maar wordt nog steeds
beschouwd als één van de toonaangeven-
de experts in het vak.
Doorlopende beveiliging: Instructie voor het plaatsen van de Safe-Roller.
Gekoppelde leeflijnen: de 'Smart Belay' van Edelrid.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 27nr. 3 / 2015
de val van een klimmer te breken, zodat die
zonder letsel op de grond komt (Hovelynck
& Verstraete, 2010, 20). In de klimwereld is
deze manier van beveiligen gebruikelijk bij
het ‘boulderen’ of bij het begin van een (voor)
klim. De eisen die de EN 15567 voor ‘spotting’
stelt, staan vooral in deel 1, met betrekking
tot de bouw.
De basiseisen blijven ongewijzigd, namelijk:
• Deelnemers moeten beveiligd worden als de
voethoogte van het element hoger is dan 1m;
• ‘Spotting’ moet onder supervisie van niveau 2.
De nieuwe norm versoepelt echter de maxi-
mumhoogte voor spotting. In 2007 was die
beperkt tot 1m80 voethoogte. Als een valdem-
pende bodem voorzien is, verhoogt de herzie-
ne norm die tot 3m (EN 12567-2 (2015) 9.5).
Partnerbeveiliging We gebruiken het woord partnerbeveiliging als
vertaling voor de term ‘assisted belay’, die de
Europese norm in 2007 introduceerde. In de
klimwereld staat dit type gekend als ‘toprope’
of ‘moulinette’: de klimmer bindt in op het
eind van een klimtouw, dat bovenaan de klim
door een omslagpunt loopt en aan de andere
kant door een partner, beveiliger, strak gehou-
den wordt aan de hand van een beveiligings-
toestel. Voor partnerbeveiliging blijft de norm
ongewijzigd:
• Minimum 1 instructeur voor 4 klimmers op
hoogte of, met andere woorden, per 4 touw-
groepen (EN 15567-2 (2015) 9.4);
• De supervisie moet op niveau 1.
Net als de eerste versie, zegt de herziene norm
niets over de gebruikte beveiligingstoestellen.
Sinds 2012 bestaat daarover echter een bij-
komende norm, namelijk de EN 15151 over
Mountaineering equipment: Braking devices.
De EN 15567-2 maakt opnieuw melding van
‘team belaying’, een praktijk waarbij het
beveiligingstouw zonder de hulp van een
remtoestel strak gehouden wordt door ver-
schillende groepsleden. Van belang voor de ef-
fectiviteit van dergelijke teambeveiliging zijn,
ten eerste, het aantal mensen dat het touw
vasthoudt en, ten tweede, het aantal omslag-
punten waar het touw door loopt. De wrijving
op deze omslagpunten bepaalt de remkracht.
De nieuwe norm erkent teambeveiliging als
vorm van partnerbeveiliging. Tot onze ver-
wondering formuleert de norm echter geen
minimumeisen met betrekking tot het aantal
beveiligers of omslagpunten.
Individuele beveiligingssystemenDe belangrijkste veranderingen hebben be-
trekking op de individuele beveiligingssys-
temen, en dan vooral op het gebruik van
dubbele en gekoppelde leeflijnen. Hiervoor
verbindt de nieuwe norm de toezichtseisen
rechtstreeks met de leeftijd van de parcours-
gebruikers. De tabellen op de volgende pagina
geven een overzicht per categorie. Het volstaat
voor een bepaald parcours te weten welk type
beveiliging voorzien is, om in de tabel te lezen
welk niveau van toezicht de norm vereist.
Dubbele leeflijnVoor het gebruik van de klassieke leeflijnbe-
veiliging blijft de norm ongewijzigd, namelijk:
• Deelnemers moeten oefenen op een test-
parcours dat elke type ‘change-over’ op het
parcours bevat;
• De parcoursbegeleiders moeten de be-
kwaamheid van deelnemers op dit testpar-
cours verifiëren voor ze hen toegang geven
tot het parcours;
• De eerste 5 ‘change-overs’ moeten onder
Niveau 2-supervisie gebeuren, of strenger
in functie van de leeftijd. Zo is voor kinde-
ren onder 6 jaar op het hele parcours Niveau
1-supervisie vereist. Zelf zijn we er niet van
overtuigd dat touwenparcours voor deze
leeftijdsgroep bedoeld zijn…
De belangrijkste verandering is de eerder be-
sproken rol van de begeleidende volwassene.
