Visies op de Egyptische moderniteit naar aanleiding van de tweehonderdste verjaardag...
Transcript of Visies op de Egyptische moderniteit naar aanleiding van de tweehonderdste verjaardag...
FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
Academiejaar 2009-2010
Visies op de Egyptische moderniteit naar
aanleiding van de tweehonderdste verjaardag
van de Franse expeditie in Egypte.
Leen Van Durme
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in
de Oosterse talen en culturen
Promotor: Prof. Dr. Giovanni Schallenbergh
Vakgroep talen en culturen van het Nabije Oosten en Noord-Afrika
Decaan: Prof. dr. Freddy Mortier
Rector: Prof. dr. Paul Van Cauwenberge
Inhoudsopgave
VOORWOORD ............................................................................................................ 1
INLEIDING .................................................................................................................. 2
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE ............................................................ 5
DE FRANSE EXPEDITIE ........................................................................................................................ 5 De aankomst in Alexandrië .................................................................................................................. 5 Doel van de expeditie ........................................................................................................................... 6 Napoleon’s wetenschappelijke expeditie .............................................................................................. 7 L’institut d’Égypte ................................................................................................................................ 8 Déscription de l’Égypte ........................................................................................................................ 9 De relatie tussen de Fransen en Egyptenaren ....................................................................................... 9
EERSTE VISIE: TRANSFORMATIES AAN HET EINDE VAN DE ACHTTIENDE EEUW ................................................. 16
TWEEDE VISIE: DE ARABISCHE CULTURELE RENAISSANCE DANKZIJ NAPOLEON ................................................ 23
DERDE VISIE: MOḥAMMED ‘ALĪ, STICHTER VAN HET MODERNE EGYPTE ....................................................... 27 Moḥammed ‘Alī (1805-1848) ............................................................................................................. 27 ‘Stichter van het moderne Egypte’ ..................................................................................................... 28
DEEL 2: VIERING VAN DE TWEEHONDERDSTE VERJAARDAG VAN DE EXPEDITIE .... 31
DE HERDENKING ............................................................................................................................ 31 De festiviteiten in Frankrijk ................................................................................................................ 32 Herdenking in Egypte ......................................................................................................................... 32
OMSTREDEN MENINGEN .................................................................................................................. 33
CONCLUSIE ............................................................................................................... 39
VERTALING............................................................................................................... 42
BIBLIOGRAFIE ........................................................................................................ 100
1
Voorwoord
Dit proefschrift werd geschreven naar aanleiding van het behalen van de graad van Master in
de Oosterse talen en culturen. Bij lezen van de titel wordt het voor de lezer duidelijk dat dit
proefschrift handelt over de geschiedenis van het moderne Egypte. De basis voor dit
proefschrift werd gelegd gedurende de bacheloropleiding „Oosterse talen en culturen‟ waarin
meer dan eens onderwezen werd over het moderne Egypte. Mijn interesse voor de moderne
geschiedenis werd hierin opgewekt. Mijn bachelorproef „Egypte en migratie‟, voorgedragen
tot het behalen van de graad van Bachelor in de Oosterse talen en Culturen, wakkerde mijn
belangstelling voor de moderne geschiedenis van Egypte aan.
Bij de aanvang van deze thesis wil ik graag mijn promotor Giovanni Schallenbergh bedanken
voor zijn hulp die bijgedragen heeft tot de realisatie van de thesis. Ik kon steeds op mijn
promotor rekenen en ik kon altijd bij hem terecht met vragen en onzekerheden. Dankzij zijn
hulp kon ik meer te weten komen over de interessante geschiedenis van het moderne Egypte.
Ook wil ik mijn bijzondere dank betuigen aan mijn gezin en vriend die mij gedurende deze
belastende periode hebben bijgestaan.
2
Inleiding
Deze thesis heeft tot doel enkele visies op de Egyptische moderniteit naar aanleiding van de
tweehonderdste verjaardag van de Franse expeditie naar Egypte (1798-1801) onder leiding
van Napoleon Bonaparte toe te lichten en te bespreken. Dit gebeurt op basis van de, in het
Nederlands vertaalde, tekst: ‘De Franse expeditie: Historische bewustzijn via de andere’
van Moḥammed Ismā‟il Zāhir.1 Deze tekst is afkomstig uit het boek: ‘Mā’tā ‘ām ‘alā
al-ḥamla al-faransiya (ru’wiya maṣriya)‟ ( (رؤية مصرية) .(مائتا عام على الحملة الفرنسية 2 Dit boek
houdt een verzameling van teksten in die allen handelen over de Franse expeditie naar Egypte.
Het zijn teksten van Egyptische historiografen die de Egyptische visie op de Franse expeditie
weergeven. Het boek is samengesteld door Dr. Ra‟ūf „Abbās3 en zijn toenmalige
doctoraatstudent Dr. Nasser Aḥmed Ibrāhim.4 Het boek heeft tot doel de wirwar aan visies en
interpretaties op de Franse expeditie en haar viering te ordenen. Dit doen ze door de vraag
naar de historiciteit van deze gebeurtenis te herlanceren aan de hand van een aantal
belangrijke doctoraatstudies die afkomstig zijn uit verschillende departementen zoals deze
van de geschiedenis en beschaving en deze van de talen en Franse literatuur. De studies geven
nieuwe perspectieven weer die belangrijk zijn voor verder onderzoek. De gekozen tekst
diende doorheen deze thesis als een belangrijke bron omwille van de vele aanwezige
standpunten van Egyptische historiografen. De tekst werd naar het Nederlands vertaald maar
leunt vrij dicht aan bij de originele Arabische tekst.
De meerderheid van de intellectuelen en historiografen legt een verband tussen de Franse
expeditie naar Egypte en het begin van de modernisering in Egypte. In deze context
1 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, „al-ḥamla al-faransiya: al-wa‟ā bi al-tārīḫ min ḫilāl al-‟āḫr‟, Mā’tā ‘ām ‘alā al-
ḥamla al-faransiya (ru’wiya maṣriya), Société Égyptienne d‟Études Historique, 2008, p.570-615 2 In het Nederlands: „Tweehonderd jaar na de Franse expeditie (Egyptische visie)‟ 3 Professor Ra’ūf ‘Abbās was een Egyptische professor Moderne Geschiedenis en was daarnaast het hoofd
van de Egyptian Society of Historical Studies. Hij werd vrijwilliger in de Nationale Garde naar aanleiding van de
tripartiete agressie tegen Egypte in 1956 en volgde een militaire opleiding maar kreeg niet de kans om actief deel
te nemen aan de oorlog. Na zijn studies aan de faculteit Letteren werd hij in 1961 benoemd tot boekhouder in
een Egyptisch bedrijf. Tijdens zijn loopbaan in dit bedrijf behaalde hij een Master in de Moderne Geschiedenis.
Vervolgens schreef hij een doctoraat aan de Universiteit van Ain Shams. Zo werd hij hoogleraar in de moderne
geschiedenis in 1981. Ra’ūf ‘Abbās zette zich voor tal van wetenschappelijke activiteiten in en rolde zo in tal
van organisaties en raden die de historische studies aanbelangen. Hij nam deel aan tal van conferenties in
Egypte, ook op internationaal vlak. Hij stond aan het hoofd van de Egyptian Society of Historical Studies nadat
hij deze door de financiële crisis had geloodst door zijn collega’s van de algemene vergadering te motiveren
om geldschieters te zoeken of zelf te investeren. 4 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, p.13-15
ontwikkelde zich een theorie die stelt dat de Franse expeditie Egypte bevrijd heeft van
eeuwen van Mamlukse en Ottomaanse stagnatie. Deze theorie werd een algemene historische
aanvaarde waarheid en een denkwijze voor een aantal geleerden. Aan het einde van de
twintigste eeuw ontwikkelde zich een tegenovergestelde theorie. Dit naar aanleiding van de
viering van de tweehonderdste verjaardag van de Franse expeditie. Deze theorie ziet de
Franse expeditie als een dwarsligger in de tijd waar Egypte zich ontwikkelde aan het einde
van de achttiende eeuw. Aan het einde van deze eeuw zou er een nahḍa of culturele
heropleving aan de gang geweest zijn die de Franse expeditie verstoorde. De theorie kwam er
na de publicatie van het boek Islamic Roots of Capitalism, Egypt 1760-1840 van de
Amerikaanse intellectueel Peter Gran5. Deze theorie wordt later in dit proefschrift uitgewerkt.
Er ontwikkelde zich ook een derde theorie die meent dat de modernisering van Egypte pas
begon bij Moḥammed „Alī (1805-1848) die in Egypte een hele reeks hervormingen startte. De
centrale vraag luidt: Wanneer begon de modernisering van Egypte? Ging deze modernisering
reeds van start aan het einde van de achttiende eeuw? Of is het dankzij de Franse expeditie
(1798-1801) dat Egypte uit een periode van stagnatie werd ontwaakt? Of is het pas bij
Moḥammed ‘Alī (1808) dat de modernisering van Egypte begon? Zorgden de hervormingen
van Moḥammed „Alī voor de start van de modernisering in Egypte? Of was deze periode
slechts een voortzetting van de voorgaande periode? In deze thesis wordt een antwoord op
deze vragen gevormd aan de hand van drie visies omtrent dit onderwerp.
Het ministerie van Cultuur besliste, tweehonderd jaar na de feiten, het bestaan van de relaties
tussen Egypte en Frankrijk te vieren met een aantal festiviteiten in het jaar 1998. Dit jaar
wordt ook l’année franco-égyptienne genoemd. Sommigen vinden dat deze viering niets
meer was dan de herdenking van een militaire veroveringsexpeditie. Anderen verwelkomden
de viering en legden de nadruk op het verzet tegen militaire invasies in al zijn vormen en
soorten. Het debat rond de Franse expeditie gaat niet uitsluitend over de viering en het beperkt
zich niet enkel tot de verschillen in de historiografische visies tussen de academici en de
intellectuelen zoals er later in deze thesis zullen worden besproken. Het gaat ook over het
Egyptische volk en de modernisering die zij al dan niet hebben ondergaan. Moet men de
expeditie herdenken? Moeten de Egyptenaren hun eigen kolonisatie vieren? Wordt door deze
viering bevestigd dat de modernisering startte door de expeditie?
5 Gran, Peter, Islamic Roots of Capitalism: Egypt 1760-1840, Modern Middle East Series 4, Texas en Londen,
University of Texas Press, 1979
Het eerste deel van deze thesis behandelt het verloop van de Franse expeditie (1798-1801). Zo
wordt de aankomst in Alexandrië in het jaar 1798, het doel van de expeditie, de
wetenschappelijke expeditie, die Napoleon voor ogen had, en de relatie tussen de Fransen en
de Egyptenaren besproken. Op deze manier wordt een algemene schets van de situatie
gemaakt waarnaar later in dit werk verwezen kan worden. Na het verloop van de expeditie
worden drie visies op de start van de modernisering van Egypte besproken. Deze visies
worden telkens algemeen ingeleid waarna een reeks van onderbouwende argumenten van
verschillende historiografen worden toegelicht. Zo wordt bij wijze van inleiding op de eerste
visie wordt de algemene situatie van Egypte aan het einde van de achttiende eeuw geschetst.
De politieke evolutie en de sociale en economische situatie komen hierin aanbod. Vervolgens
wordt de mening van een aantal historiografen weergegeven. De tweede visie grijpt hier terug
naar de relaties tussen de Fransen en de Egyptenaren alsook naar de wetenschappelijke
expeditie. Ook hier volgen een aantal visies van historiografen. Dit geldt ook voor de derde
visie. Deze visie wordt voorafgegaan door een inleiding die handelt over Moḥammed „Alī.
Het tweede deel van deze thesis betreft de viering van de tweehonderdste verjaardag van de
Franse expeditie naar Egypte. Allereerst wordt verduidelijkt welke de georganiseerde
festiviteiten in Frankrijk en Egypte inhielden. Vervolgens worden de omstreden meningen
over deze herdenking uitvoerig besproken. Een aantal historiografen komen hier aan bod.
Allen hebben zij een onderbouwde argumentatie om de kwestie rond de vraag of de expeditie
gevierd moet worden of niet.
Tot slot werd de vertaling van de tekst van Moḥammed Ismā‟il Zāhir toegevoegd, alsook de
originele Arabische tekst. In de vertaling werden een aantal voetnoten toegevoegd om de tekst
duidelijk leesbaar te maken. Ook werden verwijzingen naar de eigenlijke thesistekst
ingevoegd om zo de twee teksten aan elkaar te linken.
Deze thesis richt zich geografisch gezien alleen tot Frankrijk en Egypte. Napoleons
expansietocht reikte veel verder dan Egypte maar in deze thesis is geen plaats om dit uitvoerig
te bespreken. In verband met de afbakening in tijd behandelt dit proefschrift, in het eerste
deel, het einde van de achttiende eeuw tot het einde van de negentiende eeuw. Het tweede
deel situeert zich in het jaar 1998. Dit is het jaar waarin de tweehonderdste verjaardag van de
expeditie en de relaties tussen Frankrijk en Egypte werden gevierd.
5
Deel 1: De Franse expeditie naar Egypte
De Franse expeditie
De aankomst in Alexandrië
Napoleon Bonaparte rukte vanuit Toulon op naar Egypte op 18 mei 1798 met het
vlaggenschip l’Orient onder leiding van kapitein Casabanca. Bij het vlaggenschip was een
vloot van meer dan honderdtachtig schepen. Op één juli kwam de vloot aan in Alexandrië.
Diezelfde avond gingen de Fransen aan wal. De Mamlukken verzetten zich tegen de inval
maar zij konden tegen de tactieken en de wapens van hun opposanten niets beginnen. Zij
vluchtten naar Opper-Egypte of Syrië. Op 24 juli kwam Bonaparte aan in de hoofdstad Cairo.
Zonder tijd te verliezen richtte hij twee ‘divans’ of raden op. Elke provincie, en later elke
grote stad, kreeg zijn eigen divan.6
Eén van Bonaparte’s eerste daden van politieke diplomatie was dat hij zich liet omringen
door leden van de regerende instantie die aan hem de eed van trouw aflegden. Bonaparte
breidde de invloed van zijn decreet uit door een afkondiging die geprint en nadien verspreid
werden in de talen van het volk: het Arabisch, Turks en Frans. In deze tekst deed hij een
beroep op de moslimse gevoelens en effende zo het pad voor zijn verovering.7
“I have come to restore to you your rights and to punish the usurpers.
All men are equal before God. Intelligence, virtue, and knowledge alone differentiate
them from one another. By what intelligence, virtues, or knowledge have the
Mamelukes distinguished themselves to possess an exclusive right to everything that
makes life agreeable and sweet? Happy are those Egyptians who side with us.
They shall prosper in fortune and rank.”8
Ook liet hij enkele artikels toevoegen dat de shayḫs, kadis en imams, toeliet hun autoriteit te
behouden en hen toestond hun burgerlijke functies uit te oefenen. Elk dorp dat zich met
wapens verzette tegen de Franse occupatie werd met de grond gelijk gemaakt. Deze aanpak
6 Luthi, Jean-Jacques, Regard sur l’Égypte au temps de Bonaparte, Paris, 1999. p.13-14 7 Russell, Terence, The Napoleonic Survey of Egypt ‘Description de l’Égypte’, Aldershot, Ashgate, 2001,Vol 1,
p.3 8 Russel, 2001, p.3 – Citaat van Christopher Herold
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 6
had het gewenste effect op de bevolking maar sommigen, zoals Murad Bey9, bleven zich
kanten tegen het Franse gezag.10
Doel van de expeditie
Omwille van de oorlogen die de republiek voerde, kende de Franse economie vele problemen.
De landbouw had te weinig werklieden en de handel zat in het slop.11
Frankrijk onderging een
structurele evolutie in de achttiende eeuw die de modernisatie van haar landbouwsector
vertraagde en het maakte haar afhankelijk van voedselimport in een tijd van urbanisatie en
militaire spanningen. Het einde van de achttiende eeuw kende een lange periode van
opeenvolgende graancrisissen die het resultaat waren van het falen om de urbanisatie op het
land te laten overvloeien.12
Enkele sectoren van de industrie kenden vooruitgang zoals de
steenkoolindustrie. Ook de wapenindustrie deed het goed omwille van de oorlog en hetzelfde
gold voor de textielsector die lakens en kleren voorzagen voor de troepen. De industriële
revolutie, die vijftien jaar eerder plaatsvond, bracht dus zowel voor- als nadelen met zich mee.
Op politiek vlak werd Frankrijk vertegenwoordigd door Bonaparte en werd hij het voorwerp
van onweerstaanbare aanbiddingkracht en herkenning door gans Frankrijk. De eerste
overwinningen van de republiek konden op zijn naam worden geschreven. Zijn plan was om
Engeland en haar kolonie, het Indisch koninkrijk, te bevechten in haar maritieme overwicht.
Om dit te bereiken droomde hij ervan Egypte en Syrië te veroveren. Napoleon kreeg de
toestemming om deze te veroveren en kreeg daarvoor een leger van 40 000 manschappen ter
beschikking. Dit leger werd geleid door officieren zoals Kléber, Murat, Davout, Menou en
vele anderen. Het marinekorps telde tienduizend manschappen die onder leiding van vice-
admiraal Brueys stonden.13
De expeditie stelde, volgens het boek Regard sur l’Égypte au temps de Bonaparte van Luthi,
drie doelen voorop. Deze worden in zo wat elk standaardwerk over de Franse expeditie naar
Egypte vermeld. Het eerste doel was een militaire missie: de Mamlukken vernietigen en de
route van India naar Engeland afsluiten. Het tweede doel was om de antieke geschiedenis van
Egypte te leren kennen, de geografie te bestuderen om de Rode zee met de Middellandse zee
te verbinden door een kanaal, de landbouw te bestuderen en de Egyptenaren de geheimen van
9 Murad Bey (1750-1801) was een Egyptische Mamluk die samen met Ibrahim Bey leider was over Egypte. 10 Russel, 2001, p.3 11 Luthi, 1999. p.12-13 12 Gran, 1979, p. 7-8 13 Luthi, 1999. p.12-13
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 7
de Europese beschavingen aan de hand brengen. Het derde doel was dat men een bloeiende
kolonie wou stichten en de beste grondstoffen van Egypte wou exploiteren.14
Napoleon’s wetenschappelijke expeditie
Zoals vermeld had de expeditie naast de militaire missie nog een tweede missie voor ogen.
Deze bestond erin Egypte te leren kennen op historisch, geografisch en cultureel vlak. Maar
ook omgekeerd: de Fransen zouden de Egyptenaren de geheimen van de Europese
beschavingen aan de hand brengen.15
Daarom bracht hij een groep van wetenschappers en
academici met zich mee – Franse wetenschappers, ingenieurs, landmeters en schrijvers – die
geselecteerd waren door Bonaparte om informatie over Egypte zouden verzamelen en welke
uiteindelijk zouden verzameld en gepubliceerd worden in Déscription de L’Égypte. 16
De studie van de Egyptische Oudheid zou het France culturele prestige heel wat versterken.
Een groot aantal Europeanen, van Herodotus tot Constantin-François de Volney, reisden mee
naar Egypte en schreven over de Egyptische cultuur en geschiedenis. Maar heel wat
Egyptische antiquiteiten waren door geromantiseerde speculatie overroepen.17
Antieke
Egyptische motieven zoals piramides en obelisken waren populair in de decoratieve kunst en
mythische thema’s verschenen in werken zoals de Toverfluit van Mozart. De meeste
Europeanen zagen het Faraonische Egypte als een verloren beschaving. Vele wetenschappers
geloofden dat de hiërogliefen een ‘antieke wijsdom’ vertegenwoordigden, apothekers
verkochten zelf delen van mummies als medicijnen De leden van de Wetenschappelijk
commissie waren teleurgesteld door de onbekoorlijke verschijning van Alexandrië. Daar waar
ze een weelde aan antiquiteiten verwachtten, zagen ze ruines van verwoeste oudheden.18
. De
wetenschappers die Napoleon vergezelden hadden de benodigdheden en de bescherming van
het leger om de sites uit de oudheid, grondiger dan hun voorgangers, te onderzoeken. Op die
manier kon Napoleon er aanspraak op maken dat de Fransen de antieke cultuur hadden
herontdekt en gerestaureerd. De militaire macht en de ontdekte exotische grandeur van het
Faraonische Egypte werd weerspiegeld op het Napoleonistische Frankrijk.19
14 Luthi, 1999. p.12-13 15 Luthi, 1999. p.12-13 16 Russell, 2001, p.1 17
Melanie Byrd, The Napoleonic Institue of Egypt, Napoleonic Scholarship: The Journal of the International
Napoleonic Society, Volume 1, Number 2, December 1998 URL: http://www.napoleon-
series.org/ins/scholarship98/c_institute.html - Geraadpleegd op 13 april 2010 18 Russel, 2001, p.4 19
Byrd, 1998
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 8
L’institut d‟Égypte
Bonaparte installeerde een nieuw Frans centrum in de stad en hij vestigde zich samen met de
staf op de Ezbekyeh plaats. Samen met de architect Jean-Baptiste Lepère bouwde hij een wijk
met grote huizen in Europese stijl. Dit verbaasde de Egyptenaren enorm omwille van de stijl
en meubels. Maar ook de Fransen lieten zich verbazen. Zij leerden de stad kennen en lieten
zich erdoor verleiden. Wanneer zij terug op Franse bodem waren dachten zij met nostalgie en
bewondering terug aan de stad.20
Bonaparte richtte l’Institut d‟Égypte op. Hij ging opzoek naar een ruimte, zo dicht mogelijk
bij Ezbekyeh, waar een drukkerij, chemisch laboratorium, bibliotheek, observatorium en
dergelijke meer konden worden opgericht. Napoleon bracht er alle wetenschappers samen om
de oprichting van l’Institut d‟Égypte te bespreken. Dit instituut werd opgericht om drie
redenen: 1. De vooruitgang en de verspreiding van het verlichtingsidee in Egypte; 2.
Onderzoek, studie en de verspreiding van natuurlijke, industriële en historische
gebeurtenissen in Egypte; 3. Advies geven op de verschillende vragen die gesteld werden aan
de overheid. Het instituut had vier afdelingen: wiskunde, fysica, politieke economie en
literatuur en kunst. Elke afdeling had twaalf leden. Het instituut werd bestuurd door een
bureau dat samengesteld was uit een directeur en een onderdirecteur, trimesterieël verkozen,
en een secretaris.21
L’institut d‟Égypte richtte zich tot het volk. Velen van hen begrepen eerst niet wat de
intentie van het instituut was. Ze deden geen administratie, ze volgden geen religie na, ze
regeerden niet. De wetenschappers van het instituut kregen veel waardering voor hun werk
omdat zij alle bevolkingslagen adviezen gaven en hen verder hielpen met hun werk. De
Fransen waren overtuigd van hun overmacht door hun kennis en de Egyptenaren bleven
verwonderd door de vele nieuwigheden maar ze waren er niet van overtuigd dat deze
innovaties voor hen enig voordeel hadden - alsof een ommekeer niet mocht zijn, behalve dan
een culturele toenadering.22
L’institut d‟Égypte printte een krant de Courrier d’Égypte, waarin algemene informatie over
de Franse bezetting van Egypte te vinden was, maar ook specifieke details over het werk van
het instituut.23
20 Laissus, 1998, p.102-104 21 Laissus, 1998, p.107-108 22 Laissus, 1998, p.198-199 23 Byrd, 1998
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 9
Déscription de l‟Égypte
Napoleon was een universele ondernemer. Vanaf de eerste momenten van de bezetting zag
Napoleon er op toe dat het instituut begon met zijn vergaderingen en experimenten. Alles wat
gezegd of bestudeerd werd, werd opgenomen en later gepubliceerd in de Déscription de
l’Égypte. Wanneer de Fransen Egypte verlieten in 1801, namen de wetenschappers hun
collectie aan kleine artefacten, papyri, mineralen, fauna en flora, tekeningen en aantekeningen
met zich. Aan het einde van de bezetting keerden de Franse wetenschappers terug naar
Frankrijk waar ze hun carrière maar ook hun onderzoek verder zetten. In 1802 schreef
Napoleon een decreet uit dat ervoor zou zorgen dat het Ministerie van Binnenlandse zaken het
werk van de wetenschappers zou publiceren. Het was pas in 1822 dat de Description de
L’Égypte uitgebracht werden de bijhorende atlassen pas in 1828. De laattijdige publicatie was
te wijten aan financiële problemen en een opgelopen achterstand. De Description de l’Égypte
was het eerste uitvoerige werk over egyptologie. Het leverde waardevolle informatie op voor
de eerste generatie van professionele egyptologen.24
Toch was niet iedereen opgezet met de verschijning van het boek. Zo vond Muṣṭafā „Abd al-
ġanī dat het boek Déscription de l’Égypte een racistische oriëntalistische mening verkondigt.
Het is, volgens hem, niets anders dan een beschrijving van Frankrijk en het is geen
beschrijving van Egypte.25
De relatie tussen de Fransen en Egyptenaren
De Egyptenaren in de Franse organisatie
Het politiek kader van de Fransen werd de Egyptenaren als snel duidelijk bij de verklaring
van Bonaparte: toevlucht zoeken bij de ‘ulāma om een instelling op poten te zetten die als
bemiddelaar zou dienen tussen de bezettelingen en bezetters, bevordering van de Egyptenaren
om de administratieve functies in te vullen net omdat ze vertrouwd zijn met de Ottomanen en
aan de Mamlukken26
.
Vanaf het eerste moment dat het Armée d‟Égypte verscheen aan de Egyptische horizon deed
men alle moeite om de Moslims ervan te overtuigen dat “Nous sommes le vrais
musulmans” zoals Bonaparte in zijn verklaring van 2 juli 1798 schreef voor de mensen van
Alexandrië. Samen met zijn team van oriëntalisten gebruikte Napoleon de Egyptische
vijandigheid ten opzichte van de Mamlukken en deed hij een beroep op het revolutionaire
24 Byrd, 1998 25 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, 1998, p. 571 26 Raymond Andre, Egyptiens et Francais au Caire, 1798-1801, 2e edition, 2004, p.96
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 10
idee van gelijke kansen voor iedereen om goedaardige en selectieve oorlog te voeren tegen de
Islam.27
Wat voor de eerste Arabische kroniekschrijver van de expeditie, Abd al-Raḥman al-Jabartī het
meeste indruk maakte was Napoleon’s gebruik van wetenschappers om contact te maken
met de bewoners en de impact van een moderne Europese intellectuele vestiging in gesloten
wijken. Napoleon probeerde overal te bewijzen dat hij vocht voor de Islam. Alles wat hij zei
werd vertaald in het Arabisch van de Koran. Het Franse leger moest altijd rekening houden
met de islamitische gevoeligheid.28
Wanneer het voor Napoleon duidelijk werd dat zijn kracht te klein was om zichzelf te
imponeren op de Egyptenaren, probeerde hij de lokale imams, kadis, muftis en ‘ulāma’s de
Koran te doen interpreteren in het voordeel van het Grande Armée. Zestig ‘ulāma’s die
onderwijs gaven op al-Azhar werden uitgenodigd in zijn wijken om Napoleon’s
bewondering voor de Islam en Moḥammed en zijn duidelijke verering van de Koran te
aanschouwen. Dit werkte en al snel verloor de bevolking van Caïro zijn wantrouwen ten
opzichtte van de bezetters. Later gaf Napoleon aan Kléber strikte instructies om Egypte te
besturen door de Oriëntalisten en de religieuze islamitische leiders wie ze konden
overwinnen. Elke andere vorm van politiek was te duur.
