Vrije Universiteit Brussel Faculteit Letteren ...users.telenet.be/danny.moortgat/elekdemo.pdf ·...
Transcript of Vrije Universiteit Brussel Faculteit Letteren ...users.telenet.be/danny.moortgat/elekdemo.pdf ·...
4
Vrije Universiteit Brussel
Faculteit Letteren & Wijsbegeerten
Vakgroep Communicatiewetenschappen
2000 - 2001
Danny Moortgat
Eindverhandeling ingediend tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Communicatiewetenschappen
Promotor: Prof. Dr. F. Thevissen
Elektronische democratie in Vlaanderen?
Een kwantitatief onderzoek naar politieke participatie via het internet bij Vlaamse
jongeren tussen 18 en 24.
5
Inhoudstafel Woord vooraf 4
Inleiding 5
1. Aanzet tot het onderzoek 5
2. Onderzoeksvragen 6
3. Opbouw van de verhandeling 7
Hoofdstuk I: Elektronische democratie 9
1.1. Democratie 9
1.2. Communicatie: een essentieel gegeven in een democratie 12
1.3. Netwerkmedia en democratie 13
1.4. De democratie in crisis 14
1.5. Elektronische democratie de oplossing 16
1.6. Voor- en tegenstanders van elektronische democratie 18
1.6.1. Voorstanders van een elektronische democratie 18
16.1.1. Directe democratie 19
16.1.2. Versterking van de representatieve democratie 20
1.6.2. Tegenstanders van een elektronische democratie 21
1.7. Samenvatting 24
Hoofdstuk II: Jongeren en participatie 26
2.1. Participatie in het verenigingsleven 26
2.2. Participatie en de rol van het onderwijs 28
2.3. Samenvatting 30
Hoofdstuk III: Het internet als politiek informatie- en participatiekanaal 31
3.1. Enkele internationale cases 31
3.1.1. PEN-project 31
3.1.2. Minnesota e-democracy 33
3.1.3. De Besliswijzer 36
6
3.2. Situatie in Vlaanderen 38
3.3. Het internet en verkiezingen 41
3.3.1. Enkele Amerikaanse initiatieven 41
3.3.2. Een overzicht van de belangrijkste initiatieven in België 44
3.3.2.1. Verkiezingen 1999 44
3.3.2.2. Verkiezingen 2000 46
3.3.3. Bespreking initiatieven 48
3.4. Internet als nieuwsbron wint aan belang 51
3.5. Internet en jongerenparticipatie 54
3.6. Samenvatting 56
Hoofdstuk IV: Onderzoeksopzet 58
4.1. Onderzoeksmethode 58
4.2. Type onderzoek 59
4.3. Online enquête 59
4.4. De steekproef 60
4.5. Materiaalverzameling 61
4.5.1. Websites 61
4.5.1.1. Resultaten 63
4.5.2. E-mail 64
4.5.2.1. Resultaten 66
4.6. De vragenlijst 67
4.7. Kritiek op het onderzoek 68
4.7.1. Interpretatie van het onderwerp 70
4.7.2. Knelpunten met de online vragenlijst 70
4.8. Analysebeslissingen 71
Hoofdstuk V: Voorstelling onderzoeksresultaten 73
5.1. Enkele socio-demografische gegevens 73
5.1.1. Geslacht, leeftijd, diploma en beroep 73
5.1.2. Lidmaatschap vereniging 74
7
5.1.3. Toegang tot het internet en het surfgedrag 75
5.1.4. Samenvatting 77
5.2. ‘Passieve participatie’ of op het online zoek gaan naar politieke informatie 77
5.2.1. De ‘niet-zoekers’ 78
5.2.2. De ‘zoekers’ 79
5.2.3. Samenvatting 83
5.3. ‘Actieve participatie’ of meningsuiting via het internet 84
5.3.1. Non-participatie 85
5.3.2. Forum 86
5.3.3. E-mail en chatbox 86
5.3.4. Samenvatting 90
5.4. Verstrekken en ontvangen van politieke informatie 90
5.4.1. Elementen van een politieke website 92
5.4.2. Samenvatting 94
5.5. Mogelijkheden voor vervolgonderzoek 95
Algemeen besluit 97
Bibliografie 101
Bijlagen
8
Woord vooraf
Als geen ander heb ik het voorbije jaar ervaren dat het schrijven van een eindverhandeling
geen eenvoudige opdracht is. De weg was lang, maar ik beschikte over een stel ervaren
gidsen. De totstandkoming van dit werk is dan ook geen individueel gegeven, maar de som
van de bijdragen van meerdere personen.
Ik wil dan ook van de gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken die
hebben bijgedragen aan deze eindverhandeling.
In de eerste plaats wens ik mijn promotor Prof. Dr. Frank Thevissen te bedanken.
Een woord van dank gaat ook uit naar iedereen die op de een of andere wijze heeft
meegewerkt aan het onderzoek: alle respondenten, webmasters en nieuwsbriefuitgevers.
Prof. Dr. Eric Devos en Nathalie Blocry ben ik dankbaar voor hun feedback en technische
ondersteuning bij het verzamelen en verwerken van de gegevens.
Een speciaal woord van dank gaat uit naar Katie Goeman, Liesbeth Van Mechelen,
Claudia Mellado-Sanchez en Hilda Van Baden. Zonder jullie hulp, steun en begeleiding
zou deze eindverhandeling nooit geworden zijn wat ze nu is. Dames bedankt!!
9
1. Aanzet tot het onderzoek
De afgelopen jaren is het internet uitgegroeid tot een volwaardig communicatiemedium
met als gevolg dat meer en meer activiteiten online plaatsvinden. Stilaan raakt ook de
politieke wereld overtuigd van de mogelijkheden van deze virtuele wereld. Elke op
vernieuwing beluste partij of politicus die ‘hip’ wil overkomen heeft het in zijn discours
over meer participatie van de burger dankzij de nieuwe technologie. Begrippen als virtuele
democratie, push-button democratie, elektronische stadshuizen, cyberdemocratie, virtuele
politici, e-referenda, e-voting e.d. worden al snel te pas en te onpas de wereld ingestuurd.
In navolging van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Nederland en tal van andere
landen, komt het begrip nu ook in Vlaanderen aan de oppervlakte. Vlaamse politieke
partijen beginnen stilaan interesse te tonen voor één of andere vorm van ‘interactieve
basisdemocratie’ 1.
Met ‘interactieve basisdemocratie’ verwijzen ze bewust of onbewust naar het
‘elektronische democratie’-concept dat, met de doorbraak van het internet, in volle opgang
is. In het verleden verschenen er al studies waarin een vorm van ‘directere democratie’
door het gebruik van nieuwe media besproken werd. Het merendeel van die studies
hanteert een top-down benadering en is meestal een theoretisch gevecht tussen voor- en
tegenstanders van een ‘elektronische democratie’. Opvallend is dat in de discussie rond
het in de praktijk brengen van een ‘elektronische democratie’ de nadruk bijna uitsluitend
wordt gelegd op het medium. De voorstanders wijzen op de grotere informatie- en
participatiecapaciteiten van het medium en de tegenstanders weerleggen dit. Op deze
manier wordt het hele debat rond ‘elektronische democratie’ herleid tot iets banaals: een
welles-nietes spel rond de voor- en nadelen van het internet op het vlak van informatie en
participatie. Wat lijkt te ontgaan is het feit dat de burger ook een belangrijke rol speelt in
dit hele proces. Deze eindverhandeling heeft niet de ambitie zich te mengen in het pro of
1 DOBBELAERE (B.). ID wil regering rechtstreeks verkiezen. De Standaard, 1 juni 2001.
Inleiding
10
contra gevecht, maar wil vanuit een bottom-up benadering empirisch nagaan of
‘elektronische democratie’ Vlaamse jongeren meer bij de politieke besluitvorming kan
betrekken. Dit zullen we doen aan de hand van een onderzoek naar de politieke online
participatie van Vlaamse jongeren tussen 18 en 24 jaar.
2. Onderzoeksvragen
Het uitgangspunt van dit onderzoek is nagaan of ‘elektronische democratie’ Vlaamse
jongeren meer bij de politieke besluitvorming kan betrekken. Het antwoord hierop vloeit
voort uit het empirisch onderzoek naar ‘jongeren en politieke participatie via het internet’.
In dit empirisch onderzoek wordt uitgegaan van de volgende 3 onderzoeksvragen: “Zijn
Vlaamse jongeren tussen 18-24 actief op zoek naar politieke informatie via het internet?”
“Zo ja, participeren ze ook via het internet?” 2 en “Hoe kan het aanbod van online politieke
informatie afgestemd worden op de Vlaamse jongeren?”
Deze 3 hoofdvragen worden verder uitgesplitst in een aantal concrete deelvragen, met
name:
1) Zijn Vlaamse jongeren tussen 18-24 actief op zoek naar politieke informatie via het
internet? Zo ja, participeren ze ook via het internet?
ð Is er een verband tussen het op zoek gaan naar politieke informatie op het
internet en het participeren via het internet?
ð Zoeken online jongeren aangesloten bij een vereniging eerder informatie op het
internet en participeren ze eerder online dan online jongeren die niet tot een
vereniging behoren?
ð Gaan online jongeren alleen op zoek naar politieke informatie op het internet
vlak voor verkiezingen en/of bij een actueel thema?
ð Naar wat voor soort politieke informatie (lokaal, Vlaams, nationaal nieuws …)
zoeken jongeren het meest op het internet?
2 Politiek wordt in dit onderzoek omschrijven als “alles wat de samenleving aanbelangt en het leven kan beïnvloeden op nationaal, Vlaams, provinciaal en gemeentelijk niveau”. Politieke informatie is m.a.w. “alle informatie die betrekking heeft op politiek”. Onder politieke participatie wordt hier verstaan het (online) deelnemen aan activiteiten die te maken hebben met politiek. Bv. het versturen van een e-mail naar een minister, je mening uiten in een forum, chatten met iemand uit de politiek, enz.
11
2) Hoe kan het aanbod van online politieke informatie afgestemd worden op de Vlaamse
jongeren?
ð Wat vinden jongeren van het huidige aanbod aan politieke informatie op het
internet?
ð Op welke manier willen jongeren politiek geïnformeerd worden via het internet
(e-mail, website, …)?
ð Is er nood aan een intermediaire site waar alle politieke informatie en meningen
gebundeld worden en jongeren van gedachten kunnen wisselen met politici?
3. Opbouw van de verhandeling
In het eerste hoofdstuk van de eindverhandeling zetten we kort uiteen wat er algemeen
verstaan wordt onder het begrip democratie. Wat zijn de voorwaarden van een democratie
en waarom is communicatie zo’n belangrijk gegeven hierin. In de politieke communicatie
spelen de traditionele media een belangrijke rol, maar naast die traditionele media hebben
zich de voorbije jaren netwerkmedia ontwikkeld. Bepaalde auteurs menen dat
netwerkmedia de latent aanwezige crisis in de democratie kan oplossing door het
elektronische democratieprincipe in de praktijk te zetten. Zowel de voor- als de
tegenstanders van dit principe komen op het einde uitgebreid aan bod.
Aangezien het onderzoek helemaal in het teken staat van jongeren en politieke participatie
via het internet, is het tweede hoofdstuk volledig gewijd aan jongeren en participatie.
Participatie wordt veelal in verband gebracht met het verenigingsleven en het
opleidingsniveau. Aan beide aspecten wordt in dit hoofdstuk de nodige aandacht besteed.
Als aanloop naar het eigenlijke onderzoek halen we in hoofdstuk drie de praktische
toepassingen van het internet als informatie- en participatiekanaal aan. In het verleden zijn
er buiten onze landsgrenzen al verschillende (proef)projecten opgestart m.b.t. politieke
participatie via het internet, een drietal hiervan worden kort besproken. Na de voorstelling
van deze projecten gaan we na hoe de situatie in Vlaanderen is m.b.t. projecten rond
politieke participatie. In de voorbije Amerikaanse en Belgische verkiezingen is het internet
als informatiemedium ingeschakeld. We kunnen dan ook niet naast de vele initiatieven die
de voorbije jaren het daglicht zagen, waarbij het ene al wat succesvoller was dan het
12
andere. Dat het internet als nieuwsbron aan belang wint komt eveneens naar voren in
hoofdstuk drie. De weinige gegevens die voor handen zijn rond internet en jongeren-
participatie komen op het eind van het hoofdstuk aan bod.
In hoofdstuk vier wordt de opzet van het gevoerde onderzoek besproken. De
onderzoeksmethode en het type onderzoek worden nader belicht. Aangezien er gebruik
gemaakt is van een online vragenlijst, gaan we dieper in op de manier van
gegevensverzameling en de opbouw van de vragenlijst. Het hoofdstuk eindigt met een
kritische noot i.v.m. het onderzoek en de genomen analysebeslissingen.
Na de onderzoeksopzet volgt, in hoofdstuk vijf, de voorstelling van de onderzoeks-
resultaten. Het hoofdstuk is onderverdeeld in 5 delen. Allereerst bespreken we de socio-
demografische gegevens, waarna er wordt overgegaan tot een bespreking van de ‘passieve
participatie of het online op zoek gaan naar politieke informatie’. De ‘passieve participatie
is onderverdeeld in ‘zoekers’ en ‘niet-zoekers’. De ‘actieve participatie of meningsuiting
via het internet’ wordt besproken in het derde deel. Er is nagegaan in hoeverre jongeren
actief participeren via het internet. Deze actieve participatie heeft betrekking op
deelnemen aan online fora, het versturen van e-mails en chatten in een chatbox. Het vierde
deel handelt over het online ‘verstrekken en ontvangen van politieke informatie’. De
manier waarop jongeren willen geïnformeerd worden en de elementen die, volgens hen,
een politieke website moet bevatten, komen aan bod. Op het einde van elk deel is telkens
een samenvatting van de gevonden resultaten voorzien. Het hoofdstuk wordt afgesloten
met een aantal mogelijkheden voor vervolgonderzoek.
Na het vijfde hoofdstuk volgt het algemeen besluit waarin aan de hand van theorie en
empirie een antwoord geformuleerd wordt op de gestelde onderzoeksvragen.
De bibliografische referenties en de bijlagen sluiten de eindverhandeling af.
13
Hoofdstuk I
Elektronische democratie
Het concept van een ‘elektronische democratie’ kent een relatief lange geschiedenis. Sinds
de jaren ’60 is het een centraal gegeven bij de technologische utopisten, bestaande uit
politici, activisten en academici. 3 Hun streefdoel is door middel van de nieuwe
technologie de burger nauwer bij het beleid te betrekken en hem de mogelijkheid te
bieden om te participeren in de besluitvorming. 4
1.1. Democratie
Voor we dieper in gaan op het begrip ‘elektronische democratie’ is het aangewezen om
even kort stil te staan bij de term ‘democratie’. ‘Democratie’ is afkomstig van de Griekse
woorden ‘demos’ en ‘kratein’. ‘Demos’ wil zeggen ‘volk’ en ‘kratein’ staat voor ‘macht
of bestuur’. Van Daele definieert democratie als:
- een staatsvorm waarbij het volk wordt geregeerd door gekozen
vertegenwoordigers uit eigen gelederen
- staat waarin het volk regeert 5
Gedurende de eerste helft van de vijfde eeuw vóór Christus ontstond in een aantal Griekse
stadstaten, Athene op kop, een nieuwe bestuursvorm. De stadstaten, die voordien bestuurd
werden door aristocraten, oligarchen, monarchen en tirannen, ontwikkelden een systeem
waarin een substantieel aantal vrije volwassen mannen direct participeerden in het bestuur.
Er ontstond een nieuw concept van het ideale politieke systeem, waarin de bevolking niet
alleen het recht had om zichzelf te besturen, maar daar ook alle nodige middelen en
3 TSAGAROUSIANOU (R.), TAMBINI (D.), BRYAN (C.). Cyberdemocracy : Technology, Cities and Civic Networks. London, Routledge, 1998, p. 1. 4 BARNETT (S.). New media, old problems. European Journal of Communication. 1997, volume 12, nr. 2. p. 184. 5 STERKENBURG van (P.G.J.), BOOIJ (G.E.), VERHOEVEN (P.R.F.). Van Daele. Groot woordenboek hedendaags Nederlands. Antwerpen, Van Daele Lexicografie, p. 287.
14
instellingen voor bezat. 6 In essentie kwam het erop neer dat de grote beslissingen
genomen werden door een volksvergadering. Aan die vergadering mochten echter slechts
een beperkt aantal Atheners deelnemen; vrije Atheense mannen. Uitgesloten waren de
vrouwen, de slaven, en de inwoners van Athene die niet van Atheense origine waren. De
meerderheid van Athene regeerde dus niet mee. 7 Vandaag de dag zou de Griekse
invulling van de idee democratie als bijzonder ondemocratisch aanzien worden. De oude
Grieken negeerden nl. een heel essentieel principe dat wel tot het huidige democratisch
denken behoort: de gelijkheid van alle mensen. In onze moderne democratie vinden we
steeds 2 elementen terug: de aandacht voor het recht van de burgers om mee te beslissen en
de nadruk op de individuele vrijheid. 8
Niet alleen de term ‘democratie’ verschilt van wat de oude Grieken eronder verstonden
ook de vorm is veranderd. In tegenstelling tot het oude Griekenland, waar de principes
van een directe democratie werden toegepast, zijn de Westerse democratieën
representatieve democratieën. Directe democratie houdt over het algemeen in dat
gewoonlijk één project (of wet) ter keuze aan de kiezers wordt voorgelegd, terwijl in
representatieve systemen het electoraat zijn vertegenwoordigers kiest door te stemmen op
partijen of personen, op basis van de beleidspakketten en programma’s die deze
voorstellen. In een directe democratie beslissen burgers zelf over concrete
beleidsvoorstellen, in een indirecte democratie wordt die beslissingsmacht gedelegeerd aan
de vertegenwoordigers. 9 Aangezien het onmogelijk is geworden om de honderdduizenden
burgers van een land op eenzelfde plaats en op eenzelfde tijdstip samen te brengen om te
discussiëren en beslissingen te nemen, rust vandaag de dag de term ‘democratie’ om
praktische reden op de principes van een representatieve vertegenwoordiging. 10
In ‘Politiek zonder boe of bah’ wordt de moderne democratie gedefinieerd als een systeem
waarin iedereen het recht heeft het niet eens te zijn met wat er politiek gebeurd. Dit recht
is echter een beperkt recht, want beslissingen die volgens de regels van het spel genomen
6 DE GENDT (M.). Netwerkmedia: een nieuwe impuls voor politieke democratie? RUG, licentiaatverhandeling. 1997. http://studwww.rug.ac.be/~mdegendt/scriptie, laatst geraadpleegd op 20 juli 2001. 7 DESCHOUWER (K.). Politiek zonder boe of bah. Leuven, Kritak, 1992, p. 20. 8 DESCHOUWER (K.). Politicologie: inleiding. Brussel, VUB, 1998 p. 74-75. 9 EDELENBOS (J.) en MONNIKHOF (R.). Spanning in interactie. Een analyse van interactief beleid in lokale democratie. Amsterdam, IPP, 1998, pp. 13-14. 10 DE GENDT (M.). Op cit., http://studwww.rug.ac.be/~mdegendt/scriptie.
15
worden, kunnen effectief aan iedereen opgelegd worden. In een democratie steunt de
uitoefening van de macht op het vertrouwen dat de machthebbers tijdelijk van de burgers
krijgen. Maar tegelijkertijd opent ze alle deuren en ramen om kritiek te hebben op wat er
gebeurt, op het beleid, op de beleidsmakers, op de instellingen, op de ideeën van anderen.
Democratie is dus niet alleen een moeilijk spel, het is bovendien gevaarlijk, gevaarlijk
voor de democratie zelf. Maar, stelt Deschouwer, zolang de bevolking haar ontevredenheid
uit en kan uiten met het gevoerde beleid, is de democratie niet in gevaar. Er dreigt maar
eerst gevaar als de bevolking dit niet meer doet, niet meer wil of mag doen.
Wanneer die ontevredenheid echter verband houdt met de gevolgen van het democratisch
functioneren van de politiek (de traagheid, de vaagheid, het zoeken naar consensus, …)
dan ontstaan er problemen. De geleverde kritiek is dan namelijk niet helemaal terecht.
Een aantal van die dingen kunnen mogelijk wel verbeterd worden, maar ze echt vermijden
betekent dat we de democratie zelf als procedure en methode van besluitvorming niet
kunnen handhaven. Vandaar dat het in een democratie belangrijk is dat de burger weet wat
politiek is en wat ze doet, wat democratie is en wat ze doet. Onwetendheid kan ertoe
leiden dat de middelen die de burger heeft om enige vat op de politiek te krijgen niet
worden gebruikt, en onwetendheid kan leiden tot het uiten van kritiek die tenslotte de
democratie zelf aantast. 11 Williams stelt dat een slecht geïnformeerde bevolking minder
geïnteresseerd is, minder in staat is om te analyseren en de beslissingen van de overheid
slechter kan inschatten. Een minder geïnformeerde burger zou ook meer ontvankelijk zijn
voor radicale, populistische standpunten voorgeschoteld door extremisten die uiteindelijk
een onstabiele maatschappij kunnen produceren. 12 Elke burger moet dus voldoende
informatie kunnen inwinnen, om te beoordelen wat 'het beste' is voor allen, om te
beoordelen in welke mate de genomen beslissingen de best mogelijke beslissingen zijn, om
te beoordelen in welke mate de overheid deze beoordeling van de burger daadwerkelijk
verdedigt en uitvoert. 13 We kunnen dus stellen dat politieke informatie een belangrijk
element is in de werking van een democratie.
11 DESCHOUWER (K.). Politiek zonder boe of bah. Op cit. p. 31-32. 12 WILLIAMS (P.). How the Internet is Being Used by Political Organisations: Promises, Problems and Pointers. 1998. http://www.aph.gov.au/library/pubs/rp/1997-98/98rp11.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 13 DE GENDT (M.). Op cit., http://studwww.rug.ac.be/~mdegendt/scriptie.
16
1.2. Communicatie: een essentieel gegeven in een democratie
Informatie en communicatie worden door Hill & Hughes als sleutelbegrippen gezien voor
politiek. Volgens hen is er in een democratie op politiek vlak, eigenlijk niets mogelijk
zonder enige vorm van communicatie. Politiek is voor een groot stuk afhankelijk van
communicatie om de simpele reden dat alles wat effect heeft op de wijze waarop mensen
communiceren, uiteindelijk ook zijn effect zal hebben op het politieke vlak. 14 Van nature
uit houdt politiek immers verband met collectieve acties. Ze stellen dat politieke
communicatie bijna altijd 4 hoofdactoren inhoudt: de bevolking, de media, de overheid en
belangengroepen. Om verkozen te raken moet een kandidaat zien dat hij een grote groep
kiezers achter zich kan krijgen. Hetzelfde geldt voor drukkingsgroepen en/of actiecomités,
deze zijn verplicht om op zoek te gaan naar voldoende steun, bijvoorbeeld in de vorm van
handtekeningen, om de overheid te overtuigen dat ze een aanzienlijke groep van het
electoraat vertegenwoordigen. De achterliggende logica is dat voor beide soorten van
politieke daden een zo groot mogelijk publiek moet kunnen aangesproken worden om enig
resultaat te hebben. Jaren geleden gebeurde dit via traditionele kanalen als cafés,
braderijen, stations, ... kortom: alle plaatsen waar veel mensen bij elkaar kwamen. 15
Omdat de meeste burgers geen persoonlijk contact meer hebben met politici of grote
politieke evenementen bijwonen, vertrouwen ze op de media of hun sociaal netwerk voor
nieuws. Daardoor spelen de gevestigde media een cruciale rol in het politieke
communicatieproces. 16 Sinds de opkomst van de massamedia wordt er veel meer een
beroep gedaan op kranten, radio en televisie, omdat via deze kanalen op zeer korte tijd een
heel groot publiek bereikt kan worden. Daarbij komt dat televisie een combinatie van
beeld en geluid tot stand brengt waardoor de omstandigheden van een face-to-face situatie
kunnen nagebootst worden. 17 De informatiestroom over politieke informatie tussen media
en publiek is meestal een éénrichtingsproces en top-down gestructureerd. De burger kan in
dit proces alleen maar ontvangen, van zelf zenden en een bijdrage leveren in de
besluitvorming, is geen sprake. 18
14 HILL (K.) & HUGHES (J.E.). Cyberpolitics: citizen activism in the age of the internet. Maryland, Rowman & Littlefield Publishers, 1998, p.22. 15 SCHWARTZ (E.). Excerpt from NetActivism: How Citizens Use the Internet. http://www.oreilly.com/catalog/netactivism/excerpt, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 16 HILL (K.) & HUGHES (J.E.). Op cit. p.22. 17 SCHWARTZ (E.). Op cit. http://www.oreilly.com/catalog/netactivism/excerpt. 18 HILL (K.) & HUGHES (J.E.). Op cit. p.22.
17
1.3. Netwerkmedia en democratie
Naast de traditionele massamedia heeft zich het voorbije decennium een andere
mediavorm ontwikkelt: de netwerkmedia, vooral bekend o.v.v. het internet. Net zoals
massamedia zijn netwerkmedia wijd verspreid over een grote groep mensen. Er zijn dus
vele ontvangers. Maar netwerkmedia hebben niet één zender (one-to-many communicatie),
maar zeer vele zenders (many-to-many communicatie). Meer nog: elke zender is ook
ontvanger, en elke ontvanger is tevens zender. Aangezien iedereen nu zender kan zijn, zijn
netwerkmedia in wezen gedecentraliseerde media. Bovendien is de boodschap, die via
netwerkmedia verspreid wordt, niet meer eenzijdig en gestandaardiseerd, maar juist enorm
gediversifieerd, omdat ieder zijn eigen informatie en visie kan aanbrengen; het monopolie
dat de zender heeft over de boodschap, vervalt. En bovenal: het many-to-many principe
brengt de mogelijkheid tot voortdurende feedback en dus interactiviteit. 19 De
belangrijkste voordelen die deze vorm van computer mediated communication (CMC) met
zich meebrengt zijn:
• Tijd en ruimte. Beperkingen opgelegd door ‘tijd’ en ‘ruimte’ verdwijnen in een
CMC-omgeving. Het is, bijvoorbeeld, niet meer noodzakelijk fysiek aanwezig te
zijn tijdens een politieke bijeenkomst of vergadering. Met behulp van
elektronische netwerken zoals het internet wordt het mogelijk ‘te participeren’
vanuit alle mogelijke locaties (ter wereld) aan discussies en aan debatten.
Vergelijkbare argumentatie wordt gebruikt ten aanzien van het begrip tijd. Bij een
virtuele vergadering of debat hoeft men immers niet meer op hetzelfde ogenblik
(tijdstip) samen te komen. Via een webforum of e-mail kan er gereageerd worden
op verschillende tijdstippen.
• Actieve participatie. De restricties op het vlak van ‘feedback’ en deelname zijn
niet meer van toepassing op CMC-omgevingen. Men stelt dat CMC en virtuele
debatten het mogelijk maken voor ontvangers van informatie om ook zenders van
boodschappen te worden, een kenmerk dat vaak ontbreekt bij traditionele media.
19 DE GENDT (M.). Op cit., http://studwww.rug.ac.be/~mdegendt/scriptie.
18
• Diversiteit van deelnemers. Een grotere diversiteit van deelnemers is mogelijk
binnen virtuele debatten. Nagenoeg iedereen die beschikt over een
computernetwerk-aansluiting kan deelnemen aan de debatten.
• Controle. In CMC of virtuele debatten, wordt het verloop door de deelnemers
bepaald en niet door een externe organisatie, tenzij door een moderator. Deze
vorm van communicatievrijheid bevordert de maat van betrokkenheid bij zulke
discussies, aldus de aanhangers van de toepassingen. 20
Netwerkmedia (alias het internet) bezitten dus het potentieel om de politieke
informatiestroom te veranderen en een verandering op gang te brengen in het politieke
communicatieproces. 21
1.4. De democratie in crisis
Het op gang brengen van een verandering in het politieke communicatieproces zou nodig
zijn om een crisis in de democratie af te wenden. Volgens Hacker verkeert de democratie
in een crisis wanneer de noodzakelijke voorwaarden voor een democratie in gevaar zijn,
hetgeen – aldus Hacker – het geval is voor de Verenigde Staten én dan wel om twee
specifieke redenen. Vooreerst (zo stelt hij vast) hebben de burgers een gebrek aan de
nodige politieke kennis die vereist is voor actieve participatie. Om een stem te hebben in
het overheidsbestuur moeten burgers namelijk informatie en kennis hebben over zowel de
diverse maatschappelijke thema’s als de verschillende instellingen en het politieke proces.
M.a.w. ze moeten minstens op de hoogte zijn van de grote gebeurtenissen en de
algemeenheden van een politiek probleem. Doch deze minimale hoeveelheid informatie is
niet genoeg om een betekenisvolle inbreng te hebben in de besluitvorming. Als tweede
punt haalt Hacker aan dat de Amerikaanse burger zich voelt afgesneden van de Federale
overheid m.b.t. betekenisvolle communicatie. Bijna 80 % heeft weinig vertrouwen in de
politieke leiders.22
20 JANKOWSKI (N.), LEEUWIS (C.), MARTIN (P.), NOORDHOF (M.), ROSSUM van (J.). Virtuele democratie: een reflectie op een recent initiatief. Informatie en Informatiebeleid, 1997, nr. 2, volume 15, p. 121. 21 HILL (K.) & HUGHES (J.E.). Op cit., p.22. 22 HACKER. Missing links in electronic democratizations. Media, Culture & Society. London, Sage, 1996, volume 18, p. 215.
19
Amerikanen zouden zich vervreemd en verwijderd voelen van het politieke proces omwille
van het feit dat de afstand tussen politici en burger te groot geworden is. 23 In de
Verenigde Staten daalde sedert 1960 de opkomst bij de presidentsverkiezingen van meer
dan 60 procent tot 49 procent in 1996. 24
Als we de redenering van Hacker volgen, zit ook België met een democratiecrisis. In
‘Jongeren en politiek’ stellen Kavadias en Siongers dat algemeen gesproken de politieke
interesse van Vlamingen zeer pover is. Zowat de helft van de Vlaamse populatie, althans
de volwassenen, zegt weinig of geen interesse te hebben in politiek. Dat werd zowel door
het verkiezingsonderzoek van 1995 als door een meer recenter onderzoek in 1998
(respectievelijk 52.9% en 51.4%) bevestigd. De Vlaamse jeugd vormt hierop geen
uitzondering. Ook hen kan politiek weinig of niet bekoren. Dit bleek uit een onderzoek
bij Vlaamse leerlingen, wanneer hun politieke interesse werd gemeten aan de hand van de
stelling: “Politiek interesseert me niet”. Circa 41% van de jeugdige respondenten schaarde
zich achter deze stelling. 25
Tsagarousianou e.a. stellen vast dat de kiezersapathie in het naoorlogse tijdperk
toegenomen is. Vanaf de jaren ’50 geven een aantal op grote schaal uitgevoerde studies
aan dat de onverschilligheid, soms zelfs vijandigheid, bij de kiezer meer en meer toeneemt.