Gekoppelde leeflijnenVoor de gekoppelde leeflijnen worden de
toezichtseisen versoepeld in functie van de
bijkomende waarborgen van het beveiligings-
systeem. Zoals aangegeven in de tabellen
hieronder maakt de norm daarbij verder on-
derscheid tussen de categorieën C en D. Voor
categorie D mogen de overgangen in het test-
parcours bovendien meegeteld worden in de
eerste 5 ‘change-overs’, zodat hier mogelijk
sprake is van parcours zonder toezicht.
Doorlopende beveiligingDe parcours met doorlopende beveiliging zijn
mogelijk zonder supervisie: na het testparcours
is alleen voor kinderen jonger dan 6 toezicht
door een begeleidende volwassene vereist.
Het blijft wel van belang dat de parcoursbe-
geleiding bereikbaar is, zodat een redder
‘prompt’ kan tussenkomen als dat nodig zou
zijn. Dat geldt ongeacht het type beveiliging.
Touwevacuaties en ‘accident response’ We besluiten de bespreking van individuele
beveiligingssystemen met een bemerking over
touwevacuaties. Bij gebruik van partnerbevei-
liging stellen zogenaamde ‘reddingen’ zelden
een probleem: de beveiliger laat de klimmer
gewoon in het touw zakken, zoals dat anders
bij het eind van het element zou gebeuren.
28
Referenties- EN 15567-1 (2007). Sports and recreational facilities
- Ropes courses - Part 1: Construction and safety requirements. Brussel: NBN.
- EN 15567-2 (2007). Sports and recreational facilities - Ropes courses - Part 2: Operation require-ments. Brussel: NBN.
- EN 15567-2 (2015). Sports and recreational facilities - Ropes courses - Part 1: Construction and safe-ty requirements. Delft: NEN.
- Hellberg, F. & Steinmüller, S. (2014). Karabiner mit Verschlusssicherung. Berg und Steigen, (1), 80-85.
- Hovelynck, J. & Smitz, T. (2008). Programmaveiligheid in natuursportprogramma’s: de rol van risicoanalyse en de opvolging van ernstige incidenten. Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer, (203), 65-73.
- Hovelynck, J. & Verstraete, G. (2010). Touwenparcours en veiligheid: overzicht en recente ontwikkelingen. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, (2), 17-24.
- Ministère de la Santé, de la Jeunesse et des Sports (2007). Protection du public dans le cadre des acti-vi-tés physiques et sportives des «parcours acrobatiques en hauteur» (PAH). Parijs: omzendbrief 30.7.
- Overlaet, B. (2012). Bergbeklimmen: cursusboek beginners. Antwerpen: Klim- en Bergsportfederatie Vlaanderen (KBF)
Auteurs- Johan Hovelynck: organisatiepsycholoog (KUL) en
vrijetijdsagoog (VUB). VTS-docent Speleologie en Canyoning. Johan is zelfstandig trainer-consultant en deeltijds docent aan de KUL.
- Brenda De Fré: studeerde lichamelijke opvoeding (KUL) en psychologie (KUL). VTS-docent Muur- en Rotsklimmen. Brenda werkt deeltijds bij Nature [Outdoor Training & Education] en deeltijds aan KHL, nu UCLL.
- Beide auteurs zijn opleider voor Exponent Challenge Services: www.exponent-cts.com
Bij zelfbeveiligingssystemen ligt dat anders: de klimmer hangt in één of twee leeflijnen naast of
onder het element en als hij of zij niet zelfstandig terug op het element raakt, zal de parcours-
begeleiding moeten tussenkomen. Voor een evacuatie moet die de beveiliging loskoppelen en
naarmate de beveiliging ‘slimmer' of continuer wordt, vergt dat meer handelingen – en opleiding.
Sowieso geldt voor elk parcours dat het uitvoeren van een evacuatie geen impact mag hebben op
de algemene supervisie van de activiteit (EN 15567-2 (2015) 9.1).