Op zondag 22 juli 1798 verzamelden zich een groep wetenschappers van de expeditie om de
situatie te bespreken en de toekomst te beschouwen. Alleen de ‘ulāma waren gepast om de
rol van bemiddelaar te spelen tussen de indringer en de plaatselijke bevolking.29
Citaat door C. de la Jonquière over de rol van de ‘ulāma als bemiddelaar.
“L’Arabe es l’ennemi des Turks et des Mameluks. Ceux-ci ne l’ont gouverné
que par la force. Les ulemas, les grands cheikhs sont les chefs de la nation arabe; ils
ont la confiance et l’affection de tous les habitans de l‟Égypte…” Pour diriger les
habitants de l‟Égypte il faut des ‘intermédiairers’, des chefs. “J’ai préféré les
ulemas et les docteurs de la loi: 1° parce qu’ils l’étaient naturellement; 2° parce
qu’ils sont les interprètes du Coran, et que les plus grands obstacles que nous avons
éprouvés et que nous éprouvons encore proviennent les idées religieuses; 3° parce que
ces ulemas ont de moeurs douces, aiment la justice, sont riches et animés des bons
27 Saïd, Edward, Oriëntalism, Pantheon Books, 1978, p.82 28 Saïd, 1978, p. 82 29 Raymond, 2004, p.94
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 11
principles de morale… Je les ai intéressés à mon administration. Je me suis servi
d’eux pour parler au people, j’en ai compose les divans de justice; ils ont été le
canal dont je me suis servi pout gouverner le pays.30”
Voordeel voor de Egyptenaren
Heeft Egypte iets gewonnen bij de inval van Bonaparte, zijn troepen en de wetenschappers
met hen? Er moet eerst vermeld worden dat Bonaparte slechts voor een korte periode in
Egypte verbleef. Hij was bewust van zijn militaire en administratieve verantwoordelijkheid en
bleef daarom de rapporten van de officieren, die op missie in de verschillende provincies
waren, grondig bij. Ook volgde hij met stiptheid het werk van de leden van l‟Institut
d‟Égypte. Bonaparte hield ook lange discussies met de „ulāma en in het bijzonder met shayh
al-Charqawy over de toenadering tussen de lokale bevolking en de Fransen. Het materiële
leven verbeterde ook zichtbaar. De Franse industrie bracht instrumenten en technieken voort
die voor het Egyptische volk nog ongekend waren. Door de nieuwe technieken verbeterden de
machines en alsook het fabricatieproces van verschillende goederen zoals muntstukken,
wapens en dergelijke. De introductie van de windmolen bevorderde de meelproductie. Ook de
fabricatie van meubels deed zijn intrede. De Egyptenaren die toegang hadden tot de
bibliotheek en tot het laboratorium van l‟Institut hielden er kennis op na of geraakten
verwikkelt in verbazing, verontrusting en bewondering. Ze konden er over alles wat hen
scheidde van de Westerse kennis nadenken. Ook diegenen die weigerden er zich aan aan te
passen - net zoals ook al-Jabartī geconfronteerd werd met ernstige intellectuele en morele
problemen door de aanwezigheid van de Fransen. Het plotse vertrek van de generaal liet de
andere leden van de expeditie in een benarde situatie. Kléber en Menou volgden de wijze van
Bonaparte maar tijd- en geldgebrek weerhield hen ervan hun projecten af te werken.
Desondanks hebben de Fransen veel politieke, economische, sociale, administratieve en
technische ideeën overgebracht aan de Egyptische bevolking. Ze hebben de aanzet gegeven
maar het was aan de Egyptenaren en hun gouverneurs om dat in zich op te nemen en de weg
naar onafhankelijkheid en vooruitgang te vinden.31
Is de modernisering van Egypte dan bij de Franse expeditie begonnen? Is de vooruitgang in
Egypte dan te danken aan alle innovaties en vooruitstrevende ideeën die de Fransen
meebrachten naar Egypte?
30 Raymond, 2004; p.96 – Geciteerd door C. de La Jonquière 31 Luthi, 1999. p.209-211
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 12
Relatie tussen de Fransen en de Egyptenaren.
“Tijdens deze korte periode vond een historische ontmoeting plaats tussen twee werelden,
tussen twee tegengestelde beschavingen: de actieve filosofie van het Westen ten opzichte van
de religieuze passiviteit van het Westen: de tactiek en de discipline van het Franse leger
tegenover de ongeordende energie van de Mamlukken en de Turken; de ruwheid en de
gelijkheid van de wet tegenover de lukrake leiders van de Turken en de beys van de
Mamlukken; de complexe Europese industrie ten opzichte van de lokale ambachten die de
watermolen en de windmolen nog niet kenden. De Franse expeditie bracht ook met zich mee:
de boekdrukkunst, de verrekijker, een administratie die niet gebaseerd was op pacht,
onderzoekscentrum (l‟Institut de‟Egypte), een fysisch en chemisch laboratorium, de eerste
steen voor een archeologisch museum, enzovoort. Dit alles leerden de Egyptenaren, die niet
voorbereid bleken te zijn voor de aanpassing aan zoveel nieuwigheden, kennen in slechts drie
jaar tijd. Wanneer de Fransen Egypte verlaten is de eerste reactie van de Egyptenaren om al
deze innovaties te verwerpen, maar een nieuw volk was geboren. 32
”
Na de omstreden aankomst van de Fransen keert de rust terug, gingen de zaken goed en werd
het vertrouwen opgebouwd. Relaties tussen de Fransen en de Egyptenaren werden gevormd
en ze leerden elkaar beter kennen. De verwachtingen die de Fransen hadden over de stad
waren niet in vervulling gegaan. Ze troffen er een vuile, arme stad aan. Aan de andere kant
waren de Egyptenaren verrast dat de buitenlandse militairen zich vestigden in de huizen van
de Mamlukken en dat zij de stad iets bijbrachten. De grootste moeilijkheid was de
communicatie. Bonaparte zag nut in het organiseren van manifestaties waar hij respect kon
tonen voor de lokale tradities, in het bijzonder voor de islamitische tradities. Hij voerde een
politiek van toenadering en respect voor het traditionele, met succes. In de zomer van 1798
volgden verschillende festiviteiten elkaar op.33
Ondanks die zomer van 1798 hing een soort van nervositeit in de stad ten gevolge van de
bezetting. Dat werd zichtbaar in samenspel met de interne moeilijkheden en de problemen
rond de evolutie van de internationale situatie.34
De bezetters voelden dat de moderne beschaving geaccepteerd werd door de Egyptische
bevolking maar dit bleek ingewikkelder te zijn. Aan de ene kant waren de Egyptenaren geen
slachtoffer geworden van de intense motivaties van de Fransen. Maar aan de andere kant
32 Luthi, 1999. p.16 33 Raymond, 2004, p.103-109 34 Raymond, 2004, p.110
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 13
ervoeren zij de ongemakken die de innovaties, die hen werden opgelegd, met zich
meebrachten, onder de noemer van modernisering. Het dagelijkse leven van de inwoners
veranderde door een aantal maatregelen. Deze maatregelen voelden aan als een inbreuk op
hun traditionele leven. Zo werden bijvoorbeeld de poorten van de stad afgebroken en de
graven werden weggehaald op begraafplaatsen.35
Er vonden kleine schermutselingen plaats.
Het Franse leger wist zich niet altijd te gedragen. Zo stalen zij bijvoorbeeld fruit uit de tuinen
of beledigden zij in het openbaar vrouwen. Ook de vele beledigingen ten opzichte van de
islamitische tradities zoals tijdens de ramadan, de last waaronder vele inwoners van de stad
leden, bracht deze in beroering. Natuurlijk lokten de grondbelastingen de meeste wroeging
uit.36
De middenklasse werd in haar geldbuidel geraakt door de algemene stagnatie van handel
met het Midden-Oosten en Europa. Dit was ook een gevolg van de invasie en blokkade.37
De revoltes
“De Fransen kwamen niet met geweld aan in Egypte in het jaar 1798. Ze volgen een missie
na die de Egyptenaren zou bevrijden van hun lange onderdrukking door de Mamlukken. Ze
brengen een universele boodschap die verwikkeld is met de ideeën van de Franse republiek én
deze van de Islam. Opdat het opzet van Bonaparte zou kunnen slagen, volstaat het niet om
Egypte kort te houden, hij moet haar verleiden.38”
De Egyptische bevolking was moeilijk in toom te houden. De tegenstand concentreerde zich
niet alleen in Alexandrië en Cairo maar vond ook plaats op het platteland van de Delta en de
Saïd.39
De verklaring van Bonaparte waarin hij alle respect toonde voor de Islam was niet
genoeg voor de Egyptenaren. Ze geloofden ook niet dat de komst van de Fransen alleen maar
tot doel had de Mamlukken te verjagen en Egypte terug op orde te brengen. De bedoeïenen uit
de woestijn startten een gewapend verzet, alsook de boeren op het platteland en de
stadsmensen. Er vonden in Cairo twee opstanden plaats die de Fransen op een brutale manier
onderdrukten. Maar het grootste verzet kwam uit het Zuiden van de Mamlukken. Deze
Mamlukken trainden al jonge mannen die door hen in hun bezit waren genomen. Vanuit het
Zuiden vielen zij de Franse troepen voortdurend aan.40
35 Raymond, 2004, p.112-113 36 Raymond, 2004, p.115 37 Gran, 1979, p. 31 38 Raymond, 2004, p.283 39 Ra‟ūf „Abbās, Nasser Aḥmed Ibrāhim, Mā’tā ‘ām ‘alā al-ḥamla al-faransiya (ru’wiya maṣriya)
,Société Égyptienne d‟Études Historique, 2008, p.5-14 40 Khaled Fahmy, Mehmet Ali, from Ottoman Governor to Ruler of Egypt, Oneworld Publications, Oxford, 2009,
p.10
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 14
Verfransing vs Egyptisering
Rond 1800 had de stad Caïro ongeveer 1200 cafés. Er openden talloze voedingswinkeltjes die
hun voedsel dat ze verkochten, aanpasten aan hun buitenlandse klanten. Ook luxegoederen
werden er als maar meer verkocht. Laissus spreekt over de ‘verfransing’.41
Wetenschappers, ingenieurs en kunstenaars begonnen zich beetje bij beetje aan te passen aan
de Egyptische gewoontes. Ze lieten hun snorren en baarden groeien, ze leurden aan de pijp en
ze dronken koffie.42
Om het gemis van het Westerse leger tegen te gaan liet Bonaparte een
vloot overkomen die de noden van het leger zouden vervullen. Echtgenotes, komedianten,
ballerina’s, marionetten, Franse vrouwen, distillateurs, tuiniers en hun familie vertrokken in
de zomer van 1798 richting Egypte.43
Na enkele maanden van Franse aanwezigheid zag men
meer en meer vrouwen in de straten omdat deze bij in de Franse huizen woonden waar zij op
een Europese manier leefden. Ze kleedden zich Europees, ze reden te paard en durfden zonder
sluier de stad door te rijden. Deze vrouwen kregen de absolute vrijheid. De vrouwen konden
het huis uit omdat het Franse volk speciale manieren hadden om met vrouwen om te gaan.44
“De expeditie naar Egypte is meer dan een militaire invasie, ze is het begin van een
kolonisatie. De Fransen installeerden zich in Egypte om er te blijven. Ze zetten in Caïro of
daar rond verschillende centrale diensten op, die beheerd werden door de administratie van
het leger en door wetenschappers.”45
Na enkele maanden door te brengen in Egypte begonnen de Fransen, in het bijzonder de
wetenschappers, hun ervaringen te verzamelen en leerden zij beetje bij beetje de gemeenschap
waarin ze leefden kennen. Vooral in de grote steden werd samenleven een feit. De eerste
schok voor de militairen van het Westerse leger was de ellende van het volk. Na enkele weken
merkten zij de passiviteit op die hun kennis op vele vlakken zoals morale en fysische kennis,
wetenschappelijke kennis en de schone kunst, inbond. Het meest simpele stond nog in zijn
kinderschoenen. In Caïro kon slechts een op vier van de mannen lezen.46
Deze onwetendheid
van de Egyptenaren is het gevolg van een totaal gebrek aan nieuwsgierigheid en dat is niet te
41 Laissus, Yves, L’Egypte, une aventure savante 1798-1801, 1998, p.155 42 Laissus, 1998, p.147 43 Laissus, 1998, p.157 44 Laissus, 1998, p.153-154 45 Laissus, 1998, p.159 46 Laissus, 1998, p.193-194
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 15
begrijpen voor de Europeanen.47
Ondanks deze onverschilligheid deden de Fransen pogingen
om te communiceren. Sommigen spraken de Arabische taal en konden zo contacten leggen
met de Egyptenaren. Anderen deden een inspanning om de taal te leren zodat ze de mensen
beter zouden begrijpen.48
“In Egypte vond een schok plaats tussen de twee culturen maar de
grote verschillen tussen beide belette hen de vonk te doen overslaan.”49
Wanneer de Fransen Egypte verlaten Door het verlies van de Franse vloot in Abūkir, de isolatie van het leger, het negatieve
antwoord van de regering op de vraag naar meer mankrachten en uitrusting te zenden en
vooral de politieke en militaire veranderde situatie in Europa, liet Bonaparte twee vloten in
gereedheid brengen om de terugtocht naar Frankrijk te maken. Hij vertrouwde zijn plannen en
ideeën toe aan zijn trouwe en minder trouwe medewerkers.50
Bonaparte liet zijn Egyptische
leger achter onder het bevel van generaal Kléber. De diepste wens van Kléber was om Egypte
verlaten met gedachte dat het geen overwinning maar ook geen nederlaag was. Hij wou het
land honorabel verlaten. Deze opportuniteit bood zich in januari 1800 aan wanneer Kléber een
vredesdocument ondertekende dat stabiliteit in het Mediterraans gebied voorzag en vooral de
kans inhield dat de Fransen Egypte konden verlaten.51
In het volgende gedeelde worden drie visies op de start van de modernisering in Egypte
weergegeven. Deze visies worden telkens eerst algemeen ingeleid en daarna volgen
verscheidene meningen van een aantal historiografen.
47 Laissus, 1998, p.195 48 Laissus, 1998, p.197 49 Laissus, 1998, p.202 50 Russel, 2001, p.9 51 Russel, 2001, p.10
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 16
Eerste visie: Transformaties aan het einde van de achttiende eeuw
In het verleden werd de Egyptische geschiedenis van de achttiende eeuw door de meeste
geleerden beschouwd als een aanvullend aspect van het Ottomaanse rijk of als een bijproduct
van internationale relaties. Daardoor is de basis van de geschiedenis van deze periode
gebaseerd op twee veronderstellingen: ten eerste dat het een periode van chaos en anarchie
was waarin weinig historische gebeurtenissen plaatsvonden. Ten tweede wordt ze beschouwd
als een periode van intellectueel verval waarin men alleen maar eindeloze commentaren en
glossaria van middeleeuwse teksten schreef en bitter weinig over vernieuwende dingen. De
auteurs van Déscription de l’Égypte, het standaard naslagwerk in het Westen voor deze
periode, versterkten het beeld van de trieste toestand van het Egyptische intellectuele leven.52
Was er tijdens de Ottomaanse periode een kladversie van de culturele renaissance (nahḍa) dat
de Franse expeditie verstikt zou hebben? Of moet men denken dat de Franse bezetting het
startschot voor de renaissance gegeven heeft? Gamāl al-dīn al-Shayyāl geloofde als één van
de eersten dat de kiemen van een hernieuwde intellectualiteit reeds aanwezig waren voor de
expeditie. Maar dit idee vond geen weerklank bij de Egyptische historiografen totdat de
Amerikaans historiograaf Peter Gran het debat heropende. 53
In welke situatie Egypte zich bevond aan het einde van de achttiende eeuw wordt geschetst
aan de hand van Peter Gran zijn boek Islamic Roots of Capitalism, Egypt 1760-1840. Het
boek, dat verscheen in 1979, wakkerde het debat rond de Franse expeditie aan in de Arabische
wereld en Westerse kringen. Peter Gran weigert het jaar 1798 als begin van de modernisering
en culturele renaissance in Egypte te aanvaarden.54
Peter Gran presenteert zijn controversiële aanpak dat deel uit maakt van het Amerikaanse
linkse denken. Hij stelt een aantal vragen in zijn werk en hij neemt aan dat de antwoorden te
vinden zijn door de commentaren en glossaria, die eerder genegeerd werden, te onderzoeken.
Hij toont aan dat deze werken een actief intellectueel leven onthullen dat de veranderende
economische situatie toen weerspiegelde.55
De centrale thesis in dit boek is dat de
inspanningen van de ‘ulāma in de periode van 1760, het jaar waarin ‘Alī Bek al-Kabīr
leider van Egypte werd, tot 1840 een ontwikkeling plaats vond op vlak van de seculaire
cultuur die het kapitalisme ten goede kwam. Hij meent dat de expeditie van Napoleon de
52 Gran, 1979, vii (voorwoord van Professor Afāf Lutfī Al-Sayyid Marsot) 53 Ramadān al-Khūlī et ‘Abd al-Rāziq ‘Īsā, ‘Un bilan controversé. Le point de vue des historiens
égyptiens’, Egypte/Monde Arabe, Deuxième série, 1, 1999,
URL: htp://ema.revues.org/index713.html Geraadpleegd op 27 maart. 54 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, 2008, p.569 55 Gran, 1979; vii (voorwoord van Professor Afaf Lutfi Al-Sayyid Marsot)
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 17
wetenschappelijke zaken en de handel van de middenklasse kwaad deed. Gran opteert voor de
aanpak van de Egyptische geschiedenis in de periode 1760-1840 als een overgang naar een
kapitalistische natie. Dit is in tegenstelling tot de traditionele uitleg waar deze periode
gekenmerkt is door verval en ontwaking door het moderne Europa.56
Laat ons eerst de politieke en economische situatie aan het einde van achttiende eeuw
bekijken.
De strijd tussen het Ottomaanse rijk en het Mamlukse rijk aan het einde van de zestiende
eeuw resulteerde in de nederlaag van de Mamlukken in Syrië en Egypte en de Ottomaanse
bezetting van Egypte. Egypte was dus een provincie van het Ottomaanse rijk. Toch hadden de
Mamlukkenprinsen nog heel wat macht in handen terwijl ze onder het gezag stonden van een
Ottomaanse onderkoning. Ze vervulden de rol van plaatselijke elite.57
De kracht van de
Mamlukken kwam er ten gevolge van de verbonden die ze gesloten hadden met buitenlandse
en inheemse handelaars. Het was een verbond dat gevormd was tegen de Ottomaanse
aanwezigheid in Egypte. De Mamlukken waren in staat om zowel hun vijanden en het
Ottomaanse administratieve apparaat te beheersen. Zij beheerden alle instellingen van de
maatschappij. Op die manier slaagden ze erin in de financiële bureaucratie te infiltreren. De
Mamlukken waren rijk en hadden vele buitenlandse relaties. Vijfentwintig Mamlukse beys
deelden de effectieve administratie van het grondgebied. Door hun constante
meningsverschillen lieten ze de regering over aan de anarchie. Aan de vooravond van de
Franse expeditie vervulden twee mannen de functie van shayh al-Balad. Murad Bey en
Ibrahim Bey regeerden samen het land. Ibrahim nam het civiele gezag voor zich en Murad
hield zich bezig met de militaire zaken. In die tijd was Egypte een land van rivaliteit en
constante conflicten geworden.58
De invasie van Bonaparte had een effectieve impact op de
controle en de macht die de Mamlukse beys in Egypte verkregen hadden. De Fransen
verdreven hen uit hun huizen, sneden hun handelsrelaties met Arabië en Jemen af en namen
hun landbouwleengoed in beslag. De Mamlukken trokken zich terug naar het zuiden nadat ze
in de Strijd om de Piramides op 21 juli 1798 verslagen werden. Eén van hun leiders, Ibrahim
Bey trok naar Syrië om de Fransen van daaruit te attaqueren.59
Toch was Napoleon onder de
indruk van de kracht van de Mamlukken en maakte daar later gebruik van.
56 Nelly Hanna & Raouf Abbas, Society and Economy in Egypt and he Eastern Mediterranean 1600-1900, Cairo
–New York, 2005, p.12 57 http://www.sis.gov.eg/En/Story.aspx?sid=1662 – geraadpleegd op 14 april 2010 58 Luthi, 1999. p.10-13 59 Khaled Fahmy, Mehmet Ali, from Ottoman Governor to Ruler of Egypt, Oneworld Publications, Oxford, 2009,
p.11
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 18
Kortom, de militaire situatie was bedroevend en de economische omstandigheden waren
desastreus. De Franse expeditie stond de ‘ulāma en de grote onderhandelaars toe om een
alternatief voor het Mamlukkenregime te beschouwen. De Franse expeditie bracht een
complete transformatie van het regeringssysteem met zich mee maar in een volledige
tegengestelde richting dan wat de Egyptische elite verwachtten.60
Op economische vlak was de impact van de Europese industriële revolutie dat ze de waarde
van de landbouwgrond deed stijgen en dat de competitie in de commerciële sector intenser
werd. Het jaar 1760 is de datum voor het begin van een lang proces waarin de commerciële
sector werd losgewrikt uit inheemse handen, een proces dat voor sociale formaties zorgde.
Voor de rijke klasses van Egypte werden prijzen uitgereikt wanneer zij hun relatie met de
Ottomanen verbroken en zich tot Europa richtten. Dit hield toegang tot luxeproducten en
wapen, geïmporteerd vanuit Europa, in.61
De situatie van de Egyptische middenklasse veranderde. Deze klasse, dat zijn de „ulāma en de
Egyptische handelaars, voelden zich geblokkeerd door de opkomende kapitalistische
wereldeconomie. De meesten hadden geen kapitaal om land te kopen of om voordeel te halen
uit de buitenlandse handel. Zij waren dus niet sterk genoeg om met de buitenlandse handel te
concurreren. Er waren heel veel verticale relaties in de maatschappij. Zo kon een Mamlukse
aristocraat naast een arme kunstenaar gaan zitten in het salon. Maar aan het einde van de
achttiende eeuw had deze veranderde positie van de middenklasse invloed op hun culturele
leven. De relaties tussen de klasses werd duidelijker en de culturele integratie werd zwakker.
Aan het begin van de negentiende eeuw was de strijd tussen de Egyptische en buitenlandse
handelaars gedaan en nam de staat de touwtjes in handen.62
Volgens het traditionele beeld van Egypte in de periode van de Mamlukken was Egypte dus
een land van barbarisme en anarchie. Maar Gran merkt in deze periode een bloeiende
landbouw en een stijgende export met Europa op. De groei van moderne producten die
beschikbaar waren voor de Europese elite, leidde tot een groot keerpunt. Grote delen van de
ambachten waren onderbemand aan het einde van de achttiende eeuw. Deze verandering
bracht een eind aan de gildes die karakteriserend waren voor de middeleeuwen.63
Vóór de
Franse expeditie werd commercieel investeren toegankelijk voor nieuwe sociale groepen. Aan
het begin van de eeuw zijn de ‘ulāma, vrouwen en grote onderhandelaars beginnen te
60 Afaf Lufti al-Sayid Marsot, ‘L’expédition d’Egypte et le débat sur la modernité’, Egypt/Monde Arabe,
Deuxième ssérie, 1, 1999, p.52
URL: http://ema.revues.org/index716.html. Geraadpleegd op 28 maart 2010. 61 Hanna & Abbas, 2005, p.12 62 Hanna & Abbas, 2005, p.13-14 63 Gran, 1979, p.178
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 19
investeren in fiscale concessies.64
Men kan zich dus de vraag stellen wat er zou gebeurd zijn
met Egypte als de Franse expeditie er niet geweest was? Zou Egypte zelf gegroeid zijn en de
modernisering op eigen tempo gekomen zijn? Of net niet?
Net zoals Peter Gran meent ook Afaf Lufti al-Sayyid Marsot dat de sociale transformaties
werden verstoord door de Franse expeditie en afgebroken door het regime dat zij navolgden.
Afaf Lufti al-Sayyid Marsot stelt een exogene ontwikkeling (d.i. modernisering van buitenaf)
versus endogene ontwikkeling (d.i. de maatschappij veroorzaakt zelf de modernisering en de
hervormingen schieten geen wortel als ze niet beantwoorden aan de noden van de
maatschappij) vast.65
Marsot meent dat de ‘ulāma en het volk lang gehoorzaam bleven aan
de Ottomanen en de Mamlukken maar dat dit vlak voor de Franse bezetting begon te
veranderen. De ‘ulāma toonde aan dat zij in staat waren om voor zichzelf en het volk op te
komen. Deze trend werd door de Franse expeditie afgebroken.66
Volgens Afaf Lufti al-Sayid
Marsot zijn de Fransen naar Egypte gegaan om te ontdekken maar ze deden dit met een
diepgeworteld superioriteitsgevoel dat in strijd was met een vrij dialoog met de Egyptenaren.
Naast de taalbarrière voor de Egyptenaren was er ook die van de religie en de angst voor het
omgaan met de Fransen. De geschiedenis van de kolonisatie geeft een aantal voorbeelden van
waardes en ideeën die verworpen werden door de maatschappij omdat ze te buitenlands waren
of omdat ze verbonden waren aan een andere religie of omdat ze van de kolonisator waren en
het ingaan tegen de modernisering de enige manier was om te protesteren tegen de
kolonisator. Aan het begin van de industriële revolutie ziet men dat de arbeiders de machines
afbraken omdat ze het ervoeren als een manier om hun broodwinning af te nemen. Het is pas
later wanneer ze zagen dat de machines rijkdom produceerden dat de industrialisatie
algemeen aanvaard werd. Wanneer men wil dat de veranderingen aanvaard worden dan moet
het systeem dat ze in de plaats willen stellen beter zijn dan het voorgaande systeem.67
Een
buitenlands volk kan de veranderingen in een land niet afdwingen. De veranderingen moeten
geaccepteerd worden door de lokale bevolking en ze moeten voorzien in hun noden. Met mag
de vooruitgang niet tot een wet verheffen. Men mag ze alleen maar introduceren, met zorg
behandelen en het resultaat afwachten. Daarenboven is verandering niet altijd wenselijk. De
Franse expeditie naar Egypte was van een te korte duur zodat we niet kunnen weten of de
expeditie de aanzet was voor de verdere modernisering, aldus Marsot.68
64 Afaf Lufti al-Sayid Marsot, 1999, p.49-50 65 Afaf Lufti al-Sayid Marsot, 1999, p.47 66 Afaf Lufti al-Sayid Marsot, 1999, p.51 67 Afaf Lufti al-Sayid Marsot, 1999, p.53 68 Afaf Lufti al-Sayid Marsot, 1999, p.54
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 20
In verband met de eerder besproken doelstellingen van de expeditie maakt Gran een
opmerking. Gran meent dat deze vooropgestelde doelen met een korreltje zout moeten worden
genomen.69
Zo meent hij dat Frankrijk resoluut verslagen was door Engeland in de
Zevenjarige oorlog. Het was duidelijk dat Frankrijk op zee de zwakste was ten opzichte van
Engeland. Waarom kreeg Napoleon de toestemming om met een landleger een overzeese
expeditie te doen? Verwachtten zij echt dat ze de route naar India konden bemachtigen
wanneer ze er nog niet in slaagden de Mediterrane zee te domineren? Wat was het karakter
van de Egyptische maatschappij dat Frankrijk aantrok en dat uiteindelijk een overzeese
invasie rechtvaardigde in een tijd waar Frankrijk de zeeën niet domineerde? Gran stelt dat
Egypte een land met een zwak tribuutsysteem was. Het was tevens zwak in die zin dat de
inning van de grondbelasting afhankelijk was van de centrale regering. Het was tevens zwak
in die zin dat continuïteit van het systeem afhankelijk was van de actieve samenwerking van
de rijke boeren. Tot slot was Egypte ook kwetsbaar ten opzichte van Europa in die zin dat zijn
commerciële sector, die vooral in de stad Cairo geconcentreerd was, niet in proportie was.70
Ook Jalāl Kishk streeft naar de bevestiging dat Egypte geen geabsorbeerde Ottomaanse
kolonie was in de middeleeuwen. Hij steunde daarvoor op een aantal feiten zoals de
overwinning van de Mamlukse beys op de macht in de zeventiende eeuw, de taksen die
Egypte betaalden aan de Turken in deze periode, die gradueel verminderden en de
marionettenrol van de Turkse pasha ten opzichte van de Mamlukse beys. Later was er geen
enkele Turkse heer in Egypte te vinden. Egypte was vóór de expeditie getuige van de
culturele en religieuze renaissance, beweert Kishk.71
Het was dus niet alleen op economische vlak maar ook op sociaal vlak en op politiek vlak dat
Egypte transformaties doormaakte. Deze historiografen menen dat de komst van de Franse
expeditie deze transformaties verstoorden.
