Walter Benjamin: Mode als metafoor voor het her-denken · Walter Benjamin. Ik kies om te stellen de...
Transcript of Walter Benjamin: Mode als metafoor voor het her-denken · Walter Benjamin. Ik kies om te stellen de...
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen
Walter Benjamin: Mode als metafoor voor het her-denken
door: Griet Raus 20010189
Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van master in de Kunstwetenschappen Academiejaar 2007-2008 Promotor: dr. Patrick Van Rossem
Voorwoord
Deze scriptie is geschreven tot het behalen van de graad van
master in de kunstwetenschappen, bij de universiteit van Gent.
Ik wil vast en zeker mijn promotor, Dr. P. Van Rossem bedanken. Ik waardeer
het dat hij deze scriptie wil lezen en beoordelen.
Verder wil ik ook de commissarissen bedanken die dit werk
eveneens zullen beoordelen.
Tenslotte wens ik een dankwoord uit te spreken voor iedereen die
mij onvoorwaardelijk gesteund heeft bij het maken van dit werk.
Griet Raus
Gent, mei 2008
Inhoudstafel
1. Algemene inleiding p. 1
2. Biografie van Walter Benjamin p. 6
3. Benjamin beïnvloed door historicisme en
het historisch- materialisme p. 11
3.1 Het historicisme p. 11
3.2 Het historisch materialisme p. 12 3.2.1 Het historisch materialisme is een sociale visie p. 11
3.2.2 Sociale verschillen leiden tot maatschappelijke verandering p. 13
3.2.3 Natuurwetten aan de basis van de maatschappelijke verandering p. 13
3.2.4 Het belang van een dialectische visie p. 13 3.2.4.1 Het dialectisch materialisme als basis voor het historisch materialisme p. 14
3.2.4.2 Arbeid als drijvende kracht p. 14
3.2.4.3 Menselijk onderscheid door uitbuiting p. 15
3.2.5 Klassenloze maatschappij als uiteindelijk doel p. 16
3.3 Besluit p. 16
4. Het Passagen-Werk: structuur en opbouw p. 18
4.1 Een geschiedenis van schrijven en schrappen p. 18
4.2 Hilde Heynen versus de Weerd: Drie grote bezwaren p. 20 4.2.1 Kritiek van Heynen op constructie de Weerd p. 21 4.2.1.1 Eerste bezwaar: Benjamin gaat verder dan enkel citeren
en becommentariëren. p. 21
4.2.1.2 Tweede bezwaar: Kritiek op opbouw betoog de Weerd p. 21
4.2.1.3 Derde bezwaar: constructie: maken van een puzzel? p. 22
4.2.2 Kritiek op kritiek: De Weerd in de tegenaanval p. 22
4.3 Besluit p. 23
5. Socioculturele ontwikkelingen in de 19de eeuw p. 25
5.1 Parijs als symbool voor een vernieuwde werkelijkheid p. 25
5.2 Waarom is Parijs de hoofdstad van de nieuwe werkelijkheid? p. 26 5.2.1 De passages als symbool voor de moderniteit p. 26
5.2.1.1 Passages als ijzerconstructies p. 27
5.2.1.2 Passages als Phalanstère p. 27
5.2.1.3 Wereldtentoonstellingen als massavermaak p. 29
5.2.1.3.1 Benjamin volgt Marx: verlies van de waarde ‘an sich’ p. 29
5.3 Besluit p. 31
6. Benjamins flaneur p. 32
6.1 fantasmagorische zinsbegoocheling p. 32
6.2 Vervreemding van de koopwaar p. 34
6.2.3 Besluit p. 35
7. Invloed op Benjamin: Charles Baudelaire p. 36
7.1 Baudelaire over schoonheid: het eeuwige en contextuele p. 36 7.1.1 Schoonheid: eeuwigheid en context p. 36
7.1.2 De kunstenaar, man van de wereld, man van de menigte, en kind p. 38
7.1.2.1 Verdwalen in de massa p. 38
7.1.2.1.1 Benjamin en Baudelaire: een verschil in verdwalen p. 39
7.1.2.2 Man van de hele wereld p. 40
7.1.2.3 Het kind in de menigte en de wereld p. 41
7.2 Baudelaire over moderniteit p. 42
7.3 Baudelaire’s ‘A une passante’ ter verduidelijking
van Benjamins flaneur p. 44
7.4 Besluit p. 47
8. De flaneur als symbool voor de kritiek op de moderniteit p. 50
8.1 Immuniteit voor het nieuwe p. 50 8.1.2 Kritiek op Benjamin p. 51
8.2 Kritisch dialectische beelden moeten vals geconstrueerde
geschiedenis doorbreken p. 52
8.3 Besluit p. 53
9. De geschiedenisvisie van Benjamin p. 54
9.1 Een geschiedenisvisie bepaalt door drie decepties p. 55 9.1.1 Getekend door het Nationalisme: een stilzwijgende Benjamin p. 55
9.1.2 Onbegrepen in academische kringen p. 56
9.1.3 Opkomst van het Nazisme: idealisme maar geen pacifisme p. 57
9.2 Geschiedenisvisie van Benjamin in achttien stellingen p. 59 9.2.1 Het resultaat van twintig jaar denken p. 60
9.2.2 Een ‘hot item’ (Lukács, Rosenzenzweig, Molitors) p. 61
9.2.3 Benjamin geeft de aanzet p. 61
9.2.4 Besluit: Een kritisch Joods-messianistische visie biedt weerwerk p. 62
9.3 Achttien stelling: één visie p. 63 9.3.1 Stelling 1: De automaton en de dwerg: historisch-materialisme
en theologie p. 63
9.3.2 Stelling 2: De mens is het product van zijn verleden:
messianisme en verlossing p. 66
9.3.3 Stelling 3: Niets mag vergeten worden p. 69 9.3.3.1 Kritiek op Benjamin: een utopische gedachte maar hoopvolle gedachte? p. 70
9.3.4 Stelling 4: Kritiek op het historicisme, meningsverschil met Marx p. 72
9.3.5 Stelling 5: Herinneren van het verleden om het te herkennen p. 75
9.2.6 Stelling 6: kritiek op het historicisme als gedachtegang
van de heersende klasse p. 75
9.3.7 Benjamin ijvert tegen het historicisme p. 77
9.3.8 Stelling 8: Ontwikkeling van een geschiedenisvisie als afrekening met
een persoonlijke woede op een regime p. 79
9.3.9 Stelling 9: Angulus Novus p. 80
9.3.10 Stelling 10: Waarom is er nood aan een nieuw maatschappijbeeld? p. 82
9.3.11 Stelling 11: Conformisme schept vals beeld van vooruitgang p. 82
9.3.12 Stelling 12: Onderdrukking van de arbeidersklasse p. 84
9.3.13 Stelling 13 Benjamin fulmineert tegen wetmatige vooruitgang p. 85
9.3.14 Stelling 14: Dialectische sprong naar het verleden p. 87
9.3.15 Stelling 15: historisch bewustzijn door te her-denken p. 87
9.3.16 Stelling 16: Benjamin weerlegt historicisme p. 88
9.3.17 Stelling 17: Stillstellung als basis van het her-denken p. 89
9.3.18 Stelling 18: Geschiedenis duurt langer dan twee seconden p. 90
9.3.18 Aanhangsel A: Nood aan injecteren van het verleden in het heden p. 90
9.3.19 Aanhangsel B p. 91
9.4 Besluit p. 93
10 Mode als metafoor voor het her-denken p. 98
10. 1 Verdient mode wel filosofisch onderzoek? p. 98 10.1.1 Onderzoek van het object als basis voor gehele sociale structuur p. 99
10.1.2 Het idee mode: Adorno en de metafysische waarde van mode p. 100
10.2 Mode als metafoor p. 102 10.2.1 Mode als metafoor p. 102
10.2.1.1 Intimiteit en warmte van de rok p. 103
10.2.1.2 De rok als psychologische herinnering p. 104
10.2.2 kledij staat niet los van de mens p. 105 10.2.2.1 Kledij als psychologisch mechanisme p. 105
10.2.3 Mode bepaalt sociale status p. 106
11. Mode als ultieme metafoor van de moderniteit p. 107
11.1 De tijgersprong: een sprong in het verleden p. 108 11.1.1 De eerste sprung: Engels omtrent verhouding subject-object p. 108 11.1.1.1 Mode als symbool van het kapitalisme p. 110
11.1.2 De tweede sprung: Lukács ontmaskerd de waarheid
van het historische proces p. 110
11.2 Mode en moderniteit: de sprung van Walter Benjamin p. 112 11.2.1 Citeren van het verleden door te injecteren in het heden p. 112
11.2.2 Metafoor van de jas en de revers: Mode als verzoenende factor
tussen verleden en heden p. 113
11.2.3 Mode als symbool voor dilemma: kiezen voor eenheid of verschil p. 104
11.2.4 Mode overstijgt het dilemma: combinatie van heden en verleden p. 116
11.2.5 Mode: de tijgersprong als aanval op de geschiedenis p. 117
11.2.6 Mode: afzetten van het historicisme, maar toch geen
steun voor het historisch materialisme: de problematiek
van mode als sociale status p. 119
11.2.7 Mode als gangmaker en graadmeter van de moderniteit p. 120
11.3 Besluit p. 121
12. Mode en moderniteit: geen monopoliegedachte
van Benjamin p. 124
12.1 Proust: gelijkenis in werkwijze en thematiek p. 124
12.2 Charles Baudelaire: De paradigmatische waarde van mode p. 127
12.3 Mallarmé: Mode vastleggen in imaginaire beelden
en poëtische taal p. 128
12.4 Kritiek op Benjamin: Adorno: kunst dient mode op te nemen
en af te stoten p. 133
13. Walter Benjamin versus Theodor Adorno:
Over de status van het kunstwerk p. 136
13.1 Situering: Benjamin en Adorno bestuderen zelfde
problematiek vanuit verschillend perspectief p. 136
13.2 Conflict tussen bovenbouw en onderbouw vormt basis voor kunsttheorie
van Benjamin p. 137
13.3 Verlies aan aura door reproducties p. 138
13.4 Toejuichen van verlies aan aura p. 141 13.4.1 Messianisme: breuk met traditie leidt tot verlossing
en redding van het woord p. 141
13.4.2 Revolutionaire taak: De kunst biedt mogelijkheid
tot politieke revolutie p. 144
13.5 Benjamins Notie van Authenticiteit p. 145
13.6 Kritiek van Hilde Heynen op authenticiteit van Benjamin p. 147 13.6.1 De Emmaüsgangers als voorbeeld van problematisch
begrip authentiek p. 148
13.6.2 Ontologie en historie: ambigue opvatting van begrip authenticiteit p. 149
13.7 Theodor Adorno: Aesthetic Theory p. 150 13.7.1 De kunstenaar als genie p. 151
13.7.2 Misprijzen tegenover de cultuurindustrie p. 152
13.7.3 Kritiek Heynen op het belang van het genie volgens Adorno p. 154
13.8 Benjamin en Adorno: een boeiende wisselwerking p. 154 13.8.1 Kritiek van Adorno op Benjamin p. 154
13.9 Besluit p. 156
14 Baudrillard: Een stap verder dan Benjamin p. 159
14.1 Technologie en media creëren simulacra p. 159
14.2 Fabel van de verschrompelde kaart p. 161
14.3 Vier orden in het simulacra p. 162 14.3.1 Voorbeeld van het Christelijke kruisteken p. 162
14.4 Benjamin volgt Baudrillard, maar niet tot
voorbij de werkelijkheid p. 164
14.5 Besluit p. 166
15. Algemeen besluit p. 168
1. Algemene inleiding
Ik wens de inleiding van deze scriptie te beginnen met een citaat. Dit is wellicht een nogal
onorthodoxe methode, maar het citaat illustreert nu eenmaal goed wat mijn beweegredenen
waren om dit werk aan te vatten. Bij het bekijken van het essay ‘Tigersprung, modeleren van
de geschiedenis’ geschreven door Ulrich Lehmann las ik het volgende:
‘Hedentendage kan het begrip historicisme niet meer uitgesproken worden zonder besmuikt je
revers op te slaan en een blik over je schouder te werpen’.1
Dit citaat wierp bij mij heel wat vragen op. Hoe komt het dat een auteur het woord ‘revers’
gebruikt in een zelfde citaat waarin ook het begrip historicisme komt?
Na enig opsporingswerk hieromtrent kwam ik steeds terecht bij dezelfde auteur, namelijk
Walter Benjamin. Het is zijn visie die centraal staat in dit werk.
De keuze om deze scriptie aan te vatten met een citaat is niet enkel bedoeld om de keuze van
het onderwerp van deze scriptie te verduidelijken, het past ook bij de stijl van werken van
Walter Benjamin. Ik kies om te stellen de stijl van ‘werken’, omdat je bij Benjamin nu
éénmaal moeilijk kunt spreken van schrijven. Benjamin is geen schrijver in de strikte zin van
het woord. Hij gaat een veelvoud van citaten zoeken en gaat deze voorzien van commentaar
en van kritiek.
Als Benjamin geen ‘schrijver’ is, wat is hij dan wel? Deze vraag wordt gesteld in deze
scriptie. Ik poog hierop een antwoord te geven door een discussie weer te geven tussen Hilde
Heynen2 en de Weerd3
. Dit gebeurt in hoofdstuk vier van dit werk. Het zal een boeiende
discussie blijken te zijn zonder uiteindelijke winnaar.
1 Lehmann U., (2006) Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, uit De macht van mode, Arnhem, Terra, Arhem, artEZPress, pagina 48 2 Hilde Heynen is Professor aan de Universiteit van Leuven. In haar werk ‘Architectuur en kritiek van de moderniteit’ geeft ze een uiteenzetting over de vernieuwde moderniteit en de invloed daarvan op kunst. 3 De Weerd is de auteur van het essay een Konstruktie van Walter Benjamins Passagen-Werk uit het boek Benjamin journaal 3.
De begrippen ‘revers’ en ‘historicisme’ komen in eenzelfde citaat voor omdat Benjamin
mode, wat hij beschouwt als een historisch object, gaat linken aan zijn theorie omtrent
geschiedenis.
Dit is dan ook het hoofddoel van deze scriptie. Ik poog een antwoord te geven op de centrale
probleemstelling van dit werk die tweeledig is. De eerste centrale vraag is: ‘Wat is de
geschiedenistheorie van Benjamin?’. Het zoeken naar een oplossing voor deze
probleemstelling maakt een groot deel van deze scriptie uit, en komt aan bod in hoofdstuk
negen. De uiteenzetting zal gebeuren aan de hand van achttien stellingen die Benjamin
neerschreef in zijn werk ‘Über den Begriff der Geschichte’. Opnieuw zal blijken dat deze
stellingen veelal commentaren zijn op citaten van andere auteurs. Ik zal de stellingen één voor
één weergeven en ze verduidelijken.
Het tweede centrale doel van dit werk is aanduiden hoe Benjamin het historisch object mode
gebruikt om zijn geschiedenistheorie te verduidelijken en een kritiek te leveren op de
moderniteit. Deze uiteenzetting vindt u in de hoofdstukken tien en elf.
In hoofdstuk twaalf wordt nagegaan of het concept van Benjamin, namelijk het gebruiken van
mode om een geschiedenistheorie te ontwikkelen, een unieke poging is. Het zal blijken dat dit
niet het geval is. Andere denkers zoals Proust, Baudelaire, Mallarmé en Adorno waren ook
met dit onderwerp bezig. Hun visie en hun interactie met Benjamin wordt verduidelijkt in
hoofdstuk twaalf. Het is dan misschien geen unieke poging van Benjamin, maar het zal
blijken dat Benjamin wel de aanzet hiervoor gegeven heeft.
Vooral we in dit werk overgaan tot het verduidelijken van de geschiedenisstellingen van
Benjamin, en voordat we gaan uiteenzetten hoe Benjamin het historisch object mode hiervoor
gebruikt, moet verklaard worden hoe de visie van Benjamin hieromtrent gevormd werd.
Heel belangrijk is de levensloop van Benjamin. Hij is een Jood die opgroeide in een
welvarend Joods gezin.
Het feit dat hij Jood is heeft zijn thematiek zeker mee bepaald. Er was namelijk de dreiging
van het opkomende Nazisme dat hem ertoe aanzette om een nieuwe geschiedenistheorie te
ontwikkelen.
Het opgroeien in een welvarend milieu heeft voor Benjamin ook zijn sporen nagelaten. Het
groeide op in een wereld die hij niet aanvoelde als de zijne. In feite werd Benjamin als
ongelukkige geboren.
In zijn leven kende Benjamin drie grote decepties. Ten eerste was er het missen van een
academische carrière. Verder was er, zoals reeds gesteld de dreiging van het Nazisme. De
derde deceptie was het ongemak dat Benjamin ervoer door het nationalisme en door de
manier waarop de intelligentsia hiermee omging. Deze drie decepties en de invloed die ze
gehad hebben op zijn werk komen aan bod in de biografie die u vindt in hoofdstuk één, en in
hoofdstuk negen.
Benjamin leefde en werkte tijdens de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw.
Dit is een periode die gekenmerkt werd door grote veranderingen. Technologische
ontwikkelingen zijn schering en inslag. Het kapitalisme doet zijn intrede. De ‘nieuwe tijd’ en
het ontstaan van de moderniteit kennen hun hoogtepunt in de steden. Benjamin beschrijft deze
‘nieuwe tijd’ in een onderdeel van het Passagen-Werk: ‘Paris die Hauptstadt des 19.
Jahrhunderts’ of in het Nederlands ‘Parijs, hoofdstad van de negentiende eeuw.’
De socio-culturele ontwikkelingen en de gevolgen ervan komen aan bod in hoofdstuk vijf.
Benjamin heeft en geeft veel kritiek op deze moderniteit. In hoofdstuk zes wordt hiertoe
aanzet gegeven. Benjamin uit kritiek door te verwijzen naar de typische stadsmens in de
moderne stad: de flaneur. Dit betoog kent een hoogtepunt in hoofdstuk acht. Het zal blijken
dat Benjamin de flaneur ziet als het symbool voor de moderniteit.
Er werd reeds gezegd dat Benjamin veel gebruikt maakt van het werk van andere denkers. Hij
bestudeert teksten en gaat die dan voorzien van commentaar. In hoofdstuk zeven wordt de
interactie weergegeven tussen Charles Baudelaire en Benjamin. Benjamin gaat namelijk een
gedicht gebruiken van Baudelaire, ‘A une Passante’, om zijn theorie omtrent moderniteit en
de flaneur te verklaren en te verduidelijken.
Een kritiek op de moderniteit komt ook aan bod wanneer we het hebben over de status van het
kunstwerk. In zijn werk ‘Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen Reproduzierbarkeit’
uit 193 toont Benjamin aan dat de technologische ontwikkelingen en het kapitalisme ook hun
invloed hebben op de manier waarop kunstwerken ervaren worden. Hij zal het hebben over
een verlies aan aura en ‘echtheit’. Dit wordt weergegeven in hoofdstuk dertien. Daar vindt u
ook de interactie tussen Adorno en Benjamin omtrent het status van het kunstwerk.
Ik eindig dit werk met een denker die de denkwijze van Benjamin volgt, maar nog een stap
verder zet. Jean Baudrillard gaat namelijk de volledige werkelijkheid op de helling zetten en
stellen dat in de moderniteit enkel nog sprake is van een schijnwerkelijkheid.
De lezer van dit werk zal merken dat Benjamin een felle kritiek uit op de moderniteit en zijn
maatschappij. Ontgoochelingen vanaf de geboorte, een nieuwe nietsontziende tijd en
ingrijpende gebeurtenissen tijdens zijn leven, brachten Benjamin ertoe om een
geschiedenistheorie te ontwikkelen die een alternatief kon bieden. Het is een weerleggen van
het historicisme dat reeds vermeld werd in het openingscitaat, en een gedeeltelijke
ondersteuning van het historisch-materialisme.
Het uiteindelijk resultaat is een hoopvolle Joods-messianistische visie die leidt tot verlossing.
Er ontstaat een symbiose tussen verleden en heden dat de nadruk legt op het her-denken. Dit
her-denken moet weerstand bieden aan het voort schrijdende kapitalisme dat leidt tot een vals
gevoel van geluk of een fantasmagorie. Mode zal een uitstekend en uiterst interessant middel
blijken om deze weerstand te verduidelijken.
2. Biografie van Walter Benjamin
De inhoud en thematiek van het werk van Benjamin is heel sterk beïnvloed is door zijn
levensloop. Zoals reeds gesteld in de inleiding heeft Benjamin in de loop van zijn leven
enkele cruciale momenten meegemaakt die zowel zijn leven als mens, als zijn leven als auteur
op een indringende wijze bepaald hebben.
Walter Benjamin (1892-1940) werd geboren op vijftien juli 1892 in Berlijn. Hij groeide op in
een welvarend Joods gezin.4
Hier bemerken we meteen al twee heel belangrijke zaken. Ten
eerste is Benjamin een Jood. Aangezien Benjamin leefde in de overgang van de negentiende
naar de twintigste eeuw, wordt het meteen duidelijk dat de Eerste Wereldoorlog, en vooral
later het opkomende Nazisme, een grote invloed zullen hebben op het denken van Benjamin.
Het tweede belangrijke element is het feit dat Benjamin opgroeide in een welvarend en
burgerlijk milieu. Benjamin zal zich daar nooit echt goed in voelen. In het boek ‘Benjamin
journaal 5’ schrijft Koenraad Geldhof dan ook dat Benjamin eigenlijk als ontevredene in deze
wereld geboren is. Hij is in een wereld terechtgekomen die eigenlijk niet de zijne is. Doordat
hij opgroeide in welvaart en in een rijkdom die de reeds lang gevestigde burgerij naar de
kroon stak, werd hij vol van afgrijzen. Hij stond met verbijstering te kijken naar het
ogenschijnlijke gemak waarbij de Joodse bovenlaag assimileerde met de rijken en
welgestelden. Benjamin voelde onmiddellijk aan dat dit niet de echte werkelijkheid is. Hij
voelt een spanningsrelatie tussen norm en werkelijkheid.5
Een nieuwe belangrijke fase in het leven van Benjamin is het studeren aan verschillende
universiteiten. Het wordt een verhaal van vallen en opstaan. Benjamin volgde het gymnasium
en studeerde daarna filosofie op verschillende plaatsen zoals aan de universiteit van Berlijn en
die van Freiburg.
Later promoveerde hij in Bern met een veelgeprezen werk over kunstkritiek in de Duitse
Romantiek, met name ‘Der Begriff der Kunstkritik in der Deutschen Romantik’.6
4 Craig, E. (1998), Routledge Encyclopedia of philosophy, Volume 1, London and New York, Routledge, pagina 717 5 Geldof, K. (1997), Messianisme en revolutie bij Lukács en Benjamin, Benjamin journaal 5, Groningen, Historische uitgeverij, pagina 144-146 6 Craig, E., o.c. pagina 717
Aan de universiteit van Frankfurt Am Mein probeert hij zijn academische carrière te lanceren
en poogt hij binnen te dringen in de intellectuele kringen. Zijn Habilitationswerk werd echter
afgekeurd door de academische wereld. Hierdoor was hij verplicht om afstand te nemen van
die academische wereld en zich toe te leggen op zijn schrijven.
Het missen van een grote academische carrière is een grote deceptie geweest voor Benjamin.
Hij wil zich dan ook dikwijls verzetten tegen het intellectueel establishment. Dit is één van de
redenen waarom hij een geschiedenisvisie wil ontwikkelen. Hij wil namelijk een andere visie
geven op de geschiedenis dan de traditionele.
Toch is de tijd die hij doorbracht in Frankfurt Am Mein, ondanks een mislukte poging om
door te dringen in intellectuele kringen, heel belangrijk geweest. Hij leerde er andere Joodse
denkers kennen zoals de filosoof Theodor Adorno (1903-1969) met wie hij uren discussieerde
over filosofische thema’s. Vanzelfsprekend komt de discussie tussen Adorno en Benjamin aan
bod in dit werk wanneer we het hebben over de status van het kunstwerk, en de bespreking
van het historisch object mode als middel om Benjamins geschiedenistheorie te ondersteunen
en verduidelijken.
Ook op persoonlijk vlak heeft Benjamin enkele decepties moeten doorstaan. Een belangrijke
invloed op het leven van Benjamin was het feit dat in de augustusdagen van 1914 Fritz
Heinle7 8 zelfmoord pleegde. Met Heinle verloor Benjamin zijn intellectueel en emotioneel
meest intieme contact van die tijd. Voor de eerste maal in zijn leven zal hij geconfronteerd
worden met de ervaring van een eenzame overlevende te zijn. Het zal zeker niet de laatste
keer zijn.9
In 1924 ontmoette hij zijn vriendin Asja Lacis (1891- 1979)10
7 Fritz Heinle was een Duitse poëet. Hij en zijn vrouw waren goede vrienden van Walter Benjamin. Ze pleegden beiden zelfmoord. De dood van Heinle zou Benjamin nog jaren beïnvloeden. Benjamin beschouwde de zelfmoord van Heinle niet als een laffe dood, maar eerder als een mogelijkheid om te ontsnappen aan het gevaar van het fascisme. Hij stond dus niet weigerachtig tegen zelfmoord. Vandaar dat dit ertoe bijgedragen heeft dat hij zelf zelfmoord gepleegd heeft in 1940.
. Zij was een overtuigd communiste met wie hij meer dan eens klinkende ruzie kreeg. Zij zorgde ervoor dat Benjamin Marx (1818-1883) en het historisch- materialisme ging bestuderen. Dat Marxistische gedachtegoed zal een grote invloed hebben op Benjamin.
8 Ferris, D.S.,(2004) The Cambridge Companion to Walter Benjamin, Cambridge, University Press http://www.cambridge.org/catalogue/catalogue.asp?isbn=9780511221743&ss=fro 9 Geldof, K., o.c., pagina 145 10 Lacis is een Letse actrice en regisseuse. Zij was de derde grote liefde van Benjamin. http://nl.wikipedia.org/wiki/Walter_Benjamin
Vanaf 1925 tot 1933 maakte Benjamin verschillende reizen doorheen Europa. Toch bleef hij
steeds terugkeren naar Berlijn. De interesse voor steden zat er bij Benjamin diep ingebakken.
Hij schreef verhalen en dagboeken waarin hij die steden bekeek vanuit de verschillende
objecten die hij zag. Het zijn een veelvoud aan verhalen die later pas tot een boek gebundeld
werden.11
In 1927 begon hij aan een studie, het Passagen – werk, die echter nooit voltooid geraakte.
Dit is een centraal werk in het oeuvre van Benjamin. Het handelt over het 19e eeuwse Parijs
dat volgens hem de hoofdstad van de 19e eeuw was. Toen veranderde het van een
middeleeuwse stad in een modern uitziende stad. Het gehele stratenplan werd heraangelegd
onder leiding van de Franse stadsarchitect Haussman (1809-1891). Verder zien we ook
nieuwe architectuur opduiken die mogelijk gemaakt werd door de nieuwe mogelijkheden van
materialen als ijzer en glas. Deze vinden hun toepassing in winkelpassages, stationsgebouwen
en dergelijke. Dit alles komt uitgebreid aan bod in dit werk.
In zijn Passagen – werk wil hij een beschrijving geven van de kapitalistische samenleving,
die zich door een fantasmagorie, door een drogbeeld, maar ook een betoverende zintuiglijke
verschijning toont aan het individu als cultuur, geluk en vooruitgang. Deze fantasmagorie is
echter niet bewust geproduceerd. Walter Benjamin vond het zijn taak om deze onbewuste
uitingen aan het licht te brengen. De methode die hij hiervoor hanteert is niet die van
ontmaskering of kritiek op de ideologie, maar hij tracht in het verleden te zoeken naar die
elementen die reeds in de fantasmagorie vervat zitten en die reeds de bevrijding aankondigen.
In het Passagen – werk komt ook de mode voor. In dit verband citeert hij onder meer
Baudelair en Mallarmé en voegt er commentaren bij. Mode neemt een belangrijke plaats in
zijn analyse van de moderne stadscultuur. Hoe mode hier juist functioneert komt later aan
bod.
In 1939 wordt Over het begrip van de geschiedenis uitgegeven. De originele Duitse titel van
dit werk is ‘Über den Begriff der Geschichte’. Dit werk was bedoeld als een verantwoording
in kentheoretische zin op Passagen-werk. Hierbij neemt de mode weer een prominente rol in.
Nu niet meer om de stadscultuur te duiden, maar wel als belangrijke factor in zijn
11 Broderson, M., (1990), Walter Benjamin, a biography, vertaald door Malcolm Green en Ingrida Ligers, London, Verso, pagina 10
geschiedenisfilosofie. Deze staat haaks om de gangbare geschiedenisfilosofie en is in feite
ook een kritiek hierop.12
Door de opkomst van het nationaal-socialisme in Duitsland voelde Benjamin zich als jood
daar niet meer veilig en daarom hij vluchtte dan ook in 1933 definitief naar zijn droomstad,
Parijs, die hij beschreef als een soort ‘Hoofdstad’ aan de hand waarvan hij zijn theorie goed
kon uitleggen. Hij bewonderde die stad onder andere omdat één van zijn lievelingsschrijvers,
de symbolist Charles Baudelaire (1821-1867)13, het leven in die stad beschreef in zijn
gedichten.14
Toen Duitsland ook dreigde Frankrijk binnen te vallen en de sfeer steeds antisemitischer werd
vroeg Benjamin een visum aan om naar de Verenigde Staten te emigreren. Ook na lang
protest, kreeg hij dit niet. In juni 1940 vielen de Duitsers ook Parijs binnen en hij vluchtte,
hoewel hij doodziek was, naar Zuid-Frankrijk, waar hij probeerde de Spaanse grens over te
trekken. Ook dit liet de Franse regering niet toe en waarschijnlijk wanhopig geworden door
deze situatie pleegde Benjamin op 26 september 1940 in de Franse kustplaats Port Bou
zelfmoord.15
Hierboven werd gezegd hoe Benjamin na de zelfmoord van Heinle alleen kwam te staan. Er
werd ook gezegd dat dit niet de laatste keer zou zijn.
Wel, ook wat betreft de houding tegenover het nationaal socialisme staat Benjamin dikwijls
alleen.16
Later in dit werk verduidelijk ik dit nog in het deel over de drie grote decepties in het leven
van Benjamin die geleid hebben tot zijn messianisme en zijn geschiedenisvisie. Dit doen we
in hoofdstuk negen.
12 Hoeks, h., Post, J., (2006) De macht van mode, over ontwerp en betekenis, Walter Benjamin, Arnhem, ArtEZ Press, Arnhem, Terra, pagina 201-203 13 De invloed van en wisselwerking tussen Benjamin en Baudelaire komen later in dit werk nog uitgebreid aan bod. 14 Later in dit werk bespreken één van die stadsgedichten van Baudelaire, met name ‘A une Passante’. 15 Craig, E. o.c., pagina 717 16 Zie deel decepties
3. Benjamin beïnvloed door historicisme en het historisch-materialisme
De hoofddoelstelling van deze scriptie is aantonen op welke manier Benjamin, die sterk
bepaald was door de nieuwe moderniteit, poogt om een nieuwe geschiedenisvisie te
ontwikkelen, en hoe mode daar een belangrijke rol in speelt.
Maar vooraleer we dit doen moet ik vast en zeker twee visies omtrent geschiedenis kort
uitleggen, met name het historicisme en het historisch materialisme. Een begrip van deze
visies is essentieel om Benjamin goed te vatten. Benjamin uit in zijn geschiedenisstellingen
namelijk een felle kritiek op het historicisme. Wanneer Benjamin de mode ziet als metafoor
voor de moderniteit zal blijken dat dit een gedeeltelijke ondersteuning is voor het historisch-
materialisme. Een gedeeltelijke ondersteuning omdat mode ook gezien kan worden als een
kapitalistisch waar.
Wanneer ik de visies hier uiteenzet is het later in dit werk niet meer noodzakelijk om dit
uitgebreid te doen.
Ik beperk mij in dit onderdeel tot de essentie en tot wat relevant is voor een goed begrip van
Benjamin zijn visie.
3.1 Het historicisme
De term historicisme is in het Nederlands de meest gebruikelijke vertaling van het Duitse
‘Historismus’.17
Het is zo dat het historicisme vaak in één adem genoemd wordt met het
historisme. Er is echter een verschil tussen beide.
Het historisme is een benaming voor de wetenschappelijke opvatting dat het individuele leven
van de mens en daarbij het samenleven met anderen, met andere woorden het sociale leven,
opgenomen is in een evolutionair proces. Men gaat ervan uit dat de mens de mensheid en de
samenleving alleen kan begrijpen door historisch te denken.
17 Willemsen, H., (1992), Woordenboek filosofie, Harry Willemsen, Assen/Maastricht, Van Gorcum, pagina 197
Het was de Oostenrijks-Britse wetenschapsfilosoof Karl Popper (1902-1994)18 die een
onderscheid maakte tussen het historisme en het historicisme.19 Hij meent dat het historicisme
een onontkoombare historische wetmatigheid is waardoor men de loop van de geschiedenis en
van de mensheid kan verklaren. Alle verschijnselen zijn dan te verklaren vanuit een logische
historische en lineaire ontwikkeling. En het is het feit dat het historicisme meent dat alles
volgens vaste en kenbare wetten verloopt, dat het historicisme onderscheidt van het
historisme. De historicisten gaan uit van een overmaat aan zekerheid.20
3.2 Het historisch materialisme
Geschiedenis is niet gewoon iets dat je kunt lezen in een handboek. Het is niet de bedoeling
dat bijvoorbeeld leerlingen in het secundair vijftig minuten in een handboek bladeren en wat
lezen over geschiedenis om het daarna weer te vergeten. Geschiedenis is niet het louter horen
vertellen over wat geweest is. Geschiedenis is bovenal iets dat beschreven wordt.
Geschiedenis moet geanalyseerd worden. Het is van essentieel belang dat de geschiedenis
geordend en gestructureerd kan worden.
Het historisch-materialisme is nu juist een manier om die geschiedenis overzichtelijk te
maken en te ordenen. Het gaat uit van vijf fundamentele vooronderstellingen:
3.2.1 Het historisch materialisme is een sociale visie
Het individu streeft steeds naar zelfbehoud en zelfverwezenlijking. De mens doet alles eraan
om te blijven bestaan, om zijn ideeën te realiseren. Maar, het individu staat niet alleen in de
wereld. Het historisch-materialisme zet zich af van het idealisme en het individualisme.
Zelfbehoud is gegrondvest in arbeidsverhoudingen en in sociale constellaties.
3.2.2 Sociale verschillen leiden tot maatschappelijke verandering
18 Popper is een Oostenrijks-Brits filosoof die algemeen beschouwd word als één van de grootste wetenschapsfilosofen van de twintigste eeuw. 19 Dr. J. Waldram,(1990), Encyclopedie van de filosofie, Baarn, Tirion, pagina 112-113 20 Ten Katen, L., Bremmer, R., Warrink, E.,(2007), Encyclopedie van de filosofie, Van de Oudheid tot Vandaag, termen, begrippen, namen en stromingen, Amsterdam, Boom, pagina 244
De maatschappij is voortdurend in beweging. Niets staat stil, veranderingen zijn schering en
inslag. Deze beweging wordt veelal objectief waargenomen en wordt aangedreven door
sociale verschillen en zeker niet door een wetmatigheid of zoiets wat de Duitse filosoof Hegel
(1870-1931)21
een ‘universele geest’ noemt. Hiermee wordt dus bedoeld dat het niet een
hogere kracht is die aan de basis ligt van de vooruitgang en veranderingen in de maatschappij.
3.2.3 Natuurwetten aan de basis van de maatschappelijke verandering
De historische ontwikkeling is onderworpen aan objectieve wetten die je kunt vergelijken
met natuurwetten.
3.2.4 Het belang van een dialectische visie
De historische ontwikkeling wordt zinvol voor het heden omdat ze dialectisch
gereconstrueerd kan worden. Dialectiek duidt op het feit dat de op een bepaald ogenblik tot
stand gekomen werkelijkheid geanalyseerd moet worden zodat de mogelijkheidsvoorwaarden
voor verdere ontwikkelingen zichtbaar worden22
. We gaan dieper in op dit onderdeel omdat
een dialectische visie een grote invloed zal hebben op de geschiedenisvisie van Benjamin die
we ook dialectisch zullen noemen.
3.2.4.1 Het dialectisch materialisme als basis voor het historisch materialisme
Het dialectisch materialisme van Marx is gestoeld op enerzijds de dialectiek en het materiële
leven van de mens. Marx doelt hiermee op de arbeid door de mens verricht die de wereld
omvormt. Deze term is echter niet van Marx zelf, maar werd pas in 1891 gebruikt door
Plechanov (1856-1918)23
om de officiële leer van het communisme te duiden.
Het dialectisch materialisme ligt aan de basis van het historisch materialisme. 21 Georg Wilhelm Friedrich Hegel is een Duits Idealistisch filosoof uit de 18de-19de eeuw. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van het Duits Idealisme. 22 Prof. Van Driessche, R., Van Roy,R. (1992), Historisch overzicht van de wijsbegeerte en de ethiek, Tweede deel, de negentiende en de twintigste eeuw, Leuven, Apeldoorn,Garant,p.64 23 Plechanov is een Russisch revolutionair die beschouwd wordt al de vader van het Russische Marxisme.
3.2.4.2 Arbeid als drijvende kracht
De basisidee is dat de materie, het menselijk arbeidsproces, de geschiedenis voortstuwt. De
dialectische verhouding tussen mens en natuur is de arbeid. De mens gebruikt de natuur om in
zijn behoeften te voorzien. Bij de overgang van consumptie naar productie spreekt Marx over
het begin van de menselijke geschiedenis.
Marx stelt dus dat geschiedenis ontstaat wanneer de mens arbeid gaat verrichten. De
geschiedenis begint waar arbeiders bijvoorbeeld natuurlijke grondstoffen gaan verwerken om
aan een behoefte te voldoen.
Het arbeidsproces is de productiemiddelen en de productieverhoudingen tussen verschillende
klassen. Een klasse is op zich dan weer een groep mensen met een gemeenschappelijke
verhouding tot de productiemiddelen.
De geschiedenis begint bij het primitieve communisme, wat een louter hypothetische periode
is, de productie staat in teken van het voorzien in de basisbehoeften. Er bestaat geen privé-
eigendom. Dit noemt men de landbouwgemeenschappen.
Men spreekt over arbeid want men consumeert en men vormt de natuur om. De arbeid wordt
complexer wanneer men werktuigen vervaardigd, die op zich ook weer een evolutie
doormaken en complexer worden. Tegelijkertijd vindt er een onderscheid plaats binnen de
mens qua vermogen, namelijk geestelijk en fysiek. Hierdoor ontstaat er arbeidsverdeling. Wat
dan weer de mensen van elkaar gaat onderscheiden, wat op har beurt dan weer uitbuiting en
vervreemding met zich meebrengt.
De vervreemding van een arbeider bevindt zich op drie vlakken. Arbeid verliest zijn
menselijke kant en is enkel van nut als ruilwaarde. Het product van de arbeider is hem
vreemd. Het is niet iets dat voor hem van nut is, het heeft enkel een geldwaarde in het
kapitalistische systeem. De arbeider vervreemdt van zijn medewerkers want zij worden
concurrenten op de arbeidsmarkt. Ze werken voor een loon en niet meer ten dienste van
elkaar.
3.2.4.3 Menselijk onderscheid door uitbuiting
Klassenstrijd ontstaat uit deze uitbuiting en vervreemding. Marx doet de voorspelling dat er
overproductie zal ontstaan doordat er nood is aan de groei van het kapitaal. De markt zal dan
ineenstorten door een onevenwichtige verhouding tussen de daadwerkelijke behoefte van de
mensen en de effectieve productie van goederen. Er ontstaan economische crisissen die
voortbrengen dat er op een gegeven moment een kleine groep kapitalisten tegenover de grote
groep van arbeiders komen te staan. De spanning zal zich oplossen in de eindfase: de
klasseloze maatschappij24
.
3.2.5 Klassenloze maatschappij als uiteindelijk doel
Doordat de historische ontwikkeling zinvol wordt en we er inzicht kunnen in krijgen, kan er
ook naar gehandeld worden. Het historisch-materialisme stelt dat dit inzicht moet leiden tot
revolutionaire actie. Het uiteindelijke doel van de revolutionaire actie is een maatschappij
zonder verschillen, zonder klassen: de klasseloze maatschappij.
3.3 Besluit
Het historicisme gaat ervan uit dat geschiedenis lineair, logisch en wetmatig verloopt.
Het historische materialisme daarentegen stelt dat de mens leeft als individu samen met
andere mensen in een sociale wereld. Veranderingen in de maatschappij en in de sociale
wereld worden aangedreven door sociale verschillen en verschillen in arbeidsverhoudingen.
Doordat mensen allemaal verschillend zijn qua geestelijk en fysiek vermogen, verrichten ze
allemaal een verschillende arbeid, en voldoen ze in verschillende mate aan het voorzien in
hun behoeften.
Doordat er steeds verder gestreefd wordt naar het bevredigen van de behoeften en het
produceren van goederen wordt de arbeider uitgebuit en vervreemd hij van de arbeid die hij
verricht. Voor Marx is de enige oplossing de opheffing van de klassen; met name een
klassenloze maatschappij.
24 Ibid,pagina.65-67
Een belangrijk element in de visie het historisch-materialisme is de aanwezigheid van een
dialectiek. De werkelijkheid, en daarbij ook het verleden dient geanalyseerd te worden zodat
de mogelijkheden voor huidige en toekomstige ontwikkelingen duidelijk zouden worden.
Het historisch-materialisme zet zich dus af tegen het historicisme dat ervan uitgaat dat de
geschiedenis, en zeker haar culturele verschijnselen, unieke en op zich staande gebeurtenissen
zijn. Het historicisme plaatst historische gebeurtenissen en objecten ver in het verleden. Elke
poging om de geschiedenis te ontwarren, om er inzicht in te krijgen wordt vermeden.
Door de dialectiek van het historisch-materialisme worden gebeurtenissen uit het verleden
opnieuw naar voor gehaald om zo huidige en toekomstige gebeurtenissen te bepalen en
verklaren. Zoals in dit werk duidelijk zal worden zal deze visie een belangrijke invloed
hebben op Benjamin. De geschiedenistheorie van Benjamin is namelijk ook dialectisch. In
zijn geschiedenisstellingen weerlegt hij het historicisme dat nauwelijks achterom kijk. Hij
streeft, net zoals het historisch-materialisme, naar een visie waarin het verleden geïnjecteerd
wordt in het verleden om dit heden zo beter te vatten, en om aanspraken uit het verleden te
verlossen.25
25 De volledige uiteenzetting vindt u in hoofdstuk negen
4. Het Passagen-Werk: structuur en opbouw Even resumeren, wat hebben we tot nu toe gedaan? In de biografie werd aangehaald dat een
heel aantal gebeurtenissen, dit zowel op persoonlijk, politiek als maatschappelijk vlak, een
belangrijke invloed gehad hebben op de denkwijze van Walter Benjamin. Hoe die invloed
zich manifesteert komt later in dit werk aan bod. Daarna werden twee geschiedenisvisies kort
uiteengezet omdat ze belangrijk zijn om dit werk goed te vatten. Benjamin zal er namelijk
naar verwijzen en kritiek leveren op die visies.
In deel vier van deze scriptie ga ik dieper in op de manier waarop het werk van Benjamin
opgevat kan worden. Het is zo dat zijn oeuvre moeilijk te typeren is. Vooral zijn Passagen-
Werk is heel erg moeilijk de doorgronden.
Ik vind het noodzakelijk om weer te geven hoe het Passagen-Werk qua structuur in elkaar
steekt. De structuur van dit werk is namelijk typerend voor het werken van Walter Benjamin.
U zult merken dat het moeilijk is om Benjamin te categoriseren. Hij is niet echt een schrijver,
maar eerder een verzamelaar van fragmenten en citaten die hij voorziet van commentaar.
Maar hierover bestaat ook discussie.
Om aan te tonen hoe moeilijk het is om het werk van Walter Benjamin te typeren wens ik in
dit onderdeel dan ook de discussie weer te geven die Hilde Heynen en de Weerd voeren in
verband met de structuur van het Passagen-Werk. Is er sprake van een constructie, of niet?
4.1 Een geschiedenis van schrijven en schrappen
Eind de jaren twintig krijgt Benjamin de idee om een studie te maken naar de wortels van de
twintigste-eeuwse cultuur in het Parijs van de negentiende eeuw.26
Hij doet dit zijn
‘onderdeel’ ‘Paris die Hauptstadt des 19. Jahrhunderts’ ofwel ‘Parijs, hoofdstad van de
negentiende eeuw’. Hij beoogt een verzameling van verschillende fragmenten samen te
brengen.
26 http://nl.wikipedia.org/wiki/Walter_Benjamin
Ter voorbereiding van het Passagen-Werk gaat Benjamin een enorme hoeveelheid aan citaten
bewaren. Bij alle citaten schrijft hij aantekeningen. Al gauw mondt dit uit in een
onoverzichtelijk en overwoekerd kluwen. Benjamin probeert nog enige orde aan te brengen
door de verschillende citaten onder te brengen in een archiveringsmap. Hij maakt een
onderdeling in convoluten27
zoals Verveling, Mode en Stof. Ondanks de vele pogingen slaagt
Benjamin er niet in om orde te scheppen.
Hij blijft integendeel steeds meer citaten verzamelen en het aantal aantekeningen is stilaan
niet meer te overzien. In de Bibliothèque Nationale werd na de oorlog een pak van ongeveer
negenhonderd pagina’s aangetroffen. Het waren uittreksels van tijdgenoten van Benjamin met
opnieuw telkens aantekeningen.
In 1982 werd dit alles verzameld en uitgebracht door Tiedemann onder de titel Passagen-
Werk. Later werd dit werk vertaald en uitgegeven als ‘Arcades Project’.
We kunnen het Passagen-Werk beschouwen als een geschiedenis van schrijven en schrappen,
starten en opnieuw beginnen. Het is een compleet incompleet boek. Het is een boek dat
eigenlijk ook niet geschreven is door Benjamin. Het zijn citaten met commentaren.
Tiedemann vergelijkt het met de bouwmaterialen van een huis die bijeengehouden zouden
worden door de gedachten van Benjamin.
Dit vind ik een goede omschrijving van wat het Passagen-Werk is. Wanneer je het werkt
doorneemt lijkt het niet als een geheel, wat het een enorm moeilijk werk maakt. Wat je wel
krijgt is een schat aan prikkelende citaten en aan bondige commentaren. Maar, is het
Passagen-Werk alleen maar een aaneenschakeling van citaten met commentaar? Dit verdient
enig onderzoek.
4.2 Hilde Heynen versus de Weerd: Drie grote bezwaren
In het boek ‘ Een constructie van Walter Benjamins Passagen-Werk’ probeert Henk de Weerd
een constructie weer te geven van Benjamins Passagen-werk.
27 Het woord convoluten komt van het Duitse woord Konvolut wat map of bundel betekent.
Hilde Heynen formuleert in een essay dat verscheen in het boek ‘Benjamin journaal 3, een
kritiek op deze poging.
Heynen is het niet eens met de idee dat Benjamin alleen maar citaten weergeeft en die
voorziet van commentaar.
Heynen meent dat de Weerd weldegelijk een werkstuk aflevert dat heel veel arbeid heeft
gekost. Ze zegt ook dat de auteur van ‘Een constructie van Walter Benjamin Passagen-Werk’
betrokken is bij het werk. De titel is volgens Heynen goed gekozen. De Weerd geeft
inderdaad een constructie omdat een re-constructie zo goed als onmogelijk is. Er heeft
namelijk nooit een origineel bestaan.
De Weerd stelt dat zijn constructie orde schept in de verzameling van fragmenten die
Benjamin weergeeft. Hij zegt ook dat hij met zijn werk dichter aanleunt bij de idee van
Benjamin in zijn Passagen-Werk, dan dat Tiedemann dat doet.
Hilde Heynen meent dat de Weerd zichzelf hier teveel eer aandoet. Ze poneert drie grote
bezwaren tegen de constructie van de Weerd.
4.2.1 Kritiek van Heynen op constructie de Weerd
4.2.1.1 Eerste bezwaar: Benjamin gaat verder dan enkel citeren en becommentariëren.
Ten eerste meent Heynen dat de Weerd ten onrechte ervan uitgaat dat Benjamin de intentie
had om alleen maar een montage van citaten te geven. Ze begrijpt wel hoe de Weerd tot dit
idee komt. De Weerd baseert zich volgens Heynen op uitlatingen van Adorno over het werk
van Benjamin, en op enkele zinnen in het oeuvre van Benjamin.
Maar, Heynen stelt dat er geen enkele vaststelbaar argument is om aan te tonen dat Benjamin
een montage van citaten voor ogen had. Benjamin zelf heeft zich nooit ondubbelzinnig
hierover uitgelaten. Heynen is het dus eens Tiedemann, wanneer die inderdaad zegt dat
Benjamin meer doet dan alleen het becommentariëren van citaten.
4.2.1.2 Tweede bezwaar: Kritiek op opbouw betoog de Weerd
Het tweede bezwaar van Hilde Heynen tegenover de constructie van de Weerd heeft
betrekking op de opbouw van zijn betoog. Ze zegt dat de Weerd in zijn inleiding schrijft dat
Benjamin alleen de intentie had om citaten te voorzien van commentaar. Heynen vraagt zich
dan ook af hoe het komt dat in het vervolg van het werk van de Weerd, dit niet verduidelijkt
en aangetoond wordt. Ze geeft het voorbeeld van het gebrek aan aandacht dat volgens haar
geschonken wordt aan het werk ‘Einbahnstrasse’ (1918-1933) van Benjamin. In dit werk is
volgens Heynen de problematiek van de constructie aanwezig, maar de Weerd verwijst er niet
naar. Heynen is heel kritisch tegenover de Weerd. Ze zegt dat hij enerzijds veel te moeilijke
opstellen schrijft met soms ellenlange citaten, waardoor hij veel te dicht bij het werk van
Benjamin blijft, en anderzijds gaat hij zoveel afstand nemen dat je jezelf als lezer de vraag
kunt stellen of de Weerd het nog wel over Benjamin heeft.
4.2.1.3 Derde bezwaar: constructie: maken van een puzzel?
Het derde bezwaar is volgens Heynen zelf het belangrijkste. Ze zegt dat er sprake is van een
misvatting van het begrip ‘construeren’. De Weerd gaat volgens haar uit van de al te simpele
gedachte dat construeren iets zou zijn zoals het maken van een puzzel. Wanneer je de juiste
afbeeldingen bij elkaar legt en in elkaar klikt ben je zogezegd aan het construeren.
Maar, het is helemaal niet zo eenvoudig volgens Heynen. Je kunt niet zomaar gaan
construeren en schrijven met een gedachte voor ogen. Het is moeilijk om te weten waar je zult
uitkomen. Ze zegt dat Benjamin heel wellicht ook niet wist wat zijn uiteindelijke bedoeling
was. Volgens haar verloopt het Passagen-Werk parallel met de gevonden citaten. Het is dan
ook goed mogelijk dat het Passagen-Werk er helemaal anders uitgezien zou hebben moest
Benjamin langer geleefd hebben.
4.2.2 Kritiek op kritiek: De Weerd in de tegenaanval
Wat was dan volgens Heynen wel de bedoeling van Benjamin? Ze zegt dat Benjamin ervan
overtuigd was dat de betekenis van een citaat niet samenvalt met de visie en de bedoelingen
van de auteur. De inzet van het Passagen-Werk is volgens haar nieuwe en adequate
betekenissen onthullen van reeds bestaande citaten. Dit door de citaten in nieuwe constellaties
samen te brengen. Het is dus niet dat wat de Weerd zegt. De Weerd gaat er dus volgens
Heynen ten onrechte van uit dat citaten een objectieve betekenis zouden hebben. 28
Henk de Weerd verzet zich tegen de kritiek die Heynen geeft in de recensie van zijn werk.
Hij zegt dat in de recensie en de denkwijze van Heynen twee grote fouten schuilen.
Hij weerlegt de stelling dat hij volgens Heynen teveel aansluit en overstemming zou vertonen
met het originele werk.29
De Weerd zelf zegt dat hij een originele benadering geeft van het
werk van Benjamin. Hij vertrekt niet traditioneel vanuit de geschiedkundige stellingen van
Benjamin, maar vanuit zijn metafysica. Hij onderzoekt namelijk wat Benjamin verstaat onder
het begrip ‘waarheid’, en van daaruit gaat hij het Passagen-Werk toelichten en construeren.
Ten tweede meent de Weerd dat Heynen het verschil tussen construeren en reconstrueren niet
goed begrijpt. Heynen had het construeren van de Weerd vergeleken met het maken van een
puzzel. Door stukjes te leggen kom je tot een gegeven afbeelding, zoals die op voorhand op
de doos van de puzzel staat. Maar, de Weerd zegt dat dit helemaal fout is. Hij ijvert dat hij
niet uitgaat van een gegeven afbeelding. Net daarom is er constructie en kan er geen
reconstructie zijn.
Wat de Weerd volgens zichzelf doet is een constructie aanbrengen in het materiaal dat reeds
voorhanden is. En wat Benjamin eventueel had kunnen verzamelen indien hij langer had
geleefd doet er niet toe. Het is niet omdat je volgens Heynen het werk van Benjamin niet kunt
reconstrueren, dat je het niet kunt construeren.30
4.3 Besluit
Ik vond het noodzakelijk om in onderdeel vier van dit werk weer te geven omdat het heel
moeilijk is om te zeggen wat Benjamin juist was. Was hij een historicus, een criticus, een
filosoof, een schrijver? Dit laatste volgens mij zeker niet in de strikt zin van het woord.
Daarvoor werkt hij te chaotisch en te onoverzichtelijk. Hij benadert zijn werk niet rechtstreeks
28 De Weerd, H., Heynen, H.(1995) Benjamin journaal 3, een Konstruktie van Walter Benjamins Passagen-Werk, Groningen, Historische uitgeverij, p. 124-125 29 Als voorbeeld hiervan geeft Heynen de ellenlange citaten die de Weerd zou gebruiken 30 De Weerd, H., Heynen, H. o.c. p. 128-129
maar steeds vanuit een schuine hoek, met name het commentaar leveren op tijdgenoten en
bestaande citaten. Maar wat is hij dan wel? Hannah Arendt 31
verwoordt het volgens mij heel
mooi:
‘Hij was een van de niet-rubriceerbare mensen (…) wier werk noch onder bestaande
indelingen, noch een nieuw genre voortbreng
Het is niet de bedoeling van deze scriptie om besluitend weer te geven wat Benjamin al dan
niet is. Ik heb enkel willen aantonen hoe het werk van Benjamin in elkaar steekt. Ik heb ook
willen aangeven dat het de manier van werken van vat is voor heel veel discussie. Dit maakt
het juist zo interessant.32
31 Hannah Arendt is een Joods-Duitse-Amerikaanse filosofe die zich bezig hield met politieke vraagstukken. Ze dacht vooral na over vragen in verband met totalitaire regimes. 32 De Weerd, H., Heynen, H. o.c. p. 124-129
5. Socioculturele ontwikkelingen in de 19de eeuw
Benjamin leefde en werkte tijdens de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw.
Dit was een periode die gekenmerkt werd door grote veranderingen. Er vonden
omwentelingen plaats op verschillende gebieden. Het was zowel op sociaal, economisch,
cultureel, al politiek vlak een woelige periode.
In de biografie werd beschreven dat kennis van de levenswandel van Benjamin nodig is om
zijn denkwijzen en zijn verschillende werken, als we al van ‘werken’ kunnen spreken,
wellicht is commentaren een beter gekozen oord, te vatten.
Maar, om de hoofddoelstelling van dit werk, namelijk de geschiedenisvisie en de rol die mode
daarin speelt volgens Benjamin te begrijpen, moet de vernieuwde maatschappij van de
negentiende eeuw uitgelegd worden. Zoals later in deze scriptie duidelijk zal worden wenst
Benjamin namelijk een geschiedenistheorie te ontwikkelingen doordat hij de noodzaak voelt
om een antwoord te bieden op een nieuwe realiteit.33
Benjamin beschrijft deze ‘nieuwe tijd’ in een onderdeel van het Passagen-Werk: ‘Paris die
Hauptstadt des 19. Jahrhunderts’ of in het Nederlands ‘Parijs, hoofdstad van de negentiende
eeuw.’
5.1 Parijs als symbool voor een vernieuwde werkelijkheid
Het ‘vernieuwde’ leven van de negentiende eeuw kan het best beschreven worden door te
verwijzen naar een onderdeel van het grote, onafgewerkte en chaotische Passagen-werk van
Benjamin, met name, ‘Parijs, hoofdstad van de negentiende eeuw’.
Benjamin gaat zijn aandacht richten op het Parijs van Baudelaire34
33 Met deze nieuwe realiteit wordt de moderniteit, het kapitalisme, de technologische vernieuwingen en het het gevaar van het fascisme bedoeld.
(1821-1867) , waar het
kapitalisme volop was ingetreden. Het was dit Parijs dat voor Benjamin het decor vormde
waarin de bourgeoisie tot vervoering gebracht werd. De roes die Parijs met zich meebracht
34 De invloed die Baudelaire gehad heeft op Benjamin komt in dit werk nog uitvoerig aan bod.
was voor Benjamin het duidelijkste voorbeeld van hoe de nieuwe tijd betoverend werkte op
de massa.
5.2 Waarom is Parijs de hoofdstad van de nieuwe werkelijkheid?
Wanneer we stellen dat het negentiende-eeuwse Parijs beschouwd kan worden als het
symbool van vooruitgang en ontwikkeling in de negentiende eeuw, moeten we natuurlijk
verduidelijken waarom dit zo is. Vandaar de vraag: Waarom ziet Benjamin Parijs als de
hoofdstad van de nieuwe werkelijkheid, als het symbool van de moderniteit? Het antwoord
vindt u in de onderstaande pagina’s.
5.2.1 De passages als symbool voor de moderniteit
Er werd reeds gezegd dat Benjamin de veelvuldigheid van veelal onafgewerkte teksten die
een onsamenhangend geheel vormden het Passagen-Werk noemde. De keuze voor deze naam
is niet zomaar gekozen. Passagen is een heel belangrijke term in het werk van Benjamin. De
Passagen vormen dan ook een centraal thema in het Passagen-Werk van Benjamin. Die
passagen in Parijs zijn volgens Benjamin een voorbeeld van vooruitgang en de nieuwe
moderniteit.35
5.2.1.1 Passages als ijzerconstructies
Passages zijn de eerste toepassingen van ijzerconstructies. Het grootste deel van die passages
is opgebouwd tussen 1820 en 1840, in de piekperiode van het denken van Benjamin. We
kunnen zeggen dat er drie grote redenen zijn waarom de constructie ervan mogelijk was.
Ten eerste was er de bloei van de textielindustrie. Daardoor ontstaan modewinkels. Het zijn
die winkels die niet gaan inkopen als er een vraag is van een klant, maar die constant een
35 Boomkens, R., van der Brug, I., Geldof, K, van Gerwen, W., Groeneweg, T., Heynen, H. Koopman, P., Laermans, R. van Nieuwstadt, M.,(1999), Benjamin journaal 2, Groningen, Historische uitgeverij, pagina 6
grote hoeveelheid goederen in voorraad hebben. Zij zijn als het ware de voorlopers van de
warenhuizen.
Het is in de passages dat de modewinkels zich gingen vestigen. De passages zijn de centra
voor de handel in luxe-artikelen. De passages zelf zijn ook heel luxueus. Ze zijn met glas
overdekt, ze bestaan uit marmeren pilaren en er is gasverlichting. Rond de passages gaan zich
dan ook steeds meer winkels vestigen waardoor als het ware kleine stadjes ontstaan.36
5.2.1.2 Passages als Phalanstère
De tweede reden waarom de passages ontstaan zijn is de opkomst van de metaalindustrie.
Steeds meer architecten zagen de functionaliteit van ijzer in en gingen het dan ook als
bouwmateriaal gebruiken. Het principe van constructie gaat steeds meer op de voorgrond
treden qua architectuur. De eerste ingenieurs gaan zich vestigen. Het nieuwe materiaal ijzer
wordt gebruikt voor alle bouwwerken waar er passages of doorgangen moeten zijn.37
In het Parijs van de negentiende eeuw komen zo steeds meer en meer arcades38. Er ontstaat
als het ware een arcadenstad, wat Benjamin als ‘phalanstère’ aanduidt. Die idee van de
phalanstère komt van de Franse sociaal utopist Fourier (1772-1837).39
Een phalanstère kun je
zien als een volkspaleis dat bestaat uit drie verdiepingen en dat met grote architectonische
zorg gebouwd werd.
In het phalanstère bevindt zich een groot middenvlak met een middengebouw. In dit gebouw
was ruimte voor eetzalen, studiezalen, een bibliotheek, etc.
Er waren heel veel kamertjes voor individueel gebruik maar ook een heel aantal
gemeenschappelijke plaatsen. In de gemeenschappelijke plaatsen werd men ingedeeld per
leeftijdsgroep. Het was de bedoeling dat er zo weinig mogelijk groepen door elkaar liepen.40
Benjamin gaat zich keren tegen dit idee van Fourrier. Hij zet zich af tegen een leven zoals
zich dat in de phalanstère zou afspelen. Een leven dat zich dus niet rond het huis afspeelt maar
37 Van Heemst, J., Van der Burg, I.,(1992) Kleine filosofie van het flaneren, passages, Parijs, Baudelaire, Amsterdam, Sua, pagina 14 38 Vandaar dat het Passagen-Werk in in het engels de titel Arcades Project meekreeg. 39 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 14 40 http://www.digischool.nl/ckv2/ckv3/utopia/fourier/sociaalutopisten.htm
in grote zalen. Mensen zouden er alleen in leeftijdsgroepen samenkomen wanneer dit op
voorhand geregeld werd door makelaars. Op die manier wil Fourrier een sociëtaire staat.
Fourrier gaat de passages die oorspronkelijk als commerciële doeleinden bedoeld waren
anders gaan gebruiken. Hij richt de passages in als woonhuizen. Op een dergelijke manier
wordt de massa niet alleen bepaald door de nieuwe moderniteit en het kapitalisme in de stad,
maar ook nog eens in zijn eigen woonplaats en gezin. De phalanstère wordt een passagestad.
Dit stadsbeeld van Fourrier was voor vele Parijzenaars tot in de tweede helft van de
negentiende eeuw een heel aantrekkelijk beeld. Het was als het ware een droom. Een
dergelijke passagestad kreeg een fantasmagorisch41 karakter. Het individu gaat ook op in de
roes van de massa maar vergeet daarbij zichzelf. De individuele ontplooiing wordt gestopt
door het drogbeeld van de stad42
.
5.2.1.3 Wereldtentoonstellingen als massavermaak
Een ander verschijnsel in Parijs dat voor Benjamin duidelijk weergeeft waarom die stad het
symbool van de moderniteit is, is het fenomeen van de wereldtentoonstellingen.
Hippolyte Taine (1828-1893), een Frans filosoof en historicus43
zegt in 1855 dat:
‘De wereldtentoonstellingen de pelgrimsoorden zijn van de waar als fetish (…) Europa is
in beweging gekomen om koopwaar te zien.’44
De wereldtentoonstellingen zijn gegroeid uit de nationale industrietentoonstellingen die als
doel hadden de massa te vermaken. De eerste ervan vond plaats in 1798 op het Champs de
Mars.
Het zijn ook de arbeiders die de eerste klanten zullen zijn.
41 In hoofdstuk negen wordt duidelijk dat fantasmagorie een centraal begrip is in de visie van Benjamin. Hij gebruikt het begrijp om het vals gevoel van geluk aan te duiden van de stadsmens temidden van de vooruitgang en het kapitalisme. 42 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 16 43 http://fr.wikipedia.org/wiki/Hippolyte_Taine 44 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 17
5.2.1.3.1 Benjamin volgt Marx: verlies van de waarde ‘an sich’
Benjamin ziet de wereldtentoonstellingen als een middel dat gebruikt wordt om goederen en
waren te verhandelen. De producten hebben enkel nog een ruilwaarde.
Hierin bemerken we dus duidelijk de invloed van Marx op Benjamin. In onderdeel 3 werd
beschreven hoe ook volgens Marx goederen geen waarde op zich meer hebben, maar enkel
nog van belang zijn omdat ze geruild kunnen worden. Het inruilen van het goed is dan ook
geen enkel probleem voor de consument. Waarom zou er getreurd worden om het verlies van
het goed als het toch geen waarde ‘an sich’ meer heeft.
Waren worden niet meer aangekocht omdat ze handig of bruikbaar zijn, maar omdat ze zelf
een waarde bezitten. Benjamin meent dat het zo erg wordt dat het aankopen van de goederen
door de massa, door de arbeider ertoe leidt dat die massa zichzelf gaat identificeren met de
producten. Denken we bijvoorbeeld maar aan de bordjes die soms bij de uitstalkraampjes
staan met daarop de tekst: ’verboden de goederen aan te raken’.
Deze tekst wijst er toch duidelijk op dat de producten niet meer dienen om gebruikt te
worden, maar dat ze enkel gezien worden als een bezit, een bezit met waarde.45
Mensen
willen ze heel even aanraken om te voelen hoe het zou zijn om die waren te bezitten.
De massa gaat ook steeds meer dromen van meer bezit van waren. Opnieuw zien we een
gelijkenis met de visie van Marx. Er wordt gedroomd van bezit van waren. Er wordt gestreefd
naar bezit van goederen. Wie veel goederen bezit is een vooraanstaand persoon. Zo leidt de
drang naar bezit en het bevredigen van behoeften tot het ontstaan van verschillende klassen.46
Het onophoudelijk samengaan van mensenstromen en koopwaren is voor Benjamin het
kenmerk bij uitstek van de urbane modernisering waar het Parijs van de negentiende eeuw
model voor stond. Koopwaren en kopers gaan als het ware versmelten tot één geheel. Er is
alleen nog sprake van een spectaculaire ruimte.47
45 Boomkens, R., van der Brug, I., Geldof, K, van Gerwen, W., Groeneweg, T., Heynen, H. Koopman, P., Laermans, R. van Nieuwstadt, M, , pagina 7 46 Ibid 47 Laermans, R. (1999) Artikel uit Tijdschrift Streven, jaargang 66, nummer 7, Parijs als zinnebeeld van de moderniteit, Walter Benjamin flaneert door Parijs, Antwerpen, Koenot, pagina 915
5.3 Besluit
De overgang van de negentiende tot de twintigste ging gepaard met een enorme vooruitgang.
Nieuwe materialen ontstaan en koopwaar wordt steeds belangrijker. Het ongebreidelde
kapitalisme doet zijn intrede. In Parijs uit zich dit door het ontstaan van winkelpassages,
wereldtentoonstellingen en de nationale industrietentoonstellingen. Deze zorgen ervoor dat
de mens in massa op zoek gaat naar het bezit van producten. Benjamin spreekt van een
fantasmagorie. Hij bedoelt hiermee dat de massa in een droom leeft. De mens gaat zich steeds
meer laten verstrooien door de vermaakindustrie. De individuele mens gaat hierbij op in de
massa. Hij wordt als het ware onderworpen aan de nieuwe industrie.48
Marx zei dat geschiedenis begint waar arbeid ontstaat doordat de natuur bewerkt wordt om
aan behoeften te voldoen. Ik meen dat Benjamin hiermee akkoord gaat. Door de vernieuwde
tijd, door de steeds toenemende modernisering ontstaat een nieuwe periode, die zich
onderscheidt van de eerdere. Het is deze ‘nieuwe geschiedenis’, de modernisering die
Benjamin gaat aanklagen.
48 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 17
6. Benjamins flaneur
We weten nu dat nieuwe materialen, passages en goederen in massa hun intrede deden in de
grote steden. Benjamin beschrijft Parijs als voorbeeld van een stad die tijdens de
eeuwovergang een symbool wordt van de moderniteit.
We weten ook dat de men die als individu opgeslorpt wordt door de massa, zich beweegt in
deze stad. Om nog duidelijker te maken hoe de moderniteit zijn intrede deed, hoe dit
Benjamin bepaalt, en hoe dit ertoe leidt dat hij die moderniteit zal bekritiseren, geef ik in deel
6 weer hoe Benjamin de mens temidden de massa in de moderne stad ziet. Benjamin geeft
zelf een naam aan deze nieuwe stadsmens: de flaneur.
In dit onderdeel wordt de aanzet gegeven van hoe Benjamin de flaneur ziet. Belangrijk is dat
dit slechts een aanzet is. De verdere uiteenzetting van Benjamins flaneur gebeurt in de
onderdelen 7.3 en 8. Het is in deze onderdelen dat de uiteenzetting over Benjamins flaneur
zijn volledigheid bereikt.
Ik heb ervoor gekozen om deze uiteenzetting in verschillende delen te doen. Deel 6 sluit nu
eenmaal aan bij de vernieuwde moderniteit. In deel 7 geef ik dan de invloed weer die Charles
Baudelaire gehad heeft op Benjamin. Ook Baudelaire heeft het namelijk over moderniteit en
de flaneur.
6.1 Fantasmagorische zinsbegoocheling
In de jaren dertig van de twintigste eeuw maakt Benjamin een uitgebreide studie van de
flaneur tussen de arcaden of de passages.
De flaneur is voor Benjamin een persoon wiens:
‘levenswijze de troosteloosheid van de toekomstige bewoners van onze metropolen
verbergt achter een weldadige zinsbegoocheling’49
49 Ibid., pagina 21
Benjamin doelt hiermee op zijn overtuiging dat de droom die de Parijzenaar heeft in de
negentiende eeuw heel dikwijls niet leidt tot ontplooiing van het individu. Wanneer je als
individu zodanig meegaat in de vernieuwingsgedachte en in de aantrekking van de koopwaar,
ga je op in de massa en dreig je jezelf te vergeten of te verwaarlozen.
Benjamin ziet in de passages een poging om de wandelende en slenterende mens te verleiden
tot de koopwarenindustrie. De voetgangerscultuur wordt omgevormd tot een economisch uit
te buiten fenomeen.
Ik kan begrijpen hoe Benjamin tot deze gedachte komt. Hoeveel mensen gaan bijvoorbeeld
tijdens het weekend eens gezellig gaan ‘wandelen’ in Gent, Brugge, Antwerpen of een andere
stad. De lokroep van de ijzeren winkelcentra is enorm. Ze vertrekken eigenlijk niet met de
bedoeling om iets te kopen. Het is dus niet zo dat een gezin naar Gent gaat met de specifieke
bedoeling om iets aan te schaffen. Men wil er gewoon een namiddagje uit.
Maar, eens men in de straten wandelt, en dan zeker in de winkelstraat, het koopwarencentrum,
wordt men al gauw verleid om toch bepaalde zaken die men eigenlijk niet nodig heeft, aan te
schaffen. Men ziet bijvoorbeeld hoe een groep mensen samentroept rond een kraampje van
een marktkramer. Onmiddellijk is men nieuwsgierig en wordt men aangetrokken door de
massa die goedkeurend naar de koopwaar staat te kijken. Er wordt niet noodzakelijk
overgegaan tot consumptie, maar de verleiding en de lokroep is er wel.
De voetgangers die gezellig aan het wandelen zijn worden gelokt door een openbare ruimte
die er visueel dikwijls heel aantrekkelijk uitziet. De ruimte werd ingericht met behulp van de
nieuwste materialen en technieken, bijvoorbeeld ijzeren passages.
Daar gaan ze zaken kopen zonder dat ze die zaken eigenlijk nodig hebben.50
Benjamin stelt dat niet enkel de arbeiders en de massa zich overgeven aan de markt. Ook de
intelligentsia doet dit. Men denkt gewoon wat rond te kijken in de winkelgalerijen maar
eigenlijk geeft men er zich ook aan over. Men moet de koopwaar aanschouwen, wat niet wil
zeggen dat de flaneur meteen overgaat tot aankoop ervan. Hierover later meer.
50 Ravagedigitaal.org , (2002), De ontregelende wandelaar http://www.ravagedigitaal.org/2001_2002/0204a6.htm
De flaneur gaat de markt om die te verkennen, om eens te kijken wat er zo allemaal
voorhanden is. Op die manier leert hij de markt kennen. Maar, de flaneur gaat zo ook de
massa onderzoeken. En wat blijkt, de individuele mens gaat op in de massa. In het boek ‘
Kleine filosofie van het flaneren’ wordt het zo gezegd:
‘ Het individu, dat zo in zijn meervoudigheid wordt voorgesteld als steeds dezelfde, getuigt
van de angst van de stedeling dat hij zelfs met zijn meeste excentrieke eigenaardigheden de
magische cirkel van het type niet mee kan doorbreken.’51
Ik vind dit persoonlijk heel mooi gezegd. De nieuwe moderniteit heeft iedereen in zijn greep.
Elk individu ondergaat dit. Maar, het is moeilijk om je als individu nog te ontplooien. Je gaat
zo op in de massa, zonder dat je het beseft.
6.2 Vervreemding van de koopwaar
Benjamin verwijst met zijn beeld van de flaneur naar de theorie van Marx die reeds
beschreven werd in onderdeel drie van dit werk. De mens vervreemdt van het product van zijn
arbeid. In een fabriek staan verschillende mensen in voor de productie van een product. Elk
individu is verantwoordelijk voor de afwerking van een klein onderdeel in het geheel. Er
worden specialisten ontwikkeld wat betreft dit kleine onderdeel, maar het geheel gaat aan die
specialisten voorbij.
Doordat dezelfde handeling honderden malen per dag herhaald wordt, worden robotten
gekweekt die vervreemden van mensen en omgeving en in een vorm van isolement
terechtkomen. De specialisten raken verveeld en zoeken verstrooiing. De stad wordt voor hen
een enorme aantrekking waarvan ze denken dat ze een uitweg kan bieden voor hun verveling
en eenzaamheid. De stad biedt een droombeeld, een fantasmagorie, die ze als het ware ook
zelf creëren. Ze geven zich volledig over aan deze droom, de lokroep van de stad.
Maar, dit alles vormt een fantasmagorie. Het is eigenlijk een vals droombeeld dat door de
arbeider, die zich dus verveelt, in stand gehouden wordt.
51 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 22
6.2.3 Besluit
Wat Benjamin bedoelt met zijn beeld van de flaneur is het aantonen van de aanwezigheid in
de moderne samenleving van de eenzame vervreemde mens die ronddoolt in de stad en zich
‘vergaapt’ aan het spel van kopen en verkopen. De arbeider gaat steeds op zoek naar nieuwe
prikkels. Hij zorgt ervoor dat de drang naar het nieuwe in stand gehouden wordt.
De flaneur kan enkel standhouden in de massa. Hij gaat er volledig in op. Maar die massa is
zodanig groot dat iedereen elkaar voorbij loopt. Er ontstaan geen sociale relaties. Iedereen
vormt zijn eigen eilandje in een groot pak.
Benjamin wil hiermee dus zeggen dat de rol van de flaneur beperkt blijft tot verkennen. Hij
blijft een observator.
7. Invloed op Benjamin: Charles Baudelaire52
Ik heb ervoor geopteerd om nu een stukje uit te wijden over Charles Baudelaire (1821-1867).
De plaats van dit onderdeel is misschien raar gekozen, maar ik vind dat het aansluit bij de
uiteenzetting over Parijs als de hoofdstad van de negentiende eeuw.
Baudelaire is een persoon die een grote invloed heeft gehad op het denken van Walter
Benjamin. Dit is ook zeker het geval wat betreft onderwerpen als schoonheid en mode. In dit
onderdeel wordt verklaard wat Baudelaire verstaat onder schoonheid. Er wordt ook uitgelegd
waarom Guys volgens Baudelaire als een ware kunstenaar gezien kan worden. Verder wordt
aangetoond wat Baudelaire verstaat onder moderniteit. Het gedicht ‘A une passante’ wordt
hiervoor als voorbeeld gebruikt.
Benjamin is altijd gefascineerd geweest door Baudelaire. Hij hield vele citaten van Baudelaire
bij en schreef er commentaren bij. De interesse van Benjamin in het werk van Baudelaire
eindigde in een werk van Benjamin over Baudelaire: ‘Über einige Motive bei Baudelaire’.
In dit onderdeel worden dan ook gelijkenissen en verschillen tussen Benjamin en Baudelaire
aangetoond wat betreft schoonheid, kunst en de moderniteit.
7.1 Baudelaire over schoonheid: het eeuwige en contextuele
7.1.1 Schoonheid: eeuwigheid en context
Baudelaire is van mening dat schoonheid niet enkel gedefinieerd kan worden door te
verwijzen naar de Klassieke werken. In zijn essay ‘Le peintre de la vie moderne’ ofwel ‘De
schilder van het moderne leven’ geeft hij het voorbeeld van een museumbezoek om te
omschrijven wat schoonheid volgens hem is. Diegenen die bijvoorbeeld in het Louvre alleen
maar de Klassieke werken aandacht geven en aan de rest voorbijlopen, kunnen onmogelijk
zeggen dat ze het museum kennen.
52 Baudelaire was een negentiende-eeuwse Franse schilder, schrijver, dichter en Kunstcriticus.
Baudelaire wil hier zeker niet mee zeggen dat het verleden geen waarde heeft, integendeel.
Het verleden is interessant omdat kunstenaars er schoonheid hebben aan onttrokken. Maar het
verleden is ook nuttig omwille van de historische waarde.
Later in dit werk gaat duidelijk worden dat dit overeenkomt met de visie van Benjamin wat
betreft geschiedenis. Ook hij benadrukt heel erg het historisch belang en de nood om er
hedendaagse waarde aan te onttrekken. Dit is meteen een eerste raakpunt tussen Baudelaire en
Benjamin.
In ‘Le peintre de la vie moderne’ poogt Baudelaire een rationele en historische definitie van
schoonheid te geven. Schoonheid is zeker niet iets absoluut en eenmalig. Schoonheid bestaat
voor Baudelaire uit twee essentiële onderdelen: namelijk een eeuwig en onveranderlijk
moment, en een context-gebonden element.
De eeuwige schoonheid is heel moeilijk uit te drukken in een hoeveelheid. De contextuele
schoonheid kan bepaald worden door mode, door moraal en hartstocht van het ogenblik.
Voor Baudelaire is het context-gebonden onderdeel van schoonheid heel belangrijk. Hij
verwoordt het als volgt:
‘zonder dit tweede element (context), dat zoiets is als het vermakelijke, prikkelende
eetlustopwekkende glazuur van het goddelijke gebak, zou het eerste onverteerbaar zijn (…)53
Baudelaire meent dus dat geen enkel voorwerp dat schoonheid bezit niet uit deze twee
bovenstaande elementen bestaat. Die tweeledigheid in de kunst hangt samen met de
tweeledigheid van de mens. Het eeuwige element komt overeen met de ziel van de mens. Het
contextuele element met het lichaam. Dus net zoals lichaam en ziel samen de mens vormen,
vormen eeuwigheid en context de schoonheid.
Deze verweving van eeuwigheid en verleden, en het heden zullen we zeker ook terugvinden
bij Benjamin. Het teruggrijpen naar het verleden zal voor Benjamin de manier zijn om als
moderne mens het heden en de toekomst mede te bepalen, en het verleden te verlossen.
53 Van Buuren, M. (1992), De schilder van het moderne leven, Charles Baudelaire,Amsterdam, uitgeverij voetnoot Amsterdam,pagina 7-10
7.1.2 De kunstenaar, man van de wereld, man van de menigte, en kind
In dit onderdeel van het essay ‘Le Peintre de la vie Moderne’ uit 1863 maakt Baudelaire
duidelijk wat hij verstaat onder een kunstenaar. Baudelaire neemt kunstenaar G54
als
typevoorbeeld van een kunstenaar. G, die zelf anoniem wenste te blijven, zoekt geen
aandacht. Hij gaat zijn kunstwerken niet ondertekenen. Hij is oorspronkelijk en bescheiden.
Zoals de tussentitel al doet blijken is een kunstenaar een man van de wereld, van de menigte
en een kind. Dit wordt in onderstaande delen verklaard.
7.1.2.1 Verdwalen in de massa
Ten eerste houdt G. hartstochtelijk van de menigte en het incognito. Dit is een gedachte die
we terugvinden bij Benjamin wanneer die het heeft over de flaneur die rondslentert in de stad
en zich laat opnemen door de massa.55 56
Om dit uit te leggen verwijst Baudelaire naar een gedicht van de negentiende-eeuwse
Amerikaanse schrijver en dichter Edgar Allen Poe (1809-1849): ‘The man of the crowd’,
ofwel ‘De man van de menigte’.
57
Het verhaal gaat als volgt. Er zit een man in een café vlak achter het raam. Van daaruit heeft
hij zicht op de wereld. De man is een herstellende patiënt. Hij kijkt verlust naar de menigte op
straat. Omdat hij herstellend is en net aan de dood ontsnapt is, geniet de man met volle teugen
van alle indrukken en bewegingen die hij op straat ziet.
Hij probeert zich alles ter herinneren zodat de impressies niet verloren gaan. Hij ziet plots een
gezicht in de menigte dat hij fascinerend vindt. De man stort zich in de menigte en gaat op
zoek naar het onbekende vluchtig waargenomen gezicht dat hem in een oogwenk heel erg
aantrok. Hij is zo nieuwsgierig naar dat gezicht dat hij een hartstocht ervaart die hem als het
54 Deze schilder van het moderne leven is Constantin Guys. Hij is een aquarellist en illustrator voor Britse en Franse kranten. Baudelaire duidt hem in zijn teksten dikwijls aan met M. G. (Monsieur Guys). 55 Zie onderdeel 6 van dit werk 56 Merriman, C.D. (2006), Biography of Edgar Allen Poe, Jalic inc, http://www.online-literature.com/poe/ 57 Edgar Allen Poe is een Amerikaanse dichter, criticus en schrijver van kortverhalen.
ware ertoe dwingt zich in de massa te begeven. Het zijn de indrukken, het momentane dat
belangrijk is.58
7.1.2.1.1 Benjamin en Baudelaire: een verschil in verdwalen
Ik meen dat we hier opnieuw duidelijk de invloed tussen Baudelaire en Benjamin bemerken.
Baudelaire stelt mooi dat ‘zoals lucht is voor een vogel, en water voor een vis, zo is de
menigte voor de mens. Het één worden met de menigte is een passie en hartstocht.
Baudelaire stelt dus zoals Benjamin dat de mens zich steeds meer gaat begeven in de massa.
Het individu wordt minder belangrijk. Baudelaire meent ook dat de mens de massa nodig
heeft om te functioneren en om gelukkig te zijn.
Ook Benjamin stelt dat door de toenemende modernisering de mens steeds meer opgaat in de
massa. Maar ik vind het heel belangrijk om te verwijzen naar een verschil in visie wat betreft
de verhouding tussen individu en massa.
Ik schreef eerder neer dat de passages met daaronder de winkels als een rode lap op een stier
werken voor het individu. Voor de flaneur van Benjamin is het ook een heel erg groot genot
om zich te vestigen in de massa. Het individu meent dat de menigte kan gezien worden als de
plaats waar het individu zijn batterijen kan opladen. Het individu denkt dus dat hij op moet
gaan in het golven en het bewegen van die massa.
Maar, Benjamin is het helemaal niet eens met Baudelaire wanneer die zegt dat diegenen die
zich vervelen in de massa oprecht domkoppen zijn. Benjamin ziet ook dat het individu zich
niet verveelt in de massa. Maar dit is een fantasmagorie voor Benjamin. Benjamin wil zeggen
het individu denkt dat hij gelukkig is. Hij beschrijft hoe het individu denkt dat hij de massa
nodig heeft om zich te amuseren en zich niet te vervelen. Maar voor Benjamin is de massa
geen lucht of water zoals Baudelaire het zei.
Waarover zijn Baudelaire en Benjamin het dan wel eens wat betreft dit onderwerp? Wel, ze
zijn het eens dat de mens opgaat in de massa59
58 Van Buuren, M., pagina 10-11
, en ze zeggen beiden dat de mens vluchtige
indrukken kan opdoen in de massa die herinnerd dienen te worden willen ze eeuwig blijven.
7.1.2.2 Man van de hele wereld
Ten tweede is G. zeker ook een man van de wereld. Baudelaire zegt dat hij niet zozeer met
een kunstenaar te maken had, als wel met een man van de wereld. Man van de wereld moet
in heel ruime zin gezien worden. Baudelaire bedoelt met een man van de wereld een man van
de hele wereld. Een man die de hele wereld begrijpt. Hij is dan ook heel nieuwsgierig. Alles
wil hij weten. Wie het werk van G. wil begrijpen moet dan ook begrijpen dat
nieuwsgierigheid de belangrijkste drijfveer is voor het genie.
7.1.2.3 Het kind in de menigte en de wereld
Ten derde is de G. ook een kind. Zopas werd het verhaal beschreven van de herstellende
patiënt achter het raam. Wel, het herstellen van een ziekte kun je volgens Baudelaire
beschouwen als het terugkeren naar de kindertijd. Net als het kind bezit de herstellende
patiënt het vermogen om zich voor heel veel zaken enorm te interesseren. Nieuwsgierigheid is
hier opnieuw het kernwoord. Wanneer je als kunstenaar een genie wilt zijn moet je proberen
terug te keren naar het kind-zijn. Je moet proberen terug te gaan naar de tijd van de eerste
fascinerende indrukken wanneer alles nog nieuw was en het kind als een soort dronken
persoon in de ban was van de impressies.
Tussendoor wil ik verwijzen naar wat volgens mij opnieuw een gelijkenis is tussen
Baudelaire en Benjamin. Wanneer Baudelaire stelt dat je dient terug te gaan naar de eerste
indrukken, geeft hij ook het belang aan van het verleden. Benjamin zal dit verwoorden als het
injecteren van het verleden in het heden. Ook voor Benjamin zal dus het teruggaan naar de
kindertijd, naar het nieuwsgierig zijn en naar het verleden, het zich verzetten tegen een
historicisme dat geen aandacht schenkt aan het verleden, de basis van zijn denken.
Het zich herinneren van het verleden, van het kind-zijn kan zich uiten door het opmerken van
een blik, van een kledingstuk, van een opwaaiende zoom van een jurk zoals dit hierna aan bod
komt in de bespreking van een gedicht van Baudelaire: A une passante.60
59 Enkel de invulling is dus verschillend 60 Dit is een gedicht uit de gedichtenbundel ‘Les fleurs du Mal’ of ‘De bloemen van het kwaad’. Baudelaire begon aan deze bundel in 1843. De eerste uitgave dateert uit 1857.
In het essay geeft Baudelaire een voorbeeld van een combinatie van deze drie elementen.
Wanneer G. ontwaakt dan ziet hij de zonnestralen binnenkomen door zijn vensterraam.
Onmiddellijk heeft hij spijt omdat hij een deel van de wereld, de zon, een tijd heeft moeten
missen door te slapen. Snel gaat hij zich begeven in de massa en geniet hij met volle teugen
van de kleuren, de bewegingen. Hij geniet van de handigheid van de bedienden, van de
spelende kinderen, van de mooie vrouwen, van kledingstukken. Hierbij merkt hij alles op:
als de mode61 of de snit van de kleren kleine veranderingen hebben ondergaan, als strikken en
gespen verdrongen zijn door kokares, als het hoedenlint breder is geworden en de wrong een
fractie in de nek is gedaald, als de ceintuur is verhoogd en de rok verruimd, neem dan maar
aan dat zijn adelaarsoog het al op grote afstand heeft gesignaleerd.62
Nadat de man alle indrukken opgenomen heeft komt hij thuis en denkt hij na over alles wat
hij gezien heeft. Hij herinnert het zich.
In het onderdeel over de geschiedenisstellingen van Benjamin zullen we beschrijven hoe dit
herinneren ook bij Benjamin een belangrijke rol gaat spelen. Opnieuw zullen we de
wisselwerking tussen Baudelaire en Benjamin bemerken.
7.2 Baudelaire over moderniteit
Hierboven werd beschreven dat G. voortdurend op pad is. Je kunt je nu natuurlijk de vraag
stellen naar waar hij onderweg is. Baudelaire stelt dat G. onderweg is naar de moderniteit. Het
zal dus nodig zijn om te omschrijven wat Baudelaire verstaat onder moderniteit. De gelijkenis
met Benjamin is niet veraf.
Moderniteit is het eeuwige puren uit het vergankelijke. Denken we bijvoorbeeld maar aan de
vele moderne kunstenaars die personages in een historisch kader schetsen of hen in een
historische klederdracht steken. Of denken we maar aan de wisselwerking tussen de Antieke
werken in het Louvre en de hedendaagse Antwerpse kunstenaar Jan Fabre.63
61 Bemerk hoe Baudelaire ook mode vermeldt (verwijzen dat ook baudelaire mode belangrijk vond) 62 Van Buuren, o.c., pagina 24 63 Fabre stelt tentoon in het Louvre te Parijs van 11 april tot 7 juli : ‘Engel van de metamorfose’.
