Jenny Stavrakou, Jean-François Müller, Maite Bauwens Isabelle De Smedt, Michel Van Roozendael
Wetenschappelijke Verhandeling RIEN BAUWENS MASTERPROEF … · 2011-05-13 · Europa is', waarmee...
Transcript of Wetenschappelijke Verhandeling RIEN BAUWENS MASTERPROEF … · 2011-05-13 · Europa is', waarmee...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke Verhandeling
RIEN BAUWENS
MASTERPROEF IN DE EU-STUDIES
PROMOTOR: PROF. DR. H. VOSCOMMISSARIS 1: VICKY REYNAERT COMMISSARIS 2: SARAH DELPUTTE
ACADEMIEJAAR 2009 - 2010
WORD COUNT: 20053
1
Israëlische percepties van het EU-beleid:Politieke twist tussen Economische partners?
Abstract
De Europese Unie en Israël kennen reeds een lange geschiedenis van relaties. Deze zijn zelfs van die aard
dat de Europese Raad in Essen in 1994 beschouwde dat Israël op basis van haar hoog niveau van
economische ontwikkeling een speciale status zou moeten hebben in haar relaties met de EU. Wanneer men
echter voorbij de economische realiteit kijkt dient een somberder beeld zich aan. Waar de economische
relaties tussen beide zich steeds dieper ontwikkelen, is er op het politiek niveau sprake van wantrouwen en
misnoegen. Uit de theorie van rolconcepten blijkt dat de manier waarop externe staten de EU bekijken een
invloed heeft op hoe de EU zichzelf bekijkt en of ze erin slaagt om haar vooropgestelde doelstellingen te
bereiken. Een analyse van de belangrijkste beleidskaders betreffende de samenwerking blijkt dat de EU zich
als civiele macht in de wereld voorstelt. Een analyse van de percepties die leven ten aanzien van de EU en
Israël op economisch vlak toonden dat voor zover er sprake is van economische samenwerking de perceptie
positief is. Op vlak van politieke samenwerking werd de EU echter als negatief gepercipieerd, wat tegemoet
komt aan de hypothese die de basis vormt voor dit onderzoek. Een centrale rol in deze negatieve perceptie
van de EU in Israël is weggelegd voor het Israëlische veiligheidsconcept.
2
1. Inleiding:
De diplomatieke banden tussen de Europese Unie en Israël kennen een lange geschiedenis. De eerste
betrekkingen dateren uit 1959, slechts elf jaar na de oprichting van de staat Israël en tien jaar na de
ondertekening van de Schuman-verklaring. Het eerste samenwerkingsakkoord trad in werking in 1975
(Europese Commissie, 2004b, p. 3), waarna het presidentschap van de Europese Raad in Essen verklaarde
dat 'Israël, op basis van haar hoog niveau van economische ontwikkeling, een speciale status in haar relaties
met de EU zou moeten genieten, gefundeerd op wederkerigheid en gemeenschappelijke belangen' (Europese
Commissie, 2004c, p. 1).
1.1. Algemene probleemstelling:
De hierboven beschreven betrekkingen tussen de EU en Israël - die op het eerste zicht positief zijn - worden
gekenmerkt door een aantal tegenstrijdige trends. Er is een sterk en steeds verder groeiend netwerk van
economische, culturele en persoonlijke banden op het bilaterale niveau, terwijl de betrekkingen op het
politieke en multilaterale niveau gekenmerkt worden door ontgoocheling, verbittering en ergernis. Hoe
talrijk, hecht en stabiel de banden ook zijn in termen van gedeelde belangen en gezamenlijke
ondernemingen, toch lijkt de relatie tussen de EU en Israël negatief en onstabiel (Dachs & Peters, 2004, p.
1). Ook volgens Herman (2006, p. 374) hebben de politieke relaties turbulente tijden gekend, niet in het
minst door de onvoorspelbaarheid van het Israëlisch-Arabisch vredesproces. In een historisch-, geografisch-
en religieuze analyse stelt Diner (in Dittrich & Rheinberg, 2007, p. 20) dat 'Israël van Europa, maar niet in
Europa is', waarmee hij alludeert op de Europese herkomst van het gros van de bevolking in een staat die
geografisch geen deel meer uitmaakt van het continent. Volgens Pardo (2009, p. 70) is Israël dan weer een
land dat zich eerder gedraagt als een eiland in de Atlantische Oceaan dan als een buurland van de uitgebreide
Europese Unie.
Ondanks deze vaststellingen hebben de economische- en handelsbanden tussen beide partners zich over de
jaren op grote schaal ontwikkeld. Uit cijfers van de Europese Commissie (2009, pp. 5-6) blijkt dat de EU op
de eerste plaats staat wat betreft Israëlische import en enkel de Verenigde Staten moet laten voorgaan wat
betreft export. Omgekeerd vormt Israël de voornaamste handelspartner van de EU in de volledige
mediterrane regio.
De Europese Unie is echter niet alleen een economisch globale actor maar heeft ook op politiek vlak globale
aspiraties. Dit komt sterk tot uiting in de Europese Veiligheidsstrategie (EVS). Volgens dit strategisch
document uit 2003 is het 'opbouwen van veiligheid in onze naburige landen' één van haar belangrijkste
3
doelstellingen. Bij uitbreiding hoort hier bovendien de mediterrane regio bij: 'het is onze taak een ring van
goed bestuurde landen te promoten naar het oosten van de Europese Unie en op de grenzen van de
Middellandse Zee met dewelke we dichte en samenwerkende betrekkingen kunnen hebben' (Raad van
Europa, 2003, pp. 7-8). Israël is één van de landen waar het EVS expliciet naar verwijst wanneer het stelt dat
'het oplossen van het Israëlisch-Arabisch conflict een strategische prioriteit is voor Europa gezien er anders
'weinig kansen zijn om met andere problemen in het Midden-Oosten om te gaan' (Raad van Europa, 2003, p.
7).
1.2. Doelstelling en opbouw:
De doelstelling van deze thesis is een perceptie-onderzoek van Israëlische elites ten aanzien van de EU. Zo
wordt geprobeerd licht te werpen op de vraag waar de veronderstelde negatieve politieke relatie tussen beide
partners vandaan komt, deze keer bekeken van de Israëlische zijde. Het wetenschappelijke en
maatschappelijke belang van dit onderzoeksopzet is niet te onderschatten: op zuiver wetenschappelijk niveau
wordt nagegaan wat de oorzaak is van de paradox tussen de economische en politieke banden. Het
maatschappelijk belang leunt dicht aan tegen de strategische doelstellingen van de EU zoals aangegeven in
het EVS: een negatieve evolutie in de relaties met de vernoemde landen, waaronder Israël, zou kunnen
ingaan tegen de 'opbouw van veiligheid in onze naburige landen'.
Om dit na te gaan wordt een overzicht gegeven van het - schaarse - bestaande onderzoek inzake deze
materie, aangevuld met een eigen onderzoek. In een literatuurstudie zal worden nagegaan vanuit welk
theoretisch kader de bovenstaande problematische relatie het best bekeken kan worden, hierna zal duidelijk
worden gemaakt waarom een perceptie-onderzoek wetenschappelijk relevant is met betrekking tot de
probleemstelling. Daarna wordt dieper ingegaan op het beleid dat de EU voert ten aanzien van Israël
doorheen de lens van het Euro-Mediterraan Partnerschap (EMP) en het Europees Nabuurschapsbeleid (ENP)
die samen de voornaamste beleidskaders vormen voor de hier onderzochte relatie. Er wordt nagegaan wat de
voornaamste doelstellingen zijn die de EU via deze beleidskaders nastreeft. Zo komen we tot een beeld van
hoe de EU haar relatie met Israël wenst te zien evolueren. Daarnaast zal ook concreet ingegaan worden op
een aantal concrete acties die de EU in samenwerking met Israël op of nabij het Israëlische grondgebied
voert. Deze literatuurstudie zal het mogelijk maken om de belangrijkste concepten met betrekking tot de
relatie tussen de EU en Israël af te lijnen en te definiëren. Daarna zullen ook een hypothese en een aantal
concrete onderzoeksvragen voorop worden gesteld die in het tweede deel van de paper, het eigenlijke
onderzoek, zullen worden geëvalueerd. Hiervoor zal eerst de gebruikte methode - namelijk de afname van
semi-gestructureerde diepte-interviews - alsook de keuze van de respondenten worden verklaard. Dit wordt
gevolgd door een rapportering van de voornaamste bevindingen en een bespreking waarin verbanden worden
gelegd met conclusies uit eerder onderzoek, zowel als met elementen uit de eigen literatuurstudie.
4
2. Literatuurstudie:
2.1. Een 'buitenlandse blik' op de EU: tijdverlies of geen tijd te verliezen?
In een periode waarin de EU intern wordt geconfronteerd met problemen als een groeiend Euroscepticisme
en financiële perikelen, kan men zich terecht de vraag stellen waarom er aandacht moet worden besteed aan
het externe optreden van de EU. Daarenboven kan de vraag geopperd worden wat de relevantie is om na te
gaan hoe niet-EU-lidstaten dit optreden beoordelen of inschatten. Hier zal echter duidelijk worden gemaakt
dat het onderzoeken van de 'perceptie' van het EU-beleid in externe staten een belangrijke invloed of
terugslag kan hebben op de acties die de EU onderneemt buiten haar eigen grenzen.
2.1.1. De EU als verantwoordelijke mondiale speler:
De EU beschouwt zichzelf als een geloofwaardige en belangrijke mondiale speler. Dat blijkt uit de EVS,
wanneer gesteld wordt dat 'een Unie van 25 [lidstaten] met meer dan 450 miljoen inwoners die een kwart van
het Bruto Nationaal Product (BNP) van de wereld produceren en met een brede waaier aan instrumenten die
ter beschikking staan [...] onvermijdelijk een globale speler is'1. Bovendien blijkt uit het document dat 'de
groeiende convergentie van Europese belangen en het versterken van de wederkerige solidariteit in de EU
ons een geloofwaardigere en effectievere actor maakt. Europa zou klaar moeten zijn om te delen in de
verantwoordelijkheid voor mondiale veiligheid en het bouwen van een betere wereld' (Raad van Europa,
2003, p. 1). Ook in de wetenschappelijke literatuur werd deze positie die de EU zichzelf aanmeet in de
wereld doorheen de laatste jaren door meerdere auteurs, zoals Bretherton en Vogler (2006), Hettne en
Söderbaum (2005), McCormick (2007), Whitman (1998) en anderen, op verschillende vlakken erkend. Zo
stellen Bachmann en Sidaway (2008, p. 94) dat er een welgevorm discours bestaat over de rol van Europa en
haar relatie met de wijdere wereld.
Het volstaat te verwijzen naar de totstandkoming van het Gemeenschappelijk Buitenlands - en
Veiligheidsbeleid (GBVB), het feit dat de EU is uitgegroeid tot de grootste handelsactor in de wereld - met
een significante invloed in verschillende internationale fora zoals de Wereldhandelsorganisatie (WHO) - en
bovendien de grootste donor is van ontwikkelingshulp om te begrijpen dat het optreden van de EU in de
wereld zich niet in een vacuüm afspeelt (Lucarelli & Fioramonti, 2009, pp. 1-2). Dit brengt uiteraard een
groeiende verantwoordelijkheid met zich mee. Dat de EU deze ter harte neemt blijkt uit de Verklaring van
Laken waar ze zich de vraag stelt of 'Europa, nu het eindelijk eengemaakt is, geen leidende rol te spelen
heeft in een nieuwe wereldorde, een rol van macht, om zowel wereldwijd een stabiliserende invloed te
1 Het valt daarbij op te merken dat de EVS is aangenomen voor de Unie haar laatste uitbreiding kende met Roemenië en Bulgarij. Dat brengt het totaal aantal lidstaten in dehuidige samenstelling van de EU op 27 en niet op 25.
5
hebben als om de toekomstige weg te wijzen voor vele landen en volken'. De Verklaring voegt daaraan toe
dat 'Europa haar schouders moet zetten onder de verantwoordelijkheden in het omgaan met de
mondialisering' (Raad van Europa, 2001, p. 21).
In internationale diplomatie en het voeren van buitenlands beleid is het echter belangrijk om een wederzijds
begrip te creëren van gedeelde doelstellingen, een gedeelde perceptie, om die doelstellingen samen te kunnen
bereiken. Wanneer dit feit in beschouwing wordt genomen is het evident dat de manier waarop de EU door
andere landen wordt bekeken of gepercipiëerd een directe invloed heeft op haar succes als internationale
speler. Zo zou men volgens Lucarelli en Fioramoti (2009, p. 2) kunnen aannemen dat dergelijke
'buitenlandse' beschouwingen eigenlijk ballonnetjes oplaten voor de EU, die nog steeds verwikkeld is in het
proces om een geloofwaardig internationaal brandpunt te worden. De maatschappelijke relevantie van het
nagaan van de externe perceptie van actoren die betrokken zijn bij, of het doelwit zijn van het Europese
beleid - zoals onder meer Israël - ligt hier: indien dit niet wordt gedaan zou het moeilijk kunnen worden voor
de EU om daadwerkelijk haar doelstellingen te bereiken wegens een zogenaamd foutieve perceptie van deze
doelstellingen door anderen.
2.1.2. Het begrip 'rol' door een theoretische lens bekeken:
Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat het bestuderen van het externe beleid van de EU sterk
verweven is met de manier waarop deze actor zichzelf wil voorstellen. Het gaat anders gesteld om de
'identiteit' die Europa zichzelf aanmeet of de 'rol' die ze via dit beleid naar anderen uitspeelt. Op theoretisch
vlak wordt het 'rolconcept' duidelijk omschreven door Elgström (2006, p. 15). Volgens deze auteur verwijst
het rolconcept naar 'patronen van aangewezen of verwacht gedrag'. Het effect van het consequent handelen
volgens deze rol, door Elgström aangeduid als 'role performance', is daarbij van twee zaken afhankelijk: de
role performance wordt enerzijds bepaald door de eigen opvattingen van de actor over rollen, anderzijds ook
door de verwachtingen en reacties van anderen. Rollen komen daarbij vaak overeen met posities in sociale
structuren waarbij er gestructureerde verwachtingen bestaan van welke rol(len) een actor in een bepaalde
situatie moet spelen (bijvoorbeeld die van supermacht) en hoe er volgens die rol moet worden gehandeld
(bijvoorbeeld als diegene die zijn wil oplegt aan anderen of als diegene waarvan de anderen verwachten dat
deze het voortouw neemt). Het aannemen van een rol, aangeduid als role taking, is echter geen automatisch
of mechanisch proces. Welke rol er precies wordt aangenomen is namelijk tot op zekere hoogte een resultaat
van een leerproces en socialisatie in een interactief proces van onderhandelen. In deze setting wordt het
zelfbeeld namelijk geconfronteerd met externe verwachtingen.
Volgens Aggestam (in Elgström, 2006, p. 15) beschikken actoren over een redelijke marge om te kiezen
welke rol ze zullen spelen. Deze beslissingsmarge is op haar beurt afhankelijk van een interactie tussen
preferenties van actoren en institutionele belemmeringen. Op die manier zou de EU geëvolueerd zijn van een
6
rol als traditionele grootmacht naar het aannemen van een rol als civiele of normatieve macht (cf infra).
Dit leidt tot de volgende definitie: de vorming van een rol is een complex en dynamisch spel tussen enerzijds
de zelfbeelden en de autonomie van de actor en de gestructureerde verwachtingen van anderen naar de actor.
Een belangrijk onderdeel van de studie van rolconcepten is dus verbonden aan het tweede deel van deze
definitie, namelijk door na te gaan hoe niet-EU actoren de rol(len) en het handelen volgens die rol(len)
beoordelen. Vanuit deze logica wordt het Europees buitenlands beleid namelijk zowel gedreven door interne
ideeën en processen, maar wordt het tegelijkertijd deels vormgegeven als antwoord op de verwachtingen en
reacties van anderen (Chaban, Elgström & Holland, 2006, p. 247). Het lijkt aanvaardbaar dat het nagaan van
de percepties die bestaan bij andere actoren ten aanzien van de EU overeenkomt met het tweede deel van de
bovenstaande definitie. De beelden die anderen hebben van de EU bepalen ten dele of de Europese
beleidsinitiatieven hun doelen bereiken en of de EU een leiderschapsrol kan spelen in een bepaald
beleidsdomein. Externe percepties van de aanwezigheid en mogelijkheden van de EU in internationale
aangelegenheden zijn aldus belangrijke indicatoren van hoe goed intenties vertaald werden of worden in
observeerbare acties. Door aandacht te besteden aan hoe de EU van buitenaf wordt bekeken is het mogelijk
om na te gaan of leemtes tussen verwachtingen en realiteit de reikwijdte van EU-invloed hebben beïnvloed
(Rhodes, 1998, p. 6).
2.1.3. Welke rol speelt de EU?
Wanneer de EU naar voren trad als een autonome bron van invloed in de wereldpolitiek ontstond een
levendig debat in de wetenschappelijke literatuur over welke invloed het dan wel uitoefende (is het een
nieuwe supermacht?), de graad van coherentie (spreekt de EU met één stem?) en de kwaliteiten die haar
beleid bepalen (is de EU een leider in internationale onderhandelingen?). De meeste van dergelijke analyses
bestaan uit academische overwegingen over het 'gedrag' van de EU over een bepaalde periode (Chaban et al.,
2006, p. 245). Reeds in de jaren zeventig ontstond er - samen met het opkomen van Europa als een
wereldmacht - een groeiende tendens om de toenmalige Europese Gemeenschap (EG) te omschrijven als een
progressieve internationale speler die precieze normen en waarden volgt in haar optreden. Sindsdien - en
voornamelijk in de jaren negentig - heeft deze academische literatuur het oorspronkelijke concept van civiele
macht zoals omschreven door Duchêne herontdekt (Lucarelli & Fioramonti, 2009, p. 3). Duchênes
geschriften behoren tot de eerste om een 'verscheiden' (distinctive) geopolitieke conceptie van de rol van een
geïntegreerd Europa in de wereld aan te geven (Bachmann & Sidaway, 2009, p. 95).
