Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers,...

56
Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht Mogelijkheden en beperkingen van een vitale lokale samenleving Onderzoek op basis van de resultaten van de Waarstaatjegemeente.nl Burgerpeiling Februari 2016, Mark (M.H.) Gremmen, VNG-KING

Transcript of Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers,...

Page 1: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht Mogelijkheden en beperkingen van een vitale lokale samenleving

Onderzoek op basis van de resultaten van de Waarstaatjegemeente.nl Burgerpeiling Februari 2016, Mark (M.H.) Gremmen, VNG-KING

Page 2: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

2Inhoudsopagve

Inhoudsopgave

Wat valt op? 4

1. Inleiding 6Collectieve redzaamheid 6Vitaliteit en veerkracht 7Individueel welzijn 7Betekenisvolle participatie 7Burgerpeiling van Waarstaatjegemeente.nl 8Onderzoek en vraagstellingen 8Leeswijzer 8

2. Randvoorwaarden voor buurtgeoriënteerde participatie 10Verbondenheid van de buurt 10Leefbaarheid en sociale veiligheid 11Verhuisgeneigdheid 13Voorzieningen 13Vertrouwen 14

3. Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet 16Verbreden en verdiepen van sociale netwerken 16Inzet voor leefbaarheid van de buurt 18Buurtparticipatie en co-creatie 19Burenhulp 19Wederkerigheid in burenhulprelaties 20Vraag- en handelingsverlegenheid 20Sociale steun aan buurtgenoot in zorgwekkende situatie 20Vroegsignalering en preventie 21Zorg voor een hulpbehoevende naaste 21Overbelasting door het geven van naastenzorg 22Vrijwilligerswerk 23Informeren, verleiden en interesseren 24Vergrijzing van het vrijwilligersbestand 25Verenigingsleven 26

4. Individueel welzijn 28Thuisvoelen in de buurt 29Gezondheid en beperkingen 30Eenzaamheid 32Sociaal isolement 33Sociaal vangnet in de buurt 34

Page 3: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

3Inhoudsopgave

5. De ‘vitaliteit van inwoners’: typologie en doelgroepen 36Weerbaren 37Buitenstaanders 38Compenseerders 39Kwetsbaren 41Zorgwekkenden 42Inspanning van de gemeente ten behoeve van een inclusieve samenleving 43Doelgroepen in het gemeentelijk Welzijn- en zorgbeleid 43

6. Afsluiting 46Meer informatie 48

7. Onderzoeksverantwoording 50Burgerpeiling van Waarstaatjegemeente.nl 50Methode, data en analyse 51

8. Bijlage 54Doelgroepen van het gemeentelijk welzijns- en zorgbeleid 54

Page 4: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

4Wat valt op?

Wat valt op?

• Meer dan de helft van de volwassen Nederlanders woont in een buurt waar de saamhorigheid tussen de buurtbewoners, en de verantwoordelijkheid voor de buurt relatief groot is. Eén op de tien woont in een buurt die verkeert in een negatieve spiraal en ongunstige uitgangspunten kent voor verbetering.

• Belangrijke voorwaarden voor het nemen van verantwoordelijkheid zijn de sociale verbondenheid van de buurt, de betrouwbaarheid van, en het vertrouwen in de gemeente.

• Personen met een goede (ervaren) gezondheid, relatief hoge sociaaleconomische status, en in een buurt met hoge verbondenheid zijn het meest actief op het vlak van burenhulp, vrijwilligerswerk en andere vormen van maatschappelijke inzet. Maar ook in buurten die een ongunstige ontwikkeling doormaken en een lage verbondenheid kennen is de inzet(bereidheid) voor de buurt relatief groot.

• Veel mensen verlenen naastenzorg, ongeacht of zij een baan hebben en ongeacht of zij actief zijn in het vrijwilligerswerk.

• Eén op de tien mantelzorgers ervaart overbelasting door het geven van naastenzorg.

• De groep mensen met beperkingen is een omvangrijke en heterogene groep. Het gaat in Nederland naar schatting om circa drie1 miljoen mensen met een grote variatie aan beperkingen en aanverwante uitdagingen2.