Burgers blijken ook vaak apathisch en ongeïnformeerd over politieke thema’s. Deze trend
heeft zich verder doorgezet en vandaag de dag is er een aanzienlijk aantal kiesgerechtigden
die zich onthouden bij verkiezingen en een stijgend aantal van de bevolking wil niets te
maken hebben met politiek. 26 Bij de voorbije Britse verkiezingen lag de opkomst
historisch laag. Slechts 59 % bracht zijn stem uit. In 1997 was dit 71 % en toen werd er al
gesproken van een historisch dieptepunt. 27
23 CORRADO (A.) & FIRESTONE (C.M.). Elections in cyberspace: towards a new era in American Politics. Washington, The Aspen Institute, 1996, p. 8. Het boek is verkrijgbaar in pdf-formaat op http://www.augustana.edu/students/dan-asleson/seniorproject/Election.pdf, laatst geraadpleegd op 22 juli 2001. 24 NEEFS (E.). Amerikanen zijn politiek beu. En toch neemt recordaantal kiezers deel aan voorverkiezingen. De Standaard, 26 februari 2000. 25 KAVADIAS (D.), SIONGERS (J.), STEVENS (F.). Jongeren en Politiek. Samenleving en politiek, 1999, jg. 6, nr. 6, p. 19-20. 26 TSAGAROUSIANOU (R.), TAMBINI (D.), BRYAN (C.). Op cit., p. 3. 27 NEEFS (E.). Lage opkomst werpt schaduw over Blairs zege. De Standaard, 9 juni 2001.
20
Als middel om de kiezersapathie en de onmacht van de burger in het politieke proces te
bestrijden pleiten sommigen voor het gebruik van nieuwe technologie om het elektronische
democratie’-concept in praktijk te zetten.
1.5. Elektronische democratie … dé oplossing?
De aanhangers van een ‘elektronische democratie’ grijpen de ‘crisis’ in de democratie aan
om de apathische houding en de neergaande trend in burgerlijk engagement te verklaren
door het gebrek aan toegang tot informatie en het ontbreken van een publieke sfeer die niet
beheerst wordt door de Staat of politieke partijen en niet onderworpen is aan de wetten van
de commercialisering, een publieke sfeer waar burgers zich vrij kunnen engageren in
discussies, overleg en publiek debat. 28 In deze, door Habermas geïnspireerde opvatting, is
er in de democratische samenleving een soort van virtuele ruimte tussen het formele
politiek-juridische gezag en de private sector, waar een permanent debat aan de gang is
over zaken van algemeen belang tussen zoveel mogelijk mensen. M.a.w. de 'publieke
opinie' komt hier tot stand. Naar analogie met het klassieke Griekenland, komen op dit
‘openbare forum’ de private burgers bij elkaar om van gedachten te wisselen over
staatszaken. 29 In termen van toegankelijkheid zou het debat in die publieke ruimte voor
niemand gesloten mogen zijn. Habermas onderstreept dat dit publieke debat rationeel moet
zijn; gebaseerd op een uitwisseling van redelijke argumenten. 30
Het internet is voor hen dan ook het perfect zaligmakende medium om, zoals in het Athene
van de Oude Grieken, de terugkeer naar een participerende democratie te
bewerkstelligen. 31 Het internet zou - volgens het principe van de elektronische democratie
- fungeren als brug tussen burgers en politici. De digitale informatiesnelweg kan de
burgerlijke betrokkenheid stimuleren door het makkelijker te maken om te participeren.
Eerder dan alleen te vertrouwen op verkozen vertegenwoordigers, partijen of
georganiseerde belangengroepen om de meningen van burgers te verdedigen, kan de
burger zijn eigen standpunt/mening voorstellen via elektronische berichten die een directe
28 TSAGAROUSIANOU (R.), TAMBINI (D.), BRYAN (C.). Op cit. p. 4. 29 VERSTRAETEN (H.). De media en de transformatie van de publieke sfeer. http://users.pandora.be/hans.verstraeten/media%20en%20publsfeer.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 30 FRISSEN (V.). De paradoxen van de digitale gemeenschap. Karakteristieken van het internet vanuit sociaal-cultureel perspectief. http://www.mincom.nu/pages/r1_05.html, laatst geraadpleegd op 15 april 2001. 31 BARNETT (S.). Op cit., p. 184.
21
feedback eisen van de verkiesbare kandidaten, de volksvertegenwoordigers,
regeringsfunctionarissen enz. Via elektronische stadhuizen kunnen de burgers discussiëren
over politieke thema’s met andere burgers en met de overheid (lokaal, nationaal,
provinciaal, ...). 32 Rucinski is van oordeel dat de traditionele massamedia zoals televisie,
radio, kranten enz. niet geleidend genoeg zijn om burgers samen te brengen in een
gemeenschap waarin ze kunnen participeren in het beslissingsproces van de overheid. Een
participerende overheid kan alleen werken als de burger de mogelijkheid heeft om te
communiceren, te discussiëren en in overleg kan gaan met anderen. Dit proces kan nooit
voltrokken worden in éénrichtingscommunicatie. De traditionele massamedia zijn te
beperkt en/of creëren te weinig mogelijkheden om communicatie tussen burgers onderling
en tussen burger en politici te laten plaatsvinden. 33
Corrado & Firestone stellen dat, met de opkomst van het internet, burgers toegang krijgen
tot een grote hoeveelheid aan informatie, afkomstig van verscheidene bronnen. Het
materiaal dat voorbereid wordt door partijen, kandidaten en belangengroepen zal slechts
het topje van de ijsberg zijn in de toekomstige dynamische, multimediale omgeving.
Hierdoor zullen kiezers meer toegang krijgen tot contrasterende visies en kunnen ze
makkelijker de verschillende visies van de kandidaten vergelijken. Het resultaat zal zijn
dat de burger in staat is om meer meningen te verwerken van diegenen die verkozen willen
worden. 34
Volgens Tsagarousianou e.a. zullen dat de media zoals we hen nu kennen ophouden te
bestaan. One-to-many TV zal het medium van het verleden worden. Kranten zullen
vervangen worden door interactieve nieuwsbulletins zodat we in staat zullen zijn om zowel
te lezen als te publiceren vanachter ons bureau op een machine die de TV en onze PC zal
vervangen. Nieuwe media zal de schade die toegebracht is door de politici en de oude
media ongedaan maken, dit hoopt men tenminste. Nieuwe mediatechnologie zal een
wedergeboorte van het democratisch leven inluiden. Nieuwe publieke sferen zullen
32 CORRADO (A.) & FIRESTONE (C.M.). Op cit., p. 8. 33 STROMER-GALLEY (J.). Online Interaction and Why Candidates Avoid it. Journal of Communication. 2000, volume 50, nr. 4, p. 113. 34 CORRADO (A.) & FIRESTONE (C.M.). Op cit. p. 9
22
ontstaan en de technologie zal ervoor zorgen dat mensen actief toegang hebben tot
informatie in een oneindige, kosteloze virtuele bibliotheek. Verder zal interactieve media
het ‘recht van antwoord’ institutionaliseren. 35
1.6. Voor- en tegenstanders van elektronische democratie
1.6.1. Voorstanders van een elektronische democratie
De komst van het internet wordt beschouwd als het inleiden van een nieuw tijdperk van
democratische politiek. De voorstanders zijn er rotsvast van overtuigd dat het internet een
rol kan spelen in het opfrissen van het politieke proces en de besluitvorming. Voor hen is
de informatie-snelweg de verzekering voor het verkrijgen van bijna ongelimiteerde
informatie, wat een betere democratie tot gevolg zou hebben. 36 Ze stellen dat e-mail voor
mensen met een internetaansluiting zoveel laagdrempeliger is dan telefoon of brief. Ieder
bestuursorgaan met een eigen internetsite zou, volgens hen, ruimte moeten voorzien waar
continu gepraat kan worden over beleidsuitvoering, en waar ideeën en klachten kunnen
gedeponeerd worden. 37 Op deze manier kan het internet ervoor zorgen dat iedereen meer
betrokken wordt bij het beleid, dat de burger meer kennis opdoet over wat er leeft bij de
overheid en waarom bepaalde beslissingen genomen zijn of genomen zullen worden.
Sommigen stellen zelfs dat het internet kan zorgen voor virtuele gemeenteraadszittingen,
waarin de burger de mogelijkheid krijgt om mee te debatteren en mee kan beslissen over
het onderwerp van de dag. 38 Ook op het vlak van campagnevoering zien de voorstanders
drastische verandering dankzij het internet. Door voortdurend in contact te staan met de
bevolking houdt de verkozene de vinger aan de pols en achterhaalt wat er leeft, politici
kunnen over de partijgrenzen heen met elkaar in contact komen en eventueel
samenwerkingsverbanden smeden met andere groepen of individuen. En last but not least
biedt dit medium ook aan kleinere groepen, die maar over beperkte middelen beschikken,
de kans om mee te participeren in het politieke proces. Volgens deze strekking bezit het
internet het potentieel om vele aspecten van het politieke leven te veranderen. 39
35 TSAGAROUSIANOU (R.), TAMBINI (D.), BRYAN (C.). Op cit. p. 5. 36 HILL (K.) & HUGHES (J.E.). Op cit., p. 2. 37 OPIJNEN van (M.). Overheid op internet. http://www.euronet.nl/~opijnenm/mrh.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 38 HILL (K.) & HUGHES (J.E.). Op cit., p. 2. 39 WILLIAMS (P.). Op cit., http://www.aph.gov.au/library/pubs/rp/1997-98/98rp11.htm.
23
Welke concrete verandering het politieke landschap zal ondergaan is nog niet duidelijk, er
komen voornamelijk een 2-tal denkpistes naar voren: de ene strekking streeft een directe
democratie na, zgn. ‘volksbeslissingen’, terwijl de andere het internet meer als een
instrument ziet ter versterking van de huidige ‘representatieve democratie’.
1.6.1.1 Directe democratie
De aanhangers van de ‘volksbeslissingen’ stellen dat het internet kan gebruikt worden om
de burger de mogelijkheid te bieden direct te participeren in de besluitvorming van de
overheid. Door de nieuwe technologieën kunnen er volksraadplegingen plaatsvinden. De
burger verschaft zich toegang tot het netwerk, zoekt informatie en participeert in de
discussies. Na rijp overleg tussen de burgers wordt er een stemming georganiseerd en
wordt het volksbesluit uitgevoerd. 40 De burgers kunnen zo zichzelf gaan besturen en
hoeven de beslissingsmacht niet meer aan politieke vertegenwoordigers over te dragen.
Een directe, plebiscitaire democratie zou daarmee werkelijkheid zijn geworden. Op het
eerste zicht klinkt dit mooi, maar experimentele projecten in de Verenigde Staten leren ons
dat ook de participatie in elektronische vormen van directe democratie betrekkelijk laag
blijven. De participatiegraad is hoger dan bij meer traditionele vormen van inspraak via
hoorzittingen of enquêtes, maar zij rechtvaardigt geenszins de veronderstelling dat via
nieuwe media het ideaal van de directe democratie nieuw leven zou worden ingeblazen. 41
Shenk argumenteert dat het utopisch idee van pure democratie via elektronische stadhuizen
niet alleen onwerkbaar maar ook gevaarlijk is. Hij beschouwt het publiek als
ongeïnteresseerd en opzettelijk ongeïnformeerd. Dat mensen onwetend zijn, betwist hij, ze
geven er gewoonweg niet om. Zij die minder optimistisch zijn betreffende de effecten van
de zgn. 'nieuwe' media, zoals het internet, zien een wereld waarin de technologie ons
toelaat om betekenisvolle discussies en actieve participatie te vervangen door een simpele
toevoer van gegevens en een passief toekijken. 42 De rol van politiek staatsburger wordt
gereduceerd tot die van een passieve persoon die op een knopje drukt of een vragenlijst
invult. Deze push-button-democratie ondermijnt actieve betrokkenheid van burgers bij de
40 STROMER-GALLEY (J.). Op cit., pp. 113-114. 41 VAN DE DONK (W.B.H.J.) en TOPS (P.W.). Informatisering en democratie: Orwell of Athene? FRISSEN (P.H.A.), KOERS (A.W.) en SNELLEN (I. Th.M.). Orwell of Athene? Democratie en informatiesamenleving. Den Haag, Sdu Juridische & fiscale uitgeverij, 1992, pp. 40-41 42 HILL (K.) & HUGHES (J.E.). Op cit., p. 3.
24
vorming en uitvoering van beleid. Democratie wordt in de plebiscitaire variant beperkt tot
een passieve registratie van standpunten. Daardoor ontstaat het gevaar van instant-
besluitvorming, terwijl een van de waarden van het democratisch systeem juist is, dat in
een betrekkelijk lang proces de voor- en nadelen van argumenten worden afgewogen en
alle belanghebbenden een inbreng kunnen hebben. Elektronische plebiscieten versterken
niet alleen de controle van burgers over beslissers, maar ook van beslissers over burgers:
het zijn de (politiek-bureaucratische) elites, die de vraagstelling bepalen, de
informatiekanalen vaststellen en bepalen wat er met de resultaten gebeurt. De informatie
kan door de elite zolang ‘gemanipuleerd’ worden tot een meerderheid het met haar plannen
eens is. 43
1.6.1.2. Versterking van de representatieve democratie
Bij de ‘representatieve democratie’ wordt er eerder naar meer openhe id en contact met de
basis gestreefd. De nieuwe technologie moet er voor zorgen dat verkozenen gevoeliger
worden voor de niet-elite burgers. In dit opzicht zijn ‘vertegenwoordigers van het volk’
nog steeds fundamenteel, maar de kanalen van directe communicatie tussen burgers en
politieke leiders nemen toe en zorgen dat er meer inspraak is in de agenda, de debatten en
de beslissingen die genomen worden door de vertegenwoordigers. Het internet versterkt
huidige en aankomende liberaal-democratische vormen van bestuur, doordat de burger
meer de kans heeft om zich als burger te gedragen en niet beperkt wordt tot het simpelweg
uitbrengen van zijn stem op de verkiezingsdag. 44 Tot nu toe heeft het gebruik van nieuwe
vormen van informatie- en communicatietechnologie ter ondersteuning van bestaande
systemen van representatieve democratie zijn grootste vlucht genomen in de organisatie
van de verkiezingscampagnes, die in een representatieve democratie een zeer belangrijke
plaats innemen. 45
Het spreekt voor zich dat de ideeën van de voorstanders enigszins genuanceerd moeten
worden. Uiteraard zijn er ook fervente tegenstanders van een digitale snelweg democratie.
43 VAN DE DONK (W.B.H.J.) en TOPS (P.W.). Op cit., p. 43. 44 STROMER-GALLEY (J.). Op cit., pp. 113-114 45 VAN DE DONK (W.B.H.J.) en TOPS (P.W.). Op cit., p. 45
25
1.6.2. Tegenstanders van een elektronische democratie
De tegenstanders gaan ervan uit dat computernetwerken een nieuw tijdperk van conflicten
en misinformatie zullen inluiden. 46 Iets wat door tegenstanders steeds aangehaald wordt is
het probleem van de toegang tot het internet. Vandaag de dag is het internet zelfs in
Vlaanderen, socio-demografisch gezien, nog het speelterrein van de rijkere en betere
opgeleide klasse. De lagere sociale klasse, ouderen en technisch minder onderlegden,
hebben geen toegang tot de informatiesnelweg, wat tot gevolg heeft dat ze geen stem
hebben in het participatieproces en hun mening niet kunnen laten gelden. Veel kritiek
wordt dan ook geleverd op de stelling dat het mogelijk is technologie als onafhankelijke
factor in sociale veranderingen te laten werken. Vanuit deze optimistische visie beschouwt
men informatie- en communicatietechnologieën als een ‘technologische injectie’
noodzakelijk om verminderde interesse voor participatie van burgers in de
maatschappelijke discussies te herstellen. Maar na wat nieuwsgierigheid, lijkt het alsof de
betrokkenheid van burgers afneemt tot het oorspronkelijke lage niveau. Een even groot
probleem heeft met identiteit en verantwoordelijkheid te maken. Ondanks het feit dat dit
technisch kan vermeden worden zijn klassieke gevallen bekend van fictieve identiteiten in
discussielijsten. Gebruikelijke systemen van registratie voor virtuele fora zouden
waarschijnlijk onvoldoende zijn om het gedrag van deelnemers overeen te laten komen
met het gedrag dat geaccepteerd wordt in ‘real life’ discussies. Verder is het nog onzeker
in hoeverre virtuele debatten een relatie met politieke discours in het ‘real life’ hebben. De
relatie en relevantie zouden ten dele bepaald kunnen worden door de vraag hoe
deelnemers zelf die relatie zien, dus de mate waarin zij zelf hun virtuele betrokkenheid van
belang achten voor hun eigen ‘real life’ politieke activiteiten. Het blijft echter onduidelijk
welke invloed in cyberspace gevoerde discussies hebben op de politiek, bedreven in ‘real
life’. 47 Davis is in ‘The web of politics’ ook niet mals voor de aanhangers van een
‘elektronische democratie’. Het scenario van een actief en geïnformeerd electoraat dat via
de nieuwe technologie zijn mening uitdrukt, is enkel van toepassing op bepaalde
individuen, diegene die al geïnteresseerd zijn in politiek. Voor deze groep van mensen is
het internet inderdaad een zegen in het proces van informatievergaring, het uitdrukken van
meningen en het mee gestalte geven aan de besluitvorming. Maar voor de meerderheid die
46 HILL (K.) & HUGHES (J.E.). Op cit., p. 2. 47 JANKOWSKI (N.), LEEUWIS (C.), MARTIN (P.), NOORDHOF (M.), ROSSUM van (J.). Op cit., p. 122.
26
minder interesse toont in politiek is dit scenario onrealistisch. Een louter technologische
innovatie, zal er niet voor zorgen dat deze meerderheid plotseling interesse in politiek
krijgt en bovenstaand scenario gaat volgen. 48 Het internet zal alleen diegene bevoordelen
die zich in politiek interesseren, maar het zal geen stimulans betekenen voor diegenen die
zich niet interesseren in politiek. Hij verwijt het internet eveneens een gebrek aan
structuur en organisatie. Wat voor de ervaren gebruikers een goudmijn aan informatie is,
ervaart de modale surfer als chaos. De meeste mensen hebben, volgens hem, geen tijd om
rond te surfen op zoek naar informatie. Vandaar dat sites van politieke partijen en
traditionele media erg in trek zijn. Zij bieden de nodige structuur en organisatie om snel
en efficiënt de gezochte informatie te vinden. Verder stelt hij, dat de gedachte dat de
gewone burger de controle over de politieke agenda zal overnemen, gewoonweg absurd is.
De agenda- setting functie zal niet overgedragen worden aan de massa. Iemand moet
immers de discussie organiseren en de alternatieven op een rij zetten. Alleen op deze
manier kan de burger op een doordachte manier reageren. Het bestaan van een vacuüm in
de agenda-setting, betekent niet dat de burger dit zal opvullen. Hier zal eerder anarchie uit
voortvloeien en resulteren in een verzwakking van de publieke rol i.p.v. een versterking. 49
Een heel ander terugkerend argument is de informatieovervloed. Shenk neemt, in zijn boek
‘Informatiemoeras’, de hele internet- en ongelimiteerde informatiehype kritisch onder de
loupe. Hij stelt dat het internet de gebruiker zal overspoelen met zoveel informatie dat het
onmogelijk zal worden het legale van het illegale te onderscheiden, het goede van het
slechte, en het accurate van het inaccurate. Volgens hem bevat het internet heel veel
informatie, misschien zelfs teveel. Terwijl utopen dit zien als liberalisme, ziet Shenk dit
als een beperking. Want wanneer iemand niet kan vinden wat hij zoekt maar in de plaats
daarvan valse, slechte of misleidende informatie vindt, wat voor nut heeft het internet als
informatiemedium dan?
Jordan ziet nog een tweede informatieprobleem opduiken nl. entropie. Informatie kan zo
chaotisch georganiseerd zijn dat ze onbruikbaar is. Volgens Jordan wordt het internet bijna
altijd geconfronteerd met het eerste probleem, teveel informatie. Het tweede probleem van
informatieovervloed, entropie, is aangegeven door de kloof tussen de veelheid van bronnen
die naar voren komen bij de ene zoekmachine en weinigheid aan bronnen die, met dezelfde
48 DAVIS (R.). The Web of Politics: The internet's impact on the American political system. Oxford, Oxford University Press, 1999, p. 23. 49 Ibidem p. 170 – 173.
27
zoekwoorden, naar voren komen bij een andere zoekmachine. Dit geeft duidelijk aan dat
er verschillen zijn in de manier waarop informatie gestructureerd wordt. 50
Door het overaanbod aan informatie zullen de meeste kiezers kiezen voor
informatiebronnen die vooral hun mening verkondigen en participeren in online fora waar
ze vooral mensen tegenkomen die gelijkgezinden zijn, zodat hun denken niet bekritiseerd
wordt. 51 Volgens Williams kan het gebrek aan blootstelling aan alternatieve standpunten
bedreigend zijn voor de verbeteringen van het democratisch proces. Burgers zouden alleen
die kanalen (sites) kunnen gaan raadplegen waarin hun eigen opvatting gereflecteerd
wordt en andere meningen genegeerd worden. In tegenstelling tot televisie en/of radio
waar burgers ge limiteerde keuzes hebben maar incidenteel in contact kunnen komen met
alternatieve meningen, is de keuze op het internet bijna ongelimiteerd maar de kans dat ze
geconfronteerd worden met alternatieve meningen of standpunten zo goed als onbestaand.
Wanneer de burger niet blootgesteld wordt aan andere meningen of standpunten treedt er
snel een bepaalde graad van intolerantie op en komt het ‘begrip opbrengen voor elkaar’, op
de helling te staan. Dit kan ook een graad van aliënatie met zich meebrengen wat kan
leiden tot een grotere fragmentering en scheiding van het electoraat, in plaats van een meer
ruimdenkend en actief publiek. Ze stelt verder dat het internet dus zou kunnen falen in het
tot stand brengen van een meer representatieve vorm van democratie omdat het er niet in
zou kunnen slagen een voldoende geïnformeerde burger voort te brengen. Historisch
gezien, zijn de meeste burgers niet volledig geïnformeerd en betrokken geweest bij het
politieke proces omdat veel burgers de nodige tijd en inspanningen hiervoor niet kunnen of
willen opbrengen. Het politieke systeem heeft zich dan ook ontwikkeld om te betrouwen
op een geïnformeerde minderheid met daarnaast de grote massa van de bevolking. De
minderheid is geïnformeerd en participeert in het politieke proces, waar de burgers hun
plicht gelimiteerd zien tot het louter uitbrengen van hun stem op de verkiezingsdag.
Terwijl voorstanders van het internet geloven dat het internet de burgerparticipatie zal
doen toenemen, bestaat de vrees dat dit wel eens anders zou kunnen uitdraaien en niet waar
zou blijken te zijn. Het is best mogelijk dat het internet geen dramatische veranderingen
teweeg brengt in de hoeveelheid tijd die de burger dient te spenderen aan zijn/haar
burgerlijke verantwoordelijkheden. De kans bestaat dat ze nog steeds ongeïnformeerd
50 JORDAN (T.). Cyberpower. London, Routledge, 1999, pp. 118-119. 51 CORRADO (A.) & FIRESTONE (C.M.). Op cit., p. 27.
28
blijven en er niet bij betrokken zijn. 52 Ook Neuman argumenteert dat politieke kennis niet
toeneemt en niet zal toenemen in relatie tot een vermeerdering van nieuwskanalen.
Entman geeft aan dat de politieke kennis in Amerika zelfs is achteruitgegaan ondanks een
vermeerdering van politieke informatienieuwsbronnen. Weinig mensen zoeken naar
gedetailleerd politiek nieuws en nieuwsanalyses; de meesten verkiezen entertainment i.p.v.
serieus nieuws over politieke zaken. Entman argumenteert dat ‘... niet meer dan 15% van
de bevolking voldoet aan de standaard van uitgebreid en intensief gebruik van
verschillende media om nieuws over openbare zaken te volgen en te verifiëren . 53
In ‘Elections in Cyberspace: prospects and problems’, stellen de auteurs dat tijd één van de
problemen is bij interactieve communicatie, zoals het internet. Bovendien vereist het
interactieve proces een redelijk hoog niveau van motivatie van de gebruiker.
Participeren in online politieke conversaties, het zoeken naar stemgedrag van bepaalde
politici, corresponderen met een verkozene en noem maar op, vraagt meer tijd en
toewijding van de gebruiker dan het lezen of vluchtig doornemen van kranten, naar het
nieuws te kijken of het radionieuws te beluisteren. ‘Corrado & Firestone’ stellen zich
terecht de vraag of de burger zichzelf zal kunnen motiveren om zijn tijd online door te
brengen op zoek naar informatie? Zullen een significant aantal burgers gebruik maken van
de nieuwe technologie en de nodige tijd besteden om een beter geïnformeerde burger te
worden? 54
1.7. Samenvatting :
Onze democratie zou in een crisis verkeren. Deze crisis zou veroorzaakt zijn door een
gebrek aan kwalitatieve communicatie, informatie en het ontbreken van waardevolle
interactie tussen basis en overheid. De traditionele media laten immers geen actieve
participatie van de burger toe, waardoor deze vervreemd raakt van het politieke leven.
Nieuwe media, zoals het internet kunnen hierin verandering brengen doordat iedereen
zowel zender als ontvanger kan worden. De overgang van one-to-many naar many-to-
many communicatie, laat de burger toe een dialoog aan te gaan met de politici en actief te
52 WILLIAMS (P.). Op cit. http://www.aph.gov.au/library/pubs/rp/1997-98/98rp11.htm. 53 HACKER (K.L.). Op cit., p. 215. 54 CORRADO (A.) & FIRESTONE (C.M.). Op cit., p. 25.
29
participeren in de besluitvorming. Op deze manier verkleint men de kloof die gegroeid is
tussen beiden.
De voorstanders van een ‘elektronische democratie’ hameren op de hoeveelheid informatie
die vrij toegankelijk is, de lage drempel van het medium, de interactie die (via chat, forum,
mail, …) kan plaatsvinden en een debat op gang kan brengen. Ze gaan ervan uit dat de
burger actief op zoek zal gaan naar informatie, daarbij zijn politieke kennis uitbreidt en
(eventueel achteraf) actief zal participeren in de besluitvorming. Ofwel leidt dit tot een
vorm van directe democratie of betekent dit een versterking van de representatieve
democratie.
De tegenstanders wijzen op het probleem van de ‘haves ‘ en de ‘have nots’, niet iedereen
beschikt immers over voldoende technische kennis van en toegang tot het internet. Ze
geloven niet dat een toename aan informatie(kanalen) een vermeerdering van kennis zal
teweegbrengen. De kiezer is ongeïnteresseerd en wil zich niet informeren, hij/zij wil
opzettelijk ongeïnformeerd blijven. Vandaar dat een vorm van directe democratie een
gevaar inhoudt voor de democratie zelf. Zij zien de toename van informatie eerder als een
negatief punt. Door een toename aan informatie krijgen we te maken met een ware
informatieovervloed en door gebrek aan structuur staakt men al snel zijn zoektocht. Een
ander argument is dat de kiezer op zoek zal gaan naar informatie die aansluit bij zijn
mening en contrasterende visies uit de weg zal gaan. Tot slot wijzen ze op de
tijdsintensiteit en de hoge motivatiegraad die nodig is om informatie te zoeken en in een
discussieforum in debat te treden. Het uiteindelijke gevolg is dat een ‘elektronische
democratie’ niets oplost en de (virtuele) kloof zal blijven bestaan.
Het volgende hoofdstuk staat helemaal in het teken van jongeren en participatie.
Aangezien politieke participatie een centraal gegeven is bij een ‘elektronische democratie’
en het onderzoek gericht is op jongeren gaan we na hoe beide zich tot elkaar verhouden,
welke factoren een rol spelen in het al dan niet politiek participeren van jongeren.
30
Hoofdstuk II
Jongeren en participatie
Rond politieke participatie bij jongeren is zo goed als weinig bekend. Momenteel gaat
veel aandacht uit naar de rol van het verenigingsleven, het zogenaamde middenveld tussen
de overheid en de burger.
2.1. Participatie in het verenigingsleven
Het middenveld wordt gezien als een belangrijke bron van en oefengrond voor een
democratische politieke cultuur. Mensen die actief participeren ontwikkelen vaardigheden
die doorgaans worden geassocieerd met burgerzin. Deze mensen leren informatie op de
voet te volgen, ze leren vaker hun eigen mening duidelijk te formuleren, ze leren deze
mening ook te verantwoorden en te verdedigen in een debat en ze leren zich ook inleven in
de argumentatie van anderen. 55 Verder blijkt dat participatie in het verenigingsleven een
rechtstreekse invloed uitoefent op de sociale en politieke houdingen van volwassenen. 56
De mensen die deelnemen aan het verenigingsleven zijn in alle opzichten actiever op het
publieke vlak. Deze activiteit vertaalt zich ook in termen van waarden en attituden. De
participanten zijn democratischer ingesteld, minder etnocentrisch, meer egalitair ingesteld
op sociaal-economisch vlak, enz… Deelname aan het verenigingsleven lijkt te werken als
een leerschool voor democratie. De participanten zijn over het algemeen ook minder
cynisch ingesteld en voelen zich politiek bekwamer. 57 Dat deelname aan het
verenigingsleven een belangrijk gegeven is blijkt ook uit het feit dat er een positief
verband bestaat tussen participatie aan het verenigingsleven en toegang tot het politieke
besluitvormingsproces. Leden van vrijwillige organisaties zouden vaker dan anderen
helpen bij het oplossen van allerlei buurtproblemen en vaker contact opnemen met
55 SIONGERS (J.), KAVADIAS (D.). Proev(e)n van politiek. Brussel, Labor, 2000, p. 193. 56 DE GROOF (S.), DEBUSSCHER (M.), DERKS (A.), ELCHARDUS (M.), GLORIEUX (I.), HOOGH (M.), KAVADIAS (D.), LAUWERS (S.), MOENS (M.), PELLERIAUX (K.), SIONGERS (J.), SMITS (W.), STEVENS (F.). Zonder Masker. Een actueel portret van jongeren en hun leraren. Gent, Globe, 200, p. 41. 57 SIONGERS (J.), KAVADIAS (D.). Op cit., p. 145.