Doorheen de jaren zijn meerdere dergelijke rolconcepten voorgesteld die elk aannemen dat de EU een
specifieke macht is en heeft in de wereld (bijvoorbeeld Europa als magnetische macht, als verantwoordelijke
macht, als normatieve macht, ...) (Orbie, 2008, p. 2). Elk van deze concepten gaat ervan uit dat de EU een
andere internationale actor is, een nieuwe vorm van globale speler, anders dan traditionele machten. Deze
7
auteurs, of ze nu het originele concept willen uitwerken (bijvoorbeeld Tèlo, 2006) of weerleggen
(bijvoorbeeld Manners, 2006) delen de visie van Duchêne dat de EU internationaal anders is omwille van
haar originele telos (vrede door integratie), haar historische ontwikkelingen en haar hedendaags institutioneel
en normatief raamwerk. Dit maakt de EU vanuit deze redenering beter geschikt om universele waarden uit te
dragen (Lucaralli & Fioramonti, 2009, p. 3).
Dit academisch beeld beperkt zich echter niet tot discussies tussen wetenschappelijke auteurs maar werd
gaandeweg weerspiegeld in de zelf-retorische representatie van de EU. Dit blijkt onder meer uit de woorden
van voormalig Europees Commissaris voor Externe Relaties Benita Ferrero-Waldner wanneer ze stelt dat 'het
succesvolle Europese model van regionale integratie en een ecosociale markteconomie kan dienen als een
belangrijk prototype. Het is aan ons als een civiele macht Europa om onze zelf-conceptie sterk te
ontwikkelen als een globale actor en de aantrekkingskracht van onze ideeën constructief te gebruiken' (in
Bachmann & Sidaway, 2009, p. 103).
2.1.4. Wordt de EU als civiele macht bekeken?
Het voorgaande punt behandelt de ene zijde van de definitie die Elgström aangeeft voor de vorming van een
rol, namelijk het zelfbeeld van de actor in de wetenschappelijke literatuur en retoriek. De wetenschappelijke
literatuur is volgens Lucarelli en Fioramonti (2009, p. 3) zeer nuttig geweest om de sterktes en zwaktes van
het internationale optreden, de coherentie en de effectiviteit van de EU als civiele macht na te gaan. Waar
deze literatuur echter in gefaald is, is te onderzoeken in hoeverre de EU wel of niet wordt beschouwd als een
dergelijke 'distinctive' wereldmacht door andere internationale actoren (Lucarelli, 2007, p. 249).
Hoewel de literatuur betreffende het buitenlands beleid van de EU vaak het belang van de perceptie en
verwachtingen van andere actoren van het EU-beleid onderlijnt bestaat er een gebrek aan theoretisch
onderzoek in dit terrein, zowel als een gebrek aan empirische vaststellingen betreffende de externe visie op
eigen rolconcepten2 (Chaban et al., 2006, pp. 246-247). Vanaf de jaren zeventig stelden sommigen zich al
vragen bij hoe anderen naar Europa kijken (zie bijvoorbeeld Fritz Stern, 1977, pp. 113-114). Toch bestaat er
een gebrek of een leemte aan systematisch onderzoek naar externe percepties van de EU in de wereld3. Dit
gebrek aan informatie is zorgwekkend voor een actor met globale aspiraties en een bijhorende uitgebreide
retoriek. Bovendien kan het zelfs gemakkelijk aanleiding geven tot het ontstaan van een 'cognitieve
dissonantie' tussen wat de EU over zichzelf zegt en hoe de rest van de wereld over de EU denkt (Lucarelli &
Fioramonti, 2009, p. 3). Er wordt met andere woorden onvoldoende toegekomen aan onderzoek naar het
tweede deel van de definitie van Elgström betreffende de vorming van een rol.
2 Er kan bevoorbeeld verwezen worden naar het onderzoek van Bretherton en Vogler, die aangeven dat 'actorness kritiek afhankelijk is van de verwachtingen en constructies vananderen' of waar ze stellen dat 'de relatie tussen interne coherentie en consistentie en percepties betreffende de aanwezigheid van de EU van centraal belang zijn.Verwachtingen van anderen zijn ook een centraal begrip in Hill's ideeën over een 'capabilities-expectations gap' waar hij argumenteert dat er problematische niet-overeenkomstis van wat de EU eigenlijk in de wereld had moeten verwezenlijken en de middelen die de Unie hiervoor van de Lidstaten kreeg (Elgström, 2007, p. 951).
3 De beschikbare studies zijn Lucarelli & Fioromonti (2009) en Chaban et al. (2006).
8
Het huidig onderzoek wenst zich dus in deze onderzoeksstroming in te schrijven teneinde op
wetenschappelijk vlak te kunnen bijdragen tot het beeld van hoe externe actoren, in dit geval Israël, naar de
EU kijken. Vooraleer hier op in te gaan is het nodig dieper in te gaan op de vraag welk beleid de EU precies
ten aanzien van haar buurlanden en in tweede instantie ten aanzien van Israël voert.
2.2. Overzicht van de Europese beleidskaders ten aanzien van buurlanden:
Het belang in te gaan op de Europese beleidskaders is tweeledig: ten eerste verschaft een algemeen beeld van
deze kaders inzicht in de specifieke manier waarop de EU haar beleid ten aanzien van haar buurlanden voert.
Dit kan van nut zijn voor het begrijpen van de eerder beschreven dualiteit tussen de politieke en economische
banden tussen de EU en Israël. Ten tweede geeft een dergelijk overzicht een beter inzicht in de doelstellingen
die de EU in haar relatie met haar buurlanden nastreeft. Dat is nodig om over te gaan tot een evaluatie,
hetgeen deel uitmaakt van het hier gevoerde perceptie-onderzoek.
2.2.1. Het Euro-Mediterraan Partnerschap:
Gedurende een tiental jaar was het EMP het belangrijkste kader voor de relaties van de EU ten aanzien van
de zuidelijke periferie. Het Parterschap had betrekking op de meeste landen op de zuidelijke oever van de
Middellandse Zee, waaronder Israël. Het EMP omvat verschillende aspecten van regionale en bilaterale
coöperatie in de domeinen van politiek en veiligheid, economie, sociale en culturele aangelegenheden (Del
Sarto & Schumacher, 2005, p. 17). In dit beleidskader onderhandelde de EU met iedere mediterrane staat
afzonderlijk associatieakkoorden. Het partnerschap werd gelanceerd op de conferentie van Barcelona in 1995
en is daarom ook bekend onder de noemer 'Barcelona-proces' (Khasson, Vasilyan & Vos, 2008, p. 217). De
Verklaring van Barcelona concentreert zich op vier doelstellingen van Europese interventie. De eerste
doelstelling is de totstandkoming van een gebied van vrede en stabiliteit, gebaseerd op de principes van
respect voor mensenrechten en democratie. Ten tweede verwijst de Verklaring naar het oprichten van een
gebied van gedeelde welvaart via de toenemende totstandkoming van vrijhandel tussen de EU en haar
mediterrane partners en tussen deze partners onderling. De derde doelstelling is de verbetering van
wederzijds begrip tussen de volken van de regio en de ontwikkeling van een vrij en bloeiend sociaal
middenveld of 'civil society' (Newman & Yacobi, 2004, p. 29). In 2005 werd migratie als een vierde pijler
toegevoegd (Europese Commissie, n.d.). Het bilateraal onderhandelde EU-Israëlisch associatieakkoord, dat
in voege trad in juni 2000, vormt tot op vandaag de legale basis van de relaties tussen de EU en Israël
(Europese Commissie, 2004b, p. 3). Het associatieakkoord tussen de EU en Israël wordt geëvalueerd en
overschouwd door een jaarlijkse bijeenkomst van de Ministers van Buitenlandse zaken (de 'Association
Council') en ontmoetingen tussen ervaren ambtenaren (het 'Association Committee'). Deze procedure is
dezelfde voor alle overige mediterrane partners. Om coöperatie tussen beide partners te versterken
9
installeerde de Association Council verschillende sub-comités in domeinen als industrie, handel en diensten,
interne markt, transport, energie en milieu, economische en financiële aangelegenheden, politieke dialoog en
coöperatie,... (Pardo, 2007, p. 6). In tegenstelling tot deze klinkende doelstellingen stellen Del Sarto en
Schumacher (2005, pp. 17-18) dat de verwezenlijkingen van het EMP te bescheiden. De auteurs beweren
bovendien dat de meeste waarnemers ermee zouden instemmen dat dit partnerschap niet is tegemoetgekomen
aan haar verwachtingen. Del Sarto en Schumacher wijzen met een beschuldigende vinger naar de
ineenstorting van het vredesproces in het Midden-Oosten en het geweld dat de relatie tussen de Palestijnen
en de Israëli's kenmerkt. Dit zette druk op de inspanning van het EMP om tot regionale integratie te komen.
2.2.2. Het Europees Nabuurschapsbeleid:
Bij de uitbreiding van de Europese Unie in 2004 werden tien Centraal- en Oost-Europese staten bij de Unie
gevoegd en werden de grenzen van de Unie drastisch hertekend. Twee jaar voor deze historische uitbreiding,
op de Europese Raad van Kopenhagen in 2002, bereidden de Europese leiders zich al voor op de uitdaging
van een nieuwe externe omgeving (Khasson et al., 2008, p. 218). Men wachtte niet tot de beslissing tot
uitbreiding zelf genomen was om 'de noodzaak aan een strategische ambitie om een ambitieuze en
geïntegreerde aanpak te formuleren op lange termijn' en dit naar 'elk van de naburige landen' te formuleren
(Dannreuther, 2006, p. 185). In maart 2003 lanceerde de Europese Commissie het project 'wider Europe', wat
in mei 2004 uitgroeide tot het Europees Nabuurschapsbeleid'. De Europese Commissie publiceerde die
maand een beleidsverklaring dat de relaties van de EU met haar Oostelijke en mediterrane buren vorm zou
geven (Chilosi, 2007, p. 25). Het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) is in tegenstelling tot het Euro-
Mediterraan Partnerschap (EMP) een beleid dat alle buren van de Unie omvat en niet enkel de staten rond de
Middellandse Zee.
De uittekening en totstandkoming van dit nieuwe beleid kan gezien worden als een uiting van de wens om
een succesvolle interne Europese 'operatie' naar het buitenland te exporteren. De EU kan namelijk met veel
voldoening terugkijken naar haar eigen geschiedenis waarin een groot deel van Europa - dat ooit geplaagd
werd door oorlogen, nationalistische scheidingslijnen, Nazisme en Fascisme - getransformeerd werd naar een
regio waar vrede, stabiliteit, politieke modernisering en bescherming van mensenrechten heerst. (Harpaz,
2007, p. 90). Deze gedachte werd letterlijk vertaald in de doelstellingen van het ENB: de Commissie (2004a,
p. 4) stelt namelijk dat het ENB er is om 'de voordelen van de uitbreiding van de EU in 2004 te delen met de
naburige landen door het versterken van stabiliteit, veiligheid en welzijn'. Ze wijst er ook op dat 'het ENB is
ontworpen om het verschijnen van nieuwe breuklijnen ('dividing lines') tussen een uitgebreide EU en haar
buurlanden te voorkomen' terwijl ze hen de kans geeft 'om deel te nemen aan verscheidene EU-activiteiten,
via grotere politieke, economische en culturele coöperatie'. Eén van de voornaamste onderliggende
doelstellingen is het totstandkomen van een 'vriendencirkel' ('ring of friends') via integratie van de economie
van de naburige landen in deze van de uitgebreide Europese Unie. Zo draagt de EU bij tot groei van
10
stabiliteit, veiligheid en voorspoed voor zichzelf en haar buurlanden en gebruikt ze het ENB als een
instrument om economische constructie, democratie, goed bestuur en de rechtsstaat ('rule of law') te
promoten. Op dezelfde manier ondersteunt ze op deze manier de totstandkoming van civiele, politieke,
economische, sociale en culturele mensenrechten in haar buurlanden (Del Sarto & Schumacher, 2005, p. 20;
Harpaz, 2007, pp. 90-91).
Verder stelt de Commissie (2004c, n.d.) dat het ENB het bestaande beleidskader ten aanzien van de
meditterane Partners niet moet opzijschuiven, maar dat het ENB zal worden geïmplementeerd via het
Barcelona-proces en de associatieakkoorden met ieder partnerland. Om de betrekkingen met deze partners te
onderhouden binnen het beleidskader van het ENB onderhandelt de EU bilaterale Actie Plannen (AP) met
elk land afzonderlijk.
2.2.3. Van EMP naar ENB:
Het ENB verschilt aanzienlijk van het EMP. Wanneer beiden worden vergeleken kunnen er vier innovaties
worden gedefinieerd die een aantal tekortkomingen van het EMP corrigeren. De eerste belangrijke innovatie
heeft betrekking op de Actie Plannen of AP's: deze zijn gebaseerd op de principes van bilateralisme en
differentiatie. Waar het EMP een sterke regionale focus heeft en de bijbehorende associatieakkoorden tussen
iedere mediterraanse partner en de EU gelijkend zijn qua principes en omvang, wordt binnen het
beleidskader van het ENB de nadruk eerder gelegd op de dimensie van bilaterale relaties. De AP's hebben
een grotere intensiteit, omvang en dekking dan de associatieakkoorden, de geformuleerde doelstellingen zijn
ambitieuzer. Het principe van differentiatie is er speciefiek op gericht één van de grootste tekortkomingen
van het EMP op te lossen: de betrokken landen konden hun bilaterale relaties enkel uitbreiden en verdiepen
in het geval van een algemene regionale vooruitgang. Het differentiatieprincipe van het ENB bracht hier
verandering in. De bilaterale aanpak kan gunstig uitpakken voor zowel de EU als de Mediterrane partners.
Het staat de EU toe een grotere politieke en economische invloed uit te oefenen in haar omgeving. Tegelijk is
het een tegemoetkoming is aan de wensen van de meeste mediterrane partners. Deze staten hebben nooit
ingestemd met het principe van één groep 'zuidelijke Mediterrane staten', het ENB stelt hen in staat om hun
specifieke bezorgdheden te uiten (Del Sarto & Schumacher, 2005, pp. 28-29; Herman, 2006, p. 373).
Een belangrijke tweede innovatie is het principe van 'joint ownership'. Dit wijst op de intense onderhandeling
en betrokkenheid van de partnerlanden in het te volgen traject en de specifieke definitie van prioriteiten per
land, zoals vastgelegd in het AP. Door dit principe toe te passen worden de AP's steeds opnieuw aangepast
aan de specifieke behoeften van elk land. Bovendien kan opgemerkt worden dat dit principe ook een grotere
transparantie geeft aan de AP's gezien de betrokken overheden moeten instemmen met het AP en de relevante
plannen en doelstellingen moeten onderschrijven (Dannreuther, 2006, p. 192; Del Sarto & Schumacher,
2005, p. 29; Herman, 2006, p. 374).
11
Ten derde biedt het ENB de partners 'everything but the institutions' aan. Dit principe verwijst naar de
mogelijkheid voor de buurlanden om dezelfde behandeling en economische voordelen van lidmaatschap te
verkrijgen, op één element na: de actieve participatie in de Europese instellingen. Dit zou gebeuren via een
graduele aanpassing van het partnerland aan de lidmaatschapscriteria van de EU (Chilosi, 2007, pp. 25-26).
De laatste innovatie is het principe van 'positieve conditionaliteit'. De Commissie (2004a, p. 16) stelt dat de
'uitbreiding van voordelen, zoals opgevoerde financiële bijstand, erop moet gericht zijn hervormingen te
bemoedigen en te belonen'. Engagement van de EU zou dus progressief moeten worden ingevoerd en
conditioneel zijn van het vervullen van bepaalde doelstellingen door het partnerland. Verder stelt de
Commissie dat 'nieuwe voordelen enkel aangeboden zouden moeten worden om vooruitgang in politieke en
economische hervormingen gemaakt door de partnerlanden te weerspiegelen'. Wanneer er met andere
worden geen vooruitgang wordt geboekt zullen de partnerlanden deze mogelijkheden niet aangeboden
krijgen. Onder auspiciën van het ENB verwacht de EU dat haar buurlanden de basiswaarden van de EU
overneemt - vrede, de rechtsstaat, democratie en de bescherming van mensenrechten - in ruil voor het openen
van haar economische poorten. De EU streeft dus politieke, economische en institutionele hervormingen na
ind e partnerlanden. Een duidelijke quid pro quo wordt dus gepostuleerd: het is slechts wanneer de
buurlanden vooruitgang op het politieke, economische, juridische en sociale vlak kunnen voorleggen dat ze
ten volle de economische vruchten van het ENB kunnen plukken (Harpaz, 2007, pp. 92-93). Waar het EMP
gebaseerd was op het principe van negatieve conditionaliteit4, is het ENB expliciet gebaseerd op het principe
van positieve conditionaliteit. Dit gaat hand in hand met de gediferentieerde aanpak. Het ENB vertrouwt dus
op een 'benchmarking' benadering: enkel die staten die de politieke en economische waarden van de EU
delen en/of zich eraan verbinden hervormingen door te voeren hebben iets te winnen bij het ENB (Del Sarto
& Schumacher, 2005, pp. 21-23).
2.2.4. EMP en ENB als uitingen van de EU als civiele macht:
In deze studie, na de nodige bewijsvoering in een literatuuroverzicht, wordt inderdaad uitgegaan van de EU
als civiele macht. Het is duidelijk dat dit concept een ideaaltype is en dus kan worden gecontesteerd. Er is
bijvoorbeeld discussie over de vraag hoe militaire integratie van de lidstaten al dan niet ondergraaft dat de
EU macht uitoefent via een civiele weg5. Hier zal echter niet verder ingegaan worden op deze discussie en
zal het concept 'civiele macht' in een ideaaltypische omschrijving gebruikt worden als middel om de
betrekkingen tussen de EU en de haar omringende landen - in casu Israël - te benaderen, rekening houdende
met de beperkingen van dit concept.
4 Het moet daarbij wel opgemerkt worden dat dit principe van negatieve conditionaliteit in een eerder theoretische manier werd ingevoegd in het EMP. Hoewel deassociatieakkoorden een clausule hadden die stelt dat het akkoord kan opgeschort worden indien het partnerland het principe van mensenrechten niet respecteert heeft de EUnooit gebruik gemaakt van deze clausule.