André Raymond was een van de eerste wetenschappers die de mogelijkheid vooropstelde om
het achttiende eeuwse Egypte te bestuderen als een geschiedenis door dezelfde methodes te
gebruiken als bij de studie van andere Mediterrane of Europese regio’s. Het achttiende
eeuwse Egypte werd voordien aanschouwd als de laatste fase van het millennium. Zijn werk
69 Gran, 1979, p. 28 70 Gran, 1979, p. 11 71 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, 2008, p.575
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 21
toonde aan dat er een dynamische geschiedenis en maatschappij aanwezig was en dat
materiële voorwaarden een effect hadden op de maatschappij. De twee eeuwen, die de Franse
expeditie en het leiderschap van Moḥammed ‘Alī voorafgingen, waren gekenmerkt door
sociale veranderingen, het conflict over grondstoffen en de machtstrijd tussen de Mamlukken
en de staat. Deze aanpak was een alternatief perspectief voor het aloude perspectief dat de
Ottomaanse studie domineerde, namelijk dat de Ottomaanse geschiedenis kon opgesplitst
worden in twee periodes. De eerste periode was de ‘klassieke tijd’van de zestiende eeuw
en de tweede periode was deze van het verval in de zeventiende en achttiende eeuw.
Raymond ging niet expliciet akkoord met deze periodisering maar hij toonde in zijn werk aan
dat er andere manieren waren om de veranderingen te begrijpen. Zoals eerder vermeldt in
deze tekst ondergingen de gildes en ambachten een transformatie in de zeventiende en
achttiende eeuw. André Raymond onderzocht in zijn werk Artisans et Commerçants deze
gildes en ambachten. Zijn onderzoek was vooral gebaseerd op rechtbankverslagen. Dit
plaatste de ambachtgildes in een dynamisch licht in een tijd waar de maatschappij
veranderingen onderging en leidde onder de gevolgen van de ontwikkelingen waarover zijn
geen controle hadden. De gildes werden bestudeerd in relatie tot de veranderende
machtstructuur. De relatie tussen de gildes en de machtstructuur onderging een dramatische
transformatie tussen de late zeventiende en achttiende eeuw. De gildes waren geen statische
blok meer in de sociale en economische context. De studie van de gildes toonde aan dat zij
aangetast waren door de daden van de regerende klasse maar dat zij ook een invloed hadden
op de economie. Raymond wijst op de crisis in de laatste twee decennia van de achttiende
eeuw maar hij gaat niet direct mee in de denkwijze van de traditionele Franse wetenschap, die
meent dat de Franse expeditie een einde bracht aan het verval. Toch hanteert hij het jaar 1798
als een keerpunt. Deze keuze heeft een praktische uitleg. De bronnen van de zeventiende en
achttiende eeuw zijn verschillend van deze van de negentiende eeuw. Wetenschappers die
vertrouwd waren met de bronnen van de achttiende eeuw hadden nu een andere soort van
bronnen voor zich wanneer ze de negentiende eeuw bestudeerden. De verslagen van de
rechtbanken verminderden opmerkbaar omdat het gerechtelijk systeem gereorganiseerd was.
Er verschenen tal van staatsdocumenten in alle vormen: over de industrie die Moḥammed
‘Alī creëerde, over het onderwijs, het leger, enzovoort. De wetenschapper wordt hier
geconfronteerd met bronnen die niet vergelijkbaar zijn met deze van de zeventiende of
achttiende eeuw. Dat is de reden waarom André Raymond het jaar 1798 als keerpunt in de
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 22
geschiedenis koos. Het ging Raymond dus meer om praktische redenen dan om bredere
historische redenen.72
Voor ‘Abdellāh ‘Azabāwī is het duidelijk: er was sprake van een intellectuele ontwaking
in het laatste kwart van de achttiende eeuw. Hij verwijst hiervoor naar de vele glossaria en
commentaren uit die tijd. De culturele hernieuwing sloeg meer op de traditionele
moslimwetenschappen dan op de toegepaste wetenschappen. Maar deze traditionele
wetenschappen uit de Ottomaanse periode mogen niet genegeerd worden: Hasan al-Jabartī
was gepassioneerd door de sterrenkunde, anderen waren geïnteresseerd in de wiskunde. Deze
twee wetenschappen werden thuis onderwezen, ver weg van de moskee al-Azhar waar deze
disciplines niet aanvaard werden. Dit soort van onderwijs werd natuurlijk duur betaald. Aan
het einde van de achttiende eeuw onderging ook de fiqh (d.i. het islamitische recht) een
evolutie. Dit alles is volgens hem deel van de intellectuele ontwaking aan het einde van de
achttiende eeuw.73
Latīfa Sālim beschrijft de intellectuele bewustwording in het laatste kwart van de achttiende
eeuws als een reactie dat zich altijd voordoet aan het einde van periode van achteruitgang en
zwakte van zodra een heropleving van start gaat. Dit was het geval aan het einde van de
achttiende eeuw. Volgens Sālim is dat het resultaat van een revaluatie van de rol van
de’ulāma van de Azhar dat vele zwakheden opmerkte. “We mogen niet ontkennen dat de
expeditie een schok veroorzaakte: innovatieve mannen komen aan met hun ideeën en waarden
in een maatschappij die erg verschillend is van hun maatschappij en bijgevolg is hun
hernieuwing niet meer dan een radicale representatie van Europese waarden”,zegt Salim.
Volgens Sālim heeft Moḥammed „Alī begrepen dat sommigen Egyptenaren de Fransen
wilden imiteren omdat zij meer ontwikkeld waren en er geen enkele reden was om die ideeën
te verwerpen. Op die manier heeft Moḥammed „Alī zijn pad geëffend.74
Hasan ‘Uthmān moedigt aan tot de studie van het Ottomaanse Egypte. Hij beweert dat de
nationale archieven miljoenen documenten bevatten die essentieel zijn voor de vorming van
de geschiedenis van Egypte. Deze documenten gaan over het begin van de Ottomaanse
periode tot de machtsinname van Mohammed ‘Alī. Zij bevatten alsook vele Europese
72 Hanna & Abbas, 2005, p.1-6 73 Ramadān al-Khūlī et „Abd al-Rāziq „Īsā, 1999, p.31 74 Ramadān al-Khūlī et „Abd al-Rāziq „Īsā, 1999, p.32
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 23
bronnen. Al deze documenten zijn voor het grootste deel nog niet geraadpleegd, toch niet
door Arabische onderzoekers.75
Maar niet iedereen gaat akkoord met de stelling dat er een moderniseringsgolf aan de gang
was aan het einde van de achttiende eeuw. Zo merkt ‘Abd al-Wahhāb Bakr dan op dat
Egypte zich onder het tweemanschap van Ibrahim en Murad bevond wanneer de Franse
expeditie aankwam. De enige zorg was dat ze het land zouden leegroven. Het Ottomaanse rijk
oefende alleen een nominale autoriteit uit en had geen enkel beschavingsproject of
modernisering voor ogen. Noch bij de Ottomanen, noch bij de Mamlukken is er geen enkele
indicatie dat een initiatief voor een moderniseringsproject aanwezig was. Volgens hem was de
expeditie naar Egypte een pure koloniale en militaire expeditie die geen culturele doelen voor
ogen had.76
Tweede visie: De Arabische culturele renaissance dankzij
Napoleon
Vele onderzoekers wijzen gewoonlijk het begin van de culturele renaissance (nahḍa) toe aan
het jaar 1798 wanneer Napoleon Egypte veroverde. Met de beschouwing dat deze datum
voorbeeld is voor een directe confrontatie tussen het Westen en het Oosten of anders gezegd
tussen het Ottomaanse kalifaat en de Europese industriëlen in het Arabische Oosten, en tussen
Egypte en Engeland, en tussen het Arabische Maghreb en Frankrijk. In het kader van deze
confrontaties kende men een periode van opkomende wrijving met het Westen en de
verspreiding van het onderwijs en de groei van de culturele maatschappij en de politieke
bewegingen.77
Moḥammed Kāmil Dāhir is tevreden met wat de Franse strijd teweegbracht in het Arabische
bewustzijn. Hij noemt dit de „moderniteitschok‟. Deze schok ontwaakte de Arabische mens
uit zijn langdurige sloomheid Na ongeveer twee eeuwen begon de Arabische mens te
ontwaken uit een diepe slaap. Dit was net na de aanvaring met de beschaving van de nieuwe
wereld.
Daarna maakte Adūnis vergelijkingen tussen verschillende eindes van de voorgaande periodes
die de moderne Arabische renaissance aanwezen en die haar bevrijdde van „de donkere
75 Ramadān al-Khūlī et „Abd al-Rāziq „Īsā, 1999, p.26 76 Ramadān al-Khūlī et „Abd al-Rāziq „Īsā, 1999, p.29 77 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, 2008, p.570-575
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 24
periode‟.78
Een aantal van deze eindes zijn: de val van Bagdad door het toedoen van de
Mongolen in het jaar 1258, het jaar 1798 of op het einde van de achttiende eeuw of het
herinvoeren van de Ottomaanse grondwet in het jaar 1908 of het einde van de eerste
wereldoorlog in 1918. Vervolgens selecteerde Adūnis het jaar 1798 als het einde van de
„donkere periode‟ en als het begin van de renaissance niet omdat de Franse cultuur invloed
had op de manier van denken en waarderen maar omdat ze had een invloed uitoefende op de
manier van leven.79
Mahir al-Sjarīf benadrukt de rol van de Franse expeditie in de overwinning van de Arabieren
op hun onderontwikkeling. Er verschenen vormen van de Arabische renaissance aan het begin
van de negentiende eeuw nadat de Arabieren en moslims zich bewust werden van hun
onderontwikkeling. Ze zagen de nood aan een heropleving na lang tijden van verval in.
Volgens hem speelde de wrijving met het Westen een hoofdrol in het verschijnen van deze
bewustwording.80
Moḥammed „Abd al-Jabarī benadrukt de verschillende dimensies van de Franse expeditie naar
Egypte doorheen de visie op de situatie van Egypte en de Europese moderniteit van die tijd.
De expeditie van Napoleon verschoof de drie pilaren waarop de Europese moderniteit
ontstaan was: kracht, strijd en kennis. Ter uitdrukking van deze factoren in relatie met het
Arabische renaissanceproject weerspiegelt hij deze aan: koloniale uitbreiding, Europese
Engelse Franse competitie en het moderne denken.81
Louis Awad meent dat de Franse expeditie de grens tussen twee verschillende werelden die in
alles verschillen: een wereldcentrum dat uitreikt met lange Mamlukse Turkse periode dat tot
zijn einde kwam in het jaar 1798 en waarin een aantal exclusieve economische revoluties
plaatsvonden die niet toebehoorden of juist wel toebehoorden aan elk gekend politiek of
socialistisch of cultureel idee. Én de wereld waarin niet over iedere beweging
gecommuniceerd werd tenzij ze voorzien was van een duidelijke politieke ideologie of een
klare socialistische ideologie of een duidelijke culturele stroming welke zijn richting ook is.
Vanuit dit principe begint de expeditie van Napoleon naar Egypte. Zij is de politieke basis
voor de bouw van een staatsstructuur naar het moderne model. Zij is de directe oorzaak voor
78 De donkere periode slaat hier op de middeleeuwen. 79 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, 2008, p.576-577 80 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, 2008, p.576-577 81 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, 2008, p.577
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 25
de economische en materialistische ontwikkelingen die voor Egypte nieuw zijn en resulteren
in een ontruiming van de Mamlukse Turkse feodale staat tijdens de expeditie. De verklaring
die Napoleon gezonden heeft voor de verdeling van Alexandrië voor en tijdens zijn inval
leidde tot het voeden van de Egyptische nationalistische wind en overtuigde de Egyptenaren
voor een revolutie op de Mamlukken, althans volgens Louis Awad.
Na de inval van Napoleon in Cairo ontstond de opbouw van de eerste Egyptische regering.
Daarna werd het eerste Egyptische parlement geïnstalleerd dat in die tijd gekend was als „het
algemeen bureau‟. Deze vernieuwing van het regime van de regering heeft, zoals ook Louis
Awad meent, geleid naar drie hoofdresultaten:
1. Dat de Egyptische bevolking doorheen de formele goedkeuring of de rechtsgeldigheid of de
grondwettelijkheid van de rechten van de overheerser tijdens de periodes van de Turkse –
Mamlukse regering, begrepen heeft dat dit de enige oplossing is.
2. Dat de Egyptische regering, die ontstaan is door de Fransen, het eerste onderwijs voor de
Egyptenaren installeerden, doordat ze het gezag en haar verantwoordelijkheid na-aapten.
3. Dat de Egyptische regering in staat was om de meeste verloren belangen voor de
Egyptenaren te vorderen.
Louis Awad meent dat Napoleon de man was die in Egypte aankwam met de beginselen van
de Franse revolutie. Hij was in staat eisen te stellen zonder de feodale staat of de Mamlukse
verplichting te liquideren en de voorrechten van de klasses af te schaffen maar hij schafte de
ongelijkheden tussen de klasses af. Hij werd beschreven als een man die het lot naar zijn hand
zet. Dat is een machtverandering. Louis Awad baseerde zich op de chronologische
beschrijving van de periodes van de Franse expeditie en de bronnen van al-Jabartī. Hij
beschouwt hem als een persoon met een open-minded houding die onder de indruk was van
de Franse cultuur. Later bekritiseert hij hem, bijvoorbeeld zijn standpunt over het gedrag van
enkele vrouwen met soldaten van de Franse expeditie. Hij vindt de standpunten, waarin al-
Jabartī zijn bewondering voor de onderneming van de Fransen met de invasie van Egypte en
de afscheiding van de Mamlukken uitdrukt, betreurenswaardig.82
Deze werken ontstonden dus doorheen de geschiedenis van de moderne Arabische
renaissance en deze werken zien de Franse strijd als begin van deze renaissance. Ze reikten
niet tot de gebeurtenissen van de Franse strijd of de situatie van de Egyptische maatschappij
voor en tijdens de expeditie. Maar ze plaatsten het jaar van de inval van Napoleon in Egypte
82 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, 2008, p.570-575
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 26
„1798‟ als distinctieve indicatie voor het begin van de moderne renaissance en als besliste en
plechtige datum tussen de twee werelden. De eerste weerspiegelt de donkere tijden en de
andere drukt de modernisering en de vooruitgang uit. En dat doorheen een controversieel
proces dat moderniseringen inhoudt waarbij de Fransen Egypte binnengingen en de
Egyptenaren geleidelijk aan bewust werden van hun onderontwikkeling ten opzichte van het
Westen.83
Ra’ūf ‘Abbās van de Cedej84
in Cairo gaat niet akkoord met de stelling dat zich een
moderniseringsbeweging gevormd heeft door de komst van de Franse expeditie naar Egypte.
Ra’ūf ‘Abbās meent dat men eerst datgene wat we onder ‘modernisatieproject’ verstaan
moeten preciseren. Volgens Ra’ūf ‘Abbās noemen wij de beweging van een natie een feit
dat, onder invloed van een elite of van een algemene stroming in de maatschappij, neigt naar
een ideaal dat de situatie zal verbeteren. De geschiedenis leert ons dat een dergelijke situatie
niets meer dan een objectieve verandering blijkt te zijn dat zich ontwikkelt heeft in de
maatschappij. Er moeten nieuwe krachten verschijnen die veronderstellen dat de verandering
in hun voordeel speelt. ‘Abbās verwijst hiervoor naar Europa waar de ideologie van de
verlichting het pad effende voor een sociale en intellectuele evolutie in de achttiende eeuw.
Hij stelt zich de vraag of Egypte vergelijkbare veranderingen heeft gekend? En wat de doelen
waren van de expeditie. Was het een cultureel project of beschavingsproject? Heeft het sporen
nagelaten in Egypte? Voor Ra’ūf ‘Abbās had de expeditie enkel een politiek doel voor
ogen. Desondanks dat de Fransen niet de intentie had om Egypte te helpen, verkregen zij toch
positieve effecten. De overdracht van moderne wetenschappen veronderstelt bij de ontvanger
een bepaalde onderhevigheid. Deze positieve instelling wekt het verlangen om de
nieuwigheden te leren en te begrijpen. Dat is de eerste stap naar kennis en vooruitgang. Het is
juist daarop dat Moḥammed ‘Alī zijn moderniseringproject heeft gebouwd. Anderen, zoals
de leden van de ‘ulāma van al-Azhar, stelden zich voordurend agressief en vijandelijk op
met als gevolg dat zij de nieuwigheden en de kennis van de Fransen weerden.85
83 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, 2008, p.570-575 84 Le Centre d‟études et de documentation économiques, juridiques et sociales of afgekort ‘CEDEJ’ is een
onderzoekscentrum dat hoofdzakelijk werkt rond het huidige Egypte en Soedan. De CEDEJ volgt, in
samenwerking met de universitaire instellingen en de onderzoeksinstanties, die zowel Egyptisch als
internationaal kunnen zijn, onderzoeksprogramma’s over politieke wetenschappen, recht, economie, sociale en
humane wetenschappen. Het werd opgericht tijdens de Franse-Egyptische samenwerking van 1968.
De CEDEJ werkt onderzoeksprogramma’s uit voor onderzoekers en studenten van diverse nationaliteiten. Ook
organiseren zij seminaries, colloquia en conferenties. 85 Ramadān al-Khūlī et „Abd al-Rāziq „Īsā, 1999, p.30
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 27
Derde visie: Moḥammed ‘Alī, stichter van het moderne Egypte
Moḥammed „Alī (1805-1848)
Na terugtrekking van de Fransen in 1801 ontstond er opnieuw een strijd tussen Mamlukken en
de Ottomanen. De bovenhand werd behaald door Albanese soldaat Moḥammed „Alī (1805-
1848).86
Tijdens het verzet vanuit het Zuiden van de Mamlukken tegen de Fransen verschijnt
Moḥammed „Alī ten tonele.87
Wanneer hij in de lente van 1801 aankwam in Egypte, trof hij
het land in een ravage aan. Hij steunde eerst de Mamlukken maar keerde hen daarna de rug en
richtte zich naar de Ottomaanse kant om titel van gouverneur van het Ottomaanse rijk te
kunnen behouden.88
„Alī was een Ottomaanse gouverneur tot 1821 maar bleef daarna zeer
invloedrijk.89
De Britse troepen voegden zich toe aan het Ottomaanse leger. Samen stonden
zij veel sterker in de bestrijding van de Fransen.90
„Alī wou een groot leger en alles zou in
dienst staan van dat leger. Zo voerde hij landbouwhervormingen door. Hij ging de landbouw
nationaliseren en nam een monopolie op de graanmarkt in 1811. Later breidde hij het
monopolie uit tot de rijstproductie van de Delta. Op die manier gingen de inkomsten
rechtstreeks naar de schatkist van het leger. „Alī voerde ook de erfopvolging in,
nationaliseerde de waqfs91
en maakte komaf met de Mamlukken.92
De Ottomaanse
gouverneur beschikte over een stabiel leger en dacht voortdurend aan expansie. Zo voegde hij
Italië en Damascus toe aan het Ottomaanse rijk. Later werd hij daar door de Mamlukken terug
verjaagd.93
Tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw was een volledige economische
heropleving aan de gang. ‘Alī opteerde, op vlak van industrie, voor nationale fabrieken om
aan de noden van het leger en de bevolking te voldoen. Maar ook de internationale handel
kreeg bijzonder aandacht. Ook zorgde hij voor een verbetering van de infrastructuren.
Moḥammed „Alī was geïnteresseerd in de verbetering van het onderwijs zodat Egypte kon
voorzien in goedgevormde opvolgers. Na zijn dood probeerden zijn opvolgers zijn plannen
verder te zetten in een poging om mee te zijn met de Europese beschaving totdat de Britten
Egypte in 1882 bezetten.94
86
Jean-Joël Brégeon, L‟Égypte de Bonaparte, Perrin, 1991, p.361 87 Fahmy, 2009, p.11 88 Brégeon, 1991, p.361 89 Fahmy, 2009, p.61 90 Fahmy, 2009, p.12 91 Land en gebouwen waarvan de opbrengsten rechtstreeks naar religieuze doelen gingen zoals het onderhouden
van de moskeeën en de madrasas. 92 Fahmy, 2009, p.42 93 Fahmy, 2009, p.82 94 http://www.sis.gov.eg – Geraadpleegd op 14 april 2010
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 28
‘Stichter van het moderne Egypte’
Zorgden de hervormingen van Moḥammed „Alī voor de start van de modernisering in
Egypte? Of was deze periode slechts een voortzetting van de voorgaande periode? Doelde hij
op de vooruitgang van Egypte of streefde hij naar een imperialistische Arabische vorming?
Tal van meningen werden gevormd rond de prestaties van Moḥammed „Alī. Volgens de
officiële website van de ‘Egyptian state information service’95 wordt Moḥammed „Alī de
stichter van het moderne Egypte genoemd. Dit door zijn bemoediging en financiële steun aan
geleerde mannen, wetenschappers en artiesten, de bouw van een krachtig leger en een
militaire academie en de start van de scheepsbouw in Boulaq en Caïro. Al deze innovaties en
hervormingen zorgden ervoor dat Moḥammed „Alī‘stichter van het moderne
Egypte’genoemd wordt. Natuurlijk is niet iedereen hier mee opgezet. Sommigen beweren
dat het succes van Moḥammed „Alī er nooit geweest was zonder de Franse expeditie. En dat
de periode waarin Moḥammed „Alī regeerde slechts een voortzetting was van de voorgaande
periode. Voor Europese waarnemers was Moḥammed „Alī zowel een bron van fascinatie als
van afkeer. Sommige Franse commentators waren geïntrigeerd door een man die ze zagen als
de oriëntaalse versie van Napoleon - een man die geïnspireerd was door de Franse generaal en
die zelfs een groot aantal Fransmannen in dienst nam. Velen van hen waren daarvoor
tewerkgesteld in het leger van Napoleon. De Britten zagen echter het beleid van „Alī als een
uitdaging voor het Britse rijk en zij aanzagen zijn militaire expansiedrang om het bestaan van
het Ottomaanse rijk te bedreigen. Dat Ottomaanse rijk werd op zijn beurt gezien als een
verdedigingsmuur tegen een mogelijk Russisch voordeel op India. India was natuurlijk de
meest waardevolle Britse overzeese bezitting. In Egypte waren de meningen verdeeld. ‘Abd
al-Raḥman al-Jabartī nam geen blad voor de mond en beschreef in alle negativiteit het beleid
van „Alī. Dit zorgde er voor dat zijn boek pas vele jaren later, in 1880, werd gepubliceerd. De
opvolgers van „Alī waren natuurlijk vol lof over hun voorganger. Zo noemde Khedive Ismail
Moḥammed‟Alī in zijn toespraak niet alleen de stichter van een nieuwe dynastie maar ook de
stichter van de beschaving.96
“He found it without any trace of civilization, and he found its people deprived of
security and comfort (…) he devoted himself to making the people secure and to
civilizing the country.97”
95 http://www.sis.gov.eg – Geraadpleegd op 14 april 2010 96 Fahmy, 2009, p.114-115 97 Fahmy, 2009, p.115
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 29
De academische historicus„Abd al-Rahman al-Rafi‟i‟s boek ‘Asr Muhammad ‘Alī (al-Rafi‟I,
1930) bracht een aanzienlijke boost toe aan het imago van de pasha. Al-Rafi‟i bejubelt „Alī
voor zijn inspanningen ten opzichte van het Egyptische volk waarvoor hij een luisterend oor
was en wiens lot hij in handen had. „Abd al-Rahman al-Rafi‟i vindt dat de pasha gepast was
om een proto-nationalistische rol te spelen omwille van de inspanningen die hij gedaan heeft
om de Britse imperialistische plannen op afstand te houden.98
Moḥammed „Abduh vroeg zich
af wat er zou gebeurd zijn wanneer Moḥammed „Alī de Mamlukken en hun lokale
bondgenoten niet verslagen had. „Abduh beweert dat de inheemse middenklasse zou
geëvolueerd zijn - en dat deze middenklasse zou kunnen geleid hebben tot een nationale
beweging die het Britse imperialisme zou verweerd hebben. Volgens „Abduh was het door de
uitroeiing van deze middenklasse en door zijn monopolie op macht die ervoor zorgden dat
Egypte gemakkelijk te prooi viel aan Britannië in 1882. 99
Shāfik Ghorbal, eveneens een Egyptische historicus, deed onderzoek naar Moḥammed „Alī in
de Europese bronnen. Het resultaat daarvan was zijn boek ‘The beginnings of the Egyptian
Question and the rise of Mehmet Ali’ (1928). Hierin schept hij het beeld van Moḥammed
„Alī als iemand die verandering bracht in het vroege negentiende eeuwse Egypte waarbij het
Egyptische volk slechts een kleine, of zelfs helemaal geen, rol speelde. Met de
geromantiseerde notie van ‘het Egyptische volk’ is Ghorbal het niet eens. Ook toonde
Ghorbal het belang van de Europese geschriften over Moḥammed „Alī aan. De Egyptische
bronnen over dit onderwerp zijn meestal afkomstig uit de Koninklijke archieven die niet altijd
stroken met andere archieven in de Ottomaanse-Turkse taal. Deze archieven zijn veelal niet
toerijkend omwille van de taal maar doordat ze niet altijd opengesteld worden voor
onderzoek. Later schrijft Shāfik Ghorbal een tweede werk over Moḥammed „Alī, Muhammad
‘Alī al-Kabir (1944). Daarin definieert Ghorbal de rol van „Alī niet als de stichter van het
moderne Egypte maar als de ‘regenerator’ van het Ottomaanse rijk.100
Na de revolte van 1952 die de dynastie van Moḥammed „Alī tot zijn einde bracht en Egypte
tot een republiek toonde in het daarop volgende jaar, vond een keerpunt plaats in het
historisch portret van Moḥammed „Alī. Aan de ene kant werd hij gezien als de stichter van de
dynastie waarna de revolte van 1952 deze tot zijn einde bracht. Aan de andere kant werd zijn
titel als ‘stichter van het moderne Egypte’ aanvaarden zij het toch met tegenzin. Zo
98 Fahmy, 2009, p.117 99 Fahmy, 2009, p.120 100 Fahmy, 2009, p.117-118
DEEL 1: DE FRANSE EXPEDITIE NAAR EGYPTE 30
verklaart de Nationale Akte van 1962 waarin Nasser zijn ideologie uiteenzet, dat “er bijna
consensus is over het beeld van Moḥammed „Alī als stichter van het moderne
Egypte.”(Abdel-Nasser, 1962).101
Peter Gran meent dat de periode van Moḥammed ‘Alī slechts een voorzetting is van de
trends die van start gingen in de achttiende eeuw. De kapitalistische sector groeide maar werd
vooral gedomineerd door de mediterraanse commerciële minderheden die een verbond
hadden met de Koninklijke familie die in staat waren de staat te controleren. Egypte genoot
voor een korte periode van economische en politieke onafhankelijkheid. Dit was voornamelijk
het resultaat van internationale vijandelijkheid en de Engelse politiek tussen 1820 en 1830.