Baudelaire verstaat onder moderniteit het vergankelijke en het vluchtige, het toevallige.
Hiermee bedoelt hij eigenlijk de ene helft van kunst die hierboven al beschreven werd,
namelijk het contextuele. De andere helft is het eeuwige.
Het is van groot belang dat er voldoende aandacht geschonken wordt aan het vluchtige
element dat heel vaak en snel van gedaante veranderd. Het mag nooit opzijgeschoven of
weggelaten worden. Wanneer het weggelaten wordt kan er niet meer gesproken worden over
schoonheid.
Dit komt inderdaad overeen met de visie van Baudelaire op schoonheid. Geen schoonheid
zonder één van de twee onderdelen.
Het is goed mogelijk dat een Klassiek werk een waardigheid heeft maar zonder er het
hedendaagse leven, het momentane, de indruk eraan toe te voegen is er geen schoonheid.
De moderne kunstenaar die zich gaat verdiepen en scholen in het Klassieke werk mag dit
zeker doen. Maar hij mag er niet in verdwalen en het hedendaagse negeren. Als je er namelijk
te diep in duikt, verlies je de herinnering van het heden. Je moet op zoek gaan naar impressies
en die herinneren. Het is net dit dat van G. een echt genie maakt.
Wanneer ik het later in dit werk zal hebben over de geschiedenisvisie van Benjamin, zul je
merken dat beiden het over het algemeen eens zijn, maar dat er toch een verschil is in
opvatting.
Baudelaire benadrukt namelijk het feit dat het heden zeker niet genegeerd mag worden,
Benjamin vreest eerder dat het verleden vergeten blijft.64
7.3 Baudelaire’s ‘A une passante’ ter verduidelijking van Benjamins flaneur
In onderdeel 6 van deze scriptie werd reeds een aanzet gegeven om uiteen te zetten wat
Walter Benjamin verstaat met zijn flaneur.
Om dit te verduidelijken wens ik zeker te verwijzen naar een gedicht van Baudelaire; ‘A une
passante’. Dit gedicht is een onderdeel van zijn gedichtenbundel ‘Les fleurs du Mal’ uit 1857.
64 Van Buuren, o.c., pagina 10-24
Benjamin zijn idee van de flaneur is heel sterk beïnvloed door dit gedicht en de visie van
Baudelaire op de flaneur.
Belangrijk om weten is dat de flaneur van Baudelaire gesitueerd dient te worden aan het begin
van de industrialisatie. De flaneur is voor Baudelaire een specialist van het nietsdoen. Hieraan
ontleent hij ook zijn persoonlijkheid. De flaneur van Benjamin is hierop gebaseerd maar diens
flaneur dient gesitueerd te worden in een verder gevorderde fase van de steeds uitdijende
industrialisatie.65
‘A une passante’
“La rue assourdisante autour de moi hurlait.
Longue, mince, en grand deuil, douleur majustueuse,
Une femme passa, d’une main fastueuse
Soulevant, balançant le feston et l’ourlet;
Agile et noble, avec sa jambe de statue.
Moi, je buvais, crispé comme un extravagant,
Dans son oeil, ciel livide où germe l’ouragan,
Le douceur qui fascine et le plaisir qui tue.
Un éclair… puis la nuit!- Fugitive beauté.
Don’t le regard m’a fait doudainement renaîtré,
Ne te verrai-je plus que dans l’éternité?
Ailleurs, bien loin d’ici! Trop tard! Jamais peut-être!
Car j’ignore où tu fuis, tu ne sais où je vais,
O toi que j’eusse aimée, ô toi qui le savais!
65 Van Heemst, J., Van der Burg, o.c., pagina 54
‘A une passante’
“De straat kreet om mij heen haar oorverdovend leven.
Een vrouw, lang, slank, in haar rouwkleed, triest als een vorstin,
Schreed voor mij langs: vol van luister was de hand, waarin,
Festoen en rokzoom deinden in balans, geheven;
Als beeldsnijwerk de benen, adellijk en vlot.
Ik dronk, als een uitzinnige die krampen kwellen,
Uit ogen, bleek als lucht waarin orkanen zwellen,
Naast tederheid die kluistert dodelijk genot.
Een weerlicht … Dan de nacht! – O pracht die mij ontglijdt
Die met haar aanblik maakte dat ik werd herboren,
Zal ik je nimmer weerzien eer de eeuwigheid?
Niet hier, ver weg van hier! Te laat! Nooit meer misschien!
Want jouw weg ken ik niet en jij volgt niet mijn sporen,
Jij, die ik minnen zou, o jij, die het GEZIEN!”66 67
A une Passante is een sonnet uit Baudelaires ‘Tableaux Parisiens’. Het is voor Benjamin een
grote inspiratiebron geweest. Later in dit werk vinden we de volgende woorden van Benjamin
terug:
‘De sluier der melancholie verhoogt slechts de treffende schoonheid van het vergankelijke
ogenblik, en de vluchtigheid en breekbaarheid daarvan.’68
In de massa gaat de dichter op zoek naar de liefde. Hij bemerkt in de massa een vrouw en het
is liefde, niet op het eerste gezicht, maar liefde op het laatste gezicht. Het ‘nooit meer’ vormt
het hoogtepunt van de ontmoeting. De dichter denkt dat hij de liefde gevonden heeft, maar, 66 Van Buuren, M., o.c., pagina 48-49 67Baudelaire, C., vertaald door Hoosemans P., (2004), De bloemen van het kwaad, Les fleurs du Mal, Groningen, Historische Uitgeverij, pagina 130 68 Vinken, B., (2006), De macht van de mode, De eeuwigheid-een ruche aan een jurk, Arnhem, Terra, Arnhem, artEZPress, pagina 29
die liefde, de pracht, ontglijdt hem. Op het moment dat de dichter weet dat het niet echt niet
meer kan, ontstaat de echte hartstocht. Het sociale contact van de flaneur is niet bestaande.
Het dwangmatige verlangen van een vereenzaamt persoon resulteert in een shock, de
verliefdheid, die onbereikbaar is.
De man loopt in een massa. In een oogopslag ziet hij een mooie vrouw. Hij is enorm
aangetrokken door het opwaaien van de zoomen van de rok. De vrouw is een heldin. Ze is
echter niet gekleed in een bruidsjurk, maar in een zwart rouwkleed. Dit symboliseert het
voorbijgaande tegenover de eeuwigheid. Vandaar ‘ un éclair, puis la nuit’.
Het aanschouwen van de benen en van de schoonheid van die vrouw is een shock. Het is een
vluchtig moment waardoor de man beseft dat hij echt bestaat. Het is een moment waarop
nagedacht wordt over het eigen zijn en waardoor het eigen bestaan als nietig ervaren wordt.
Het is een kortstondige herkenning van schoonheid. Vandaar ‘fugitive beauté, don’t le regard
m’a fait soudainement renaître.
Maar, op het moment dat de vrouw verdwenen en niet meer bereikbaar is, blijft alleen maar
de herinnering. Het is geschiedenis, maar die kan dankzij het herinneren opnieuw naar boven
gehaald worden. Ik kan me voorstellen dat een nieuwe opwaaiende rok voor die man, doordat
hij dit eerder al gezien heeft, steeds gelinkt zal worden aan de eerste opwaaiende zomen.
Centraal staat dus het zich herinneren van en het zoeken naar schoonheid. In de moderne,
grijze en vluchtige wereld poogt de man op zoek te gaan naar het schone. Dit vindt hij in de
mode, de rok.
Dit gedicht vat goed samen wat Benjamin beoogt met zijn flaneur. De flaneur een gedoemde
is temidden van de menigte. Hij deelt hiermee het lot van de waar. Het zich anoniem begeven
in de menigte vervult hem geluk. Hij gaat zich overgeven aan de drang van de waar, en
belandt in een roes temidden van een stroom klanten. Dit is echter een kortstondig geluk.
Echte langdurende oprechte intermenselijke sociale contacten zijn hem vreemd. Vandaar dat
Benjamin spreekt van een fantasmagorie.69
69 Vinken, B., o.c., pagina 28-30
Dit doet me denken aan een soort Tantaluskwelling. Steeds wordt het geluk voor ogen zien,
maar dit duurt heel kort. De roes is kortstondig, echt geluk en een oplossing wordt niet
gevonden. Dit is uiteraard logisch als je weet dat het contact van de flaneur beperkt is.
7.4 Besluit
Er kan geen twijfel over bestaan dat Charles Baudelaire een grote invloed gehad heeft op
Walter Benjamin.
We hebben beschreven hoe Baudelaire in zijn werk ‘Le peintre de la vie moderne’ meent dat
zowel aandacht geschonken moet worden aan Antieke kunst, als aan ‘moderne’ kunst. Net als
Benjamin schenkt hij dus de nodige aandacht aan het verleden. Kunstenaars onttrekken
namelijk schoonheid uit Antieke werken om die schoonheid daarna in moderne werken te
incorpereren. Wanneer we het in deel 9 hebben op de geschiedenisvisie van Benjamin, zal de
gelijkenis duidelijk worden. Ook Benjamin zal namelijk de nadruk leggen op het injecteren
van het verleden in het heden. We zullen wel merken dat hij hiervoor een ander doel heeft,
met name messianisme en verlossing.
Net als de flaneur van Benjamin houdt de kunstenaar en de mens in het algemeen ervan om
zich te begeven in de massa. Beide auteurs zijn het er ook over eens dat de mens zich graag
begeeft in die massa.
Toch is er een verschil qua visie. Baudelaire ziet die massa niet als iets negatief. Integendeel,
hij beschrijft in ‘Le peintre de la vie moderne’ dat een ware kunstenaar zich in de massa dient
te begeven en zich niet kan vervelen.
Benjamin ziet het zich begeven in de massa niet als inspiratiebron voor de flaneur. Het zich
begeven in de massa is voor Benjamin eerder een verdwalen in de massa. Een verdwalen
waardoor de individualiteit van de mens verloren dreigt te gaan. De mens denkt dat hij
gelukkig is in die massa, en dat hij die massa nodig heeft om te functioneren, maar niets is
minder waar. Dit is volgens Benjamin namelijk een vals geconstrueerd beeld, een
fantasmagorie.
In zijn uiteenzetting over de ware kunstenaar zegt Baudelaire ook dat G., voor hem de
verpersoonlijking van de ware kunstenaar, een kind is. Opnieuw zal, wanneer de
geschiedenisvisie van Benjamin beschreven wordt in deel 9, de gelijkenis blijken tussen
Baudelaire en Benjamin. Net zoals G. teruggaat naar zijn kindertijd en zich zaken gaat
herinneren, zo stelt Benjamin ook dat het de taak is van de geschiedschrijver om de nadruk te
leggen op het zich herinneren, op het her-denken van de geschiedenis om deze zo te
verlossen. Hij ijvert hiermee tegen de tendens van de nieuwe tijd om steeds te streven naar het
nieuwe, waarbij het eerdere, en zelfs het heden verloren dreigt te gaan.
Het gedicht van Baudelaire ‘A une passante’ uit zijn dichtbundel ‘Les fleurs du mal’ uit 1857
wordt gebruikt om de flaneur van Benjamin te verduidelijken. Benjamin die Baudelaire
bestudeerde in zijn boek
‘Über einige Motive bei Baudelaire’. en hem becommentarieerde haalt dus zijn inspiratie uit
dit gedicht.
De flaneur van Benjamin begeeft zich in de stad en ervaart een schok wanneer zijn oog valt
op een voorbij wandelende vrouw met opwaaiende zomen van een rok. Dit moment is
vluchtig en dient opgeslagen te worden om het zich daarna te kunnen herinneren, en zo dat
moment te blijven beleven. Wanneer de flaneur opnieuw opwaaiende zomen ziet zal het beeld
van verleden geïnjecteerd worden in het heden. Zoals zal blijken na lezing van onderdeel 9
van dit werk is dit een cruciale gedachte in het oeuvre van Benjamin.
8. De flaneur als symbool voor de kritiek op de moderniteit
In deel zes werd al een aanzet gegeven om de flaneur volgens Benjamin uit te leggen. We
hebben gezien dat de flaneur enorm aangetrokken is tot de koopwaar die dankzij de nieuwe
technologie enorm fraai uitgestald is. Toch geeft Benjamin een verassende wending aan zijn
visie op de flaneur.
8.1 Immuniteit voor het nieuwe
De flaneur was dus geobsedeerd door de koopwaar, zoals hierboven reeds gezegd gaat hij zich
eraan ‘vergapen’70
maar hij gaat niet over tot de aankoop ervan. Hij blijft een toeschouwer die
niet immuun blijft voor mode en trends, maar niet tot aankopen overgaat. Het is dit beeld van
de flaneur dat Benjamin voor ogen heeft. In een wereld die gekenmerkt wordt door haast en
spoed, door een obsessie met status blijft de flaneur onverschillig.
Met zijn studie over de flaneur en de passages in de jaren dertig van de twintigste eeuw
beschrijft Benjamin dus dat de passages een poging waren om de cultuur van het wandelen
door de stad om te vormen tot een economisch uit te buiten fenomeen. De nieuwe
technologische mogelijkheden zorgen dus voor een visueel aantrekkelijke openbare ruimte die
de mens, en vooral de arbeider, ertoe moest verleiden om koopwaar te bezitten.
De flaneur van Benjamin is net zoals iedereen enorm aangetrokken door het surplus aan
goederen die lagen te pronken in de etalages. Hij begeeft zich in de massa tussen de passages.
Maar heel belangrijk is dat de flaneur van Benjamin niet ingaat op deze lokroep. De flaneur
heeft geen behoefte om tot aanschaf van koopwaar over te gaan. Hij geeft zich niet over aan
trends en mode.
We kunnen de visie van Benjamin wat betreft de flaneur dan ook zeker beschouwen als een
kritiek op de moderniteit. Het is een kritiek op de voort schrijdende moderniteit die de mens
in beslag neemt en zijn bestaan mede gaat bepalen. De flaneur van Benjamin is de mens die
Benjamin als ideaal voor ogen heeft in de vernieuwde samenleving.
70 zie supra pagina
Zijn Passagen-Werk en zijn visie van de flaneur geeft dan ook een impressie van een
geschiedenis die volgens Benjamin vals en fantasmagorisch geconstrueerd is.71
8.1.2 Kritiek op Benjamin
Door het vernieuwde tijdsbeeld gaat de flaneur zich gaat begeven in de massa. Het individu
wordt enorm aangetrokken door een overvloed aan goederen in de enorm passages.
Maar, is het niet te eenvoudig om er idealiter vanuit te gaan dat de Benjamins visie van de
flaneur mogelijk is in de moderniteit?
Benjamin stelt dus dat ‘zijn’ flaneur niet overgaat tot aankopen. Akkoord, het is een positief
beeld dat Benjamin wil scheppen. Het zou inderdaad lovenswaardig zijn dat het individu een
individu temidden de massa blijft. Dat hij zich niet laat verleiden tot aankoop. Dat hij zich
niet liet vatten door de fantasmagorie.
Maar hoe wil Benjamin dit verklaren? Hoe komt het dat zijn flaneur niet aankoopt. Een echte
reden geeft hij hier niet voor. Hij vermeldt gewoon dat zijn flaneur zich niet laat verleiden.
8.2 Kritisch dialectische beelden moeten vals geconstrueerde geschiedenis
doorbreken
Met zijn uiteenzetting over de flaneur levert Benjamin een kritiek op de moderniteit waarin
alles heel snel verloopt, waarin de warenindustrie prominent aanwezig is, en waarin het
individu van de mens verwaarloosd wordt. Als alternatief biedt Benjamin de idee van de
flaneur die observeert en ook de lokroep ervaart, maar niet tot aankopen overgaat.
Het Passagen-Werk geeft dan ook, ondanks de veelvuldigheid aan citaten, goed weer hoe de
nieuwe ‘moderne’ tijd er uit zag. 71 Boomkens, R., van der Brug, I., Geldof, K, van Gerwen, W., Groeneweg, T., Heynen, H. Koopman, P., Laermans, R. van Nieuwstadt, M, pagina 8
Ik voeg dit onderdeel erbij omdat het nog eens aanduidt hoe Benjamin zich niet gaat
overgeven aan eindeloze beschrijvingen, maar eerder beelden gaat schetsen die goed de
‘leegheid’ van de moderniteit weergeven. Zo beschrijft hij het verhaal van de hoer die niet
langer gezien kan worden als een persoon met een eigen identiteit, maar eerder als waar dat
verbruikt en gebruikt kan worden. De mens als koopwaar dus. Een ander mooi voorbeeld is
dat van de wassenpoppen. Die staan in het Passagen-Werk symbool voor de
onbeweeglijkheid van de geschiedenis. Hij geeft ook een uitvoerige beschrijving van de
burgerlijke interieurs die het burgerlijk subjectivisme weergeven. Mechanische poppen zijn
dan weer symbolisch voor de arbeider die gebukt gaat onder de industrialisatie.
Maar voor Benjamin gaan dialectische beelden verder dan louter het symbolische en het
allegorische. Ze moesten een inzicht bieden in hoe vooruitgang eruitziet en welke rol
geschiedenis daarin speelt.
8.3 Besluit
Benjamin wil in een tijdperk van vooruitgang, van haast en spoed en van een drang naar
vooruitgang zijn ideaal beeld van de burger en de arbeider weergeven.
Zijn flaneur gaat namelijk laat zich namelijk niet innemen door de drang tot consumptie. Hij
is als het ware immuun voor het nieuwe. De lokroep van de koopwaar gaat aan de flaneur
voorbij. Hij slentert wel rond in de stad, hij observeert maar koopt niet aan.
Benjamin wil dus met zijn visie van de flaneur aantonen wat zijn kritiek op de moderniteit is.
Benjamin, die opgroeide in een welvarend milieu en van op de eerste rij getuige was van de
vooruitgang en de moderniteit, voelt dan ook de noodzaak om tegen deze moderniteit te
reageren. De maatschappij nam namelijk vormen aan die hij niet wist te appreciëren. Hij wil
er dan ook tegen reageren. Het is vanuit deze gedachte dat Benjamin een nieuwe
geschiedenisvisie ontwikkeld. Deze visie wordt heel uitgebreid uitgelegd in onderdeel 9 en
vormt de kern van deze scriptie.
9. De geschiedenisvisie van Benjamin
In dit onderdeel komen we tot de essentie van deze scriptie: met name de geschiedenistheorie
van Walter Benjamin. Het zal duidelijk worden dat Benjamin deze geschiedenistheorie
ontwikkelde omdat hij de noodzaak voelde om weerstand te bieden aan de nieuwe tijdsgeest.
Om weerwerk te bieden aan de steeds verdergaande ontwikkelingen op technologisch vlak.
Om het kapitalisme dat zich steeds verder uitbreidde te kunnen plaatsen en een tegengewicht
te bieden . We weten nu dus in welke tijdsgeest Benjamin zijn geschiedenistheorie schrijft.
We weten ook dat Benjamin en Baudelaire een invloed op elkaar hebben uitgeoefend. Het
onderwerp geschiedenis werd ook al heel even aangeraakt in het vergelijken van Baudelaire
met Benjamin.
Natuurlijk is het nu nodig dat ik de geschiedenisvisie van Benjamin uitgebreid uitleg. Ik zal
dit doen aan de hand van stellingen die Benjamin weergegeven heeft. Ik zal elke stelling
citeren en deze becommentariëren. Hierbij blijf ik bij te typische werkwijze van Benjamin,
met name citeren en becommentariëren. Dit zal vrij uitgebreid gebeuren maar ik vind dit dan
ook noodzakelijk. De kern van deze scriptie is namelijk het weergeven van de
geschiedenisvisie van Benjamin. Dit doe ik in deel negen. Vanaf deel tien komt wordt dan de
tweede probleemstelling aangepakt, met name aantonen hoe Benjamin het historisch object
mode beschouwt als de ultieme metafoor van de moderniteit.
Vooraleer we dit doen is het nodig dat we aantonen in welke tijdsgeest Benjamin zijn
geschiedenisvisie schreef. Het is de bedoeling om weer te geven hoe die visie bepaald werd
door persoonlijke gebeurtenissen in het leven van Benjamin, en om aan te duiden dat
Benjamin zijn geschiedenisvisie een hoopvolle visie is die een tegengewicht biedt aan een
niets ontziende tijdsgeest. Het is een visie die leidt tot verlossing.
Verder toon ik aan hoe Benjamin mode ziet als het symbool van de nieuwe moderniteit, en
hoe die mode past in zijn reactie daartegen.
Vooraleer ik overga naar de geschiedenisstellingen dien ik te vermelden dat het leven van
Benjamin, en dan vooral de ontgoochelingen, zoals reeds gesteld in zijn biografie, een
belangrijke invloed gehad hebben op zijn denken.72
9.1 Een geschiedenisvisie bepaalt door drie decepties
In het voorwoord van het boek van Benjamin ‘Kleine filosofie van het flaneren’, schrijft Jan
van Heemst dat Benjamin in zijn leven drie grote decepties gekend heeft. Deze drie decepties
zijn deels een aanleiding tot het schrijven van een nieuwe geschiedenistheorie. Deze drie
decepties zijn belangrijke gebeurtenissen in het leven van Walter Benjamin die hem getekend
hebben, en zijn manier van leven en denken bepaald hebben.
9.1.1 Getekend door het Nationalisme: een stilzwijgende Benjamin
Ten eerste voelde Benjamin zich in de aanloop naar, en de periode tijdens Wereldoorlog I
steeds meer vervreemd van de rest van de maatschappij. Dit omdat het intellectuele
establishment zich wel kon vinden in het nationalisme. Dit was een houding die hij niet
begreep.
Het is noodzakelijk om hier even kritisch te staan tegenover Benjamin. Hij voelt zich dus
vervreemd van de rest van de maatschappij door het opkomende nationalisme. Hij snapt niet
hoe andere intellectuelen niet kritisch staan tegenover het nationalisme, laat staan het nog
verdedigen.
Hijzelf zal de negatieve gevolgen hiervan aan de lijve ondervinden. Het is een politieke
strekking waar hij het helemaal niet mee eens is. Maar toch geeft hij zelf weinig of geen
kritiek op dit nationalisme, terwijl hij dit juist andere intellectuelen verwijt.
Wat van Heemst Benjamin vooral verwijt is dat hij weinig of geen kritiek geuit heeft. Hij
bleef ook in stilzwijgen gehuld.
72 Zie supra biografie
Later omschrijft Benjamin dit als een innerlijk protest. Wat misschien een te gemakkelijk
excuus is voor het niet reageren van zijn kant. Want hij geeft kritiek op de intellectuele klasse
omdat ze niet opkomen tegen het nationalisme maar zelf beperkt hij zich ook tot een
stilzwijgend protest. Voor van Heemst is dit een al te makkelijke oplossing achteraf.
Tenslotte wil ik zeker het volgende citaat van Van Heest vermelden:
‘Voortaan zou alles aankomen op een niet- redelijke verwerking van deze schokkende
ervaring als ervaring van moderniteit. De schok had dus een verhelderend effect; hij zette
Benjamin aan om op een inventieve manier de zin van Vooruitgang en Rede als eigentijdse
bezweringsformules te ontmaskeren.’ 73
Net zoals eerder beschreven zien we een kritiek op de moderniteit. Ik kan me voorstellen dat
Benjamin kritiek heeft op de shock, op de vooruitgang. Hoe kan een zogezegde vooruitgang
echt vooruitgang betekenen wanneer deze een politieke en ideologische visie als het sociaal-
nationalisme voortbrengt? Hoe kan vooruitgang leiden tot oorlog? Voor Benjamin een reden
om kritiek te uiten op de vooruitgang in zijn geschiedenisstellingen.74
9.1.2 Onbegrepen in academische kringen
De tweede grote ontgoocheling in het leven van Benjamin vindt plaats in de periode na
Wereldoorlog I, tijdens de Weimarrepubliek.75
Na zijn promotie in 1919 met het proefschrift over ‘Duitse kunsttheorie ten tijde van de
Romantiek’ ofwel ‘Der Begriff der Kunstkritik in der deutschen Romantik’, poogt Benjamin
een verdere academische carrière uit te bouwen.
Zoals reeds beschreven in de biografie valt Benjamins’ droom in 1925 aan diggelen wanneer
zijn ‘habilitationswerk’ geweigerd wordt. Hierdoor kan Benjamin geen docent worden. Zijn
werk werd te onorthodox en te ondisciplinair gevonden om voor wetenschappelijk onderzoek
door te gaan.
73 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 8 74 Ibid pagina 7-10 75 Weimarrepubliek is de officieuze benaming voor het Duitse Rijk in de periode van 1918/1919 tot 1933.
9.1.3 Opkomst van het Nazisme: idealisme maar geen pacifisme
De derde deceptie is er één die het leven en werk van Benjamin heel hard zal beïnvloeden.
Benjamin zag de opkomst van het Nazisme als een aanval op de bestaande
maatschappijstructuren, maar ook als een persoonlijke aanval omwille van zijn Jood zijn.76
Benjamin kan er zich absoluut niet meer verzoenen dat de opkomst van het Nazisme als
vanzelfsprekend en niet stopbaar geacht werd. Het Nazisme leek een logische volgende stap
in het verloop van de geschiedenis. Maar het is juist tegen deze schijnbaar logische gang van
zaken dat Benjamin zich gaat verzetten. Hij gaat dan ook een geschiedenistheorie ontwikkelen
die tegen deze gangbare tendensen ingaat.77
Zoals reeds gezegd in de biografie, staat Benjamin dikwijls alleen qua standpunten. Dit is ook
het geval wat betreft de houding tegenover het nationaal-socialisme.
Het is voor hem onbegrijpelijk hoe duizenden jongeren konden meegaan in de hysterie en
zich vrijwillig konden aangeven tot legerdienst, om vervolgens te sterven. Benjamin gaat zich
dan ook afvragen waarvoor die jongeren gestorven zijn. Hij meent dat ze een zinloze dood
gestorven zijn, omdat die zogezegde idealen helemaal geen idealen zijn.
Benjamin weigert dan ook zelf de wapens op te nemen.
Toch is het noodzakelijk dat we hier kritisch staan tegenover de beweegredenen van
Benjamin. Het feit dat hij de wapens niet opneemt kan niet gezien worden als een vorm van
pacifisme. Het is niet zo dat hij de wapens niet gaat opnemen omdat hij tegen elke vorm van
geweld is. Neen, hij doet dit omdat hij ervan overtuigd is dat geen enkel conflict kan leiden
tot een omwenteling die de wereld van het probleem kan verlossen. Hij gaat dus niet de
oorlog op zich verwerpen in de naam van vrede, maar juist omdat de huidige oorlog voor hem
niet radicaal genoeg is. Waarom die oorlog steunen als ze toch geen verlossing kan bieden?78
Benjamin zijn hoop dat het Communisme weerstand zou kunnen bieden aan het Nazisme
wordt al gauw aan diggelen geslagen. In augustus 1939 ondertekenen Hitler79
76 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 8
(1889-1945) en
77 Ibid, pagina 9 78 Geldof, K ,pagina 145-146 79 http://nl.wikipedia.org/wiki/Adolf_Hitler
Stalin (1878-1953)80
een niet-aanvalsverdrag. Dit brengt dus een einde aan de hoop van de
Benjamin dat het Communisme ter hulp zou komen van de Duitse arbeidersklasse in hun
strijd tegen het fascisme.
Het allesoverheersende Nazisme was voor Benjamin enorm beklemmend. In een dergelijke
samenleving wenst Benjamin niet te leven. Fysiek ontsnapt Benjamin aan het gevaar van het
Nazisme. Reeds in de aanloop naar het Nazisme, in 1931, speelt Benjamin al met een
zelfmoordgedachte. Wanneer Hitler effectief in 1933 aan de macht komt, vlucht Benjamin uit
Duitsland richting Parijs.
Tijdens zijn eerste maanden in Parijs, waar hij wacht totdat hij Europa kan ontvluchten,
schrijft Benjamin zijn gedachten rond geschiedenis op. Dit resulteert in achttien stellingen die
Benjamin ‘Über den Begriff der Geschichte’ noemt. Dit was het laatste werk dat Benjamin zal
vervolledigen.
In mei 1940 openen de troepen van Hitler hun offensief op het Westers front. Dit leidt ertoe
dat massa’s mensen Parijs gaan verlaten.
In 1940 poogt Benjamin naar de Verenigde Staten te trekken. Hij belandt echter aan de
Spaans-Franse grens. Daar pleegt hij, zoals al beschreven in zijn biografie, zelfmoord, mede
ingegeven door het steeds oprukkende Nazisme.81
9.2 Geschiedenisvisie van Benjamin in achttien stellingen
Benjamin schrijft zijn geschiedenisvisie neer in zijn werk ‘Über den Begriff der Geschichte’.
Dit werk werd beëindigd in 1940. Het is een centraal werk in het oeuvre van Walter
Benjamin. In het boek ‘De dwerg in de schaakautomaat’ noemt Lieven de Cauter het de
oertekst van Benjamins messianisme.
Het weergeven van deze achttien stelling is het centrale punt in deze scriptie. In de inleiding
werd als beschreven dat deze scriptie twee hoofddoelstellingen heeft. De eerste
80 http://nl.wikipedia.org/wiki/Jozef_Stalin 81 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c.,pagina 9-10
probleemstelling is het uiteenzetten van de geschiedenisvisie van Benjamin. De tweede
probleemstelling is de vraag hoe Benjamin het historische object mode als ultieme metafoor
gaat zien van de moderniteit, en als een uitstekend middel om zijn geschiedenistheorie te
verduidelijken.
In vorige onderdelen werd aangetoond hoe het persoonlijke leven van Benjamin met enkele
ingrijpende gebeurtenissen en decepties82
, zijn visie mede bepaald heeft. De invloed van
Baudelaire op Benjamin werd ook al verklaard.
In dit onderdeel komen we dus tot de essentie: de geschiedenisstellingen.
9.2.1 Het resultaat van twintig jaar denken
Benjamin heeft de ideeën van dit werk heel lang met zich meegedragen. In 1940 schrijft
Benjamin een brief naar de vrouw van Adorno, Gretel Adorno (1902-1993) waarin hij stelt
dat hij zijn gedachten over de geschiedenisstellingen al twintig jaar lang met zich meedroeg.
Een bewijs daarvan vind je in de openingsbladzijde van ‘Das Leben der Studenten’ waarin
Benjamin schreef. Dit tijdschrift werd uitgebracht in 1915. Die openingsbladzijde toont aan
dat Benjamin de grondgedachten van de nood aan, en de inhoud van de geschiedenisstellingen
al een tijdje met zich meedroeg. In die openingsbladzijde kunnen we het volgende lezen:
‘Er bestaat een opvatting van de geschiedenis die, vertrouwend op de oneindigheid van de tijd,
slechts het tempo van de mensen en de tijdperken onderscheidt, die snel of langzaam op de
baan van de vooruitgang voortrollen. (…) De elementen van de eindtoestand zijn niet
voorhanden als vormeloze vooruitgangstendens (…) 83
‘Über den Begriff der Geschichte’ is een heel belangrijk werk. Het wordt ook wel een de
oertekst van het messianisme genoemd.
82 Zie supra onderdeel 1 en onderdeel 9.1 83 de Cauter, L.,(1999), De dwerg in de schaakautomaat, Benjamins verborgen leer, Nijmegen, Sun, pagina 290-291
Benjamin zijn oertekst van het messianisme zal een kritiek zijn op de steeds voortschrijdende
vooruitgang die niet achterom kijkt. Benjamin was er dus al, op drieëntwintigjarige leeftijd, in
1915 mee bezig.84
Omtrent de bronnen van dit messianisme bestaat er een grote onduidelijk. Was Benjamin
uniek in zijn poging om een geschiedenistheorie te schrijven of heeft hij zich beroepen op
verschillende bronnen?
9.2.2 Een ‘hot item’ (Lukács, Rosenzenzweig, Molitors)
Op de vraag antwoorden we meteen. Eerst moet het duidelijk gemaakt worden dat het
schrijven van een geschiedenistheorie een ‘hot item’ was. Verschillende auteurs waren er op
een vrijwel gelijktijdig moment mee bezig.
Een voorbeeld van een dergelijke auteur is de Hongaarse marxistische filosoof en
literatuurcriticus Georg Lukács (1885-1971). In 1916 schreef hij het werk ‘Theorie der
Roman’.85 Een andere auteur die met dit onderwerp bezig was de Jood-Duitse filosoof en en
theoloog Franz Rosenzweig (1886-1929). Hij schreef het werk ‘Stern der Erlösung’ in
1921.86 Als derde voorbeeld kunnen we de Duitse schrijver en filosoof Franz Joseph Molitors
geven met zijn werk ‘Philosphie der Geschichte oder über die Tradition’ uit 1917.87
We bemerken dus dat het weldegelijk zo was dat heel wat auteurs bezig waren met een
geschiedschrijving. De vraag was nu, was Benjamin uniek in zijn poging tot
geschiedschrijving of heeft hij zich beroept op verschillende bronnen.
9.2.3 Benjamin geeft de aanzet
Uit bovenstaande weten we dat Benjamin zijn poging tot een geschiedschrijving niet uniek is.
Getuige daarvan zijn de verschillende auteurs die met dit thema bezig waren.
84 Ibid 85 Ten Katen, L., Bremmer, R., Warrink, E.,pagina 326 86 Huisman, D. (1984), Dictionnaire des philosophes, K-Z, Denis Huisman, Paris, Presses universitaires de France,pagina 2477 87 de Cauter, L. pagina 292
Heeft Benjamin dan de bovenstaande auteurs geraadpleegd en hun materiaal als bron
gebruikt? Het antwoord is neen. We hebben hierboven geschreven dat Benjamin al in 1915
dacht aan een geschiedenistheorie. Als illustratie hiervoor werd verwezen naar de voorpagina
van ‘Das Leben der Studenten’. Aangezien Benjamin al in 1915 dacht aan een
geschiedenistheorie kan hij de mosterd onmogelijk gehaald hebben bij Lukács en Rosenzweig
omdat diens werken later verschenen. Het is ook geweten dat hij het werk Philosphie der
Geschichte oder über die Tradition’ van Molitors pas in 1917 in zijn bezit kreeg.
Benjamin die in 1915 drieëntwintig jaar was moet dus zijn geschiedenistheorie en de
messianistische gedachte als het ware uit de lucht gegrepen hebben. Hij heeft het
bijeengesprokkeld uit verschillend materiaal, uit meerdere bronnen en citaten. Uit de
verschillende bronnen hij gaat een onderdeel belichten dat tot dan toe onvoldoende belicht
was geweest: de geschiedenistheorie en geschiedfilosofie.88
9.2.4 Besluit: Een kritisch Joods-messianistische visie biedt weerwerk
Benjamin behandelde dus een actueel thema, dat in zijn tijd en context gezien dient te
worden. De generatie van Benjamin kreeg namelijk te maken met het trauma van de Eerste
Wereldoorlog. Dit was een kwestie die deze denkers heel zeker bezighield. Lukács formuleert
hierover retrospectief:
‘Wie zal ons beschermen tegen de Westerse beschaving?’89
Benjamin beschrijft dit trauma als een sprakeloosheid waarmee de mensen uit de oorlog terug
kwamen.
Er was dus een ervaring van gevaar, van catastrofe. Het is in deze context dat het schrijven
van de geschiedenisstellingen van Benjamin begrepen dienen te worden. Het gelijktijdig
ontstaan van geschiedenistheorieën en van het messianisme toont aan dat Benjamin en andere
auteurs dit messianisme zagen als een inspiratiebron. Benjamin wilde een kritische Joodse
filosofie ontwikkelen die een kritiek was op de gebeurtenissen van de Eerste Wereldoorlog.
88 Ibid, pagina 292-293 89 Ibid, pagina 293
Het is een kritiek op de beschaving, op de vooruitgang. Het is zeker ook een poging om met
deze geschiedschrijving ervoor te zorgen dat de fundamenten van de beschaving en de
vooruitgang kritisch bekeken zouden worden, opdat dergelijke geschiedenis niet meer zou
voorvallen.
9.3 Achttien stelling: één visie
In deze scriptie gaat ik de geschiedenisstellingen één voor één weergeven. Ik citeer de
stellingen en voorzie ze van commentaar. Op het einde van alle stellingen maak in een
samenvattend besluit waarin duidelijk zal worden dat, zoals hierboven beschreven, de intentie
van Benjamin om een kritische geschiedenistheorie te schrijven zeker geslaagd is.
9.3.1 Stelling 1: De automaton en de dwerg: historisch-materialisme en theologie
‘Zoals bekend, moet er een automaat bestaan hebben die zo was geconstrueerd dat hij elke zet
van een schaakspeler met een tegenzet beantwoordde, die hem de winst van de partij
opleverde. Een op in Turkse klederdracht, met een waterpijp in de mond, zat voor het bord,
dat op een ruime tafel lag. Door een systeem van spiegels werd de illusie gewekt dat deze
tafel van alle kanten doorzichtig was. In werkelijkheid zat er een gebochelde dwerg in, die een
meester was van het schaakspel en die de hand van de pop aan touwtjes stuurde. Bij dit
apparaat kan men zich een tegenhanger voorstellen van in de filosofie. (…) De pop kunnen we
voorstellen als het historisch materialisme. Ze kan het zonder meer tegen om het even wie
opnemen, wanneer ze de theologie in haar dienst neemt, zoals men weet, tegenwoordig klein
en lelijk is en zich niet zonder meer kan vertonen.’90
In de eerste stelling wil Benjamin zijn punt meteen duidelijk maken door gebruik te maken
van een beeld, namelijk dat van een schaakautomaat.
90 De Cauter, L., (2001), Meesterstukken, Lieven de Cauter over Walter Benjamin, Rotterdam, Lemniscaat,Rotterdam, pagina 88-89
Wanneer je deze stelling bekijkt heb je als lezer de indruk dat het beeld van de
schaakautomaat ontsproten is uit de denkwijzen van Benjamin zelf. Niets is minder waar. Het
beeld van de schaakautomaat is afkomstig van Wolfgang van Kempelen (1734-1804) 91 92
Je kunt opnieuw meteen opmerken wat in het werk van Benjamin zoveel het geval is. Een
echte schrijver kun je hem niet noemen. Hij verzamelt een veelvoud aan ideeën, nota’s, etc en
deze gaat hij dan gebruiken of becommentariëren.
.
De schaakautomaat van Benjamin93
is er één die onoverwinnelijk is. Dit beeld is realistisch.
Denken we bijvoorbeeld maar aan de schaakcomputers die ontworpen zijn om het op te
nemen tegen de beste ‘menselijke’ schakers ter wereld. Een voorbeeld van een dergelijke
computer is ‘Deep blue’.
Het verschil bestaat er echter in dat Deep Blue een echte computer is, en dat de ‘automaton’
een trucage is.
Waarvoor staat de automaat nu? Voor Benjamin staat de automaat voor het historisch
materialisme. De gebochelde weggestoken dwerg staat voor de theologie. Net zoals de
gebochelde dwerg niet te zien is, kan de theologie zich volgens Benjamin ook niet meer
vertonen.
Waarom is de automaton onoverwinnelijk? Wel, de automaat wint juist altijd en heeft altijd
de gepaste tegenzet klaar omdat er sprake is van een samenwerking tussen de automaat en de
gebochelde dwerg. Wanneer we de vergelijking doortrekken merken we dus dat Benjamin
meent dat een ‘samenwerking” tussen het historisch materialisme en de theologie een
onoverwinnelijke combinatie oplevert. Het historisch materialisme moet de theologie dus in
dienst nemen.94
Hij is ervan overtuigd dat een historisch materialisme alleen juist kan zijn als ze ook
theologisch is. We bemerken dus dat Benjamin de theologie en het historisch materialisme
met elkaar gaat verzoenen.95
91 Wolfgang Von Kempelen is een baron. Hij presenteerde zijn schaakspelende machine voor de ogen van Keizerin Maria Theresia..
De geschiedenis is niet iets dat toevallig verloopt. Het is niet een
aaneensmelten van toevallige gebeurtenissen. Het is ook niet het automatisch vooruitgaan
92 http://en.wikipedia.org/wiki/Wolfgang_von_Kempelen 93 Lees van Von Kempelen 94 De Cauter, L., Meesterstukken , o.c., pagina 88-90 95 De Cauter, L. o.c., pagina 290
waarop niet teruggekomen moet worden. Het is niet een logische wetmatige gang van
zaken96
.
Het is juist van essentieel belang dat het verleden niet vergeten wordt. Als nakomelingen van
de geschiedenis hebben we een ethisch-religieuze plicht om de geschiedenis te waarderen en
te gedenken. Centraal in dit her-denken staat de idee van de verlossing of de verrijzenis.
We moeten de geschiedenis herdenken, herinneren en mogen ze zeker niet vergeten.97
De geschiedenis is ook niet ‘de gang van god door de wereld’. Het is daarom dat Benjamin
het beeld van de gebochelde dwerg gebruikt, de dwerg die symbool staat voor de theologie,
kan zich niet vertonen. Wat Benjamin bedoelt is dat er nood is aan het koppelen van een
verlossing, van een messianisme aan de visie van her-denken van het verleden. Hij koppelt
dus een theologisch element aan zijn geschiedisvisie.
Maar,
het dilemma ontstaat juist doordat we de geschiedenis niet kunnen omvormen tot het
voorbeeld van hoe het in het heden en de toekomst zou moeten. De geschiedenis is geen
heilsgeschiedenis omdat ze juist problematisch is. In het verleden zijn er fouten gemaakt, zijn
er verkeerde daden en keuzes gebeurd, etc. Moet dit dan als voorbeeld dienen?
98
9.3.2 Stelling 2: De mens is het product van zijn verleden:messianisme en verlossing
Benjamin citeert in het begin van deze stelling Lotze99
:
‘Tot de opmerkelijkste, eigenaardigheden van het menselijk gemoed behoort (…) naast
zoveel zelfzucht in ieder afzonderlijk, de algemene afwezigheid van afgunst van elk heden
tegenover zijn toekomst.’100
De stelling gaat als volgt verder:
‘ Deze bespiegeling brengt ons op het idee dat het beeld van geluk dat wij koesteren door en
door is gekleurd door de tijd waarnaar het verloop van ons eigen bestaan ons nu eenmaal heeft
verbannen. Geluk dat afgunst in ons zou kunnen opwekken bestaat alleen in de lucht die we
96 Hier bemerken we opnieuw een kritiek op het historicisme 97 Dit herdenken kunnen we ook bekijken als een her-denken. We kunnen de link leggen naar het gedicht A une Passante van Baudelaire. Telkens wanneer de man een opwaaiende jurk zal zien zal hij het moment her-denken van de vrouw met de opwaaiende zomen. Op die manier blijft dit moment en wordt het niet vergeten. 98 De Cauter, L., (2001), Meesterstukken, o.c., pagina 88-90 99 Lotze was een negentiende-eeuwse Duitse filosoof en logicus. 100 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 90-91
hebben ingeademd, met mensen met wie we hadden kunnen spreken, met vrouwen die zich
aan ons hadden kunnen geven. Met andere woorden, in de voorstelling van het geluk klinkt
onvervreemdbaar die van de verlossing door. Met de voorstelling van het verleden, die de
geschiedschrijving tot haar zaak rekent, is het net zo gesteld. Het verleden voert een heimelijk
index mee, waardoor het op de verlossing wordt verwezen. Strijkt er dan geen vleugje langs
ons van de lucht die om vroegere geslachten hing? Is er niet in stemmen waaraan we gehoor
schenken een echo van stemmen die nu verstond zijn? Hebben de vrouwen die we het hof
maken geen zusters die zij niet meer hebben gekend? Als dat zo is, dan bestaat er tussen de
geslachten van weleer en het onze een geheime afspraak.
Dan zijn we op aarde verwacht. Dan is ons, zoals elk geslacht dat ons voorafging, een
zwakke Messiaanse kracht meegegeven, waarop het verleden vordering heeft. We kunnen ons
daar niet met een goedkope uitvlucht van afmaken. De historische materialist weet dat.’101
Ik vind dit persoonlijk een heel moeilijke stelling. Deze gedachte toont aan dat het bestaan
van de mens steeds geworteld is in ons eigen bestaan. Als mens komen we in contact met
andere mensen, met vrienden, collega’s, familie, etc. Benjamin stelt dus dat het geluk steeds
verbonden is met de idee van een verlossing of een verrijzenis’. We kunnen spreken van een
messianisme.
Benjamin bedoelt hiermee dat het geluk van de mens niet los te koppelen is van wat geweest
is, van onze omgang met anderen.
Hetzelfde geldt voor de term ‘verleden’. We ademen nog steeds min of meer, in het heden,
dezelfde lucht in als diegenen die voor ons kwamen, in het verleden.102
Het heden en het
verdelen kunnen niet als twee aparte entiteiten beschouwd worden.
Onze voorstelling van wat geluk is hangt veelal samen met de hedendaagse maatschappij en
met het hedendaagse mensbeeld. Het hangt samen met de tijd waarin we leven. Deze
voorstelling van geluk is volgens Benjamin steeds verbonden met de idee van ‘verlossing’.
Wanneer je als mens verlangt naar geluk, en wie doet dat niet, dan is het ook een verlangen
naar verlossing, naar messianisering.
Wanneer we als mensen gelukkig willen zijn103
101 Ibid
, dan willen we enkele zaken realiseren. De
ene ambieert een grote carrière in de zakenwereld. Anderen willen een leuke job waarin ze
102 Het lijkt me wel dat we nu door milieuvervuiling wel iets andere lucht inademen.
zich amuseren. Nog andere mensen willen genoeg geld verdienen zodat ze gelukkig kunnen
zijn met hun gezin, de huisje-tuintje gedachte. Velen zijn gelukkig wanneer ze gezond zijn.
Wel, het zijn juist zulke zaken die elk van ons wil realiseren. We willen ze bereiken in ons
leven. Wanneer iemand drie jaar regentaat studeert dan doet die dat met een bepaald beeld en
doel voor ogen. Die persoon wil later gelukkig zijn in zijn job. Hij of zij wil leuke collega’s,
wil een goede omgang met de leerlingen, wil creatief zijn, etc. Velen zijn, wanneer dit alles
gerealiseerd wordt, gelukkig.
Ik heb eerder geschreven dat het beeld van geluk ook een beeld van verlossing is. Hoe hangt
dit beeld van geluk nu samen met verlossing? Dit is een essentieel onderdeel in de
geschiedschrijving van Benjamin.
Benjamin vult dit in op een Joods-mystieke manier104
. Wanneer de doelstellingen van de
mens gerealiseerd worden dan wordt de verlossing bereikt. Het moet gezien worden als een
herstel van het paradijs.
‘Maar het is ook de taak van het heden om rekening te houden met het verleden, om er
rekening mee te houden. Het verleden houdt namelijk ook een verlossing in: ‘Het is geen
waslijst van gedane zaken, maar een aanspraak op hoop, geluk en vervulling.’’105
Benjamin bedoelt met deze stelling het volgende. Net zoals wij, nu, bepaalde zaken willen
realiseren om geluk te kennen, hadden mensen vroeger ook bepaalde doelstellingen voor
ogen. In het verleden was er ook sprake van een aanspraak op hoop, geluk en vervulling en
verlossing. Het is nu de taak van ons om in het heden deze aanspraak te verlossen. We moeten
het verleden gedenken. Bijvoorbeeld het naamloze leed uit het verleden, met als meest voor
de hand liggende voorbeeld Wereldoorlog II, mag niet vergeten worden. We kunnen pas het
roemloze geluk van de toekomst redden doordat we het verleden verlossen van zijn aanspraak
op geluk.
Wanneer we dus een handeling stellen in het heden kan er volgens Benjamin een moment van
herkenbaarheid optreden, ‘in Jetzt der Erkannbarhkeit’. Dit kan je zien als een opflitsende
103 Ik wil erbij zeggen dat ik meen dat Benjamin hier wil zeggen dat de mens echt oprecht gelukkig is, en niet op een fantasmagorische manier die eerder in dit werk beschreven werd. 104 Het feit dat Benjamin opgroeide in een traditioneel Joods gezin heeft natuurlijk een grote rol gespeeld op zijn denkwijze. 105 De Cauter, L., Meesterstukken, pagina 91
herinnering106. Kennis van het verleden brengt het heden in een kritieke situatie en kan zo het
dromende collectief wakker schudden.107 108
9.3.3 Stelling 3: Niets mag vergeten worden
‘De kroniekschrijver die de gebeurtenissen verhaalt zonder onderscheid te maken tussen grote
en kleine, legt daarmee rekenschap af van de waarheid dat niets van wat ooit gebeurd voor de
geschiedenis als verloren mag worden beschouwd. Wel is het zo dat pas aan de verloste
mensheid haar verleden voluit ten deel vult. Dat wil zeggen: pas voor de verloste mensheid is
haar verleden in elk van haar momenten citeerbaar geworden. Elk van haar geleefde
ogenblikken wordt tot een ‘citation à l’ordre’ du jour- welke dag inderdaad de jongste is.’109
Benjamin meent dat het zijn opgave als geschiedschrijver is om de geschiedenis open te
houden. Benjamin wijst er hier op dat niets uit het verleden vergeten mag worden. Niets van
wat ooit gebeurd is mag door de geschiedschrijver vergeten worden.
We kunnen pas de aanspraken uit het verleden vervullen als we weten en onderzoeken wat die
aanspraken juist zijn. Als we niet weten wat de doelstellingen van vroeger waren, wat de
ambities waren, hoe geluk nagestreefd werd, hoe kunnen we dan die aanspraken uit het
verleden verlossen?
Als we niet pogen te begrijpen hoe en waarom sommige doelstellingen niet bereikt werden,
hoe het fout liep, hoe kunnen we dan voorkomen dat opnieuw dezelfde fout gemaakt wordt?
Er is een hoge noodzaak om wat gebeurd is in het verleden een ‘juiste plaats’ te geven.
Wanneer we in het heden verlossing nastreven moeten we het verleden niet bekijken als een
verafliggend, onbetekenend en abstract iets. We moeten juist het verleden voor de geest halen
als de jongste dag.
Benjamin gebruikt in deze stelling ook het beeld op van de geschiedenis die volledig
citeerbaar is:
106 Denken we bijvoorbeeld maar aan het her-denken van de opwaaiende zomen van de rok 107 zie supra passagenconclusie, ingaan tegen massa 108 Boomkens, R., van der Brug, I., Geldof, K, van Gerwen, W., Groeneweg, T., Heynen, H. Koopman, P., Laermans, R. van Nieuwstadt, M pagina 10 109 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c. pagina 91-92
‘het citeren110 van het verleden is altijd aan de orde en de geschiedenis kan pas werkelijk
begrepen worden als ze als een heilige tekst111 wordt opgevat’.112
Wanneer de geschiedenis geciteerd wordt, vormen we een oordeel over die geschiedenis.113
De uiteindelijke bedoeling van Benjamin is het bereiken van een alomvattende proza. Dit
beeld van een alomvattend proza is heel belangrijk. We hebben gezegd dat het citeren van de
geschiedenis samengaat met het vellen van een oordeel over die geschiedenis. De
alomvattende proza is het geheel van dit citeren, het eindpunt van het vellen van oordelen.
Dan wordt de beoogde verlossing bereikt. De alomvattende proza is het laatste oordeel.114
9.3.3.1 Kritiek op Benjamin: een utopische gedachte maar hoopvolle gedachte?
Het bovenstaande is nogal een utopische gedachte van Benjamin. Het streven naar een
alomvattende proza als laatste oordeel is niet realistisch en wellicht onbereikbaar. Belangrijk
om weten is dat Benjamin maar al te goed besefte (maar daarom niet toegaf) dat zijn idee van
een laatste oordeel, van een allesomvattende proza, niet echt realiseerbaar was. Het is
letterlijk ondenkbaar, het is eerder denkbeeldig dan realiseerbaar.115
Waarom vind ik dit een hoopvolle gedachte? Laat me dit illustreren door het geven van een
voorbeeld. Velen kijken elke dag naar het journaal, en laat ons toegeven, echt vrolijk word je
daar niet van. Het journaal wordt gedomineerd door reportages over oorlogen, fraude, zinloos
geweld, omkoping, etc. Elke dag opnieuw horen we dezelfde verhalen. Bij velen onder ons
treedt dan ook een vorm van gewenning op. Wie kijkt nu nog op bij het zien van beelden van
de zoveelste bomaanslag in Irak? Wie ligt nog wakker van de beelden van de duizenden
vluchtelingen die in erbarmelijk omstandigheden leven in Darfour? Enkel wanneer het dicht
bij onze leefwereld gebeurt, denken we maar aan het zinloos geweld veroorzaakt door Hans
van Temssche?, of aan de zogenaamde mp-3 moord op Joe van Holsbeeck, is er sprake van 110 Het is niet toevallig dat benjamin het woord ‘citeren’ gebruikt. Benjamin zijn werk is namelijk een kluwen van citaten, opmerkingen en bemerkingen. Benjamin wil aan de hand van die citaten een geschiedenisvisie weergeven. 111 In de eerste stelling hadden we al beschreven hoe Benjamin met zijn beeld van de automaat en de dwerg wil aantonen dat er een noodzaak is aan theologie, aan een heilige tekst. 112 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 92 113 Dit citeren is dus de geliefde werkwijze van de ‘commentator’ Benjamin. Doordat hij zaken uit het verleden uit de vergetelheid haalt en ze gaat citeren, gaat hij terug belang geven aan het verleden. 114De Cauter, L. Meesterstukken o.c., pagina 92 115 Ibid
een bewustwording van de bevolking. In vele gevallen volgt dan een mars die de hoop
uitdrukt van velen dat deze vormen van zinloos geweld zouden uitblijven. Dit is inderdaad
hoopvol, maar laat ons opnieuw eerlijk zijn, ebt deze hoop niet snel weg naarmate de feiten
langer geleden zijn. Wanneer het schokeffect verdwenen is, verdwijnt dan ook niet de
verontwaardiging? Stoppen we dan niet met herdenken?
Het is daarom dat ik de visie van Benjamin zo interessant vind. Elke nieuwe heb je als mens
de kans om een oordeel te vellen over het verleden. Elke keer moet we het verleden
herdenken. Wanneer er gewenning optreedt bij het zien van de beelden in Irak en Darfour,
dan is verlossing veraf. Hoe kunnen we nu de aanspraken uit het verleden verlossen als we dit
verleden niet elke dag opnieuw in herinnering brengen? Hoe kan dit wanneer je geen oordeel
velt, wanneer de shock uitblijft? Telkens wanneer in het nieuws de gruwelijke feiten uit
Darfour geciteerd worden, moet er een oordeel gevormd worden. Het is dit oordeel die de
eerste stap naar verlossing vormt.
Maar niet enkel deze grote nieuwsfeiten moeten herdacht worden. Er moet ook oog zijn voor
het nietige, het vergetene en het marginale. Ook de kleine alledaagse zaken moeten gered
worden, als is het maar van de vergetelheid.
9.3.4 Stelling 4: Kritiek op het historicisme, meningsverschil met Marx
In deze stelling geeft Benjamin kritiek op het historicisme. Eerder in dit werk heb ik
beschreven wat het historicisme inhoudt. Ik heb dan ook gezegd dat ik dat kort ging doen op
dat moment om de visie, en de kritiek erop, uitvoerig zou beschreven worden in de stelling
vier van Benjamins geschiedenisvisie.
De klassenstrijd die een marxistisch geschoold historicus steeds voor ogen staat, is een strijd
om de ruwe en materiële dingen, zonder welke geen fijne en spirituele zouden bestaan.
Niettemin zijn deze laatste in de klassenstrijd anders aanwezig dan als de voorstelling van een
buit die de overwinnaar toekomt. Ze zijn als vertrouwen, als moed, als humor, als list, als
onverzettelijkheid in de strijd levend en hebben hun uitwerking tot ver terug in het verleden.
Ze zullen telkens opnieuw iedere overwinning die de heersers ooit ten deel is gevallen, in
twijfel trekken. Zoals bloemen hun kroon naar de zon keren, zo probeert krachtens een
geheimzinnig soort heliotropisme het voorbije zich naar die zon te keren, die op het punt staat
aan de hemel van de geschiedenis op te gaan. Voor die nietigste van alle veranderingen moet
de historisch materialist oog hebben116
.
Karl Marx meende dat de geschiedenis voornamelijk een strijd is tussen verschillende
klassen.117
Marx bedoelt hiermee dat de geschiedenis voornamelijk bepaald wordt door
economische processen en bewegingen. Dat alle cultuur in handen is van een klasse die het
meeste bezit, die alles in handen heeft, met andere woorden, de heersende klasse.
Benjamin volgt deels deze visie maar hij geeft er een andere invulling aan. Cultuur is niet
zomaar iets dat de overwinnaars of de heersende klasse in handen heeft. Cultuurgoederen zijn
niet iets passief. De cultuurgoederen spelen juist een rol in de klassenstrijd. Het zijn
instrumenten die gebruikt worden in de ‘clash’ tussen de verschillende klassen.
Hoe zijn het instrumenten in de klassenstrijd? Benjamin legt dit uit door te stellen dat
cultuurgoederen middelen zijn in de klassenstrijd met terugwerkende kracht. Ze gaan terug in
het verleden. En met verleden bedoelen we niet enkel een recent verleden, maar ook heel ver
terug in de tijd.
Hoe werkt dit alles nu volgens Benjamin? We weten dus dat hij meent dat cultuurgoederen
middelen waren voor de heersende klasse om de strijd der klassen te winnen. De
overwinnaars hebben dus cultuurgoederen gebruikt om andere klassen te overwinnen, te
bepalen. Maar, het is voor Benjamin een overwinning waarover kritisch nagedacht moet
worden. Doordat we de cultuurgoederen uit het verleden gaan kritisch analyseren en
onderzoeken kunnen we tot de constatering komen dat de overwinning van de ‘overwinnaars’
ter discussie gesteld kan worden.
116 De Cauter, L. Meesterstukken,o.c., pagina 93
Benjamin gebruikt een beeldspraak om dit uit te leggen. Hij symboliseert zijn ideeën door
middel van een zonnebloem. Het verleden is gericht op de zon. Die zon is aan het opgaan in
het verleden.
Hiermee weten we dat dingen uit het verleden, bijvoorbeeld cultuurgoederen, zich richten
naar kracht uit het verleden. Die kracht is niet te zien, ze is onzichtbaar.
Op dit punt kun je je afvragen wat Benjamin juist bedoelt met deze kracht. Bedoelt hij het
kritisch bekijken van het verleden zoals we gelezen hebben in de vorige stellingen? Heeft hij
het over de idee van verrijzenis en verlossing die leidt tot geluk? Wellicht is de kracht een
samenstelling van dit alles.
Benjamin zijn theorie straalt volgens mij een bepaalde hoop uit. Er wordt positief gekeken
naar de toekomst. Zijn gedachtegoed stemt deels overeen met dat van het Verlichtingsdenken.
Het was typisch voor de Verlichting dat er een nieuwe spirit ontstond. Het was een periode
van ontdekkingen, van dynamisme, van een nieuw positief elan. Lieven de Cauter verwoordt
het als volgt:
‘ De Verlichting was (…) de roeping van de mensheid om uit de onmondigheid te treden, zich
te emanciperen en in theorie en praktijk te werken aan een waarlijk rechtvaardig
wereldsysteem.’118
Zoals de zon opgaat in het verleden, zo was de Verlichting ook een periode waarin een nieuw
licht opgaat en een eerdere periode van duisternis hoop biedt door komaf te maken van
blindeloos bijgeloof en onrecht.
Belangrijk is dat volgens Benjamin was deze Verlichting voelbaar in de cultuurgoederen zelf.
Wanneer je hierover nadenkt zegt hij dus dat de cultuurgoederen het als het ware
aanvoelden119
Dit bedoelt Benjamin ook met zijn beeldspraak over de zonnebloem. Zoals de zonnebloemen
aanvoelden dat de zon ging opgaan en zich ernaar gingen richten, zo voelden de
cultuurgoederen de Verlichting aankomen.
dat een nieuwe periode zich aandiende. De Verlichting als nieuwe periode werd
dus reeds aangevoeld door het verleden alsof men wist wat te wachten stond.
118 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 94 119 Wat Benjamin juist wil zeggen met dit ‘aanvoelen’ blijft onbeantwoord.
Hij gaat er dus vanuit dat het verleden anticipeert op een specifiek heden. In het verleden dat
anticipeert, gaat ook de idee van hoop uit. Voordat de Verlichting begon was er ook hoop een
minder dogmatische periode, op een tijd van dynamisme, op een betere toekomst.
Om het met de woorden van Benjamin te zeggen: hij hoopt op geluk door het verleden te
verlossen met uiteindelijk een alomvattend proza120. Er is de hoop dat cultuur niet alleen
weerstand biedt aan onderdrukking, maar ook dat die cultuur een verlichtende tendens in zich
draagt.121
9.3.5 Stelling 5: Herinneren van het verleden om het te herkennen
Er is dus een absolute noodzaak om het verleden te herinneren en vast te houden. Het ware
beeld van het verleden moet tevoorschijn komen. Hiermee bedoelt Benjamin dat het verleden
een beeld is dat vastgehouden moet worden en dat opnieuw herkenbaar wordt. De waarheid
kan niet van ons weglopen.
Het verleden dreigt te verdwijnen wanneer we het heden niet zien als een heden waar het
verleden deel van uitmaakt. Elk heden bevat dus inderdaad ‘materiaal uit het verleden.122
9.2.6 Stelling 6: kritiek op het historicisme als gedachtegang van de heersende klasse
‘Fustel de Coulanges raadt de historicus aan om, wil hij een tijdperk opnieuw beleven, alles
wat hij van het latere verloop van de geschiedenis weet uit zijn hoofd te zetten. Beter kan de
methode waarmee het historisch materialisme heeft gebroken niet worden gekarakteriseerd.
Het is de methode van inleving. De oorsprong ervan is de idolatrie van het hart, de acedia, die
versaagt het echte Middeleeuwse theologen als de diepste oorzaak van de droefgeestigheid.
Flaubert, die daarmee kennis had gemaakt, schrijft: ‘ Weinig mensen zullen vermoeden
hoeveel droefgeestigheid er voor nodig was om Carthago weer tot leven te wekken’. De aard
van die droefgeestigheid wordt duidelijker als je de vraag stelt in wie de geschiedschrijver van
het historisme zich eigenlijk inleeft. Het antwoord luidt onvermijdelijk: in de overwinnaar. 120 Een alomvattende proza die ik zoals eerder gezegd utopisch vind. Wat niet wil zeggen dat ik meen dat het geen nobele uitgangspositie is waarnaar gestreefd kan worden. 121 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 91-94 122 Ibid
Maar de huidige machthebbers zijn de erfgenamen van al diegenen die ooit hebben
gezegevierd. De inleving in de overwinnaar komt dus de machthebbers ten goede. Daarmee is
voor de historische materialist genoeg gezegd. Al wie tot op de dag van vandaag de zege
behaalde, marcheert mee in de triomftocht die de heersers heenvoert over hen die
tegenwoordig in het stof bijten. Naar goed gebruik wordt de buit in de triomftocht
meegevoerd. Die buit heet: cultuurgoederen. Ze zullen in de historisch materialist een
afstandelijke beschouwer vinden. Want wat hij aan cultuurgoederen overziet, heeft voor hem
zonder uitzondering een herkomst waaraan hij niet zonder afschuw kan denken. Het dankt zijn
bestaan niet alleen aan de inspanning van de grote genieën die het geschapen hebben, maar
ook aan de naamloze herendienst van hun tijdgenoten. Er is nooit een document van cultuur
dat niet tevens een document van barbaarsheid is. En zoals het zelf niet vrij is van
barbaarsheid, is ook het proces van de overlevering, waarin het van de een op de ander is
overgegaan, dat niet. De historisch materialist distantieert zich derhalve zoveel mogelijk van
die overlevering. Hij beschouwt het als zijn taak om de geschiedenis tegen de draad te
borstelen123
.’
Benjamin reageert in deze stelling tegen het historicisme. Hij richt zich tegen het historicisme
dat uitgaat van een perspectief waarin het gebeuren in de maatschappij en in de wereld bestaat
uit een oneindige aaneenschakeling van feiten. De historicist ziet de wereld als een ketting
van feiten die gezien kan worden als een soort inventaris.124
Verder kant Benjamin zich tegen het historicisme omdat hij ervan overtuigd is dat de
historicist zich echt gaan ‘inleven in de geschiedenis’. Dit inleven leidt dan tot heimwee, tot
een verlangen naar het eerdere.
Waarom is Benjamin niet akkoord met de historicist? In een vorige stelling hebben we reeds
gezien dat er sprake was van een klassenstrijd. Een klassenstrijd die gewonnen werd door de
overwinnaars, met name de heersende rijke klasse. Wel, Benjamin meent nu dat het
historicisme een typische gedachtegang is van de heersende klasse. Het heimwee hebben naar
het verleden en het verlangen en meevoelen naar en van dit verleden is typisch voor de
overwinnaar.
123 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 95-96 124 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c.,pagina 13
Dit lijkt me een logische gedachte. Wanneer je vroeger de leidende hand had, wanneer je alle
touwtjes in handen had als heersende klasse, is het vanzelfsprekend dat je dit verleden gaat
verheerlijken en dat je er heimwee naar hebt.
Benjamin zelf spreekt van ‘Einfühlung’, van een melancholie naar het verleden. Hij zag deze
Einfühlung als een symptoom van ervaringsverval en een valse vorm van contemplatie. Men
moet zich helemaal niet inleven in het verleden. Wanneer je je ‘inleeft’ in de geschiedenis ga
je er al gauw een persoonlijke band mee hebben en ga je het verleden verheerlijken. Je moet
juist kritisch staan tegenover wat gedaan is. Met een kritische houding moet je bijvoorbeeld
bekijken hoe de heersende klasse de overwinnaars kwamen te zijn.
Alle cultuurgoederen moeten dus kritisch bekeken worden, niet alleen omdat ze
indrukwekkend zijn maar ook omdat ze getuigenis zijn van wat gebeurd is, van recht en
onrecht. Een niet-kritische houding leidt tot verheerlijking die in feite als een vervorming,
noem het zelfs een vervalsing van de geschiedenis bekeken kan worden.125
Op deze manier gebeurd het bijvoorbeeld dat allerlei gedane mistoestanden goedgekeurd
worden: Benjamin zegt het op de volgende manier:
‘ Er is nooit een document van cultuur dat niet tevens een document is van barbaarsheid.’126
9.3.7 Benjamin ijvert tegen het historicisme
Het is ondertussen duidelijk dat Benjamin graag auteurs citeert. Daarna gaat hij de citaten
voorzien van commentaar. Ook deze stelling vat hij aan met een citaat. Ditmaal van Bertold
Brecht (1898-1957), een Duitse dichter, toneelschrijver en regisseur:
‘Consider the darkness and the great cold
In this vale which resounds with mystery’127
125 Je zou zelfs kunnen zeggen dat een niet-kritische houding leidt tot een drogbeeld, tot een fantasmagorie 126 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 95-97 127 Redmond, D. (2001), Walter Benjamin. On the Concept of History. Gesammelten Schriften I:2. Suhrkamp Verlag. Frankfurt am Main, 1974. http://www.efn.org/~dredmond/ThesesonHistory.html
Benjamin gebruikt in deze stelling ook de woorden van de Franse historicus Fustel de
Coulanges (1830-1889). Deze raadt historici die een bepaald tijdperk wensen te
herleven aan om alles te ‘vergeten’ wat na dit tijdperk heeft plaatsgevonden. Dit is de
manier om de methode waarmee het historisch materialisme gebroken heeft te
karakteriseren. Het is een proces van empathie. Mensen hebben dikwijls de wens om
het ware historische beeld te willen vatten en het te begrijpen, om het te beheersen.
De theologen van de Middeleeuwen beschouwden dit willen beheersen van het
historische beeld als de eerste oorzaak van melancholie. De natuur van deze
melancholie wordt duidelijker wanneer men zichzelf de vraag stelt met wie de
historische schrijver van het historicisme zichzelf vereenzelvigd.
Het antwoord is meteen duidelijk. De historicist gaat zich altijd vereenzelvigen met,
en heeft altijd sympathie voor de overwinnaar.
Diegenen die sympathie hebben voor de overwinnaar halen dus voordeel uit het
verleden. Diegenen die in het huidige tijdperk heersen kunnen beschouwd worden als
de erfgenamen van vroegere overheersers. Je kunt spreken van een cultureel erfgoed.
Heerschappijen gaan over van generatie naar generatie.
De historisch materialist gaat dit met weerzien bekijken. Het is noodzakelijk om de
geschiedenis te observeren vanuit een bepaalde afstand. Wanneer je band met het
verleden te nauw is, kun je de geschiedenis, en dus ook het heden, niet objectief
bekijken. Het is dan ook de taak van de historisch materialist om het overgeven van
‘barbarisme’ van hand tot hand te weerleggen.128
Benjamin stelt in deze stelling in vraag hoe naar het verleden gekeken moet worden. Het kan
volgens Benjamin niet zijn dat geschiedenis gewoon overgeleverd wordt zonder er bij stil te
staan. Wanneer we dit zouden doen, dan zou het makkelijk kunnen dat barbaarse toestanden
uit het verleden gewoon blijven bestaan in het heden. Er is dus nood aan een kritische
reflectie over het verleden zodat men in het heden en in de toekomst een nieuwe en betere
inhoud zou kunnen geven.
128 Redmond, D.,(2005),Walter Benjamin on the concept of history, http://www.marxists.org/reference/archive/benjamin/1940/history.htm
Het kan dus zeker niet zo zijn dat men de geschiedenis en de vooruitgang gaat bekijken vanuit
het standpunt van de historicist. Deze gaat namelijk uit van een lineaire en wetmatige
vooruitgang. De historicist staat met andere woorden dus niet kritisch tegenover de
vooruitgang en kijkt niet kritisch achterom.
Daarom legt Benjamin een belangrijke taak weg voor de historisch materialist. Deze moet wel
met aandacht en kritisch achterom kijken.
9.3.8 Stelling 8: Ontwikkeling van een geschiedenisvisie als afrekening met een persoonlijke
woede op een regime
De traditie van diegenen die verdrukt werden leert ons dat de noodsituatie waarin we leven de
regel geworden is. Ik moet er zeker bij vermelden dat Benjamin met deze noodsituatie de
dreiging van het fascisme bedoelt. Hij voelt de absolute noodzaak om tot een
maatschappijbeeld te komen dat weerstand kan bieden aan de fascistische maatschappij.
Daarom moeten we komen tot een geschiedenisconcept dat hieraan beantwoordt. Dan zal het
pas duidelijk worden het echt mogelijk is om een tegengewicht te bieden voor het fascisme.
De strijd tegen het fascisme kan dan vorm aannemen en verbeteren.129
9.3.9 Stelling 9: Angulus Novus
Er bestaat een schilderij van Klee 130
129 http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html
dat ‘Angelus Novus’ heet. Daarop staat een engel
afgebeeld die eruitziet als stond hij op het punt zich te verwijderen van iets waar hij naar
staart. Zijn ogen zijn opengesperd, zijn mond staat open en zijn vleugels zijn uitgespreid. Zo
moet de engel van de geschiedenis eruitzien. Hij heeft het gelaat naar het verleden toegekeerd.
Waar voor ons een aaneenschakeling van gebeurtenissen verschijnt, ziet hij een grote
catastrofe die onafgebroken puinhoop op puinhoop stapelt en ze voor hem voor de voeten
smijt. Hij zou wel willen stilstaan, de doden wekken en het verpletterde samenvoegen. Maar
een storm waait uit het paradijs die in zijn vleugels zijn blijven hangen en zo stuk is, dat de
130 Paul Klee is een Duits-Zwitsers kunstschilder die als een moderne schilder gezien kan worden. Hij is bekend omwille van zijn figuratieve schilderen met veelvuldig kleurgebruik.
engel ze niet meer kan sluiten. De storm drijft hem onstuitbaar de toekomst in, die hij de rug
toekeert, terwijl de puinhoop voor hem ten hemel rijst. Wat wij de vooruitgang noemen is die
storm131
.
Benjamin stelde in de vorige stelling dat het verleden recht maar zeker ook onrecht kende. Hij
heeft het over de treurnis en ergernis, over verontwaardiging, over een weemoed die diegene
die over de geschiedenis nadenkt, overvalt.
Dit alles wordt voor Benjamin belichaamd door zijn beeld van de engel, de beschermengel
van de geschiedenis. Het uitgangspunt voor de allegorische figuur haalt Benjamin uit de
schilderkunst.
Hij baseert zich namelijk op een aquarel van de Duits-Zwitserse kunstschilder Klee (1879-
1940), de Angelus Novus. In de lente van 1921 had Benjamin dit schilderij gekocht. Hij
betaalde er een bedrag van duizend mark voor. Het was voor hem een grote bron van
inspiratie en van meditatie. Het werk hing tot in 1930132 in de studiekamer van zijn woonst in
Berlijn. Toen hij in 1940 moest vluchten wou hij het schilderij absoluut niet achterlaten. Hij
sneed het uit en stak het bij zijn manuscripten. Het was Georges Bataille (1897-1962), de
Franse dichter, schilder en surrealist, die het gedurende de gehele oorlog verborgen wist te
houden in ‘La bibliothèque Nationale’. Tegenwoordig hangt het schilderij in het
Israëlmuseum te Jeruzalem.133
Benjamin legt zijn beeldspraak van de engel als volgt uit. Het is voor hem een ‘nieuwe engel’
die in een Joodse traditie gezien dient te worden. Je kunt het zien als een engel die moet
zorgen voor een overlevering, van het overdragen van de Bijbel. De engel is al het ware de
boodschapper van God.
Het is een engel die met open vleugels achterwaarts de toekomst wordt ingedreven. Dit komt
doordat hij door een storm uit het paradijs is verdwenen. Aangezien we aannemen dat de
geschiedenis begint bij het paradijs, is deze achterwaartse vlucht van de engel dus bezig
zolang er sprake is van geschiedenis.
131 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 97-98 132 In dit jaar liet hij zichzelf scheiden van zijn vrouw 133 Visser, G., (1933), Walter Benjamins mystieke opvatting van geschiedenis, een benadering vanuit vroege brieven,
Benjamin journaal 1, Groningen, Historische uitgeverij, pagina 41
De engel wil de geschiedenis redden maar het lukt niet doordat de orkaan hem steeds achteruit
blijft blazen. Het is een machteloze Messias. Het is typisch voor de geschiedenisvisie van
Benjamin, het de rug toekeren om het te gedenken.134
Ik vind dat Benjamin een mooi beeld schept, maar het is zeker niet makkelijk te begrijpen. Hij
legt symbolisch uit dat de mens tijdens de vooruitgang toch steeds de blik op het verleden
dient te houden, om het heden te begrijpen en een plaats te kunnen geven. Dit komt min of
meer overeen met wat reeds in de vorige stellingen te lezen viel.
9.3.10 Stelling 10: Waarom is er nood aan een nieuw maatschappijbeeld?
De moderne kijk op de wereld en op de maatschappij heeft als ‘aandrijving’ iets
weerzinwekkends. De tegenstanders van het fascisme hadden hun hoop geplaatst op een
aantal politici om weerstand te bieden tegen het fascisme. Maar, die politici verraden als het
ware die tegenstanders van het fascisme. Oorspronkelijk wilden ze de maatschappij redden
van het fascisme maar ze zijn in hun eigen netten verstrengeld geraakt. Netten, die ze
oorspronkelijk gespannen hadden om fascisme te stoppen. De tegenstanders van het fascisme
worden meegezogen in een staatsapparaat dat te moeilijk of niet te controleren is onder de
huidige maatschappijvisie.
Daarom wijst Benjamin er nog eens op dat een nieuw maatschappijbeeld nodig is om te
vermijden dat alle mensen medeplichtig zijn aan de gruwel van het fascisme.
Het is dus opnieuw duidelijk dat het leven van Benjamin een grote invloed heeft op zijn
denkwijzen. Doordat hij als Jood de gevolgen ondervond het nationalistische regime, achtte
hij het zeker nodig een nieuwe geschiedenisvisie te ontwikkelen die een tegengewicht zou
bieden tegen het ‘gevaarlijke’ regime.135
9.3.11 Stelling 11: Conformisme schept vals beeld van vooruitgang
134 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 97-99 135 Eigen vertaling vanuit http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html
Het conformisme dat typisch is voor de sociale democratie in een fascistisch staatsbestel vindt
zijn oorsprong in politieke tactieken, maar ook nog in economische concepties. Benjamin stelt
dat er niets is dat de Duitse arbeidersklasse zo heeft gecorrumpeerd als de idee dat ze zich
lieten meedrijven met de stroom.
Door de steeds toenemende technische136
ontwikkelingen onder het fascistische regime
ontstond de idee van de ‘stroom’. Er was een gevoel van economische welvaart waar vele
arbeiders zich lieten in meedrijven. Van hieruit was het maar een kleine stap naar de illusie de
toenemende technologische vooruitgang een politieke verwezenlijking was. Ook dit kunnen
we dus zien als een fantasmagorie!
Benjamin bedoelt hiermee dat er een illusie, wat dus wijst op een vals beeld, geschapen werd.
Het valse idee bestond er volgens Benjamin namelijk in de steeds verdergaande
ontwikkelingen op technologisch gebied te danken waren aan het nieuwe politieke klimaat,
met name het fascisme. De arbeider krijgt dan het valse beeld dat hijzelf zorgt voor
vooruitgang en zijn eigen welvaart. Maar, volgens Benjamin is dit dus een illusie.
We kunnen in dit opzicht verwijzen naar de visie van Karl Marx. Die stelt dat de arbeider
geen enkele andere macht heeft dan zijn werkkracht. Maar die arbeiders worden slaaf van
andere mensen die zich beschouwen als eigenaars van die werkkrachten.
Er is dus sprake van verwarring bij de arbeider. Deze denkt dat hijzelf zorgt voor welvaart en
de vooruitgang, maar in feite wordt die arbeider beheerst door andere personen, of door een
totaal regime, die ervoor zorgen dat de werkkracht bezit van hen wordt. Het is ook in deze
context dat we de volgende uitspraak van Josef Dietzgen (1828-1888), een Duits
autodidactisch sociaal filosoof moeten interpreteren:
‘Arbeid is de redder van de moderne tijd’137
Benjamin vermeldt dit citaat omdat het een goede illustratie is van wat hij wil aantonen. Door
het verbeteren en optimaliseren van de arbeid, zou volgens velen rijkdom ontstaan waardoor
mogelijkheden zouden ontstaan die in vroegere tijden ondenkbaar waren.
136 Zie onderdeel over de nieuwe technieken in de negentiende eeuw. 137 http://nl.wikipedia.org/wiki/Joseph_Dietzgen
Het is juist deze visie op arbeid die Benjamin wil weerleggen. Hij meent dat het een
egoïstische visie op arbeid is die helemaal geen rekening houdt met de belangen van de
arbeider. Vooruitgang wordt in een dergelijke visie alleen een exploitatie en niet een
vooruitgang ten dienste van de arbeider.138
9.3.12 Stelling 12: Onderdrukking van de arbeidersklasse
Deze stelling beginnen we met een citaat van de Duitse filosoof en filoloog Nietzsche (1844-
1900)139
:
We need history, but we need it differently from the spoiled lazy-bones in the garden of
knowledge.140
Het onderwerp van historisch kennis is het vechten van de verdrukte klasse. In de visie van
Marx is de arbeidersklasse de verdrukte klasse. Zoals gezegd in stelling 11 meent de
arbeidersklasse onterecht dat ze mede verantwoordelijk is voor de vooruitgang op technisch
gebied en op het vlak van kennis. Maar net doordat de arbeidersklasse gedomineerd en
onderdrukt wordt zorgt deze dus niet zelf voor kennis. Het is dit onderdrukken van de
arbeidersklasse wat volgens Benjamin laakbaar was aan het de sociale democratie vanaf het
begin.141
9.3.13 Stelling 13 Benjamin fulmineert tegen wetmatige vooruitgang
Zoals in vele van de stellingen start Benjamin de uiteenzetting in verband met de dertiende
stelling met een citaat. Ditmaal van de sociaal-democratische filosofoof Josef Fietzgen:
“Yet every day our cause becomes clearer and the people more clever.”142
138 http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html
139 Friedrich Nietzsche was een belangrijke en beroemde Duitse filosoof en filoloog uit het einde van de tweede helft van de negentiende eeuw. 140 – Nietzsche, On the Use and Abuse of History for Life 141 Redmond, D. (2001), Walter Benjamin. On the Concept of History. Gesammelten Schriften I:2. Suhrkamp Verlag. Frankfurt am Main, 1974. http://www.efn.org/~dredmond/ThesesonHistory.html 142 Ibid
Het sociaaldemocratische gedachtegoed en de uitvoering ervan werd veelal bepaald door een
concept van vooruitgang en was dogmatisch. Men neemt aan dat de vooruitgang
vanzelfsprekend is en niet in vraag gesteld moet worden. Het was ten eerste als het ware in de
gedachten van de sociaaldemocraten geschilderd dat vooruitgang automatisch ook een
verbetering voor de mensheid betekende.
Ten tweede werd de vooruitgang gezien als een steeds voortdrijvende kracht die niet eindig
was143
Ten derde werd de sociaaldemocratische theorie gezien als essentieel niet stopbaar, als iets dat
zelfactiverend was en een zeker pad volgde.
. Dit betekent vervolgens ook dat de mensheid steeds verder geperfectioneerd kon
worden.
Benjamin meent nu dat deze drie theorieën van de sociaaldemocratie controversieel zijn en
aan kritiek onderworpen kunnen worden.
Ik hoop dat ik in dit werk duidelijk gemaakt heb dat Benjamin vooruitgang niet altijd ziet als
een vooruitgang voor de mens. Denken we maar aan hoe de burgers in het moderne en
vernieuwde Parijs zich vergapen aan als het nieuwe. Dit lijkt dus op vooruitgang maar
Benjamin ziet dit dus niet als een vooruitgang voor de mens. Het is voor hem een valse
vooruitgang die niet leidt tot verlossing. Het is een fantasmagorische vooruitgang.
Ook het tweede argument dat vooruitgang een steeds verdergaande kracht is wordt door
Benjamin weerlegt. Het kan volgens hem dus niet zijn dat er een wet is die de vooruitgang
bepaalt. Het is zeker niet zo dat vooruitgang steeds verder bouwt op het vorige zonder er
rekening mee te houden. Elk nieuw heden is geïnjecteerd met het verleden.
De idee dat de sociaaldemocratie onstopbaar is voor Benjamin een huiveringwekkend idee.
We hebben in stelling negen beschreven dat Benjamin juist een geschiedenisvisie gaat
ontwikkelen omdat de geschiedenis zoals die voortschrijdt tijdens het nationalisme voor hem
onaanvaardbaar is.
Samenvattend kunnen we zeggen dat Benjamin in stelling dertien de krachtlijnen van de
zogezegde vooruitgang blootlegt. Deze gaat dan ook uit van drie vooronderstellingen. Ten
143 We kunnen zeggen dat vooruitgang gezien werd in een zienswijze zoals die van toepassing was op de historicisten.
eerste is de vooruitgang een vooruitgang van de mensheid zelf, en niet alleen één van kennis
en vaardigheden. Ten tweede is de vooruitgang oneindig. Dit omdat hij niet uitgaat dat de
mens ook een perfectheid bereikt. Waardoor hij steeds blijft vooruitgaan. Ten derde verloopt
de vooruitgang op eigen kracht en is hij niet te stoppen.
Deze drie basisvooronderstellingen steunen op de idee van een lege, homogene en continue
tijd. Benjamin meent namelijk dat de geschiedenis bestaat uit verschillende gebieden. En die
deelgebieden verlopen niet homogeen. Het verleden wijst namelijk steeds op verschillende
wijze naar het heden.
Wat Benjamin hier uiteindelijk mee wil zeggen is volgens mij dat hij meent dat er niet zoiets
is als een vooruitgang die op voorhand vastligt. Het is geen wetmatigheid.144
Hij ijvert in deze
stelling dus tegen het historicisme.
9.3.14 Stelling 14: Dialectische sprong naar het verleden
In deze stelling herhaalt Benjamin gedeeltelijk wat hij in de vorige stelling al zei.
Geschiedenis dient gezien te worden als een object van constructie dat niet gevormd is een in
homogene lege tijd, maar eerder in het hier en nu. In de ‘Jetztzeit’. Het is door het heden dat
de geschiedenis als het ware vervolledigd wordt.
Om dit te illustreren geeft Benjamin enkele voorbeelden. Zo stelt hij dat de Franse Revolutie
zichzelf beschouwde als een ‘Rome na datum’. Net zoals mode teruggrijpt op eerdere
ontwerpen, zo greep de Franse Revolutie terug op het Oude Rome. Men kan dus teruggaan in
het verleden en dat inpassen in het heden dankzij een dialectische sprong.145
144 De Cauter, L., pagina 297 145 http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html
9.3.15 Stelling 15: historisch bewustzijn door te her-denken
Het besef het continuüm van de geschiedenis open te breken is kenmerkend voor de
revolutionaire klassen op het moment dat ze in actie komen. De Grote Revolutie voerde een
nieuwe kalender in. De dag waarmee een kalender begint, fungeert als een historische tijd
verkorter. En het is in wezen dezelfde dag die in de vorm van feestdagen, die gedenkdagen
zijn, telkens terugkeert. Kalenders tellen de tijd dus niet zoals klokken dat doen. Zij vormen
monumenten van een historisch bewustzijn, waarvan in Europa sinds honderd jaar niet meer
het geringste spoor schijnt te bestaan. Nog in avond was geworden, gebeurde het dat er op
verschillende plaatsen in Parijs onafhankelijk van elkaar en gelijktijdig op de klokkentoren
werd geschoten. Een ooggetuige die zijn profetische gave wellicht aan het rijm te
danken heeft, schreef toentertijd:
‘Qui le croirait! On dit qu’irrité contre l’heure de nouveau Jésus, au pied de chaque tour,
tiraient sur les cadrans pour arrêter le jour’146
.
Ondertussen wordt het duidelijk dat het voor Benjamin niet de bedoeling is om de
geschiedenis zomaar te laten voortgaan. De geschiedenis moet niet voortgezet, maar juist
onderbroken worden.
In een vorige stelling hadden we het over de engel die als een machteloze engel poogde de
geschiedenis, de vooruitgang (gesymboliseerd door de orkaan) te stoppen. Wel, is het niet
typisch voor de Messias dat deze de geschiedenis juist onderbreekt om in te grijpen waar het
nodig is.
Benjamin legt dit uit door te verwijzen naar het kalenderjaar. In elk kalenderjaar zijn er
bepaalde hoogdagen. Deze dagen ziet Benjamin als dagen waarop herdacht kan worden, het is
een tijd om te gedenken. Als voorbeeld geeft hij de Joodse hoogdag Jom Kippoer, de dag van
de verzoening en de herdenking. In dezelfde lijn is elke sabbat een manier op de verlossing
voor te bereiding, je kunt de sabbat zien als een voorproefje op de verlossing.147
In deze stelling zie ik de poging van Benjamin om de mens, organisaties en regimes een waar
historisch bewustzijn aan te kweken. Hij streeft ernaar de mens te doen inzien dat het verleden
her-dacht dient te worden. Dat het verleden geciteerd moet worden. Hij geeft het voorbeeld
146 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 99-100 147 Ibid, pagina 100-101
van een aantal hoogdagen. Maar is het voldoende om alleen op deze hoogdagen te her-
denken. Het lijkt me van niet. Hoe kan anders Benjamin zijn (al te) idealistische
allomvattende proza, het uiteindelijke citeren, bereikt worden?
9.3.16 Stelling 16: Benjamin weerlegt historicisme
De historisch materialist kan niet zonder een concept van het heden. Dit dient niet gezien te
worden als een transitie. Het is niet zo dat tijd plotseling stil staat waardoor het verleden ook
heden wordt.
De historicist gaat er, zoals eerder gezegd, vanuit uit dat de vooruitgang lineair en wetmatig
verloopt. Is er geen plaats voor dialectiek. Er is geen wisselwerking tussen heden en verleden.
Het is dit wat Benjamin weerlegt. Kritisch kijken naar het verleden, leren uit het verleden en
zo het heden herschrijven is de taak volgens Benjamin.148
9.3.17 Stelling 17: Stillstellung als basis van het her-denken
In deze stelling beschrijft Benjamin nog eens waarom hij kiest voor een historische-
materialistische manier om de geschiedenis te bekijken, en niet voor het historicisme. Het
verschil qua methode is dan ook groot.
Het historicisme geeft volgens Benjamin geen theoretische draagkracht. Het maakt gebruik
van een additieve methode. Het historicisme gaat een groot aantal feiten aanbrengen om de
homogene en de lege tijd te vullen.