Besluit: regelgeving, richtlijnen en praktijkDit artikel bespreekt de belangrijkste wijzigingen in de Europese norm met betrekking tot het
begeleiden van touwenparcours. Formeel heeft die norm geen kracht van wet, maar ze blijkt wel
een belangrijk referentiepunt in rechtspraak. In die context biedt dit artikel onvoldoende informa-
tie voor wie beroepshalve met touwenparcours te maken krijgt. De richtlijnen voor constructie en
onderhoud van parcours (EN 15567-1) blijven
buiten beschouwing en ook de norm voor de
uitbating (EN 15567-2) is slechts gedeeltelijk
belicht. Deze bijdrage bespreekt vooral de aan-
passingen met betrekking tot het toezicht op
parcoursactiviteiten. Dat levert basisinformatie
voor het opleiden van parcoursbegeleiders,
maar biedt ook opdrachtgevers handvaten om
de kwaliteit van begeleiding op een bepaald
parcours in te schatten. Daarbij is van belang
de eisen in de norm als minimumeisen te be-
schouwen. Zo is, bijvoorbeeld, helemaal niet
gegeven dat deelnemers na 5 correcte ‘chan-
ge-overs’ geen ‘unclippings’ meer riskeren. In-
cidentenanalyse suggereert het tegendeel en
een rechtszaak in Hannover, Duitsland, beves-
tigt dat de minimumeis in de norm niet steeds
afdoend is: de rechter besliste er dat het onge-
val van een 11-jarige die beide leeflijnen los-
maakte en 8m naar beneden viel voorspelbaar
was, en stelde de uitbater aansprakelijk (juni
2010). Met andere woorden: risicoanalyse en
het actief opvolgen van bijna-ongevallen blij-
ven essentieel (Hovelynck & Smitz, 2008).
DuBBele leeFlijn: minimum supervisieniveau per leeftijdsgroep:
gekoppelDe leeFlijnen: minimum supervisieniveau per leeftijdsgroep:
gekoppelDe leeFlijnen: minimum supervisieniveau per leeftijdsgroep:
DoorlopenDe BeVeiliging: minimum supervisieniveau per leeftijdsgroep:
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 29nr. 3 / 2015
BVLO-ActiviteitenBVLODe Bond voor Lichamelijke Opvoeding laat jou graag nagenieten van de activiteiten die de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden. Was je er niet bij, geen nood, onze activiteitenkalender biedt jou nog veel kansen om mee te sporten en bij te scholen!
3e BVLO-Minivoetbaltornooi i.s.m. FC Kouter Deinze was schitterendDe derde editie van dit minivoetbaltornooi met zestien ploegen was een echt voetbalfeest. De weergoden waren ons deze keer echt goed gezind.
We hielden het droog en de zon creëerde een aangenaam temperatuurtje. Dit zorgde ervoor dat de supporters ook op post waren.
De organisatie verliep vlekkeloos, de matchen volgden elkaar vlot op en er werd heel fair gespeeld. Het scheidsrechterskorps was alweer heel tevreden.
Maar er werd wel gespeeld op het scherp van de snee en het tornooi kende ook een superspannende finale tussen de Kassani Elsegem en FC Hebebe. Het
werd 11-11, dus moesten schepcorners de match beslissen. Hier bleven de mannen van Kassani het kalmst en mochten zij de overwinningsbeker mee naar
huis nemen. FC Hebebe werd dus mooi tweede en de derde plaats ging naar Zeveren Sportief, de ploeg die vorig jaar nog eerste werd.
Voor de prijsuitreiking konden we opnieuw een beroep doen op Marc De Buck, voorzitter van de Oost-Vlaamse Provincieraad.
Hij had trouwens een trofee mee voor de beste speler, die ging naar Yannick Boone van FC Hebebe en een fair play trofee die ging naar MVC Weba.
De volledige uitslag:
1. Kassani Elsegem
2. FC Hebebe
3. Zeveren Sportief
4. Electro Jo
5. MVC Weba
6. Retro Horse Waregem Koerse
7. De Toontjes
8. Peirens Schrijnwerken
9. FC Kouter
10. Les Bleus
11. Out of Orbid
12. GS All Stars
13. FC El Arenal
14. Duvelboys
15. MVC Rea!
16. De Daltons
Eerste JeugdtornooiAan de vooravond van het herentornooi werd voor het eerst een jeugdtor-
nooitje opgezet, met als deelnemende ploegen: Zeveren, Bachte-Maria-Leer-
ne, Sparta Petegem en Eke Nazareth.
Scheidsrechters van dienst waren Kevin Bonte en Bjorn Abbeloos.
Er werd niet voor punten of plaatsen gespeeld, alle spelertjes van de U10-
U11 kregen een medaille en een zakje met enkele attenties. Deze organisatie
is zeker voor herhaling vatbaar. Dat hoorden we zowel van de spelers als van
de coaches en de ouders.
Alle foto's zijn te bekijken via de face-
bookpagina BVLO Sportfederatie
30
BVLOBVLO-ActiviteitenLakeside Paradise KIDSSESSIE 31 mei 2015Een super bewolkte en regenachtige zondagvoormiddag waarop 20 kinderen
twee uur mogen waterskiën en wakeboarden… als dat maar goed komt?