5 Voor een overzicht van deze discussie zie vb. Orbie, 2008 of Bachmann en Sidaway, 2009.
12
Smith (2005a, pp. 1-5) omschrijft de EU als civiele macht in een ideaaltypische betekenis aan de hand van de
volgende definitie: 'een civiele macht is een actor die civiele middelen gebruikt voor overreding, om civiele
doelstellingen te bereiken, en wiens buitenlandse beleidsvorming onderhevig is aan democratische controle
of publieke stemming'. Dit ideaaltype kan gespiegeld worden aan het tegenovergestelde ideaaltype, namelijk
dat van de militaire macht. Dit is een actor die 'militaire middelen gebruikt en die vertrouwt op dwang om
andere actoren te beïnvloeden, die unilateraal militaire doelstellingen nastreeft en wiens buitenlandse
beleidsvorming niet democratisch is. Aldus ontstaat volgens Smith een spectrum of as met deze twee
ideaaltypes als extremen.
Wat houdt deze definitie van Smith nu specifiek in? Volgens Maull en Duchêne (in Smith, 2005a) zijn de
civiele doelstellingen van de EU internationale cooperatie, solidariteit, het versterken van de 'rule of law' in
internationale relaties, verantwoordelijkheid voor het globale milieu en de verspreiding van gelijkheid,
rechtvaardigheid en tolerantie. In de bewoording van Wolfers (in Orbie, 2008) zijn dit 'milieu goals' en geen
'possession goals'. 'Possession goals' zijn doelen die enkel nationale belangen dienen, terwijl 'milieu goals'
erop gericht zijn de condities te vormen buiten de nationale - of in dit geval de Europese - grenzen (Orbie,
2008, p. 17; Smith, 2005a, p. 3). Ze overstijgen met andere woorden een zuiver nationaal belang.
Hierna is het van belang te kijken hoe de EU civiele middelen aanwendt om deze doelstellingen te bereiken.
Hill (in Smith, 2005a) maakt een onderscheid tussen de mogelijkheid van een actor om een andere actor te
dwingen iets te doen door het gebruik van geweld6 of afschrikking door te dreigen op te treden met geweld,
of door een andere actor te motiveren iets te doen door het gebruik van overreding of latente invloed. Het is
duidelijk dat de laatste mogelijkheid dichter in de buurt komt van de uitoefening van civiele macht in plaats
van militaire macht. Wat het laatste element betreft, stelt Hazel Smith (in Smith, 2005a) dat de EU in de
richting van een 'ethisch' buitenlands beleid wordt geduwd omdat het zo open en zichtbaar is. Hiermee wordt
bedoeld dat het constant geëvalueerd wordt door de lidstaten, hun Parlementen, het Europees Parlement en
de Europese publieke opinie.
Aan de definitie van de EU als civiele macht dient het volgende toegevoegd: de civiele macht is vooral te
merken in de low-politics-dimensie. Dit betekent dat de aanwezigheid van de EU veel merkbaarder en
uniform is in het economische dan in het politieke domein (zijnde de high-politics-dimensie) (Orbie, 2008, p.
4).
Wanneer de elementen uit de bovenstaande definitie worden bekeken kan de veronderstelling gemaakt
worden dat de EU haar invloed over haar nabije omgeving eerder op een normatieve dan op een militaire
manier zal laten gelden. Ze zal trachten buurlanden te overtuigen om actie te ondernemen, meer dan ze
daartoe dwingend zal optreden. Bovendien kan de veronderstelling worden gemaakt dat de middelen van de
6 Hill gebruikt het woord 'force' waarvoor verschillende vertalingen mogelijk zijn. Geweld is misschien niet de meest genuanceerde vertaling, maar de vertaling 'macht' blijft hierteveel in het midden.
13
EU om aldus haar doelstellingen te bereiken eerder op het economische dan op het politieke niveau te
situeren zijn. De veronderstelling dat de EU dus een civiele macht is houdt dus stand. Drie van de vier
elementen uit de definitie worden bevestigd door de inhoud van het EMP en in grotere mate van het ENB. Er
is geen sprake van militaire middelen om vooropgestelde doelstellingen te bereiken in de naburige landen,
Israël inbegrepen, en de klemtoon ligt op civiele doelstellingen (bijvoorbeeld de versterking van vrede en
stabiliteit) die bereikt dienen te worden via civiele middelen (bijvoorbeeld het principe van joint ownership),
de weg van invloed en overtuiging wordt overtuigend gevolgd (bijvoorbeeld het gebruik van positieve
conditionaliteit).
2.3. Israël in het Europees-Mediterraan Partnerschap en het Europees Nabuurschapsbeleid:
Zoals reeds aangegeven vormt het associatieakkoord binnen het kader van het EMP de legale basis van de
relaties tussen de EU en Israël. Israël is een volledige partner in dit beleidskader en participeert in alle
programma's verbonden aan het Partnerschap. Wat betreft de positie van Israël in het EMP kan echter worden
opgemerkt dat deze staat een vreemde eend in de bijt is. Politiek gezien is Israël noch een kandidaat voor
toetreding tot de EU, noch een staat met een Islamitische meerderheid (in tegenstelling tot de negen andere
partners). Op economisch vlak kent Israël een verder gevorderde ontwikkeling dan andere mediterrane staten
- gelijkend op de situatie van meerdere lidstaten - en komt omwille van die reden niet in aanmerking voor
bilaterale financiële steun verstrekt via MEDA, het financieel instrument van het Partnerschap. Toch heeft
Israël deelgenomen aan een reeks Euro-Mediterrane regionale programma's die werden opgestart onder
auspiciën van dit instrument (Dror & Pardo, 2006, p. 21).
Net zoals Del Sarto en Schumacher (2005, pp. 17-18) oordeelt Pardo (2007, pp. 7-8) dat zolang het
vredesproces in het Midden-Oosten een vooruitgang kende, het EMP een positieve invloed had op de
bilaterale relaties tussen de EU en Israël. Van zodra dit proces echter ontspoorde had het Partnerschap een
negatieve invloed op deze relaties. Ondanks de verwaarloosbare economische impact van het Partnerschap
voor Israël kan toch worden aangenomen dat het heeft bijgedragen tot een verhoging van haar regionale
politieke legitimiteit (Sadeh, 2004, p. 23).
In tegenstelling tot het EMP biedt het AP dat werd onderhandeld door Israël en de EU volgens Herman
(2006, p. 371) een brede waaier van mogelijkheden voor diepere integratie en de verbetering van relaties op
elk niveau. Bovendien, zoals Del Sarto (2007, p. 60) argumenteert, heeft Israël de meest geavanceerde
economische status en meest verregaande relaties met de EU. Het AP weerspiegelt deze status van Israël,
zeker in vergelijking tot de AP's die zijn onderhandeld met de andere landen.
Gebaseerd op de innovaties die hierboven werden aangehaald stelt de Commissie (2004c, p. 11), in het AP
14
dat werd geconcludeerd met Israël, dat omwille van de uitbreiding van de Unie in 2004 'de EU en Israël nu
dichter bij elkaar zijn dan ooit tevoren en dat ze, als dichte buren, hun politieke en economische
interdependentie zullen versterken' terwijl 'de mogelijkheid voor de EU en Israël wordt geboden om een
verregaande dichte relatie te ontwikkelen die verder gaat dan coöperatie, met een significante mate van
economische integratie'. Dit houdt de mogelijkheid in voor Israël om een aandeel te hebben in de interne
markt van de EU en deel te nemen aan belangrijke aspecten van EU-beleidskaders en -programma's. Naast
economische integratie wordt ook politieke coöperatie aangeboden wat volgens de Commissie (2004c, p. 11)
zal bijdragen aan de vervolmaking van de Verklaring van Essen (cf supra). Voorts beklemtoont de
Commissie dat de EU en Israël de gemeenschappelijke waarden van democratie, respect voor mensenrechten
en de 'rule of law' en fundamentele vrijheden delen. Historisch en cultureel zou er bovendien sprake zijn van
een 'natuurlijke affiniteit' en een 'gedeeld erfgoed' (Del Sarto, 2007, p. 61).
Het AP tussen de EU en Israël kan dus worden beschouwd als een politiek document dat op maat gemaakt is
voor de politieke en economische situatie in Israël. Het lijnt alsdusdanig de strategische doelstellingen uit
van de samenwerking tussen beide partners door te verwijzen naar samenwerking in het politiek en
veiligheidsdomein, zowel als naar de versterking van de economische en socio-culturele samenwerking. Ook
het delen van verantwoordelijkheid in conflictpreventie en - resolutie wordt benadrukt. Bovendien wordt er
verwezen naar een dialoog in verband met de strijd tegen antisemitisme en de non-proliferatie van
massavernietigingswapens (Dror & Pardo, 2006, p. 22-23).
Volgens Emmerson, Noutcheva en Popescu (2007, pp. 26-27), in hun classificatie van de Europese
buurlanden die omvat worden door het ENB, staat Israël positief ten aanzien van het algemene idee van
diepere betrekkingen met de EU en is het aldus een 'willing' of welwillende staat. De virtuele isolatie van
Israël in het overwegend Arabische Midden-Oosten en haar onbehagen ten aanzien van het multilaterale
'one-size-fits-all'-karakter van het EMP zorgt ervoor dat dit land bijzonder positief is ten aanzien van de
bilaterale dimensie van het ENB. Dit wordt aangetoond door de zeer actieve onderhandeling van het AP naar
de belangen van Israël en blijkt ook uit de woorden van de voormalige Israëlische Minister van Buitenlandse
Zaken Silvan Shalom die het AP beschouwt als 'een grote voouitgang in de relaties tussen Israël en de
Europese Unie [...]. Het afsluiten van het gemeenschappelijke EU-Israël Actieplan binnen het kader van het
ENB heeft deze relatie tot nieuwe hoogtes gebracht. Israël en de EU hebben nu een versterkt platform voor
dialoog en coöperatie betreffende diepergaande wederzijdse handel en investeringen, het promoten van de
oorlog tegen terrorisme, het gevecht tegen anti-Semitisme en vele andere gemeenschappelijke doelstellingen,
waaronder ook de vrede in het Midden-Oosten [...]' (Delegatie van de Europese Unie in Israël, 2005).
Het Actieplan toont inderdaad een ander vertrekpunt dan het EMP en is exemplarisch voor de goed
ontwikkelde bilaterale relatie (Del Sarto, Schumacher, Lannon & Driss, 2007, p. 43). Dat dit bovendien geen
eindpunt is blijkt uit het feit dat er in maart 2007 een zogenaamde 'Reflectiegroep' werd opgericht door de
15
EU en Israël die de opdracht had na te gaan in welke domeinen de coöperatie tussen beiden zou kunnen
worden versterkt. De EU-Israëlische 'Association Council' kwam vervolgens in juni 2008 samen in
Luxemburg en baseerde zich op het voorbereidende werk van deze Reflectiegroep om de politieke wil te
uiten om zowel de Euro-Israëlische relaties te intensifiëren als om deze relaties gradueel te ontwikkelen
binnen het kader van het ENP (Pardo, 2008, p. 8). De Raad van Europa in de samenstelling van de Ministers
van Buitenlandse Zaken bevestigde in december 2008 de sterke wil om de bilaterale relaties met Israël op te
krikken en stelde tegelijkertijd een aantal leiddraden voor om de politieke dialoog met Israël te versterken
(Raad van Europa, 2008, pp. 2-3). Daartoe begonnen de EU en Israël effectief een 'upgrade' van deze relaties
te onderhandelen. Het moet echter opgemerkt worden dat dit proces ten gevolge van de oorlog die Israël in
januari 2009 in de Gazastrook voerde de facto werd uitgesteld (Pardo, 2009, p. 71). Toch informeerde de EU
bij wege van de Association Council op 15 juni 2009 aan de Israëlische minister van buitenlandse zaken
Avigdor Lieberman dat het aanbod van diepere relaties op de tafel blijft liggen (O'Donnel, 2009, p. 2). De
relatie tussen de EU en Israël beperkt zich echter niet tot deze beleidskaders. Voor de volledigheid wordt
ingegaan op twee andere vormen van concrete samenwerking.
2.4. Akkoorden tussen de EU en Israël betreffende Wetenschappelijke en Technologische
Cooperatie:
Israël is het eerste en enige niet-Europese land dat volledig geassocieerd is met de Europese
beleidsprogramma's betreffende Onderzoek en Technologische ontwikkeling. Deze beleidsprogramma's
vormen een essentieel onderdeel van de EU om een Europese onderzoeksruimte tot stand te brengen die
effectief de concurrentie aankan met andere onderzoekscentra zoals Noord-Amerika of Azië. Israël wordt
hier algemeen beschouwd als een actieve participant en heeft zichzelf getoond als een bron van innovatie in
zowel primair als marktgericht onderzoek in Europa (Dror en Pardo, 2006, p. 20-21). Na de 'Israëli Science
Foundation' vormt de EU op haar beurt de tweede grootste bron van onderzoeksfinanciering (Pardo, 2007, p.
7).
2.5. Concrete Europese acties op of nabij het Israëlisch grondgebied:
Er kan verwezen worden naar twee concrete acties, gevoerd door de EU, die beiden een opmerkelijke en
intensieve versterking van de relaties met Israël aantonen en als bewijs dienen voor de groeiende invloed van
de Unie in het Midden-Oosten in het domein van veiligheid (Pardo, 2007, p. 10).
16
2.5.1. EU Border Assistance Mission for the Rafah crossing point ('EU BAM Rafah'):
De terugtrekking door het Israëlische leger in Augustus 2005 uit de Gazastrook werd gevolgd door het
sluiten van een 'Akkoord betreffende Beweging en Toegang' van en naar dit gebied door Israël en de
Palestijnse Autoriteit ter vergemakkelijking van de beweging van mensen en goederen van en naar de
Palestijnse Gebieden. In dit akkoord werden de principes voor de grensdoorgang via Rafah vastgelegd en
werd de EU als 'derde partij' uitgenodigd bij dit punt op de grens tussen Gaza en Egypte. Als antwoord
besloot de EU om de 'EU Border Assistance Mission for the Rafah crossing point (EU BAM Rafah)' te
lanceren met de taak om de operaties op dit punt om de grens over te steken te monitoren (Europese
Commissie, 2006, pp. 3-4; Pardo, 2007, p. 9). Deze Missie werd opgericht binnen het kader van het
Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EDVB). De operationele fase begon op 30 november 2005 voor
een initiële periode van twaalf maanden, maar werd reeds driemaal verlengd. Voorlopig eindigt deze Missie
op 24 mei 2010, maar met een duidelijk standpunt van een EU die zichzelf bereid heeft verklaard om de
Missie op korte termijn herop te starten indien de omstandigheden daarom vragen (EUBAM Rafah, n.d.).
Bovendien heeft de Unie meermaals het belang van de volledige implementatie van het akkoord herhaald,
met name de permanente opening van de oversteekpunten bij Rafah en Karni. Tegelijkertijd riep de Unie op
tot de onmiddellijke vrijlating van de ontvoerde Israëlische soldaat Gilad Shalit en de onmiddellijke
vrijlating van Palestijnse Ministers en parlementairen in Israëlische gevangenschap (Europese Commissie,
2006, p. 4). De uitvoering van de Missie kan gezien worden als een significante stap voorwaarts in de relaties
tussen de EU en Israël, gezien het gaat om de eerste keer dat Israël bereid is om de EU een
verantwoordelijkheid te geven in het domein van 'harde veiligheid' (Pardo, 2007, p. 9).
2.5.2. United Nations Interim Force in Lebanon ('UNIFIL II'):
Op 11 augustus 2006 werd de resolutie 1701 door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties unaniem
goedgekeurd waarmee een einde werd gesteld aan een vierendertig dagen durende oorlog tussen Israël en de
Libanese Hezbollah. Zodoende werd de oprichting van een 'robustere' United Nations Interim Force in
Lebanon (UNIFIL) mogelijk gemaakt gepaard met een vernieuwd mandaat om toe te zien op het beëindigen
van de geweldadigheden en de terugtrekking van Israëlische troepen uit Libanon zowel als het installeren
van het Libanese leger en de terugkeer van effectieve Libanese staatsautoriteit. Hoewel er in dit geval geen
sprake is van een EU missie - zoals wel het geval is bij EU BAM Rafah - valt op dat doorheen de toelevering
van meer dan zevenduizend soldaten aan UNIFIL II door de Europese Lidstaten de EU er toch in slaagt een
centrale en cruciale rol te spelen als entiteit in het conflict tussen Israël en Hezbollah en dat de EU de
ruggegraat vormt van deze nieuwe troepenmacht. In die zin betekent een deelname aan deze missie een
kantelmoment gezien hierdoor zowel het Midden-Oosten als het conflict tussen Israël en de Arabische
wereld stevig op de Europese agenda worden gezet (Makdisi, Göksel, Hauck & Reigeluth, 2009, p. 5; Pardo,
2007, p. 10).
17
Het voorgaande, zowel wat betreft de positie van Israël in het EMP en voornamelijk het ENB als de
verbondenheid inzake onderzoek en technologische ontwikkelingen en het effectieve optreden van de EU in
of nabij Israël, wekt de verwachting dat de relatie tussen deze partners eigenlijk voornamelijk positief is,
zowel op vlak van economische en politieke samenwerking. Dankzij intenties en interesses van de EU is er
volgens Dror en Pardo (2006, p. 23) inderdaad reeds veel bereikt zoals onder meer de hierboven vermelde
geïntensifieerde economische interactie en wetenschappelijke samenwerking. Israël werkt er volgens deze
auteurs op haar beurt dan weer aan om op eerder systematische manier relaties op te bouwen met meerdere
EU-instituties en aftakkingen.
Bovendien zijn de EU en al haar lidstaten onconditioneel toegewijd aan het bestaan, voortbestaan en de
voorspoed van Israël. Op dit punt is er een grote consensus die nooit eerder in vraag werd getrokken. Dit
wordt bijvoorbeeld geuit in de woorden van de Franse president Sarkozy waar hij stelt dat 'Frankrijk altijd
aan de zjde van Israël zal staan wanneer haar veiligheid, haar bestaan wordt bedreigd'. Ook de Duitse
kanselier Merkel verklaarde in een toespraak voor de Israëlische Knesset dat 'ik er de nadruk op leg dat elke
Duitse regering en elke voorgaande kanselier een toewijding heeft gehad aan de speciale
verantwoordelijkheid die Duitsland draagt inzake de veiligheid van Israël. Dit betekent voor mij, als Duitse
kanselier, dat de veiligheid van Israël niet onderhandelbaar is' (Pardo, 2008, p. 13).