• Meest kwetsbare personen kennen een samenloop van uitdagingen, waar veelal geestelijke/mentale en sociale uitdagingen de boventoon voeren. Bijv.: niet-westerse allochtonen, eenouderhuishoudens met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc.

• Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien van ‘taal/cultuur’ verkeert in een sociaal-isolement. In de meeste complexe situatie waarbij ook laag inkomen en sociale beperkingen een rol spelen loopt het aandeel op tot 28%.

• Zo’n 7% van de volwassen Nederlandse bevolking bevindt zich in een zorgwekkende situatie als gevolg van een combinatie van een beperkt sociaal netwerk, beperkte betekenisvolle participatie en één of meerdere beperkingen.

• Een groot deel van de bevolking is bereid zich in te zitten voor anderen. Het probleem is dat mensen vaak niet goed weten wat zij kunnen betekenen voor anderen. Ook denken mensen dat hulpbehoe-venden om uiteenlopende redenen niet op hun ondersteuning zitten te wachten (handelingsverlegen-heid).

1 23,4% van de bevolking in de leeftijd 18 jaar en ouder. 2 Beperking of uitdaging die een matige tot ernstige belemmering vormt om aan het maatschappelijk leven deel te

nemen.

Page 5: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

5Wat valt op?

• Bijna één op de vijf jongvolwassenen blijkt slecht geïnformeerd te zijn over de mogelijkheden in het vrijwilligerswerk. Het merendeel van deze groep weet niet wat voor vrijwilligerswerk ze kunnen doen. Daarnaast weten ze vaak niet hoe ze aan vrijwilligerswerk kunnen komen of kunnen ze simpelweg geen geschikt vrijwilligerswerk vinden.

• Dit laatste speelt vooral bij personen die uitdagingen ervaren op het terrein van ‘taal / cultuur’, ‘gevoel er niet bij te horen’ en veelal ‘laag inkomen’. Van deze groep zegt 11% geen geschikt vrijwilligerswerk te kunnen vinden.

• De vergrijzing onder vrijwilligers vergroot het risico op overbelasting of uitval, omdat vrijwilligers in deze leeftijdscohorte ook vaker zelf naastenzorg moeten gaan leveren.

• Participatie op terreinen die bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling, het welzijn van anderen of maatschappelijke doelen gaat samen met een hoger individueel welzijn en andersom.

• Kwetsbare personen willen, meer dan nu het geval is, van betekenis zijn voor anderen. Het is van belang dit op welke manier dan ook te benutten omwille van het verlagen van de vraagverlegenheid (wederkerigheidsbeginsel) en het verhogen van het gevoel van eigenwaarde.

Page 6: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

61. Inleiding

Inleiding

Niet iedereen kan en wil op dezelfde manier betrokken zijn in de buurt en bijdragen aan de maatschap-pij. Het is voor gemeenten van belang om een beeld te krijgen van de wijze waarop inwoners kunnen en willen participeren. In dit onderzoek wordt uiteengezet welke factoren bepalend zijn voor de manier waarop inwoners participeren. Dit resulteert in een typologie: ‘vitaliteit van inwoners’. Uit de onderzoeks-data wordt afgeleid dat twee dimensies een toepasbare typologie-indeling mogelijk maken:

1. De mate waarin inwoners op een betekenisvolle wijze participeren en;2. Het niveau van het individueel welzijn.

Voorts kan een aantal voorwaardelijke factoren worden geïdentificeerd, zoals de verbondenheid van de buurt, de kwaliteit van de leefomgeving en het vertrouwen in het lokale bestuur. De analyse biedt aanknopingspunten voor lokale overheden om beter in te spelen op verschillende behoeften en beter aan te sluiten op beperkingen die inwoners nu ervaren. Dit rapport is allereerst geschreven voor beleidsmede-werkers van gemeenten, uitvoerende professionals zoals wijkregisseurs, en bestuurders van organisaties die zich bezig houden met het stimuleren en ondersteunen van maatschappelijke betrokkenheid en maat-schappelijke inzet. Uiteraard staat het andere geïnteresseerden vrij kennis te nemen van het onderzoek.

