wiki.foso.be · Web viewMassamedia als facilitators voor participatieve publieke sfeer (Habermas):...

87
ANALYSE VAN MEDIATEKSTEN 1) Sociale theorieën en kijk op betekenis media Receptie-georiënteerd (publiek): hoe klein is publiek? Technologie (McLuhan): eigenschappen media --> kanaal vb. gedicht Ideologie, macht & controle (Marxisme): Frankfurter Schule Publieke sfeer (Habermas): fragmentatie/globalisatie 2) Theoretisch: - kwantitatieve analyse - kwalitatieve: semiotische, argumentatie, retorische, narratieve, frame en discoursanalyse Definitie: Tekst = georganiseerde verzameling van tekens (= woorden, klanken, beelden) + een literair product bijv. gedichten + een georganiseerde verzameling van woorden - Een georganiseerde verzameling van tekens (zoals woorden, beelden en klanken) waarbij mogelijke betekenissen worden geproduceerd in een conventioneel gebaseerd systeem dat begrepen kan worden door analyse (een semiotische begrip van de term) Tekstanalyse = manieren waarmee kan worden geanalyseerd hoe teksten mogelijk betekenissen creëren, en wat die betekenissen zijn Twee manieren van kijken, 2 tradities van tekstanalyse: - Media als spiegel: teksten zijn reflecties van wereld o Kwanitatieve methode toegepast op teksten - Media als creatie/shaper van de realiteit: teksten zijn cultuurspecifieke/ geïnterpreteerde constructies o Kwalitatieve methode toegepast op teksten: constructivistische visie o Media is een creatie, een interpretatie van de werkelijkheid, die de realiteit van de meeste maakt (shaper vd realiteit) ≠ per se tegengesteld: mediarepresentaties zijn selectieve creaties die publiek beïnvloeden Positieve/realistische kijk: Elk onderzoek ondernomen binnen intellectueel kader gebaseerd op de wereld begrijpen die apart bestaan en gescheiden van observeerder 1 1. OPZET CURSUS 2. WAT IS TEKSTANALYSE? – HUGHES (2010)

Transcript of wiki.foso.be · Web viewMassamedia als facilitators voor participatieve publieke sfeer (Habermas):...

ANALYSE VAN MEDIATEKSTEN

1. OPZET CURSUS

1) Sociale theorieën en kijk op betekenis media

· Receptie-georiënteerd (publiek): hoe klein is publiek?

· Technologie (McLuhan): eigenschappen media --> kanaalvb. gedicht

· Ideologie, macht & controle (Marxisme): Frankfurter Schule

· Publieke sfeer (Habermas): fragmentatie/globalisatie

2) Theoretisch:

· kwantitatieve analyse

· kwalitatieve: semiotische, argumentatie, retorische, narratieve, frame en discoursanalyse

2. WAT IS TEKSTANALYSE? – HUGHES (2010)

Definitie:

Tekst = georganiseerde verzameling van tekens (= woorden, klanken, beelden) + een literair product bijv. gedichten + een georganiseerde verzameling van woorden

· Een georganiseerde verzameling van tekens (zoals woorden, beelden en klanken) waarbij mogelijke betekenissen worden geproduceerd in een conventioneel gebaseerd systeem dat begrepen kan worden door analyse (een semiotische begrip van de term)

Tekstanalyse = manieren waarmee kan worden geanalyseerd hoe teksten mogelijk betekenissen creëren, en wat die betekenissen zijn

Twee manieren van kijken, 2 tradities van tekstanalyse:

· Media als spiegel: teksten zijn reflecties van wereld

· Kwanitatieve methode toegepast op teksten

· Media als creatie/shaper van de realiteit: teksten zijn cultuurspecifieke/ geïnterpreteerde constructies

· Kwalitatieve methode toegepast op teksten: constructivistische visie

· Media is een creatie, een interpretatie van de werkelijkheid, die de realiteit van de meeste maakt (shaper vd realiteit)

≠ per se tegengesteld: mediarepresentaties zijn selectieve creaties die publiek beïnvloeden

Positieve/realistische kijk: Elk onderzoek ondernomen binnen intellectueel kader gebaseerd op de wereld begrijpen die apart bestaan en gescheiden van observeerder

Hybirde is een belangrijk woord in combinatie met mediateksten: In de tekst van Hughes wordt een natuurlijke geschiedenis-documentaire gebruikt als voorbeeld→ The ballad of Big All over dinosaurussen

· Geproduceerd als een vervolg van de serie “Walking with Dinosaurs”

· Lijkt op Jurassic World?

· Waarom is deze tekst, een documentaire, hybride? de hybriditeit zit in het gegeven dat er kenmerken zijn van fictie en de kenmerken van een documentaire

· Het vertoont duidelijke kenmerken van een documentaire

· Narratief aspect zorgt dat het lijkt op fictie

· Elementen van parodie zijn ook aanwezig

Belangrijk: tekst in context analyseren, want deze is belangrijk: wat zien we en wat zit erachter bv. punk scene foto concrete vragen die je bij elke tekstanalyse kan stellen

1. Wie heeft de tekst geschreven

2. Waar is de tekst gemaakt

3. Welke creatieve technieken zijn gebruikt om aandacht te trekken?

4. Hoe zouden verschillende mensen ( verschillende achtergrond etc.) deze mediatekst verschillend begrijpen

5. Welke leefstijlen, waarden en gezichtspunten zijn gerepresenteerd of afwezig in deze mediatekst?

6. Waarom bestaat deze tekst?

7. Uit welk tijdperk komt de tekst + wat is de bron

Doel (Fairclough): Nut voor tekstanalyse in sociale wetenschappen

· theoretisch: teksten zijn vorm van sociale actie / engagement (constructivistisch)

· methodologisch: teksten zijn bron van bewijs voor sociale wetenschapper

· historisch: teksten zijn barometers van sociale processen

· politiek: teksten zijn loci van sociale controle en dominantie (ideologie)

H1: SOCIALE THEORIEËN EN KIJK OP BETEKENIS VAN MEDIA

3 Stromingen:

1) Neo Marxisme en Ideologie (Frankfurter Schule, Hall, GUMG): neomarxistische visie op media: media brent alleen de mening van de elite aan het woord

2) Massamedia als facilitators voor participatieve publieke sfeer (Habermas): ondanks de moderniteit, nieuwe media en mondige burgers zitten we nog steeds met klassen

3) Publieksonderzoek (U&G( hoe gebruiken we media), Morley, Fiske, feminisme)

Twee visies over communicatie

Processchool: communicatie als Structurele semiotiek: communicatie als

- doorgeefluik van boodschappen- productie en uitwisseling boodschappen (studie v tekst & cultuur)

- focus: zenders encoderen en ontv decoderen

stappen/fasen (lineair + acts of comm) - betekenis, works of comm (werking)

1. DRIE PROCESTHEORIEËN

1) Shannon en Weaver: mathematisch model nadruk op ruis/bits = vervorming signaal/geluid (ook wel de fysieke vorm boodschap) bv. krakende radio, ‘sneeuw’ in beeld of iedere afleiding die de perceptie kan beïnvloeden

Drie probleemniveaus

· A. Technisch: hoe accuraat tekens overgebracht? ruis (focus van S&W)

· B. Semantisch: hoe precies drukken tekens de gewenste betekenis uit? (Moeilijker te meten dan A omdat boodschap minder exact gedefinieerd is)

· C. Psychologisch: hoe effectief leidt betekenis tot gewenst gedrag? (is de geproduceerde betekenis daadwerkelijke aangekomen zoals bedoeld)

Redundantie vs entropie: sterk gerelateerde aan ‘informatie’ is het concept van redundantie (redundancy) dwz het voorspelbaare/conventionele in een boodschap, een bepaald taalcomponent die overbodig is voor de informatieoverdracht

Redundantie Entropie

- hoge voorspelbaarheid- lage voorspelbaarheid (verassingselement)

- lage infowaarde- hoge infowaarde

2) Model van Laswell: lineair, eenrichtsmodel voor communicatie, vooral intresse in medium en boodschapaspect

Model gaat over delen van opinies en houdingen

A en B spreken die uit tegenover onderwerp X

lijnen tussen A & X en B & X = attitudes van A en B tegenover X

lijn tussen A & B = aantrekkingskracht tussen A en B

Evenwicht: A & B mogen elkaar en mogen het onderwerp X

Onevenwicht: A&B vinden elkaar leuk, maar hebben verschillende attitudes over het object

· Communicatie = tool om balans te herstellen en treedt op indien er onevenwicht is

3) Model van Newcomb

2.1 Wat is semiotiek? (Fiske, 1990)

2. SEMIOTIEK

Structureel-semiotische school: ziet communicatie als een transactie, productie van teksten en uitwisseling v booschappen ie bepaalde subcultuur

A. Mediatekst als tekens

· referent = wat ermee wordt bedoeld in de realiteit

· transactie tss producent en referent

· boodschap = constructie v tekens die via interactie met ontvangers betekenis krijgt + element van gestructureerde samenhang

· lezen = proces ontdekken van betekenissen die ontstaan als:

· lezer/productent met de tekst speelt/negotieert

· Negotiëren vindt plaats als de lezer aspecten uit zijn/haar eigen culturele ervaring laat inwerken op de codes & tekens die de tekst vormen

· Vaardigheden nodig om mediateksten te kunnen negotiëren: taalkennis, kennis vd wereld + cultuur, algemene kennis

Elk element kan geplaatst worden bij de kruising van syntagmatiek & paradigmatiek

syntagmatiek: alle elementen in tekst aanwezigparadigmatiek: alle elementen die aanwezig zouden kunnen zijn

Syntagmatische zin = heeft te maken met taal in de zin van de samenhang tussen verschillende tekens en woorden

· De student mag niet meer op kot want hij is gebuisd → context!!: je moet deze woorden kennen om het te begrijpen

Paradigmatische zin: een onderdeel van de semiotiek dat zich bezig houdt met de link tussen de taal en de werkelijkheid: link tussen de theorie en het concrete → taal als actie bv. mijn auto is stuk → wat wil dit zeggen?

· Ik wil gebracht worden

· Dat is jouw schuld

· Ik kan niet komen

Hierop onderscheid tussen denotatie (nadruk op referent, context, objectieve betekenis) en connotatie (bij betekenis) gebaseerd:

· Tekens die ooit positieve connotatie kregen, kunnen later/in ander land negatieve connotatie krijgen

· Semiotiek berust op erkenning van begrip ‘code’: het is gelinkt aan een bepaalde culturele groep die de afspraken waarvan hoger sprake onderling deelt

· Cultuur = gemeenschap van codes

· die codes kunnen wel eens verkeerd of helemaal niet opgepikt worden om ze te begrijpen heeft men nood aan feitelijke kennis over de codes

B. Wat is communicatie vanuit semotiosch perspectief?

Alle communicatie draait om tekens (signs) & codes

· Tekens zijn artefacten/handelingen die verwijzen naar iets anders dan zichzelf, betekenis verlenende constructen

hebben niet voor iedereen dezelfde betekenis: betekenis kan variëren van tijd, plaats (dus naargelang context)

· Codes vormen systemen waarmee tekens worden georganiseerd + bepalen hoe tekens zich verhouden

· Taal = systeem van tekens

C. Model Jakobson (1963) 6 functies & bouwstenen

6 functies die adresser kan uitoefenen:

· Poëtisch (boodschap)= talige functievb. Helder, Heerlijk, Heiniken

· Referentiële (context) = referentie naar de wereldvb. Hij liep gisteren op straat

· Fatische (contact) = contact leggenvb. hoor je mij?