31
officiële instanties. De leden hebben ook duidelijk meer belangstelling voor politiek en
zijn politiek actiever. 58
Volgens Siongers en Kavadias wijst de beschikbare informatie naar de effecten van de
betrokkenheid van jongeren in het verenigingsleven in dezelfde richting. Jongeren die
deelnemen aan activiteiten in een georganiseerd kader blijken sneller in staat om zich in te
leven in de standpunten van anderen. Het functioneren in een groep vergt immers een
mate van zelfbeheersing en aantal sociale vaardigheden die doorgaans worden beschouwd
als gunstig voor het ontwikkelen van een democratische cultuur. 59
Hooghe stelt vast dat de participatie aan jeugdorganisaties een belangrijke voorspellende
waarde heeft voor de latere deelname aan het ‘volwassen’ verenigingsleven. Dit verband
kan, volgens hem, zowel verklaard worden vanuit een socialisatie-effect als vanuit het feit
dat deelname aan jongerenverenigingen zal leiden tot integratie in mobiliseerbare
netwerken, die in een later levensstadium kunnen worden gebruikt voor het rekruteren van
participanten aan het ‘volwassen’ verenigingsleven. Een gevolg hiervan is dat jongeren
die niet of nauwelijks deelnemen aan het verenigingsleven, ook in een latere levensfase
waarschijnlijk lagere participatieniveaus zullen kennen. 60
Ongeveer dezelfde vaststellingen vinden we terug bij Kavadias, Siongers en Stevens. Zij
besluiten ook dat participatie aan vrijwilligerswerk, mensenrechten-, vredes-, derde
wereldorganisaties, enz. helpt bij het ontwikkelen van een politieke identiteit bij jongeren.
Door hun betrokkenheid bij deze organisaties bouwen jongeren immers een ‘andere soort’
kennis op: ze leren via groepswerk hoe een democratisch besluitvormingsproces in elkaar
steekt, leren opkomen voor hun mening, die te verwoorden. Hierdoor ontstaat er een
ruimer politiek bewustzijn. Dit kan hun aandacht voor politiek en politieke partijen
aanscherpen. Leren deelnemen aan activiteiten van subpolitieke organisaties 61, de
middelen tot participatie en inspraak leren kennen, wapent jongeren tegen apathie,
uitsluiting en politieke machteloosheid. In dit opzicht kan sociale participatie een middel
58 HOOGHE (M.). Cumulatieve participatiepatronen en de democratiserende functie van het verenigingsleven. Het socialisatie- en betrokkenheidseffect van participatie aan vrijwillige verenigingen. Sociale wetenschappen, 42, nr. 3, 1999, p. 31-38. 59 SIONGERS (J.), KAVADIAS (D.). Op cit., p. 34. 60 HOOGHE (M.). Participatie en politieke ongelijkheid. Ethiek en Maatschappij, 1999, 2, nr. 2, p. 88 61 Subpolitieke organisaties zijn organisaties die buiten het traditionele politieke systeem operen; buurtcomités, actiecomités, (nieuwe) sociale bewegingen e.d.
32
zijn om een politieke identiteit op te bouwen. Wat er uiteindelijk toe kan leiden dat ze zich
actief inzetten in de traditionele politiek. 62
In 1997 werd het project ‘Parlementariër voor één dag’ opgestart. De bedoeling van dit
initiatief was jongeren zelf projecten rond sociale uitsluiting te laten kiezen en te
ondersteunen. De geselecteerde jongeren konden deelnemen aan vier parlementaire
zittingen en kregen ook effectieve beslissingsmacht over welke projecten in aanmerking
kwamen voor financiële steun. 63 De parlementariërs bleken bijzonder actief te zijn in het
verenigingsleven; 91% (N=85) onder hen was actief lid van tenminste één organisatie. Bij
het samennemen van het actief en passief lidmaatschap kwam men tot 95% die lid was van
minstens één vereniging. Er was niemand die nog nooit lid geweest was van een
organisatie. Men kon bijgevolg vaststellen dat de parlementariërs een zeer sterk
participerende groep was. In vergelijking met het onderzoek naar de participatie van de
burgers aan het middenveld is het aantal verenigingen waarvan men lid is zeer verspreid:
het percentage lidmaatschap van minstens één vereniging bedraagt in dat ‘middenveld-
onderzoek’ (18 tot en met 75 jaar) ruim 21%. De gegevens van dat onderzoek tonen
tevens dat 16% van de jongeren (van 18 tot en met 23 jaar) lid is van één vereniging. De
meerderheid van de parlementariërs voor één dag was lid van vier verenigingen of meer.
De parlementsleden zijn bijzonder actief: ze zijn lid van zeer verschillende organisaties
met als uitschieters jeugdorganisaties, leerlingenraden, sport-organisaties en een aantal
maatschappelijke verenigingen. Een vrij hoog percentage van de parlementariërs is
eveneens actief lid van politieke partijen of verenigingen. 64
2.2. Participatie en de rol van het onderwijs
Dit cumulatief verenigingseffect komt ook terug bij De Groof en Siongers. Zij tonen aan
dat jongeren die op school aan activiteiten deelnemen, meer kans hebben om ook aan
activiteiten van verenigingen deel te nemen. Jongeren die actief zijn in één vereniging
zetten vlugger de stap naar andere verenigingen en andere participatievormen. 65 School,
62 KAVADIAS (D.), SIONGERS (J.), STEVENS (F.). Jongeren en Politiek. Samenleving en politiek, 1999, jg. 6, nr. 6, p. 29-30. 63 SIONGERS (J.), KAVADIAS (D.). Op cit., p. 7. 64 Ibidem p. 35-36. 65 DE GROOF (D.) en SIONGERS (J.). Schoolse en niet-schoolse participatie bij jongeren. Het profiel en de houdingen van participerende jongeren. Tijdschrift voor sociologie, 20, nr. 3-4, 1999, p. 482-483.
33
meer bepaald de onderwijsvorm, speelt blijkbaar een belangrijke rol bij de participatie van
jongeren. Wanneer de jongeren worden opgesplitst naar onderwijsvorm, treedt er een
groot verschil in participatie op. Leerlingen uit het technische en het beroepsonderwijs
participeren duidelijk minder in het verenigingsleven dan jongeren uit het algemeen
secundair onderwijs.
BSO- en TSO- jongeren vinden minder gemakkelijk hun weg naar vrijetijdsverenigingen,
sociale organisaties en zelfs jeugdverenigingen. Vooral lidmaatschap bij
vrijetijdsverenigingen, met name de culturele organisaties en de hobbyverenigingen, is ten
opzichte van de ASO-jongeren bijzonder laag. 66 In ‘Zonder Maskers’ geeft Elchardus aan
dat er ook op het gebied van de sekse grote verschillen zijn in de mate van participatie.
Meisjes participeren veel meer in zowel sociale verenigingen als sociale activiteiten dan
jongens, en dit zelfs binnen de verschillende onderwijsvormen. Jongens nemen dan weer
meer deel aan sportverenigingen en aan sportactiviteiten buiten de schooluren. 67
Kavadias, Siongers en Stevens komen tot de conclusie dat subpolitiek in Vlaanderen,
vooral jongeren bereiken met een zekere politieke interesse en leerlingen uit het ASO die
zich in mindere mate politiek machteloos voelen. De subpolitieke weg tot het ontplooien
van een politieke identiteit is minder vanzelfsprekend voor jongeren die zich volledig
afgekeerd hebben van de politiek en jongeren uit het TSO/BSO. Zij zetten in mindere
mate de stap naar subpolitieke actie, ontwikkelen zo geen politieke identiteit en blijven
steken in een vorm van politieke uitsluiting en machteloosheid. De kloof tussen ASO en
BSO vertaalt zich ook in een cultuurkloof en in verschillende houdingen tegenover
politiek. We zitten met andere woorden stilaan met twee soorten burgers. Aan de ene kant
van de barrière staan de mondige jongeren, die zich naar alle waarschijnlijkheid zullen
ontpoppen tot mondige burgers. Daar tegenover staat een hele groep jong-volwassenen die
zich niet betrokken voelen en voor wie de ‘polis’ enkel belichaamt wordt in de ‘ver-van-
mijn-bed-politiek’. De bestaande traditionele mechanismen tot politieke mobilisatie slagen
er niet in om deze groep te bereiken. De auteurs leggen de nadruk op de rol van het
onderwijs. Volgens hen kan de school de plek bij uitstek zijn om de politieke kennis van
66 KAVADIAS (D.), SIONGERS (J.), STEVENS (F.). Op cit., p. 27. 67 DE GROOF (S.), DEBUSSCHER (M.), DERKS (A.), ELCHARDUS (M.), GLORIEUX (I.), HOOGH (M.), KAVADIAS (D.), LAUWERS (S.), MOENS (M.), PELLERIAUX (K.), SIONGERS (J.), SMITS (W.), STEVENS (F.). Op cit., p. 54.
34
leerlingen op te krikken, om deel te nemen aan de formele participatie aan democratie.
Via de school kan immers een breed heterogeen ‘publiek’ worden bereikt. Na 18 jaar
bestaat namelijk het gevaar dat alleen de geïnteresseerden een inspanning zullen doen om
die kennis te vergaren. Ideaal zou zijn dat jongeren op 18-jarige leeftijd over de nodige
kennis zouden beschikken om te participeren. 68
Dat jongeren wel bereid zijn tot participatie komt naar voren uit een brede bevraging 69 bij
allerlei jongeren door Jeugd en Participatie (JeP!), een koepel van zeven jeugdorganisaties.
De bevraging gebeurde via postkaarten, het internet en ook muurschrijfprojecten. En wat
bleek: liefst 95 procent van de jongeren (N=1.587) vindt dat het tijd wordt dat er naar hen
wordt geluisterd. Vooral op school (54%) willen jongeren meer in de pap te brokken
hebben. Daarna volgt verrassend genoeg, niet thuis (38%) of in de jeugdbeweging (25%),
maar wel in de gemeente (44%) en Vlaanderen (42%). 70
2.3. Samenvatting
We kunnen dus stellen dat participatie aan het verenigingsleven een belangrijke rol kan
spelen in het politieke participatieproces van jongeren en volwassenen. Bij beide heeft het
verenigingsleven een positieve invloed op hun politieke betrokkenheid. De deelname aan
het verenigingsleven hangt in grote mate samen met de onderwijsvorm die de
jongeren/volwassen volgen of genoten hebben. ASO-leerlingen en hoger geschoolden
maken een grotere kans om zich te engageren in een vereniging waardoor ze zich ook
nauwer zullen betrokken voelen bij het politieke leven. De school heeft dus een
‘doorslaggevende’ functie in het hele participatieproces.
68 KAVADIAS (D.), SIONGERS (J.), STEVENS (F.). Op cit., p. 27-31. 69 In totaal kwamen uit de 6000 verspreidde postkaarten 1.587 respondenten voort. 650 reacties werden verzameld op het ‘Landjuweel van de KLJ’ en 400 werden verzameld op ‘Herfstontmoeting van de VKSM’. De andere reacteis kwamen via jeugdhuizen, de JAC’s en de Jep-site. De bevraging kan kan niet gezien worden als representatief voor de Vlaamse jeugd. Ze is eerder richtinggevend. 70 DOBBELAERE (B.). “Laat de politici tot ons komen”. De Standaard, 1999, donderdag 28 oktober.
35
Hoofdstuk III
Het internet als politiek informatie- en participatiekanaal
In het eerste deel zagen we dat de idee om via netwerken een ‘elektronische democratie’
uit te bouwen niet nieuw is. De populariteit van het internet heeft er voor gezorgd dat het
nu ook bekend raakt bij een iets groter publiek.
In het verleden zijn er al (proef)projecten geweest i.v.m. politieke informatie en
participatie aan de hand van computernetwerken. Vandaag de dag zijn er meerdere
modellen in omloop die allemaal hetzelfde nastreven: participatie van de gemeenschap in
de politieke besluitvorming. Een bespreking geven van alle verschillende modellen met
hun voor- en nadelen zou ons te ver afleiden van de centrale probleemstelling. In dit derde
deel beperken we ons tot een voorstelling van een drietal projecten (‘PEN’, ‘Minnesota e-
democracy’ en ‘Besliswijzer’), opgezet door een overheid of non-profit organisaties. De
drie te bespreken projecten zijn gekozen om verschillende redenen. In de literatuur wordt
veelal verwezen naar het PEN-project omdat het één van de eerste netwerken is, dat
opgezet werd met de bedoeling overheid en burger dichter bij elkaar te brengen.
Minnesota e-democracy wordt regelmatig aangehaald als voorbeeld van hoe een
‘elektronische democratie’ succesvol kan opgezet worden. Bij ‘Besliswijzer’ speelde
vooral het naburige karakter een rol. Aansluitend op de cases richten we onze blik even op
de Belgische situatie. Om af te sluiten halen we de voorbije hype rond het internet en
verkiezingen aan.
3.1. Enkele internationale cases
3.1.1. Public Electronic Network (PEN), Santa Monica, California
(http://pen.ci.santa-monica.ca.us/cm/)
Een van de eerste elektronische systemen die op steun van de overheid kon rekenen was
het Santa Monica’s Public Network (PEN). Dit netwerk werd opgestart in 1989 en stond
alleen open voor de inwoners van Santa Monica. Deze konden zich op twee manieren
36
(gratis) toegang verschaffen tot het PEN-systeem; via hun eigen PC met modem of via één
van de 18
publieke terminals die de overheid geplaatst had in bibliotheken, ontspanningscentra,
openbare gebouwen, enz. 71
PEN had tot doel:
- toegang verlenen aan publieke informatie
- de overheidsdiensten toegankelijker maken voor het publiek
- een alternatieve vorm van communicatie bieden aan de inwoners
- het verstrekken van elektronische fora om het gemeenschapsgevoel te
versterken
- het bevorderen van kennis over computers en nieuwe communicatietechnologie
onder alle inwoners.
De inwoners konden participeren op 3 manieren:
1. via de ‘read-only boards’ waarop informatie wordt geplaatst gaande van
vergaderingen en jobs over tips om te recycleren tot informatie over gemeentelijke
en sociale diensten. De gebruikers konden ook een apart nummer bellen om
toegang te krijgen tot de openbare bibliotheek.
2. door het versturen van e-mail(s) tussen burgers onderling of tussen burgers en
overheid. De overheidsdiensten hadden de opdracht om binnen de 24 uur de e-
mails te beantwoorden.
3. de inwoners konden ook vrij deelnemen aan de verschillende fora en conferenties
met de meest uiteenlopende onderwerpen. Sommige onderwerpen werden door de
overheid op de fora geplaatst, andere door de inwoners zelf.
In 1990, een jaar na het opstarten van het systeem, werd er een enquête gehouden onder
zowel PEN-gebruikers als niet-PEN-gebruikers. Hieruit bleek dat 65 % van de PEN-
gebruikers mannen waren en ongeveer 65 % had minstens hogere studies gevolgd. Uit dat
onderzoek kwam verder ondermeer naar voren dat de gemiddelde PEN-gebruiker 5.5 keer
71 ROGERS (E.M.), COLLINS-JARVIS (L.), SCHMITZ (J.). The PEN project in Santa Monica: interactive communications, Equality, and political action. Journal of the American society for information science, volume 45, nr. 6, 1994, p. 402.
37
per maand inlogde. De helft van de respondenten logde niet of slechts 1 x per maand in.
10 % zei 30 tot 70 keer in te loggen per maand. 33 % van de geregistreerden had zelf
nooit gebruik gemaakt van het systeem. De gemiddelde duur van een ‘online’ sessie was
25 minuten. Conferenties waren de meest geconsulteerde dienst, volgens 41 % van de
gebruikers. Het onderzoek toonde aan dat een minderheid het overgrote deel van de
informatie opvraagt, de onderwerpen aanbrengt en deelneemt aan de discussies. De
meeste ondervraagden verkozen enkel om de discussies te lezen.
De problemen waar PEN mee te kampen kreeg waren van uiteenlopende aard.
Het gebrek aan censuur en de algehele gelijkheid van het systeem gaf soms problemen.
Sommige participanten kregen te maken met persoonlijke aanvallen en beledigingen van
mensen die het niet eens waren met hun mening. Vrouwelijke gebruikers hadden soms last
van pesterijen zoals minachtende opmerkingen, insinuaties, enz. Een relatief kleine groep
domineerde de debatten en meestal hielden die niet veel meer in dan verbale gevechten.
Het systeem leed ook onder het gebrek aan participatie van de meeste lokale politici. Deze
stonden afkerig tegenover actieve participatie in het systeem omwille van de verbale
aanvallen en het tijdrovende karakter van de discussies. Maar de grootste ontgoocheling
was dat de discussie gedomineerd werd door een kleine groep van gebruikers. Meer dan
3000 inwoners hadden zich ingeschreven voor PEN, maar slecht 500-600 logde elke
maand en de meesten droegen nooit enige reactie of commentaar bij aan de discussies. 72
3.1.2. Minnesota E-democracy (http://www.e-democracy.org)
Minnesota E-democracy is een onafhankelijke non-profit organisatie die als doel, het
verbeteren van de participatie in het politieke leven in Minnesota heeft, door middel van
informatienetwerken. Het tracht de burgerlijke participatie bij verkiezingen en in publieke
debatten te verhogen door het gebruik van elektronische communicatietechnologieën. 73
Het project werd opgestart in 1994 door Steven Clift, een 25-jarige student. Het was zijn
bedoeling om op het internet een (virtuele) ruimte te creëren waar de inwoners van
72 BEAMISH (A.). Communities On -line: Community-Based Computer Networks. Massachusetts Institute of Technology, 1995. http://sap.mit.edu/anneb/cn-thesis/html/pen.html, laatst geraadpleegd op 1 juli 2001. 73 MINNESOTA E-DEMOCRACY. About. http://www.e-democracy.org/about.html, laatst geraadpleegd op 15 juli 2001.
38
Minnesota, informatie over de verkiezingskandidaten 1994 konden vinden en onderling
met elkaar in discussies konden treden. 74 Na de verkiezingen bleven de mensen verder
praten over zaken die hen aanbelangden en werd er besloten het forum open te houden.
Het forum werd op deze manier een deel van de echte politiek in Minnesota. Het forum
kreeg al snel een agenda settingsfunctie, 75 toen meer een meer journalisten, politici en
wetgevers online kwamen. 76 Basis van dit forum is de discussielijst MN-Politics Discuss
(MPD) met momenteel meer dan 400 leden. De participanten debatteerden over de
politieke actualiteit in de Staat Minnesota via de verschillende, onderwerp gerelateerde,
discussielijsten.
Bij het opstarten van MPD werd bewust geopteerd voor een systeem dat gebruik maakt
van e-mail. Als ‘push-technologie’ doet een e-maillijst het werk en moet de participant
geen extra inspanning doen om zich te linken aan of in een forum. Anders ligt dit bij een
op het web gebaseerd forum: daar moet de participant steeds online gaan en de moeite
doen om naar het forum te surfen. Ongeveer dezelfde barrières moeten overwonnen
worden bij een chatbox of Usenet-nieuwsgroepen. E-mail daarentegen is momenteel het
meest populaire en makkelijkste online communicatiemiddel. Naast de e-mail
discussielijsten beschikt Minnesota E-democracy over een website. Op de website kunnen
alle geposte berichten geraadpleegd worden en is er de mogelijkheid om via de site te
participeren in de verschillende discussies.
De discussielijsten zijn opgevat via een ‘managing list’systeem in plaats van een
‘moderated list’. Het verschil is dat bij het eerste geen censuur wordt toegepast. In
tegenstelling tot een ‘moderated list’ beslist de ‘lijstmanager’ niet of een bepaald bericht al
dan niet kan gepost worden. Evenmin heeft hij een redactionele functie. De
‘lijstmanager’houdt een oogje in het zeil en stuurt de discussie in de richting van het
uiteindelijke doel: tot beraadslagend overleg komen. Een tweede verschil in vergelijking
met de meeste andere fora is dat er hier een aantal preventieve regels worden opgelegd.
Zo moet elke MPD-bericht ondertekend zijn met de volledige naam, e-mailadres en
74 AIKENS (S.). American democracy and computer-mediated communication: a case study in Minnesota. Cambridge University, 1997. http://www.aikens.org/phd/toc.htm, laatst geraadpleegd op 1 juli 2001. 75 De agenda settingsfunctie slaat terug op het feit dat de media zouden bepalen waarover mensen denken, wat onder hun aandacht komt, waarover ze spreken. Ze bepalen de onderwerpen waarover het publiek een opinie vormt. Bron: MCQUAIL (D.). Mass communication theory. London, Sage, 1994, pp. 356-357. 76 CLIFT (S.). E-Democracy E-Book: Democracy is Online 2.0. 2000. http://www.publicus.net/ebook, laatst geraadpleegd op 1 juli 2001.
39
woonplaats. Alhoewel dit niet altijd gebeurd, moet elke participant zich normaal gezien
even kort voorstellen aan de andere participanten.
Om monopolisering van het debat door een paar individuen tegen te gaan, mogen er per
persoon maar 2 berichten per dag gepost worden. Door het opleggen van deze regels
willen ze een soort van zelfregulerend debat bekomen waar niet in het wilde weg berichten
gepost worden. Ondanks de ‘2 berichten per dag regel’ is de participatie nog steeds
ongelijk verdeeld. Gedurende de periode van 23 oktober 1998 tot 22 oktober 1999, postte
10 % of 28 van de 276 MPD participanten, meer dan 75 % van alle boodschappen. Bijna
50 % of 276 van de bijna 450 leden van MPD leden postte helemaal niets. Toch stelt men
dat deze onevenwichtige bijdrage tussen de participanten niet noodzakelijk hoeft te
betekenen dat sommige participanten anderen afschrikken bij het posten van hun mening
of dat er een ongelijkheid is in afwijkende bronnen. Sommige leden, vooral journalisten,
politici en wetgevers, hebben ingetekend op de lijst, simpelweg om een oog te houden op
het publieke debat. Ondanks het, ongeveer, gelijke percentage mannen en vrouwen in
Minnesota, participeren in de discussielijsten veel meer mannen dan vrouwen. Van de 122
participanten die tussen 1 mei en 3 augustus 1998 een bijdrage leverden in de discussies,
zijn er 74 mannelijke handtekeningen en 19 vrouwelijke. Van 29 handtekeningen kon niet
achterhaald worden of ze mannelijke of vrouwelijk waren. Dit geeft aan dat bijna 80 %
van de geposte berichten afkomstig zijn van mannen. Ongeveer dezelfde cijfers komen
naar voren uit de periode 23 oktober 1998 tot 22 oktober 1999, waar 72 % van de berichten
afkomstig zijn van mannen.
In november 1996, hield Aikens een enquête onder de 517 leden die toen op lijst
ingeschreven waren. Van die 517 reageerde 36 % of 187 respondenten op zijn enquête.
Het overgrote deel ervan was hoger geschoold. Hoopgevende vaststelling was dat 33 %
van de respondenten zei dat de discussies hun denken in zekere zin beïnvloed had,
inclusief hun manier van stemmen.
Naast de discussielijsten heeft Minnesota E-democracy ook ‘electronisch georienteerde’
evenementen. Deze evenementen verstrekken nieuws, kiezersinformatie, media verslag-
geving en commentaar en e-debatten tussen politieke kandidaten. In het e-debat kunnen
vragen ingestuurd worden die voorgelegd worden aan de verschillende kandidaten. De
kandidaten beantwoorden de vraag en treden met elkaar in debat. Het verloop van die
40
discussie kan gevolgd worden via een ‘view only’-lijst, terwijl de burgers onderling
kunnen discussiëren in MPD over het aan de gang zijnde debat. 77
3.1.3. De Besliswijzer (http://www.euronet.nl/users/in001821/brabant/Welkom.htm)
Iets dichter bij huis, meer bepaald in Noord-Brabant, Nederland, vond in november 1996
een proefproject rond teledemocratie plaats. Het project in Noord-Brabant was weliswaar
een stuk kleiner van opzet dan de hierboven besproken projecten en liep maar een 4-tal
weken. Ondanks de kleinschaligheid van het project zijn er overeenkomsten met de 2
voorgaande projecten.
Het Nederlandse Instituut voor Publiek en Politiek (IPP) ontwikkelde ‘De Besliswijzer’.
De Besliswijze r is een elektronisch besluitvormingsmodel dat door middel van een aantal
stappen de burger in staat stelt zich een mening te vormen over een politiek issue, in
discussie te treden met burgers, politici en belangengroeperingen en tenslotte zijn
standpunt kenbaar te maken en mogelijk zijn stem uit te brengen. Het project heeft als
voordeel ten opzichte van een referendum dat het niet alleen binaire ja / nee vragen
mogelijk maakt, maar dat het de burger in staat stelt om in een vroeg(er) stadium bij het
beleid en de besluitvorming betrokken te raken waardoor ook fundamentelere vragen aan
de orde kunnen komen. 78
‘De Besliswijzer’ is voor het eerst gebruikt in het zogenoemde ‘Brabantdebat’. Centraal in
dit debat stond het ruimtegebruik in de provincie: “Raakt de ruimte in Brabant op?” De
bedoeling was om aan de hand van een vrijblijvende maar serieuze discussie de burger
meer bij het proces van politieke besluitvorming te betrekken. Het Brabantdebat doorliep
drie fasen. In een eerste fase was de vraag of er een ruimteprobleem is in Brabant.
Vervolgens konden de deelnemers, via een online forum, met oplossingen komen om de
schaarse ruimte zinnig in te vullen. In de derde en laatste fase konden de deelnemers
stemmen over de aangedragen oplossingen. Het Brabants Dagblad volgde de discussie van
het begin af aan en droeg ook actief haar steentje bij. Zo zette de krant de resultaten van
77 DAHLBERG (L.). Extending the public sphere through cyberspace: the case of Minnesota e-democracy. 2001. http://www.firstmonday.dk/issues/issue6_3/dahlberg, laatst geraadpleegd op 1 juli 2001. 78 FLOS (B.J.). Introductie Teledemocratie. http://www.publiek-politiek.nl/teledemo , laatst geraadpleegd op 10 juli 2001
41
de discussie steeds op de eigen website en stelde haar archief beschikbaar voor alle
deelnemers.
Om de discussie in goede banen te leiden, vormde de organisatie een redactie van 5 vijf
personen. Zij voerden de dagelijks werkzaamheden uit, overlegden met de betrokken
ambtenaren en organiseerden een conferentie die als afsluiting van het debat zou
plaatsvinden. De redactie was ona fhankelijk en heeft een belangrijke rol in het debat
gespeeld: als stimulator, moderator, helpdesk en werver. De redactie zorgde ook voor de
samenvattingen van de discussies en loste technische problemen op, bijvoorbeeld bij de
stemming. 79
Honderd mensen werden uitgenodigd deel te nemen aan het debat; zowel gewone burgers
als vertegenwoordigers van organisaties in de provincie Noord-Brabant. Uiteindelijk
werden deelnemers gekozen op basis van het principe ‘wie eerst komt, eerst maalt’ in
plaats van de oorspronkelijke opzet om personen te selecteren volgens bepaalde criteria
(o.a. geslacht, woonlocatie). In totaal bleven er 87 personen, waarvan slechts 3 vrouwen,
over die het aanmeldingsformulier ingevuld hadden. Als geheel had de groep niet
bijzonder veel ervaring met het internet, maar wel met politiek handelen. Bijna 60 procent
had belangstelling voor ruimtelijke ordeningsvraagstukken, en hetzelfde percentage had
vergaderingen bijgewoond
van de gemeenteraad of op het provinciehuis. In het algemeen was de meerderheid van de
deelnemers politiek actief op lokaal en provinciaal niveau. Het percentage deelnemers aan
het experiment, die bijdragen ingezonden hadden aan de wekelijkse thema’s van het debat,
blijft ver achter op de verwachtingen van zowel de deelnemers zelf als de organisatoren
van het experiment. Aan het einde van de eerste week, bijvoorbeeld, hadden slechts 29
personen een bijdrage geleverd. Ongeveer hetzelfde aantal deden mee tijdens de resterende
drie weken van het experiment. Over de periode van vier weken waren acht mensen
verantwoordelijk voor meer dan 50 procent van de in totaal 335 aan het debat geleverde
bijdragen. Nog beperkter was de deelname van vertegenwoordigers van organisaties in
Noord-Brabant. Slechts een handvol droeg meer bij dan een standpunt bij aanvang van het
experiment. 80 De organisatoren stelden ook vast dat ambtenaren van de
79 MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN. Elektronische burgerconsultatie. Eerste ervaringen. www.minbzk.nl/pdf/eo/actie/elbuco_ervaringen.pdf, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 80 JANKOWSKI (N.), LEEUWIS (C.), MARTIN (P.), NOORDHOF (M.), ROSSUM van (J.). Op cit., p. 123.
42
provincie slechts een, teleurstellende, kleine rol gespeeld hebben in het debat. Het
wekelijkse overleg dat zou plaatsvinden tussen gedeputeerde en ambtenaren werd al snel
afgevoerd wegens teveel tijd in beslag nemen, bovendien werd van de gedeputeerde
verwacht dat hij snel en accuraat zou reageren. Volgens de organisatoren kan de aarzeling
van de ambtenaren mogelijk te wijten zijn aan het feit dat de discussie elektronisch,
schriftelijk dus, gebeurden. Wat ze zeggen staat zwart op wit en dat kan gevolgen hebben. 81 Samenvattend: slechts een kleine minderheid van een al kleine groep leverde de
meerderheid van de bijdragen aan dit virtuele debat. De projectontwerper van
‘Besliswijzer’ erkende een aantal moeilijkheden met het experiment. Technisch aspecten
en de betrekkelijk geringe ervaring die de deelnemers met e-mail en internet hadden,
waren medeoorzaak van de lage participatiegraad. Ook het thema had zijn invloed op het
‘Besliswijzerdebat’. Het onderwerp, ‘schaarste van ruimte’ bood geen speciale aanleiding
voor extreme tegenstrijdige standpunten; het was een thema waarover iedereen het min of
meer eens was. Er volgde dus geen debat met extreme standpunten en hoogoplopende
emoties. 82
3.2. Situatie in Vlaanderen
Voor wat betreft de Vlaamse situatie kunnen we kort zijn. Tot op heden hebben wij geen
weet van dergelijke projecten. De Vlaamse digitale steden die wij bezochten 83 beschikken
over een uitgebreide website, maar deze doet meer dienst als (lokaal) informatieblad dan
als discussieforum. Positief is wel dat ze de eerste stappen naar het online brengen van
informatie gezet hebben. Spijtig genoeg blijft de beschikbare informatie inhoudelijk
beperkt tot een louter verslag (opsomming) van de bestuursactiviteiten (gemeenteraden,
hoorzittingen enz.). Kritische bedenkingen, achtergrondinformatie, alternatieve voor-
stellen, tegenstrijdige meningen, e.d. worden niet verspreid. Ook op het participatievlak
laten de sites nog heel wat te wensen over. Het merendeel van de burgemeesters,
schepenen en gemeenteraadsleden is bereikbaar via e-mail. Of ze dit ook efficiënt
aanwenden in hun communicatie met de burger is een andere vraag. We stellen vast dat
81 MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN. Op cit., www.minbzk.nl/pdf/eo/actie/elbuco_ervaringen.pdf 82 JANKOWSKI (N.), LEEUWIS (C.), MARTIN (P.), NOORDHOF (M.), ROSSUM van (J.). Op cit., pp. 123–124. 83 Volgende steden werden bezocht op 15 ju li 2001: Antwerpen, Brugge, Brussel, Gent, Hasselt, Leuven. http://www.antwerpen.be, http://www.brugge.be, http://www.brussel.be, http://www.gent.be, http://www.hasselt.be, http://www.leuven.be.