Op basis van dergelijke vaststellingen zou er kunnen worden afgeleid dat er geen sprake is van de paradox
tussen de economische en politieke banden die beiden met elkaar hebben gezien de welwillendheid van
zowel de EU als Israël om samen te werken. Een diepere blik op de concrete politieke samenwerking toont
echter een genuanceerder beeld.
2.4. Politieke cooperatie of doekjes voor het bloeden?
Zoals aangegeven in de inleiding heeft de EU succesvolle relaties met Israël voor zover het economische
samenwerking betreft. Dit wil echter niet zeggen dat de politieke dimensie geen belang heeft, zeker
betreffende de algemene probleemstelling in deze paper. Deze dimensie kan vanuit verschillende
voorbeelden kritisch worden benaderd.
Een belangrijk onderdeel van de verbetering van de politieke relatie is het leveren van bijdragen door Israël
om te komen tot een oplossing in het conflict in het Midden-Oosten (Europese Comissie, 2004c, p. 6). Een
dergelijke oplossing kan niet in een vacuüm worden beoordeeld zoals hierboven reeds werd aangegeven -
waar verwezen werd naar de EVS - en heeft een invloed op de hele regio. In die optiek argumenteert Harpaz
(2007, pp. 90-91) dat de relatie met Israël moet worden beschouwd als een onderdeel van het bredere
Europese beleid naar het Midden-Oosten toe. De auteur geeft aan dat, in de context van het Midden-Oosten,
het Nabuurschapsbeleid enkele kenmerken in zich draagt van 'social engineering' of het 'bouwen van een
18
natie ('nation building'). Eén van die kenmerken is de unificatie van verschillende etnische groepen binnen
een staat. Een ander kenmerk plaatst de klemtoon op de verbetering van goed bestuur door de implementatie
van een rechtsstaat, waarbij corruptie wordt bevochten en democratie geïnstalleerd. Een derde aspect focust
op een economische constructie. Deze drie kenmerken of aspecten van 'social engineering' kunnen relevant
zijn voor het Midden-Oosten en komen inderdaad overeen met wat de Europese Commissie stelt te willen
bereiken via het ENB (cf supra). Het is volgens Harpaz echter duidelijk dat er in deze regio sprake is van
structurele problemen die zowel van sociale, politieke als economische aard zijn. Deze weerhouden de
ontwikkeling van democratische waarden, voorspoed en de bescherming van mensenrechten en hebben dus
een negatieve invloed op de oplossing van het Arabisch-Israëlisch conflict. Het niet komen tot een oplossing
in dit conflict dient dan weer als een voorwendsel voor autocratische regimes om sociale, politieke en
markthervormingen niet uit te voeren. De EU wenst dus deze staat van zaken te verbeteren door interne
hervormingen in de buurlanden, in casu Israël, als oplossing naar voren te schuiven. Een dergelijke
vooruitgang veronderstelt echter een oprechte en gedeelde samenwerking en is onlosmakelijk verbonden met
de mogelijkheid voor de EU om met andere conflicten in de regio om te gaan (cf supra).
Wat het vredesproces betreft stelt de Commissie (2004b, p. 11; 2004c, p. 6) dat het 'stappenplan van het
Kwartet ('Quartet Roadmap'), overeengekomen tussen de EU, de VN, de VSA en de Russische Federatie
voor een permanente twee-staten oplossing voor het Israëlisch/Palestijns conflict, zou moeten uitmonden in
het ontstaan van een 'onafhankelijke, democratische en leefbare Palestijnse staat die zij aan zij bestaat naast
Israël en haar andere buren in vrede en veiligheid'. In dit opzicht beklemtoont het AP de doelstelling om een
veelomvattende regeling te bekomen van het conflict in het Midden-Oosten en verwijst naar het doel voor
Israël om samen te werken met de EU 'op een bilaterale basis en als lid van het Kwartet'. Bijkomende
doelstellingen omvatten de ondersteuning door Israël van de inspanningen van de Palestijnse Autoriteit in het
ontmantelen van terroristische organisaties, inspanningen om de gevolgen van maatregelen tegen terrorisme
op burgers tot een minimum te herleiden, inspanningen om de economische en sociale condities voor 'alle
volken' te verbeteren en het vergemakkelijken van humanitaire bijstand en de heropbouw van infrastructuur.
Het AP verwijst ook naar de doelstelling om de transparantie, verantwoordelijkheid en het democratisch
bestuur van de Palestijnse Autoriteit te bevorderen.
Ondanks deze veelbelovende doelstellingen stelt Smith (2005b, pp. 765-766) dat het AP van Israël eigenlijk
een uizondering tegenover de AP's is die onderhandeld werden met andere partnerlanden. Het gaat volgens
haar namelijk minder om een lijst zaken die Israël uit moet voeren, maar meer een lijst van zaken die de EU
en Israël gezamenlijk moeten aanpakken. Del Sarto (2007, p. 61) gaat verder en geeft aan dat de paragrafen
over politieke samenwerking, waartoe de hierboven uiteengelegde positie van de Commissie betreffende het
vredesproces behoort, bijzonder vaag zijn en dat gezien de traditionele verschillen tussen de EU en Israël
over de principes van politieke coöperatie in het algemeen, en de rol van de EU in het vredesproces in het
bijzonder, een diepgaande analyse van het AP gegronde twijfels doet ontstaan over het feit of beide partijen
19
eigenlijk dezelfde zaken zijn overeengekomen. Zo kan er verwezen worden naar de zin die de
bovenvermelde doelstellingen in het AP voorafgaat: 'het versterken van politieke samenwerking en het
identificeren van domeinen voor verdere cooperatie. Afspreken om samen te werken in een aantal zaken en
overeenkomen om enkel een aantal domeinen voor samenwerking te 'identificeren' kan leiden tot behoorlijk
verschillende interpretaties (Del Sarto, 2007, p. 63).
Hetzelfde probleem duikt op wanneer gekeken wordt naar de sectie in het AP betreffende 'mensenrechten'.
De houding van Israël betreffende mensenrechtensituaties, zeker wanneer gekeken wordt naar die van de
Palestijnse bevolking in de Bezette Gebieden, is onderwerp van bilateraal dispuut. Toch blijkt ook hier dat
het AP bijzonder vaag blijft in de voorgestelde oplossingen. Dat blijkt des te meer wanneer de punten inzake
'rechten van minderheden' als voorbeeld worden genomen. Wanneer Israël in 2003 haar wet op 'Burgerschap
en Toegang tot Israël' amendeerde stootte dit op hevig verzet van mensenrechtenorganisaties. Deze wet, die
door de Israëlische regering gelegitimeerd onder het voorwendsel van angst voor de eigen veiligheid,
discrimineert de Arabische Israëli's die reeds te leiden hebben onder een hele reeks discriminerende
praktijken, zoals bij de toekenning van budgetten, tewerkstelling, onderwijs, gezondheid en politieke
representatie. Hoewel het 'Country Report' van de EU over Israël kritisch stond ten aanzien van deze
geamendeerde wet, bleef het AP verdacht stil (Del Sarto et al., 2007, p. 42; Europese Commissie, 2004b, p.
10).
Het ENB-AP voor Israël stelt verder dat het 'verbeteren van economische en sociale aangelegenheden voor
alle volken een doelstelling is', samen met de verdere verbetering van 'toegang en coördinatie om de
implementatie en aflevering van humanitaire en andere vormen van bijstand te vergemakkelijken en bij te
dragen tot de reconstructie en rehabilitatie van infrastructuur' (Europese Commissie, 2004c, p. 11). Ook hier
moet erop gewezen worden dat de voorzieningen die in deze sectie worden opgesomd vooraf worden gegaan
door een zin die hun relevantie in twijfel doet trekken. Het AP verklaart namelijk niet dat beide partners
zullen samenwerken betreffende deze problemen, maar dat ze 'hun politieke dialoog zullen versterken en
gebieden voor verdere coöperatie zullen identificeren', gevolgd door de bovenvermelde punten. Het is echter
duidelijk dat de doelstelling om gebieden voor verdere coöperatie te identificeren niet zeer precies is (Del
Sarto et al., 2006, p. 43). Tegelijk argumenteert Harpaz (2007, p. 93) dat het de mening is van de EU dat de
verklaarde Joodse natuur van de staat Israël, de moeilijkheid om die te verzoenen met de rechten van
Israëlische niet-Joodse minderheden en de voortdurende schending van mensenrechten in de Bezette
Gebieden de oplossing van het Arabisch/Israëlisch conflict tegenhouden.
Daarnaast kan de individuele 'benchmarking' aanpak van het ENB de traditionele ambitie van de EU om een
onpartijdige bemiddelaar in het vredesproces te zijn in gevaar brengen. Het EMP stelde het uitbreiden van
de bilaterale relaties tussen de EU en Israël afhankelijk van vooruitgang in het vredesproces. Met het ENB
lijkt de EU haar positie te verzwakken en de integratie van Israël in de Europese interne markt voorop te
20
stellen (Del Sarto & Schumacher, 2005, p. 24).
Een ander probleem, dat echter nauw met de bovenstaande problematiek is verbonden, is dat de EU niet
beschouwd zou worden als een belangrijke speler in het vredesproces. Dit zou voortkomen uit een
diepgeworteld en groeiend wantrouwen in Israël over de Europese doelstellingen in de regio, hetwelke zou
ontstaan zijn na de Europese 'Verklaring van Venetië' in 1980. Hierin stelde de toenmalige Europese
Gemeenschap dat een 'eerlijke oplossing moet worden gevonden voor het Palestijnse probleem'. Zodoende
werd het bestaansrecht van de Palestijnen alsdusdanig door Europa erkend wat blijkt uit het feit dat 'het
bereiken van deze doelstellingen de inmenging en betrokkenheid van alle gerelateerde partijen veronderstelt'
waaronder dus ook 'het Palestijnse volk en de Palestinian Liberation Organisation (PLO) die bij de
onderhandelingen zullen moeten worden betrokken' (Knesset, 2000). Deze erkenning van zowel het
Palestijnse volk als de PLO in de hoedanigheid van haar vertegenwoordiger werd in Israël gezien als de
uiting van Arabische sympathie vanuit Europese hoek. De EU zou sindsdien beschouwd worden als een anti-
Israëlische groep van naties met een anti-Joodse geschiedenis en gevoelens. Als uitloper van deze Verklaring
nemen sommigen aan dat de politieke relaties zich tot op heden nog niet zouden hersteld hebben van dit
zogezegd verraad (Pardo, 2009, p. 71). Op die manier zou een steeds groter wordende groep Israëli's van
oordeel zijn dat de EU niet te vertrouwen is en ze de Israëlische belangen niet behartigt in haar extern beleid.
Aldus vrezen ze dat dichtere banden met de EU een grotere druk zullen doen ontstaan voor een oplossing
van het conflict die ongunstig is voor Israël (Asmus & Jackson, 2005, p. 52).
In de trant van deze bevinding kan gewezen worden op het feit dat ondanks de nadruk op
gemeenschappelijke waarden, geschiedenis en belangen die vaak vanuit Europese hoek wordt gelegd, er toch
sprake is van scherpe kritiek van de EU, daarin vaak gesteund door de meeste Lidstaten, op belangrijke
Israëlische beleidsbeslissingen. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de tegenstelling tussen Israël en de EU
betreffende de 'Separation Barrier' of de 'Israëlische Muur' tussen de Palestijnse gebieden op de Westelijke
Jordaanoever en Israëlisch grondgebied. De scheidingssmuur werd veroordeeld door het Internationaal
Gerechtshof en de resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Ondanks een intensieve
lobbyactie door Israël steunden alle EU-Lidstaten de Resolutie van de Algemene Vergadering die de bouw
van de scheidingsmuur veroordeelde (Pardo, 2007, p. 12).
Als laatste voorbeeld van een moeizame politieke samenwerking kan gewezen worden op de problematisch
hoge economische interdependentie met Israël. Deze zou namelijk de mogelijkheid voor de EU om net deze
economische banden aan te halen als middel om invloed uit te oefenen aanzienlijk beperken. De EU zou
evenveel te verliezen hebben bij een achteruitgang van het huidige niveau van economische- en
handelsrelaties als Israël (Newman & Yacobi, 2004, pp. 29-32).
21
Wanneer deze voorbeelden van politieke coöperatie tussen de EU en Israël worden bekeken, is het duidelijk
dat de relatie niet eenduidig positief is. Zowel uit Europese als uit Israëlische hoek is er sprake van
onduidelijkheden, ambiguïteiten en onzekerheden die kunnen worden samengevat als een geheel van
tegenstellingen in visie. Dit kan uiteraard zwaar wegen op een positieve evolutie van de bredere relatie
tussen de beide partners, zowel als op het bereiken van de doelstellingen die de EU nastreeft via deze relatie
(als civiele macht, cf supra). Om dieper te kunnen ingaan op wat nu net de oorzaken zijn van dat verschil in
visie is het nuttig om na te gaan welke de overheersende percepties zijn die in Israël leven ten aanzien van de
EU, zeker nu duidelijk is op welke manier het Europees beleid ten aanzien van Israël wordt gevoerd.
Wanneer de violen namelijk niet gelijk gestemd zijn is het moeilijk om een verbetering in de symfonie van
de samenwerking te verwachten, dus moet gekeken worden naar hoe Israël met dit beleid omgaat. Wat de
resultaten ook zullen zijn, er kan verondersteld worden dat zowel de EU als Israël gebaat zouden zijn bij een
intensere, oprechtere en meer ontspannen politieke relatie, die enkel kan bijdragen aan de reeds gevestigde
economische relatie.
3. Israëlische percepties van de EU:
Zoals hierboven aan de hand van de roltheorie van Elgström werd verduidelijkt, is er nood aan onderzoek
omtrent de perceptie van de EU door andere staten of entiteiten. Indien de EU werkelijk wil optreden als
civiele macht en haar basiswaarden wenst uit te dragen in de wereld, is het nodig dat deze toedracht
onderkend wordt door het partnerland. Uit het voorgaande kon afgeleid worden dat de EU via de
beleidskaders van het EMP en ENB succesvol is in het nastreven van economische relaties met Israël. Het
voeren van positieve politieke relaties bleek echter ingewikkelder. Dit komt overeen met opmerking dat een
het uitoefenen van een civiele macht veel merkbaarder is in het economische dan in het politieke domein.
Vooraleer de hypothese en de onderzoeksvragen die de grondslag zullen vormen naar het onderzoek van de
Israëlische percepties beschreven worden, moet de aandacht op een aantal punten worden gevestigd. Zoals
Dror en Pardo (2006, p. 28) opmerken is het een vaak voorkomende praktijk in de theorie van de
Internationale Relaties om staats- of multi-staatsentiteiten als enkelvoudige actoren met een coherente set
van interesses en beleid voor te stellen. Op die manier zouden zowel 'Israël' als de 'EU' als enkelvoudige
coherente en consistente actoren worden beschouwd. Deze auteurs geven echter aan dat dit niet helemaal
correct is, gezien zowel Israël als de EU pluralistische democratieën zijn waarbinnen vele
meningsverschillen bestaan. Zo kan er aangenomen worden dat actoren binnen het linkse en rechtse politieke
spectrum in Israël verschillende visies hebben op de EU. Ook de EU zelf is alles behalve een unitaire actor.
Niet alleen de verschillende lidstaten, maar ook de verschillende instituties van deze organisatie kunnen
verschillende belangen en interesses hebben. Wanneer ook hier het vredesproces als voorbeeld wordt
genomen is het duidelijk dat er een opkomende Europese stem is, maar dit wilt niet zeggen dat de Europese
lidstaten nooit in de verleiding komen om een nationale kaart te spelen. Bovendien verschillen ze in hun
22
posities betreffende het uitvoeren van de gevormde EU-consensus inzake de uitvoering van de twee-staten
oplossing. Op dezelfde manier is het niet altijd duidelijk of het Europese beleid ten aanzien van Israël
afkomstig moet zijn van de Europese Commissie, de Speciale Gezant aan de Regio of de Ministers van
Buitenlandse Zaken van de Lidstaten (Newman & Yacobi, 2004, pp. 25-42). Om niet verloren te raken in de
overvloed aan stemmen, meningen en opinies wordt de aandacht in dit onderzoek voornamelijk gericht op de
EU zoals ze vertegenwoordigd wordt door de Europese Commissie. Er zal wel worden nagegaan of er
noemenswaardige verschillen zijn tussen de linkse en rechtse visies die leven in Israël.
Wanneer al deze elementen worden samengebracht kan de volgende hypohese worden vooropgesteld:
Wanneer Israël de EU beschouwt als een economische partner is er sprake van een positieve Israëlische
perceptie, maar wanneer Israël de EU beschouwt als een politieke partner is er sprake van een negatieve
perceptie. Deze negatieve perceptie leidt ertoe dat de EU niet in staat is haar vooropgestelde beleid succesvol
te voeren.
3.1. Onderzoeksvraag:
Om de bovenstaande hypothese te kunnen testen moeten er een aantal onderzoeksvragen worden afgelijnd.
De eerste en meest omvattende vraag is uiteraard: 'Wat is de Israëlische perceptie van de EU?' Deze vraag is
zeer breed en moet daarom worden uiteengelegd in een aantal deelvragen. Het spreekt voor zich dat deze
uiteenlegging een keuze van de onderzoekspopulatie met zich meebrengt. Deze wordt in het volgende punt
besproken en wetenschappelijk geduid. De deelvragen die kunnen worden vooropgesteld zijn de volgende:
Wat is de perceptie die leeft bij Israëlische politieke elites ten aanzien van (1) de EU als economische partner
(2) als politieke partner? Wat is de perceptie die leeft bij het Israëlische middenveld ten aanzien van (1) de
EU als economische partner (2) als politieke partner?
In het geval van Israël is er één voorgaand onderzoek dat qua opzet sterk verwant is met dit onderzoek.
Pardo (2009) beschrijft hoe de publieke opinie, de politieke elites, het georganiseerde middenveld en de
Israëlische media denken over het gevoerde EU-beleid. De auteur komt tot drie opmerkelijke bevindingen.