· Conatieve (ontvanger) = welke emotie bereiken?Vb. Kom!; Gordel aan!

· Emotieve (zender)vb. verdorie het regent

· Metalinguistische (code)vb. Wat bedoel je met kot? – Nederlander

D. Communicatie, betekenis en symbolen

· symbool: kennis, aanname

· icoon: verwijst naar iets in de werkelijkheid

· index: wijst naar iets in nabijheid

vb. donkere wolken wijzen op regen

Focus op communicatie als generator van betekenissen hoe meer we dezelfde codes en tekensystemen delen, hoe dichter bij de betekenissen die we aan boodschap toekennen bij elkaar liggen

E. Belangrijkste studiegebieden: tekens, codes of systemen, cultuur

· De tekens zelf

· De codes of systemen waarin tekens zijn georganiseerd

· De cultuur waarin deze codes & tekens opereren

F. Structurele modellen

· Pijlen duiden relaties aan tussen elementen in de betekenisverlening

· Focus op de analyse van een gestructureerde set van relaties die de boodschap van betekenis voorzien: Wat is het, dat tekens op papier of geluiden in de lucht tot een boodschap maak?

G. PROCES VS. SEMIOTIEK

Proces school

Semiotiek

· niet meer aandacht besteed aan tekst dan aan andere fasen in het communicatieproces

· De ontvanger heeft minder actieve rol

· Focus op tekst

· voorkeur aan de term ‘lezer’ impliceert grotere mate van activiteit

· Lezen is iets wat we leren dus bepaald door de culturele ervaring van de ‘lezer’

2.2 Drie betekenissystemen: het teken, waarnaar het verwijst en gebruikers ervan

1) Ferdinand De Saussure’s betekenissysteem

verschil tussen beelden en verbaal taalgebruik =relatie tussen signifiant (betekenaar) en signifié (betekende)

Teken = signifiant (woord) / signifié (mentale concept)

· Signifiant/signifier: de zaak dat betekenis geeft aan het woord/beeld het fysieke bestaan, represenatie: rood, blad, rond

· Signifié/signified: wat wordt opgeroepen in de geest mentale concept: vers, computer, gezond, …

2) Charles Pierce’s betekenissysteem: object-interpretatie-represenatie

Optimale communicatie als juiste interpretatie, hoe gaat de samenleving tekens vervatten

Bv. associaties bij een olifant (object): lomp, Afrika, koppig (mentaal beeld/interpretatie), niet de fysieke referentiële eigenschappen in de werkelijkheid

3) Ogden en Richards’ betekenissysteem

Symbool staat voor een bepaald object in de werkelijkheid, daar heb je een bepaald mentaal beeld van

Het symbool staat voor de referent; het woordt appel staat voor het object dat een appal is

Hey symbool van appel doet ons denken aan de gzondheid, fris, zoet gedachten of referentie refereert dan weer naar de referent

2.3 Semiotische analyse

A. Toegepast op reclame - Penn (2000): semiotic analysis of still images

· Linguistisch tekensysteem: signifier (Sa) – signified (Sé)

· Tekens onderhouden relaties onderling, van 1e (referentiële) en 2 (interpretatieve/associatieve) niveau: denotatie – connotatie (Barthes)

Toegepast op reclameboodschap Givenchy: referentie parfumflesje naar Caryathiden, schoonheid (connotatie, niet direct duidelijk)

B. Stappen in semiotische analyse

1. Keuze materiaal

2. Denotatie: inventarisatie van elementen: wat zie je? (tekst en beeld; denotational inventory) bv. bij reclame Givency: een parfumflesje

3. Connotatie: welke associaties roepen ze op? (culturele kennis nodig) bv. bij reclame Givency: vrouw, schoonheid, ..

4. Wanneer stoppen?

(a) referentiekader en doel onderzoek

(b) matrix met onderlinge verbanden elementen

(c) associatieve ‘mindmap

C. Bruikbaarheid van semiotsiche analyse

· Subjectiviteit ( vaak interpretatie), maar kan eventueel gecorrigeerd worden

· Abstractieniveau en mythos

· Geldigheid/probleem van recuperatie

· Kritiek ondervangen door (a) interviews/ focusgroepen (b) inhoudsanalyse

2.4 grenzen van de semiotiek: Fiske

Cosmopolitan: de interpretatie van een vrouwbeeld uit Noord-Amerika

· Je moet deze cover zien naast andere teksten (advertenties, films, websites, kranten) vanuit die tijdsperiode hoe werden vrouwen in die periode voorgesteld

· Teksten moeten niet enkel beschouwt worden in relatie met de manier waarop het publiek ermee omgaat

· Teksten moeten ook beschouwd worden in de context van hun relatie met andere teksten en de beredere cultuur en maatschappij intertekstualiteit

· Geeft iets weer van het maatschappijbeeld: zou deze cover ook verkocht kunnen worden in andere landen

Fiske: teksten niet alleen begrijpen in relatie tot de manieren waarop publieken interageren met hen maar ook in de context met andere teksten, cultuur en samenleving

tekens in tekst hebben syntagmatische relatie met elkaar en met andere teksten vanuit verleden

H2: MEDIA ALS DRAGERS VAN IDEOLOGIE

1) Media als manipulatie: Marxisme en ideologie (o.a. Gramsci, Althusser, John B. Thompson, GUMG)

2) Stuart Hall's encoding/decoding model

· Hoe worden media geproduceerd en wat vertellen ze? interpretatieve analyse van media,

· Hall kijkt ook naar het publiek + lezer een mediatekst is nooit af (je leest anders doorheen de tijd, mensen interpreteren anders)

3) Toepassing encoding/decoding model: Mormon ‘family values’ versus television (Scott, 2003)

4) Toepassing "production text in context": CNN vs. BBC (Küng- Schankleman, 2000)

1. MEDIA ALS MANIPULATIE: MARXISME EN IDEOLOGIE

1.1 Marxisme: kritische media-analyse

= Analyse waarin rol van de media in de sociale reproductie van de status quo centraal

Perspectief van van neomarxisten bij tekstanalyse: ze zijn begaan met de ideologie die in teksten verscholen zit, koppelen dit aan de economische realiteit van de media en de machtsverhoudingen in de samenleving

Marx = filosoof/journalist en is de inspiratie encoding/decoding model (Hall)

Basisidee: media = deel van de elite --> verdedigen status quo / sociale productie

· Vandaag onderzoek: media scepsis meenemen --> vertrouwen in de media?

Sterkte van kritische media-analyse

Zwakte van kritische media-analyse

- hermeneutische aspect van mediaboodschappen: diepgaande analyse van wat onderliggende boodschap is

- link tussen media eigendom en culturele inhoud van mediaproductie

- link met publiek (wat halen mensen uit teksten)

- media te zeer over 1 kam scheren

- buiten invloed van klasse, geen aandacht voor andere factoren vb. gender, leeftijd, etniciteit, ..

--> nu: egalitair samenlevingsmodel

Ideologie economie

· Marx (ideologie): past deologische analyse van media toe: kritiek op pure pol-econ kijk en kritiek op enge kijk inhoudsanalyse

· Dallas Smythe (economie): focust op economische functie in communicatie industrie want is een blinde vlek in westers Marxisme houdt geen rekening met media-instituties erachter, focus op advertentie-gerichte media

· Graham Murdock (economie): nuanceert Dallas Smythe: Smythe overschat verkoop van het publiek aan adverteerders (audience commodiity): er zijn genoeg culturele producten minder afhankelijk van advertentie- inkomsten bv. publieke omroep publiek mediaperspectief: land per land media bekijken

Oplossing: kritische marxistische visie koppelen aan economische visie ook kijken naar mediaproductie (context linken aan inhoud)

1. Dominante ideologie

2. Dominante ideologie wordt hegemonie

3. Common sense (=dominante ideologie id samenleving)

4. Bemiddeling door intellectuelen

5. Dominante ideologie interpelleert middels ideologische staatsapparaten (school, media, etc, ..)

Gramsci: pijlen toont aan dat lagen met elkaar communiceren

interpellatie, dominante ideologie, common sense: betekenen allemaal hetzelf geëvolueerd id tijd

Drie auteurs hebben elkaar enorm geïnsprieeerd

1.2 Ideologie van neomarxisten: Marx, Gramsci, Althusser

Mening over samenleving

Marx: geen mobilisatie ideologie: media in handen van elite (bovenste laag samenleving) die ideeën opleggen aan gewone mens + vaste samenleving

Gramsci: beetje mobilisatie en dynamiek tussen verschillende lagen en klassen ideologie vervangen door hegemonie, intellectuelen vertalen de ideologie naar wat er door de laag onderaan moet worden gedacht (media = mediator)

· Italiaans denker, eerste communistische partij Italië kritisch theoretisch denker

· Vroeg zich af hoe het komt dat gewone burger niet ingaat tegen het feit dat elite hun ideologieën kan blijven verspreiden via massamedia

· Hegemonie wordt bij Gramsci gebruikt als analytisch concept waarbij de rol van media in de sociale reproductie v/h dominante gedachtengoed centraal staat. Gramsci focust hierbij enkel op klasse-ongelijkheid

· Elites domineren de materiële productie en ook de productie van ideeën. Marx schreef al over het “valse bewustzijn” waaronder de arbeidersklasse lijdt: ideologisch wenselijke sociale patronen worden door de intellectuele elite d.m.v. massamedia dominant gemaakt. De dominante ideologie wordt zo een hegemonie: via massamedia wordt de arbeidersklasse een “common sense view” op de wereld ingeprent waarbij asymmetrische klassenverhoudingen worden voorgesteld als iets natuurlijks en onoverkomelijks

· Het publiek heeft hierbij een (passieve) rol: ze kunnen dit opgedrongen gedachtengoed wel/niet aanvaarden. Daarom is de instandhouding van hegemonie (v/h kapitalistisch gedachtengoed) een continue “onderhandeling” tussen het dominante/hegemonische en het alternatieve/contra-hegemonische.