43
alleen de sites van de steden Antwerpen en Leuven zijn uitgerust met een forum en een
chatbox. Vooral op het forum van de stad Leuven is, in verhouding, heel wat bedrijvigheid
waar te nemen. We wensen ons niet uit te spreken over de kwaliteit van beide fora omdat
dit een studie op zich is. Ondanks de aanwezigheid van beide participatie-elementen
kunnen we niet echt spreken van een platform waar overheid en burgers bij elkaar komen.
Verrassend is dit allerminst. In 1998 onderzocht Crollen de democratiserende rol van de
digitale stad Amsterdam (DDS) en de digitale Metropool Antwerpen. (DMA). Hij besluit
het volgende:
“DMA staat zeker niet voor een publieke sfeer. Op het vlak van de inspraakmogelijkheden
scoort het bijzonder slecht. Politici nemen zelfs niet waar wat de resultaten van de
debatten zijn. Wat een absoluut begin moet zijn. Of men er dan effectief rekening mee
houdt is een andere zaak.” 84
Het lijkt er dus sterk op dat (inter)actieve burgerparticipatie blijft steken in het politieke
discours.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aanwezige informatie- en participatie-
elementen uit de besproken cases en de bezochte Vlaamse digitale steden. Op het vlak van
digitale informatieverspreiding krijgt vooral Brussel een onvoldoende. Hasselt scoort iets
beter, maar in verhouding met de andere Vlaamse steden valt ze toch uit de toon.
Antwerpen, Brugge, Gent en Leuven hebben meer dan een aardige inspanning gedaan om
‘openbaarheid van bestuur’ op een digitale manier tot zijn recht te laten komen. Wanneer
we nu kijken naar het participatieaspect van de sites, stellen we vast dat Brussel opnieuw
uit de toon valt. Ook de andere steden, buiten Antwerpen en Leuven, scoren maar
povertjes op het vlak van elektronische inspraak. Als we e-mail even buiten beschouwing
laten, vinden we geen enkel instrument terug waarbij overleg tussen burger en overheid
kan plaatsvinden via het internet. De meerderheid heeft er blijkbaar niet aan gedacht om
een forum of chatbox in de site te integreren. Enkel Antwerpen en Leuven beschikken
over een degelijk website die een scala aan informatie- en participatie-elementen bezit.
Deze degelijkheid vinden we ook terug bij de PEN-website. Beide elementen zijn er op
terug te vinden. MPD en ‘Besliswijzer’ zijn duidelijk specifiek gericht op online
participatie. Buiten de berichten die gepost kunnen worden in het forum en relevante
84 CROLLEN (E.). De democratische rol van digitale steden: een vergelijkende analyse van de digitale stad Amsterdam en de digitaal Metropool Antwerpen. Brussel, licentiaatverhandeling VUB, 1998, p. 120.
44
informatie m.b.t. de discussiethema’s laten ze zich niet in met overheidsvoorlichting, de
nadruk ligt hier op het onderlinge debat.
Initiatieven
Amerika Nederland Vlaanderen
PEN MPD85 Beslisw. 86 Antw. Brug. Bxl. Gent Hasselt Leuven
lop. lop. afgesl. lop. lop. lop. lop. lop. lop. 87
Politieke informatie-elementen
overzicht gemeente/stadsdiensten x x x x x x x gemeenteraadsleden x x x x x x x bestuursakkoord/beleidsnota x x x x agenda gemeenteraad x x x x x notulen gemeenteraad/hoorzittingen, …
x x x x x
beleidsdocumenten x x x x x persmedelingen x x x x nieuwsbrief(ven) x x x x x links naar overheidsdiensten en politici x x x x x x x
links naar andere informatie dan politieke x x x x x x x x
Politieke participatie-elementen
chat x x forum x x x x x e-mailadressen raads- en commissieleden x x x x x x
e-referenda of e-voting x Tabel 1: overzicht van informatie- en participatie -elementen
85 De aangeduide politieke informatie-elementen zijn op dit moment aanwezig op de site omwille van een lokale verkiezing. 86 De politieke informatie-elementen zijn niet van toepassing op Besliswijzer. Op deze site wordt wel een overzicht gegeven van de verschillende standpunten en een samenvatting van de discussie. 87 Geeft aan of de projecten lopend zijn of afgesloten.
45
3.3. Het internet en verkiezingen
3.2.1. Enkele recente Amerikaanse initiatieven
We spreken anno 1999 wanneer er in de Verenigde Staten, naar voorbeeld van bestaande
commerciële portaalsites, een aantal politieke portaalsites worden opgezet. Bedoeling is
om van deze sites het kruispunt te maken voor alles wat maar met politiek te maken heeft:
partijprogramma’s, standpunten, meetings, uitspraken, enz..
Deze sites waren een combinatie van het DNET-concept en het business model van een
commerciële portaalsite.
Het Democracy Network, nodigde kandidaten uit om ongefilterd hun visie op algemene
onderwerpen uiteen te zetten en plaatste deze dan op het web zodat iedereen in een
oogopslag de verschillende standpunten kon vergelijken. De website liet toe, moedigde
zelfs aan, dat kandidaten onderling in debat gingen zonder een limiet te plaatsen op het
aantal keren dat ze op elkaars argumenten konden reageren. Dit soort initiatieven
verplichtten kandidaten bijna om meer in detail te treden over hun plannen en hun
standpunten duidelijk te communiceren op een gefundeerde basis, want de kiezers waren
in staat om de verschillende kandidaten heel eenvoudig met elkaar te vergelijken. 88 Het
initiatief van DNet gaf de interactieve mogelijkheden van netwerktechnologie weer. Het
verschil met de eerder besproken initiatieven is dat DNet grootschaliger is en de nadruk
legt op het verstrekken van verkiezingsinformatie en niet zozeer op participatie in de
lokale politieke besluitvorming.
De opzet van deze site werd gekoppeld met het business model van commerciële
portaalsites. Dit business model is eigenlijk vrij eenvoudig, het onderscheidt drie
verschillende soorten inkomstenstromen: advertentie- inkomsten, partnerships en e-
commerce. De inkomsten lopen op met het aantal gebruikers, terwijl de kosten nagenoeg
constant blijven. Het is dus van levensbelang om het aantal bezoekers te laten stijgen.
Het gros van de inkomsten komt uit de reclame, in de vorm van bannering: de site met de
meeste bezoekers heeft dus de meeste advertentie- inkomsten en overleeft. 89
88 ABOUCHAR (K.) & HENSON (J.). The world wide web as political public space. 2000. http://www.ulm.edu/~henson/publicspace.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 89 NOUWENS (J.) & VERKERK (S.). Het nieuwste op internet: portal sites. Informatie en Informatiebeleid, 1998, volume 16, nr. 3, p. 75.
46
• Grassroots.com
In februari 2000 nam de commerciële politieke portaalsite Grassroots.com DNET over 90.
Grassroots.com koesterde de ambitie om een non-stop politieke website te zijn waar
kiezers het laatste politieke nieuws konden vinden, meer konden te weten komen over de
kandidaten en politieke organisaties en konden debatteren over bepaalde topics in chat-
rooms, gaande van transport tot abortus. De surfer kon ook opiniestukken lezen van
nationaal prominente politieke waarnemers. Grassroots.com stelde bezoekers in staat een
welbepaalde organisatie op te sporen en donaties te doen aan organisaties of kandidaten. 91
Na de verkiezingen gooide Grassroots.com de handdoek in de ring. De site trok te weinig
bezoekers om rendabel te kunnen zijn. 92 De San Francisco dot-commer moest dus op
zoek gaan naar een nieuwe manier om inkomsten te genereren. Dit hebben ze gevonden
door het verkopen van campagnes en managementdiensten aan lobbyisten, non-profit
groeperingen, e.a. voor het voeren van online campagnes. 93
• Vote.com
Dick Morris, voormalig campagnestrateeg van Bill Clinton, kwam verleden jaar met
Vote.com op de proppen. De bedoeling was het ‘direct democracy-principe’ in praktijk te
brengen. Morris poneerde op zijn site een stelling en liet de surfer dan stemmen. Elke
keer iemand zijn stem uitbracht werd er een e-mail verstuurt naar het Congres of het Witte
Huis. De mail bevatte het e-mailadres van de persoon die zijn stem uitbracht. "We'll send
your vote to your congressional representative, your Senators and the President," belooft
Morris op zijn homepage. 94 In de aanloop naar de verkiezingen was Vote.com de enige
politieke portal site die voorkwam op de Jupiter Media Metrix’s radar 95, met 50.000 tot
90 Persbericht GRASSROOTS.COM. League of women voters agrees to exclusive internet partnership. 15 februari 2000. http://www.grassroots.com/aboutus/pressroom/releases/pr_dnet.html , laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 91 ABOUCHAR (K.) & HENSON (J.). Op cit., http://www.ulm.edu/~henson/publicspace.htm. 92 YOUNG (M.). Grassroots Tries Change at the Top. Businessweek Online. 2000, 5 december. http://www.businessweek.com/ebiz/0012/ec1205.htm?scriptFramed, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 93 FAIRLEY RANEY (R.). Political sites adopt new focus. The New York Times, 2000, 27 november. http://www.nytimes.com/2000/11/27/technology/27POLS.html, laatst geraadpleegd op 30 maart 2001. 94 SALETAN (W.). Dickmorrisy. Slate.com, 1999, 17 november. http://slate.msn.com/framegame/entries/99-11-17_56075.asp, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 95 Media Metrix is een dienst van het Amerikaanse bedrijf Jupiter. Deze dienst is gespecialiseerd in het online meten van het aantal bezoekers van een website. De media metrix radar is een lijst van sites met het aantal bezoekers erbij. http://www.jmm.com/xp/jmm/services/mm, laatst geraadpleegd op 10 juli 2001.
47
100.000 unieke bezoekers per dag. 96 Of de site in de toekomst nog een lang leven heeft,
blijft koffiedik kijken. De voorbije maanden is Morris, naast Vote.com, zich gaan
toeleggen op online onderzoek. 97
• Politics.com
Een andere veel besproken site die zelfs het einde van de verkiezingen niet haalde was
Politics.com. Door het gebrek aan bezoekers konden niet de verwachte reclame-inkomsten
gegenereerd worden en raakten hun fondsen uitgeput. Bij het bekendmaken van het failliet
van Politics.com verklaarde voorzitter Baer het volgende: "When we launched the
Politics.com website in 1999 we felt there would be a huge interest and following by the
political oriented public, particularly with an election year coming up. We created an
award-winning site and although we have a large following, it does not create the
revenues and profits needed to bring substantial value to the company's shareholders.” 98
Verwijzend naar het feit dat de traditionele media het uiteindelijk gehaald heeft op de
nieuwe media zei Bear: “Why would anyone want to waste their time sitting at a computer
screen on election night? We can't compete with TV! I could spend $500,000 covering the
election, sending guys to stand outside every exit poll, but what's the point? CNN will do
that better. And after the election, what am I?" 99 De domeinnaam Politics.com, de
software en de databases werden te koop aangeboden op een andere site,
PoliticsOnline.com, voor 500.000 dollar.
96 JACOBUS (P .). Political Web sites may not survive beyond campaigns. Cnet.com, 2000, 10 mei http://news.cnet.com/news/0-1005-200-1847278.html?tag=st.ne.1005-203-3707636..ni, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 97 BERKOWITZ (D.). Dick Morris's Vote of Confidence for the Internet. 2001. http://www.emarketer.com/estatnews/enews/morris.html, laatst geraadpleegd op 24 juli 2001. 98 PR NEWSWIRE. PoliticsOnline.com to Auction Off Politics.com URL and Website. PRNewswire, 2000, 24 oktober. http://www.findarticles.com/cf_0/m4PRN/2000_Oct_24/66290483/p1/article.jhtml, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 99 GALLIVAN (J.). Politics web site defeated. 2000, 7 november. http://www.nypost.com/business/15633.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
48
3.3.2. Een overzicht van de belangrijkste initiatieven in België
Uiteraard spreekt het voor zich dat we de Belgische situatie niet kunnen vergelijken met de
Amerikaanse, maar desalniettemin is ook in ons land het belang van het internet op het
vlak van (politieke) voorlichting stilaan doorgedrongen. Dit leiden we af uit de
inspanningen die overheden, politieke partijen en politici doen om hun aanwezigheid op
het net onder de aandacht te brengen. Hierbij denken we aan sites zoals Vlaanderen.be,
DeKamer.be, Senaat.be en fgov.be. Ook heel wat provincies en gemeenten zijn de
afgelopen jaren online gekomen. Ondanks de relatief ‘beperkte’ bereikbaarheid 100 van
het internet, doen ook de media hun duit in het zakje. Tijdens de voorbije Federale (1999)
en lokale (2000) verkiezingen was er in ons land een toenemende belangstelling voor het
internet als informatiekanaal. Met de parlementsverkiezingen van 1999 werden de eerste
stappen gezet richting het online brengen van politieke informatie. Een geslaagde repetitie
voor de gemeente- en provincieraads-verkiezingen van 2000.
3.3.2.1. Verkiezingen 1999
• Overheden
In 1999 werkte de Vlaamse Overheid, onder de slogan:”De stemming is geheim, de uitslag
niet” een campagne uit die de Vlamingen de kans gaf op de avond van de verkiezingen,
alle verkiezingsuitslagen via het internet op de voet te volgen. Op de site van het Vlaams
Parlement werden alle binnenkomende verkiezings-resultaten onmiddellijk gepubliceerd
en aangevuld met nieuwe resultaten van zodra die beschikbaar waren. De nieuwe
verkiezingsuitslagen konden onmiddellijk vergeleken worden met de resultaten van 1995.
De ‘Federale Voorlichtingsdienst’ (FVD) zorgde er op zijn beurt voor dat alle Belgen de
resultaten van de verkiezingen per gsm konden volgen. In samenwerking met een tweetal
technologiebedrijven konden Belgische kiezers zich tussen dinsdagavond 8/6/’99 en
vrijdag 11/6/’99, gratis abonneren op de verkiezingsuitslag en op de voorkeurstemmen van
100 Niet elke Belg heeft toegang tot het internet. Het zijn vooral de beter opgeleiden en de rijkere klasse die online gaan.
49
de verschillende kandidaten. De uitslagen verschenen dan in tekstvorm op het gsm-
scherm. 101
Volgens ‘MD-CO’ schreven exact 3065 belangstellenden zich in voor deze dienst. Onder
de 3.065 ontvangers bevonden zich 2.339 “Proximus” en 726 ‘Mobistar’ abonnees. 1.900
onder hen kozen voor het volgen van de procentuele stemmenaantallen van één van de
zeven te kiezen Raden of Parlementen; 255 volgden de Top 3 van de voorkeurstemmen en
maar liefst 920 gsm-gebruikers gaven één tot drie namen op van kandidaten wiens
voorkeurstemmen ze persoonlijk wilden volgen, informatie die op dat ogenblik nog niet
via andere media beschikbaar was. In totaal werden de voorkeurstemmen van meer dan
800 politici opgevraagd, een overduidelijk bewijs dat mensen zo nauw mogelijk betrokken
willen zijn bij een actueel onderwerp. 102
• Planet Internet
Blijkbaar zagen niet alleen de verschillende overheden brood in het brengen van online
verkiezingsinformatie. De commerciële portaalsite ‘Planet Internet’ startte in 1999
als eerste een site met informatie over de verkiezingen. Dit project liep i.s.m. ‘De
Standaard’ en ‘Vlaanderen digitaal’. Hun streefdoel was om alle internetters voor 13 juni
minstens een keer over de virtuele vloer te krijgen.
De gezamenlijke site ging op 1 mei online. Naast uitgebreide algemene informatie
over de lijstvorming, de verkiezingscampagnes en de politieke programma's vonden
bezoekers in het politiek café ook de nodige gesprekspartners. Wie rechtstreeks met
politici in debat wou, kon terecht in een van de chat-rooms. Wie op zoek was naar
stemadvies, kreeg dit na het invullen van een uitgebreide vragenlijst. 103
De gebruiker kreeg 42 stellingen voorgeschoteld, waarvan hij/zij moest aangeven of hij/zij
er “helemaal”, “een beetje”, of “helemaal niet” mee eens was. Het resultaat was een
101 Overheid bezorgt verkiezingsresultaten’99 via Internet Vlaanderen Digitaal. http://www.vlaanderen.net/nieuws/artikel.whtml?id=104, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 102 Persbericht MD-Co. Verkiezingsresultaten via internet naar GSM van de Belgische kiezers, meer dan 3.000 inschrijvingen. http://www.portagon.com/press_office/page09.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 103 MORTELMANS (J.). De Standaard en Planet Internet maken samen Verkiezingen ’99. De Standaard, 1999, donderdag 22 april.
50
staafjesgrafiek, die voor elke partij toonde in welke mate ze aansloot bij de visie van de
testpersoon. 104
Op 13 juni, de verkiezingsdag zelf, kon men de ganse dag terecht voor een online
verkiezingsshow met rechtstreekse berichtgeving rond de verkiezingen. Een aantal
politieke stunts moesten ‘‘de moeder van alle verkiezingen’’ ook overdag wat spannender
maken. Zo werd een exit-poll van internettend Vlaanderen opgezet waarbij men zeer
breed wou mobiliseren om een zo representatief mogelijke uitslag te krijgen. Aangezien
de site van ‘Verkiezingen99’ op een maand tijd maar liefst 140.000 stemadviezen
afleverde opende dit perspectieven voor een dergelijke poll. Daarnaast werd er op de site
ook een ‘’rechtstreekse verkiezing van de premier’’ georganiseerd. Een huisanalist besprak
de eerste cyberverkiezingscampagne uit de Belgische politieke geschiedenis en
analyseerde de binnenkomende verkiezingsresultaten. Een chat zorgde ervoor dat ook de
internetters zelf bij het gebeuren betrokken werden. ‘Verkiezingen99’ zorgde tenslotte
voor een stunt door iemand, gewapend met een digicam, een portable en een gsm een
ganse dag Anke Vandermeersch te laten volgen. 105
3.3.2.2. Verkiezingen 2000
• Planet Internet
Blijkbaar was het verkiezingsexperiment ‘verkiezingen99’, ‘Planet Internet’ en ‘De
Standaard’ goed bekomen. Onder het motto ‘never change a winning team’ (of is het
‘site’?) sloegen beiden de handen weer in elkaar en pakten uit met ‘Gemeente2000’. Het
grote verschil met het jaar voordien was dat de inhoud nu uit lokaal nieuws bestond.
Lokale verkiezingslijsten, lokale programma’s, lokale links, enz. Het enige dat behouden
bleef was het stemadvies, want het was niet mogelijk om stemadvies te geven voor lokale
verkiezingen. De interactieve vragenlijst bleef wel op de site maar leverde net zoals in ’99
alleen advies over de partij op basis van hun nationale standpunten. ‘Gemeente2000’
bevatte zoals ‘verkiezingen99’ een chat-room waar geregeld politici werden op
uitgenodigd, een poll, een kieswijzer en een quiz. ‘De Standaard’ verzorgde een
104 MORTELMANS (J.). Internet zegt voor wie u moet stemmen. De Standaard, 1999, donderdag 22 april. 105 Verkiezingen99 pakt uit met live-verkiezingsshow op het Internet Vlaanderen Digitaal. http://www.vlaanderen.net/nieuws/artikel.whtml?id=102, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
51
uitgebreide nieuwslijn, een fotoreportage en specifieke berichten uit de verschillende
gemeenten. 106 De site ging online op 24 augustus en kreeg dagelijks meer dan 2000
bezoekers over de vloer. De site werd elke dag aangevuld met zeventig tot tachtig nieuwe
artikels uit De Standaard en de lokale redacties van ‘Het Nieuwsblad’. In de databank van
‘Gemeente2000’ zaten ook meer dan 1.800 lokale en politieke links. 107
• VRT
Ook de VRT deed in 2000 zijn duit in het zakje door uit te pakken met een eigen themasite
rond de gemeenteraadsverkiezingen.
Op de webstek, die ‘Stemmenslag’ gedoopt werd, kon je enkele actuele berichten lezen en
algemene informatie opvragen per gemeente of provincie. Je kon je ook abonneren op een
nieuwsbrie f of via de online radio- en tv-gids uitzoeken wanneer de VRT aandacht
besteedde aan de verkiezingen. Het verkiezingsnieuws werd verder uitgediept in
verschillende thema's, zoals politiek, campagne, beleid, leefomgeving, economie en
Europa. ‘Stemmenslag’ blonk vooral uit door de vele video- en audiofragmenten die op de
site terug te vinden waren (een vijfhonderdtal). Als extraatje konden Proximus-gebruikers
zich op de site aanmelden om via een sms-bericht gewaarschuwd te worden als de eerste
resultaten op het Net stonden. 108
• Politicsinfo
Kort voor de gemeenteraadsverkiezingen kwamen Jurgen Verstreken en Wim Schamp op
de proppen met hun site Politicsinfo.net. Politicsinfo.net was een tweetalige politieke
website die zich profileerde als een online informatiedatabank. De site had de bedoeling
informatie over de verschillende gemeentes en kandidaten te verzamelen en ter
beschikking te stellen. Onder andere via links naar verschillende andere sites werd er
achtergrondinformatie geboden.
106 OUTRYVE van (F.). Verkiezingsstrijd woedt ook op het web. De Standaard, 2000, dinsdag 13 september. 107 HUBO (B.). VRT opent verkiezingssite. Webstek combineert radio, tv en teletekst. De Standaard, 2000, woensdag 13 septemb er 108 Ibidem.
52
• Jep!
Een initiatief waar we later nog op terugkomen is dat kwam van JeP!109. JeP! richtte
speciaal voor de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen een site op, in hoofdzaak
gericht op jongeren. Ze kregen er informatie over alle politieke partijen en hun
standpunten en discussieerden er met nieuwe en oude politici. Daarnaast konden de
jongeren, in de periode tussen mei en december 2000, terecht op deze site om hun ideeën
te ventileren ten aanzien van de gemeente– en provincieraadsverkiezingen. 110
• Diverse
In 2000 waren er nog enkele websites zoals Politiekvlaanderen.net en het Departement
Politieke Wetenschappen van de VUB maar die waren kleiner van opzet. Opmerkelijk is
wel dat de meeste sites op het moment van de waarheid, 8 oktober 2000, niet bereikbaar
waren. Op Planet Internet na bezwijken ze allemaal, zelfs de VRT, onder de grote
toevloed aan bezoekers. Het buitenbeentje was ‘Gemeente2000’ met iets meer dan
600.000 bezoekers. 111
3.3.3. Bespreking initiatieven
Opvallend is dat alle besproken sites, buiten Politicsinfo.net, maar tijdelijke projecten
waren. Niemand vond het blijkbaar opportuun om permanent zo’n site op te zetten en te
onderhouden. Politicsinfo.net daarentegen heeft net de ambitie om uit te groeien tot de
‘Test Aankoop’ voor politieke informatie. Via links en een uitgebreid archief willen ze de
nr. 1 worden op het vlak van politieke informatie en participatie. Via een soort van online
schaduwkabinet en e-referenda willen ze invloed gaan uitoefenen op de overheden.
Politicsinfo.net heeft duidelijk zijn mosterd gehaald bij de Amerikaanse politieke
portaalsites die hierboven al zijn besproken. Het enige verschil is dat het business plan van
109 JeP! staat voor Jongeren en Participatie 110 JeP!. Persbericht: Jongeren stillen informatiehonger over politiek via Internet. Brussel, JeP!, 5 februari 2001. http://www.jep.be/overstemmen, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 111 KLD. Op Gemeente 2000 na komen alle verkiezingssites Vlaanderen in problemen. De Standaard, 2000, maandag 09 oktober.
53
Politicsinfo.net niet gebaseerd is op reclame-inkomsten. Het project zou gefinancierd
worden door het verkopen van inhoud en communicatietijd aan politici.
“Enerzijds content. Reclame staat niet in ons businessplan. Reclame is dus niet
ingecalculeerd. Dus als wij een banner verkopen is dat extra geld, maar het staat er niet
in. Als tweede bron zullen wij na enige tijd bandbreedte verkopen als onafhankelijk
kanaal naar politici toe. Slagen we in onze opzet en halen we een grote marktbezetting
dan zullen politici bij ons de kans krijgen om zendtijd te kopen. Wij bereiken dan zoveel
potentiële kiezers en politici kunnen bij ons communicatietijd kopen.“ 112
Indien Politicsinfo zich inderdaad gaat toeleggen op het verkopen van communicatietijd
aan politici, dan is het publieke sfeer concept ver te zoeken. Het internet wordt een
medium zoals we ze offline kennen. Van politiek informatie- en participatiekanaal zal het
naar een politiek verkoopskanaal evolueren. Hoe langer hoe meer zullen commerciële
belangen de overhand nemen en wordt de inhoud en de agenda bepaalt door de meest
biedende, m.a.w. ‘business as usual’.
Net zoals bij de besproken cases hebben we de elementen van de verkiezingssites in een
tabel gegoten. Onderstaande tabel geeft een beknopt overzicht van de zaken die we
terugvinden op de verschillende verkiezingssites. Buiten de VRT, bieden alle sites de
mogelijkheid om te participeren. Forum, chat en zelf e-voting zijn geïntegreerd in de
meeste verkiezingssites. De beschikbare politieke informatie is heel ruim. Er wordt niet
alleen bericht vanuit het standpunt van de overheid, zoals bij de digitale steden wel het
geval is, maar een breed gamma aan verkiezingsnieuws en links is terug te vinden op het
merendeel van de verkiezingssites.
112 Zie bijlage 6, interview Jurgen Verstrepen, Vilvoorde, 29-11-2000
54
Verkiezingsinitiatieven 113 Amerika Vlaanderen
2000 1999 2000 Grassroots Vote.com P.I. P.I. 114 JeP! VRT Pol.info
lop. lop. afgesl. afgesl. afgesl. afgesl. lop. 115
Politieke informatie-elementen verkiezingsprogramma's x x x x x verkiezingsnieuws x x x x x x x audio en/of videofragmenten x x x x samenvattingen politiek nieuws x x x x x nieuwsbrief x x x x links naar achtergrondinformatie x x x x x links naar overheidsdiensten, politici, partijen x x x x x x
Politieke participatie-elementen chat x x x x x forum x x x x x x e-voting x x x x x programmapunten en/of voorstellen toevoegen x
Tabel 2: elementen verkiezingssites
113 Politics.com is niet opgenomen in de tabel om we geen gegevens hebben kunnen achterhalen over de opbouw van de site. Het VUB-project is ook weerhouden in de tabel omdat deze site enkele een gegevensbank is met resultaten van partijen. Vlaanderen.net is wegens zijn kleinschaligheid ook n iet opgenomen in de tabel. 114 P.I. staat voor Planet Internet. 115 Geeft aan of de initiatieven lopend of afgesloten zijn. Met lopend wordt een site bedoeld die nog regelmatig geupdate wordt.
55
3.4. Internet als nieuwsbron wint aan belang
Ondanks alle negatieve berichten geven recente studies aan dat politieke informatie op het
Net, tijdens de voorbije Amerikaanse verkiezingen, wel degelijk aan belang heeft
gewonnen. Uit verschillende studies blijkt dat het gebruik van het internet aan het stijgen
is. Vooral bij ‘hot-topics’ grijpt men sneller naar de online informatiesnelweg om up-to-
date te blijven.
Uit een studie 116, uitgevoerd door het Amerikaanse ‘PEW Onderzoekscenter’, bleek dat de
Amerikaanse bevolking de voorbije verkiezingen meer en meer online op zoek is gegaan
naar politieke (campagne) informatie. In hun zoektocht naar de laatste nieuwtjes
bezochten de meesten vooral sites van gevestigde offline nieuwsorganisaties (vb. CNN) of
grote online portals zoals Yahoo!, eerder dan te gaan kijken op de gespecialiseerde
politieke sites (bv.politics.com) of de site van de kandidaat zelf. De voorbije verkiezingen
ging bijna 1/5 van de Amerikanen online op zoek naar informatie over standpunten,
kandidaten, enz. In 1996 deed slechts 4% van de Amerikaanse bevolking dit. Opvallend
is wel dat vooral de meer ervaren surfers sneller geneigd waren om politiek nieuws te
zoeken dan newbies. 45% van de surfers die al 3 jaar of langer online waren gebruikten
het Net om informatie te zoeken, van de newbies (diegene die de afgelopen 6 maanden
online gegaan waren) daarentegen maar 17%. Online informatie beïnvloedde het
stemgedrag van de Amerikaan. 43% van diegenen die informatie hadden gezocht stelden
dat dit een weerslag had op hun stemgedrag, in 1996 was dit nog maar 31%. Het effect
was vooral merkbaar onder jongeren. 50% van de online verkiezingsnieuwsverbruikers
waren onder de 30 en zeiden dat de informatie hen voor of tegen een bepaalde kandidaat
deed stemmen. Toch vond men geen indicatie dat het internet meer mensen bij het politiek
proces betrok. Het internet zorgde ervoor dat men sneller op zoek ging naar politieke
informatie (vooral in tijden van verkiezingen blijkbaar, red.) maar daarom niet sneller
participeerde. 117
Het internet bleek wel een invloed te hebben op de wijze van interactie tussen verkiesbare
en kiezer; 35% van de ondervraagden nam actief deel aan online politieke polls, 22%
116 De resultaten van de studie zijn gebaseerd op telefonische enquêtes bij 4.186 internetgebruikers van 18-jaar en ouder. 117 Youth Vote Influenced By Online Information. http://www.people-press.org/online00rpt.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
56
contacteerden een kandidaat via e-mail en 5% sponsorde de campagne van een kandidaat.
Uit deze gegevens kwam duidelijk naar voor dat het internet vooral als intermediair een
kans maakte om door te breken. Door het ter beschikking stellen van informatie en het
organiseren van polls kon het internet de kloof verkleinen tussen burger en overheid.
Vooral op en rond de verkiezingsdag bleek het internet erg in trek. 12% van de
Amerikaanse bevolking ging online op de dag voor de verkiezingen en 18% deed dit de
dag erna. Dit betekende meer dan het viervoudige van het normale verkeer voor politiek
nieuws. De verkiezingssoap in Florida zorgde voor enorme pieken in het internetverkeer.