Eens de wetsuits aan en de uitleg gegeven, probeerden deze jonge waterrat-
ten de beginselen van de watersport. Iedereen was er heel snel mee weg en
de deelnemers passeerden met een glimlach opnieuw langs het startponton.
Soms konden ze niet anders dan lossen
onderweg en dan was er maar één op-
tie, zwemmen naar het dichtstbijzijnde
uitstap-ponton. Absoluut geen tijd om
koud te hebben… Iedereen vond het on-
danks het slechte weer super tof en komt
volgende keer zeker terug!
Lakeside Paradise 7 juni 2015Wat een tegenstelling tot de kidssessie… Stralende zon en zacht briesje! Één
van de mooiste weekends van dit jaar EN wij gaan wakeboarden en SUP’pen
met een groep enthousiastelingen. Wetsuits zijn nog steeds nodig aangezien
het water van de Lakeside maar 16 graden is. We leren SUP’pen en doen een
race om ter eerst naar de schans met zwembad! Aan de hand van allerlei
spelletjes op de SUP leren we de plank te besturen. Na een uurtje krijgen we
uitleg over het waterskiën en wakeboarden, sommigen denken het al te kun-
nen voor ze gestart zijn… Het ziet er gemakkelijker uit dan het is, maar toch
geraakt iedereen uiteindelijk op weg! De ene lijkt het al jaren te doen, terwijl
de andere proberen te overleven op deze razendsnelle attractie!
Moe maar voldaan kunnen we iets drinken op het terras en even opwarmen
in de Jacuzzi! Van een geslaagde zondagvoormiddag gesproken…
Lakeside Paradise VAKGROEP LO ARTEVELDE 25 juni 2015Wie zou dit beter kunnen dan de LO lectoren zelf? De vakgroep LO van Arte-
velde wilden alvast hun schooljaar sportief afsluiten en zich wagen aan de
eerste stappen van de watersport. Nadat we een rondleiding hebben gekregen
in de gebouwen van de Lakeside, trekken ze de wetsuit aan om hun rondje
aan de kabelbaan de verzilveren. Iedereen beslist om te wakeboarden dus ze
leggen de lat meteen hoog! De helft geraakt snel weg en uiteindelijk lukt het
iedereen om toch eventjes op het water te glijden. Sommigen laten hun stok
niet meer los en blijven een aantal toertjes draaien, je zou voor minder want
het rustgevende gevoel is aanstekelijk… Om de dag af te sluiten gaan we nog
een uurtje SUP’en! Ja, ook lectoren zijn graag kinds en duwen mekaar voortdu-
rend in het water… Als dat maar goed komt?! We
kregen deze sessie van Michiel, oud-student aan
de Arteveldehogeschool dus hij mocht zijn kennis
demonstreren… Het ging er gemoedelijk aan toe
en we hadden een leuke namiddag.
Stralende Laureaten panathlon stipendium sloganwedstrijd 2015Niets dan stralende gezichten op de plechtige uitreiking van de
Panathlon Stipendium Sloganwedstrijd 2015. Op donderdag 18
juni vond die plaats tijdens de SVS-Apotheose in de Topsport-
hal Gent. De sloganwedstrijd is een organisatie van Panathlon
Vlaanderen, in samenwerking met de Nationale Loterij, de Stich-
ting Vlaamse Schoolsport en de Bond voor Lichamelijke Opvoe-
ding. De opdracht was: stuur max. drie zelfbedachte slogans van
jouw klas in met als thema 'Sport is een recht voor iedereen'. Er
waren meer dan 200 inzendingen. Een jury bestaande uit een
afvaardiging van de Nationale Loterij, SVS, BVLO en de Vlaamse
Panathlonclubs maakte volgende keuzes.
Slotshow Hidden Power Artists association asbl Op zondag 28 juni hield de nieuwe BVLO-club Hidden Power Artists Associati-
on vzw zijn eindejaarsshow in Brussel. BVLO vzw zat in het publiek en genoot
van het spektakel. De show draaide om de positieve gedachte: 'Life is good'.
En 'Life wàs good'. De sfeer zat er goed in, zowel op het podium als in het
publiek. Kinderen, jongeren, volwassenen van alle achtergronden in alle ma-
ten, gewichten, kledingstukken, accessoires dansten de pannen van het dak
in verschillende stijlen. De dansen vloeiden vlot in elkaar over met speelse
intermezzo's tussen jongens- en meisjesgroepen en onder het begeleidend
oog (lees: heupen) van een Michael Jackson-incarnatie. Elk niveau, elke
leeftijd en elke dansstijl - gaande van Afro Dance,
over Girly Talon, Hip Hop, zelfs K-pop, Latino,
Ragga, tot Zumba - kreeg de kans het beste van
zichzelf te tonen in een uitgewerkte choreo-
grafie. Knap gedaan Hidden Power!