Althusser: meest open visie: interpellatie: bemiddelaars (=journalisten), functie media om ideologie uit te dragen via staatsapparaten (rechtbanken, scholen) --> repressief/sanctionerend karakter

1.3 evolutie in Marxistische maatschappij perspectieven

1) Marx, Frankfurter Schule, Althusser, Gramsci: evolutie van gesloten definitie ideologie naar open visie naar basis toe. elites domineren de materiële productie en productie van ideeën + pessimistische visie op media

2) John Thompson: 3 delige analyse (productiecontext, tekst, publiek)

· Ideologie = negatief + niet noodzakelijk aanwezig in iedere tekst (<-> marxisme waar overal een common sense, ideologie achter zit)

· Tekst met ideologie is er enkel als er iemand gestigmatiseerd wordt

3) Glasgow University Media Group (GUMG): empirische voorbeelden van onevenwichtige nieuwsproductie naar klasse toe (thematische analyse)

· GUMG leggen de focus op de rol van de media op de ideologie en op hoe het rapporteren van een gebeurtenis invloed heeft op de verschillende manieren van begrijpen: GUMG stelden dat media altijd ideologie vd machthebbers uitdragen

· Doorheen de tijd: Bad News (industriele conflicten): bias mediamakers, stonden aan kant van elite

· Nu meer good News

· Falklands oorlog: media heel positief, mee met Britse overheid

· Margaret Thatcher: wist veel meer mensen te mobiliseren dan achterban omdat semiotisch kundig andere disciplines geven andere verklaringen (vb. toevallig goede moment)

· Objectiviteit versus bias

· bias = vertekening in nieuwsmedia = in eye of the beholder: wijze waarop publiek kijkt, ook al wordt nieuws vanuit een bepaalde visie gemaakt, het komt niet altijd zo over bij het publiek waardoor publiekstudies van belang zijn

· Media vertoon basis/vertekening want ze zitten aan de kant van de macht, dus altijd vanuit dezelfde visie op zelfde conclusie komen (volgens GUMG)

· Cumberbatch – eye of the beholder: bedoeld hiermee dat alles afhankelijk is van wie er naar kijkt. Is toegepast op nieuws dus het nieuws krijgt perspectief door er naar te kijken, wordt in context geplaatst door het publiek

· The eye of the beholder wordt altijd beïnvloedt van de visie van nieuws door nieuwmedia

· nieuws = snapshot / perspectief van realiteit vooral negatief

· Kritiek op GUMG:

· onduidelijkheid over concept bias/objectiviteit

· Doen vaak aan verdingelijking: verzaking van bepaalde onderwerpen, typisch marxistisch

· Geen insititutionele analyse

· Te weinig aandacht voor context van mediaaproductie

· enkel op inhoud gericht interpretatieprocessen door publiek niet belicht (decodering)

· te veel ingezet/overschatting op bindende kracht ideologie

· complexiteit professionele cultuur van nieuwsmakers onderkend --> nieuws maken op basis van snelheid

4) Stuart Hall: dominantie is niet gebaseerd op sociale klasse encoding/decoding

2. STUART HALL: ENCODING/DECODING MODEL

2.1 achtergrond

kijken naar discours: basis = semiotiek / structuralisme: de samenwerking over hoe signalen worden gemaakt, worden gecommuniceerd vanuit de professionele media en hoe ze dan anderzijds door het publiek worden ontvangen op een semiotische manier

Hall prominent tijdens de heropkomst van British left in jaren 60 en 70

Hall & Althusser: ideologie = sociaal cement – pro structureren: Althusser concentreert zich vooral op ideologische functie van staatsinstellingen en dat de ideologie dat deze (als enige?) effect uitoefenen op bijvoorbeeld stemgedrag

· ISA’s= Institutional State Apparatus: media/onderwijs (institutional) heeft soft power: interpelleren waarden en normen

· RSA’s= Repressive State Apparatus: leger/politie (restictional, wetgevende macht) hebben hard power: ze zetten de parameters vast over hoe we met elkaar omgaan (wetten)

vormen web of meaning (links): soort semantisch veld rond belangrijk thema

Hall: tekst: policing the crisis: Mugging, the State and law and order => crucial onderscheid tussen ‘primary/secondary definers’

Primary definers = bronnen die in de media komen, powerful group: machthebbers, politici, economische grootspelers

Seconday definers = verspreiden de boodschap van deze bronnen journalisten: zijn maar primary definers omdat hun berichtgeving neutral moet zijn

Visie van Stuart Hall – cultural studies and Marxism

Focust zich op semiotiek en de ideologie die eruit voortvloeit, niet de politieke/economische focus

Breuk/verschil met Althusser

· Althusser: ideologische functie van staatsinstellingen.

· Hall: gaat verder op Althusser en stelt dat het nooit alleen de impact van staatsinstellingen is maar ook die van sociale discoursen. Thatcherisme (Hall is van mening dat Thatcher vroeger de linksen heeft kunnen aanzetten tot stemmen puur door haar discours)

· Hall past veel van zijn theorieen toe op Thatchers discours

· Moderne subjectiviteit: nooit enkel ideologisch effect van staatsinstellingen; meer van repressie & verschillende sociale discoursen.

· Moderne identiteit bestaat uit meerdere identiteiten

· Thatcher(isme) brengt uiteenlopende complexe culturele identiteiten samen.

· Hall zegt weinig over rol van media-instituties.

· Hall bespreekt entie (!!) in zijn visie en zegt dat het een grote rol speelt

THATCHERISME – Stuart Hall past zijn visie op semiotiek/structuralisme toe op

· = ‘Autoritair populisme’, is een term van Stuart Hall die hij toepast op Thatcher en is toepasbaar op bv. het discours van Marie Le Pen

· Thatcher heeft de angst van hogere klassen succesvol vertaald in rechtse consensus

· Kijkend naar het discours: welke tekens zitten er in dat discours vervat Bv. het discours van Margeret THatcher: zij spreekt klare taal, de taal van common sense (Tatcher was ook heel verbaal begaafd)

· Door haar goede retoriek kon ze stemmen van zowel de conservatives als de labour party winnen

·

· ‘Battle over common sense’

· The Right in staat voor het ‘gewone volk’ te spreken

· The Left lijkt de status quo te verdedigen

2.2 Hall: encoding/decoding

Basis voor Hall: De Saussure (signifiant/signifié)

Barthes:

· denotatie: common sense

· connotatie: bredere betekenis afhankelijk van culturele associaties

Hall: discoursen hebben dominante betekenissen die betekenis van boodschap structureren

Encoding (productiekant) afhankelijk van:

· professionele normen + procedures

· institutionele relaties

· technische voorzieningen

Decoding (publiekskant) afhankelijk van:

· culturele & politieke standpunten publiek

· relatie tot bredere machtsstructuren

· toegang tot technologie

· Betekenis van mediatekst bepaald kan worden door beide processen

Kritiek op Halls model:

· focus op discours: geen oog voor relaties met staat/econ

· Bob jessop: semiotiek draagt niet bij aan democratisering media

· Spanningsveld tussen systematische discours en meerdere interpretaties van het publiek

· A tale of two-nations’: Thatcherisme bevordert de facto niet integratie van onderklasse in universele vormen van burgerschap

3. TOEPASSING HALLS ENCODING/DECODING (SCOTT): MORMON FAMILY VALUES VS TELEVISION

3.1 theoretisch kader

Situering in de tijd: heden

Plaats: Noord-Amerika, Oostkust, rurale omgeveing, gesloten gemeenschappen en Amish people

Berger: religie = sociaal construct

· Relatie media industrie en religieuze waarden: conflictueus: religie (rechtser) media (linkser): Mormonen gaan zo minder met media om

· Zeker zo voor Mormonen: familiewaarden, traditionele rol vrouw

· Talkshows / soaps: voyeurisme, exhibionisme, leiden vrouwen af van verantwoordelijkheden, TV leidt af van communicatie in gezin

Onderzoekstraditie Hall: 3 lezingen: preferred, negiotiated, oppositional

Berger en Luckmann: individuele realiteit wordt sociaal geconstrueerd eye of the beholder, persoonlijke invulling doctrinaire leer religie

3.2 Onderzoeksvragen

1) Integreren mormonen hun religieuze wereldbeelden in hun ‘lezingen’ van mediateksten OF proberen ze de seculiere media te isoleren van hun religiebeleving?

2) Welke strategieën worden gehanteerd om dergelijke conflicten op te lossen?

focus op receptie van mediateksten

3.3 methode:

6 koppels in Utah dmv sneewbalsteekproefmethode vragen TV routine

3.4 resultaten – Halls encoderen/decoderen toegepast: hoe kunnen talksshows worden verenigd worden met doctinaire religieuze tekst (want negotieren en harmonie staan centraal)

1) preferred reading: volledig afzetten tegen media --> media als bedreiging voor familiewaarden dus ontwijken, weerstand bieden tegen Hollywood & TV

2) negotiated reading doctrinal tekst: sommige mediateksten beter dan andere --> naar sommige wel kijken: wat kan en wat niet?

3) Resistant reading doctrinal tekst: in clinch met religietekst --> vrij om met media om te gaan (puur entertainment) weerstand, persoonlijke kijk op de teksten van religie

Conclusie:

· laat zien dat religieus publiek verschillende interpretaties van het religieuze discours kunnen hebben

· ook deze publieksgroepen in staat om zich te distantiëren Tv-inhoud en zoeken naar strategiëen om hun mediaconsumptie te verantwoorden (coping)

· Cultuurstudies: vooral gefocust op soorten reading en encoderen en decoderen, geïnspireerd door Hall

·

4. TOEPASSING PRODUCTION TEXT IN CONTEXT: CNN VS BBC – (Küng-Shankleman, 2000)

4.1 situering CNN (niet belangrijk):

· onorthodoxe aanpak: parallel aan organisatiestructuur en- visie

· 1980: begon als marginale speler: nichezender, gezien als inferieure nieuwsgaring, geen concurrentie/bedreigingen, monopolie over 24u nieuwsgaring voor 15 jaar verschillende formats (reclame, commercieel)

· 1990: meer competitie: FNC, Fox news Channel, FNN, financial News network, …

2) industrie onstabiliteit:

· satteliet omroep groeit sterk

· radicale turbulentie: trends van liberalisatie, globalisering, convergentie

3) Stakeholders (niet belangrijk)

· Werknemers: open, gedecentraliseerd management: journalist krijgt eigen budget & autonomie correspondenten tov hele wereld

· Kabeldistribiteurs: ‘must-carry’ contracten: moeten CNN in aanbod nemen (door kwaliteit programma’s

· Adverteerders: inkomstenbron CNN dubbele inkomst door abonneetaks en reclame

· Network partners: wederzijdse deals, uitwisseling beelden CNN geeft nieuws, netwerk geeft lokaal beeldmateriaal terug

· Politici: nadruk op korte ‘soundbites’ CNN ontvangt geen publieke subsidies + moeten niet aan lobbying doen politiekers zijn performers, geen groep die druk uitoefent

· Kijkers: bereik belangrijker dan diversiteit

· Experts: begaan met TV-effecten, Dallasificatie, trivialisering nieuws vs. diepgang, analyse, etc.

· Concurrenten: US networks, ‘nieuwe’ nieuwsbrengers

· Onder Time Warner-paraplu: CNN-merk ontwikkelen, vaste inkomsten, buitenlandse expansie

4.2 strategie en missie CNN

· strategie: geen nadruk op publieke statements

· missie = breaking news --> onmiddellijk en globale verslaggeving

· doel = globale expensie

4.3 horizontale organisatie van (CNN)

· Organisatie-infrastructuur: beperkte bureaucratie, kleine controlekamers

· Distributie-infrastructuur: 8 satellieten, wereldwijde dekking

· Nieuwsinfrastructuur: globale EN regionale advertentiemarkten, financieel gezond

· 100% controle over zendtijd, geen andere programma’s die wachten

· Real-time company

4.4 kampioen in hergebruik CNN

· kampioen in hergebruik: hergebruiken meeste eigen copyright materiaal in zo veel mogelijke manieren om kosten te spreiden en inkomsten te maximaliseren

· feel for budgets: op elk niveau, elke journalist

· CNN bureaus groeien tov imkrimpende networks

4.5 CNN: DE OUTSIDER EN UNDERDOG

1. ‘News lies at the heart of CNN

• Ons nieuws is uniek; het is een globaal product voor een globale markt.

• Wij hebben het nieuws opnieuw uitgedacht.

2. ‘CNN de pionier, de dissident, de iconoclast

• We hebben de regels hertekend.

• We houden van risico’s, verandering, uitdagingen, we pakken het anders aan.

3. ‘We understand the realities of life

• Kijkers betalen de rekening; we doen onze journalistieke job goed, we willen de adverteerders ook te vriend houden.

• Het is niet onze taak om mensen te vertellen wat ze zouden moeten denken. We spenderen ons geld rationeel en met mate.

4. We zijn underdogs medialandschap in US en proud

• Onze onorthodoxe start heeft ons een voorsprong gegeven die we niet willen opgeven.