11% tot 15% van alle Amerikanen volgde het Florida-drama in de week na 7 november
online. 118
Bron: http://www.people-press.org/online00rpt.htm
Bijna dezelfde bevindingen kwamen naar voren in een onderzoek uitgevoerd door
Gallup119. Een recent onderzoek onder een groep van internetgebruikers toonde aan dat
91% (N=623) van respondenten het Florida-evenement van dichtbij volgde, 2/3 schreef
zich zelfs in om het laatste nieuws te ontvangen. 50% ervan keek elke dag of er iets nieuws
was en 21% keek meermaals per dag. 6 van de 10 gebruikte ook het internet in de aanloop
naar de verkiezingen. Maar ondanks het wijdverspreide gebruik van het internet vond de
118 Ibidem. 119 De bevindingen van Gallup komen voort uit een online enquête gehouden onder 623 e-mailgebruikers. De leeftijd van e-mailgebruikers was 18-jaar en ouder. De respondenten werden geselecteerd uit een eerder afgenomen telefonische onderzoek waarin de vraag gesteld werd of ze over een aansluiting beschikten en in de toekomst nog wilden deelnemen aan enquêtes. De geselecteerden kregen een e-mail met een pin-code. Elke respondent kon op die manier slechts een keer de vragenlijst invullen.
57
internetgebruiker dat TV nog steeds het meest up-to-date was, het makkelijkste te
gebruiken en het meest aangename nieuwsmedium. 120
Wanneer gevraagd werd hoe ze het internet gebruikt hadden tijdens de verkiezings-
campagnes, gaf 60% van de internetgebruikers aan dat ze het net gebruikten om het
politieke nieuws te volgen en 52% zeiden dat ze het gebruikt hadden om informatie te
zoeken i.v.m. standpunten van de kandidaat en zijn achtergrond. 34% surfde naar de
websites van de presidentskandidaten. Wanneer gepeild werd naar het actieve gebruik van
het internet, was er een dramatische verandering. 10% van de ondervraagde groep
intergebruikers gaf aan een e-mail gestuurd te hebben naar een presidentskandidaat als
steun of om hun standpunten te bekritiseren. Slechts 5% van de internetgebruikers
gebruikte chat rooms om met anderen van gedachten te wisselen over de verkiezingen. 121
Uit de aangehaalde studies kwam naar voren dat het internet als nieuwsbron terrein aan het
winnen is. Het Amerikaanse onderzoeksbureau ‘Alexa Research’ kwam tot de vaststelling
dat het aantal bezoekers van de leidende online nieuws sites gestegen was met meer dan
300% door de too-close-to-call presidentsverkiezing. ‘CNN.com’ leidde de debatten met
85.4 miljoen geschatte pageviews, een toename van 439% ten opzicht van hun gemiddelde
dagelijkse pageviews van de maand oktober. Ondanks dat ‘MSNBC.com’, een tijd niet
beschikbaar was haalde het toch ongeveer 56 miljoen pageviews, een toename van 371%
ten opzichte van hun gemiddeld aantal dagelijkse pageviews in oktober. De dagelijkse
pageviews van ‘Yahoo!’ op dailynews.yahoo.com klommen met 434% tot ongeveer 20
miljoen. Onder de sites van de 4 grote netwerken, haalde ‘FoxNews.com’, de grootste
stijging in pageviews -- 449% tot een gemiddelde van 8.3 miljoen.
Ook bij de onlinekranten werd dezelfde tendens opgetekend. De dagelijkse pageviews bij
‘The New York Times’ site, ‘nytimes.com’, gingen met een 142% de hoogte in tot 15.9
miljoen op 7 november. ‘USAToday.com‘ steeg met 208% tot ongeveer 13 miljoen. Zowel
de ‘Washingtonpost.com’ en de ‘South Florida's sun-sentinel.com’, kwamen aan een
stijging van 152% tot een geschatte 6.9 miljoen en 1.1 miljoen pageviews. 122
120 CARLSON (D.K.). Two-Thirds of Internet Users Have Monitored the Florida Controversy Online. 2000, 30 november. http://www.gallup.com/poll/releases/pr001130.asp, laatst geraadpleegd op 4 april 2001 121 Ibidem. 122 Online News Traffic Skyrockets with Tight Presidential Race. Alexa Research , San Francisco, 2000, 8 november. http://www.alexaresearch.com/clientdir/news/elections_11082000.php, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
58
3.5. Internet, jongeren en participatie
Zoals al aangehaald is er weinig tot geen fundamenteel onderzoek verricht naar online
politieke participatie bij jongeren. De enige basis die we hebben is de online ervaring
van JeP!, inzake jongeren en participatie. Verder beroepen we ons op studies uitgevoerd
naar aanleiding van de Amerikaanse presidentsverkiezingen en een Belgische studie naar
het internetgebruik bij jongeren.
We haalden reeds aan dat de verkiezingssite van JeP! specifiek gericht was op jongeren.
Over de ganse periode mei-december haalde de site 18.678 bezoekers. De succesmaanden
waren september en oktober met een gemiddelde van 250 bezoekers per dag. Als
bezoekers die iets wilden inbrengen (links, ideeën of participeren in het forum) dienden ze
een aantal gegevens in te vullen. Van de 1.371 bezoekers die actief waren op de site,
bleken 359 plaatselijke of nationale politici of beleidsmedewerkers te zijn. Alle bezoekers
brachten 380 links aan naar lokale partijsites, 666 berichten in het forum en 868
voorstellen op gemeentelijk vlak, verspreid over 130 gemeenten uit alle Vlaamse
provincies. 123 Het meest in het oog springende resultaat van de actie “Laat je niet
overstemmen”, is de grote honger naar gebundelde en overzichtelijke informatie over de
politieke partijen en de politiek in het algemeen. De informatiepagina's die JeP! ter
beschikking stelden werden het vaakst bezocht. Hier dient de kritische opmerking gemaakt
dat niet alle partijen erin slaagden JeP! in de loop van die zes maanden hun programma's te
bezorgen en aan te geven welke accenten zij op het oog hadden voor de jeugd. Het succes
van deze pagina's toont aan dat heel wat jongeren actief op zoek gaan naar gebundelde
informatie en dus wel degelijk geïnteresseerd zijn in het politieke reilen en zeilen. Dit
uiteraard op verkiezingstijdstippen. 124
Kurt De Backer, coördinator van JeP!, gaf in een interview 125 aan dat politici een gezonde
interesse tonen voor het medium. Maar ze verwachten dat iemand alles bundelt en hen een
afgewerkt dossier geeft waarop ze zich kunnen baseren voor het nemen van een beslissing.
Een soort van online intermediair waar iedereen zijn wensen en gerieven kwijt kan en deze
123 JeP!. Rapport ‘laat je niet overstemmen’. Brussel, JeP!, 2001. http://www.jep.be, laatst geraadpleegd op 9 juli 2001. 124 Persbericht JeP!. Op cit., http://www.jep.be/overstemmen, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 125 Zie bijlage 6, interview Kurt De Backer. Brussel, 4 november 2000.
59
dan bundelt. Op 1 februari 2001 maakte ‘Minister Anciaux‘ gebruik van het internet om
de jongeren te polsen over het stemrecht op 16. Zelf was hij gewonnen voor het stemrecht
vanaf 16 jaar, maar wilde niet beslissen over het hoofd van de betrokkenen. Daarom deed
hij een beroep op zo’n intermediaire site zijnde Jeugdwerknet. Via de site van
jeugdwerknet konden jongeren hun mening kwijt over het voorstel van ‘Minister Anciaux’.
Eind juni is het ‘kabinet-Anciaux’ lichtjes ontgoocheld dat zo weinig jongeren hebben
gestemd. Van de 2.300 bezoekers aan de site hebben maar een dikke 600 mensen ook
gestemd. Bovendien zijn het haast allemaal ASO-leerlingen en is er een groot overwicht
van stemmen uit Antwerpen en Vlaams-Brabant. 126
Tijdens de voorbije Amerikaanse verkiezingscampagne zochten verschillende kandidaten
eveneens hun heil op het internet, in de hoop de jongere kiezers te bereiken. Verloren
moeite blijkt nu. Een studie 127, in opdracht van ‘American Express’, gaf aan dat de
internetgeneratie het meest van hun politieke informatie haalde van de televisie. De studie
kwam ook tot de conclusie dat het merendeel van de jonge Amerikanen tussen 16 en 21
niet wisten dat ‘Dick Cheney en Joe Liberman’ de kandidaten waren voor het vice-
presidentschap. 128 ‘Neglection’ onderzocht aan de hand van 2 focusgroepen, hoe het
internet gebruikt werd door jongvolwassenen tijdens het voorbije politieke jaar. Hun
bevindingen waren dat jongeren meer vertrouwen hadden in traditionele media dan in
online media, maar ze hielden wel van het personaliseren van websites zodat het voor hen
interessante nieuws op maat bezorgd werd. Verder constateerden ze ook dat 18-34- jarigen
niet actief zochten naar politieke informatie op het Net. Ze gebruiken het web voor
onderzoek, nieuws en ontspanning. Ze vertrouwden ook de persoonlijke site van de
kandidaten niet. 129 Het ‘Pew Research Center’s’ 130 kwam in 1998 tot de conclusie dat
jongeren die online gingen voor nieuws onevenredig jonger, beter opgeleid en welvarender
waren. 131
126 DOBBELAERE (B.). Jongeren niet enthousiast over stemrecht vanaf 16 jaar. De Standaard, 26 juni 2001. 127 De studie is gebaseerd op een telefonische enquête van 400 jongeren tussen 16 en 21. De 400 jongeren werden random geselecteerd uit een bestand van 6000 jongeren. 128 JACOBUS (P.). Young voters glued to the set for politics. Cnet.com, 2000, 10 oktober. http://news.cnet.com/news/0-1005-200-3155513.html?tag=st.ne.1005-203-3416094..ni, laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 129 Neglection 2000 Focus Groups: Gen X, the Internet & the 2000 elections. http://www.neglection2000.org/reports/focusgroup1000.html , laatst geraadpleegd op 4 april 2001. 130 PEW hield in 1998 een telefonische enquête bij 3.002 volwassen (18 jaar en ouder). De enquête peilde naar de nieuwsconsumptie van de doorsnee Amerikaan. 131 Event-Driven News Audiences. Internet news takes off. The PEW Research Center. http://www.people-press.org/medsec1.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
60
Het Belgische internetadvies- en onderzoekbureau ‘InSites’ voerde eind 2000 een
grootschalige studie 132 naar het internetgebruik bij jongeren tussen zes en vierentwintig
jaar. Wat bleek, internetgebruik onder Belgische jongeren neemt sterk toe. Onder de
oudste groep jongeren (18-24 jaar) in ons land is inmiddels 43% een frequente surfer. Dat
is een stijging van ruim 41% ten opzichte van eind vorig jaar toen 30% van de jong
volwassenen minstens eens per veertien dagen op het net ging.
Bij de tieners (12-17 jaar) is de groei van het interactieve medium precies even groot. Op
dit moment mag 35% zich daar een echte internetgebruiker noemen. Vorig jaar lag dit
aandeel nog tien procent lager. “Wanneer we die cijfers bekijken, dan kunnen we echt wel
spreken van een webgeneratie,”concludeert Joeri Van den Bergh, directeur van InSites. “In
vergelijking met de 20% regelmatige surfers onder de Belgische volwassenen is een grote
kritische massa bij onze jongeren actief met het internet bezig.” De top 5 van de 18-24-
jarigen bestaat opnieuw uit 2 mailsites en 3 portaalsites. Negen op tien van de tieners en
de jongvolwassenen vinden dat het internet hun kennis aanzienlijk uitbreidt, maar ruim één
op drie vindt het web slecht georganiseerd. 1 op vijf vindt het internet te Amerikaans.
Geen wonder dus dat ze graag surfen op portaalsites met lokale inhoud zoals Planet
Internet, Mine of Clickx om het rond surfen wat te kanaliseren. 133
3.6. Samenvatting
Op het eerste zicht zet het internet, zowel de Vlaamse als de Amerikaanse, burger niet aan
om actief deel te nemen aan het politieke besluitvormingsproces, indien dit verder gaat dan
het sturen van een e-mail of het aanduiden van een virtueel bolletje. Het opzetten van een
interactief participatiesysteem klinkt mooi maar in de praktijk draait het meestal anders uit.
De grootste ontgoocheling, in alle drie de cases, is de geringe belangstelling van de
inwoners en de politici. Onder de belangstellenden beperkt het overgrote deel zich enkel
tot het lezen van het forum. Hierdoor ontstaat een kleine minderheid die het overgrote deel
van de inhoud voor zijn rekening neemt, wat leidt tot monopolisering van de publieke
sfeer. Botsende meningen verglijden vaak tot ordinaire scheldpartijen door de vrijheid en
132 De resultaten zijn gebaseerd op een telefonische ondervraging van 1000 jongeren en een online bevraging bij een kleine 2000 jongeren. 133 Persbericht InSites Internet. Belgische jonge webgeneratie breidt zich uit. Gent, InSites E-research & Consulting, 5 december 2000. http://www.insites.be/site3/indexjs.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
61
anonimiteit van een forum. Om dit te vermijden en de discussies te sturen wordt er best
regulerend opgetreden. De toekomst van het internet als politiek informatiekanaal ziet er
rooskleuriger uit. Vooral welvarender en beter opgeleide jongeren doen in tijden van
verkiezingen of bij een ‘hot-issue’ beroep op het net als informatiebron. Het overgrote
deel van de surfers haalt zijn informatie bij sites van bestaande offline mediabedrijven.
Niet verwonderlijk gezien het feit dat ze meer vertrouwen hebben in de berichtgeving van
de traditionele media dan in die op het internet. Met betrekking tot het online gebeuren in
België zien we dat het percentage van jongeren die online zijn zienderogen stijgt.
Wanneer we deze gegevens evenwel vergelijken met de bezoekersaantallen van JeP!
moeten we vaststellen dat de interesse om te participeren bij jongeren toch miniem is. Ze
gebruiken het internet vooral voor ontspanning, onderzoek en nieuws. Belgische jongeren
hebben vooral oog voor lokale informatie en zullen met het oog op verkiezingen eventueel
op zoek gaan naar politieke informatie.
62
Hoofdstuk IV
Onderzoeksopzet
Uit de literatuurstudie blijkt dat een ‘elektronische democratie’ in theorie mooi klinkt,
maar in de praktijk draait het meestal anders uit. Om na te gaan in hoeverre een
‘elektronische democratie’ in Vlaanderen overheid en jongeren dichter bij elkaar kunnen
brengen is er geopteerd voor een bevraging rond politieke participatie via het internet bij
Vlaamse online jongeren tussen 18 en 24. Onderzoek van Insites Internet stelt een
toename vast van het aantal jongeren die toegang hebben tot het internet, bovendien
leren ze tegenwoordig al op vrij jonge leeftijd omgaan met een computer. Het is dus
niet verkeerd om te stellen dat ze eerder vertrouwd zullen raken met het internet en de
vele toepassingen ervan. Een andere reden voor deze afbakening is dat nu een populatie
wordt bereikt waarvan het overgrote deel toch reeds 1 maal heeft kunnen ‘stemmen’ en
daardoor, al was het maar kortstondig, bij het politieke leven betrokken werd. Daarnaast
zijn we er ook van uitgegaan dat deze jongeren zich nog moeten oriënteren in het
politieke landschap en daardoor eerder op zoek kunnen gaan naar politieke informatie
(althans in tijden van verkiezingen).
4.1. Onderzoeksmethode
Het uitgangspunt is in een relatief korte periode een grote groep mensen ondervragen. Het
kwantitatieve onderzoek primeert dan ook op het kwalitatieve. Het zoeken naar en
begrijpen van onderliggende motivaties en redenenen kan, naar ons inziens, beter in een
tweede fase gebeuren. Kwantitatief onderzoek stelt ons in staat om de gegevens statistisch
te verwerken en de resultaten te veralgemenen. Het verschil tussen beide wordt
weergegeven in onderstaande tabel.
63
Kwantitatief onderzoek Kwalitatief onderzoek
Doelstelling Kwantificeren van gegevens en veralgemenen van resultaten
Begrijpen van onderliggende redenen en motivaties
Steekproef Groot, representatief Klein, niet-representatief
Data collectie Gestructureerd Ongestructureerd
Data analyse Statistisch Niet statistisch
Tabel 1: kwantitatief versus kwalitatief onderzoek 134
4.2. Type onderzoek
Het uitgevoerde onderzoek heeft een exploratief karakter en bevindt zich tussen een
beschrijvend en een toetsingsonderzoek. 135 Bij aanvang van deze studie was er weinig tot
niets specifieks geschreven rond ‘jongeren en politieke participatie via het internet’. Een
expliciete theoretische omkadering van de problematiek is dan ook zo goed als onbestaand.
Vandaar dat we aan de hand van de bestaande literatuur rond ‘participatie’ en het ‘internet
als democratiserende factor’ trachten een link te leggen met het gevoerde onderzoek.
4.3. Online enquête
De bevraging is gebeurd aan de hand van een online enquête. Deze vorm is in veel
opzichten te vergelijken met een gewone postenquête. De vragenlijst wordt online
geplaatst en via e-mail of een andere elektronische weg (e-nieuwsbrieven, redactionele
aandacht op sites, elektronische prikborden, …) wordt de surfer aangemoedigd de enquête
in te vullen. 136
De redenen om een beroep te doen op een online enquête zijn legio. In de eerste plaats
was er het financiële- en tijdsaspect. Een grootschalige ondervraging opzetten zou
134 GEUENS (M.). Cursus Marketing. hoofdstuk 5: marktonderzoek, Universiteit Gent, Faculteit Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen. http://fetew.rug.ac.be/MarEco/Site_NL/vakken/Maggiehfdst5.pdf, laatst geraadpleegd op 15 juni 2001. 135 BAARDA (D.B.) & DE GOEDE (M.P.M.). Basisboek meetmethoden en technieken. Houten, Stenfert Kroesse, 1997, p. 79. 136 BLOCRY (N.). Computer Ondersteund Onderwijs aan de afdelingen Humane wetenschappen van de Vlaamse Universiteiten. de huidige situatie, de knelpunten en de toekomstperspectieven. Brussel, licentiaatverhandeling VUB, 2001, p. 65.
64
handen vol geld gekost hebben. Een tweede reden is dat de gegevens automatisch
verzameld werden in een database waardoor ze onmiddellijk klaar waren om te
verwerken.
Het laatste en doorslaggevende argument is dat de doelgroep in het onderzoek omschreven
is als ‘online jongeren tussen 18 en 24 jaar’. Het spreekt voor zich dat online jongeren een
deel van hun tijd doorbrengen op het internet en daardoor sneller bereikt kunnen worden
via dit medium. Uiteraard zijn er ook een aantal nadelen verbonden aan het afnemen van
‘elektronische enquêtes’. Nog meer dan bij schriftelijke enquêtes heeft men bij
‘elektronische enquêtes’ geen controle over wie de vragenlijst nu eigenlijk invult.
Bovendien is er een grote kans dat men regelmatig een onvolledig ingevulde vragenlijst
doorstuurt. Een ander nadeel is dat bij dit soort enquêtes de responsgraad een stuk lager
kan liggen dan bij face-to-face of telefonische enquêtes. De kans op technische problemen
neemt ook toe, maar daarover later meer. 137
Om een zo hoog mogelijke respons te krijgen werd er gewerkt met een incentive. Elke
jongere tussen de 18 en 24 die de enquête invulde maakte kans op het winnen van een
webcam. Het probleem bij online enquêtes is het bepalen van de steekproef en de
materiaalverzameling. Beide worden hieronder verder uitgelegd.
4.4. De steekproef
De respondenten waren gebonden aan 3 criteria om de vragenlijst in te vullen: toegang
hebben tot het internet, afkomstig zijn uit Vlaanderen en tussen de 18 en 24 jaar oud zijn.
Aangezien het echter onmogelijk is om een lijst te bekomen van het aantal Vlaamse 18-24-
jarigen die toegang hebben tot het internet, is het eveneens onmogelijk om een
‘waterdichte’ valabele steekproef te trekken. Vandaar dat we dan ook onze toevlucht
namen tot een niet-kanssteekproef of niet-aselecte steekproef. 138 Hoe de nodige
respondenten daarbij precies werden verzameld, wordt in volgende paragraaf verder
uitgediept.
137 BRINKMAN (J.). De vragenlijst. Groningen, Wolters-Noordhoff, 2000, p. 170. 138 BAARDA (D.B.) & GOEDE DE (M.P.M.). Op cit., p.125.
65
4.5. Materiaalverzameling
Het grootste probleem bij het onderzoek was dus het bereiken van ‘online jongeren’ tussen
de 18 en 24 jaar oud. Hoe gingen we te werk om de respondenten te bereiken? Allereerst
werd een lijst opgemaakt van de meest gangbare communicatiekanalen op het internet. Via
deze lijst viel de keuze uiteindelijk bij 2 (toch wel belangrijke) online kanalen, nl. websites
en e-mail. Voor beide communicatiekanalen werd nagegaan wat de mogelijkheden waren
om jongeren tussen 18 en 24 op de hoogte te brengen van het onderzoek en ze de enquête
te laten invullen. We zetten alles even op een rijtje:
ð Website: bannering, een link, redactionele tekst, bericht posten in een forum of op
een prikbord.
ð E-mail: gebruik maken van redactionele tekst in e-mailnieuwsbrieven, e-maillijsten
van organisaties, eigen adressenbestand, random gekozen e-mailadressen, viral
marketing.
De volgende stap hield het selecteren in van websites die erg populair zijn (of zouden zijn)
bij de te bereiken doelgroep. Het bepalen van de websites gebeurde op basis van
zelfselectie waarbij het de bedoeling was om zoveel mogelijk verschillende jongeren te
bevragen. Vandaar dat gekeken werd naar sites van jeugdverenigingen, politieke sites en
algemene jongerensites. Dezelfde denkwijze werd tevens voor het e-mail-gedeelte
gehanteerd.
4.5.1. Websites
De selectie van websites gebeurde op basis van het profiel van de sitegebruikers, hetgeen
te vinden was bij BeWeB REGIE. 139 Zo werden volgende sites geselecteerd en
vervolgens aangeschreven met de vraag of ze (gratis) een banner, met een uitnodiging voor
de enquête erin, wilden plaatsen op hun site.
139 BEWEB REGIE is een internetreclamecentrale die voor een aantal sites de reclameruimte beheert.
66
1) http://www.humo.be
Profiel volgens leeftijd: 49% 15-24 jarigen
29% 25-34
14% 35-44
2) http://www.mine.be 140
Profiel volgens leeftijd: 79% 15-24 jarigen
8% 25-34
8% 35-44
3) http://www.clickx.be
Aangezien Clickx bij een andere reclameregie is ondergebracht, was het niet mogelijk om
precieze cijfers omtrent het profiel van haar gebruikers te vinden. Afgaande op een studie
van Insites Internet blijkt dat Clickx populair is onder jongeren. 141
4) http://www.topradio.be 142
Profiel volgens leeftijd: 72% 15-24 jarigen
17% 25-34
7% 35-44
Hierbij dient evenwel te worden opgemerkt dat de keuze voor Top Radio tweeledig was.
Enerzijds omdat het leeftijdsprofiel aansloot bij het onderzoek. Anderzijds omdat het
‘politieke praatprogramma’ Zwart/Wit uitgezonden werd op Top Radio en daardoor de site
extra in de aandacht zou kunnen komen.
140 BEWEB REGIE. Portfolio, Brussel, 2001. http://www.beweb.com, laatst geraadpleegd 16 maart 2001. 141 INSITES INTERNET. Belgian Internet Mapping V. Gent, InSites E-research & Consulting, 2001. Zie bijlage voor gedeelte van BIM-studie. De studie is uitgevoerd door Insites Internet maar Clickx heeft de resultaten voor hun site vrijgegeven op voorwaarde dat alleen de cijfers die nodige zijn voor het onderzoek gepubliceerd worden. 142 BEWEB REGIE. Op cit., http://www.beweb.com
67
5) http://www.jep.be, http://www.jeugdwerknet.be, http://www.globelink.be
Deze drie sites richtten zich allen specifiek op jongeren en jeugdwerk. JeP! werd o.a.
tijdens de voorbije verkiezingen speciaal opgestart om jongeren een stem te geven in het
verkiezingsproces.
6) http://www.gratiz.be
Deze site is een verzameling van allerlei ‘wedstrijden’ waarmee iets te winnen is.
Aangezien bij deze enquête een webcam te winnen viel, is er ook op deze site de nodige
aandacht besteed aan de enquête. Volgens de eigenaars, wordt de site elke dag door een
150-tal unieke bezoekers bezocht.
7) http://www.jongvld.be, http://www.cvp-jongeren.be, http://www.agalev.be/ja,
http://www.id21.be
Bovenstaande politieke jongerensites werden eveneens aangeschreven met de vraag een
banner te plaatsen. M.b.t. de SP-jongeren werd geen eigen site teruggevonden.
8) http://www.studentweb.be, http://www.studiant.be
Deze sites richten zich specifiek tot studenten en mogen dan ook niet ontbreken in de
selectie.
9) http://www.politics.be
Politics.be is een politieke portaalsite. Gezien het specifieke karakter van deze site, mag
ze niet ontbreken in de selectie.
4.5.1.1. Resultaten
Van alle aangeschreven sites was Humo.be de enige die negatief antwoordde. Er liepen al
twee officiële enquêtes op de Humo-site en een derde zou van het goede teveel zijn,
vonden ze. Studiant.be reageerde toen de enquête reeds afgelopen was.
68
Mine, Clickx, Studentweb, Politics en Gratiz zouden redactioneel iets vermelden rond de
enquête en een link plaatsen in het artikel. 143 Jep plaatste de banner op hun site en bij
Globelink en Jeugdwerknet werd er op gepaste tijdstippen een bericht gepost op het
prikbord/forum. Hierbij werd iedereen tussen 18-24 opgeroepen om de enquête in te
vullen. Ondanks de positieve reacties van de politieke jongeren partijen is er niets
verschenen op hun websites. Topradio.be wilde meewerken op voorwaarde dat de lay-
out werd aangepast aan die van de Topradio-site. Een week later dan de andere sites kon
de link naar de enquête ook gevonden worden op http://www.topradio.be/enquete.
4.5.2. E-mail
Het selecteren van e-mailadressen lag iets moeilijker dan de websites. Om te beginnen
bestaat er niet zoiets als een ‘witte gids’ met e-mailadressen. Daarbij komt nog dat men bij
het gebruik van e-mail kan beschuldigd worden van spamming 144. Voor de selectie van
nieuwsbrieven geldt dan weer net het omgekeerde. Vandaag de dag kan je je immers bijna
op elke website inschrijven op één of andere nieuwsbrief. Hier was het dus vooral
belangrijk om het kaf van het koren te scheiden.
1) Nieuwsbrieven:
De meerderheid van de geselecteerde nieuwsbrieven vormen een onderdeel van de
geselecteerde websites. Zo werd er een mail gestuurd naar de redacteur van E-clickx en
Jeugdwerknet. Decursor is de enige vreemde eend in de bijt omdat deze had aangegeven
niet te participeren via hun website, maar alleen via de nieuwsbrief. E-clickx verschijnt
normaal een 2-tal keer per week, terwijl Jeugdwerknet tweewekelijks een nieuwsbrief
verstuurt.
2) Mailinglijsten
Voor het gebruik van e-maillijsten werd een beroep gedaan op het e-mailadressen-bestand
van de Vrije Universiteit Brussel en van politieke jongerenpartijen.
143 Zie bijlage 4 voor de gebruikte websites 144 Spam is het ongevraagd versturen en ontvangen van e-mailberichten.
69
De ganse VUB-gemeenschap werd via e-mail op de hoogte gebracht van het onderzoek en
gevraagd de enquête in te vullen. Aan de politieke jongeren partijen werd ook de vraag
gesteld of zij een e-mail wilden versturen naar al hun leden om hen aan te zetten de
enquête in te vullen.
3) Mailing eigen adressenbestand
Iedereen die in het eigen e-mailadressenbestand stond, kreeg natuurlijk ook een mail in
hun ‘inbox’ en werden bovendien gevraagd de mail te versturen naar andere 18-24-jarigen
uit hun omgeving.
4) Random gekozen e-mailadressen
Met ‘random gekozen e-mailadressen’ wordt bedoeld dat de personen die hierbij gemaild
werden niet tot één van de bovenstaande categorieën behoorden. Het enige vermoeden
was dat ze tussen de 18 en 24 waren. Er werd vanuit gegaan dat, net zoals de Vrije
Universiteit Brussel, ook de andere universiteiten over een e-maillijst beschikken.
Aangezien de toegankelijkheid voor externe studenten echter vrij klein werd geacht, werd
er gezocht naar eventuele websites van deze studenten. De sites van de KUL, RUG en
UIA werden uitgeplozen op zoek naar e-mailadressen. Op onderstaande url’s werden links
gevonden naar studenten- en jeugdverenigingen, homepages van studenten, e.d.m
http://www.student.rug.ac.be/, http://www.ua.ac.be/diensten/index.html
http://cwisdb.cc.kuleuven.ac.be/studweb/studweb.html
Het merendeel van de sites die dan op deze manier werden bereikt, werden aangeschreven
via mail en afhankelijk van de site (privé of organisatie) werd gevraagd om de enquête in
te vullen en/of het bericht door te sturen naar alle leden.
70
5) Viral Marketing 145
Algemene opmerking bij het gebruik van e-mail: elke mail was voorzien van een
handtekening die er als volgt uitzag.
Danny ---------------------------------------------------- Ben je tussen 18 en 24? Klik dan snel en maak kans om een webcam te winnen!! http://scommc16.vub.ac.be/Vragenlijst1/ ----------------------------------------------------
Iedereen die tussen 30 maart en 17 april een e-mail van mij kreeg werd dus geconfronteerd
met deze boodschap. Het effect hiervan is echter moeilijk meetbaar.
4.5.2.1. Resultaten
Bij de nieuwsbrief werd aan elke redacteur gevraagd een kopie toe te sturen als bewijs
van de publicatie. De nieuwsbrieven waarvan een bewijs is dat er werkelijk een link
werd geplaatst naar de enquête, zijn Decursor.com, Topradio.be, studentweb.be,
Jeugdwerknet.be evenals de mailing naar de VUB-gemeenschap. 146
Van de politieke jongerenpartijen stuurde geen enkele een kopie van de nieuwsbrief waar
de link in opgenomen was.
Wat het resultaat van de verstuurde e-mails betreft moet opgemerkt worden dat de respons
niet te meten valt. De mailing van het eigen adressenbestand vond plaats de eerste 2 dagen
dat de enquête online was. De ‘random mailing’ gebeurde de hele tijd dat
de enquête online was. Bijna dagelijks werden er e-mails verstuurd.