Ten eerste maakt hij melding van de wijdverspreide en populaire gedachte, zowel onder de publieke opinie
als politici, dat Israël kans maakt op toetreding tot de EU. De respondenten van Pardo gaven aan dat ze in de
toekomst hopen op toetreding. Jammer genoeg gaat Pardo niet in op de redenen achter deze wijdverspreide
mening. Vervolgens meldt de auteur dat de relatie met de Verenigde Staten als veel crucialer wordt aanzien
dan de relatie met de EU. De meeste respondenten halen hiervoor historische banden aan, vooral uit de
periode vlak na de tweede wereldoorlog toen het land in opbouw was. De band tussen de VS en Israël wordt
door de populatie als bijzonder hecht en symbiotisch omschreven. Europa wordt aanzien als een
onbetrouwbare partner in vergelijking met de VS. Ten derde is de meerderheid van de Israëlische publieke
23
opinie, de elites en media ervan overtuigd dat er in de EU sprake is van antisemitisme en dat de EU via haar
beleid het veiligheidsconcept van de staat Israël op het spel zou zetten. Eén van de redenen die door de
respondenten worden gegeven voor de gerapporteerde angst voor het antisemitisme, zijn de steeds groeiende
moslimminderheden in de meeste Europese landen.
In navolging van Pardo is de huidige studie ontworpen om na te gaan hoe de EU wordt gepercipieerd door de
verschillende spelers in het Israëlische politieke veld: media, middenveld en politieke elite. Het doel is in
eerste instantie niet zozeer de onderzoeksresultaten van Pardo te repliceren, als wel om na te gaan wat aan de
basis ligt van de paradox van sterke economische banden en politieke ambiguïteit. In tweede instantie zullen
de belangrijkste onderzoeksresultaten van Pardo vergeleken worden met de resultaten van dit onderzoek.
3.2 Methode:
Om de keuze te maken welke populatie dient onderzocht te worden en op welke manier dat moet gebeuren
zijn er verschillende mogelijkheden. Chaban et al. (2006, p. 48) geven aan dat het perceptieonderzoek erop
kan gericht zijn om na te gaan wat de spreiding en de diversiteit van opvattingen zijn over het buitenlandse
beleid – in dit geval van de EU – onder de bredere bevolking. In dit geval is de 'publieke opinie' de logische
populatie en zijn vragenlijsten of gelijkaardig onderzoeksmateriaal de aangewezen methode. Op dezelfde
manier kan de focus van het onderzoek gericht zijn op de rol van de massamedia. Dan kunnen inhouds- en
discoursanalyses of interviews met media-vertegenwoordigers nuttig zijn. Als het onderzoek erop gericht is
eventuele overheidsreacties op het EU-beleid na te gaan kan de aandacht beter gericht worden op politieke
vertegenwoordigers of personen uit de administratie. Ook beleidsdocumenten en interviews kunnen dan
bijdragen tot klare antwoorden. Wanneer het onderzoek dan weer gaat over concrete onderhandelingen zijn
interviews met diplomaten en/of andere staatsvertegenwoordigers, die betrokken zijn bij de
onderhandelingen het nuttigst.
Om dit onderzoek uit te voeren, werd eerst een vragenlijst opgesteld waarin gepeild werd naar de perceptie
van de EU als politieke dan wel als economische partner. Deze vragenlijst werd voorgelegd aan vier
vertegenwoordigers van de grootste politieke partijen, twee vertegenwoordigers van het middenveld en één
journalist uit de geschreven pers. De keuze voor politieke vertegenwoordigers viel op een lid van de Knesset
voor de centrumrechtse partij Yisrael Beteinu, een lid van de Knesset voor de rechtse partij Likud en een
woordvoerder van de centrumpartij Kadima. Verder werd een ex-woordvoerder van de linkse sociaal-
democratische partij New Meretz gecontacteerd. Kadima heeft 28 zetels binnen de huidige Knesset en werd
opgericht door voormalig eerste minister Ariel Sharon. De doelstelling van de partij is het behouden van een
Joodse meerderheid binnen Israël door het maken van territoriale concessies, het behouden van Israëlische
controle in Jerusalem en in grote Joodse kolonies en het steunen van de vorming van een gedemilitariseerde,
terreurvrije Palestijnse staat (Kaplan & Friedman, 2009). Likud heeft 27 zetels in de Knesset en levert de
24
huidige eerste minister Binjamin Netanyahu. Likud voert traditioneel een harde lijn wat de Palestijnen
betreft, met een directe focus op terroristische leiders en een tegenstand versus een Palestijnse landspositie.
Recentere verklaringen van partijleiders wijzen echter op een bereidheid om te onderhandelen over de zaak
van een Palestijnse staat. Huidig president Benyamin Netanyahu speelde deze angsten uit tegenover het
partijleiderschap van de Eerste Minister Sharon, met als gevolg dat Sharon de centrumpartij Kadima
oprichtte. Yisrael Beitenu heeft vijtien zetels in de Knesset en werd opgericht door voormalig Likud-lid
Avigdir Liberman die de huidig Minister van Buitenlandse Zaken is. Yisrael Beytenu, wat zoveel wil zeggen
als 'Israël, onze thuis' is een seculiere, centrumrechtse Zionistische partij. Deze partij staat voor een harde lijn
ten aanzien van de Palestijnse Autoriteit en Arabische staten. Vanuit deze partij werd zelfs voorgesteld om
Israëlische Arabieren te verplichten loyauteit te zweren aan Israël of hun burgerschap te schrappen.
Desondanks steunt de partij een twee-staten oplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict (Kaplan &
Friedman, 2009). New Meretz heeft slechts drie vertegenwoordigers in de Knesset. De partij strijdt voor de
vrede, mensenrechten, religieuze vrijheden en de verzorging van het milieu.
De keuze voor de vertegenwoordigers van het georganiseerde middenveld viel op een contactpersoon bij
Hamoked - the Center for the Defense of the Individual en een contactpersoon bij Alternative Information
Centre. De ondervraagde journalist is redacteur bij de Israëlische centrumrechtse krant Maariv, de tweede
grootste krant in oplage van het land.
Om de percepties van deze respondenten ten aanzien van de EU te kunnen onderzoeken werd gekozen om te
werken met semi-gestructureerde interviews. Dit houdt in dat voorafgaand aan de afname van de interviews
een lijst met hoofdvragen werd opgesteld. Deze vragen komen elk overeen met een bepaald onderwerp dat in
het interview moest worden behandeld. Om ruimte te laten voor bijvragen en doorvragen werd er niet
gekozen om een exhaustieve lijst van vragen op te stellen, maar eerder om deze onderwerpen één voor één
aan te kaarten. Een groot voordeel van deze techniek is dat ze de respondenten toeliet om zelf met nieuwe
inzichten en visies, betreffende de economische en politieke relatie tussen de EU en Israël, naar voren te
komen ondanks er in eerste instantie niet werd naar gevraagd. De techniek van semi-gestructureerde
interviews laat bovendien voldoende vrijheid aan de interviewer om op deze inzichten en visies in te gaan.
Het werken met afgelijnde hoofdvragen heeft ook op analytisch vlak voordelen. Door de interviews achteraf
met elkaar te vergelijken met deze hoofdvragen als onderverdelingen konden gemeenschappelijke of
afwijkende visies worden bekeken. Deze worden in de rapportering en bespreking verder uiteengezet. De
afname van de interviews gebeurde gedurende de maand april 2010. Omwille van praktische redenen werden
deze interviews op telefonische wijze afgenomen, wat een aantal nadelen met zich meebracht. Ten eerste was
er geen sprake van een face-to-face setting. Hierdoor gingen elementen die een invloed kunnen hebben op
hoe de antwoorden moeten worden geïnterpreteerd, zoals non-verbale communicatie, verloren. Bovendien
kon niet nagegaan worden waar de respondenten zich precies bevonden tijdens de bevraging. Sociaal
wenselijke antwoorden naar de omgeving van de respondent kunnen aldus niet geheel worden uitgesloten.
25
3.3. Resultaten:
3.3.1. De politieke partijen
Uit de antwoorden van de drie respondenten uit de centrumrechtse- of rechtse partijen op de vraag wat hun
perceptie is van de EU als (1) economische dan wel (2) als politieke partner, blijkt de volgende heel
duidelijke trend: de beschreven paradox tussen de economische banden en de politieke banden wordt
volledig weerspiegeld in de interviews van de drie respondenten. Zowel de vertegenwoordiger van Kadima,
als de vertegenwoordiger van Likud, als de vertegenwoordiger van Yisrael Beitenu geven aan sterk
geïnteresseerd te zijn in toekomstige sterkere economische banden met de EU. Wat de politieke invloed
betreft, zijn de drie vertegenwoordigers het eveneens eens met elkaar: uit de gegeven antwoorden blijkt een
zeer negatieve houding ten opzichte van politieke inmenging met de interne zaken van Israël, de drie
respondenten geven expliciet aan dat de problematiek rond de scheidingsmuur en de bezette gebieden louter
binnenlandse aangelegenheden zijn en niet als een internationale problematiek kunnen bestempeld worden.
Dat ligt anders bij Ido Gideon, ex-woordvoerder van de linkse partij Meretz. Volgens Gideon weerspiegelt de
beschreven paradox wel degelijk het algemene denken in Israël. Hij laakt bovendien het feit dat de EU als
politieke partner nauwelijks serieus genomen wordt door de rechtse meerderheid in het land. Volgens hem is
het wantrouwen dermate groot dat Israël nooit een duimbreed zal toegeven aan Europese druk. Hij vermeldt
hier tevens de sterke economische banden tussen de EU en Israël en beweert dat de EU niet meer in staat is
om enige druk uit te oefenen door de economische interdependentie.
Uit de antwoorden van Danny Hershtal, vertegenwoordiger van de partij Yisrael Beitenu, blijkt een
diepgeworteld wantrouwen in de politieke inmenging van de EU en een geloof dat de EU niet over de
mogelijkheid beschikt beslissingen te nemen voor Israël wegens onbegrip. Volgens Hershtal zou niets in de
weg mogen staan van de gegarandeerde veiligheid van elke Israëli en moeten daarvoor alle noodzakelijke
maatregelen genomen worden, ook al gaan die in tegen de fundamentele rechten van de Israëlisch-Arabische
minderheid van het land. Het gaat er volgens Hershtal in het bijzonder om dat Israël een Joodse en
democratische staat is en moet blijven. Als er elementen zijn die dit in het gedrang kunnen brengen, zoals
politieke representatie van Arabische Israëli's die openlijk het bestaan van de staat als Joodse entiteit
contesteren, zouden die onmiddellijk van rechtswege verwijderd moeten worden uit het politieke systeem
van de staat.
De drie respondenten van de rechtse meerderheidspartijen geven bovenal historische redenen aan om
politieke inmenging van de EU met de binnenlandse zaken te vermijden. In de eerste plaats wordt verwezen
naar de holocaust en de redenen van het joodse volk om terug te keren naar de plek die hen beloofd was. Ten
26
tweede wordt door de drie respondenten vermeld dat noch de publieke opinie in de EU, noch de politieke
vertegenwoordiging kan beseffen hoe het is om onder een constante terreurdreiging te leven. Dit zijn volgens
de rechtse vertegenwoordigers de belangrijkste redenen om de EU politieke inmenging te ontzeggen.
Volgens Davidi Hermelin van de rechtse partij Likud heeft de EU wegens historische redenen het recht niet
om zich met de politiek van Israël te bemoeien. Ido Gideon van Meretz heeft ook wat dit betreft een meer
genuanceerde visie: volgens hem lijdt Israël aan een achtervolgingswaan, vermeerderd met een eeuwige
slachtofferrol. Volgens Gideon is er in Israël nog steeds geen plaats voor verschillende verhalen, hij haalt er
de verhalen van de jodenvervolging en de verhalen over de verdrijving van de Arabieren bij als voorbeeld:
door de horror van de holocaust is er in Israël nog steeds geen plaats om het lijden van een ander volk onder
ogen te zien. Gideon beschrijft hoe deze slachtofferpositie diep geworteld is in de nationale psyche en
verklaart hoe het de politiek beïnvloedt: de rechtse partijen, zij die er eigenlijk van overtuigd zijn dat het hele
land van Israël aan de Joden toebehoort, maken handig gebruik van de slachtofferrol om hun beleid te
rechtvaardigen. Daarom duldt het geen inmenging van de EU, die vaak een kritisch geluid laat horen, en
verkiest het samen te werken met de VS, waar het tot voor kort op onvoorwaardelijke steun kon rekenen.
Volgens Gideon gaat het om een comfortabele politieke positie die er niet naar uitziet te veranderen nu het
linkse front helemaal uiteen lijkt te zijn gevallen. Bovendien haalt Gideon de recente koppigheid van eerste
minister Binjamin Netanyahu aan als voorbeeld van het profijt dat Israëlisch rechts trekt uit het
veiligheidsprincipe: onder het voorwendsel van de slachtofferrol is het in Israël toegelaten dat een
staatshoofd zichzelf volledig isoleert door uitspraken te doen die tegengesteld zijn aan het internationaal
recht en internationaal veroordeeld worden door andere staten. Toch is het voor een dergelijke leider
mogelijk dergelijke uitspraken te doen zonder te vrezen voor het einde van een politieke carrière.
Uit de summiere antwoorden van de vertegenwoordiger van Kadima Maya Jacobs valt af te leiden dat ook de
centrumpartij het standpunt van de rechterzijde deelt: Jacobs verwijst naar het kordate optreden van het
Israëlische leger in Gaza in 2009 en lauwert de toenmalige premier Tzipi Livni om de standpunten van haar
partij kracht bij te zetten. Ook volgens Maya Jacobs kan de EU geen standpunt innemen inzake de
Israëlische politiek omdat die in de eerste plaats om veiligheid draait. Volgens Jacobs is het niet toegelaten
dat een niet-betrokken partij het 'recht op het bestaan van het Joodse volk' in gevaar brengt door
ondoordachte politieke inmenging. Maar alle vertegenwoordigers beklemtonen dat ze uitkijken naar sterkere
economische banden met de EU. Alleen Ido Gideon aarzelt, volgens hem komen de economische banden in
het vaarwater van de mensenrechten.
In tweede instantie werden de bevindingen van Pardo (2009) nagegaan. De eerste bevinding, namelijk dat de
meeste Israëli's uitkijken naar EU-lidmaatschap, werd maar ten dele bevestigd. De vier respondenten
verklaarden dat Israël niet binnen binnen afzienbare tijd EU-lid zou worden. De respondenten van Kadima
en Meretz gaven aan hoopvol en positief te staan tegenover een dergelijke ontwikkeling. Wanneer hen
gevraagd werd naar de redenen, kwam bij Maya Jacobs de hoop op gedeelde welvaart naar boven. Ido
27
Gideon vond aansluiting bij de EU een goed idee omwille van de gedeelde waarden zoals de vrijwaring van
de fundamentele mensenrechten. Uit het onderzoek van Pardo (2009) bleek dat 75% van de Israëlische
publieke opinie zou willen toetreden tot de Europese Unie. Zowel Jacobs, Gideon, Hershtal als Hermelin
gaven aan dat een dergelijk groot percentage bijna onmogelijk is in de huidige Israëlische samenleving.
Hershtal en Hermelin geven aan dat veel Israëli's snel zouden terugdeinzen indien ze zouden weten welke
vereisten er zijn voor toetreding tot de EU. Ze verwijzen naar het vrij verkeer van personen: een
ongecontroleerde toestroom van immigranten zou het einde kunnen betekenen van de Joodse beschaving en
de joodse identiteit van de staat kunnen ondermijnen. Hermelin en Hershtal zijn het idee van toetreding niet
genegen omwille van deze reden. De vier respondenten gaven ten tweede aan dat de relatie met de VS als
veel inniger beschouwd kan worden dan die tussen de EU en Israël. Alle respondenten geven aan dat dit
komt door de onaflatende steun van de VS aan Israël sinds de oprichting van de staat. Ten slotte zijn de vier
respondenten ervan overtuigd dat Europa sterk antisemitisch is. Volgens Davidi Hermelin is er zelfs sprake
van een nieuwe golf van antisemitisme in de meeste Europese staten. De vertegenwoordigers van Kadima en
Yisrael Beitenu verwijzen naar de groeiende terreurdreiging, specifiek gericht tegen Joden in Europa, en het
groeiende fundamentalisme onder moslims in Europa.
Door alle respondenten werd bovendien het volgende bemerkt: ze geven allemaal aan dat de EU beschouwd
wordt als een onbetrouwbare politieke partner omdat men er niet helemaal zeker van is of de EU de principes
van het Zionisme onderschrijft. Het Zionisme is volgens de respondenten het onvervreemdbaar recht van de
Joodse bevolking om zich te komen vestigen op de plek die nu Israël heet. Aan dit recht mag niet getwijfeld
worden, wordt aangegeven door zowel de respondenten van rechter- als van de linkerzijde. Alle
respondenten geven aan dat de EU niet de indruk geeft sterk betrokken te zijn bij de Zionistische gedachte.
Bij de ondervraging van het Israëlische politieke veld moet de volgende kanttekening gemaakt worden: de
indruk zou kunnen ontstaan dat de meerderheid van het Israëlische politieke veld het rechtse gedachtengoed
is toegedaan. In deze studie is er echter gebruik gemaakt van twee rechtse partijen, één centrumrechtse partij
en één linkse partij. De linkerzijde van het politieke spectrum is aldus ondervertegenwoordigd in deze studie.
Hoewel, zoals is aangegeven in de methodesectie, zijn de drie grootste partijen allen centrumrechtse of
uitgesproken rechtse partijen en samen goed voor niet minder dan 70 zetels op een totaal van 120. Nogmaals
19 zetels gaan naar partijen van religieuze signatuur en slechts zes zetels zijn voorbehouden voor linkse
partijen. De Israëlisch-Arabische partijen doen net iets beter met zeven zetels.
3.3.2. Het middenveld:
De antwoorden van de twee respondenten uit het middenveld op de vraag wat hun perceptie is van de EU als
(1) economische dan wel (2) als politieke partner tonen eveneens sterke overeenkomsten. Beide
respondenten geven aan dat de EU als economische partner een positieve invloed heeft door de financiële
28
steun aan de Palestijnse Autoriteit, net als aan mensenrechtenorganisaties en andere ngo's in Israël en de
Palestijnse gebieden. Deze steun wordt door hen beiden als vitaal ingeschat voor het goed functioneren van
deze organisaties. Toch merkte mensenrechtenadvocaat Yossi Wolfson van Hamoked – Centre for the
Defense of the Individual - op dat deze steun wordt gegeven 'bijna tot op het punt dat deze organisaties
daarvan afhankelijk worden, misschien zelfs tot het punt van echte afhankelijkheid'. Deze invloed vindt
Wolfson te ver gaan, maar gevraagd naar alternatieve financieringsbronnen weet hij geen antwoord te geven.