• Concurrentie is goed; risico is goed, zonder risico is er geen vooruitgang.

4.5 BBC: publieke financiering maakt ons anders:

· Belangrijke bijdrage tot de natie, verrijking in leven van kijker

· Ethisch verantwoord entertainment

· Motivatie en betrokkenheid (emotioneel, fysisch)

4.6 BBC: the best in business

· unieke positie

· zet standaarden uit

· creativiteit, fierheid, introspectie, geïsoleerd,

4.7 BBC: Part of the britisch way of life

· Britten: wij bedienen een unieke natie unieke nationale rol

· verantwoordelijkheid tov kijkers

· zelfbelang: auntie knows best, patriarchaaln ouderwetse welvaartstaatidee

4.8 Defending a great heritage (BBC)

· verdedigen van een grote erfenis

· soms moeilijk voor hen om machtig verleden te ‘hertalen’ naar slagvaardige publieke omroep

· verzet tegen verandering

ARTIKEL READER: DEVEREUX: MEDIA IDEOLOGY

historie van het concept ideologie

· globalisatie: grotere nadruk op ideologie --> vond plaats in neoliberalisme

intensificatie van lokale en etnische identiteiten

nieuwe uitdagingen op vlak van hoe journalisten neutraliteit en objectiviteit uitoefenen

· grootste uitdaging: rekening houden met hoe alledaagse media inhoud een ideologische rol uitoefent in vertellen van verhalen over machtsrelaties

5 sleutelaspecten:

· legitimatie: sommige machtsrelaties legitimeren, anderen niet

· dissimilatie: verzwijging van bepaalde dominante relaties (vb. gender ongelijkheid)

· fragmentatie: verdeling creëren

· unificatie: mensen verenigen tegen een vijand

· verdinglijking: ongelijke sociale structuren beschouwen als onvermijdelijk, natuurlijk

Activiteit van de lezer = negotiëren van mediateksten

H3: PUBLIEK EN RECEPTIE

· ons denken wordt bepaald door de opvoeding, school, vrienden media blijkt ook een bepaalde (kleine) invloed te hebben op onze vorming

· Audience brengt homogenisering met zich mee etnografische studies hebben het moeilijk met het gebruik van het woord ‘audience

Teksten id reader:

Jensen, K. B. (2012). Media reception: Qualitativetraditions. In K. B. Jensen (ed.), A Handbookof Media and Communication Research (2nd ed.) (pp. 171-185). New York: Routledge. :

→ geeft een goed historisch overzicht van de goede “audience studies” → mijlpalen in dat publieksonderzoek bv. Payne Fund Studies:

· Mijlpalen in publieksonderzoek.

· Drie belangrijke klemtonen in publieksonderzoek.

· Twee voorbeelden van kwalitatieve receptiestudies:

· Nationwide (David Morley, 1980) → britse studie: encoding en decoding studie, vanuit de kritische mediastudies (nationwide was een rubriek van de BBC toen)

· Reading Women'sMagazines (Joke Hermes, 1995). → internationaal bekend

Livingstone, S. (2004). The challenge of changing audiences. Or, what is the audience researcher to do in the age of the internet? European Journal of Communication, 19(1): 95-86.

· Implicaties van mediaglobalisering en technologische veranderingen voor publieksonderzoek

· Hoe moeten we nu omgaan met audience studies in het licht van de nieuwe media (sociale media)?

2 manieren om naar publiek te kijken:

· Passief ( effectstudies bv: hypodermic needle) media als massa <-> actief

· In deze cursus wordt mediateksanalyse vanuit een actief publieksperspectief bekeken: nog een manier dus om naar de mediatekst in context, nl. vanuit het ontvangersperspectief, te kijken.

Vooraf: kritische vragen voor publiek:

1) Tot hoeveel mediapublieken behoor je?

2) Welke genres interesseren jou?

3) In welke situaties zie je jezelf als mediapubliek?

4) Kijk je alleen of in sociale context (met anderen)? En bepaalt die context welk genre je kijkt?

5) Hoe actief ben je als mediagebruiker en kan je reflecteren over je mediagebruik?

1) Encoding (zender, journalisten, ..) /decoding (publiek) paradigma (Stuart Hall) = belangrijk ih ontstaan vh publieksonderzoek

1. WAT IS PUBLIEKSONDERZOEK? (3 generaties - Alasuutari, 1999)

· connotatie bv. een roos meerdere betekenissen: liefde, lust, spa, . & denotatie = letterlijke betekenis

2) Etnografisch paradigma: diepgaand, antropologische, participerende observatie meer tijd nodig om te observeren, dieper in gaan op betekenisgeving binnen alledaagse geen 2 verschillende momenten in de flow en in de diepte

· bredere intresse in de functies die specifieke media bv games hebben in het dagelijkse leven van mensen

3) Constructivistisch paradigma: hoe gaan ze de realiteit reconstrueren? alle teksten constructies zijn uit het brein van (eventuele) professionals.

· probeert tekst en context aan elkaar te linken

Gemeenschappelijke kenmerken vd drie studies:

· Focus op hoe mediagebruik betekenis creëert i/h dagelijks leven: publiekscijfers zeggen weinig over interpretatie en context van publiek (zetten zich af van de kwanitatieve onderzoeksmethode)

· Radicale breuk met media-effectenonderzoek: problemen om op lange termijn mee te kunnen en te kunnen voorspellen, té mechanistisch (geen rekening met individualiteit)

· Audience als agency (actieve actor) vs. ‘powerful media’ (oude visie: almacht vd media): publiek heeft mogelijkheid om weerstand te bieden tegenover boodschap, reshaping media content

· Een nieuw perspectief op publieksonderzoek: nieuwe mediagenres worden onder de loep genomen; nieuwe onderzoeksmethodes worden aangewend; nieuwe onderzoeksvragen komen aan bod

1.1 Encoding/decoding (Hall, 1974) (1ste generatie publieksonderzoek)

· Hall hield veel rekening met een neo-marxistische visie over klassen

· Groot belang voor het ontstaan van publieksonderzoek

· Focus op 2 belangrijke momenten in communicatie:

· Encoding door mediaprofessionals bij het produceren van mediaberichten (focus op de makers)

· Decoding door mediagebruikers bij het ontvangen van mediaberichten (focus op de lezers)

· 4e mogelijkheid van ontvangen = exacte visie van de maker, zonder ruis

· Encoding/decoding paradigma laat 'audience agency' toe in de zin dat mediagebruikers de betekenis van een boodschap kunnen reconstrueren of verwerpen

· Zie tekst Scott: hoe Mormoonse families omgaan met de waarden die worden getoond op televisie en in conflict zijn met hun eigen waarden als actief publiek: de waarden verzoenen en eigen invulling geven

· Shift naar inhoud- en receptieanalyse van televisiefictie + gebruik van focusgroepinterviews (kunnen heterogeen (interferentie onderzoek) en homgeen (fenomeen onderzoek) zijn) en diepte-interviews om te exploreren hoe mediagebruikers specifieke mediateksten interpreteren.

1.2 Etnografisch paradigma (2de generatie publieksonderzoek)

· Beïnvloed door het feminisme: ontsnappen in literatuur aan dominantie van mannen bv. onderzoek naar vrouwenmagazines: waarom lezen ze het, wat halen ze eruit

· Diepgaande kijk via participerende observatie: in de sociale culturele omgeving mee intensieve interactie doen meer arbeidsintensief onderzoek

· Bredere interesse (in vgl met eerste generatie) in functies die specifieke media hebben i/h dagelijks leven van mensen.

· Hernieuwde klemtoon op het begrijpen van mediareceptie i/d context van het dagelijks leven

· Functie en betekenis

· Waar komt tekst vandaan en wat doet het met persoon?

1.3 Constructivistisch paradigma (3de generatie publieksonderzoek)

· Deze nieuwe generatie van publieksonderzoek is nog in ontwikkeling.

· Probeert tekst en context aan elkaar te reiken, combinatie van mediapsychologie en sociologie (vandaar het woord ‘constructie)

· Beïnvloed door postmodernisme (individualisering): in dit paradigma wordt het individu in context gezien: klassecontext, culturele context, politieke context, tijdsgewricht, …

· Shift van audience psychology naar audience sociology: klemtoon op discours en reflexiviteit:

· What are the embedded problems and concerns that evoke a media programme or genre as a topic in a given society?

· What are the viewpoints and subject positions taken in the discourse?

· How, and by whom, is it discussed in public and how do people in everyday-life conversations refer to or comment on the public discussions about it?

Encoding/decoding

Etnografisch

Constructivistisch

gemeenschappelijk

· focus op hoe mediagebruik betekenis creëert

· breuk met media effecten onderzoek

· audience als agency vs powerful media: ‘reshaping’ the media content

· nieuw perspectief op publieksonderzoek:

verschil

- shift naar inhoud & receptieanalyse televisiefictie

- gebruik focusgroepinterviews en diepteinterview hoe mediagebruikers teksten interpreteren

- mediagebruikers kunnen betekenis boodschap verwerpen/reconstrueren

- Bredere interesse i/d functies die specifieke media hebben in dagelijkse leven

- hernieuwde klemtoon op begrijpen mediareceptie i/d context van dagelijks leven

- beïnvloed door feminisme

- Nog in ontwikkeling

-beinvloed door postmodernisme

- shift audience psychology --> audience sociology

2. MIJLPALEN IN PUBLIEKSONDERZOEK – JENSEN (2012)

2.1 14 historische mijlpalen in publieksonderzoek (Lowery & DeFleur, 1995) – BELANGRIJK!!

Kwantitatieve Mijlpalen I uit de VS:

· Payne Fund Studies: eerste substantieel onderzoeksprogramma rond effecten van film op kinderen, 1933-35

· Diffusion of Innovations – Rogers : Laggards, innovaters zeer belangrijk voor de technologie

· The people’s choice

· De opinieleiders (ouders, vrienden, ..) zijn zeer belangrijk (influencers) en hebben een grote invloed over (politieke) keuzes van mensen

· Media speelt niet zo’n grote rol

· Radio gratifications: over radiospelen, vrouwen die hiernaar luisteren als escape

· Film experiment on American soldiers & communication and persuasion (Hovaland): overtuigt media mensen om actie te ondernemen?

· Personal Influence (media hebben effect via mediatie in interpersoonlijke communicatie met opinieleiders (Lazarsfeld e.a., 1944); two-step flow of communication (Katz & Lazarsfeld, 1955);

· Television in the Lives of our Children (Schramm e.a., 1961) en een Europese equivalent (Himmelweit e.a., 1958);

· Agenda Setting (sinds de jaren 1970, invloedrijk in politieke communicatie, McCombs & Shaw, 1972)

Europese kritische en kwalitatieve ‘Mijlpalen II’ ivm marketing:

· Mass Observation, VK, vanaf 1930, als Brits alternatief voor de Payne Fund-studies, over de plaats van media in het leven van alledag;

· The Work of Art in the Age of Technical Reproduction, Walter Benjamin (jaren 1930), over kunst en cultuuruitingen op mediadragers en wat er ‘nieuw’ aan is tov traditionele kunstwerken, als respons tav het fascisme;

· Myth Today (Mythologies, Barthes, 1957), over populaire cultuur, o.m. de veramerikanisering van de Europese cultuur, hoe betekenissen worden aangereikt door media en hoe deze begrepen worden door het publiek;

· The ‘Nationwide’ Audience, voortbouwend op discoursanalyse en uses & gratifications-onderzoek, kwalitatief-empirische studie over TV-nieuwsreceptie (Morley, 1980) op basis van Halls decoding-model en anderen (Lull, Radway);

· The Social Uses of Television, sociaal gebruik van televisie in familieverband (Lull, 1980);

· Reading the Romance, veldwerk over de verhaallijnen en de receptie van romantische literatuur (Radway, 1984);

· Television Culture, Fiske (1987) analyseert narratieve structuren van Amerikaanse TV-series;

· The Export of Meaning slaat op receptiestudie van de Amerikaanse reeks Dallas bij verschillende culturele en etnische groepen, de eerste internationaal vergelijkende studie (Liebes & Katz, 1990)

Een belangrijk onderscheid van de kwalitatieve publieksstudie is dat ze zowel de media-inhoud als de betekenis die het publiek eraan verleent bestudeert (‘audience-cum-content analysis’)

2 opvallende vaststellingen:

· Mijlpalen zijn gevormd door historische en sociale context, bijvoorbeeld: oorlog, publieke opinie, publiek beleid

· Enkel publicaties na 1990

· Mijlpalen omvatten enkel studies uit Europa en de Verenigde Staten.