145 Viral marketing is veelgebruikte een term in de internetmarketing en wil zoveel zeggen als mond-aan-mond reclame via e-mail. Deze techniek bestaat erin om via je e-mail handtekening zoveel mogelijk aandacht te geven aan je boodschap. Klassieke voorbeeld hiervan is Hotmail.com dat onder elke e-mail, ‘Free e-mail at www.hotmail.com’ plaatst. 146 Zie bijlage 5 voor de nieuwsbrieven
71
4.6. De vragenlijst
De vragenlijst werd online geplaatst op 30 maart 2001 en afgesloten op 17 april 2001. De
enquête bestond bijna uitsluitend uit gesloten vragen, bij slechts enkele vragen werd de
respondent de mogelijkheid gegeven ‘andere’ aan te duiden en daarna zijn/haar antwoord
te verduidelijken. Er was immers een grote kans dat de respondent bij open vragen zou
afhaken of zomaar iets zou invullen. Aangezien de enquête niet face-to-face gebeurde, en
er dus geen enkele vorm van controle was, nam de kans op valabele antwoorden af. De
drempel bij het online invullen van een enquête moest dan ook zo laag mogelijk zijn. Wat
dus resulteerde in overwegend gesloten vragen die bijna allemaal met één muisklik konden
beantwoord worden.
In de vragenlijst kwamen termen als: politieke participatie, politieke informatie en politiek
voor. Omdat deze begrippen door iedereen anders kunnen begrepen worden, werd er
geopteerd om vóór de start van de vragenlijst een inleiding te schrijven waar een duidelijke
omschrijving van deze begrippen werd gegeven. Omdat de kans bestond dat de respondent
deze inleidende pagina zou overslaan door dadelijk op ‘start vragenlijst’ te klikken, werden
de begrippen alsnog kort omschreven in de vragenlijst zelf.
De vragenlijst zelf bestond uit vijf delen. Het eerste deel peilde naar algemeenheden
i.v.m het surfgedrag. Het volgende deel van de vragenlijst handelde specifiek over het
online zoeken van politieke informatie (= passieve participatie). Vervolgens werden
vragen gesteld rond online participatie (= actieve participatie) om dan over te gaan naar
het ontvangen van politieke informatie. De vragenlijst werd afgesloten met een aantal
persoonlijke vragen zoals geslacht, leeftijd, diploma, … Bij het tweede en derde
onderdeel waren er een aantal specifieke vragen voor mensen die online informatie
zoeken en/of online participeren. Voor de mensen die dit niet deden werd een link
voorzien naar de volgende algemene vraag. Dit zorgde ervoor dat er sneller door de
vragenlijst kon worden gegaan, wat de kans verkleinde dat de respondent halfweg zou
afhaken. In de vragenlijst werden 2 schalen opgenomen uit een andere vragenlijst. De
schaal die gebruikt werd bij vraag 2, is namelijk afkomstig van een online enquête
uitgevoerd door een student Communicatiewetenschappen aan de UIA in februari
72
2001147. Ook bij vraag 3 is beroep gedaan op een bestaande schaal, overgenomen van
een online Vlerick-enquête 148, uitgevoerd in maart 2001.
Voordat de database werd aangemaakt en de omzetting van de vragenlijst in HTML 149
plaatsvond, werd de enquête aan een pretest onderworpen. De eerste pretest vond plaats
onder een 5-tal personen tussen 18 en 24 en maakte duidelijk dat er hier en daar wat
problemen waren met bepaalde termen en schalen. Alle opmerkingen werden gebundeld
en de enquête werd op enkele punten aangepast. Vervolgens werd ze opnieuw bij een 5-tal
(andere) personen getest. De tweede test bracht geen noemenswaardige problemen meer
aan het licht, zodat de vragenlijst op vrijdagavond 30 maart online ging.
Alle antwoorden werden verzameld op de server van de vakgroep Communicatie-
Wetenschappen en kwamen rechtstreeks in een Filemakerdatabank terecht. Hierdoor
werd er heel wat tijd bespaard op het coderen en het invoeren van de gegevens in het
statistisch verwerkingsprogramma SPSS 10 for Windows.
4.7. Kritiek op het onderzoek
Aangezien een online enquête in wezen niet veel verschilt van een schriftelijke, zijn ook de
voorwaarden voor het succesvol afnemen ervan gelijklopend.
• De steekproef is zeer groot (de sites en nieuwsbrieven die de enquête vermeld
hebben bereikten een groot en uiteenlopend publiek)
• De respondenten wonen verspreid
• Het onderwerp is duidelijk (aan deze voorwaarde is niet helemaal voldaan, hierop
komen we later nog op terug)
• De onderzoeker en het onderzoek zijn niet bedreigend
• De respondenten hebben interesse in het onderwerp (wanneer men overgaat tot het
invullen van de enquête is er een zekere interesse aanwezig)
• De onderzoeker heeft zicht op het onderwerp
147 TEGENBOS (R.). Het surf- en klikgedrag van de Vlaamse internetgebruiker. http://awww.decursor.com/cgi-bin/onderzoekuiaroeland.pl?id=decursor, laatst geraadpleegd op 17 juli 2001. 148 GEUENS (M .) & Ghesquière (H.). Impact van offline advertising voor websites. Gent, Marketing Communicatie Research Centre Vlerick, april 2001 (onuitgegeven). 149 HTML staat voor Hyper Text Markup Language en is de taal waarin pagina’s voor het WWW geschreven worden. HTML zorgt ervoor dat de opbouw van een webpagina door een browser kan worden weergegeven. Bron: DEN TEULING (M.). HTML in 20 stappen. Soets, Sybex, 1998, pp. 1-2.
73
Het enige verschil is dat bij een online bevraging de respondenten vertrouwd moeten zijn
met het gebruikte medium. 150
We menen te mogen zeggen dat er aan bovenstaande voorwaarden voldaan is. Het spreekt
uiteraard voor zich dat het gebruik van een online enquête voor uitsluiting van bepaalde
mensen zorgt. Aangezien we gebruik maken van een quota-steekproef worden de
respondenten bekomen op basis van zelfselectie. Diegenen die geen e-mailadres hebben,
toevallig niet ingeschreven zijn op de nieuwsbrieven of niet naar de betrokken sites surfen,
worden uitgesloten van de enquête. Het via e-mail rekruteren van de respondenten is
voornamelijk gebeurd in universitaire middens waardoor de lager opgeleiden weinig kans
maakten om deel te nemen aan het onderzoek. We kunnen ook niet naast het feit dat het
internet voornamelijk gebruikt wordt door hoger geschoolden en de ‘betere’ klasse.
Het onderzoek kan dan ook niet als representatief beschouwd waardoor we de resultaten
niet mogen veralgemenen. Op zich is dit geen probleem, de bedoeling was om na te
gaan of er ‘een voedingsbodem is voor een elektronische democratie in Vlaanderen.’
Zoals al naar voren kwam in het theoretische kader is er een zekere graad van kennis en
ervaring nodig om informatie te zoeken en te participeren. Mensen met weinig of geen
ervaring met het internet zullen ook niet dadelijk de stap zetten tot participatie. Onze
interesse ging vooral uit naar diegenen die wel over de nodige kennis en ervaring
beschikken en potentiële participanten zijn.
Het feit dat mensen eerst een inleidende tekst met allerlei begripsverduidelijkingen te
lezen kregen, kan ervoor gezorgd hebben dat hun zin om de enquête in te vullen over
was. Dit maakt dat de echt geïnteresseerden overgingen tot het beantwoorden van de
vragen. Wanneer hieruit blijkt dat er geen interesse is, mogen we dit wel als een
indicatie beschouwen voor de toekomst van een ‘elektronische democratie’.
150 BLOCRY (N.). Op cit., p. 70.
74
4.7.1. Interpretatie van het onderwerp
Zoals is aangehaald komen in de vragenlijst termen als ‘politiek’, ‘politieke participatie’,
‘informatie rond politieke thema’s’ enz. meermaals voor. Ondanks dat deze uitdrukking
op de beginpagina én bij de eigenlijke vraag omschreven werden, bestaat de kans dat niet
iedereen deze termen op dezelfde manier geïnterpreteerd heeft. Verwarring kan eveneens
opgetreden zijn bij de vraag naar het diplomaniveau. Er werd gevraagd : “het hoogste
behaalde diploma of het volgende je dat hoopt te behalen”. Door te vragen naar ‘het
volgende dat je hoopt te behalen’ wilden we een selectie maken tussen leerlingen
secundair onderwijs en studenten hoger onderwijs of universitaire. Immers
universiteitsstudenten ontvangen bij aanvang van de licenties, een kandidaturendiploma.
Daarbij komt nog dat een heleboel studenten mogelijk enkele maanden verwijderd zijn
van hun diploma, waardoor we ervan mogen uitgaan dat ze tot de hoger opgeleiden
behoren.
4.7.2. Knelpunten met de online vragenlijst
De eerste dagen dat de vragenlijst online stond, deden er zich enkele kleine technische
problemen voor. Zo kreeg de server in het begin af te rekenen met storingen in het
netwerk waardoor de enquête niet bereikbaar was. Een groter probleem echter was de url.
Het oorspronkelijk webadres van de enquête was immers
http://scommc16.vub.ac.be:591/Vragenlijst1/, waarbij de ‘:591’ de poort aangeeft van de
server. Blijkbaar zijn er bepaalde bedrijven die hun netwerk zo instellen dat sites met
poort :591 niet ingeladen kunnen worden. Om dit probleem op te lossen werd de :’591’ uit
de url genomen, wat een wijziging in het webadres met zich meebracht. Het nieuwe
webadres werd: http://scommc16.vub.ac.be/Vragenlijst1/. Deze drastische wijziging had
weliswaar tot gevolg dat mensen die naar de oude url surfden geen toegang kregen tot de
vragenlijst. Wat de invloed van deze verandering op het aantal respondenten was valt
moeilijk te achterhalen. In de nieuwsbrieven decursor.com en jeugdwerknet.be werd de
oude url opgenomen. De banner op jep.be was ook eerst gelinkt aan het oude webadres.
Iedereen die een mail ontvangen had met de foutieve url werd van de verandering op de
hoogte gebracht. De rechtzetting gebeurde eveneens op het prikbord/forum van
globelink.be en jeugdwerknet.be. Tijdens het tweede weekend deden er zich problemen
voor met de server waardoor de enquête twee dagen niet bereikbaar was.
75
Bij de controle van de enquêtes stelden we vast dat er een aantal respondenten hun
antwoorden meermaals hadden doorgestuurd. 151 Ofwel werd dit bewust gedaan om de
kansen op de webcam te vergroten ofwel is dat te wijten aan het meermaals ‘klikken’ op de
verzendknop.
4.8. Analysebeslissingen
De verschillende antwoordmogelijkheden van de gesloten vragen werden gecodeerd en aan
de hand van het codeboek werd de gegevensfile in SPSS aangemaakt. Aangezien de
antwoorden rechtstreeks in een database terecht kwamen hoefden ze niet meer handmatig
ingegeven te worden. Na het kopieren van de databank in SPSS, kon de statistische
verwerking van de gegevens beginnen. Allereerst werd er een controle uitgevoerd op de
validiteit van de antwoorden. Respondenten die een onvolledige 152 vragenlijst hadden
ingevuld of buiten de doelgroep (18-24 jarigen) vielen 153, werden uit het bestand
verwijderd. Zoals al aangehaald hadden een aantal respondenten de enquête meerdere
malen doorgestuurd. Aan de hand van het e-mailadres en de gegeven antwoorden werden
de dubbels eruit gehaald. Na controle bleven er van de oorspronkelijke 1.364
respondenten nog 1.093 voor verwerking.
In de resultatenbespreking werden de vragen 10 en 17b niet opgenomen omdat ze te
weinig relevante informatie opleverden. De gehanteerde 5-puntenschaal werd herleid tot
een 3-puntenschaal. ‘Helemaal eens’ en ‘eens’ werd op de 3-puntenschaal ‘eens’,
‘helemaal oneens’ en ‘oneens’ werd ‘oneens’: bij de bespreking van de resultaten werd wel
steeds gekeken of er op de 5-puntenschaal extreme waarden ‘helemaal eens’ ‘helemaal’
oneens’ voorkwamen.
De variabele diploma hercodeerden we in een nieuwe variabele. Zo werd het diploma
niveau ondergebracht in 5 i.p.v. 9 categorieën. De eerste categorie was die van de
personen met een diploma beroepsonderwijs, gevolgd door technisch onderwijs en
algemeen secundair onderwijs. De 2 resterende categorieën waren hoger onderwijs en
universitair onderwijs. Er is reeds gewezen op het feit dat deze vraag voor verwarring kon
151 Technische gezien had dit vermeden kunnen worden, maar we wensten geen gebruik te maken van verborgen hulpmiddeltjes die het surfgedrag van de respondenten bijhield, bijvoorbeeld cookies. 152 Afhankelijk van het aantal niet ingevulde vragen werd beslist of een vraag als onvolledig kon beschouwd worden of niet. Daarbij werd ook rekening gehouden met het belang van de vraag. 153 De respondenten werden gevraagd hun geboortejaar in de invullen. De geboortejaren 1976 en 1983 werden opgenomen in de selectie, aangezien het niet duidelijk is wanneer iemand precies verjaart.
76
zorgen, vandaar dat bij de controle van de antwoorden extra aandacht werd besteed aan
leeftijd, e-mailadres en beroep.
In een aantal vragen was de mogelijkheid ‘andere’ voorzien. Bedoeling was de
respondenten de kans te geven een antwoord te formuleren dat niet voorkwam in de
opgegeven antwoorden. Na ana lyse van ‘andere’ werden er tal van variabelen
bijgemaakt. Bij de voorstelling van de resultaten zal telkens vermeld worden hoeveel %
‘andere’ aanduidde en welke extra variabelen hieruit voortkwamen.
77
Hoofdstuk V
Voorstelling onderzoeksresultaten
Het empirisch onderzoek bestaat uit 4 delen. Allereerst schetsen we het socio-
demografische profiel van de respondenten. Vervolgens gaan we dieper in op de ‘passieve
participatie’. Met ‘passieve participatie’ bedoelen we enkel het op zoek gaan naar
politieke informatie. In het derde deel komt de ‘actieve participatie’ aan bod. Onder
‘actieve participatie’ verstaan we het actief deelnemen in fora, chatbox, versturen van e-
mails, enz. Het vierde en laatste deel handelt over het verstrekken en ontvangen van
informatie naar jongeren toe. 154
5.1. Enkele socio-demografische gegevens
5.1.1. Geslacht, leeftijd, diploma en beroep
Van de 1.093 respondenten blijkt iets meer dan de helft mannelijk te zijn, 56.2 %
tegenover 43.8 % vrouwelijke respondenten. Alle ondervraagden zijn tussen de 18 en 24
jaar, de gemiddelde leeftijd is 21 jaar. 83.8 % van de respondenten (N=1.088) volgt (of
volgde) een hogere opleiding. 155 67.7 % doet (of deed) dit op universitair niveau en 16.1
% op een hogeschool. 16.2 % volgt (of volgde) secundair onderwijs. Hiervan komt 10.1
% uit het algemeen secundair onderwijs, 4.9 % uit het technische onderwijs en 1.2 % uit
het beroepsonderwijs. Bij deze cijfers moet wel in gedachten worden gehouden dat het
rekruteren van de respondenten grotendeels is gebeurd in het universitaire milieu. Het is
dan ook niet verbazend dat het overgrote deel van de geënquêteerden nog niet actief is in
het beroepsleven. Van de ondervraagden is 91.4 % nog student, 6.2 % werkt als bediende
en 1.2 % is arbeider. Een halve percent is werkzaam als kaderlid en 0.4 % is zelfstandige
of werkzoekende.
154 Alle frequentie- en kruistabellen zijn terug te vinden in bijlage 1. 155 Bij de verwerking van het diploma werd het e-mailadres en het beroep van de respondenten vergeleken met het aangeduide diploma. Alle respondenten die een e-mailadres gebruikten van een universitaire of hoger onderwijs instelling en niet werkzaam waren, werden qua diploma aanzien als universitair of hoger onderwijs.
78
67,7
16,1
10,1
4,9
1,2
0 10 20 30 40 50 60 70%
Universitair
Hoger onderwijs
ASO
TSO
BSO
Figuur 1: Diplomaniveau van de respondenten
5.1.2. Lidmaatschap vereniging en samenhang diploma
Bijna 2/3 (63.1 %) van de ondervraagden geeft aan lid te zijn van één of andere vereniging.
Bij het invullen van de vragenlijst kregen de respondenten de keuze uit 5 soorten
organisaties en de mogelijkheid ‘andere’. Aangezien de mogelijkheid bestaat om van
meerdere verenigingen gelijktijdig lid te zijn, konden de respondenten ook meerdere
antwoorden aanduiden. 23 % duidde ondermeer ‘andere’ aan. Na analyse van ‘andere’,
zijn er nog 7 extra soorten organisaties opgenomen: studentenvereniging,
hobbyvereniging, socio-culturele vereniging, jeugdraad, hulpvereniging, leerlingenraad
(omvat ook scholieren parlement, e.a.) en studiekring.
Van alle verenigingen kwamen jeugd- en sportverenigingen als de meest populaire naar
voor. Van de 690 respondenten die lid zijn van een vereniging is 42.6 % lid van een
jeugd- of jongerenvereniging en 40 % aangesloten bij een sportvereniging. Beide
verenigingen worden, op ruime afstand, gevolgd door sociale verenigingen (21.2 %) en
politieke partijen (15.7 %). Op de 5de plaats vinden we de studentenverenigingen met 11.4
% en de top 6 wordt afgesloten door de socio-culturele verenigingen met 7.9 %. Buurt- of
wijkcomité’s (2.2 %) spreken jongeren blijkbaar weinig aan. Opvallend is dat
‘jongereninspraak verenigingen’ zoals jeugdraad (1.3 %) en leerlingen- of scholierenraad
(0.7 %) slecht scoren.
In het theoretisch gedeelte zagen we dat het diplomaniveau een rol speelt bij de participatie
aan het verenigingsleven, vooral hoger geschoolden zouden zich hiertoe aangetrokken
voelen. Om na te gaan of deze stelling ook geldt voor de online jongeren uit onze
79
steekproef kruisten we de variabelen ‘lid van een vereniging’ en ‘diploma’. Hieruit blijkt
dat er geen statistisch significant verband bestaat tussen beide variabelen (p>.05). M.a.w.
de stelling gaat niet op voor onze groep van respondenten. We stellen geen samenhang
vast tussen diplomaniveau en het lidmaatschap van een vereniging bij online jongeren.
nee37%
ja63%
Figuur 2: Lidmaatschap vereniging
5.1.3. Toegang tot het internet en het surfgedrag
Het overgrote deel van de geënquêteerden heeft al langer dan 1 jaar toegang tot het
internet. Hiervan is 25.3 % (N=1077) al 1 tot 2 jaar aangesloten op het internet en beschikt
57.7 % langer dan 2 jaar over een internetaansluiting. Wanneer we kijken naar de manier
waarop de respondenten toegang hebben tot het internet blijkt dat: bijna de helft van de
ondervraagden (N=1.092) beschikt over een permanente verbinding via een kabelmodem
(40.3 %) of ADSL (9.2 %), 28.4 % surft via het werk of de universiteit en 20.8 % gaat
online via een klassieke telefoonmodem, hierbij gebruikt 4.5 % een ISDN-lijn. Wat betreft
de online tijdsbesteding zegt 62.8 % ‘dagelijks’ of ‘bijna dagelijks’ actief te zijn op de
digitale snelweg. 16.8 % rekent zichzelf bij de ‘vaak’-gebruikers en 1 op 5 (20.5 %) surft
slechts 1 à 2 keer per week of zelfs minder op het net.
80
25,5
16,920,4
16,812,5
8
0 5 10 15 20 25 30
%
minder dan 1 dag per week
soms, 1 à 2 dagen per week
vaak, 3 à 4 dagen per week
bijna dagelijks, 5 à 6 dagenper week
dagelijks, 7 dagen perweek
meerdere keren per dag
Figuur 3: Surfgedrag van de respondenten
We mogen dus besluiten dat het merendeel van de respondenten regelmatige surfers zijn
die thuis over een aansluiting beschikken. Het Belgische onderzoeksbureau ‘InSites
Internet’ definieert een regelmatige internetgebruiker als “een inwoner van België die
gedurende de laatste maand minstens éénmaal actief was op het net”. 156 Volgens Toon
Lowette van het internet-onderzoeksbureau GRID, is er geen standaardisering voor wat
betreft het aanduiden van een regelmatige internetgebruiker. GRID gebruikt 1x per week
als criterium voor een actieve gebruiker. 157 Welke definitie we ook hanteren, uit de cijfers
blijkt overduidelijk dat alle respondenten regelmatige internetgebruikers zijn. We mogen
er dan ook vanuit gaan dat de respondenten over de nodige ervaring en kennis m.b.t. het
internet beschikken. In de besproken Amerikaanse onderzoeken kwam naar voor dat meer
ervaren surfers sneller geneigd zijn om op zoek te gaan naar politieke informatie, wat
volgens de voorstanders van een ‘elektronische democratie’ een vereiste is om tot
participatie te komen. Het grootste deel van de respondenten voldoen aan deze criteria en
zouden dus vlot de stap informatie – participatie kunnen zetten.
156 Persbericht Insites Internet. BIM: België telt 2.750.000 internetgebruikers. Gent, InSites E-research & Consulting 24 maart 2001. http://www.insites.be/site3/indexjs.htm, laatst geraadpleegd op 10 juli 2001 157 Zie bijlage 6, e-mail Toon Lowette.
81
5.1.4. Samenvatting
De steekproef bestaat uit 1.093, hoofdzakelijk mannelijke, respondenten die een hogere
opleiding volgen (of hebben gevolgd). Bijna 2 op 3 is lid van een vereniging en gaat
dagelijks of bijna dagelijks online. Het overgrote deel van de ondervraagden beschikt al 1
jaar of langer over een internetaansluiting, hiervan heeft bijna de helft toegang via een
vaste verbinding. De basisvoorwaarden (toegang, kennis en ervaring) voor een
‘elektronische democratie’ zijn aanwezig bij de respondenten. Tussen ‘lid vereniging’ en
‘diploma’, blijkt geen statistisch significant verband te bestaan.
5.2. ‘Passieve participatie’ of op zoek gaan naar politieke informatie op het net
Meer dan 2/3 van de respondenten, 69.2 % om precies te zijn, is al eens op zoek gegaan
naar politieke informatie, 30.8 %, of 369 respondenten, geeft aan dit nog nooit gedaan te
hebben.
ja69%
nee31%
Figuur 4: Al reeds gezocht naar politieke informatie
Omdat 1 op 3 nog nooit op zoek is gegaan, maken we in de bespreking een opdeling tussen
de ‘zoekers’ en de ‘niet-zoekers’. Aan diegenen die aanduidde nog nooit op zoek te zijn
gegaan, werden 7 stellingen voorgelegd waarbij ze, op een 5-punts Likert-schaal, moesten
aangeven in hoeverre ze het ‘eens’ of ‘oneens’ waren met de geformuleerde stelling.
Zoals eerder vermeld, werd de 5-puntenschaal bij de verwerking herleid tot een 3-
puntenschaal. De 7 stellingen luiden:
82
1. Ik zou niet weten waar te beginnen zoeken.
2. Het kost me teveel tijd.
3. Er is geen site waar ik een overzicht krijg van de verschillende standpunten en
meningen m.b.t. een politiek thema.
4. Er is geen verschil tussen de kandidaten/partijen.
5. Ik krijg genoeg info via tv, krant, ...
6. Ik heb er geen behoefte aan.
7. Politiek interesseert me niet.
5.2.1. De ‘niet-zoekers’
Blijkbaar is het ‘niet op zoek gaan’, niet te wijten aan een gebrek aan kennis en/of
ervaring. 70.3 % is het immers niet eens met de stelling ‘ik weet niet waar te beginnen’
(N=337). Iets minder dan de helft hiervan, 32.6 % kan zich ‘helemaal niet’ vinden in deze
stelling. 52.5 % wil ‘het kost me teveel tijd’ niet als excuus inroepen. 1 op 4, van de ‘niet-
zoekers’ is deze mening wel toegedaan. De ‘behoefte aan politieke informatie’ is alleszins
aanwezig bij 42.4 % van de ondervraagden. Een verklaring kan gevonden worden in het
feit dat de meesten gewoon geen behoefte hebben om op zoek te gaan naar informatie op
de digitale snelweg. Dit leiden we af uit het feit dat bijna 76 %, aangeeft dat ze genoeg
informatie ontvangen via de traditionele kanalen, zijnde televisie, kranten, … Anderzijds
stellen we vast dat 71.8 % aangeeft ‘geen interesse’ te hebben in politiek. Dit beeld wordt
nog eens versterkt wanneer we een kijkje nemen naar de antwoorden op de 5-punts Likert-
schaal. Van de 71.8 % duidde maar liefst 39.5 % ‘helemaal eens’ aan tegenover 32.3 %
die ‘eens’ aanduidde.
70,3
13,9
15,7
52,5
23,1
24,3
22
54,6
23,4
69,1
22,8
8
10,7
13,6
75,7
42,4
20,5
37,1
14,8
13,4
71,8
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
weet niet waarbeginnen
geen tijd geen site metoverzicht
geen verschilkandidaten
genoeg infovia trad. media
geen behoefteaan
geen interesse
oneens noch eens noch oneens eens
Figuur 5: Waarom geen politieke informatie zoeken
83
5.2.2. De ‘zoekers’
Zoals al aangegeven is het overgrote gedeelte, 69.2 %, wel al eens ‘op zoek gegaan’ naar
politieke informatie (N=756). Wanneer gepeild wordt naar de frequentie waarmee ze op
zoek gaan zegt 40.2 % maandelijks op zoek te gaan. 16.8 % doet dit wekelijks en 3.8 %
dagelijks. Slechts 37.6 %, surft jaarlijks op zoek naar politieke informatie. Ook bij deze
groep werd getracht om een iets duidelijker beeld te krijgen van hun drijfve(e)r(en).
De top drie wordt met bijna 59.5 % aangevoerd door de optie ‘meer achtergrond bij een
actueel thema’ (N=756). Op de tweede plaats staat ‘verkiezingen’ (54.8 %) als
voornaamste reden. Iets meer dan de helft (51.1 %) zoekt informatie op het internet als
hulpmiddel bij de studies. Dit is allesbehalve verbazingwekkend, gezien het feit dat meer
dan 90 % van de respondenten studenten zijn. Ondanks het feit dat 63.1 % van de
ondervraagden aangesloten is bij een vereniging, geeft slechts 1/10 aan dat ze informatie
zoeken omdat ze zich inzetten voor een organisatie of politieke partij. Ook hier konden
meerdere antwoorden aangeduid worden en was de mogelijkheid ‘andere’ voorzien. Voor
2.4 %, van de 4.9 % die gebruik maakten van ‘andere’, is het internet het middel bij uitstek
om informatie te vergaren over onderwerpen die niet veel aan bod komen in de traditionele
media. 1.6 % ‘andere’, surft zuiver uit interesse en 0.9 % volgt de actualiteit via het net.
Het motiveringsaspect dat aangehaald werd door de tegenstanders, is hier min of meer van
toepassing. Slechts een ve rwaarloosbaar percentage van de jongeren gaat op zoek naar
informatie uit pure interesse. Voor ze op zoek gaan moeten ze een soort van ‘cue’ krijgen.
Deze ‘cue’ is meestal een opgelegde (school)taak, een actueel thema waar de traditionele
media over bericht of verkiezingen. In zekere zin kunnen we verkiezingen ook
onderbrengen bij opgelegde taken. In België geldt de stemplicht; elke burger die de
leeftijd van 18 jaar bereikt heeft is dus verplicht om zijn stem uit te brengen. Door een
toename van de vlottende kiezer, zou het ons niet verwonderen dat er een beroep wordt
gedaan op het internet om de stemkeuze te bepalen. In dit verband verwijzen we graag
naar de 140.000 stemadviezen die Planet Internet afleverde in 1999. Ook in de vermelde
Amerikaanse onderzoeken komt naar voor dat het internet een bepalende factor kan zijn bij
de stemkeuze.
84
10,7 10,6 51,1 59,5 42,9 54,81,6 2,4 0,9
0
10
20
30
40
50
60
%
politieke partij vertegenwoordig organisatie studies
achtergrondinformatie verschillende meningen verkiezingen
interesse specifieke info actualiteit
Figuur 6: Waarom politieke informatie zoeken
Om na te gaan of er een verband bestaat tussen ‘lidmaatschap van een vereniging’ en ‘op
zoek gaan naar politieke informatie’ werd een beroep gedaan op de chi-kwadraat-toets.
Hieruit bleek inderdaad dat er een significant statistisch verband (p<.05) is tussen beide
variabelen. Met een Phi van .077 is er weliswaar een zeer zwak verband. M.a.w. jongeren
die lid zijn van een vereniging gaan op het eerste zicht niet eerder online op zoek politieke
informatie, dan jongeren die niet aangesloten zijn bij een vereniging. Lidmaatschap van
een vereniging is voor de respondenten blijkbaar geen extra stimulans om online op zoek
te geen naar politieke informatie.
De favoriete zoekplaats voor politieke informatie bij jongeren zijn websites van ‘politieke
partijen’. Met 65.9 % staan deze met stip op de eerste plaats genoteerd (N=756). Op de
hielen gezeten door ‘sites van kranten’ met 60.3 %. ‘Algemene portaalsites’ en
‘gespecialiseerde sites’ moeten, met resp. 27.4 % en 29.1 %, duidelijk hun meerdere
herkennen in sites met een offline reputatie. De enigen die nog een beetje de tred kunnen
houden zijn de zoekmotoren. Bijna de helft (48.4 %) van de respondenten, heeft hier al
eens een beroep op gedaan. Eerder hopeloos is de situatie van jongerensites. Met moeite
krijgen ze 1/10 van de respondenten over hun virtuele vloer.
85
65,9
34,1
32,1
67,9
29,1
70,9
27,4
72,6
60,3
39,7
9,8
90,2
48,4
51,6
0
20
40
60
80
100
%
pol. part. lok. sites gesp. sites port. sites kr. sites jong. sites zoekm.
ja nee
Figuur 7: Informatiebronnen voor politieke informatie
We zagen al dat men tijdens de Florida recount in 2000, een enorme toename vaststelden
van het online verkeer. Vooral de sites van de traditionele media kregen een pak meer
bezoekers over hun virtuele vloer. Deze vaststellingen kunnen we doortrekken naar de
Vlaamse jongeren. In de enquête geven ze immers aan dat een actueel thema een reden is
om online te gaan. Wat hun site keuze betreft zien we dat ze voornamelijk naar sites van
kranten en politieke partijen gaan. Mogelijk houdt dit verband met het opzoekwerk voor
schoolopdrachten.