De materialistische manier om de geschiedenis te bekijken daarentegen is gebaseerd op een
constructief principe. Wanneer nagedacht wordt over het heden en het verleden is er niet
alleen nood aan het bewegen van gedachten, maar ook aan het stilstaan, aan de ‘stillstellung’.
Wanneer de historisch-materialist een historisch object gaan benaderen, is het aangewezen om
dit te doen vanuit de ‘stillstellung’. Vanuit die ‘stillstellung’ kan objectief en kritisch gekeken
148 http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html
worden naar het historisch object. Enkel dan kan er sprake zijn om het verleden te verlossen
en het historische object uit de homogene en lineaire tijd van het historicisme te halen. Dan
pas kan een specifieke tijd of een specifiek historisch object bekeken worden. Enkel zo kan
het verleden her-dacht worden.149
9.3.18 Stelling 18: Geschiedenis duurt langer dan twee seconden
In deze stelling gaat Benjamin de plaats van de mens onderzoeken in de geschiedenis.
Benjamin citeert een bioloog:
‘In relation to the history of organic life on Earth the miserable fifty millenia of homo sapiens
represents something like the last two seconds of a twenty-four hour day. The entire history of
civilized humanity would, on this scale, take up only one fifth of the last second of the last
hour’150
Met deze stelling poogt Benjamin aan te tonen dat diegenen die enkel oog hebben voor het
hier en nu, de geschiedenis en het heden tekort doen. Hij spreekt van een monsterlijke
afkorting van het leven. Het hier en nu kan enkel begrepen worden door verder te kijken dan
de laatste twee seconden van een vierentwintig uren durende dag. Er is een grote noodzaak
om ook naar die andere drieëntwintig uur, negenenvijftig minuten, en achtenvijftig seconden
te kijken. Enkel wanneer kritisch achterom gekeken wordt kan het verleden gevat worden en
is er kans op verlossing.
9.3.18 Aanhangsel A: Nood aan injecteren van het verleden in het heden
Het historicisme stelt zichzelf tevreden door het de geschiedenis te bekijken als een
aaneenschakeling van causale verbanden doorheen de geschiedenis. De historicist gaat dus het
heden bekijken als een logisch gevolg van het verleden. Het heden is dan een verder zetten
149 Redmond, D. (2001), Walter Benjamin. On the Concept of History. Gesammelten Schriften I:2. Suhrkamp Verlag. Frankfurt am Main, 1974. http://www.efn.org/~dredmond/ThesesonHistory.html 150 Ibid
van het verleden. Er is dan een plaats voor toevalligheden, enkel voor wetmatigheden. Het
hier en nu is een heden waar splinters van het verleden logisch in doordrongen zijn.
Het is net tegen deze visie dat Benjamin wil ijveren. Er is geen sprake van een logisch
verloop, van wetmatigheden. Er is een injectie van het verleden in het heden. Er is dus een
wisselwerking waar wel plaats is voor toevalligheden.151
9.3.19 Aanhangsel B
De waarzeggers die de tijd ondervroegen om wat zij in haar schoot verborgen hield, ervoeren
de tijd zeker niet als een homogeen en evenmin als leeg. Wie dat voor ogen houdt, kan zich
misschien een begrip vormen van de wijze waarop de voorbije tijd in het gedenken wordt
ervaren: namelijk net zo. Zoals bekend was het de joden verboden de toekomst te
onderzoeken. De thora en het gebed onderrichtten hen daarentegen in het gedenken. Dat
betekende voor hen een onttovering van de toekomst, waaraan zij die de waarzeggers
raadplegen ten prooi zijn gevallen. Maar daarom werd de toekomst voor de joden nog geen
homogene en lege tijd. Want in de toekomst was iedere seconde de kleine poort waaronder de
Messias kon binnentreden152
.
In deze stelling worden twee soorten ‘tijden’ tegenover elkaar geplaatst. Enerzijds is er de
vervulde tijd, anderzijds spreekt hij van de lege tijd.
De lege tijd is een oneindig opgaande lijn van vooruitgang. Het is de tijd van het kapitalisme
(met als symbool voor Benjamin de ‘lopende band’).
De vervulde tijd is een tijd met traditie waarin betekenis, zingeving en ervaring worden
overgeleverd en worden herdacht (en dit vooral op hoogdagen). Het is de ‘volle tijd’.
Maar is deze tijd of dit onderscheid tussen de tijden wel een juist onderscheid.
Benjamin stelt dat waarzeggerij en Joodse traditie beide gelijkgesteld worden wanneer men
het heeft over de ‘volle tijd’. Ze zijn beiden antropologisch gesproken ‘traditioneel’, ze gaan 151 http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html 152 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 101
over het doorgeven van een overlevering. Kan dit wel in een volle tijd die gekenmerkt wordt
door een onderbreking door bijvoorbeeld bepaalde hoogdagen?
Benjamin maakt daarom een onderscheid tussen waarzeggerij en de joodse traditie. Hij stelt
dat de heidense waarzeggerij vooral op de toekomst gericht is. De Joodse traditie is vooral
gericht op het verleden.
Waarom is waarzeggerij toekomst. Wel, waarzeggerij is een vorm van magie. Het is typisch
voor de magie dat deze voorbij de grenzen van het menselijke te komen, om gebeurtenissen te
beïnvloeden.
Benjamin is er rotsvast van overtuigd dat een begrip van de geschiedenis moet vertrekken van
het religieuze verbod om de toekomst te verbeelden. Dit omdat verbeelden een vorm van
magie is.
De Joodse toekomst is helemaal niet te verbeelden en is onvoorstelbaar omdat een ingevulde
toekomst helemaal geen plaats meer laat voor verwachting, voor hoop en voor verlossing.
Wat valt er inderdaad te hopen als je toch weet wat te wachten staat, als de toekomst als het
ware toch vastligt.
Wanneer je de toekomst niet vastlegt maar juist openhoudt kan de verlossing zich op elk
moment voordoen.
Benjamin vertrekt dus vanuit een verborgen theologie en een joods-christelijke
messianistische traditie. De idee van verlossing is dus typisch voor de joodse religie. Het is
die eeuwige open verwachting die Benjamin tot norm neemt voor zijn materialistisch (of
marxistische) benadering van de geschiedenis.
Het is paradoxaal genoeg de taak van het gedenken dat leidt tot het verwachten van de
verlossing. Het gedenken dat zich op het verleden richt en niet op de toekomst is de manier
om tot ‘verrijzenis’ te komen. Elk historisch moment kan en moet herdacht worden. Je kunt
deze kansen niet blijven missen. Het is de taak van de historicus om gemiste kansen bloot te
leggen. Op die manier wordt hoop die er in het verleden was blootgelegd, en ontstaat er
uiteindelijk toch nog kans op verlossing:
‘Door het verleden te gedenken (als absoluut, als religieus gebod) houdt de (…) historicus de
toekomst open en is deze elke seconde de smalle poort waardoor de Messias kan
binnentreden.’153
9.4 Besluit
Het werk van Benjamin ‘Über den Begriff der Geschichte’ is het resultaat van twintig jaar
studeren en vooral bestuderen van Benjamin. Reeds op drieëntwintig jarige leeftijd, in 1915,
had Benjamin de wens uitgesproken om een geschiedenisvisie te ontwikkelen. In 1940 was
‘Über den Begriff der Geschichte’ ‘afgewerkt’. Deze oertekst kan gezien worden als een
kritiek op de steeds voortschrijdende vooruitgang, op een moderniteit die niet achterom kijkt.
‘Über den Begriff der Geschichte’ is een heel belangrijk werk. Het wordt ook wel een de
oertekst van het messianisme genoemd.
Het schrijven van een nieuwe geschiedenistheorie is geen unieke gedacht van Benjamin.
Andere auteurs behandelden dit thema ook. Zo schreef Georg Lukács (1885-1971) in 1916 het
werk ‘Theorie der Roman’. Franz Rosenzweig (1886-1929 had ook een inbreng wat betreft dit
thema met zijn ‘Stern der Erlösung’ uit 1921. Als derde voorbeeld kunnen we Franz Joseph
Molitors geven met zijn werk ‘Philosphie der Geschichte oder über die Tradition’ uit 1917.
Het ontwikkelen van een nieuwe geschiedenistheorie is weliswaar geen unieke gedachte,
maar het is toch Benjamin die de aanzet gegeven heeft. Drie belangrijke decepties uit het
leven van Benjamin hebben tot deze aanzet geleid.
Benjamin was vol onbegrip toen bleek dat een groot deel van het intellectuele establishment
zich kon vinden met de politieke ideeën van het nationalisme. Er moet wel bijgezegd worden
dat Benjamins weerzin ten opzichte van het opkomende nationalisme zich niet uitte in daden.
Het was eerder een stilzwijgend protest.
De tweede grote teleurstelling was de negatieve ontvangst van Benjamins Habilitationswerk
omwille van te onorthodox. Benjamin mist de start van een academische carrière.
153 Ibid, pagina 101-103
De derde deceptie is zijn leven is de opkomst van het Nazisme. Hij voelde zich als Jood
persoonlijk aangevallen. Hij voelde de noodzaak om weerstand te bieden aan het Nazisme dat
als logisch en niet stopbaar gezien werd.
Samen met deze drie decepties was er nog het feit dat Benjamin leefde en werkte in een
maatschappij waar er een enorme drang was naar vooruitgang. Deze nieuwe werkelijkheid en
moderniteit kon Benjamin niet bekoren.
Het is vanuit deze context dat Benjamin een Joods-messianistische geschiedenisvisie wil
ontwikkelen die weerstand biedt aan de moderniteit en deze kritisch gaat evalueren. Hij doet
dit in achttien stellingen die samen Über den Begriff der Geschichte’ vormen.
Benjamin gebruikt het beeld van een automaton, een beeld dat hij leent van Von Kempelen,
om aan te duiden dat er nood is een versmelting tussen theologie en historisch-materialsme.
Deze versmelting moet gezien worden als Joods-messianisme.
De geschiedenis mag niet vergeten worden, er is nood aan een her-denken van wat geweest is.
Op een dergelijke manier kunnen de aanspraken uit het verleden verlost worden. De
geschiedschrijver moet kritisch staan tegenover de geschiedenis en het heden. Kennis van het
verleden brengt het heden namelijk in een kritieke situatie en schudt zo het dromende
collectief wakker.
Benjamin vermeldt dan ook het belang van het citeren. Zelf heeft Benjamin ook deze
werkwijze. In zijn achttien stelling gaat hij andere auteur citeren en deze citaten van
commentaar voorzien. Hij hecht veel belang aan deze methode om volgens hem het citeren
van het verleden omdat door dit citeren een schok veroorzaakt die leidt tot het vellen van een
oordeel over het verleden.
De uiteindelijke bedoeling van Benjamin is het bereiken van een alomvattende proza. De
alomvattende proza is het geheel van dit citeren, het eindpunt van het vellen van oordelen.
Dan wordt de beoogde verlossing bereikt. De alomvattende proza is het laatste oordeel.
Het bereiken van een allesomvattende proza is idealistisch en niet te bereiken. Het is een
utopische maar een hoopvolle gedachte.
Benjamin is dus van de overtuiging dat het verleden niet als helemaal voorbij en iets apart
gezien kan worden. Er een verweving tussen het heden en het verleden.
We bemerken dat Benjamin zich dan ook zeker gaat verzetten tegen het historicisme.
Wanneer hij er namelijk van uitgaat dat er een verweving is tussen heden en verleden, en dat
het verleden her-dacht dient te worden, dan moet hij wel het historicisme verwerpen. Het
historicisme ziet hij als een typische gedachte van de heersende klasse, die zoals Marx als zei
de meerderheid aan cultuurgoederen in handen heeft. Het staat kritiekloos tegenover deze
klasse waardoor ze in stand blijft. De ‘einfühlung’ van het historicisme is hiervan de oorzaak
en deze leidt tot ervaringsverval.
Benjamin verwoordt dan ook de nood om zich niet in te leven in de geschiedenis, maar om er
juist kritisch tegenover te staan, door bijvoorbeeld de heersende klassen in vraag te stellen.
Vandaar zijn afkeer van de historicist die altijd een melancholie naar, en een sympathie voelt
voor de overwinnaar uit het verleden. Benjamin wil met zijn geschiedenistheorie dus
voorkomen dat barbarisme van hand tot hand wordt doorgegeven.
Het kan dus zeker niet zo zijn dat men de geschiedenis en de vooruitgang gaat bekijken van
het standpunt van de historicist. Deze gaat namelijk uit van een lineaire en wetmatige
vooruitgang. De historicist staat met andere woorden niet kritisch tegenover de vooruitgang
en kijkt niet kritisch achterom.
Om de inhoud van geschiedenistheorie te verduidelijken gebruikt Benjamin een beeld van een
aquarel van Paul Klee, met name de Angelus Novus. De engel dient in een Joodse traditie
gezien te worden. Hij vliegt achterwaarts de toekomt in, met zijn gezicht dus gericht naar het
verleden. De engel dient te vechten tegen de storm die hem te toekomst indrijft. Hij moet
proberen de geschiedenis en het verleden te redden. De engel dient te vechten tegen
conformisme, zoals bijvoorbeeld het valse beeld van een technologische vooruitgangsstroom
tijdens het fascistische regime. De illusie dat deze vooruitgang er kwam dankzij het fascisme,
en dat de arbeider zelf zorgt voor deze vooruitgang, dient weerlegt te worden. Dat is een beeld
dat we ook terugvinden bij Marx. Zowel Benjamin als Marx menen dat vooruitgang niet een
exploitatie van de arbeider mag betekenen, maar wel een welvaart voor de arbeider.
Benjamin denkt kritisch na over de vooruitgang tijdens de overgang van de negentiende naar
de twintigste eeuw. Voor Benjamin staat vooruitgang niet automatisch gelijk met verbetering
voor de mens. Hij spreekt dan ook van een fantasmagorische vooruitgang. De mens denkt dat
hij gelukkig is een steeds verder evolueert naar een beter ‘zijn’, maar dit is een vals
geconstrueerd beeld volgens Benjamin.
De vooruitgang is niet een logische wetmatige vooruitgang zoals het historicisme stelt.
Vooruitgang is voor Benjamin niet steeds een verder bouwen op wat geweest is. Elk nieuw
heden is geïnjecteerd met het verleden. Geschiedenis dient gezien te worden als een object
van constructie dat niet gevormd is een in homogene lege tijd, maar eerder in het hier en nu.
In de ‘Jetztzeit’.
Hij hecht dan ook belang aan een dialectische visie waarin heden en verleden met elkaar
verweven zijn. Hij geeft het voorbeeld van de Franse Revolutie die hij beschouwd als een
Rome na datum.
Benjamin kiest voor een materialistische manier om de geschiedenis te herdenken. Deze stoelt
namelijk op een constructief principe. Een historisch object moet kritisch benaderd worden
van ene positie van ‘stilstellung’. Enkel dan kan er sprake zijn om het verleden te verlossen en
het historische object uit de homogene en lineaire tijd van het historicisme te halen. Dan pas
kan een specifieke tijd of een specifiek historisch object bekeken worden. Enkel zo kan het
verleden her-dacht worden. Als Jood geeft hij het voorbeeld van Jom kippoer, de dag van de
verzoening en de herdenking om het verleden te her-denken. Hij ziet de Joodse traditie als een
leer die vooral gericht is op het verleden.
Benjamin vertrekt dus vanuit een verborgen theologie en een joods-christelijke
messianistische traditie, waar verlossing centraal staat. Het is belangrijk om een open
verwachting te hebben die typisch is voor de materialistische benadering van de geschiedenis.
Het is paradoxaal genoeg de taak van het gedenken dat leidt tot het verwachten van de
verlossing. Het gedenken dat zich op het verleden richt en niet op de toekomst is de manier
om tot ‘verrijzenis’ te komen. Elk historisch moment kan en moet herdacht worden. Op die
manier wordt hoop die er in het verleden was blootgelegd, en ontstaat er uiteindelijk toch nog
kans op verlossing. Wanneer we leren uit de fouten die gemaakt zijn tijdens het Nazisme en er
zo zorgen dat dit niet meer voorkomt, verlossen we de aanspraken uit het verleden.
10 Mode als metafoor voor het her-denken
In onderdeel negen werd de geschiedenistheorie van Benjamin uitgebreid weergeven. Het is
een geschiedenistheorie die ontstaan is als gevolg van persoonlijke decepties, van de nood om
weerstand te beiden aan een vernieuwde samenleving tijdens de overgang van de negentiende
naar de twintigste eeuw, waarin technologische vooruitgang en het kapitalisme schering en
inslag waren.
In onderdeel tien van dit werk wordt onderzocht hoe Benjamin mode ziet als de ultieme
metafoor van de moderniteit. Hierbij wordt dus een antwoord geboden op de tweede grote
probleemstelling van dit werk: Hoe gebruikt Benjamin het historische object mode ter
ondersteuning van zijn geschiedenistheorie, en hoe ziet hij mode als ultieme metafoor van de
moderniteit?
Vooraleer dit aangetoond wordt onderzocht of mode wel een cultureel object is dat filosofisch
onderzoek verdient. Is mode met ander woorden wel een cultureel object dat aandacht
verdient en dan kan dienen als de basis van een geschiedenistheorie?
10. 1 Verdient mode wel filosofisch onderzoek?
In het begin van dit werk werd al gezegd dat Benjamin zaken gaat onderzoeken die nog niet
veel eerder aan filosofisch onderzoek onderworpen zijn geweest. Een van deze zaken is mode.
We kunnen ons de vraag stellen waarom Benjamin zoveel aandacht gaat schenken aan die
mode, en we kunnen ons afvragen of mode eigenlijk wel onderzoek verdient. Dit gaan we dan
ook onderzoeken in het volgende onderdeel.
10.1.1 Onderzoek van het object als basis voor gehele sociale structuur
We hebben reeds geschreven dat Benjamin leefde in een tijd die gekenmerkt werd door een
steeds groeiende objectivering van de maatschappij. Zo worden bijvoorbeeld producten niet
meer aangekocht omdat ze bruikbaar zijn, maar alleen maar omdat ze ruilwaarde hebben.
Benjamin is niet de enige die dit inzag.
Karl Marx omschreef dat als een vervreemding, een ‘entfremdung’. De Duitse filosoof en
socioloog Simmel (1858-1918) geeft het dan weer over een ‘verdinglichung’, De Duitse
socioloog Weber (1864-1920) spreekt van een ‘Rationalizierung’.
Om deze nieuwe socioculturele realiteit te vatten en te beschrijven gaan deze theoretici het
object centraal stellen in hun studie. Ze menen dat dankzij de studie van een deeltje van die
nieuwe realiteit, de gehele sociale structuur gevat kan worden. We kunnen spreken van het
object als een cultureel fragment dat representatief is voor een geheel historisch proces.
Waarom deze uitleg. Wel, het is zo dat Benjamin mode ziet als een object dat zeker
onderzoek verdient. Aan de hand van dit object, dit onderdeel, gaat hij een heel historisch
proces beschrijven.
Benjamin gaat mode zien als:
‘The ultimate metaphor for the varied views on modern life concentrating on its fragmentation
and diversity.’154
Dit citaat verwoordt dus duidelijk waarom mode voor Benjamin een belangrijk onderwerp is.
Hij ziet het als de ultieme metafoor voor de moderniteit. Een nieuwe werkelijkheid die heel
divers en gefragmenteerd is. En net daarom is mode een goede metafoor voor de vernieuwde
werkelijkheid.
10.1.2 Het idee mode: Adorno en de metafysische waarde van mode
Hoe kan het object mode nu dienen als basis van waaruit een nieuwe realiteit en een geheel
historisch proces verklaard kan worden? Hoe gaat Benjamin dit aanpakken? Welke problemen
ondervindt Benjamin hierbij? Is het onderzoek naar mode wel degelijk een onderzoek naar de
vernieuwde moderniteit? Dit is een belangrijke vraagstelling waarmee Benjamin
geconfronteerd werd.
154 Lehmann, U., (2000), Tigersprung, Fashion and Modernity, Cambridge, Massachusetts, London, MIT Press, pagina 201
Het is zo dat Benjamin gefrustreerd raakte in zijn zoektocht naar bruikbaar materiaal en
adequate bronnen om zijn doel, namelijk via de studie van mode, van een fragment, een
volledige nieuwe socio-culturele realiteit te verklaren.
Het is dus inderdaad bijna logisch dat de bemerking opduikt of mode wel academisch en
intellectueel genoeg is om er een onderzoek aan te wijden. Is het niet gewoon een frivoliteit,
een marginaal element in een veel groter geheel? Is het niet gewoon een fenomeen dat opduikt
en snel weer verdwijnt? Is het omdat het geen onderzoek verdient dat er zo weinig materiaal
voorhanden is?
Om een antwoord te vinden op de vraag of mode wel filosofisch onderzoek verdient komen
we terecht bij een onverwachte bron, namelijk Theodor Adorno en diens laatste werk,
‘Aesthetic Theory’. Adorno stelt hier namelijk in dat hij het eens is met Benjamin. Mode
verdient inderdaad onderzoek.
Ik vind het nodig om te beginnen met een citaat van Adorno uit diens werk Aesthetic Theory:
‘The usual tirades against fashion that equate the fugitive with the futile are not only allied
with the ideology of inwardness and interiority, which has long since been exposed politically
and aesthetically as an thusness of the individual. Despite its commercial manipulation fashion
reaches deep into the works of art, not simply exploiting them. Inventions like Picasso’s
painting with light appear as transpositions of experiments in haute couture where the cloth for
dresses is merely draped around the body and pinned together with needles for onde night,
instead of tailoring it in the usual sense. Fashion is on of the ways in wich historical change
affects the sensory apparatus and through it work of art- in minimal traits, often hidden from
themselves.’155
Wat moeten we onthouden uit dit citaat. Adorno meent dat kritiek op mode alsof het iets futiel
en iets vluchtig zou zijn niet correct is. Hij vindt het kortzichtig om dit te denken. Een
dergelijke denkwijze komt voort uit een gebrek om de ruimere betekenis van een object, van
iets fragmentarisch te zien.
155 Ibid, pagina 204
Adorno volgt dus Benjamin zijn visie dat mode een metafysische waarde heeft en daardoor
onderzoek verdient. Beiden menen ze dat mode de kracht bezit om een nieuwe visie op de
geschiedenis te ontwerpen, te schetsen.
Mode is dan ook voor Benjamin het middel om de geschiedenis op grote schaal te schrijven of
zelfs te herschrijven. Mode gaat het silhouet van de historische structuren hervormen. Verder
zorgt mode ervoor dat manieren waarop een opeenvolging van voorbije periodes beschouwd
worden veranderd. Mode zorgt dus ook voor een hernieuwde relatie tussen het verleden en het
heden.
Het is dan ook zo dat Benjamin de relatie tussen mode en historiografie als het voornaamste
onderwerp ziet van zijn ‘Passagen-werk’.
Om aan te tonen dat dit weldegelijk het geval is, is de volgende anekdote leuk.
In 1939 vroeg George Bataille, een professor die mede aan het hoofd stond van het ‘Collège
de Sociologie’, aan Benjamin om werk te maken van een hele grote opdracht. Benjamin
mocht een onderwerp kiezen waar hij een grote studie aan wou wijden. Hij mocht een
ambitieus project opstarten waar het grootste gedeelte van zijn tijd in op zou gaan.
Toen Bataille na een tijdje vroeg waarover Benjamin zou schrijven antwoordde die:
‘Mode’.156
10.2 Mode als metafoor
Zoals eerder gezegd is mode voor Benjamin een uitstekend middel om zijn visie weer te
geven over de materialistische vernieuwde maatschappij van eind negentiende, begin
twintigste eeuw. Hij wijdt dan ook een belangrijk deel van zijn Passagen-Werk aan die mode.
Benjamin wil nieuwe benaderingen vinden van waaruit de geschiedenis geïnterpreteerd kan
worden. Op die manier wil hij die geschiedenis weergeven of zelfs herschrijven. In dit
onderdeel wordt uiteengezet hoe Benjamin dit beoogd te doen.157
156 Ibid, pagina 201-204 157 Lehmann U., o.c., pagina 48(
10.2.1 Mode als metafoor
Het is zo dat Benjamin de mode ziet als een metafoor. In dit onderdeel wordt duidelijk dat hij
vaak teruggrijpt naar de mode en modebegrippen om zijn visie uit te leggen. In dit onderdeel
poog ik aan te tonen dat kledij zoveel meer is dan stukjes stof die aan elkaar genaaid zijn tot
een functioneel geheel. Het zal duidelijk worden dat kledij herinneringen oproept en doet
herdenken. Kledij heeft ook een psychologische functie. Het staat niet los van de mens maar
maakt er deel van uit.
Verder kan kledij, en mode in het algemeen bepalen tot welke sociale klasse iemand behoort.
Mode heeft dus ook een sociale functie.
10.2.1.1 Intimiteit en warmte van de rok
Een voorbeeld van een dergelijke metafoor is het volgende citaat van Benjamin:
“ what the child( and in much weaker recollection the man) discovers In the folds of an
old fabric, into wich he pressed himself while holding on to the mother’s skirt – this has to be
part of these pages”.158
Met dit citaat wil Benjamin aanduiden dat kledingstukken zoveel meer zijn dan gewoon
objecten waar het subject, de mens, totaal los van staat of geen voeling mee heeft.
Kledingstukken zijn dus geen objecten die we gewoon aantrekken om onszelf te bedekken of
om het warm te hebben, maar ze hebben een grote betekenis en waarde.
Stof heeft dus niet enkel tactiele kwaliteiten, maar wijst ook naar de warmte en de intimiteit
van de rok. Benjamin bedoelt hiermee dat stof niet enkel een object is zonder verdere
betekenis. Wanneer van die stof bijvoorbeeld een rok gemaakt wordt is het niet zomaar een
stofje meer. Neen, de stoffen jurk heeft voor de persoon die de rok draagt en voor de mensen
in de omgeving een grotere betekenis.
Wanneer bijvoorbeeld een bepaalde vrouw een rok draagt, dan heeft die rok een specifieke
geur. Die geur roept zowel de geur van de drager alsook die van de omgeving op.
Dit idee wordt wellicht duidelijker als ik een voorbeeld aanhaal. Nadat de grootouders
gestorven zijn is het meestal zo dat het huis van die grootouders opgeruimd wordt. Wanneer
158 Lehmann U. o.c., pagina 207
dan ook de kledij opgeruimd wordt is die kledij veel meer dan een lap stof die aaneengenaaid
werd tot een functioneel geheel. De rok roept herinneringen op. De jurk bezit echt een
bepaalde geur die eigen is aan de persoon die de jurk of rok gedragen heeft. Ook de
omgevingsruimte wordt opgenomen in de rok. Je hoort soms mensen zeggen dat iets echt
ruikt naar een ‘bomma’. De rok doet, om het met de woorden van Benjamin te zeggen
herinneren en her-denken.
10.2.1.2 De rok als psychologische herinnering
Benjamin interpreteert deze metafoor ook nog op een andere manier. Hij beschouwt de
metafoor als iets universeel, als een collectieve actie die elk kind in de kindertijd uitvoert.
Benjamin meent dat het kind zich in de kindertijd gaat vastgrijpen aan de moeder.
Het kind heeft een heel sterke band met de moeder. Het vindt er rust, geborgenheid en een
veilig gevoel. Het wil niet loskomen van de moeder en gaat zich in sommige gevallen
letterlijk vastgrijpen aan de rok van de moeder om toch maar niet te moeten lossen.
Op deze manier krijgt de metafoor van de rok ook een ook een psychologische connectie.
Deze quote duidt volgens Benjamin op de belangrijkheid van het herkennen, het herkennen
van de dingen uit het verleden, zoals we dit eerder al beschreven hebben in het deel over de
geschiedenisvisie van Benjamin. Wanneer je de geur van je grootouder herkent in het
kledingstuk dan ga je die persoon herdenken en herinneren. Op deze manier wordt een
gedachte uit het verleden geïnjecteerd in het heden.
Maar, mode is voor Benjamin meer dan zomaar een metafoor. Het heeft ook een invloed op
het zijn van de mens. Op de gedachtegang van mens, op de psychologische toestand, en zelfs
op de plaats ervan in de maatschappij.159
10.2.2 kledij staat niet los van de mens 159 Ibid, pagina 207-209
Het kledingstuk wordt als een tweede huid door plooien. Door de draperingen, de plooien en
de snit kan het kledingstuk als het ware meebewegen met het menselijke lichaam waar het in
feite geen deel van uitmaakt. Het kledingstuk kan verschillende betekenissen bezitten, op
psychologisch als sociologisch vlak. Hierdoor vormt het een microcosmos. Het is de taak van
de schrijver om kledij uit zijn microcosmos te halen en te injecteren in het macrocosmos van
het humane, materiële bestaan.160
10.2.2.1 Kledij als psychologisch mechanisme
Kledij wordt gedragen, maar het behoort niet tot de drager. Het is lichaamsvreemd aan de
drager. Toch bepaalt kledij elke beweging. Het geeft zelfvertrouwen, maar het kan ook het
psychologische of sociale proces hinderen.
Hier merken we dus opnieuw dat Benjamin kledij als veel ziet dan gewoon objecten. Wanneer
het een psychologische en sociale invloed heeft is het zeker belangrijk genoeg om er
onderzoek aan te schenken.
Denken we bijvoorbeeld maar aan de manier waarop sommigen mensen soms meer
vertrouwen hebben gewoon omdat ze een mooi kostuum dragen. Dit kan zijn doordat het
dragen van een kostuum de indruk geeft dat je een belangrijk persoon bent met een
vooraanstaande functie. Mensen met een kostuum worden soms geassocieerd met succes.
Vandaar dat het kostuum een psychologische invloed kan hebben op de drager, en op
diegenen die de persoon in kostuum zien.
Maar, kledij kan ook een negatieve invloed hebben. Stel dat je moet gaan solliciteren. Op
voorhand heb je getwijfeld welke kledij je zou aantrekken. Je neemt de beslissing om toch
niet al te deftig te gaan solliciteren. Later kom je toe op de plaats van afspraak en je merkt dat
de verschillende kandidaten voor de job allemaal heel deftig en opperbeest gekleed zijn. Jij
bent zowat de enige die geen pak aanheeft en je steekt er dan ook wat uit. Dit kan een
negatieve invloed hebben op je zelfvertrouwen. Al het vertrouwen dat je op voorhand had
opgedaan kan daardoor deels teniet gedaan worden. 160 l Lehmann U., o.c., pagina 211
10.2.3 Mode bepaalt sociale status
Mode heeft zijn eigen systeem om zich te legitimeren. Dit gold zeker in de negentiende eeuw,
waarbij kledij niet bedoeld was om het lichaam te beschermen tegen koude of omwille van
comfortredenen, maar wel om aan te duiden tot welke sociale groep men behoorde.
Kleren hadden vast en zeker niet enkel de functionele bedoeling om het lichaam te bedekken
en te beschermen. Kledij vooruitwendigde de sociale regels en gewoontes van een bepaalde
periode en van een bepaald deel van de bevolking. Aan de kledij kon je zien welke rijkdom
een bepaald persoon had of tot welke sociale klasse die persoon behoorde.161
161 Ibid, pagina 207-211
11. Mode als ultieme metafoor van de moderniteit
Eerder in dit werk werd beschreven hoe de uitvinding van nieuwe materialen zoals ijzer
leidde tot de ontwikkeling en oprichting van verschillen passages in grootsteden. Het was een
tijdperk van vernieuwing en vooruitgang. Voor Benjamin is die mode, net zoals de nieuwe
materialen een voorbeeld en vooruitwendiging van de nieuwe negentiende-eeuwse
maatschappij.162
Benjamin bedoelt hiermee dat mode gezien kan worden als een spil van de moderniteit. De
mode verandert constant. Verschillende materialen en kledingstijlen volgen elkaar op. Dit
leidt tot vele historische en culturele ontwikkelingen. De mode lijkt constant vooruit te gaan
in een razende vaart. Innovaties zijn schering en inslag. Maar, de mode is niet enkel een
gevolg van de nieuwe materialen en technologieën, maar het is ook een gangmaker en
graadmeter van de moderniteit. Mode speelt namelijk heel snel in op veranderingen in de
maatschappij. Door het maken van kledij en het dragen ervan door bepaalde lagen van de
maatschappij, wordt die verandering in de maatschappij zichtbaar.
Mode is voor Benjamin dus op verschillende gebieden belangrijk om de moderniteit te vatten.
Hoe hij dit juist zie wordt in volgende deel uitgebreid uitgelegd.
In het vorige deel van deze scriptie werd uitgelegd waarom mode voor Benjamin onderzoek
verdient en zoveel meer is dan louter stofjes die aan elkaar genaaid zijn. Kledij doe de mens
herinneren en herdenken. Kledingstukken hebben een psychologische en sociale functie.
Maar het is niet omdat Benjamin duidelijk maakt dat mode voor hem onderzoek waard is, dat
we onmiddellijk kunnen antwoorden op de hoofdvraag van deze scriptie, met name: Hoe kan
mode dienen als ultieme metafoor voor de vernieuwde moderniteit.
11.1 De tijgersprong: een sprong in het verleden
Ik vind het gepast dat dit onderdeel begint met een citaat. Dit omdat het een volgens mij
uitstekend illustreert wat ik wil beogen.
162Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 44
‘ De tijger wandelde als een echt mens op zijn twee achterpoten, hij droeg het pak van een
dandy op hoogst elegante wijze, en omdat dat pak hem als gegoten zat, was het lastig het
lichaam van het dier te onderscheiden onder de grijze broek met wijd uitlopende pijpen,het
vest waarop bloemen waren geborduurd, de stralend ware meester was aangemeten.’163 164
De uitdaging van dit deel bestaat er dus in om te pogen te verklaren hoe we met behulp van
een springende tijger mode kunnen zien als een cultureel object dat onze perceptie van de
geschiedenis kan veranderen.
Het beeld van de tijgersprong is een beeld dat veel door Walter Benjamin gebruikt werd. Hij
gebruikte deze verwoording eind de jaren dertig. Het is een dialectisch beeld dat gezien kan
worden als een kritiek waarop culturele objecten uit het verleden gewaardeerd worden. Ruim
gesteld kan het zelfs beschouwd worden als een kritiek op de geschiedenisfilosofie van zijn
tijd.
Toch is niet hij het die het beeld van de tijgersprong heeft ‘gelanceerd’.
Benjamin ligt dus niet aan de oorsprong van dit begrip. In dit onderdeel gaan we terug naar de
oorsprong van dat begrip. U zult merken dat er sprake is van verschillen ‘sprungen’.
11.1.1 De eerste sprung: Engels omtrent verhouding subject-object
De idee van de ‘sprung’ komt voor het eerst naar voor tijdens de studie die Engels (1820-
1895) deed over Hegel.165
Engels schrijft in een brief naar Marx vanuit een textielfabriek in Manchester het volgende:
‘Zoveel is zeker- vergelijkende fysiologie geeft je een gezonde weerzin tegen de idealistische
arrogantie van de mens tegenover andere dieren (…) Hegels opmerking over de kwalitatieve
sprong in de kwantitatieve opeenvolging is ook hier weer fraai van toepassing.’166
163 Dit is een citaat van Jean Ferry uit zijn werk ‘Le tigre mondain’ (1953). 164 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 43 165 Ibid, pagina 53 166 Ibid
Engels bedoelt met dit citaat dat er in de natuur dikwijls sprake is van sprongen. Dit wanneer
bepaalde objecten plots in nieuwe vormen voorkomen. Een object bevindt zich als het ware in
een bepaalde toestand. Door het maken van een sprong komt het in een veranderde vorm
voor. Denken we bijvoorbeeld maar aan water dat als nieuwe vorm verschijnt, namelijk damp,
wanneer het verhit wordt. Het continuüm wordt dus doorbroken wanneer het object zich in
een nieuwe vorm voordoet.167
Engels gaat hieraan een kritiek koppelen op de nieuwe moderniteit. De negentiende eeuw
werd zoals eerder in dit werk gesteld gekenmerkt door de dominantie van de waren. Engels
gaat dit bekritiseren. Hij meent dat die dominantie gestopt moet worden.
Hij meent dat hiervoor een sprong in het verleden gemaakt moet worden. Er moet met andere
woorden teruggegaan worden naar een periode waar er nog geen dominantie was van de
waren. Hij wil dus dat de mens niet langer gedomineerd wordt door de goederen, maar dat het
subject terug controle krijgt over het object.168
11.1.1.1 Mode als symbool van het kapitalisme
Wat heeft dit alles nu te maken met mode? Hoe kunnen kledingstukken deze sprong
verduidelijken?
Het is zo dat kledingstukken een typisch waar zijn van het kapitalisme.169 Mode is iets wat
heel snel veranderd. Dit zet ook aan tot consumptie.170
Het is dit wat Engels wil aantonen wanneer hij zegt dat de vervreemding ten opzichte van het
object, de kledij, stopgezet dient te worden. Het is ook dit wat Engels bedoelt met een
overheersing van het object over het subject.
Vele mensen willen namelijk steeds
volgens de nieuwste mode gekleed gaan. Wanneer die mode nu heel vluchtig is moet er
natuurlijk ook snel en ononderbroken geconsumeerd worden. Het is als het ware alsof de
mens niet meer rationeel en vrij kan kiezen wanneer en welke kledij hij gaat dragen.
167 Ibid 168 Lehmann, U., o.c., pagina 241 169 verwijzen naar deeltje kritiek historisch materialisme 170 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 53
Engels meent dan ook dat er een soort ‘sprung’ moet komen in de leefwereld en gedachtegang
van de consument. Hij bedoelt hiermee dat het niet kan zijn dat de waren de mens en zijn
manier van consumeren gaan bepalen. Het is het subject dat het object moet domineren en
niet omgekeerd.171
11.1.2 De tweede sprung: Lukács ontmaskerd de waarheid van het historische proces
Een aantal Marxistische critici vonden de visie van Engels niet revolutionair genoeg. Een van
hen is de Hongaarse literatuurfilosoof van Joodse afkomst Georg Lukács (1885-1971). Hij wil
ook de ‘sprung’ duiden in zijn socio-economische betekenis. Hij doet dit in zijn werk ‘The
Changing Function of Historical Materialism’. Hij wijst op het feit dat de revolutie nog
steeds niet heeft plaats gevonden.172
Lukács meent dat de sprung niet alleen dialectisch van aard is omdat hij de dialectiek van de
natuur beschrijft.173
Maar de sprong op zich is ook dialectisch.
De sprong is geen unieke en eenmalige gebeurtenis, het is al ingesteld op voorhand in hetgeen
dat reeds bestond. Het is dus zeker niet zo dat de sprong een gebeurtenis is die onverwacht en
heel plotseling plaatsvindt. De essentie van de sprong is het veranderen in iets kwalitatief
nieuws. De sprong wil de structuur van de geschiedenis aan het licht brengen, om de waarheid
te tonen van het historische proces, moet de sprong telkens één stap voor zijn op het proces.
Lukács bedoelt hiermee dat een sprong naar het verleden enkel mogelijk is wanneer die
sprong past in het maatschappelijke proces. De moderniteit wordt gekenmerkt door een
bepaald proces. Wel, die sprong versnelt dat proces. Je kunt alleen begrijpen waar de
historische vooruitgang toe leidt als je een stap voor bent op dat proces. De sprong legt met
andere woorden de structuren bloot die reeds ingebed zijn in de geschiedenis.174 175
Lukács stelt dus dat, wanneer je de steeds vooruit schrijdende vooruitgang wil vatten, je die
vooruitgang een stap vooruit moet zijn. Je kunt de vooruitgang een stap voor zijn door naar
171 Lehmann, U., o.c., pagina 244 172 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 54-55 173 zie voorbeeld water Engels 174 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 55 175 Lehmann, U. o.c. pagina 245-246
het verleden te kijken. Door te pogen te vatten hoe vooruitgang in het verleden heeft
plaatsgevonden. Wanneer je het verleden dus beter begrijp en er een structuur in ziet, kan je
de sprong maken naar het heden om de ‘nieuwe vooruitgang’ te snappen.
Deze visie van Lukács gaat een grote invloed uitoefenen op Benjamin. De idee van Lukács
dat de sprong helpt om de loop die de geschiedenis gaat nemen in te schatten, door dat proces
een ‘sprung’ voor te zijn, doet bij Benjamin een belletje rinkelen.
11.2 Mode en moderniteit: de sprung van Walter Benjamin
Ook Walter Benjamin gaat het begrip ‘sprung’, net zoals Engels en Lukács gebruiken. De
sprong is voor Benjamin de essentie van zijn geschiedenistheorie. Het is de manier om de
geschiedenis structuur te geven en de vooruitgang te begrijpen en zinvol te maken.
11.2.1 Citeren van het verleden door te injecteren in het heden
Benjamin meende dat het doel van de waardering van de geschiedenis moest zijn om het
verleden te activeren. Zoals we reeds beschreven hebben in de bespreking van zijn ‘Theses on
History’ is het verleden niet zomaar voorbij en mag het niet gewoon vergeten worden. Het
verleden moet geactiveerd worden. Het kan niet zijn dat het een dood passief verleden is.
Hoe kun je volgens Benjamin het verleden activeren? Door het verleden te injecteren in het
verleden.
We hebben eerder gezien dat Benjamin zich kant tegen het historicisme dat stelt dat de
moderniteit lineair en continu is. Hij gebruikt het voorbeeld van de mode om tegen dat
historicisme in te gaan.176
Ik verwijs naar een uitspraak van de marxistische literatuurcriticus Fredric Jameson (1934).
Die zei dat het historicisme achterhaald is. Hij verwoordt het als volgt:
176 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 44
“Hedentendage kan het begrip historicisme niet meer uitgesproken worden zonder besmuikt je
revers op te slaan en een blik over je schouder te werpen.”177
Belangrijk in dit citaat is dat kledij als een metafoor gebruikt wordt, iets wat Benjamin wel
meer doet. Benjamin is het met Jameson eens wanneer die zegt dat diegenen die het
historicisme nog verdedigen besmuikt worden. Je kunt niet uitgaan van een continue
vooruitgang. Wanneer je de moderniteit wil beschrijven dien je over je schouder te kijken, een
blik te werpen op het verleden.
11.2.2 Metafoor van de jas en de revers: Mode als verzoenende factor tussen verleden en
heden
Benjamin gebruikt de revers ook in een metafoor. Benjamin hangt dus geen historicisme aan,
maar een dialectische geschiedenisvisie. Om deze te verdedigen gebruikt hij dus een
modemetafoor.
Benjamin heeft het over de revers van een jas. De jas bestaat uit een buitenkant en een
binnenkant. De buitenkant ziet Benjamin als een these: namelijk het sombere. Je moet
namelijk weten dat jassen aan de buitenkant veelal een donker en somber uitzicht hadden. De
keuze van de kleuren vielen veelal op zwarte en donkere tinten.
De binnenkant van de jas daarentegen is voor Benjamin een antithese. De voering van de jas
is dikwijls meer luxueus en flamboyant, bijvoorbeeld uit zijde.
Wat bedoelt Benjamin nu met deze metafoor? Hij wil hiermee zeggen dat de binnenkant van
de jas, die voor de revers altijd verborgen bleef, nu dankzij die revers toch zichtbaar wordt.
De binnenkant van de jas wordt dan een stukje buitenkant. Met andere woorden, de these en
antithese worden aan elkaar gelinkt.178
Benjamin beoogt hiermee dat de geschiedschrijver zou inzien dat een geschiedenistheorie een
synthese dient te zijn tussen het heden en het verleden. De binnenkant van de jas die lang
verborgen is verbleven wordt dankzij de revers zichtbaar. Die revers staan symbool voor het
177 Ibid 178 Ibid
verleden. Hij gebruikt dus het beeld van de mode om aan te tonen dat het een verzoenende
factor is tussen het vergankelijke en het eeuwige. Het brengt tegengestelden samen. Het
sombere heden dient verlicht te worden met de binnenkant van de jas. Enkel zo kan het heden
gesitueerd worden en wordt het geheel gezien.
11.2.3 Mode als symbool voor dilemma: kiezen voor eenheid of verschil
Nu komen we tot een essentiële visie van Benjamin over mode. Het zal duidelijk worden
waarom mode voor Benjamin uitermate geschikt is om een geschiedenisvisie te ontwerpen.
Het wordt ook meteen duidelijk waarom een dialectische visie beter geschikt is dan het
historicisme.
Om dit te verklaren geef ik weer een citaat van Jameson:
“ Het dilemma van elk historicisme kan aanschouwelijk worden gemaakt met de specifieke,
onvermijdelijke en toch schijnbaar onoplosbare afwisseling van identiteit en differentiatie, van
hetzelfde en het verschillende. Daarover gaat de eerste, arbitraire beslissing die we ten aanzien
van elke vorm of object uit het verleden dienen te maken.”179
Benjamin is het eens met Jameson wanneer die met dit citaat bedoelt dat culturele objecten uit
het verleden veel geschikter zijn voor het construeren van een historische benadering dan
bijvoorbeeld het interpreteren van schriftelijke bronnen.
Een voorbeeld van een cultureel object is een kledingstuk. Jameson, en hierbij ook Benjamin,
bedoelt hier mee dat wanneer je naar een kledingstuk kijkt, dat dit een heel andere ervaring is
dat het napluizen van bijvoorbeeld een tekst. Je kijkt niet enkel rationeel naar een
kledingstuk.180
Om dit te illustreren geven we het voorbeeld van een negentiende-eeuwse jurk. Identificatie
met een dergelijke jurk is makkelijk mogelijk wanneer je inziet en ervaart dat dit soort jurk
later weer in de mode gekomen is. Dan raakt het je gemoed. Een jurk van een eeuw geleden
179 Ibid, pagina 45 180 Zoals al gezegd heeft mode volgens Benjamin een sociale en psychologische invloed
zou dan even goed kunnen doorgaan voor een twintigste-eeuwe jurk van bijvoorbeeld de
Franse modeontwerper Christian Lacroix (1951). In dit geval ga je gelijkenissen zoeken
tussen het heden en het verleden.
Je kan daarentegen ook kiezen voor een benadrukking van het verschillende. Wanneer je dan
naar de negentiende-eeuwe jurk kijkt ga je er dan van uit dat die jurk alleen een historische
waarde heeft en niet meer interessant is in het heden. Je kunt de jurk wel interessant en mooi
vinden, maar je ervaart niet dat deze jurk een invloed kan hebben op onze huidige manier van
kleden. Dat de stijl van deze jurk terugkomt in hedendaagse collectief ontsnapt je dan.
In het citaat had Jameson het over een dilemma. Dit ontstaat wanneer we kiezen voor de
eerste houding die hierboven beschreven werd. Namelijk wanneer we ervoor kiezen om een
jurk uit het verleden weer bespreekbaar en toegankelijk te maken in het heden. Wanneer we
het toelaten om ons gemoed te raken en we er bepaalde gevoelens bij hebben.181
Dan is de
jurk niet enkel en alleen meer een voorwerp uit het verleden met historische waarde waar we
in het heden niets meer aan hebben.
Wanneer we de identiteit van de jurk aanschouwen, met andere woorden, wanneer we het
verleden gebruiken om ons hedendaagse ervaring te bepalen bemerken we ook dat de jurk niet
zomaar een stoffen object is, maar dat het kledingstuk ook sociale, psychologische en
stilistische waarde heeft.
Probleem is dat dit bij het aanschouwen van een modern kledingstuk dikwijls niet het geval is.
Wanneer we nu een moderne jurk zien met een queue, wat typisch was voor negentiende-
eeuwe jurken, dan zien we niet meer de sociale invloed van die queue.
En het is dit dat nu juist het dilemma is. Een dilemma waar zowel het historicisme als het
historisch-materialisme mee kampen.
Enerzijds ontgaat ons dus veelal de sociale invloed die een moderne jurk in het verleden ooit
gehad heeft. We zien het verband niet tussen de queue van vroeger en die van nu.
Wanneer we anderzijds niet gaan zoeken naar vergelijkingen en betekenissen uit het verleden,
maar eerder ons gaan toespitsen op de verschillen, dan komt de moderne cultuur volledig los
181 Ibid, pagina 45
te staan met die uit het verleden. Onze moderne kleding komt dan een beetje als
wezensvreemd over. Het raakt dan ons gemoed niet meer, we blijven er ongevoelig bij.
Vandaar dat Jameson spreekt van een dilemma.182
11.2.4 Mode overstijgt het dilemma: combinatie van heden en verleden
Ik geef dit dilemma weer om nog eens aan te geven waarom Benjamin de mode ziet als een
middel om een geschiedenisvisie weer te geven.
Benjamin ziet in mode namelijk een middel om het bovenstaande dilemma te overwinnen.
Wanneer we het over kledingstukken en mode in het algemeen hebben dient er niet gekozen
te worden tussen het toekennen van een historische waarde en een hedendaagse relevantie. In
de mode is een combinatie mogelijk.
Benjamin ziet het als essentieel dat de mode een dialectische omgeving creëert waarin elk
historisch object, zoals bijvoorbeeld een kledingstuk, niet alleen historisch gezien kan
worden, maar ook als basis kan dienen voor een hedendaagse variant. Een oude vorm kan
namelijk nieuw leven ingeblazen worden. Zo is in nieuwe trends toch iets terug te vinden uit
het verleden. De nieuwe trend kan dan later weer als basis dienen voor alweer een nieuwe
trend.183
Benjamin doelt op het feit dat we nieuwe kledingstukken niet steeds kunnen zien als een
verbetering of een afwijzing van vroegere mode. We hebben reeds gezegd dat voor Benjamin
geschiedenis niet bestaat uit oorzaak en gevolg. Er is geen sprake van lineariteit. In het boek
“De macht van mode’ wordt het heel mooi verwoord:
‘De mode dient gezien te worden als een geschiedenis zonder verhaal. De mode volgt geen
evolutionair pad van de ene vorm naar een telkens hoger incarnatie, een ‘beter kledingstuk’.
(…) De mode stevent niet af op een duidelijk doel.’184
182 Ibid, pagina 46-47 183 Ibid 184 Ibid, pagina 49
Dit is nog eens het bewijs dat mode dialectisch gezien moet worden. Het is het injecteren van
het verleden in het heden. Er moet inderdaad een ‘tijgersprong’ gemaakt worden van het
heden naar het verleden zodat dat verleden opnieuw hedendaags zou kunnen worden.
11.2.5 Mode: de tijgersprong als aanval op de geschiedenis
Uiteraard worden er, mede door de industriële revolutie, steeds nieuwe materialen en
technieken ontwikkeld, maar dit zorgt er niet voor dat er alleen maar betere kledingstukken
gemaakt worden die helemaal vernieuwend zijn en gezien kunnen worden als een verbetering
of het afstoten van mode uit eerdere periodes.
We kunnen eigenlijk zeggen dat mode een middel is om de geschiedenis op een esthetische
manier te orden. Stijlen uit het verleden worden op een andere of nieuwe manier geciteerd. De
mode ondersteund een dialectische geschiedenisvisie die ook eerder steunt op ideeën en
concepten dan op een chronologie van gebeurtenissen.
Maar, mode is voor Benjamin niet alleen ondersteunend en ordenend. Hij gaat het waar
kledingstuk doelbewust gebruiken voor een aanval op de geschiedenis.185
De mode is het medium dat oog heeft voor het actualiseren van wat ooit modern was, om dat
opnieuw modern te maken. Zaken uit het verleden gaan dus belang herwinnen dankzij de
mode. Dit is dan weer geheel in lijn met het historisch-materialisme dat stelt dat de
geschiedenis zichzelf herhaalt. Elke gebeurtenis uit het verleden kan nog eens plaatsvinden.
Om dit mogelijk te maken moet volgens Benjamin het verleden geradicaliseerd worden. Dan
pas is het mogelijk om eruit te leren. En dit is het juist wat modeontwerpers doen met steeds
nieuwe collecties. Zaken uit het verleden opnieuw herschrijven en hedendaags maken.
De kern van de tijgersprong is dus een aanval op de geschiedenis. Met name een aanval op de
lineariteit van de historische vooruitgang. We zien dus dat Benjamin zich hevig gaat verzetten
tegen het historicisme. Hij valt dit historicisme aan om iets te weerleggen waarvoor hij zelf
bevreesd was. Benjamin uitte de angst dat de moderniteit, die gekenmerkt werd door
185 Ibid
vooruitgang en kapitalisme, de mode zou gebruiken om immuun te worden voor elke
schok.186
Benjamin verwoordt hiermee zijn vrees dat de kapitalistische maatschappij de mode volledig
in haar greep zou hebben. Wanneer mode zodanig doordrongen is van consumptie, van winst
en van kapitalisme kan Benjamin zijn visie in gevaar komen. Het probleem kan dan namelijk
ontstaan dat men enkel nog oog heeft voor het nieuwe, voor wat een breuk is met het verleden
of voor wat er een verbetering van is. Het gevaar is dan dat men de waarde van het verleden
niet langer gaat zien. Men is dan niet langer in staat om de ‘sprung’ te maken waardoor
hedendaagse kleren gezien kunnen worden als een nieuwe vorm van wat vroeger was. En dit
is juist de kern van zijn visie. Ik vind dat het volgende citaat dit verwoordt op een mooie
manier:
‘Een heden dat reikhalzend uitziet naar de toekomst, heeft als taak zich zijn verleden te
herinneren en nu tot stand te brengen wat vroeger verwacht werd.’187
11.2.6 Mode: afzetten van het historicisme, maar toch geen steun voor het historisch
materialisme: de problematiek van mode als sociale status
We hebben eerder beschreven dat Benjamin zich met zijn visie op mode afzet tegen het
historicisme. Toch kan de visie van Benjamin ook niet gezien worden als een steun voor het
historisch materialisme.
Dit omdat mode een grote rol vervult in de kapitalistische maatschappij. Veelal zijn bepaalde
kledingstukken, bijvoorbeeld haute couture, een manier voor de rijkere lagen van de
maatschappij, bijvoorbeeld de bourgeoisie, om hun rijkdom en sociale status tentoon te
spreiden.
Hierbij komt nog dat mode een echte ‘business’ is. Kledingstukken zijn waren die verkocht
worden met als bedoeling zoveel mogelijk winst te maken. Denken we bijvoorbeeld maar aan
het feit dat grote winkelketens zoals H&M hun kledij meestal laten vervaardigen in
lageloonlanden. De arbeiders die de kledij vervaardigen doen dit voor een heel miniem loon.
186 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 57-58 187 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 61
Verder raken de arbeiders, zoals Marx dit verwoordde, vervreemd van hun arbeid. De
arbeiders moeten zo snel mogelijk zoveel mogelijk kledij vervaardigen. Veelal gebeurt dit
zonder dat ze ooit het eindproduct te zien krijgen. Elke arbeider doet zijn deeltje van de keten.
11.2.7 Mode als gangmaker en graadmeter van de moderniteit
Voor Benjamin kan de mode dus gezien worden als een gangmaker en graadmeter voor de
moderniteit. Hij citeert hiervoor de revolutionair en politiek activist Auguste Blanqui (1805-
1881):
‘(…) al het nieuwe dat de mensheid kan verwachten (…) zal altijd al blijken te bestaan, het
nieuwe zal de mensheid niet bevrijden, net zo min als een nieuwe mode de maatschappij kan
vernieuwen.’188
Omwille van deze redenen is het uiteraard moeilijk om mode te zien als een middel om een
historisch-materialistische geschiedenisvisie te rechtvaardigen. Mode kan gezien worden als
een dialectisch element in de historisch-materialistische ordening van de geschiedenis, maar
tegelijkertijd gaat ze ook die visie ontkennen, omdat er zoals hierboven besproken sprake is
van mode als onderdeel van de kapitalistische maatschappij.
Benjamin was er zich zeker van bewust dat het nogal ironisch was om mode te zien als een
middel om de moderniteit te verklaren. Juist omwille van het kapitalistische aspect van mode.
Hij erkent het feit dat er een drang is om steeds meer te verkopen, om meer luxeproducten af
te leveren, om de technologie steeds verder te ontwikkelen. Toch blijft hij bij zijn visie.
Voor Benjamin is kleding veel meer dan een kapitalistisch waar dat symbool kan staan voor
het streven naar een steeds grotere welvaart. Ik hoop dat bovenstaande uitleg over de visie van
Benjamin op mode dit duidelijk heeft gemaakt.
188 Ibid, pagina 47
11.3 Besluit
In onderdeel elf van dit werk werd aangetoond hoe Benjamin mode als de ultieme metafoor
voor de moderniteit beschouwd. Er werd ook beschreven hoe de visie van Benjamin op mode
aansluit bij zijn geschiedenisvisie.
Benjamin ziet mode als een symbool van de moderniteit. De mode is constant onderhevig aan
veranderingen. Kledingstijlen en technologische middelen om kledij te fabriceren volgen
elkaar in ijl tempo op. Mode gaat constant vooruit met een razende vaart en lijkt niet
achterom te kijken. Het is een gangmaker en graadmeter van de moderniteit. Zo bepaalt kledij
bijvoorbeeld de sociale status van mensen.
Om weerstand te bieden aan deze niets ontziende moderniteit is het volgens Benjamin
noodzakelijk om een ’tigersprung’ te maken. Dit is geen origineel idee van Benjamin. Er is
sprake van twee sprungen voor Benjamin de sprong waagt.
De eerste sprong is die van Engels. Hij verwoordt de noodzaak om een sprong te maken naar
de tijd waarin de mens nog niet gedomineerd werd door goederen. Hij wil een terugkeer naar
de periode waar het object het subject niet beheerste.
Lukács ziet een tweede sprong in zijn socio-economische context. Hij wil met zijn sprong de
structuur van de geschiedenis aan het licht brengen, om de waarheid te tonen van het
historische proces. Hiervoor moet de sprong telkens één stap voor zijn op het proces. Lukács
bedoelt hiermee dat een sprong naar het verleden enkel mogelijk is wanneer die sprong past in
het maatschappelijke proces. Begrip van waartoe historische vooruitgang leidt kan enkel als je
een stap voor bent op dat proces. De sprong legt met andere woorden de structuren bloot die
reeds ingebed zijn in de geschiedenis.
Je kunt de vooruitgang een stap voor zijn door naar het verleden te kijken. Wanneer structuur
gezien wordt in het verleden kan de sprong gemaakt worden naar het heden om de ‘nieuwe
vooruitgang’ te snappen.
De belangrijkste sprung voor dit werk is die van Walter Benjamin. Hij gebruikt de metafoor
van de revers van een jas om aan te duiden dat het verleden, dat net als revers van een jas lang
verborgen gebleven is, tevoorschijn moet komen. Hij gebruikt deze modemetafoor om te
ijveren voor een synthese tussen heden en verleden.
Benjamin is het eens met Jameson wanneer die stelt dat het construeren van een historische
benadering het best kan gebeuren door studie van een cultureel object uit het verleden.
Kledingstukken zijn voorbeelden van zulke culturele objecten.
Benjamin spreekt van een dilemma wanneer kledij aanschouwd wordt. Wanneer je
bijvoorbeeld een negentiende-eeuwse jurk, en een jurk van de Franse modeontwerper Lacroix
bekijkt, heb je twee mogelijkheden. Op je ziet het werk van Lacroix als iets innoverend en
helemaal nieuw, of je bemerkt dat de jurk van Lacroix ook elementen bevat van de
negentiende-eeuwse jurk. En dit is juist het probleem. Heel vaak bemerken we niet meer dat
een hedendaagse jurk voortborduurt op eerdere elementen. De sociale, psychologische en
stilistische invloed ontgaat velen.
Essentieel is nu dat mode dit dilemma overstijgt volgens Benjamin. Bij mode moet er
namelijk niet gekozen worden tussen een kledingstuk enkel bekijken als iets helemaal nieuw,
of het toekennen van een historische waarde eraan. Mode combineert beide. Benjamin ziet het
als essentieel dat de mode een dialectische omgeving creëert waarin elk historisch object,
zoals bijvoorbeeld een kledingstuk, niet alleen historisch gezien kan worden, maar ook als
basis kan dienen voor een hedendaagse variant.
Mode gaat dus de geschiedenis en het heden structureren en ordenen. Maar, mode doet
volgens Benjamin nog meer. Mode valt namelijk de geschiedenis aan. De kern van de
tijgersprong is dus een aanval op de geschiedenis. Met name een aanval op de lineariteit van
de historische vooruitgang, met andere woorden een aanval op het historicisme. Dit sluit
volledig aan bij zijn geschiedenisvisie. We zien dus dat Benjamin zich hevig gaat verzetten
tegen het historicisme, dit zowel in zijn geschiedenisstellingen, als in zijn mening over het
culturele object mode.
Benjamin formuleert deze aanval uit angst dat de moderniteit, die gekenmerkt werd door
vooruitgang en kapitalisme, de mode zou gebruiken om immuun te worden voor elke schok.
We bemerken dus dat Benjamin de mode gaat gebruiken om zijn geschiedenistheorie kracht
bij te zetten. Opnieuw is er zijn visie dat het verleden geïnjecteerd dient te worden in het
heden om weerstand te bieden aan de vooruitgang en moderniteit. Hij gebruikt mode dus als
een object, als een onderdeel van die geschiedenis om kritiek te uiten op vooruitgang.
Deze visie lijkt aan te sluiten bij het historisch materialisme, maar toch is zijn visie op mode
geen ondersteuning ervan. Mode en kledij zijn namelijk ook een waar. Het zijn goederen die
in de kapitalistische maatschappij aanzetten tot consumeren. Maar, het is niet hiertegen dat
Benjamin wenst te vechten door mode te linken aan geschiedenis. De tijger springt als het
ware het kapitalisme terug voorbij, naar het verleden toe, en gaat mode niet enkel zien als een
afzetten van wat geweest is, of een verbetering ervan, maar gaat ook bemerken dat elementen
uit het verleden in huidige trends aanwezig zijn, zodat de moderne kledij niet enkel een
kapitalistisch waar is, maar ook een sociale, psychologische en stilistische functie heeft.
12. Mode en moderniteit: geen monopoliegedachte van Benjamin
In onderdeel elf van dit werk werd aangetoond hoe Benjamin mode ziet als de ultieme
metafoor van de moderniteit. Hij gebruikt mode om zijn geschiedenistheorie te
verduidelijken. Maar, Benjamin is zoals eerder gezegd in onderdeel tien, niet de enige die
mode de moeite waard vindt om te onderzoeken. Andere denkers zagen ook het belang in om
dit object, dat een onderdeel is van de geschiedenis, te bestuderen.
In hoofdstuk twaalf verduidelijk ik de visie van verschillende denkers zoals Proust, Charles
Baudelaire en Adorno hieromtrent.
12.1 Proust: gelijkenis in werkwijze en thematiek
Walter Benjamin was heel erg geïnteresseerd in het werk van Marcel Proust. Nadat zijn
universitaire plannen mislukt waren, ging Benjamin aan het werk als vertaler, als
radiomedewerker en als freelance journalist. Een van de werken die hij vertaalde was een
gedeelte van ‘A la recherche du temps perdu’ van Proust. Hij vertaalde drie van de zeven
delen van dit werk.189
Proust (1871-1922) was een Franse intellectueel, romanschrijver, criticus een essayist.
De moeder van Proust kwam uit een rijke Joodse familie. Hier bemerken we dus meteen een
gelijkenis tussen Benjamin en Proust. Want ook Benjamin was een Jood die uit een
welgestelde familie kwam.
Het meest bekende werk van Proust is dus diens ‘A la recherche du temps perdu’. Proust
begon aan het werk in 1909 en beëindigde het net voor zijn dood in 1922. 190
Wat betreft de manier van schrijven en de opvatting van dit boek zijn er heel wat
gelijkenissen tussen Walter Benjamin en Marcel Proust. 189 Coetzee, J.M., artikel: De observerende blik van Walter Benjamin, uit filosofie magazine, vertaald door Van de Plassche,
R.
http://www.filosofie.nl/00/fm/nl/121/artikel/4794/index.html 190 http://nl.wikipedia.org/wiki/Marcel_Proust
Proust was net als Benjamin één van de weinige auteurs die werkte met een heel groot doel voor ogen. Voor
Benjamin was dat het realiseren van een groot allesomvattend werk, zijn Passagen-Werk. Ook Proust spendeerde
heel veel tijd aan de creatie van één groot boek, zijn ‘A la recherche du temps perdu’. Dit was voor Proust zijn
hoofdwerk, zowel qua grootte, qua diepgang als qua ambitie.191
Net als Benjamins Passagen-werk is ‘A la recherche du temps perdu’ niet afgewerkt. Het zijn
beiden een work in progress. Het is een romancylus in zeven delen dat verder onderverdeeld
is in vijftien delen.192
Deze vijftien delen werden niet in chronologische volgorde gepubliceerd. Ze staan dus niet
geordend door elkaar. Ook hier zien we de gelijkenis met Benjamin wiens stijl ook
gekenmerkt werd door niet geordend en fragmentarisch werken.
Net als het Passagen-Werk van Benjamin is ‘A la recherche du temps perdu’ ook een
verzameling van indrukken en herinneringen.193
Ook qua thematiek zien we gelijkenissen. ‘A la recherche du temps perdu’ kan niet gezien
worden als een louter autobiografisch werk. Het personage Marcel is eerder het alter ego van
Proust.
Marcel is een jongeman die zich in het leven begeeft. Hij wordt er geconfronteerd met
verschillende sociale klassen. Hij komt in contact met zowel de lagere sociale klassen als met
de aristocratie.
Zoals reeds gezegd komen zowel Benjamin als Proust uit welgestelde gezinnen. Toch
bemerken ze beiden dat er een andere zijde van de maatschappij is die het niet makkelijk
heeft, de lagere klassen. Er is een maatschappij in ontbinding, waar veelal sprake is van
ontgoocheling. Volgens Proust slaagt alleen de kunst erin om nog een deel van de
maatschappij te bestendigen.
In het laatste deel van ‘A la recherche du temps perdu’, met name ‘Le temps retrouvé’ wordt
de hogere sociale klassen ontmaskerd als dikwijls hypocriet en alleen erop uit zijnde om
zichzelf in stand de houden.194
191 http://www.debezigebij.nl/boekboek/show/id=100646/dbid=5958/typeofpage=66356
192 http://www.the-ledge.com/HTML/book.php?ID=563&tid=476&lan=nl 193 Van Damme, B., (2003),Proust 1, de kant van Swann, http://www.urbanmag.be/artikel/769/tf-2003---proust-1--de-kant-van-swann 194 http://www.digischool.nl/ckv1/literatuur/proust/marcel_proust1.htm
Hier kunnen we de invloed zien dat Proust heeft gehad op Benjamin wanneer Benjamin een
gedeelte van het werk van Proust vertaalde. Beiden groeiden ze op als een deel van de hogere
sociale klasse, maar beiden gaan ze die klasse ook ontmaskeren en bekritiseren. Ze doen dus
beiden een aanklacht aan de vervormde maatschappij.
Voor alletwee is er sprake van een artistieke roeping. Beiden brachten ze heel wat tijd door in
mondaine kringen vooraleer ze hun ware roeping en opdracht als schrijver ontdekten: het
bekritiseren van de vernieuwde werkelijkheid en het neerhalen van de hypocrisie van de
hogere sociale klassen.195
We hebben reeds gezien dat het ontwaken en verlossen een belangrijk onderdeel is van de
visie van Benjamin. Het verleden moet verlost worden door het te herdenken en het te
injecteren in het heden.
Het ontwaken is erg belangrijk in Benjamins visie en verwijst wederom naar ‘A la Recherche
du temps perdu’. Het hoofdpersonage Marcel gaat de hele tijd zich als het ware omdraaien en
terugkijken naar wat geweest is, naar het verleden. In dit werk gaat het hoofdpersonage, en
alter ego van Proust, halfslaperig ontwaken. Hij had gedroomd en enkele zaken van die
droom kon hij zich nog herinneren.
Door zijn droom kan hij het heden, het nu plaatsen. Het belang van het verleden voor het
heden is belangrijk. Door te dromen en achterom te kijken kan Marcel bij het ontwaken beter
het nu begrijpen en er een plaats aan geven. Hetzelfde geldt ook voor het verleden volgens
Benjamin. We moeten wakker worden en los komen van het verleden om het dan pas ten
volle te kunnen analyseren. Anders blijven we in een droomtoestand of blijven we vasthouden
aan het collectieve geheugen. We moeten het verleden kritisch bekijken. De echte waarheid
ligt niet in de verschijning, maar in de plooien. Het zijn de details die de waarheid aantonen.
Details zijn nodig om het heden te kunnen plaatsen tegenover het verleden.
12.2 Charles Baudelaire: De paradigmatische waarde van mode
In dit werk werd al beschreven hoe Baudelaire schoonheid ziet als een verweving tussen het
contextuele en het eeuwige. Volgens hem wordt dit idee van schoonheid ideaal weergegeven
door de mode.
195 Ibid
Hij verwoordt ook het verband tussen mode en moderniteit. Mode ziet hij als een poëtisch
gegeven waarin zowel een historische- als een vluchtige component zit. In de moderniteit en
in de mode zit namelijk de tijd ‘nexus’ of de ‘zeitkern’, waarin de esthetica met zijn vluchtig
karakter samenkomt met een stilstand van het heden.
Het ultieme voorbeeld hiervan ziet Benjamin in het gedicht ‘A une passante’ van Baudelaire
waarbij in het vluchtige verkeer de mannelijke voorbijganger, de dichter gegrepen is door het
beeld van de omhoogvliegende rok en daardoor ziet hij haar been. Het vluchtige beeld wordt
eeuwig in deze ‘Tijd nexus’; deze stilstand van de tijd. Het vluchtige en de eeuwigheid
worden met elkaar verbonden. Dit gaat echter ook gepaard met een ‘shock’ wat duidt op de
plotse realisatie of materialisatie van een metafysisch element in de wereld.
Baudelaire definieert net als Benjamin moderniteit dus als de dubbele natuur van schoonheid
geïntegreerd in het moderne leven, de historische aanwezigheid en de politieke actualiteit.
Benjamin zal deze stelling zestig jaar later overnemen, maar hij legt de nadruk op de
geschiedkundige en politieke kant, waarbij het belang van de historische verandering erg
belangrijk is. Baudelaire geeft wel zijn visie op schoonheid weer, maar koppelt hieraan geen
geschiedenistheorie en geen politieke kritiek.196
12.3 Mallarmé: Mode vastleggen in imaginaire beelden en poëtische taal
Stéphane Mallarmé (1842-1898) wordt gezien als één van de belangrijkste Franse
symbolistische dichters. Hij werd pas echt beroemd na zijn dood toen zijn werk, dat net zoals
het Passagen-werk van Benjamin onvoltooid was, gepubliceerd werd.
Mallarmé gaat veel belang hechten aan de dichtkunst.
Mallarmé meent dat poëzie en dichters een belangrijke rol vervullen wat betreft de
interpretatie van de maatschappij. De dichter kan namelijk de werkelijkheid omvormen door
het menselijke intellect consequent aan te wenden en door gebruik te maken van alle muzikale
196 Hoeks, H., Post, J. (2006), Vijf pioniers, uit De macht van mode pagina, Arnhem, Terra, Arnhem, ArtEZPress, pagina 394-395
en magische krachten van de taal. In zijn literair-esthetische essays maakt Mallermé het
onderscheid tussen twee vormen van taalgebruik.
Ten eerste is er sprake van ‘la parole immédiate’. Dit is de taal die we als mens gebruiken
wanneer we met elkaar gaan communiceren. Ten tweede spreekt hij van ‘la parole
essentielle’.
La parole immédiate is volgens Mallarmé een mindere vorm van taalgebruik. Het is alleen la
parole essentielle die de werkelijkheid het dichtst kan benaderen. Deze parole essentielle gaat
inwerken op de lezer en gaat diens visie van de werkelijkheid bepalen door het gebruik van
klanken en symbolen.197
Belangrijk in zijn literair werk is dat het gezien kan worden als één experiment met de taal,
waarbij dat hij trachtte symbolische en zintuiglijke werkelijkheden te scheppen die
onafhankelijk zijn van de buitenwereld alsook van de subjectieve ervaring van de dichter. In
dit licht moeten we ook zijn werk als hoofd van de redactie voor ‘La Dernière Mode’ zien. In
werkelijkheid vulde hij zelf het gehele tijdschrift, door brieven te schrijven onder
pseudoniemen. Hij hield zich hierbij niet enkel bezig met de louter theoretische kant van
mode, maar ook de praktische kant. Hij geeft de lezers raad en beschrijft de nieuwigheden in
de winkels.
Temidden van andere schrijvers die het over mode hadden in de negentiende-eeuwse
maatschappij neemt Mallarmé een uitzonderingspositie in. Hij laat zich namelijk niet alleen
theoretisch uit over mode, maar gaat ook bijvoorbeeld praktische tips geven, zoals raad geven
aan lezers.
De stijl van schrijven van Mallarmé sluit aan bij die van Baudelaire.
Mallermé gaat net zoals Baudelaire op zoek naar de essentie van schoonheid. Ook voor hem
zijn mode en moderniteit onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Maar, in tegenstelling tot Baudelaire vindt hij die schoonheid niet door naar de absolute en
onvergankelijke essentie in de moderne samenleving te zoeken. Hij benadrukt juist het
197 http://nl.wikipedia.org/wiki/St%C3%A9phane_Mallarm%C3%A9
vluchtige, de kortstondige schoonheid. Mode is voor Mallarmé de godin van de verschijning.
Hij verwoordt dit als volgt:
‘ Fashion is the goddess of appearance’198
.
Die verschijning dient niet gezien te worden als die van een eeuwige godin, maar wel als die
van de vrouw in de straten van Parijs.
Mallarmé wil diezelfde vrouw die ‘en passant’ voorbijkomt op een van de Parijse boulevards,
en wiens kledij ontworpen is als een kunstwerk en dikwijls maar bedoeld is om maar een keer
gedragen te worden, vast te leggen. Hij wil dat kortstondige, vluchtige en eigentijdse van
mode vastleggen, zowel in illustraties als in taal in zijn tijdschrift.
Doordat hij de voorbijkomende vrouw beschrijft in een poëtische taal, gaat dat moment niet
verloren. Zijn taal is even vluchtig en concreet als die vrouw, maar zonder zijn interventie
zou de schoonheid die hij zal in de Parijse boulevards voor altijd verdwenen zijn.
Mode vraagt er dus volgens Mallarmé om om vastgelegd te worden. Dit vastleggen kan niet
door film, niet door fotografie. Enkel de poëtische taal is hiervoor geschikt. Enkel de taal kan
dat moment van de verschijning vastleggen en daardoor ook vereeuwigen.
Belangrijk is dat Mallarmé mode niet ziet als een consumptiemiddel dat zo snel mogelijk
aangeschaft moet worden. Hij ziet kledij niet louter als consumptiemiddelen in de
kapitalistische maatschappij. Hij ziet mode als een creatief proces dat andere creaties
overstijgt. Waar hij naar streeft is een poëtische evocatie van mode en van schoonheid.
Door het beschrijven en vereeuwigen van mode in zijn tijdschriften poogt Mallarmé te
ontsnappen aan de dwang om het hier en nu van mode vast te leggen. Het is namelijk zo dat,
wanneer men mode beschrijft, dat het eigenlijk weeral verleden is, dat het al uit de mode is.
Dit is de logica van de mode-industrie als kapitalistisch ‘business’. Dat is ook typisch voor de
consumptiecultuur.
198 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 59
Voor Mallarmé bestaat het beeld van mode dus enkel via de poëtische taal. En dat had niets te
maken met de werkelijkheid van de geklede vrouw in Parijs. Het is enkel doordat hij schrijft
over die werkelijkheid, en veelal deed hij dat met imaginaire gedachten, haalt hij de mode uit
die werkelijkheid en geeft hij de moderne schoonheid weer. Dit is het ware gezicht van de
mode:
‘Een imaginaire beleving die alleen bestaat in beschrijvingen in een tijdschrift.’199
We kunnen bemerken dat Mallarmé het niet eens is met Benjamin. Kledij is voor hem een
kunstwerk dat slechts éénmaal wordt gedragen, voor Benjamin kon het niet los gezien worden
van de mens en heeft kledij een sociale, psychologische, historische en stilistische functie. Er
bestaat een dichotomy tussen het kleed dat meebeweegt met het vrouwenlichaam en het kleed
als entiteit die volledig losstaat van de drager200
.
Volgens Mallarmé produceert een kunstenaar schoonheid en schept hij kunst. In dat licht
moet men ook de klerenmaker beschouwen. Hij produceert ook schoonheid en per definitie
dan ook kunst. Als het product een waarachtige afspiegeling zijn van de ideeën201
. Mode moet
gezien worden als een creatief proces dat de afzonderlijke creaties overstijgt .
We hebben dus beschreven hoe zowel Baudelaire als Mallarmé het hebben over schoonheid.
Ze vullen dit echter op een verschillende manier in.
Er is ook een verband tussen Benjamin en Mallarmé. Beiden willen ze ontsnappen aan de
voorturende dwang om het heden, het nu van de mode vast te leggen.
Dit is een probleemstelling die ze beiden wensen op te lossen. Ze verzetten zich tegen het
gevaar van de verleiding van de moderniteit om steeds te streven naar het vluchtige. Die
moderniteit is een queeste naar sociale en culturele expressie die het dichtst aanleunt bij het
contact met het heden. Want op het moment dat hij het nu vastligt, is het reeds verleden.
Zowel Benjamin als Mallarmé zien mode niet als enkel iets vluchtig dat onmiddellijk
verleden is. Binnen de moderniteit is volgens hen mode het geheugen dat het verleden
199 Hoeks, H., Post, J. (2006), o.c., pagina, pagina 396-397 200 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 77 201 Ibid, pagina 67
bewaakt en dat via gedachten, bij Mallarmé imaginaire gedachten, en esthetische concepten in
het heden geïnjecteerd kan worden op elk ogenblik. 202
.
We bemerken dus dat zowel Benjamin als Mallarmé het heden willen redden. Ze gaan dit
echter doen op een verschillende manier.
Mallarmé wil het heden redden door middel van de taal en imaginaire beschrijvingen. Met die
taal bedoelen we zijn parole essentielle en niet zijn parole immédiate.
Wanneer we de mode toevertrouwen aan de taal, dan pas zal men volgens Mallarmé een
glimp kunnen opvangen van de moderne schoonheid. Via de poëzie zullen we ook een inzicht
krijgen in de werking van mode, want mode refereert naar het eigen verleden en enkel via het
poëtische onderzoek kunnen we het web van de verschillende betekenissen ontrafelen203. We
beleven mode dan niet meer als een zintuiglijke waarneming in de straat, in het werkelijke
leven. Mode wordt een imaginaire beleving die te lezen staat in artikels, zoals in ‘La dernière
Mode’. Mode zal dan als het ware een spiegel vormen voor de samenleving204
.
Mallarmé haalt dus de schoonheid van de mode uit de werkelijkheid. Hij gaat schrijven over
die mode en de schoonheid daarvan. Doordat hij dit alles gaat capteren in taal, krijgt hij pas
inzicht in die mode. Dit is ook voor de lezer het geval. Mallarmé richt zich dus op de pure
vorm en wezen van schoonheid, waarvan mode een onderdeel is. Het is pas vanaf wanneer
schoonheid in la parole essentielle vervat zit, dat je inzicht krijgt in het geheel van wat mode
is als onderdeel van schoonheid en als onderdeel van het geheel van de maatschappij.
Wat zijn nu de gelijkenissen tussen Mallarmé en Benjamin. Beiden willen ze inzicht
verwerven in de maatschappij. Ze menen ook allebei dat mode een geschikt middel is om die
maatschappij te beschrijven.
De manier waarop ze dit doen is verschillend. Mallarmé beschrijft de moderniteit in mode via
de poëzie en zijn parole essentielle. Dit is voor hem de manier bij uitstek om die moderniteit
te vatten . Hij beperkt zich tot dit.
202 Lehmann, U., o.c., pagina. 90 203 Ibid, pagina 106 204 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 63
Benjamin wil ook inzicht in de maatschappij. Hij gaat niet louter beschrijven, maar gaat nog
een stap verder. Benjamin is zoals eerder beschreven heel erg gekant tegen de vernieuwde
moderniteit. Om de queeste van de vernieuwing te weerleggen gaat Benjamin een vernieuwde
geschiedenisvisie ontwikkelen. Dit is zijn manier om het verleden te herwaarderen en niet
blindelings mee te gaan in de vooruitgangsgedachte en in het vluchtige dat de moderniteit
typeert. 205
.
12.4 Kritiek op Benjamin: Adorno: kunst dient mode op te nemen, en af te
stoten
Bij de uiteenzetting over de geschiedenistheorie van Benjamin en zijn visie omtrent mode
hebben we gesteld dat Benjamin ervoor ijvert dat het verleden geïnjecteerd wordt in het
heden. Op een dergelijke manier kunnen de aanspraken uit het verleden in het heden verlost
worden. Het verleden voert namelijk een heimelijke index met zich mee waardoor het op de
verlossing wordt gewezen.
Benjamin en Adorno wisselden hun gedachten uit omtrent hun visies. Een Een brief van
Adorno uit 1935 geeft uiting aan zijn kritiek ten aanzien van Benjamins theorie, en zijn visie
omtrent mode. Hij trekt twee zaken in twijfel.
Ten eerste stelt hij in vraag of het injecteren van bijvoorbeeld historisch objecten in het heden
wel degelijk leidt tot verlossing. Wanneer je namelijk de waar, met als voorbeeld kledij en
mode, ziet als een dialectisch beeld zoals Benjamin dit doet, kan dit betekenen dat de waar
voor haar eigen opheffing en ondergang zorgt.
Wanneer Benjamin mode ziet als metafoor voor de moderniteit, en het ziet als voorbeeld voor
zijn geschiedenistheorie dan maakt hij volgens Adorno een foute denkwijze. Hoe kan
namelijk een hedendaags kledingstuk een historisch, sociaal en statusbelang hebben in de
moderniteit, wanneer hij juist die moderniteit zo bekritiseert?
205 Ibid, pagina 55
Er is volgens Adorno geen sprake van een pure regressie naar het oude. Dit omdat de waar
gezien kan worden als een vervreemd object dat zijn gebruikswaarde verloren is. Doordat het
een overgeleverd object is, is het vreemd geworden aan de mens. En het was net Benjamin die
zich dat kledij niet los staat van de mens. Het heeft geen noodzaak en geen nut meer, het is
enkel van belang omdat het waarde heeft in een kapitalistische maatschappij. Zei Benjamin
niet dat kledij een psychologische, sociale, een stilistische en statuswaarde heeft? Mode valt
dus volgens Adorno binnen het kapitalisme. Hij stelt zelfs dat mode een sociale en culturele
onafhankelijke macht vormde.
Waarnaar streeft Adorno nu? Hij vindt dat kunst zich enerzijds teweer moest stellen tegen de
mode om haar eigen failliet te voorkomen, maar anderzijds dient kunst de mode wel in haar
domein op te nemen. Dit omdat kunst oog moest blijven hebben voor de voornaamste motors
achter het maatschappelijke en culturele leven, dat voor hem gesymboliseerd werd door de
mode. Mode is voor Adorno een voorafschaduwing van objectieve sociale verhoudingen die
teveel het subject beïnvloeden. De mens wordt dus bepaald door die objectieve verhoudingen
maar beseft dit niet. Mode vormt onderdeel van deze objectieve verhoudingen. Ze is deel van
de passende historische verzadiging van het individu.
We kunnen dus stellen dat Adorno meent dat kunst via de mode het bed deelt met iets dat ze
normaal gezien dient te verwerpen. Maar aandacht ervoor is noodzakelijk om te kunnen
blijven bestaan in de nieuwe moderne maatschappij.206
Volgens Adorno kan mode dus naar niets meer streven dan louterweg geactiveerd te worden
in het heden. Het kan nooit boven het heden uitstijgen want dan zou het een functie van object
krijgen, en mogelijk zelfs het statuut van een kunstwerk verwerven. Wanneer de mode een
eeuwig karakter zou krijgen dan is dit volgens Adorno doordat het in de kapitalistische
maatschappij een fetish geworden is, en niet zoals Benjamin stelde omwille van een eeuwig
geïnjecteerd onderdeel van het verleden in het heden.
206Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 61-62
13. Walter Benjamin versus Theodor Adorno: Over de status van het
kunstwerk
Het lijkt me interessant om in dit werk verder uit te wijden over de discussie die Benjamin en
Adorno met elkaar voerden. In briefwisselingen gaven beiden hun visie weer over de status
van het kunstwerk. Dit is niet het hoofddoel van deze scriptie, maar ik verkies ervoor om deze
discussie toch weer te geven omdat ze goed weergeeft wat de problematiek was waarmee
Benjamin bezig was. Het is een goed voorbeeld van zijn manier van denken. Bovendien werd
in onderdeel 12 al vermeld wat de visie was van Adorno omtrent kunst en mode. Dit verdient
een verdere uiteenzetting.
13.1 Situering: Benjamin en Adorno bestuderen zelfde problematiek vanuit
verschillend perspectief
De invloed die Walter Benjamin gehad heeft op het denken van Theodor W. Adorno kan
moeilijk overschat worden. Zo hebben ze het beiden over de status van het kunstwerk in de
vernieuwde samenleving. Een nieuwe samenleving die gekenmerkt werd door steeds
toenemende technische vernieuwingen en door een steeds verder uitdijende kapitalisering.207
Walter Benjamin heeft als de multidisciplinaire duizendpoot die hij is zijn licht laten schijnen
op meerdere facetten van de maatschappij. Hij heeft in zijn geschriften en in verschillende
dagbladen zijn aandacht gericht op de problematiek van het reproduceren van kunstwerken.
Het is dit onderwerp dat centraal staan in zijn werk ‘Das Kunstwerk im Zeitalter seiner
technischen Reproduzierbarkeit’ uit 1936.
Benjamin schreef deze beroemde studie in dezelfde tijd dat Adorno aan zijn kritiek op de
jazz-muziek werkte. Benjamin en Adorno hielden zich dus met vergelijkbare kwesties bezig.
Ze deden dit wel vanuit een verschillend perspectief. Benjamin hoopte vanuit zijn
ballingsoord Parijs te ontdekken wat de verborgen structuur van de huidige kunst was.
Adorno liet zich op hetzelfde moment vanuit Oxford, waar hij verbleef met een beurs, leiden
207 Müller-Doohm, (september 2003), ‘Een doorgedraaide padvinder, Theodor Adorno contra zijn vriend Walter Benjamin, uit Filosofiemagazine, jaargang 12, nummer 6, ‘pagina 34-35
door de vrees dat het esthetische belang teniet gedaan zou worden door de
‘allesoverheersende mechanismen van de massacultuur’.208
13.2 Conflict tussen bovenbouw en onderbouw vormt basis voor kunsttheorie
van Benjamin
Benjamin wil in het werk ‘Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen
Reproduzierbarkeit’ zijn rol als maatschappijcriticus uitspelen. Hij sluit hierbij aan bij de
Frankfurter Schule, een verzameling van Duitse maatschappijcritici. De belangrijkste
vertegenwoordigers van de Frankfurter Schule waren Theodor Adorno, Max Horkheimer
(1895-1973), Gerschom Scholem (1897-1982) en Jurgen Habermas (1929).
Benjamin had net als de leden van de Frankfurter Schule de bedoeling om historisch
onderzoek te doen naar de economische onderbouw, naar de productiewijzen en naar de
invloed die deze hebben op religie, filosofie en cultuur.
Het verschil met de meeste leden van de Frankfurter Schule is dat Benjamin zich vooral gaat
toeleggen op het onderzoek naar de culturele bovenbouw van de maatschappij. Hij richt zich
op productieverhoudingen en stelt zich de vraag hoe cultuur zich verhoudt in een
maatschappij, en wat dit betekent voor de mens.
Benjamin gaat onderzoek doen naar culturele zaken zoals literatuur, muziek en massamedia.
Hij zal bemerken dat er een conflict is tussen de culturele bovenbouw en de onderbouw. Dit is
het fundament van de kunstfilosofie van Benjamin.
Het is dus heel belangrijk om te vatten dat Benjamin zijn studie van het kunstwerk gaat
verrichten in een materialistisch denkkader. Vanuit dit denkkader gaat hij de spanningen en de
contradicties blootleggen die typisch zijn voor een massacultuur.
Benjamin stelt dat wat betreft cultuur iedereen een aandeel heeft. Maar dat aandeel is niet
voor iedereen gelijk. Er is sprake van een cultuurindustrie waarvan kunst, mode, film,
208 Ibid
literatuur, toneel en muziek een onderdeel zijn. En zoals gezegd, iedereen maakt deel uit van
die industrie. Er zijn diegenen die kunst maken, anderen ontvangen kunst. Het is de
verhouding tussen ‘maker’ en ‘ontvanger’ die door Benjamin onderzocht wordt.
We bemerken duidelijk de invloed van Marx op de denkwijze van Benjamin. De visie van
Benjamin op de kunstindustrie sluit aan bij zijn materialistisch conceptie van geschiedenis.
De motor van alles zijn basiswetten die aan de basis liggen van verandering.