Het dansjaar met als apotheose deze slot-
show werd op die manier professioneel en
vol overgave afgesloten.
Tot volgend jaar en laat de zomer swingen!
Winnaar buiten categorieSint-Jozefinstituut WetterenGroot, klein, bruin of blankbij ons zit er niemand op de bank
Winnaar provincie antwerpenSint-Eduardusinstituut MerksemSporten is een recht, maakt niet uit wat een ander zegt.
Winnaar provincie limburgBUSO Ter Engelen MaaseikWie je bent maakt niet uit, sport en leef je samen uit.
Winnaar provincie Oost-vlaanderenVisitatie MariakerkeSport ontroert je, maakt je blij … Eén ding is zeker: je hoort erbij!
Winnaar provincie Vlaams-Brabant & Brussels Hoofdstedelijk GewestSint-Theresiacollege Kapelle-op-den-BosArm of rijk, in sport zijn we allemaal gelijk
BVLO-ActiviteitenBVLODansen op de golven met de Sirtaki - BVLO-Zeiltocht 01 juli 2015Naar jaarlijkse gewoonte sloten we het schooljaar af met een exclusieve zeil-
tocht i.s.m. Channel Sailing (www.channelsailing.be). We vulden de boot met
7 winnaars, 1 BVLO-begeleider en 1 kapitein. Samen vaarden we de haven
van Zeebrugge uit voor een 'goed gevuld' programma.
Al enkele dagen hielden we het weerbericht goed in de gaten waarbij Frank
Deboosere waarschuwde voor een hoge UV-index, warme temperaturen,
hoog ozongehalte en een milde zuidwestenwind. Woensdag 1 juli, de eerste
zomervakantiedag werd alvast goed ingezet: "tropisch warm, rond 30 graden
aan zee met een matige oostzuidoostenwind. We wisten dus wat gepakt:
zonnemelk, hoofddeksel, eventueel een pilletje tegen zeeziekte of reisziekte
(als dat überhaupt helpt) en de nodige drank mèt versnaperingen.
De crew had er zeker ook zin in. Onze zeilboot, de Sirtaki, danste vóór het
anker te lossen reeds van de lading koelboxen! Onder het toeziend oog van
schipper Claude, vaarden we rond 9u30 de Sirtaki uit, op weg naar een warm
en zonnig avontuur.
Onder de matige oostzuidoostenwind hesen we (Martine, Gudrun, Bart, Peter,
Lies, Rita, Joachim, Claude en Kim) de zeilen en lieten we de wind zijn werk
doen. Peter was initieel de actiefste en begon de stootwillen los te maken.
Enkele crewleden hadden wat ervaring met zeilen: Martine is van "t zeetje"
en wel bekend met het leven op zee, Gudruns echtgenoot is een zeiler, als-
ook Peters neef, Bart, Lies en Joachim deden aan 'catamarannen' en voor Rita
is sinds vorig jaar niet onbekend met de zeilterminologie.
Enkel bij het uit- en invaren van de haven, alsook een eenmalig abrupte draai-
ing wegens mild botsinggevaar met een andere zeilboot, moest de Sirtaki
hulp inroepen van de motor. Daarbuiten bleven de zeilen uit. Al gauw spoorde
Claude zijn troepen aan
en stond Bart met 1 hand aan
het stuur (zijn andere hand was
reeds ingenomen…door een
glaasje uiteraard). Onderweg
kwamen we een gestrand vis-
sersbootje, enkele boeien, wat
grotere schepen (Wie heeft er
nu voorrang? Claude, moeten we op-
loeven of afvallen? Gaan we gijpen of gaan we eerst nog een cava
kraken? Nog wat aperitiefhapjes?) en het windmolenpark tegen.
Terwijl het binnenland zwoegde, zweette en overal afkoeling zocht, zorgde
de Sirtaki voor zijn eigen afkoeling. Met de wind in de zeilen werd het een
zalige zomerse dag, zonder al te veel misselijkheid (Joachim en Kim bleven
bovendeks, in de kuip), veel gelach, weinig zonnebrand, zero stress!
Laat de vakantie beginnen!