Collectieve redzaamheidInwoners worden vanuit de overheid steeds vaker aangesproken om ‘eigen verantwoordelijkheid’ te nemen en ‘collectief redzaam’ te zijn. Op uiteenlopende terreinen als openbare ruimte, publieke voorzieningen en zorg worden inwoners gevraagd zelf regie te voeren en samen meer te betekenen. De veronderstelling is dat inwoners de ruimte gaan opvullen die een terugtrekkende overheid achter zich laat en dat zij al doende zelfredzamer, initiatiefrijker en vooral zorgzamer zullen worden tegenover hun sociale en fysieke leefomgeving3. Maatschappelijke betrokkenheid is in de ogen van veel beleidsmakers zowel een doel, als wel een middel om samen zorg te dragen voor het individueel welzijn.

1

3 Van der Zwaard, J. & Specht, M. (2013) Betrokken bewoners, betrouwbare overheid: condities en competenties voor burgerkracht in de buurt.

Page 7: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

71. Inleiding

4 De insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten, kansen/acceptatie en mogelijkheden.

5 CBS (2011) Subjectief welzijn: welke factoren spelen een rol?

De overheid verwacht dat ‘de buurt’ en het lokale ‘sociale netwerk’ de georganiseerde hulp en zorg gaat aanvullen of in zekere mate gaat vervangen. Er wordt een beroep gedaan op buren, vrijwilligers en man-telzorgers. De verwachtingen van informele ondersteuning zijn daarbij torenhoog.

Inwoners willen ook steeds vaker zelf initiatieven ontplooien bij de ontwikkeling van hun leefomgeving en bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. De aanleiding is meestal iets wat inwoners nauw aan het hart ligt, vaak voortkomend uit lokale behoeften en vooral te vinden op buurtniveau. Inwoners zijn bijvoorbeeld ontevreden met het bestaande of vinden dat het anders kan. Dergelijke initiatieven gaan verder dan het groen en grijs in de buurt. Inwoners- en buurtinitiatieven richten zich in toenemende mate op het leveren van een actieve bijdrage aan het meedoen en het welzijn van buurtgenoten.

Wat weten we eigenlijk over wat inwoners nu al betekenen voor anderen en buurtbewoners? Welke voedingsbodem is er in een buurt voor de inzet voor de leefomgeving en anderen? Wat zijn de (on)moge-lijkheden van verschillende groepen inwoners om zelfredzaam te zijn in de samenleving en deel te nemen aan het maatschappelijk leven? Welke groepen lopen een groter risico om achter te blijven, of buiten de samenleving te staan? Welke groepen kunnen meer voor elkaar betekenen?

Vitaliteit en veerkrachtElke buurt kent haar eigen unieke sociaaleconomische verbanden, sociaal kapitaal en betekenis voor een kansrijke toekomst. De betrokkenheid en verbondenheid van buurtbewoners geven een buurt vitaliteit en veerkracht. Met andere woorden: bewoners zijn hun buurt. Een vitale buurt staat voor een omgeving waarin mensen zich thuisvoelen, betrokken zijn bij elkaar, en voor elkaar klaar staan. Idealiter is het een veilige en verzorgde omgeving waarin mensen elkaar (willen) kennen, op elkaar letten en elkaar in eerste aanleg laagdrempelige hulp bieden waar nodig en mogelijk. Het begrip veerkracht staat voor het vermogen om uitdagingen aan te gaan, maar ook voor participatie, collectieve redzaamheid en individueel welzijn.

Individueel welzijnIemands individueel welzijn heeft betrekking op fysiek en emotioneel welzijn, geborgenheid, sociale inclu-sie4, interpersoonlijke relaties en onafhankelijkheid. Het gaat om een subjectief welbevinden waarbij zowel persoonlijke als omgevingsfactoren een impact hebben. De directe (sociale) leefomgeving is hierin een wezenlijke factor. De elementen van individueel welzijn zijn dezelfde voor alle mensen, ongeacht de aard en ernst van hun beperkingen. Actieve deelname aan het maatschappelijk leven draagt bij aan het welbe-vinden van mensen5. Participatie is -naast een doel an sich- vooral een middel om een hoger individueel welzijn te realiseren.