Marx had het uitgebreid over de verhouding tussen maatschappijelementen die behoren tot de
bovenbouw, zoals kunst, religie, filosofie, etc. en langs de andere kant zaken zoals, arbeid,
verdeling van de rijkdom, de productie die deel uit maken van de onderbouw.
De centrale vraag die Benjamin zich stelt sluit hierbij duidelijk aan. Hij vraagt zich af: ‘Wat is
de positie van het kunstwerk in de huidige productieverhoudingen?’
13.3 Verlies aan aura door reproducties
Het antwoord op deze vraag komt dus aan bod midden de jaren dertig in het werk ‘Das
Kunstwerk im Zeitalter seiner Technischen Reproduzierbarkeit’ ofwel ‘Het Kunstwerk in het
Tijdperk van zijn Technische Reproduceerbaarheid’.
Benjamin was, zoals nu reeds heel duidelijk is, sterk bepaald door de toenemende
modernisering. De uitdijende technologie leidde volgens hem tot een enorme productie van
kunst. Hij spreekt zelfs van massaproductie. En, kunst wordt niet alleen massaal
geproduceerd, er wordt ook in enorme aantallen kunst gekocht. Er is dus ook sprake van
massaconsumptie.
Dit is volgens Benjamin een probleem omdat het uiteraard onmogelijk is om zoveel kunst te
maken en te verspreiden zonder het maken van reproducties. We zien dus dat er kopieën
gemaakt worden van kunstwerken.
Benjamin vindt dit problematisch. Doordat de technieken om te reproduceren steeds
toenemen, hebben we te maken met een omwenteling. Alles komt op de helling te staan, zoals
de manier waarop kunst gemaakt, ontvangen en ervaren wordt.
Benjamin gaat in zijn kunsttheorie spreken van het verval van de ervaring en het wegkwijnen
van de aura. In ‘Het Kunstwerk in het Tijdperk van zijn Technische Reproduceerbaarheid’
wordt dit als volgt geformuleerd:
‘De vergruizing van de aura is de signatuur van een waarneming wier ‘zintuig voor het
gelijksoortige in de wereld’ zodanig is gescherpt dat zij dit met behulp van de reproduktie ook
aan het unieke afdwingt. Zo doet zich op het domein de zintuiglijke waarneming kennen wat
zich op het gebied van de theorie uit als de toenemende betekenis van de statistiek. De
afstemming van de realiteit op de massa en van de massa op haar is een proces van
onbegrensde draagwijdte zowel voor het denken als voor de zintuiglijke waarneming.’209
Uit dit citaat blijkt dus dat Benjamin kritisch staat tegenover het reproduceren van
kunstwerken.210 Centraal in de analyse van Benjamin omtrent het kunstwerk en het
reproduceren ervan is het begrip ‘aura’. Dit is voor hem het belangrijkste kenmerk van
traditionele kunstwerken.211
Hij spreekt van een verval van het unieke, van het authentieke. Er
ontstaat een ervaringsarmoede. Het hoofddoel van het produceren van kunst is in de
kapitalistische maatschappij niet langer het maken van kunst omwille van esthetische
doeleinden, maar wel het uit zijn op winstbejag.
En niet enkel diegenen die kunst produceren worden bepaald door economische mechanisme,
er is ook sprake van het verval van de ervaring van kunst en kunstwerken. Er is desintegratie
van de kunstervaring. Door moderne processen als industrialisatie en steeds groeiende
productiewijzen, alsook door de magie van de koopwaar en de enorme snelheid aan prikkels
waaraan de moderne mens onderhevig is, wordt het unieke en het ‘aura’ van het kunstervaren
doorbroken. Het proces van het ervaren wordt erdoor verstoord. 209 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid, HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm 210 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid, HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm 211 Müller-Doohm, o.c., pagina 34-35
Over die ervaring van kunst zegt Benjamin het volgende
‘Er is geen tijd meer om rustig te genieten van kunst. Er kan niet meer gedroomd worden. Er
is geen plaats meer voor mijmering. Integendeel, omdat alles zo snel veranderd dient men
steeds alert te zijn. Door de massale reproductie van beelden door bijvoorbeeld het ontstaan
van film en fotografie, gaat het auratische karakter van kunstwerken teloor.’212
Het is belangrijk om te weten dat Benjamin dus leefde in een tijdperk waar er een grote
doorbraak was van de nieuwe kunsten zoals film en mode. Dit betekende dus een breuk met
de oude kunsten. We hebben beschreven dat Benjamin dit ziet als een verval van het aura van
het kunstwerk en van de ervaring. In het algemeen kan gezegd worden dat
reproductietechnieken ervoor zorgen dat het kunstwerk uit de sfeer van de traditie gehaald
worden . Het eenmalige bestaan van het kunstwerk wordt vervangen door het veelvoudige
minder auratische bestaan. Doordat de toeschouwer van kunst gereproduceerde kunstwerken
te zien krijgt, krijgt het gereproduceerde kunstwerk en actuele betekenis. Het originele
ontstaan van dat kunstwerk wordt dan dikwijls vergeten.
Het zijn deze beide processen die de traditie van een kunstwerk ondermijnen en ervoor zorgen
dat er een crisis ontstaat in de vernieuwing van de mensheid.213 Wat verloren gaat is dus de
uniciteit en de ‘echtheit’ van het kunstwerk in het hier en nu.214
13.4 Toejuichen van verlies aan aura
Op het eerste zicht lijkt Benjamin dus heel erg negatief te staan tegenover het moderne en de
moderne vormen van kunst. Hij lijkt negatief te staan tegenover het breken van de traditie.
Maar, zijn houding tegenover de moderne vormen van kunst en het doorbreken van traditie is
heel ambigu.
We bemerken namelijk dat Benjamin de aantasting van het geïnstalleerde, van het gezag en de
autoriteit ook toejuicht. Hij gaat dus de teloorgang van de waarde van traditie positief
212 Ibid 213 Ibid 214 Heynen, H. (2001), Architectuur en de kritiek van de moderniteit, Nijmegen, Sun, pagina 147
waarderen. Hij staat positief tegenover de vernietiging van het aura. Je merkt dat, wanneer je
het bovenstaande raadpleegt, een zeer ambigue houding is.215
13.4.1 Messianisme: breuk met traditie leidt tot verlossing en redding van het woord
Doordat er nieuwe vormen van kunst ontstaan is er volgens Benjamin ook sprake van een
verlossing. Dit is een term die we ook in zijn geschiedenisvisie tegenkwamen en die een
belangrijk element vormt van zijn denkwijze. Deze verlossing is essentieel in Benjamins
moderne esthetica.
Doordat er een breuk plaatsvindt met het verleden, door het ontstaan van nieuwe
kunstvormen, doordat er gebroken wordt met de traditie kan er dus gesproken worden van een
verlossing. Het komt er voor Benjamin op aan dat al het nieuwe uiteindelijk leidt tot een
verlossing, tot een moment van ontwaren.
We kunnen opnieuw opmerken dat dit een typisch Joods-messianistische gedachte is van deze
Joodse denker.
Om deze gedacht uit te leggen gebruikt Benjamin het voorbeeld van de krant. Hij doet dit in
‘Der Erzähler’. Enerzijds tast het nieuwe moderne medium krant de ervaring mee aan. Een
krant is namelijk een communicatiemiddel dat een overvloed aan informatie meegeeft. Het is
voor de lezer van die krant heel moeilijk om die overvloed aan informatie te verwerken. De
lezer gaat bij wijze van spreken het bos door de bomen niet meer zien.216
Het is voor Benjamin dus eigen aan de moderniteit dat het mimetische vermogen achteruit
gaat. De manier van echt dingen ervaren, van ‘erfahrung’, wat hij onderscheidt van ‘erlebnis’,
gaat achteruit. Hierbij wordt ook de traditie aangetast. Het opdoen van ‘erfahrung’ behoort
steeds minder tot de praktijk van de dag. Hij geeft het voorbeeld van de krant. Die geeft
zodanig veel informatie dat het klaarblijkelijk niet de bedoeling is om dat de lezer de
215 Müller-Doohm, pagina 34-35 216 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid, HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm
informatie dat hij opdoet werkelijk gaat integreren in zijn ervaring. Dat hij dat reservoir aan
opgedane kennis, aan indrukken en gebeurtenissen, wat hij ziet onder de verzamelnaam
‘erfahrung’, gaat opnemen in zijn ervaring.217
Maar, anderzijds geldt volgens Benjamin het voorbeeld van de krant ook als het voorbeeld
van een modern middel waardoor de moderne maatschappelijke verhoudingen literair worden.
Hij toont dit aan in ‘Der Autor als Produzent’:
‘Het is in één woord de literarisering van de levensverhoudingen, die de anders onoplosbare
antinomieën de baas wordt, en het is het schouwspel van de ongebreidelde vernedering van het
woord -de krant dus- waarop zijn redding zich voorbereidt.’218
Bijna elke mens kan lezen. Dit geldt zowel voor de hogere sociale klassen als voor de lagere
sociale klassen. Doordat mensen de krant lezen en zo informatie krijgen kan iedereen op zijn
op haar manier deze informatie verwerken en eventueel interpreteren. Iedereen is dus als het
ware auteur geworden van zijn eigen kennis over de wereld. Dit is voor Benjamin een
verlossing, een redding.
Iedereen kan lezen, maar ook iedereen is auteur van zijn eigen kennis van de wereld
geworden. Benjamin ziet in het verval een bevrijdend en verlossend teken, de redding van het
woord:
‘De idee dat de auteur een producent is en dat door progressieve technieken het
bewustzijn kan worden geactiveerd laat, volgens sommigen, wel de vraag onbeantwoord
hoe de kunstervaring zelf in haar werk gaat. M.a.w. hoe de analyse van kunst als manier
van produceren systematisch gecombineerd kan worden met de analyse van kunst als
manier van ervaren.’219
Op dit punt werd Benjamin door Adorno een ‘onverantwoord optimisme’ verweten.220
217 Heynen, H. (2001), Architectuur en de kritiek van de moderniteit, pagina 146-147 218 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid, HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm 219 Ibid 220 Dit komt terug in onderdeel kritiek van Adorno op Benjamin
13.4.2 Revolutionaire taak: De kunst biedt mogelijkheid tot politieke revolutie
Het feit dat er een verlies aan aura is van het kunstwerk is voor Benjamin nog op een andere
manier positief. Rond de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw krijgt het
kunstwerk een nieuw status. Het krijgt namelijk een tentoonstellingswaarde. Daardoor
verandert het gehele sociale domein van de esthetica.
Doordat gebroken wordt met de traditie krijgt de kunstenaar en al het creatieve een nieuwe
kans: namelijk het zich vrijmaken van de massa’s. Dit is voor Benjamin een revolutionaire
taak.
Om dit idee te verduidelijken geeft hij het voorbeeld van montagetechnieken in avant-
gardistische stomme films uit de jaren twintig. Doordat er heel veel en grote veranderingen
plaatsvinden op de manier waarop kunst geproduceerd en ontvangen wordt, krijgt die kunst
voor de eerste maal in de geschiedenis de kans om deel uit te maken van de politieke
revolutie. Wanneer het publiek naar die stomme films kijkt in zalen wordt op één moment een
groot publiek bereikt met de boodschap. Dit heeft volgens Benjamin een emancipatorische
gedachte. Benjamin ziet deze ‘kunst-zonder-aura’ als een tegengif voor de ‘fascistische
esthetisering van politiek. Er ontstaat integendeel een politisering van de kunst.
Er is dus niet langer sprake van een één op één ervaring tussen kunstwerk en toeschouwers,
maar een één op een groot aantal. Dit is de mogelijkheid bij uitstek om het publiek bewust te
maken. Kunst is niet langer exclusief maar een massagebeuren.221
13.5 Benjamins Notie van Authenticiteit
Het is noodzakelijk dat we een verdere uitleg geven over wat Benjamin nu juist bedoelt met
de authenticiteit of ‘echtheit’ van kunstproductie en kunstreproductie. Het is zo dat Benjamins
onderzoek hieromtrent meer is dan enkel een onderzoek naar het hier en nu van de nieuwe
221 Müller-Doohm, pagina 34-36
moderne vormen van kunst. Het onderzoek naar ‘echtheit’ is voor Benjamin een onderzoek
dat zich richt op de hele geschiedenis van kunstproductie.222
We hebben al geschreven dat Benjam het heeft over het verlies aan ervaring. Maar hij heeft
het ook over de fysieke verandering van het kunstwerk.
Benjamins onderzoek naar authenticiteit of ‘echtheit’ richt zich op de gehele geschiedenis van
de kunstproduktie. Daarbij legt hij een bijzondere klemtoon op de veranderingen die
plaatsgrijpen in de fysieke toestand waaronder het kunstwerk kan verschijnen en de
voorwaarden waaronder we spreken van autoriteit en authenticiteit in de kunst:
‘Het gehele gebied van de echtheid onttrekt zich aan de technische – en natuurlijk niet alleen
aan de technische - reproduceerbaarheid. Juist omdat de echtheid niet reproduceerbaar is, is
het intensieve oprukken van bepaalde – met name technische – reproductieprocédés de
aanleiding geweest tot differentiatie en trapsgewijze indeling van de echtheid. Zulke
onderscheiden op te stellen was een belangrijke functie van de kunsthandel. Terwijl het
origineel echter ten opzichte van de met de hand vervaardigde reproductie, die door dit in de
regel als vervalsing werd bestempeld, zijn volledige gezag bewaart, is dat ten opzichte van de
technische reproductie niet het geval.’223
In dit citaat gaat Benjamin een gradatie maken in echtheid. Het meeste echte is het originele
kunstwerk. Dit behoudt zijn volledige aura. De technische reproductie is niet meer echt en
heeft dus een verlies aan aura.
Het is dit wat de grote kritiek is van Benjamin wat betreft het reproduceren van kunstwerken.
Hij hecht een groot belang aan het hier en nu van het kunstwerk. Dit originele kunstwerk bezit
het grootste en meeste aura, authenticiteit en ‘echtheit’. Het is juist dit hier en nu dat deze
‘echtheit’ uitmaakt. Het begrip ‘echtheit’ moet dus auraal begrepen worden.
Volgens Benjamin is dus in de cultuurgeschiedenis sprake van een auratische en traditionele
kunst van het hier en nu. Deze ‘echtheit’ dreigt dus verdrongen te worden door de moderne
technieken en vooral door de reproductietechnieken. Door dat reproduceren raakt de
cultuswaarde van het kunstwerk verloren. 222 Net als al in zijn geschiedenistheorie duidelijk werd gaat Benjamin een onderdeel, een cultureel object, van de geschiedis onderzoeken om een volledige geschiedenistheorie weer te geven. 223 Benjamin, W.(1970), Het Kunstwerk in het Tijdperk van zijn Technische Reproduceerbaarheid, Nijmegen, Socialistische Uitgeverij, pagina 12
Een bewijs dat Benjamin het heeft over de volledige geschiedenis van het kunstwerk is de
volgende illustratie van dit cultusverlies.
Tot aan de Renaissance bestond de cultus en het aura van een kunstwerk erin dat het een
‘goddelijke aura’ had. Het kunstwerk werd dan als echt gezien wanneer het beschouwd kon
worden als een goddelijke creatie, als een schepping van God. Een voorbeeld van een
dergelijk kunstwerk is het Vera Icon224. Dit was volgens de Katholieke Kerk een waarlijk
goddelijke creatie en getuigde dus van ‘echtheit’. In de Orthodoxe kerk is het ‘Mandylion’
een voorbeeld van een echt kunstwerk.225
Belangrijk is dat reproductie van de goddelijke werken niet leidde tot een verlies aan aura.
Kopieerders van deze werken toonden gewoon opnieuw het ware gelaat van God.
Reproducties hiervan waren geen breuk met de traditie integendeel.
Het is pas na de Renaissance dat het authentieke van een werk verbonden werd met de
originele schilder van het werk. Er werd vanaf dan belang gehecht aan zowel het aura van het
werk, als aan het aura van de originele schilder van het werk. De originele auteur werd
beschouwd als een genie, diegenen die reproducties maakten waren enkel kopieerders.
Benjamin meent dat kunst dat zijn sociale aura en cultus verliest als autonome kunst gezien
dient te worden. Wanneer je deze denkwijze doortrekt kan het moderniseringsproces dat
ervoor gezorgd heeft dat er steeds meer reproducties waren en dus ook een verlies van cultus
gezien kan worden als een vorm van secularisatie:
‘(H)et begrip echtheid zal altijd blijven uitgaan boven dat van de authentieke
toeschrijving. (…) Desondanks blijft de functie van het begrip authenticiteit in de
kunstbeschouwing ondubbelzinnig: met de secularisering van de kunst neemt de
authenticiteit de plaats in van de cultuswaarde.’226
We weten dus dat de authenticiteit en het aura van een kunstwerk van essentieel belang is
voor Benjamin.
224 Dit kunstwerk toont het ‘ware gelaat van God’. 225 Het woord Mandylion is afgeleid van het Arabische woord mandil dat doek betekent. De afbeelding zou teruggaan op de doek van koning Abgar van Edessa. Volgens de legende zou deze, toen hij ernstig ziek was, een dienaar naar Christus hebben gezonden met het verzoek om naar Edessa te komen om hem te genezen. In plaats van zelf te komen nam Christus een doek en drukte die op zijn gelaat, waarna een afdruk van zijn gezicht op de doek achterbleef. De dienaar nam de doek mee naar Edessa. Daar werd de doek op het gezicht van de koning gelegd, waarop deze genas. In wezen is de voorstelling van het Mandylion een zeer eenvoudige: het is de afdruk van het gelaat van Christus op een doek. http://www.iconen.nl/Artikel2.htm 226 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid, HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm
13.6 Kritiek van Hilde Heynen op authenticiteit van Benjamin
Professor Hilde Heynen uit kritiek op het begrip authenticiteit zoals Benjamin dit gebruikt. Ze
doet dit aan de hand van een voorbeeld van een kunstwerk: de Emmaüsgangers.
13.6.1 De Emmaüsgangers als voorbeeld van problematisch begrip authentiek
Heynen staat kritisch tegenover de auratische waarde dat het kunstwerk heeft wanneer dit
origineel is volgens Benjamin.
Als voorbeeld voor haar kritiek neemt ze het kunstwerk de ‘Emmaüsgangers’. Dit kunstwerk
is een vervalsing van het werk van de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilder Vermeer.227
Het schilderij is een vervalsing aan de hand van ‘meestervervalser’ Han van Meegeren, maar
jarenlang werd dit schilderij aanzien als een origineel.
Toen het werk nog aanzien werd als origineel werd er een grote auratische waarde aan
toegekend. Het getuigde van een grote ‘echtheit’. Wanneer ontdekt werd dat dit werk niet
origineel was maar een vervalsing, werd de ‘Emmaüsgangers’ plots omschreven als een het
toppunt van kitsch. Nadien kwam het weer terecht in een Nederlands museum.
Dit voorbeeld maakt het voor Heynen duidelijk dat de gedachten van Benjamin omtrent
authenticiteit en aura niet onproblematisch zijn. Ze meent dat deze begrippen niet consequent
gehanteerd worden. Benjamin spreekt zichzelf volgens haar tegen. Ze meent dat Benjamin
herhaaldelijk contradictorisch historische, filosofische en ontologische argumenten door
elkaar haalt.
‘The fragmenariness and incongruity that characterizes Benjamin’s oeuvre can be
explained, among other things, by his faillure to separate clearly the radical choice of
traditions intended to disrupt continuity on the one hand, and the traditionalism
reconstituting continuity on the other.’228
227 http://www.belspo.be/belspo/science/section/renders/renders_nl.stm
228 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid, HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm
Heynen verwoordt het probleem als volgt. Enerzijds gebruikt Benjamin authenticiteit in een
historische genesis. Anderzijds gaat hij het begrip objectief bekijken. Benjamin gaat te
makkelijk om met het begrip authenticiteit. Hij maakt geen onderscheid tussen de keuze dat
kunstenaars maken door radicaal te breken met tradities en de continuïteit de doorbreken, en
anderzijds kunstwerken die toch nog de traditie voorzetten en dus geen doorbreken zijn van
het continuüm.
Heyen meent dat Benjamin te makkelijk verwijst naar het breken met de traditie. Hier kunnen
we opnieuw verwijzen naar het voorbeeld dat gegeven werd van de ‘Emmaüsgangers’ . Toen
algemeen aangenomen werd dat het werk origineel was, was het authentiek en had het een
grote auratische waarde. Wanneer ontdekt werd de het een vervalsing was, was deze
auratische waarde plots verdwenen. We bemerken dus dat nogal snel en eenvoudig
gegoocheld wordt met de term authenticiteit.
13.6.2 Ontologie en historie: ambigue opvatting van begrip authenticiteit
Heynen verwijst naar de Duitse academicus Hans Robert Jauß (1921-1997) wanneer die
opmerkt dat Benjamin zijn gehanteerde definitie van authenticiteit tegenspreekt. Het is een
vaak gehoord commentaar dat Benjamins gedachten te veel contradicties bevatten. Het klopt
dus dat Benjamin soms spreekt over authenticiteit in de ontologische zin, alsof het begrip
betrekking heeft op elk object:
‘De echtheid van een zaak is het geheel van alles wat van oorsprong af aan haar
overleverbaar is, vanaf haar materiële duurzaamheid tot aan haar historische
getuigenis. Daar dit laatste op de eerste berust, raakt in de reproductie, waarin de
eerste zich aan de mens onttrokken heeft, ook het laatste, het historische getuigenis
van de zaak, aan het wankelen. Weliswaar alleen dit, maar wat zo vaak aan het
wankelen raakt, is het gezag van de zaak.’229
Met authenticiteit in de ontologische zin wordt bedoeld dat wanneer er een kunstwerk
gereproduceerd wordt, dat dan het hele ‘zijn’ van dat kunstwerk aangetast wordt. Niet alleen
de vorm van het kunstwerk wordt aangetast, maar ook de inhoud.
229 Benjamin, W., Het Kunstwerk in het Tijdperk van zijn Technische Reproduceerbaarheid, o.c., pagina 13
Terwijl hij op andere momenten spreekt over authenticiteit door haar een karakteristieke
historische rol toe te schrijven:
‘when the various techniques of copying undermine material permanence and in consequence
also endanger the historical testimony of the works.’230
Hiermee wil hij zeggen dat door het reproduceren het kunstwerk niet langer in zijn historische
context staat. De historische waarde van het kunstwerk komt op de helling te staan omdat
dikwijls de originele plaats en positie van het kunstwerk niet meer duidelijk is.
13.7 Theodor Adorno: Aesthetic Theory
We moeten zeker vermelden dat Walter Benjamin niet de enige auteur is die het over het
‘autonome’ en de ‘authenticiteit’ van het kunstwerk gehad heeft. Een persoon die we heel
zeker moeten vermelden in dit opzicht is Theodor W. Adorno. Hij was lid van de Frankfurter
Schule. De studie van het autonome was een centraal onderwerp van die Schule.
13.7.1 De kunstenaar als genie
In zijn werk ‘Aesthetic Theory’ geeft Adorno, net zoals Benjamin een interpretatie van het
originaliteitsconcept. In dit werk vinden we het volgende citaat:
‘Originality, the specificity of a particular work, does not stand in direct opposition to
logicality, which is universal. Rather, it frequently comes into its own in the sort of syllogistic
consistency and elaboration that is the prerogative of the great artist only.’231
Adorno meent dat de specificiteit en de originaliteit van een bepaald kunstwerk afhangt van
de originaliteit van de kunstenaar. Adorno gaat een groot belang hechten aan het genie. Hij 230 De Cooman, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid, HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSERHAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm 231 Kegan, P., Adorno, T. W.(1984), Aesthetic Theory, Londen, Routledge, p. 246.
gaat op deze manier de tegenstelling die Benjamin had met zijn begrip authenticiteit
vermijden. Benjamin komt namelijk in de problemen met zijn hantering van authenticiteit.
Enerzijds gaat hij het begrip historisch bekijken, anderzijds bekijkt hij het objectief. Adorno
vermijdt dus deze contradictie door de authenticiteit en de ‘echtheit’ van het kunstwerk te
verbinden aan het genie.
Ook hier geeft Heynen een kritiek op. Adorno vermijdt inderdaad de tegenstelling maar zelf is
hij volgens Heynen te utopisch. Hij neigt volgens haar teveel naar een benadering van
authenticiteit in termen van een genie-esthetisme zoals we dat terugvinden in de Renaissance.
Adorno meent dat het bekend is dat voor het tijdperk van kunstenaars die als genie
beschouwd werden, de notie originaliteit een minder belangrijke rol speelde. Zo was het
bijvoorbeeld voor componisten uit de zeventiende en de vroeg achttiende eeuw helemaal niet
ongebruikelijk om ‘nieuwe’ composities te vormen waarbij men gebruik maakte van delen
van composities van andere componisten. Het was ook zo dat veel schilders en architecten de
uitvoering van hun werk overlieten aan hun leerlingen.
Deze twee voorbeelden tonen volgens Adorno aan dat de kunstenaars niet kritisch nadachten
over de rol van de kunstenaar wat betreft originaliteit. Wat echter niet wil zeggen dat in de
kunst helemaal geen sprake was van originaliteit.
Volgens Adorno is er dus een verlies aan authenticiteit wanneer een kunstwerk niet gemaakt
is door een genie en wanneer het niet origineel is. Hij is dus een aanhanger van de
geniecultus. De ware kunstenaar is voor hem een genie die als het ware een nieuwe wereld
kan creëren waarbij er niet gebruik gemaakt is van een leerproces of imitatie. 57
Het wordt dan ook meteen duidelijk wat de kritiek van Adorno is op de nieuwe
cultuurindustrie. Wanneer het reproduceren en het instrumentele denken de bovenhand haalt
op de originaliteit en het creatieve, dan is er een verlies aan artistieke waarde, aan
authenticiteit. Adorno spreekt dan van symptomatische kunstproducten.
13.7.2 Misprijzen tegenover de cultuurindustrie
In het essay ‘The culture Industry: Enlightenment as Mass Deception’ verwoorden zowel
Adorno als Horkheimer hun misprijzen ten opzichte van de nieuwe cultuurindustrie.
‘The culture industry is yet another example of the positive tendency to fetishize
instrumental reason; since the culture industry is but another arena in which thought is
dedicated to bringing about certain effects, specially effects in the audience. That is, the
culture industry is itself an exercise in instrumental reason because it treats the audience
as a target- as a subject of calculation to be manipulated in certain specifiable ways.’232
Ze stellen beiden dat het typisch is voor de cultuurindustrie om de neiging te hebben om de
nadruk te leggen op de instrumentele rede. Het doel van de cultuurindustrie is het nastreven
van winstbejag en het beïnvloeden van het publiek. Het publiek dat de kunstwerken bekijkt
wordt gezien als een subject dat beïnvloed kan worden en in bepaalde richtingen geduwd kan
worden ter ondersteuning van de cultuurindustrie.
We hebben gezien dat Benjamin een groot belang hecht aan de authenticiteit, het auratische
en aan de ‘echtheit’ van een kunstwerk. Dit was voor Benjamin de waarlijke kunst. Een kunst
die bedreigd werd door de cultuurindustrie. We hebben ook geschreven dat Benjamin een
ambigue houding had tegen dat verlies aan aura.
Adorno meent nu dat het niet zo is dat authentieke kunst dat auratisch en echt is, automatisch
autonoom is, en dat producten van de cultuurindustrie dat niet zijn.
Voor Adorno zijn beide vormen van kunst onderhevig aan de mechanismen van de
vooruitgangsgedachte en van het kapitalisme. Ze kunnen er niet aan ontsnappen. De enige
kunstvorm die volgens Adorno wel kan ontsnappen aan dit kapitalisme is de kunst die
geproduceerd is, of beter gezegd gecreëerd is door een genie.
232 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid, HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm
Heynen meent dan ook dat een persoon zoals Han van Meegeren voor Adorno geen plaats zou
krijgen in de kunstgeschiedenis. Een persoon die jarenlang werken gaat vervalsen om voor
zichzelf een naam te vestigen voldoet niet aan de criteria van het genie zijn.
13.7.3 Kritiek Heynen op het belang van het genie volgens Adorno
Hilde Heynen is het hier niet mee eens. Ze stelt dat van Meegeren van zichzelf wist dat hij een
groot kunstenaar was . Ze is ervan overtuigd dat hij, indien hij niet zou vervalsen, vast en
zeker zelf veel werken zou verkocht hebben en succesvol geweest zou zijn geweest. Heynen
spreekt van een vastberaden doelloosheid bij van Meegeren. Zijn enige doel was zijn eigen
werk voor dat van een ander te doen doorgaan. Hij produceerde massa’s kitschprenten die
veel verkocht werden. Het enige wat voor van Meegeren ontbrak was gebrek aan appreciatie
van de kunstwereld. Hij wordt ervan beschuldigd de illusie te wekken van authenticiteit. Maar
dit was net zijn doel.
13.8 Benjamin en Adorno: een boeiende wisselwerking
In maart van het jaar 1936 kreeg Adorno het essay van Benjamin in handen. Dit zowel in de
Duitse als in de Franse versie. Dezelfde maand nog gaat Adorno over tot het schrijven van
een lange brief waarin hij veel kritiek uit op Benjamin.
13.8.1 Kritiek van Adorno op Benjamin
De stellingen van Benjamin in verband met het kunstwerk in het tijdperk van technische
reproduceerbaarheid, over het verlies aan aura, stuiten op heel wat kritiek van Adorno.
Adorno vond het namelijk niet kunnen dat Benjamin de waarde van een kunstwerk gaat
herleiden tot het al dan niet hebben van aura. Hij zag aura als iets magisch dat heel moeilijk te
definiëren was. Het is niet het aura dat ervoor zorgt dat een kunstwerk waarde heeft volgens
Adorno. Het is het feit dat het kunstwerk tot stand gekomen is onder het ‘teken van vrijheid’
dat essentieel is voor Adorno.
Adorno meent dan ook dat Benjamin een dialectische fout maakt wanneer hij de waarde van
een kunstwerk gelijkstelt met het al dan niet hebben van aura, en er dan ook nog eens een
revolutionaire functie aan gaat toekennen.
Hij verwerpt ook stellig de visie van Benjamin alsof de stomme films uit de jaren twintig een
emancipatorische functie zouden hebben. Voor Adorno is het niet mogelijk dat door het zien
van die films het proletariaat zich plots bewust zou worden van zijn rol als subject van de
geschiedenis, en dat daardoor de verburgerlijking teniet gedaan zou worden.
Hij sneert naar Benjamin dat het lachen van de massa in de bioscoop niet ertoe leidt dat het
proletariaat zich bewust wordt van zijn rol als participant in de revolutie. Integendeel, dat
lachen van de massa is voor Adorno juist een teken van kwalijk burgerlijk sadisme.
Het idee dat volgens Benjamin een toeschouwer in de bioscoop door zich te verdiepen in een
film van Chaplin een revolutionair zou worden, doet Adorno af als een utopische, niet
realistische en romantische gedachte.
Een stomme film zoals ‘Modern Times’ heeft volgens Adorno wel degelijk een invloed op het
publiek, maar geen revolutionaire invloed. De film heeft juist een werking doordat er een
auratische schijn is, met de nadruk op schijn.
Verder heeft Adorno ook kritiek op de manier waarop Benjamin kunst en politiek met elkaar
gaat verweven.
We bemerken dus dat er een intense discussie is tussen de oudere Benjamin, en de jongere
Adorno. Beide heren ontmoetten elkaar dikwijls in het Hotel Littré, het favoriete hotel van
Adorno.
Het lijkt er dan ook op dat in hun briefwisselingen, waarbij Adorno heel vaak kritiek uit op
Benjamin, de jonge meester zich probeert af te zetten van de oudere, om op die manier zijn
eigen gedachtegoed te profileren en zo een eigen positie te verwerven. Adorno wil zich
vrijwaren van vermenging tussen politieke en theologische categorieën en van messianistische
en eschatologische denkwijzen, die zo typisch zijn voor Benjamin.
Adorno vertrekt dus van het dialectische beeld van Benjamin dat de waar een dialectisch
beeld is, maar trekt een andere conclusie. Hij ziet het dialectisch beeld als de reden voor de
eigen ondergang en opheffing. De waar wordt een vervreemd object waarvan de
gebruikswaarde is verloren gegaan. Het overgeleverde object is zijn urgentie verloren, juist
omdat het ons vreemd is233
13.9 Besluit
In dit onderdeel werd beschreven dat Benjamin meent dat het kunstwerk, in het tijdperk van
technische reproduceerbaarheid uit zijn unieke en originele context genomen wordt. Daardoor
is er een verlies aan rituele, cultische waarde. De auratische waarde van het kunstwerk wordt
door de nieuwe cultuurindustrie vergruisd.
Maar, Benjamin heeft een ambigue houding tegenover dit verlies aan aura. Dit verlies kan ook
positief zijn volgens Benjamin. Benjamin gaat namelijk een rol wegleggen voor het
proletariaat in de revolutie. Hij maakt dus een verweving tussen het politieke en het
esthetische.
Adorno meent dat de cultuurindustrie ervoor zorgt dat autonome waarde van het kunstwerk
aangetast wordt.
Heynen meent dat een kunstvervalser zoals van Meegeren aantoont dat de waarde van een
kunstwerk, in tegenstelling tot wat Benjamin en Adorno menen, niet aangetoond kan worden
door de authenticiteit van dat kunstwerk. En dit zeker niet op auratisch vlak zoals Benjamin
meent. Het probleem stelt zich namelijk hoe dit auratische vastgesteld kan worden. Hoe kan
men de auratische waarde van een kunstwerk bepalen. Er zijn daar geen graadmeters voor.
Het belang dat Benjamin hecht aan het aura van het kunstwerk is dus problematisch.
233 Macht van mode p. 61-65
Ze meent daarentegen dat de waarde van het kunstwerk wel bepaald wordt door de uniciteit
van het werk. De waarde van een kunstwerk hangt dicht samen met de naam van de auteur
van het werk. Dit veel meer dan met de inhoud of de vorm ervan. De naam is belangrijker
geworden in de cultuurindustrie dan het werk zelf. Denken we bijvoorbeeld maar aan de
astronomische bedragen die betaald worden voor een Picasso, een Monet of een Van Gogh
net omdat het werk van deze schilders is.
Ze meent dat in de moderne cultuurindustrie begrippen zoals originaliteit, autonomie en
authenticiteit relatieve begrippen worden. Door de intrede van de reproducties heeft de
waarde van het beeld in onze cultuur aan waarde verloren.
Maar, alhoewel dit het geval is, is het volgens Heynen toch nog het geval dat de waarde van
vele goederen in onze maatschappij toch nog gemeten wordt aan de hand van criteria zoals
uniciteit. Ze heeft dus een dubbel gevoel. Enerzijds is er verlies aan belang van het unieke,
anderzijds is het unieke toch nog steeds belangrijk.
Heynen besluit dan ook met te stellen dat in de moderne cultuurindustrie de naam dikwijls
belangrijker is dan het werk. En dan heeft ze het niet zoals Benjamin en Adorno meenden dat
de originele auteur als genie belangrijk is. Neen, voor de huidige kunstliefhebber als
consument is de naam belangrijk, en niet het feit dat het een origineel werk is. Denken we
maar aan de honderdduizenden reproducties van de ‘Mona Lisa’ van Da Vinci. Het is heden
ten dage niet belangrijk dat men het origineel in het bezit heeft, als het maar de Mona Lisa is.
Hetzelfde geldt trouwens voor de namaakindustrie van merkkledij.
Wat betreft de rol van van Meegeren, en in het algemeen van kunstvervalsers, is er dan ook
heel wat discussie. Hij werd al beschreven als een origineel schilder, als een psychopaat, als
een groot meester en zelfs als een meestervervalser. Wat van Meegeren juist is, is in deze
scriptie van geen belang. Wel belangrijk is dat volgens Heynen van Meegeren erin geslaagd is
om de kunstwereld te confronteren met haar eigen tegenstellingen.
14. Baudrillard: Een stap verder dan Benjamin
Een denker die ik heel zeker nog wil vermelden in deze scriptie is Jean Baudrillard (1929-
2007). Hij werd geboren en was werkzaam in Parijs. Vanaf 1968 gaat hij een groot aantal
boeken en artikels publiceren.234
In dit onderdeel zal duidelijk worden dat Baudrillard
dezelfde thema’ s behandeld als Benjamin, maar nog een stap verder zet dan Benjamin.
Baudrillard geeft zijn visie weer in zijn essaybundel ‘simulacra et Simulation.
14.1 Technologie en media creëren simulacra
Benjamin zei dat kunst verandert onder het geweld van de nieuwe media. Baudrillard stelt dat
niet enkel de kunst aan verandering onderhevig is door de vernieuwde technologieën en
media, maar dat ook de werkelijkheid hierdoor verandert.
Door de alomtegenwoordigheid van de media wordt tot de werkelijkheid ‘een simulacrum’,
ofwel een schijnvertoning. 235
Belangrijk is dat bij een simulacrum de grens tussen zijn en schijn steeds verder vervaagd en
op de duur zelfs verdwijnt. Schijn en werkelijkheid worden dus één.
Deze term komt oorspronkelijk uit de filosofie van Plato als
valse aanduiding van de werkelijkheid. Baudrillard gaat de term opnieuw gebruiken als een
soort verzamelnaam voor voor kopieën, concepten, modellen.
In het boek ‘De macht van de mode’ geeft auteur Anneke Smelik het voorbeeld van een
persoon die simuleert dat hij ziek is, een hypochonder dus. Diezelfde persoon gaat dan
ziekteverschijnselen simuleren waarbij het zowel voor andere mensen, als op de duur voor
zichzelf, onduidelijk wordt wat nu werkelijkheid is, en wat schijn is.
Gelijkaardig is het voor de postmoderne beeldcultuur die op en top bepaald wordt en
beïnvloed is door de media. Die media gaat onze ervaringen bepalen. Zo wordt de mens na
verloop van tijd bepaalde gevoelens aangekweekt. Zo worden bijvoorbeeld in reclames
beelden getoond van bijvoorbeeld een colafles die de kijker niet bewust ervaart, maar die toch
onbewust in zich opneemt. Daardoor krijgt die kijker zin in cola en worden dus zijn interesses
en gedrag erdoor beïnvloedt.
234 Van Gils, W.J.,(1993), Baudrillard over de schijn van de werkelijkheid, Kampen, Kok Agora, pagina 64 235 Smelik, A.(2006), Mode en de media : van haute couture naar beeldcultuur, uit De macht van mode, Arhem, Terra, Arnhem, ArtEZPrees, pagina 160
Dit is ook wat Benjamin meent over de reproduceerbaarheid van de kunst. Reproducties van
kunstwerken zijn overal te vinden. Miljoen versies van de Mona Lisa bestaan er. Voor de
mens die deze kunst ontvangt is volgens de echte inhoud van die Mona Lisa, van het originele
werk, niet meer waar te nemen. Wat de kunstliefhebber ervaart is een schijn van de ware
schoonheid en van het aura van het originele kunstwerk.
Baudrillard vindt dat moderne media de werkelijkheid niet reflecteert maar juist construeert.
De media geeft geen adequate representaties weer van de werkelijkheid, maar gaat die
simuleren. Dit is ook wat de reproducties van kunstwerken veroorzaken volgen Benjamin.
Geen representatie van het ware auratische werk, maar een minder simulatie met minder
‘echtheit’.236 237
Wat Baudrillard dus zegt is dat mens de echte werkelijkheid zoals hij is verloren is. Hij gaat
zijn werkelijkheid creëren zoals die bepaald wordt door de media. Zijn simulacrumtheorie
plaatst de realiteit lijnrecht tegenover de door de beeldcultuur gecreëerde illusie van
werkelijkheid.238
14.2 Fabel van de verschrompelde kaart
In zijn bundel ‘simulacra et Simulation’ dat in 1981 verschijnt verduidelijkt Baudrillard zijn
visie aan de hand van een voorbeeld.239
Hij heeft het over een fabel van Jorge Luis Borges.
Deze fabel gaat over mensen die kaarten maken. Deze gaan een kaart maken van heel groot en
machtig keizerrijk. De kaart is heel erg nauwkeurig en komt helemaal overeen met het
werkelijke gebied. Het probleem is dat op het moment dat de kaart helemaal nauwkeurig is
afgewerkt en de echte werkelijkheid nauwkeurig weergeeft, de kaart verloren gaat en als het
ware gaat verschrompelen. Het enige wat overblijft is nog een stukje woestijn en wat resten
van de kaart. De kaart is dus in verval geraakt.
236 Ibid
237 Poster, M.,(1998), Jean Baudrillard. Simulacra and Simulations, Jean Baudrillard, Selected Writings, ed Mark Poster. Stanford University Press, 1998, pp.166-184. 238 Smelik, A., o.c., pagina 160 239 Van Gils, o.c., pagina 68
Baudrillard gebruikt deze fabel om zijn beeld te verduidelijken. Hij meent dat het in de
maatschappij die geregeerd wordt door nieuwe media net zo het geval is, maar dan
omgekeerd. Het is namelijk niet de kaart, de kopie of het simulacrum, dat in verval geraakt,
maar wel de werkelijkheid. De echte wereld gaat verschrompelen maar het simulacrum blijft
intact.
Dit komt dus doordat de gehele wereld tot in de verste uithoeken gemediatiseerd is. De mens,
en dan vooral de Westerse mens leeft in een maatschappij die gedomineerd wordt door het
kapitalisme, door technologie en door simulacra zoals foto, film, televisie, kranten, radio, etc.
Als moderne mens kennen we de wereld niet langer zoals hij echt is. We gaan die wereld niet
zelf meer ervaren maar we zien een schijn van die werkelijkheid. De niet-nagebootste
werkelijkheid is helemaal in rook opgegaan.240
14.3 Vier orden in het simulacra
Het simulacra kent volgen Baudrillard vier grot fasen, of wat hij noemt orden. Hij meent dat
de grens tussen werkelijkheid en schijn in onze moderne maatschappij helemaal vervaagd is
doordat er een patroon bemerkbaar is in de geschiedenis. Baudrillard ziet namelijk een
verband tussen de neiging van de mens om de werkelijkheid steeds vast te leggen in tekens of
simulacra, en de technologische ontwikkelingen die ervoor zorgen dat die simulacra steeds
gekopieerd kunnen worden en dus steeds in grote getale aanwezig zijn in onze maatschappij.
Zoals hierboven gesteld meent Baudrillard dat elk simulacrum een levensloop kent die bestaat
uit vier grote fasen. Die fasen noemt hij orden.
Ten eerste is het simulacrum een verwijzing naar de werkelijkheid. Dit doordat de mens zoals
eerder gezegd steeds die werkelijkheid wil vatten in tekens die betekenis hebben.
Daarna gaat dit simulacrum de echte werkelijkheid vervormen, maskeren en perverteren. In
de derde orde gaat het simulacrum de afwezigheid van de fundamentele werkelijkheid
maskeren. Het is in deze fase dat de mens de schijnwerkelijkheid voor de ware werkelijkheid
aanneemt. In de laatste orde heeft de mens geen relatie meer met de echte werkelijkheid. Er is
alleen nog de aanwezigheid van pure simulacrum.
240 Smelik, A., o.c., pagina 160
14.3.1 Voorbeeld van het Christelijke kruisteken
Om deze vier orden te verduidelijken geeft Baudrillard in zijn essay ‘simulacra et simulation’
het voorbeeld van het Christelijke kruisteken dat volgens hem ook deze vier orden heeft
doorlopen.
In de eerste orde is het kruisteken nog een verwijzing naar de werkelijkheid zoals die
fundamenteel was. Waar in het vroege Christendom gelovigen samenkwamen werden deze
plaatsen aangeduid met een kruisteken. De betekenis van het kruis als symbool voor de
executie van Christus was duidelijk. Het was een betekenis die iedereen begreep.
In de tweede orde wordt de fundamentele werkelijkheid van het kruisteken gemaskeerd. Het
kruisteken wordt langzaamaan meer het symbool voor de leer van het gehele Christendom, en
niet langer van de executie van Jezus.
Het feit dat Christenen niet langer, rond 350 na Christus, echt gekruisigd werden zorgde
ervoor dat er niet langer een noodzaak was om deze daad te symboliseren.
Tijdens deze tweede orde gingen protestanten de universele claim op het ware geloof
betwistten. De Katholieke kerk was voor hun een simulacrum. De Beeldenstorm was het
hoogtepunt van de verfoeiing van de simulacra.
De derde orde stelt dat het kruisteken een maskeren is van de afwezigheid van de
fundamentele werkelijkheid. De Katholieke Kerk wilde de kritiek die beschreven is in de
tweede orde tegenhouden en de gelovigen terug voor zich winnen of ze in hun rangen houden.
Dit uitte zich in de Contrareformatie. Het kruisteken staat nu ten dienste van de Kerk om
propaganda te voeren. Het geloof dient hierbij niet gered te worden maar wel de instituut
Kerk.
In de vierde orde schetst Baudrillard het kruisteken als een autonoom simulacrum. Wanneer
Nietzsche stelt dat God dood is gaat in de negentiende eeuw een ontkerkelijking plaatsvinden.
Mensen worden niet langer gelovig opgevoed. Voor hen hebben de Christelijke tekens niet
langer betekenis. Het beeld van Christus op het kruis is zijn originele functie verloren. Het
staat nu symbool voor wildheid, voor provoceren. Het is niet langer een kopie van het
origineel maar een op zich staand teken, een autonoom simulacrum.
Voor Baudrillard is het zover kunnen komen door de technologie. Doordat er zodanig veel
kopieën gemaakt wordt is de originele betekenis verloren. Door eindeloze herhaling is de
originele betekenis volledig uitgehold.241
14.4 Benjamin volgt Baudrillard, maar niet tot voorbij de werkelijkheid
Wanneer we dit lezen is duidelijk een gelijkenis te bemerken met Benjamin. Ook Benjamin
meent dat de originele betekenis van kunstwerken onder invloed van de steeds toenemende
technologie verloren gaat. Benjamin duidt dit aan onder de term van verlies aan ‘aura’ en
‘echtheit’. Wanneer miljoenen reproducties gemaakt worden van een kunstwerk dan heeft dit
volgens Benjamin niets meer te maken met het originele werk, maar met puur winstbejag.
Benjamin en Baudrillard zijn het dus over dit onderwerp met elkaar eens. Wat Baudrillard
doet is de visie van Benjamin in verband met reproducties van kunstwerk, in verband met
‘echtheit’ en ‘aura’ nog een stap verder zetten. Waar voor Benjamin sprake is van verlies aan
aura, is voor Baudrillard sprake van een verlies van de volledige werkelijkheid. De
schijnwereld domineert.242
In het onderdeel omtrent de geschiedenistheorie van Walter Benjamin hebben we beschreven
dat Benjamin wenst zijn visie te koppelen aan een politiek daad, aan een visie op de
maatschappij. Ook in het onderdeel omtrent de status van het kunstwerk in het tijdperk van
technische reproduceerbaarheid werd gesteld dat verlies aan aura ook positief kan zijn omdat
het de arbeider aanzet tot revolutionaire,politieke actie.
Ook voor Baudrillard is zijn visie niet louter theoretisch. Hij gaat aan zijn theorie in verband
met het simulacrum zijn visie en kritiek weergeven op de maatschappij waarin hij leeft, net
zoals Benjamin dit gedaan heeft.
241 Poster, M.,(1998), Jean Baudrillard. Simulacra and Simulations, Jean Baudrillard, Selected Writings, ed Mark Poster. Stanford University Press, 1998, pp.166-184. http://www.egs.edu/faculty/baudrillard/baudrillard-simulacra-and-simulations.html 242 Ibid
Ik baseer me hiervoor op het artikel in het NRC handelsblad op zeven maart 2007, met name
het artikel van Ger Groot met de titel ‘ Provocateur in de Franse filosofie’.243
Baudrillard had heel veel kritiek op de Amerikaanse maatschappij. Dit niet omdat hij anti-
Amerikaans was, maar omdat hij de Amerikaanse cultuur en samenleving zal als een symbool
van zijn theorie omtrent ‘simulacra’.
Baudrillard beschouwde de Verenigde Staten het voorland van de nieuwe werkelijkheid. Het
is voor hem het land waar niet de echte werkelijkheid belangrijk is, maar wel de werkelijkheid
die geschapen is door de media. Het is het land waar gebruiksvoorwerpen niet meer
belangrijk zijn omdat ze een praktisch nut hebben, maar wel omdat ze een symbolische
waarde hebben. Hij meent dat het de media is die de schijnwerkelijkheid steeds in stand wil
houden. Het beeld van het land waar alles mogelijk is, is voor hem dus een simulacrum.
Baudrillard stelt dus dat het Amerikaanse denken heel paradox is. Niets bestaat er zonder
eerst te zijn uitgedacht als concept.244
Ik eindig deze uiteenzetting over de visie van Baudrillard omtrent de Amerikaanse cultuur en
samenleving als een voorbeeld van een simulacrum met een citaat dat ik heel mooi vind als
samenvatting wat dit betreft:
‘Het heeft Amerika nooit ontbroken aan geweld, ook niet aan belangrijke gebeurtenissen,
mensen of ideeën, maar dat alles maakt nog geen geschiedenis. Octavio Paz heeft gelijk
wanneer hij stelt dat Amerika is gesticht met de opzet om aan de geschiedenis te ontsnappen,
om een utopie te vestigen gevrijwaard van de geschiedenis, en dat het daarin gedeeltelijk is
geslaagd en tegenwoordig die opzet volhard.’245
Net als Benjamin gaat Baudrillard zijn theorie dus koppelen aan maatschappijkritiek. Toch
krijgt Baudrillard zelf ook heel wat kritiek te verduren. Hij wordt eigenzinnigheid, en
ondoordringbaarheid verweten. Hij is ook steeds populairder geweest onder kunstenaars en
cultuurcritici dan onder filosofen.
Een voorbeeld van hoe wild de ideeën van hem geworden waren ziet de auteur van het artikel
in de commentaren van Baudrillard op de Golfoorlog en de aanslagen van elf september 2001.
243 Groot, G., (2007), Provocateur in de Franse filosofie, NRC Handelsblad http://www.nrc.nl/kunst/article651161.ece/Provocateur_in_de_Franse_filosofie 244 Baudrillard, J. (1988), Sideraal Amerika, vertaald door Nio, M. en Tee, E, Amsterdam, Duizend & één, pagina 129 245 Ibid, pagina 135
Baudrillard meent dat tijdens de Eerste Golfoorlog en de jacht op Saddam Hussein door de
Amerikaanse media als het ware weggecijferd werd. De televisieverslaggeving zorgden er
volgen hem voor dat deze Golfoorlog aan het oog van de Amerikaanse kijker onttrokken
werd. De beelden werden volgens hem zorgvuldig geselecteerd door het leger en de regering.
Dit is uiteraard een visie die te begrijpen is. Het lijkt me dat bijvoorbeeld Benjamin het bij
deze kritiek zou houden. De reden dat Baudrillard zoveel kritiek krijgt is omdat hij nog een
stapje verder gaat dan Benjamin. Doordat hij zei dat de schijnwerkelijkheid die door de media
geschapen was ervoor zorgde dat de Amerikaan als het ware niet wist dat de Eerste
Golfoorlog had plaatsgevonden werd hem kwalijk genomen. Het werd hem verweten dat hij
ironisch genoeg zichzelf had afgescheiden van de werkelijkheid.246 247
14.5 Besluit
We kunnen concluderen dat er heel wat gelijkenissen zijn tussen Benjamin en Baudrillard.
Beiden uiten ze een kritiek op de maatschappij waarin ze leefden en op de moderniteit. Ze
uiten beiden een kritiek op de technologie die steeds verder ontwikkeld.
Benjamin meent dat door het reproduceren van kunstwerken er een verlies is aan aura en
‘echtheit’. Voor Baudrillard zorgen kopieën ervoor dat de mens zijn beeld van de echte
werkelijkheid verliest en alleen nog oog heeft voor een schijnwerkelijkheid, een simulacrum.
Als voorbeeld hiervan vermeldt hij de Amerikaanse cultuur en samenleving.
Baudrillard gaat een stap verder dan Benjamin door te stellen dat de simulacra ervoor zorgen
dat deze schijnwereld een autonoom bestaan gaat kennen. Door de media gaat de mens enkel
nog de schijnwereld kennen en deze voor echt aannemen. De echte werkelijkheid gaat aan hen
verloren. Dit is een stap die Benjamin niet zet.
246 Ger Groot, Provocateur in de Franse filosofie
247 Poster, M.,(1998), Jean Baudrillard. Simulacra and Simulations, Jean Baudrillard, Selected Writings, ed Mark Poster. Stanford University Press, 1998, pp.166-184. http://www.egs.edu/faculty/baudrillard/baudrillard-simulacra-and-simulations.html
15. Algemeen besluit
Het werk van Benjamin behandelen is zeker niet eenvoudig. Hij is dan ook niet in te delen in
een bepaalde categorie. Een schrijver in de strikte zin van het woord is hij niet. Hij werkt
hiervoor te chaotisch en onoverzichtelijk. Hij benadert zijn werk niet rechtstreeks maar steeds
vanuit een schuine hoek, met name door het commentaar leveren op tijdgenoten en bestaande
citaten. Van daaruit gaat hij zijn eigen visie ontwikkelen.
Wanneer je het werk van Benjamin wil onderzoeken moet je zeker kennis hebben van zijn
leven. Het feit dat Benjamin Jood was heeft zijn visie, en met name zijn geschiedenistheorie
heel sterk beïnvloed, zeg maar bepaald. Hij beschouwde het gevaar van het opkomende
Nazisme als een persoonlijke aanval waartegen hij weerstand moest bieden.
Waar hij ook weerstand aan wilde bieden was de vernieuwde maatschappij tijdens de
overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw. Benjamin die opgroeide in een gezin
van welstellende Joden, en zich in dat milieu nooit echt goed voelde, gaat daarom een
geschiedenistheorie ontwikkelen die moet leiden tot verlossing.
Hij voelde de noodzaak van die verlossing aan omdat de vooruitgang steeds verder ging. De
technologische ontwikkelingen gingen steeds verder. Als voorbeeld hiervan vermeldt
Benjamin de Passages in Parijs. Deze stad ziet hij als ‘die Hauptstadt des 19. Jahrhunderts’.
Onder de passages viert het kapitalisme hoogtij. De stadsmens leeft in een droombeeld,
ingenomen dat hij is door de overvloed aan waren. Benjamin spreekt van een fantasmagorie.
Het is een vals beeld van geluk waarbij het individu opgeslorpt wordt door de massa.
De mens laat zich in de moderniteit steeds meer aantrekken door lokroep van de moderniteit.
Deze stadsmens noemt Benjamin de flaneur. Die flaneur slentert rond in de stad en vergaapt
zich aan al het ‘nieuws’. Hij gaat volledig op in de massa. Hij is een observator met beperkte
sociale relaties.
Benjamin wil in een tijdperk van vooruitgang, van haast en spoed en van een drang naar
vooruitgang zijn ideaal beeld van de burger en de arbeider weergeven.
Zijn flaneur gaat namelijk laat zich namelijk niet innemen door de drang tot consumptie. Hij
is als het ware immuun voor het nieuwe. De lokroep van de koopwaar gaat aan de flaneur
voorbij. Hij slentert wel rond in de stad, hij observeert, maar koopt niet.
Een denken die een grote invloed heeft uitgeoefend op Benjamin is Charles Baudelaire. Het
gedicht van Baudelaire ‘A une passante’ uit zijn dichtbundel ‘Les fleurs du mal’ uit 1857
wordt gebruikt om de flaneur van Benjamin te verduidelijken. Benjamin die Baudelaire
bestudeerde en hem becommentarieerde haalt dus zijn inspiratie uit dit gedicht.
Tijdens het observeren valt het oog van de flaneur op de opwaaiende zomen van een rok van
een voorbij wandelende vrouw op één van de Parijse boulevards. Dit is een schok. Het is een
vluchtig moment dat opgeslagen wordt om het zich daarna te kunnen herinneren, en zo dat
moment te blijven beleven. Wanneer de flaneur opnieuw opwaaiende zomen ziet zal het beeld
van verleden geïnjecteerd worden in het heden. Dit is ook een centrale gedachte in de
geschiedenistheorie van Benjamin.
Baudelaire komt in deze scriptie nog aanbod tijdens de bespreking van zijn werk ‘Le peintre
de la vie moderne’. Hierin wordt schoonheid gedefinieerd als een symbiose van context en
eeuwigheid. Opnieuw zal dit blijken een centaal idee te zijn in Benjamins visie. In ‘Le
peintre de la vie moderne’ bemerken we wel een verschil tussen Benjamin en Baudelaire wat
betreft het individu dat zich beweegt temidden de massa.
Baudelaire ziet die massa niet als iets negatief. Het individu kan zich namelijk niet vervelen in
die massa volgens hem. Voor Benjamin is de massa geen inspiratiebron. Het is voor Benjamin
eerder een verdwalen in de massa. Het leidt niet tot geluk. Hij spreekt opnieuw van een
fantasmagorie.
Baudelaire ziet in kunstenaar G. de ware kunstenaar. Het is er één die zich begeeft in de
wereld en teruggaat naar de kindertijd. Opnieuw een gelijkenis tussen Baudelaire en
Benjamin.
Net zoals G. teruggaat naar zijn kindertijd en zich zaken gaat herinneren, zo stelt Benjamin
ook dat het de taak is van de geschiedschrijver om de nadruk te leggen op het zich herinneren,
op het her-denken van de geschiedenis om deze zo te verlossen.
Het resultaat van zijn kritiek op de moderniteit, van zijn weerzin van politieke gebeurtenissen
zoals de opkomst van het Nazisme en van persoonlijke gebeurtenissen in zijn leven, is
Benjamins werk ‘Über den Begriff der Geschichte’. Het is het resultaat van twintig jaar
studeren en vooral bestuderen van Benjamin.
Reeds op drieëntwintig jarige leeftijd, in 1915, had Benjamin de wens uitgesproken om een
geschiedenisvisie te ontwikkelen. In 1940 was ‘Über den Begriff der Geschichte’ ‘afgewerkt’.
Deze oertekst kan gezien worden als een kritiek op de steeds voortschrijdende vooruitgang,
op een moderniteit die niet achterom kijkt. ‘Über den Begriff der Geschichte’ is een heel
belangrijk werk. Het wordt ook wel een de oertekst van het messianisme genoemd.
Het schrijven van een nieuwe geschiedenistheorie is geen unieke gedacht van Benjamin.
Andere auteurs behandelden dit thema ook. Zo schreef Georg Lukács, Franz Rosenzweig en
Franz Joseph Molitors ook met deze thematiek begaan
Het ontwikkelen van een nieuwe geschiedenistheorie is weliswaar geen unieke gedachte,
maar het is toch Benjamin die de aanzet gegeven heeft.
Het is vanuit deze context dat Benjamin een Joods-messianistische geschiedenisvisie wil
ontwikkelen die weerstand biedt aan de moderniteit en deze kritisch gaat evalueren. Hij doet
dit in achttien stellingen die samen ‘Über den Begriff der Geschichte’ vormen.
Met het beeld van een automaton toont hij aan dat er een versmelting moet zijn tussen het
historisch-materialisme en theologie. Deze versmelting moet gezien worden als Joods-
messianisme.
De geschiedenis mag niet vergeten worden, er is nood aan een her-denken van wat geweest is.
Op een dergelijke manier kunnen de aanspraken uit het verleden verlost worden. De
geschiedschrijver moet kritisch staan tegenover de geschiedenis. Kennis van het verleden
brengt het heden namelijk in een kritieke situatie en schudt zo het dromende collectief
wakker.
Er werd al gezegd dat Benjamin veel commentaar levert op andere denkers. Hij hecht veel
belang citeren. Dit is voor hem een goede methode omdat citeren van het verleden een schok
veroorzaakt die leidt tot het vellen van een oordeel over het verleden.
De uiteindelijke bedoeling van Benjamin is het bereiken van een alomvattende proza. De
alomvattende proza is het geheel van dit citeren, het eindpunt van het vellen van oordelen.
Dan wordt de beoogde verlossing bereikt. De alomvattende proza is het laatste oordeel.
Het bereiken van een allesomvattende proza krijgt veel kritiek. Het is idealistisch en niet te
bereiken. Het is een utopische maar een hoopvolle gedachte.
We bemerken dat Benjamin zich dan ook zeker gaat verzetten tegen het historicisme, wat hij
ziet als een typische gedachte van de heersende klasse. Barbarisme wordt doorgegeven van
hand tot hand.
Deze visie gaat namelijk uit van een lineaire en wetmatige vooruitgang. De historicist staat
met andere woorden niet kritisch tegenover de vooruitgang en kijkt niet kritisch achterom.
Om de inhoud van geschiedenistheorie te verduidelijken gebruikt Benjamin een beeld van een
aquarel van Paul Klee, met name de Angelus Novus. De engel dient in een Joodse traditie
gezien te worden. Hij vliegt achterwaarts de toekomt in, met zijn gezicht dus gericht naar het
verleden en moet proberen het verleden te redden.
De vooruitgang is niet een logische wetmatige vooruitgang zoals het historicisme stelt.
Vooruitgang is voor Benjamin niet steeds een verder bouwen op wat geweest is. Elk nieuw
heden is geïnjecteerd met het verleden. Geschiedenis dient gezien te worden als een object
van constructie dat niet gevormd is een in homogene lege tijd, maar eerder in het hier en nu.
In de ‘Jetztzeit’.
Hij hecht dan ook belang aan een dialectische visie waarin heden en verleden met elkaar
verweven zijn. Er moet plaats zijn voor het her-denken van het verleden om de aanspraken uit
het verleden te verlossen.
Als Jood geeft hij het voorbeeld van Jom kippoer, de dag van de verzoening en de herdenking
om het verleden te her-denken. Hij ziet de Joodse traditie als een leer die vooral gericht is op
het verleden.
Benjamin vertrekt dus vanuit een verborgen theologie en een joods-christelijke
messianistische traditie, waar verlossing centraal staat. Het is belangrijk om een open
verwachting te hebben die typisch is voor de materialistische benadering van de geschiedenis.
Verassend is het feit dan Benjamin gebruikt maakt van een cultureel object, waar Jameson
ook voor ijvert, om zijn geschiedenisvisie te verduidelijk, met name de mode.
Benjamin ziet mode als een symbool van de moderniteit. De mode is constant onderhevig aan
veranderingen. Door technologische ontwikkelingen verandert mode constant. Mode is een
gangmaker en graadmeter van de moderniteit. Zo bepaalt kledij bijvoorbeeld de sociale status
van mensen.
Om weerstand te bieden aan deze niets ontziende moderniteit is het volgens Benjamin
noodzakelijk om een ’tigersprung’ te maken. Dit is geen origineel idee van Benjamin, Engels
en Lukács waren hem voor.
Engels ijvert voor het maken van een sprong naar een tijd waar het subject nog niet
gedomineerd werd door het object, waar de mens dus nog niet bepaald werd door goederen.
Lukács ziet een tweede sprong in zijn socio-economische context. Lukács bedoelt hiermee dat
een sprong naar het verleden enkel mogelijk is wanneer die sprong past in het
maatschappelijke proces. Begrip van waartoe historische vooruitgang toe leidt kan enkel als je
een stap voor bent op dat proces. De sprong legt met andere woorden de structuren bloot die
reeds ingebed zijn in de geschiedenis.
Je kunt de vooruitgang een stap voor zijn door naar het verleden te kijken.. Wanneer structuur
gezien wordt in het verleden kan de sprong gemaakt worden naar het heden om de ‘nieuwe
vooruitgang’ te snappen.
De belangrijkste sprung voor dit werk is die van Walter Benjamin. Met metaforen zoals die
van de revers van een jas. Met deze metafoor wil hij aantonen dat het verleden veel te lang
verborgen is gebleven en dringend tevoorschijn moet komen in het heden.
Mode is voor Benjamin een uitstekend middel voor zijn theorie om het kiezen voor het
moderne of voor het historische overstegen wordt. Zowel het heden als het verleden zit in
kledij vervat. Benjamin ziet het als essentieel dat de mode een dialectische omgeving creëert
waarin elk historisch object, zoals bijvoorbeeld een kledingstuk, niet alleen historisch gezien
kan worden, maar ook als basis kan dienen voor een hedendaagse variant.
Mode gaat dus de geschiedenis en het heden structureren en ordenen.
Mode is voor Benjamin ook een aanval op de geschiedenis. De sprong naar het verleden, de
‘tigersprung’ kan gezien worden als een aanval op het historicisme met zijn wetmatige,
lineaire en logische vooruitgangsidee. Benjamin formuleert deze aanval om te voorkomen dat
de mens in de moderniteit en in het kapitalisme immuun zou worden voor elke schok die hem
kritisch doet nadenken over heden en verleden.
We bemerken dus dat Benjamin de mode gaat gebruiken om zijn geschiedenistheorie kracht
bij te zetten. Opnieuw is er zijn visie dat het verleden geïnjecteerd dient te worden in het
heden om weerstand te bieden aan de vooruitgang en moderniteit. Hij gebruikt mode dus als
een object, als een onderdeel van die geschiedenis om kritiek te uiten op vooruitgang.
Deze visie lijkt aan te sluiten bij het historisch materialisme, maar toch is zijn visie op mode
geen ondersteuning ervan. Mode is namelijk ook een onderdeel van het kapitalisme. Mode is
een business. Benjamin streeft ernaar dat mode dit kapitalisme voorbijspring naar het
verleden toe. Dit opdat niet enkel aandacht geschonken zou worden aan het nieuwe, het
moderne, maar dat er ook aandacht zou zijn voor het psychologisch, sociaal, historisch en
stilistisch belang van mode. Het is ook in deze context dat we Benjamins werk ‘Das Kunstwerk im Zeitalter seiner
technischen Reproduzierbarkeit’ uit 1936 moeten interpreteren. Hierin beschrijft hij hoe
onder invloed van het kapitalisme en de technologische ontwikkelingen steeds meer
kunstwerken gereproduceerd worden. Daardoor is er een verlies aan aura, aan rituele,
cultische waarde, aan ‘echtheit’, aan authenticiteit. De auratische waarde van het kunstwerk
wordt door de nieuwe cultuurindustrie vergruisd.
Maar, Benjamin heeft een ambigue houding tegenover dit verlies aan aura. Dit verlies kan ook
positief zijn volgens Benjamin. Benjamin gaat namelijk een rol wegleggen voor het
proletariaat in de revolutie. Hij maakt dus een verweving tussen het politieke en het
esthetische.
Volgens Hilde Heynen is het authenticiteitsbegrip problematisch. Hoe kan deze authenticiteit
bepaald of gemeten worden? En hoe komt het dat een zoals de Emmaüsgangers jarenlang als
toonbeeld van ‘echtheit’ aanzien wordt, en nadat het bleek vervalst te zijn door van Meegeren,
plots als kitsch bestempeld wordt.
Voor Theodor Adorno is niet zozeer ‘aura’ belangrijk, maar wel de het genie. Een kunstwerk
heeft voor Adorno ‘echtheit’ als het gemaakt is door een genie.
Als laatste onderdeel van dit werk werd aangetoond dat Benjamin en Jean Baudrillard
gelijkaardige onderwerpen behandelen. Ze geven beiden kritiek op de nietsontziende
vooruitgang. Op de technologie die steeds verder ontwikkeld. Baudrillard meent dat door die
technologie en de moderne media een schijnwereld ontstaat. De mens heeft enkel hier nog
oog voor en ziet de echt werkelijkheid niet meer. Hij spreekt van simulacra, met als symbool
de Amerikaanse samenleving en cultuur. De echte werkelijkheid gaat aan hen verloren.
Beiden geven ze een kritiek op de maatschappij waarin ze leven. Baudrillard zet hierin een
stap die Benjamin niet zet: namelijk spreken van alleen nog een schijnwerkelijkheid.
Bibliografie
1. Boeken
• Adorno, T.W.,(1984), Aesthetic Theory ,vertaald door Kegan, P., Londen, Routledge
• Baudelaire, C., vertaald door Hoosemans P., (2004), De bloemen van het kwaad, Les
fleurs du Mal, Groningen, Historische Uitgeverij
• Baudelaire, C. (1992), De schilder van het moderne leven, Charles
Baudelaire,Amsterdam, vertaald door Van Buuren, M., uitgeverij Voetnoot
Amsterdam
• Baudrillard, J. (1988), Sideraal Amerika, vertaald door Nio, M. en Tee, E, Amsterdam,
Duizend & één
• Benjamin, W.(1970), Het Kunstwerk in het Tijdperk van zijn Technische
Reproduceerbaarheid, Nijmegen, Socialistische Uitgeverij
• Benjamin W., (1992) Kleine filosofie van het flaneren, passages, Parijs, Baudelaire,
vertaald door Van Heemst, J., Van der Burg, I. Amsterdam, Sua
• Boomkens, R., van der Brug, I., Geldof, K, van Gerwen, W., Groeneweg, T., Heynen,
H. Koopman, P., Laermans, R. van Nieuwstadt, M.,(1999), Benjamin journaal 2,
Groningen, Historische uitgeverij
• Broderson, M., (1990), Walter Benjamin, a biography, vertaald door Malcolm Green
en Ingrida Ligers, London, Verso
• Craig, E. (1998), Routledge Encyclopedia of philosophy, Volume 1, London and New
York, Routledge
• de Cauter, L.,(1999), De dwerg in de schaakautomaat, Benjamins verborgen leer,
Nijmegen, Sun
• De Cauter, L., (2001), Meesterstukken, Lieven de Cauter over Walter Benjamin,
Rotterdam, Lemniscaat,Rotterdam
• De Weerd, H., Heynen, H.(1995) Benjamin journaal 3, een Konstruktie van Walter
Benjamins Passagen-Werk, Groningen, Historische uitgeverij
• Dr. J. Waldram,(1990), Encyclopedie van de filosofie, Baarn, Tirion
• Geldof, K. (1997), Benjamin journaal 5, Messianisme en revolutie bij Lukács en
Benjamin, Groningen, Historische uitgeverij
• Heynen, H. (2001), Architectuur en de kritiek van de moderniteit, Nijmegen, Sun
• Huisman, D. (1984), Dictionnaire des philosophes, K-Z, Denis Huisman, Paris,
Presses universitaires de France
• Lehmann, U., (2000), Tigersprung, Fashion and Modernity, Cambridge,
Massachusetts, London, MIT Press
• Ten Katen, L., Bremmer, R., Warrink, E.,(2007), Encyclopedie van de filosofie, Van
de Oudheid tot Vandaag, termen, begrippen, namen en stromingen, Amsterdam,
Boom
• Van Driessche, R., Van Roy,R. (1992), Historisch overzicht van de wijsbegeerte en de
ethiek, Tweede deel, de negentiende en de twintigste eeuw, Leuven, Apeldoorn,Garant
• Van Gils, W.J.,(1993), Baudrillard over de schijn van de werkelijkheid, Kampen, Kok
Agora
• Visser, G., (1933), Walter Benjamins mystieke opvatting van geschiedenis, een
benadering vanuit vroege brieven, Benjamin journaal 1, Groningen, Historische
uitgeverij
• Willemsen, H., (1992), Woordenboek filosofie, Harry Willemsen, Assen/Maastricht,
Van Gorcum
2. Artikels
• Hoeks, h., Post, J., (2006) over ontwerp en betekenis, uit De macht van mode, Walter
Benjamin, Arnhem, ArtEZ Press, Arnhem, Terra
• Hoeks, H., Post, J. (2006), Vijf pioniers, uit De macht van mode, Arnhem, Terra,
Arnhem, ArtEZPress
• Laermans, R. (1999), Parijs als zinnebeeld van de moderniteit, Walter Benjamin
flaneert door Parijs, Artikel uit Tijdschrift Streven, jaargang 66, nummer
7Antwerpen, Koenot
• Lehmann U., (2006) Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, uit De macht van
mode, Arnhem, Terra, Arhem, artEZPress
• Müller-Doohm, (september 2003), ‘Een doorgedraaide padvinder, Theodor Adorno
contra zijn vriend Walter Benjamin, uit Filosofiemagazine, jaargang 12, nummer 6
• Smelik, A.(2006), Mode en de media : van haute couture naar beeldcultuur, uit De
macht van mode, Arhem, Terra, Arnhem, ArtEZPress
• Vinken, B., (2006), De eeuwigheid-een ruche aan een jurk, uit De macht van de mode,
Arnhem, Terra, Arnhem, artEZPress
3. Internet
• Coetzee, J.M., artikel: De observerende blik van Walter Benjamin, uit filosofie
magazine, vertaald door Van de Plassche, R.
http://www.filosofie.nl/00/fm/nl/121/artikel/4794/index.html
• De Cooman, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische
reproduceerbaarheid, HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE
CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER
HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS
CULTUURFILOSOFIE
http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm
• Digischool, (2007) A la recherche du temps perdu, op zoek naar de verloren tijd
http://www.digischool.nl/ckv1/literatuur/proust/marcel_proust1.htm
• Ferris, D.S.,(2004) The Cambridge Companion to Walter Benjamin, Cambridge,
University Press
http://www.cambridge.org/catalogue/catalogue.asp?isbn=9780511221743&ss=fro
• Groot, G., (2007), Provocateur in de Franse filosofie, NRC Handelsblad
http://www.nrc.nl/kunst/article651161.ece/Provocateur_in_de_Franse_filosofie
• Merriman, C.D. (2006), Biography of Edgar Allen Poe, Jalic inc,
http://www.online-literature.com/poe/
• Poster, M.,(1998), Jean Baudrillard. Simulacra and Simulations, Jean
Baudrillard, Selected Writings, ed Mark Poster. Stanford University Press, 1998, pp.166-184. http://www.egs.edu/faculty/baudrillard/baudrillard-simulacra-and-simulations.html
• Ravagedigitaal.org , (2002), De ontregelende wandelaar
http://www.ravagedigitaal.org/2001_2002/0204a6.htm
• Redmond, D.,(2005),Walter Benjamin on the concept of history,
http://www.marxists.org/reference/archive/benjamin/1940/history.htm
• Redmond, D. (2001), Walter Benjamin. On the Concept of History. Gesammelten
Schriften I:2. Suhrkamp Verlag. Frankfurt am Main, 1974.
http://www.efn.org/~dredmond/ThesesonHistory.html
• Van Damme, B., (2003),Proust 1, de kant van Swann,
http://www.urbanmag.be/artikel/769/tf-2003---proust-1--de-kant-van-swann
• http://www.debezigebij.nl/boekboek/show/id=100646/dbid=5958/typeofpage=66356
• http://www.digischool.nl/ckv2/ckv3/utopia/fourier/sociaalutopisten.htm
• http://nl.wikipedia.org/wiki/St%C3%A9phane_Mallarm%C3%A9
• http://www.the-ledge.com/HTML/book.php?ID=563&tid=476&lan=nl
• http://nl.wikipedia.org/wiki/Walter_Benjamin
• http://nl.wikipedia.org/wiki/Adolf_Hitler
• http://fr.wikipedia.org/wiki/Hippolyte_Taine
• http://nl.wikipedia.org/wiki/Joseph_Dietzgen
• http://nl.wikipedia.org/wiki/Jozef_Stalin
• http://en.wikipedia.org/wiki/Wolfgang_von_Kempelen
• http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html
Walter Benjamin on the concept of history, theses on the philosophy of history
Voorwoord
Deze scriptie is geschreven tot het behalen van de graad van
master in de kunstwetenschappen, bij de universiteit van Gent.
Ik wil vast en zeker mijn promotor, Prof. C. van Damme bedanken.
Ik waardeer het dat zij deze scriptie wil lezen en beoordelen.
Ook mijn leescommissarissen, dr. P. Van Rossem en
Prof. F. Geerardyn wens ik te bedanken.
Tenslotte wens ik een dankwoord uit te spreken voor iedereen die
mij onvoorwaardelijk gesteund heeft bij het maken van dit werk.
Griet Raus
Gent, mei-juli 2008
Inhoudstafel
1. Algemene inleiding p. 1
2. Biografie van Walter Benjamin p. 6
3. Benjamin beïnvloed door historicisme en het historisch-
materialisme p. 11
3.1 Het historicisme p. 11
3.2 Het historisch materialisme p. 12 3.2.1 Het historisch materialisme is een sociale visie p. 13
3.2.2 Sociale verschillen leiden tot maatschappelijke verandering p. 13
3.2.3 Natuurwetten aan de basis van de maatschappelijke verandering p. 13
3.2.4 Het belang van een dialectische visie p. 14
3.2.4.1 Het dialectisch materialisme als basis voor het historisch materialisme p. 14
3.2.4.2 Arbeid als drijvende kracht p. 14
3.2.4.3 Menselijk onderscheid door uitbuiting p. 16
3.2.5 Klassenloze maatschappij als uiteindelijk doel p. 16
3.3 Besluit p. 16
4. Het Passagen-Werk: structuur en opbouw p. 18
4.1 Een geschiedenis van schrijven en schrappen p. 18
4.2 Hilde Heynen versus de Weerd: Drie grote bezwaren p. 20 4.2.1 Kritiek van Heynen op constructie de Weerd p. 21
4.2.1.1 Eerste bezwaar: Benjamin gaat verder dan enkel citeren
en becommentariëren. p. 21
4.2.1.2 Tweede bezwaar: Kritiek op opbouw betoog de Weerd p. 21
4.2.1.3 Derde bezwaar: constructie: maken van een puzzel? p. 22
4.2.2 Kritiek op kritiek: De Weerd in de tegenaanval p. 22
4.3 Besluit p. 23
5. Socioculturele ontwikkelingen in de 19de eeuw p. 25
5.1 Parijs als symbool voor een vernieuwde werkelijkheid p. 25
5.2 Waarom is Parijs de hoofdstad van de nieuwe werkelijkheid? p. 26 5.2.1 De passages als symbool voor de moderniteit p. 26
5.2.1.1 Passages als ijzerconstructies p. 26
5.2.1.2 Passages als Phalanstère p. 27
5.2.1.3 Wereldtentoonstellingen als massavermaak p. 29
5.2.1.3.1 Benjamin volgt Marx: verlies van de waarde ‘an sich’ p. 29
5.3 Besluit p. 31
6. Benjamins flaneur p. 32
6.1 fantasmagorische zinsbegoocheling p. 32
6.2 Vervreemding van de koopwaar p. 34
6.3 Besluit p. 35
7. Invloed op Benjamin: Charles Baudelaire p. 36
7.1 Baudelaire over schoonheid: het eeuwige en contextuele p. 37 7.1.1 Schoonheid: eeuwigheid en context p. 37
7.1.2 De kunstenaar, man van de wereld, man van de menigte, en kind p. 38
7.1.2.1 Verdwalen in de massa p. 39
7.1.2.1.1 Benjamin en Baudelaire: een verschil in verdwalen p. 40
7.1.2.2 Man van de hele wereld p. 41
7.1.2.3 Het kind in de menigte en de wereld p. 41
7.2 Baudelaire over moderniteit p. 43
7.3 Baudelaire’s ‘A une passante’ ter verduidelijking
van Benjamins flaneur p. 44
7.4 Besluit p. 48
8. De flaneur als symbool voor de kritiek op de moderniteit p. 51
8.1 Immuniteit voor het nieuwe p. 51 8.1.2 Kritiek op Benjamin p. 52
8.2 Kritisch dialectische beelden moeten vals geconstrueerde
geschiedenis doorbreken p. 53
8.3 Besluit p. 54
9. De geschiedenisvisie van Benjamin p. 55
9.1 Een geschiedenisvisie bepaalt door drie decepties p. 56 9.1.1 Getekend door het Nationalisme: een stilzwijgende Benjamin p. 56
9.1.2 Onbegrepen in academische kringen p. 58
9.1.3 Opkomst van het Nazisme: idealisme maar geen pacifisme p. 58
9.2 Geschiedenisvisie van Benjamin in achttien stellingen p. 60 9.2.1 Het resultaat van twintig jaar denken p. 61
9.2.2 Een ‘hot item’ (Lukács, Rosenzenzweig, Molitors) p. 62
9.2.3 Benjamin geeft de aanzet p. 63
9.2.4 Besluit: Een kritisch Joods-messianistische visie biedt weerwerk p. 63
9.3 Achttien stellingen: één visie p. 64 9.3.1 Stelling 1: De automaton en de dwerg: historisch-materialisme
en theologie p. 64
9.3.2 Stelling 2: De mens is het product van zijn verleden:
messianisme en verlossing p. 67
9.3.3 Stelling 3: Niets mag vergeten worden p. 70
9.3.3.1 Kritiek op Benjamin: een utopische maar hoopvolle gedachte? p. 72
9.3.4 Stelling 4: Kritiek op het historicisme, meningsverschil met Marx p. 73
9.3.5 Stelling 5: Herinneren van het verleden om het te herkennen p. 76
9.3.6 Stelling 6: kritiek op het historicisme als gedachtegang
van de heersende klasse p. 77
9.3.7 Stelling 7: Benjamin ijvert tegen het historicisme p. 79
9.3.8 Stelling 8: Ontwikkeling van een geschiedenisvisie als afrekening met
een persoonlijke woede op een regime p. 81
9.3.9 Stelling 9: Angulus Novus p. 81
9.3.10 Stelling 10: Waarom is er nood aan een nieuw maatschappijbeeld? p. 83
9.3.11 Stelling 11: Conformisme schept vals beeld van vooruitgang p. 84
9.3.12 Stelling 12: Onderdrukking van de arbeidersklasse p. 86
9.3.13 Stelling 13 Benjamin fulmineert tegen wetmatige vooruitgang p. 86
9.3.14 Stelling 14: Dialectische sprong naar het verleden p. 88
9.3.15 Stelling 15: historisch bewustzijn door te her-denken p. 89
9.3.16 Stelling 16: Benjamin weerlegt historicisme p. 90
9.3.17 Stelling 17: Stillstellung als basis van het her-denken p. 91
9.3.18 Stelling 18: Geschiedenis duurt langer dan twee seconden p. 92
9.3.18 Aanhangsel A: Nood aan injecteren van het verleden in het heden p. 92
9.3.19 Aanhangsel B p. 93
9.4 Besluit p. 95
10 Mode als metafoor voor het her-denken p. 100
10. 1 Verdient mode wel filosofisch onderzoek? p. 100 10.1.1 Onderzoek van het object als basis voor de gehele sociale structuur p. 101
10.1.2 Het idee mode: Adorno en de metafysische waarde van mode p. 102
10.2 Mode als metafoor p. 104 10.2.1 Mode als metafoor p. 104
10.2.1.1 Intimiteit en warmte van de rok p. 105
10.2.1.2 De rok als psychologische herinnering p. 106
10.2.2 kledij staat niet los van de mens p. 107 10.2.2.1 Kledij als psychologisch mechanisme p. 107
10.2.3 Mode bepaalt sociale status p. 108
11. Mode als ultieme metafoor van de moderniteit p. 109
11.1 De tijgersprong: een sprong in het verleden p. 110 11.1.1 De eerste sprung: Engels omtrent verhouding subject-object p. 110
11.1.1.1 Mode als symbool van het kapitalisme p. 112
11.1.2 De tweede sprung: Lukács ontmaskert de waarheid
van het historische proces p. 112
11.2 Mode en moderniteit: de sprung van Walter Benjamin p. 114 11.2.1 Citeren van het verleden door te injecteren in het heden p. 114
11.2.2 Metafoor van de jas en de revers: Mode als verzoenende factor
tussen verleden en heden p. 115
11.2.3 Mode als symbool voor dilemma: kiezen voor eenheid of verschil p. 116
11.2.4 Mode overstijgt het dilemma: combinatie van heden en verleden p. 119
11.2.5 Mode: de tijgersprong als aanval op de geschiedenis p. 120
11.2.6 Mode: afzetten van het historicisme, maar toch geen
steun voor het historisch materialisme: de problematiek
van mode als sociale status p. 121
11.2.7 Mode als gangmaker en graadmeter van de moderniteit p. 122
11.3 John Galliano: Ontwerpen is injecteren en herwaarderen p. 123 11.3.1 Korte biografie p. 124
11.3.2 Thematiek van Galliano: herdenken en herwaarderen p. 124
11.3.2.1 Bias cut: Madeleine Vionnet hergeïnterpreteerd p. 125
11.3.3 Dialectische beelden in de collecties van Galliano p. 126
11.4 Besluit p. 131
12. Mode en moderniteit: geen monopoliegedachte
van Benjamin p. 135
12.1 Proust: gelijkenis in werkwijze en thematiek p. 135
12.2 Charles Baudelaire: De paradigmatische waarde van mode p. 138
12.3 Mallarmé: Mode vastleggen in imaginaire beelden
en poëtische taal p. 139
12.4 Kritiek op Benjamin: Adorno: kunst dient mode op te nemen
en af te stoten p. 145
13. Walter Benjamin versus Theodor Adorno:
Over de status van het kunstwerk p. 147
13.1 Situering: Benjamin en Adorno bestuderen zelfde
problematiek vanuit verschillend perspectief p. 147
13.2 Conflict tussen bovenbouw en onderbouw vormt basis voor
kunsttheorie van Benjamin p. 148
13.3 Verlies aan aura door reproducties p. 150
13.4 Toejuichen van verlies aan aura p. 152 13.4.1 Messianisme: breuk met traditie leidt tot verlossing
en redding van het woord p. 153
13.4.2 Revolutionaire taak: De kunst biedt mogelijkheid
tot politieke revolutie p. 155
13.5 Benjamins Notie van Authenticiteit p. 156
13.6 Kritiek van Hilde Heynen op authenticiteit van Benjamin p. 159 13.6.1 De Emmaüsgangers als voorbeeld van problematisch
begrip authentiek p. 159
13.6.2 Ontologie en historie: ambigue opvatting van begrip authenticiteit p. 161
13.7 Theodor Adorno: Aesthetic Theory p. 162 13.7.1 De kunstenaar als genie p. 163
13.7.2 Misprijzen tegenover de cultuurindustrie p. 164
13.7.3 Kritiek Heynen op het belang van het genie volgens Adorno p. 166
13.8 Benjamin en Adorno: een boeiende wisselwerking p. 166 13.8.1 Kritiek van Adorno op Benjamin p. 166
13.9 Besluit p. 168
14 Baudrillard: Een stap verder dan Benjamin p. 171
14.1 Technologie en media creëren simulacra p. 171
14.2 Fabel van de verschrompelde kaart p. 173
14.3 Vier orden in het simulacra p. 174 14.3.1 Voorbeeld van het Christelijke kruisteken p. 174
14.4 Benjamin volgt Baudrillard, maar niet tot
voorbij de werkelijkheid p. 176
14.5 Besluit p. 178
15. Algemeen besluit p. 180
1
1. Algemene inleiding
Ik wens de inleiding van deze scriptie te beginnen met een citaat. Dit is
wellicht een nogal onorthodoxe methode, maar het citaat illustreert nu
eenmaal goed wat mijn beweegredenen waren om dit werk aan te vatten. Bij
het bekijken van het essay ‘Tigersprung, modeleren van de geschiedenis’
geschreven door Ulrich Lehmann las ik het volgende:
‘Hedentendage kan het begrip historicisme niet meer uitgesproken worden
zonder besmuikt je revers op te slaan en een blik over je schouder te
werpen’.1
Dit citaat wierp bij mij heel wat vragen op. Hoe komt het dat een auteur het
woord ‘revers’ gebruikt in een zelfde citaat waarin ook het begrip historicisme
komt?
Na enig opsporingswerk hieromtrent kwam ik steeds terecht bij dezelfde
auteur, namelijk Walter Benjamin. Het is zijn visie die centraal staat in dit
werk.
De keuze om deze scriptie aan te vatten met een citaat is niet enkel bedoeld
om de keuze van het onderwerp van deze scriptie te verduidelijken, het past
ook bij de stijl van werken van Walter Benjamin. Ik kies om te stellen de stijl
van ‘werken’, omdat je bij Benjamin moeilijk kunt spreken van schrijven.
Benjamin is geen schrijver in de strikte zin van het woord. Hij gaat een
veelvoud van citaten zoeken en gaat die voorzien van commentaar en van
kritiek.
Als Benjamin geen ‘schrijver’ is, wat is hij dan wel? Deze vraag wordt gesteld
in deze scriptie. Ik probeer hierop een antwoord te geven door een discussie
1 Lehmann U., (2006) Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, uit De macht van mode, Arnhem,
Terra, Arhem, artEZPress, pagina 48
2
weer te geven tussen Hilde Heynen2 en de Weerd3
. Dit gebeurt in hoofdstuk
vier van dit werk. Het zal een boeiende discussie blijken te zijn zonder
uiteindelijke winnaar.
De begrippen ‘revers’ en ‘historicisme’ komen in één citaat voor omdat
Benjamin mode, wat hij beschouwt als een historisch object, gaat linken aan
zijn theorie omtrent geschiedenis.