Wanneer Moḥammed ‘Alī zijn macht te groot werd en de Ottomaanse macht bedreigde,
werd zijn macht meteen afgebroken.102
Tot slot de visie van Roger Owen. Owen bestudeerde de Egyptische economie en de productie
van katoen. Owen beweert dat de introductie van stapelvezelkatoen leidde tot stijgende
inkomens en de groei van de handel maar dat het niet leidde tot een diversificatie van de
productie door het verschijnen van nieuwe sectoren. Het bracht ook geen specifieke
structurele veranderingen voort. Hiermee wil hij aantonen dat er geen sprake was van groei
maar van ontwikkeling.103
De discussie laaide op in 1998 bij de viering van de tweehonderdste verjaardag van de
expeditie terug op. Deze drie groepen vormden elk hun mening over dit evenement en
onderbouwden deze met argumenten uit de discussie over de start van de modernisering.
101 Fahmy, 2009, p.119 102 Gran, 1979, xiv 103 Owen, R., Cotton and the Egyptian Economy1820-1914. A study in trade and development, Oxford,
Clarendon Press, 1969
31
Deel 2: Viering van de tweehonderdste
verjaardag van de expeditie
De herdenking
Naar aanleiding van de tweehonderdste verjaardag van de Franse expeditie naar Egypte
(1798-1801) organiseerden de culturele instellingen in Frankrijk en Egypte een waaier aan
evenementen, van academische conferenties en boekpublicaties tot gala tentoonstellingen.104
Onder toezicht van de twee ministeries van Buitenlandse zaken en Cultuur en Communicatie
aan de Franse zijde en het ministerie van Cultuur aan de Egyptische kant vond de viering van
de Frans-Egyptische relaties met een honderdtal manifestaties plaats in het jaar 1998. Deze
boden zich aan onder het label van ‘horizons partagées’ die de twee landen verenigen en
toelaat elkaars cultuur beter te leren kennen in een historische en patrimoniale dimensie.
Desondanks deze bekendmaking waren de festiviteiten in Frankrijk in grotere getallen
aanwezig dan in Egypte. Ze konden profiteren van een grotere beroering. Dit bevestigt de
bestaande tegenstrijdigheid tussen de twee landen in hun rapport over een gebeurtenis welke
men niet in het geheugen wenst te roepen maar die alomtegenwoordig blijft.105
De deelname van Egyptische intellectuele, historiografen, kunstenaars, novellisten en critici
was een cruciaal gedeelte van de officiële herdenkingen. Want de vraag rees of het voor de
Egyptenaren gepast was de Franse expeditie te vieren. Moest men de expeditie vieren?
Moeten we de weigering van de Egyptenaren om de expeditie te vieren in vraag stellen?
Moeten we spreken van een „expeditie‟ of een „bezetting‟? Dit zijn de vragen die heel wat
historiografen zich stelden naar aanleiding van de festiviteiten georganiseerd om de Franse
expeditie naar Egypte te vieren. In dit hoofdstuk worden de festiviteiten in Frankrijk en
Egypte besproken en daarna wordt de discussie betreffende dit onderwerp verder uitgediept.
104
Colla, Elliott, ‘Non, non! Si, Si!’: Commemorating the French Occupation of Egypt (1798-1801), MLN,
Vol 118, Nr. 4, French Issue, The Johns Hopkins University Press, 2003, p.1043 105 Alleaume, Ghislaine, ‘Des incertidudes de la mémoire aux exigences de l’histoire’, Egypte/Monde
Arabe, Deuxième série, 1, 1999, p.213
URL: http: //ema.revues.org/index710.html. Geraadpleegd op 29 maart 2010.
DEEL 2: VIERING VAN DE TWEEHONDERDSTE VERJAARDAG VAN DE EXPEDITIE 32
De festiviteiten in Frankrijk
In Frankrijk werd de inzet van de twee toezichthoudende ministeries en hun uitvoerende
organen (l’Association Française d’action artistique voor het ministerie van Buitenlandse
zaken en le département de Relations internationales voor het ministerie van Cultuur)
vertegenwoordigd door een groot gezelschap: het Frans-Egyptische jaar kon op zo rekenen op
de medewerking van l’Institut du monde arabe en van de stad Parijs, en vooral van een
dertigtal provinciesteden, die bijvoorbeeld door een collectie in hun gemeentelijk museum,
een band hebben met Egypte hebben. Het volstond dat Monge, Fournier, Vivant Denon,
Jollois en enkele andere zich naar een tentoonstelling over “La contribution des
Bourguignons au rêve oriental” te begeven in Auxerre. De indruk werd dus gewekt dat het
minder over de expeditie van Napoleon draaide en meer over de teweeggebrachte Egyptische
invloeden op Frankrijk en over de tal van Franse experts die voor een khedive gewerkt hebben
en hun verzamelde collecties afstonden aan hun geboortedorp. Deze maakten dan deel uit van
de inzet van de gemeente tijdens het Egyptische feest. Soms werkte men volgens het idee van
thema’s zoals dat van een rivier bijvoorbeeld voor Toulouse die koos om de muziek van de
Nijl te vieren door traditionele Egyptische muzikanten uit te nodigen op hun festival. De
verscheidenheid aan plaatsen waar gevierd werd en de veelvuldigheid aan banden met Egypte
brachten op die manier een grote diversiteit aan festiviteiten met zich mee: de banden die
uitgelegd werden op het colloqium, de film over de traditionele muziek, de artistieke
disciplines, …106
Herdenking in Egypte
In Egypte heeft naast het ministerie van Cultuur, dat vertegenwoordigd wordt door zeven
diensten, slechts twee andere ministeries: het ministerie van Buitenlandse zaken en het
ministerie van Toerisme. De extreme centralisatie van de Egyptische regering en het sterke
politieke karakter, maakt het onmogelijk om een gedecentraliseerde samenwerking te vormen.
Dit leidt zonder twijfel tot het afsluiten van manifestaties in kringen die te nauw zijn om een
groot publiek te bereiken. De wetenschappelijke kringen, de academies en de Egyptische
universiteiten onthouden zich van het project en alle manifestaties die plaatsvinden in
Alexandrië en Caïro. Dit onevenwicht tast het tweehonderdjarig jubileum aan. Het verschil
aan nationale herinneringen is niet de enige reden: de rol van de staat in het opbouwen van
een discours en de ruimte die met de vrijheid van de stadbewoners instemt, weegt zwaar door.
106 Alleaume, 1999, p.213-214
DEEL 2: VIERING VAN DE TWEEHONDERDSTE VERJAARDAG VAN DE EXPEDITIE 33
Welke de debatten ook zijn of wat zij ook teweegbrengen, herdenkingen hebben altijd het
voordeel om tot enkele ontdekkingen te komen. Het Frans-Egyptische jaar is geen
uitzondering en ze laat enkele verwezenlijkingen achter. De organisatoren hebben ervoor
gekozen het accent te leggen op de prestigieuze momenten uit de culturele geschiedenis van
de twee partnerlanden: Frankrijk werd uitgenodigd om het Fatimidische Egypte en het
Hellenistische Alexandrië te ontdekken terwijl Frankrijk de Egyptenaren de Corot à Picasso
aanbood. Men probeerde de periodes die gemarkeerd zijn door het kosmopolitisme van de
culturele en artistieke productie te bespreken: de meesterwerken die gepresenteerd werden in
drie tentoonstellingen, die het meest officiële gedeelte van de manifestaties inhielden, pleiten
allen voor de opening voor de wereld, een samensmelting van mensen, talen, culturen en
invloeden. De expeditie werd vooral besproken in het kader van het wetenschappelijke. In le
Muséum d’histoire naturelle te Parijs, waar zich de meeste werken over de expeditie
bevinden, vierde de wetenschappelijke expeditie met een tentoonstelling. De meeste
tentoonstellingen draaiden rond de geschiedenis van Egypte en vermeldden weinig over het
Mediterrane. Tentoonstellingen over de ontdekkingen werden uitsluitend voor een Frans
publiek georganiseerd. Alleaume vindt het jammer want dit is volgens hem de materie om te
delen. Deze thema’s zouden een groot Egyptische publiek kunnen bereiken. De
geschiedkundigen zouden zo toegang gekregen hebben tot documenten die ze tot nu toe
negeerden. In Egypte heeft de controverse, die opgewekt is doordat men de herdenking ziet
als de herdenking van het koloniale expeditie, het bereik van de festiviteiten gelimiteerd.
Slechts een twintigtal manifestaties vond plaats in Cairo of Alexandrië waarvan de meeste
bedacht en voorbereid zijn in Frankrijk. Voor het muzikale programma, georganiseerd voor
gepassioneerde muziekliefhebbers, was het te moeilijk om een gepast publiek te vinden.
Dubbele beperking: Ten eerste is het onmogelijk voor de Egyptische onderzoekers om
toegang te verkrijgen tot de Franse archieven die veel groter en rijker aan informatie zijn. Ten
tweede is er de bestaande verwrongenheid voor de groei van de collectieve herinnering. 107
Omstreden meningen
Moet men de expeditie naar Egypte vieren? Dit zijn vragen die onvermijdbaar zijn naar
aanleiding van de manifestatie van l’année franco-égyptienne, gevierd in Parijs en Cairo in
het jaar 1998, tweehonderd jaar na de Franse expeditie naar Egypte. Daarover gaat de
discussie die naar aanleiding van de tweehonderdste verjaardag van de expeditie opgerakeld
werd.
107 Alleaume, 1999, p.213-217
DEEL 2: VIERING VAN DE TWEEHONDERDSTE VERJAARDAG VAN DE EXPEDITIE 34
Enkele Egyptische intellectuelen boycotten de vieringen en velen, ook zij die niet uitgenodigd
werden om deel te nemen aan de vieringen, maakten van de opportuniteit gebruik om de
vraag waarom Egyptenaren gevraagd werden hun eigen kolonisatie te vieren, te bekritiseren.
En dat in een periode waar Egypte moeite heeft met het politiek expansionisme en de militaire
hegemonie van de Verenigde Staten en Israël. Dit ook tijdens een periode waarin in Egypte
zijn binnenlandse economie ziet gedomineerd worden door verschillende agentschappen
(IMF, Wereldbank, USAID)108
In dit onderdeel worden de omstreden meningen rond deze
herdenking opgesomd.
Ghislaine Alleaume. Alleaume stelt zich de vraag of de expeditie naar Egypte gevierd moet
worden, al dan niet gezamenlijk. Moeten de Egyptenaren zich associëren met de erfenis van
een deel van het verleden dat voor hen tegenovergestelde resultaten heeft behaald? Een
herdenking invoeren is een ritueel uit de moderne tijd. Het vervangt volgens hem aloude
traditionele feesten.
“Commémorer, c’est, a priori, se souvenir ensemble: la commémoration ne se conçoit pas
en dehors d’une communauté, quelle soit son extension et la définition qu’on lui donne.”
109
Volgens Alleaume bevestigt de keuze van de datum het doel van de viering. Ook volgens
Ramadan al-Khuli en ‘Abd al-Raziq „Īsā is de datum waarop de herdenking plaatsvond
ongepast. Het zou volgens hen veel beter geweest zijn wanneer de ontdekking van de steen
van Rosette of eerste uitgave van de Déscription d‟Égypte als datum voor de herdenking
kozen.110
Volgens Alleaume brengt de idee van een Frans-Egyptische herdenking van de
tweehonderdste verjaardag van de expeditie naar Egypte een probleem met zich mee. Hij
vertrekt vanuit het feit dat de herinnering aan deze expeditie voor de Fransen anders is dan
voor de Egyptenaren. In Frankrijk is de expeditie naar Egypte vroegtijdig deel geworden van
het collectieve geheugen. Dit door de publicatie van Discription de l’Égypte twintig jaar na de
feiten, gelezen door een publiek die de horror van de Europese oorlogen niet kende en die in
het moderne Europa leefden. Zij herinneren zich de expeditie als een wetenschappelijk
108 Elliott Colla, 2003, p.1047 109 Alleaume, 1999, p. 8 110 Ramadān al-Khūlī et „Abd al-Rāziq „Īsā, 1999, p.37
DEEL 2: VIERING VAN DE TWEEHONDERDSTE VERJAARDAG VAN DE EXPEDITIE 35
avontuur, een ontdekkingsreis. Daarbovenop verbasterden de Saints-Simoniens111
of de eerste
Franse historici van het moderne Egypte het beeld. Volgens Alleaume tonen de recente
manifestaties tijdens het Frans-Egyptische jaar het beeld dat de Fransen hebben over de
Franse expeditie naar Egypte aan. In Egypte, zo schrijft Alleaume, zijn de dingen nog
complexer. Pas in de tweede helft van de 19de
eeuw werd een nationale historiografie
afgeleverd. Volgens Alleaume moeten ze samen de tegenstellingen van de geschiedenis
bestuderen en moeten de historici het historisch beeld van hun tijdsgenoten proberen te
transformeren.112
“Français et Egyptiens pouvaient sans doute ‘souvenir ensemble’ de l’expédition
d‟Égypte. Mais ils ne pouvaint pas la ‘commémorer’.”113
Hiermee wil Alleaume aantonen dat Frankrijk en Egypte zich de expeditie naar Egypte
gezamenlijk moeten herinneren maar dat het zeker niet nodig is om haar te herdenken. Hij
merkt hier een duidelijke verschil in connotatie op tussen de woorden „herinneren‟ en
„herdenken‟.
Laïla Enan, professor Franse cultuur aan de universiteit van Cairo, vraagt zich af waarom en
voor wie het nodig is om de expeditie te herdenken. Is het toegelaten voor ons dat wij de
weigering van de Egyptenaren om de tweehonderdste verjaardag van de Franse expeditie te
vieren in vraag stellen? We kunnen dit volgens Enan doen omdat er een aantal Egyptenaren
zijn die met dit idee meegaan. In haar artikel citeert ze de, uit het Arabisch vertaalde, zin:
“Si tu le sais, alors c’est une catastrophe; mais si tu ne le sais pas, c’est bien pire
encore”114
111 Claude Henri de Rouvroy, graaf van Saint Simon (1760-1825) was de stichter van de „Saint-Simonistische
beweging‟. Het semi-mystieke christelijke wetenschappelijke socialisme dat hij vertegenwoordigde doordrong
de negentiende eeuw. Saint-Simon reorganiseerde de maatschappij door een elite van filosofen, ingenieurs en
wetenschappers leiding te geven in het industrialiseringsproces. Saint-Simon speelde een grote rol in de
ontwikkeling van sociale wetenschappen. Hij had een grote invloed op de Franse maatschappij 112 Alleaume, 1999, p.9-11 113 Alleaume, 1999, p.11 114 Enan, Laïla, ‘Si tu le sais, alors c’est une catastrophe…. La commemoration: pourquoi, pour qui?’,
Egypte/Monde Arabe, Deuxième série, 1, 1999, p.13 URL: http://ema.revues.org/index710.html. Geraadpleegd
op 29 maart 2010.
DEEL 2: VIERING VAN DE TWEEHONDERDSTE VERJAARDAG VAN DE EXPEDITIE 36
Daarmee toont ze aan dat sommige Egyptenaren liever hun verleden kennen, hoe triest het op
sommige momenten ook moge zijn. In haar artikel vermeldt Enan een geschiedenisboek voor
Egyptische leerlingen op een Franse school waarin de pogingen tot verdediging van de
bevolking van Alexandrië niet vermeldt zijn. De expeditie van Bonaparte laat dus
onuitwisbare sporen na: ze heeft Egypte geïncorporeerd in het Franse denken, ze heeft Egypte
in contact gebracht met de Westerse beschaving, ze heeft Egypte voor zichzelf
geopenbaard.115
Laïla Enan is van mening dat de modernisering in Egypte niet te danken is
aan Napoleon. Als het Westen nu eens toegeeft dat de Oosterse oorlogen meer koloniale
oorlogen waren dan religieuze oorlogen. Net zoals zij de gruweldaden van de kruistochten
ook beginnen toe te geven.116
“Pour la Franse, pays des libertés, libre à elle de fêter ce colonisateur, don’t le genie
administrative et guerrier se doubla d’un genie de la propaganda. Mais l‟Égypte? Mais les
Egyptiens qui, juste avant les Français, avaient connu ce que sera la dictature de Napoléon?
L’Itali a-t-elle fêté le bicentenaire de 1796?”117
Volgens het artikel van Ramadan al- Khūlī en ‘Abd al-Rāziq „Īsā, Un bilan controversé. Le
point de vue des historiens égyptiens’is er een verband tussen de historische gebeurtenis en
de huidige politiek. Voorstanders en tegenstanders van de herdenking schakelen bovendien de
publieke opinie in. Paradoxaal is het officiële standpunt van de Egyptische en Franse groep
afwezig in het debat. Wanneer ze zich mengen in het debat om de aanklachten tegen hen te
beantwoorden, nemen de verantwoordelijke Egyptenaren een standpunt in dat meer lijkt op
zelfverdediging dan op een geargumenteerde uiteenzetting van hun argumenten, aldus het
artikel van Ramadan al- Khūlī en ‘Abd al-Rāziq „Īsā.118
Het eerste standpunt dat de tegenstanders van de herdenking betwisten is de band tussen de
expeditie naar Egypte en de verlichting. Verschillende argumenten werden aangehaald
waarvan de belangrijkste: de rechtvaardiging van de Europese expansie in Azië en Afrika is
het beschavingsproject was tijdens het koloniale tijdperk aannemelijk maar dit mag niet
gebruikt worden bij het schrijven van geschiedenis. Het antwoord van de verdedigers van het
115 Enan, 1999, p.14 116 Moḥammed Ismā‟il Zāhir, 2008, p.588 117 Enan, 1999, p.21 118 Ramadān al-Khūlī et „Abd al-Rāziq „Īsā, 1999, p.38
DEEL 2: VIERING VAN DE TWEEHONDERDSTE VERJAARDAG VAN DE EXPEDITIE 37
project bestaat uit het loochenen van de manifestaties tijdens het Frans-Egyptische jaar die als
doel hebben de expeditie naar Egypte te herdenken.119
“Les manifestations du bicentenaire n’étaient qu’un hochet au service de la politique de
la France dans le monde arabe, explique ainsi Muhga Gawda. Il s’agissait de la justifier pas
l’ancienneté des relations entre l‟Égypte et la France.””Au depart, ajoute ‘Imād Hilāl, il
s’agissait simplement de brander la carte culturelle pour server d’autres intérêts. Par la
suite, le choix peu judicieux du moment, fait par les organismes officiels, a instauré un climat
favorable à tout sorte de règlements de compte d’ordre personnel.”120
Beiden merken op dat de manifestaties die voorzien waren naar aanleiding van het Frans-
Egyptisch jaar bediscussieerd zijn door de Egyptische overheid (Het ministerie van
Buitenlandse zaken en het ministerie van Cultuur) maar betreuren het dat de historiografen
echter nooit zijn uitgenodigd om hun standpunt daaromtrent uit te drukken.121
In zijn artikel, "Non, non! Si, si!": Commemorating the French Occupation of Egypt (1798-
1801) schrijft Elliot Colla over het tweehonderdjarig jubileum van de Franse expeditie. Hij
schrijft over de tegenstrijdige argumenten over het feit of we de gebeurtenissen van 1798-
1801 een ‘expeditie’of een ‘bezetting’moeten noemen. Elliott Colla merkt op dat de
expeditie in Frankrijk wordt gevierd als een wetenschappelijke ontdekking en een culturele
uitwisseling. Hij vindt dat dit in fel contrast staat met de ervaring van sommige Egyptenaren.
Zij zien de expeditie als een bloederige drie jaar durende militaire bezetting.122
Ook Colla stelt zich de vraag of de expeditie het keerpunt in de Egyptische geschiedenis aan
het einde van de Mamlukse periode en aan het begin van een nationale renaissance die er
gekomen is door nieuwe Europese ideeën en technologie. In de vertelling van de nationale
elite was de Franse expeditie een noodzakelijke voorbode voor de Egyptische moderniteit. Zo
zegt de Egyptische nationalist Mustafa Kāmil in 1895 dat de Franse bezetting een
beschavingsgeschenk is:
119 Ramadān al-Khūlī et „Abd al-Rāziq „Īsā, 1999, p.38 120 Ramadān al-Khūlī et „Abd al-Rāziq „Īsā, 1999, p.39 121 Ramadān al-Khūlī et „Abd al-Rāziq „Īsā, 1999, p.28-29 122 Elliott Colla, 2003, p.1045
DEEL 2: VIERING VAN DE TWEEHONDERDSTE VERJAARDAG VAN DE EXPEDITIE 38
“Cette France généreuse, qui a réveillé l‟Égypte de son profond sommeil: cette France qui y
a répandu la lumière des sciences et des arts et qui en a fait une France orientale; cette France
qui nous a toujours traits comme ses fils les plus chéris, et qui nous a gagnés tous, coeur et
âme.”123
Elliott Colla schrijft in zijn artikel dat er goede redenen zijn waarom de Egyptische
nationalisten de negatieve aspecten van de Franse expeditie verwaarlozen en het beeld van
een welwillende uitwisseling scheppen. De belangrijkste reden is het feit van de echte Frans-
Egyptische collaboratie – van Saint-Simonistische ingenieurs, dokters en militaire officieren
tot de delegaties ven Egyptische studenten die naar Parijs gezonden zijn – doorheen de
cruciale decennia van de negentiende eeuw waarin Egypte groeide als staat. De herinnering
aan deze uitwisseling blijft levendig bij de hedendaagse Egyptische intellectuele elite.
Frankrijk blijft het belangrijkste embleem voor modernistische inspiratie. Te bedenken dat
honderdvijfttig jaar lang het imperialistisch regime dat over Egypte regeerde voornamelijk
van een Engels karakter was. Volgens Elliott Colla is het logisch dat anti-imperialistische
intellectuelen Frankrijk aanschouwen als een alternatief, ook op het punt waar ze hun kolonies
en mandaten afzwakken in de Magreb en Mashreq. Dus ondanks de contradicties
vertegenwoordigde Frankrijk voor sommige linkse intellectuelen een bron van weerstand
tegen het Europees kolonialisme. Voor anderen was zij een weergave van een imperfecte en
misschien een aantrekkelijk tegenwicht voor de Britse bezetting en later voor het
Amerikaanse neo-imperialisme.124
123 Elliott Colla, 2003, p.1045-1046 124 Elliott Colla, 2003, p.1046
39
Conclusie
In mei 1798 kwam Napoleon met zijn vloot in Egypte aan. Het doel van de expeditie naar
Egypte was driedelig. Ten eerste was er de militaire missie; Frankrijk wou de route naar India
afsluiten en de Mamlukken verslaan. Ten tweede wou men de antieke geschiedenis van
Egypte bestuderen en de Egyptenaren beschaving bijbrengen. Ten derde wou men een kolonie
stichten en de grondstoffen van Egypte exploiteren. Om het tweede doel te volbrengen werd
een instituut opgericht waar onderzoek plaatsvond. L’institut d‟Égypte deed onderzoek en
bracht de Egyptenaren heel wat kennis bij. Alle bevindingen en resultaten van onderzoeken
werden verzameld in het boek Déscription de l’Égypte, dat pas veel later gepubliceerd werd.
De relatie tussen de Egyptenaren en de Fransen verliep in het begin stroef maar later
begonnen beide groepen aan elkaar te wennen. Ondanks de vrij goede relatie tussen de
Egyptenaren en de Fransen op sociaal vlak verliep het op politiek vlak veel stroever. De
Egyptenaren waren niet akkoord met het Franse beleid en de talrijke revoltes waren daar het
gevolg van. Door de isolatie van het leger, het verlies van de Franse vloot in Abūkir, de
negatieve respons op de vraag naar versterking en de politieke en militaire veranderde situatie
leidde ertoe dat de Fransen Egypte verlieten in 1801 alhoewel Napoleon reeds het land
verlaten had.
Het overzicht van de Franse expeditie naar Egypte deed enkele vragen oprijzen. Is de
modernisering van Egypte dan bij de Franse expeditie begonnen? Is de vooruitgang in Egypte
dan te danken aan alle innovaties en vooruitstrevende ideeën die de Fransen meebrachten naar
Egypte? Op politiek vlak kan men zich dus afvragen of de expeditie naar Egypte een redding
was voor Egypte of helemaal niet? Wat er zou gebeurd zijn met Egypte als de Franse
expeditie er niet geweest was? Zou Egypte zichzelf gered hebben en de modernisering op
eigen tempo gekomen zijn? Verstoorde de expeditie de natuurlijke modernisering en
vooruitgang van Egypte? Zorgden de hervormingen van Moḥammed „Alī voor de start van de
modernisering in Egypte? Of was deze periode slechts een voortzetting van de voorgaande
periode? Er ontstaan in dit opzicht dus enkele meningen betreffende de start van de
modernisering in Egypte.
Een eerste groep, waaronder ook Peter Gran, is van mening dat de eerste tekenen van
modernisering en vooruitgang reeds te merken waren voor de komst van de Napoleon naar
Egypte. De Franse expeditie heeft volgens hen de beginnende modernisering in het land als
CONCLUSIE 40
het ware verstoord en tegengehouden. De ‘ulāma toonde vlak voor de expeditie aan dat ze
voor zichzelf en het volk konden opkomen. Maar de expeditie en door de onderdrukking van
de middenklasse die anders zelf voor een moderniseringsbeweging zou gezorgd hebben,
hielden dit tegen. Daardoor konden de politieke, sociale en economische transformaties niet
voltooid worden.
De tweede groep meent dat de Franse bezetting de start is van de modernisatie omdat dit een
nationaliteitsgevoel opriep dat daarvoor nog nooit eerder zou bestaan hebben. Het zou de start
geweest zijn van de modernisatie omwille van de positieve gevolgen die het
wetenschappelijke deel van de expeditie met zich meebracht. De verlichtingsideeën en de
wetenschappelijke vooruitgang bouwden mee aan de modernisering. Volgens hen hadden de
Egyptenaren alleen maar baat bij de komst van de expeditie. De Europese visie op de
expeditie sluit zich in apathie ten opzichte van Europa hierbij aan: Napoleon bracht
verandering.
Een derde groep vindt dat de modernisering van Egypte van start ging wanneer Moḥammed
„Alī aan de macht komt omwille van zijn expansie en talrijk hervormingen. Zijn
hervormingen, zijn invloed en zijn steun ten opzichte van het Egyptische volk, zorgden er
volgens hen voor dat Egypte aan het begin van de negentiende eeuw gemoderniseerd werd.
Moḥammed „Alī wordt door hen ‘de stichter van het moderne Egypte’ genoemd.
De festiviteiten, georganiseerd in Frankrijk en Egypte naar aanleiding van het de
tweehonderdste verjaardag van de Franse expeditie naar Egypte in het jaar 1998, bleken niet
evenredig te zijn. De organisatoren van de feestelijkheden in Frankrijk konden rekenen op de
medewerking van de stad Parijs en talrijke provinciesteden. De indruk werd gewekt dat de
viering minder over de expeditie van Napoleon ging en meer over de Egyptische invloeden in
Frankrijk en over de vele Franse specialisten die in Egypte voor een khedive gewerkt hebben.