Betekenisvolle participatieOm een wezenlijke bijdrage te kunnen leveren aan iemands individueel welzijn dient participatie betekenisvol te zijn. Niet iedere inwoner is even actief of zelfredzaam in de lokale samenleving. Inzicht in sociale achtergronden van zowel participanten als niet-participanten is daarbij essentieel. Welke per-soonlijke kenmerken en omstandigheden bepalen dat een inwoner zich inzet voor de kwaliteit van de leefomgeving of zich inzet voor buurtgenoten? Op welke terreinen kunnen zij een bijdrage leveren? En in hoeverre zijn zij bereid zich in te zetten?

Page 8: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

81. Inleiding

Burgerpeiling van Waarstaatjegemeente.nlDe Burgerpeiling van Waarstaatjegemeente.nl (VNG-KING) gaat onder meer in op de mogelijkheden en behoefte(n) van inwoners om een bijdrage te leveren aan hun leefomgeving, aan het individueel welzijn van buurtbewoners en aan maatschappelijke doelen. Daarnaast meet de Burgerpeiling het persoonlijk welbevinden van inwoners. Kortom, de Burgerpeiling geeft inzicht in de maatschappelijke veerkracht en vitaliteit van buurten en wijken.

De Burgerpeiling is de afgelopen 18 maanden uitgevoerd in 75 gemeenten. Bijna 60.000 personen hebben de vragenlijst ingevuld en ingezonden. Met deze omvangrijke netto-respons en de gunstige geografische spreiding van de deelnemende gemeenten kan met een hoge mate van betrouwbaarheid uitspraken wor-den gedaan over de gehele Nederlandse bevolking. Een meer uitgebreide verantwoording van het onder-zoek op de resultaten van de Burgerpeiling is opgenomen in de bijlage van dit rapport.

Onderzoek en vraagstellingenDit onderzoek op de resultaten van de Burgerpeiling beoogt de verschillende verschijningsvormen van betekenisvolle participatie te duiden. Ook wil dit onderzoek het verschil in het individueel welzijn tussen groepen verklaren aan de hand van persoonlijke kenmerken en omstandigheden. Specifieke aandacht is er voor doelgroepen van het gemeentelijk welzijn en zorgbeleid: kwetsbare personen en vooral personen die verkeren in een zorgwekkende situatie.

In dit onderzoek staat een aantal onderzoeksvragen centraal. Deze vragen hebben tot doel antwoord te geven op de vraag hoe gemeenten, gezien de nieuwe taken in het sociaal domein, meer kunnen bereiken met minder inspanningen, door energie en middelen van de gemeentelijke organisatie gerichter in te zet-ten. Dit kan op basis van inzicht in de mate waarin specifieke groepen participeren en (willen) bijdragen aan de maatschappij. De onderzoeksvragen zijn:

1. Wat zijn de randvoorwaarden voor een vitale buurt?2. Welke groepen inwoners zijn, in welke omstandigheden, vertegenwoordigd in de verschillende

verschijningsvormenvormen van betekenisvolle participatie? 3. Welke groepen inwoners ondervinden uiteenlopende uitdagingen en hebben moeite om aan het

maatschappelijk leven deel te nemen?4. In hoeverre ervaren inwoners gevoelens van eenzaamheid en uitsluiting?5. Wat is de relatie tussen betekenisvolle participatie en individueel welzijn? 6. Hoe onderscheiden de doelgroepen van onder meer het Wmo-beleid zich van elkaar op het vlak van

betekenisvolle participatie en individueel welzijn?

LeeswijzerAan de hand van deze vragen wordt in dit onderzoek allereerst ingegaan op voorwaarden voor betrokken-heid en buurtgeorienteerde participatie. Daarna komt de inzet op het vlak van betekenisvolle participatie aan de orde, waarbij gekeken wordt naar de uiteenlopende vormen waarin dit kan voorkomen. Vervol-gens wordt ingezoomd op het individueel welzijn en de aspecten die hierbij horen. Tot slot worden deze onderdelen gecombineerd wat leidt tot een typologie en doelgroepen met betrekking tot de vitaliteit van inwoners en de kansen voor gemeenten.

Deze jaarpublicatie van de Burgerpeiling omvat het eerder gepubliceerde onderzoek ‘Kwetsbare groepen in een inclusieve samenleving’ (gepubliceerd in september 2015). De resultaten uit deze jaarpublicatie kunnen op onderdelen licht afwijken van de voorpublicatie doordat inmiddels meer gemeenten en repon-denten zijn betrokken.