Dit is dan ook het hoofddoel van deze scriptie. Ik poog een antwoord te geven
op de centrale probleemstelling van dit werk die tweeledig is. De eerste
centrale vraag is: ‘Wat is de geschiedenistheorie van Benjamin?’ Het zoeken
naar een oplossing voor deze probleemstelling maakt een groot deel van deze
scriptie uit, en komt aan bod in hoofdstuk negen. De uiteenzetting zal
gebeuren aan de hand van achttien stellingen die Benjamin neerschreef in
zijn werk ‘Über den Begriff der Geschichte’. Opnieuw zal blijken dat deze
stellingen veelal commentaren zijn op citaten van andere auteurs. Ik zal de
stellingen één voor één weergeven en ze verduidelijken.
Het tweede centrale doel van dit werk is aanduiden hoe Benjamin het
historisch object mode gebruikt om zijn geschiedenistheorie te verduidelijken
en een kritiek te leveren op de moderniteit. Deze uiteenzetting vindt u in
hoofdstuk tien en elf.
In hoofdstuk twaalf wordt nagegaan of het concept van Benjamin, namelijk
het gebruiken van mode om een geschiedenistheorie te ontwikkelen, een
unieke poging is. Het zal blijken dat dit niet het geval is. Andere denkers
zoals Proust, Baudelaire, Mallarmé en Adorno waren ook met dit onderwerp
bezig. Hun visie en hun interactie met Benjamin wordt verduidelijkt in
2 Hilde Heynen is Professor aan de Universiteit van Leuven. In haar werk ‘Architectuur en kritiek van de
moderniteit’ geeft ze een uiteenzetting over de vernieuwde moderniteit en de invloed daarvan op kunst. 3 De Weerd is de auteur van het essay een Konstruktie van Walter Benjamins Passagen-Werk uit het
boek Benjamin journaal 3.
3
hoofdstuk twaalf. Het is dan misschien geen unieke poging van Benjamin,
maar hij heeft wel de aanzet hiertoe gegeven.
Vooraleer in dit werk overgaan wordt tot het verduidelijken van de
geschiedenisstellingen van Benjamin, en voordat uiteengezet wordt hoe
Benjamin het historisch object mode hiervoor gebruikt, moet verklaard
worden hoe de visie van Benjamin hieromtrent gevormd werd.
Heel belangrijk is de levensloop van Benjamin. Hij is een Jood die opgroeide
in een welvarend Joods gezin.
Het feit dat hij Jood is heeft zijn thematiek zeker mee bepaald. Er was
namelijk de dreiging van het opkomende Nazisme dat hem ertoe aanzette om
een nieuwe geschiedenistheorie te ontwikkelen.
Het opgroeien in een welvarend milieu heeft bij Benjamin ook zijn sporen
nagelaten. Hij groeide op in een wereld die hij niet aanvoelde als de zijne. In
feite werd Benjamin als ongelukkige geboren.
In zijn leven kende Benjamin drie grote decepties. Ten eerste was er het
missen van een academische carrière. Verder was er, zoals reeds gesteld, de
dreiging van het Nazisme. De derde deceptie was het ongemak dat Benjamin
ervoer door het nationalisme en door de manier waarop de intellectuele
wereld hiermee omging. Deze drie decepties en de invloed die ze gehad
hebben op zijn werk komen aan bod in de biografie die u vindt in hoofdstuk
één en in hoofdstuk negen.
Benjamin leefde en werkte tijdens de overgang van de negentiende naar de
twintigste eeuw. Dit is een periode die gekenmerkt wordt door grote
veranderingen. Technologische ontwikkelingen zijn schering en inslag. Het
kapitalisme doet zijn intrede. De ‘nieuwe tijd’ en het ontstaan van de
moderniteit kennen hun hoogtepunt in de steden. Benjamin beschrijft deze
‘nieuwe tijd’ in een onderdeel van het Passagen-Werk: ‘Paris die Hauptstadt
4
des 19. Jahrhunderts’ of in het Nederlands ‘Parijs, hoofdstad van de
negentiende eeuw.’
De sociale en culturele ontwikkelingen en de gevolgen ervan komen aan bod
in hoofdstuk vijf.
Benjamin geeft veel kritiek op deze moderniteit. In hoofdstuk zes wordt
hiertoe de aanzet gegeven. Benjamin uit kritiek door te verwijzen naar de
typische stadsmens in de moderne stad: de flaneur. Dit betoog kent een
hoogtepunt in hoofdstuk acht. Het zal blijken dat Benjamin de flaneur ziet
als het symbool voor de moderniteit.
Er werd reeds gezegd dat Benjamin veel gebruikt maakt van het werk van
andere denkers. Hij bestudeert teksten en gaat die dan voorzien van
commentaar. In hoofdstuk zeven wordt de interactie weergegeven tussen
Charles Baudelaire en Benjamin. Benjamin gaat namelijk een gedicht
gebruiken van Baudelaire, ‘A une Passante’, om zijn theorie omtrent
moderniteit en de flaneur te verklaren en te verduidelijken.
Een kritiek op de moderniteit komt ook aan bod wanneer we het hebben over
de status van het kunstwerk. In zijn werk ‘Das Kunstwerk im Zeitalter seiner
technischen Reproduzierbarkeit’ uit 1933 toont Benjamin aan dat de
technologische ontwikkelingen en het kapitalisme ook hun invloed hebben
op de manier waarop kunstwerken ervaren worden. Hij zal het hebben over
een verlies aan aura en echtheit. Dit wordt weergegeven in hoofdstuk
dertien. Daar vindt u ook de interactie tussen Adorno en Benjamin omtrent
het status van het kunstwerk.
Ik eindig dit werk met een denker die de denkwijze van Benjamin volgt, maar
nog een stap verder gaat. Jean Baudrillard stelt namelijk de volledige
werkelijkheid in vraag en stelt dat in de moderniteit enkel nog sprake is van
een schijnwerkelijkheid.
De lezer van dit werk zal merken dat Benjamin een felle kritiek uit op de
moderniteit en zijn maatschappij. Ontgoochelingen vanaf de geboorte, een
5
nieuwe nietsontziende tijd en ingrijpende gebeurtenissen tijdens zijn leven,
brachten Benjamin ertoe om een geschiedenistheorie te ontwikkelen die een
alternatief kon bieden. Het is een weerleggen van het historicisme dat reeds
vermeld werd in het openingscitaat, en een gedeeltelijke ondersteuning van
het historisch-materialisme.
Het uiteindelijk resultaat is een hoopvolle Joods messianistische visie die
leidt tot verlossing. Er ontstaat een symbiose tussen verleden en heden dat
de nadruk legt op het her-denken. Dit her-denken moet weerstand bieden
aan het voort schrijdende kapitalisme dat leidt tot een vals gevoel van geluk
of een fantasmagorie. Mode zal een uitstekend en uiterst interessant middel
blijken om deze weerstand te verduidelijken.
6
2. Biografie van Walter Benjamin
De inhoud en thematiek van het werk van Benjamin zijn heel sterk beïnvloed
door zijn levensloop. Zoals reeds gesteld in de inleiding heeft Benjamin in de
loop van zijn leven enkele cruciale momenten meegemaakt die zowel zijn
leven als mens als zijn leven als auteur op een indringende wijze bepaald
hebben.
Walter Benjamin (1892-1940) werd geboren op vijftien juli 1892 in Berlijn.
Hij groeide op in een welvarend Joods gezin.4
Hier bemerken we meteen al
twee heel belangrijke zaken. Ten eerste is Benjamin een Jood. Aangezien
Benjamin leefde in de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw
wordt het meteen duidelijk dat de Eerste Wereldoorlog, en vooral later het
opkomende Nazisme, een grote invloed zullen hebben op het denken van
Benjamin.
Het tweede belangrijke element is het feit dat Benjamin opgroeide in een
welvarend en burgerlijk milieu. Benjamin zal zich daar nooit echt goed in
voelen. In het boek ‘Benjamin journaal 5’ schrijft Koenraad Geldhof dan ook
dat Benjamin eigenlijk als ontevredene in deze wereld geboren is. Hij is in
een wereld terechtgekomen die eigenlijk de zijne niet is. Doordat hij
opgroeide in welvaart en in een rijkdom die de reeds lang gevestigde burgerij
naar de kroon stak, werd hij vol van afgrijzen. Hij stond met verbijstering te
kijken naar het ogenschijnlijke gemak waarbij de Joodse bovenlaag
assimileerde met de rijken. Benjamin voelde onmiddellijk aan dat dit niet de
echte werkelijkheid is. Hij voelt een spanningsrelatie tussen norm en
werkelijkheid.5
4 Craig, E. (1998), Routledge Encyclopedia of philosophy, Volume 1, London and New York, Routledge,
pagina 717 5 Geldof, K. (1997), Messianisme en revolutie bij Lukács en Benjamin, Benjamin journaal 5, Groningen,
Historische uitgeverij, pagina 144-146
7
Een nieuwe belangrijke fase in het leven van Benjamin is het studeren aan
verschillende universiteiten. Het wordt een verhaal van vallen en opstaan.
Benjamin volgde het gymnasium en studeerde daarna filosofie op
verschillende plaatsen, zoals aan de universiteit van Berlijn en die van
Freiburg.
Later promoveerde hij in Bern met een veelgeprezen werk over kunstkritiek
in de Duitse Romantiek, met name ‘Der Begriff der Kunstkritik in der
Deutschen Romantik’.6
Aan de universiteit van Frankfurt am Mein probeert hij zijn academische
carrière te lanceren en poogt hij binnen te dringen in de intellectuele
kringen. Zijn Habilitationswerk werd echter afgekeurd door de academische
wereld. Hierdoor werd hij verplicht om afstand te nemen van die
academische wereld en zich toe te leggen op zijn commentaren.
Het missen van een grote academische carrière is een grote deceptie geweest
voor Benjamin. Hij wil zich dan ook dikwijls verzetten tegen het intellectuele
establishment. Dit is één van de redenen waarom hij een geschiedenisvisie
wil ontwikkelen. Hij wil namelijk een andere visie geven op de geschiedenis
dan de traditionele.
Toch is de tijd die hij doorbracht in Frankfurt am Mein heel belangrijk
geweest. Hij leerde er andere Joodse denkers kennen zoals de filosoof
Theodor Adorno (1903-1969) met wie hij uren discussieerde over filosofische
thema’s. Vanzelfsprekend komt de discussie tussen Adorno en Benjamin aan
bod in dit werk wanneer we het hebben over de status van het kunstwerk, en
de bespreking van het historische object mode als middel om Benjamins
geschiedenistheorie te ondersteunen en verduidelijken.
Ook op persoonlijk vlak heeft Benjamin enkele decepties moeten doorstaan.
Een belangrijke invloed op het leven van Benjamin was het feit dat in de
6 Craig, E., o.c. pagina 717
8
augustusdagen van 1914 Fritz Heinle7 8 zelfmoord pleegde. Met Heinle
verloor Benjamin zijn intellectueel en emotioneel meest intieme contact van
die tijd. Voor de eerste maal in zijn leven zal hij geconfronteerd worden met
de ervaring om een eenzame overlevende te zijn. Het zal zeker niet de laatste
keer zijn.9
In 1924 ontmoette hij zijn vriendin Asja Lacis (1891- 1979)10
. Zij was een
overtuigd communiste met wie hij meer dan eens klinkende ruzie kreeg. Zij
zorgde ervoor dat Benjamin Marx (1818-1883) en het historisch-
materialisme ging bestuderen. Dat Marxistische gedachtegoed zal een grote
invloed hebben op Benjamin.
Vanaf 1925 tot 1933 maakte Benjamin verschillende reizen doorheen
Europa. Toch bleef hij steeds terugkeren naar Berlijn. De interesse voor die
was groot bij Benjamin. Hij schreef verhalen en dagboeken waarin hij die
steden bekeek vanuit de verschillende objecten die hij zag. Het is een
veelvoud aan verhalen die pas later tot een boek gebundeld werd.11
In 1927 begon hij aan een studie, het Passagen – werk, die echter nooit
voltooid geraakte. Het is een centraal werk in het oeuvre van Benjamin. Het
handelt over het 19e eeuwse Parijs dat volgens hem de hoofdstad van de 19e
eeuw was. Toen veranderde Parijs van een middeleeuwse stad in een modern
7 Fritz Heinle was een Duitse poëet. Hij en zijn vrouw waren goede vrienden van Walter Benjamin. Ze
pleegden beiden zelfmoord. De dood van Heinle zou Benjamin nog jaren beïnvloeden. Benjamin
beschouwde de zelfmoord van Heinle niet als een laffe dood, maar eerder als een mogelijkheid om te
ontsnappen aan het gevaar van het fascisme. Hij stond dus niet weigerachtig tegen zelfmoord.
Vandaar dat dit ertoe bijgedragen heeft dat hij zelf zelfmoord gepleegd heeft in 1940.
8 Ferris, D.S.,(2004) The Cambridge Companion to Walter Benjamin, Cambridge, University Press
http://www.cambridge.org/catalogue/catalogue.asp?isbn=9780511221743&ss=fro
9 Geldof, K., o.c., pagina 145 10 Lacis is een Letse actrice en regisseuse. Zij was de derde grote liefde van Benjamin.
Broderson, M., (1990), Walter Benjamin, a biography, vertaald door Malcolm Green en Ingrida Ligers,
London, Verso, pagina 109 11 Ibid pagina 10
9
uitziende stad. Het gehele stratenplan werd heraangelegd onder leiding van
de Franse stadsarchitect Haussman (1809-1891). Verder zien we ook
nieuwe architectuur opduiken die mogelijk gemaakt werd door de
beschikbaarheid van nieuwe materialen zoals ijzer en glas. Deze vinden hun
toepassing in bijvoorbeeld winkelpassages en stationsgebouwen.
In zijn Passagen – werk wil hij een beschrijving geven van de kapitalistische
samenleving die zich door een fantasmagorie, door een drogbeeld, als een
betoverende zintuiglijke verschijning vertoont aan het individu als cultuur,
geluk en vooruitgang. Deze fantasmagorie is echter niet bewust
geproduceerd. Walter Benjamin vond het zijn taak om deze onbewuste
uitingen aan het licht te brengen. De methode die hij hiervoor hanteert is
niet die van ontmaskering of kritiek op de ideologie, maar hij tracht in het
verleden te zoeken naar die elementen die reeds in de fantasmagorie vervat
zitten en die reeds de bevrijding aankondigen.
In het Passagen – werk komt ook de mode voor. In dit verband citeert hij
onder meer Baudelaire en Mallarmé en voegt hij er commentaren aan toe.
Mode neemt een belangrijke plaats in in zijn analyse van de moderne
stadscultuur.
In 1939 wordt ‘Over het begrip van de geschiedenis’ uitgegeven. De originele
Duitse titel van dit werk is ‘Über den Begriff der Geschichte’. Dit werk was
bedoeld als een verantwoording van het Passagen-werk. Hierbij neemt de
mode weer een prominente rol in. Nu niet meer om de stadscultuur te
duiden, maar wel als belangrijke factor in zijn geschiedenisfilosofie. Deze
staat haaks om de gangbare geschiedenisfilosofie en is in feite ook een
kritiek hierop.12
Door de opkomst van het nationaal-socialisme in Duitsland voelde Benjamin
zich als jood daar niet meer veilig en daarom vluchtte hij dan ook in 1933
12 Hoeks, h., Post, J., (2006) De macht van mode, over ontwerp en betekenis, Walter Benjamin, Arnhem,
ArtEZ Press, Arnhem, Terra, pagina 201-203
10
definitief naar zijn droomstad, Parijs die hij beschreef als een soort
‘Hoofdstad’ aan de hand waarvan hij zijn theorie goed kon uitleggen. Hij
bewonderde die stad onder andere omdat één van zijn lievelingsschrijvers, de
symbolist Charles Baudelaire (1821-1867)13, het leven in die stad beschreef
in zijn gedichten.14
Toen Duitsland ook dreigde Frankrijk binnen te vallen en de sfeer steeds
meer antisemitisch werd vroeg Benjamin een visum aan om naar de
Verenigde Staten te emigreren. Ook na lang protest kreeg hij dit niet. In juni
1940 vielen de Duitsers ook Parijs binnen. Benjamin vluchtte, hoewel hij
doodziek was, naar Zuid-Frankrijk waar hij probeerde de Spaanse grens over
te trekken. Ook dit liet de Franse regering niet toe en wanhopig geworden
door deze situatie pleegde Benjamin op 26 september 1940 in de Franse
kustplaats Port Bou zelfmoord.15
Hierboven werd gezegd hoe Benjamin na de zelfmoord van Heinle alleen
kwam te staan. Er werd ook gezegd dat dit niet de laatste keer zou zijn.
Wel, ook wat betreft de houding tegenover het nationaal socialisme staat
Benjamin dikwijls alleen.16
Later in dit werk verduidelijk ik dit nog in het deel over de drie grote
decepties in het leven van Benjamin die geleid hebben tot zijn messianisme
en zijn geschiedenisvisie. Dit doen we in hoofdstuk negen.
13 De invloed van en wisselwerking tussen Benjamin en Baudelaire komen later in dit werk nog
uitgebreid aan bod. 14 Later in dit werk bespreken één van die stadsgedichten van Baudelaire, met name ‘A une Passante’. 15 Craig, E. o.c., pagina 717 16 Zie deel decepties
11
3. Benjamin is beïnvloed door historicisme en het historisch-
materialisme
De hoofddoelstelling van deze scriptie is aantonen op welke manier Benjamin
een nieuwe geschiedenisvisie ontwikkelt, en hoe mode daar een belangrijke
rol in speelt.
Maar vooraleer we dit doen moet ik vast en zeker twee visies omtrent
geschiedenis kort uitleggen, met name het historicisme en het historisch
materialisme. Een begrip van deze visies is essentieel om Benjamin goed te
vatten. Benjamin uit in zijn geschiedenisstellingen namelijk een felle kritiek
op het historicisme. Wanneer Benjamin de mode ziet als metafoor voor de
moderniteit zal blijken dat dit een gedeeltelijke ondersteuning is voor het
historisch- materialisme. Slechts een gedeeltelijke ondersteuning omdat
mode ook gezien kan worden als een kapitalistisch waar.
Wanneer ik de visies hier uiteenzet is het later in dit werk niet meer
noodzakelijk om dit uitgebreid te doen.
Ik beperk mij in dit onderdeel tot de essentie en tot wat relevant is voor een
goed begrip van Benjamin zijn visie.
3.1 Het historicisme
De term historicisme is in het Nederlands de meest gebruikelijke vertaling
van het Duitse woord ‘Historismus’.17
Het is zo dat het historicisme vaak in
één adem genoemd wordt met het historisme. Er is echter een verschil
tussen beide.
17 Willemsen, H., (1992), Woordenboek filosofie, Harry Willemsen, Assen/Maastricht, Van Gorcum,
pagina 197
12
Het historisme is een benaming voor de wetenschappelijke opvatting dat het
individuele leven van de mens en daarbij het samenleven met anderen, met
andere woorden het sociale leven, opgenomen is in een evolutionair proces.
Men gaat ervan uit dat de mens de mensheid en de samenleving alleen kan
begrijpen door historisch te denken.
Het was de Oostenrijks-Britse wetenschapsfilosoof Karl Popper (1902-
1994)18 die een onderscheid maakte tussen het historisme en het
historicisme.19 Hij meent dat het historicisme een onontkoombare
historische wetmatigheid is waardoor men de loop van de geschiedenis en
van de mensheid kan verklaren. Alle verschijnselen zijn dan te verklaren
vanuit een logische historische en lineaire ontwikkeling. Het is het feit dat
het historicisme meent dat alles volgens vaste en kenbare wetten verloopt,
dat het historicisme onderscheidt van het historisme. De historicisten gaan
uit van een overmaat aan zekerheid.20
3.2 Het historisch materialisme
Geschiedenis is niet gewoon iets dat je kunt lezen in een handboek. Het is
niet de bedoeling dat bijvoorbeeld leerlingen van het secundair onderwijs
vijftig minuten in een handboek bladeren en wat lezen over geschiedenis om
het daarna weer te vergeten. Geschiedenis is niet het louter horen vertellen
van wat geweest is. Geschiedenis is bovenal iets dat beschreven wordt.
Geschiedenis moet geanalyseerd worden. Het is van essentieel belang dat de
geschiedenis geordend en gestructureerd kan worden.
18 Popper is een Oostenrijks-Brits filosoof die algemeen beschouwd word als één van de grootste
wetenschapsfilosofen van de twintigste eeuw. 19 Dr. J. Waldram,(1990), Encyclopedie van de filosofie, Baarn, Tirion, pagina 112-113 20 Ten Katen, L., Bremmer, R., Warrink, E.,(2007), Encyclopedie van de filosofie, Van de Oudheid tot
Vandaag, termen, begrippen, namen en stromingen, Amsterdam, Boom, pagina 244
13
Het historisch-materialisme is een manier om de geschiedenis overzichtelijk
te maken en ze te ordenen. Het gaat uit van vijf fundamentele
vooronderstellingen.
3.2.1 Het historisch materialisme is een sociale visie
Het individu streeft steeds naar zelfbehoud en zelfverwezenlijking. De mens
doet er alles aan om te blijven bestaan, om zijn ideeën te realiseren. Maar
het individu staat niet alleen in de wereld. Het historisch-materialisme zet
zich af tegen het idealisme en het individualisme.
Zelfbehoud is gegrondvest in arbeidsverhoudingen en in sociale constellaties.
3.2.2 Sociale verschillen leiden tot maatschappelijke verandering
De maatschappij is voortdurend in beweging. Niets staat stil. Veranderingen
zijn schering en inslag. Deze beweging wordt veelal objectief waargenomen
en wordt aangedreven door sociale verschillen en zeker niet door een
wetmatigheid of zoiets wat de Duitse filosoof Hegel (1870-1931)21
een
‘universele geest’ noemt. Hiermee wordt bedoeld dat het niet een hogere
kracht is die aan de basis ligt van de vooruitgang en veranderingen in de
maatschappij.
3.2.3 Natuurwetten aan de basis van de maatschappelijke verandering
De historische ontwikkeling is onderworpen aan objectieve wetten die je kunt
vergelijken met natuurwetten.
21 Georg Wilhelm Friedrich Hegel is een Duits Idealistisch filosoof uit de 18de-19de eeuw. Hij wordt
beschouwd als de grondlegger van het Duits Idealisme.
14
3.2.4 Het belang van een dialectische visie
De historische ontwikkeling wordt zinvol voor het heden omdat ze dialectisch
gereconstrueerd kan worden. Dialectiek duidt op het feit dat de op een
bepaald ogenblik tot stand gekomen werkelijkheid, geanalyseerd moet
worden zodat de mogelijkheidsvoorwaarden voor verdere ontwikkelingen
zichtbaar worden22
. We gaan dieper in op dit onderdeel omdat een
dialectische visie een grote invloed zal hebben op de geschiedenisvisie van
Benjamin die we ook dialectisch zullen noemen.
3.2.4.1 Het dialectisch materialisme als basis voor het historisch materialisme
Het dialectisch materialisme van Marx is gestoeld op de dialectiek en het
materiële leven van de mens. Marx doelt hiermee op de arbeid die door de
mens verricht wordt en die de wereld omvormt. Deze term is echter niet van
Marx zelf afkomstig, maar werd pas in 1891 gebruikt door Plechanov (1856-
1918)23
om de officiële leer van het communisme te duiden.
Het dialectisch materialisme ligt aan de basis van het historisch
materialisme.
3.2.4.2 Arbeid als drijvende kracht
De basisidee is dat de materie, het menselijk arbeidsproces, de geschiedenis
voortstuwt. De dialectische verhouding tussen mens en natuur is de arbeid.
De mens gebruikt de natuur om in zijn behoeften te voorzien. Bij de
22 Prof. Van Driessche, R., Van Roy,R. (1992), Historisch overzicht van de wijsbegeerte en de ethiek,
Tweede deel, de negentiende en de twintigste eeuw, Leuven, Apeldoorn,Garant,p.64 23 Plechanov is een Russisch revolutionair die beschouwd wordt als de vader van het Russische
Marxisme.
15
overgang van consumptie naar productie spreekt Marx over het begin van de
menselijke geschiedenis.
Marx stelt dus dat geschiedenis ontstaat wanneer de mens arbeid gaat
verrichten. De geschiedenis begint waar arbeiders bijvoorbeeld natuurlijke
grondstoffen gaan verwerken om aan een behoefte te voldoen.
Het arbeidsproces bestaat uit de productiemiddelen en de
productieverhoudingen tussen verschillende klassen. Een klasse is op zich
dan weer een groep mensen met een gemeenschappelijke verhouding tot de
productiemiddelen.
De geschiedenis begint bij het primitieve communisme, wat een louter
hypothetische periode is. De productie staat er in het teken van het voorzien
in de basisbehoeften. Er bestaat geen privé-eigendom. Dit noemt men de
landbouwgemeenschappen.
Men spreekt over arbeid want men consumeert en men vormt de natuur om.
De arbeid wordt complexer wanneer men werktuigen vervaardigt die op zich
ook weer een evolutie doormaken en complexer worden. Tegelijkertijd vindt
er een onderscheid plaats binnen de mens qua geestelijk en fysiek vermogen.
Hierdoor ontstaat er arbeidsverdeling. Wat dan weer de mensen van elkaar
gaat onderscheiden, wat dan opnieuw weer uitbuiting en vervreemding met
zich meebrengt.
De vervreemding van een arbeider bevindt zich op drie vlakken. Arbeid
verliest zijn menselijke kant en is enkel van nut als ruilwaarde. Het product
van de arbeider is hem vreemd. Het is niet iets dat voor hem van nut is, het
heeft enkel een geldwaarde in het kapitalistische systeem. De arbeider
vervreemdt van zijn medewerkers want zij worden concurrenten op de
arbeidsmarkt. Ze werken voor een loon en niet meer ten dienste van elkaar.
16
3.2.4.3 Menselijk onderscheid door uitbuiting
Klassenstrijd ontstaat uit deze uitbuiting en vervreemding. Marx doet de
voorspelling dat er overproductie zal ontstaan doordat er nood is aan groei
van het kapitaal. De markt zal dan ineenstorten door een onevenwichtige
verhouding tussen de daadwerkelijke behoefte van de mensen en de
effectieve productie van goederen. Er ontstaan economische crisissen die
voortbrengen dat er op een gegeven moment een kleine groep kapitalisten
tegenover de grote groep van arbeiders komt te staan. De spanning zal zich
oplossen in de eindfase: de klassenloze maatschappij24
.
3.2.5 Klassenloze maatschappij als uiteindelijk doel
Doordat de historische ontwikkeling zinvol wordt en we er inzicht kunnen in
krijgen, kan er ook naar gehandeld worden. Het historisch-materialisme stelt
dat dit inzicht moet leiden tot revolutionaire actie. Het uiteindelijke doel van
de revolutionaire actie is een maatschappij zonder verschillen, zonder
klassen: de klasseloze maatschappij.
3.3 Besluit
Het historicisme gaat ervan uit dat geschiedenis lineair, logisch en wetmatig
verloopt.
Het historische materialisme daarentegen stelt dat de mens leeft als individu
samen met andere mensen in een sociale wereld. Veranderingen in de
maatschappij en in de sociale wereld worden aangedreven door sociale
verschillen en verschillen in arbeidsverhoudingen. Doordat mensen allemaal
verschillend zijn qua geestelijk en fysiek vermogen, verrichten ze allemaal
24 Ibid,pagina.65-67
17
een verschillende arbeid en voldoen ze in verschillende mate aan het
voorzien in hun behoeften.
Doordat er steeds verder gestreefd wordt naar het bevredigen van behoeften
en het produceren van goederen wordt de arbeider uitgebuit en vervreemt hij
van de arbeid die hij verricht. Voor Marx is de enige oplossing de opheffing
van de klassen; met name een klassenloze maatschappij.
Een belangrijk element in de visie van het historisch-materialisme is de
aanwezigheid van een dialectiek. De werkelijkheid, en daarbij ook het
verleden, dient geanalyseerd te worden zodat de mogelijkheden voor huidige
en toekomstige ontwikkelingen duidelijk zouden worden.
Het historisch-materialisme zet zich dus af tegen het historicisme dat ervan
uitgaat dat de geschiedenis, en zeker haar culturele verschijnselen, unieke
en op zichzelf staande gebeurtenissen zijn. Het historicisme plaatst
historische gebeurtenissen en objecten ver in het verleden. Elke poging om
de geschiedenis te ontwarren en om er inzicht in te krijgen wordt vermeden.
Door de dialectiek van het historisch-materialisme worden gebeurtenissen
uit het verleden opnieuw naar voor gehaald om zo huidige en toekomstige
gebeurtenissen te bepalen en te verklaren. Zoals in dit werk duidelijk zal
worden zal deze visie een belangrijke invloed hebben op Benjamin. De
geschiedenistheorie van Benjamin is namelijk ook dialectisch. In zijn
geschiedenisstellingen weerlegt hij het historicisme dat nauwelijks achterom
kijkt. Hij streeft, net zoals het historisch-materialisme, naar een visie waarin
het verleden geïnjecteerd wordt in het verleden om dit heden zo beter te
vatten en om aanspraken uit het verleden te verlossen.25
25 De volledige uiteenzetting vindt u in hoofdstuk negen
18
4. Het Passagen-Werk: structuur en opbouw
Even resumeren, wat hebben we tot nu toe gedaan? In de biografie werd
aangehaald dat een heel aantal gebeurtenissen, dit zowel op persoonlijk,
politiek als maatschappelijk vlak, een belangrijke invloed gehad hebben op
de denkwijze van Walter Benjamin. Hoe die invloed zich manifesteert komt
later in dit werk aan bod. Daarna werden twee geschiedenisvisies kort
uiteengezet omdat ze belangrijk zijn om dit werk goed te vatten. Benjamin zal
er namelijk naar verwijzen en kritiek leveren op die visies.
In deel vier van deze scriptie ga ik dieper in op de manier waarop het werk
van Benjamin opgevat kan worden. Het is zo dat zijn oeuvre moeilijk te
typeren is. Vooral zijn Passagen-Werk is heel erg moeilijk te doorgronden.
Ik vind het noodzakelijk om weer te geven hoe het Passagen-Werk qua
structuur in elkaar steekt. De structuur van dit werk is namelijk typerend
voor het werken van Walter Benjamin. U zult merken dat het moeilijk is om
Benjamin te categoriseren. Hij is niet echt een schrijver, maar eerder een
verzamelaar van fragmenten en citaten die hij voorziet van commentaar.
Maar hierover bestaat ook discussie.
Om aan te tonen hoe moeilijk het is om het werk van Walter Benjamin te
typeren wens ik in dit onderdeel dan ook de discussie weer te geven die Hilde
Heynen en de Weerd voeren in verband met de structuur van het Passagen-
Werk. Is er sprake van een constructie of niet?
4.1 Een geschiedenis van schrijven en schrappen
Eind de jaren twintig krijgt Benjamin het idee om een studie te maken over
de wortels van de twintigste-eeuwse cultuur in het Parijs van de negentiende
19
eeuw.26
Hij doet dit in een onderdeel van het Passagen-werk, met name
‘Paris die Hauptstadt des 19. Jahrhunderts’ ofwel ‘Parijs, hoofdstad van de
negentiende eeuw’. Hij beoogt een verzameling van verschillende fragmenten
samen te brengen.
Ter voorbereiding van het Passagen-Werk gaat Benjamin een enorme
hoeveelheid aan citaten bewaren. Bij alle citaten schrijft hij aantekeningen.
Al gauw mondt dit uit in een onoverzichtelijk en overwoekerd kluwen.
Benjamin probeert nog enige orde aan te brengen door de verschillende
citaten onder te brengen in een archiveringsmap. Hij maakt een onderdeling
in convoluten27
zoals Verveling, Mode en Stof. Ondanks de vele pogingen
slaagt Benjamin er niet in om orde te scheppen.
Hij blijft integendeel steeds meer citaten verzamelen en het aantal
aantekeningen is stilaan niet meer te overzien. In de Bibliothèque Nationale
werd na de oorlog een pak van ongeveer negenhonderd pagina’s
aangetroffen. Het waren uittreksels van tijdgenoten van Benjamin met
opnieuw telkens aantekeningen.
In 1982 werd dit alles verzameld en uitgebracht door Tiedemann onder de
titel Passagen-Werk. Later werd dit werk vertaald en uitgegeven als ‘Arcades
Project’.
We kunnen het Passagen-Werk beschouwen als een geschiedenis van
schrijven en schrappen, van starten en opnieuw beginnen. Het is een
compleet incompleet boek. Het is een boek dat eigenlijk ook niet geschreven
is door Benjamin. Het zijn citaten met commentaren. Tiedemann vergelijkt
het met de bouwmaterialen van een huis die bijeengehouden zouden worden
door de gedachten van Benjamin.
26 de Cauter, L.,(1999), De dwerg in de schaakautomaat, Benjamins verborgen leer, Nijmegen, Sun,
pagina 373 27 Het woord convoluten komt van het Duitse woord Konvolut wat map of bundel betekent.
20
Dit vind ik een goede omschrijving van wat het Passagen-Werk is. Wanneer
je het werkt doorneemt lijkt het geen geheel. Wat je wel krijgt is een schat
aan prikkelende citaten en aan bondige commentaren. Maar, is het
Passagen-Werk alleen maar een aaneenschakeling van citaten met
commentaar? Dit verdient enig onderzoek.
4.2 Hilde Heynen versus de Weerd: Drie grote bezwaren
In het boek ‘ Een constructie van Walter Benjamins Passagen-Werk’ probeert
Henk de Weerd een constructie weer te geven van Benjamins Passagen-werk.
Hilde Heynen formuleert in een essay dat verscheen in het boek ‘Benjamin
journaal 3, een kritiek op deze poging.
Heynen is het niet eens met de idee dat Benjamin alleen maar citaten
weergeeft en deze voorziet van commentaar.
Heynen meent dat de Weerd weldegelijk een werkstuk aflevert dat heel veel
arbeid heeft gekost. Ze zegt ook dat de auteur van ‘Een constructie van Walter
Benjamin Passagen-Werk’ betrokken is bij het werk. De titel is volgens
Heynen goed gekozen. De Weerd geeft inderdaad een constructie omdat een
re-constructie zo goed als onmogelijk is. Er heeft namelijk nooit een origineel
bestaan.
De Weerd stelt dat zijn constructie orde schept in de verzameling van
fragmenten die Benjamin weergeeft. Hij zegt ook dat hij met zijn werk dichter
aanleunt bij de idee van Benjamin in zijn Passagen-Werk, dan dat
Tiedemann dat doet.
Hilde Heynen meent dat de Weerd zichzelf hier teveel eer aandoet. Ze poneert
drie grote bezwaren tegen de constructie van de Weerd.
21
4.2.1 Kritiek van Heynen op constructie de Weerd
4.2.1.1 Eerste bezwaar: Benjamin gaat verder dan enkel citeren en
becommentariëren.
Ten eerste meent Heynen dat de Weerd ten onrechte ervan uitgaat dat
Benjamin de intentie had om alleen maar een montage van citaten te geven.
Ze begrijpt wel hoe de Weerd tot dit idee komt. De Weerd baseert zich
volgens Heynen op uitlatingen van Adorno over het werk van Benjamin, en
op enkele zinnen in het oeuvre van Benjamin.
Maar, Heynen stelt dat er geen enkel argument is om aan te tonen dat
Benjamin een montage van citaten voor ogen had. Benjamin zelf heeft zich
nooit ondubbelzinnig hierover uitgelaten. Heynen is het dus eens met
Tiedemann wanneer die zegt dat Benjamin meer doet dan alleen het
becommentariëren van citaten.
4.2.1.2 Tweede bezwaar: Kritiek op opbouw betoog de Weerd
Het tweede bezwaar van Hilde Heynen tegenover de constructie van de Weerd
heeft betrekking op de opbouw van zijn betoog. Ze zegt dat de Weerd in zijn
inleiding schrijft dat Benjamin alleen de intentie had om citaten te voorzien
van commentaar. Heynen vraagt zich dan ook af hoe het komt dat in het
vervolg van het werk van de Weerd, dit niet verduidelijkt en aangetoond
wordt. Ze geeft het voorbeeld van het gebrek aan aandacht dat volgens haar
geschonken wordt aan het werk ‘Einbahnstrasse’ (1918-1933) van Benjamin.
In dit werk is volgens Heynen de problematiek van de constructie aanwezig,
maar de Weerd verwijst er niet naar. Heynen is heel kritisch tegenover de
Weerd. Ze zegt dat hij enerzijds veel te moeilijke opstellen schrijft met soms
ellenlange citaten, waardoor hij veel te dicht bij het werk van Benjamin blijft,
en anderzijds gaat hij zoveel afstand nemen dat je jezelf als lezer de vraag
kunt stellen of de Weerd het nog wel over Benjamin heeft.
4.2.1.3 Derde bezwaar: constructie: maken van een puzzel?
22
Het derde bezwaar is volgens Heynen zelf het belangrijkste. Ze zegt dat er
sprake is van een misvatting van het begrip ‘construeren’. De Weerd gaat er
volgens haar van uit dat construeren iets zou zijn zoals het maken van een
puzzel. Wanneer je de juiste afbeeldingen bij elkaar legt en in elkaar klikt
ben je zogezegd aan het construeren. Dit is voor Heynen een al te simpele
gedachte.
Maar, het is helemaal niet zo eenvoudig volgens Heynen. Je kunt niet
zomaar gaan construeren en schrijven met een gedachte voor ogen. Het is
moeilijk om te weten waar je zult uitkomen. Ze zegt dat Benjamin wellicht
ook niet wist wat zijn uiteindelijke bedoeling was. Volgens haar verloopt het
Passagen-Werk parallel met de gevonden citaten. Het is dan ook goed
mogelijk dat het Passagen-Werk er helemaal anders uitgezien zou hebben
moest Benjamin langer geleefd hebben.
4.2.2 Kritiek op kritiek: De Weerd in de tegenaanval
Wat was dan volgens Heynen wel de bedoeling van Benjamin? Ze zegt dat
Benjamin ervan overtuigd was dat de betekenis van een citaat niet
samenvalt met de visie en de bedoelingen van de auteur. De inzet van het
Passagen-Werk is volgens haar nieuwe en adequate betekenissen onthullen
van reeds bestaande citaten. Dit door de citaten in nieuwe constellaties
samen te brengen. De Weerd gaat er dus volgens Heynen ten onrechte van
uit dat citaten een objectieve betekenis hebben. 28
Henk de Weerd verzet zich tegen de kritiek die Heynen geeft in een recensie
van zijn werk. Hij zegt dat in de denkwijze van Heynen twee grote fouten
schuilen.
28 De Weerd, H., Heynen, H.(1995) Benjamin journaal 3, een Konstruktie van Walter Benjamins
Passagen-Werk, Groningen, Historische uitgeverij, p. 124-125
23
Hij weerlegt de stelling dat hij teveel overeenstemming zou vertonen met het
originele werk.29
De Weerd zelf zegt dat hij een originele benadering geeft van
het werk van Benjamin. Hij vertrekt niet traditioneel vanuit de
geschiedkundige stellingen van Benjamin, maar vanuit zijn metafysica. Hij
onderzoekt namelijk wat Benjamin verstaat onder het begrip ‘waarheid’, en
van daaruit gaat hij het Passagen-Werk toelichten en construeren.
Ten tweede meent de Weerd dat Heynen het verschil tussen construeren en
reconstrueren niet goed begrijpt. Heynen had het construeren van de Weerd
vergeleken met het maken van een puzzel. Door stukjes te leggen kom je tot
een gegeven afbeelding zoals die op voorhand op de doos van de puzzel staat.
De Weerd zegt dat dit helemaal fout is. Hij stelt dat hij niet uitgaat van een
gegeven afbeelding. Net daarom is er constructie en kan er van reconstructie
geen sprake zijn.
Wat de Weerd volgens zichzelf doet is een constructie aanbrengen in het
materiaal dat reeds voorhanden is. En wat Benjamin eventueel had kunnen
verzamelen indien hij langer had geleefd doet er niet toe. Het is niet omdat je
volgens Heynen het werk van Benjamin niet kunt reconstrueren, dat je het
niet kunt construeren.30
4.3 Besluit
Ik vond het noodzakelijk om in onderdeel vier van dit werk de discussie
omtrent de constructie van het werk van Benjamin weer te geven omdat het
heel moeilijk is om te zeggen wat Benjamin juist was. Was hij een historicus,
een criticus, een filosoof, een schrijver? Dit laatste volgens mij zeker niet in
de strikte zin van het woord. Daarvoor werkt hij te chaotisch en te
onoverzichtelijk. Hij benadert zijn werk niet rechtstreeks maar steeds vanuit
29 Als voorbeeld hiervan geeft Heynen de ellenlange citaten die de Weerd zou gebruiken 30 De Weerd, H., Heynen, H. o.c. p. 128-129
24
een schuine hoek, met name het leveren van commentaar op tijdgenoten en
bestaande citaten. Maar wat is hij dan wel? Hannah Arendt 31
verwoordt het
heel mooi:
‘Hij was een van de niet-rubriceerbare mensen (…) wier werk noch
onder bestaande indelingen valt, noch een nieuw genre voortbrengt.’
Het is niet de bedoeling van deze scriptie om een conclusie weer te geven van
wat Benjamin al dan niet is. Ik heb enkel willen aantonen hoe het werk van
Benjamin in elkaar steekt. Ik heb ook willen aangeven dat zijn manier van
werken voor heel veel discussie zorgt. Dit maakt het juist zo interessant.32
31 Hannah Arendt is een Joods-Duitse-Amerikaanse filosofe die zich bezig hield met politieke
vraagstukken. Ze dacht vooral na over vragen in verband met totalitaire regimes. 32 De Weerd, H., Heynen, H. o.c. p. 124-129
25
5. Socioculturele ontwikkelingen in de 19de eeuw
Benjamin leefde en werkte tijdens de overgang van de negentiende naar de
twintigste eeuw. Dit was een periode die gekenmerkt werd door grote
veranderingen. Er vonden omwentelingen plaats op verschillende gebieden.
Het was zowel op sociaal, economisch, cultureel, als politiek vlak een woelige
periode.
Om de geschiedenisvisie en de rol die mode daarin speelt volgens Benjamin
te begrijpen moet de vernieuwde maatschappij van de negentiende eeuw
uitgelegd worden. Zoals later in deze scriptie duidelijk zal worden wenst
Benjamin namelijk een nieuwe geschiedenistheorie te ontwikkelingen omdat
hij de noodzaak voelt om een antwoord te bieden op de nieuwe realiteit.33
Benjamin beschrijft deze ‘nieuwe tijd’ in een onderdeel van het Passagen-
Werk: ‘Paris die Hauptstadt des 19. Jahrhunderts’ of in het Nederlands
‘Parijs, hoofdstad van de negentiende eeuw.’
5.1 Parijs als symbool voor een vernieuwde werkelijkheid
Benjamin gaat zijn aandacht richten op het Parijs van Baudelaire34
(1821-
1867) waar het kapitalisme volop was ingetreden. Het was dit Parijs dat voor
Benjamin het decor vormde waarin de bourgeoisie tot vervoering gebracht
werd. De roes die Parijs met zich meebracht was voor Benjamin het
duidelijkste voorbeeld van hoe de nieuwe tijd betoverend werkte op de
massa.
33 Met deze nieuwe realiteit worden de moderniteit, het kapitalisme, de technologische vernieuwingen
en het het gevaar van het fascisme bedoeld. 34 De invloed die Baudelaire gehad heeft op Benjamin komt in dit werk nog uitvoerig aan bod.
26
5.2 Waarom is Parijs de hoofdstad van de nieuwe werkelijkheid?
Wanneer we stellen dat het negentiende-eeuwse Parijs beschouwd kan
worden als het symbool van vooruitgang en ontwikkeling in deze eeuw moet
verduidelijkt worden waarom dit zo is. Vandaar de vraag: ‘Waarom ziet
Benjamin Parijs als de hoofdstad van de nieuwe werkelijkheid, als het
symbool van de moderniteit?’ Het antwoord vindt u in de onderstaande
pagina’s.
5.2.1 De passages als symbool voor de moderniteit
Er werd reeds gezegd dat Benjamin de veelvuldigheid van veelal
onafgewerkte teksten die een onsamenhangend geheel vormden het
Passagen-Werk noemde. De keuze voor deze naam is niet zomaar gekozen.
‘Passagen’ is een heel belangrijke term in het werk van Benjamin. De
Passagen vormen dan ook een centraal thema in het Passagen-Werk van
Benjamin. Die passagen in Parijs zijn volgens Benjamin een voorbeeld van
vooruitgang en de nieuwe moderniteit.35
5.2.1.1 Passages als ijzerconstructies
Passages zijn de eerste toepassingen van ijzerconstructies. Het grootste deel
van die passages is opgebouwd tussen 1820 en 1840, in de piekperiode van
het denken van Benjamin. We kunnen zeggen dat er drie grote redenen zijn
waarom de constructie ervan mogelijk was.
35 Boomkens, R., van der Brug, I., Geldof, K, van Gerwen, W., Groeneweg, T., Heynen, H. Koopman, P.,
Laermans, R. van Nieuwstadt, M.,(1999), Benjamin journaal 2, Groningen, Historische uitgeverij,
pagina 6
27
Ten eerste was er de bloei van de textielindustrie. Daardoor ontstaan
modewinkels. Het zijn die winkels die niet gaan inkopen als er een vraag is
van een klant, maar die constant een grote hoeveelheid goederen in voorraad
hebben. Zij zijn als het ware de voorlopers van de warenhuizen.
Het is in de passages dat de modewinkels zich gingen vestigen. De passages
zijn de centra voor de handel in luxe artikelen. De passages zelf zijn ook heel
luxueus. Ze zijn met glas overdekt, ze bestaan uit marmeren pilaren en er is
gasverlichting. Rond de passages gaan zich dan ook steeds meer winkels
vestigen waardoor als het ware kleine stadjes ontstaan.36
5.2.1.2 Passages als Phalanstère
De tweede reden waarom de passages ontstaan zijn is de opkomst van de
metaalindustrie. Steeds meer architecten zagen de functionaliteit van ijzer
in, en gingen het dan ook als bouwmateriaal gebruiken. Het principe van
constructie gaat steeds meer op de voorgrond treden qua architectuur. De
eerste ingenieurs gaan zich vestigen. Het nieuwe materiaal ijzer wordt
gebruikt voor alle bouwwerken waar er passages of doorgangen moeten
zijn.37
In het Parijs van de negentiende eeuw komen zo steeds meer en meer
arcades38. Er ontstaat als het ware een arcadenstad, wat Benjamin als
‘phalanstère’ aanduidt. Die idee van de phalanstère komt van de Franse
sociaal utopist Fourier (1772-1837).39
Een phalanstère kun je beschouwen
als een volkspaleis dat bestaat uit drie verdiepingen en dat met grote
architectonische zorg gebouwd werd.
37 Van Heemst, J., Van der Burg, I.,(1992) Kleine filosofie van het flaneren, passages, Parijs,
Baudelaire, Amsterdam, Sua, pagina 14 38 Vandaar dat het Passagen-Werk in in het engels de titel Arcades Project kreeg. 39 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 14
28
In het phalanstère bevindt zich een groot middenvlak met een
middengebouw. In dit gebouw was ruimte voor eetzalen, studiezalen, een
bibliotheek, etc.
Er waren heel veel kamertjes voor individueel gebruik maar ook een heel
aantal gemeenschappelijke plaatsen. In de gemeenschappelijke plaatsen
werd men ingedeeld per leeftijdsgroep. Het was de bedoeling dat er zo weinig
mogelijk groepen door elkaar liepen.40
Benjamin gaat zich keren tegen dit idee van Fourrier. Hij zet zich af tegen
een leven zoals zich dat in de phalanstère zou afspelen. Een leven dat zich
dus niet rond het huis afspeelt maar in grote zalen. Mensen zouden er alleen
in leeftijdsgroepen samenkomen wanneer dit op voorhand geregeld werd door
makelaars. Op die manier wil Fourrier een sociëtaire staat.
Fourrier gaat de passages met oorspronkelijk als commerciële doeleinden
anders gebruiken. Hij richt de passages in als woonhuizen. Op een dergelijke
manier wordt de massa niet alleen bepaald door de nieuwe moderniteit en
het kapitalisme in de stad, maar ook nog eens in zijn eigen woonplaats en
gezin. De phalanstère wordt een passagestad.
Dit stadsbeeld van Fourrier was voor vele Parijzenaren tot in de tweede helft
van de negentiende eeuw een heel aantrekkelijk beeld. Het was als het ware
een droom. Een dergelijke passagestad kreeg een fantasmagorisch41
karakter. Het individu gaat op in de roes van de massa maar vergeet daarbij
zichzelf. De individuele ontplooiing wordt gestopt door het drogbeeld van de
stad42
.
40 http://www.digischool.nl/ckv2/ckv3/utopia/fourier/sociaalutopisten.htm 41 In hoofdstuk negen wordt duidelijk dat fantasmagorie een centraal begrip is in de visie van
Benjamin. Hij gebruikt het begrijp om het vals gevoel van geluk aan te duiden van de stadsmens te
midden van de vooruitgang en het kapitalisme. 42 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 16
29
5.2.1.3 Wereldtentoonstellingen als massavermaak
Een ander verschijnsel in Parijs dat voor Benjamin duidelijk weergeeft
waarom die stad het symbool van de moderniteit is, is het fenomeen van de
wereldtentoonstellingen.
Hippolyte Taine (1828-1893), een Franse filosoof en historicus43
zegt in 1855
dat:
‘De wereldtentoonstellingen de pelgrimsoorden zijn van de waar als
fetisj (…) Europa is in beweging gekomen om koopwaar te zien.’44
De wereldtentoonstellingen zijn gegroeid uit de nationale
industrietentoonstellingen die als doel hadden de massa te vermaken. De
eerste ervan vond plaats in 1798 op het Champs de Mars.
Het zijn ook de arbeiders die de eerste klanten zullen zijn.
5.2.1.3.1 Benjamin volgt Marx: verlies van de waarde ‘an sich’
Benjamin ziet de wereldtentoonstellingen als een middel dat gebruikt wordt
om goederen en waren te verhandelen. De producten hebben enkel nog een
ruilwaarde.
Hierin bemerken we dus duidelijk de invloed van Marx op Benjamin. In
onderdeel drie werd beschreven hoe ook volgens Marx goederen geen waarde
op zich meer hebben, maar enkel nog van belang zijn omdat ze geruild
kunnen worden. Het inruilen van de goederen is dan ook geen enkel
probleem voor de consument. Waarom zou er getreurd worden om het verlies
van goederen als ze toch geen waarde ‘an sich’ meer hebben.
43 Craig, E. (1998), Routledge Encyclopedia of philosophy, Volume9, London and New York, Routledge,
pagina 258-259 44 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 17
30
Waren worden niet meer aangekocht omdat ze handig of bruikbaar zijn,
maar omdat ze zelf een waarde bezitten. Benjamin meent dat het zo erg
wordt dat het aankopen van de goederen door de massa en door de arbeider
ertoe leidt dat die massa zichzelf gaat identificeren met de producten.
Denken we bijvoorbeeld maar aan de bordjes die soms bij de
uitstalkraampjes staan met daarop de tekst: ’verboden de goederen aan te
raken’.
Deze tekst wijst er toch duidelijk op dat de producten niet meer dienen om
gebruikt te worden maar dat ze enkel gezien worden als een bezit met
waarde.45
Mensen willen ze heel even aanraken om te voelen hoe het zou zijn
om die waren te bezitten.
De massa gaat ook steeds meer dromen van meer bezit van waren. Opnieuw
zien we een gelijkenis met de visie van Marx. Er wordt gedroomd van bezit
van waren. Er wordt gestreefd naar bezit van goederen. Wie veel goederen
bezit is een vooraanstaand persoon. Zo leidt de drang naar bezit en het
bevredigen van behoeften tot het ontstaan van verschillende klassen.46
Het onophoudelijke samengaan van mensenstromen en koopwaren is voor
Benjamin het kenmerk bij uitstek van de urbane modernisering waar het
Parijs van de negentiende eeuw model voor stond. Koopwaren en kopers
gaan versmelten tot één geheel. Er is alleen nog sprake van een spectaculaire
ruimte.47
45 Boomkens, R., van der Brug, I., Geldof, K, van Gerwen, W., Groeneweg, T., Heynen, H. Koopman, P.,
Laermans, R. van Nieuwstadt, M, , pagina 7 46 Ibid 47 Laermans, R. (1999) Artikel uit Tijdschrift Streven, jaargang 66, nummer 7, Parijs als zinnebeeld
van de moderniteit, Walter Benjamin flaneert door Parijs, Antwerpen, Koenot, pagina 915
31
5.3 Besluit
De overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw gaat gepaard met
een enorme vooruitgang. Nieuwe materialen ontstaan en koopwaar wordt
steeds belangrijker. Het ongebreidelde kapitalisme doet zijn intrede. In Parijs
uit zich dit door het ontstaan van winkelpassages, wereldtentoonstellingen
en de nationale industrietentoonstellingen. Die zorgen ervoor dat de mens
massaal op zoek gaat naar het bezit van producten. Benjamin spreekt van
een fantasmagorie. Hij bedoelt hiermee dat de massa in een droom leeft. De
mens gaat zich steeds meer laten verstrooien door de vermaakindustrie. De
individuele mens gaat hierbij op in de massa. Hij wordt onderworpen aan de
nieuwe industrie.48
Marx zei dat geschiedenis begint waar arbeid ontstaat doordat de natuur
bewerkt wordt om aan behoeften te voldoen. Benjamin gaat hiermee
akkoord. Door de vernieuwde tijd en door de steeds toenemende
modernisering ontstaat een nieuwe periode die zich onderscheidt van de
eerdere. Het is deze modernisering die Benjamin aanklaagt.
48 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 17
32
6. Benjamins flaneur
We weten nu dat nieuwe materialen, passages en goederen hun intrede
deden in de grote steden. Benjamin beschrijft Parijs als voorbeeld van een
stad die tijdens de eeuwwisseling een symbool wordt van de moderniteit.
We weten ook dat de mens, die als individu opgeslorpt wordt door de massa,
zich beweegt in deze stad. Om nog duidelijker te maken waarom Benjamin
deze moderniteit gaat aanklagen geef ik in deel zes weer hoe Benjamin de
mens temidden de massa in de moderne stad ziet. Benjamin geeft zelf een
naam aan deze nieuwe stadsmens: de flaneur.
In dit onderdeel wordt de aanzet gegeven tot een uiteenzetting van
Benjamins flaneur. Belangrijk is dat dit slechts een aanzet is. De verdere
uiteenzetting van Benjamins flaneur gebeurt in de onderdelen 7.3 en acht.
Het is in deze onderdelen dat de uiteenzetting over Benjamins flaneur zijn
volledigheid bereikt.
Ik heb ervoor gekozen om deze uiteenzetting in verschillende delen te doen.
Deel zes sluit nu eenmaal aan bij de vernieuwde moderniteit. In deel zeven
geef ik dan de invloed weer die Charles Baudelaire gehad heeft op Benjamin.
Ook Baudelaire heeft het namelijk over moderniteit en de flaneur.
6.1 Fantasmagorische zinsbegoocheling
In de jaren dertig van de twintigste eeuw maakt Benjamin een uitgebreide
studie van de flaneur tussen de arcaden of de passages.
De flaneur is voor Benjamin een persoon wiens:
33
‘levenswijze de troosteloosheid van de toekomstige bewoners van onze
metropolen verbergt achter een weldadige zinsbegoocheling’49
Benjamin doelt hiermee op zijn overtuiging dat de droom die de Parijzenaar
heeft in de negentiende eeuw heel dikwijls niet leidt tot ontplooiing van het
individu. Wanneer je als individu zodanig meegaat in de
vernieuwingsgedachte en in de aantrekking van de koopwaar, ga je op in de
massa en dreig je jezelf te vergeten of te verwaarlozen.
Benjamin ziet in de passages een poging om de wandelende en slenterende
mens te verleiden tot de koopwarenindustrie. De voetgangerscultuur wordt
omgevormd tot een economisch uit te buiten fenomeen.
Ik kan begrijpen hoe Benjamin tot deze gedachte komt. Hoeveel mensen
gaan bijvoorbeeld tijdens het weekend eens gezellig ‘wandelen’ in Gent,
Brugge, Antwerpen of een andere stad. De lokroep van de ijzeren
winkelcentra is enorm. Ze vertrekken eigenlijk niet met de bedoeling om iets
te kopen. Het is dus niet zo dat een gezin naar Gent gaat met de specifieke
bedoeling om iets aan te schaffen. Men wil er gewoon een namiddag uit.
Eens in de winkelstraat, in het koopwarencentrum, wordt men al gauw
verleid om toch bepaalde zaken die men eigenlijk niet nodig heeft aan te
schaffen. Men ziet bijvoorbeeld hoe een groep mensen samentroept rond een
kraampje van een marktkramer. Onmiddellijk is men nieuwsgierig en wordt
men aangetrokken door de massa die goedkeurend naar de koopwaar staat
te kijken. Er wordt niet noodzakelijk overgegaan tot consumptie, maar de
verleiding en de lokroep zijn er wel.
De voetgangers die gezellig aan het wandelen zijn worden gelokt door een
openbare ruimte die er dikwijls heel aantrekkelijk uitziet. De ruimte wordt
49 Ibid., pagina 21
34
ingericht met behulp van de nieuwste materialen en technieken zoals
bijvoorbeeld ijzeren passages.
Daar gaan ze zaken kopen zonder ze eigenlijk nodig te hebben.50
Benjamin stelt dat niet enkel de arbeiders zichzelf overgeven aan de markt.
Ook de intelligentsia doet dit. Men denkt gewoon wat rond te kijken in de
winkelgalerijen maar eigenlijk geeft men er zich ook aan over. Men moet de
koopwaar aanschouwen, wat niet wil zeggen dat de flaneur meteen overgaat
tot aankoop ervan. Hierover later meer.
De flaneur gaat naar de markt om die te verkennen en om eens te kijken wat
er allemaal voorhanden is. Op die manier leert hij de markt kennen. De
flaneur gaat zo ook de massa onderzoeken. En wat blijkt, de individuele
mens gaat op in de massa. In het boek ‘ Kleine filosofie van het flaneren’
wordt het zo gezegd:
‘Het individu, dat zo in zijn meervoudigheid wordt voorgesteld als steeds
dezelfde, getuigt van de angst van de stedeling dat hij zelfs met zijn meeste
excentrieke eigenaardigheden de magische cirkel van het type niet mee kan
doorbreken.’51
De nieuwe moderniteit heeft iedereen in zijn greep. Elk individu ondergaat
dit. Het is moeilijk om je als individu nog te ontplooien. Je gaat op in de
massa zonder dat je het beseft.
6.2 Vervreemding van de koopwaar
Benjamin verwijst met zijn beeld van de flaneur naar de theorie van Marx die
reeds beschreven werd in onderdeel drie van dit werk. De mens vervreemdt 50 Ravagedigitaal.org , (2002), De ontregelende wandelaar
http://www.ravagedigitaal.org/2001_2002/0204a6.htm 51 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 22
35
van het product van zijn arbeid. In een fabriek staan verschillende mensen
in voor de productie van een waar. Elk individu is verantwoordelijk voor de
afwerking van een klein onderdeel in het geheel. Er worden specialisten
gevormd voor dit kleine onderdeel, maar het geheel gaat aan die specialisten
voorbij.
Doordat dezelfde handeling honderden malen per dag herhaald wordt,
worden robotten gekweekt die vervreemden van andere mensen en van de
omgeving. Zo komen ze in een vorm van isolement terecht. De specialisten
raken verveeld en zoeken verstrooiing. De stad krijgt voor hen een enorme
aantrekking waarvan ze denken dat ze een uitweg kan bieden voor hun
verveling en eenzaamheid. De stad biedt een droombeeld, een fantasmagorie.
Ze geven zich volledig over aan deze droom en aan de lokroep van de stad.
Dit alles vormt echter een fantasmagorie. Het is eigenlijk een vals
droombeeld dat door de arbeider zelf in stand gehouden wordt.
6.3 Besluit
De flaneur is volgens Benjamin een eenzame vervreemde mens die ronddoolt
in de stad en zich ‘vergaapt’ aan het spel van kopen en verkopen. De
arbeider gaat steeds op zoek naar nieuwe prikkels. Hij zorgt ervoor dat de
drang naar het nieuwe in stand gehouden wordt.
De flaneur kan enkel standhouden in de massa. Hij gaat er volledig in op.
Maar die massa is zodanig groot dat iedereen elkaar voorbij loopt. Er
ontstaan geen sociale relaties. De rol van de flaneur blijft beperkt tot
verkennen. Hij blijft een observator.
36
7. Invloed op Benjamin: Charles Baudelaire52
Ik heb ervoor geopteerd om nu een stukje uit te wijden over Charles
Baudelaire (1821-1867). De plaats van dit onderdeel is misschien raar
gekozen, maar ik vind dat het aansluit bij de uiteenzetting over Parijs als de
hoofdstad van de negentiende eeuw.
Baudelaire is een persoon die een grote invloed gehad heeft op het denken
van Walter Benjamin. Dit is ook zeker het geval wat betreft onderwerpen als
schoonheid en mode. In dit onderdeel wordt verklaard wat Baudelaire
verstaat onder schoonheid. Er wordt ook uitgelegd waarom Guys volgens
Baudelaire als een ware kunstenaar gezien kan worden. Verder wordt
aangetoond wat Baudelaire verstaat onder moderniteit. Het gedicht ‘A une
passante’ zal hiervoor als voorbeeld gebruikt worden.
Benjamin is altijd gefascineerd geweest door Baudelaire. Hij hield vele
citaten van Baudelaire bij en schreef er commentaren bij. De interesse in het
werk van Baudelaire eindigde in een werk van Benjamin over Baudelaire:
‘Über einige Motive bei Baudelaire’.
In dit onderdeel worden dan ook gelijkenissen en verschillen tussen
Benjamin en Baudelaire aangetoond wat betreft schoonheid, kunst en de
moderniteit.
52 Baudelaire was een negentiende-eeuwse Franse schilder, schrijver, dichter en kunstcriticus.
37
7.1 Baudelaire over schoonheid: het eeuwige en contextuele
7.1.1 Schoonheid: eeuwigheid en context
Baudelaire is van mening dat schoonheid niet enkel gedefinieerd kan worden
door te verwijzen naar de Klassieke werken. In zijn essay ‘Le peintre de la vie
moderne’ ofwel ‘De schilder van het moderne leven’ geeft hij het voorbeeld van
een museumbezoek om aan te tonen wat schoonheid volgens hem is.
Diegenen die bijvoorbeeld in het Louvre alleen maar de Klassieke werken
bekijken en aan de andere werken geen aandacht schenken, kunnen
onmogelijk zeggen dat ze het museum kennen.
Baudelaire wil hier zeker niet mee zeggen dat het verleden geen waarde
heeft, integendeel. Het verleden is interessant omdat kunstenaars er
schoonheid hebben aan onttrokken. Maar het verleden is ook nuttig omwille
van de historische waarde.
Later in dit werk gaat duidelijk worden dat dit overeenkomt met de visie van
Benjamin wat betreft geschiedenis. Ook hij benadrukt heel erg het
historische belang en de nood om er hedendaagse waarde aan te onttrekken.
Dit is meteen een eerste raakpunt tussen Baudelaire en Benjamin.
In ‘Le peintre de la vie moderne’ poogt Baudelaire een rationele en historische
definitie van schoonheid te geven. Schoonheid is zeker niet iets absoluut en
eenmalig. Schoonheid bestaat voor Baudelaire uit twee essentiële
onderdelen: namelijk een eeuwig en onveranderlijk moment, en een context-
gebonden element.
De eeuwige schoonheid is heel moeilijk uit te drukken in een hoeveelheid. De
contextuele schoonheid kan bepaald worden door mode, door moraal en
hartstocht van het ogenblik.
38
Voor Baudelaire is het contextgebonden onderdeel van schoonheid heel
belangrijk. Hij verwoordt het als volgt:
‘zonder dit tweede element (context), dat zoiets is als het vermakelijke,
prikkelende eetlustopwekkende glazuur van het goddelijke gebak, zou het
eerste onverteerbaar zijn (…)53
Baudelaire meent dus dat geen enkel voorwerp dat schoonheid bezit niet uit
deze twee bovenstaande elementen bestaat. Die tweeledigheid in de kunst
hangt samen met de tweeledigheid van de mens. Het eeuwige element komt
overeen met de ziel van de mens. Het contextuele element staat voor het
lichaam. Dus net zoals lichaam en ziel samen de mens vormen, vormen
eeuwigheid en context de schoonheid.
Deze verweving van eeuwigheid, verleden en heden zullen we zeker ook
terugvinden bij Benjamin. Het teruggrijpen naar het verleden zal voor
Benjamin de manier zijn om als moderne mens het heden en de toekomst
mede te bepalen en zo het verleden te verlossen.
7.1.2 De kunstenaar, man van de wereld, man van de menigte, en kind
In dit onderdeel van het essay ‘Le Peintre de la vie Moderne’ uit 1863 maakt
Baudelaire duidelijk wat hij verstaat onder een kunstenaar. Baudelaire
neemt kunstenaar G54
als typevoorbeeld van een kunstenaar. G, die zelf
anoniem wenste te blijven, zoekt geen aandacht. Hij gaat zijn kunstwerken
niet ondertekenen. Hij is oorspronkelijk en bescheiden.
53 Van Buuren, M. (1992), De schilder van het moderne leven, Charles Baudelaire,Amsterdam,
uitgeverij voetnoot Amsterdam,pagina 7-10 54 Deze schilder van het moderne leven is Constantin Guys. Hij is een aquarellist en illustrator voor
Britse en Franse kranten. Baudelaire duidt hem in zijn teksten dikwijls aan met M. G. (Monsieur
Guys).
39
Zoals de tussentitel al doet blijken is een kunstenaar een man van de wereld,
van de menigte en een kind.
7.1.2.1 Verdwalen in de massa
Ten eerste houdt G. hartstochtelijk van de menigte en het incognito. Dit is
een gedachte die we terugvinden bij Benjamin wanneer die het heeft over de
flaneur die rondslentert in de stad en zich laat opnemen door de massa.55 56
Om dit uit te leggen verwijst Baudelaire naar een gedicht van de
negentiende-eeuwse Amerikaanse schrijver en dichter Edgar Allen Poe
(1809-1849): ‘The man of the crowd’, ofwel ‘De man van de menigte’.
57
Het verhaal gaat als volgt. Er zit een man in een café vlak achter het raam.
Van daaruit heeft hij zicht op de wereld. De man is een herstellende patiënt.
Hij kijkt verlust naar de menigte op straat. Omdat hij herstellend is en net
aan de dood ontsnapt is, geniet de man met volle teugen van alle indrukken
en bewegingen die hij op straat ziet.
Hij probeert zich alles ter herinneren zodat de impressies niet verloren gaan.
Hij ziet plots een gezicht in de menigte dat hij fascinerend vindt. De man
stort zich in de menigte en gaat op zoek naar het onbekend vluchtig
waargenomen gezicht dat hem in een oogwenk heel erg aantrok. Hij is zo
nieuwsgierig naar dat gezicht dat hij een hartstocht ervaart die hem er toe
dwingt zich in de massa te begeven. Het zijn de indrukken die belangrijk
zijn.58
55 Zie onderdeel 6 van dit werk 56 Merriman, C.D. (2006), Biography of Edgar Allen Poe, Jalic inc,
http://www.online-literature.com/poe/ 57 Edgar Allen Poe is een Amerikaanse dichter, criticus en schrijver van kortverhalen. 58 Van Buuren, M., pagina 10-11
40
7.1.2.1.1 Benjamin en Baudelaire: een verschil in verdwalen
We bemerken opnieuw een gelijkenis tussen Benjamin en Baudelaire.
Baudelaire stelt mooi dat ‘zoals lucht is voor een vogel, en water voor een vis,
zo is de menigte voor de mens’.
Baudelaire stelt dus zoals Benjamin dat de mens zich steeds meer gaat
begeven in de massa. Het individu wordt minder belangrijk. Baudelaire
meent ook dat de mens de massa nodig heeft om te functioneren en om
gelukkig te zijn.
Ook Benjamin stelt dat door de toenemende modernisering de mens steeds
meer opgaat in de massa. Maar ik vind het heel belangrijk om te verwijzen
naar een verschil in visie wat betreft de verhouding tussen individu en
massa.
Ik schreef eerder dat de passages met daaronder de winkels als een rode lap
op een stier werken voor het individu. Voor de flaneur van Benjamin is het
ook een groot genot om zich te vestigen in de massa. Het individu meent dat
de menigte kan gezien worden als de plaats waar het individu zijn batterijen
kan opladen
Benjamin is het helemaal niet eens met Baudelaire wanneer die zegt dat
diegenen die zich vervelen in de massa oprecht domkoppen zijn. Benjamin
ziet ook dat het individu zich niet verveelt in de massa. Dit is echter een
fantasmagorie voor Benjamin. Het individu denkt gelukkig te zijn. Hij
beschrijft hoe het individu denkt dat hij de massa nodig heeft om zich te
amuseren en zich niet te vervelen. Maar voor Benjamin is de massa geen
lucht of water zoals Baudelaire het zei.
Waarover zijn Baudelaire en Benjamin het dan wel eens wat betreft dit
onderwerp? Wel, ze zijn het eens dat de mens opgaat in de massa59
59 Enkel de invulling is dus verschillend
, en ze
41
zeggen beiden dat de mens vluchtige indrukken kan opdoen in de massa die
herinnerd dienen te worden willen ze eeuwig blijven.
7.1.2.2 Man van de hele wereld
Ten tweede is G. zeker ook een man van de wereld. Baudelaire zegt dat hij
niet zozeer met een kunstenaar te maken had, maar wel met een man van de
wereld. Een man van de wereld moet in heel ruime zin gezien worden.
Baudelaire bedoelt met een man van de wereld een man van de hele wereld.
Een man die de hele wereld begrijpt. Hij is dan ook heel nieuwsgierig. Alles
wil hij weten. Wie het werk van G. wil begrijpen moet dan ook begrijpen dat
nieuwsgierigheid de belangrijkste drijfveer is voor het genie.
7.1.2.3 Het kind in de menigte en de wereld
Ten derde is de G. ook een kind. Zopas werd het verhaal beschreven van de
herstellende patiënt achter het raam. Wel, het herstellen van een ziekte kun
je volgens Baudelaire beschouwen als het terugkeren naar de kindertijd. Net
zoals het kind bezit de herstellende patiënt het vermogen om zich voor heel
veel zaken enorm te interesseren. Nieuwsgierigheid is hier opnieuw het
kernwoord. Wanneer je als kunstenaar een genie wilt zijn moet je proberen
terug te keren naar het kind zijn. Je moet proberen terug te gaan naar de
tijd van de eerste fascinerende indrukken wanneer alles nog nieuw was en
het kind als een soort dronken persoon in de ban was van de impressies.
Tussendoor wil ik verwijzen naar een nieuwe gelijkenis tussen Baudelaire en
Benjamin. Wanneer Baudelaire stelt dat je dient terug te gaan naar de eerste
indrukken geeft hij ook het belang aan van het verleden. Benjamin zal dit
verwoorden als het injecteren van het verleden in het heden. Ook voor
42
Benjamin is dus het teruggaan naar de kindertijd, naar het nieuwsgierig zijn
en naar het verleden de basis van zijn denken.
Het zich herinneren van het verleden en van het kind zijn kan zich uiten
door het opmerken van een blik, van een kledingstuk of door een opwaaiende
zoom van een jurk zoals dit hierna aan bod komt in de bespreking van een
gedicht van Baudelaire: ‘A une passante’.60
In het essay geeft Baudelaire een voorbeeld van een combinatie van deze drie
elementen.
Wanneer G. ontwaakt dan ziet hij de zonnestralen binnenkomen door zijn
vensterraam. Onmiddellijk heeft hij spijt omdat hij een deel van de wereld
een tijd heeft moeten missen doordat hij aan het slapen was. Snel gaat hij
zich begeven in de massa en geniet hij met volle teugen van de kleuren en
van de bewegingen. Hij geniet van de handigheid van de bedienden, van de
spelende kinderen, van de mooie vrouwen en van kledingstukken. Hierbij
merkt hij alles op:
‘als de mode61 of de snit van de kleren kleine veranderingen hebben
ondergaan, als strikken en gespen verdrongen zijn door kokares, als het
hoedenlint breder is geworden en de wrong een fractie in de nek is gedaald,
als de ceintuur is verhoogd en de rok verruimd, neem dan maar aan dat zijn
adelaarsoog het al op grote afstand heeft gesignaleerd.’62
Nadat de man alle indrukken opgenomen heeft komt hij thuis en denkt hij
na over alles wat hij gezien heeft. Hij herinnert het zich.
In het onderdeel over de geschiedenisstellingen van Benjamin zullen we
beschrijven hoe dit herinneren ook bij Benjamin een belangrijke rol gaat 60 Dit is een gedicht uit de gedichtenbundel ‘Les fleurs du Mal’ of ‘De bloemen van het kwaad’.
Baudelaire begon aan deze bundel in 1843. De eerste uitgave dateert uit 1857. 61 Bemerk hoe Baudelaire ook mode vermeldt 62 Van Buuren, o.c., pagina 24
43
spelen. Opnieuw zullen we de wisselwerking tussen Baudelaire en Benjamin
bemerken.
7.2 Baudelaire over moderniteit
Hierboven werd beschreven dat G. voortdurend op pad is. Je kunt nu
natuurlijk de vraag stellen naar waar hij onderweg is. Baudelaire stelt dat G.
onderweg is naar de moderniteit. Het zal dus nodig zijn om te omschrijven
wat Baudelaire verstaat onder moderniteit. De gelijkenis met Benjamin is
niet veraf.
Moderniteit is het eeuwige puren uit het vergankelijke. Denken we
bijvoorbeeld maar aan de vele moderne kunstenaars die personages in een
historisch kader schetsen of hen in een historische klederdracht steken. Of
denken we maar aan de wisselwerking tussen de Antieke werken in het
Louvre en de hedendaagse Antwerpse kunstenaar Jan Fabre.63
Baudelaire verstaat onder moderniteit het vergankelijke, het vluchtige en het
toevallige. Hiermee beoogt hij de ene helft van kunst die hierboven al
beschreven werd, namelijk het contextuele.
Het is van groot belang dat er voldoende aandacht geschonken wordt aan het
vluchtige element dat heel vaak en snel van gedaante veranderd. Het mag
nooit opzij geschoven of weggelaten worden. Wanneer het weggelaten wordt
kan er niet meer gesproken worden over schoonheid.
Dit komt inderdaad overeen met de visie van Baudelaire op schoonheid.
Geen schoonheid zonder één van de twee onderdelen.
63 Fabre stelt tentoon in het Louvre te Parijs van 11 april tot 7 juli : ‘Engel van de metamorfose’.
44
Het is goed mogelijk dat een Klassiek werk een waardigheid heeft maar
zonder er het hedendaagse leven, het momentane, de indruk eraan toe te
voegen is er geen schoonheid.
De moderne kunstenaar die zich gaat verdiepen en scholen in het Klassieke
werk mag dit zeker doen. Maar hij mag er niet in verdwalen en het
hedendaagse negeren. Als je er namelijk te diep in duikt verlies je de
herinnering van het heden. Je moet op zoek gaan naar impressies en die
herinneren. Het is net dit dat van G. een echt genie maakt.
Wanneer ik het later in dit werk zal hebben over de geschiedenisvisie van
Benjamin zul je merken dat beiden het over het algemeen eens zijn, maar dat
er toch verschilpunten zijn.
Baudelaire benadrukt namelijk het feit dat het heden zeker niet genegeerd
mag worden, Benjamin vreest eerder dat het verleden vergeten blijft.64
7.3 Baudelaire’s ‘A une passante’ ter verduidelijking van
Benjamins flaneur
In onderdeel zes van deze scriptie werd reeds een aanzet gegeven om uiteen
te zetten wat Walter Benjamin wil aantonen met zijn flaneur.
Om dit te verduidelijken wens ik zeker te verwijzen naar een gedicht van
Baudelaire; ‘A une passante’. Dit gedicht is een onderdeel van zijn
gedichtenbundel ‘Les fleurs du Mal’ uit 1857. Benjamin zijn idee van de
flaneur is heel sterk beïnvloed door dit gedicht en de visie van Baudelaire op
de flaneur.
Belangrijk om weten is dat de flaneur van Baudelaire gesitueerd dient te
worden aan het begin van de industrialisatie. De flaneur is voor Baudelaire
een specialist van het nietsdoen. Hieraan ontleent hij ook zijn
64 Van Buuren, o.c., pagina 10-24
45
persoonlijkheid. De flaneur van Benjamin is hierop gebaseerd maar zijn
flaneur dient gesitueerd te worden in een verder gevorderde fase van de
steeds uitdijende industrialisatie.65
‘A une passante’
“La rue assourdisante autour de moi hurlait.
Longue, mince, en grand deuil, douleur majustueuse,
Une femme passa, d’une main fastueuse
Soulevant, balançant le feston et l’ourlet;
Agile et noble, avec sa jambe de statue.
Moi, je buvais, crispé comme un extravagant,
Dans son oeil, ciel livide où germe l’ouragan,
Le douceur qui fascine et le plaisir qui tue.
Un éclair… puis la nuit!- Fugitive beauté.
Don’t le regard m’a fait doudainement renaîtré,
Ne te verrai-je plus que dans l’éternité?
Ailleurs, bien loin d’ici! Trop tard! Jamais peut-être!
Car j’ignore où tu fuis, tu ne sais où je vais,
O toi que j’eusse aimée, ô toi qui le savais!
‘A une passante’
“De straat kreet om mij heen haar oorverdovend leven.
Een vrouw, lang, slank, in haar rouwkleed, triest als een vorstin,
65 Van Heemst, J., Van der Burg, o.c., pagina 54
46
Schreed voor mij langs: vol van luister was de hand, waarin,
Festoen en rokzoom deinden in balans, geheven;
Als beeldsnijwerk de benen, adellijk en vlot.
Ik dronk, als een uitzinnige die krampen kwellen,
Uit ogen, bleek als lucht waarin orkanen zwellen,
Naast tederheid die kluistert dodelijk genot.
Een weerlicht … Dan de nacht! – O pracht die mij ontglijdt
Die met haar aanblik maakte dat ik werd herboren,
Zal ik je nimmer weerzien eer de eeuwigheid?
Niet hier, ver weg van hier! Te laat! Nooit meer misschien!
Want jouw weg ken ik niet en jij volgt niet mijn sporen,
Jij, die ik minnen zou, o jij, die het GEZIEN!”66 67
A une Passante is een sonnet uit Baudelaires ‘Tableaux Parisiens’. Het is
voor Benjamin een grote inspiratiebron geweest. Later in dit werk vinden we
de volgende woorden van Benjamin terug:
‘De sluier der melancholie verhoogt slechts de treffende schoonheid van het
vergankelijke ogenblik, en de vluchtigheid en breekbaarheid daarvan.’68
In de massa gaat de dichter op zoek naar de liefde. Hij bemerkt in de massa
een vrouw en het is liefde, niet op het eerste gezicht, maar liefde op het
laatste gezicht. Het ‘nooit meer’ vormt het hoogtepunt van de ontmoeting. De
dichter denkt dat hij de liefde gevonden heeft maar die liefde en pracht
66 Van Buuren, M., o.c., pagina 48-49 67Baudelaire, C., vertaald door Hoosemans P., (2004), De bloemen van het kwaad, Les fleurs du Mal,
Groningen, Historische Uitgeverij, pagina 130 68 Vinken, B., (2006), De macht van de mode, De eeuwigheid-een ruche aan een jurk, Arnhem, Terra,
Arnhem, artEZPress, pagina 29
47
ontglippen hem. Op het moment dat de dichter weet dat het niet echt meer
kan ontstaat de echte hartstocht. Het sociale contact van de flaneur is niet
bestaande. Het dwangmatige verlangen van een eenzame persoon resulteert
in een shock, in een verliefdheid die onbereikbaar is.
De man loopt in een massa. In een oogopslag ziet hij een mooie vrouw. Hij is
enorm aangetrokken door het opwaaien van de zomen van de rok. De vrouw
is een heldin. Ze is echter niet gekleed in een bruidsjurk maar in een zwart
rouwkleed. Dit symboliseert het voorbijgaande tegenover de eeuwigheid.
Vandaar ‘ un éclair, puis la nuit’.
Het aanschouwen van de benen en van de schoonheid van die vrouw is een
shock. Het is een vluchtig moment waardoor de man beseft dat hij echt
bestaat. Het is een moment waarop nagedacht wordt over het eigen zijn en
waardoor het eigen bestaan als nietig ervaren wordt. Het is een kortstondige
herkenning van schoonheid. Vandaar ‘fugitive beauté, don’t le regard m’a fait
soudainement renaître.
Op het moment dat de vrouw verdwenen en niet meer bereikbaar is, blijft
alleen maar de herinnering. Het is geschiedenis die dankzij het herinneren
opnieuw naar boven gehaald kan worden. Ik kan me voorstellen dat een
nieuwe opwaaiende rok voor die man steeds geassocieerd zal worden met de
eerste opwaaiende zomen.
Centraal staat dus het zich herinneren van en het zoeken naar schoonheid.
In de moderne grijze en vluchtige wereld poogt de man op zoek te gaan naar
het schone. Die vindt hij in de rok en in de mode.
Dit gedicht vat goed samen wat Benjamin beoogt met zijn flaneur. De flaneur
is een gedoemde te midden van de menigte. Hij deelt hiermee het lot van de
waar. Het zich anoniem begeven in de menigte vervult hem van geluk. Hij
gaat zich overgeven aan de drang van de waar en belandt in een roes
temidden van een stroom klanten. Dit is echter een kortstondig geluk. Echte
48
langdurende oprechte intermenselijke sociale contacten zijn hem vreemd.
Vandaar dat Benjamin spreekt van een fantasmagorie.69
Dit doet me denken aan een soort Tantaluskwelling. Steeds wordt het geluk
voor ogen gezien maar dit is slechts voor een kortstondige periode. De roes is
slechts een moment. Echt geluk en een oplossing worden niet gevonden. Dit
is uiteraard logisch als je weet dat het contact van de flaneur beperkt is.
7.4 Besluit
Er kan geen twijfel over bestaan dat Charles Baudelaire een grote invloed
gehad heeft op Walter Benjamin.
We hebben beschreven hoe Baudelaire in zijn werk ‘Le peintre de la vie
moderne’ meent dat zowel aandacht geschonken moet worden aan Antieke
kunst als aan moderne kunst. Net als Benjamin schenkt hij dus de nodige
aandacht aan het verleden. Kunstenaars onttrekken namelijk schoonheid uit
Antieke werken om die schoonheid daarna in moderne werken te
incorporeren. Wanneer we het in deel negen zullen hebben over de
geschiedenisvisie van Benjamin zal de gelijkenis duidelijk worden. Ook
Benjamin zal namelijk de nadruk leggen op het injecteren van het verleden
in het heden. We zullen wel merken dat hij een ander doel voor ogen heeft,
met name messianisme en verlossing.
Net als de flaneur van Benjamin houdt de kunstenaar en de mens in het
algemeen ervan om zich te begeven in de massa. Beide auteurs zijn het er
ook over eens dat de mens zich graag begeeft in die massa.
69 Vinken, B., o.c., pagina 28-30
49
Toch is er een verschil qua visie. Baudelaire ziet die massa niet als iets
negatief. Integendeel, hij beschrijft in ‘Le peintre de la vie moderne’ dat een
ware kunstenaar zich in de massa dient te begeven en zich niet kan vervelen.
Benjamin ziet het zich begeven in de massa niet als inspiratiebron voor de
flaneur. Het zich begeven in de massa is voor Benjamin eerder een verdwalen
in de massa. Een verdwalen waardoor de individualiteit van de mens
verloren dreigt te gaan. De mens denkt dat hij gelukkig is in die massa en
dat hij die massa nodig heeft om te functioneren, maar niets is minder waar.
Dit is volgens Benjamin namelijk een vals geconstrueerd beeld, een
fantasmagorie.
In zijn uiteenzetting over de ware kunstenaar zegt Baudelaire ook dat G. voor
hem de verpersoonlijking van de ware kunstenaar is. Opnieuw zal, wanneer
de geschiedenisvisie van Benjamin beschreven wordt in deel negen, de
gelijkenis tussen Baudelaire en Benjamin duidelijk worden.
Net zoals G. teruggaat naar zijn kindertijd en zich zaken gaat herinneren
stelt Benjamin ook dat het de taak is van de geschiedschrijver om de nadruk
te leggen op het zich herinneren, op het her-denken van de geschiedenis om
die zo te verlossen. Hij ijvert hiermee tegen de tendens van de nieuwe tijd om
steeds te streven naar het nieuwe, waarbij het eerdere, en zelfs het heden
verloren dreigt te gaan.
Het gedicht van Baudelaire ‘A une passante’ uit zijn dichtbundel ‘Les fleurs
du mal’ uit 1857 wordt gebruikt om de flaneur van Benjamin te
verduidelijken. Benjamin die Baudelaire bestudeerde in zijn boek
‘Über einige Motive bei Baudelaire’ en hem becommentarieerde haalt dus zijn
inspiratie uit dit gedicht.
De flaneur van Benjamin begeeft zich in de stad en ervaart een schok
wanneer zijn oog valt op een voorbij wandelende vrouw met opwaaiende
zomen van een rok. Dit moment is vluchtig en dient opgeslagen te worden
om het zich daarna te kunnen herinneren, en zo dat moment te blijven
beleven. Wanneer de flaneur opnieuw opwaaiende zomen ziet zal het beeld
50
van verleden geïnjecteerd worden in het heden. Zoals zal blijken na lezing
van onderdeel negen van dit werk is dit een cruciale gedachte van Benjamin.
51
8. De flaneur als symbool voor de kritiek op de moderniteit
In deel zes werd al een aanzet gegeven om de flaneur volgens Benjamin uit te
leggen. We hebben gezien dat de flaneur enorm aangetrokken is tot de
koopwaar die dankzij de nieuwe technologie enorm fraai uitgestald is. Toch
geeft Benjamin een verassende wending aan zijn visie op de flaneur.
8.1 Immuniteit voor het nieuwe
De flaneur was dus geobsedeerd door de koopwaar maar hij gaat niet over
tot de aankoop ervan. Hij blijft een toeschouwer die weliswaar niet immuun
blijft voor mode en trends, maar toch niet tot aankopen overgaat. Het is dit
beeld van de flaneur dat Benjamin voor ogen heeft. In een wereld die
gekenmerkt wordt door haast en spoed en door een obsessie voor status blijft
de flaneur onverschillig.
Met zijn onderzoek naar de flaneur en de passages in de jaren dertig van de
twintigste eeuw beschrijft Benjamin dus dat de passages een poging waren
om de cultuur van het wandelen door de stad om te vormen tot een
economisch uit te buiten fenomeen. De nieuwe technologische
mogelijkheden zorgen voor een visueel aantrekkelijke openbare ruimte die de
mens, en vooral de arbeider, ertoe moest verleiden om koopwaar te bezitten.
De flaneur van Benjamin is net zoals iedereen enorm aangetrokken door het
surplus aan goederen die lagen te pronken in de etalages. Hij begeeft zich in
de massa tussen de passages. Maar heel belangrijk is dat de flaneur van
Benjamin niet ingaat op deze lokroep. De flaneur heeft geen behoefte om tot
aanschaf van koopwaar over te gaan. Hij geeft zich niet over aan trends en
mode.
We kunnen de visie van Benjamin wat betreft de flaneur dan ook zeker
beschouwen als een kritiek op de moderniteit. Het is een kritiek op de voort-
52
schrijdende moderniteit die de mens in beslag neemt en zijn bestaan mee
gaat bepalen. De flaneur van Benjamin is de mens die Benjamin als ideaal
voor ogen heeft in de vernieuwde samenleving.
Zijn Passagen-Werk en zijn visie van de flaneur geeft dan ook een impressie
van een geschiedenis die volgens Benjamin vals en fantasmagorisch
geconstrueerd is.70
8.1.2 Kritiek op Benjamin
Door het vernieuwde tijdsbeeld gaat de flaneur zich begeven in de massa.
Het individu wordt enorm aangetrokken door een overvloed aan goederen in
de enorme passages.
Is het nu niet te eenvoudig om er idealiter vanuit te gaan dat Benjamins
visie van de flaneur mogelijk is in de moderniteit?
Benjamin stelt dat zijn flaneur niet overgaat tot aankopen. Akkoord, het is
een positief beeld dat Benjamin wil scheppen. Het zou inderdaad
lovenswaardig zijn dat het individu een individu temidden de massa blijft.
Dat het zich niet laat verleiden tot aankoop. Dat het zich niet liet vatten door
de fantasmagorie.