32
WITH
Olympic Moves, een sportavontuur het hele schooljaar
Registreer je nu via www.olympicmoves.be
Een nieuw schooljaar, een nieuwe start. Ook sportief! Bezorg je leerlingen een onvergetelijk sportavontuur met Olympic Moves, het nieuwe sportprogramma voor jongeren van 12 tot 14 jaar. In drie stappen geef je je leerlingen de sportmicrobe door en maken ze kennis met verschillende olympische sporten én de olympische gedachte.
Olympic Moves is opgebouwd rond voetbal, softbal en atletiek. Kies je favoriete sport(en)… en verwelkom ervaren monitoren voor een initiatieles bij jou op
school. Tijdens regionale kwalificatiewedstrijden kunnen de jongeren hun sportieve talenten meten én een ticket veroveren voor de nationale finale in het Koning Boudewijnstadion.
Inschrijven voor de kwalificatiewedstrijden kan van 1 september tot 16 november 2015 via www.olympicmoves.be.
Olympic Moves is een initiatief van Coca-Cola met de steun van Team Belgium (BOIC), BVLO en verschillende sportfederaties.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 33nr. 3 / 2015
BVLOClubbezoek Street workout 9800
Skippen, hakken, pompen, pushen…zweten, lachen in de brielmeersenSinds oktober 2014 behoort Street Workout 9800 tot de BVLO-familie. Street workout, bootcamp,
body shaping, functional training, calisthenics, crossfit, … termen die aan het 'boomen' zijn. Bedoe-
ling is om een complete training te voorzien buiten het fitnesscentrum. Back to basics, back to the
roots waarbij de omgeving fungeert als fitnessruimte.
Op 11 juni maakte ik live een training van Street Workout 9800 mee in de Brielmeersen, een zo-
merse work-out waarin veel gezweet werd. Goed voor het groepsgevoel, samen zweten en 'afzien'
brengt mensen samen. Vooral als je merkt dat de training en de oefeningen deftig begeleid worden
en bovendien heel vrijblijvend en laagdrempelig zijn. Elke sporter doet mee op zijn eigen tempo én
onder begeleiding van een trainer. De drie clubtrainers stellen om beurt een trainingsprogramma
op dat gecontroleerd wordt door de andere twee.
"Komaan, nog even volhouden, goed gedaan, drink een beetje, blijven ademen, …" Geen gebrek
aan motivatie alhier, ook niet aan variatie: spider crawls, bear crawls, burpees, kruiwagen, haasje
over, suicides, pull ups, diamonds, , toe touches, leg raises, windshield
wipes, reverse crunches, …. Of het nu Engels of Nederlands is, het eind-
gevoel blijft hetzelfde: moe maar voldaan! En zo denkt de groep er ook
over: "Samen houden we vol, we motiveren elkaar. Iedereen traint op
eigen tempo, maar iedereen doet wel mee. We lachen en babbelen, het
blijft plezant, een toffe sfeer."
De leeftijden variëren van 15 tot 50 jaar. De trainer geeft tips om elke oe-
fening op eigen tempo en niveau te kunnen doen. Elke deelnemer - jong,
oud, man, vrouw - heeft immers een verschillende sportieve achter-
grond. Na afloop heb je een goed gevoel. Je voelt je fit (een beetje moe
ook). Of zoals trainer David het
zegt: "Ze zeggen als het stil is,
smaakt het". Wel beste lezers,
het smaakt naar meer.
Gesprek met Matthias Deloof, oprichter en trainer Street Workout 9800. "Street Workout 9800 begon als een hobby van mezelf. Ik wou graag opnieuw wat aan kracht
winnen, maar wou buiten de fitnessmuren, back to the roots, terug naar de natuur. Een paar keer
per week trok ik naar het natuurdomein de Brielmeersen in Deinze. Ik trachtte een 60- tot 90-tal
minuten te trainen aan de hand van een zeer gevarieerde mix van kracht- en cardiovasculaire
oefeningen waarbij het complete lichaam in één keer werd getraind op een workout. Ik maakte
hiervoor af en toe gebruik van enkele toestellen die voorhanden waren zoals gelijke leggers (dip-
bars) en pullupbars. Voor de rest kwam het vooral neer op oefeningen waarbij het eigen lichaam
als voornaamste instrument fungeert. Meer inspiratie vond ik via sociale media (Youtube en Face-
book) waar oefenmateriaal te rapen viel onder de term “Street Workout of Calisthenics”. Een sport
die komt overgewaaid uit de USA en Oost-Europa. Nederland bleef trouwens niet lang
achter en organiseert op dit moment zelfs wereldkampioenschappen in deze discipline.