Bij het bekijken van de EU als politieke partner werd een zeer kritische kanttekening geplaatst. Beide
respondenten kwamen namelijk hierin overeen dat ze zich de vraag stellen of de politieke malaise die de EU
doormaakt in haar betrekkingen met Israël niet ondergeschikt is aan de economische betrekkingen die ze
heeft met het land. Ondanks veroordelingen van de situatie in de bezette gebieden, grove schendingen van
mensenrechten en het niet naleven van verplichtingen die voortvloeien uit het internationaal recht schroeft de
EU volgens deze respondenten haar economische samenwerking niet terug, terwijl ze die net als druk zou
moeten gebruiken om Israël te dwingen een andere houding aan te nemen. Redenen hiervoor zijn 'de wens
dat het Europese kapitaal ook in Israël kan renderen', de wil van de EU om ervoor te zorgen 'dat de Europese
export Israël kan bereiken zonder douanegrenzen' en zo misschien 'goedkoper op de markt komen dan
Amerikaanse producten'. Politieke eisen, zoals een vooruitgang in het vredesproces, zijn volgens hen
ondergeschikt aan economische belangen. In de woorden van Wolfson 'zullen ze geen enkele deal doen
afspringen'. Valentina Azarov van het Alternative Information Centre wees als voorbeeld op het non-
probleem inzake producten afkomstig van illegale nederzettingen waarin de formele positie van de EU op
politiek vlak vrij hard was, maar de EU toch niet ambitieus was in haar effectieve stellingname. Ondanks de
vaststelling dat de EU haar politieke relaties ondergeschikt maakt aan haar economische relaties bestaat is er
een duidelijke overeenstemming tussen beide respondenten wat hun mening betreft dat de politieke druk op
Israël opgevoerd moet worden om tot een oplossing te komen in het Israëlisch-Arabisch conflict. Beiden
geven echter aan dat er weinig kans is dat een opgevoerde druk ook tot effectieve resultaten zou leiden,
gezien ze aangeven dat de Israëlische politieke blik in eerste instantie naar de VS wordt gericht als
betrouwbare bondgenoot.
Yossi Wolfson geeft verder aan dat de Israëlische publieke opinie de laatste tijd neigt naar de rechterzijde van
het politieke spectrum over te hellen omwille van twee verschillende redenen. Ten eerste is de linkerzijde te
veel versnipperd en heeft dit gezorgd voor een ontgoocheling bij de publieke opinie. Bij recente
moeilijkheden, zoals de oorlog in Gaza in januari 2009, had het pubiek bijvoorbeeld geen linkerzijde om op
terug te vallen. Ten tweede leeft het gros van de Israëlische bevolking in een 'illusionaire wereld'. Volgens
Wolfson is bij de rechterzijde, maar nu ook over de hele bevolking, de roep om wraak te horen. De publieke
opinie stemt op de partijen die deze wraak belichamen, maar niemand wil weten wat oorlogvoeren precies
inhoudt. 'Iedereen roept om wraak, iedereen wil oorlog om korte metten te maken met de dreiging, maar
niemand wil weten hoe het voelt om je kinderen verloren te zijn of om afgerukte ledematen op straat te zien.'
29
Dit is volgens Wolfson de illusie die bij het Israëlische publiek leeft: ze willen hard terugslaan, maar willen
niet weten wat dat terugslaan werkelijk betekent. Volgens Wolfson is het voor het ogenblik niet mogelijk
voor de EU om haar politieke eisen te stellen: daar is de tijd nog niet rijp voor.
Volgens Valentina Azarov is de EU op basis van het internationaal recht verplicht om het associatieakkoord,
dat bij het EMP hoort en de legale basis is van alle diplomatieke betrekkingen tussen de EU en Israël,
eenzijdig op te zeggen. Dit is volgens Azarov geen politiek drukkingsmiddel maar een legale verplichting
zonder meer: 'het tweede artikel van het associatieakkoord bevat een clausule over mensenrechten en
democratie, die is zeer rechtuit, net zoals de situatie op het veld rechtuit is.' De kans dat de EU dit zal doen,
is echter bijzonder klein al is de huidige gang van zaken door de mensenrechtenschendingen van de staat
Israël in strijd met het internationaal recht.
In tweede instantie werden de bevindingen van Pardo (2009) nagegaan. De eerste bevinding, namelijk dat de
meeste Israëli's uitkijken naar EU-lidmaatschap, werd door beide mensenrechtenadvocaten ontkend. Zelf
gaven ze echter aan het een goed idee te vinden. De mensenrechtensituatie zou er alleen wel bij varen. Ze
zien het echter niet binnen afzienbare tijd gebeuren, maar achten het gebeuren wel mogelijk. De twee
respondenten gaven aan dat de relatie met de VS over het algemeen als veel inniger beschouwd wordt door
het gros van de Israëlische bevolking. Dit is volgens Valentina Azarov een 'verkeerde situatie die de
mensenrechtenschendingen doet voortbestaan'. Volgens haar is de onvoorwaardelijke steun van de VS het
gevolg van de sterke Joodse lobby in het Witte Huis en is het vooral vanwege het grote aantal Joden in de VS
dat de band zo sterk wordt aanzien. De twee respondenten ontkenden van mening te zijn dat Europa lijdt aan
een diepgeworteld antisemitisme. Er zou inderdaad sprake zijn van bepaalde anti-Joodse tendensen in
Europa, maar enkel van marginaal belang. Ook van groeiende islamitische minderheden en groeiend
fundamentalisme gaven ze aan geen weet te hebben of er geen geloof aan te hechten.
Ook bij deze rapportering van de onderzoeksgegevens hoort een kleine kanttekening: zowel Valentina
Azarov als Yossi Wolfson zijn mensenrechtenadvocaten die in dienst zijn voor linkse ngo's. Er zijn ook
rechtse ngo's in Israël die zich onder meer inzetten voor het vrijwaren van de joodse identiteit van de staat of
religieuze ngo's die ijveren voor meer religieuze rechten. Dit onderzoek geeft geen inzicht in de meningen
van vertegenwoordigers van dergelijke verenigingen. Deze gegevens kunnen aldus niet geëxtrapoleerd
worden over het gehele Israëlische middenveld.
3.3.3. De media:
Journalist Roy Regev van de centrumrechtse krant Maariv, gevraagd naar de perceptie van de EU als (1)
economische dan wel (2) als politieke partner, geeft in grote lijnen weer wat we terugvonden in het
onderzoek bij de politieke partijen en het middenveld. Regev geeft vooraf aan dat hij volledig onpartijdig is
30
en geen kleur wenst te kiezen. Hij geeft aan enkel inzicht te willen verschaffen in de complexiteit van de
Israëlische politiek. Volgens Regev is Israël een land dat te sterk op zichzelf gericht is om rekening te kunnen
houden met eender welke politieke partner. Economische partners zijn dus steeds welkom op voorwaarde
'dat die de Israëli's niet de les komen spellen'. Volgens Regev wordt de Israëlische maatschappij geplaagd
door achterdocht wanneer het politiek betreft: verhalen uit de holocaust, vermengd met de constante
terreurdreiging zorgen voor een nationale psyche van angst. Het zal dus voor het gros van de Israëli's van het
allergrootste belang zijn dat niet aan de veiligheid van hun land gekomen wordt. De recente oorlog in Gaza
en de constante dreiging van nieuwe raketaanvallen uit Gaza hebben deze gedachten enkel aangewakkerd,
vindt Regev. Hij besluit dat Israël tot niets anders in staat is dan naar binnen te kijken en uit wantrouwen
geen politieke partners te dulden, tenzij die onvoorwaardelijk voor Israël hebben gekozen zoals het geval is
voor de VS.
Volgens Regev wordt bovendien door de publieke opinie en de politieke vertegenwoordiging van de EU
onderschat wat de invloed is van de verplichte legerdienst in Israël. Regev geeft aan dat de verplichte
legerdienst, drie jaar voor mannen en twee jaar voor vrouwen, ervoor zorgt dat de meeste Israëli's een zeer
defensieve houding aannemen wanneer het over het eigen land gaat. Kritiek op het eigen land wordt moeilijk
geslikt door de meerderheid van de publieke opinie, zelfs van de jongeren 'want de prijs die sommigen
ervoor betalen is heel hoog', aldus Regev. Aangezien het conflict al generaties lang duurt en iedereen er op
één of andere manier mee in contact is gekomen, hetzij als getuige van een aanslag, hetzij als soldaat in
oorlogsgebied of als familielid van een gesneuvelde soldaat, zorgt voor de kenmerkende Israëlische houding.
'Iedereen is persoonlijk betrokken bij de verdediging van het eigen volk', zegt Regev, 'net daarom worden
geen dissidenten geduld.' Bovendien is iedereen is Israël ervan overtuigd dat niemand uit Europa de
complexiteit van de Israëlische samenleving zelf kan begrijpen. In Israël leven religieuze en seculiere Joden,
pas geïmmigreerde Russische immigranten, Bedoeïenen die hun nomadische levensstijl hebben moeten
opgeven, Christelijke Arabieren, Islamitische Arabieren, Druzen, enz. Elk van deze bevolkingsgroepen heeft
een eigen onderscheiden levensstijl, andere gebruiken en andere ethische regels. Regev verwijst ook naar de
verschillende en uiteenlopende afkomsten van de Joodse bevolking. Volgens Regev moet iedereen die zich
wil inmengen in de binnenlandse aangelegenheden van Israël, hier eerst van op de hoogte zijn.
In tweede instantie werden de bevindingen van Pardo (2009) nagegaan. De eerste bevinding, namelijk dat de
meeste Israëli's uitkijken naar EU-lidmaatschap, werd door Regev bevestigd. De 75% die door Pardo
gerapporteerd werd, is volgens Regev een onderschatting van het werkelijke percentage. Regev stelt dat de
EU vooral bij jongeren zeer populair is. Gevraagd naar de reden, antwoordt hij dat dit de Israëlische jeugd in
staat zou stellen om zich verbonden te voelen met een groot land. Hij stelt dat Israël erg klein is en de
jongeren weinig ademruimte hebben. Volgens Regev zou het lidmaatschap de jongeren de kans geven
gemakkelijker te reizen. Ten tweede gaf Regev aan dat de band met de VS als zeer hecht ervaren werd.
Wanneer hem gevraagd wordt waarom, vertelt hij dat Israël alles te danken heeft aan de VS, dat zonder de
31
VS Israël al lang weggevaagd zou zijn. Hij verwijst expliciet naar de militaire middelen die de VS ter
beschikking stellen van het Israëlisch leger en het afschrikkend effect dat de VS hebben op de omringende
landen. Regev gaf tot slot aan te geloven in een diepgeworteld antisemitisme in de EU. Regevs grootouders
ontvluchtten zelf de Balkan tijdens de tweede wereldoorlog. Hij vermeldt dit verhaal expliciet om zijn
stelling te verduidelijken. Hij zegt op de hoogte te zijn van groeiend fundamentalisme in Europa en geeft dit
aan als reden waarom hij er niet heen zou gaan. Regev geeft aan dat het Israëlische publiek wekelijks
geconfronteerd wordt met verhalen over antisemitisme in de media. Aangezien deze verhalen ook
gepubliceerd worden in de linkse media, zoals de veelgelezen krant Haaretz, gaat Regev ervan uit dat de
verhalen waar zijn.
3.4. Bespreking resultaten:
Hoewel dit onderzoek vrij beperkt is in omvang kunnen er toch een aantal algemene bevindingen worden uit
afgeleid. Het moet daarbij opgemerkt worden dat deze bevindingen niet zonder meer mogen geëxtrapoleerd
worden naar de hele Israëlische samenleving. Toch zijn er tussen deze verschillende respondenten een aantal
gemeenschappelijke percepties aanwezig. Gezien de respondenten zowel komen uit het linkse als het rechtse
politieke spectrum van de staat Israël geven deze resultaten een ruwe indicatie van hoe deze bevindingen
zouden kunnen terug te vinden zijn op een breder niveau in de Israëlische sameleving. De doelstelling van
deze bespreking is om in eerste instantie na te gaan of de eigen onderzoeksvragen naar de perceptie van de
economische dan wel politieke rol van de EU positief dan wel negatief beantwoord werden. In tweede
instantie zullen de belangrijkste bevindingen van Pardo, waar eveneens naar gepeild werd bij de
respondenten in het eigen onderzoek, worden geëvauleerd. Ten derde wordt er vanuit deze bespreking een
link gelegd naar de theorie uit de literatuurstudie. Het is voor een bespreking van bovenstaande bevindingen
nuttig om de hypothese die voorafging aan het onderzoek in herinnering te brengen. Deze stelt dat wanneer
de EU als een economische partner wordt beschouwd er sprake is van een positieve perceptie. Wanneer de
EU als politieke partner wordt beschouwd is er sprake van een negatieve perceptie. De vraag is hier in
hoeverre de bovenstaande bevindingen overeen komen met deze hypothese.
3.4.1. Een antwoord op de onderzoeksvragen:
Wanneer de EU door de Israëlische elite als een economische partner wordt bekeken is er duidelijk sprake
van een positieve perceptie. Alle respondenten hadden een welbepaalde reden om de economische relatie met
de EU als positief te beschouwen en om bovendien een verdere ontwikkeling van deze relaties als wenselijk
te beschouwen. Er moeten echter een aantal belangrijke verschillen in nuance aangeduid worden. Voor de
Israëlische politieke elite (met uitzondering van Ido Gideon van het linkse New Meretz) is er een duidelijke
interesse in het ontwikkelen van toekomstige sterkere economische banden met de EU. Volgens onze
32
respondent van de Israëlische politieke linkerzijde zouden toekomstige sterkere economische banden al snel
in het vaarwater komen van het vrijwaren van de mensenrechten in Israël. De elite uit het middenveld bekijkt
de relatie ook als positief, maar vanuit een heel ander standpunt. Deze visie vertrekt namelijk vanuit de
bijdragen die de EU financieel levert aan de Palestijnse gebieden en ngo's in Israël en Palestina. Het is voor
hen deze financiële steun, die bovendien bij zou kunnen dragen tot de oplossing van het Israëlisch-Arabisch
conflict, die belangrijk is in de economische relatie. Journalist Roy Regev verwoordt dan weer dat
economische relaties wenselijk zijn, zolang er geen inmenging is in interne aangelegenheden. De mate
waarin de EU als economische partner positief wordt gepercipieerd verschilt dus in intensiteit of invalshoek.
Toch kan aangenomen worden dat de algemene perceptie is dat de EU als dergelijke partner positief wordt
gepercipieerd door zowel de respondenten uit het politieke veld, het middenveld en de media.
Wanneer de EU door Israëlische elite als een politieke partner wordt bekeken toont zich een complexer
verhaal. Het is duidelijk dat de perceptie zich vooral bij de Israëlische politieke elite vertaalt in negatieve
termen. Een zeer opmerkelijke vaststelling daarbij is de veelheid aan verwijzingen naar de 'veiligheid' van de
staat Israël, die niet of onvoldoende zou kunnen gewaarborgd worden door de EU. De geschiedenis van de
holocaust en de continue dreiging voor de vernietiging van de staat Israël staan daarbij centraal. De
verwoordingen gaan daarbij van een weigering van inmenging in binnenlandse aangelegenheden, een
diepgeworteld wantrouwen waardoor nooit toegevingen zullen worden gedaan, de holocaust tot een
slachtofferrol van waaruit geen enkele vorm van kritiek aanvaard wordt. Volgens Landau en Tamar (2003, p.
5) zijn dit onderdelen van de culturele motieven die de Israëlische 'veiligheidscultuur' vormgeven. De
verwijzingen naar een voortdurende strijd voor overleving en het daaraan gekoppelde gevoel van extreme
gevoeligheid, de vermoeidheid verbonden aan deze strijd en een doorgedreven innerlijke overtuiging om
iedere vijand die gericht is op de vernietiging van Israël te overwinnen, kunnen in de antwoorden van bijna
alle politieke respondenten worden teruggevonden. Het concept 'nationale veiligheidscultuur' wordt door
Krause (in Landau en Tamar, 2003, p. 5) gedefinieerd als 'voortdurende en wijdverspreide overtuigingen,
tradities, attititudes en symbolen die tonen op welke manieren een staat of samenleving haar interesses met
betrekking tot veiligheid, stabiliteit en vrede percipieert, articuleert en als keuze vooropstelt'. Wat door Israël
echter wordt gezien als een 'veiligheidsrealiteit' is daarom nog geen objectieve realiteit. Ze is beïnvloed door
historische en culturele kenmerken waarbinnen de contouren van deze realiteit vorm en betekenis wordt
gegeven door Israël zelf. Wanneer er dus een poging wordt ondernomen om een gemeenschappelijk
veiligheidsconcept vorm te geven moet de eerste stap altijd een duidelijke inspanning bevatten om de wortels
en de fundamenten van de veiligheidsperceptie van de partnerstaat worden nagegaan. Er moet gekeken
worden naar waarom bepaalde zienswijzen van veiligheid en bedreigingen van deze veiligheid werden
gecreëerd en ondersteund door Israël doorheen de jaren (Landau & Tamar, 2003, p. 5). Vanuit het perspectief
van de Israëlische politieke elites is het net deze veiligheidsrealiteit die niet wordt begrepen door de EU.
Daarom kan de EU volgens hen geen noemenswaardige politieke invloed uitoefenen.
33
Ook de opmerking van Roy Regev betreffende het onbegrip dat bestaat in de Europese publieke opinie en de
politieke vertegenwoordiging omtrent de rol van de legerdienst in de Israëlische maatschappij kan geplaatst
worden binnen deze veiligheidsrealiteit. Wanneer de Israëlische civiele-militaire relaties worden bekeken
valt op dat zowel het militaire als de samenleving zelf worden 'gerekruteerd' om het het gemeenschappelijk
doel van de overleving van Israël in stand te houden. Het leger is in Israël namelijk een gelijke partner in het
proces van beleidsvorming. Hooggeplaatste officieren van het Israëlisch leger, de Israeli Defense Forces
(IDF), werden in het verleden meermaals integraal betrokken bij de onderhandelingen van vredesakkoorden.