Egypte moest het door de extreme centralisatie van de Egyptische regering doen met veel
minder steun en medewerking. De manifestaties bereikten slechts een gering publiek. De
wetenschappelijk kringen en tal van Egyptische universiteiten onthielden zich van de
manifestaties. Door de controverse was het bereik van de festiviteiten gelimiteerd.
Daarbovenop waren de meeste feestelijkheden georganiseerd vanuit Parijs. Er was dus een
duidelijk onevenwicht dat het tweehonderdjarig jubileum aantaste en waarrond verschillende
meningen gevormd werden.
Algemeen kan gesteld worden dat de opposanten van de viering van de expeditie menen dat
de Egyptenaren hun eigen kolonisatie niet hoeven te vieren. Deze tegenstanders menen dus
CONCLUSIE 41
dat de Franse expeditie niet aanzien mag worden als een hoogtepunt in de Egyptische
geschiedenis maar eerder als een dieptepunt. Zij vonden dat deze viering niets meer was dan
de herdenking van een militaire veroveringsexpeditie. Deze groep zou zich dus niet aansluiten
bij de tweede visie op het begin van de modernisering in Egypte. Deze visie stelt dan ook dat
de Franse expeditie aanleiding was voor de modernisering omwille van de vele hervormingen
en nieuwigheden. De tweede visie aanschouwt de Franse expeditie niet als een koloniale
expeditie maar als een wetenschappelijk expeditie - een expeditie die de Egyptenaren
beschaving bijbracht. Deze groep zou zich eerder aansluiten bij de eerste of derde visie.
Anderen verwelkomen de viering en leggen de nadruk op het verzet tegen militaire invasies in
al zijn vormen en soorten. Zij zien al het goede dat de expeditie voortbracht zoals de relatie
tussen de Fransen en de Egyptenaren. De voorstanders van deze viering zien geen onheil in
een herdenking. Deze groep zou zich wel kunnen aansluiten bij de tweede visie op het begin
van de Egyptische moderniteit.
42
Vertaling
DE FRANSE EXPEDITIE: HISTORISCH BEWUSTZIJN VIA DE ANDERE
Professor Moḥammed Ismā‟il Zāhir
De meerderheid van de werken over het denken en de geschiedenis leggen een verband tussen
de Franse expeditie naar Egypte in het jaar 1798 en het begin van de moderne en eigentijdse
geschiedenis van Egypte. In deze context wordt vaak de theorie herhaald die inhoudt dat de
Franse expeditie Egypte bevrijd heeft van eeuwen van Ottomaanse en Mamlukse stagnatie en
de horizon geopend heeft voor modernisering, zodat deze theorie gezien wordt als een
cultureel en historische vaststaand feit bij vele intellectuelen.125
De laatste decennia van de twintigste eeuw waren getuige dat enkelen een tegenovergestelde
theorie navolgen die de Franse expeditie beschouwt als een onderneming die de inspanningen
tot zelfvernieuwing die in Egypte aanving in de achttiende eeuw hebben geaborteerd. Deze
theorie werd verspreid na het verschijnen van een proefschrift van de Amerikaanse
Marxistische denker Peter Gran, geschreven in het Engels, over dit onderwerp voor de eerste
maal gepubliceerd in het jaar 1979 onder de titel „al-juḏūr al-„islāmiya li al-ra‟smāliya‟
(Islamic roots of capitalism, Egypt 1760-1840).126
Ondertussen besliste het ministerie van Cultuur het tweehonderdjarig bestaan van de relaties
tussen Egypte en Frankrijk te vieren met een parade in het jaar 1998. Sommigen zagen dat
deze viering niets meer was dan het vieren van een militaire veroveringsexpeditie. Deze
laatstvermelden verbonden de viering met de expeditie en de herhaaldelijke Amerikaanse
vijandelijkheid op de Arabische geloofswereld zoals in Irak. Een derde groep verwelkomt
deze culturele viering en legt de nadruk op het verzet tegen militaire invasies in al zijn
vormen en soorten. Een vierde groep geloofde in de correctheid van de expeditie door haar
militaire en culturele herstel. Een vijfde groep meende dat de Franse expeditie een laatste
opleving van de Franse geschiedenis was. Het begon met het leveren van een strijd voor het
125 Zie tweede visie: De Arabische culturele renaissance dankzij Napoleon p.23 126 Zie eerste visie: Transformaties aan het einde van de achttiende eeuw p.16
VERTALING 43
isoleren van de Franse expeditie met haar recente beschrijvingen binnen de Franse
geschiedenis.
Dit debat rond de Franse expeditie gaat niet uitsluitend over de viering waarvan het ministerie
van cultuur wenst dat het uitgevoerd wordt. Het wordt niet beperkt tot enkel de verschillen in
historiografische visies tussen de academici en de intellectuelen zoals er enkele gezien
werden.127
Door de inspanningen van een aantal intellectuelen en onderzoekers om een antwoord te
vormen op de vraag over de onenigheid rond de Franse expeditie en haar relatie tot de
geschiedenis van het hedendaagse en moderne Egypte vormden zich een groot aantal visies en
meningen. Volgens Tarīq al-Bishrī maakte de onenigheid over het begin van het moderne
Egypte deel uit van de ideologische en intellectuele richtingen, of die nu islamitisch,
secularistisch of liberaal zijn.
De menselijke manier om de onenigheid rond het begin van de geschiedenis van het moderne
Egypte te benaderen, begint bij het toegeven aan de benaderingswijzen van de intellectuelen
en de ideologen ongeacht een islamitisch of secularistisch of liberalistisch standpunt.
Al-Sayyid Yasin meent dat deze discussie resulteert in een opgeblazen strijd tussen de
traditionalistische zijde en de modernistische zijde op het niveau van de Arabische
wetenschap. Hij bedoelt natuurlijk de strijd tussen de islamitische en secularistische stroom
rond de Westerse grenzen met een voorbeeldlijke, geleerde en burgerlijke beschrijving.128
Wie de verschillende publicaties over de Franse expeditie doorneemt zal opmerken dat de
intellectuele strijd eromheen niet beperkt blijft tot de islamitische/secularistische opsplitsing,
maar dat de expeditie, zoals nog zal volgen, ook werd geïnterpreteerd vanuit Marxistische en
oriëntalistische visies naast de algemene islamitische en secularistische visies.
Deze talrijke verschillende meningen werden doorheen de tijd verspreid zodat de periode die
vooraf ging aan de expeditie en de gevolgen ervan er bij betrokken werden. We stellen vast
dat de strijd over de periode die voorafgaat aan de expeditie bestudeerd werd door middel van
de analyse van de omstandigheden van de Egyptische samenleving en die zich door eigen
127 Zie DEEL 2: Viering van de tweehonderdste verjaardag van de expeditie p.30 128 Al-Sayyid Yassin was de directeur van al-Ahram Center for Political and stratigic studies (1975-1994) en hij
was ook de secretaris-generaal van het Arab Thougt Forum te Jordanië (1990-1997). Hij is professor politieke
sociologie aan het Nationaal centrum voor sociaal en criminologische onderzoek in Cairo.
VERTALING 44
factoren kon ontwikkelen, of het onderzoek naar de historische wortels die Frankrijk er toe
aanzette na te denken over de verovering van Egypte, enzovoort.
Heeft de expeditie Moḥammed „Alī overstegen en doelde hij op de vooruitgang van Egypte of
streefde hij naar een imperialistische Arabische vorming?129
Of wilde hij in de plaats treden
van de Ottomaanse sultan? Er werd vaak een vergelijking gedaan tussen de heropleving in de
periode van Moḥammed „Alī en de Japanse heropleving in dezelfde fase. Enkelen
beschouwden hem, afgezien van wat zijn drijfveren ook waren, als de stichter van het
moderne Egypte. Terwijl anderen hem zagen als een leerling van de Fransen en de uitvoerder
van de Franse politiek. Wanneer alle meningen, de aard van de verschillen daarin en de
streefdoelen ervan in beschouwing worden genomen, dan interesseert de onderzoeker zich
minder in de geschiedenis van de expeditie dan dat hij beoogt om de verschillende werken te
bestuderen vanuit de verschillende invalshoeken. Dit is het vertrekpunt van een fundamentele
thesis die de onderzoeker voor ogen heeft wanneer hij de geschriften gelezen heeft.
Deze thesis komt tot de slotsom dat de Franse expeditie, die beschreven werd als een
historische gebeurtenis en beschavingsmoment, geen uitdrukking geeft aan ons Westerse
standpunt over de beschaving en de wijze van omgang met de andere.
Het is onmogelijk om deze gebeurtenis te minimaliseren en hem te plaatsen in een
geschiedkundige context die gelimiteerd is tot het conflict rond het begin van de geschiedenis
van het moderne en recente Egypte. Meer nog, de onderzoeker veronderstelt dat de volgende
geschriften over de Franse expeditie en die een antwoord vermelden in de tekst, voordien
verwezen hadden naar een aantal van de gecompliceerde intellectuele vraagstukken die leiden
naar het veranderen van deze onderzoeksfase naar historische en intellectuele „Arabesk‟
hetwelk geklasseerd wordt aan het einde van de gewelddadige en mentale kritieke situatie ten
opzichte van de andere, „het Westen‟, de analoge gewelddadige kritieke toestand tussen de
intellectuelen met enkelen die deze teksten aanvaarden.
Het is passend voor de voortzetting van de culturele, Arabische realiteit na de mislukking van
1967 dat de culturele Arabisch context, waarvan de structurele fundamentele veranderingen
getuigden, focust op een aantal intellectuele fenomenen die opgesteld zijn door een aantal
onderzoekers aan de hand van hun waarnemingen. Volgende fenomenen worden opgesomd:
1 - De interesse in de geschiedenis van het moderne en recente Egypte:
129 Zie derde visie: Moḥammed „Alī, stichter van het moderne Egypte p.26
VERTALING 45
Louis Awad observeert de aanloop van de trend naar de moderne nationale geschiedenis met
de focus na het jaar 1967 op de volgende manier: „Hij heeft opgemerkt dat een groot aantal
van onze wetenschappers en onderzoekers zich sinds 1967 richten naar het bestuderen van de
geschiedenis van Egypte voorafgaand op de revolutie van 23 juli die daarna leek op de afkeer
van de studie over alles wat gebeurde voor 1952. Maar die daarna soms leek op de impliciete
en openlijke afkeuring voor alles wat gebeurde voor 1952.‟ De onderzoeker begon zelf in het
essay over de intellectuele moderne Egyptische geschiedenis na de nederlaag van vijf juni
1967 waarover hij weet: Wat gebeurde er? Waarom gebeurde het? Wat is de oplossing?130
2 - De terugkeer naar het verleden:
Het is een fenomeen dat niet genoodzaakt is tot een islamitische beweging – het is een theorie
van algemeen aanvaarde waarheid voor een aantal onderzoekers – de islamitische beweging is
niet het resultaat van intellectuele projecten die zo goed als volledig zijn of die in een dichte
relatie staan tot de erfenis zoals Husayn Murawwa aantoonde in „Al-naza‟āt al-mādiya fi al-
falsifa al-„arabiya al-‟islāmiya‟ (De materialistische strekkingen in de Arabische islamitische
filosofie). Of zoals Adūnis in: „Al-ṯābat wa al-mutaḥawwal‟ (Het definitieve en het
veranderlijke). Vervolgens in periodes waarin een positie werd ingenomen en de basis gelegd
werd voor de nederlaag van juni 1967 waarover werken van al-Jabarī en Husayn Hanafī,…
enzovoort, verschenen. En de lange index op het niveau van de Arabische wetenschap. Het
zijn werken die superieur zijn omwille van de kwantiteit of de kwaliteit van de onafhankelijke
islamitische of culturele werken zoals (die van) al-Bashrī, al-„Awā, Moḥammed „Amāra,
Aḥmed Kamāl „Abū al-Majd en Fahmī Huyudī, enzovoort. Daarin wordt de theorie van de
terugkeer van het heden naar het verleden aangetoond - de visie op de oorzaken worden
geweerd – de culturele elite heeft onze Arabische wereld overspoeld.
3 - De aanhankelijkheid van de religie:
Zowel vanuit het opzicht van de regerende regimes omdat deze theorie over de Arabische
regimes universeel werd na de nederlaag maar het is mogelijk dat wij één Arabisch regime,
dat niet afhankelijk is van de religieuze uitlatingen, uitsluiten. Of het weergeven van de
religieuze commentaren, die inhouden dat de nederlaag aan de basis lag voor de terugtrekking
van de maatschappij en het politieke regime uit het geloof. De oplossing voor de sociale en de
politieke problemen ligt in de terugtrekking naar het geloof. Enkele gebeurtenissen, die
buitengewoon lijken en dat de media verspreidde, werden daarvoor gebruikt, zoals de
gebeurtenis van de verschijning van de Maagd Maria boven de kerk van Zaytun in het jaar
130 Louis Awad (1915-1990) was een Egyptische schrijver en intellectueel. Hij werd in 1960 redacteur van de
krant al-Ahram.
VERTALING 46
1968, die diende als een absorptie van de volkse woede.131
Dat zijn de omstandigheden die het
pad voor Egypte daarna effenden in de jaren zeventig. Het regime werd een bondgenoot met
islamitische politieke partijen. Daaraan toegevoegd andere oorzaken waarvoor hier geen
plaats is om hen te vermelden.
4 - Theorie van de zelfkritiek:
Doorheen de lange periodes die op de nederlaag van 1967 volgden, verschenen werken die
hoofdzakelijk gebouwd waren op zelfkritiek. Moḥammed „ābad al-Jābarī meende dat de
Arabische culturele inspanningen uit de periode die volgde op de nederlaag van 1967,
verschenen door de gewelddadige zelfkritiek voor de eigen Arabische wonden.
Door het verbond van het politieke regime in Egypte met de islamitische politieke partijen in
de jaren zeventig en de verspreiding van de gewelddadige gebeurtenissen en krachtige
vredespogingen van de maatschappij in de jaren tachtig en negentig, leek het alsof Egypte
post vatte in een toestand van islamitische en wetenschappelijke scheiding. En dat de twee
culturen geen oplossing zoeken voor van oplossingen voor onze culturele en intellectuele
problemen in hun cultuur, in dezelfde mate dat ze begonnen met het plaatsen van
verdedigingsmuren tegenover de islamieten. „Alī „Abd al-Rāziq schreef „Al-‟islām wa ‟uṣūl
al-ḥukm‟ (De islam en de principes van de regering) in het jaar 1925. Dit was het resultaat
van een herwerking van de serie in het Turks in het jaar 1924. Het was een reactie op de vele
inspanningen van de autoriteit van koning Fu‟ād, vertegenwoordiger van de Moslims.
Ondertussen verschenen er werken van Sa‟īd al-„ashmāwī zoals „Al-islām al-siyāsiya‟ (De
politieke islam) en „al-ḫalāfa al-„islāmiya‟ (Het islamitische kalifaat), enzovoort als een
reactie op de politieke islamitische partijen.132
Dat principe maakt het ons zelf mogelijk om „Taḥrīr al-mar‟a‟ (De bevrijding van de vrouw)
van Qāsim ‟Amin en alle intellectuele werken uit Egypte in de laatste periode over de kwestie
van de hoofddoek, na te volgen.133
Het is een principe dat gekarakteriseerd wordt door de
culturele mentale – politieke- kritieke toestand omdat er grote verschillen zijn tussen het
cultureel standpunt ten opzichte van de autoriteit (het standpunt van „Alī „Abd al-Rāziq) en
zijn standpunt over de problematische fundamentele en de vitale aanwezigheid – Qāsim
131 Zaytun is een wijk in Cairo waar de Heilige Maagd Maria voor een aantal weken zou verschenen zijn in 1968.
Zij zou daar voor tal van mirakels gezorgd hebben. Vele mensen geloven in deze verschijnen en bezoeken
daarom deze locatie. 132 „Alī „Abd al-Rāziq (1888-1966) was een Egyptische shari‟a geleerde. Hij kan gezien worden als de
intellectuele vader van het islamitische secularisme. 133 Qāsim ‟Amin (1863-1908) was een Egyptische jurist. Hij schreef over vrouwenkwesties. Hij meende dat de
bevrijding van de Egyptische maatschappij slechts mogelijk was als de vrouw bevrijd was.
VERTALING 47
‟Amin - en de inhoud van culturele en politieke bewegingen in culturele gevechten. Elk van
hen ontkent deze laatste op het gebied van de cultuur.
De kwestie gaat niet alleen over het kalifaat of de hoofddoek maar de strijd evolueert naar een
identiteitsvraag. De vraag bracht het arabisme van Egypte verschillende keren in oproer. Het
lijkt aanvaardbaar dat Egypte leeft in toestand van culturele scheiding tussen verschillende
culturele en intellectuele bewegingen, die geen Nassaristische periode was maar een tijdelijke
afgebroken periode.
Deze scheuring was niet het resultaat van het geloof van deze bewegingen, met ideeën uit de
fase van het nassarimse of het resultaat van zelfontwikkeling en intellectualiteit. Deze
bewegingen waren in diezelfde mate getuige van wat het resultaat was van
overheidsnavolgingen waaruit de regering van het nassarisme gegroeid is, die in contrast staan
met deze bewegingen - zoals de arrestatie van de moslimbroeders en de communisten.
Vervolgens omvatte de regering de Egyptische linkse opinies die van start gingen in het jaar
1964. Door het gebrekkige kunnen van de nasserisme-autoriteit waren zij niet in staat een
volledige intellectuele bemiddeling uit te werken. Ook deze bewegingen waren niet in staat
zijn om een complete sociale en economische bemiddeling te voorzien vis-à-vis hun
socialistische ideeën.
Daarom valt het nationalistische project door de nederlaag van 1967 uiteen. Al deze
bewegingen keerden terug naar de intellectuele en politieke strijd. Dat was omwille van de
aanstootgevende omstandigheden van vóór 1952. De gewelddadige strijd hield de
aanwezigheid van Israël, die beschreven wordt als een gecompliceerde Westerse entiteit met
betrekking tot de Egyptische cultuur, in. Aḥmed Bahā‟ al-dīn bestudeerde dit. Israël met haar
Westerse koloniale entiteit, die verschillende soorten bescherming kregen die het begin waren
van een religieuze legende over het gebruik van gecompliceerde en in vraag gestelde moderne
wetenschap die tegengestelde reacties uitlokten bij de algemene Arabische rationalisten. Zij
geloven in de zijde van Israël die rebelleerde tegen de religieuze legende. Zij vonden dat haar
verdediging de terugkeer naar het verleden was. Zij overwegen de nieuwe ideeën te infiltreren
in de maatschappij, die de oorzaak is van de nederlagen. Zij geloven in de bestaande
Israëlische autoriteit voor liberale vrijheid en er zijn een groot aantal partijen die zeggen dat
de oplossing ligt in de bezetting met Europees liberalisme. Zij geloven dat de basis in de
Israëlische theorie ligt en deze heeft organische banden met het internationaal kolonialisme
die beslisten dat de oplossing liever een volledige socialistische revolutie inhield dan een
universele revolutie.
VERTALING 48
Dat opende deuren voor de intellectuele strijd tussen de verschillende bewegingen. Het
onderwerp van deze strijd evolueerde naar de geschiedenis van het moderne en huidige
Egypte. Is de komst van de expeditie naar Egypte de oorzaak voor het ontstaan of vervallen
van de culturele heropleving, die inderdaad bestaande was?
Er ontstond een explosie aan belangrijke theorieën rond de geschiedenis van het moderne en
huidige Egypte en de terugkeer naar de stichtingsfases om te weten te komen waarom wij
achteruitgaan tegenover Israël, waarover Louis „Awad een publicatie over het eerste deel van
de intellectuele moderne Egyptische geschiedenis maakte. Vervolgens vormde Moḥammed
Jalāl Kishk daarop een antwoord in zijn boek vanuit een tegenovergesteld standpunt „Daḫalat
al-ḫayl al-‟Azhar‟ (Het begin van de verlichting) in het jaar 1971.134
Vervolgens verscheen
het ene gespecialiseerde werk over de Franse expeditie na de andere zodat drie welgekende
standpunten werden ingenomen betreffende de sympathiserende of de dwarsliggende of het
aanpassende standpunt.
In het volgende deel van dit onderzoek zal een voorstelling van de verschillende standpunten
ten opzichte de Franse expeditie doorheen de volgende argumenten weergegeven worden.
Eerste standpunt: de Franse expeditie doorheen de geschiedenis van de moderne
Arabische renaissance
De verscheidene intellectuele werken, die een datum zijn voor de moderne Arabische
culturele autoriteit, beginnen gewoonlijk met de Franse expeditie. Deze werken zijn geen
datum voor het begin van de moderne periode in Egypte en de Arabische wereld in dezelfde
mate als ze onderzoek doen naar de geschiedenis van de heropleving en het begin van de
kennis van de moderne Westerse ideeën bij de Arabieren.135
Daarom begon Halīm Barakāt met de stichtingsfase voor de moderne Arabische renaissance
op de volgende manier136
: de onderzoekers wijzen gewoonlijk het begin van de renaissance
toe aan het jaar 1798 wanneer Napoleon Egypte veroverde. Met de beschouwing dat deze
datum een voorbeeld is voor de directe confrontatie tussen het Westen en het Oosten of anders
gezegd tussen het Ottomaanse kalifaat en de Europese industriëlen in het Arabische Oosten,
en tussen Egypte en Engeland, en tussen het Arabische Magreb en Frankrijk. In het kader van
deze confrontaties kende men een periode van opkomende wrijving met het Westen en de
134 Moḥammed Jalāl Kishk (1928-1993) was een Egyptische communistisch denker en schrijver. 135 Zie tweede visie: De Arabische culturele renaissance dankzij Napoleon p.23 136 Halīm Barakāt (1933) is een Egyptische novellist en socioloog.
VERTALING 49
verspreiding van het onderwijs en de groei van de culturele maatschappij en de politieke
bewegingen. Vanuit verschillende posities beginnen vragen elkaar op te volgen: Wat zijn de
oorzaken van de zwakheid van het Oosten zodat het Westen meester wordt van zijn
onderdrukking en het overwint? Wat is de ziekte en wat is de oplossing? Hoe waren de
relaties met het Westen en wat zijn hun karakteristieken? Aanvaarden wij de Westerse cultuur
of weigeren wij alles of gedeeltelijk? Of zetten wij onze kap af en passen we ons leven aan?
Moḥammed Kāmil ḍāhir is tevreden met wat de Franse strijd teweegbracht in het Arabische
bewustzijn. Hij noemt dit de „moderniteitschok‟ en deze schok ontwaakte de Arabische mens
uit zijn langdurige sloomheid. De Arabische mens begon sinds ongeveer twee eeuwen te
ontwaken uit een diepe slaap net na zijn aanvaring met de beschaving van de nieuwe wereld
die in geen enkel geval geassocieerd wordt met begrippen zoals ‘het zijn‟ en „het leven‟.
Vervolgens maakte Adūnis vergelijkingen tussen verschillende beëindigingen van de
voorgaande periodes die de moderne Arabische renaissance aanwezen en die haar bevrijdde
van „de donkere periode‟ en die haar in deze periode karakteriseerde met de val Bagdad door
het toedoen van de Mongolen in het jaar 1258 tot het jaar 1798 of op het einde van de
achttiende eeuw of het herinvoeren van de Ottomaanse grondwet in het jaar 1908 of het einde
van de Eerste Wereldoorlog in 1918. Vervolgens selecteerde Adūnis het jaar 1798 als het
einde van „de donkere periode‟ en daarom het begin van de tijd van de renaissance omdat de
Franse cultuur geen invloed had op de manier van denken en waarderen maar ze had eerder
op die manier invloed op de manier van leven.
Māhir al-sharīf benadrukt de rol van de Franse expeditie in de overwinning van de Arabieren
op een lange periode van onderontwikkeling. Er verschenen vormen van de Arabische
renaissance nadat de Arabieren en moslims zich bewust werden van hun onderontwikkeling
aan het begin van de negentiende eeuw Ze zagen de nood aan een heropleving na lang tijden
van verval in. Deze onmiddellijke wrijving met het Westen speelde een hoofdrol in het
verschijnen van deze kwesties.
De onderzoeker kent zelf het discours van de renaissanceperiode. De tekst, die de moderne
Arabische cultuur die zich begon te ontwikkelen sinds het tweede kwart van de negentiende
eeuw net na de schok rond de onenigheid met het Westen en het natuurlijke bewustzijn van
het verschil tussen de onderontwikkeling en de vooruitgang, aantoont.
VERTALING 50
Niettegenstaande de terugkeer van Albert Hūrānī naar het begin van de achttiende eeuw als
eerste poging voor de hervorming op basis van het Westerse leger, dat plaatsvond in de
Ottomaanse staat.137
Vervolgens bejammert de onderzoeker dat ondanks de vele inspanningen van de Ottomaanse
hervorming in de achttiende eeuw de datum voor het begin Arabische intellectualiteit het jaar
1798 is.
Moḥammed „Abd al-Jābarī benadrukt de verschillende dimensies van de Franse expeditie naar
Egypte doorheen de volledige visie op de situatie van Egypte en de Europese moderniteit van
die tijd. De expeditie van Napoleon bracht de drie pilaren waarop de Europese moderniteit
ontstaan is met zich mee: kracht, strijd en kennis. Als iets de uitdrukking van deze factoren,
inclusief de tekenen van het Arabische renaissanceproject, weerspiegelt, dan zeggen wij dat
zij zijn: de koloniale uitbreiding, Europese Engelse Franse competitie en het moderne denken.
Deze werken ontstonden dus door de geschiedenis van de moderne Arabische renaissance en
deze werken vangen aan met de Franse strijd als het begin van deze renaissance. Ze reiken
niet tot de gebeurtenissen van de Franse strijd of de situatie van de Egyptische maatschappij
vóór en tijdens de expeditie. Maar ze plaatsten het jaar van de inval van Napoleon in Egypte
„1798‟ als distinctieve indicatie voor het begin van de moderne renaissance en als besliste en
plechtige datum tussen de twee werelden. De eerste weerspiegelt de donkere tijden en de
andere drukt de modernisering en de vooruitgang uit. En dat doorheen een controversieel
proces dat moderniseringen inhoudt waarbij de Fransen Egypte binnengaan en de
Egyptenaren geleidelijk aan bewust worden van hun onderontwikkeling ten opzichte van de
aankomende beschaving. Niettegenstaande reikten enkele van deze werken naar de pogingen
tot reformatie die beëindigd waren tijdens de achttiende eeuw en die de relatie met het Westen
voor de expeditie observeerden doorheen de leerscholen of de missies of de pers, enzovoort.
Ze dringen eerder aan op de militaire en culturele schok die de expeditie van Napoleon
veroorzaakte, als begin van de moderne renaissance.
De politieke waarnemers van deze en andere werken zijn niet gebonden aan (het feit dat) de
expeditie van Napoleon het geboortejaar van de moderne Arabische renaissance is maar ze
definiëren het einde van deze renaissance met jaartallen die voor de meerderheid gelinkt
lijken te zijn aan de Arabische gebeurtenissen die een belangrijke invloed hebben in de
137 Albert Hūrānī (1915-1993) was een Engelse historiograaf die gespecialiseerd was in het Midden-Oosten.
VERTALING 51
Arabische wereld. De periode van de renaissance eindigt bij Halīm Barakāt in het jaar 1914.
En bij Albert Hūrānī in het jaar 1939. Moḥammed Jābir al-Inṣārā koos het jaar 1930 als het
einde van de periode van de Arabische renaissance. En „Ali al-Muḥafaẓa definieerde het jaar
1914 als het einde.
Het jaar 1914 wordt aan het begin van de Eerste Wereldoorlog gelinkt, het jaar 1936 aan het
begin van de Tweede Wereldoorlog en het jaar 1930 aan de economische crisis waar het
Westen getuige van was in de jaren dertig.