Maar hoe wil Benjamin dit verklaren? Hoe komt het dat zijn flaneur niet
aankoopt? Een echte reden geeft hij hier niet voor. Hij vermeldt gewoon dat
zijn flaneur zich niet laat verleiden.
70 Boomkens, R., van der Brug, I., Geldof, K, van Gerwen, W., Groeneweg, T., Heynen, H. Koopman, P.,
Laermans, R. van Nieuwstadt, M, pagina 8
53
8.2 Kritisch dialectische beelden moeten vals geconstrueerde
geschiedenis doorbreken
Met zijn uiteenzetting over de flaneur levert Benjamin een kritiek op de
moderniteit waarin alles heel snel verloopt, waarin de warenindustrie
prominent aanwezig is en waarin het individu van de mens verwaarloosd
wordt. Als alternatief biedt Benjamin de idee van de flaneur die observeert en
ook de lokroep ervaart maar niet tot aankopen overgaat.
Het Passagen-Werk geeft dan ook, ondanks de veelvuldigheid aan citaten,
goed weer hoe de nieuwe ‘moderne’ tijd er uit zag.
Ik voeg dit onderdeel erbij omdat het nog eens aanduidt hoe Benjamin zich
niet gaat overgeven aan eindeloze beschrijvingen, maar eerder beelden gaat
schetsen die goed de leegheid van de moderniteit weergeven. Zo beschrijft hij
het verhaal van de hoer die niet langer gezien kan worden als een persoon
met een eigen identiteit, maar eerder als een waar dat verbruikt en gebruikt
kan worden. De mens als koopwaar dus. Een ander mooi voorbeeld is dat
van de wassenpoppen. Die staan in het Passagen-Werk symbool voor de
onbeweeglijkheid van de geschiedenis. Hij geeft ook een uitvoerige
beschrijving van de burgerlijke interieurs die het burgerlijk subjectivisme
weergeven. Mechanische poppen zijn dan weer symbolisch voor de arbeider
die gebukt gaat onder de industrialisatie.
Voor Benjamin gaan dialectische beelden verder dan louter het symbolische
en het allegorische. Ze moeten een inzicht bieden in hoe de vooruitgang er
uitziet en welke rol geschiedenis daarin speelt.
54
8.3 Besluit
Benjamin wil in een tijdperk van vooruitgang, van haast en spoed, en van
een drang naar vooruitgang zijn ideaal beeld van de burger en de arbeider
weergeven.
Zijn flaneur laat zich namelijk niet innemen door de drang naar consumptie.
Hij is als het ware immuun voor het nieuwe. De lokroep van de koopwaar
gaat aan de flaneur voorbij. Hij slentert wel rond in de stad, hij observeert
maar koopt niet aan.
Benjamin wil dus met zijn visie van de flaneur aantonen wat zijn kritiek op
de moderniteit is. Benjamin, die opgroeide in een welvarend milieu en van op
de eerste rij getuige was van de vooruitgang en de moderniteit, voelt dan ook
de noodzaak om tegen deze moderniteit te reageren. De maatschappij nam
namelijk vormen aan die hij niet wist te appreciëren. Hij wil er dan ook tegen
reageren. Het is vanuit deze gedachte dat Benjamin een nieuwe
geschiedenisvisie ontwikkelt. Deze visie wordt heel uitgebreid uitgelegd in
onderdeel negen en vormt de kern van deze scriptie.
55
9. De geschiedenisvisie van Benjamin
In dit onderdeel komen we tot de essentie van deze scriptie, met name de
geschiedenistheorie van Walter Benjamin. Het zal duidelijk worden dat
Benjamin deze geschiedenistheorie ontwikkelde omdat hij de noodzaak
voelde om weerstand te bieden aan de nieuwe tijdsgeest. Om weerwerk te
bieden aan de steeds verdergaande ontwikkelingen op technologisch vlak.
Om het kapitalisme dat zich steeds verder uitbreidde te kunnen plaatsen en
een tegengewicht te bieden. Het is in een dergelijke tijdsgeest dat Benjamin
zijn geschiedenistheorie schrijft.
We weten ook dat Benjamin en Baudelaire een invloed op elkaar hebben
uitgeoefend. Het onderwerp geschiedenis werd ook al heel even aangeraakt
tijdens het vergelijken van Baudelaire met Benjamin.
Natuurlijk is het nu nodig dat ik de geschiedenisvisie van Benjamin
uitgebreid uitleg. Ik zal dit doen aan de hand van stellingen die Benjamin
weergegeven heeft. Ik zal elke stelling citeren en deze becommentariëren.
Hierbij blijf ik bij de typische werkwijze van Benjamin, met name citeren en
becommentariëren
Vanaf deel tien wordt dan de tweede probleemstelling aangepakt. Er wordt
aangetoond hoe Benjamin het historisch object mode beschouwt als de
ultieme metafoor van de moderniteit.
Vooraleer we dit doen is het nodig dat beschreven wordt in welke tijdsgeest
Benjamin zijn geschiedenisvisie schreef. Het is de bedoeling om weer te
geven hoe die visie bepaald werd door persoonlijke gebeurtenissen in het
leven van Benjamin, en om aan te duiden dat Benjamin zijn
geschiedenisvisie een hoopvolle visie is die een tegengewicht biedt voor een
niets ontziende tijdsgeest. Het is een visie die leidt tot verlossing.
56
Verder toon ik aan hoe Benjamin mode ziet als het symbool van de nieuwe
moderniteit, en hoe die mode past in zijn reactie daartegen.
Vooraleer ik overga naar de geschiedenisstellingen dien ik te vermelden dat
het leven van Benjamin, en dan vooral de ontgoochelingen, zoals reeds
gesteld in zijn biografie, een belangrijke invloed gehad hebben op zijn
denken.71
9.1 Een geschiedenisvisie bepaalt door drie decepties
In het voorwoord van het boek van Benjamin ‘Kleine filosofie van het
flaneren’, schrijft Jan van Heemst dat Benjamin in zijn leven drie grote
decepties gekend heeft. Deze drie decepties zijn deels een aanleiding tot het
schrijven van een nieuwe geschiedenistheorie. Deze drie decepties zijn
belangrijke gebeurtenissen in het leven van Walter Benjamin die hem
getekend hebben, en zijn manier van leven en denken bepaald hebben.
9.1.1 Getekend door het Nationalisme: een stilzwijgende Benjamin
Ten eerste voelde Benjamin zich in de aanloop naar en de periode tijdens
Wereldoorlog I steeds meer vervreemd van de rest van de maatschappij. Dit
omdat het intellectuele establishment zich wel kon vinden in het
nationalisme. Dit was een houding die hij niet begreep.
Het is noodzakelijk om hier even kritisch te staan tegenover Benjamin. Hij
voelt zich dus vervreemd van de rest van de maatschappij door het
opkomende nationalisme. Hij snapt niet hoe andere intellectuelen niet
kritisch staan tegenover het nationalisme, laat staan het nog verdedigen.
71 Zie supra biografie
57
Hijzelf zal de negatieve gevolgen hiervan aan de lijve ondervinden. Het is een
politieke strekking waar hij het helemaal niet mee eens is. Maar toch geeft
hij zelf weinig of geen kritiek op dit nationalisme, terwijl dit het juist is wat
hij andere intellectuelen verwijt.
Wat van Heemst Benjamin vooral verwijt is dat hij weinig of geen kritiek
geuit heeft. Hij bleef ook in stilzwijgen gehuld.
Later omschrijft Benjamin dit als een innerlijk protest. Wat misschien een te
gemakkelijk excuus is voor het niet reageren van zijn kant. Want hij geeft
kritiek op de intellectuele klasse omdat ze niet opkomen tegen het
nationalisme maar zelf beperkt hij zich ook tot een stilzwijgend protest. Voor
van Heemst is dit een al te makkelijke oplossing achteraf.
Tenslotte wil ik zeker het volgende citaat van Van Heest vermelden:
‘Voortaan zou alles aankomen op een niet- redelijke verwerking van deze
schokkende ervaring als ervaring van moderniteit. De schok had dus een
verhelderend effect; hij zette Benjamin aan om op een inventieve manier de
zin van Vooruitgang en Rede als eigentijdse bezweringsformules te
ontmaskeren.’ 72
Net zoals eerder beschreven zien we een kritiek op de moderniteit. Ik kan me
voorstellen dat Benjamin kritiek heeft op de shock, op de vooruitgang. Hoe
kan een zogezegde vooruitgang echt vooruitgang betekenen wanneer deze
een politieke en ideologische visie als het sociaal-nationalisme voortbrengt?
Hoe kan vooruitgang leiden tot oorlog? Voor Benjamin een reden om kritiek
te uiten op de vooruitgang in zijn geschiedenisstellingen.73
72 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 8 73 Ibid pagina 7-10
58
9.1.2 Onbegrepen in academische kringen
De tweede grote ontgoocheling in het leven van Benjamin vindt plaats in de
periode na Wereldoorlog I, tijdens de Weimarrepubliek.74
Na zijn promotie in 1919 met het proefschrift over ‘Duitse kunsttheorie ten
tijde van de Romantiek’ ofwel ‘Der Begriff der Kunstkritik in der deutschen
Romantik’, poogt Benjamin een verdere academische carrière uit te bouwen.
Zoals reeds beschreven in de biografie valt Benjamins’ droom in 1925 aan
diggelen wanneer zijn ‘habilitationswerk’ geweigerd wordt. Hierdoor kan
Benjamin geen docent worden. Zijn werk werd beschouwd als te onorthodox
en te ondisciplinair om voor wetenschappelijk onderzoek door te gaan.
9.1.3 Opkomst van het Nazisme: idealisme maar geen pacifisme
De derde deceptie is er één die het leven en werk van Benjamin heel hard zal
beïnvloeden. Benjamin zag de opkomst van het Nazisme als een aanval op de
bestaande maatschappijstructuren, maar ook als een persoonlijke aanval
omwille van zijn Jood zijn.75
Benjamin kan er zich absoluut niet mee verzoenen dat de opkomst van het
Nazisme als vanzelfsprekend en onstuitbaar geacht werd. Het Nazisme leek
een logische volgende stap in het verloop van de geschiedenis. Maar het is
juist tegen deze schijnbaar logische gang van zaken dat Benjamin zich gaat
verzetten. Hij gaat dan ook een geschiedenistheorie ontwikkelen die tegen
deze gangbare tendensen ingaat.76
74 Weimarrepubliek is de officieuze benaming voor het Duitse Rijk in de periode van 1918/1919 tot
1933. 75 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c., pagina 8 76 Ibid, pagina 9
59
Zoals reeds gezegd in de biografie staat Benjamin dikwijls alleen qua
standpunten. Dit is ook het geval wat betreft de houding tegenover het
nationaal-socialisme.
Het is voor hem onbegrijpelijk hoe duizenden jongeren konden meegaan in
de hysterie en zich vrijwillig konden aangeven voor legerdienst, om
vervolgens te sterven. Benjamin gaat zich dan ook afvragen waarvoor die
jongeren gestorven zijn. Hij meent dat ze een zinloze dood gestorven zijn
omdat die zogezegde idealen helemaal geen idealen zijn. Benjamin weigert
dan ook zelf de wapens op te nemen.
Toch is het noodzakelijk dat we hier kritisch staan tegenover de
beweegredenen van Benjamin. Het feit dat hij de wapens niet opneemt kan
niet gezien worden als een vorm van pacifisme. Het is niet zo dat hij de
wapens niet gaat opnemen omdat hij tegen elke vorm van geweld is. Neen,
hij doet dit omdat hij ervan overtuigd is dat geen enkel conflict kan leiden tot
een omwenteling die de wereld van het probleem kan verlossen. Hij gaat dus
niet de oorlog op zich verwerpen in de naam van vrede, maar wel omdat de
huidige oorlog voor hem niet radicaal genoeg is. Waarom de oorlog steunen
als deze toch geen verlossing kan bieden?77
Benjamin zijn hoop dat het Communisme weerstand zou kunnen bieden aan
het Nazisme wordt al gauw aan diggelen geslagen. In augustus 1939
ondertekenen Hitler78 (1889-1945) en Stalin (1879-1953)79
een niet-
aanvalsverdrag. Dit brengt dus een einde aan de hoop van Benjamin dat het
Communisme ter hulp zou komen aan de Duitse arbeidersklasse in hun
strijd tegen het fascisme.
Het allesoverheersende Nazisme was voor Benjamin enorm beklemmend. In
een dergelijke samenleving wenst Benjamin niet te leven. Fysiek ontsnapt
77 Geldof, K ,pagina 145-146 78 Vermeeren, M., (2007), De jeugd van Adolf Hitler, 1889-1907, Soesterberg, Aspect, pagina 19 79 Rubel, M., (2006), Jozef Stalin, een biografie, Roularta Books, Roeselare, pagina 34
60
Benjamin aan het gevaar van het Nazisme. Reeds in de aanloop naar het
Nazisme in 1931, speelt Benjamin al met de zelfmoordgedachte. Wanneer
Hitler effectief in 1933 aan de macht komt vlucht Benjamin uit Duitsland
richting Parijs.
Tijdens zijn eerste maanden in Parijs, waar hij wacht totdat hij Europa kan
ontvluchten, schrijft Benjamin zijn gedachten rond geschiedenis op. Dit
resulteert in achttien stellingen die Benjamin ‘Über den Begriff der
Geschichte’ noemt. Dit was het laatste werk dat Benjamin zal vervolledigen.
In mei 1940 openen de troepen van Hitler hun offensief op het Westers front.
Dit leidt ertoe dat massa’s mensen Parijs gaan verlaten.
In 1940 poogt Benjamin naar de Verenigde Staten te trekken. Hij strandt
echter aan de Spaans-Franse grens. Daar pleegt hij zelfmoord.80
9.2 Geschiedenisvisie van Benjamin in achttien stellingen
Benjamin schrijft zijn geschiedenisvisie neer in zijn werk ‘Über den Begriff
der Geschichte’. Dit werk werd beëindigd in 1940. Het is een centraal werk in
het oeuvre van Walter Benjamin. In het boek ‘De dwerg in de
schaakautomaat’ noemt Lieven de Cauter het de oertekst van Benjamins
messianisme.
Het weergeven van deze achttien stelling is het centrale punt in deze scriptie.
In de inleiding werd al beschreven dat deze scriptie twee hoofddoelstellingen
heeft. De eerste probleemstelling is het uiteenzetten van de geschiedenisvisie
van Benjamin. De tweede probleemstelling is de vraag hoe Benjamin het
historische object mode als ultieme metafoor gaat zien van de moderniteit,
en als een uitstekend middel om zijn geschiedenistheorie te verduidelijken.
80 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c.,pagina 9-10
61
In vorige onderdelen werd aangetoond hoe het persoonlijke leven van
Benjamin met enkele ingrijpende gebeurtenissen en decepties81
zijn visie
mee bepaald hebben. De invloed van Baudelaire op Benjamin werd ook al
verklaard.
In dit onderdeel komen we dus tot de essentie: de geschiedenisstellingen.
9.2.1 Het resultaat van twintig jaar denken
Benjamin heeft de ideeën van dit werk heel lang met zich meegedragen. In
1940 schrijft Benjamin een brief naar de vrouw van Adorno, Gretel Adorno
(1902-1993) waarin hij stelt dat hij zijn gedachten over de
geschiedenisstellingen al twintig jaar lang met zich meedroeg. Een bewijs
daarvan vind je in de openingsbladzijde van het tijdschrift ‘Das Leben der
Studenten’ waarin Benjamin schreef. Dit tijdschrift werd uitgebracht in
1915. Die openingsbladzijde toont aan dat Benjamin de grondgedachten van
de geschiedenisstellingen al een tijdje met zich meedroeg. In die
openingsbladzijde kunnen we het volgende lezen:
‘Er bestaat een opvatting van de geschiedenis die, vertrouwend op de
oneindigheid van de tijd, slechts het tempo van de mensen en de tijdperken
onderscheidt, die snel of langzaam op de baan van de vooruitgang
voortrollen. (…) De elementen van de eindtoestand zijn niet voorhanden als
vormeloze vooruitgangstendens (…) 82
‘Über den Begriff der Geschichte’ is een heel belangrijk werk. Het wordt ook
wel eens de oertekst van het messianisme genoemd.
81 Zie supra onderdeel 1 en onderdeel 9.1 82 de Cauter, L.,(1999), De dwerg in de schaakautomaat, o.c., pagina 290-291
62
Benjamin zijn oertekst van het messianisme zal een kritiek zijn op de steeds
voortschrijdende vooruitgang die niet achterom kijkt. Benjamin was er dus al
op drieëntwintigjarige leeftijd in 1915 mee bezig.83
Omtrent de bronnen van dit messianisme bestaat grote onduidelijkheid. Was
Benjamin uniek in zijn poging om een geschiedenistheorie te schrijven of
heeft hij zich beroepen op verschillende bronnen?
9.2.2 Een ‘hot item’ (Lukács, Rosenzenzweig, Molitors)
Op deze vraag antwoorden we meteen. Eerst moet duidelijk gemaakt worden
dat het schrijven van een geschiedenistheorie een ‘hot item’ was.
Verschillende auteurs waren er op een vrijwel gelijktijdig moment mee bezig.
Een voorbeeld van een dergelijke auteur is de Hongaarse marxistische
filosoof en literatuurcriticus Georg Lukács (1885-1971). In 1916 schreef hij
het werk ‘Theorie der Roman’.84 Een andere auteur die met dit onderwerp
bezig was de Joods-Duitse filosoof en theoloog Franz Rosenzweig (1886-
1929). Hij schreef het werk ‘Stern der Erlösung’ in 1921.85 Als derde
voorbeeld kunnen we de Duitse schrijver en filosoof Franz Joseph Molitors
geven met zijn werk ‘Philosphie der Geschichte oder über die Tradition’ uit
1917.86
We bemerken dus dat het wel degelijk zo was dat heel wat auteurs bezig
waren met een geschiedschrijving. De vraag is nu, was Benjamin uniek in
zijn poging tot geschiedschrijving of heeft hij zich beroepen op verschillende
bronnen.
83 Ibid 84 Ten Katen, L., Bremmer, R., Warrink, E.,pagina 326 85 Huisman, D. (1984), Dictionnaire des philosophes, K-Z, Denis Huisman, Paris, Presses universitaires
de France, pagina 2477 86 de Cauter, L. o.c., pagina 292
63
9.2.3 Benjamin geeft de aanzet
Uit het bovenstaande weten we dat Benjamin zijn poging tot een
geschiedschrijving niet uniek is. Getuige daarvan zijn de verschillende
auteurs die met dit thema bezig waren.
Heeft Benjamin dan de bovenstaande auteurs geraadpleegd en hun
materiaal als bron gebruikt? Het antwoord is neen. Er is reeds geschreven
dat Benjamin al in 1915 dacht aan een geschiedenistheorie. Als illustratie
hiervoor werd verwezen naar de voorpagina van ‘Das Leben der Studenten’.
Aangezien Benjamin al in 1915 dacht aan een geschiedenistheorie kan hij de
mosterd onmogelijk gehaald hebben bij Lukács en Rosenzweig omdat hun
werk pas later verscheen. Het is ook geweten dat hij het werk ‘Philosphie der
Geschichte oder über die Tradition’ van Molitors pas in 1917 in zijn bezit
kreeg.
Benjamin die in 1915 drieëntwintig jaar was moet dus zijn
geschiedenistheorie en de messianistische gedachte als het ware uit de lucht
gegrepen hebben. Hij heeft het bijeengesprokkeld uit meerdere bronnen en
citaten. Uit de verschillende bronnen gaat hij een onderdeel belichten dat tot
dan toe onvoldoende belicht was geweest: de geschiedenistheorie en
geschiedfilosofie.87
9.2.4 Besluit: Een kritische Joods-messianistische visie biedt weerwerk
Benjamin behandelde een actueel thema dat in zijn tijd en context gezien
dient te worden. De generatie van Benjamin kreeg namelijk te maken met
het trauma van de Eerste Wereldoorlog. Dit was een kwestie die deze
denkers heel zeker bezighield. Lukács formuleert hierover retrospectief:
87 Ibid, pagina 292-293
64
‘Wie zal ons beschermen tegen de Westerse beschaving?’88
Benjamin beschrijft dit trauma als een sprakeloosheid waarmee de mensen
uit de oorlog terug kwamen.
Er was dus een ervaring van gevaar en van catastrofe. Het is in deze context
dat het schrijven van de geschiedenisstellingen van Benjamin begrepen dient
te worden. Het gelijktijdig ontstaan van geschiedenistheorieën en van het
messianisme toont aan dat Benjamin en andere auteurs dit messianisme
zagen als een inspiratiebron. Benjamin wilde een kritische Joodse filosofie
ontwikkelen die een kritiek was op de gebeurtenissen van de Eerste
Wereldoorlog. Het is een kritiek op de vooruitgang. Het is zeker ook een
poging om met deze geschiedschrijving ervoor te zorgen dat de fundamenten
van de beschaving en de vooruitgang kritisch bekeken zouden worden, opdat
een dergelijke geschiedenis niet meer zou voorvallen.
9.3 Achttien stellingen: één visie
In deze scriptie ga ik de geschiedenisstellingen één voor één weergeven. Ik
citeer de stellingen en voorzie ze van commentaar. Op het einde van alle
stellingen maak ik een samenvattend besluit waarin duidelijk zal worden dat
de intentie van Benjamin om een kritische geschiedenistheorie te schrijven
zeker geslaagd is.
9.3.1 Stelling 1: De automaton en de dwerg: historisch-materialisme en
theologie
‘Zoals bekend, moet er een automaat bestaan hebben die zo was
geconstrueerd dat hij elke zet van een schaakspeler met een tegenzet
88 Ibid, pagina 293
65
beantwoordde, die hem de winst van de partij opleverde. Een pop in Turkse
klederdracht, met een waterpijp in de mond, zat voor het bord, dat op een
ruime tafel lag. Door een systeem van spiegels werd de illusie gewekt dat
deze tafel van alle kanten doorzichtig was. In werkelijkheid zat er een
gebochelde dwerg in, die een meester was van het schaakspel en die de hand
van de pop aan touwtjes stuurde. Bij dit apparaat kan men zich een
tegenhanger voorstellen van in de filosofie. (…) De pop kunnen we voorstellen
als het historisch materialisme. Ze kan het zonder meer tegen om het even
wie opnemen, wanneer ze de theologie in haar dienst neemt die, zoals men
weet, tegenwoordig klein en lelijk is en zich niet zonder meer kan vertonen.’89
In de eerste stelling wil Benjamin zijn punt meteen duidelijk maken door
gebruik te maken van een beeld van een schaakautomaat.
Wanneer je deze stelling bekijkt heb je als lezer de indruk dat het beeld van
de schaakautomaat ontsproten is uit de denkwijze van Benjamin zelf. Niets
is minder waar. Het beeld van de schaakautomaat is afkomstig van Wolfgang
van Kempelen (1734-1804) 90 91
.
Je kunt opnieuw opmerken wat in het werk van Benjamin zo vaak het geval
is. Een echte schrijver kun je hem niet noemen. Hij verzamelt een veelvoud
aan ideeën en nota’s die hij gebruikt of becommentarieert.
De schaakautomaat van Benjamin92
is er één die onoverwinnelijk is. Dit
beeld is realistisch. Denken we bijvoorbeeld maar aan de schaakcomputers
die ontworpen zijn om het op te nemen tegen de beste menselijke schakers
ter wereld. Een voorbeeld van een dergelijke computer is ‘Deep Blue’.
89 De Cauter, L., (2001), Meesterstukken, Lieven de Cauter over Walter Benjamin, Rotterdam,
Lemniscaat,Rotterdam, pagina 88-89 90 Wolfgang Von Kempelen is een baron. Hij presenteerde zijn schaakspelende machine voor de ogen
van Keizerin Maria Theresia.. 91 http://en.wikipedia.org/wiki/Wolfgang_von_Kempelen 92 Lees van Von Kempelen
66
Het verschil bestaat er echter in dat Deep Blue een echte computer is, en dat
de automaton een trucage is.
Waarvoor staat de automaat nu? Voor Benjamin staat de automaat voor het
historisch materialisme. De gebochelde weggestoken dwerg staat voor de
theologie. Net zoals de gebochelde dwerg niet te zien is kan de theologie zich
volgens Benjamin ook niet meer vertonen.
Waarom is de automaton onoverwinnelijk? Wel, de automaat wint juist altijd
en heeft altijd de gepaste tegenzet klaar omdat er sprake is van een
samenwerking tussen de automaat en de gebochelde dwerg. Wanneer we de
vergelijking doortrekken merken we dus dat Benjamin meent dat een
samenwerking tussen het historisch materialisme en de theologie een
onoverwinnelijke combinatie oplevert. Het historisch materialisme moet de
theologie dus in dienst nemen.93
Hij is ervan overtuigd dat een historisch materialisme alleen juist kan zijn
als ze ook theologisch is. We bemerken dat Benjamin de theologie en het
historisch materialisme met elkaar gaat verzoenen.94De geschiedenis is niet
iets dat toevallig verloopt. Het is niet een aaneensmelten van toevallige
gebeurtenissen. Het is ook niet het automatisch vooruitgaan waarop niet
teruggekomen moet worden. Het is niet een logische en wetmatige gang van
zaken95
.
Het is juist van essentieel belang dat het verleden niet vergeten wordt. Als
nakomelingen van de geschiedenis hebben we een ethische en religieuze
plicht om de geschiedenis te waarderen en te gedenken. Centraal in dit her-
denken is het idee van de verlossing of de verrijzenis.
93 De Cauter, L., Meesterstukken , o.c., pagina 88-90 94 De Cauter, L. o.c., pagina 290 95 Hier bemerken we opnieuw een kritiek op het historicisme
67
We moeten de geschiedenis herdenken en herinneren. We mogen ze zeker
niet vergeten.96
De geschiedenis is ook niet ‘de gang van god door de wereld’. Het is daarom
dat Benjamin het beeld van de gebochelde dwerg gebruikt, de dwerg die
symbool staat voor de theologie, kan zich niet vertonen. Wat Benjamin
bedoelt is dat er nood is aan het koppelen van een verlossing of messianisme
aan de visie van her-denken van het verleden. Hij koppelt dus een
theologisch element aan zijn geschiedenisvisie.
Het dilemma ontstaat juist doordat we de geschiedenis niet
kunnen omvormen tot het voorbeeld van hoe het in het heden en de
toekomst zou moeten zijn. De geschiedenis is geen heilsgeschiedenis omdat
ze juist problematisch is. In het verleden zijn er fouten gemaakt, zijn er
verkeerde daden gepleegd en foute keuzes gemaakt, etc. Moet dit dan als
voorbeeld dienen?
97
9.3.2 Stelling 2: De mens is het product van zijn verleden: messianisme en
verlossing
Benjamin citeert in het begin van deze stelling Lotze98
:
‘Tot de opmerkelijkste, eigenaardigheden van het menselijk gemoed
behoort (…) naast zoveel zelfzucht in ieder afzonderlijk, de algemene
afwezigheid van afgunst van elk heden tegenover zijn toekomst.’99
De stelling gaat als volgt verder:
‘Deze bespiegeling brengt ons op het idee dat het beeld van geluk dat wij
koesteren door en door is gekleurd door de tijd waarnaar het verloop van ons 96 Dit herdenken kunnen we ook bekijken als een her-denken. We kunnen de link leggen naar het
gedicht ‘A une Passante’ van Baudelaire. Telkens wanneer de man een opwaaiende jurk zal zien zal hij
het moment her-denken. Op die manier blijft dit moment en wordt het niet vergeten. 97 De Cauter, L., (2001), Meesterstukken, o.c., pagina 88-90 98 Lotze was een negentiende-eeuwse Duitse filosoof en logicus. 99 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 90-91
68
eigen bestaan ons nu eenmaal heeft verbannen. Geluk dat afgunst in ons zou
kunnen opwekken bestaat alleen in de lucht die we hebben ingeademd, met
mensen met wie we hadden kunnen spreken, met vrouwen die zich aan ons
hadden kunnen geven. Met andere woorden, in de voorstelling van het geluk
klinkt onvervreemdbaar die van de verlossing door. Met de voorstelling van
het verleden, die de geschiedschrijving tot haar zaak rekent, is het net zo
gesteld. Het verleden voert een heimelijk index mee, waardoor het op de
verlossing wordt verwezen. Strijkt er dan geen vleugje langs ons van de lucht
die om vroegere geslachten hing? Is er niet in stemmen waaraan we gehoor
schenken een echo van stemmen die nu verstond zijn? Hebben de vrouwen
die we het hof maken geen zusters die zij niet meer hebben gekend? Als dat
zo is, dan bestaat er tussen de geslachten van weleer en het onze een
geheime afspraak.
Dan zijn we op aarde verwacht. Dan is ons, zoals elk geslacht dat ons
voorafging, een zwakke Messiaanse kracht meegegeven, waarop het verleden
een vordering heeft. We kunnen ons daar niet met een goedkope uitvlucht
van afmaken. De historische materialist weet dat.’100
Deze gedachte toont aan dat het bestaan van de mens steeds geworteld is in
ons eigen bestaan. Als mens komen we in contact met andere mensen, met
vrienden, collega’s, familie, etc. Benjamin stelt dus dat het geluk steeds
verbonden is met de idee van een verlossing of een verrijzenis. We kunnen
spreken van een messianisme.
Het geluk van de mens is niet los te koppelen van wat geweest is en van onze
omgang met anderen.
Hetzelfde geldt voor de term ‘verleden’. We ademen nog steeds min of meer in
het heden dezelfde lucht in als diegenen die voor ons kwamen in het
verleden.101
Het heden en het verleden kunnen niet als twee aparte entiteiten
beschouwd worden.
Onze voorstelling van wat geluk is hangt veelal samen met de hedendaagse
maatschappij en met het hedendaagse mensbeeld. Het hangt samen met de 100 Ibid 101 Het lijkt me wel dat we nu door milieuvervuiling wel iets andere lucht inademen.
69
tijd waarin we leven. Deze voorstelling van geluk is volgens Benjamin steeds
verbonden met de idee van verlossing. Wanneer je als mens verlangt naar
geluk, en wie doet dat niet, dan is het ook een verlangen naar verlossing,
naar messianisme.
Wanneer we als mensen gelukkig willen zijn102
Wel, het zijn juist zulke zaken die elk van ons wilt realiseren. We willen ze
bereiken in ons leven. Wanneer iemand drie jaar regentaat studeert dan doet
die persoon dat met een bepaald beeld en doel voor ogen. Die persoon wil
later gelukkig zijn in zijn job. Hij of zij wil leuke collega’s, wil een goede
omgang met de leerlingen, wil creatief zijn, etc. Velen zijn, wanneer dit alles
gerealiseerd wordt, gelukkig.
dan willen we enkele zaken
realiseren. De ene ambieert een carrière in de zakenwereld. Anderen willen
een leuke job waarin ze zich amuseren. Nog andere mensen willen genoeg
geld verdienen zodat ze gelukkig kunnen zijn met hun gezin. Velen zijn
gelukkig wanneer ze gezond zijn.
Ik heb eerder geschreven dat het beeld van geluk ook een beeld van
verlossing is. Hoe hangt dit beeld van geluk nu samen met verlossing? Dit is
een essentieel onderdeel in de geschiedschrijving van Benjamin.
Benjamin vult dit in op een Joodse en mystieke manier. Wanneer de
doelstellingen van de mens gerealiseerd worden dan wordt de verlossing
bereikt. Het moet gezien worden als een herstel van het paradijs.
‘Maar het is ook de taak van het heden om rekening te houden met het
verleden, om er rekening mee te houden. Het verleden houdt namelijk ook
een verlossing in: ‘Het is geen waslijst van gedane zaken, maar een
aanspraak op hoop, geluk en vervulling.’’103
102 Ik wil erbij zeggen dat ik meen dat Benjamin hier wil zeggen dat de mens echt oprecht gelukkig is,
en niet op een fantasmagorische manier die eerder in dit werk beschreven werd. 103 De Cauter, L., Meesterstukken, pagina 91
70
Benjamin bedoelt met deze stelling het volgende. Net zoals wij nu bepaalde
zaken willen realiseren om geluk te kennen hadden mensen vroeger ook
bepaalde doelstellingen voor ogen. In het verleden was er ook sprake van een
aanspraak op hoop, geluk, vervulling en verlossing. Het is nu de taak van
ons om in het heden deze aanspraak te verlossen. We moeten het verleden
gedenken. Bijvoorbeeld het naamloze leed uit het verleden, met als meest
voor de hand liggende voorbeeld Wereldoorlog II, mag niet vergeten worden.
We kunnen pas het roemloze geluk van de toekomst redden doordat we het
verleden verlossen van zijn aanspraak op geluk.
Wanneer we dus een handeling stellen in het heden kan er volgens Benjamin
een moment van herkenbaarheid optreden, ‘in Jetzt der Erkannbarkeit’. Dit
kan je zien als een opflitsende herinnering104. Kennis van het verleden
brengt het heden in een kritieke situatie en kan zo het dromende collectief
wakker schudden. 105
9.3.3 Stelling 3: Niets mag vergeten worden
‘De kroniekschrijver die de gebeurtenissen verhaalt zonder onderscheid te
maken tussen grote en kleine, legt daarmee rekenschap af van de waarheid
dat niets van wat ooit gebeurd is voor de geschiedenis als verloren mag
worden beschouwd. Wel is het zo dat pas aan de verloste mensheid haar
verleden voluit ten deel valt. Dat wil zeggen: pas voor de verloste mensheid is
haar verleden in elk van haar momenten citeerbaar geworden. Elk van haar
geleefde ogenblikken wordt tot een ‘citation à l’ordre’ du jour- welke dag
inderdaad de jongste is.’106
104 Denken we bijvoorbeeld maar aan het her-denken van de opwaaiende zomen van de rok 105 Boomkens, R., van der Brug, I., Geldof, K, van Gerwen, W., Groeneweg, T., Heynen, H. Koopman,
P., Laermans, R. van Nieuwstadt, pagina 10 106 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c. pagina 91-92
71
Benjamin meent dat het zijn opgave als geschiedschrijver is om de
geschiedenis open te houden. Hij wijst er hier op dat niets uit het verleden
vergeten mag worden. Niets van wat ooit gebeurd is mag door de
geschiedschrijver vergeten worden.
We kunnen pas de aanspraken uit het verleden vervullen als we weten en
onderzoeken wat die aanspraken juist zijn. Als we niet weten wat de
doelstellingen van vroeger waren, wat de ambities waren, hoe geluk
nagestreefd werd, hoe kunnen we dan die aanspraken uit het verleden
verlossen?
Als we niet pogen te begrijpen hoe en waarom sommige doelstellingen niet
bereikt werden of hoe het fout liep, hoe kunnen we dan voorkomen dat
opnieuw dezelfde fout gemaakt wordt? Er is een hoge noodzaak om wat
gebeurd is in het verleden een juiste plaats te geven.
Wanneer we in het heden verlossing nastreven moeten we het verleden niet
bekijken als een veraf liggend, onbetekenend en abstract iets. We moeten
juist het verleden voor de geest halen als de jongste dag.
Benjamin roept in deze stelling ook het beeld op van de geschiedenis die
volledig citeerbaar is:
‘het citeren107 van het verleden is altijd aan de orde en de geschiedenis kan
pas werkelijk begrepen worden als ze als een heilige tekst108 wordt
opgevat’.109
Wanneer de geschiedenis geciteerd wordt vormen we een oordeel over die
geschiedenis.110
107 Het is niet toevallig dat Benjamin het woord ‘citeren’ gebruikt. Benjamin zijn werk is namelijk een
kluwen van citaten, opmerkingen en bemerkingen. Benjamin wil aan de hand van die citaten een
geschiedenisvisie weergeven.
108 In de eerste stelling hadden we al beschreven hoe Benjamin met zijn beeld van de automaat en de
dwerg wil aantonen dat er een noodzaak is aan theologie, aan een heilige tekst. 109 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 92 110 Dit citeren is dus de geliefde werkwijze van de ‘commentator’ Benjamin. Doordat hij zaken uit het
verleden uit de vergetelheid haalt en ze gaat citeren, gaat hij terug belang geven aan het verleden.
72
De uiteindelijke bedoeling van Benjamin is het bereiken van een
alomvattende proza. Dit beeld van een alomvattend proza is heel belangrijk.
We hebben gezegd dat het citeren van de geschiedenis samengaat met het
vellen van een oordeel over die geschiedenis. Dit alomvattende proza is het
geheel van dit citeren, het eindpunt van het vellen van oordelen. Dan wordt
de beoogde verlossing bereikt. Het alomvattende proza is het laatste
oordeel.111
9.3.3.1 Kritiek op Benjamin: een utopische maar hoopvolle gedachte?
Het bovenstaande is nogal een utopische gedachte van Benjamin. Het
streven naar een alomvattende proza als laatste oordeel is niet realistisch en
wellicht onbereikbaar. Belangrijk om weten is dat Benjamin maar al te goed
besefte, maar daarom niet toegaf, dat zijn idee van een laatste oordeel en van
een allesomvattende proza niet echt realiseerbaar was. Het is letterlijk
ondenkbaar, het is eerder denkbeeldig dan realiseerbaar.112
Waarom vind ik dit een hoopvolle gedachte? Laat me dit illustreren door het
geven van een voorbeeld. Velen kijken elke dag naar het journaal. Echt
vrolijk word je daar niet van. Het journaal wordt gedomineerd door
reportages over oorlogen, fraude, zinloos geweld, omkoping, etc. Elke dag
opnieuw horen we dezelfde verhalen. Bij velen onder ons treedt dan ook een
vorm van gewenning op. Wie kijkt nu nog op bij het zien van beelden van de
zoveelste bomaanslag in Irak? Wie ligt nog wakker van de beelden van de
duizenden vluchtelingen die in erbarmelijke omstandigheden leven in
Darfour? Enkel wanneer het dicht bij onze leefwereld gebeurt, denken we
maar aan het zinloos geweld veroorzaakt door Hans van Temsche of aan de
zogenaamde mp-3 moord op Joe van Holsbeeck, is er sprake van een
bewustwording van de bevolking. In vele gevallen volgt dan een mars die de
111De Cauter, L. Meesterstukken o.c., pagina 92 112 Ibid
73
hoop uitdrukt van velen dat deze vormen van zinloos geweld zouden
uitblijven. Dit is inderdaad hoopvol, maar laat ons opnieuw eerlijk zijn, ebt
deze hoop niet snel weg naarmate de feiten langer geleden zijn. Wanneer het
schokeffect verdwenen is, verdwijnt dan ook niet de verontwaardiging?
Stoppen we dan niet met herdenken?
Het is daarom dat ik de visie van Benjamin zo interessant vind. Elke nieuwe
dag heb je als mens de kans om een oordeel te vellen over het verleden. Elke
keer moeten we het verleden herdenken. Wanneer er gewenning optreedt bij
het zien van de beelden in Irak en Darfour is verlossing veraf. Hoe kunnen
we nu de aanspraken uit het verleden verlossen als we dit verleden niet elke
dag opnieuw in herinnering brengen? Hoe kan dit wanneer je geen oordeel
velt, wanneer de shock uitblijft? Telkens wanneer in het nieuws de
gruwelijke feiten uit Darfour geciteerd worden moet er een oordeel gevormd
worden. Het is dit oordeel dat de eerste stap naar verlossing vormt.
Maar niet enkel deze grote nieuwsfeiten moeten herdacht worden. Er moet
ook oog zijn voor het nietige, voor het marginale en voor wat vergeten dreigt
te worden. Ook de kleine alledaagse zaken moeten gered worden, als is het
maar van de vergetelheid.
9.3.4 Stelling 4: Kritiek op het historicisme, meningsverschil met Marx
In deze stelling geeft Benjamin kritiek op het historicisme. Eerder in dit werk
heb ik beschreven wat het historicisme inhoudt. Ik heb dan ook gezegd dat
ik dat kort ging doen op dat moment en dat de visie en de kritiek erop
uitvoerig zou beschreven worden in stelling vier van Benjamins
geschiedenisvisie.
De klassenstrijd die een marxistisch geschoold historicus steeds voor ogen
staat, is een strijd om de ruwe en materiële dingen, zonder welke geen fijne
en spirituele zouden bestaan. Niettemin zijn deze laatste in de klassenstrijd
74
anders aanwezig dan als de voorstelling van een buit die de overwinnaar
toekomt. Ze zijn als vertrouwen, als moed, als humor, als list, als
onverzettelijkheid in de strijd levend en hebben hun uitwerking tot ver terug
in het verleden. Ze zullen telkens opnieuw iedere overwinning die de heersers
ooit ten deel is gevallen, in twijfel trekken. Zoals bloemen hun kroon naar de
zon keren, zo probeert krachtens een geheimzinnig soort heliotropisme het
voorbije zich naar die zon te keren, die op het punt staat aan de hemel van
de geschiedenis op te gaan. Voor die nietigste van alle veranderingen moet de
historisch materialist oog hebben113
.
Karl Marx meende dat de geschiedenis voornamelijk een strijd is tussen
verschillende klassen.114
Marx meent dat de geschiedenis voornamelijk
bepaald wordt door economische processen en bewegingen. Dat alle cultuur
in handen is van een klasse die het meeste bezit en die zowat alles in handen
heeft, met andere woorden, de heersende klasse.
Benjamin volgt deels deze visie maar hij geeft er een andere invulling aan.
Cultuur is niet zomaar iets dat de overwinnaars of de heersende klasse in
handen heeft. Cultuurgoederen zijn niet iets passief. De cultuurgoederen
spelen juist een rol in de klassenstrijd. Het zijn instrumenten die gebruikt
worden in de clash tussen de verschillende klassen.
Hoe zijn cultuurgoederen instrumenten in de klassenstrijd? Benjamin legt
dit uit door te stellen dat cultuurgoederen middelen zijn in de klassenstrijd
met terugwerkende kracht. Ze gaan terug in het verleden. En met verleden
bedoelt hij niet enkel een recent verleden, maar ook heel ver terug in de tijd.
Hoe werkt dit alles nu volgens Benjamin? We weten dus dat hij meent dat
cultuurgoederen middelen waren voor de heersende klasse om de strijd der
klassen te winnen. De overwinnaars hebben dus cultuurgoederen gebruikt
om andere klassen te overwinnen en te bepalen. Dit overwinnen is voor
Benjamin zeker iets waarover kritisch nagedacht moet worden. Doordat we
de cultuurgoederen uit het verleden kritisch gaan analyseren en
113 De Cauter, L. Meesterstukken,o.c., pagina 93
75
onderzoeken kunnen we tot de constatering komen dat de overwinning van
de heersende klassen ter discussie gesteld kan worden.
Benjamin gebruikt een beeldspraak om dit uit te leggen. Hij symboliseert zijn
ideeën door middel van een zonnebloem. Het verleden is gericht op de zon.
Die zon is aan het opgaan in het verleden.
Hiermee weten we dat dingen uit het verleden, bijvoorbeeld cultuurgoederen,
zich richten naar de kracht uit het verleden. Die kracht is onzichtbaar.
Op dit punt kun je jezelf afvragen wat Benjamin juist bedoelt met deze
kracht. Bedoelt hij het kritisch bekijken van het verleden zoals we gelezen
hebben in de vorige stellingen? Heeft hij het over de idee van verrijzenis en
verlossing die leidt tot geluk? Wellicht is de kracht een samenstelling van dit
alles.
Benjamin zijn theorie straalt volgens mij een bepaalde hoop uit. Er wordt
positief gekeken naar de toekomst. Zijn gedachtegoed stemt deels overeen
met dat van het Verlichtingsdenken. Het was typisch voor de Verlichting dat
er een nieuwe spirit ontstond. Het was een periode van ontdekkingen, van
dynamisme en van een nieuw positief elan. Lieven de Cauter verwoordt het
als volgt:
‘De Verlichting was (…) de roeping van de mensheid om uit de onmondigheid
te treden, zich te emanciperen en in theorie en praktijk te werken aan een
waarlijk rechtvaardig wereldsysteem.’115
Zoals de zon opgaat in het verleden, zo was de Verlichting ook een periode
waarin een nieuw licht opgaat en een eerdere periode van duisternis hoop
biedt door komaf te maken met blindeloos bijgeloof en onrecht.
Belangrijk is dat volgens Benjamin deze Verlichting voelbaar was in de
cultuurgoederen zelf. Wanneer je hierover nadenkt zegt hij dus dat de
115 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 94
76
cultuurgoederen het als het ware aanvoelden116
Dit bedoelt Benjamin ook met zijn beeldspraak van de zonnebloem. Zoals de
zonnebloemen aanvoelden dat de zon ging opgaan en zich ernaar gingen
richten, zo voelden de cultuurgoederen de Verlichting aankomen.
dat een nieuwe periode zich
aandiende. De Verlichting als nieuwe periode werd dus reeds aangevoeld
door het verleden alsof men wist wat te wachten stond.
Hij gaat er dus vanuit dat het verleden anticipeert op een specifiek heden. In
het verleden dat anticipeert gaat ook de idee van hoop uit. Voordat de
Verlichting begon was er ook hoop op een minder dogmatische periode, op
een tijd van dynamisme en op een betere toekomst.
Om het met de woorden van Benjamin te zeggen: hij hoopt op geluk door het
verleden te verlossen met uiteindelijk een alomvattende proza117. Er is de
hoop dat cultuur niet alleen weerstand biedt aan onderdrukking, maar ook
dat die cultuur een verlichtende tendens in zich draagt.118
9.3.5 Stelling 5: Herinneren van het verleden om het te herkennen
Er is dus een absolute noodzaak om het verleden te herinneren en vast te
houden. Het ware beeld van het verleden moet tevoorschijn komen. Het
verleden is een beeld dat vastgehouden moet worden en dat opnieuw
herkenbaar moet worden. De waarheid kan niet van ons weglopen.
Het verleden dreigt te verdwijnen wanneer we het heden niet zien als een
heden waar het verleden deel van uitmaakt. Elk heden bevat dus inderdaad
materiaal uit het verleden.119
116 Wat Benjamin juist wil zeggen met dit ‘aanvoelen’ blijft onbeantwoord. 117 Een alomvattende proza die ik zoals eerder gezegd utopisch vind. Wat niet wil zeggen dat ik meen
dat het geen nobele uitgangspositie is waarnaar gestreefd kan worden. 118 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 91-94 119 Ibid
77
9.3.6 Stelling 6: kritiek op het historicisme als gedachtegang van de
heersende klasse
‘Fustel de Coulanges raadt de historicus aan om, wil hij een tijdperk opnieuw
beleven, alles wat hij van het latere verloop van de geschiedenis weet uit zijn
hoofd te zetten. Beter kan de methode waarmee het historisch materialisme
heeft gebroken niet worden gekarakteriseerd. Het is de methode van inleving.
De oorsprong ervan is de idolatrie van het hart, de acedia, die versaagt het
echte Middeleeuwse theologen als de diepste oorzaak van de droefgeestigheid.
Flaubert, die daarmee kennis had gemaakt, schrijft: ‘ Weinig mensen zullen
vermoeden hoeveel droefgeestigheid er voor nodig was om Carthago weer tot
leven te wekken’. De aard van die droefgeestigheid wordt duidelijker als je de
vraag stelt in wie de geschiedschrijver van het historisme zich eigenlijk
inleeft. Het antwoord luidt onvermijdelijk: in de overwinnaar. Maar de
huidige machthebbers zijn de erfgenamen van al diegenen die ooit hebben
gezegevierd. De inleving in de overwinnaar komt dus de machthebbers ten
goede. Daarmee is voor de historische materialist genoeg gezegd. Al wie
tot op de dag van vandaag de zege behaalde, marcheert mee in de triomftocht
die de heersers heenvoert over hen die tegenwoordig in het stof bijten. Naar
goed gebruik wordt de buit in de triomftocht meegevoerd. Die buit heet:
cultuurgoederen. Ze zullen in de historisch materialist een afstandelijke
beschouwer vinden. Want wat hij aan cultuurgoederen overziet, heeft voor
hem zonder uitzondering een herkomst waaraan hij niet zonder afschuw kan
denken. Het dankt zijn bestaan niet alleen aan de inspanning van de grote
genieën die het geschapen hebben, maar ook aan de naamloze herendienst
van hun tijdgenoten. Er is nooit een document van cultuur dat niet tevens
een document van barbaarsheid is. En zoals het zelf niet vrij is van
barbaarsheid, is ook het proces van de overlevering, waarin het van de een
op de ander is overgegaan, dat niet. De historisch materialist distantieert
zich derhalve zoveel mogelijk van die overlevering. Hij beschouwt het als zijn
taak om de geschiedenis tegen de draad te borstelen.’120
.
120 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 95-96
78
Benjamin richt zich in deze stelling tegen het historicisme dat uitgaat van
een perspectief waarin het gebeuren in de maatschappij en in de wereld
bestaat uit een oneindige aaneenschakeling van feiten. De historicist ziet de
wereld als een ketting van feiten en als een soort inventaris.121
Verder kant Benjamin zich tegen het historicisme omdat hij ervan overtuigd
is dat de historicist zich echt gaat inleven in de geschiedenis. Dit inleven
leidt dan tot heimwee en tot een verlangen naar het eerdere.
Waarom is Benjamin niet akkoord met de historicist? In een vorige stelling
hebben we reeds gezien dat er sprake was van een klassenstrijd. Een
klassenstrijd die gewonnen werd door de overwinnaars, met name de
heersende rijke klasse. Benjamin meent nu dat het historicisme een typische
gedachtegang is van de heersende klasse. Het heimwee hebben naar het
verleden en het verlangen naar dit verleden is typisch voor de overwinnaar.
Dit lijkt me een logische gedachte. Wanneer je vroeger de leidende hand had
en alle touwtjes in handen had als heersende klasse, is het vanzelfsprekend
dat je dit verleden gaat verheerlijken en dat je er heimwee naar hebt.
Benjamin zelf spreekt van ‘Einfühlung’, van een melancholie naar het
verleden. Hij zag deze Einfühlung als een symptoom van ervaringsverval en
een valse vorm van contemplatie. Men moet zich helemaal niet inleven in het
verleden. Wanneer je jezelf inleeft in de geschiedenis ga je er al gauw een
persoonlijke band mee hebben en ga je het verleden verheerlijken. Je moet
juist kritisch staan tegenover wat geweest is. Met een kritische houding moet
je bijvoorbeeld bekijken hoe de heersende klasse de overwinnaars werden.
Alle cultuurgoederen moeten dus kritisch bekeken worden. Dit niet alleen
omdat ze indrukwekkend zijn maar ook omdat ze getuigenis zijn van wat
gebeurd is, van recht en onrecht. Een niet kritische houding leidt tot een
121 Van Heemst, J., Van der Burg, I. o.c.,pagina 13
79
verheerlijking die in feite als een vervorming, noem het zelfs een vervalsing
van de geschiedenis gezien kan worden.122
Op deze manier gebeurt het bijvoorbeeld dat allerlei gedane mistoestanden
goedgekeurd worden: Benjamin zegt het op de volgende manier:
‘ Er is nooit een document van cultuur dat niet tevens een document is van
barbaarsheid.’123
9.3.7 Stelling 7: Benjamin ijvert tegen het historicisme
Ook deze stelling vat Benjamin aan met een citaat. Ditmaal van Bertold
Brecht (1898-1957), een Duitse dichter, toneelschrijver en regisseur:
‘Consider the darkness and the great cold
In this vale which resounds with mystery’124
Benjamin gebruikt in deze stelling ook de woorden van de Franse
historicus Fustel de Coulanges (1830-1889). Deze raadt historici die
een bepaald tijdperk wensen te herleven aan om alles te vergeten wat
na dit tijdperk heeft plaatsgevonden. Dit is de manier om de methode
waarmee het historisch materialisme gebroken heeft te
karakteriseren. Het is een proces van empathie. Mensen hebben
dikwijls de wens om het ware historische beeld te willen vatten, om
het te begrijpen en het te beheersen.
122 Je zou zelfs kunnen zeggen dat een niet-kritische houding leidt tot een drogbeeld, tot een
fantasmagorie 123 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 95-97 124 Redmond, D. (2001), Walter Benjamin. On the Concept of History. Gesammelten Schriften I:2.
Suhrkamp Verlag. Frankfurt am Main, 1974.
http://www.efn.org/~dredmond/ThesesonHistory.html
80
De theologen van de Middeleeuwen beschouwden dit willen beheersen
van het historische beeld als de eerste oorzaak van melancholie. De
natuur van deze melancholie wordt duidelijker wanneer men zichzelf
de vraag stelt met wie de historische schrijver van het historicisme
zichzelf vereenzelvigd.
Het antwoord is meteen duidelijk. De historicist gaat zich altijd
vereenzelvigen met de overwinnaar.
Diegenen die sympathie hebben voor de overwinnaar halen dus
voordeel uit het verleden. Diegenen die in het huidige tijdperk
heersen kunnen beschouwd worden als de erfgenamen van vroegere
overheersers. Je kunt spreken van een cultureel erfgoed.
Heerschappijen gaan over van generatie op generatie.
De historisch materialist gaat dit met weerzin bekijken. Het is
noodzakelijk om de geschiedenis te observeren vanuit een bepaalde
afstand. Wanneer je band met het verleden te nauw is kun je de
geschiedenis en dus ook het heden niet objectief bekijken. Het is dan
ook de taak van de historisch materialist om het overgeven van
‘barbarisme’ van hand tot hand te weerleggen.125
Benjamin stelt in deze stelling in vraag hoe naar het verleden gekeken moet
worden. Het kan volgens Benjamin niet zijn dat geschiedenis gewoon
overgeleverd wordt zonder er bij stil te staan. Wanneer we dit zouden doen
zou het makkelijk kunnen dat barbaarse toestanden uit het verleden gewoon
blijven bestaan in het heden. Er is dus nood aan een kritische reflectie over
het verleden zodat men in het heden en de toekomst een nieuwe en betere
inhoud aan zou kunnen geven.
125 Redmond, D.,(2005),Walter Benjamin on the concept of history,
http://www.marxists.org/reference/archive/benjamin/1940/history.htm
81
Het kan dus zeker niet zo zijn dat men de geschiedenis en de vooruitgang
gaat bekijken vanuit het standpunt van de historicist. Deze gaat namelijk uit
van een lineaire en wetmatige vooruitgang. De historicist staat met andere
woorden niet kritisch tegenover de vooruitgang en kijkt niet kritisch
achterom.
Daarom legt Benjamin een belangrijke taak weg voor de historisch
materialist. Deze moet wel met aandacht reflecteren en kritisch achterom
kijken.
9.3.8 Stelling 8: Ontwikkeling van een geschiedenisvisie als afrekening met
een persoonlijke woede op een regime
De traditie van diegenen die verdrukt werden leert ons dat de noodsituatie
waarin we leven de regel geworden is. Ik moet er zeker bij vermelden dat
Benjamin met deze noodsituatie de dreiging van het fascisme bedoelt. Hij
voelt de absolute noodzaak om tot een maatschappijbeeld te komen dat
weerstand kan bieden aan de fascistische maatschappij. Daarom moeten we
komen tot een geschiedenisconcept dat hieraan beantwoordt. Dan zal het
pas duidelijk worden dat het echt mogelijk is om een tegengewicht te bieden
voor het fascisme. De strijd tegen het fascisme kan dan vorm aannemen en
verbeteren.126
9.3.9 Stelling 9: Angulus Novus
Er bestaat een schilderij van Klee 127
126 http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html
dat ‘Angelus Novus’ heet. Daarop staat
een engel afgebeeld die eruitziet als stond hij op het punt zich te verwijderen
van iets waar hij naar staart. Zijn ogen zijn opengesperd, zijn mond staat
127 Paul Klee is een Duits-Zwitsers kunstschilder die als een moderne schilder gezien kan worden. Hij
is bekend omwille van zijn figuratieve schilderen met veelvuldig kleurgebruik.
82
open en zijn vleugels zijn uitgespreid. Zo moet de engel van de geschiedenis
eruitzien. Hij heeft het gelaat naar het verleden toegekeerd. Waar voor ons
een aaneenschakeling van gebeurtenissen verschijnt, ziet hij een grote
catastrofe die onafgebroken puinhoop op puinhoop stapelt en ze voor hem
voor de voeten smijt. Hij zou wel willen stilstaan, de doden wekken en het
verpletterde samenvoegen. Maar een storm waait uit het paradijs die in zijn
vleugels is blijven hangen en zo stuk is, dat de engel ze niet meer kan
sluiten. De storm drijft hem onstuitbaar de toekomst in, die hij de rug
toekeert, terwijl de puinhoop voor hem ten hemel rijst. Wat wij de
vooruitgang noemen is die storm128
.
Benjamin stelde in de vorige stelling dat het verleden recht maar zeker ook
onrecht kende. Hij heeft het over de treurnis en ergernis, over
verontwaardiging, over een weemoed die diegene die over de geschiedenis
nadenkt overvalt.
Dit alles wordt voor Benjamin belichaamd door zijn beeld van de engel, de
beschermengel van de geschiedenis. Het uitgangspunt voor de allegorische
figuur haalt Benjamin uit de schilderkunst.
Hij baseert zich namelijk op een aquarel van de Duits-Zwitserse
kunstschilder Klee (1879-1940), de Angelus Novus. In de lente van 1921 had
Benjamin dit schilderij gekocht. Hij betaalde er een bedrag van duizend
mark voor. Het was voor hem een grote bron van inspiratie en van meditatie.
Het werk hing tot in 1930129
128 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 97-98
in de studiekamer van zijn woonst in Berlijn.
Toen hij in 1940 moest vluchten wou hij het schilderij absoluut niet
achterlaten. Hij sneed het uit en stak het bij zijn manuscripten. Het was
Georges Bataille (1897-1962), de Franse dichter, schilder en surrealist, die
het gedurende de gehele oorlog verborgen wist te houden in ‘La bibliothèque
129 In dit jaar liet hij zich scheiden van zijn vrouw
83
Nationale’. Tegenwoordig hangt het schilderij in het Israëlmuseum te
Jeruzalem.130
Benjamin legt zijn beeldspraak van de engel als volgt uit. Het is voor hem
een nieuwe engel die in een Joodse traditie gezien dient te worden. Je kunt
het zien als een engel die moet zorgen voor een overlevering, van het
overdragen van de Bijbel. De engel is al het ware de boodschapper van God.
Het is een engel die met open vleugels achterwaarts de toekomst wordt
ingedreven. Dit komt doordat hij door een storm uit het paradijs is
verdwenen. Aangezien we aannemen dat de geschiedenis begint bij het
paradijs, is deze achterwaartse vlucht van de engel dus bezig zolang er
sprake is van geschiedenis.
De engel wil de geschiedenis redden maar het lukt niet doordat de orkaan
hem steeds achteruit blijft blazen. Het is een machteloze Messias. Het is
typisch voor de geschiedenisvisie van Benjamin, het de rug toekeren om te
gedenken.131
Ik vind dat Benjamin een mooi beeld schept. Hij legt symbolisch uit dat de
mens tijdens de vooruitgang toch steeds de blik op het verleden dient te
houden om het heden te begrijpen en een plaats te kunnen geven. Dit komt
min of meer overeen met wat reeds in de vorige stellingen te lezen viel.
9.3.10 Stelling 10: Waarom is er nood aan een nieuw maatschappijbeeld?
De moderne kijk op de wereld en op de maatschappij heeft als aandrijving
iets weerzinwekkend. De tegenstanders van het fascisme hadden hun hoop
gevestigd op een aantal politici om weerstand te bieden tegen het fascisme.
Maar die politici verraadden als het ware die tegenstanders van het fascisme.
130 Visser, G., (1933), Walter Benjamins mystieke opvatting van geschiedenis, een benadering vanuit
vroege brieven, Benjamin journaal 1, Groningen, Historische uitgeverij, pagina 41 131 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 97-99
84
Oorspronkelijk wilden ze de maatschappij redden van het fascisme maar ze
zijn in hun eigen netten verstrengeld geraakt. Netten, die ze oorspronkelijk
gespannen hadden om het fascisme te stoppen. De tegenstanders van het
fascisme worden meegezogen in een staatsapparaat dat te moeilijk of niet te
controleren is onder de huidige maatschappijvisie.
Daarom wijst Benjamin er nog eens op dat een nieuw maatschappijbeeld
nodig is om te vermijden dat alle mensen medeplichtig zijn aan de gruwel
van het fascisme.
Het is dus opnieuw duidelijk dat het leven van Benjamin een grote invloed
heeft op zijn denkwijzen. Doordat hij als Jood de gevolgen ondervond van het
nationalistische regime, achtte hij het zeker nodig een nieuwe
geschiedenisvisie te ontwikkelen die een tegengewicht zou bieden aan het
gevaarlijke regime.132
9.3.11 Stelling 11: Conformisme schept vals beeld van vooruitgang
Het conformisme dat typisch is voor de sociale democratie in een fascistisch
staatsbestel vindt zijn oorsprong in politieke tactieken en in economische
concepties. Benjamin stelt dat er niets is dat de Duitse arbeidersklasse zo
heeft gecorrumpeerd als de idee dat ze zich lieten meedrijven met de stroom.
Door de steeds toenemende technische133
132 Eigen vertaling vanuit http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html
ontwikkelingen onder het
fascistische regime ontstond de idee van die stroom. Er was een gevoel van
economische welvaart waar vele arbeiders zich lieten in meedrijven. Van
hieruit was het maar een kleine stap naar de illusie dat de toenemende
technologische vooruitgang een politieke verwezenlijking was. Ook dit
kunnen we dus zien als een fantasmagorie!
133 Zie onderdeel over de nieuwe technieken in de negentiende eeuw.
85
Benjamin bedoelt hiermee dat er een illusie, wat dus wijst op een vals beeld,
geschapen werd. Het valse idee bestond er volgens Benjamin namelijk in dat
steeds verdergaande ontwikkelingen op technologisch gebied te danken
waren aan het nieuwe politieke klimaat, met name het fascisme. De arbeider
krijgt dan het valse beeld dat hijzelf zorgt voor vooruitgang en zijn eigen
welvaart.
We kunnen in dit opzicht verwijzen naar de visie van Karl Marx. Die stelt dat
de arbeider geen enkele andere macht heeft dan zijn werkkracht. Maar die
arbeiders worden slaaf van andere mensen die zich beschouwen als
eigenaars van die werkkrachten.
Er is dus sprake van verwarring bij de arbeider. Deze denkt dat hijzelf zorgt
voor welvaart en de vooruitgang, maar in feite wordt die arbeider beheerst
door andere personen die ervoor zorgen dat de werkkracht bezit van hen
wordt. Het is ook in deze context dat we de volgende uitspraak van Josef
Dietzgen (1828-1888), een Duits autodidactisch sociaal filosoof moeten
interpreteren:
‘Arbeid is de redder van de moderne tijd’134
Benjamin vermeldt dit citaat omdat het een goede illustratie is van wat hij
wil aantonen. Door het verbeteren en optimaliseren van de arbeid zou
volgens velen rijkdom ontstaan waardoor mogelijkheden geschapen worden
die in vroegere tijden ondenkbaar waren.
Het is juist deze visie op arbeid die Benjamin wil weerleggen. Hij meent dat
het een egoïstische visie op arbeid is die helemaal geen rekening houdt met
de belangen van de arbeider. Vooruitgang wordt in een dergelijke visie alleen
een exploitatie en niet een vooruitgang ten dienste van de arbeider.135
134 http://nl.wikipedia.org/wiki/Joseph_Dietzgen 135 http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html
86
9.3.12 Stelling 12: Onderdrukking van de arbeidersklasse
Deze stelling beginnen we met een citaat van de Duitse filosoof en filoloog
Nietzsche (1844-1900)136
:
We need history, but we need it differently from the spoiled lazy-bones in the
garden of knowledge.137
Het onderwerp van historische kennis is het vechten van de verdrukte
klasse. In de visie van Marx is de arbeidersklasse de verdrukte klasse. Zoals
gezegd in stelling elf meent de arbeidersklasse onterecht dat ze mede
verantwoordelijk is voor de vooruitgang op technisch gebied en op het vlak
van kennis. Maar net doordat de arbeidersklasse gedomineerd en
onderdrukt wordt zorgt deze dus niet zelf voor kennis. Het is dit
onderdrukken van de arbeidersklasse wat volgens Benjamin laakbaar was
aan de sociale democratie vanaf het begin.138
9.3.13 Stelling 13 Benjamin fulmineert tegen wetmatige vooruitgang
Zoals in vele van de stellingen start Benjamin zijn uiteenzetting met een
citaat. Hij citeert de sociaal-democratische filosoof Josef Dietzgen:
“Yet every day our cause becomes clearer and the people more clever.”139
136 Friedrich Nietzsche was een belangrijke en beroemde Duitse filosoof en filoloog uit het einde van de
tweede helft van de negentiende eeuw. 137 – Nietzsche, On the Use and Abuse of History for Life 138 Redmond, D. (2001), Walter Benjamin. On the Concept of History. Gesammelten Schriften I:2.
Suhrkamp Verlag. Frankfurt am Main, 1974.
http://www.efn.org/~dredmond/ThesesonHistory.html 139 Ibid
87
Het sociaaldemocratische gedachtegoed en de uitvoering ervan werd veelal
bepaald door een concept van vooruitgang en was dogmatisch. Men neemt
aan dat de vooruitgang vanzelfsprekend is en niet in vraag gesteld moet
worden. Het was ten eerste als het ware in de gedachten van de
sociaaldemocraten gebeiteld dat vooruitgang automatisch ook een
verbetering voor de mensheid betekende.
Ten tweede werd de vooruitgang gezien als een steeds voortdrijvende kracht
die niet eindig was140
Ten derde werd de sociaaldemocratische theorie gezien als essentieel niet
stopbaar, als iets dat zelfactiverend was en een zeker pad volgde.
. Dit betekent vervolgens ook dat de mensheid steeds
verder geperfectioneerd kon worden.
Benjamin meent nu dat deze drie theorieën van de sociaaldemocratie
controversieel zijn en aan kritiek onderworpen kunnen worden.
Ik hoop dat ik in dit werk duidelijk gemaakt heb dat Benjamin vooruitgang
niet altijd ziet als een vooruitgang voor de mens. Denken we maar aan hoe
de burgers in het moderne en vernieuwde Parijs zich vergapen aan al het
nieuwe. Dit lijkt dus op vooruitgang maar Benjamin ziet dit dus niet als een
vooruitgang voor de mens. Het is voor hem een valse vooruitgang die niet
leidt tot verlossing. Het is een fantasmagorische vooruitgang.
Ook het tweede argument dat vooruitgang een steeds verdergaande kracht is
wordt door Benjamin weerlegt. Het kan volgens hem niet zijn dat er een wet
is die de vooruitgang bepaalt. Het is zeker niet zo dat vooruitgang steeds
verder bouwt op het vorige zonder er rekening mee te houden. Elk nieuw
heden is geïnjecteerd met het verleden.
De idee dat de sociaaldemocratie onstuitbaar is, is voor Benjamin een
huiveringwekkend idee. We hebben in stelling negen beschreven dat
140 We kunnen zeggen dat vooruitgang gezien werd in een zienswijze zoals die van toepassing was op
de historicisten.
88
Benjamin juist een geschiedenisvisie gaat ontwikkelen omdat de
geschiedenis zoals die voortschrijdt tijdens het nationalisme voor hem
onaanvaardbaar is.
Samenvattend kunnen we zeggen dat Benjamin in stelling dertien de
krachtlijnen van de zogezegde vooruitgang blootlegt. Deze gaat dan ook uit
van drie vooronderstellingen. Ten eerste is de vooruitgang een vooruitgang
van de mensheid zelf, en niet alleen één van kennis en vaardigheden. Ten
tweede is de vooruitgang oneindig. Dit omdat hij er niet van uitgaat dat de
mens ook de perfectie bereikt, waardoor hij steeds blijft vooruitgaan. Ten
derde verloopt de vooruitgang op eigen kracht en is hij niet te stoppen.
Deze drie basisvooronderstellingen steunen op de idee van een lege,
homogene en continue tijd. Benjamin meent namelijk dat de geschiedenis
bestaat uit verschillende gebieden. En die deelgebieden verlopen niet
homogeen. Het verleden wijst namelijk steeds op verschillende wijze naar het
heden.
Wat Benjamin hier uiteindelijk mee wil zeggen is volgens mij dat hij meent
dat er niet zoiets is als een vooruitgang die op voorhand vastligt. Het is geen
wetmatigheid.141
Hij ijvert in deze stelling dus tegen het historicisme.
9.3.14 Stelling 14: Dialectische sprong naar het verleden
In deze stelling herhaalt Benjamin gedeeltelijk wat hij in de vorige stelling al
duidelijk gemaakt heeft. Geschiedenis dient gezien te worden als een object
van constructie dat niet gevormd is in een homogene lege tijd, maar eerder in
het hier en nu. Geschiedenis wordt dus gevormd in de Jetztzeit. Het is door
het heden dat de geschiedenis als het ware vervolledigd wordt.
141 De Cauter, L., pagina 297
89
Om dit te illustreren geeft Benjamin enkele voorbeelden. Zo stelt hij dat de
Franse Revolutie zichzelf beschouwde als een Rome na datum. Net zoals
mode teruggrijpt op eerdere ontwerpen, zo greep de Franse Revolutie terug
op het Oude Rome. Men kan dus teruggaan in het verleden en dat inpassen
in het heden dankzij een dialectische sprong.142
9.3.15 Stelling 15: historisch bewustzijn door te her-denken
Het besef het continuüm van de geschiedenis open te breken is kenmerkend
voor de revolutionaire klassen op het moment dat ze in actie komen. De
Grote Revolutie voerde een nieuwe kalender in. De dag waarmee een
kalender begint, fungeert als een historische tijd verkorter. En het is in
wezen dezelfde dag die in de vorm van feestdagen, die gedenkdagen zijn,
telkens terugkeert. Kalenders tellen de tijd dus niet zoals klokken dat doen.
Zij vormen monumenten van een historisch bewustzijn, waarvan in Europa
sinds honderd jaar niet meer het geringste spoor schijnt te bestaan. Nog in
avond was geworden, gebeurde het dat er op verschillende plaatsen in Parijs
onafhankelijk van elkaar en gelijktijdig op de klokkentoren werd
geschoten. Een ooggetuige die zijn profetische gave wellicht aan het rijm te
danken heeft, schreef toentertijd:
‘Qui le croirait! On dit qu’irrité contre l’heure de nouveau Jésus, au
pied de chaque tour, tiraient sur les cadrans pour arrêter le jour’143
.
Ondertussen wordt het duidelijk dat het voor Benjamin niet de bedoeling is
om de geschiedenis zomaar te laten verder gaan. De geschiedenis moet niet
voortgezet maar juist onderbroken worden.
In een vorige stelling hadden we het over de engel die als een machteloze
engel poogde de vooruitgang, gesymboliseerd door de orkaan, te stoppen.
142 http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html 143 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 99-100
90
Wel, is het niet typisch voor de Messias dat deze de geschiedenis juist
onderbreekt om in te grijpen waar het nodig is.
Benjamin legt dit uit door te verwijzen naar het kalenderjaar. In elk
kalenderjaar zijn er bepaalde hoogdagen. Deze dagen ziet Benjamin als
dagen waarop herdacht kan worden. Het zijn momenten om te gedenken. Als
voorbeeld geeft hij de Joodse hoogdag Jom Kippoer, de dag van de verzoening
en de herdenking. In dezelfde lijn is elke sabbat een manier op de verlossing
voor te bereiden, je kunt de sabbat zien als een voorproefje op de
verlossing.144
In deze stelling zie ik de poging van Benjamin om de mens, organisaties en
regimes een waar historisch bewustzijn aan te kweken. Hij streeft ernaar de
mens te doen inzien dat het verleden her-dacht dient te worden. Dat het
verleden geciteerd moet worden. Hij geeft het voorbeeld van een aantal
hoogdagen. Maar is het voldoende om alleen op deze hoogdagen te her-
denken. Het lijkt me van niet. Hoe kan anders Benjamin zijn (al te)
idealistische allomvattende proza en het uiteindelijke citeren bereikt worden?
9.3.16 Stelling 16: Benjamin weerlegt historicisme
De historisch materialist kan niet zonder een concept van het heden. Dit
dient niet gezien te worden als een transitie. Het is niet zo dat tijd plotseling
stil staat waardoor het verleden ook heden wordt.
De historicist gaat er, zoals eerder gezegd, van uit dat de vooruitgang lineair
en wetmatig verloopt. Er is geen plaats voor dialectiek. Er is geen
wisselwerking tussen heden en verleden. Het is dit wat Benjamin weerlegt.
144 Ibid, pagina 100-101
91
Kritisch kijken naar het verleden, leren uit het verleden en zo het heden
herschrijven is de taak volgens Benjamin.145
9.3.17 Stelling 17: Stillstellung als basis van het her-denken
In deze stelling beschrijft Benjamin nog eens waarom hij kiest voor een
historische en materialistische manier om de geschiedenis te bekijken. Het
wordt nog eens duidelijk waarom hij niet kiest voor het historicisme. Het
verschil qua methode is dan ook groot.
Het historicisme heeft volgens Benjamin geen theoretische draagkracht. Het
maakt gebruik van een additieve methode. Het historicisme gaat een groot
aantal feiten aanbrengen om de homogene en de lege tijd te vullen.
De materialistische manier om de geschiedenis te bekijken daarentegen is
gebaseerd op een constructief principe. Wanneer nagedacht wordt over het
heden en het verleden is er niet alleen nood aan het bewegen van gedachten,
maar ook aan het stilstaan, aan de stillstellung. Wanneer de historisch-
materialist een historisch object gaan benaderen is het aangewezen om dit te
doen vanuit de stillstellung. Vanuit die stillstellung kan objectief en kritisch
gekeken worden naar het historisch object. Enkel dan kan er sprake zijn van
het verlossen van het verleden en van het historische object uit de homogene
en lineaire tijd van het historicisme te halen. Dan pas kan een specifieke tijd
of een specifiek historisch object bekeken worden. Enkel zo kan het verleden
her-dacht worden.146
145 http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html 146 Redmond, D. (2001), Walter Benjamin. On the Concept of History. Gesammelten Schriften I:2.
Suhrkamp Verlag. Frankfurt am Main, 1974.
http://www.efn.org/~dredmond/ThesesonHistory.html
92
9.3.18 Stelling 18: Geschiedenis duurt langer dan twee seconden
In deze stelling gaat Benjamin de plaats van de mens onderzoeken in de
geschiedenis. Benjamin citeert een bioloog:
‘In relation to the history of organic life on Earth the miserable fifty millenia
of homo sapiens represents something like the last two seconds of a twenty-
four hour day. The entire history of civilized humanity would, on this scale,
take up only one fifth of the last second of the last hour’147
Met deze stelling poogt Benjamin aan te tonen dat diegenen die enkel oog
hebben voor het hier en nu de geschiedenis en het heden tekort doen. Hij
spreekt van een monsterlijke afkorting van het leven. Het hier en nu kan
enkel begrepen worden door verder te kijken dan de laatste twee seconden
van een vierentwintig uren durende dag. Er is een grote noodzaak om ook
naar die andere drieëntwintig uur, negenenvijftig minuten, en achtenvijftig
seconden te kijken. Enkel wanneer kritisch achterom gekeken wordt kan het
verleden gevat worden en is er kans op verlossing.
9.3.18 Aanhangsel A: Nood aan injecteren van het verleden in het heden
Het historicisme stelt zichzelf tevreden door de geschiedenis te bekijken als
een aaneenschakeling van causale verbanden doorheen de geschiedenis. De
historicist gaat dus het heden bekijken als een logisch gevolg van het
verleden. Het heden is dan een verder zetten van het verleden. Er is dan geen
plaats voor toevalligheden, enkel maar voor wetmatigheden. Het hier en nu is
een heden waar splinters van het verleden logisch in doordrongen zijn.
Het is net tegen deze visie dat Benjamin wil ijveren. Er is geen sprake van
een logisch verloop en van wetmatigheden. Er is een injectie van het verleden
147 Ibid
93
in het heden. Er is dus een wisselwerking of een dialectiek waar wel plaats is
voor toevalligheden.148
9.3.19 Aanhangsel B
‘De waarzeggers die de tijd ondervroegen om wat zij in haar schoot verborgen
hield, ervoeren de tijd zeker niet als een homogeen en evenmin als leeg. Wie
dat voor ogen houdt, kan zich misschien een begrip vormen van de wijze
waarop de voorbije tijd in het gedenken wordt ervaren: namelijk net zo. Zoals
bekend was het de joden verboden de toekomst te onderzoeken. De thora en
het gebed onderrichtten hen daarentegen in het gedenken. Dat betekende
voor hen een onttovering van de toekomst, waaraan zij die de waarzeggers
raadplegen ten prooi zijn gevallen. Maar daarom werd de toekomst voor de
joden nog geen homogene en lege tijd. Want in de toekomst was iedere
seconde de kleine poort waaronder de Messias kon binnentreden149
.’
In deze stelling worden twee soorten ‘tijden’ tegenover elkaar geplaatst.
Enerzijds is er de vervulde tijd, anderzijds spreekt hij van de lege tijd.
De lege tijd is een oneindig opgaande lijn van vooruitgang. Het is de tijd van
het kapitalisme, met als symbool voor Benjamin de ‘lopende band’.
De vervulde tijd is een tijd met traditie waarin betekenis, zingeving en
ervaring worden overgeleverd en worden herdacht op bijvoorbeeld
hoogdagen. Het is de ‘volle tijd’.
Maar is deze tijd of dit onderscheid tussen de tijden wel een juist
onderscheid?
148 http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html 149 De Cauter, L. Meesterstukken, o.c., pagina 101
94
Benjamin stelt dat waarzeggerij en Joodse traditie beiden gelijkgesteld
worden wanneer men het heeft over de volle tijd. Ze zijn beiden
antropologisch gesproken traditioneel, ze gaan over het doorgeven van een
overlevering. Kan dit wel in een volle tijd die gekenmerkt wordt door een
onderbreking tijdens bijvoorbeeld bepaalde hoogdagen?
Benjamin maakt daarom een onderscheid tussen waarzeggerij en de joodse
traditie. Hij stelt dat de heidense waarzeggerij vooral op de toekomst gericht
is. De Joodse traditie is vooral gericht op het verleden.
Waarom is waarzeggerij toekomst? Wel, waarzeggerij is een vorm van magie.
Het is typisch voor de magie dat deze voorbij de grenzen van het menselijke
wil komen, om gebeurtenissen te beïnvloeden.
Benjamin is er rotsvast van overtuigd dat een begrip van de geschiedenis
moet vertrekken van het religieuze verbod om de toekomst te verbeelden. Dit
omdat verbeelden een vorm van magie is.
De Joodse toekomst is helemaal niet te verbeelden en is onvoorstelbaar
omdat een ingevulde toekomst helemaal geen plaats meer laat voor
verwachting, voor hoop en voor verlossing. Wat valt er inderdaad te hopen
als je toch weet wat er te wachten staat, als de toekomst als het ware toch
vastligt?
Wanneer je de toekomst niet vastlegt maar juist openhoudt kan de verlossing
zich op elk moment voordoen.
Benjamin vertrekt dus vanuit een verborgen theologie en een joods-
christelijke messianistische traditie. De idee van verlossing is dus typisch
voor de joodse religie. Het is die eeuwige open verwachting die Benjamin als
norm neemt voor zijn materialistische benadering van de geschiedenis.
Het is paradoxaal genoeg de taak van het gedenken dat leidt tot het
verwachten van de verlossing. Het gedenken dat zich op het verleden richt en
niet op de toekomst is de manier om tot verrijzenis te komen. Elk historisch
moment kan en moet herdacht worden. Je kunt deze kansen niet blijven
missen. Het is de taak van de historicus om gemiste kansen bloot te leggen.
95
Op die manier wordt hoop die er in het verleden was blootgelegd, en ontstaat
er uiteindelijk toch nog kans op verlossing:
‘Door het verleden te gedenken (als absoluut, als religieus gebod) houdt de
(…) historicus de toekomst open en is deze elke seconde de smalle poort
waardoor de Messias kan binnentreden.’150
9.4 Besluit
Het werk van Benjamin ‘Über den Begriff der Geschichte’ is het resultaat van
twintig jaar studeren en vooral bestuderen van meerdere auteurs door
Benjamin. Reeds op drieëntwintig jarige leeftijd, in 1915, had Benjamin de
wens uitgesproken om een geschiedenisvisie te ontwikkelen. In 1940 was
‘Über den Begriff der Geschichte’ ‘afgewerkt’. Deze oertekst kan gezien worden
als een kritiek op de steeds voortschrijdende vooruitgang, op een moderniteit
die niet achterom kijkt. ‘Über den Begriff der Geschichte’ is een heel
belangrijk werk. Het wordt ook wel eens de oertekst van het messianisme
genoemd.
Het schrijven van een nieuwe geschiedenistheorie is geen unieke gedacht van
Benjamin. Andere auteurs behandelden dit thema ook. Zo schreef Georg
Lukács (1885-1971) in 1916 het werk ‘Theorie der Roman’. Franz Rosenzweig
(1886-1929) had ook een inbreng wat betreft dit thema met zijn ‘Stern der
Erlösung’ uit 1921. Als derde voorbeeld kunnen we Franz Joseph Molitors
geven met zijn werk ‘Philosphie der Geschichte oder über die Tradition’ uit
1917.
Het ontwikkelen van een nieuwe geschiedenistheorie is weliswaar geen
unieke gedachte, maar het is toch Benjamin die de aanzet gegeven heeft.
Drie belangrijke decepties uit het leven van Benjamin hebben tot deze aanzet
geleid.
150 Ibid, pagina 101-103
96
Benjamin was vol onbegrip toen bleek dat een groot deel van het intellectuele
establishment zich kon vinden met de politieke ideeën van het nationalisme.
Er moet wel bijgezegd worden dat Benjamins weerzin ten opzichte van het
opkomende nationalisme zich niet uitte in daden. Het was eerder een
stilzwijgend protest.
De tweede grote teleurstelling was de negatieve ontvangst van Benjamins
Habilitationswerk. Het werd beschouwd als te onorthodox waardoor
Benjamin de start van een academische carrière miste.
De derde deceptie is zijn leven is de opkomst van het Nazisme. Hij voelde
zich als Jood persoonlijk aangevallen. Hij voelde de noodzaak om weerstand
te bieden aan het Nazisme dat als logisch en niet te stoppen gezien werd.
Samen met deze drie decepties was er nog het feit dat Benjamin leefde en
werkte in een maatschappij waar er een enorme drang was naar vooruitgang.
Deze nieuwe werkelijkheid en moderniteit kon Benjamin niet bekoren.
Het is vanuit deze context dat Benjamin een Joods-messianistische
geschiedenisvisie wil ontwikkelen die weerstand biedt aan de moderniteit en
deze kritisch gaat evalueren. Hij doet dit in achttien stellingen die samen
Über den Begriff der Geschichte’ vormen.
Benjamin gebruikt het beeld van een automaton, een beeld dat hij leent van
Von Kempelen, om aan te duiden dat er nood is een versmelting tussen
theologie en het historisch-materialisme. Deze versmelting moet gezien
worden als Joods-messianisme.
De geschiedenis mag niet vergeten worden, er is nood aan een her-denken
van wat geweest is. Op een dergelijke manier kunnen de aanspraken uit het
verleden verlost worden. De geschiedschrijver moet kritisch staan tegenover
de geschiedenis en het heden. Kennis van het verleden brengt het heden
namelijk in een kritieke situatie en schudt zo het dromende collectief
wakker.
97
Benjamin vermeldt dan ook het belang van het citeren. Zelf gebruikt
Benjamin ook deze werkwijze. In zijn achttien stellingen gaat hij andere
auteurs citeren en gaat hij deze citaten van commentaar voorzien. Hij hecht
veel belang aan deze methode omdat volgens hem het citeren van het
verleden een schok veroorzaakt die leidt tot het vellen van een oordeel over
het verleden.
De uiteindelijke bedoeling van Benjamin is het bereiken van een
alomvattende proza. Het alomvattende proza is het geheel van dit citeren, het
eindpunt van het vellen van oordelen. Dan wordt de beoogde verlossing
bereikt. Dit alomvattende proza is het laatste oordeel.
Het bereiken van een allesomvattende proza is idealistisch en niet te
bereiken. Het is een utopische maar hoopvolle gedachte.
Benjamin is er dus van overtuigd dat het verleden niet als helemaal voorbij
en iets apart gezien kan worden. Er is een verweving tussen het heden en het
verleden.
We bemerken dat Benjamin zich dan ook zeker gaat verzetten tegen het
historicisme. Wanneer hij er namelijk van uitgaat dat er een verweving is
tussen heden en verleden, en dat het verleden her-dacht dient te worden,
dan moet hij wel het historicisme verwerpen. Het historicisme ziet hij als een
typische gedachte van de heersende klasse, die zoals Marx als zei de
meerderheid aan cultuurgoederen in handen heeft. Ze staat kritiekloos
tegenover deze klasse waardoor ze in stand blijft. De ‘einfühlung’ van het
historicisme is hiervan de oorzaak en deze leidt tot ervaringsverval.
Benjamin verwoordt dan ook de nood om zich niet in te leven in de
geschiedenis maar om er juist kritisch tegenover te staan, door bijvoorbeeld
de heersende klassen in vraag te stellen. Vandaar zijn afkeer van de
historicist die altijd een melancholie naar, en een sympathie voelt voor de
overwinnaar uit het verleden. Benjamin wil met zijn geschiedenistheorie dus
voorkomen dat barbarisme van hand tot hand wordt doorgegeven.
98
Het kan dus zeker niet zo zijn dat men de geschiedenis en de vooruitgang
gaat bekijken vanuit het standpunt van de historicist. Deze gaat namelijk uit
van een lineaire en wetmatige vooruitgang. De historicist staat met andere
woorden niet kritisch tegenover de vooruitgang en kijkt niet kritisch
achterom.
Om de inhoud van de geschiedenistheorie te verduidelijken gebruikt
Benjamin een beeld van een aquarel van Paul Klee, met name de Angelus
Novus. De engel dient in een Joodse traditie gezien te worden. Hij vliegt
achterwaarts de toekomt in, met zijn gezicht dus gericht naar het verleden.
De engel dient te vechten tegen de storm die hem de toekomst indrijft. Hij
moet proberen de geschiedenis en het verleden te redden. De engel dient te
vechten tegen conformisme, zoals bijvoorbeeld het valse beeld van een
technologische vooruitgangsstroom tijdens het fascistische regime. De illusie
dat deze vooruitgang er kwam dankzij het fascisme, en dat de arbeider zelf
zorgt voor deze vooruitgang, dient weerlegt te worden. Dat is een beeld dat
we ook terugvinden bij Marx. Zowel Benjamin als Marx menen dat
vooruitgang niet een exploitatie van de arbeider mag betekenen, maar wel
een welvaart voor de arbeider.
Benjamin denkt kritisch na over de vooruitgang tijdens de overgang van de
negentiende naar de twintigste eeuw. Voor Benjamin staat vooruitgang niet
automatisch gelijk met verbetering voor de mens. Hij spreekt dan ook van
een fantasmagorische vooruitgang. De mens denkt dat hij gelukkig is en
steeds verder evolueert naar een beter ‘zijn’, maar dit is een vals
geconstrueerd beeld volgens Benjamin.
De vooruitgang is niet een logische wetmatige vooruitgang zoals het
historicisme stelt. Vooruitgang is voor Benjamin niet steeds een verder
bouwen op wat geweest is. Elk nieuw heden is geïnjecteerd met het verleden.
Geschiedenis dient gezien te worden als een object van constructie dat niet
gevormd is in een homogene lege tijd maar eerder in het hier en nu, in de
‘Jetztzeit’.
99
Hij hecht dan ook belang aan een dialectische visie waarin heden en
verleden met elkaar verweven zijn. Hij geeft het voorbeeld van de Franse
Revolutie die hij beschouwt als een Rome na datum.
Benjamin kiest voor een materialistische manier om de geschiedenis te
herdenken. Deze stoelt namelijk op een constructief principe. Een historisch
object moet kritisch benaderd worden vanuit een positie van ‘stilstellung’.
Enkel dan kan er sprake zijn om het verleden te verlossen en het historische
object uit de homogene en lineaire tijd van het historicisme te halen. Dan
pas kan een specifieke tijd of een specifiek historisch object bekeken worden.
Enkel zo kan het verleden her-dacht worden. Als Jood geeft hij het voorbeeld
van Jom Kippoer, de dag van de verzoening en de herdenking om het
verleden te her-denken. Hij ziet de Joodse traditie als een leer die vooral
gericht is op het verleden.
Benjamin vertrekt dus vanuit een verborgen theologie en een joods-
christelijke messianistische traditie waar verlossing centraal staat. Het is
belangrijk om een open verwachting te hebben die typisch is voor de
materialistische benadering van de geschiedenis.