Jongeren tonen vooral interesse voor nationale en Vlaamse politieke thema’s. 80.4 %
(N=756) zoekt online naar informatie op nationaal niveau, 63.2 % op Vlaams niveau,
terwijl minder dan de helft (42.7 %) interesse toont voor het lokale niveau. Het minst
populaire is het Europese (38.5 %) en internationale niveau (33.3 %). We zagen al dat
lokale sites niet echt in trek zijn bij de respondenten. Wanneer we specifiek vragen of ze
‘lokale sites bezoeken’, wordt dit beeld alleen maar bevestigd. Immers: 1 op 3 doet dit
nooit (N=754). Een kleine 28.6 % surft jaarlijks een keer naar zijn/haar lokale site, 21.9 %
doet dit maandelijks. Een minderheid 5.3 % bezoeks ‘wekelijks’ de lokale site en slechts
0.7 % doet dit dagelijks. Toch moet het percentage van de lokale sites enigszins
genuanceerd worden: 11.7 % gaf aan ‘niet te beschikken over een lokale site’.
86
0,7
5,3
28,631,8
11,7
21,9
0
5
10
15
20
25
30
35
dag week maand jaar nooit geenlok.site
%
Figuur 8: Hoe vaak worden lokale sites geraadpleegd
Bij het beoordelen van de populariteit van lokale sites moeten we een aantal zaken in
overweging nemen. Indien we lokaal nieuws definiëren als ‘nieuws uit de eigen gemeente’
dan zien we dat jongeren hier niet echt voor stormlopen. Allereerst zijn er respondenten
die geen lokale (gemeentelijke) website ter beschikking hadden, wat een vertekend beeld
kan opleveren. Verder hebben we al aangetoond dat de zoektocht naar informatie nauw
samenhangt met opgelegde taken of actuele thema’s, hier kan tevens een mogelijke
verklaring liggen voor de geringe interesse. Als laatste punt moeten we ook rekening
houden met het feit dat jongeren in eigen gemeente mogelijk over een aantal informele
kanalen beschikken om aan de nodige informatie te komen.
Bij de zoekers werd tevens gepeild naar hun mening over de kwaliteit van de politieke
informatie op het internet. 59.1 % (N=756) vindt niet dat er teveel informatie aanwezig is
op het internet. 26.5 % vindt zelfs dat er te weinig informatie voorhanden is. Opvallend
hier is het relatief hoge percentage aan respondenten die ‘noch eens, noch oneens’
antwoorden, respectievelijk 37.8 % en 46.4 %. Blijkbaar is het politieke informatieaanbod
vrij evenwichtig: de meerderheid, 55.8 % kan zich immers niet vinden in de stelling
‘afhankelijk van het onderwerp is er veel of weinig politieke informatie’. Bijna de helft,
respectievelijk 47.9 % en 44.3 %, vindt dat de politieke informatie ‘slecht gestructureerd’
en ‘moeilijk te vinden’ is. Ongeveer 2 op 3 (65.3 %) van de respondenten vindt niet altijd
wat hij of zij zoekt. Verder zijn ook de meningen over de kwaliteit van de gevonden
informatie verdeeld, 67.5 % zegt dat er veel politieke informatie is, maar te oppervlakkig.
Positief is wel dat 42.2 % aangeeft dat de gevonden informatie niet verouderd is en 47.5 %
vindt dat ze in een begrijpbare taal wordt weergegeven. Uiteraard moeten we hier weer
87
rekening houden met het feit dat het merendeel van de respondenten een hogere opleiding
geniet (of genoten heeft). Merkwaardig is het hoge aantal ‘noch eens noch oneens’
antwoorden (gemiddeld 30 %) bij elk van de stellingen.
Deze cijfers geven aan dat het huidige informatieaanbod min of meer voldoet aan de
wensen van de jongeren. Er is niet teveel, maar ook niet te weinig informatie. De
aanwezige informatie is evenwichtig verdeeld, voor elk wat wils dus. Het aanbod mag wel
in de diepte uitgebreid worden. 2 op 3 vindt de informatie wat te oppervlakkig maar wel
up-to-date en in een begrijpbare taal opgesteld. Hierbij moeten we wel vermelden dat het
overgrote deel van de respondenten hogere studies volgt (of gevolgd heeft). We mogen dit
dus niet veralgemenen want wat voor hoger geschoolden ‘een begrijpbare taal’ is, kan
sterk verschillen met lager geschoolden. Daarbij komt nog dat jongeren in hun zoektocht
naar informatie regelmatig beginnen bij krantensites. Het politieke nieuws wordt daar al
herwerkt naar ‘begrijpbare mensentaal’. We stellen verder vast dat de argumenten van de
tegenstanders van een ‘elektronische democratie’ hout snijden. Zij stelden dat het internet
te kampen heeft met een overvloed aan informatie, waardoor we ofwel de informatie die
we zoeken niet vinden ofwel net veel te veel. Het internet werd een gebrek aan structuur
verweten dat niet kan opgelost worden door de bestaande zoekmotoren. Hieruit besluiten
we dat er duidelijk nood is aan een site die dienst doet als intermediair, waar alle
informatie gebundeld wordt en vrij te raadplegen is.
5.2.3. Samenvatting
822 of 2/3 van de respondenten is al eens op zoek gegaan naar politieke informatie op het
internet. Hun zoektocht, voornamelijk naar nationale of Vlaamse thema’s, leidt meestal
naar politieke of krantensites. Iets minder dan de helft doet soms een beroep op een
zoekmotor. Lokale sites kunnen maar 1 op 3 ondervraagden bekoren. In het algemeen
zijn de ‘zoekers’ tevreden over het aanbod en de kwaliteit van de gevonden informatie,
maar er is nood aan meer structuur in het informatieaanbod; bijna 2/3 vindt niet altijd wat
ze zoeken.
De voornaamste redenen om geen informatie te consulteren is niet het gebrek aan kennis,
maar het gebrek aan interesse. Toch verklaart 4 op 10 wel behoefte te hebben aan
politieke informatie. Daar tegenover staat dan weer dat 3/4 van de ‘niet-zoekers’ vindt dat
ze genoeg informatie krijgen via de traditionele media. Er is een zwak statistisch verband
88
waar te nemen tussen de variabelen ‘lid van een vereniging’ en ‘ al op zoek gegaan
politieke informatie’.
5.3. ‘Actieve participatie’ of meningsuiting via he t internet
Net zoals bij de ‘passieve participatie’ werd er eerst gepeild of de respondenten ooit al
eens van het internet gebruik gemaakt hebben om actief te participeren.
797 van 1.093 respondenten of 72.9 % antwoordde negatief op deze vraag. Iets meer dan
1 op 4 heeft wel al eens online geparticipeerd. Op het eerste gezicht leek er een statistisch
significant verband te bestaan tussen het ‘lidmaatschap van een vereniging’ en ‘participatie
via het internet’ (p<.05). Met een Phi van .103, blijft er van dit verband echter niet meer
veel over. Op basis van dit gegeven mogen we er dus niet van uitgaan dat er een
samenhang is tussen deelname aan het verenigingsleven en online participatie.
27%
73%
ja nee
Figuur 9: Internet gebruiken om te participeren
Om dieper in te gaan op het ‘waarom niet participeren’ zijn we op dezelfde wijze te werk
gegaan als bij de ‘passieve participatie’ nl. a.d.h.v 7 stellingen:
1. Ik weet te weinig van politiek om te participeren.
2. Het kost me teveel tijd.
3. Ik zie het nut er niet van in.
4. Ik zou niet weten waar ik online kan participeren.
5. Politiek interesseert me niet
6. Politiek is te ingewikkeld.
7. Politici zijn toch niet echt geïnteresseerd in mijn mening.
89
5.3.1. Non-participatie
Een eerste vaststelling is dat bijna de helft, 47.8 % (N=797) aangeeft niet te weten waar
online kan geparticipeerd worden, 43.5 % zegt dat het hen teveel tijd zou kosten en 4 op
10 vindt online participatie een nutteloze bezigheid. Enigszins verrassend is dat gemiddeld
1 op 5 geen duidelijk antwoord geeft op deze stellingen. Bemoedigend is dan weer dat
60.2 % interesse toont in politiek. 43.2 % (N=866) is van mening ‘genoeg kennis te
hebben van politiek om te participeren’, 42.2 % denkt er anders over. Dat niet participeren
geen maatstaf is voor desinteresse, blijkt uit het feit dat slechts 24.2 % aanbrengt dat
politiek hen niet interesseert. Een ander opvallend gegeven is dat het merendeel van de
ondervraagden, bijna 4 op 10, ‘noch eens noch oneens’ aanduiden bij de stelling ‘Politici
zijn toch niet echt geïnteresseerd in mijn mening’. Amper 28 % is het niet eens met deze
stelling. Wanneer we alle antwoorden op de 5-punten schaal bekijken, vallen er geen
extreme ‘helemaal eens -‘ of ‘helemaal oneens -’ waarden waar te nemen.
42,2
14,7
43,2
43,5
25,5
31
33,8
24,7
41,5
47,8
16,9
35,3
24,3
15,4
60,2
19,9
23
57,1
34,8
37,3
28
0%
20%
40%
60%
80%
100%
heb te weinigkennis
kost teveel tijd heeft geen nut weet niet waar geen interesse politiek is teingewikkeld
mijn meningtelt toch nietvoor politicieens noch eens noch oneens oneens
Figuur 10: Waarom niet online participeren
De actieve participatie werd verder uitgediept met een aantal vragen specifiek gericht op
concrete vormen van online participatie. In het onderzoek werden als concrete vormen van
online participatie opgenomen: discussieforum, e-mail en deelname in een chatbox.
Vervolgens werd er getracht te achterhalen in hoeverre jongeren interesse tonen om via het
internet nauw betrokken te worden bij de besluitvorming en zodoende een actieve rol te
spelen in een ‘elektronische democratie’.
90
5.3.2. Forum
Aangezien een (online) forum dé plaats is om (online) van gedachten te wisselen en een
discussie op gang te brengen, werden de respondenten gevraagd of ze al eens
geparticipeerd hadden in een politiek forum op het internet. Ongeveer 20 % erkent al eens
deelgenomen te hebben aan zulk forum, 77.9 % deed dit nog nooit (N=1.093).
Ook hier werd getracht om te achterhalen waarom men nog nooit geparticipeerd had. In de
vragenlijst waren 4 potentiële redenen opgenomen en de mogelijkheid ‘andere’. Meerdere
redenen konden aangeduid worden. Na analyse van ‘andere’, kwamen er nog een 11-tal
redenen naar voor.
Wederom scoorde de optie ‘geen interesse’ het hoogst. Met 46.5 % (N=851) nam het de
eerste plaats voor zijn rekening. ‘Ik zie er het nut van in’ volgde op de tweede plaats met
27 %. ‘Ik vind het moeilijk om mijn mening neer te schrijven’ kwam op de derde plaats
met 12.2 %. Vermeldenswaardig zijn de resultaten uit van ‘andere’, dat door 27.1 %
aangeduid werd. 5.2 % gaf aan er geen tijd voor te hebben en 5.9 % is nog nooit een
forum tegengekomen. Hierbij komt nog dat 2.6 % niet weet waar men kan participeren in
een forum en 3.3 %, tenslotte, heeft er geen behoefte aan.
De voornaamste oorzaken voor niet-participatie zijn dus: ‘niet weten waar te vinden’,
‘geen tijd’ en ’ zie het nut er niet van in’. Wederom trekken de voorstanders aan het
kortste eind. Want opnieuw blijkt het tijds- en motiveringsaspect een doorslaggevend
argument. De drie aangehaalde redenen kunnen allemaal gekaderd worden binnen dit
argument. De reden ‘Geen tijd’ hoeft uiteraard geen verdere uitleg. ‘Zie het nut er niet
van in’, kan wijzen op een gebrekkige motivatie en een zekere gelatenheid. ‘Niet weten
waar te vinden’ geeft aan dat er ofwel structureel iets mis is of dat de motivatie van de
surfer op een laag pietje staat.
5.3.3. E-mail en chatbox
Het sturen van e-mail (algemeen populairste online activiteit) scoort redelijk. Met de
deelname in chatboxen is het slechter gesteld. Ongeveer 30 % (N=1.087) van de
respondenten heeft ooit een e-mail gestuurd naar een politiek verantwoordelijke.
91
Belabberder is het gesteld met de chatbox. Een kleine minderheid, m.n. 3.9 %, heeft ooit
deelgenomen aan een chatsessie met een politiek persoon (N=1.090).
22,1
77,9
31,6
68,4
3,9
96,1
0
20
40
60
80
100
%
forum mail chat
ja nee
Figuur 10 : Participatievorm en participatiegraad
We stellen vast dat er een significant verband bestaat tussen de het ‘op zoek gaan naar
informatie’ en de drie specifieke vormen (forum, mailen, chat) van ‘actieve participatie’ (p
in 3 situaties <.05). Wanneer we kijken naar de sterkte van het verband zien we opnieuw
dat dit zwak tot zeer zwak is. ‘Al op zoek gegaan naar politieke informatie’ en ‘al
geparticipeerd in een forum’ haalt een Phi van .280. De andere twee, mailen en chatten,
halen een Phi van respectievelijk .321 en .085. Hieruit kunnen we besluiten dat voor de
ondervraagde jongeren online zoeken naar politieke informatie en online participeren twee
verschillende aspecten zijn waarbij het ene geen garantie is voor het andere. Het wil dus
niet zeggen omdat jongeren op zoek gaan, dat ze ook de stap naar participatie zullen
zetten. Deze vaststelling is wel een domper voor de voorstanders van een ‘elektronische
democratie’. Zij gaan er immers van uit dat wanneer burgers zich meer en beter
informeren zich meer betrokken zullen voelen bij het overheidsbeleid en eerder de stap tot
participatie zullen zetten.
Ongeveer hetzelfde vinden we terug bij het kruisen van ‘lid van een vereniging’ en de drie
specifieke vormen van online participatie. Met dit verschil dat er geen significant verband
is waar te nemen tussen lidmaatschap van een vereniging en participatie via chat (p>.05).
Voor de overige twee participatievormen (forum en e-mail) wordt er in eerste instantie
eveneens een significant verband aangetoond (p<.05), maar de lage Phi-waarden
(respectievelijk .115 en .164) minimaliseren dit. Het wil dus niet zeggen dat het
lidmaatschap van een vereniging ook voor online participatie zorgt. Welke vorm van
92
participatie we ook nemen, we merken bij de respondenten weinig tot geen verschil in de
participatiegraad tussen online jongeren uit het verenigingsleven en de andere.
Hieruit concluderen we dat het internet ofwel een democratiserende factor is ofwel dat de
toekomst van het internet op participerend vlak somber is. Het democratiserend gegeven
leidden we af uit het feit dat er geen verband is tussen lidmaatschap van een vereniging en
online participatie. Dit wil dus zeggen dat diegenen die niet actief zijn in een offline
vereniging, wel online betrokken kunnen worden bij het politiek leven. Het sombere
toekomstbeeld komt voort uit de veronderstelling dat offline lidmaatschap van een
vereniging de politieke betrokkenheid stimuleert. Het internet is het speelgoed van de
hogere klasse en de beter opgeleiden. Net deze groep van mensen zijn ook het actiefst in
het verenigingsleven. Indien deze mensen dus geen interesse hebben in actieve online
politieke participatie, dan is dit ook niet dadelijk te verwachten van de niet-vereniging-
actieve.
Zoals reeds aangehaald, werden de respondenten ook een aantal concrete voorstellen
voorgelegd om te peilen naar hun interesse om online actief deel te nemen aan het
politieke leven. Op de vraag of ze interesse hebben om deel uit te maken van een online
panel dat politieke voorstellen evalueert, reageert 43.6 % afwijzend. 16.9 % hiervan zegt
zelfs ‘helemaal niet geïnteresseerd’ te zijn. 1 op 4 is onbeslist. Ongeveer hetzelfde
percentage komt terug wanneer gevraagd wordt om deel uit te maken van een online
regering. Ook hier reageerde 42.7 % met ‘geen interesse’. 1/3 van de respondenten (35
%) is wel geïnteresseerd. Een lichte verandering zien we wanneer het gaat over online
actie voeren. De idee e-mails te versturen om druk uit te oefenen op de overheid spreekt
41 % wel aan, 34.9 % zou hier niet aan deelnemen. Voor online referenda voelt 1 op 2 van
de respondenten wel iets, 24.4 % heeft er ‘geen interesse’ voor. Opmerkelijk is dat
gemiddeld 1 op 4 van de ondervraagden zich alweer niet uitspreekt.
Ondanks het feit dat ‘actieve participatie’ blijkbaar niet zo populair is, geloven jongeren
wel dat het internet een belangrijke rol kan spelen in het politieke informatieproces. Zo
vermeldt 83.1 % dat ‘het internet ervoor kan zorgen dat jongeren meer te weten komen
over politiek’. 78,7 % denkt dat kleinere organisaties jongeren beter kunnen bereiken via
het internet en 61,1 %, gelooft dat het internet ervoor kan zorgen dat jongeren meer bij
politiek betrokken raken. Bij deze laatste stelling duidde 26.2 % ‘noch eens noch oneens’
93
aan. Opmerkelijk is dat wanneer de vraag meer overhelt naar een actieve vorm van
participatie, de ‘eens’ percentages dalen en de percentages ‘noch eens noch oneens’
aanzienlijk stijgen. Nog maar 45.9 % gelooft dat het internet jongeren makkelijker
inspraak kan geven, 28.4 % duidde hier ‘noch eens noch oneens’ aan. 48.7 % deelt de
mening dat online stemmingen jongeren meer inspraak kunnen geven, 25 % blijft
onbeslist.
Dat jongeren kampen met een motivatieprobleem om online te participeren blijkt eens te
meer. Op vragen of ze interesse hebben om deel te nemen aan een online regering,
antwoordt de meerderheid negatief. Ook het evalueren van politieke voorstellen kan op
niet veel interesse rekenen. E-mails versturen en deelnemen aan online voting sprak de
jongeren al meer aan. Opmerkelijk is dat de meesten achter de idee staan om het internet
als bruggenbouwer te gebruiken tussen jongeren en overheid. Jongeren zijn er van
overtuigd dat het internet hen meer politieke kennis kan bijbrengen en ervoor kan zorgen
dat ze meer bij de politiek betrokken raken. Hier wordt eens te meer het bewijs geleverd
dat nieuwe technologie niet garant staat voor een actieve burger, in dit geval actieve
jongeren.
Als afsluiter van het derde deel werden er, bij wijze van samenvatting, een 3-tal stellingen
geformuleerd. Wat dadelijk opvalt is dat 75.6 % vindt dat er nood is aan duidelijke
politieke informatie die snel te vinden is op het internet. Volgens 60.1 % is er nood aan
een site waar jongeren hun mening kwijt kunnen en 58.6 % zegt dat ‘er meer gebruik moet
gemaakt worden van het internet om jongeren bij het politiek beleid te betrekken’.
Wederom is het opvallend dat gemiddeld 27 % van de ondervraagden hier ‘noch eens noch
oneens’ aanduidt. Uiteraard kan dit te wijten zijn aan de 31 % die nooit op zoek gaat naar
politieke informatie en zich dus moeilijker een beeld kan vormen van de huidige situatie.
Opnieuw zien we dat de argumenten (gebrek aan structuur, overvloed aan informatie, …)
van de tegenstanders van een ‘elektronische democratie’ komen boven drijven. Opnieuw
komen we tot het besluit dat er een reële nood is aan een intermediaire site om alles te
bundelen. Bovendien zou het ter beschikking stellen van zo’n site zijn invloed kunnen
hebben op het participatievlak. Dhr. De Backer van JeP! stelt in het interview dat politici
heil zien in een intermediair die alle meningen bundelt. De taak van deze site bestaat er
dan niet alleen meer in om informatie te verstrekken maar ook om te ontvangen. Datgene
waar de voorstanders van een ‘elektronische democratie’ zou op hameren. Eén van de
94
aangehaalde redenen om niet te participeren was ‘niet weten waar online kan
geparticipeerd worden’, wanneer alles gebundeld (informatie en participatie) gebundeld
wordt bij een intermediair is dit probleem van de baan.
5.3.4. Samenvatting
Het overgrote deel van de jongeren is niet te vinden voor een actieve vorm van participatie.
Slechts 1 op 4 heeft al eens online geparticipeerd. Als voornaamste redenen worden ‘geen
tijd’ en ‘weet niet waar’ aangehaald. Amper 4 op 10 meent over voldoende kennis te
beschikken om te participeren. Positieve vaststelling is dat het merendeel wel
geïnteresseerd is in politiek. Wanneer we kijken naar de participatievorm is e-mail het
populairste. Het forum en de chatbox scoren mager tot zeer slecht. Bij het forum
onderscheiden we als voornaamste oorzaken: geen interesse en nutteloze bezigheid. Op
het eerste gezicht is er een heel zwak verband tussen ‘op zoek naar politieke informatie en
‘politieke participatie via het internet’. Wanneer we hier dieper op ingaan blijkt dat het
merendeel van de jongeren echt actief participeren niet goed ziet zitten. Meer dan het
sturen van e-mail of het aankruisen van een bolletje, hoeven we niet dadelijk te
verwachten. Desondanks geloven ze wel dat het internet als informatiekanaal een
belangrijk medium kan zijn.
5.4. Verstrekken en ontvangen van politieke informatie
Er werd onderzocht in hoeverre jongeren zich willen laten informeren rond politieke
thema’s. Belangrijk hierbij is na te gaan op welke manier(en) van informatieverstrekking
jongeren het meest aanspre(e)k(en)t. Eerst werden de jongeren een aantal
informatiemogelijkheden aangeboden waarbij meerdere antwoorden konden aangeduid
worden. Opnieuw kregen de respondenten de mogelijkheid zelf voorstellen te doen door
‘andere’ op te nemen in hun antwoord. 4.4 % deed dit en dat leidde tot het invoegen van 2
extra categorieën: ‘niet elektronisch, ik verkies de traditionele media’ (3.4 %, N=1.090) en
‘op een elektronische manier’ (0.7 %, N=1.090). De laatste categorie is vrij vaag
gehouden omdat de respondenten vooral opmerking maakten over de periodiciteit en/of de
precieze manier van verspreiden van informatie.
Eerste vaststelling is dat 1 op 10 ‘niet wenst op de hoogte gehouden te worden’. Het
overgrote deel van de respondenten, 64.3 %, is voorstander van ‘een site waar alles in
95
enkele klikken te vinden is’. Hoog scoorde ook het gebruik van e-mail (56.2 %). In de
vragenlijst werd gepeild naar de frequentie waarmee jongeren e-mail wilden ontvangen:
‘een weekoverzicht met zelf gekozen thema’s’ en ‘dagelijks, een korte e-mail’. 42 % van
de ondervraagden verkiezen voor het weekoverzicht met zelf gekozen thema’s. Slechts
14.2 % heeft interesse om dagelijks op de hoogte gebracht te worden.
10,8
64,3 56,2
5,3 4,4 3,40,7
0
10
20
30
40
50
60
70
%
niet via site via e-mail sms banners trad. media elec. manier
Figuur 11: Hoe op de hoogte gebracht worden
Jongeren willen blijkbaar zelf het heft in handen houden en controle hebben over de
stroom aan informatie. Vandaar dat ze opteren voor een site waar alles in een paar klikken
te vinden is. Naast de website opteren ze voor een gratis nieuwsbrief die wekelijks
verstuurd wordt en waarbij ze zelf de thema’s kunnen kiezen. Deze manier van
informeren (site + nieuwsbrief), doet denken aan de werkwijze van Minnesota E-
Democracy. In Minnesota beschikken ze ook over een website en een mailinglijst. Het
enige verschil is dat daar de actieve participatie centraal staat. Indien er toekomstgericht in
Vlaanderen met zo’n project van start zou gegaan worden, is dit systeem duidelijk het
overwegen waard.
Dat het internet als politiek informatiekanaal perspectieven biedt, wordt nog maar eens
verduidelijkt door het feit dat meer dan de helft van de ondervraagden, 56.7 %, zich zou
inschrijven op een nieuwsbrief om extra informatie te ontvangen bij netelige situaties
(N=1.091). 18 % (N=1.092) zou zich inschrijven om een dossiertje, met extra informatie,
te ontvangen over de ‘hot issues’ die wekelijks aan bod komen in programma’s als Zwart-
42%
14,2%
0% 10% 20% 30% 40% 50%
Frequentie ontvangen van e-mail
wekelijks dagelijks
96
Wit en de Zevende dag. 38.7 % antwoordde ‘waarschijnlijk wel’. 1 op 5 zegt resoluut
‘nee’ en bijna 1 op 4 denkt niet dit te zullen doen.
5.4.1. Elementen van een politieke websites
Een politieke website moet volgens de respondent grotendeels uit tekst bestaan (72.9 %,
N= 1.091) en links naar achtergrondinformatie bevatten (94.1 %, N=1.090). Verder moet
er het politieke programma van een partij op terug te vinden zijn (91.1 %, N=1.088),
evenals de initiatieven die genomen werden door de partij (93.9 %, N=1090) en de
ingediende wetsvoorstellen (85.7 %, N=1.090). De mogelijkheid om teksten te
downloaden en samenvattingen van het actuele nieuws zijn ook geen onbelangrijke
onderdelen van een site voor respectievelijk 77.7 % (N=1.085) en 88.9 % (N=1.085) van
de respondenten. Ongeveer 2/3 is voor een online voting systeem (64.6 %, N=1.091) en
een forum (62.7 %, N= 1.084). Opmerkelijk, gezien het feit dat er zo weinig jongeren
actief deelnemen in een forum. Het ‘aanpassen van de site aan het eigen profiel’ hoort
erbij voor 46.4 % (N=1.090) van de geënquêteerden. 41.1 % (N=1.091) is voorstander van
een sobere lay-out, 32 % is dit niet. Wat ook opmerkelijk is, zijn de percentages voor de
‘chatbox’. 37.8 % (N=1.088) zegt ja, tegen een chatbox. 36 % is er geen voorstander van
en 26.2 % heeft er geen mening over. Het succes van een chatbox is blijkbaar ver te
zoeken. Foto’s en technische snufjes zoals audio- en videofragmenten hoeven ook op niet
veel steun van jongeren te rekenen. Respectievelijk 25.2 %, 24.7 % en 40.8 % van de
respondenten voelen zich hierdoor aangesproken. Uit bovenstaande cijfers komt duidelijk
naar voor dat de nadruk op het informatieve aspect moet liggen. Sites met veel toeters en
bellen maar weinig inhoud zullen de jongeren niet echt kunnen bekoren. Dit kunnen we
ook afleiden uit het feit dat 67.8 % (N=1.082) geen boodschap heeft aan een webcamera
op de site, 78.7 % (N=1.086) vindt niet dat er e-cards moeten kunnen verstuurd worden en
slechts 29.1 % (N=1.090) is voorstander van links naar software, concerten, jeugdhuizen,
spelletjes, enz.. 41.2 % verwerpt de idee van gratis e-mail, 1 op 4 heeft hier geen mening
over.
Opvallend gegeven is dat de jongeren een duidelijke scheid ing zien tussen politieke
informatie en ontspanning. Uit de Amerikaanse- en Insites Internet studies kwam naar
voren dat jongeren voornamelijk surfen op zoek naar ontspanning, nieuws en onderzoek.
Vandaar dat het niet verwonderlijk is dat mailsites en portaalsites hun favoriete virtuele
97
plek zijn. Als we nagaan wat jongeren willen terugvinden op een politieke site dan blijkt
dat het ontspanningselement nauwelijks een rol speelt. In onderstaande tabel zijn de
elementen opgenomen die een goede politieke website, volgens onze respondenten, moet
bevatten.
Elementen van een goede politieke website
Politieke informatie-elementen 158 Ja 159 Nee
politiek programma x partij-initiatieven x ingediende wetsvoorstellen x samenvattingen nieuws x audio- en/of videofragmenten x links naar politieke (achtergrond) informatie x links naar andere informatie dan politieke x
Politieke participatie-elementen 160
forum x chat x e-voting x
Tabel 2: elementen van een politieke website Wanneer we dit vergelijken met de andere twee tabellen zien we dat de sites van de
digitale steden voorbijgaan aan de wensen van jongeren. De politieke informatie die terug
te vinden op deze sites is ontoereikend voor hen. Er wordt immers geen overzicht gegeven
van het actuele nieuws, ingediende wetsvoorstellen, de partijprogramma’s en wat er
gedaan wordt om dit te verwezenlijken. Op het participatievlak blijven Antwerpen en
Leuven enigszins overeind met hun forum, het ontbreekt hen enkel nog aan e-referenda.
De aanwezigheid van een chatbox is dan weer een overbodig iets. We besluiten dan ook
dat de Vlaamse digitale steden niet als intermediaire site dienst kunnen doen. Niet alleen
zijn ze ontoereikend wat betreft het informatieaspect ook op het participatievlak komen ze
niet tegemoet aan de noden van de jongeren. Vergelijken we dit met de privé-projecten
(lees commerciële sites) rond de verkiezingen dan krijgen we een heel andere beeld.
Afgaande op bovenstaande tabel slagen zij er wel in om de nodige informatie te
verstrekken. Hiernaast beschikken zij ook over de nodige participatiemogelijkheden. Een
verrassende vaststelling is dat de ‘ideale’ site op een paar punten na veel gelijkenissen
158 Sobere lay-out, webcam, … zijn niet opgenomen in de tabel omdat het geen specifieke informatie-elementen zijn 159 Ja = alle elementen waar 60 % of meer van de respondenten voorstanders van zijn
98
vertoond met Politicsinfo.net, het project van Jurgen Verstrepen. De toekomst zal
uitwijzen of Politicsinfo.net de intermediair wordt waar de Vlaamse jongeren op zitten te
wachten.
5.4.2. Samenvatting
Jongeren staan zeker niet weigerachtig tegenover het ontvangen van politieke informatie.
Als bron van online informatie gaat hun voorkeur uit naar een website waar alles snel te
vinden is. Eventueel zullen ze zich abonneren op een wekelijkse nieuwsbrief, op
voorwaarde dat ze zelf de thema’s kunnen kiezen. Politieke websites moeten vooral up-to-
date en informatief zijn. Het is voor hen belangrijker om te weten te komen waar een
politieke partij voor staat en wat ze doet om haar programma te verwezenlijken, dan
geconfronteerd te worden met allerlei gadgets. Ondanks het feit dat een minderheid
participeert in een forum vinden de jongeren dat dit een onmisbaar onderdeel is van een
politieke website. Via e-voting willen ze hun stem laten horen.
160 In de vragenlijst is niet gepeild naar de aanwezigheid van e-mailadressen. We kunnen hier rond dan ook geen uitspraak doen, maar aangezien dit het meeste gebruikte participatiemiddel is veronderstellen we dat het niet mag ontbreken.