Street Workout 9800 biedt tot 3 maal per week een uitdagende workout toegankelijk
voor elke leeftijd, elke sportieve achtergrond, elke interesse. Met de hulp van medecoa-
ches David Lava en Mohammed El Hamdi inspireren we wekelijks tal van personen om
opnieuw de weg te vinden naar een groene omgeving om daar sportief actief te zijn en
dit op een leuke uitdagende manier. De groepssfeer is zeker een sterkte. Er heerst totaal
geen machosfeer, integendeel, je wordt bij deze club met open armen ontvangen en ge-
garandeerd stuwt de groep jou naar een sportief niveau dat je voorheen totaal nog niet
kende. Neem daar nog eens bij dat de coaches vanuit een nobel sportief doel werken
om mensen aan te zetten tot meer beweging en bijgevolg GEEN geld vragen voor hun
inspanningen, dan weet je dat ze het echt doen uit pure passie voor de sport. Kom het
vlug maar eens uittesten, zou ik zeggen!"
BVLO-Clubbezoeken
WITH
Olympic Moves, een sportavontuur het hele schooljaar
Registreer je nu via www.olympicmoves.be
Een nieuw schooljaar, een nieuwe start. Ook sportief! Bezorg je leerlingen een onvergetelijk sportavontuur met Olympic Moves, het nieuwe sportprogramma voor jongeren van 12 tot 14 jaar. In drie stappen geef je je leerlingen de sportmicrobe door en maken ze kennis met verschillende olympische sporten én de olympische gedachte.
Olympic Moves is opgebouwd rond voetbal, softbal en atletiek. Kies je favoriete sport(en)… en verwelkom ervaren monitoren voor een initiatieles bij jou op
school. Tijdens regionale kwalificatiewedstrijden kunnen de jongeren hun sportieve talenten meten én een ticket veroveren voor de nationale finale in het Koning Boudewijnstadion.
Inschrijven voor de kwalificatiewedstrijden kan van 1 september tot 16 november 2015 via www.olympicmoves.be.
Olympic Moves is een initiatief van Coca-Cola met de steun van Team Belgium (BOIC), BVLO en verschillende sportfederaties.
34
Zor gt voor extr a stabiliteit
Makkelijk uitneembar e zool
Gaat twee maten mee door een uitknipbaar kus sentje
Buigt op de juis te plaaʦ
De held van de tur nzaal
De Deto familie br eidt uit
Ontdek de volledige collectie en alle voor delen op www.detotur npantoffel.be
Running
Voetbal indoor Squas h volley
& tennis
A4 advertentie Deto .indd 1 16/07/15 16:27
BVLO“DYNAMISCHE STAF”
BVLO is nooit veraf. Neem gerust contact op met jouw provinciale afdeling:
BVLO ANTWERPEN vzw
• Voorzitter: Linda Van Puymbroeck
• SeCretariS: Geoffrey Hermes
• penningMeeSter: Joeri Clerckx
CorreSponDentieaDreS: Huis van de Sport, Boomgaardstraat 22 bus 32, 2600 Berchem
BVLO LIMBURG vzw
• Voorzitter: Josse Lambrix, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren,
tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet.be
• SeCretariS: Sonia Meurant, Nieuwe Steenweg 3A bus 201, 3850 Nieuwerkerke, tel.
011 48.72.13, sonia.meurant@scarlet.be
• penningMeeSter: Marc Broeks, Heidestraat 112, 3500 Hasselt,
tel. 011 22.96.41, marcbroeks@telenet.be
BVLO OOST-VLAANDEREN vzw
• SeCretariaat: Waterkluiskaai 16, 9040 Sint-Amandsberg/Gent
Tel.: 09/218.91.21
• e-Mail: info@bvlo.be
• BeStuur: Eric De Boever, Patrick De Poorter en Josse Lambrix
BVLO VLAAMS-BRABANT vzw
• Voorzitter: Kristine De Martelaer, Smalle Heerweg 211, 9080 Lochristi
kdmartel@vub.ac.be
• SeCretariS: Thomas Doms, Motstraat 10, 1980 Eppegem, thomasdoms@gmail.com
• penningMeeSter: Steve De Decker, Rode Kruisstraat 13, 2830 Willebroek,
tel. 02 629.37.56
BVLO WEST-VLAANDEREN vzw