Niettegenstaande worden deze gebeurtenissen in de Arabische wereld gelinkt aan
verschillende belangrijke invloeden in verscheidene politieke en culturele contexten. De
gebeurtenissen zijn voorzien van twee betekenissen:
Ten eerste: De industriële gebeurtenissen van de andere cultuur liggen aan de basis. Hij
plaatst haar en haar beschrijving van distinctieve indicaties in de moderne Arabische
intellectuele geschiedenis die culturele afhankelijkheid vertegenwoordigd, op gelijke voet met
de bevrijding van het Westen.
Ten tweede: Deze datums vertegenwoordigen de culturele, politieke en militaire nederlagen
ten opzichte van de andere. Hij legt de nadruk op haar veelvuldigheid en op haar plaats als
fundamenteel en distinctief station in het Arabische culturele regime – als deze uitdrukking
toegestaan is – die overdreven wordt in de theorie van de zelfkritiek.
Uitgaande van deze werken – brengt de onderzoeker een gunstige vertegenwoordiging maar
hij gelooft dat ze conform is aan de overgrote meerderheid van de vermeldde werken voor het
Arabische culturele autoriteit – De sprong werd al snel gemaakt door de gebeurtenissen die
naar het schijnt het meest gelinkt zijn aan de strijd van de Arabische Egyptische maatschappij.
Ze aanvaarden het jaar 1914 en ze negeren, of wat lijkt op negeren, het jaar 1919 in de
renaissancegeschiedenis en niet in de politieke (geschiedenis). In de context van de
chronologische ontwikkeling vond overdaad plaats tijdens de nederlaag van 1967 en ze
verwaarlozen de oktoberoorlog van 1973. Er werd geen onderzoek gedaan naar de vele
voordelen. De overeenkomst over de politieke en culturele nederlagen is in zeker opzicht een
herhaling, die een ommekeer creëert die gesloten lijkt en die niet gescheiden kan worden van
de Arabische essentie.
VERTALING 52
Tweede standpunt: De Franse expeditie vanuit het perspectief van het historische
bewustzijn.
Dit standpunt is ontstaan door een presentatie van twee specifieke standpunten over de positie
van de Franse expeditie doorheen de tegengestelde kritieken over belangrijke gebeurtenissen
en personen aan het begin van deze historische gebeurtenis. Het eerste standpunt beschouwt
de Franse expeditie als het begin van de moderne geschiedenis van Egypte. Ondertussen
meent de andere dat de expeditie de eigen pogingen tot modernisatie waarvan Egypte getuige
is aan het einde van de achttiende eeuw verstoorde. Er is een derde standpunt dat probeert om
tussen beiden te komen in de twee voorgaande visies en de culturele kloof van de expeditie te
aanvaarden en zich tegen haar militaire aspect te verzetten.138
Ten eerste: De Franse expeditie als het begin van de geschiedenis van het moderne Egypte.
Het eerste deel van de moderne Egyptische intellectuele geschiedenisboek van de vroege
intellectuele werken wordt beschouwd na de nederlaag in juni 1967 en die teruggekeerd is
voor het testen en het onderzoeken van de moderne geschiedenis (omdat) dit deel van het
boek gepubliceerd is in het jaar 1969.
De visie van de schrijver op de Franse expeditie wordt gevormd vanuit zijn visie op de
toestand van Egypte voor de Franse expeditie. Hij herzag (zijn visie) en zijn positie ten
opzichte van een aantal personen zoals Bonaparte en Sulaymān al-Halbī, wanneer de Fransen
in Egypte waren.
In het begin focuste Louis Awad zich op de heroïsche revolutie van Emir al-ṣa‟īd dat in het
jaar 1736 begon. Het belang van deze revolutie komt tevoorschijn via haar nationale en
socialistische doelen omdat ze streeft naar de onafhankelijkheid van Egypte en naar het haar
ontrekken uit de handen van de Mamlukken. Het socialistische doel wordt samengevat in de
vervreemding van de wereld voor de Egyptenaren daarmee gepaard hun verdeeldheid op het
platteland en op een aantal vlakken waarover de schrijver probeerde te streven naar de
138 De auteur van deze tekst stelt een andere derde visie voor die niet strookt met de derde visie in deze thesis. De
derde visie in deze thesis meent dat de modernisering van start gaat door Moḥammed „Alī. Het verschil in de
opsomming van de visies is te wijten aan het verschil in vraagstelling. In dit deel van de tekst gaat de auteur op
zoek naar de effectieve rol van de Franse expeditie in het moderniseringsproces. De vraagstelling in de eigenlijke
thesistekst gaat over de visies op de start van de modernisering in Egypte naar aanleiding van de expeditie maar
vanuit een breder standpunt. Dus ook los gezien van de expeditie, bijvoorbeeld na de expeditie.
VERTALING 53
bevestiging dat de heroïsche revolutie een unieke test was voor het modern republikeins
regime.
Tenslotte beschouwt de schrijver zelf een document uit het jaar 1795 dat de heersers en de
Mamlukken geschreven hadden in verband met de verklaring van de rechten en plichten van
de burgers ten opzichte van regering. Deze gaat in de richting van een toegelichte intellectuele
grondwet.
Van hieruit begint de aanloop naar het nationalisme dat de nadruk legt op de revoluties en de
voorgaande nationale opoffering voor de Franse expedities met de nadruk op de economische
en socialistische afstand.
Louis Awad meent dat de Franse expeditie de grens was tussen twee verschillende werelden
die in alles verschilden: een wereldcentrum dat uitreikt met lange Mamlukse Turkse periode
dat tot zijn einde kwam in het jaar 1798 en waarin een aantal exclusieve economische
revoluties plaatsvonden die niet toebehoorden of juist wel toebehoorden aan elk gekend
politiek of socialistisch of cultureel idee. En de wereld waarin niet over iedere beweging
gecommuniceerd werd tenzij ze voorzien was van een duidelijke politieke ideologie of een
klare socialistische ideologie of een duidelijke culturele stroming welke zijn richting ook is.
Vanuit dit principe begint de expeditie van Napoleon naar Egypte en zij is de politieke basis
voor de bouw van een staatsstructuur naar het moderne model en (zij is) de directe oorzaak
voor de economische en materialistische ontwikkelingen die voor Egypte nieuw zijn
resulterend in een ontruiming van de Mamlukse Turkse feodale staat tijdens de expeditie. En
(zij zijn) de sociale ontwikkelingen in Egypte die nieuw zijn in de literatuur en de pers en de
ontwikkeling van de intellectuele en literaire ontwikkeling nadien.
De verklaring die Napoleon gezonden heeft voor de verdeling van Alexandrië voor en tijdens
zijn inval leidde tot het voeden van de Egyptische nationalistische wind en overtuigde de
Egyptenaren van een revolutie op de Mamlukken en vervolgens de afscheiding van de
Fransen.
Na de inval van Napoleon in Cairo ontstond de opbouw van de eerste Egyptische regering.
Daarna werd het eerste Egyptische parlement geïnstalleerd dat in die tijd gekend was als „het
VERTALING 54
algemeen bureau‟. Deze vernieuwing van het regime van de regering heeft, zoals ook Louis
Awad meent, geleid naar drie hoofdresultaten:
1. Dat de Egyptische bevolking doorheen de formele goedkeuring of de rechtsgeldigheid of de
grondwettelijkheid van de rechten van de overheerser tijdens de periodes van de Turkse –
Mamlukse regering, begrepen heeft dat hij de enige legimiteit heeft om het land te regeren.
2. Dat de Egyptische regering, die ontstaan is door de Fransen, het eerste onderwijs voor de
Egyptenaren installeerden, doordat ze het gezag en haar verantwoordelijkheid na-aapten.
3. Dat de Egyptische regering in staat was om de meeste verloren belangen voor de
Egyptenaren te vorderen. En dat hij voor hen de meeste, nog aanwezige, problemen oploste in
kringen die niet met elkaar in conflict komen of zich niet moeien met de belangen van de
Fransen.
Louis Awad meent dat Napoleon de man was die gekomen is met een groot kapitaal aan
beginselen van de Franse revolutie. Hij was in staat eisen te stellen zonder de feodale staat of
de Mamlukse verplichting te liquideren en de voorrechten van de klasses af te schaffen maar
hij schafte de ongelijkheden tussen de klasses af. Hij werd beschreven als een man die het lot
naar zijn hand zet. Dat is een machtverandering.
Louis Awad eindigt met zijn beschouwing over een gebeurtenis, waarvan Egypte geen getuige
was tijdens de Turkse-Mamlukse periode – de wettelijke juridische vooruitgang – Sulaymān
al-ḥalbī wordt gezien als de moordenaar van Klebèr139
- lang voor de wetten die de Fransen
toepasten in Egypte en de juridische vooruitgang voor Sulaymān al-ḥalbī.
Louis Awad baseerde zich op de chronologische beschrijving van de periodes van de Franse
expeditie en de bronnen van al-Jabartī. Hij beschouwt hem als een persoon met een open-
minded houding die onder de indruk was van de Franse cultuur. Later bekritiseert hij hem,
bijvoorbeeld op zijn standpunt over het gedrag van sommige vrouwen met soldaten van de
Franse expeditie. Hij vindt de standpunten, waarin al-Jabartī zijn bewondering voor de
139 Sulaymān al-ḥalbī was de moordernaar van de Franse Generaal Klebèr. Klebèr nam het van Napoleon over na
diens vertrek in 1799.
VERTALING 55
onderneming van de Fransen met de invasie van Egypte en de afscheiding van de Mamlukken
uitdrukt, betreurenswaardig.
Wat betreft een aantal bedenkelijke gebeurtenissen zoals de eerste opstand van Cairo en de
oorzaken ervan, meent hij dat de oorzaken van de revolte veroorzaakt waren door een
obstructie van de werken en de eerste samenkomsten van het parlement dat plaatsvond op 20
oktober 1798. Er was niets anders dan protest tegen de oplegging van belastingen op
vastgoed, de maandelijkse taksen op onroerende goederen en de verplichtte leningen. Het
gevolg van deze opstand was dat Napoleon op 21 december 1798 een decreet uitbracht voor
het installeren van een hoofdbureau en een privébureau of het parlement en de zitting van de
regering.
Er werd een vergelijking gemaakt tussen dit decreet en de grondwet van 1923 die er gekomen
is als gevolg van de opstand van 1919.
Het jaar 1800 wordt door de schrijver gezien als het jaar van de bevrijding van de Egyptische
vrouw die er gekomen is als gevolg van de mengeling van de Egyptische vrouwen met de
Fransen.
In het jaar 1999 werd een boek over Egypte en de Franse expeditie van Moḥammed Sa‟īd al-
„ashmāwī uitgegeven.140
Het staat in fel contrast met de vorige visie die streefde naar de
benadrukking van de opofferingen en de voorgaande volksopstanden door de Franse
expeditie. Deze studie vertrekt, na een beknopte bespreking van de nadelen van het Turks-
Mamlukse regime, vanuit de vaststelling dat Egypte geen regering, geen wet, geen regime,
geen gerechtigheid en geen zekerheid had in de corrupte tijden van het Ottomaanse regime in
het jaar 1517 tot voor het begin van de Franse expeditie. Na een andere bespreking van de
situatie van de maatschappij en het leven van de bevolking kwam de auteur zelf tot een
conclusie die dicht bij de eerste conclusie ligt. Dit beeld werd bevestigd door de eenvoud van
de meningsuiting, de veiligheid van het gezegde en de onschuldigheid van de intentie. De
bespreking van al-Jabartī doelt op de toestanden in Egypte voor de expeditie. – Daaruit toont
hij duidelijk en ondubbelzinnig aan dat een echt bezorgd volk of een werkelijke beschreven
maatschappij of een bekritiseerde regering niet aanwezig was maar dat er eerder een
gevarieerde mix, incompatibele gameten en autocratische tyran-leiders aanwezig waren. Dit
140 Moḥammed Sa‟īd al-„ashmāwī is een Egyptische intellectuele secularist.
VERTALING 56
alles door onwetendheid en werkloosheid, blindheid en onervarenheid, egoïsme en
agressiviteit.
De auteur meende dat de relaties tussen de Egyptenaren en de Fransen tijdens de expeditie
vriendschap en affectie voortbracht. Omdat er tussen de Egyptenaren en de Fransen (de
indringers) liefde en vriendschap was en ze werden als één volk of één groep. De Fransen
betaalden (eerst) hoge prijs voor wat ze aten of dronken. Later was er geen rumoer of agressie
meer.
De auteur vertrekt vanuit zijn bewondering voor wat de Fransen opgebouwd hadden in Egypte
zoals begraafplaatsen, wandelpaden, de wetenschappelijke academie, het bureau en zo
verder…
Er rees protest tegen de visie van Louis Awad over de oorzaken van de eerste opstand in
Cairo omdat al-Ashmāwī meent dat de oorzaken (van de opstand) ontstaan zijn door de
invoering van belastingen en taksen op het vastgoed en de handel. Hij vergelijkt de methode
voor belastingen van de Franse groep, dat is de manier van het wettelijke regime, met de
methode van de Turkse groep, dat is de manier van „barbaren‟. Hij steunt op de beschrijving
van al-Jabartī, voor wie deze opstand ontstaan is op de volgende manier: Een groep
armoedzaaiers en enkelen van hen droegen een tulband. Al-Jabartī omschrijft hen niet als
shayḫs maar hij rekent hen tot het plebs, het uitschot (het laagste van het laagste) en de
smeerlappen (zij hadden een wanbeleid en weinig ervaring) die geen leider hadden die hen
regeerde en geen bevelgever die hen leidde.
De auteur gaat akkoord met de karakteristieken van al-Jabartī over de volkse klassen omdat
hij hen beschrijft als armoedzaaiers, gespuis en uitschot.
Daarna bespreekt de auteur het proces van Sulaymān al-ḥalbī.141
Hij beschreef hem als de
moordenaar van Klebèr en dat hij geen heroïsche of mujāhidīn moslim was.
Er werd een vergelijking gedaan tussen de Turks-Franse regering en een tweede verklaring
wordt dominant. De Turkse kolonisatie was menselijker dan de Franse. De vraag naar de
oorzaken voor de revolte van de Egyptenaren tijdens het Franse regime wordt in verschillende
141 Sulaymān al-ḥalbī (1777-1800) was een Syrische student die de Franse generaal Jean Baptiste Kléber in 1800
neerstak.
VERTALING 57
delen van het boek vaak herhaald. Er wordt uitgegaan van het feit dat de opstand van de
Egyptenaren ontstaan is door de insufficiëntie van de armoedzaaiers en het plebs. De rest van
de Egyptische bevolking waren het gewoon geworden in vriendschap en vrede te leven met de
Fransen. Een aantal Fransen bouwde aan veranderingen in Egypte ondanks het verzet van de
Turken die Egypte verwaarloosden. Deze nalatigheden waren dat zij hun volk verwierpen, dat
ze de administratieve werken niet reglementeerden en dat ze geen enkele materialistische
organisatie opbouwden.
De situatie in Egypte, nadat de expeditie zich terugtrok, keerde terug naar hetwelk slechter
was dan voor de aankomst van de expeditie.
De twee voorgaande visies overlappen elkaar in de zekerheid dat de moderne Arabische
renaissance is begonnen met de aankomst van de Franse expeditie in Egypte in het jaar 1798.
Louis Awad deed onderzoek naar de heroïsche revolte van Emir Sa‟īd om het beginpunt van
de nationale conflicten en de klassenstrijden doorheen het observeren van de publieke giften
tegen de Ottomaanse heersers en de Mamlukse beys, te onderzoeken.
Sa‟īd al-Ashmāwī beschouwde de periode die de Franse expeditie vooraf ging als een donkere
periode dat te vergelijken was met de donkere Europese tijden. Op basis van dat schrijven in
de geschiedenis, dat niet neutraal of onschuldig was, veranderde deze beide werken van een
geschiedeniswerk naar een ideologie of naar buitensporige ideologie over de geschiedenis.
Nadat Louis Awad de eerste revolte van Cairo besprak, vergeleek hij haar met de revolte van
1919. In die zin zijn we in staat om in sereniteit te zeggen dat de eerste opstand van Cairo
gerealiseerde democratische overwinningen teweeg heeft gebracht. Als het mogelijk is dat we
de decreten van 21 december 1798 benoemen door het installeren van het hoofdbureau en het
speciaal bureau of het parlement en zitting van de regering. De grondwet van 21 december
1798 maakt het ons mogelijk te zeggen dat de revolutie van 1798 door Napoleon de grondwet
van het jaar 1798 teweeg heeft gebracht zoals bijvoorbeeld de revolutie van 1919 de grondwet
van 1923 teweegbracht natuurlijk met verschil in omstandigheden en in dimensie van het
democratische idee, zoals bijvoorbeeld de revolutie van 1882 die de annulatie van grondwet
van 1882, teweeg heeft gebracht.
Met de beschouwing dat de eerste opstand in Cairo een volksopstand was en de opstand van
1919 eveneens een volksopstand was, wendt de auteur van de geschiedenis zich af van het
mogelijk succes van de militaire revoltes van 1882 en misschien ook van 1952. Het jaar van
uitgave van het boek staat de auteur niet toe te zeggen dat zij uitdrukkelijk speciaal is. Het is
VERTALING 58
beladen met een gevoel van de nederlaag. Sinds wij begonnen met het onderzoek van 5 juni,
verschenen een aantal boeken over het onderzoek naar de oorzaken en de gevolgen. De
loyaliteit voor de volksopstanden werden gesteund door erover te zwijgen in het lange verhaal
van Louis Awad van „de Egyptische Wafd‟ die gevormd werd met het leiderschap van de
geleerde Jakob en die ijverden voor de onafhankelijkheid van Egypte tijdens de Franse
expeditie.
Daar waar Louis Awad in het jaar 1969 over zweeg, drukte Sa‟īd al‟Ashmāwī zich duidelijk
met alle sereniteit uit in het jaar 1999. Hij maakte een vergelijking tussen de Mamlukse
afscheiding van de Fransen en de afscheiding van het Arabische leger van Israël in het jaar
1948. Vervolgens over de militaire afscheiding in het jaar 1956 en ten slotte over de
afscheiding dat leek op een zelfkritiek in het jaar 1967.
Er is een andere kwestie die opduikt bij het lezen van Louis Awad over de situatie van Egypte
voor de Franse expeditie. Dat is de kwestie van het onderzoek naar het Westen in de
geschiedenis. Daarom beschouwt men de heroïsche revolte als een unieke ervaring voor het
moderne republikeinse regime. De Mutazilieten hebben een band met het rationalisme, de
Karmatieten met het progressieve en de socialisten en de Khawarij met de revolutionisten,
enzovoort. Deze kwestie geeft er evenals de voorkeur aan dat zij formeel gescheiden wordt
van de cultuur naar Westerse standaarden en dat zij heeft banden met de laatste, die niet
gescheiden is van hem.
Vervolgens is er ook de kwestie van de „lading‟ van de teksten met noties en indicaties,
hetwelk deze teksten tolereren: zoals de gebeurtenis van de Egyptische nationalistische geest
en de ontwikkeling van het democratische idee en de ontwikkeling van de eerste regering, het
eerste parlement en de eerste grondwet, enzovoort.
Er is een andere theorie die in het boek van Sa‟īd al‟Ashmāwī wordt ophevelt. Dat is de
volgende theorie die niet minachtend is voor het volk omdat de nadruk, doorheen de lange
paragrafen in het boek, gebaseerd is op al-Jabartī‟s uitdrukkingen: armoedzaaiers, gespuis,
uitschot en het laagste van het laagste, enzovoort. Hij wijst elke vorm van verzet, dat
uitgedrukt wordt door deze, af in het verzet tegen een militaire invasie.
VERTALING 59
Ten tweede: De Franse expeditie als dwarsligger voor de zelfontwikkeling.
Deze visie vertrekt vanuit discussies en standpunten die in volledig contrast staan met de
proefschriften van de vorige visie. Deze visie beschuldigt de aanhangers van de vorige visie
met de oproep naar het verbannen. Jalāl Kishk meent in zijn boek „Daḫalat al-ḫīl al-„azhar‟
(Het begin van de verlichting) dat de speciale visie die de Franse expeditie beschouwt als het
begin van de modernisering en het hervormen van Egypte, een verbanningsvisie is dat het
Westen linkt met de modernisering. De eigenlijke modernisering lag in de zelftoewijding, de
verwerping van de verwestering en de volgelingen van de Japanse methode in de
modernisering. Jalāl Kishk beschrijft vanuit de adoptatie van deze visie omdat hij een
aanhanger is van de koloniale school en haar uitleg over de geschiedenis.
Jalāl Kishk streeft in het begin naar de bevestiging dat Egypte geen geabsorbeerde
Ottomaanse kolonie was in de donkere middeleeuwen. Hij steunde daarvoor op een aantal
theorieën zoals de overwinning van de Mamlukse beys op de macht vanaf de zeventiende
eeuw, de taksen die Egypte betaalde aan de Turken in deze periode, die gradueel
verminderden en marionettenrol van de Turkse pasha ten opzichte van de Mamlukse beys.
Totdat de Mamlukse kwestie resulteerde in het doden, het uitwijzen en het terechtwijzen van
de heersers. Er bleef geen enkele Turkse heer in Egypte tenzij de hoogste heerser en de
vertegenwoordiger naar het verzoek van de Ottomaanse macht in het vrijdagspreek.
In verband met de bevestiging dat Egypte niet verzonken was in de donkere Middeleeuwen
streeft Kishk naar bewijzen in een volledige artikel. Egypte was niet alleen voor de expeditie
getuige van een heropleving in de religieuze rechtsgeldige wetenschappen. Maar hij legt de
nadruk op de aanwezigheid van materialistische wetenschappelijke die het komische beeld dat
geïntroduceerd werd door geschiedkundigen en hun studenten van de expeditie over de
verblinding van de shayḫs inzake de Franse technologie, ontkennen.
Daarom waren er in deze periode in Egypte shayḫs die geïnteresseerd waren in de
hemelstudie, chemie en wiskunde. Afhankelijk van het (provocerende) feit dat al-Jabartī
voorstelde: de aanwezigheid van enkele studenten uit het Westen, allemaal Europeanen of
misschien Fransen, in Caïro omdat zij studeren onder de grote shayḫ al-Jabartī en zij wisselen
met hem informatie en wetenschappelijk instrumenten uit die zij van hun vader verkregen
VERTALING 60
hebben. Dat was de basis voor de toepassingen of de technologische resultaten die
verwezenlijkt waren in Europa.
Daarna wordt de visie van Kishk, die lang van werk is, met de visie van Louis Awad in
conflict gebracht. De organisaties die ontstonden door toedoen van Napoleon in Egypte
werden beschreven als koloniale instellingen: Het bureau was niet meer dan een apparaat dat
diende voor het verzamelen van belastingen en boetes. Het Franse bestuur werd beschreven
als een algemeen koloniaal bestuur dat afhankelijk is van de koloniale wet.
De revolte van Cairo brak uit als gevolg van het nationale gevoel. Het was geen opstand tegen
de Franse hervormingen. De revolte begon niet omwille van de belastingen. Net zoals
Hirwald zelf toegaf dat het algemene publiek (de revolte) deed ontstaan en zij moesten geen
belastingen betalen. De economische situatie was niet de oorzaak voor het ontstaan van de
revolte. Deze periode is getuige geweest van zichtbare prijsdalingen.
De hoofdreden voor de revolte, zoals die gezien word door Jalāl Kishk, is het conflict tussen
de volkeren en de kolonisten. Vervolgens ging Kishk verder met de verwerping van de visie
van Louis Awad. Het jaar 1800, zoals Kishk het ziet, is het jaar van de bevrijding van de
vrouw van onder de gordel. Voor Kishk is Napoleon een onguur persoon. Hier is het
volledige artikel met de titel „Al-daḫūl yadḫal al-qāhira‟ (De ongure valt Caïro binnen).
De schrijver gelooft zelf in het volledige artikel over de vervolging van Sulaymān al-ḥalbā.
Hij beschreef hem als een martelaar voor de islam, een martelaar voor het Arabisme en een
martelaar voor Egypte dat in lijn is met het doel van het boek: Sulaymān al-ḥalbā is vandaag
de held van de Arabische unie en dit is de manier waarop de Azhar zich uitdrukt.
Muṣṭafā „Abd al-ġanī en daaraan toegevoegd het doel van zijn boek „‟Aṭfāl baḥr al-baqr‟ over
Sulaymān al-ḥalbā legt meer nadruk op de onderwerpen: het heiligdom van de inwoners, de
wet, de al-Aqsa intifada en de martelaren van de Amerikaanse expeditie.
De visie van de auteur vertrek vanuit de vergelijking tussen de Franse expeditie, die als puur
koloniaal beschreven wordt dat geen band heeft met de modernisering omdat zij niet
onzichtbare naar Egypte kwam, en de Amerikaanse expeditie en het herhaalde Amerikaanse
offensief op Irak. Er werd een vergelijking gemaakt tussen Bush en Napoleon (wel in andere
omstandigheden). De schrijver vond dat de Franse expeditie niet meer was dan de achtste
kruistocht.
VERTALING 61
De schrijver meent dat Egypte voor de expeditie, in de laatste helft van de achttiende eeuw,
niveaus van Arabische ontwikkeling inhield en dat wij in staat zijn ons standpunt over de
intellectuele geschiedenis te herbekijken. Wij menen dat onze geschiedenisperiodes, dat is
deze periode, vruchtbaar waren en de Westerse expeditie, die naar ons kwam, de
opeenvolging van de Arabische ontwikkelingen onderbrak.
Vervolgens schrijft de auteur tal van pagina‟s over de namen van de wetenschappen, waarvan
de renaissance in deze periode getuigt, zoals de sterrenkunde en de geneeskunde en de
wiskunde enzovoort. Deze periode getuigt van intellectuele vernieuwende bewegingen op
vele andere domeinen. Het soefisme overtrof vele geestelijke wetenschappen van
sterrenkunde tot farmacie en van wiskunde tot logica en filosofie.
Muṣṭafā „Abd al-ġanī is van mening dat het Westen racistisch is en dat de expeditie gekomen
is in twee kaders, die beiden wetenschappelijk zijn, die in Amerika ontstaan zijn. De
opkomende stress bij de blanke man de beschaafde wereld en het voortduren van de Franse
rol en later de Engelse. In zijn opzicht draagt het boek „Waṣaf maṣr‟ (Beschrijving van
Egypte) een racistische oriëntalistische mening. Het is niets anders dan een beschrijving van
Frankrijk en het is geen beschrijving van Egypte.
De auteur beschouwt de expeditie als het begin van een catastrofe voor Egypte in de moderne
periode. Hij legt een verband tussen Napoleon en het Westen aan de ene kant en
daaropvolgend Israël aan de andere kant. Het stond internationale conflicten toe en deze leken
voor Napoleon op dat vlak een cultivering van Israël voor later. De tegenstand, die de
expeditie te verduren kreeg, en de vertegenwoordiging in de eerste en de tweede opstand in
Cairo was tengevolge van de agressiviteit van het leger van de expeditie ten opzichte van de
Egyptenaren. De auteur gaat op het einde van zijn boek in het algemeen verder over de
onbestaande gezamenlijke voorzichten tussen Egypte en de Arabieren en tussen Frankrijk en
het beschaafde Westen.
Er zijn personen die bekend zijn omwille van hun negatieve beschrijvingen in dit werk: Al
wie meent dat de expeditie een positieve invloed had op de Arabische ontwikkelingen die
nagevolgd werden door de oriëntalistische school doorheen de geschiedenis. De auteur
beschouwt het Westen, waarvan Louis Awad deel van is, als diegene die protest biedt tegen
de expeditie. Hij beschrijft Napoleon als vader van de globalisering.