99
5.5. Mogelijkheden voor vervolgonderzoek
Het gevoerde onderzoek staat helemaal in het teken van Vlaamse online jongeren tussen
18 en 24. Het zou interessant zijn om aan de hand van een kwalitatief onderzoek dieper in
te gaan op onze bevindingen. We zijn voorstander om het onderzoek open te trekken naar
alle leeftijden en sociale klassen. 18 tot 24-jarigen zijn maar een fractie van het electoraat,
bovendien zijn ze volop bezig met het inrichten en uitbouwen van hun verdere leven.
Hierbij voelen ze misschien minder de drang om actief te participeren. Personen die deze
levensfase voorbij zijn en al enkele jaren actief zijn in het beroepsleven hebben misschien
sneller de drang om hun mening over socio-economische of socio-maatschappelijke
thema’s te uiten.
De studie bespreekt de situatie vanuit het standpunt van de burger. Een ‘elektronische
democratie’ kan maar eerst werken als beide partijen vertegenwoordigd zijn. Overheid,
politieke partijen, mandatarissen, … moeten ook een inspanning leveren om de (virtuele)
dialoog met de burger aan te gaan. Een mogelijk vervolgonderzoek zou opgevat kunnen
worden vanuit het standpunt van de overheid, politici, partijen, enz. Zitten zij wel te
wachten op een ‘elektronische democratie’? In hoeverre zijn zij bereid om de kloof te
dichten op een virtuele manier? Welke verwezenlijking verwachten zij van de nieuwe
technologie? Wat zijn hun wensen en verlangens m.b.t. een ‘elektronische democratie’?
Zijn ze er zelf klaar voor? Is het überhaupt mogelijk dat de burger in iets complex als een
besluitvorming participeert? Welke gevolgen kan dit met zich meebrengen?
Beide vervolgonderzoeken worden het best zowel op een kwantitatieve als een
kwalitatieve manier gevoerd.
Naast het bevragen en interviewen van beide partijen is het ook interessant om de kwaliteit
en de soort van informatie na te gaan, die aanwezig is op het internet.
Aan de hand van een inhoudsanalyse bijvoorbeeld, kunnen de sites van de verschillende
overheden en politieke partijen geëvalueerd en onderling vergeleken worden. Hierdoor
kunnen een aantal criteria opgesteld worden waaraan een politieke website moet voldoen
in een ‘elektronische democratie’. De aandacht zal vooral uitgaan naar de
informatiewaarde en de graad van interactie die de site toelaat. Belangrijk voor de
vraagsteller hierbij is de responstijd en de kwaliteit van het antwoord. Aansluitend worden
100
de sites vergeleken met de wensen en verlangens van de burgers, waar in de voorgaande
onderzoeken naar gepeild is.
Tot slot pleiten we voor een onderzoek waarbij, op een beperkte schaal, een ‘elektronische
democratie’ geïmplementeerd wordt. Het opzetten van een proefproject, bijvoorbeeld op
gemeentelijk niveau, zou ons al heel wat wijzer maken over de haalbaarheid ervan. In het
project moet aandacht gegeven worden aan: toegang tot en kennis van het internet, het
beschikbaar stellen van informatie, het stimuleren van de dia loog tussen burger en (lokale)
overheid. In een volgende fase kan er eventueel geëxperimenteerd worden met e-
referenda.
101
Algemeen besluit
De pleitbezorgers van een ‘elektronische democratie’ vertrekken vaak vanuit de
veronderstelling dat onze huidige democratie in een crisis verkeert. Een crisis die
veroorzaakt zou zijn door een gebrekkige communicatie tussen overheid (politici) en
burger. Door het gebrek aan betekenisvolle communicatie voelt de burger zich afgesneden
van de politieke besluitvorming en vervalt hij/zij in een politiek apathische houding. De
kloof die op deze manier tussen overheid en burger ontstaat kan maar gedicht worden
wanneer er tussen beide een betekenisvolle dialoog op gang komt. Hierdoor onstaat er een
soort van publieke sfeer waar overheid en burger met elkaar in debat gaan over de
politieke besluitvorming en waarbij de best mogelijke oplossing uitgevoerd wordt.
Aangezien de traditionele massamedia niet aan deze voorwaarden kunnen voldoen wordt
de oplossing gezocht bij nieuwe technologie, meer bepaald het internet. Het internet laat
immers toe dat er interactie plaatsvindt tussen zender en ontvanger; elke zender kan
ontvanger worden en omgekeerd.
De aanhangers van een elektronische democratie zien het internet en zijn toepassingen, als
het middel om de virtuele kloof die gegroeid is tussen overheid en burger te dichten.
Politici kunnen hun boodschap ongefilterd tot bij hun electoraat brengen en het
beschikbaar stellen van allerlei politieke informatie via het www zal de burger ertoe
aanzetten zichzelf beter te informeren. De kennis die de burger hiermee krijgt leidt tot het
in debat treden met de overheid (en de verkozen vertegenwoordigers) en de geboorte van
een virtuele publieke sfeer. Overheid (en verkozenen) kunnen op die manier de vinger aan
de pols houden en de besluitvorming beter afstemmen op de noden en behoeften van de
maatschappij. De burger zal zich meer betrokken voelen bij de besluitvorming en krijgt
meer inzicht in de werking van de democratie. Nieuwe technologie zal m.a.w. een beter
geïnformeerd en participerend electoraat voortbrengen waardoor de kloof tussen overheid
en burger verkleint wordt.
De tegenstanders daarentegen wijzen op de informatieovervloed die het internet door een
gebrek aan organisatie met zich meebrengt. Bovendien zou het internet als informatie- en
participatiekanaal alleen de interesse opwekken van diegenen die zich nu ook al
interesseren voor politiek. Ze geloven nooit dat een vermeerdering aan informatiekanalen
102
een beter geïnformeerd electoraat tot gevolg heeft. Integendeel, om aan de overvloed van
informatie te weerstaan zullen ze alleen die informatie tot zich nemen die hun persoonlijke
mening reflecteert. Ze wijzen op het gevaar van een digitale kloof die zal ontstaan door
het gebruik van nieuwe technologie. De kloof tussen de have’s en de have not’s. Zij die
geen toegang hebben of technisch minder onderlegd zijn, worden uitgesloten van deelname
aan de publieke sfeer. Aan hun wensen en verlangens wordt voorbijgegaan omdat ze niet
over de capaciteiten beschikken om te participeren in het virtuele politieke debat.
Omdat de discussie rond ‘elektronische democratie’ meestal gevoerd wordt over het hoofd
van de burger heen hebben we een online enquête gehouden onder 1.093 Vlaamse
jongeren om na te gaan in hoeverre zij gebruik maken van het internet als informatie-
participatiekanaal.
Voor het overgrote deel van de jongeren is het internet inderdaad een bron van politieke
informatie. Maar ze gaan bijna uitsluitend op zoek naar politieke informatie bij een
actuele gebeurtenis of als de zoektocht een dwingend karakter heeft zoals verkiezingen of
een schoolopdracht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat jongeren vooral oog hebben
voor nieuws over Vlaamse of nationale thema’s, lokaal nieuws kan hen maar matig
bekoren. Wanneer we kijken naar het online participatieaspect zien we dat slechts een
beperkt aantal jongeren een beroep doen op het internet. De overgrote meerderheid toont
nauwelijks interesse hiervoor. We hebben ook geen verband kunnen vinden tussen het
online zoeken naar politieke informatie en het online participeren. Ondanks het feit dat
ervan uitgegaan wordt dat jongeren aangesloten bij een vereniging eerder de stap tot
politieke participatie zouden zetten, blijkt dit voor ons onderzoek niet op te gaan. Jongeren
actief in het verenigingsleven gaan op het eerste zicht niet eerder online op zoek naar
politieke informatie en zullen ook niet eerder overgaan tot online participatie.
Een lichtpunt is de vaststelling dat jongeren wel geloven in het internet als bruggenbouwer.
Ze zien een belangrijke rol weggelegd voor het net als communicatiekanaal tussen
overheid en burger. Maar door het gebrek aan structuur en organisaties van het internet
hervallen we opnieuw in een gebrekkige communicatie. Jongeren geven wel blijk van
interesse in politieke informatie maar ze willen zelf kunnen beslissen waar, wanneer en
welke informatie ze raadplegen. Hun voorkeur gaat uit naar een intermediaire site waar
alle politieke informatie gebundeld is en waar gebruik gemaakt wordt van e-voting of e-
103
referenda om te peilen naar hun mening. We hebben gezien dat de huidige officiële
overheidssites voorlopig niet voldoen aan deze wens.
Het louter ter beschikking stellen van een uitgebreide website zal naar ons inziens niet
volstaan om jongeren nauwer bij het beleid te betrekken. Een belangrijk gegeven dat wel
eens over het hoofd wordt gezien is dat het internet, in tegenstelling tot de traditionele
media, nog steeds een pull-medium is. De gebruiker (surfer) moet zelf op zoek gaan naar
informatie en bepaalt hierbij zelf welke informatie hij tot zich neemt en welke niet. Zolang
de overheid geen extra inspanning levert om van pull naar push te gaan, vrezen we dat het
internet als motor van een ‘elektronische democratie’ een dood geboren kind is. De
voorwaarden voor zo’n omschakeling zijn alleszins aanwezig bij de jongeren. Meer dan
de helft opteert immers, naast een website, voor het ontvangen van politieke e-
mailnieuwsbrieven. Het gebruik van e-mail zorgt ervoor dat de jongeren niet meer zelf op
zoek hoeven te gaan, maar dat alle informatie in hun mailbox terecht komt. In dit scenario
vervallen we natuurlijk terug op het concept van de traditionele media. Ontvangen en
herwerken van informatie en ze dan verspreiden onder de massa. Maar blijkbaar is dit de
enige mogelijkheid om politiek geïnformeerde burgers te krijgen. Indien we dit koppelen
aan e-referenda benadert dit het dichtst een haalbare invulling van het begrip ‘elektronisch
democratie’. Ervan uitgaan dat jongeren uit zichzelf op zoek gaan naar informatie en gaan
participeren, zoals de voorstanders beweren, is nauwelijks denkbaar.
We mogen dus besluiten dat de stap van informatie naar participatie, zoals voorgesteld
door de voorstanders van een ‘elektronische democratie’, niet gezet wordt door de
Vlaamse jongeren. Deze vaststelling zet de denkwijze van de aanhangers rond het
‘elektronisch democratieprincipe’ op de helling. Want, als we de redenering omdraaien
dan betekent geen participatie geen publieke sfeer. Geen publieke sfeer wil zeggen dat er
geen dialoog tussen overheid en burger plaatsvindt. M.a.w. het gebruik van het internet
verandert nu niet veel aan de actuele toestand.
Het onderzoek heeft aangetoond dat de houding van Vlaamse jongeren op het vlak van
politieke informatie en participatie via het internet niet echt hoopgevend is. In het
onderzoek vinden we meer argumenten terug van de tegenstanders dan van de
voorstanders van een ‘elektronische democratie’. We stellen ons dan ook terecht de vraag
of het internet überhaupt wel het alles zaligmakend medium voor politieke participatie is?
104
Zoals de zaken er nu voorstaan ziet de toekomst van een ‘elektronische democratie in
Vlaanderen’ er somber uit, tenzij de overheid de omschakeling van pull naar push kan
maken. Jongeren willen wel informatie ontvangen, het is aan de overheid om ze die te
geven.
Beleidsaanbevelingen
Om het onderzoek helemaal af te sluiten geven wij graag nog enkele aanbevelingen m.b.t.
het beleid mee:
- Via het onderwijs moeten jongeren vertrouwd geraken met participatie via het
internet. Jongeren zoeken vooral informatie in functie van schoolopdrachten. De
zoektocht naar online informatie moet kunnen uitmonden in online participatie.
We denken daarbij aan een project rond een virtueel jongerenparlement.
- De overheid moet een inspanning leveren voor het opstarten van een intermediaire
site, waar informatie en participatie hand in hand gaan. Deze inspanning mag niet
beperkt blijven tot he t louter financieren van het project. De overheid moet de
virtuele debatcultuur aanzwengelen door zelf actief deel te nemen aan het overleg
en rekening te houden met de uitkomst ervan.
- Het aanzwengelen van de debatcultuur vindt het best eerst plaats op lokaal niveau.
Vandaar dat de overheid, zoals in Nederland, moet beginnen met het opstarten van
proefprojecten op gemeentelijk vlak. Een project zoals ‘de besliswijzer’ waarbij
een debat wordt afgerond met een online stemming, lijkt ons aangewezen.
105
Bibliografie Boeken
• BAARDA (D.B.), GOEDE DE (M.P.M.). Basisboek Meetmethoden en Technieken. Houten, Stenfert Kroesse, 1997, 304 p.
• BRINKMAN (J.). De vragenlijst. Groningen, Wolters-Noordhoff, 2000, 199 p.
• CRONIN (T.E.). Direct Democracy: The Politics of Initiative, Referendum &
Recall. Cambridge (Mass.), Harvard University Press, 1989, 289 p.
• CURRAN (J.), GUREVITCH (M.). Mass Media and Society. London, Arnold, 2000, 407 p.
• DAVIS (R.). The Web of Politics : The Internet's Impact on the American Political
System. Oxford, Oxford university press,1999, 224 p.
• DE GROOF (S.), DEBUSSCHER (M.), DERKS (A.), ELCHARDUS (M.), GLORIEUX (I.), HOOGH (M.), KAVADIAS (D.), LAUWERS (S.), MOENS (M.), PELLERIAUX (K.), SIONGERS (J.), SMITS (W.), STEVENS (F.). Zonder maskers. Een actueel portret van jongeren en hun leraren. Gent, Globe, 2000, 256 p.
• DEN TEULING (M.). HTML in 20 stappen. Soets, Sybex, 1998, p. 232
• DESCHOUWER (K.). Politiek zonder boe of bah. Leuven, Kritak, 1992, 56 p.
• DESCHOUWER (K.). Politicologie: inleiding. Brussel, VUB, 1998, 109 p.
• DEN TEULING (M.). HTML in 20 stappen. Soets, Sybex, 1998, 232 p.
• DE PELSMACKER (P.), VAN KENHOVE (P.). Marktonderzoek: methoden en
toepassingen. Garant, Leuven/Apeldoorn, 1999, 737 p.
• DIELEMAN (A.J.), LANS VAN DER (J.). Heft in eigen handen. Assen, Van Gorcum,1999, 116 p.
• EDELENBOS (J.) en MONNIKHOF (R.). Spanning in interactie. Een analyse van
interactief beleid in lokale democratie. Amsterdam, IPP, 1998, 247 p.
• GROSSMAN LAWRENCE (K.). The Electronic Republic: Reshaping Democracy in the Information Age. New York, Viking, 1995, 290 p.
• HACKETT (C.). Young People and Political Participation. ROCHE (J.), TUCKER
(S) (ed.). Youth in Society. London, Sage, 1997, pp. 81-88.
• HILL (K.A.), HUGHES (J.E.). Cyberpolitics: citizen activism in the age of the internet. Lanham, Rowman & Littlefield, 1998, 207 p.
106
• HUIZINGH (E.). Inleiding SPSS 9.0 voor Windows en Data Entry. Schoonhoven,
Academic Service, 1999, 381 p.
• JORDAN (T.). Cyberpower:the culture and politics of cyberspace and the internet. London, Routledge, 2000, 254 p.
• MCQUAIL (D.). Mass communication theory. London, Sage, 1994, 416 p.
• OFFERMANS (P.), GIJS (B.), DE LAET (M). Marktonderzoek. Deurne, MIM,
1995, 547 p.
• SHENK (D.). Het informatiemoeras. Amsterdam/Antwerpen, Contact, 1998, 205 p.
• SIONGERS (J.), KAVADIAS (D.). Proeve(n) van politiek. Brussel, Labor, 2000, 210 p.
• STERKENBURG van (P.G.J.), BOOIJ (G.E.), VERHOEVEN (P.R.F.). Van
Daele. Groot woordenboek hedendaags Nederlands. Antwerpen, Van Daele Lexicografie, 1.607 p.
• TSAGAROUSIANOU (R.) & DAMIAN TAMBINI (D.) & BRYAN (C.)
Cyberdemocracy : Technology, Cities and Civic Networks. London, Routledge, 1998, 185 p.
• VAN DE DONK (W.B.H.J.) en TOPS (P.W.). Informatisering en democratie:
Orwell of Athene? FRISSEN (P.H.A.), KOERS (A.W.) en SNELLEN (I. Th.M.). Orwell of Athene? Democratie en informatiesamenleving. Den Haag, Sdu Juridische & fiscale uitgeverij, 1992, pp. 31-74.
Papers
• BLOCRY (N.). Computer Ondersteund Onderwijs aan de afdelingen Humane
wetenschappen van de Vlaamse Universiteiten. De huidige situatie, de knelpunten en de toekomstperspectieven. Licentiaatverhandeling, VUB, 2001, 115 p.
• CROLLEN (E.). De democratische rol van digitale steden: een vergelijkende
analyse van de digitale stad Amsterdam en de digitaal Metropool Antwerpen. Licentiaatverhandeling, VUB, 1998, 184 p.
• ELCHARDUS, M., HOOGHE, M. en W. SMITS. TOR-rapport. Tussen burger en
overheid. Samenvatting van de onderzoeksresultaten, deel 1: oorzaken en gevolgen van middenveldparticipatie. Brussel, VUB/KUL/DWTC, 2000, nr. 5.
• GEUENS (M .) & Ghesquière (H.). Impact van offline advertising voor websites.
Gent, Marketing Communicatie Research Centre Vlerick, april, 2001 (onuitgegeven).
107
Wetenschappelijke tijdschriften
• BARNETT (S.). New media, old problems. European Journal of Communication. 1997, volume 12, nr. 2, pp. 193-218.
• DE GROOF (D.) en SIONGERS (J.). Schoolse en niet-schoolse participatie bij
jongeren. Het profiel en de houdingen van participerende jongeren. Tijdschrift voor sociologie, 20, nr. 3-4, 1999, p. 471-500
• FRIEDLAND (L.A.). Electronic democracy and the citizenship. Media, Culture &
Society, 1996, vol. 18, pp. 185-212
• JANKOWSKI (N.), LEEUWIS (C.), MARTIN (P.), NOORDHOF (M.), ROSSUM van (J.). Virtuele democratie: een reflectie op een recent initiatief. Informatie en Informatiebeleid, 1997,volume 15, nr. 2, pp. 120-127.
• HACKER (K.L.). Missing links in electronic democratizations. Media, Culture &
Society. London, Sage, 1996, volume 18, pp. 213-232. • HOOGHE (M.). Cumulatieve participatiepatronen en de democratiserende functie
van het verenigingsleven. Het socialisatie- en betrokkenheids-effect van participatie aan vrijwillige verenigingen. Sociale wetenschappen, 42, nr. 3, 1999, p. 24-51
• HOOGHE (M.). Participatie en politieke ongelijkheid. Ethiek en Maatschappij,
1999, 2, nr. 2, p. 81-103
• KAVADIAS (D.), SIONGERS (J.), STEVENS (F.). Jongeren en Politiek. Samenleving en politiek, 1999, jg. 6, nr. 6, p. 19-33
• NOUWENS (J.) & VERKERK (S.). Het nieuwste op Internet: portal sites.
Informatie en Informatiebeleid, 1998, volume 16, nr. 3, pp. 73-76. • ROGERS (E.M.), COLLINS-JARVIS (L.), SCHMITZ (J.). The PEN project in
Santa Monica: interactive communications, Equality, and political action. Journal of the American society for information science, volume 45, nr. 6, 1994, pp. 401-410.
• STROMER-GALLEY (J.). Online Interaction and Why Candidates Avoid it.
Journal of Communication. 2000, volume 50, nr. 4, pp. 111-132.
• TSAGAROUSIANOU (R.). Electronic democracy: rhetoric and reality. Communications, 1999, 24, pp. 189-208.
108
Krantenartikels
• DOBBELAERE (B.). “Laat de politici tot ons komen”. De Standaard, 28 oktober
1999.
• DOBBELAERE (B.). ID wil regering rechtstreeks verkiezen. De Standaard, 1 juni 2001.
• DOBBELAERE (B.). Jongeren niet enthousiast over stemrecht vanaf 16 jaar. De
Standaard, 26 juni 2001.
• HUBO (B.). VRT opent verkiezingssite. Webstek combineert radio, tv en teletekst. De Standaard, 13 september 2000
• KLD. Op Gemeente 2000 na komen alle verkiezingssites Vlaanderen in
problemen. De Standaard, 9 oktober 2000
• MORTELMANS (J.). De Standaard en Planet Internet maken samen Verkiezingen ’99. De Standaard, 22 april 2000
• MORTELMANS (J.). Internet zegt voor wie u moet stemmen. De Standaard, 22
april 1999.
• NEEFS (E.). Lage opkomst werpt schaduw over Blairs zege. De Standaard, 9 juni 2001.
• NEEFS (E.). Amerikanen zijn politiek beu. En toch neemt recordaantal kiezers deel
aan voorverkiezingen. De Standaard, 26 februari 2000
• OUTRYVE van (F.). Verkiezingsstrijd woedt ook op het web. De Standaard, 13 september 2000.
109
Internetbronnen Papers
• ABOUCHAR (K.) & HENSON (J.). The world wide web as political public sphere. 2000. http://www.ulm.edu/~henson/publicspace.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• AIKENS (S.). American democracy and computer-mediated communication: a
case study in Minnesota. Cambridge University, 1997. http://www.aikens.org/phd/toc.htm, laatst geraadpleegd op 1 juli 2001.
• BEAMISH (A.). Communities On-line: Community-Based Computer Networks.
Massachusetts Institute of Technology, 1995. http://sap.mit.edu/anneb/cn-thesis/html/pen.html, laatst geraadpleegd op 1 juli 2001
• CORRADO (A.) & FIRESTONE (C.M.). Elections in cyberspace: towards a new
era in American Politics. Washington, The Aspen Institute, 1996, 110 p. http://www.augustana.edu/students/dan-sleson/seniorproject/Election.pdf, laatst geraadpleegd op 22 juli 2001.
• CLIFT (S.). E-Democracy E-Book: Democracy is Online 2.0. 2000. http://www.publicus.net/ebook, laatst geraadpleegd op 1 juli 2001.
• DE GENDT (M.). Netwerkmedia: een nieuwe impuls voor politieke democratie?
RUG, licentiaatverhandeling. 1997. http://studwww.rug.ac.be/~mdegendt/scriptie, laatst geraadpleegd op 30 juli 2001.
• DAHLBERG (L.). Extending the public sphere through cyberspace: the case of
Minnesota e-democracy. http://www.firstmonday.dk/issues/issue6_3/dahlberg, laatst geraadpleegd op 1 juli 2001.
• FRISSEN (V.). De paradoxen van de digitale gemeenschap.
http://www.mincom.nu/pages/r1_01.html, laatst geraadpleegd op 15 april 2001.
• GEUENS (M.). Cursus Marketing. hoofdstuk 5: marktonderzoek, Universiteit Gent, Faculteit Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen. http://fetew.rug.ac.be/MarEco/Site_NL/vakken/Maggiehfdst5.pdf, laatst geraadpleegd op 15 juni 2001.
• JEP!. Rapport: ‘laat je niet overstemmen’. Brussel, JeP!, 2001. http://www.jep.be,
laatst geraadpleegd op 9 juli 2001.
• MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN. Elektronische burgerconsultatie. Eerste ervaringen. http://www.minbzk.nl/pdf/eo/actie/elbuco_ervaringen.pdf, laatst geraadpleegd op 23 juli 2001.
• OPIJNEN van (M.). Overheid op Internet.
http://www.euronet.nl/~opijnenm/mrh.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
110
• POSTER (M.). Cyberdemocratie: Internet and the Public Sphere. Irvine, University
of California, 1995. http://www.hnet.uci.edu/mposter/writings/democ.html, laatst geraadpleegd op 15 april 2001
• SCHWARTZ (E.). Excerpt from NetActivism: How Citizens Use the Internet.
http://www.oreilly.com/catalog/netactivism/excerpt, laatst geraadpleegd op 30 juli 2001.
• TEGENBOS (R.). Het surf- en klikgedrag van de Vlaamse internetgebruiker.
http://awww.decursor.com/cgi-bin/onderzoekuiaroeland.pl?id=decursor, laatst geraadpleegd op 17 juli 2001.
• VERSTRAETEN (H.). De media en de transformatie van de publieke sfeer. 2001.
http://users.pandora.be/hans.verstraeten/media%20en%20publsfeer.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• WILLIAMS (P.). How the Internet is Being Used by Political Organisations:
Promises, Problems and Pointers. 1998. http://www.aph.gov.au/library/pubs/rp/1997-98/98rp11.htm, laatst geraadpleegd op 30 juli 2001.
Artikels
• ALEXA RESEARCH. Online News Traffic Skyrockets with Tight Presidential Race. Alexa Research, 8 november 2000. http://www.alexaresearch.com/clientdir/news/elections_11082000.php, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• BERKOWITZ (D.). Dick Morris's Vote of Confidence for the Internet. E-
marketeer, 2001. http://www.emarketer.com/estatnews/enews/morris.html, laatst geraadpleegd op 24 juli 2001.
• BORLAND (J.). Net Lobbying Grows Up. Techweb, 30 maart 1998.
http://www.techweb.com/wire/story/TWB19980327S0018, laatst geraadpleegd op 15 april 2001.
• CARLSON (D.K.). Two-Thirds of Internet Users Have Monitored the Florida
Controversy Online. Gallup News Service, 30 november 2000. http://www.gallup.com/poll/releases/pr001130.asp, laatst geraadpleegd op 30 maart 2001.
• FAIRLEY RANEY (R.). Political sites adopt new focus. The New York Times, 27
november 2000. http://www.nytimes.com/2000/11/27/technology/27POLS.html, laatst geraadpleegd op 30 maart 2001.
• FLOS (B.J.). Introductie Teledemocratie. Instituut voor Publiek en Politiek.
http://www.publiek-politiek.nl/teledemo, laatst geraadpleegd op 10 juli 2001.
111
• GALLIVAN (J.). Politics web site defeated. New York Post (online), 7 november
2000. http://www.nypost.com/business/15633.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• GRASSROOTS. Persbericht: League of women voters agrees to exclusive internet
partnership. Grassroots.com, 15 februari 2000. http://www.grassroots.com/aboutus/pressroom/releases/pr_dnet.html, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• HENDERSON (R.). Cyberdemocratie. Reason.
http://www.reason.com/9504/ricktext.apr.html, laatst geraadpleegd op 15 april 2001.
• INSITES. Persbericht: Belgische jonge webgeneratie breidt zich uit. Gent, InSites
E-research & Consulting, 5 december 2000. http://www.insites.be/site3/indexjs.htm, laatst geraadpleegd op 10 juli 2001.
• INSITES. Persbericht: BIM. België telt 2.750.000 internetgebruikers. Gent, InSites
E-research & Consulting, 24 april 2001. http://www.insites.be/site3/indexjs.htm, laatst geraadpleegd op 10 juli 2001.
• JACOBUS (P .). Political Web sites may not survive beyond campaigns. Cnet.com,
10 mei 2000. http://news.cnet.com/news/0-1005-200-1847278.html?tag=st.ne.1005-203-3707636..ni, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• JACOBUS (P.). Young voters glued to the set for politics. Cnet.com, 10 oktober
2000. http://news.cnet.com/news/0-1005-200-3155513.html?tag=st.ne.1005-203-3416094..ni, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• JEP!. Persbericht: Jongeren stillen informatiehonger over politiek via Internet.
JeP!, 5 februari 2001. http://www.jep.be/overstemmen, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• MD-CO. Persbericht: Verkiezingsresultaten via internet naar GSM van de
Belgische kiezers, meer dan 3.000 inschrijvingen. http://www.portagon.com/press_office/page09.htm, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• NEGLECTION. Neglection 2000 Focus Groups: Gen X, the Internet & the 2000
elections. Neglection 2000, 24 oktober 2000. http://www.neglection2000.org/reports/focusgroup1000.html, laatst geraadpleegd op 20 april 2001.
• PEW. Event-Driven News Audiences. Internet news takes off. The PEW Research
Center, 18 juni 1998. http://www.people-press.org/medsec1.htm, laatst geraadpleegd op 25 juni 2001.
112
• PEW. Youth Vote Influenced By Online Information. The PEW Research Center, 3 december 2000. http://www.people-press.org/online00rpt.htm, laatst geraadpleegd op 10 juli 2001.
• PR NEWSWIRE. PoliticsOnline.com to Auction Off Politics.com URL and
Website. PRNewswire, 24 oktober 2000 http://www.findarticles.com/cf_0/m4PRN/2000_Oct_24/66290483/p1/article.jhtml
• SALETAN (W.). Dickmorrisy. Slate.com, 17 november 1999.
http://slate.msn.com/framegame/entries/99-11-17_56075.asp, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• VLAANDEREN DIGITAAL. Overheid bezorgt verkiezingsresultaten’99 via
Internet Vlaanderen Digitaal. http://www.vlaanderen.net/nieuws/artikel.whtml?id=104, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• VLAANDEREN DIGITAAL. Verkiezingen99 pakt uit met live-verkiezingsshow
op het Internet Vlaanderen Digitaal. http://www.vlaanderen.net/nieuws/artikel.whtml?id=102, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
• YOUNG (M.). Grassroots Tries Change at the Top. Businessweek Online, 5
december 2000. http://www.businessweek.com/ebiz/0012/ec1205.htm?scriptFramed, laatst geraadpleegd op 4 april 2001.
Geraadpleegde websites
• ANTWERPEN DIGITAAL. http://www.antwerpen.be, laatst geraadpleegd op 15 juli 2001.
• DE BESLISWIJZER. http://www.euronet.nl/users/in001821/brabant/Welkom.htm,
laatst geraadpleegd op 15 juli 2001
• BEWEB REGIE. Portfolio. http://www.beweb.com, laatste geraadpleegd 16 maart 2001.
• BRUGGE DIGITAAL. http://www.burgge.be, laatst geraadpleegd op 15 juli 2001.
• BRUSSEL DIGITAAL. http://www.brussel.be, laatst geraadpleegd op 15 juli 2001.
• GENT DIGITAAL. http://www.gent.be, laatst geraadpleegd op 15 juli 2001.
• HASSELT DIGITAAL. http://www.hasselt.be, laatst geraadpleegd op 15 juli 2001.
• JUPITER MEDIA METRIX. http://www.jmm.com/xp/jmm/services/mm, laatst
geraadpleegd op 25 juli 2001.
113
• LEUVEN DIGITAAL. http://www.leuven.be, laatst geraadpleegd op 15 juli 2001.
• MINNESOTA E-DEMOCRACY. http://www.e-democracy.org/about.html, laatst
geraadpleegd op 20 juli 2001.
• PUBLIC ELECTRONIC NETWORK. http://pen.ci.santa-monica.ca.us/cm/, laatst geraadpleegd op 15 juli.