Page 9: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

91. Inleiding

Page 10: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

102. Randvoorwaarden voor buurtgeoriënteerde participatie

Randvoorwaarden voor buurtgeoriënteerde participatie

Informele activiteiten die worden ondernomen door buurtbewoners met als doel de sociale en fysieke situatie in een buurt positief te beïnvloeden scharen we in dit onderzoek onder de term ‘buurtgeori-enteerde participatie’ of kortweg ‘buurtparticipatie’. Hieronder vallen activiteiten als inspanningen voor de leefbaarheid en veiligheid van de buurt, burenhulp, informele steun, naastenzorg en vrijwilligerswerk in de buurt. De factoren die van invloed zijn op het ontplooien van (eigen) initiatieven in de buurt zijn (een combinatie van) individuele variabelen, buurtvariabelen en buurtverbondenheid.6

De individuele omstandigheden die maken dat een persoon zich inzet voor verschillende vormen van (buurt)participatie komen uitvoerig aan de orde in het volgende hoofdstuk. In dit hoofdstuk ligt de focus op omgevingsfactoren: verbondenheid van de buurt, leefbaarheid van de buurt en vertrouwen in het bestuur.

Verbondenheid van de buurtIn dit onderzoek wordt de indicator ‘verbondenheid van de buurt’ of ‘buurtbinding’ gehanteerd als maat-staf voor de mate waarin bewoners zichzelf en anderen betrokken voelen bij, en gehecht voelen aan de buurt. In de maatstaf is verrekend in hoeverre bewoners zich thuisvoelen in de buurt, zich gehecht voelen aan de buurt als leefomgeving, en de mate waarin bewoners op een prettige manier met elkaar omgaan en voor elkaar klaarstaan. Een gevoel van buurtverbondenheid resulteert in de regel in een grotere kans om te participeren vanwege een gemeenschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel voor de omgeving.

In tegenstelling tot wat vaak verondersteld wordt, is er nauwelijks een eenduidig (lineair) verband tussen de duur dat iemand in een buurt woont en de ervaren verbondenheid van de buurt. In dat opzicht onder-scheidt het hier gehanteerde en gedefinieerde begrip ‘buurtbinding’ zich van meer gangbare begrippen als sociale cohesie. Wel ervaren mensen die langer dan 15 jaar in een buurt wonen, een significant hogere mate van verbondenheid van de buurt dan mensen met een kortere relatie met de buurt7.

Om in de dagelijkse praktijk participatie en welzijn van buurtbewoners zo effectief mogelijk te kunnen entameren, is het van belang inzicht te verkrijgen in de factoren die een stimulerende of remmende wer-king hebben op de verbondenheid van een buurt.

2

6 Dekker, K. (2007), Social Capital, Neighbourhood Attachment and Participation in Distressed Urban Areas.7 Schaalscore ‘verbondenheid van de buurt’ bedraagt 7,5 (15>=jaar) tegen 7,1 (10<jaar).

Page 11: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

112. Randvoorwaarden voor buurtgeoriënteerde participatie

Buurtparticipatie komt tot stand wanneer mensen in hoge mate georiënteerd zijn op de buurt en een hoge (emotionele) binding met de buurt kennen. Dat is niet alleen het geval in buurten die gunstige rand-voorwaarden kennen voor buurtparticipatie. Als er (leefbaarheids)problemen zijn in een buurt dan zullen mensen eerder geneigd zijn iets aan deze problemen te willen doen. Mensen blijken zich vooral in te zetten voor de buurt als persoonlijke motieven een wezenlijke factor vormen. Daarnaast geldt dat mensen invloed moeten kunnen uitoefenen, of in ieder geval het gevoel moeten hebben invloed uit te kunnen oefenen8. Het onderzoek op de resultaten van de Burgerpeiling onderschrijft dat de ontwikkelingsrichting van de buurt en de buurtverbondenheid sterk samenhangen met buurtgeoriënteerde participatie. Minder bete-kenisvolle contacten tussen buurtbewoners leidt tot minder gevoelens van gezamenlijke verantwoorde-lijkheid en minder sociale controle, wat weer doorwerkt op de ervaren leefbaarheid en sociale veiligheid.