VERTALING 62
De auteur steunt in zijn bronnen op al-Jabartī en Layla „Enān in haar boek „Al-ḥamla al-
faransiya tanūyir ‟am tanzūyir?‟ (De Franse expeditie, verlichting of fraude?)142
, Nelly Hana
in „Tajara al-Qāhira fī al-„aṣr al-uṯmānī‟ (De aankomst van de handel in Caïro in de
Ottomaanse tijden)143
en Peter Gran in „al-juḏūr al-‟islamiya li-l-ra‟ismāliya‟ (Islamic Roots
of Capitalism).
Uit deze presentatie blijft de verwijzing van de auteur naar de onmiddellijke oorzaak over die
gecreëerd werd en die deze tegen gekante positie ten opzichte van de Franse expeditie
adopteerde.
Hij vatte deze oorzaak voor de opeenvolgende aanvallen op de Arabische en Islamitische
natie samen. Dit is de zaak dat de auteur maakt door zich af te wenden van de tegenwoordige
intellectuele discussie rond de expeditie van de sympathisanten en de opposanten. Hij behoort
toe aan de publieke opinie en (vanaf hier vind ik dat ik tot de eerste groep behoor met dit
collectieve bewustzijn). De schrijver vindt het niet nodig om de publieke opinie, die gekant is
tegen het dominante en de onderontwikkeling, uit te drukken.
De visie van Layla „Enān over de Franse expeditie ontstond door de uitsluiting van deze
expeditie uit de Franse geschiedenis en de Franse cultuur en haar te voorzien van een andere
omschrijving van deze cultuur. Daarom doelt de auteur op de studie van de legendes over de
expeditie in Egypte bij de Fransen zelf, hun evolutie en hun ontwikkelingen. Het is mogelijk
om deze legende tussen hen te verspreiden. De schrijfster steunt voornamelijk op Franse
bronnen. Vandaar dat de studie, die zal bediscussieerd worden doorheen de Franse boeken,
draait rond de expeditie tijdens haar opbouw en die in een natuurlijke toestand niet zal
terugvallen op de Arabische boeken tenzij in uiterste noodzakelijkheid. Deze studie is in de
eerste plaats niet gericht op het presenteren van de gebeurtenissen rond de expeditie maar ze
streeft naar de beworteling van haar idee in de Franse geschiedenis, in de literatuur en bij de
historici. Vandaar dat het eerste deel van de studie in hoofdstukken verdeeld is met deze titels:
De expeditie in de revolutionaire geschiedenis, Napoleon Bonaparte: generaal en imperator,
De oorsprong van de legende rond de expeditie en Napoleon, de legende bij de schrijvers, de
legende bij de historiografen. In het tweede deel van de studie gaat de schrijfster verder met
de gebeurtenissen van de expeditie naar Egypte aan de hand van de Franse bronnen die
dateren van voor de expeditie, dat is de methodologie en de getuigenis van haar volk. De
142 Layla „Enān is professor Franse cultuur aan de universiteit van Cairo. 143 Nelly Hanna is professor Arabistiek aan de Amerikaanse universiteit van Cairo. Zie p.32 Omstreden
meningen.
VERTALING 63
schrijfster gebruikt deze ook als titel voor haar eerste hoofdstuk: getuigenis van het
hedendaagse volk. De schrijfster gaat verder met een kritiek en analyse van de Franse
expeditie doorheen het Westerse standpunt totdat ze aan het einde van haar boek komt tot de
volgende resultaten: ze breekt het beeld van de nobele Amerikaan af zoals ze ook eindigt met
de legende van de kruistochten. Als het Westen nu eens toegeeft dat het meer koloniale
oorlogen waren dan dat het religieuze oorlogen waren. Net zoals zij beginnen met de
gruweldaden, die gepleegd waren door de kruisvaarders in het heilige land, toe te geven. En
zij duurden voort in een periode van „verwoesting van de legendes‟ en ze kwamen tot de
legende van „de grote revolutie‟ en brachten de boodschap van wereldvrede verder.
De auteur merkt op dat ze niet akkoord met al-Jabartī in tegenstelling tot de vorige studies
tenzij in uiterste noodzaak. Ze reflecteert dit aan de hand van twee redenen:
De eerste is gaat over de loyaliteit van al-Jabartī als historiograaf. Het is een mes dat aan twee
kanten snijdt omdat hij niets anders aanschouwde dan dat wat voor hem een zekerheid was.
Of het blind vertrouwen in de bronnen. Vervolgens gelooft de lezer dat de revoluties en de
volksopstanden alleen plaatsvonden in Cairo en Alexandrië. al-Jabartī praatte over alles
behalve over hen. We weten daar niets behalve aantal korte kleinigheden die plaatsvonden in
de regio‟s en de tribale zijde.
De andere reden is dat al-Jabartī op dezelfde manier als de meerderheid van de historiografen
zeker was van zijn boek: Zijn visie op de klasses over de krachtige invloeden komt voort uit
zijn statuten die hij soms beschrijft alsof ze niet nationaal zijn. Bij het lezen (van zijn boek)
veranderd zij naar de mening van alle Egyptenaren.
Deze visie wordt gedragen door een aantal andere kwesties, fenomenen en gebreken uit het
moderne en huidige Arabische discours.
Eén van deze fenomenen is de theorie van het verraad en de boetedoening die uiteindelijk
gemeenschappelijk was aan het huidige Arabische discours. De theorie vertrekt vanuit de
gescheiden islamitische/secularistische mening. Jalāl Kishk beschreef Louis Awad als een
verkoopagent van de koloniale studie in de interpretatie van de geschiedenis. Na meer dan een
kwart eeuw beschreef Mustafā „Abd al-ġanī zijn standpunt dat de Franse expeditie steunde
alsof hij het oriëntalistische standpunt navolgde. Zijn uitdrukkingen en overeenkomsten horen
VERTALING 64
thuis in het lexicon van het wederzijdse geestelijke beeld tussen de islamieten en de
secularisten. Hun boeken zijn daarmee gevuld en ze reflecteren de intellectuele ontkenning
ten opzichte van de andere aan de hand van het gebruik van woorden die te moeilijk zijn voor
de lezers: het geloof en de natie.
De tweede theorie betreft de historische projectie en het verlangen naar het leven binnen het
verleden dat nooit zal teruggewonnen worden. Zelf als dit zou leiden naar een uitvergroting
van het verleden met een beeld die niet historisch is. Mustafā „Abd al-ġanī beschouwt de
periode die de Franse expeditie voorafgaat als een vruchtbare historische periode. Hij
beschouwt dit als een ontkenning van de geschiedenis. De gemiddelde lezer wijst hem voor
elke cultuurgeschiedenis waarmee deze periode te maken heeft, zoals bijvoorbeeld Ibn Iyās
al-ḥanafī of „Abd al-Raḥman al-Jabartī.
De politieke kwesties, die deze werken beïnvloeden, zijn kwesties over de positie van het
Westen en niet zozeer de militaire positie maar eerder de culturele positie. Haar positie ten
opzichte van het Westen werd duidelijk doorheen de essays over deze visie. Maar deze visie
houdt intellectuele nalatigheden in dat deze kwestie uitvergroot en zij voegt samengestelde
dimensies toe omdat ze op het einde een toestand van intellectuele schizofrenie of culturele
verwarring veroorzaakt.
Trouwens één van de nalatigheden, in haar onderzoek naar de mening van de onderzoeker
over de inhoud, is de verzwegen en verborgen passie voor het Westen. Jalāl Kishk steunt
vooral op Kristoffer Hirold die de auteur is van het boek: „Nābuliyūn fī maṣr‟ (Napoleon in
Egypte). Zijn standpunt is gebaseerd op zijn ideeën. Mustafā „Abd al-ġanī steunt op Peter
Gran – Islamic Roots of Capitalism. Layla „Enān haar bronnen zijn niet allemaal Westers. Het
boek heeft omwille van de kruistochten een spannend einde op de volgende manier: Als het
Westen nu eens toegeeft dat zij meer koloniale oorlogen waren dan dat zij religieuze oorlogen
waren. Net zoals zij de gruweldaden, die gepleegd waren door de kruisvaarders in het heilige
land, beginnen toe te geven. En zij duurden voort in een periode van de „verwoesting van de
legendes‟ en ze kwamen tot de legende van „de grote revolutie‟. Het is een nalatigheid die de
nationale geschiedenis intoomt voor Westerse het temperament en verlangen – als deze
uitdrukking toegelaten is.
Het is niet nodig dat we de historische algemene aanvaardde waarheid, die geseculariseerd is,
veranderen. De Franse expeditie heeft het Oosten gewaarschuwd voor zijn luiheid omdat het
VERTALING 65
Westen dagelijks tegen ons vocht om aan ons te zeggen dat er een fout is in de historische
algemene aanvaardde waarheid waarover wij geleerd hebben.
Er zijn een aantal denkmethodes die gepropagandeerd zijn op verschillende culturele
gebieden. Misschien accentueert zij de wetenschappelijke commentaar op de edele koran. De
bestaande tekst heeft een verband gelegd met de veranderende Westerse wetenschappelijke
theorieën. Hier heeft de nationale geschiedenis en wat er op materialistisch vlak op de aarde
gebeurde een verband gelegd met het verlangen van de Westerse onderzoekers omdat de
opinie opriep tot een kritiek op de Franse expeditie na de thesis van Peter Gran, Islamic Roots
of Capitalism.
De tweede nalatigheid is vrij van een gecentraliseerd statement. Zij houdt een intellectuele
discours voor een islamitische stroming in. Dat is dat de Moslims Europa onderwezen in een
periode. En dat de terugkeer van de wetenschappen naar ons, bijna geheel neerkomt op de
goederenhandel die naar ons terugbracht werd. Het wordt duidelijk in een optelling van deze
werken op naam van de wetenschappen die bestonden in Egypte voor de expeditie.
Derde nalatigheid plaatst een model voorop dat niet Westers is en die in staat is zich te
verbinden met het Westen. Zij vergelijkt het met het islamitische Arabische voorbeeld. Kishk
meent dat er nood is aan emulatie met Japan. De werken over dit onderwerp zijn groot in
aantal. Met het verlaten van alle verschillende contexten tussen de twee beschavingen. Japan,
bijvoorbeeld, was niet gechoqueerd door de lange historische oorlogen tegen Europa zoals de
Arabieren en de moslims waren. Japan bezat geen georganiseerde culturele totaliteit voor elk
hoogtepunt van het leven als de islamitische Arabische cultuur. Het Westen stond Japan
uiteindelijk zich te ontwikkelen maar verzwakte haar op die manier op militair vlak.
Er is een ander fenomeen waarover deze werken handelen. Het is een overweldigend gevoel
door de nederlaag en de culturele en militaire verscheuring tegenover het Westen sedert twee
eeuwen. En door het verschil in intellectuele en verschillende historische fases. Muṣṭafā „Abd
al-ġanī somde hen op in zijn voordracht over het boek over Sulaymān al-ḥalbī (Frankrijk),
„Aṭfāl baḥr al-baqr‟: de bescherming van de Amariyah bunker en de intifada van al-Aqsa
(Israël) en de Amerikaanse expeditie (Amerika) en op de laatste plaats voegt hij Engeland toe.
Dat is de visie die gepresenteerd werd toen hij hem voordroeg. Door dat laatste ontstond een
complete negativiteit die werkelijk verscheen op het politieke niveau van maar ze was
tragisch op het culturele en intellectuele niveau.
VERTALING 66
Er is een ander fenomeen die geleid heeft tot de visie van Muṣṭafā „Abd al-ġanī over de
Franse expeditie. Het fenomeen herhaalt het culturele en de veranderingen van posities en
ideeën tijdens korte periodes. Er is een andere visie van Muṣṭafā „Abd al-ġanī over de Franse
expeditie. En zij wordt gerepliceerd in zijn boek „Tayarāt al-fikr al-„arabī al-mu‟āṣir‟
(Stromingen van het huidige Arabische idee) dat in het jaar 2001 gepubliceerd is. In hetzelfde
jaar verscheen het eerste boek „ḥaqīqa al-ġarb bayna al-ḥamla al-faransiya wa al-ḥamla al-
„amrīkiya‟ (De waarheid over het Westen tussen de Franse expeditie en de Amerikaanse
expeditie) en zijn inleiding die geassocieerd is aan zijn boek in het jaar 1999. Jaar na jaar
verscheen het eerste boek in de vorm van artikels in al-Ahrām144
.
Het nieuwe boek staat op verschillende vlakken in contrast met het eerste boek. De Franse
expeditie wordt een schok van culturele veranderingen die de Egyptenaren ervoeren onder het
geluid van de wapens van Bonaparte. En dat was niet voldoende om het idee van de
confrontatie te onderzoeken. Maar wel voor de ontwikkeling van het rumoer die overal voor
de structuur van Arabische maatschappij nodig waren tijdens zijn ontwikkeling tot op de dag
van vandaag. De sporen die de expeditie naliet op het Oosten zijn belangrijk. Ze werden
gecreëerd naar aanleiding van de culturele rol dat een diepgaande invloed vertegenwoordigde
en die sporen nalieten voor wie de Egyptische intellectuele beweging in deze lange periode
probeerde te observeren. Dat is in tegenspraak met de vorige visie, die meent dat de expeditie
geen connectie heeft met de modernisering en dat zij geen enkele culturele rol heeft gespeeld
in haar tijd.
Ook waren hij en Kishk afhankelijk van al-Jabartī voor het benoemen van wetenschappen die
Egypte al kende voor de expeditie. Ook steunden zij op al-Jabartī voor de bevestiging dat
Egypte vrij was van elke materialistische wetenschap voor de expeditie. Wij zien in de
terugkeer naar het verleden dat dit het meeste klaarheid bracht in de periodes van de
Ayyubieden en de Mamlukken (1517-1196) – er wordt bedoelt de wetenschappelijke en
intellectuele herroeping – Het duurde voort in de Ottomaanse periode. Het maximum werd
bereikt bij de aankomst van Bonaparte in het land van de Nijlvallei in het jaar 1798. Als voor
ons geleerden en wetenschappers verschenen, wisten zij niets – zoals we zullen beschijnen –
over wiskunde, en ze snapten dat niet behalve de adequate veronderstellingen waaruit enkele
iets konden opmaken maar dat de meeste niet begrepen.
144 Al-Ahram is een Egyptische krant die dagelijks wordt uitgegeven. Deze krant is voor het grootste deel in het
bezit van de Egyptische regering.
VERTALING 67
Dus Egypte was in tegenstelling tot de eerste visie hier afwezig. Het boek houdt
uiteenlopende delen over de rol van de expeditie bij het uitlokken van het Egyptische en
Arabische bewustzijn met het belang van de vooruitgang en de beschaafde manier van leven
in. Het begin gaat niet over alle Egyptische fiasco‟s zoals we eerder zagen.
Is het mogelijk om dit conflict te becommentariëren…? Is het mogelijk om het te
becommentariëren aan de hand van het fenomeen dat de cultuur ten opzichte van de
verschillende culturele bewegingen reflecteert? We zien dat het islamitische kamp verandert
naar het secularistische kamp of het tegenovergestelde. Dit proces wordt volbracht tijdens een
lange periode (Tāriq al-Basrī – Moḥammed „Umāra – Muṣṭafā „Abd al-ġanī, enzovoort)
Deze transformatie, die voltooid werd in één jaar of twee jaren, is een fenomeen dat niet toe te
schrijven is aan de veranderingen van de intellectuele positie maar is eerder toe te schrijven
aan het idee van de onderzoeker naar de oorzaak die Muṣṭafā „Abd al-ġanī duwde in de
richting van de opbouw van zijn essay dat hij verzamelde in een boek „ḥaqīqa al-ġarb‟ (De
waarheid van het Westen). Van hieruit bevind ik mij met dit collectieve inzicht in het eerste
kamp. Het is niet nodig om de tegenovergestelde publieke opinie over de overheersende en de
onderontwikkelde uit te leggen. De reden ligt in de aard van een minder geleerde publiek, het
publiek van al-„Ahrām en al-maktaba al-„Asra – daarom publiceerde hij het boek „ḥaqīqa al-
ġarb‟ (De waarheid van het Westen) in „Tayarāt al-fikr al-„arabī al-mu‟āṣir‟ (De huidige
Arabische stromingen, een editie van de hoogste raad voor cultuur)– Meestal verscheen het
boek niet voor de culturele elite zoals het publiek van zijn gepubliceerde boek. Het was
ondenkbaar dat de onderzoeker dat Sa‟īd al-„Asmāwā zijn boeken voor het plebs, de
armoedzaaiers en het laagste van het laagste schreef in al-Ahram. Het is een fenomeen dat
uitgedrukt wordt door de elitaire angst van het volk.
Ten derde: De centrale visie tussen twee extremen (de visie die de Franse expeditie steunt).
Tegenovergesteld aan het standpunt van de sympathisanten en de opposanten van de expeditie
bevindt zich het derde standpunt dat beweert dat de expeditie een militaire invasie was. Maar
ze wijst het culturele aspect rond de expeditie niet af en ze wijst de Franse cultuur met een
speciaal karakter of het Westen met een algemeen karakter niet af.
Dit standpunt geeft dit boek vorm dat een ja is voor Voltaire, een nee voor Bonaparte en voor
Aḥmed „Abd al-Ma‟ṭī ḥajāzī. Hij geeft een andere uitdrukking aan het gehele essay dat hij
verzamelde en aankondigde in zijn boek dat in het jaar 1998 werd uitgebracht.
VERTALING 68
Het standpunt van Aḥmed „Abd al-Ma‟ṭī ḥajāzī vertrekt vanuit het aanzien van Frankrijk (De
culturele werkelijkheid). Deze werkelijkheid stamt af van het feit dat de Egyptische
verlichtingsbeweging afhankelijk is van de cultuur van de Franse verlichting die begint bij
Ṭahṭāwī. Hij was de eerste Arabische intellectueel waarover Voltaire las en sprak, kruisend
aan Ṭaha ḥusayn en zijn methodologie over het schrijven van geschiedenis. Hij was daarin
beïnvloed door Voltaire. Hij concludeerde met de invloed van Voltaire op een aantal van
namen van culturen in onze huidige geschiedenis. De auteur meent dat de Arabieren
tegenwoordig in staat zijn om de Fransen te overwinnen en in het bijzonder in het voortduren
van de gangbare Amerikaanse Franse culturele strijd.
De auteur beschrijft de afwijzende islamitische visie op de expeditie als een (naïeve) visie die
de geschiedenis niet kent en de tijdelijke periodes met elkaar verward. Dit omwille van de
naïviteit van deze visie, zijn achteloosheid, zijn ongepaste verwarring tussen het devote
imperialisme en de nationale staten en tussen de religieuze oorlogen en de koloniale oorlogen
en tussen de jihad in het belang van de olie en de jihad in het belang van de Messias. Ondanks
de naïviteit van deze visie en zijn verwarring tussen de tijden, de staten, het politieke regime
en de verschillende doelen is het een wijdverspreide visie die voordeel haalt bij het algemene
volk en hun natuurlijke aversie tegenover het koloniale Westen. Deze aversie verandert naar
een diepgewortelde agressie voor alles wat buitenlands is.
De nationale visie is gekant tegen de expeditie omwille van nationalistische redenen. De
auteur beweert dat zijn aanhangers vasthouden aan overdreven kinderachtig verzet. Er zijn
ook anderen die naar aanleiding van de viering verzet plegen. Zij zijn ook voor de
Ottomaanse oorzaken, zoals de eersten deden, maar omdat zij Egyptische nationalisten zijn.
Wij kunnen hun taal begrijpen en wij gaan met geen enkele overeenkomst akkoord. Deze
heren menen dat expeditie van Bonaparte niets meer is dan een militaire standpunt. Deze
afwijzing imponeert het nationalisme niet en het infantiele verzet ontkent de werkelijkheid
niet en ze verandert haar niet.
Op deze basis onderscheidt de auteur de standpunten rond de Franse expeditie in drie visies:
1. De strikte nationalistische visie die meent dat de expeditie van Bonaparte een koloniale
invasie was.
VERTALING 69
2. De gematigde visie die de Franse expeditie niet ontkent als zijnde een koloniale invasie
maar bedoelt daarmee dat Egypte bijgedragen heeft aan zelfontdekking en de ontdekking van
Europa.
3. Over de laatste visie bezitten wij niets tenzij het deel naïviteit. We weten dat zij
criminaliteit tolereren en zij vertrouwen hebben in bloed.
De auteur meent dat Bonaparte afhankelijk was van het religieuze bewijs dat hij aankondigde
en dat de Egyptenaren van zijn expeditie overtuigde. Dit op basis van het feit dat de
Egyptenaren hun relaties met alles wat aan de basis lag van een religieus doctrine, bleven
opbouwen zoals de gewoonte was tijdens de middeleeuwen. De Egyptenaren hechtten geen
enkele beschouwing aan de nationale voordelen, die fundamenteel werden voor alles in de
moderne tijden.
De auteur somt de standpunten op: “De Franse expeditie was geen koloniale invasie
enzovoort, maar er waren over haar in feite intellectuele en culturele aspecten die begonnen
vanuit onze moderne renaissance aan het begin van de vorige eeuw. Dit laatste feit heeft geen
nood aan een grote of kleine discussie. Het is dus genoeg dat we verklaren aan het volk dat
wij de moderne Egyptische renaissance en onze culturele banden met Frankrijk en de
broederschap die gegroeid is tussen ons en tussen alle volkeren van de aarde, vieren. En dat
wij natuurlijk niet de invasie vieren. Het blijft niet de enige reden die de aanval op de viering
vertegenwoordigt.
Deze visie probeert dus een middenweg te zoeken doorheen de twee doelen van de oppositie
tegen de koloniale invasie maar ze aanvaarden de beschaving van het Westen. Om de nadruk
te leggen op dit idee dat elk uiteenlopend standpunt over haar afwijst. De islamitische
stroming wordt beschreven als naïef en de nationalistische beweging houdt stevig vast aan
zijn visies die gelijken op het infantiele verzet. Het radicale dispuut vindt plaats tussen haar en
tussen de islamitische visie waarover een wederzijds dialoog uitgezonden wordt.
Daartegenover staat de nationalistische visie die het wederkerig begrijpen mogelijk maakt.
Het is de visie die de natie verdeelt in twee uitgebalanceerde delen – het nationale en het
islamitische. Het deelt het Westen op in twee delen: het Franse en het Amerikaanse. Waar
plaats gecreëerd wordt voor indirect traditioneel verzoeningsdiscours. En dat gebeurde voor
de meesten. Ze vermeldt een historische verlenging voor de aankomende culturele visie uit
VERTALING 70
een periode voor de revolutie van 1952. Ondertussen discussieerde Taha ḥusayn en al- „Aqād
over de Franse en Engelse intellectuelen.
Derde standpunt: De Franse expeditie zoals de anderen beweren.
Het belang van de studie van Peter Gran, „Al-juḏūr al-islāmiya l-l-ra‟ismāliya‟ (Islamic roots
of capitalism) heeft een positief effect voor het aannemen van de tegenovergestelde stroming
over de Franse expeditie met daaraan toegevoegd de verschijning van het linkse Amerikaanse
denken. Het debat werd onmiddellijk na haar (de studie) verschijning in het jaar 1979
uitgelokt zowel in de Arabische wereld als in de Westerse kringen die zich interesseren voor
dit onderwerp.145
Peter Gran weigert van in het begin het jaar 1798 als begin van de modernisering en de
Renaissance in Egypte te aanvaarden. De studie is steunt op twee fundamentele thesissen:
De eerste: De economische thesis die meent dat de Franse invasie op Egypte de Egyptische
middenklasse heeft beschadigd.
Ten tweede: De culturele thesis die focust op de soefistische heropleving in de helft van de
achttiende eeuw. Zoals de biografie van shayh ḥasan al-„aṭār, dat een icoon is voor de
culturele renaissance waarvan Egypte getuige is geweest voor de komst van de expeditie,
nastreeft.
Met betrekking tot de eerste thesis begint Peter Gran zijn geschiedenis van de Egyptische
renaissance in de achttiende eeuw met de machtshebber „Alī Bek al-kabīr, de shayh van het
land in het jaar 1760. Dit is de periode waarin de Mamlukken machtig werden en zij
hunkerden naar de Egyptische onafhankelijkheid van het Ottomaanse regime aan de ene kant.
Aan de andere kant vormden zij een krachtige regerende elite. De hoogste Egyptische klasse
uit die tijd was gevormd uit de Mamlukken, officiële werknemers en enkele rijke
Egyptenaren.
Vervolgens observeerde de auteur de karakteristieken van de middenklasse die bestond uit
Egyptische handelaars, wetenschappers en literaire elite.
145 Zie eerste visie: Transformaties aan het einde van de achttiende eeuw p.16
VERTALING 71
De laagste klasse bestond voornamelijk uit kleine rondreizende schrijvers of werknemers
waarvan de helft legaal was.
De auteur meent dat de expeditie van Napoleon kwaad berokkend heeft aan de
wetenschappelijke zaken en de handel van de middenklasse. In het bijzonder omdat Napoleon
een bondgenoot probeerde te worden met deze klasse aan de hand van de registratiewet. Het
was door die wet dat Napoleon een derde soort territorium van de staat verkreeg van de
hoogste klasse en de middenklasse nadat de Egyptenaren herstelt waren nadat ze het hard te
verduren gekregen hadden door de Mamlukken.
Maar de politiek van belastingen van Napoleon, die hij na zijn nederlaag in Syrië afdwong
van de bezittingen van de stad Cairo, deed veel kwaad aan de belangen van de middenklasse
en trof haar in het spervuur.
De auteur belicht de rol van de lagen van de middenklasse en haar bondgenootschap met
Napoleon toen zij resulteerde in de eerste en tweede revolte in Cairo die resulteerden in
stijgende belastingen en in de incompatibele houding van vele soldaten van de Franse
expeditie tegenover de islamitische tradities in Ramadan. Niettegenstaande legt de auteur de
nadruk op de rol van de middenklasse en haar rol in de handel en in de twee revoltes. Tot slot
bevestigt hij dat de structuur van de handel in Egypte begrensd was. En dat de Egyptische
lagen in de hoogste klasse en de middenklasse niet gevormd werden als een klasse die in staat
was het regime van de Mamlukken omver te werpen in Egypte vóór de Franse expeditie -
ongeacht dat het regime bleef bestaan tot de eerste overeenkomst van de negentiende eeuw. Er
was geen opkomende klasse in Egypte dat het regime omver kon werpen. Hij meent dat
Egypte vooruitgang maakte in de periode van Moḥammed Alī die koning werd nadat zich
geweerd had tegen het feit dat hij een Mamluk was.
Peter Gran maakte een schets van de sociale en economische situaties in Egypte voor en
tijdens de Franse expeditie die in dit werk op vele plaatsen inconsistent bleek te zijn. Het
beeld dat fundamenteel ontstaan is als de hypothese van de aanwezigheid van een
middenklasse die samengesteld was uit lagen en die handel uitoefenden dat economische en
sociale voordelen opbrachten. Deze klasse is getroffen door het gevolg voor de Franse
expeditie op Egypte maar deze stelling staat in contrast met een andere situatie. De
commerciële Europese bemoeienis was aanwezig in Egypte en met het uitvergrote beeld voor
VERTALING 72
de aankomst van de expeditie. Aan het begin van het jaar 1790 groeiden de gevechten tussen
de Mamlukken en de Europese luxegrondstoffen stapelden zich op op de Egyptische markt.