3 verschillende klemtonen in publieksonderzoek:

1) alledaagse context van mediagebruik

2) publiek decoderingen van media inhoud (interpretatie)

3) gebruiken van media vormen en inhouden als bronnen in een verschillende sociale contexten

3. DRIE BELANGRIJKE KLEMTONEN IN PUBLIEKSONDERZOEK

3.1 Focus op alledaagse context van mediagebruik

Invloedrijke studie van James Lull (1980) naar televisiekijkgedrag in natuurlijke omgeving

· Kwalitatieve oriëntering: observatie van kijkgedrag in Amerikaanse gezinnen: wat doen mensen in familieverband met media?

· Shift weg van individuele focus zoals in uses- & gratifications-onderzoek het gaat om het individu binnen een ruimere context (vb. gezin)

· Ontwikkeling van een typologie van sociaal televisiegebruik in familieverband:

· 'structureel' gebruik van televisie, bijvoorbeeld: het creëren van een atmosfeer binnenshuis of het afspreken van bedtijden voor kinderen bv. het creeëren van een atmosfeer binnenshuis, wie is in charge over de afstandsbediening

· ‘relationeel' of 'interactioneel' gebruik van televisie, bv. het faciliteren of vermijden van contact tussen ouders en kinderen of tussen echtgenoten

‘80-‘90: studies naar hoe media geïntegreerd zijn in dagelijkse activiteiten

· Focus blijft op gezin en dynamieken erbinnen

· Bijkomende focus op andere sociale contexten van televisiecommunicatie, en media in publieke ruimtes, quasi-publieke settings, zoals gevangenissen.

· Later focus op parasociale interactie met televisiecontent. (Wood)

(Participerende observatie) = dominante methode voor het exploreren van mediagebruik binnen bepaalde contexten (dominante bij de etnografie)

· Om diepgaand inzicht te bieden in media en communicatie binnen bepaalde settings

· Andere methode: kwalitatieve interviews (individueel en in groep)(Morley)

3.2 Focus op decodings bij publieksonderzoeken

A. Het gros van kwalitatieve receptiestudies onderzoekt decodings

· Doel:

· Onderzoeken hoe betekenis wordt geproduceerd en gedeeld

· Empirisch onderzoeken hoe gebruikers media interpreteren

· Vergelijkende analyses van mediadiscours en publiekdiscours

· Culturele studies zijn de meest invloedrijke bron v receptiestudies (kritisch en kwalitatief): de diversiteit zoveel mogelijk bewaren --> zowel decoding als ideologie in verwerkt

B. Decoding-concept is afkomstig van Hall’s theoretisch encoding-decoding model

· Encoding van teksten door mediaprofessionals en decoding van teksten door mediagebruikers is niet perfect op elkaar afgestemd.

· David Morley (1980) past Hall's model toe op het decoderen van televisienieuws in zijn belangrijke studie Nationwide': gaat correlatie na tussen verschillende 'readings' en de socio-economische en culturele status van focusgroepdeelnemers

· Hij vertrekt van die kritische analyse: vertrekt vanuit klasse deelde zijn publiek waarvan hij wou te weten komen hoe ze nationwide (met thema’s over stakingen, werkloosheid,…) interpreteren in klasse ingedeeld

· Onderzoeksvraag: hoe interpreteren mensen het nieuws? hij ging ervan uit dat de dominante voorspeller klasse zou zijn: opleiding: arbeiders, hoger opgeleid,… in combinatie met socio-economische status

· Moest dit toch herzien: de verdeling van klasse was niet de factor die zorgde voor homogene indelingen van bepaalde interpretaties

· Hall zei al dat dit te eng was: hij haalde etniciteit erbij

Belang van 'Nationwide' programma: aandacht voor link tussen sociaal-structurele en discursieve-interpretatieve kenmerken van mediagebruikers

· Behalve een focus op de mate van reproductie van een dominante ideologie, ook belangrijk om te focussen op mediagebruikers' begrip en kijkervaring van televisienieuws

C. Nieuws en melodrama’s meest onderzochte televisiegenres

· Nieuws heel belangrijk zeker als het over ‘ver nieuws gaat’

· Herontdekking van het plezier van televisiekijken als bron van 'audience empowerment' én als legitiem onderzoekstopic.

· Televisie belangrijk ontspanningsmedium tijdens jaren 1980-1990 (Dallas onderzocht)

· media als bronnen voor managing en uitdagen van gender rollen in dagelijks leven, kennis over echte wereld te horen, politiek engagement te stimuleren en uitbreiden van bereik van culturele vormen

· Andere onderzochte genres: boeken (Radway), Magazines (Hermes), advertenties (Schroder) en films (Barker en Brooks)

D. Interviews meest gebruikte methodologie voor het onderzoek van decodings

· Zowel focusgroepsinterviews als individuele diepte-interviews.

· Interviews als generators van gebruikersdiscours die vergeleken kunnen worden met mediadiscours.

· Meestal onderzocht in retrospect (vragen stellen die terugwerken)

· Liebes and Katz's studie van de televisieserie 'Dallas' (zie ook Vettehen et al., 2004): analyseren van gebruikers' live interpretaties via think-aloud technieken.

3.3 Focus op media in ‘contexts of social actions’

· Beperkt aantal studies (e.g., Radway, 1984; Jensen, 1986, Ien Ang)

· Shift "van media als representatie die vraagt om decoding en condities die lokale omstandigheden beschrijven media als bronnen

· Shift van het moment van mediagebruik zelf, naar het gebruik van media als resources in andere sociale praktijken.

· Twee voorbeelden:

· romantische (print)verhalen als, o.a., bron voor advies in het huwelijksleven (Radway, 1984)

· televisienieuwsberichtgeving als bron voor politiek en sociaal engagement (Jensen, 1986).

· Potentieel van digitale media als bronnen voor sociale interactie en engagement.

·

4. TWEE VOORBEELDEN VAN KWALITATIEVE RECEPTIESTUDIES

4.1 Nationwide (David Morley, 1960)

A. Doel/opzet van de studie

· Het is de eerste studie die zich op dat moment bezig hield met het implementeren van encoding/decoding en het koppelen aan kritische mediastudies

· Analyse van het bekende BBC duidingsprogrammaprogramma ‘nationwide’

· Shift van tekst- naar receptie-analyse

· Analyse van kijkersinterpretaties a/h van encoding/decoding model (Hall) + drie types van lezeing

· Voorafgaand: analyse van Nationwide's stijl en ideologisch perspectief (Brundson & Morley, 1978)

· Exploratie van verschillende interpretaties binnen de 'dominant', 'negotiated', en 'oppositional readings'.

· Eerste vraag van Morley: link tussen interpretaties kijkers en socio-economische status? marxistisch

· Tweede vraag van Morley: Hoe worden mediaconsumptiepatronen gevormd door factoren zoals klasse, geslacht, en etniciteit?

B. Methode

· 29 publieksgroepen bestaande uit scholieren, managers, vakbondsleden, of studenten Morley laat zich leiden door inkomensgroepen

· Studenten kunnen alle kanten op gaan, brede keuzes zitten niet in een bepaalde inkomensgroep

· Engeland, Frankrijk: hiërarchische samenleving, veel meer dan Vlaanderen

· Managers,… zitten in een bepaalde socio-economische groep

· Blootstelling aan twee opnames van Nationwide buiten hun vertrouwde kijkomgeving.

· Adhv van groepsinterviews worden kijkers' interpretaties geanalyseerd v/d stijl en ideologische oriëntatie van de opnames --> specifieke aandacht voor 'dominant', 'negotiated', en 'oppositional' interpretaties.

C. Resultaten

· Belangrijkste bevinding: socio-economische status van kijkers is NIET noodzakelijk bepalend voor hun interpretaties.

· Culturele organisaties en referentiekaders (bijv. vakbond) en informatiebronnen (bijv. nationale pers) geven ook vorm aan kijkers' interpretaties.

· Niet alle interpretaties vallen binnen de drie interpretatiecategorieën van Hall's model.

· Interpretaties over, enerzijds, de stijl van Nationwide en, anderzijds, de ideologische oriëntatie van Nationwide, zijn soms tegenstrijdig binnen eenzelfde publieksgroep.

CONCLUSIE benadrukken complexiteit aan in publieke mediatekstinterpretatie + toont limieten aan van encoding/decoding model (Hall wist dit zelf al)

4.2 Reading Women’s Magazines (Joke Hermes, 1995)(Kwalitatieve receptiestudie)

A. Doel/opzet

· Studie gebruikt postmodern, feministisch perspectief voor het analyseren van het dagelijks gebruik van vrouwenbladen vanuit frustratie over manier waarop het populaire media genre traditioneel door onderzoekers werd benaderd

· Focus op het gebruik van Nederlandse en Britse magazines

· Focus op betekenis: middenweg tussen publieksstudies die focussen op teksten en genres + publiekstudies die focussen op het gebruik van media in de context van machtsrelaties in het dagelijks leven.

· Vraag 1: Hoe krijgen vrouwenbladen betekenis in het dagelijks leven?

· Wat halen mensen eruit? Hoeveel tijd spenderen ze eraan? Hoe kijken ze naar zo’n blad ?

· Vraag 2: Welke interpretatieve repertoires hanteren lezers van vrouwenbladen

B. Methode

· Discoursanalyse van diepte-interviews met 15 mannen en 65 vrouwen. 

· Etnografische benadering, ondanks ongelijke positie van interviewer en geïnterviewde.

C. Resultaten

· Vrouwenmagazines hebben weinig tot geen betekenis voor lezers: geen culturele waarde.

· Wel praktische waarde bv. recepten en kledingtips

· Makkelijk combineerbaar met andere taken en activiteiten het is een moment van rust, losse literatuur, ze worden er niet diepgaan door beïnvloed en lezen ze om dode momenten te vullen

· Belangrijkste conclusie: Women's magazines as a text are not highly significant, but as an everyday medium they are a means of filling a small break and of relaxing that does not interrupt one's schedule, because they are easy to put down." (Hermes, 1995: 144) + "Readers read unpredictable and changing combinations of magazines." (Hermes, 1995: 155

5. IMPLICATIES VAN MEDIAGLOBALISERING EN TECHNOLOGISCHE VERANDERINGEN VOOR PUBLIEKSONDERZOEK

Wat moeten we nu doen met ‘audiences’?