Leefbaarheid en sociale veiligheidBuurten kunnen zich op drie manieren ontwikkelen: een buurt gaat achteruit, beweegt zich in een positieve richting of blijft in zeker mate stabiel. Buurtontwikkeling of buurtverandering is een verandering in de fysieke, economische en sociale karakteristieken van een buurt9.

Onder invloed van onder meer de voortdurende economische laagconjunctuur, de demografische krimp, en de versnelling van de vergrijzing is er hernieuwde aandacht voor buurten die in hoge mate kwets-baar zijn voor dergelijke uitdagingen en in verval (dreigen te) raken. Buurtverval wordt gezien als een sluimerende ontwikkelingsrichting, waarbij zowel objectieve veranderingen als subjectieve veranderingen optreden. In het eerste geval kan het gaan om zichtbare verloedering door een gebrek aan gemeenschap-pelijk respect, verantwoordelijkheid en inzet voor de staat van de openbare ruimte. In het tweede geval betreft het de toegenomen beleving van sociale overlast en -onveiligheid. In de regel versterkt verloedering het gevoel van onbehagen onder bewoners en de beleving van sociale (on)veiligheid.

Achteruitgang of verval van een buurt heeft belangrijke en vaak langdurige consequenties voor de vita-liteit van een buurt en de bijbehorende wijk. De buurt wordt minder uitnodigend als ontmoetingsplaats voor informele contacten tussen buurtbewoners. Mensen en activiteiten trekken weg uit de buurt waar-door leegstand en verpaupering van huizen en winkels optreedt. Hiermee verdwijnt het draagvlak en de economische basis onder een groot aantal voorzieningen zoals scholen, welzijns- en zorgfaciliteiten. Achteruitgang van een buurt leidt veelal tot de uitstroom van ‘sterke’ of weerbare inwoners en de instroom van ‘zwakke’ of kwetsbare inwoners, en daarmee ook tot een lagere sociale verbondenheid in de buurt. In buurten met een lage verbondenheid functioneren de mechanismen van informele sociale controle en (vroeg)signalering gebrekkig. Het zijn juist deze mechanismen die verloedering, sociale overlast en andere zorgwekkende situaties in de buurt kunnen verhinderen. Omgekeerd geldt dat een buurt een zeker basisniveau van ‘schoon, heel en veilig’ moet hebben bereikt, wil sociale verbondenheid in de buurt goed floreren.

Omwille van het duiden van de verschillen in vitaliteit tussen buurten is er daarom voor gekozen om buurten in te delen op basis van de verbondenheid van de buurt en de ontwikkeling van de leefbaarheid en sociale veiligheid gedurende de afgelopen jaren. Het gaat hier om een indeling sec op basis van de perceptie van buurtbewoners.

8 Bolt, G. en Ter Maat, R. (2005), Participatie in de buurt9 Van Kempen, R. Zwiers, M.D. Bolt, G. Van Ham, M. (2015), Platform31 Lessen over buurtontwikkeling en buurtverval

Page 12: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

Benedengemiddelde verbondenheid, negatieve ontwikkeling

Benedengemiddelde verbondenheid, stabiel

Benedengemiddelde verbondenheid, positieve ontwikkeling

Bovengemiddelde verbondenheid, negatieve ontwikkeling

Bovengemiddelde verbondenheid, stabiel

Bovengemiddelde verbondenheid, positieve ontwikkeling

122. Randvoorwaarden voor buurtgeoriënteerde participatie

10 In deze buurten ervaart 15% van de bewoners sociale uitsluiting tegen gem. 3% in buurten die een bovengemiddel-de verbondenheid kennen.

11 Concentratie van menselijke activiteiten gebaseerd op de gemiddelde omgevingsadressendichtheid. i.c. 2500 of meer adressen per km2.