Ook op de implementatie van vredesakkoorden hebben ze een grote invloed. De prominente en groeiende
aanwezigheid van hooggeplaatste ex-IDF officieren en commandanten in het parlement en de overheid is
poblematisch in de zin dat op die manier het veiligheidsdenken en de manier waarop de uitdagingen die
Israël staan te wachten steeds verder binnen het kader van deze nationale veiligheidscultuur worden
geplaatst. Een zelfbehoudend en - versterkend proces dus (Landau & Tamar, 2003, pp. 11-12). Bijzonder in
dit opzicht is de opmerking van Ido Gideon van de linkse partij New Meretz, die vertelt dat het
veiligheidsprincipe en de Israëlische achtervolgingswaan worden aangewend als politiek hulpmiddel voor de
rechtse partijen. Volgens Gideon maakt het Israëlisch rechts bewust dan wel onbewust gebruik van deze
strategie om zich in een comfortabele politieke rol te wentelen: de koppigheid van de eerste minister
Binjamin Netanyahu over de illegale bezetting van Oost-Jeruzalem is hierin symbolisch: het kan hem door
het benadrukken van de Joodse slachtofferrol, ook al isoleert hij zichzelf volledig, toch politiek
geloofwaardig houden voor het eigen publiek en in het zadel houden.
Deze veiligheidsrealiteit verklaart ook waarom er door de respondenten in eerste instantie wordt verwezen
naar de VS en niet naar de EU als betrouwbare partner voor Israël. Israël ziet de VS als een 'verzekering'
voor haar verdergezet overleven in de regio. Zodoende wordt Amerikaanse steun als een essentiële factor
gezien om de noodzakelijke militaire macht te voorzien om de Israëlische opponenten af te schriken. De
diepte en breedte van de Amerikaans-Israëlische relaties overstijgt wat Israël met andere partners heeft.
Alsdusdanig wordt de VS beschouwd als de belangrijkste strategische partner (Landau & Tamar, 2003, pp.
13-16). Sinds het sluiten van de Oslo-akkoorden in 1993 is er een grotere internationale harmonie en is er
overeenkomst gegroeid over de twee-staten oplossing als oplossing voor het conflict. De EU en de VSA zijn
inmiddels tot een overeenkomst gekomen over de implementatie van het stappenplan dat vrede moet
brengen in het Midden-Oosten. Met andere woorden verschillen beiden niet veel in termen van beleid ten
aanzien van het vredesproces. Toch is Israël er vurig van overtuigd dat haar buitenlands beleid en
defensiebeleid onafhankelijk tot stand moet komen en geïmplementeerd moet worden zonder enige externe
druk of invloed. In de woorden van David Ben-Gurion, de eerste premier van Israël klinkt het als volgt: 'De
verdediging van Israël rust in eerste instantie en voornamelijk in de mogelijkheid om zichzelf te verdedigen
met haar eigen capaciteiten, en om de vijanden zodanig af te schrikken tot op het punt dat deze vijanden
ophouden vijanden te zijn' . Actieve interventie door derde partijen in het conflict, zoals 'peace keepers',
wordt door Israël wantrouwig bekeken met als argumentatie dat ze voor haar veiligheid niet kan berusten op
34
de aanwezigheid van derde partijen. Alsdusdanig staat Israël weigerachtig ten aanzien van actieve
interventie, zowel van de Verenigde Naties als van de EU, gezien ze beiden als 'non-honest brokers'
beschouwt. Veel acceptabeler in Israëlische ogen zijn troepen van de VS, of ten minste een internationale
macht die wordt geleid en gecontroleerd door de VS. De rol van belangrijkste derde partij is met andere
woorden weggelegd voor deze laatstgenoemde (Newman & Yacobi, 2004, pp. 26-42).
Opvallend is wel dat de houding van de respondenten uit het Israëlische middenveld zich eerder concentreert
op een andere vorm van negatieve perceptie inzake de EU als politieke partner, namelijk als een partner die
zijn economische belangen vooropstelt op zijn waarden en normen. Volgens deze respondenten moet de druk
op Israël om te handelen conform het internationale recht net worden opgevoerd of zou het zelfs moeten
leiden tot een opzegging van het associatieakkoord dat gesloten is tussen de EU en Israël. De invalshoek van
deze respondenten is dus fundamenteel anders dan die van de Israëlische politieke elite. Uiteraard kan dit
herleid worden tot de verschillende maatschappelijke positie die beide groepen hebben. Er werd eerder reeds
opgemerkt dat de ondervraagde respondenten uit het middenveld afkomstig zijn uit de linkse hoek van de
Israëlische samenleving. Toch is het verschil noemenswaardig, gezien het bijna om een tegengestelde visie
gaat. Hoe het ook benaderd wordt, de algemene perceptie is dat de EU als politieke speler negatief wordt
beoordeeld door de Israëlische elite.
3.4.2. Replicatie van de bevindingen van Pardo (2009):
Het feit dat 75% van de Israëlische publieke opinie en een groot deel van de Israëlische beleidsmakers de
willen dat Israël om lid wordt van de EU en het geloof dat dit op binnen afzienbare tijd zou kunnen
gebeuren wordt door Pardo (2009, p. 80) omschreven als 'whisful thinking'. In het eigen onderzoek is er maar
één respondent, Roy Regev, die deze mening volgt. De overige respondenten kunnen allemaal op zijn minst
één goede reden aanhalen waarom dit eventueel voordelig zou zijn voor Israël. Ze hechten echter geen geloof
aan het feit dat dit binnen afzienbare tijd zou gebeuren. Pardo (2009, p. 80) geeft aan dat een Israëlische
toetreding in zou gaan tegen de raison d'être van Israël. Daarmee verwijst hij naar de onmogelijkheid om de
Israëlische definitie als Joodse staat en het principe van de EU als een open en eengemaakte ruimte zonder
scherpe tegenstellingen tussen de burgers van de lidstaten. Hoe democratisch en liberaal Israël dan wel kan
zijn, haar eigenheid als staat van het Joodse volk maakt haar uniek en een uitzondering op andere staten. Dit
is ook de visie die gedeeld wordt door twee respondenten uit de Israëlische politieke elite. Het toetreden van
Israël tot de EU zou door de vrije beweging van personen en immigratiestromen kunnen leiden tot het
verdwijnen van de Joodse samenleving.
De tweede perceptie waar Pardo (2009, p. 80) naar verwijst is dat de relaties met de VS als veel belangrijker
worden beschouwd dan de relaties met de EU. Alle respondenten bevestigen deze perceptie, hoewel het moet
35
opgemerkt worden dat de respondenten uit het middenveld de enigen zijn met een negatieve perceptie van dit
feit. Dit wilt niet per se zeggen dat de relatie met de EU daarom als alternatief wordt beschouwd. Volgens
Pardo heeft deze perceptie een negatieve invloed op de staat Israël gezien haar politieke relaties met de EU
eerder van cruciaal belang zijn, gezien de belangrijke economische invloed die de EU op Israël heeft en de
ambitie van de EU om een globale speler te worden. Dit houdt ook de diplomatieke inmenging van de EU in
het Midden-Oosten in. Er kan bovendien worden verwacht dat de EU deze ambitie niet snel zal opgeven.
Het gevoel van diepgeworteld antisemitisme zal volgens Pardo (2009, p. 81) niet snel worden opgegeven. In
het eigen ondezoek bevestigen bijna alle respondenten deze perceptie, hoewel ze genuanceerd wordt door de
elites uit het middenveld. Volgens Yossi Wolfson is het namelijk 'een typische gewoonte van Israël om alles
wat anti-Israëlisch is als antisemitisch voor te stellen als een vorm van verdedigingsmechanisme. Op die
manier moet elke vorm van kritiek wel ingegeven zijn door antisemitische gevoelens'. Pardo geeft aan dat
alle respondenten uit zijn onderzoek de groeiende islamitische populaties in de lidstaten als oorzaak
aanduiden voor een opstoot van Europees antisemitisme. Via dit onderzoek kwamen we tot een eerder
genuanceerd beeld, hoewel de groeiende islamitische populaties door alle respondenten uit de politiek
aangegeven worden als bron van antisemitisme in Europa. De respondenten uit het middenveld gaven aan
hier geen weet van te hebben of er geen geloof aan te hechten. Ook journalist Roy Regev gaf aan te geloven
in een diepgeworteld antisemitisme in Europa, hiervoor haalde hij verhalen aan over de holocaust, zowel als
de groeiende islamitische populaties in Europa.
3.4.3. De theoretische duiding van de onderzoeksresultaten:
In het literatuuroverzicht werd ingegaan op de manier waarop een rol tot stand komt, namelijk door enerzijds
de eigen voorstelling en zelfbeelden van de actor en anderzijds de gestructureerde verwachtingen van externe
actoren betreffende deze actor. De EU werd via het EMP en ENB omschreven als een civiele macht. De
middelen die de EU gebruikt om via het EMP en ENB haar doelstellingen te bereiken kwamen daarbij
namelijk overeen met de definitie van Smith. Volgens Smith is de EU als civiele macht in een ideaaltypische
betekenis : 'een actor die civiele middelen gebruikt voor overreding, om civiele doelstellingen te bereiken, en
wiens buitenlandse beleidsvorming onderhevig is aan democratische controle of publieke stemming'.
Er werd echter snel verduidelijkt dat het succes dat de EU heeft bij het handelen volgens deze rol ten dele
afhankelijk is van hoe anderen naar de EU kijken. Er werd de volgende definitie opgesteld omtrent de
vorming van een rol: een complex en dynamisch spel tussen enerzijds de zelfbeelden en de autonomie van de
actor en de gestructureerde verwachtingen van anderen naar de actor. Een belangrijk onderdeel van de studie
van rolconcepten is verbonden aan het tweede deel van de definitie van rolconcepten, namelijk door na te
gaan hoe niet-EU actoren de rol en het handelen volgens die rol beoordelen. Er werd betoogd dat vanuit deze
36
logica het Europees buitenlands beleid zowel werd gedreven door interne ideeën en processen, als
vormgegeven als antwoord op de verwachtingen en reacties van anderen. Van hieruit werd de hypothese
opgesteld die aan de basis lag van het gevoerde onderzoek naar de Israëlische percepties van de EU.
Wanneer nu de resultaten van het eigen onderzoek en de vergelijking met het voorgaande onderzoek van
Pardo worden bekeken kan worden gesteld dat de EU succesvol is in het nastreven van haar economische
relaties met Israël. De perceptie van de Israëlische politieke elite en de elite uit het middenveld is namelijk
positief. Zoals verwacht is de perceptie inzake de politieke relatie tussen de EU en Israël negatief en kan er
aangenomen worden dat de EU daarom weinig of geen succes zal boeken in het bereiken van haar politieke
doelstellingen.
3.5. Discussie:
In het huidige onderzoek werd gebruik gemaakt van de methodologie van een recente studie van Pardo
(2009) om na te gaan wat de perceptie was van het EU-beleid ten aanzien van Israël. Dit werd gedaan uit de
vaststelling dat dergelijke perceptieonderzoeken nog bijna niet bestaan, maar toch een onmisbaar element
zijn voor het voorspellen van het al dan niet bereiken van de doelstellingen die de EU zichzelf als civiele
macht heeft opgelegd. In het eigen onderzoek werden de resultaten van Pardo, zij het op een iets
genuanceerdere wijze, grotendeels gerepliceerd. Maar het huidig onderzoek heeft, niettegenstaande de kleine
groep respondenten en de ongelijke verdelingen van de respondenten over het Israëlisch politieke spectrum,
meer informatie opgeleverd dan het voorgaande onderzoek. In dit onderzoek werd namelijk licht geworpen
op de redenen achter de negatieve politieke perceptie van de EU door de volledige populatie. Als
belangrijkste en tot nog toe onbelichte factor in de beschrijving van de perceptie van de EU, stootte dit
onderzoek bij elke respondent van de politieke vertegenwoordiging op de almacht van het Israëlische
veiligheidsconcept. Het veiligheidsconcept zoals hierboven beschreven door Landau en Tamar (2003) zorgt
haast voor een verlamming van de Europese politieke invloed op Israël. Als de EU haar politieke invloed wil
laten gelden, zal het eerst de wortels van dit veiligheidsconcept moeten aanpakken. Op welke manier dit kan
gebeuren, is onduidelijk. Er kan geen enkele suggestie geopperd worden die gebaseerd is op de resultaten
van het eigen onderzoek. Eventueel is het onderschrijven van het Zionisme een optie voor het toekomstige
politieke beleid van de EU in Israël. Alle respondenten, ook die van de Israëlische linkerzijde, gaven aan
geen vertrouwen te hebben in de EU omdat ze er niet zeker van waren of de EU het principe van de
Zionistische staat of het onvervreemdbaar Joodse recht om zich te vestigen op de plek die nu Israël heet,
onderschrijft. Indien de EU in de toekomst meer de nadruk zou leggen op haar erkenning van het Zionisme,
zou haar politieke invloed eventueel effectiever zijn.
Interessant is de opdeling tussen actoren uit het middenveld en de politieke vertegenwoordigers in deze
studie. Terwijl de respondenten uit de politieke vertegenwoordiging aangeven dat de EU zich omwille van
onbegrip of een gebrek aan inlevingsvermogen in het Joodse verhaal niet kunnen inmengen met de manier
37
waarop zij hun beleid vormgeven, staan de actoren uit het middenveld uitgesproken negatief tegenover
politieke samenwerking omdat het indruist tegen de principes van het internationaal recht. Volgens de
mensenrechtenadvocaten is het wenselijk dat alle diplomatieke betrekkingen tussen de EU en Israël worden
stopgezet wegens voortdurende mensenrechtenschendingen. Er bestaat volgens hen geen legale basis voor
diplomatieke betrekkingen. Daarom wordt de EU gepercipieerd als een onbetrouwbare partner en wordt de
civiele macht van de EU door beide mensenrechtenadvocaten gezien als voor de EU ondergeschikt aan de
economische doelstellingen die het in Israël nastreeft. Dit komt ten dele doordat de actoren uit het
middenveld uit de Israëlische linkerzijde komen en de politieke vertegenwoordigers zich voor het grootste
deel zich aan de rechterzijde van het politieke spectrum bevinden. Hoe dan ook wordt de politieke invloed
van de EU in Israël door de volledige populatie als louter negatief beschouwd.
Afgaande op de resultaten van het huidig onderzoek kan gesteld worden dat de rol van de EU als civiele
macht inzake Israël en bij uitbreiding in het volledige Midden-Oosten grondig moet bijgesteld worden. De
uitgesproken negatieve perceptie van de Europese politieke invloed zal ervoor zorgen dat de doelstellingen
van de EU, namelijk het installeren van een 'ring of friends', een bijdrage aan de groei van stabiliteit,
veiligheid en voorspoed voor zichzelf en haar buurlanden, het totstandkomen democratie, de rechtsstaat, het
ondersteunen van de civiele, politieke, economische, sociale en culturele mensenrechten, niet gemakkelijk
zullen verwezenlijkt worden in het Midden-Oosten. Uit de eigen studie kwam nog een opmerkelijk element
naar boven: één van de vertegenwoordigers van het middenveld gaf aan dat financiële steun van de EU aan
ngo's en mensenrechtenorganisaties van die aard en hoeveelheid was dat de betreffende ngo's en
mensenrechtenorganisaties voor hun volledige werking afhankelijk werden van EU-steun. Dit werd alweer
als een negatief element naar boven gebracht.
Door de huidige studie werd inzicht gebracht in de complexiteit van de rol van de EU als civiele macht in
Israël en bij uitbreiding in het Midden-Oosten. Zoals eerder werd aangegeven, is de oplossing van het
Israëlisch-Arabisch conflict namelijk één van de belangrijkste doelstellingen van de EU in de regio. Het
beleid ten aanzien van Israël kan niet los gezien worden van deze doelstelling. Uitgaande van de interviews
met politieke vertegenwoordigers, actoren uit het middenveld en één vertegenwoordiger van de media, kan
gesteld worden dat de EU als civiele macht weinig invloed zal kennen indien ze niet wordt gepercipieerd als
een betrouwbare partner. Indien de EU geen rekening houdt met de inhoud van het Israëlische
veiligheidsconcept, is het niet waarschijnlijk dat hierin verandering zal komen. Hierboven werd echter
beschreven dat het Israëlische veiligheidsconcept niet noodzakelijk overeenkomt met de objectieve
werkelijkheid. Afgaande op een publicatie door Landau en Tamar (2003), kan het Israëlische
veiligheidsconcept omschreven worden als
een cultureel concept dat de volgende kenmerken in zich draagt: het gevoel verwikkeld te zijn in een
constante strijd voor overleving, vermoeidheid verbonden aan deze strijd en een doorgedreven innerlijke
overtuiging om iedere vijand die gericht is op de vernietiging van Israël te overwinnen. Dat de Europese
38
politieke invloed verlamd wordt door de aanwezigheid van een dergelijk cultureel kenmerk, werd
overtuigend aangetoond door de huidige onderzoeksresultaten.
De vraag die echter gesteld kan worden, is op welke manier de EU om moet gaan met dit concept. Volgens
een recente studie van Bar-Tal, Halperin en Netz-Zehngut (2010) is de perceptie van Israëli's zelf gestaag aan
het veranderen. De vermelde studie werd uitgevoerd in 2008 op een representatieve steekproef van 500
Joods-Israëlische respondenten. Uit de studie bleek dat 47 percent van alle ondervraagden geloofden dat de
Arabische bevolking in 1948 werd verdreven van hun land. Dat is zeven percent meer dan de oude,
Zionistische en tot voor kort algemeen aanvaarde theorie dat de Arabische bevolking in 1948 vrijwillig plaats
ruimde voor de Joodse immigranten. De studie toonde aan dat de Nakba, het Palestijnse verhaal over de
wreedheden begaan door de Joodse troepen in de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948, een plaats krijgt in
het Joods-Israëlische collectieve geheugen. De studie toonde bovendien aan dat 46 percent van de
ondervraagden van mening waren dat de verantwoordelijkheid voor het conflict gelijk verdeeld was tussen
Joden en Arabieren, ten opzichte van 43 percent die dachten dat het conflict de schuld was van de Arabische
bevolking en 4 percent die van mening was dat het de schuld was van de Joden. Deze studie wordt
aangehaald om aan te tonen dat er tegenwoordig meer plaats is voor nuancering en begrip in de Israëlische
maatschappij is dan vroeger. Dit houdt onrechtstreeks verband met het veiligheidsconcept: er kan
geargumenteerd worden dat, eens het gros van de Israëlische bevolking zich niet langer blindstaart op de
eigen veiligheid en begrip op kan brengen voor het lijden van andere volkeren, politieke partners als de EU
minder problemen zullen ondervinden om invloed uit te oefenen op de situatie in het Midden-Oosten. Welke
de precieze factoren zijn die dit proces kunnen bewerkstelligen, is voorlopig nog onduidelijk. Auteurs Bar-
Tal, Halperin en Netz-Zehngut roepen op tot meer internationale belangstelling en investeringen in het
vredesproces (Bar-Tal, Halperin en Netz-Zehngut, 2010). Hoe een politieke investering kan renderen als er
nog niet voldoende bereidheid is om de politieke en eventueel kritische stem van anderen te horen, laten de
auteurs na te vermelden. Ook deze studie kan hierin weinig klaarheid scheppen.