Het is paradoxaal genoeg de taak van het gedenken dat leidt tot het
verwachten van de verlossing. Het gedenken dat zich op het verleden richt en
niet op de toekomst is de manier om tot verrijzenis te komen. Elk historisch
moment kan en moet herdacht worden. Op die manier wordt hoop die er in
het verleden was blootgelegd, en ontstaat er uiteindelijk toch nog kans op
verlossing. Wanneer we leren uit de fouten die gemaakt zijn tijdens het
Nazisme en er zo voor zorgen dat dit niet meer voorkomt, verlossen we de
aanspraken uit het verleden.
100
10. Mode als metafoor voor het her-denken
In onderdeel negen werd de geschiedenistheorie van Benjamin uitgebreid
weergeven. Het is een geschiedenistheorie die ontstaan is als gevolg van
persoonlijke decepties, en van de nood om weerstand te beiden aan een
vernieuwde samenleving tijdens de overgang van de negentiende naar de
twintigste eeuw waarin technologische vooruitgang en het kapitalisme
hoogtij vierden.
In onderdeel tien van dit werk wordt onderzocht hoe Benjamin mode ziet als
de ultieme metafoor van de moderniteit. Hierbij wordt dus een antwoord
geboden op de tweede grote probleemstelling van dit werk: Hoe gebruikt
Benjamin het historische object mode ter ondersteuning van zijn
geschiedenistheorie, en hoe ziet hij mode als ultieme metafoor van de
moderniteit?
Vooraleer dit wordt onderzocht stelt zich de vraag of mode wel een cultureel
object is dat filosofisch onderzoek verdient. Is mode met andere woorden wel
een cultureel object dat aandacht verdient en dat kan dienen als basis van
een geschiedenistheorie?
10. 1 Verdient mode wel filosofisch onderzoek?
In het begin van dit werk werd al gezegd dat Benjamin zaken gaat
onderzoeken die nog niet veel eerder aan filosofisch onderzoek onderworpen
zijn geweest. Een van deze zaken is mode. We kunnen ons de vraag stellen
waarom Benjamin zoveel aandacht gaat schenken aan die mode, en we
kunnen ons afvragen of mode eigenlijk wel onderzoek verdient. Dit wordt dan
ook onderzocht in het volgende onderdeel.
101
10.1.1 Onderzoek van het object als basis voor de gehele sociale structuur
We hebben reeds geschreven dat Benjamin leefde in een tijd die gekenmerkt
werd door een steeds groeiende objectivering van de maatschappij. Zo
worden bijvoorbeeld producten niet meer aangekocht omdat ze bruikbaar
zijn, maar alleen maar omdat ze ruilwaarde hebben. Benjamin is niet de
enige die dit inzag.
Karl Marx omschreef dit fenomeen als een vervreemding, een ‘entfremdung’.
De Duitse filosoof en socioloog Simmel (1858-1918) heeft het dan weer over
een ‘verdinglichung’, De Duitse socioloog Weber (1864-1920) spreekt van een
‘Rationalizierung’.
Om deze nieuwe socioculturele realiteit te vatten en te beschrijven gaan deze
theoretici het object centraal stellen in hun studie. Ze menen dat dankzij de
studie van een deeltje van die nieuwe realiteit, de gehele sociale structuur
gevat kan worden. We kunnen spreken van het object als een cultureel
fragment dat representatief is voor een geheel historisch proces.
Waarom deze uitleg. Wel, het is zo dat Benjamin mode ziet als een object dat
zeker onderzoek verdient. Aan de hand van dit object gaat hij een heel
historisch proces beschrijven.
Benjamin gaat mode zien als:
‘The ultimate metaphor for the varied views on modern life concentrating on
its fragmentation and diversity.’151
Dit citaat verwoordt dus duidelijk waarom mode voor Benjamin een
belangrijk onderwerp is. Hij ziet het als de ultieme metafoor voor de
moderniteit. Een nieuwe werkelijkheid die heel divers en gefragmenteerd is.
151 Lehmann, U., (2000), Tigersprung, Fashion and Modernity, Cambridge, Massachusetts, London,
MIT Press, pagina 201
102
En net daarom is mode een goede metafoor voor de vernieuwde
werkelijkheid.
10.1.2 Het idee mode: Adorno en de metafysische waarde van mode
Hoe kan het object mode nu dienen als basis van waaruit een nieuwe
realiteit en een geheel historisch proces verklaard kunnen worden? Hoe gaat
Benjamin dit aanpakken? Welke problemen ondervindt Benjamin hierbij? Is
het onderzoek naar mode weldegelijk een onderzoek naar de vernieuwde
moderniteit? Dit zijn belangrijke probleemstellingen waarmee Benjamin
geconfronteerd werd.
Het is zo dat Benjamin gefrustreerd raakte in zijn zoektocht naar bruikbaar
materiaal en adequate bronnen om via de studie van mode een volledig
nieuwe socio-culturele realiteit te verklaren.
Het is dus inderdaad bijna logisch dat de bemerking opduikt of mode wel
academisch en intellectueel genoeg is om er een onderzoek aan te wijden. Is
het niet gewoon een frivoliteit, een marginaal element in een veel groter
geheel? Is het niet gewoon een fenomeen dat opduikt en snel weer verdwijnt?
Is het omdat het geen onderzoek verdient dat er zo weinig materiaal
voorhanden is?
Om een antwoord te vinden op de vraag of mode wel filosofisch onderzoek
verdient komen we terecht bij een onverwachte bron, namelijk Theodor
Adorno en diens laatste werk ‘Aesthetic Theory’. Adorno stelt namelijk in dit
werk dat hij het eens is met Benjamin. Mode verdient inderdaad onderzoek.
Ik vind het nodig om te beginnen met een citaat van Adorno uit diens werk
Aesthetic Theory:
103
‘The usual tirades against fashion that equate the fugitive with the futile are
not only allied with the ideology of inwardness and interiority, which has long
since been exposed politically and aesthetically as an thusness of the
individual. Despite its commercial manipulation fashion reaches deep into
the works of art, not simply exploiting them. Inventions like Picasso’s
painting with light appear as transpositions of experiments in haute couture
where the cloth for dresses is merely draped around the body and pinned
together with needles for onde night, instead of tailoring it in the usual
sense. Fashion is on of the ways in wich historical change affects the sensory
apparatus and through it work of art- in minimal traits, often hidden from
themselves.’152
Wat moeten we onthouden uit dit citaat. Adorno meent dat kritiek op mode
alsof het iets futiel en iets vluchtig zou zijn niet correct is. Hij vindt het
kortzichtig om dit te denken. Een dergelijke denkwijze komt voort uit een
manier om de ruimere betekenis van een object te zien.
Adorno volgt dus Benjamin zijn visie dat mode een metafysische waarde
heeft en daardoor onderzoek verdient. Beiden menen ze dat mode de kracht
bezit om een nieuwe visie op geschiedenis te schetsen.
Mode is dan ook voor Benjamin het middel om de geschiedenis op grote
schaal te schrijven of zelfs te herschrijven. Mode gaat het silhouet van de
historische structuren hervormen. Mode zorgt dus ook voor een hernieuwde
relatie tussen het verleden en het heden.
Het is dan ook zo dat Benjamin de relatie tussen mode en historiografie als
het voornaamste onderwerp ziet van zijn ‘Passagen-werk’.
Om aan te tonen dat dit weldegelijk het geval is, is de volgende anekdote
leuk.
152 Ibid, pagina 204
104
In 1939 vroeg George Bataille, een professor die mede aan het hoofd stond
van het ‘Collège de Sociologie’, aan Benjamin om werk te maken van een hele
grote opdracht. Benjamin mocht een onderwerp kiezen waar hij een grote
studie aan wou wijden. Hij mocht een ambitieus project opstarten waar het
grootste gedeelte van zijn tijd in op zou gaan.
Toen Bataille na een tijdje vroeg waarover Benjamin zou schrijven
antwoordde die: ‘Mode’.153
10.2 Mode als metafoor
Zoals eerder gezegd is mode voor Benjamin een uitstekend middel om zijn
visie weer te geven over de materialistische vernieuwde maatschappij van
eind negentiende en begin twintigste eeuw. Hij wijdt dan ook een belangrijk
deel van zijn Passagen-Werk aan die mode.
Benjamin wil nieuwe benaderingen vinden van waaruit de geschiedenis
geïnterpreteerd kan worden. Op die manier wil hij die geschiedenis
weergeven of zelfs herschrijven. In dit onderdeel wordt uiteengezet hoe
Benjamin dit beoogt te doen.154
10.2.1 Mode als metafoor
Het is zo dat Benjamin de mode ziet als een metafoor. In dit onderdeel wordt
duidelijk dat hij vaak teruggrijpt naar de mode en modebegrippen om zijn
visie uit te leggen. In dit onderdeel poog ik aan te tonen dat kledij zoveel
meer is dan stukjes stof die aan elkaar genaaid zijn tot een functioneel
geheel. Het zal duidelijk worden dat kledij herinneringen oproept en doet
153 Ibid, pagina 201-204 154 Lehmann U., o.c., pagina 48(
105
herdenken. Kledij heeft ook een psychologische functie. Het staat niet los
van de mens maar maakt er deel van uit.
Verder kan kledij, en mode in het algemeen, bepalen tot welke sociale klasse
iemand behoort. Mode heeft dus ook een sociale functie.
10.2.1.1 Intimiteit en warmte van de rok
Een voorbeeld van een dergelijke metafoor is het volgende citaat van
Benjamin:
“ what the child( and in much weaker recollection the man) discovers In the
folds of an old fabric, into wich he pressed himself while holding on to the
mother’s skirt – this has to be part of these pages”.155
Met dit citaat wil Benjamin aanduiden dat kledingstukken zoveel meer zijn
dan gewoon objecten waar het subject, de mens, totaal los van staat of geen
voeling mee heeft. Kledingstukken zijn dus geen objecten die we gewoon
aantrekken om onszelf te bedekken of om het warm te hebben. Kledij heeft
een grote betekenis en waarde.
Stof heeft dus niet enkel tactiele kwaliteiten maar wijst ook naar de warmte
en de intimiteit van de rok. Benjamin bedoelt hiermee dat stof niet enkel een
object is zonder verdere betekenis. Wanneer van die stof bijvoorbeeld een rok
gemaakt wordt is het niet zomaar een stofje meer. Neen, de stoffen jurk heeft
voor de persoon die de rok draagt en voor de mensen in de omgeving van die
persoon een grotere betekenis.
Wanneer bijvoorbeeld een bepaalde vrouw een rok draagt, dan heeft die rok
een specifieke geur. Die geur roept zowel de geur van de drager als die van
de omgeving op.
155 Lehmann U. o.c., pagina 207
106
Dit idee wordt wellicht duidelijker als ik een voorbeeld aanhaal. Nadat de
grootouders gestorven zijn is het meestal zo dat het huis van die grootouders
opgeruimd wordt. Wanneer dan ook de kledij opgeruimd wordt is die kledij
veel meer dan een lap stof die aaneengenaaid werd tot een functioneel
geheel. De rok roept herinneringen op. De jurk bezit echt een bepaalde geur
die eigen is aan de persoon die de jurk of rok gedragen heeft. Ook de
omgevingsruimte wordt opgenomen in de rok. Je hoort soms mensen zeggen
dat iets echt ruikt naar een ‘bomma’. De rok doet, om het met de woorden
van Benjamin te zeggen, herinneren en her-denken.
10.2.1.2 De rok als psychologische herinnering
Benjamin interpreteert deze metafoor ook nog op een andere manier. Hij
beschouwt de metafoor als iets universeel, als een collectieve actie die elk
kind in de kindertijd uitvoert. Benjamin meent dat het kind zich in de
kindertijd gaat vastgrijpen aan de moeder.
Het kind heeft een heel sterke band met de moeder. Het vindt er rust,
geborgenheid en een veilig gevoel. Het wil niet loskomen van de moeder en
gaat zich in sommige gevallen letterlijk vastgrijpen aan de rok van de moeder
om deze toch maar niet te moeten lossen.
Op deze manier krijgt de metafoor van de rok ook een psychologische
connectie.
Deze quote duidt volgens Benjamin op het belang van het herkennen, het
herkennen van de dingen uit het verleden, zoals we dit eerder al beschreven
hebben in het deel over de geschiedenisvisie van Benjamin. Wanneer je de
geur van je grootouder herkent in het kledingstuk dan ga je die persoon
herdenken en herinneren. Op deze manier wordt een gedachte uit het
verleden geïnjecteerd in het heden.
107
Mode is voor Benjamin echter nog meer dan zomaar een metafoor. Het heeft
ook een invloed op het zijn van de mens. Op de gedachtegang van mens, op
de psychologische toestand en zelfs op de plaats ervan in de
maatschappij.156
10.2.2 kledij staat niet los van de mens
Het kledingstuk wordt een tweede huid door plooien. Door de draperingen,
de plooien en de snit kan het kledingstuk als het ware mee bewegen met het
menselijke lichaam waar het in feite geen deel van uitmaakt. Het kledingstuk
kan verschillende betekenissen bezitten, zowel op psychologisch als
sociologisch vlak. Hierdoor vormt het een microcosmos. Het is de taak van de
schrijver om kledij uit zijn microcosmos te halen en het te injecteren in de
macrocosmos van het humane en materiële bestaan.157
10.2.2.1 Kledij als psychologisch mechanisme
Kledij wordt gedragen maar het behoort niet tot de drager. Het is
lichaamsvreemd aan de drager. Toch bepaalt kledij elke beweging. Het geeft
zelfvertrouwen, maar het kan ook het psychologische of sociale proces
hinderen.
Hier merken we dus opnieuw dat Benjamin kledij als veel meer ziet dan
gewoon objecten. Wanneer het een psychologische en sociale invloed heeft is
het zeker belangrijk genoeg om er onderzoek aan te schenken.
Denken we bijvoorbeeld maar aan de manier waarop sommigen mensen
meer zelfvertrouwen hebben gewoon omdat ze een mooi kostuum dragen. Dit
156 Ibid, pagina 207-209 157 l Lehmann U., o.c., pagina 211
108
kan zijn omdat het dragen van een kostuum de indruk geeft dat je een
belangrijk persoon bent met een vooraanstaande functie. Mensen met een
kostuum worden soms geassocieerd met succes. Vandaar dat het kostuum
een psychologische invloed kan hebben op de drager en op diegenen die de
persoon in kostuum zien.
Kledij kan echter ook een negatieve invloed hebben. Stel dat je moet gaan
solliciteren. Op voorhand heb je getwijfeld welke kledij je zou aantrekken. Je
neemt de beslissing om toch niet al te deftig te gaan solliciteren. Later kom je
toe op de plaats van afspraak en je merkt dat de verschillende kandidaten
voor de job allemaal heel deftig en opperbeest gekleed zijn. Jij bent zowat de
enige die geen pak aan heeft en je steekt er dan ook wat uit. Dit kan een
negatieve invloed hebben op je zelfvertrouwen. Het vertrouwen dat je op
voorhand had opgedaan kan daardoor deels teniet gedaan worden.
10.2.3 Mode bepaalt sociale status
Mode heeft zijn eigen systeem om zich te legitimeren. Dit gold zeker in de
negentiende eeuw waarin kledij niet bedoeld was om het lichaam te
beschermen tegen koude of omwille van comfortredenen, maar wel om aan te
duiden tot welke sociale groep men behoorde.
Kleren hadden vast en zeker niet enkel de functionele bedoeling om het
lichaam te bedekken en te beschermen. Kledij veruitwendigde de sociale
regels en gewoontes van een bepaalde periode en van een bepaald deel van
de bevolking. Aan de kledij kon je zien welke rijkdom een bepaald persoon
had of tot welke sociale klasse die persoon behoorde.158
158 Ibid, pagina 207-211
109
11. Mode als ultieme metafoor van de moderniteit
Eerder in dit werk werd beschreven hoe de uitvinding van nieuwe materialen
zoals ijzer leidde tot de ontwikkeling en oprichting van verschillen passages
in grootsteden. Het was een tijdperk van vernieuwing en vooruitgang. Voor
Benjamin is die mode, net zoals de nieuwe materialen een voorbeeld en
vooruitwendiging van de nieuwe negentiende-eeuwse maatschappij.159
Benjamin bedoelt hiermee dat mode gezien kan worden als een spil van de
moderniteit. De mode verandert constant. Verschillende materialen en
kledingstijlen volgen elkaar op. Dit leidt tot vele historische en culturele
ontwikkelingen. De mode lijkt constant vooruit te gaan in een razende vaart.
Innovaties zijn schering en inslag. Mode is niet enkel een gevolg van de
nieuwe materialen en technologieën, maar het is ook een gangmaker en
graadmeter van de moderniteit. Mode speelt namelijk heel snel in op
veranderingen in de maatschappij. Door het maken van kledij en het dragen
ervan door bepaalde lagen van de maatschappij wordt die verandering in de
maatschappij zichtbaar.
Mode is voor Benjamin dus op verschillende gebieden belangrijk om de
moderniteit te vatten. Hoe hij dit juist ziet wordt in het volgende deel
uitgebreid uitgelegd.
In het vorige deel van deze scriptie werd uitgelegd waarom mode voor
Benjamin onderzoek verdient en zoveel meer is dan louter stofjes die aan
elkaar genaaid zijn. Kledij doe de mens herinneren en herdenken.
Kledingstukken hebben een psychologische en sociale functie.
Maar het is niet omdat Benjamin duidelijk maakt dat mode voor hem
onderzoek waard is, dat we onmiddellijk kunnen antwoorden op de
hoofdvraag van deze scriptie, met name: ‘Hoe kan mode dienen als ultieme
metafoor voor de vernieuwde moderniteit?’ 159Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 44
110
11.1 De tijgersprong: een sprong in het verleden
Ik vind het gepast dat dit onderdeel begint met een citaat. Dit omdat het een
volgens mij uitstekend illustreert wat ik wil beogen.
‘De tijger wandelde als een echt mens op zijn twee achterpoten, hij droeg het
pak van een dandy op hoogst elegante wijze, en omdat dat pak hem als
gegoten zat, was het lastig het lichaam van het dier te onderscheiden onder
de grijze broek met wijd uitlopende pijpen,het vest waarop bloemen waren
geborduurd, de stralend ware meester was aangemeten.’160 161
De uitdaging van dit deel bestaat er dus in om te verklaren hoe we met
behulp van een springende tijger mode kunnen zien als een cultureel object
dat onze perceptie van de geschiedenis kan veranderen.
Het beeld van de tijgersprong is een beeld dat veel door Walter Benjamin
gebruikt werd. Hij gebruikte deze verwoording eind de jaren dertig. Het is een
dialectisch beeld dat gezien kan worden als een kritiek waarop culturele
objecten uit het verleden gewaardeerd worden. Ruim gesteld kan het zelfs
beschouwd worden als een kritiek op de geschiedenisfilosofie van zijn tijd.
Toch is het niet hij die het beeld van de tijgersprong heeft gelanceerd.
Benjamin ligt dus niet aan de oorsprong van dit begrip. In dit onderdeel gaan
we terug naar de oorsprong van de tijgersprong. U zult merken dat er sprake
is van verschillen ‘sprungen’.
11.1.1 De eerste sprung: Engels omtrent verhouding subject-object
De idee van de ‘sprung’ komt voor het eerst naar voor tijdens de studie die
Engels (1820-1895) deed over Hegel.162
160 Dit is een citaat van Jean Ferry uit zijn werk ‘Le tigre mondain’ (1953).
161 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 43 162 Ibid, pagina 53
111
Engels schrijft in een brief naar Marx vanuit een textielfabriek in Manchester
het volgende:
‘Zoveel is zeker- vergelijkende fysiologie geeft je een gezonde weerzin tegen de
idealistische arrogantie van de mens tegenover andere dieren (…) Hegels
opmerking over de kwalitatieve sprong in de kwantitatieve opeenvolging is
ook hier weer fraai van toepassing.’163
Engels bedoelt met dit citaat dat er in de natuur dikwijls sprake is van
sprongen. Dit wanneer bepaalde objecten plots in nieuwe vormen
voorkomen. Een object bevindt zich als het ware in een bepaalde toestand.
Door het maken van een sprong komt het in een veranderde vorm voor.
Denken we bijvoorbeeld maar aan water dat als nieuwe vorm verschijnt,
namelijk damp, wanneer het verhit wordt. Het continuüm wordt dan
doorbroken wanneer het object zich in een nieuwe vorm voordoet.164
Engels gaat hieraan een kritiek koppelen op de nieuwe moderniteit. De
negentiende eeuw werd zoals eerder in dit werk gesteld gekenmerkt door de
dominantie van de waren. Engels gaat dit bekritiseren. Hij meent dat die
dominantie gestopt moet worden.
Hij is ervan overtuigd dat hiervoor een sprong in het verleden gemaakt moet
worden. Er moet met andere woorden teruggegaan worden naar een periode
waar er nog geen dominantie was van de waren. Hij wil dus dat de mens niet
langer gedomineerd wordt door de goederen, maar dat het subject terug
controle krijgt over het object.165
163 Ibid 164 Ibid 165 Lehmann, U., o.c., pagina 241
112
11.1.1.1 Mode als symbool van het kapitalisme
Wat heeft dit alles nu te maken met mode? Hoe kunnen kledingstukken deze
sprong verduidelijken?
Het is zo dat kledingstukken een typische waar zijn van het kapitalisme.166
Mode is iets wat heel snel verandert. Dit zet ook aan tot consumptie.167
Het is dit wat Engels wil aantonen wanneer hij zegt dat de vervreemding ten
opzichte van het object, de kledij, stopgezet dient te worden. Het is ook dit
wat Engels bedoelt met een overheersing van het object over het subject.
Vele
mensen willen namelijk steeds volgens de nieuwste mode gekleed gaan.
Wanneer die mode nu heel vluchtig is moet er natuurlijk ook snel en
ononderbroken geconsumeerd worden. Het is als het ware alsof de mens niet
meer rationeel en vrij kan kiezen wanneer en welke kledij hij gaat dragen.
Engels meent dan ook dat er een soort ‘sprung’ moet komen in de leefwereld
en gedachtegang van de consument. Hij wil hiermee zeggen dat het niet kan
zijn dat de waren de mens en zijn manier van consumeren gaat bepalen. Het
is het subject dat het object moet domineren en niet omgekeerd.168
11.1.2 De tweede sprung: Lukács ontmaskert de waarheid van het
historische proces
Een aantal Marxistische critici vonden de visie van Engels niet revolutionair
genoeg. Een van hen is de Hongaarse literatuurfilosoof van Joodse afkomst
Georg Lukács (1885-1971). Hij wil ook de sprung duiden in zijn socio-
economische betekenis. Hij doet dit in zijn werk ‘The Changing Function of
166 verwijzen naar deeltje kritiek historisch materialisme 167 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 53 168 Lehmann, U., o.c., pagina 244
113
Historical Materialism’. Hij wijst op het feit dat de revolutie nog steeds niet
heeft plaats gevonden.169
Lukács meent dat de sprung niet alleen dialectisch van aard is omdat hij de
dialectiek van de natuur beschrijft.170
De sprong op zich is ook dialectisch.
De sprong is geen unieke en eenmalige gebeurtenis. Het is al ingesteld op
voorhand in hetgeen reeds bestond. Het is dus zeker niet zo dat de sprong
een gebeurtenis is die onverwacht en heel plotseling plaatsvindt. De essentie
van de sprong is het veranderen in iets kwalitatief nieuw. De sprong wil de
structuur van de geschiedenis aan het licht brengen. Om de waarheid te
tonen van het historische proces moet de sprong telkens één stap voor zijn
op het proces.
Lukács meent hiermee dat een sprong naar het verleden enkel mogelijk is
wanneer die sprong past in het maatschappelijke proces. De moderniteit
wordt gekenmerkt door een bepaald proces. Wel, die sprong versnelt dat
proces. Je kunt alleen begrijpen waar de historische vooruitgang toe leidt als
je een stap voor bent op dat proces. De sprong legt met andere woorden de
structuren bloot die reeds ingebed zijn in de geschiedenis.171 172
Lukács stelt dus dat, wanneer je de steeds verdergaande vooruitgang wil
vatten, je die vooruitgang een stap voor moet zijn. Je kunt de vooruitgang
een stap voor zijn door naar het verleden te kijken. Door te vatten hoe
vooruitgang in het verleden heeft plaatsgevonden. Wanneer je het verleden
dus beter begrijpt en er een structuur in ziet kan je de sprong maken naar
het heden om de ‘nieuwe vooruitgang’ te snappen.
169 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 54-55 170 zie voorbeeld water Engels 171 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 55 172 Lehmann, U. o.c. pagina 245-246
114
Deze visie van Lukács gaat een grote invloed uitoefenen op Benjamin. De
idee van Lukács dat de sprong helpt om de loop die de geschiedenis gaat
nemen in te schatten, door dat proces een ‘sprung’ voor te zijn, doet bij
Benjamin een belletje rinkelen.
11.2 Mode en moderniteit: de sprung van Walter Benjamin
Ook Walter Benjamin gaat net zoals Engels en Lukács het begrip sprung
gebruiken. De sprong is voor Benjamin de essentie van zijn
geschiedenistheorie. Het is de manier om de geschiedenis structuur te geven
en de vooruitgang te begrijpen en zinvol te maken.
11.2.1 Citeren van het verleden door te injecteren in het heden
Benjamin meende dat het doel van de waardering van de geschiedenis het
activeren van het verleden moet zijn Zoals we reeds beschreven hebben is
het verleden niet zomaar voorbij en mag het niet gewoon vergeten worden.
Het verleden moet geactiveerd worden. Het kan niet zijn dat het een dood
passief verleden is.
Hoe kun je volgens Benjamin het verleden activeren? Door het verleden te
injecteren in het heden.
We hebben eerder gezien dat Benjamin zich kant tegen het historicisme dat
stelt dat de moderniteit lineair en continu is. Hij gebruikt het voorbeeld van
de mode om tegen dat historicisme in te gaan.173
Ik verwijs naar een uitspraak van de marxistische literatuurcriticus Fredric
Jameson (1934). Die zei dat het historicisme achterhaald is. Hij verwoordt
het als volgt: 173 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 44
115
“Hedentendage kan het begrip historicisme niet meer uitgesproken worden
zonder besmuikt je revers op te slaan en een blik over je schouder te
werpen.”174
Belangrijk in dit citaat is dat kledij als een metafoor gebruikt wordt, iets wat
Benjamin wel meer doet. Benjamin is het met Jameson eens wanneer die
zegt dat diegenen die het historicisme nog verdedigen besmuikt worden. Je
kunt niet uitgaan van een continue vooruitgang. Wanneer je de moderniteit
wil beschrijven dien je over je schouder te kijken en een blik te werpen op
het verleden.
11.2.2 Metafoor van de jas en de revers: Mode als verzoenende factor tussen
verleden en heden
Benjamin gebruikt de revers ook in een metafoor. Benjamin hangt dus geen
historicisme aan, maar wel een dialectische geschiedenisvisie. Om deze te
verdedigen gebruikt hij dus een modemetafoor.
Benjamin heeft het over de revers van een jas. De jas bestaat uit een
buitenkant en een binnenkant. De buitenkant ziet Benjamin als een these:
namelijk het sombere. Je moet namelijk weten dat jassen aan de buitenkant
veelal een donker en somber uitzicht hadden. De keuze van de kleuren vielen
veelal op zwarte en donkere tinten.
De binnenkant van de jas daarentegen is voor Benjamin een antithese. De
voering van de jas is dikwijls meer luxueus en flamboyant, bijvoorbeeld uit
zijde.
Wat bedoelt Benjamin nu met deze metafoor? Hij wil hiermee zeggen dat de
binnenkant van de jas, die voor de revers altijd verborgen bleef, nu dankzij
174 Ibid
116
die revers toch zichtbaar wordt. De binnenkant van de jas wordt dan een
stukje buitenkant. Met andere woorden, de these en antithese worden aan
elkaar gelinkt.175
Benjamin beoogt hiermee dat de geschiedschrijver zou inzien dat een
geschiedenistheorie een synthese dient te zijn tussen het heden en het
verleden. De binnenkant van de jas die lang verborgen is gebleven wordt
dankzij de revers zichtbaar. Die revers staan symbool voor het verleden. Hij
gebruikt dus het beeld van de mode om aan te tonen dat het een
verzoenende factor is tussen het vergankelijke en het eeuwige. Het brengt
tegengestelden samen. Het sombere heden dient verlicht te worden met de
binnenkant van de jas. Enkel zo kan het heden gesitueerd worden en wordt
het geheel gezien.
11.2.3 Mode als symbool voor dilemma: kiezen voor eenheid of verschil
Nu komen we tot een essentiële visie van Benjamin op mode. Het zal
duidelijk worden waarom mode voor Benjamin uitermate geschikt is om een
geschiedenisvisie te ontwerpen. Het wordt ook meteen duidelijk waarom een
dialectische visie beter geschikt is dan het historicisme.
Om dit te verklaren gebruik ik een citaat van Jameson:
‘Het dilemma van elk historicisme kan aanschouwelijk worden gemaakt met
de specifieke, onvermijdelijke en toch schijnbaar onoplosbare afwisseling van
identiteit en differentiatie, van hetzelfde en het verschillende. Daarover gaat
de eerste, arbitraire beslissing die we ten aanzien van elke vorm of object uit
het verleden dienen te maken.’176
175 Ibid 176 Ibid, pagina 45
117
Benjamin is het eens met Jameson wanneer die met dit citaat wil zeggen dat
culturele objecten uit het verleden veel geschikter zijn voor het construeren
van een historische benadering dan bijvoorbeeld het interpreteren van
schriftelijke bronnen.
Een voorbeeld van een cultureel object is een kledingstuk. Jameson, en
hierbij ook Benjamin, bedoelt dat wanneer je naar een kledingstuk kijkt dit
een heel andere ervaring is dat het napluizen van bijvoorbeeld een tekst. Je
kijkt niet enkel rationeel naar een kledingstuk.177
Om dit te illustreren geven we het voorbeeld van een negentiende-eeuwse
jurk. Identificatie met een dergelijke jurk is makkelijk mogelijk wanneer je
inziet en ervaart dat dit soort jurk later weer in de mode gekomen is. Dan
raakt het je gemoed. Een jurk van een eeuw geleden zou dan even goed
kunnen doorgaan voor een twintigste-eeuwse jurk van bijvoorbeeld de
Franse modeontwerper Christian Lacroix (1951). In dit geval ga je
gelijkenissen zoeken tussen het heden en het verleden.
Je kan daarentegen ook kiezen voor een benadrukking van het verschillende.
Wanneer je dan naar de negentiende-eeuwse jurk kijkt ga je er van uit dat
die jurk alleen een historische waarde heeft en niet meer interessant is in het
heden. Je kunt de jurk wel interessant en mooi vinden, maar je ervaart niet
dat deze jurk een invloed kan hebben op onze huidige manier van kleden.
Dat de stijl van deze jurk terugkomt in het hedendaagse collectief ontsnapt
je dan.
In het citaat had Jameson het over een dilemma. Dit ontstaat wanneer we
kiezen voor de eerste houding die hierboven beschreven werd. Namelijk
wanneer we ervoor kiezen om een jurk uit het verleden weer bespreekbaar en
toegankelijk te maken in het heden. Wanneer we het toelaten om ons
177 Zoals al gezegd heeft mode volgens Benjamin een sociale en psychologische invloed
118
gemoed te raken en we er bepaalde gevoelens bij hebben.178
Dan is de jurk
niet enkel en alleen meer een voorwerp uit het verleden met historische
waarde waar we in het heden niets meer aan hebben.
Wanneer we de identiteit van de jurk aanschouwen en wanneer we het
verleden gebruiken om ons hedendaagse ervaring te bepalen bemerken we
ook dat de jurk niet zomaar een stoffen object is, maar dat het kledingstuk
ook sociale, psychologische en stilistische waarde heeft.
Probleem is dat dit bij het aanschouwen van een modern kledingstuk
dikwijls niet het geval is. Wanneer we nu een moderne jurk zien met een
queue, wat typisch was voor negentiende-eeuwse jurken, dan zien we niet
meer de sociale invloed van die queue.
En dit is nu juist het dilemma waar zowel het historicisme als het historisch-
materialisme mee kampen.
Enerzijds ontgaat ons dus veelal de sociale invloed die een moderne jurk in
het verleden ooit gehad heeft. We zien het verband niet tussen de queue van
vroeger en die van nu.
Wanneer we anderzijds niet gaan zoeken naar vergelijkingen en betekenissen
uit het verleden, maar eerder ons gaan toespitsen op de verschillen, dan
komt de moderne cultuur volledig los te staan van die uit het verleden. Onze
moderne kleding komt dan een beetje wezensvreemd over. Het raakt dan ons
gemoed niet meer, we blijven er ongevoelig bij.
Vandaar dat Jameson spreekt van een dilemma.179
178 Ibid, pagina 45 179 Ibid, pagina 46-47
119
11.2.4 Mode overstijgt het dilemma: combinatie van heden en verleden
Ik geef dit dilemma weer om nog eens aan te geven waarom Benjamin de
mode ziet als een middel om een geschiedenisvisie weer te geven.
Benjamin ziet in mode namelijk een middel om het bovenstaande dilemma te
overwinnen. Wanneer we het over kledingstukken en mode in het algemeen
hebben dient er niet gekozen te worden tussen het toekennen van een
historische waarde en een hedendaagse relevantie. In de mode is een
combinatie mogelijk.
Benjamin ziet het als essentieel dat de mode een dialectische omgeving
creëert waarin elk historisch object niet alleen historisch gezien kan worden,
maar ook als basis kan dienen voor een hedendaagse variant. Een oude
vorm kan namelijk nieuw leven ingeblazen worden. Zo is in nieuwe trends
toch iets terug te vinden uit het verleden. De nieuwe trend kan dan later
weer als basis dienen voor alweer een nieuwe trend.180
Benjamin doelt op het feit dat we nieuwe kledingstukken niet steeds kunnen
zien als een verbetering of een afwijzing van vroegere mode. We hebben reeds
gezegd dat voor Benjamin geschiedenis niet bestaat uit oorzaak en gevolg. Er
is geen sprake van lineariteit. In het boek “De macht van mode’ wordt het
heel mooi verwoord:
‘De mode dient gezien te worden als een geschiedenis zonder verhaal. De
mode volgt geen evolutionair pad van de ene vorm naar een telkens hoger
incarnatie, een ‘beter kledingstuk’. (…) De mode stevent niet af op een
duidelijk doel.’181
Dit is nog eens het bewijs dat mode dialectisch gezien moet worden. Het is
het injecteren van het verleden in het heden. Er moet inderdaad een
180 Ibid 181 Ibid, pagina 49
120
tijgersprong gemaakt worden van het heden naar het verleden zodat dat
verleden opnieuw hedendaags zou kunnen worden.
11.2.5 Mode: de tijgersprong als aanval op de geschiedenis
Uiteraard worden er, mede door de industriële revolutie, steeds nieuwe
materialen en technieken ontwikkeld. Dit zorgt er echter niet voor dat er
alleen maar betere kledingstukken gemaakt worden die helemaal
vernieuwend zijn en gezien kunnen worden als een verbetering van, of het
afstoten van mode uit eerdere periodes.
We kunnen eigenlijk zeggen dat mode een middel is om de geschiedenis op
een esthetische manier te ordenen. Stijlen uit het verleden worden op een
andere of nieuwe manier geciteerd. De mode ondersteunt een dialectische
geschiedenisvisie die ook eerder steunt op ideeën en concepten dan op een
chronologie van gebeurtenissen.
Mode is voor Benjamin niet alleen ondersteunend en ordenend. Hij gaat het
waar kledingstuk doelbewust gebruiken voor een aanval op de
geschiedenis.182
De mode is het medium dat oog heeft voor het actualiseren van wat ooit
modern was om dat opnieuw modern te maken. Zaken uit het verleden gaan
dus aan belang winnen dankzij de mode. Dit is dan weer geheel in lijn met
het historisch-materialisme dat stelt dat de geschiedenis zichzelf herhaalt.
Elke gebeurtenis uit het verleden kan nog eens plaatsvinden.
Om dit mogelijk te maken moet volgens Benjamin het verleden
geradicaliseerd worden. Dan pas is het mogelijk om eruit te leren. En dit is
het juist wat modeontwerpers doen met hun nieuwe collecties. Zaken uit het
verleden opnieuw herschrijven en hedendaags maken.
182 Ibid
121
De kern van de tijgersprong is dus een aanval op de geschiedenis, met name
een aanval op de lineariteit van de historische vooruitgang. We zien dus dat
Benjamin zich hevig gaat verzetten tegen het historicisme. Hij valt dit
historicisme aan om iets te weerleggen waarvoor hij zelf bevreesd was.
Benjamin uitte de angst dat de moderniteit, die gekenmerkt werd door
vooruitgang en kapitalisme, de mode zou gebruiken om immuun te worden
voor elke schok.183
Benjamin verwoordt hiermee zijn vrees dat de kapitalistische maatschappij
de mode volledig in haar greep zou hebben. Wanneer mode zodanig
doordrongen is van consumptie, van winst en van kapitalisme kan Benjamin
zijn visie in gevaar komen. Het probleem kan dan namelijk ontstaan dat men
enkel nog oog heeft voor het nieuwe en voor wat een breuk is met het
verleden, of voor wat er een verbetering van is. Het gevaar is dan dat mens
de waarde van het verleden niet langer gaat zien. Men is dan niet langer in
staat om de sprung te maken waardoor hedendaagse kleren gezien kunnen
worden als een nieuwe vorm van wat vroeger was. En dit is juist de kern van
zijn visie. Ik vind dat het volgende citaat dit verwoordt op een mooie manier:
‘Een heden dat reikhalzend uitziet naar de toekomst, heeft als taak zich zijn
verleden te herinneren en nu tot stand te brengen wat vroeger verwacht
werd.’184
11.2.6 Mode: afzetten van het historicisme, maar toch geen steun voor het
historisch materialisme: de problematiek van mode als sociale status
We hebben eerder beschreven dat Benjamin zich met zijn visie op mode afzet
tegen het historicisme. Toch kan de visie van Benjamin ook niet gezien
worden als een steun voor het historisch materialisme.
183 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 57-58 184 Ibid pagina 61
122
Dit omdat mode een grote rol vervult in de kapitalistische maatschappij.
Veelal zijn bepaalde kledingstukken, bijvoorbeeld haute couture, een manier
voor de rijkere lagen van de maatschappij om hun rijkdom en sociale status
tentoon te spreiden.
Hierbij komt nog dat mode een echte business is. Kledingstukken zijn
goederen die verkocht worden met de bedoeling zoveel mogelijk winst te
maken. Denken we bijvoorbeeld maar aan het feit dat grote winkelketens
zoals H&M hun kledij meestal laten vervaardigen in lage loonlanden. De
arbeiders die de kledij vervaardigen doen dit voor een heel miniem loon.
Verder raken de arbeiders, zoals Marx dit verwoordde, vervreemd van hun
arbeid. De arbeiders moeten zo snel mogelijk zoveel mogelijk kledij
vervaardigen. Veelal gebeurt dit zonder dat ze ooit het eindproduct te zien
krijgen. Elke arbeider doet zijn deeltje van de keten.
11.2.7 Mode als gangmaker en graadmeter van de moderniteit
Voor Benjamin kan de mode gezien worden als een gangmaker en
graadmeter voor de moderniteit. Hij citeert hiervoor de revolutionair en
politiek activist Auguste Blanqui (1805-1881):
‘(…) al het nieuwe dat de mensheid kan verwachten (…) zal altijd al blijken te
bestaan, het nieuwe zal de mensheid niet bevrijden, net zo min als een
nieuwe mode de maatschappij kan vernieuwen.’185
Omwille van deze redenen is het uiteraard moeilijk om mode te zien als een
middel om een historisch-materialistische geschiedenisvisie te
rechtvaardigen. Mode kan gezien worden als een dialectisch element in de
historisch-materialistische ordening van de geschiedenis, maar tegelijkertijd
185 Ibid, pagina 47
123
gaat ze die visie ook ontkennen. Dit omdat er zoals hierboven besproken
sprake is van mode als onderdeel van de kapitalistische maatschappij.
Benjamin was er zich zeker van bewust dat het nogal ironisch was om mode
te zien als een middel om de moderniteit te verklaren. Juist omwille van het
kapitalistische aspect van mode. Hij erkent het feit dat er een drang is om
steeds meer te verkopen, om meer luxeproducten af te leveren en om de
technologie steeds verder te ontwikkelen. Toch blijft hij bij zijn visie.
Voor Benjamin is kleding veel meer dan een kapitalistisch waar dat symbool
kan staan voor het streven naar een steeds grotere welvaart. Ik hoop dat
bovenstaande uitleg over de visie van Benjamin op mode dit duidelijk heeft
gemaakt.
11.3 John Galliano: Ontwerpen is injecteren en herwaarderen
Er zijn een heel aantal modeontwerpers die gebruik maken van elementen
uit verleden in hun hedendaagse ontwerpen. Ik heb ervoor gekozen om het in
deze scriptie te hebben over John Galliano. Dit omdat ik meen dat zijn
filosofie in verband met mode en modeshows sterk overeenkomt met de visie
van Benjamin wat betreft mode en geschiedenis.
In deze korte uiteenzetting over Galliano zal duidelijk worden dat hij
veelvuldig gebruik maakt van historische thema’s, locaties, culturen en mode
invloeden in zijn moderne ontwerpen en shows. Hij gaat deze historische
objecten injecteren in het heden. Hierdoor haalt hij deze zaken uit het
verleden terug naar boven om er een nieuwe betekenis aan te geven. Hij
zorgt ervoor dat de aanspraken uit het verleden verlost worden. Hij haalt ze
uit de vergetelheid door er opnieuw aandacht aan te schenken, met andere
woorden door deze historische objecten te herdenken.
124
11.3.1 Korte biografie
John Galliano werd geboren in 1960. Zijn vader was een inwoner van
Gibraltar. Zijn moeder was Spaanse. Hij is één van de grote modehelden van
Groot-Brittannië. Op zijn zesde verlaat hij Gibraltar. Hij trekt met zijn gezin
naar de grootstad Londen. Hij studeerde mode aan de Saint-Martins school
of Arts. Zijn afstudeerproject van 1984 was meteen een schot in de roos.
Zijn eindcollectie aan de Saint-Martins school of Arts heette ‘Les incroyables’.
Het was een collectie van acht kledingstukken die gebaseerd waren op de
Franse revolutie.
Galliano startte onder zijn naam een eigen label. In 1987 won hij de ‘British
Designer of the Year award’. Diezelfde prijs wint hij ook nog eens in 1994,
1995 en 1997. Ondanks dit succes raakte Galliano meerdere keren bijna
failliet. In 1990 verlaat hij Londen en trekt hij naar Parijs. In 1995 wordt hij
hoofdontwerper voor Givenchy. Hij leidt als eerste Brit een Frans modehuis.
Hij zal dit gedateerde modehuis transformeren naar een hedendaags en
eigentijds bedrijf. Dit dankzij een aantal gedurfde collecties en onderwerpen.
Vandaag werkt Galliano opnieuw onder zijn eigen naam, maar ook voor
modehuis Dior. Bij Givenchy werd hij opgevolgd door Alexander Mc
Queen.186
11.3.2 Thematiek van Galliano: herdenken en herwaarderen
De collecties van Galliano zijn steeds romantisch. Hij wordt beschouwd als
een buitenbeentje. Hij is gerenommeerd omwille van zijn vaardigheden als
ontwerper maar ook door zijn enorme verbeeldingskracht. Steeds is er een
mix van hedendaagse componenten met nostalgie. Heel vaak verwijst hij
naar historische tijdperken. Een voorbeeld hiervan was de allereerste
collectie die hij maakte en waarmee hij afstudeerde: ‘les incroyables’. Hij
186 Jones, T., Rushton, S., Huckbody, J., (2005), Fashion Now 2, John Galliano, Taschen, Köln, pagina 302-
303
125
maakte in dit afstudeerproject steeds een verwijzing naar de Franse
Revolutie. Er is steeds een botsing tussen hedendaagse vaardigheden en het
verleden.
11.3.2.1 Bias cut: Madeleine Vionnet hergeïnterpreteerd
Als voorbeeld van het herdenken en herwaarderen van zaken uit het
verleden geef ik de typische manier van knippen van kledij van Galliano
weer: de bias cut.
Deze bias-cut is een speciale manier van kledij knippen. Essentieel wil het
zeggen dat er diagonaal geknipt wordt. Omdat er diagonaal geknipt wordt
hebben kledingstukken die gemaakt zijn met de bias cut een heel aparte
look. Door deze manier van knippen zien de kledingstukken er heel anders
uit dan wanneer een traditionele manier van knippen gebruikt wordt.
Wanneer bijvoorbeeld met de bias cut geknipt wordt in een stof die gestreept
is, komen de strepen samen tot een ‘v’. Kledij geknipt met de bias cut sluit
beter aan bij de vrouwelijke vormen en is daardoor meer sexy.
Het nadeel is dat het moeilijker is om de kledij te naaien wanneer de bias cut
toegepast is.
Belangrijk is dat deze manier van knippen van stof ontwikkeld is door de
Franse modeontwerpster Madeleine Vionnet (1876-1975) .
Om aan te tonen dat deze manier van knippen revolutionair was geef ik het
volgende citaat van de Japanse modeontwerper Issey Miyake (1938-) weer:
‘It was the bias cut-discovered by Vionnet-that made freedom of expression in
clothing possible’.187
Vionnet was, net zoals Galliano nu is, een ontwerpster die elementen uit het
verleden gaat incorporeren in het heden. Een mooi voorbeeld hiervan is de
187 Buxbaum, G. en Chenoune, F., (2005), Icons of Fashion, the 20th century, Madeleine Vionnet,
Prestel, Munich,Berlin,London,New-York, pagina 38-39
126
manier waarop ze zich gaat baseren op Antieke Griekse standbeelden. Als
koningin van de bias cut gaat ze de kledij diagonaal knippen zodat een
tijdloos geheel ontstaat.
In de periode voor de Eerste Wereldoorlog gaat ze avondjurken ontwerpen die
heel sober waren. Ze gaat Antieke elementen gebruiken in een moderne
context. De lijnen die ze gebruikt voor de avondjurken zouden niet misstaan
op een Grieks fries.188
189
Het is niet voor niets dat Galliano Vionnet als inspiratiebron gebruikt. Net
zoals bij deze Franse modeontwerpster is het ook voor Galliano gebruikelijk
dat hij historische elementen injecteert in zijn hedendaagse collecties.
11.3.3 Dialectische beelden in de collecties van Galliano
De allereerste haute couture collectie die Galliano voor Dior creëerde in 1997
is een mooi voorbeeld van hoe Galliano het verleden injecteert in het heden.
Hij maakte gebruikt van Edwardiaanse silhouettes en werd geïnspireerd door
188 Baudot, F., (1999), A century of fashion, Thames &Hudson, London, pagina 82 189 Buxbaum, G. en Chenoune, F, o.c., pagina 38
127
avondjurken uit de jaren vijftig. Soms was er wel tot 410 meter stof nodig om
de bombastische jurken te maken. Steeds geeft hij een moderne interpretatie
van historische periodes en kledij. Hij gaat die periodes gaan herwaarderen.
Galliano laat zich ook inspireren door de grote wereldtentoonstellingen en
het ontstaan van grote winkels in de negentiende eeuw. Net zoals Benjamin
het beschreef bemerkt Galliano dat het ontstaan van tentoonstellingen en
winkelcomplexen de nieuwe vormen van spektakel waren voor het volk. De
massa wordt erdoor verstrooid. Hij wil dit spektakel opnieuw ‘aanbieden’ aan
het moderne publiek. Alle kleuren die te zien waren op de markten gaat
Galliano gebruiken. Op de wereldtentoonstellingen werd de massa verleid
door de illusie van exotische locaties. Zo waren er bijvoorbeeld
buikdanseressen aanwezig op de markten en de tentoonstellingen om de
sfeer van het Oosten over te brengen. De mens droomde weg bij zoveel
pracht en praal.
Wat die markten probeerden over te brengen poogt Galliano met zijn
collecties ook te doen. Een prachtig voorbeeld hiervan is de voorstelling van
de wintercollectie van 1998 ‘A Voyage on the Diorient Express, or the Story of
the Princess Pocahontas’. Uit deze titel kun je meteen als er verweving
bemerken tussen heden en verleden. Zo gaat hij de naam van het modehuis
Dior linken aan een gegeven uit het verleden, met name The Orient Express.
Men kan ook meteen bemerken dat hij verwijst naar de cultuur van
Indianen.
Als locatie voor de voorstelling van deze collectie koos Galliano voor de Gare
D’austerlitz in Parijs. Dit is een groot station in Parijs. De naam van dit
station verwijst naar Tsjechische plaats Austerlitz waar Napoleon Bonaparte
in 1805 een overwinning behaalde op de Russische en Oostenrijkse legers
die groter in aantal waren.
Het volledige station werd ingekleed als een Oosterse Soek of markt. Op de
grond lag zand. Het publiek werd omringd door bronzen platen met kruiden,
potten en planten op. Er waren ook Antieke Louis Vuitton koffers en
128
Marokkaanse lantaarnpalen. Turkse specialiteiten werden geserveerd. De
modellen werden gekleed in een mix van ‘native american’ stijl en zestiende-
eeuwse Europese kledij.
190
De keuze voor deze locatie en voor deze thema’s is opnieuw typisch voor
Galliano. Steeds wenst hij elementen uit uiteenlopende historische periodes
te gebruiken in een nieuwe en moderne context. Deze collectie combineert
verschillende culturen, continenten en eeuwen met elkaar. Hij herinnert de
verschillende elementen uit het verleden en brengt ze in het heden naar
boven. Wat vergeten dreigde te worden brengt hij opnieuw onder de
aandacht.
We kunnen de collectie van Galliano zeker dialectisch noemen. Hij maakt
gebruik van juxtapositie. Dit wil zeggen dat hij bepaalde zaken naast elkaar
190 http://images.google.com/imgres?imgurl=http://www.designmuseum.org/media/item/3933/-
1/7_3.jpg&imgrefurl=http://www.designmuseum.org/design/john-
galliano&h=145&w=97&sz=8&hl=nl&start=21&um=1&tbnid=5ZYT3tuDEow-
RM:&tbnh=95&tbnw=64&prev=/images%3Fq%3Ddior%2Bgare%2Bd%2527austerlitz%26start%3D18
%26ndsp%3D18%26um%3D1%26hl%3Dnl%26rls%3Dcom.microsoft:*:IE-
SearchBox%26rlz%3D1I7SUNA%26sa%3DN
129
gaat plaatsen om zodoende de gelijkenissen en de verschillen te kunnen
waarnemen. Hij gaat dus allereerst observeren om zo bewogen te worden. Dit
doet uiteraard denken aan de man achter het raam die observeert en de
massa gaat onderzoeken. Hij wordt dan bewogen door het opwaaien van de
zomen van een rok. Galliano vat het maken van een collectie ook zo aan. Hij
gaat verschillende culturen en historische periodes gaan observeren. Hij wikt
en weegt ze tot hij erdoor geraakt wordt. Wanneer hij bijvoorbeeld geraakt
wordt door de cultuur van de Indianen gaat hij die periode uit het verleden
in het heden gebruiken.
Belangrijk is dat de dialectische beelden niet zomaar gezien kunnen worden
als een simpel vergelijken. Ze dienen gezien te worden als complexe
historische verbanden, van thema’s die zowel terug te vinden zijn in het
verleden als in het heden. Net zoals bij Benjamin het geval was, is het ook
voor Galliano zo dat hij niet alleen het heden en het verleden met elkaar gaat
vergelijken en naar verschillen gaat zoeken. Hij streeft naar een verweving
tussen beide. Je kunt dit beschouwen als een montagetechniek bij film. Je
hebt een these, een antithese en uiteindelijk wordt een synthese bereikt.
Deze synthese is een gevoel van erkenning tussen heden en verleden. Dit is
het wat bedoeld wordt met het dialectische beeld.
Galliano gaat dus bepaalde zaken uit het verleden opmerken en hij gaat deze
erkennen. Daardoor worden deze zaken uit de context van het verleden
gehaald en worden ze in het heden geïnjecteerd. Dit brengt een waarheid
met zich mee. Die waarheid kun je zien als de schok van Baudelaire. Het is
de schok die ervaren wordt door het zien van een beeld tijdens het
observeren. Het is de schok van de opwaaiende zomen.
Het verleden en heden staan niet langer naast elkaar. Er wordt een hoger
niveau of een hogere ervaring bereikt door de juxtapositie en de
verwevenheid tussen verleden en heden.
De gelijkenis tussen Galliano en Benjamin is ook nog op een ander vlak
duidelijk te bemerken. Galliano is namelijk ook heel sterk geïnspireerd door
130
het negentiende- eeuwse Parijs. Hij laat zich beïnvloeden door het tijdperk
van het opkomende kapitalisme waarin de massa massaal gaat consumeren.
Galliano ziet een gelijkenis tussen het jaar waarin hij de wintercollectie voor
Dior maakt, Diorient Express van 1998, en de periode die Benjamin
beschreef als de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw: de
intrede van het kapitalisme.
Volgens Galliano was 1998 ook een periode van onstabiliteit en snelle
veranderingen. Hij meende dat alle vast waarheden in beweging kwamen.191
Ik meen dat Galliano beantwoordt aan wat Benjamin verstaat onder mode. Ik
meen dat de ontwerpen Galliano een goed voorbeeld zijn van wat Benjamin
bedoelt wanneer hij stelt dat mode gezien kan worden als een metafoor voor
het her-denken. Benjamin schreef namelijk dat:
‘the true dialectical theatre of fashion (…) is due to its ability ability to
refabricate the very old as the most up to the minute.’192
Mode kijkt altijd vooruit, maar mode kijkt ook altijd achterom. De collecties
van Galliano zijn modern maar steeds is er een link met verleden. Steeds
maat hij de tijgersprong. Hij gaat elementen uit het verleden gaan citeren in
zijn moderne context. Daardoor haalt hij hetgeen vergeten dreigt te worden,
zoals bijvoorbeeld de cultuur van Indianen, de periode van Napoleon
Bonaparte, … terug naar boven. Daardoor verlost hij ook aanspraken uit het
verleden.
Een laatste gelijkenis tussen Benjamin en Galliano kan men bemerken
wanneer het volgende citaat van Galliano gelezen wordt:
191 Evans, C., (2003), Fashion at the Edge, spectacle, modernity and deathliness, Yale University Press,
New Haven and Londen, pagina 29-35 192 Ibid pagina 35
131
‘I am here to make people dream, to seduce them into buying beautiful
clothes and to strive to make amazing clothing to the best of my ability…
That is my duty.’193
Mode is voor Galliano meer dan kunst maken, dan het verleden
herwaarderen en expressief werken. Het is ook een kapitalistische business.
Dit werd ook erkend door Benjamin. Toch primeert voor beiden het belang
aan herinjecteren van het verleden boven het kapitalistische aspect.
11.4 Besluit
In onderdeel elf van dit werk werd aangetoond hoe Benjamin mode als de
ultieme metafoor voor de moderniteit beschouwt. Er werd ook beschreven
hoe de visie van Benjamin op mode aansluit bij zijn geschiedenisvisie.
Benjamin ziet mode als een symbool van de moderniteit. De mode is
constant onderhevig aan veranderingen. Kledingstijlen en technologische
middelen om kledij te fabriceren volgen elkaar in ijl tempo op. Mode gaat
constant vooruit met een razende vaart en lijkt niet achterom te kijken. Het
is een gangmaker en graadmeter van de moderniteit. Zo bepaalt kledij
bijvoorbeeld de sociale status van mensen.
Om weerstand te bieden aan deze niets ontziende moderniteit is het volgens
Benjamin noodzakelijk om een ’tigersprung’ te maken. Dit is geen origineel
idee van Benjamin. Er is sprake van twee sprungen voor Benjamin de sprong
waagt.
De eerste sprong is die van Engels. Hij verwoordt de noodzaak om een
sprong te maken naar de tijd waarin de mens nog niet gedomineerd werd
193 Jones, T., Rushton, S., Huckbody, J., o.c., pagina 302
132
door goederen. Hij wil een terugkeer naar de periode waar het object het
subject niet beheerste.
Lukács ziet een tweede sprong in zijn socio-economische context. Hij wil met
zijn sprong de structuur van de geschiedenis aan het licht brengen en zo de
waarheid tonen van het historische proces. Hiervoor moet de sprong telkens
één stap voor zijn op het proces. Lukács bedoelt hiermee dat een sprong
naar het verleden enkel mogelijk is wanneer die sprong past in het
maatschappelijke proces. Begrip van waartoe historische vooruitgang leidt
kan enkel als je een stap voor bent op dat proces. De sprong legt met andere
woorden de structuren bloot die reeds ingebed zijn in de geschiedenis.
Je kunt de vooruitgang een stap voor zijn door naar het verleden te kijken.
Wanneer structuur gezien wordt in het verleden kan de sprong gemaakt
worden naar het heden om de nieuwe vooruitgang te snappen.
De belangrijkste sprung voor dit werk is die van Walter Benjamin. Hij
gebruikt de metafoor van de revers van een jas om aan te duiden dat het
verleden, dat net als revers van een jas lang verborgen gebleven is,
tevoorschijn moet komen. Hij gebruikt deze modemetafoor om te ijveren voor
een synthese tussen heden en verleden.
Benjamin is het eens met Jameson wanneer die stelt dat het construeren
van een historische benadering het best kan gebeuren door studie van een
cultureel object uit het verleden. Kledingstukken zijn voorbeelden van zulke
culturele objecten.
Benjamin spreekt van een dilemma wanneer kledij aanschouwd wordt.
Wanneer je bijvoorbeeld een negentiende-eeuwse jurk en een jurk van de
Franse modeontwerper Lacroix bekijkt, heb je twee mogelijkheden. Of je ziet
het werk van Lacroix als iets innoverend en helemaal nieuw, of je bemerkt
dat de jurk van Lacroix ook elementen bevat van de negentiende-eeuwse
jurk. En dit is juist het probleem. Heel vaak bemerken we niet meer dat een
133
hedendaagse jurk voortborduurt op eerdere elementen. De sociale,
psychologische en stilistische invloed ontgaat velen.
Essentieel is nu dat mode dit dilemma overstijgt volgens Benjamin. Bij mode
moet er namelijk niet gekozen worden tussen een kledingstuk enkel bekijken
als iets helemaal nieuw, of het toekennen van een historische waarde eraan.
Mode combineert beide. Benjamin ziet het als essentieel dat mode een
dialectische omgeving creëert waarin elk historisch object niet alleen
historisch gezien kan worden, maar ook als basis kan dienen voor een
hedendaagse variant.
Mode gaat dus de geschiedenis en het heden structureren en ordenen. Mode
doet volgens Benjamin echter nog meer. Mode valt namelijk de geschiedenis
aan. De kern van de tijgersprong is dus een aanval op de geschiedenis. Met
name een aanval op de lineariteit van de historische vooruitgang. Benjamin
heeft het dus met andere woorden over een aanval op het historicisme. Dit
sluit volledig aan bij zijn geschiedenisvisie. We zien dus dat Benjamin zich
hevig gaat verzetten tegen het historicisme. Dit zowel in zijn
geschiedenisstellingen als in zijn mening over het culturele object mode.
Benjamin formuleert deze aanval uit angst dat de moderniteit, die
gekenmerkt werd door vooruitgang en kapitalisme, de mode zou gebruiken
om immuun te worden voor elke schok.
We bemerken dus dat Benjamin de mode gaat gebruiken om zijn
geschiedenistheorie kracht bij te zetten. Opnieuw is er zijn visie dat het
verleden geïnjecteerd dient te worden in het heden om weerstand te bieden
aan de vooruitgang en moderniteit. Hij gebruikt mode dus als een onderdeel
van die geschiedenis om kritiek te uiten op vooruitgang.
Deze visie lijkt aan te sluiten bij het historisch materialisme, maar toch is
zijn visie op mode geen ondersteuning ervan. Mode en kledij zijn namelijk
ook een waar. Het zijn goederen die in de kapitalistische maatschappij
134
aanzetten tot consumeren. Het is echter niet hiertegen dat Benjamin wenst
te vechten door mode te linken aan geschiedenis. De tijger springt als het
ware het kapitalisme terug voorbij, naar het verleden toe. Benjamin bekijkt
mode niet enkel als een afzetten van wat geweest is of een verbetering ervan,
maar hij gaat ook bemerken dat elementen uit het verleden in huidige trends
aanwezig zijn. Hierdoor bezit moderne kledij niet enkel een kapitalistische
waarde, maar heeft het ook een sociale, psychologische en stilistische
functie.
Een goed voorbeeld van hoe zaken uit het verleden geïnjecteerd worden in
het heden vinden we bij de ontwerpen en de thematiek van de
modeontwerper John Galliano. Hij gaat historische objecten incorporeren in
zijn moderne ontwerpen en shows. Op die manier gaat hij deze zaken uit de
vergetelheid halen en er opnieuw belang aan schenken. Het is deze visie die
van Galliano een uitzonderlijk ontwerper maakt. Deze visie primeert ook
boven het kapitalistische aspect van mode. Een aspect dat Galliano echter
niet ontkent.
135
12. Mode en moderniteit: geen monopoliegedachte van
Benjamin
In onderdeel elf van dit werk werd aangetoond hoe Benjamin mode ziet als de
ultieme metafoor van de moderniteit. Hij gebruikt mode om zijn
geschiedenistheorie te verduidelijken. Benjamin is zoals eerder gezegd in
onderdeel tien niet de enige die mode de moeite waard vindt om te
onderzoeken. Andere denkers zagen ook het belang in om dit onderdeel van
de geschiedenis te bestuderen.
In hoofdstuk twaalf verduidelijk ik de visie hieromtrent van verschillende
denkers zoals Proust, Charles Baudelaire en Adorno hieromtrent.
12.1 Proust: gelijkenis in werkwijze en thematiek
Walter Benjamin was heel erg geïnteresseerd in het werk van Marcel Proust.
Nadat zijn universitaire plannen mislukt waren ging Benjamin aan het werk
als vertaler, als radiomedewerker en als freelance journalist. Een van de
werken die hij vertaalde was een gedeelte van ‘A la recherche du temps perdu’
van Proust. Hij vertaalde drie van de zeven delen van dit werk.194
Proust (1871-1922) was een Franse intellectueel, romanschrijver, criticus
een essayist.
De moeder van Proust kwam uit een rijke Joodse familie. Hier bemerken we
dus meteen een gelijkenis tussen Benjamin en Proust. Want ook Benjamin
was een Jood die opgroeide in een welgestelde familie.
194 Coetzee, J.M., artikel: De observerende blik van Walter Benjamin, uit filosofie magazine, vertaald
door Van de Plassche, R.
http://www.filosofie.nl/00/fm/nl/121/artikel/4794/index.html
136
Het meest bekende werk van Proust is dus diens ‘A la recherche du temps
perdu’. Proust begon aan het werk in 1909 en beëindigde het net voor zijn
dood in 1922. 195
Wat betreft de manier van schrijven en de opvatting van dit boek zijn er heel
wat gelijkenissen tussen Walter Benjamin en Marcel Proust.
Proust was net als Benjamin één van de weinige auteurs die werkte met een
heel groot doel voor ogen. Voor Benjamin was dat het realiseren van een
groot allesomvattend werk, zijn Passagen-Werk. Ook Proust spendeerde heel
veel tijd aan de creatie van één groot boek, zijn ‘A la recherche du temps
perdu’. Dit was voor Proust zowel qua grootte, qua diepgang als qua ambitie
zijn hoofdwerk.196
Net als Benjamins Passagen-werk is ‘A la recherche du temps perdu’ niet
afgewerkt. Het zijn beiden een work in progress. Het is een romancyclus in
zeven delen die verder onderverdeeld is in vijftien delen.197
Deze vijftien delen werden niet in chronologische volgorde gepubliceerd. Ze
staan dus niet geordend door elkaar. Ook hier zien we de gelijkenis met
Benjamin wiens stijl ook gekenmerkt werd door een niet geordend en
fragmentarisch werken.
Net als het Passagen-Werk van Benjamin is ‘A la recherche du temps perdu’
ook een verzameling van indrukken en herinneringen.198
Ook qua thematiek zien we gelijkenissen. ‘A la recherche du temps perdu’
kan niet gezien worden als een louter autobiografisch werk. Het personage
Marcel is eerder het alter ego van Proust.
195 Evers, M., (1997), Proust en het fin de siècle, de decadentie overwonnen,Walburg Pers, Zutphen,
pagina 11 196 http://www.debezigebij.nl/boekboek/show/id=100646/dbid=5958/typeofpage=66356 197 http://www.the-ledge.com/HTML/book.php?ID=563&tid=476&lan=nl 198 Van Damme, B., (2003),Proust 1, de kant van Swann,
http://www.urbanmag.be/artikel/769/tf-2003---proust-1--de-kant-van-swann
137
Marcel is een jongeman die in het leven geconfronteerd wordt met
verschillende sociale klassen. Hij komt in contact met zowel de lagere sociale
klassen als met de aristocratie.
Zoals reeds gezegd komen zowel Benjamin als Proust uit welgestelde
gezinnen. Toch bemerken ze beiden dat er een andere zijde van de
maatschappij is die het niet makkelijk heeft. Er is een maatschappij in
ontbinding waar veelal sprake is van ontgoocheling. Volgens Proust slaagt
alleen de kunst erin om nog een deel van de maatschappij te bestendigen.
In het laatste deel van ‘A la recherche du temps perdu’, met name ‘Le temps
retrouvé’ worden de hogere sociale klassen ontmaskerd als dikwijls hypocriet
en er alleen op uit zijnde om zichzelf in stand de houden.199
Hier kunnen we de invloed zien die Proust heeft gehad op Benjamin wanneer
Benjamin een gedeelte van het werk van Proust vertaalde. Beiden groeiden ze
op als een deel van de hogere sociale klasse, maar beiden gaan ze die klasse
ook ontmaskeren en bekritiseren. Ze geven dus beiden een aanklacht tegen
de vervormde maatschappij.
Voor alle twee is er sprake van een artistieke roeping. Beiden brachten ze
heel wat tijd door in mondaine kringen vooraleer ze hun ware roeping en
opdracht als schrijver ontdekten: namelijk het bekritiseren van de
vernieuwde werkelijkheid en het neerhalen van de hypocrisie van de hogere
sociale klassen.200
We hebben reeds gezien dat het ontwaken en verlossen een belangrijk
onderdeel is van de visie van Benjamin. Het verleden moet verlost worden
door het te herdenken en het te injecteren in het heden.
Het ontwaken is erg belangrijk in Benjamins visie en verwijst wederom naar
‘A la Recherche du temps perdu’. Het hoofdpersonage Marcel gaat zich de
hele tijd als het ware omdraaien en terugkijken naar wat geweest is. In dit
199 http://www.digischool.nl/ckv1/literatuur/proust/marcel_proust1.htm 200 Ibid
138
werk gaat het hoofdpersonage, en alter ego van Proust, halfslaperig
ontwaken. Hij had gedroomd en enkele zaken van die droom kon hij zich
nog herinneren.
Door zijn droom kan hij het heden plaatsen. Het belang van het verleden
voor het heden is belangrijk. Door te dromen en achterom te kijken kan
Marcel bij het ontwaken het heden beter begrijpen en kan hij er een plaats
aan geven. Hetzelfde geldt ook voor het verleden volgens Benjamin. We
moeten wakker worden en los komen van het verleden om het dan pas ten
volle te kunnen analyseren. Anders blijven we in een droomtoestand of
blijven we vasthouden aan het collectieve geheugen. We moeten het verleden
kritisch bekijken. De echte waarheid ligt niet in de verschijning maar in de
plooien. Het zijn de details die de waarheid aantonen. Details zijn nodig om
het heden te kunnen plaatsen tegenover het verleden.
12.2 Charles Baudelaire: De paradigmatische waarde van mode
In dit werk werd al beschreven hoe Baudelaire schoonheid ziet als een
verweving tussen het contextuele en het eeuwige. Volgens hem wordt dit idee
van schoonheid ideaal weergegeven door de mode.
Hij verwoordt ook het verband tussen mode en moderniteit. Mode ziet hij als
een poëtisch gegeven waarin zowel een historische als een vluchtige
component zit. In de moderniteit en in de mode zit namelijk de tijd ‘nexus’ of
de ‘zeitkern’, waarin de esthetica met zijn vluchtig karakter samenkomt met
een stilstand van het heden.
Het ultieme voorbeeld hiervan ziet Benjamin in het gedicht ‘A une passante’
van Baudelaire waarbij in het vluchtige verkeer de dichter gegrepen is door
het beeld van de omhoogvliegende rok waardoor hij een vrouw haar been kan
aanschouwen. Het vluchtige beeld wordt eeuwig in deze ‘tijd nexus’. Het
vluchtige en de eeuwigheid worden met elkaar verbonden. Dit gaat echter
139
ook gepaard met een ‘shock’ wat duidt op de plotse realisatie of
materialisatie van een metafysisch element in de wereld.
Baudelaire definieert net als Benjamin moderniteit als de dubbele natuur
van schoonheid geïntegreerd in het moderne leven, de historische
aanwezigheid en de politieke actualiteit. Benjamin zal deze stelling zestig jaar
later overnemen. Hij legt echter de nadruk op de geschiedkundige en
politieke kant, waarbij het belang van de historische verandering erg
belangrijk is. Baudelaire geeft wel zijn visie op schoonheid weer maar koppelt
hieraan geen geschiedenistheorie en geen politieke kritiek.201
12.3 Mallarmé: Mode vastleggen in imaginaire beelden en
poëtische taal
Stéphane Mallarmé (1842-1898) wordt gezien als één van de belangrijkste
Franse symbolistische dichters. Hij werd pas echt beroemd na zijn dood toen
zijn werk, dat net zoals het Passagen-werk van Benjamin onvoltooid was,
gepubliceerd werd.
Mallarmé gaat veel belang hechten aan de dichtkunst.
Mallarmé meent dat poëzie en dichters een belangrijke rol vervullen wat
betreft de interpretatie van de maatschappij. De dichter kan namelijk de
werkelijkheid omvormen door het menselijke intellect consequent aan te
wenden en door gebruik te maken van alle muzikale en magische krachten
van de taal. In zijn literair esthetische essays maakt Mallarmé het
onderscheid tussen twee vormen van taalgebruik.
201 Hoeks, H., Post, J. (2006), Vijf pioniers, uit De macht van mode pagina, Arnhem, Terra, Arnhem,
ArtEZPress, pagina 394-395
140
Ten eerste is er sprake van ‘la parole immédiate’. Dit is de taal die we als
mens gebruiken wanneer we met elkaar gaan communiceren. Ten tweede
spreekt hij van ‘la parole essentielle’.
La parole immédiate is volgens Mallarmé een mindere vorm van taalgebruik.
Het is alleen la parole essentielle dat de werkelijkheid het dichtst kan
benaderen. Deze parole essentielle gaat inwerken op de lezer en gaat diens
visie op de werkelijkheid bepalen door het gebruik van klanken en
symbolen.202
Belangrijk in zijn literair werk is dat het gezien kan worden als één
experiment met de taal waarbij hij tracht symbolische en zintuiglijke
werkelijkheden te scheppen die onafhankelijk zijn van de buitenwereld
alsook van de subjectieve ervaring van de dichter. In dit licht moeten we ook
zijn werk als hoofd van de redactie voor ‘La Dernière Mode’ zien. In
werkelijkheid vulde hij zelf het gehele tijdschrift door brieven te schrijven
onder pseudoniemen. Hij hield zich hierbij niet enkel bezig met de louter
theoretische kant van mode, maar ook de praktische kant. Hij geeft de lezers
raad en beschrijft de nieuwigheden in de winkels.
Te midden van andere schrijvers die het over mode hadden in de
negentiende-eeuwse maatschappij neemt Mallarmé een uitzonderingspositie
in. Hij laat zich namelijk niet alleen theoretisch uit over mode, maar hij gaat
ook bijvoorbeeld praktische tips en raad geven aan lezers.
De stijl van schrijven van Mallarmé sluit aan bij die van Baudelaire.
Mallarmé gaat net zoals Baudelaire op zoek naar de essentie van
schoonheid. Ook voor hem zijn mode en moderniteit onlosmakelijk met
elkaar verbonden.
In tegenstelling tot Baudelaire vindt Mallarmé die schoonheid niet door naar
de absolute en onvergankelijke essentie in de moderne samenleving te
zoeken. Hij benadrukt juist het vluchtige en het kortstondige van
202 Laupin, P., (2004), Stéphane Mallarmé, Poètes d’aujourd’hui, Seghers, Paris, pagina 11
141
schoonheid. Mode is voor Mallarmé de godin van de verschijning. Hij
verwoordt dit als volgt:
‘ Fashion is the goddess of appearance’203
.
Die verschijning dient niet gezien te worden als die van een eeuwige godin,
maar wel als die van de vrouw in de straten van Parijs.
Mallarmé wil diezelfde vrouw die ‘en passant’ voorbijkomt op een van de
Parijse boulevards en wiens kledij ontworpen is als een kunstwerk en
dikwijls maar bedoeld is om maar een keer gedragen te worden, vast leggen.
Hij wil het kortstondige, vluchtige en eigentijdse van mode vastleggen, zowel
in illustraties als in de taal van zijn tijdschrift.
Doordat hij de voorbijkomende vrouw beschrijft in een poëtische taal gaat
dat moment niet verloren. Zijn taal is even vluchtig en concreet als die
vrouw, maar zonder zijn interventie zou de schoonheid die hij zag in de
Parijse boulevards voor altijd verdwenen zijn.
Mode vraagt er dus volgens Mallarmé om vastgelegd te worden. Dit
vastleggen kan niet door film en ook niet door fotografie. Enkel de poëtische
taal is hiervoor geschikt. Enkel de taal kan dat moment van de verschijning
vastleggen en daardoor ook vereeuwigen.
Belangrijk is dat Mallarmé mode niet ziet als een consumptiemiddel dat zo
snel mogelijk aangeschaft moet worden. Hij ziet kledij niet louter als een
consumptiemiddel in de kapitalistische maatschappij. Hij bekijkt mode als
een creatief proces dat andere creaties overstijgt. Waar hij naar streeft is een
poëtische evocatie van mode en van schoonheid.
203 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 59
142
Door het beschrijven en vereeuwigen van mode in zijn tijdschriften poogt
Mallarmé te ontsnappen aan de dwang om het hier en nu van mode vast te
leggen. Het is namelijk zo dat, wanneer men mode beschrijft, het eigenlijk
weeral verleden is, dat het al weer uit de mode is. Dit is de logica van de
mode-industrie als kapitalistische business. Dat is ook typisch voor de
consumptiecultuur.
Voor Mallarmé bestaat het beeld van mode dus enkel via de poëtische taal.
En dat had niets te maken met de werkelijkheid van de geklede vrouw in
Parijs. Het is enkel doordat hij schrijft over die werkelijkheid, en veelal deed
hij dat met imaginaire gedachten, dat hij de mode uit die werkelijkheid haalt
en dat hij de moderne schoonheid weergeeft. Dit is het ware gezicht van de
mode:
‘Een imaginaire beleving die alleen bestaat in beschrijvingen in een
tijdschrift.’204
We kunnen bemerken dat Mallarmé het niet eens is met Benjamin. Kledij is
voor hem een kunstwerk dat slechts één maal wordt gedragen. Voor
Benjamin kon het niet los gezien worden van de mens en heeft kledij een
sociale, psychologische, historische en stilistische functie. Er bestaat een
dichotomy tussen het kleed dat mee beweegt met het vrouwenlichaam en het
kleed als entiteit dat volledig losstaat van de drager205
.
Volgens Mallarmé produceert een kunstenaar schoonheid en schept hij
kunst. In dat licht moet men ook de kleermaker beschouwen. Hij produceert
ook schoonheid en per definitie dan ook kunst. Dit alsof het product een
waarachtige afspiegeling is van de ideeën206
204 Hoeks, H., Post, J. (2006), o.c., pagina, pagina 396-397
. Mode moet gezien worden als
een creatief proces dat de afzonderlijke creaties overstijgt .
205 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 77 206 Ibid, pagina 67
143
We hebben dus beschreven hoe zowel Baudelaire als Mallarmé het hebben
over schoonheid. Ze vullen dit echter op een verschillende manier in.
Er is ook een verband tussen Benjamin en Mallarmé. Beiden willen ze
ontsnappen aan de voortdurende dwang om het heden van de mode vast te
leggen.
Dit is een probleemstelling die ze beiden wensen op te lossen. Ze verzetten
zich tegen het gevaar van de verleiding van de moderniteit om steeds te
streven naar het vluchtige. Die moderniteit is een queeste naar sociale en
culturele expressie die het dichtst aanleunt bij het contact met het heden.
Want op het moment dat hij het nu vastligt is het reeds verleden.
Zowel Benjamin als Mallarmé zien mode niet als enkel iets vluchtig dat
onmiddellijk verleden is. Binnen de moderniteit is volgens hen mode het
geheugen dat het verleden bewaakt en dat via gedachten, bij Mallarmé
imaginaire gedachten en esthetische concepten, in het heden geïnjecteerd
kan worden op elk ogenblik. 207
.
We bemerken dus dat zowel Benjamin als Mallarmé het heden willen redden.
Ze gaan dit echter doen op een verschillende manier.
Mallarmé wil het heden redden door middel van de taal en imaginaire
beschrijvingen. Met die taal bedoelen we zijn parole essentielle en niet zijn
parole immédiate.
Wanneer we de mode toevertrouwen aan de taal zal men volgens Mallarmé
een glimp kunnen opvangen van de moderne schoonheid. Via de poëzie
zullen we ook een inzicht krijgen in de werking van mode. Dit omdat mode
refereert naar het eigen verleden. Enkel via het poëtische onderzoek kunnen
we het web van de verschillende betekenissen ontrafelen208
207 Lehmann, U., o.c., pagina. 90
. We beleven
208 Ibid, pagina 106
144
mode dan niet meer als een zintuiglijke waarneming in de straat, in het
werkelijke leven. Mode wordt een imaginaire beleving die te lezen staat in
artikels zoals in ‘La dernière Mode’. Mode zal dan als het ware een spiegel
vormen voor de samenleving209
.
Mallarmé haalt dus de schoonheid van de mode uit de werkelijkheid. Hij gaat
schrijven over die mode en de schoonheid daarvan. Omdat hij dit alles gaat
capteren in taal krijgt hij pas inzicht in die mode. Dit is ook voor de lezer het
geval. Mallarmé richt zich dus op de pure vorm en wezen van schoonheid
waarvan mode een onderdeel is. Het is pas wanneer schoonheid in la parole
essentielle vervat zit, dat je inzicht krijgt in het geheel van wat mode is als
onderdeel van schoonheid en als deel van het geheel van de maatschappij.
Wat zijn nu de gelijkenissen tussen Mallarmé en Benjamin? Beiden willen ze
inzicht verwerven in de maatschappij. Ze menen ook allebei dat mode een
geschikt middel is om die maatschappij te beschrijven.
De manier waarop ze dit doen is verschillend. Mallarmé beschrijft de
moderniteit in mode via de poëzie en zijn parole essentielle. Dit is voor hem
de manier bij uitstek om die moderniteit te vatten . Hij beperkt zich tot dit.
Benjamin wil ook inzicht in de maatschappij. Hij gaat niet louter beschrijven
maar gaat nog een stap verder. Benjamin is zoals eerder beschreven heel erg
gekant tegen de vernieuwde moderniteit. Om de queeste van de vernieuwing
te weerleggen gaat Benjamin een vernieuwde geschiedenisvisie ontwikkelen.
Dit is zijn manier om het verleden te herwaarderen en niet blindelings mee te
gaan in de vooruitgangsgedachte en in het vluchtige dat de moderniteit
typeert. 210
.
209 Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 63 210 Ibid, pagina 55
145
12.4 Kritiek op Benjamin: Adorno: kunst dient mode op te nemen
en af te stoten
Bij de uiteenzetting over de geschiedenistheorie van Benjamin en zijn visie
omtrent mode hebben we gesteld dat Benjamin ervoor ijvert dat het verleden
geïnjecteerd wordt in het heden. Op een dergelijke manier kunnen de
aanspraken uit het verleden in het heden verlost worden. Het verleden voert
namelijk een heimelijke index met zich mee waardoor het op de verlossing
wordt gewezen.
Benjamin en Adorno wisselden hun gedachten uit omtrent hun visies. Een
brief van Adorno uit 1935 geeft uiting aan zijn kritiek ten aanzien van
Benjamins theorie en zijn visie omtrent mode. Hij trekt twee zaken in twijfel.
Ten eerste stelt hij in vraag of het injecteren van bijvoorbeeld historisch
objecten in het heden wel degelijk leidt tot verlossing. Wanneer je namelijk
de waar, met als voorbeeld kledij en mode, ziet als een dialectisch beeld zoals
Benjamin dit doet, kan dit betekenen dat de waar voor haar eigen opheffing
en ondergang zorgt.
Wanneer Benjamin mode ziet als metafoor voor de moderniteit en het
beschouwt als essentieel voor zijn geschiedenistheorie heeft hij volgens
Adorno een foutieve denkwijze. Hoe kan namelijk een hedendaags
kledingstuk een historisch, sociaal en statusbelang hebben in de moderniteit
die op het zelfde moment ook bekritiseerd wordt?
Er is volgens Adorno geen sprake van een pure regressie naar het oude. Dit
omdat de waar gezien kan worden als een vervreemd object dat zijn
gebruikswaarde verloren heeft. Doordat het een overgeleverd object is, is het
vreemd geworden aan de mens. En het was net Benjamin die zei dat kledij
niet los staat van de mens. Het heeft geen noodzaak en geen nut meer, het is
enkel van belang omdat het waarde heeft in een kapitalistische
146
maatschappij. Zei Benjamin niet dat kledij een psychologische, sociale,
stilistische en statuswaarde heeft? Mode valt dus volgens Adorno binnen het
kapitalisme. Hij stelt zelfs dat mode een sociale en culturele onafhankelijke
macht vormde.
Waarnaar streeft Adorno nu? Hij vindt dat kunst zich enerzijds teweer moet
stellen tegen de mode om haar eigen failliet te voorkomen, maar anderzijds
dient kunst de mode wel in haar domein op te nemen. Dit omdat kunst oog
moet blijven hebben voor de voornaamste motoren achter het
maatschappelijke en culturele leven dat voor hem gesymboliseerd werd door
de mode. Mode is voor Adorno een voorafschaduwing van objectieve sociale
verhoudingen die teveel het subject beïnvloeden. De mens wordt dus bepaald
door die objectieve verhoudingen maar beseft dit niet. Mode vormt een
onderdeel van deze objectieve verhoudingen. Ze is deel van de passende
historische verzadiging van het individu.
We kunnen dus stellen dat Adorno meent dat kunst via de mode het bed
deelt met iets dat ze normaal gezien dient te verwerpen. Maar aandacht
ervoor is noodzakelijk om te kunnen blijven bestaan in de nieuwe moderne
maatschappij.211
Volgens Adorno kan mode dus naar niets meer streven dan louterweg
geactiveerd te worden in het heden. Het kan nooit boven het heden uitstijgen
want dan zou het een functie van object krijgen, en mogelijk zelfs het statuut
van een kunstwerk verwerven. Wanneer de mode een eeuwig karakter zou
krijgen dan komt dit volgens Adorno doordat het in de kapitalistische
maatschappij een fetish geworden is, en niet zoals Benjamin het stelde
omwille van een eeuwig geïnjecteerd onderdeel van het verleden in het
heden.
211Lehmann U.,Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, o.c., pagina 61-62
147
13. Walter Benjamin versus Theodor Adorno: Over de status
van het kunstwerk
Het lijkt me interessant om in dit werk verder uit te wijden over de discussie
die Benjamin en Adorno met elkaar voerden. In briefwisselingen gaven
beiden hun visie weer op de status van het kunstwerk. Dit is niet het
hoofddoel van deze scriptie, maar ik verkies ervoor om deze discussie toch
weer te geven omdat ze goed aantoont wat de problematiek was waarmee
Benjamin bezig was. Het is een goed voorbeeld van zijn manier van denken.
Bovendien werd in onderdeel twaalf al vermeld wat de visie was van Adorno
omtrent kunst en mode. Dit verdient een verdere uiteenzetting.
13.1 Situering: Benjamin en Adorno bestuderen zelfde
problematiek vanuit verschillend perspectief
De invloed die Walter Benjamin gehad heeft op het denken van Theodor W.
Adorno kan moeilijk overschat worden. Zo hebben ze het beiden over de
status van het kunstwerk in de vernieuwde samenleving. Een nieuwe
samenleving die gekenmerkt werd door steeds toenemende technische
vernieuwingen en door een steeds verder uitdijende kapitalisering.212
Walter Benjamin heeft als de multidisciplinaire duizendpoot die hij is zijn
licht laten schijnen op meerdere facetten van de maatschappij. Hij heeft in
zijn geschriften en in verschillende dagbladen zijn aandacht gericht op de
problematiek van het reproduceren van kunstwerken. Het is dit onderwerp
dat centraal staan in zijn werk ‘Das Kunstwerk im Zeitalter seiner
technischen Reproduzierbarkeit’ uit 1936.
212 Müller-Doohm, (september 2003), ‘Een doorgedraaide padvinder, Theodor Adorno contra zijn vriend
Walter Benjamin, uit Filosofiemagazine, jaargang 12, nummer 6, ‘pagina 34-35
148
Benjamin schreef deze beroemde studie in dezelfde tijd dat Adorno aan zijn
kritiek op de jazzmuziek werkte. Benjamin en Adorno hielden zich dus met
vergelijkbare kwesties bezig. Ze deden dit wel vanuit een verschillend
perspectief. Benjamin hoopte vanuit zijn ballingsoord Parijs te ontdekken
wat de verborgen structuur van de huidige kunst was. Adorno liet zich op
hetzelfde moment vanuit Oxford, waar hij verbleef met een beurs, leiden door
de vrees dat het esthetische belang teniet gedaan zou worden door de
‘allesoverheersende mechanismen van de massacultuur’.213
13.2 Conflict tussen bovenbouw en onderbouw vormt basis voor
kunsttheorie van Benjamin
Benjamin wil in het werk ‘Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen
Reproduzierbarkeit’ zijn rol als maatschappijcriticus uitspelen. Hij sluit
hierbij aan bij de Frankfurter Schule, een verzameling van Duitse
maatschappijcritici. De belangrijkste vertegenwoordigers van de Frankfurter
Schule waren Theodor Adorno, Max Horkheimer (1895-1973), Gerschom
Scholem (1897-1982) en Jurgen Habermas (1929).
Benjamin had net als de leden van de Frankfurter Schule de bedoeling om
historisch onderzoek te doen naar de economische onderbouw, naar de
productiewijzen en naar de invloed die deze hebben op religie, filosofie en
cultuur.
Het verschil met de meeste leden van de Frankfurter Schule is dat Benjamin
zich vooral gaat toeleggen op het onderzoek naar de culturele bovenbouw van
de maatschappij. Hij richt zich op productieverhoudingen en stelt de vraag
hoe cultuur zich verhoudt tot een maatschappij en wat dit betekent voor de
mens.
213 Ibid
149
Benjamin gaat onderzoek doen naar culturele zaken zoals literatuur, muziek
en massamedia. Hij zal bemerken dat er een conflict is tussen de culturele
bovenbouw en de onderbouw. Dit is het fundament van de kunstfilosofie van
Benjamin.
Het is dus heel belangrijk om te vatten dat Benjamin zijn studie van het
kunstwerk gaat situeren in een materialistisch denkkader. Vanuit dit
denkkader gaat hij de spanningen en de contradicties blootleggen die typisch
zijn voor een massacultuur.
Benjamin stelt dat wat betreft cultuur iedereen een aandeel heeft. Dat
aandeel is niet voor iedereen gelijk. Er is sprake van een cultuurindustrie
waarvan kunst, mode, film, literatuur, toneel en muziek een onderdeel zijn.
En zoals gezegd, iedereen maakt deel uit van die industrie. Er zijn diegenen
die kunst maken, anderen ontvangen kunst. Het is de verhouding tussen
‘maker’ en ‘ontvanger’ die door Benjamin onderzocht wordt.
We bemerken duidelijk de invloed van Marx op de denkwijze van Benjamin.
De visie van Benjamin op de kunstindustrie sluit aan bij zijn materialistische
conceptie van geschiedenis. De motor van alles zijn wetten die aan de basis
liggen van verandering.
Marx had het uitgebreid over de verhouding tussen maatschappijelementen
die behoren tot de bovenbouw, zoals kunst, religie, filosofie, etc. zaken zoals
arbeid, verdeling van de rijkdom en de productie die deel uit maken van de
onderbouw.
De centrale vraag die Benjamin zich stelt sluit hierbij duidelijk aan. Hij
vraagt zich af: ‘Wat is de positie van het kunstwerk in de huidige
productieverhoudingen?’