• Voorzitter: Jorge Cottyn, Goedendaglaan 106, 8500 Kortrijk,
tel. 056 21 20 23, Jorge.Cottyn@vives.be
• onDerVoorzitter: Leen Van Looy, Fabrieksstraat 41, 8800 Roeselare,
tel. 051 75 11 02, leen.vanlooy@westvl.schoolsport.be
• SeCretariS: Michel Rys, E. Ronselaan 10, 8630 Veurne,
tel. 058 31.20.87, michel.rys@telenet.be
• penningMeeSter: Ruben Ost, Antoinette Grosséstraat 15, bus 02.02, 8000 Brugge,
tel. 0473 676 960, Ruben.Ost@hotmail.com
"PROVINCIAAL UITGEBOUWD"
DAGELIJKSE LEIDING EN BESTURENDagelijks Bestuur
• eriC De BoeVer (1), Voorzitter, Ter Rivieren 11, 9031 Gent/Drongen,
tel. 09 282 66 96, eric.deboever@bvlo.be
• patriCk De poorter (2), Secretaris-Generaal & Financieel en Administratief
Directeur, Monterreystraat 51, 9000 Gent, patrick.depoorter@bvlo.be
• joSSe laMBrix (3), Voorzitter BVLO Limburg, Eerste Ondervoorzitter, Maastrichter-
steenweg 202, 3700 Tongeren, tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet.be
• kriStine De Martelaer (4), kdmartel@vub.ac.be
BVLO Adviescomité
• kriStine De Martelaer (4), Voorzitter, kdmartel@vub.ac.be
• jorge Cottyn (5), jorge.cottyn@vives.be
• anny DeVreker (6), anny.devreker@edpnet.be
• leen haerenS (7), leen.haerens@ugent.be
• joSSe laMBrix (3), josse.lambrix@telenet.be
• jan SegherS (8), jan.seghers@faber.kuleuven.be
• lieVe Van lanCker (9), lieve.vanlancker@vsko.be
• linDa Van puyMBroeCk (10), linda.vanpuymbroeck@ap.be
RAAD VAN BESTUUR BVLO
Jorge Cottyn, Eric De Boever, Dirk De Clercq, Kristine De Martelaer,
Patrick De Poorter, Anny Devreker, Jan Dumon, Freddy Gatz, Josse Lambrix,
Johan Lefevre, Eric Leijnen, Jan Seghers, Linda Van Puymbroeck,
Johan Vanthournout
SENAAT BVLO
Gerda Billiauws, Jean-Pierre Bormans, René Goossens, Philippe Storme,
Georgette Swinnen, Guy Van der Marlière
(1) (2)
(10)
(3) (6)(4) (5) (7)
(8) (9)
Het BVLO-Secretariaat is open alle werkdagen vanvan 9 tot 13 uur en van 14 tot 17 uur.
Algemene gegevens:Tel. 09/218.91.20 – Fax 09/229.31.20 – E-mail: info@bvlo.be – www.bvlo.beclubwerking@bvlo.be - communicatie@bvlo.be - facturatie@bvlo.benascholingen@bvlo.be - sportkampen@bvlo.berek.nr. BE51 4469 7200 0162
Een professioneel team staat voor je klaar patriCk De poorter (1) Coördinatie Financieel en Administratief Directeur - tel. 09/218.91.27 - patrick.depoorter@bvlo.be
Stephanie CoppenS (2) Clubwerking en Activiteiten - 09/218.91.25 - stephanie.coppens@bvlo.be kiM D’ooSterlinCk (3)Ledenwerking & verzekeringen - tel. 09/218.91.23 – kim.doosterlinck@bvlo.be
petra De koker (4)Boekhouding en Facturatie - tel. 09/218.91.21 - petra.dekoker@bvlo.be
Sophie Van aelSt (5)Communicatie - tel. 09/218.91.22- sophie.vanaelst@bvlo.be
DaVy Van BoxStael (6)Nascholingen en Studiedagen - tel. 09/218.91.29 - davy.vanboxstael@bvlo.be
nele Van rie (7)Sportkampen - tel. 09/218.91.28 – nele.vanrie@bvlo.be
(2)(1) (7)(6)(3) (4) (5)
BVLO
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 35nr. 3 / 2015
Zor gt voor extr a stabiliteit
Makkelijk uitneembar e zool
Gaat twee maten mee door een uitknipbaar kus sentje
Buigt op de juis te plaaʦ
De held van de tur nzaal
De Deto familie br eidt uit
Ontdek de volledige collectie en alle voor delen op www.detotur npantoffel.be
Running
Voetbal indoor Squas h volley
& tennis
A4 advertentie Deto .indd 1 16/07/15 16:27
36
SmartGoals SCHOOL
NIEUW!
Inclusief leerlijnen en SmartGoals App
www.janssen-fritsen.be
Nieuwe manier van bewegen
15042801 Advertentie Smartgoals.indd 2 20-05-15 08:44