· Etnografische en constructivistische benadering hebben het bovendien moeilijk met het concept van audiences

Er moet gericht worden op specifieke groepen, leeftijden, niches

· mediagebruik is niet zo uniform meer

mediagebruik verbindt niet meer, het duwt mensen in hoeken en bepaalde categorieën

· Republikeinen die alleen Republikeins nieuws lezen, Democraten die enkel naar CNN kijken een duidelijke polarisering, minder cross-overs

· kennen wij in Vlaanderen niet: hooguit een andere toon tussen VTM en VRT, maar gelijkenissen blijven vrij groot minder groot gevaar voor polarisering

5.1 Diversifiëring van het massatelevisiepubliek

· 1950-1990: Televisie domineert ontspanningstijd, publieke culturen, huiskamers, en familieleven.

· Veranderingen in televisie laatste twee decennia: diversificatie van televisievormen, convergentie met andere technologieën, breder bereik, toenemende aanwezigheid in publieke en private leven.

· Gevolg: activiteit van televisiekijken convergeert met andere activiteiten, zoals lezen, shoppen, spelen, chatten, etc.

· Introductie van het Internet: een shift van massacommunicatie ('from one to many') naar communicatie tussen peers ('one to one' en 'many to many') vaak zitten we ons blind te staren op analytische gegevens (hoeveel)

VRAAG: "Audience research must ask itself whether its theories and methods are tied to a historically specific medium - mass broadcast television - or whether instead there are lessons from the study of mass television and its audience which can guide the analysis of the new media environment? (Silverstone, 2004: 76)"

Numerieke veelheid ≠ diversiteit

5.2 Taking the text-reader metaphor forward

A. ‘New media environment crucially extends the scope and importance of arguments in 'active audience' theory by transforming hitherto marginal (and marginalized) tendencies into the very mainstream of media use’

· Interactieve technologieën plaatsen interpretatieve activiteiten centraal in mediadesign en -gebruik.

· Gebruikers van nieuwe media zijn in toenemende mate actieve producenten en gebruikers van teksten

· Gebruikers van nieuwe media zijn in toenemende mate divers, gefragmenteerd, en geïndividualiseerd

· Toenemend belang van keuze, selectie, voorkeur, interactiviteit, en intertextualiteit.

· Hernieuwd belang van een theoretische- en beleidsagenda voor publieksonderzoek.

B. In welke mate kan de 'text-reader' of 'encoding-decoding' benadering toegepast worden op gebruikers van nieuwe media?

· Déjà vu: hoewel een halve eeuw van televisiepublieksstudies toont dat engagement met symbolische teksten gebaseerd is op een waaier van analytische capaciteiten, sociale praktijken, en materiële omstandigheden, worden deze inzichten niet toegepast in nieuwe media studies.

· Accounts van wat 'nieuw' is aan het Internet zijn gebaseerd op speculaties over de rol en het engagement van de gebruiker.

· Nood aan onderzoek naar Internet en andere nieuwe media gebruikers: 

· Wat doen mensen met hyperlinks? (information overload)

· Wat zijn ontwikkelende vaardigheden en practices van nieuwe media gebruikers?

· Hoeveel hyperlinks is teveel/genoeg in artikel?

· In hoeverre leidt dit tot welke decodering?

· Belang van inhoud in plaats van vorm of kanaal in nieuwe mediaomgeving: Wat zijn de genres van nieuwe media?

· Receptiestudies:

· enerzijds, veelbelovend voor het analyseren van nieuwe media teksten

· je kan naar media-inhoud gaan kijken zonder interviews te moeten doen

· anderzijds, gehinderd door het ontbreken van een gesofisticeerde analyse van de nieuwe media omgeving (teksten, technologie, en culturele vorm).

5.3 Framing the methodological tasks ahead

3 methodologische uitdagingen:

1) Overbruggen van de kloof tussen wat mensen zeggen wat ze doen online en wat ze in de praktijk doen:

· vastleggen van ervaringen die privaat zijn eerder dan publiek;

· ervaringen die betrekking hebben op betekenissen eerder dan openlijke praktijken;

· ervaringen van een gehele populatie in plaats van een elitegroep;

· ervaringen die beschouwd worden als triviaal (en daardoor gemakkelijk te vergeten) in plaats van belangrijk.

2) Relatie tussen tekst en lezer (= proces van interpretatie): 

· Overvloed aan online content, vaak vergankelijk en virtueel

· Geen clear-cut onderscheid tussen mediakanalen, vormen en genres;

· Online gebruikers zijn zowel producenten als ontvangers van inhouden;

· Online gebruikers multitasken veelal tussen verschillende platformen en applicaties.

3) De vraag naar gevolgen of effecten: waarom de ontvangen betekenissen van mediateksten belangrijk zijn in het dagelijks leven.

richt internet schade aan bij kinderen en jonge mensen? Agressieve videospelletjes een effect? Verandert internet hoe kinderen denken en leren? (Silverstone)

5.4 new media – teksten om te interpreteren, technologie om te gebruiken

Silverstone's (1994) definitie van 'media' als een tweeledig concept: “Media qua material/technological objects (located in particular spatio-temporal settings) 2) Media qua texts/symbolic messages (located within particular sociocultural discourses) … People are simultaneously interpreters of the media-as-text and users of the media-as-object (Silverstone, 2004: 83-84).”

· Media als tekst en media als object mensen zijn interpreteerders van media als tekst en gebruikers van media als object

Enerzijds, zijn nieuwe media en communicatietechnologieën gecentreerd rond tekst: ze hebben niet alleen een symbolische betekenis als objecten, maar zijn terzelfdertijd dragers van meerdere, verschillende, en veranderende symbolische berichten.

Anderzijds, kan in de nieuwe media omgeving de receptie van media-inhouden tot op zeker hoogte afgeleid worden uit een analyse van mediagebruik, gezien online gebruikers in toenemende mate verplicht worden actief en fysiek te participeren (klikken op hyperlinks, chatten, creëren van avatars, etc.).

CONCLUSIE: Silverstone (2004, p. 85): het zal methodologische uitdaging blijven om te ontdekken wat participanten denken en voelen als ze interageren met nieuwe media maar gedacht dat zonder mensen hun fysische en zichtbare participatie in proces van communicatie er geen tekst en receptie zijn

H4: KWANTITATIEVE EN KWALITATIEVE TEKSTANALYSE

In dit hoofdstuk:

1. Waarom is tekstanalyse belangrijk?

2. Wat is kwantitatieve (bij grote groepen) en kwalitatieve (bij kleinere groepen, dieper ingaand) tekstanalyse?

3. Typologieën van kwalitatief onderzoek van mediateksten

4. Een ‘logic’ voor interpretatieve analyse

5. Grounded theory (inductief) – Glasser en Strauss

6. Tekstanalyse in context

4 artikels uit readers:

· Hijmans, E.: typologie kwalitatieve inhoudsanalyse

· Esser, F.: tabloïdisering: oorsprong uit farmacie, welke associaties binnen communicatiewetenschappen? Media steeds meer op sensatie gericht

· Pleijter: logica voor kwalitatieve inhoudsanalyse in 6 stappen

· Kuchartz, U. gaat in op grounded theory: wat voor methode is dit? Waarom is dit belangrijk? Wat zijn de bouwstenen?

Externe validiteit: veralgemeenbaarheid naar hele populatie

Interne validiteit: geldigheid

Ecologische validiteit: onderzoek dat in dagelijkse praktijk voorkomt

· teksten reflectie van de wereld van die tijdsperiode

· mensen spreken niet altijd waarheid (bij interview) door vb. sociale wenselijkheidsbias

· softwarepakketten om teksten te analyseren

1. WAAROM IS TEKSTANALYSE BELANGRIJK?

1.1 representatie en realiteit

Hoe & waarom mediateksten analyseren belangrijk om 2 redenen:

· Mediateksten = belangrijke bron van betekenis over de samenleving en geven weer hoe een samenleving denkt (representatie realiteit): ze vormen percepties, attitudes en begrip van de wereld bv. nieuwsitem aanleiding door de werkelijkheid en dat wordt dan geconstrueerd in een nieuwsitem nieuwsitem kan ook op verschillende manieren geconstrueerd worden

· Gezien beperkt aantal kritische mediateksten, is het belangrijk dat we analyseren hoe mediateksten sociale, economische en politieke relaties representerenvb. realiteit van de stakers vs de realiteit van de elite (reality = in the eye of the beholder) of hoe worden vrouwen afgebeeld in magazines: wat zegt dit over het huidige vrouwenbeeld?

1.2 voorbeeld 1: representaties van sociale klassen in media teksten

Twee belangrijke trends:

· Positieve mediarepresentaties van arbeiders (“the happy or deserving poor”)

· Negatieve mediarepresentaties van individuen die sociale bijstand krijgen

· Overdreven, sensationeel en oppervlakkige berichtgeving over mensen in armoede in VS (Dedinsky, 1977)

· Nieuwsberichtgeving biedt weinig verklaringen voor werkloosheid en de thematische nieuwsstructuren weerspiegelen de sociale frameworks waarbinnen journalisten verhalen over werkloosheid construeren (Barkin & Gurevitch, 1987).

· Overdreven berichtgeving over misbruik sociale bijstand (Deacon, 1978)

· Nieuwsberichtgeving over sociale bijstand gelinkt aan misdaag, fraude en seks (Golding & Middleton, 1979

· De armen worden geportretteerd als ‘deserving’ of ‘underserving’ (sommige nieuwkomers zijn een verrijking, anderen moeten weg)

mediapresentatie vaak afhankelijk van politieke voorkeur (rechts: pessimistisch, links: optimist)

1.3 voorbeeld 2: representatie gender in mediateksten

· Mediateksten spelen rol in vormen van onze percepties over wat ‘mannelijk en ‘vrouwelijk is

· Twee belangrijke onderzoeksvragen:

· Hoe worden vrouwen geobjectiveerd en uitgebuit in media?

· Hoe verschilt sociale realiteit van de constructie van wat mannelijk en vrouwelijk is in de media?

· Feministisch perspectief: bekritiseert media voor ondervertegenwoordiging en mispresentatie van vrouwen, ook al hebben ze de keuze om ze aan bod te laten komen bv. een mannelijke expert wordt voor nieuwsuitzendingen nog steeds boven vrouwelijke gekozen

· Media-inhouden weerspiegelen de veranderende dominante discours over wat vrouwelijk en mannelijk is bijv. shift van 'vrouw aan de haard' naar 'onafhankelijke carrière vrouw', wat niet wil zeggen dat media-inhouden een spiegelbeeld vormen van de gender identiteiten in het echte leven

· Ook een focus op de representatie holebi’s: worden ondervertegenwoordigd

2. WAT IS KWANTITATIEVE EN KWALITATIEVE TEKSTANALYSE?

2.1 Doel van tekstanalyse:

· Identificeren van intenties en andere kenmerken van communicatoren

· Detecteren van latente propaganda of ideologie

· Beschrijven van trends in media-inhouden

· Spiegelen van culture patronen van groepen

· Ontdekken van klemtonen van organisaties

· Vergelijken van media-inhouden met de sociale realiteit.