150
13.3 Verlies aan aura door reproducties
Het antwoord op deze vraag komt dus aan bod midden de jaren dertig in het
werk ‘Das Kunstwerk im Zeitalter seiner Technischen Reproduzierbarkeit’
ofwel ‘Het Kunstwerk in het Tijdperk van zijn Technische
Reproduceerbaarheid’.
Benjamin is, zoals nu reeds heel duidelijk is, sterk bepaald door de
toenemende modernisering. De uitdijende technologie leidde volgens hem tot
een enorme productie van kunst. Hij spreekt zelfs van massaproductie.
Kunst wordt niet alleen massaal geproduceerd, er wordt ook in enorme
aantallen kunst gekocht. Er is dus ook sprake van massaconsumptie.
Dit is volgens Benjamin een probleem omdat het uiteraard onmogelijk is om
zoveel kunst te maken en te verspreiden zonder het maken van reproducties.
We zien dus dat er kopieën gemaakt worden van kunstwerken.
Benjamin vindt dit problematisch. Doordat de technieken om te
reproduceren steeds toenemen hebben we te maken met een omwenteling.
Alles komt op de helling te staan, zoals de manier waarop kunst gemaakt,
ontvangen en ervaren wordt.
Benjamin gaat in zijn kunsttheorie spreken van het verval van de ervaring en
het wegkwijnen van de aura. In ‘Het Kunstwerk in het Tijdperk van zijn
Technische Reproduceerbaarheid’ wordt dit als volgt geformuleerd:
‘De vergruizing van de aura is de signatuur van een waarneming wier zintuig
voor het gelijksoortige in de wereld’ zodanig is gescherpt dat zij dit met
behulp van de reproductie ook aan het unieke afdwingt. Zo doet zich op het
domein de zintuiglijke waarneming kennen wat zich op het gebied van de
theorie uit als de toenemende betekenis van de statistiek. De afstemming van
de realiteit op de massa en van de massa op haar is een proces van
151
onbegrensde draagwijdte zowel voor het denken als voor de zintuiglijke
waarneming.’214
Uit dit citaat blijkt dat Benjamin kritisch staat tegenover het reproduceren
van kunstwerken.215 Centraal in de analyse van Benjamin omtrent het
kunstwerk en het reproduceren ervan staat het begrip ‘aura’. Dit is voor hem
het belangrijkste kenmerk van traditionele kunstwerken.216
Hij spreekt van
een verval van het unieke, van het authentieke. Er ontstaat een
ervaringsarmoede. Het hoofddoel van het produceren van kunst is in de
kapitalistische maatschappij niet langer het maken van kunst omwille van
esthetische doeleinden, maar wel het uit zijn op winstbejag.
En niet enkel diegenen die kunst produceren worden bepaald door
economische mechanismen. Er is ook sprake van het verval van de ervaring
van kunst en kunstwerken. Er is desintegratie van de kunstervaring. Door
moderne processen als industrialisatie en steeds groeiende productiewijzen,
alsook door de magie van de koopwaar en de enorme snelheid aan prikkels
waaraan de moderne mens onderhevig is, wordt het unieke en het ‘aura’ van
het kunstervaren doorbroken. Het proces van het ervaren wordt erdoor
verstoord.
Over die ervaring van kunst zegt Benjamin het volgende
‘Er is geen tijd meer om rustig te genieten van kunst. Er kan niet meer
gedroomd worden. Er is geen plaats meer voor mijmering. Integendeel, omdat
214 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid,
HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER
HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE
http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm 215 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid,
HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER
HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE
http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm 216 Müller-Doohm, o.c., pagina 34-35
152
alles zo snel veranderd dient men steeds alert te zijn. Door de massale
reproductie van beelden door bijvoorbeeld het ontstaan van film en fotografie,
gaat het auratische karakter van kunstwerken teloor.’217
Het is belangrijk te weten dat Benjamin leefde in een tijdperk waar er een
grote doorbraak was van de nieuwe kunsten zoals film en mode. Dit
betekende dus een breuk met de oude kunsten. We hebben beschreven dat
Benjamin dit ziet als een verval van het aura van het kunstwerk en van de
ervaring. In het algemeen kan gezegd worden dat reproductietechnieken
ervoor zorgen dat het kunstwerk uit de sfeer van de traditie gehaald wordt .
Het eenmalige bestaan van het kunstwerk wordt vervangen door het
veelvoudige minder auratische bestaan. Doordat de toeschouwer van kunst
gereproduceerde kunstwerken te zien krijgt, krijgt het gereproduceerde
kunstwerk en actuele betekenis. Het originele ontstaan van dat kunstwerk
wordt dan dikwijls vergeten.
Het zijn deze beide processen die de traditie van een kunstwerk ondermijnen
en ervoor zorgen dat er een crisis ontstaat in de vernieuwing van de
mensheid.218 Wat verloren gaat is dus de uniciteit en de echtheit van het
kunstwerk in het hier en nu.219
13.4 Toejuichen van verlies aan aura
Op het eerste zicht lijkt Benjamin dus heel erg negatief te staan tegenover
het moderne en de moderne vormen van kunst. Hij lijkt negatief te staan
tegenover het breken van de traditie. Zijn houding tegenover de moderne
vormen van kunst en het doorbreken van traditie is echter heel ambigu.
217 Ibid 218 Ibid 219 Heynen, H. (2001), Architectuur en de kritiek van de moderniteit, Nijmegen, Sun, pagina 147
153
We bemerken namelijk dat Benjamin de aantasting van het geïnstalleerde,
van het gezag en de autoriteit ook toejuicht. Hij gaat dus de teloorgang van
de waarde van traditie ook positief waarderen. Hij staat positief tegenover de
vernietiging van het aura. Je merkt dat, wanneer je het bovenstaande
raadpleegt, er een zeer ambigue houding is.220
13.4.1 Messianisme: breuk met traditie leidt tot verlossing en redding van
het woord
Doordat er nieuwe vormen van kunst ontstaan is er volgens Benjamin ook
sprake van een verlossing. Dit is een term die we ook in zijn
geschiedenisvisie tegenkwamen en die een belangrijk element vormt van zijn
denkwijze. Deze verlossing is essentieel in Benjamins moderne esthetica.
Doordat er een breuk plaatsvindt met het verleden, door het ontstaan van
nieuwe kunstvormen en doordat er gebroken wordt met de traditie kan er
dus gesproken worden van een verlossing. Het komt er voor Benjamin op
aan dat al het nieuwe uiteindelijk leidt tot een verlossing, tot een moment
van ontwaren.
We kunnen opnieuw opmerken dat dit een typisch Joods-messianistische
gedachte is van deze Joodse denker.
Om deze gedacht uit te leggen gebruikt Benjamin het voorbeeld van de krant.
Hij doet dit in ‘Der Erzähler’. Enerzijds tast het nieuwe moderne medium
krant de ervaring mee aan. Een krant is namelijk een communicatiemiddel
dat een overvloed aan informatie meegeeft. Het is voor de lezer van die krant
220 Müller-Doohm, pagina 34-35
154
heel moeilijk om die overvloed aan informatie te verwerken. De lezer gaat bij
wijze van spreken de bomen door het bos niet meer zien.221
Het is voor Benjamin dus eigen aan de moderniteit dat het mimetische
vermogen achteruit gaat. De manier van echt dingen ervaren, van
‘erfahrung’, wat hij onderscheidt van ‘erlebnis’, gaat achteruit. Hierbij wordt
ook de traditie aangetast. Het opdoen van erfahrung behoort steeds minder
tot de praktijk van de dag. Hij geeft het voorbeeld van de krant. Die geeft
zodanig veel informatie dat het klaarblijkelijk niet de bedoeling is dat de lezer
de informatie dat hij opdoet werkelijk gaat integreren in zijn ervaring. Het
lijkt dat het reservoir aan opgedane kennis, aan indrukken en
gebeurtenissen, wat hij ziet onder de verzamelnaam erfahrung, niet
omgenomen dient te worden in de ervaring.222
Anderzijds geldt volgens Benjamin het voorbeeld van de krant ook als het
voorbeeld van een modern middel waardoor de moderne maatschappelijke
verhoudingen literair worden. Hij toont dit aan in ‘Der Autor als Produzent’:
‘Het is in één woord de literarisering van de levensverhoudingen, die de
anders onoplosbare antinomieën de baas wordt, en het is het schouwspel
van de ongebreidelde vernedering van het woord -de krant dus- waarop zijn
redding zich voorbereidt.’223
Bijna elke mens kan lezen. Dit geldt zowel voor de hogere sociale klassen als
voor de lagere. Doordat mensen de krant lezen en zo informatie krijgen kan
iedereen deze informatie verwerken en eventueel interpreteren. Iedereen is
221 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid,
HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER
HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE
http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm 222 Heynen, H. (2001), Architectuur en de kritiek van de moderniteit, pagina 146-147 223 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid, o.c.
155
dus als het ware auteur geworden van zijn eigen kennis over de wereld. Dit is
voor Benjamin een verlossing, een redding.
Doordat iedereen kan lezen en ook iedereen auteur is van zijn eigen kennis
van de wereld, spreekt Benjamin van de redding van het woord:
‘De idee dat de auteur een producent is en dat door progressieve technieken
het bewustzijn kan worden geactiveerd laat, volgens sommigen, wel de vraag
onbeantwoord hoe de kunstervaring zelf in haar werk gaat. M.a.w. hoe de
analyse van kunst als manier van produceren systematisch gecombineerd
kan worden met de analyse van kunst als manier van ervaren.’224
Op dit punt werd Benjamin door Adorno een ‘onverantwoord optimisme’
verweten.225
13.4.2 Revolutionaire taak: De kunst biedt mogelijkheid tot politieke
revolutie
Het feit dat er een verlies aan aura is van het kunstwerk is voor Benjamin
nog op een andere manier positief. Rond de overgang van de negentiende
naar de twintigste eeuw krijgt het kunstwerk een nieuwe status. Het krijgt
namelijk een tentoonstellingswaarde. Daardoor verandert het gehele sociale
domein van de esthetica.
Doordat gebroken wordt met de traditie krijgt de kunstenaar en al het
creatieve een nieuwe kans: namelijk het zich vrijmaken van de massa’s. Dit
is voor Benjamin een revolutionaire taak.
Om dit idee te verduidelijken geeft hij het voorbeeld van montagetechnieken
in avant-gardistische stomme films uit de jaren twintig. Doordat er heel veel 224 Ibid 225 Dit komt terug in onderdeel kritiek van Adorno op Benjamin
156
en grote veranderingen plaatsvinden in de manier waarop kunst
geproduceerd en ontvangen wordt, krijgt die kunst voor de eerste maal in de
geschiedenis de kans om deel uit te maken van de politieke revolutie.
Wanneer het publiek naar die stomme films kijkt in zalen wordt op één
moment een groot publiek bereikt met de boodschap. Dit heeft volgens
Benjamin een emancipatorische gedachte. Benjamin ziet deze ‘kunst-zonder-
aura’ als een tegengif voor de ‘fascistische esthetisering van politiek. Er
ontstaat integendeel een politisering van de kunst.
Er is dus niet langer sprake van een één op één ervaring tussen kunstwerk
en toeschouwers, maar een één op veel. Dit is de mogelijkheid bij uitstek om
het publiek bewust te maken. Kunst is niet langer exclusief maar een
massagebeuren.226
13.5 Benjamins Notie van Authenticiteit
Het is noodzakelijk dat we een verdere uitleg geven over wat Benjamin nu
juist bedoelt met de authenticiteit of echtheit van kunstproductie en
kunstreproductie. Het is zo dat Benjamins onderzoek hieromtrent meer is
dan enkel een onderzoek naar het hier en nu van de nieuwe moderne
vormen van kunst. Het onderzoek naar echtheit is voor Benjamin een
onderzoek dat zich richt op de hele geschiedenis van kunstproductie.227
We hebben al geschreven dat Benjam het heeft over het verlies aan ervaring.
Verder heeft hij het ook over de fysieke verandering van het kunstwerk.
Benjamins onderzoek naar authenticiteit of echtheit richt zich op de gehele
geschiedenis van de kunstproduktie. Daarbij legt hij een bijzondere klemtoon
226 Müller-Doohm, pagina 34-36 227 Net als al in zijn geschiedenistheorie duidelijk werd gaat Benjamin een onderdeel, een cultureel
object, van de geschiedis onderzoeken om een volledige geschiedenistheorie weer te geven.
157
op de veranderingen die plaatsgrijpen in de fysieke toestand waaronder het
kunstwerk kan verschijnen en de voorwaarden waaronder we spreken van
autoriteit en authenticiteit in de kunst:
‘Het gehele gebied van de echtheid onttrekt zich aan de technische – en
natuurlijk niet alleen aan de technische - reproduceerbaarheid. Juist omdat
de echtheid niet reproduceerbaar is, is het intensieve oprukken van bepaalde
– met name technische – reproductieprocédés de aanleiding geweest tot
differentiatie en trapsgewijze indeling van de echtheid. Zulke onderscheiden
op te stellen was een belangrijke functie van de kunsthandel. Terwijl het
origineel echter ten opzichte van de met de hand vervaardigde reproductie,
die door dit in de regel als vervalsing werd bestempeld, zijn volledige gezag
bewaart, is dat ten opzichte van de technische reproductie niet het geval.’228
In dit citaat gaat Benjamin een gradatie maken in echtheid. Het meeste echte
is het originele kunstwerk. Dit behoudt zijn volledige aura. De technische
reproductie is niet meer echt en heeft dus een verlies aan aura.
Dit is de grote kritiek van Benjamin op het reproduceren van kunstwerken.
Hij hecht een groot belang aan het hier en nu van het kunstwerk. Dit
originele kunstwerk bezit de grootste en meeste aura, authenticiteit en
echtheit. Het is juist dit hier en nu dat deze echtheit uitmaakt. Het begrip
echtheit moet dus auraal begrepen worden.
Volgens Benjamin is dus in de cultuurgeschiedenis sprake van een
auratische en traditionele kunst van het hier en nu. Deze echtheit dreigt dus
verdrongen te worden door de moderne technieken en vooral door de
reproductietechnieken. Door dat reproduceren raakt de cultuswaarde van
het kunstwerk verloren.
228 Benjamin, W.(1970), Het Kunstwerk in het Tijdperk van zijn Technische Reproduceerbaarheid,
Nijmegen, Socialistische Uitgeverij, pagina 12
158
Een bewijs dat Benjamin het heeft over de volledige geschiedenis van het
kunstwerk is de volgende illustratie van dit cultusverlies.
Tot aan de Renaissance bestond de cultus en de aura van een kunstwerk
erin dat het een ‘goddelijke aura’ had. Het kunstwerk werd dan als echt
gezien wanneer het beschouwd kon worden als een goddelijke creatie, als
een schepping van God. Een voorbeeld van een dergelijk kunstwerk is het
Vera Icon229. Dit was volgens de Katholieke Kerk een waarlijk goddelijke
creatie en getuigde dus van echtheit. In de Orthodoxe kerk is het
‘Mandylion’ een voorbeeld van een echt kunstwerk.230
Belangrijk is dat reproductie van de goddelijke werken niet leidde tot een
verlies aan aura. Kopieerders van deze werken toonden gewoon opnieuw het
ware gelaat van God. Reproducties hiervan waren geen breuk met de traditie,
integendeel.
Het is pas na de Renaissance dat het authentieke van een werk verbonden
werd met de originele schilder van het werk. Er werd vanaf dan belang
gehecht aan zowel de aura van het werk als aan de aura van de originele
schilder van het werk. De originele auteur werd beschouwd als een genie,
diegenen die reproducties maakten waren enkel kopieerders.
Benjamin meent dat kunst die zijn sociale aura en cultus verliest als
autonome kunst gezien dient te worden. Wanneer je deze denkwijze
doortrekt kan het moderniseringsproces, dat ervoor gezorgd heeft dat er
229 Dit kunstwerk toont het ‘ware gelaat van God’. 230 Het woord Mandylion is afgeleid van het Arabische woord mandil wat doek betekent. De afbeelding
zou teruggaan op het doek van koning Abgar van Edessa. Volgens de legende zou deze, toen hij ernstig
ziek was, een dienaar naar Christus hebben gezonden met het verzoek om naar Edessa te komen om
hem te genezen. In plaats van zelf te komen nam Christus een doek en drukte die op zijn gelaat,
waarna een afdruk van zijn gezicht op het doek achterbleef. De dienaar nam het doek mee naar
Edessa. Daar werd het doek op het gezicht van de koning gelegd, waarop deze genas. In wezen is de
voorstelling van het Mandylion een zeer eenvoudige: het is de afdruk van het gelaat van Christus op
een doek. http://www.iconen.nl/Artikel2.htm
159
steeds meer reproducties waren en dus ook voor een verlies aan cultus
zorgde, gezien worden als een vorm van secularisatie:
‘(H)et begrip echtheid zal altijd blijven uitgaan boven dat van de authentieke
toeschrijving. (…) Desondanks blijft de functie van het begrip authenticiteit
in de kunstbeschouwing ondubbelzinnig: met de secularisering van de kunst
neemt de authenticiteit de plaats in van de cultuswaarde.’231
We weten dus dat de authenticiteit en de aura van een kunstwerk van
essentieel belang is voor Benjamin.
13.6 Kritiek van Hilde Heynen op authenticiteit van Benjamin
Professor Hilde Heynen uit kritiek op het begrip authenticiteit zoals
Benjamin dit gebruikt. Ze doet dit aan de hand van een voorbeeld van een
kunstwerk: de Emmaüsgangers.
13.6.1 De Emmaüsgangers als voorbeeld van problematisch begrip
authentiek
Heynen staat kritisch tegenover de auratische waarde dat het kunstwerk
heeft wanneer dit origineel is volgens Benjamin.
Als voorbeeld voor haar kritiek neemt ze het kunstwerk de ‘Emmaüsgangers’.
Dit kunstwerk is een vervalsing van het werk van de Nederlandse
231 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid,
HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER
HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE
http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm
160
zeventiende-eeuwse schilder Vermeer.232
Het schilderij is een vervalsing van
de hand van ‘meestervervalser’ Han van Meegeren. Jarenlang werd dit
schilderij aanzien als een origineel.
Toen het werk nog aanzien werd als origineel werd er een grote auratische
waarde aan toegekend. Het getuigde van een grote echtheit. Wanneer
ontdekt werd dat dit werk niet origineel was maar een vervalsing werd de
‘Emmaüsgangers’ plots omschreven als een het toppunt van kitsch. Nadien
kwam het weer terecht in een Nederlands museum.
Dit voorbeeld maakt het voor Heynen duidelijk dat de gedachten van
Benjamin omtrent authenticiteit en aura niet onproblematisch zijn. Ze meent
dat deze begrippen niet consequent gehanteerd worden. Benjamin spreekt
zichzelf volgens haar tegen. Ze meent dat Benjamin herhaaldelijk
contradictorische, historische, filosofische en ontologische argumenten door
elkaar haalt:
‘The fragmenariness and incongruity that characterizes Benjamin’s oeuvre
can be explained, among other things, by his faillure to separate clearly the
radical choice of traditions intended to disrupt continuity on the one hand,
and the traditionalism reconstituting continuity on the other.’233
Heynen verwoordt het probleem als volgt. Enerzijds gebruikt Benjamin
authenticiteit in een historische genesis. Anderzijds gaat hij het begrip
objectief bekijken. Benjamin gaat te makkelijk om met het begrip
authenticiteit. Hij maakt geen onderscheid tussen de keuze die kunstenaars
maken door radicaal te breken met tradities en zo de continuïteit te
232 http://www.belspo.be/belspo/science/section/renders/renders_nl.stm 233 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid,
HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER
HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE
http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm
161
doorbreken, en anderzijds kunstwerken die toch nog de traditie voorzetten
en dus geen doorbreken zijn van het continuüm.
Heyen meent dat Benjamin te makkelijk verwijst naar het breken met de
traditie. Hier kunnen we opnieuw verwijzen naar het voorbeeld dat gegeven
werd van de ‘Emmaüsgangers’. Toen algemeen aangenomen werd dat het
werk origineel was, was het authentiek en had het een grote auratische
waarde. Wanneer ontdekt werd dat het een vervalsing was, was deze
auratische waarde plots verdwenen. We bemerken dus dat nogal snel en
eenvoudig gegoocheld wordt met de term authenticiteit.
13.6.2 Ontologie en historie: ambigue opvatting van begrip authenticiteit
Heynen verwijst naar de Duitse academicus Hans Robert Jauß (1921-1997)
wanneer die opmerkt dat Benjamin zijn gehanteerde definitie van
authenticiteit tegenspreekt. Het is een vaak gehoorde commentaar dat
Benjamins gedachten dikwijls contradicties bevatten. Het klopt dus dat
Benjamin soms spreekt over authenticiteit in de ontologische zin, alsof het
begrip betrekking heeft op elk object:
‘De echtheid van een zaak is het geheel van alles wat van oorsprong af aan
haar overleverbaar is, vanaf haar materiële duurzaamheid tot aan haar
historische getuigenis. Daar dit laatste op de eerste berust, raakt in de
reproductie, waarin de eerste zich aan de mens onttrokken heeft, ook het
laatste, het historische getuigenis van de zaak, aan het wankelen. Weliswaar
alleen dit, maar wat zo vaak aan het wankelen raakt, is het gezag van de
zaak.’234
Met authenticiteit in de ontologische zin wordt bedoeld dat bij het
reproduceren van kunstwerken het hele ‘zijn’ van die kunstwerken aangetast 234 Benjamin, W., Het Kunstwerk in het Tijdperk van zijn Technische Reproduceerbaarheid, o.c.,
pagina 13
162
wordt. Niet alleen de vorm van het kunstwerk wordt aangetast, maar ook de
inhoud.
Terwijl hij op andere momenten spreekt over authenticiteit door haar een
karakteristieke historische rol toe te schrijven:
‘when the various techniques of copying undermine material permanence
and in consequence also endanger the historical testimony of the works.’235
Hiermee wil hij zeggen dat door het reproduceren het kunstwerk niet langer
in zijn historische context staat. De historische waarde van het kunstwerk
komt op de helling te staan omdat dikwijls de originele plaats en positie van
het kunstwerk niet meer duidelijk zijn.
13.7 Theodor Adorno: Aesthetic Theory
We moeten zeker vermelden dat Walter Benjamin niet de enige auteur is die
het over het ‘autonome’ en de ‘authenticiteit’ van het kunstwerk gehad heeft.
Een persoon die we heel zeker moeten vermelden in dit opzicht is Theodor W.
Adorno. Hij was lid van de Frankfurter Schule. De studie van het autonome
was een centraal onderwerp van die Schule.
235 De Cooman, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische
reproduceerbaarheid, HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT
KUNSTVERVALSERHAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS
CULTUURFILOSOFIE
http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm
163
13.7.1 De kunstenaar als genie
In zijn werk ‘Aesthetic Theory’ geeft Adorno net zoals Benjamin een
interpretatie van het originaliteitsconcept. In dit werk vinden we het volgende
citaat:
‘Originality, the specificity of a particular work, does not stand in direct
opposition to logicality, which is universal. Rather, it frequently comes into
its own in the sort of syllogistic consistency and elaboration that is the
prerogative of the great artist only.’236
Adorno meent dat de specificiteit en de originaliteit van een bepaald
kunstwerk afhangen van de originaliteit van de kunstenaar. Adorno gaat een
groot belang hechten aan het genie. Hij gaat op deze manier de tegenstelling
die Benjamin had met zijn begrip authenticiteit vermijden. Benjamin komt
namelijk in de problemen met zijn hantering van authenticiteit. Enerzijds
gaat hij het begrip historisch bekijken, anderzijds bekijkt hij het objectief.
Adorno vermijdt dus deze contradictie door de authenticiteit en de echtheit
van het kunstwerk te verbinden aan het genie.
Ook hier heeft Heynen een kritiek op. Adorno vermijdt inderdaad de
tegenstelling maar zelf is hij volgens Heynen te utopisch. Hij neigt volgens
haar teveel naar een benadering van authenticiteit in termen van een genie-
esthetisme zoals we dat terugvinden in de Renaissance.
Adorno meent dat het bekend is dat voor het tijdperk van kunstenaars die
als genie beschouwd werden, de notie originaliteit een minder belangrijke rol
speelde. Zo was het bijvoorbeeld voor componisten uit de zeventiende en de
vroeg achttiende eeuw helemaal niet ongebruikelijk om nieuwe composities
te vormen waarbij men gebruik maakte van delen van composities van
236 Kegan, P., Adorno, T. W.(1984), Aesthetic Theory, Londen, Routledge, p. 246.
164
andere componisten. Het was ook zo dat veel schilders en architecten de
uitvoering van hun werk overlieten aan hun leerlingen.
Deze twee voorbeelden tonen volgens Adorno aan dat de kunstenaars niet
kritisch nadachten over de rol van de kunstenaar wat betreft originaliteit.
Wat echter niet wil zeggen dat in de kunst helemaal geen sprake was van
originaliteit.
Volgens Adorno is er dus een verlies aan authenticiteit wanneer een
kunstwerk niet gemaakt is door een genie en wanneer het niet origineel is.
Hij is dus een aanhanger van de geniecultus. De ware kunstenaar is voor
hem een genie die als het ware een nieuwe wereld kan creëren waarbij er niet
gebruik gemaakt is van een leerproces of imitatie. 57
Het wordt dan ook meteen duidelijk wat de kritiek van Adorno is op de
nieuwe cultuurindustrie. Wanneer het reproduceren en het instrumentele
denken de bovenhand halen op de originaliteit en het creatieve, dan is er een
verlies aan artistieke waarde, aan authenticiteit. Adorno spreekt dan van
symptomatische kunstproducten.
13.7.2 Misprijzen tegenover de cultuurindustrie
In het essay ‘The culture Industry: Enlightenment as Mass Deception’
verwoorden zowel Adorno als Horkheimer hun misprijzen ten opzichte van de
nieuwe cultuurindustrie.
‘The culture industry is yet another example of the positive tendency to
fetishize instrumental reason; since the culture industry is but another
arena in which thought is dedicated to bringing about certain effects,
specially effects in the audience. That is, the culture industry is itself an
165
exercise in instrumental reason because it treats the audience as a target- as
a subject of calculation to be manipulated in certain specifiable ways.’237
Ze stellen beiden dat het typisch is voor de cultuurindustrie om de neiging te
hebben de nadruk te leggen op de instrumentele rede. Het doel van de
cultuurindustrie is het nastreven van winstbejag en het beïnvloeden van het
publiek. Het publiek dat de kunstwerken bekijkt wordt gezien als een subject
dat beïnvloedt kan worden en in bepaalde richtingen geduwd kan worden ter
ondersteuning van de cultuurindustrie.
We hebben gezien dat Benjamin een groot belang hecht aan de
authenticiteit, het auratische en aan de echtheit van een kunstwerk. Dit was
voor Benjamin de ware kunst. Een kunst die bedreigd werd door de
cultuurindustrie. We hebben ook geschreven dat Benjamin een ambigue
houding had tegen dat verlies aan aura.
Adorno meent nu dat het niet zo is dat authentieke kunst die auratisch en
echt is, automatisch autonoom is, en dat producten van de cultuurindustrie
dat niet zijn.
Voor Adorno zijn beide vormen van kunst onderhevig aan de mechanismen
van de vooruitgangsgedachte en van het kapitalisme. Ze kunnen er niet aan
ontsnappen. De enige kunstvorm die volgens Adorno wel kan ontsnappen
aan dit kapitalisme is de kunst die geproduceerd is, of beter gezegd
gecreëerd is door een genie.
Heynen meent dan ook dat een persoon zoals Han van Meegeren voor
Adorno geen plaats zou krijgen in de kunstgeschiedenis. Een persoon die
237 De, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid,
HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER
HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS CULTUURFILOSOFIE
http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm
166
jarenlang werken gaat vervalsen om voor zichzelf een naam te vestigen
voldoet niet aan de criteria van het genie zijn.
13.7.3 Kritiek Heynen op het belang van het genie volgens Adorno
Hilde Heynen is het hier niet mee eens. Ze stelt dat van Meegeren van
zichzelf wist dat hij een groot kunstenaar was . Ze is ervan overtuigd dat hij,
indien hij niet zou vervalsen, vast en zeker zelf veel werken zou verkocht
hebben en succesvol geweest zou zijn geweest. Heynen spreekt van een
vastberaden doelloosheid bij van Meegeren. Zijn enige doel was zijn eigen
werk voor dat van een ander te doen doorgaan. Hij produceerde massa’s
kitschprenten die veel verkocht werden. Het enige wat voor van Meegeren
ontbrak was gebrek aan appreciatie van de kunstwereld. Hij wordt ervan
beschuldigd de illusie te wekken van authenticiteit. Maar dit was net zijn
doel.
13.8 Benjamin en Adorno: een boeiende wisselwerking
In maart van het jaar 1936 kreeg Adorno het essay van Benjamin in handen.
Dit zowel in de Duitse als in de Franse versie. Dezelfde maand nog gaat
Adorno over tot het schrijven van een lange brief waarin hij veel kritiek uit op
Benjamin.
13.8.1 Kritiek van Adorno op Benjamin
De stellingen van Benjamin in verband met het kunstwerk in het tijdperk
van technische reproduceerbaarheid, over het verlies aan aura, stuiten op
heel wat kritiek van Adorno.
167
Adorno vond het namelijk niet kunnen dat Benjamin de waarde van een
kunstwerk gaat herleiden tot het al dan niet hebben van aura. Hij zag aura
als iets magisch dat heel moeilijk te definiëren was. Het is niet het aura dat
ervoor zorgt dat een kunstwerk waarde heeft volgens Adorno. Het is het feit
dat het kunstwerk tot stand gekomen is onder het ‘teken van vrijheid’ dat
essentieel is voor Adorno.
Adorno meent dan ook dat Benjamin een dialectische fout maakt wanneer
hij de waarde van een kunstwerk gelijkstelt met het al dan niet hebben van
aura, en er dan ook nog eens een revolutionaire functie aan gaat toekennen.
Hij verwerpt ook stellig de visie van Benjamin alsof de stomme films uit de
jaren twintig een emancipatorische functie zouden hebben. Voor Adorno is
het niet mogelijk dat door het zien van die films het proletariaat plots bewust
zou worden van zijn rol als subject van de geschiedenis, en dat daardoor de
verburgerlijking teniet gedaan zou worden.
Hij sneert naar Benjamin dat het lachen van de massa in de bioscoop niet
ertoe leidt dat het proletariaat zich bewust wordt van zijn rol als participant
in de revolutie. Integendeel, dat lachen van de massa is voor Adorno juist
een teken van kwalijk burgerlijk sadisme.
Het idee dat volgens Benjamin een toeschouwer in de bioscoop door zich te
verdiepen in een film van Chaplin een revolutionair zou worden, doet Adorno
af als een utopische, niet realistische en romantische gedachte.
Een stomme film zoals ‘Modern Times’ heeft volgens Adorno wel degelijk een
invloed op het publiek, maar geen revolutionaire invloed. De film heeft juist
een werking doordat er een auratische schijn is, met de nadruk op schijn.
Verder geeft Adorno ook kritiek op de manier waarop Benjamin kunst en
politiek met elkaar gaat verweven.
168
We bemerken dus dat er een intense discussie is tussen de oudere
Benjamin, en de jongere Adorno. Beide heren ontmoetten elkaar dikwijls in
het Hotel Littré, het favoriete hotel van Adorno.
Het lijkt er dan ook op dat in hun briefwisselingen, waarbij Adorno heel vaak
kritiek uit op Benjamin, de jonge meester zich probeert af te zetten van de
oudere, om op die manier zijn eigen gedachtegoed te profileren en zo een
eigen positie te verwerven. Adorno wil zich vrijwaren van vermenging tussen
politieke en theologische categorieën en van messianistische en
eschatologische denkwijzen die zo typisch zijn voor Benjamin.
Adorno vertrekt dus van het dialectische beeld van Benjamin dat de waar
een dialectisch beeld is, maar trekt een andere conclusie. Hij ziet het
dialectisch beeld als de reden voor de eigen ondergang en opheffing. De waar
wordt een vervreemd object waarvan de gebruikswaarde verloren is gegaan.
Het overgeleverde object is zijn urgentie verloren omdat het ons vreemd is.238
13.9 Besluit
In dit onderdeel werd beschreven dat Benjamin meent dat het kunstwerk in
het tijdperk van technische reproduceerbaarheid uit zijn unieke en originele
context genomen wordt. Daardoor is er een verlies aan rituele en cultische
waarde. De auratische waarde van het kunstwerk wordt door de nieuwe
cultuurindustrie vergruisd.
Benjamin heeft een ambigue houding tegenover dit verlies aan aura. Dit
verlies kan ook positief zijn volgens Benjamin. Benjamin gaat namelijk een
rol wegleggen voor het proletariaat in de revolutie. Hij maakt dus een
verweving tussen het politieke en het esthetische.
238 Macht van mode p. 61-65
169
Adorno meent dat de cultuurindustrie ervoor zorgt dat autonome waarde van
het kunstwerk aangetast wordt.
Heynen meent dat een kunstvervalser zoals van Meegeren aantoont dat de
waarde van een kunstwerk, in tegenstelling tot wat Benjamin en Adorno
menen, niet aangetoond kan worden door de authenticiteit van dat
kunstwerk. En dit zeker niet op auratisch vlak zoals Benjamin meent. Het
probleem stelt zich namelijk hoe dit auratische vastgesteld kan worden. Hoe
kan men de auratische waarde van een kunstwerk bepalen? Er zijn daar
geen graadmeters voor. Het belang dat Benjamin hecht aan de aura van het
kunstwerk is dus problematisch.
Heynen meent daarentegen dat de waarde van het kunstwerk wel bepaald
wordt door de uniciteit van het werk. De waarde van een kunstwerk hangt
dicht samen met de naam van de auteur van het werk. Dit veel meer dan
met de inhoud of de vorm ervan. De naam is belangrijker geworden in de
cultuurindustrie dan het werk zelf. Denken we bijvoorbeeld maar aan de
astronomische bedragen die betaald worden voor een Picasso, een Monet of
een Van Gogh net omdat het werk van deze schilders is.
Ze meent dat in de moderne cultuurindustrie begrippen zoals originaliteit,
autonomie en authenticiteit relatieve begrippen worden. Door de intrede van
de reproducties heeft het beeld in onze cultuur aan waarde verloren.
Maar volgens Heynen is het toch nog zo dat de waarde van vele goederen in
onze maatschappij nog gemeten wordt aan de hand van criteria zoals
uniciteit. Ze heeft dus een dubbel gevoel. Enerzijds is er verlies van belang
van het unieke, anderzijds is het unieke toch nog steeds belangrijk.
Heynen besluit dan ook met te stellen dat in de moderne cultuurindustrie de
naam dikwijls belangrijker is dan het werk. En dan heeft ze het niet zoals
Benjamin en Adorno meenden dat de originele auteur als genie belangrijk is.
Neen, voor de huidige kunstliefhebber als consument is de naam belangrijk,
170
en niet het feit dat het een origineel werk is. Denken we maar aan de
honderdduizenden reproducties van de ‘Mona Lisa’ van Da Vinci. Het is niet
belangrijk dat men het origineel in het bezit heeft, als het maar de Mona Lisa
is. Hetzelfde geldt trouwens voor de namaakindustrie van merkkledij.
Wat betreft de rol van Van Meegeren en in het algemeen van kunstvervalsers
is er dan ook heel wat discussie. Van Meegeren werd al beschreven als een
origineel schilder, als een psychopaat, als een groot meester en zelfs als een
meestervervalser. Wat Van Meegeren juist is, is in deze scriptie van geen
belang. Wel belangrijk is dat volgens Heynen Van Meegeren erin geslaagd is
om de kunstwereld te confronteren met haar eigen tegenstellingen.
171
14. Baudrillard: Een stap verder dan Benjamin
Een denker die ik heel zeker nog wil vermelden in deze scriptie is Jean
Baudrillard (1929-2007). Hij werd geboren en was werkzaam in Parijs. Vanaf
1968 gaat hij een groot aantal boeken en artikels publiceren.239
In dit
onderdeel zal duidelijk worden dat Baudrillard dezelfde thema’ s behandelt
als Benjamin, maar nog een stap verder zet dan Benjamin. Baudrillard geeft
zijn visie weer in zijn essaybundel ‘simulacra et Simulation’.
14.1 Technologie en media creëren simulacra
Benjamin zei dat kunst verandert onder het geweld van de nieuwe media.
Baudrillard stelt dat niet enkel de kunst aan verandering onderhevig is door
de vernieuwde technologieën en media, maar dat ook de werkelijkheid
hierdoor verandert.
Door de alomtegenwoordigheid van de media wordt de werkelijkheid ‘een
simulacrum’, ofwel een schijnvertoning. 240
Deze term komt oorspronkelijk
uit de filosofie van Plato als valse aanduiding van de werkelijkheid.
Baudrillard gaat de term opnieuw gebruiken als een soort verzamelnaam
voor kopieën, concepten en modellen.
Belangrijk is dat bij een simulacrum de grens tussen zijn en schijn steeds
verder vervaagd en op de duur zelfs verdwijnt. Schijn en werkelijkheid
worden dus één.
In het boek ‘De macht van de mode’ geeft auteur Anneke Smelik het
voorbeeld van een persoon die simuleert dat hij ziek is, een hypochonder
dus. Diezelfde persoon gaat dan ziekteverschijnselen simuleren waarbij het
239 Van Gils, W.J.,(1993), Baudrillard over de schijn van de werkelijkheid, Kampen, Kok Agora, pagina
64 240 Smelik, A.(2006), Mode en de media : van haute couture naar beeldcultuur, uit De macht van mode,
Arhem, Terra, Arnhem, ArtEZPrees, pagina 160
172
zowel voor andere mensen als op de duur voor zichzelf onduidelijk wordt wat
nu werkelijkheid is, en wat schijn is.
Gelijkaardig is het voor de postmoderne beeldcultuur die op en top bepaald
wordt en beïnvloed is door de media. Die media gaat onze ervaringen
bepalen. Zo wordt de mens na verloop van tijd bepaalde gevoelens
aangekweekt. Zo worden bijvoorbeeld in reclames beelden getoond van een
colafles die de kijker niet bewust ervaart, maar die toch onbewust in zich
opneemt. Daardoor krijgt die kijker zin in cola en worden dus zijn interesses
en gedrag erdoor beïnvloed.
Dit is ook wat Benjamin meent over de reproduceerbaarheid van de kunst.
Reproducties van kunstwerken zijn overal te vinden. Er bestaan miljoenen
versies van de Mona Lisa. Voor de mens die deze kunst ontvangt is de echte
inhoud van die Mona Lisa, van het originele werk, niet meer waar te nemen.
Wat de kunstliefhebber ervaart is een schijn van de ware schoonheid en van
het aura van het originele kunstwerk.
Baudrillard vindt dat moderne media de werkelijkheid niet reflecteert maar
juist construeert. De media geeft geen adequate representaties weer van de
werkelijkheid maar gaat die simuleren. Dit is ook wat de reproducties van
kunstwerken veroorzaken volgen Benjamin. Geen representatie van het ware
auratische werk, maar een minder simulatie met minder echtheit.241 242
Wat Baudrillard dus zegt is dat mens de echte werkelijkheid verloren is. Hij
gaat zijn werkelijkheid creëren zoals die bepaald wordt door de media. Zijn
simulacrumtheorie plaatst de realiteit lijnrecht tegenover de door de
beeldcultuur gecreëerde illusie van werkelijkheid.243
241 Ibid 242 Poster, M.,(1998), Jean Baudrillard. Simulacra and Simulations, Jean Baudrillard, Selected Writings,
ed Mark Poster. Stanford University Press, 1998, pp.166-184. 243 Smelik, A., o.c., pagina 160
173
14.2 Fabel van de verschrompelde kaart
In zijn bundel ‘simulacra et Simulation’ die in 1981 verschijnt verduidelijkt
Baudrillard zijn visie aan de hand van een voorbeeld.244
Hij heeft het over
een fabel van Jorge Luis Borges. Deze fabel gaat over mensen die kaarten
maken. Er wordt een kaart gemaakt van heel groot en machtig keizerrijk. De
kaart is heel erg nauwkeurig en komt helemaal overeen met het werkelijke
gebied. Het probleem is dat op het moment dat de kaart helemaal
nauwkeurig is afgewerkt en de echte werkelijkheid nauwkeurig weergeeft, de
kaart verloren gaat en als het ware gaat verschrompelen. Het enige wat
overblijft is nog een stukje woestijn en wat resten van de kaart. De kaart is
dus in verval geraakt.
Baudrillard gebruikt deze fabel om zijn beeld te verduidelijken. Hij meent dat
het in de maatschappij die geregeerd wordt door nieuwe media net zo het
geval is, maar dan omgekeerd. Het is namelijk niet de kaart, de kopie of het
simulacrum dat in verval geraakt, maar wel de werkelijkheid. De echte
wereld gaat verschrompelen maar het simulacrum blijft intact.
Dit komt dus doordat de gehele wereld tot in de verste uithoeken
gemediatiseerd is. De mens, en dan vooral de Westerse mens, leeft in een
maatschappij die gedomineerd wordt door het kapitalisme, door technologie
en door simulacra zoals foto, film, televisie, kranten, radio, etc.
Als moderne mens kennen we de wereld niet langer zoals hij echt is. We gaan
die wereld niet zelf meer ervaren maar we zien een schijn van die
werkelijkheid. De niet nagebootste werkelijkheid is helemaal in rook
opgegaan.245
244 Van Gils, o.c., pagina 68 245 Smelik, A., o.c., pagina 160
174
14.3 Vier orden in het simulacra
Het simulacra kent volgen Baudrillard vier grote fasen, of wat hij noemt
orden. Hij meent dat de grens tussen werkelijkheid en schijn in onze
moderne maatschappij helemaal vervaagd is doordat er een patroon
merkbaar is in de geschiedenis. Baudrillard ziet namelijk een verband
tussen de neiging van de mens om de werkelijkheid steeds vast te leggen in
tekens of simulacra, en de technologische ontwikkelingen die ervoor zorgen
dat die simulacra steeds gekopieerd kunnen worden en dus steeds in grote
getale aanwezig zijn in onze maatschappij.
Zoals hierboven gesteld meent Baudrillard dat elk simulacrum een
levensloop kent die bestaat uit vier grote orden.
Ten eerste is het simulacrum een verwijzing naar de werkelijkheid. Dit
doordat de mens die werkelijkheid wil vatten in tekens die betekenis hebben.
Daarna gaat dit simulacrum de echte werkelijkheid vervormen, maskeren en
perverteren. In de derde orde gaat het simulacrum de afwezigheid van de
fundamentele werkelijkheid maskeren. Het is in deze fase dat de mens de
schijnwerkelijkheid voor de ware werkelijkheid aanneemt. In de laatste orde
heeft de mens geen relatie meer met de echte werkelijkheid. Er is alleen nog
de aanwezigheid van puur simulacrum.
14.3.1 Voorbeeld van het Christelijke kruisteken
Om deze vier orden te verduidelijken geeft Baudrillard in zijn essay
‘simulacra et simulation’ het voorbeeld van het Christelijke kruisteken dat
volgens hem ook deze vier orden heeft doorlopen.
In de eerste orde is het kruisteken nog een verwijzing naar de werkelijkheid
zoals die fundamenteel was. Waar in het vroege Christendom gelovigen
samenkwamen werden deze plaatsen aangeduid met een kruisteken. De
175
betekenis van het kruis als symbool voor de executie van Christus was
duidelijk. Het was een betekenis die iedereen begreep.
In de tweede orde wordt de fundamentele werkelijkheid van het kruisteken
gemaskeerd. Het kruisteken wordt langzaam aan meer het symbool voor de
leer van het gehele Christendom, en niet langer van de executie van Jezus.
Het feit dat Christenen niet langer, rond 350 na Christus, echt gekruisigd
werden zorgde ervoor dat er niet langer een noodzaak was om deze daad te
symboliseren.
Tijdens deze tweede orde gingen protestanten de universele claim op het
ware geloof betwisten. De Katholieke kerk was voor hun een simulacrum. De
Beeldenstorm was het hoogtepunt van de verfoeiing van de simulacra.
De derde orde stelt dat het kruisteken een maskeren is van de afwezigheid
van de fundamentele werkelijkheid. De Katholieke Kerk wilde de kritiek die
beschreven is in de tweede orde tegenhouden en de gelovigen terug voor zich
winnen of ze in hun rangen houden. Dit uitte zich in de Contrareformatie.
Het kruisteken staat nu ten dienste van de Kerk om propaganda te voeren.
Het geloof dient hierbij niet gered te worden maar wel het instituut Kerk.
In de vierde orde schetst Baudrillard het kruisteken als een autonoom
simulacrum. Wanneer Nietzsche stelt dat God dood is gaat in de negentiende
eeuw een ontkerkelijking plaatsvinden. Mensen worden niet langer gelovig
opgevoed. Voor hen hebben de Christelijke tekens niet langer betekenis. Het
beeld van Christus op het kruis is zijn originele functie verloren. Het staat
nu symbool voor wildheid en voor provoceren. Het is niet langer een kopie
van het origineel maar een op zich staand teken, een autonoom simulacrum.
Voor Baudrillard is het zover kunnen komen door de technologie. Doordat er
zodanig veel kopieën gemaakt worden is de originele betekenis verloren. Door
eindeloze herhaling is de originele betekenis volledig uitgehold.246
246 Poster, M.,(1998), Jean Baudrillard. Simulacra and Simulations, Jean Baudrillard, Selected
Writings, ed Mark Poster. Stanford University Press, 1998, pp.166-184.
http://www.egs.edu/faculty/baudrillard/baudrillard-simulacra-and-simulations.html
176
14.4 Benjamin volgt Baudrillard, maar niet tot voorbij de
werkelijkheid
Wanneer we dit lezen is er duidelijk een gelijkenis te merken met Benjamin.
Ook Benjamin meent dat de originele betekenis van kunstwerken onder
invloed van de steeds toenemende technologie verloren gaat. Benjamin duidt
dit aan onder de term van verlies aan ‘aura’ en echtheit. Wanneer miljoenen
reproducties gemaakt worden van een kunstwerk dan heeft dit volgens
Benjamin niets meer te maken met het originele werk, maar met puur
winstbejag.
Benjamin en Baudrillard zijn het dus wat betreft dit onderwerp met elkaar
eens. Wat Baudrillard doet is de visie van Benjamin in verband met
reproducties van kunstwerk, in verband met echtheit en ‘aura’ nog verder
uitwerken. Waar voor Benjamin sprake is van verlies aan aura, is voor
Baudrillard sprake van een verlies van de volledige werkelijkheid. De
schijnwereld domineert.247
In het onderdeel omtrent de geschiedenistheorie van Walter Benjamin
hebben we beschreven dat Benjamin zijn visie wenst te koppelen aan een
politiek daad, aan een visie op de maatschappij. Ook in het onderdeel
omtrent de status van het kunstwerk in het tijdperk van technische
reproduceerbaarheid werd gesteld dat verlies aan aura ook positief kan zijn
omdat het de arbeider aanzet tot revolutionaire politieke actie.
Ook voor Baudrillard is zijn visie niet louter theoretisch. Hij gaat aan zijn
theorie in verband met het simulacrum zijn visie en kritiek op de
maatschappij waarin hij leeft koppelen. Benjamin heeft dit ook gedaan.
247 Ibid
177
Ik baseer me hiervoor op het artikel in het NRC handelsblad van zeven maart
2007, met name het artikel van Ger Groot met de titel ‘ Provocateur in de
Franse filosofie’.248
Baudrillard had heel veel kritiek op de Amerikaanse maatschappij. Dit niet
omdat hij anti-Amerikaans was, maar omdat hij de Amerikaanse cultuur en
samenleving zag als een symbool van zijn theorie omtrent ‘simulacra’.
Baudrillard beschouwde de Verenigde Staten als het voorland van de nieuwe
werkelijkheid. Het is voor hem het land waar niet de echte werkelijkheid
belangrijk is, maar wel de werkelijkheid die geschapen is door de media. Het
is het land waar gebruiksvoorwerpen niet meer belangrijk zijn omdat ze een
praktische waarde hebben, maar wel omdat ze een symbolische waarde
bezitten. Hij meent dat het de media zijn die de schijnwerkelijkheid steeds in
stand willen houden. Het beeld van het land waar alles mogelijk is, is voor
hem dus een simulacrum.
Baudrillard stelt dus dat het Amerikaanse denken heel paradox is. Niets
bestaat er zonder eerst te zijn uitgedacht als concept.249
Ik eindig deze uiteenzetting over de visie van Baudrillard omtrent de
Amerikaanse cultuur en samenleving als een voorbeeld van een simulacrum
met een citaat dat ik heel mooi vind als samenvatting wat dit betreft:
‘Het heeft Amerika nooit ontbroken aan geweld, ook niet aan belangrijke
gebeurtenissen, mensen of ideeën, maar dat alles maakt nog geen
geschiedenis. Octavio Paz heeft gelijk wanneer hij stelt dat Amerika is
gesticht met het opzet om aan de geschiedenis te ontsnappen, om een utopie
te vestigen gevrijwaard van de geschiedenis, en dat het daarin gedeeltelijk is
geslaagd en tegenwoordig in die opzet volhardt.’250
248 Groot, G., (2007), Provocateur in de Franse filosofie, NRC Handelsblad
http://www.nrc.nl/kunst/article651161.ece/Provocateur_in_de_Franse_filosofie 249 Baudrillard, J. (1988), Sideraal Amerika, vertaald door Nio, M. en Tee, E, Amsterdam, Duizend &
één, pagina 129 250 Ibid, pagina 135
178
Net als Benjamin gaat Baudrillard zijn theorie dus koppelen aan
maatschappijkritiek. Toch krijgt Baudrillard zelf ook heel wat kritiek te
verduren. Hij wordt eigenzinnigheid en ondoordringbaarheid verweten. Hij is
ook steeds populairder geweest onder kunstenaars en cultuurcritici dan
onder filosofen.
Een voorbeeld van hoe wild de ideeën van hem geworden waren ziet de
auteur van het artikel in de commentaren van Baudrillard op de Golfoorlog
en de aanslagen van elf september 2001.
Baudrillard meent dat de Eerste Golfoorlog en de jacht op Saddam Hussein
door de Amerikaanse media als het ware weggecijferd werden. De
televisieverslaggeving zorgde er volgen hem voor dat deze Golfoorlog aan het
oog van de Amerikaanse kijker onttrokken werd. De beelden werden volgens
hem zorgvuldig geselecteerd door het leger en de regering.
Dit is uiteraard een visie die te begrijpen is. Het lijkt me dat bijvoorbeeld
Benjamin het bij deze kritiek zou houden. De reden dat Baudrillard zoveel
kritiek krijgt is omdat hij nog een stapje verder gaat dan Benjamin. Omdat
hij zei dat de schijnwerkelijkheid die door de media geschapen was ervoor
zorgde dat de Amerikaan als het ware niet wist dat de Eerste Golfoorlog had
plaatsgevonden, werd hem verweten dat hij ironisch genoeg zichzelf had
afgescheiden van de werkelijkheid.251 252
14.5 Besluit
We kunnen concluderen dat er heel wat gelijkenissen zijn tussen Benjamin
en Baudrillard. Beiden uiten ze een kritiek op de maatschappij waarin ze 251 Ger Groot, Provocateur in de Franse filosofie 252 Poster, M.,(1998), Jean Baudrillard. Simulacra and Simulations, Jean Baudrillard, Selected
Writings, ed Mark Poster. Stanford University Press, 1998, pp.166-184.
http://www.egs.edu/faculty/baudrillard/baudrillard-simulacra-and-simulations.html
179
leefden en op de moderniteit. Ze uiten beiden een kritiek op de technologie
die steeds verder ontwikkelt.
Benjamin meent dat door het reproduceren van kunstwerken er een verlies
is aan aura en echtheit. Voor Baudrillard zorgen kopieën ervoor dat de mens
zijn beeld van de echte werkelijkheid verliest en alleen nog oog heeft voor een
schijnwerkelijkheid, een simulacrum. Als voorbeeld hiervan vermeldt hij de
Amerikaanse cultuur en samenleving.
Baudrillard gaat een stap verder dan Benjamin door te stellen dat de
simulacra ervoor zorgen dat deze schijnwereld een autonoom bestaan gaat
kennen. Door de media gaat de mens enkel nog de schijnwereld kennen en
deze voor echt aannemen. De echte werkelijkheid gaat aan hen verloren. Dit
is een stap die Benjamin niet zet.
180
15. Algemeen besluit
Het werk van Benjamin behandelen is zeker niet eenvoudig. Hij is dan ook
niet in te delen in een bepaalde categorie. Een schrijver in de strikte zin van
het woord is hij niet. Hij werkt hiervoor te chaotisch en te onoverzichtelijk.
Hij benadert zijn werk niet rechtstreeks maar steeds vanuit een schuine
hoek. Hij levert namelijk commentaar leveren op tijdgenoten en op bestaande
citaten. Van daaruit gaat hij zijn eigen visie ontwikkelen.
Wanneer je het werk van Benjamin wil onderzoeken moet je zeker kennis
hebben van zijn leven. Het feit dat Benjamin Jood was heeft zijn visie, en met
name zijn geschiedenistheorie, heel sterk beïnvloed en bepaald. Hij
beschouwde het gevaar van het opkomende Nazisme als een persoonlijke
aanval waartegen hij weerstand aan moest bieden.
Waar hij ook weerstand aan wilde bieden was de vernieuwde maatschappij
tijdens de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw. Benjamin
die opgroeide in een gezin van welstellende Joden, en zich in dat milieu nooit
echt goed voelde, gaat daarom een geschiedenistheorie ontwikkelen die moet
leiden tot verlossing.
Hij voelde de noodzaak van die verlossing aan omdat de vooruitgang steeds
verder ging. De technologische ontwikkelingen gingen steeds verder. Als
voorbeeld hiervan vermeldt Benjamin de Passages in Parijs. Deze stad ziet hij
als ‘die Hauptstadt des 19. Jahrhunderts’. Onder de passages viert het
kapitalisme hoogtij. De stadsmens leeft in een droombeeld. Benjamin spreekt
van een fantasmagorie. Het is een vals beeld van geluk waarbij het individu
opgeslorpt wordt door de massa.
De mens laat zich in de moderniteit steeds meer aantrekken door de lokroep
van de moderniteit. Deze stadsmens noemt Benjamin de flaneur. Die flaneur
181
slentert rond in de stad en vergaapt zich aan al het nieuwe. Hij gaat volledig
op in de massa. Hij is een observator met beperkte sociale relaties.
Benjamin wil in een tijdperk van vooruitgang, van haast en spoed en van een
drang naar vooruitgang zijn ideaal beeld van de burger en de arbeider
weergeven.
Zijn flaneur laat zich namelijk niet innemen door de drang tot consumptie.
Hij is als het ware immuun voor het nieuwe. De lokroep van de koopwaar
gaat aan de flaneur voorbij. Hij slentert wel rond in de stad, hij observeert,
maar koopt niet.
Een denker die een grote invloed heeft uitgeoefend op Benjamin is Charles
Baudelaire. Het gedicht van Baudelaire ‘A une passante’ uit zijn dichtbundel
‘Les fleurs du mal’ uit 1857 wordt gebruikt om de flaneur van Benjamin te
verduidelijken. Benjamin die Baudelaire bestudeerde en hem
becommentarieerde haalt dus zijn inspiratie uit dit gedicht.
Tijdens het observeren valt het oog van de flaneur op de opwaaiende zomen
van een rok van een voorbij wandelende vrouw op één van de Parijse
boulevards. Dit is een schok. Het is een vluchtig moment dat opgeslagen
wordt om het zich daarna te kunnen herinneren. Op die manier kan dat
moment steeds opnieuw beleefd worden. Wanneer de flaneur opnieuw
opwaaiende zomen ziet zal het beeld van verleden geïnjecteerd worden in het
heden. Dit is ook de centrale gedachte in de geschiedenistheorie van
Benjamin.
Baudelaire komt in deze scriptie nog aan bod tijdens de bespreking van zijn
werk ‘Le peintre de la vie moderne’. Hierin wordt schoonheid gedefinieerd als
een symbiose van context en eeuwigheid. Opnieuw zal dit een centaal idee
blijken te zijn in Benjamins visie. In ‘Le peintre de la vie moderne’ bemerken
we wel een verschil tussen Benjamin en Baudelaire wat betreft het individu
dat zich beweegt te midden de massa.
182
Baudelaire ziet die massa niet als iets negatief. Het individu kan zich
namelijk niet vervelen in die massa volgens hem. Voor Benjamin is de massa
geen inspiratiebron. Het is voor Benjamin eerder een verdwalen in de massa.
Het leidt niet tot geluk. Hij spreekt opnieuw van een fantasmagorie.
Baudelaire ziet in kunstenaar G. de ware kunstenaar. Het is er één die zich
begeeft in de wereld en teruggaat naar de kindertijd. Opnieuw een gelijkenis
tussen Baudelaire en Benjamin.
Net zoals G. teruggaat naar zijn kindertijd en zich zaken gaat herinneren, zo
stelt Benjamin dat het de taak is van de geschiedschrijver om de nadruk te
leggen op het zich herinneren, op het her-denken van de geschiedenis om
deze zo te verlossen.
Het resultaat van zijn kritiek op de moderniteit, van zijn weerzin van
politieke gebeurtenissen zoals de opkomst van het Nazisme en van
persoonlijke gebeurtenissen in zijn leven, is Benjamins werk ‘Über den
Begriff der Geschichte’. Het is het resultaat van twintig jaar studeren en
vooral bestuderen van Benjamin.
Reeds op drieëntwintig jarige leeftijd, in 1915, had Benjamin de wens
uitgesproken om een geschiedenisvisie te ontwikkelen. In 1940 was ‘Über
den Begriff der Geschichte’ ‘afgewerkt’. Deze oertekst kan gezien worden als
een kritiek op de steeds voortschrijdende vooruitgang, op een moderniteit die
niet achterom kijkt. ‘Über den Begriff der Geschichte’ is een heel belangrijk
werk. Het wordt ook wel een de oertekst van het messianisme genoemd.
Het schrijven van een nieuwe geschiedenistheorie is geen unieke gedachte
van Benjamin. Andere auteurs behandelden dit thema ook. Zo waren Georg
Lukács, Franz Rosenzweig en Franz Joseph Molitors ook met deze thematiek
begaan.
183
Het ontwikkelen van een nieuwe geschiedenistheorie is weliswaar geen
unieke gedachte, maar het is toch Benjamin die de aanzet gegeven heeft.
Het is vanuit deze context dat Benjamin een Joods-messianistische
geschiedenisvisie wil ontwikkelen die weerstand biedt aan de moderniteit en
deze kritisch gaat evalueren. Hij doet dit in achttien stellingen die samen
‘Über den Begriff der Geschichte’ vormen.
Met het beeld van een automaton toont hij aan dat er een versmelting moet
zijn tussen het historisch-materialisme en de theologie. Deze versmelting
moet gezien worden als Joods-messianisme.
De geschiedenis mag niet vergeten worden. Er is nood aan een her-denken
van wat geweest is. Op een dergelijke manier kunnen de aanspraken uit het
verleden verlost worden. De geschiedschrijver moet kritisch staan tegenover
de geschiedenis. Kennis van het verleden brengt het heden namelijk in een
kritieke situatie en schudt zo het dromende collectief wakker.
Er werd al gezegd dat Benjamin veel commentaar levert op andere denkers.
Hij hecht veel belang aan citeren. Dit is voor hem een goede methode omdat
het citeren van het verleden een schok veroorzaakt die leidt tot het vellen van
een oordeel over dat verleden.
De uiteindelijke bedoeling van Benjamin is het bereiken van een
alomvattende proza. Het alomvattende proza is het geheel van dit citeren, het
eindpunt van het vellen van oordelen. Dan wordt de beoogde verlossing
bereikt. Het alomvattende proza is het laatste oordeel.
Het bereiken van een allesomvattende proza krijgt veel kritiek. Het is
idealistisch en niet te bereiken. Het is een utopische maar hoopvolle
gedachte.
We bemerken dat Benjamin zich dan ook zeker gaat verzetten tegen het
historicisme. Deze visie beschouwt hij als een typische gedachte van de
heersende klasse waarin barbarisme wordt doorgegeven van hand tot hand.
184
Deze visie gaat namelijk uit van een lineaire en wetmatige vooruitgang. De
historicist staat met andere woorden niet kritisch tegenover de vooruitgang
en kijkt niet kritisch achterom.
Om de inhoud van geschiedenistheorie te verduidelijken gebruikt Benjamin
een beeld van een aquarel van Paul Klee, met name de Angelus Novus. De
engel dient in een Joodse traditie gezien te worden. Hij vliegt achterwaarts de
toekomt in, met zijn gezicht dus gericht naar het verleden. De engel moet
proberen het verleden te redden.
De vooruitgang is niet een logische wetmatige vooruitgang zoals het
historicisme stelt. Vooruitgang is voor Benjamin niet steeds een verder
bouwen op wat geweest is. Elk nieuw heden is geïnjecteerd met het verleden.
Geschiedenis dient gezien te worden als een object van constructie dat niet
gevormd is in een homogene lege tijd, maar eerder in de ‘Jetztzeit’.
Hij hecht dan ook veel belang aan een dialectische visie waarin heden en
verleden met elkaar verweven zijn. Er moet plaats zijn voor het her-denken
van het verleden om de aanspraken uit het verleden te verlossen.
Als Jood geeft hij het voorbeeld van Jom kippoer, de dag van de verzoening
en de herdenking die aangewend dient te worden om het verleden te her-
denken. Hij ziet de Joodse traditie als een leer die vooral gericht is op het
verleden.
Benjamin vertrekt dus vanuit een verborgen theologie en een joods-
christelijke messianistische traditie waarin verlossing centraal staat. Het is
belangrijk om een open verwachting te hebben die typisch is voor de
materialistische benadering van de geschiedenis.
Verassend is het feit dan Benjamin gebruikt maakt van een cultureel object,
waar Jameson ook voor ijvert, om zijn geschiedenisvisie te verduidelijk, met
name de mode.
185
Benjamin ziet mode als een symbool van de moderniteit. De mode is
constant onderhevig aan veranderingen. Door technologische ontwikkelingen
verandert mode constant. Mode is een gangmaker en graadmeter van de
moderniteit. Zo bepaalt kledij bijvoorbeeld de sociale status van mensen.
Om weerstand te bieden aan deze niets ontziende moderniteit is het volgens
Benjamin noodzakelijk om een ’tigersprung’ te maken. Dit is geen origineel
idee van Benjamin, Engels en Lukács waren hem voor.
Engels ijvert voor het maken van een sprong naar een tijd waar het subject
nog niet gedomineerd werd door het object, waar de mens dus nog niet
bepaald werd door goederen.
Lukács ziet een tweede sprong in zijn socio-economische context. Lukács
bedoelt hiermee dat een sprong naar het verleden enkel mogelijk is wanneer
die sprong past in het maatschappelijke proces. Begrip van waartoe
historische vooruitgang leidt kan enkel als je een stap voor bent op dat
proces. De sprong legt met andere woorden de structuren bloot die reeds
ingebed zijn in de geschiedenis.
Je kunt de vooruitgang een stap voor zijn door naar het verleden te kijken.
Wanneer structuur gezien wordt in het verleden kan de sprong gemaakt
worden naar het heden om de nieuwe vooruitgang te snappen.
De belangrijkste sprung in dit werk is die van Walter Benjamin. Hij gebruikt
metaforen zoals die van de revers van een jas om aan te tonen dat het
verleden veel te lang verborgen is gebleven en dringend tevoorschijn moet
komen in het heden.
Zowel het heden als het verleden zit in kledij vervat. Benjamin vindt het
essentieel dat de mode een dialectische omgeving creëert waarin elk
historisch object, zoals bijvoorbeeld een kledingstuk, niet alleen historisch
gezien kan worden, maar ook als basis kan dienen voor een hedendaagse
variant.
186
Mode gaat dus de geschiedenis en het heden structureren en ordenen.
Mode is voor Benjamin ook een aanval op de geschiedenis. De sprong naar
het verleden, de ‘tigersprung’ kan gezien worden als een aanval op het
historicisme met zijn wetmatige, lineaire en logische vooruitgangsidee.
Benjamin formuleert deze aanval om te voorkomen dat de mens in de
moderniteit en in het kapitalisme immuun zou worden voor elke schok die
hem kritisch doet nadenken over heden en verleden.
We bemerken dus dat Benjamin de mode gaat gebruiken om zijn
geschiedenistheorie kracht bij te zetten. Opnieuw is er zijn visie dat het
verleden geïnjecteerd dient te worden in het heden om weerstand te bieden
aan de vooruitgang en moderniteit. Hij gebruikt mode dus als een object, als
een onderdeel van die geschiedenis om kritiek te uiten op de vooruitgang.
Deze visie lijkt aan te sluiten bij het historisch materialisme, maar toch is
zijn visie op mode geen ondersteuning ervan. Mode is namelijk ook een
onderdeel van het kapitalisme. Mode is een business. Benjamin streeft
ernaar dat mode dit kapitalisme voorbijspringt naar het verleden toe. Dit
opdat niet enkel aandacht geschonken zou worden aan het nieuwe, het
moderne, maar opdat er ook aandacht zou zijn voor het psychologische,
sociael, historische en stilistische belang van mode.
John Galliano is een ontwerper wiens thematiek en filosofie overeenkomt
met de visie van Benjamin. Galliano kiest er namelijk steeds voor om
historische objecten te incorporeren in zijn ontwerpen en shows. Een
voorbeeld hiervan is zijn bias cut. Dit een speciale manier van stof knippen
die hij ontleend heeft aan Madeleine Vionnet, een Franse modeontwerpster
uit de negentiende eeuw.
Galliano erkent dat mode een kapitalistische business is, maar hij hecht een
groter belang aan het creatieve aspect van mode. Steeds gaat hij een blik
187
achterom werpen en pogen om historische objecten te injecteren in zijn
moderne ontwerpen en shows. Op die manier winnen die objecten aan
belang en worden de aanspraken uit het verleden verlost.
De problematiek in verband met kunst en kapitalisme wordt ook behandeld
in Benjamins werk ‘Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen
Reproduzierbarkeit’ uit 1936 moeten interpreteren. Hierin beschrijft hij hoe
onder invloed van het kapitalisme en de technologische ontwikkelingen
steeds meer kunstwerken gereproduceerd worden. Daardoor is er een verlies
aan cultische waarde, wat Benjamin aanduidt als een verlies van echtheit of
authenticiteit. De auratische waarde van het kunstwerk wordt door de
nieuwe cultuurindustrie vergruisd.
Benjamin heeft echter een ambigue houding tegenover dit verlies aan aura.
Dit verlies kan namelijk ook positief zijn volgens Benjamin. Benjamin gaat
een rol wegleggen voor het proletariaat in de revolutie. Hij maakt dus een
verweving tussen het politieke en het esthetische.
Volgens Hilde Heynen is het authenticiteitsbegrip problematisch. Hoe kan
deze authenticiteit bepaald of gemeten worden? En hoe komt het dat een
werk zoals de Emmaüsgangers jarenlang als toonbeeld van echtheit aanzien
werd, en nadat het bleek gemaakt te zijn door van Meegeren plots als kitsch
bestempeld werd.
Voor Theodor Adorno is niet zozeer aura belangrijk, maar wel het genie. Een
kunstwerk heeft voor Adorno echtheit als het gemaakt is door een genie.
Als laatste onderdeel van dit werk werd aangetoond dat Benjamin en Jean
Baudrillard gelijkaardige onderwerpen behandelen. Ze geven beiden kritiek
op de nietsontziende vooruitgang. Op de technologie die steeds verder
ontwikkeld. Baudrillard meent dat door die technologie en de moderne media
een schijnwereld ontstaat. De mens heeft enkel nog oog voor die schijnwereld
en ziet de echt werkelijkheid niet meer. Hij spreekt van simulacra, met als
188
symbool de Amerikaanse samenleving en cultuur. De echte werkelijkheid
gaat aan hen verloren. Beiden geven ze een kritiek op de maatschappij
waarin ze leven. Baudrillard zet hierin een stap die Benjamin niet zet: met
name het stellen dat er enkel nog sprake is van een schijnwerkelijkheid.
Bibliografie
1. Boeken
• Adorno, T.W.,(1984), Aesthetic Theory ,vertaald door Kegan, P.,
Routledge, London
• Baudot, F., (1999), A century of fashion, Thames &Hudson, London
• Baudelaire, C., vertaald door Hoosemans P., (2004), De bloemen van
het kwaad, Les fleurs du Mal, Historische Uitgeverij, Groningen
• Baudelaire, C. (1992), De schilder van het moderne leven, Charles
Baudelaire,Amsterdam, vertaald door Van Buuren, M., uitgeverij
Voetnoot, Amsterdam
• Baudrillard, J. (1988), Sideraal Amerika, vertaald door Nio, M. en Tee,
E, Duizend & één, Amsterdam
• Benjamin, W.(1970), Het Kunstwerk in het Tijdperk van zijn Technische
Reproduceerbaarheid, Socialistische Uitgeverij, Nijmegen
• Benjamin W., (1992) Kleine filosofie van het flaneren, passages, Parijs,
Baudelaire, vertaald door Van Heemst, J., Van der Burg, I., Sua,
Amsterdam
• Boomkens, R., van der Brug, I., Geldof, K, van Gerwen, W.,
Groeneweg, T., Heynen, H. Koopman, P., Laermans, R. van
Nieuwstadt, M.,(1999), Benjamin journaal 2, Historische uitgeverij,
Groningen
• Broderson, M., (1990), Walter Benjamin, a biography, vertaald door
Malcolm Green en Ingrida Ligers, Verso, London
• Buxbaum, G. en Chenoune, F., (2005), Icons of Fashion, the 20th
century, Madeleine Vionnet, Prestel, Munich,Berlin,London,New-York
• Craig, E. (1998), Routledge Encyclopedia of philosophy, Volume 1,
Routledge, London and New York
• Craig, E. (1998), Routledge Encyclopedia of philosophy, Volume 9,
Routledge, London and New York
• de Cauter, L.,(1999), De dwerg in de schaakautomaat, Benjamins
verborgen leer, Sun, Nijmegen
• De Cauter, L., (2001), Meesterstukken, Lieven de Cauter over Walter
Benjamin, Rotterdam, Lemniscaat, Rotterdam
• De Weerd, H., Heynen, H.(1995) Benjamin journaal 3, een Konstruktie
van Walter Benjamins Passagen-Werk, Historische uitgeverij,
Groningen
• Dr. J. Waldram,(1990), Encyclopedie van de filosofie, Tirion, Baarn
• Evans, C., (2003), Fashion at the Edge, spectacle, modernity and
deathliness, Yale University Press, New Haven and Londen
• Evers, M., (1997), Proust en het fin de siècle, de decadentie
overwonnen,Walburg Pers, Zutphen
• Geldof, K. (1997), Benjamin journaal 5, Messianisme en revolutie bij
Lukács en Benjamin, Historische uitgeverij, Groningen
• Heynen, H. (2001), Architectuur en de kritiek van de moderniteit, Sun,
Nijmegen
• Huisman, D. (1984), Dictionnaire des philosophes, K-Z, Denis Huisman,
Presses universitaires de France, Paris
• Jones, T., Rushton, S., Huckbody, J., (2005), Fashion Now 2, John
Galliano, Taschen, Köln
• Laupin, P., (2004), Stéphane Mallarmé, Poètes d’aujourd’hui, Seghers,
Paris
• Lehmann, U., (2000), Tigersprung, Fashion and Modernity, MIT Press,
Cambridge, Massachusetts, London
• Rubel, M., (2006), Jozef Stalin, een biografie, Roularta Books,
Roeselare
• Ten Katen, L., Bremmer, R., Warrink, E.,(2007), Encyclopedie van de
filosofie, Van de Oudheid tot Vandaag, termen, begrippen, namen en
stromingen, Amsterdam, Boom
• Van Driessche, R., Van Roy,R. (1992), Historisch overzicht van de
wijsbegeerte en de ethiek, Tweede deel, de negentiende en de twintigste
eeuw, Garant, Leuven, Apeldoorn
• Van Gils, W.J.,(1993), Baudrillard over de schijn van de werkelijkheid,
Kok Agora, Kampen
• Vermeeren, M., (2007), De jeugd van Adolf Hitler, 1889-1907, Aspect,
Soesterberg
• Visser, G., (1933), Walter Benjamins mystieke opvatting van
geschiedenis, een benadering vanuit vroege brieven, Benjamin journaal
1, Historische uitgeverij, Groningen
• Willemsen, H., (1992), Woordenboek filosofie, Harry Willemsen, Van
Gorcum, Assen, Maastricht
2. Artikels
• Hoeks, h., Post, J., (2006) over ontwerp en betekenis, uit De macht van
mode, Walter Benjamin, ArtEZ Press, Terra, Arnhem
• Hoeks, H., Post, J. (2006), Vijf pioniers, uit De macht van mode, Terra,
ArtEZPress, Arnhem
• Laermans, R. (1999), Parijs als zinnebeeld van de moderniteit, Walter
Benjamin flaneert door Parijs, Artikel uit Tijdschrift Streven, jaargang
66, nummer 7, Koenot, Antwerpen
• Lehmann U., (2006) Tigersprung : modelleren van de geschiedenis, uit
De macht van mode, Terra, artEZPress, Arnhem
• Müller-Doohm, (september 2003), ‘Een doorgedraaide padvinder,
Theodor Adorno contra zijn vriend Walter Benjamin, uit
Filosofiemagazine, jaargang 12, nummer 6
• Smelik, A.(2006), Mode en de media : van haute couture naar
beeldcultuur, uit De macht van mode, Arhem, ArtEZPress, Arnhem
• Vinken, B., (2006), De eeuwigheid-een ruche aan een jurk, uit De macht
van de mode, Terra, artEZPress, Arnhem
3. Internet
• Coetzee, J.M., artikel: De observerende blik van Walter Benjamin, uit
filosofie magazine, vertaald door Van de Plassche, R.
http://www.filosofie.nl/00/fm/nl/121/artikel/4794/index.html
• De Cooman, T., Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk van
technische reproduceerbaarheid, HISTORISCHE RECEPTIEANALYSE
VAN DE CONTROVERSE OMTRENT KUNSTVERVALSER
HAN VAN MEEGEREN IN HET KADER VAN WALTER BENJAMINS
CULTUURFILOSOFIE
http://users.telenet.be/izithelo/thesis/van%20meegeren.htm
• Digischool, (2007) A la recherche du temps perdu, op zoek naar de
verloren tijd
http://www.digischool.nl/ckv1/literatuur/proust/marcel_proust1.ht
m
• Ferris, D.S.,(2004) The Cambridge Companion to Walter Benjamin,
University Press, Cambridge
http://www.cambridge.org/catalogue/catalogue.asp?isbn=978051122
1743&ss=fro
• Groot, G., (2007), Provocateur in de Franse filosofie, NRC Handelsblad
http://www.nrc.nl/kunst/article651161.ece/Provocateur_in_de_Frans
e_filosofie
• Merriman, C.D. (2006), Biography of Edgar Allen Poe, Jalic inc,
http://www.online-literature.com/poe/
• Poster, M.,(1998), Jean Baudrillard. Simulacra and Simulations, Jean
Baudrillard, Selected Writings, ed Mark Poster. Stanford University
Press, 1998, pp.166-184.
http://www.egs.edu/faculty/baudrillard/baudrillard-simulacra-and-
simulations.html
• Ravagedigitaal.org , (2002), De ontregelende wandelaar
http://www.ravagedigitaal.org/2001_2002/0204a6.htm
• Redmond, D.,(2005),Walter Benjamin on the concept of history,
http://www.marxists.org/reference/archive/benjamin/1940/history.h
tm
• Redmond, D. (2001), Walter Benjamin. On the Concept of History.
Gesammelten Schriften I:2. Suhrkamp Verlag. Frankfurt am Main, 1974.
http://www.efn.org/~dredmond/ThesesonHistory.html
• Van Damme, B., (2003),Proust 1, de kant van Swann,
http://www.urbanmag.be/artikel/769/tf-2003---proust-1--de-kant-
van-swann
• http://www.debezigebij.nl/boekboek/show/id=100646/dbid=5958/ty
peofpage=66356
• http://www.digischool.nl/ckv2/ckv3/utopia/fourier/sociaalutopisten.
htm
• http://www.the-ledge.com/HTML/book.php?ID=563&tid=476&lan=nl
• http://nl.wikipedia.org/wiki/Joseph_Dietzgen
• http://en.wikipedia.org/wiki/Wolfgang_von_Kempelen
• http://www.sfu.ca/~andrewf/CONCEPT2.html
Walter Benjamin on the concept of history, theses on the philosophy of
history
4. Afbeeldingen
• http://images.google.com/imgres?imgurl=http://www.designmuseum.org/media/item/3933/-1/7_3.jpg&imgrefurl=http://www.designmuseum.org/design/john-galliano&h=145&w=97&sz=8&hl=nl&start=21&um=1&tbnid=5ZYT3tuDEow-RM:&tbnh=95&tbnw=64&prev=/images%3Fq%3Ddior%2Bgare%2Bd%2527austerlitz%26start%3D18%26ndsp%3D18%26um%3D1%26hl%3Dnl%26rls%3Dcom.microsoft:*:IE-SearchBox%26rlz%3D1I7SUNA%26sa%3DN
Voorwoord
Deze scriptie is geschreven tot het behalen van de graad van
master in de kunstwetenschappen, bij de universiteit van Gent.
Ik wil vast en zeker mijn promotor, Prof. C. Van Damme bedanken.
Ik waardeer het dat zij deze scriptie wil lezen en beoordelen.
Ook mijn leescommissarissen, dr. P. Van Rossem en
Prof. F. Geerardyn wens ik te bedanken.
Tenslotte wens ik een dankwoord uit te spreken voor iedereen die
mij onvoorwaardelijk gesteund heeft bij het maken van dit werk.
Griet Raus
Gent, mei-juli 2008
Inhoudstafel
1. Algemene inleiding p. 1
2. Biografie van Walter Benjamin p. 6
3. Benjamin beïnvloed door historicisme en het historisch-
materialisme p. 11
3.1 Het historicisme p. 11
3.2 Het historisch materialisme p. 12 3.2.1 Het historisch materialisme is een sociale visie p. 13
3.2.2 Sociale verschillen leiden tot maatschappelijke verandering p. 13
3.2.3 Natuurwetten aan de basis van de maatschappelijke verandering p. 13
3.2.4 Het belang van een dialectische visie p. 14
3.2.4.1 Het dialectisch materialisme als basis voor het historisch materialisme p. 14
3.2.4.2 Arbeid als drijvende kracht p. 14
3.2.4.3 Menselijk onderscheid door uitbuiting p. 16
3.2.5 Klassenloze maatschappij als uiteindelijk doel p. 16
3.3 Besluit p. 16
4. Het Passagen-Werk: structuur en opbouw p. 18
4.1 Een geschiedenis van schrijven en schrappen p. 18
4.2 Hilde Heynen versus de Weerd: Drie grote bezwaren p. 20 4.2.1 Kritiek van Heynen op constructie de Weerd p. 21
4.2.1.1 Eerste bezwaar: Benjamin gaat verder dan enkel citeren
en becommentariëren. p. 21
4.2.1.2 Tweede bezwaar: Kritiek op opbouw betoog de Weerd p. 21
4.2.1.3 Derde bezwaar: constructie: maken van een puzzel? p. 22
4.2.2 Kritiek op kritiek: De Weerd in de tegenaanval p. 22
4.3 Besluit p. 23
5. Socioculturele ontwikkelingen in de 19de eeuw p. 25
5.1 Parijs als symbool voor een vernieuwde werkelijkheid p. 25
5.2 Waarom is Parijs de hoofdstad van de nieuwe werkelijkheid? p. 26 5.2.1 De passages als symbool voor de moderniteit p. 26
5.2.1.1 Passages als ijzerconstructies p. 26
5.2.1.2 Passages als Phalanstère p. 27
5.2.1.3 Wereldtentoonstellingen als massavermaak p. 29
5.2.1.3.1 Benjamin volgt Marx: verlies van de waarde ‘an sich’ p. 29
5.3 Besluit p. 31
6. Benjamins flaneur p. 32
6.1 fantasmagorische zinsbegoocheling p. 32
6.2 Vervreemding van de koopwaar p. 34
6.3 Besluit p. 35
7. Invloed op Benjamin: Charles Baudelaire p. 36
7.1 Baudelaire over schoonheid: het eeuwige en contextuele p. 37 7.1.1 Schoonheid: eeuwigheid en context p. 37
7.1.2 De kunstenaar, man van de wereld, man van de menigte, en kind p. 38
7.1.2.1 Verdwalen in de massa p. 39
7.1.2.1.1 Benjamin en Baudelaire: een verschil in verdwalen p. 40
7.1.2.2 Man van de hele wereld p. 41
7.1.2.3 Het kind in de menigte en de wereld p. 41
7.2 Baudelaire over moderniteit p. 43
7.3 Baudelaire’s ‘A une passante’ ter verduidelijking
van Benjamins flaneur p. 44
7.4 Besluit p. 48
8. De flaneur als symbool voor de kritiek op de moderniteit p. 51
8.1 Immuniteit voor het nieuwe p. 51 8.1.2 Kritiek op Benjamin p. 52
8.2 Kritisch dialectische beelden moeten vals geconstrueerde
geschiedenis doorbreken p. 53
8.3 Besluit p. 54
9. De geschiedenisvisie van Benjamin p. 55
9.1 Een geschiedenisvisie bepaalt door drie decepties p. 56 9.1.1 Getekend door het Nationalisme: een stilzwijgende Benjamin p. 56
9.1.2 Onbegrepen in academische kringen p. 58
9.1.3 Opkomst van het Nazisme: idealisme maar geen pacifisme p. 58
9.2 Geschiedenisvisie van Benjamin in achttien stellingen p. 60 9.2.1 Het resultaat van twintig jaar denken p. 61
9.2.2 Een ‘hot item’ (Lukács, Rosenzenzweig, Molitors) p. 62
9.2.3 Benjamin geeft de aanzet p. 63
9.2.4 Besluit: Een kritisch Joods-messianistische visie biedt weerwerk p. 63
9.3 Achttien stellingen: één visie p. 64 9.3.1 Stelling 1: De automaton en de dwerg: historisch-materialisme
en theologie p. 64
9.3.2 Stelling 2: De mens is het product van zijn verleden:
messianisme en verlossing p. 67
9.3.3 Stelling 3: Niets mag vergeten worden p. 70
9.3.3.1 Kritiek op Benjamin: een utopische maar hoopvolle gedachte? p. 72
9.3.4 Stelling 4: Kritiek op het historicisme, meningsverschil met Marx p. 73
9.3.5 Stelling 5: Herinneren van het verleden om het te herkennen p. 76
9.3.6 Stelling 6: kritiek op het historicisme als gedachtegang
van de heersende klasse p. 77
9.3.7 Stelling 7: Benjamin ijvert tegen het historicisme p. 79
9.3.8 Stelling 8: Ontwikkeling van een geschiedenisvisie als afrekening met
een persoonlijke woede op een regime p. 81
9.3.9 Stelling 9: Angulus Novus p. 81
9.3.10 Stelling 10: Waarom is er nood aan een nieuw maatschappijbeeld? p. 83
9.3.11 Stelling 11: Conformisme schept vals beeld van vooruitgang p. 84
9.3.12 Stelling 12: Onderdrukking van de arbeidersklasse p. 86
9.3.13 Stelling 13 Benjamin fulmineert tegen wetmatige vooruitgang p. 86
9.3.14 Stelling 14: Dialectische sprong naar het verleden p. 88
9.3.15 Stelling 15: historisch bewustzijn door te her-denken p. 89
9.3.16 Stelling 16: Benjamin weerlegt historicisme p. 90
9.3.17 Stelling 17: Stillstellung als basis van het her-denken p. 91
9.3.18 Stelling 18: Geschiedenis duurt langer dan twee seconden p. 92
9.3.18 Aanhangsel A: Nood aan injecteren van het verleden in het heden p. 92
9.3.19 Aanhangsel B p. 93
9.4 Besluit p. 95
10 Mode als metafoor voor het her-denken p. 100
10. 1 Verdient mode wel filosofisch onderzoek? p. 100 10.1.1 Onderzoek van het object als basis voor de gehele sociale structuur p. 101
10.1.2 Het idee mode: Adorno en de metafysische waarde van mode p. 102
10.2 Mode als metafoor p. 104 10.2.1 Mode als metafoor p. 104
10.2.1.1 Intimiteit en warmte van de rok p. 105
10.2.1.2 De rok als psychologische herinnering p. 106
10.2.2 kledij staat niet los van de mens p. 107 10.2.2.1 Kledij als psychologisch mechanisme p. 107
10.2.3 Mode bepaalt sociale status p. 108
11. Mode als ultieme metafoor van de moderniteit p. 109
11.1 De tijgersprong: een sprong in het verleden p. 110 11.1.1 De eerste sprung: Engels omtrent verhouding subject-object p. 110
11.1.1.1 Mode als symbool van het kapitalisme p. 112
11.1.2 De tweede sprung: Lukács ontmaskert de waarheid
van het historische proces p. 112
11.2 Mode en moderniteit: de sprung van Walter Benjamin p. 114 11.2.1 Citeren van het verleden door te injecteren in het heden p. 114
11.2.2 Metafoor van de jas en de revers: Mode als verzoenende factor
tussen verleden en heden p. 115
11.2.3 Mode als symbool voor dilemma: kiezen voor eenheid of verschil p. 116
11.2.4 Mode overstijgt het dilemma: combinatie van heden en verleden p. 119
11.2.5 Mode: de tijgersprong als aanval op de geschiedenis p. 120
11.2.6 Mode: afzetten van het historicisme, maar toch geen
steun voor het historisch materialisme: de problematiek
van mode als sociale status p. 121
11.2.7 Mode als gangmaker en graadmeter van de moderniteit p. 122
11.3 John Galliano: Ontwerpen is injecteren en herwaarderen p. 123 11.3.1 Korte biografie p. 124
11.3.2 Thematiek van Galliano: herdenken en herwaarderen p. 124
11.3.2.1 Bias cut: Madeleine Vionnet hergeïnterpreteerd p. 125
11.3.3 Dialectische beelden in de collecties van Galliano p. 126
11.4 Besluit p. 131
12. Mode en moderniteit: geen monopoliegedachte
van Benjamin p. 135
12.1 Proust: gelijkenis in werkwijze en thematiek p. 135
12.2 Charles Baudelaire: De paradigmatische waarde van mode p. 138
12.3 Mallarmé: Mode vastleggen in imaginaire beelden
en poëtische taal p. 139
12.4 Kritiek op Benjamin: Adorno: kunst dient mode op te nemen
en af te stoten p. 145
13. Walter Benjamin versus Theodor Adorno:
Over de status van het kunstwerk p. 147
13.1 Situering: Benjamin en Adorno bestuderen zelfde
problematiek vanuit verschillend perspectief p. 147
13.2 Conflict tussen bovenbouw en onderbouw vormt basis voor
kunsttheorie van Benjamin p. 148
13.3 Verlies aan aura door reproducties p. 150
13.4 Toejuichen van verlies aan aura p. 152 13.4.1 Messianisme: breuk met traditie leidt tot verlossing
en redding van het woord p. 153
13.4.2 Revolutionaire taak: De kunst biedt mogelijkheid
tot politieke revolutie p. 155
13.5 Benjamins Notie van Authenticiteit p. 156
13.6 Kritiek van Hilde Heynen op authenticiteit van Benjamin p. 159 13.6.1 De Emmaüsgangers als voorbeeld van problematisch
begrip authentiek p. 159
13.6.2 Ontologie en historie: ambigue opvatting van begrip authenticiteit p. 161
13.7 Theodor Adorno: Aesthetic Theory p. 162 13.7.1 De kunstenaar als genie p. 163
13.7.2 Misprijzen tegenover de cultuurindustrie p. 164
13.7.3 Kritiek Heynen op het belang van het genie volgens Adorno p. 166
13.8 Benjamin en Adorno: een boeiende wisselwerking p. 166 13.8.1 Kritiek van Adorno op Benjamin p. 166
13.9 Besluit p. 168
14 Baudrillard: Een stap verder dan Benjamin p. 171
14.1 Technologie en media creëren simulacra p. 171
14.2 Fabel van de verschrompelde kaart p. 173
14.3 Vier orden in het simulacra p. 174 14.3.1 Voorbeeld van het Christelijke kruisteken p. 174
14.4 Benjamin volgt Baudrillard, maar niet tot
voorbij de werkelijkheid p. 176
14.5 Besluit p. 178
15. Algemeen besluit p. 180
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen
Walter Benjamin: Mode als metafoor voor het her-denken
door: Griet Raus 20010189
Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van master in de Kunstwetenschappen Academiejaar 2007-2008 Promotor: Prof. C. Van Damme