Voor deze datum vormde de buitenlandse handelaars in Egypte een klasse die in staat was om
de interne Egyptische markt te beïnvloeden. Dat versnelde het verval van de Egyptische
middenklasse – voor de aankomst van de expeditie. Misschien favoriseerden de Mamlukken
de Engelse handelaars op rekening van de Franse handelaars. Dat is één van de rechtstreekse
redenen voor de expeditie. Toch bevestigt de auteur, na dit alles, de aanwezigheid van een
Egyptische middenklasse. Hij meent dat zij zwak was, zelf in een toestand waar zij een
bondgenoot werd met de hoogste klasse om het Mamlukse regime omver te werpen.
Napoleon schaadde met zijn politiek de middenklasse soms en soms probeerde hij haar te
doen heropleven. Napoleon probeerde dat in het jaar 1798 te doen aan de hand van enkele
hervormingen en het was succesvol in het speciale eigendomsregister maar toen Napoleon
vertrok146
, keerde de chaos terug.
Aan deze schets, die inconsistent bleek te zijn, voegde de auteur toe dat hij de Egyptische
economische omstandigheden en de karakteristieken van de verschillende klasses bestudeerde
in een deel van zijn boek dat ongeveer dertig pagina‟s in beslag neemt en dat in de Arabische
vertaling een volume bereikt dat tien maal groter is dan dit cijfer.
De tweede thesis in deze studie is de culturele thesis die ontstaan is door het onderzoek van de
auteur naar de culturele en religieuze heropleving waarvan Egypte getuige is geweest in de
achttiende eeuw. De auteur meent dat de islam in Egypte het soefisme betekent. Derhalve
wordt elke soefistische viering in deze fase voltooid en dat is de culturele heropleving.
Doorheen een volledig hoofdstuk merkt de auteur een verband op tussen de verschillende
Egyptische klasses en de weg van de Soefies en deze weg wordt gevierd. In het bijzonder op
de handen van individuen uit de middenklasse als bewijs voor de religieuze en culturele
renaissance die de middenklasse leidde in die tijd.
Het fenomeen van deze renaissance wordt vertegenwoordigd door de soefistische weg met
haar hypocrisie en haar overvloed aan derwisj147
. Hij is afhankelijk van de symbolen en de
verzonken religieuze interpretatie in de helderheid, de verduidelijking en de kennis. Zoals
146 Zie De Franse expeditie, Relaties tussen de Fransen en Egyptenaren p.15 147 Een derwisj is een islamitische geestelijke die de gelofte van armoede heeft afgelegd. De derwisjen nemen
een aparte plaats in binnen het soefisme, dit zijn mystieke broederschappen binnen de Islam die geloven dat God
aanwezig is in alles wat bestaat; mensen, dieren en dingen. De derwisjen ontstaan in de 8e eeuw nadat de islam
in contact is geraakt met Perzische godsdiensten en het hindoeïsme.
VERTALING 73
men veronderstelt dat het bezoeken van een graftombe in Egypte het culturele centrum is in
de culturele activiteiten van die tijd. Een bezoek aan een graftombe in Egypte wordt
vertegenwoordigd als het leidende centrum in de intellectuele en spirituele activiteiten tijdens
de achttiende eeuw. Er verschenen essays over de bezoeken rond de speciale verdiensten of de
mirakels die aangewakkerd werden door de voorgeschreven bezoeken aan de tombes.
Doorheen een volledig hoofdstuk bekijkt de schrijver de culturele heropleving uit deze
periode in de literatuur en de taal en de geschiedenis.
Uitgaande van zijn onderzoek naar de bijeenkomsten die gehouden werden door enkele rijken,
legt de auteur een verband tussen het bestaan van deze bijeenkomsten en het verlangen naar
een vernieuwende hoogste klasse en een middenklasse, op het vlak van de literatuur en het
profetische modernisme en de taal en de geschiedenis. De auteur onderscheidt deze
bijeenkomsten die hij beschreef als „De moderne culturele organisaties in Egypte‟.
De auteur bestudeerde de intellectuele werken die van deze periode getuigden en die
berichtten over de culturele renaissance en die vertegenwoordigd worden in de marge en de
commentaren en de verslagen, enzovoort. De wetenschappelijke essays over deze schets
verschenen tijdens de periode vanaf de zeventiende eeuw tot de negentiende eeuw.
Aan het einde rapporteerde de schrijver over de religieuze culturele heropleving uit die tijd
met het jaar 1790 en ook over alles wat voor de Franse expeditie gebeurde.
De rest van de studie betreft draait rond shayh ḥasan al-„aṭār en ervaringen in de Egyptische
renaissance sinds het jaar 1786 waarin hij een poging deed om zijn eerste boek te schrijven tot
aan zijn dood in het jaar 1835.
Deze visie staat in conflict met wat verschenen is aan inhoud die soms inconsistent is tenzij
zij fundamenteel vertrekt vanuit de Oosterse visie als een fascinerende betovering of als een
contrasterende werelden voor het Westen. Het benadert de traditionele oriëntalistische visie
wanneer zij de islam zien als soefisme en zij niet afhankelijk zijn van het filosofische
soefisme in diezelfde mate als voor de derwisj en de graftombes en de bewaker. Dit wordt
verworpen door de reformistische beweging in de islamitische wereld tijdens en na de
expeditie van Napoleon. Daarna vertrouwt de reformistische beweging op de hulp van Jamāl
al-dīn al-Afġānī en Moḥammed „Abduh enzovoort. Op deze manier duurt het verzet tegen het
VERTALING 74
nationale soefisme voort met de steun van de islamitische beweging en de secularistische en
liberalistische stromingen. Zelfs de huidige Arabische intellectuele projecten of soms worden
zij het „ het nieuwe cultuur‟. Voorbeelden daarvan zijn al-Jabarī of ḥasan ḥanafi en ‟Arkūn
enzovoort. Hun werken zijn gevuld met kritieken van deze vorm over het Soefisme. Ze leiden
naar de verspreiding van bijgeloof en onwetendheid in de Arabische en islamitische
maatschappij. De thesis van Peter Gran begint met dit onderwerp dat hij het omschrijft als een
verspilling voor een groot deel van de huidige Arabische renaissance discours.
De laatste kwestie, die dit werk benadert, ontwikkelde zich als een bewijs dat de expeditie van
Napoleon, volgens de methode en de getuigenis van het volk, de renaissance van de
Bourgeoisie deed mislukken waarvan Egypte getuige was aan het einde van de achttiende
eeuw. Ze legden een verband tussen het Arabische culturele discours en de schommelingen
van de Westerse discours.
Het vierde standpunt: Het ego dat zich presenteert aan de andere: Is de culturele
afhankelijkheid van het Westen mogelijk als uitgangspunt?
Nelly Hanna bestudeert de onderzoekers die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van Egypte
doorheen de lange Ottomaanse periode, die een aantal van boeken en studies doorkruisen en
die tot nu toe vertaald zijn als „Buyūt al-qāhira fi al-„aṣr al-„uṭmaniya‟ (Huizen van Cairo in
de Ottomaanse periode) en „Tajār al-qāhira aṣr al-„uṭmaniya – sīrat Abū Tāqiya shāhibandar
al-tajār‟ (Handel in Caïro tijdens de Ottomaanse periode – biografie van Abū Tāqiya
shāhibandar over de handel‟) en „ṯqāfiya al-ṭabqa al-wusṭā fī maṣr al-„uṭmaniya‟ (Cultuur van
de middenklasse in het Ottomaanse Egypte (zestiende eeuw tot de negentiende eeuw).
Ra‟ūf „Abbās meent dat het project van Nelly Hanna ontstaan is door de afkeuring van de
ideeën van onze nationale geschiedenis en onze maatschappij die circuleren op de traditionele
oriëntalistische school. Zij beweren dat onze landen onderontwikkeld en gestagneerd zijn tot
aan de komst van het Westen aan het begin van de negentiende eeuw om ons te redden uit
onze situatie.
Er verscheen een boek over de culturele studie van de middenklasse in het Ottomaanse
Egypte tijdens de uitgestrekte periode van de zestiende eeuw en zelfs de achttiende eeuw. De
VERTALING 75
onderzoeker benadrukt op verschillende onderwerpen in haar studie die vertrekken vanuit een
aantal visies:
1. De studie van de Egyptische middenklasse tijdens deze lange periode bevestigt dat de
discussie over het culturele verval dat bestond in de Egyptische maatschappij in die tijd,
uitgeteerd is.
2. De aanwezigheid van een herstelde middenklasse vóór de komst van de Franse expeditie
naar Egypte, die de traditionele visie vernietigd, is bevestigd. En het legt een verband tussen
de moderniteit en de modernisering én de Franse expeditie en de periode van Moḥammed
„Alī.
3. De studie steunt op het idee van centralisatie en partijen. Het statement van Peter Gran uit
zijn boek ontwikkelde zich na de Europese centralisatie. En vandaar uit vertrekt hij naar een
studie over wereldgeschiedenis met zijn historische en sociale beschouwing voor de wereld en
geen geschiedenis over de Europese centralisatie. Omwille van de beschouwing dat de
Westerse vooruitgang, waarvan zij voor een lange periode getuige van was, past deze visie in
haar studie. De studie leidt niet noodzakelijk tot de achteruitgang van oude culturele
centrums, dat ondertussen enkele nieuwe centrums beginnen met het bereiken van de impact.
Dit betekent noodzakelijkerwijs dat het oude centrum uitgesloten wordt of dat zij onbekwaam
wordt voor het geven.
De focus in deze studie begint bij het verzet tegen de traditionele uitspraken over de Westerse
vooruitgang tijdens de onderzoeksperiode. Zij beschouwen het Westen als een cultureel
centrum in tegenstelling tot het Oosten dat onderontwikkeld is.. Vervolgens is er het
Ottomaans centrum. Wat als hij hem confronteert met het beeld van de Arabische wereld als
ondergeschikte partijen voor hem. De onderzoeker probeert te vertrekken vanuit het
traditionele oriëntalistische idee maar door haar goedkeuring. Het traditionele oriëntalistische
idee ontstond door de studie van de Ottomaanse wereld als een geheel en als een marginale
onderontwikkelde partij. In een aantal onderwerpen van de studie bevestigt de onderzoeker de
aanwezigheid van ontwikkelde Arabische extreme cultuur van de Ottomaanse cultuur. Eén
van de commentatoren van het boek stelde hem daarbij een aantal vragen: In welke mate was
Egypte Ottomaanse tijdens de Ottomaanse periode? Of anders uitgedrukt: Wat was Ottomaans
in het Ottomaanse Egypte? Dit boek zegt op meer dan één plaats en op meer dan een manier
VERTALING 76
dat Istanboel voor haar geen rol speelde in de vorming van de cultuur van de ondergeschikte
staten. Dat is wat genoemd wordt: de tegenovergestelde perceptie van het vorige voorstel, dat
deze cultuur - hij bedoelt de cultuur van de middenklasse – in haar onmiddellijke omgeving
en daarna de bredere omgeving beïnvloedde. En vanuit de mogelijkheid dat de invloed op de
middenklasse verondersteld wordt in Istanboel net zoals in Cairo, Aleppo en Damascus.
De onderzoeker probeerde te vertrekken vanuit de Ottomaanse kringen omdat de studies die
de geschiedenis van het sociale Egypte aanbelangen, steunen op de bronnen uit Istanboel. Zij
vertegenwoordigen de documenten over de staat in haar glorietijd. Deze studies zijn voor een
bepaald doel, dat volledig duidelijk is, geschreven: om een onvolledig of een verdraaid beeld
van de Egyptische maatschappij in die tijd weergeven.
De onderzoeker licht de studie toe:
1. Ondanks de inspanning voor een studie over de economische toestand van Egypte tijdens
de duur van deze studie bevestigt zij op een aantal plaatsen dat de Egyptische middenklasse,
waaruit resultaten voor de heropleving van de handel in die tijd gegroeid zijn, niet in staat was
om de vorm van het Egyptische regime te veranderen of daarop in te grijpen. Het enige wat ze
konden doen was gezamenlijke commerciële belangen oprichten met de regerende klasse.
2. De studie houdt op bij het eerste deel van de achttiende eeuw met de beschouwing dat ze
een periodewas die getuigde Egyptische economische verval. De oorzaak daarvan was een
gebrek aan vraag naar lokale producten. Ongeveer in de achttiende eeuw was er een negatieve
invloed op de economie die zich weerspiegelde op de cultuur van de middenklasse –
ondertussen deed de wind wat de schepen niet verlangden. Ze had een negatieve invloed op
de motorische vaardigheden van deze cultuur. Dit betekent dat de expeditie van Napoleon
geen band had met de economische wortels van de middenklasse of met haar cultuur. Hij
merkt op dat de controle over het economische centrum, dat er zou komen, tegenovergestelde
effecten had op de economische en culturele partij en zijn middenklasse. De lokale suiker nam
het op tegen het suiker dat in Amerika geproduceerd werd en dat gold ook in de textielsector.
Zij waren de belangrijkste exportproducten.
3. De onderzoeker rechtvaardigt haar visie met de studie van de middenklasse en haar cultuur
en haar relatie met de nationale cultuur. Zij vermeldt een aantal rechtvaardigingen maar de
VERTALING 77
onderzoeker stopt haar in de overdrijving om de middenklasse te schetsen op een Europese
manier. Op die manier bewegen de studies over de Europese cultuur voort als een cultuur van
de grote mannen zoals bijvoorbeeld de filosofen van de achttiende eeuw uit de periode van de
Franse verlichting,. De grenzen van de kennis en de wetenschap worden overschreden in
academische organisaties. Deze studies hebben de neiging om een andere sociale kracht en
haar band met het lezen, schrijven, de kennis en de boeken te verkennen.
Op vlak van het lezen meent de onderzoeker dat het lezen en het onderwijs verspreid werden
in Egypte in die tijd. Dit leidde naar de vorming van een middenklasse op Europese wijze. Bij
wijze van voorbeeld vertrekt de Italiaanse historicus Karel Shībūran vanuit de aanwezigheid
van de culturele banden tussen de kennis van lezen en schrijven en het kapitalisme en de
handel en het burgerleven aan Europese zijde in de Middeleeuwen.
Het Westen is het enige model voor de dialoog, door het meten van ofwel onze vooruitgang
van de oude geschiedenis door zijn onderontwikkeling of zijn vooruitgang op onze
onderontwikkeling. In de periode waarin het onderwijs verspreid geraakt in de Islamitische
wereld was het Europese pausdom gekant tegen het onderwijs.
Doorheen een volledig hoofdstuk – het derde hoofdstuk van het boek – bekijkt de
onderzoeker de impact van de boeken en haar verspreiding op het vormen van de cultuur van
de middenklasse. Dit deed zij door hen in de catalogi van de Arabische manuscripten van de
boeken of in de lijsten van de cultuur te bekijken, inclusief lijsten van boeken die door de
eigenaars van erfgenamen waren achtergelaten, gekopieerde documenten of lijsten uit
openbare bibliotheken.
Hij merkt op dat de gegevens van de onderzoekers van belang zijn voor de soefistische
boeken in een aantal plaatsen in de studie op. Daaraan toegevoegd de verspreiding van de
geluidscultuur die resulteert in het individueel lezen van een boek met een luide stem in de
omgeving van individuen.
De vragen: In welke mate kan de geluidscultuur bijdragen tot de vorming van een actieve
cultuur? Dat leidde naar de ontwikkeling van een culturele zitting. De onderzoeker vraagt zich
in het kader van het dialoog met het Westen af of de historici deze zitting aanschouwen in de
context van een culturele geschiedenis op de manier waarop naar hen gekeken werd in de
VERTALING 78
culturele geschiedenis van Frankrijk of Duitsland, als een plek om van gedachten te wisselen
en als platvorm voor debat of overwegen wij een soort van entertainment?
4. Daarna evalueerde de auteur de structuur van de Egyptische middenklasse die gevormd was
uit de heropgeleefde handel, de kennis door te lezen en te schrijven en de verspreiding van de
cultuur door boeken en door de geluidscultuur. Zij evalueerde haar om zo te bouwen aan de
waardering voor deze klasse die zich identificeert met de waarde van de Europese
middenklasse en haar verbeelding voor de woorden van het leven. Beginnend vanuit de
mogelijke benaderingen die ondernomen werden voor het leiderschap van deze klasse – dicht
bij de leiding van het begrip: „het biologische leiderschap‟ dat geformuleerd werd door
Antonio Jarāmsī. Eindigend met culturele bewoordingen die lijken op het secularisme dat
geïnteresseerd is in het financiële, het ordinaire en het alledaagse en in de positie van de
vrouw, de nationale cultuur en volkstaal.
Het vreemde aan deze karakteristieken, die de auteur benadrukt als punt van discussie, was
dat de mensen van de middenklasse in het moderne Europa niet geïdentificeerd worden met
de Europese middenklasse van de tijd waarin de verlichting en het rationalisme veroorzaakt
werd op dezelfde manier als in andere eeuwen tot het tijdperk van de studie in Europa.
Integendeel, de karaktertrekken benaderen sterk de karaktertrekken van de ineenstortende
Egyptische middenklasse die tegenwoordig gedomineerd worden door het Amerikaanse
centrum. Zij benaderen zelf het opkomen van deze middenklasse niet in de periode van
voorspoed van de islamitische Arabische beschaving. Wanneer al-Jāḥaz was geconstitueerd in
de menselijke wilsvrijheid en de kennis van zijn moeilijke problemen schreef hij over de
meiden en de vrouwelijke zangeressen en de jongeren. In hoeverre waren de lagen van de
bevolking die geïnteresseerd waren in geld en de normale dingen bekwaam? De religieuze
cultuur ontving bescherming en was soefistisch. Zij zijn geïnteresseerd in de volkstaal en in
de dagelijkse problemen van de mens – met de uitdrukking van de auteur - enzovoort. Hoe
groot is de invloed van deze mensen op de renaissance? Wat zijn hun overeenkomsten of hun
verschillen met de Europese middenklasse. Is dat de vraag die onbeantwoord bleek te zijn in
de volledige tekst?
5. Hier zijn een aantal ideeën, waar de auteur voor is of waartegen hij zich verzet. Zij
bevestigen de aanwezigheid van een wetenschappelijke cultuur. Hiervoor steunt hij op al-
Jabartī omdat hij de aanwezigheid van een wetenschappelijke cultuur bevestigt. Hij wendt ook
VERTALING 79
de doelen van de onderzoeker aan. Vervolgens bekritiseert hij hem op zijn standpunt over de
volksopstanden, de dunharigen en de arme mensen. Op die manier bekritiseerde hij de
traditionele oriëntalistische ideeën van het Oosterse despotisme op onze maatschappij of de
negativiteit van het Oosten. Niettegenstaande keerde de auteur zich tegen een aantal
verzetsmethodes waardoor het onderwerp van verzet tegen het regerende regime ontstond. De
methodes waren inderdaad niet vrij van radicale gevolgen. De onderzoeker bevestigt in een
onderwerp van de studie dat de economische oefeningen voor het regerende regime erg leidde
naar het verval van de middenklasse. Ondertussen is de focus op de economie van de
regerende klasse verplaatst naar haar voordelen op het platteland naar de beoordeling van haar
culturele voordelen. De interesse wordt minder met het behoud van de voordelen van deze
klasse – hij bedoeld het centrum – en haar bescherming. Van dan af aan gaat haar toestand
achteruit.
De auteur bevestigt de rol van de Koranscholen en de moskeeën in de ontwikkeling van de
cultuurstudie in een culturele confrontatie van de wetenschap. Staat de cultuur in verband met
hen en is ze niet opgelegd door hen? Dit geeft het uiterste belang aan van Koranscholen in de
culturele formulering van de middenklasse inclusief informeert hij de lezer aan de hand van
de fouten van de bekritiseerde meningen voor de Koranscholen en haar regime.
6. Deze studie vertrekt op die manier vanuit de kritiek op de Europese centralisatie. Maar in
deze poging, vielen de partijen uit elkaar. De periferie overwoog het Oosten of zelfs het
Zuiden of de islamitische Arabische cultuur niet, maar splitste de periferie van binnenuit op in
een centrale en partijen. Soms naar een culturele hoofdstad of regio of sedentaire bevolking en
het platteland. Op die manier vermeldde de auteur een aantal onderwerpen in haar studie. Zij
streefde aanvankelijk naar een verspreiding van de fragmenten en de zwakheid van de
onbekwaamheid. Deze visie is passend in een situatie van de kracht en het uitgebreide en de
beschermende. Zij is passend voor de scheiding van het Europese centrum vanbinnen uit.
Maar zij is niet passend in onze situatie omwille van de versnippering en het sektarisme en de
afwezigheid van een culturele schikking en grondige culturele visies. Misschien gebeurd het
met de invloed na de Westerse moderniteit. Wat ons betreft, hoe zijn wij gegroeid doorheen
Soefistische dialect en de volkstaal en het belang van het alledaagse? Wij lijden aanvankelijk
door de dominantie van deze hoeveelheid. Is het onze fout in de rationalisatie en de
secularisatie en de moderniteit dat wij terugkeren naar de hoeveelheid voor de modernisatie
met een rechtszaak dat vergelijkbaar is met wat na de Europese modernisatie een bevestiging
VERTALING 80
is voor ons dat wij dagelijks de onderontwikkeling niet verborgen houden? Of dat zij niets
anders is de onbegrensde afhankelijkheid van het Westen die zeggen dagelijks zeggen aan ons
dat wij onderontwikkelt zijn en wij nemen hun statement met overgave aan en onze
uitdrukking dat de Franse expeditie het begin is van de geschiedenis en wat voor haar was de
Ottomaanse periode die niet attaqueerde dat zij de middeleeuwse Jahaliya was. Vervolgens
ervoer het Westen dat wij niet dagelijks alluderen op deze graad van onwetendheid. En wij
geloven hem en wij kondigen de Franse expeditie aan. Wat was de schade in de herkenning
onze onderontwikkeling in die tijd of onze huidige onderontwikkeling? Of de vraag verband
houdt met de Arabische zelfkritiek die gefaald heeft in het bereiken van haar heropleving en
die lijdt onder de voortdurende Westerse dominantie in haar verschillende vormen.
7. Deze studie, die daarop gebaseerd is, probeerde de argwaan over de onderontwikkeling en
de onwetendheid op diverse manieren te weerleggen. Daarom evalueerde zij scheiding tussen
de Ottomanen en de Arabieren of de Egyptenaren vertrekkend vanuit de focus van het
traditionele oriëntalisme op de geschiedenis van de Ottomanen. (Zijn zien haar) als een
algemene geschiedenis voor de moslims. Op grond van het feit dat de uitdrukking Turks is die
equivalent is aan de uitdrukking van een moslim in de Westerse arrogantie inclusief vergezeld
hij de Turkse uitdrukking van een aantal kwaliteiten en negatieve karakteristieken – misschien
is haar laatste de thesis van Bernard Louis in zijn boek „‟Ayna al-ḫata‟?‟ (Waar ligt de fout?)
– Daarbij de laatste Amerikaanse aanval op de islamitische wereld komt op dit de Arabische
staten behalve Turkije en die banden heeft met de Verenigde Staten die superieur lijken. Hij
bevestigt dat er een verbetering is van het beeld van de Arabieren en moslims die geen
verband houdt met de economische Amerikaanse oefening die voorzien is van culturele
maskers. Deze pogingen zullen niet evolueren naar een verbetering van het beeld dat gekend
is in Westerse oriëntalistische kringen met zijn onderzoekscentrum en zijn organisatie die
meer weet over hen dan de moslims zelf.
VERTALING 81
VERTALING 82
VERTALING 83
VERTALING 84
VERTALING 85
VERTALING 86
VERTALING 87
VERTALING 88
VERTALING 89
VERTALING 90
VERTALING 91
VERTALING 92
VERTALING 93
VERTALING 94
VERTALING 95
VERTALING 96
VERTALING 97
VERTALING 98
VERTALING 99
100
Bibliografie
„Abbās, Ra‟ūf, Nasser Aḥmed Ibrāhim, Mā’tā ‘ām ‘alā al-ḥamla al-faransiya (ru’wiya
maṣriya) ,Société Égyptienne d‟Études Historique, 2008
Afaf Lufti al-Sayid Marsot, ‘L’expédition d”Egypte et le débat sur la modernité’,
Egypt/Monde Arabe, Deuxième ssérie, 1, 1999
URL: http://ema.revues.org/index716.html. Geraadpleegd op 28 maart 2010.
Alleaume, Ghislaine, ‘Des incertidudes de la mémoire aux exigences de l’histoire’,
Egypte/Monde Arabe, Deuxième série, 1, 1999
URL: http: //ema.revues.org/index710.html. Geraadpleegd op 29 maart 2010.
Brégeon, Jean-Joël, L’Égypte de Bonaparte, Perrin, 1991
Byrd, Melanie, The Napoleonic Institute of Egypt, Napoleonic Scholarship: The Journal of the
International Napoleonic Society, Volume 1, Number 2, December 1998
URL: http://www.napoleon-series.org/ins/scholarship98/c_institute.html - Geraadpleegd op
13 april 2010
Colla, Elliott, ‘Non, non! Si, Si!’: Commemorating the French Occupation of Egypt (1798-
1801), MLN, Vol 118, Nr. 4, French Issue, The Johns Hopkins University Press, 2003
Enan, Laïla, ‘Si tu le sais, alors c’est une catastrophe…. La commemoration: pourquoi,
pour qui?’, Egypte/Monde Arabe, Deuxième série, 1, 1999,
URL: http://ema.revues.org/index710.html. Geraadpleegd op 29 maart 2010.
Fahmy, Khaled, Mehmet Ali, from Ottoman Governor to Ruler of Egypt, Oneworld
Publications, Oxford, 2009
Gran, Peter, Islamic Roots of Capitalism: Egypt 1760-1840, Modern Middle East Series 4,
Texas en Londen, University of Texas Press, 1979
Hanna, Nelly & Abbas, Raouf, Society and Economy in Egypt and he Eastern Mediterranean
1600-1900, Cairo - New York, 2005
Owen, R., Cotton and the Egyptian Economy 1820-1914. A study in trade and development,
Oxford, Clarendon Press, 1969
Laissus, Yves, L’Egypte, une aventure savante 1798-1801, 1998
Luthi, Jean-Jacques, Regard sur l’Égypte au temps de Bonaparte, Paris,1999, 221p
Ramadān al-Khūlī et ‘Abd al-Rāziq ‘Īsā, ‘Un bilan controversé. Le point de vue des
historiens égyptiens’, Egypte/Monde Arabe, Deuxième série, 1, 1999,
URL: htp://ema.revues.org/index713.html Geraadpleegd op 27 maart.
101
Raymond Andre, Egyptiens et Francais au Caire, 1798-1801, 2e edition, 2004
Russell, Terence, The Napoleonic Survey of Egypt ‘Discription de l’Égypte’, Aldershot,
Ashgate, 2001,Vol 1, 244p
Saïd, Edward, Oriëntalism, Pantheon Books, 1978
Zāhir, Moḥammed Ismā‟il, ‘al-ḥamla al-faransiya: al-wa’ā bi al-tārīḫ min ḫilāl al-’āḫr’,
Mā’tā ‘ām ‘alā al-ḥamla al-faransiya (ru’wiya maṣriya), Société Égyptienne d‟Études
Historique, 2008
Websites:
http://www.raoufabbas.org/ - geraadpleegd op 26 maart 2010
http://www.ifao.egnet.net/ifao/ - geraadpleegd op 15 maart 2010
http://www.cedej-eg.org/spip.php?rubrique31 – geraadpleegd op 13 april 2010
http://ema.revues.org/index689.html - geraadpleegd op 25 februari 2010
http://www.sis.gov.eg/En/Story.aspx?sid=1662 – geraadpleegd op 14 april 2010
http://www.sis.gov.eg – Geraadpleegd op 14 april 2010