2.2 Kwantitatieve versus kwalitatieve tekstanalyse

A. Kwantitatieve analyse

· Wortels in positivistische onderzoekstraditie binnen sociale wetenschappen

· Alles is te herleiden tot categorieën, binaire relaties, weinig nuancering, tellen bv. tellen hoeveel mannen er verschijnen vs. hoeveel vrouwen

· De methode van kwantitatieve inhoudsanalyse is ontwikkeld door Berelson (1952) en bestaat hoofdzakelijk uit het tellen van fenomenen in verschillende communicatievormen (inhoudsanalyse)

· Laat toe om grote hoeveelheden mediateksten vergelijken in tijd of tussen mediaorganisaties patronen zoeken

· Moet beperkt zijn, systematisch en een specifieke steekproef selecteren

· Kijkt naar de manifest kenmerken van een tekst

· Maakt gebruik van codeerinstrumenten bv. diagrammen, tabellen, schema’s

· Geeft inzicht hoe mensen deze berichtgevingen ontvangen

· Kritiek: deze tekstanalyse zegt niets over effecten van teksten of hoe teksten verschillende betekenissen kunnen hebben voor gebruikers (= latente inhoud)

B. Kwalitatieve analyse

· = een lappendeken/amalgaam van onderzoeksbenaderingen: semiotiek (taal) , framing (nieuwsperspectieven), discours - en narratieve dimensies

· Kwalitatieve analyse is ontstaan in de semiotiek, literatuuranalyse kwalitatieve tekstanalyse heeft haar grondslag in de semiotiek

· Kijkt naar de latente kenmerken van een tekst

· Shift van kwantitatief naar kwalitatieve tekstanalyse = shift van empirisme naar discours (Van den Berg & Van den Veer, 1989)

· Focus op mediatekst als geheel ipv delen/enkele aspecten bv. analyse van latente en manifeste elementen van teksten, maar ook het verbinden van mediadiscours met andere discours diepgaand en moet kunnen interpreteren

· Hand in hand met receptieanalyse

· Kwalitatieve tekstanalyse is explorerend, focust zich op specifieke groepen/cases ( generaliserend karakter van de kwanitatieve tekstanalyse), maar beide zijn empirisch, systhematisch en trackable (=dupliceerbaar)

· Maakt ook gebruik van codeerinstrumenten

Kwantitatieve

Kwalitatieve

3. TYPOLOGIEEN VAN KWALITATIEF ONDERZOEK (HIJMANS)

3.1 Achtergrond

· Framework & logic (Krippendorff) = sensitizing concepts

· ze ontwikkelde een toolkit voor kwalitatieve analyse door de gefundeerde theorie toe te passen op methodestukken van bestaande publicaties

· ze ging naar alle gepubliceerde analyses en hun methodes

· Glaser & Strauss: vergelijkende analyse van onderzoeksartikelen

· Gefundeerde theorievorming

Hijmans heeft 57 empirische onderzoeksartikels onderzocht met aandacht voor de methoden:

· Labelling van analyse = verwarrendomdat verschillende benaderingen soms in 1 studie gecombineerd Bv. discours analyse kan bijna elke procedure volgen

· Hijmans geeft eigen labelling op basis van onderzoeksrapporten en interviews onderzoekers

· => Zo bekomt ze tot vijf verschillende typologieën

3.2 Retorische analyse (volgens Hijmans)

· Stelt de vraag: niet wat maar HOE tekst gepresenteerd: hoe wordt het verteld, gepresenteerd (stijlkenmerken, argumentatiestructuur)

· Manifeste kenmerken staan bij retorische analyse centraal ( vorm, inleiding, constructie, argumentatiestructur, … van de tekst)

· Houdt zich dus bezig met de vorm, en niet zozeer de inhoud bv. politieke speeches

· Gedetailleerd teksten lezen in fragmenten

· Onderzoeker = competente retoricus

· Moet tekst goed lezen en stijlfiguren uit tekst kunnen herkennen en onderzoeken

· Kan heel goed verhaalstructuur ontdekken

3.4 Narratieve analyse

· Stelt de vraag: Wat is de logische/chronologische, formele structuur in een verhaal? (teksten worden gelezen als verhalen)

· Beschrijving (formele) verhaallijnen: personen en hun keuzes, conflicten, ontwikkelingen, gebeurtenissen het draait om wie er aan bod komt omdat personages dragers ve verhaal zijn

· Reconstructie narratieve compositie, van de logische en chronologische verhaalstructuur

· Nieuwsteksten (kunnen) zijn ook een narratieve compositie: bv. Chronologisch overzicht van iets bv. Het einde van het kalifaat

· Onderzoekers = competente lezer van verhaallijnen (series, boeken, ..)

3.5 Discoursanalyse (eindpunt: vervat alle bovenste typologieën)

· Stelt de vraag: Wat zijn de manifeste, tekstuele eigenschappen van een boodschap (met aandacht voor de semantiek in een tekst)? Bijvoorbeeld: wat bedoelt de communicator te zeggen?

· Beschrijven onderwerpen in mediateksten ahv latente & manifeste kenmerken van taalgebruik en woordkeuze

· Teun Van Dijk wordt aangehaald als 1 vd kennisexperts van discoursanalyse

· Consistentie en verbinden woorden aan thema-analyse van inhoud

· Representatie typeren (motieven zender, ideologie, …) bv.hoe typeren mensen Brussel na de aanslag? Of vanuit welke ideologie wordt de tekst geschreven

· Onderzoeker = competente taalgebruiker

niet bij reclametekst gebruiken

3.6 Stucturele semiotische analyse

· Stelt de vraag: Wat is de diepere betekenis van een boodschap, welke latente betekenissen schuilen er in tekens, codes als dragers van die betekenissen?

· Wat is de relatie tussen het product en de tekst

· Wat zijn de kenmerken van het product die naar voor worden geschoven (sfeerscheppe de elementen) bv. Redbull geeft je vleugels sfeerschepping ipv focus op schadelijkheid

· Focus op betekenissen

· Onderliggende structuren, latente betekenissen en betekenisverlening via tekens, codes en binaire tegenstellingen

· Interpretatie via theorie en de latente inhoud kunnen ontrafelen

· Maatschappelijke en culturele thema’s

· Retorische / narratieve analyse evt. vooraf

· Onderzoeker competent lid van cultuur

3.7 Interpretatieve analyse

· Stelt de vraag: Hoe exploreer ik de tekst, bijvoorbeeld door te toetsen aan mijn eigen ervaring, door te vergelijken met andere teksten/bronnen?

· Inhoud typeren = centraal

· Doelt op theorievorming = centraal

· Toetst tekst met ervaring, andere teksten, .. => vergelijkbaar met etnografisch onderzoek op mediateksten

· Formuleren van ‘types’ / ‘conceptuele categoriëen’

· Soms gericht op reconstructie groepsperspectieven/kenmerken (sub)cultuur

· Onderzoeker = competente observator (zodat men op het eind meer weet dan aan het begin)

4. EEN LOGIC VOOR INTERPRETATIEVE TEKSTANALYSE (PLEIJTER, 2006)

4.1 Wat is de logica?

· logica ontdekken uit verschillende manieren om teksten te analyseren: Pleijter kijkt of informatie fake is of niet dmv het manueel screen van nieuws: betere journalistiek

· inzichten uit de bestaande methodologische literatuur over inhoudsanalyse opsoren

· interpretatieve benadering: inspiratiebron

· centrale gedachte: theoretisch perspectief afstemmen op te onderzoeken materiaal

· stappenplan: logische, navolgbare uitvoering stappen (chronologie) + cyclisch, iteratief verloop

· toets eerder conclusies met de conclusies die je daarvoor had

· ‘Reconstructed logic’ wordt voorgesteld (gaat verder op Hijma,s: doet ook interview met die 57 auteurs en ontwikkelde zo de stappen)

4.2 Zes fases van interpretatieve tekstanalyse

Onderzoekshandeling waarnemingen, analyse en reflectie wisselen elkaar af:

1) Voorbereiding: conceptuele achtergrond

2) Verkenning: inventarisatie

3) Ontwikkeling: ontwerpen instrument

4) Toepassing: registreren

5) Integratie: conclusies trekken

6) Rapportage: resultaten, controles op betrouwbaarheid & geldigheid (interne)

memo’s na elke onderzoeksfase

interne + ecologische validiteit belangrijk (zie begin H4)

FASE 1: VOORBEREIDING: CONCEPTUELE ACHTERGROND

· maakt aanleiding, doelstelling onderzoek duidelijk, gericht op bijvoorbeeld het systematisch in kaart brengen, het vinden van typologieën, van verklaringen

· werkt analytisch kader uit, begrippen worden gekozen die een rol zullen spelen in het onderzoek (‘sensitizing concepts’)

· achtergrondinfo verzamelen

· onderzoeksvragen opstellen

· kwaliteitscontroles

Voorbeeld uitwerken analytisch kader: inhoudsanalyse van Daley en O'Neill (1991) van de Amerikaanse krantenberichtgeving over de ramp met de Exxon Valdez.

FASE 2: VERKENNING: INVENTARISATIE

· inventarisatie onderzoeksmateriaal = eerste materiaalselectie

· Exploratie staat centraal, relevant mediamateriaal wordt geïnventariseerd, verkend en gelezen (toegankelijkheid kan forse hinderpaal zijn)

· kwaliteitscontroles bv. nieuwsberichten herbekijken

Voorbeeld inventarisatie onderzoeksmateriaal: Leurdijk (1997, 1999) maakte een lijst met televisieprogramma's over de multiculturele samenleving door verschillende bronnen te raadplegen (bijv. de catalogus van de Dienst Programmagegevens van de NOS (nu NPO).

FASE 3: ONTWIKKELING

· ontwerpen van je waarnemingsinstrument dmv:

· transcripties

· onderzoek van segmenten

· parafrasering

· selectie testmateriaal bv. iemand die heel vreemd antwoord op de vragen, is intressant voor het onderzoek

· uitwerken meetinstrument: uitproberen en aanpassen doorheen de ananlyse

· kwaliteitscontroles

Voorbeeld uitwerken instrument: argumentatie- en verhaalanalyse van het meisjesblad Yes door Van der Mooren (2001). Van der Mooren stelde een aantal open vragen op en formuleerde instructies. Deze werden vervolgens aangevuld met extra aanwijzingen vanwege problemen tijdens het testen van het instrument.

FASE 4: TOEPASSING:

· Adhv het uiteindelijke instrument worden op alle onderzochte materialen op vergelijkbare wijze waarnemingen verricht. Dit levert een bestand aan geordende gegevens op. In de kwaliteitscontrole kunnen de OVs opnieuw geformuleerd worden of materiaalselectie kan worden aangepast (bijvoorbeeld op zoek naar extreme of afwijkende gevallen)

· conceptualisering

· kwaliteitscontroles

Voorbeeld selectie onderzoeksmateriaal: studie van Entman (1991) naar de berichtgeving van Amerikaanse nieuwsmedia over twee vliegrampen, waarbij hij weloverwogen een verzameling onderzoeksmateriaal samenstelde die hij relevant achtte om het verschil in framing aan te tonen in nieuwsberichten over gebeurtenissen waarin de VS wel respectievelijk niet betrokken is: de twee tijdschriften Time en Newsweek, het CBS Evening News, en de kranten de New York Times en de Washington Post.

FASE 5: INTEGRATIE:

· zoeken naar ordening en structuur in de gegevens: specificeren categorieën, tellen en tabelleren, matrices, diagrammen, hypotheses ontwikkelen gegevens reduceren naar getallen om zo patronen te zien

· kwaliteitscontroles

FASE 6: RAPPORTERING

· Methodische verantwoording: essentieel voor externe betrouwbaarheid

· Herhaalbaarheid (trackability): in methode haarfijn definiëren hoe je te werk bent gegaan, zodat die herhaald kan worden

· Explicitering kennisdoel, onderzoeksvragen, argument voor keuzes, verantwoording selectie materiaal, beschrijving analyse, vermelding controles op betrouwbaarheid en geldigheid

· Interne geledidheid bij kwalitatief onderzoek: heb ik gemeten wat ik wou meten?