3.6. Toekomstige perspectieven:
Vanuit deze interessante problematiek kunnen nog vele andere domeinen van onderzoek worden voorgesteld
die zouden kunnen bijdragen tot een dieper en systematischer beeld van de paradox tussen de economische
en politieke relaties tussen de EU en Israël. Wanneer verder wordt gebouwd op dit onderzoek zou een
diepgaande analyse van de Israëlische publieke opinie en media, bijvoorbeeld in de vorm van de geschreven
pers, en een verder gevorderd onderzoek naar de Israëlische politieke elite en middenveld een duidelijker en
wetenschappelijk aannemelijker onderzoek tot stand brengen. Resultaten zouden in dit geval beter
geanalyseerd en vergeleken kunnen worden. Wanneer er dan bovendien sprake zou zijn van overeenkomsten
tussen de bevindingen die worden gedaan uit deze drie onderzoekspopulaties kan met meer zekerheid
39
uitspraak gedaan worden over de paradox tussen de economische en politieke banden tussen de EU en Israël.
Hoewel er in dit onderzoek vertegenwoordigers van de grootste politieke partijen werden bevraagd naar hun
percepties betreffende de economische, dan wel de politieke relaties met de EU zou het nuttig zijn om na te
gaan wat de officiële partijstandpunten zijn ten aanzien van de EU. Gezien het beleid van een land wordt
gevormd door haar regering zou het concrete Israëlische beleid ten aanzien van de EU op deze manier
kunnen worden geanalyseerd. Ook dit zou een beter licht kunnen werpen op de hier onderzochte paradox.
Bovendien werd er in dit onderzoek uitgegaan van de EU als een geheel. Dit wil zeggen dat de prioriteit van
dit onderzoek er niet in lag de houding van Israël ten aanzien van verschillende EU-instituties en lidstaten na
te gaan. Toch zou een onderzoek naar de percepties die leven in Israël ten aanzien van deze verschillende
instituties of ten aanzien van de posities en standpunten die worden ingenomen door vertegenwoordigers van
de lidstaten interessant zijn. De EU is namelijk geen monolitisch blok met een eengemaakt beleid op alle
vlakken en eerder werd aangegeven dat er verschillen bestaan tussen hoe de verschillende EU-instituties,
zowel als de verschillende EU-lidstaten, de relatie met Israël omschrijven en benaderen. Een systematisch
inzicht in hoe Israël naar deze spelers kijkt kan enkel bijdragen tot een duidelijker en afgelijnder
wetenschappelijk beeld van wat de moeizame politieke relaties tussen de EU en Israël kenmerkt. Israël zou
ook hier kunnen worden geoperationaliseerd als publieke opinie, politieke elites, middenveld en media.
Op dezelfde manier zou er in omgekeerde richting kunnen worden gewerkt, door na te gaan of er een
eengemaakte Europese stem in de maak is in de relatie tussen de EU en Israël. Een onderzoek van de posities
die de lidstaten en verschillende Europese instellingen betreffende het vredesproces innemen zou hier
kunnen leiden tot een duidelijker afgelijnd beeld van inconsistenties die bestaan tussen deze verschillende
actoren. De inname van verschillende - misschien zelfs tegengestelde - posities door deze actoren zou een
dieper beeld kunnen werpen op de oorzaken van de moeizame politieke relatie tussen de EU en Israël.
Uit dit onderzoek volgde de vaststelling dat Israël meer belang hecht aan de relatie met de VS dan aan de
relatie met de EU. Om een beter inzicht te krijgen in waarom dit het geval is zou het nuttig kunnen zijn om
dieper in te gaan op een vergelijking van het beleid dat de VS voert en het beleid dat de EU voert ten aanzien
van Israël. Bovendien zou kunnen nagegaan worden of er sprake is van overeenkomsten of tegenstellingen in
het beleid van deze twee actoren. Ook hier zou het vredesproces als concreet voorbeeld kunnen dienen, want
ook daar geldt dat Israël meer vertrouwen heeft in de VS dan in de EU als 'onpartijdige onderhandelaar'. Een
dergelijke analyse zou ook toelaten om dieper in te gaan op het 'Israëlische veilgheidsconcept'. Dit zou
vanuit een theoretische hoek dieper kunnen worden benaderd en toegespitst op de relaties tussen de VS en
Israël en de EU en Israël. Ook hier zouden verschillen in deze relaties de onderzochte paradox beter kunnen
duiden.
40
Een andere interessante vraag die vanuit deze relatie kan worden onderzocht is na te gaan of de EU normen
of belangen vooropstelt in haar relatie met Israël. Waar eerder de overgang van het EMP naar het ENB werd
bekeken werd de verdieping in zowel economische als politieke relaties via het ENB afhankelijk gesteld van
politieke hervormingen. Uit dit onderzoek bleek echter dat vooruitgang op het politieke niveau schaars is.
Toch houdt de positieve economische relatie tussen de EU en Israël stand. Vanuit deze opmerking kan
nagegaan worden welke zaken nu juist primeren voor de EU in haar relatie met Israël. Dit komt bovendien
dicht in de buurt van een algemenere vraag die kan worden gesteld in verband met het principe van
(positieve) conditionaliteit. Er zou kunnen nagegaan worden op basis van de hier onderzochte relatie of het
principe van politieke conditionaliteit efficiënt is indien er geen lidmaatschap wordt aangeboden.
Vanuit theoretisch oogpunt geven Lucarelli en Fioramonti (2009, p. 1-5) aan dat kijken naar het externe
imago van de EU overeenkomt met het kijken naar één van de variabelen die een rol speelt bij het vormen
van de Europese 'politieke identiteit' bij de Europeanen zelf. Zelf-retorische representatie, publiek debat en
gespiegelde beelden zijn volgens hen fundamentele componenten van een politieke identiteit in wording.
Uitgaande van de geschiedenis van het Europese project en haar culturele en sociale mix kan aangenomen
worden dat een Europese politieke identiteit nog steeds in opbouw is. Ondanks de relevantie van externe
percepties op de vorming van een identiteit (analoog aan de definitie van Elgström betreffende het
rolconcept) is de tradtionele literatuur betreffende de Europese identiteit volgens deze auteurs niet
geïnteresseerd in dit onderwerp. Deze literatuur gaat namelijk niet in of en hoe het Europese buitenlandse
beleid en externe beelden van dit beleid relevant zijn in de constructie van een Europees politiek
zelfbewustzijn. Dit is volgens hen opvallend gezien er blijkt uit metingen van de Eurobarometers dat de
Europeanen niet alleen hun eigen visie hebben van de rol die de EU speelt in de wereld, maar dat ze
bovendien de Europese internationale standpunen legitiem, positief en navolgbaar vinden. Hier zou de relatie
tussen de EU en Israël kunnen dienen als case-studie om na te gaan wat de reacties zijn van de Europese
publieke opinie op het beleid dat gevoerd wordt met Israël.
Op dit ogenblik kunnen slechts twee elementen van pertinent belang aangedragen worden uit de huidige
studie. Het staat boven kijf dat perceptieonderzoeken vaker moeten gebeuren, omdat deze van
doorslaggevend belang zijn in het bereiken van de doelstellingen van het Europese politieke beleid naar niet-
lidstaten. Dit bleek uit het eerste theoretische luik van deze studie. Ten tweede is het duidelijk dat, wat Israël
betreft, de EU geconfronteerd wordt met een structurele hinderpaal: het Israëlisch veiligheidsconcept en het
traditionele wantrouwen dat eruit voortvloeit naar de EU toe zijn belemmeringen voor het bereiken van de
doelstellingen van de EU in Israël. Het is duidelijk dat inspannigen zullen moeten geleverd worden vanuit de
EU om de algemene negatieve perceptie op politiek vlak te verbeteren. Maar het onderzoek kan niet
uitmaken of Europese inspanningen in dit geval van enig nut zullen zijn. Het is in die zin een
veronderstelling dat inspanningen om de Israëlische perceptie van de EU te verbeteren zullen leiden tot
betere politieke cooperatie. Gezien het belang dat de EU hecht om een oplossing in het vredesproces te
41
vinden, gezien er anders weinig mogelijkheden zijn om met andere problemen in het Midden-Oosten om te
gaan, is het de aanbeveling van deze studie dat verder onderzoek in hoe de perceptie van de EU als politieke
actor zich in Israël vormt diepgaander wordt uitgevoerd. De belangrijkste bemerking van het praktische
gedeelte van dit bescheiden onderzoek is dat de EU niet mag voorbijgaan aan het veiligheidsconcept van de
Israëlische publieke opinie. De huidige studie maakt daarom geen aanspraak op enige wetenschappelijkheid
in se, maar kan aangewend worden als richtingaanwijzer voor volgend onderzoek in deze meer dan
interessante materie. Een dergelijk onderzoek zou bovendien perfect passen binnen de retoriek van de EU als
nieuwe, niet-traditionele, ethische civiele macht die zich inzet voor vrede en stabiliteit in de buurlanden. Via
een grootschalig perceptieonderzoek, rekening houdende met het problematische veiligheidsconcept, zou de
EU een dieper inzicht verwerven over welke exacte stappen het moet nemen alvorens vrede in het Midden-
Oosten kan gesloten worden.
42
Referentielijst:
Asmus, R.D., Jackson, B.J. (2005). Does Israel Belong In the EU and NATO? Policy Review, 16 (129), 47-
56.
Bachmann, V. & Sidaway, J.D. (2008). Zivilmacht Europa: a critical geopolitics of the European Union as a
global power. London: Royal Geographical Society.
Bar-Tal, D., Halperin, E. & Nets-Zehngut, R. (2010). The Effects of Collective Memory and Delegitimization
on Fear and Hope in Israeli Jewish Society. Paper gepresenteerd op de jaarlijkse bijeenkomst van de 31e
ISPP Jaarlijkse Wetenschappelijke bijeenkomst. Paris, France.
Chaban, N., Elgström, O., Holland, M. (2006). The European Union As Others See It. European Foreign
Affairs Review 11 (2), pp. 245-262.
Chilosi, A. (2007). The European Union and its Neighbours: "Everything but Institutions"?. The European
Journal of Comparative Economics, 4 (1), 25-38.
Dachs, G. & Peters, J. (2004). Israel and Europe, The Troubled Relationship: Between Perceptions and
Reality. Beer Sheva: The Centre for the Study of European Politics and Society.
Dannreuther, R. (2006). Developing the Alternative to Enlargement: The European Neighbourhood Policy.
European Foreign Affairs Review, 11 (2), 183-201.
Delegatie van de Europese Unie in Israël (2005). European Neighbourhood Policy - Israel Action Plan
Endorsed. Geraadpleegd op 21 februari, 2010 op
http://www.delisr.ec.europa.eu/newsletter/english/default.asp?edt_id=15&id=194
Del Sarto, R.A. (2007). Wording and Meaning(s): EU Israeli Political Cooperation according to the ENP
Action Plan. Mediterannean Politics, 12 (1), 59-75.
Del Sarto, R.A. & Schumacher, T. (2005). From EMP to ENP: What's at Stake with the European
43
Neighbourhood Policy towards the Southern Mediterranean? European Foreign Affairs Review, 10 (1), 17-
38.
Del Sarto, R.A., Schumacher, T., Lannon, E. & Driss, A. (2007). Benchmarking Democratic Development in
the Euro-Mediterranean Area: Conceptualising Ends, Means and Strategies. A EuroMeSCo Report. Portugal:
EuroMeSCo.
Dittrich, S. & Rheinberg, B. (Eds.) (2008). Annual Report 2007. Berlin: Heinrich Böll Stiftung.
Dror, Y. & Pardo, S. (2006). Approaches and Principles for an Israeli Grand Strategy toward the European
Union. European Foreign Affairs Review, 11 (1), 17-44.
Emerson, M., Noutcheva, G. & Popescu, N. (2007). European Neighbourhood Policy Two Years on:
Time indeed for an 'ENP plus'. CEPS Policy brief (126). Brussels: Centre For European Policy
Studies.
Elgström, O. (2006). Leader or Foot-Dragger? Perceptions of the European Union in Multilateral
International Negotiations. Swedish Institute for European Policy Studies. Sweden: SIEPS.
Elgström, O. (2007). Outsiders' Percption of the European Union in International Trade Negotiations.
Journal of Common Market Studies (JCMS), 45 (4), pp. 949-967.
EUBAM Rafah (n.d.). The EU Council extends the mandate of EUBAM-Rafah and confirms readiness to
redeploy at short notice. Geraadpleegd op 20 maart, 2010 op http://www.eubam-rafah.eu/portal/en/node/508
Europese Commissie (2004b, mei). European Neighbourhood Policy. Country Report Israel. Geraadpleegd
op 17 december, 2008 op http://ec.europa.eu/world/enp/pdf/country/israel_enp_country_report_2004_en.pdf
Europese Commissie (2004c, n.d.). EU/Israel Action Plan. Geraadpleegd op 18 december, 2008 op
http://ec.europa.eu/world/enp/pdf/action_plans/israel_enp_ap_final_en.pdf
44
Europese Commissie (2006, november). ENP progress report. Israel. Geraadpleegd op 25 maart, 2010 op
http://ec.europa.eu/world/enp/pdf/sec06_1507-2_en.pdf
Europese Commissie (2009, september). Israel. EU bilateral trade and trade with the world. Geraadpleegd
op 12 februari, 2010 op http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2006/september/tradoc_113402.pdf
Europese Commissie (n.d.). The Euro-Medterranean Partnership. Geraadpleegd op 20 december, 2008 op
http://ec.europa.eu/external_relations/euromed/index_en.htm.
Harpaz, G. (2007). Normative Power Europe and the Problem of a Legitimacy Deficit: An Israeli
Perspective. European Foreign Affairs Review, 11 (1), 89-109.
Herman, L. (2006). An Action Plan or a Plan for Action? Israel and the European Neighbourhood Policy.
Mediterannean Politics, 11 (3), 371-394.
Khasson, V., Vasilyan, S. & Vos, H. (2008). 'Everybody Needs Good Neighbours': The EU and its
Neighbourhood. In J. Orbie (Ed.), Europe's Global Role. External Policies of the European Union (pp. 217-
231). Aldershot: Ashgate.
Knesset (2000). Venice Declaration. June 13, 1980. Geraadpleegd op 26 maart op
http://www.knesset.gov.il/process/docs/venice_eng.htm.
Landau, E., Tamar, M. (2003). Culture and Security Policy in Israel. EuroMeSCo Paper 21. Portugal:
EuroMeSCo.
Lucarelli, S. & Fioramonti, L. (2009). Introduction. The EU in the eyes of the others - Why bother? In S.
Lucaralli & L. Fioramonti (Eds.), External Perceptions of the European Union as a Global Actor (pp. 1-9).
New York: Routledge.
Makdisi, K., Göksel, T., Hauck, H.B. & Reigeluth, S. (2009). UNIFIL II: Emerging and Evolving European
Engagement in Lebanon and te Middle East. EuroMeSCo paper 76. Portugal: EuroMeSCo.
45
Newman, D. & Yacobi, H. (2004). The EU and the Israel\Palestine Conflict: An Ambivalent Relationship.
Working Paper Series in EU Border Conflict Studies. Beer Sheva: Ben Gurion University.
O'Donnel, C. M. (2009). The EU's Approach to Israel and the Palestinians: A move in the right direction.
Centre for European Reform Policy Brief. London: Centre for European Reform.
Orbie, J. (2008). A Civilian Power in the World? Instruments and Objectives in European Union External
Policies. In Orbie, J. (Ed.), Europe's Global Role. External Policies of the European Union (pp. 1-33).
Aldershot: Ashgate.
Pardo, S. (2007). The European Union: A View from Israël. Israëli Misperceptions of the EU. Paper
gepresenteerd aan het 4th ECPR General Conference, Pisa, Italy.
Pardo, S. (2008). Toward an Ever Closer Partnership: A Model for a New Euro-Israeli Partnership.
EuroMeSCo paper 72. Portugal: EuroMeSCo
Pardo, S. (2009). Between attraction and resistance. Israeli views of the European Union. In S. Lucaralli &
L. Fioramonti (Eds.), External Perceptions of the European Union as a Global Actor (pp. 70-86). New York:
Routledge.
Raad van Europa (2001, december). Presidency Conclusions. European Council meeting in Laeken 14 and
15 December 2001. Geraadpleegd op 2 april, 2010 op
http://ec.europa.eu/governance/impact/background/docs/laeken_concl_en.pdf
Raad van Europa (2003, december). A Secure Europe in a Better World. European Security Strategy.
Geraadpleegd op 17 december, 2008 op http://consilium.europa.eu/uedocs/cmsUpload/738367.pdf.
Raad van Europa (2008, december). Council Conclusions. Strenghtening of the European Union's bilateral
relations with its Mediterranean partners. Geraadpleegd op 12 maart, 2010 op
http://www.delisr.ec.europa.eu/newsletter/english/default.asp?edt_id=15&id=194.
46
Rhodes, C. (1998). The European Union in the World Community. London: Lynne Rienner Publishers, Inc.
Sadeh, T. (2004). Israël and a Euro-Mediterranean Internal Market. Mediterranean Politics, 9 (1), 29-52.
Smith, K. (2005a). Still 'civilian power EU?'. European Foreign Policy Unit Working Paper 2005/1. Londen:
London School of Economics.
Smith, K. (2005b). The outsiders: the European neighbourhood policy. International Affairs, 81 (4), 757-773.
Strern, F. (1977). The Giant from Afar: Visions of Europe from Algiers to Tokyo. Foreign affairs, 56 (1),
111-135.
47