12 Schaalscore‘verbondenheid buurt’ bedraagt respectievelijk 7,5 en 7,1.

Meer dan de helft van de Nederlanders woont in vitale buurten waar de saamhorigheid tussen de buurt-bewoners en de verantwoordelijkheid voor de buurt relatief groot is. Daar staat tegenover dat 12% van de Nederlanders woont in buurten die weinig sociale verbondenheid kennen en die in de beleving van de buurtbewoners in een zekere staat van verval zijn (geraakt)10. Dit type buurt komt relatief vaker voor in gemeenten met zeer stedelijke kenmerken11. Daar woont 17% van de inwoners in dergelijke ‘kwetsbare buurten’. In niet- of matig stedelijke gemeenten gaat het om 10% van de inwoners. In de laatstgenoemde stedelijkheidsklasse is de verbondenheid van de buurt significant groter dan in stedelijke gebieden12 en is een kleiner aandeel van mening dat de buurt de afgelopen jaren achteruit is gegaan dan in stedelijke buurten (18% tegen 23%). Het is van belang op te merken dat de gemiddelde sociaaleconomische status van de inwoners van de gedefinieerde buurten nauwelijks van elkaar verschilt.

Op basis van de indeling naar type buurt is gekeken in hoeverre de beleving van leefbaarheid en sociale veiligheid tussen de buurten verschilt. Hieruit komt duidelijk naar voren dat in buurten met een beneden-gemiddelde verbondenheid en een negatieve ontwikkeling er in hoge mate sprake is van verloedering en overlast van buurtbewoners. Twee op de vijf buurtbewoners voelt zich daardoor geregeld niet veilig in de buurt.

Vitaliteit van buurten

12%

24%

38%

13%

6%7%

Page 13: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

heel schoon vrij van veilig sociale overlast

Benedengemiddelde verbondenheid, negatieve ontwikkeling 50% 32% 15% 61%Benedengemiddelde verbondenheid, stabiel 77% 64% 34% 85%Benedengemiddelde verbondenheid, positieve ontwikkeling 78% 66% 31% 84%Bovengemiddelde verbondenheid, negatieve ontwikkeling 64% 50% 44% 84%Bovengemiddelde verbondenheid, stabiel 87% 79% 61% 94%Bovengemiddelde verbondenheid, positieve ontwikkeling 88% 83% 61% 94%

132. Randvoorwaarden voor buurtgeoriënteerde participatie

Leefbaarheid en sociale veiligheid: ‘heel, schoon en veilig’13

Het blijkt dat overlast van buurtbewoners een duidelijk verband kent met de ervaren verbondenheid van de buurt14. In buurten waar de verbondenheid relatief laag is ervaren burgers op relatief grote schaal en in hoge mate overlast van buurtbewoners, en omgekeerd. Een kwart van de bewoners van bijvoorbeeld kwetsbare buurten ervaart (heel) veel overlast van buurtbewoners. De bewoners van dit type buurt beoor-delen de leefomgeving gemiddeld met een 6,5 tegen een 8,5 in vitale buurten.

Verhuisgeneigdheid De neiging om te willen verhuizen is in de regel erg laag met uitzondering van buurten met een lage verbondenheid. Hier geeft 60% van de inwoners aan snel te verhuizen uit de buurt als de mogelijkheid zich voordoet. Eén op de tien Nederlanders leeft in een dergelijke buurt. De verhuisgeneigdheid in de kwetsbare buurt is in dit opzicht met één op de drie daarmee relatief laag. De mate van binding met, en loyaliteit aan de buurt bepaalt sterk de geneigdheid om weg te trekken uit de buurt15. Voor een deel is deze relatie indirect zoals we al in de vorige paragraaf hebben gezien. Wanneer een bewoner van mening is dat de buurt voor wat betreft leefbaarheid en sociale veiligheid de afgelopen jaren achteruit is gegaan, is dit van wezenlijke (positieve) invloed op de verhuisgeneigdheid

VoorzieningenToegankelijke en kwalitatief hoogwaardige voorzieningen zijn een belangrijke randvoorwaarde voor de ontwikkeling van de collectieve redzaamheid van inwoners, met name onder inwoners die fysieke beperkingen ervaren. Daarnaast dienen voorzieningen waaronder speelvoorzieningen en parken als ontmoetingsplaats. Als er in een buurt voldoende, aantrekkelijke, plekken zijn waar verschillende groe-pen elkaar vanzelfsprekend treffen, kan sociaal vertrouwen en familiariteit ontstaan en kunnen eventuele negatieve groepsbeelden doorbroken worden. De diversiteit en kwaliteit van voorzieningen is een belang-rijke graadmeter voor de vitaliteit van een buurt.