· Ecologische valididteit ook belangrijk

· Presentatie bevindingen & terugkoppelen naar onderzoeksvragen & kennisdoel

5. GROUNDED THEORY (gefundeerde theoriebenadering) – Kuckartz (2014)

door coderingen, categoriseren komen tot nieuwe inzichten die kunnen leiden tot theorie

theorievorming uit verzameld materiaal

5.1 Wat is de Grounded Theory (Strauss & Glaser)

· = Inductieve onderzoeksbenadering: theorie opbouwen uit data (dus uit analyses)

· Hierbij start je theorieloos

· Grounded theory bestaat uit categorieën en hun theoretisch betekenisvolle eigenschappen en hypothesen, met andere woorden algemene verbanden tussen categorieën en hun kenmerken

· Zorgvuldig coderen van data (= codes toekennen aan specifieke fenomen in datamateriaal) 3 types: open coding (exploratie) , axiaal coding (theorievorming), selective coding (theorievorming)

· Codering is de link tussen het verzamelen van gegevens en het ontwikkelen van een opkomende theorie om deze gegevens te verklaren

· Door middel van codering definieer je wat er in de gegevens gebeurt en begin je te worstelen met wat het betekent

Twee doelen van Grounded Theory:

· oude theorieën weerleggen

· nieuwe theorieën naar voren brengen

5.2 Open coderen

A. concepten

· proces waarin onderzoeken, vergelijken, conceptualiseren en categoriseren van data begint (‘opent de analyse): ontwikkeling van eerste concepten en dimensies

· Conceptuele codes (zogenaamde in-vivo codes) worden toegepast op de data: in-vio codes zijn termen die gehanteerd worden door de onderzoeksparticipanten. In-vivo codes laten toe om direct toegang en inzicht te krijgen in de percepties van de onderzoeksparticipant (zonder gehinderd te worden door theorieën)

· in-vivo codes gebruikt door de participanten, kijkt naar wie-, wat-, hoe-, wanneer-, waarom-, waarvoor-, waarmee-vragen

· concepten zijn ‘conceptual identifiers’of tags waaraan specifieke voorvallen, incidenten en andere fenomenen worden toegekend

· Resultaat van open coding: lijst van concepten die in een volgende fase in categorieën kunnen samengevat worden.

B. categorieën

· categorie = classificatie van concepten

· classificatie gebeurt als concepten met elkaar vergeleken worden en ze naar hetzelfde fenomeen blijken te verwijzen

· categorieën hebben eigenschappen (properties), dimensies, subcategorieën

· Eigenschappen: Kenmerken van een categorie, waarvan de afbakening het definieert en betekenis geeft

· Dimensie: Het bereik waarlangs de algemene eigenschappen van een categorie variëren, waardoor de specificatie van een categorie en de variatie in de theorie wordt bepaald

· Subcategorieën: Concepten die betrekking hebben op een categorie, waardoor deze verder wordt verduidelijkt en gespecificeerd

· Methoden van open coding: analyseren van datamateriaal lijn-na-lijn en segment-na-segment, waarbij codes zowel kunnen gebaseerd zijn op een woord, volledige zin, passage binnen een tekst, of volledig document.

5.3 axiaal coderen

· doel = organiseren van open coding categorieën op basis van connecties tss verschillende categorieën en deze dan een label te geven

· analyse verschuit meer naar abstract niveau

· Geavanceerde codeertechniek volgend op open coding omdat het verder kijkt dan wie, wat, waar, ..

· dankzij hermeneutische aanpak; categorie samen met connecties zoals oorzaken, gevolgen,..

· methode: analyseren van connecties tussen specifieke categorieën op basis van 6 factoren: fenomenen, causale condities, contexten interveniërende condities, actiestrategieën en gevolgen

5.4 selectief coderen

· = proces van kiezen v/e kerncategorie, alle andere categorieën relateren aan kerncategorie, valideren van deze verbanden en aanvullen van categorieën die verdere ontwikkeling nodig hebben

· integreren voorgaand analytisch werk

· indeling van data in groepen patronen en modellen ontdekken

· Kan vergeleken worden met de multivariate statistische analyse in kwantitatieve analyses, maar de focus ligt hier op het construeren van een 'analysis story'

5.5 kritiek op Ground Theory

Grounded Theory verschilt van kwalitatieve analysetechnieken op 2 manieren

1) Grounded theory is niet gelimiteerd tot louter beschrijven van data

2) Grounded theory niet gelimiteerd tot exploreren en genereren van theorieën --> ook testen van theorieën

Probleem van de kwantiatieve, empirische onderzoekers met deze theory:

· coding = art form in grounded theory alles hangt af van hoe breed/smal gecodeerd en het generen van theorieën is dus geen exact proces, wat leidt naar vaagheid

· het genereren van theorieën is geen exact proces wat bijdraagt tot de vaagheid van de grounded theory

· hij biedt enkel een aantal richtlijnen en hulpmiddelen voor codeerproces

· de analysemethode vd ground theory is vaag en onduidelijk: hoe tegelijk theorie genereren en evalueren?

6. TEKSTANALYSE IN CONTEXT (Esser): toepassing combinatie kwalitatief en kwanitatief

Tabloidization = aandacht voor sensatie, gecomprimeerd nieuws (een verhaal proppen in een klein ‘pilletje)

Esser vraagt zich af: is tabloidisering in elk lang hetzelfde

6.1 Tabloidization of News: A comparative analysis (Esser, 1999)

· trend: tabloidisering van het nieuws

· lange termijn + crossnationale analyse van kwalitatieve nieuwsmedia omdat tablioadization een evolutie heeft meegemaakt

· vergelijking UK & Duitsland: andere journalistiek

· tegen context VS (literatuur+inleiding)

6.1.1 wat betekent tabloidisering van de media?

· Volgens Kalb: downgrading hard news (politiek, economisch nieuws) en upgrading of sex, scandal & infotainment

· Volgens Rowe: multi-purpose metaphor emotionele neemt het over van rationele

· Volgens Kurtz: legt de nadruk op het normatieve: algemene afname van journalistieke standaarden en hard news (politiek, economisch nieuws) meer lifestyle, sensatie/schandalen, enterainement (zacht nieuws) + verbreding definitie over wat kiezers volgens media moeten weten over bepalen of een persoon geschikt is voor publieke functie

· In vele landen verschilt dit: Fr maakt duidelijk onderscheidt tussen publiek en privé, net zoals in D maar in UK is tabloidization de norm

· Vanuit deze landen vertrekt Esser met zijn onderzoek

Essers voorstel voor definitie tabloidisering:

· Tabloidisering = proces + ‘besmetting’ van de kwaliteitspers met media-agenda van populaire tabloids, afname ‘hard’ nieuws en toename ‘zacht’ nieuws

· Internationaal gezien is tabloidization geen uniform proces: in UK prominent, in D nooit tot stand gekomen

· Studie vraagt multidimensionele, flexibele benadering op lange termijn + crossnationaal

6.2 Tabloidisering in historisch perspectief: de Anglo Amerikaanse en Duitse context

A. printmedia UK versus VS

yellow journalism is journalisme die weinig of geen legitiem goed onderzocht nieuws presenteren terwijl ze in de plaats daarvan eye catching krantenkoppen gebruiken voor een hogere verkoop

B. Duitsland:

· minder sterke traditie tabloids

· geen duidelijk onderscheid kwaliteit vs tabloid

· sterke regionale pers

· Schönbach: “tabloidisering verkoopt gewoon niet in Duitsland” (op basis van empirie -- regressie-analyse)

6.3 Esser gaat de UK en Duitsl vergeleken obv de drie niveau’s die Kurz gebruikt in zijn definite van tabloidisering

A. journalistieke waarden:

· Beide toegenomen aantal klachten maar UK veel meer klachten over journalistiek

· Britse journalisten minder ethische houding dan Duitse en Amerikaans collega’s

B. afname hard + toename zacht nieuws

· entertainment in UK belangrijker dan culturele en intellectuele interesses publiek te ontwikkelen

· Duitsland heeft tegengestelde resultaten

· Tabloidisering Duitse kwaliteitspers op basis van studie Kepplinger (1998):

· = Personalisering politici

· 5 formules in berichtgeving waarvan emotie/ schandalen belangrijk zijn voor tabloidisering:

· emotie/schandaal minst gebruikte formules in Duitsland

· tussen 1950 en 1995 emotie gelijk gebleven, maar schandaal sterk toegenomen

· Tabloidisering Britse kwaliteitspers op basis van studie Golding & McLachlan (1998):

· Inhoudsanalyse over lange termijn

· = afname internationaal nieuws, maar toename human interest

· Aantal politieke artikelen en gemiddelde lengte daarvan in kwaliteitspers ongeveer op hetzelfde niveau als in tabloids

C. veranderingen in wat media denken dat kiezer moeten weten:

· In Duitsland in wet onderscheid tussen individuele, privé en intieme sfeer

· In VK wordt privacy niet als recht erkend: seks verkoopt (in VS is dat vooral zo voor misdaadverslaggeving)

· Sinds jaren ’90 ook kwaliteitspers in VK meer aandacht voor schandalen publieke figuren

6.4 gevolgen

· verschuiving richting sensatie, emotie en schandalen

· UK toename sleaze: corruptie + onconventioneel gedrag van politici in termen seksuele normen + afname politiek vertrouwen

· Duitsl: toename schandalen politici mogelijke bedreiging democratie

In dit hoofdstuk:

H5: RETORIEK EN ARGUMENTATIEANALYSE

1. Een historisch en technisch perspectief op retorische en argumentatieanalyse

2. Toepassing 1: speeches van Barack Obama (politiek)

3. Toepassing 2: reclameteksten

1. HISTORISCH EN TECHNISCH PERSPECTIEF OP RETORISCHE EN ARGUMENTATIEANALYSE

Socrates: zoals notaris alle ideeën meenemen Socrates dialoog leidt niet noodzakelijk tot consensus (these-antithese-synthese)

1.1 Wat is een argument?

· publiek debat = belangrijk, waardoor het kiezen van (goed of slecht) argument centraal staat

· doel van argument = overtuigen v/e doelgroep (belangrijk tijdens speeches)

· speechen is weer ‘hot’; speech writers in politiek

· kenmerken argument:

· Aanname wordt als claim naar voren gebracht bij een argumentatie bv. Carlsberg: ‘Probably the best beer in the world’

· Organisatiestructuur rond verdedigen claim (anatomie: hoe zit een argumentatie in elkaar)

· “Inferential leap in the movement from support to assertion”

Liakopoulos: de argumentatie, het argument

· De link tussen retoriek en politiek wordt gelegd via de politieke speech. De bouwsteen van de speech is het argument dat het publiek kan overtuigen en sociale verandering kan bewerkstelligen

· De auteur bespreekt de ‘anatomie’ van een argument met de 5 of 6 onderdelen (data, claim, warrant, backing, (qualifier), rebuttal) 

1.2 Argumentatietheorie: Aristoteles en Toulmin

A) Aristoteles theorie van redeneren

· formeel logisch evalueren van argumenten (goede versus slechte retoriek)

· kairos = juiste moment kiezen

· phronesis= kwaliteit van argument, excellente beweringen (common sense gebruiken)

· het argument is gelijkwaardig aan redenering erachter (res = zaken, wat je in de maatschappij tegen komt & verba = woorden)

· universele regels in bepalen van logica van het argument

· puttend uit pathos = inlev