Vitale buurten worden gekenmerkt door een hoge mate van tevredenheid over het aanbod van (gezond-heids-)zorgvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen. In vitale buurten is bijna driekwart van de bewoners (zeer) tevreden over de zorg- en welzijnsvoorzieningen, tegen amper de helft in kwetsbare buurten. Eén op de vijf bewoners van kwetsbare buurten is ronduit ontevreden.

13 Aandeel van de bevolking dat de stellingen onderschrijft: ‘In mijn buurt zijn weinig tot geen dingen kapot’, ‘Mijn buurt is schoon’, ‘Mijn buurt is nagenoeg vrij van overlast van buurtbewoners’ en ‘ik voel me veilig in de buurt’.

14 Pearsons correlatiecoëfficiënt: .449. p=.01.15 Pearsons correlatiecoëfficiënt: .804. p=.01.

Page 14: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

14

In mindere mate geldt dit ook voor speelvoorzieningen voor kinderen. De verschillen tussen buurten in tevredenheid over sportvoorzieningen zijn kleiner.  

Vertrouwen In dit onderzoek is gekeken naar het vertrouwen van inwoners in de manier waarop de gemeente wordt bestuurd. Het gaat hier om zogenaamd verticaal vertrouwen. Het betreft niet zozeer vertrouwen in men-sen zoals ambtenaren of politici, maar vertrouwen in de gemeente als instituut. Naast sociaal vertrouwen onder buurtbewoners -als afgeleide van onderlinge verbondenheid en betrokkenheid- is dit een belang-rijke beweegreden om een bijdrage te leveren aan de buurt. Het vertrouwen van inwoners in de bij-drage en betrouwbaarheid van de gemeente vergroot de bereidheid om daar ook zelf in te investeren. Maar ook daar waar de gemeente steken laat vallen in de beleving van inwoners, is er een belangrijke beweegreden voor mensen om zich in te zetten. Enerzijds kiezen inwoners er dus voor zich in te zetten voor de buurt omdat de gemeente het niet doet (activisme), en anderzijds omdat de gemeente hen helpt en samen optrekt (partnerschap). Uit de Burgerpeiling komt naar voren dat de inzet voor de leefbaarheid en veiligheid van de buurt het hoogst is onder inwoners met enerzijds nauwelijks of geen vertrouwen in de gemeente, en anderzijds onder inwoners met heel veel vertrouwen in de gemeente16.

Het vertrouwen van individuele inwoners in de gemeente wordt in de regel bepaald door concrete interac-ties met de gemeente. Tweederde van de volwassen Nederlanders heeft de afgelopen 12 maanden contact gehad met de gemeente en kan daardoor uit eigen ervaring een beeld vormen van de betrouwbaarheid van de gemeente. Beeldvorming over de gemeente komt daarnaast ook indirect tot stand. Vaak gaat het om beeldbepalende incidenten ten aanzien van een individuele bestuurder, ten aanzien van een enkel beleids-voornemen of over de (toekomstige) sociaal-economische positie van de inwoner zelf onder invloed van het gevoerd beleid. Dat laatste is moeilijk te kwantificeren, maar een niet te onderschatten factor. Vertrouwen is namelijk nauw verbonden met onzekerheid en gaat uit van de verwachtingen die mensen hebben.

In de Burgerpeiling zien we grote verschillen tussen gemeenten als het gaat om vertrouwen in de gemeente. Gemiddeld heeft een kwart (heel) veel vertrouwen en één op de vijf weinig tot geen vertrouwen in de gemeente. Opvallend is dat de sociaaleconomische status nauwelijks van invloed blijkt op het vertrouwen in de manier waarop de gemeente wordt bestuurd. Daar waar het SCP constateerde dat hogeropgeleiden positiever zijn in hun vertrouwen in de overheid en de politiek dan lageropgeleiden17 zien we dit in de Burgerpeiling niet of nauwelijks terug op het punt van het vertrouwen in de gemeente. Het vertrouwen in de gemeente blijkt wel een duidelijke samenhang te kennen met de informatievoorziening en voorlichting vanuit de gemeente. Dat betekent dat ook door interactie met de ambtelijke organisatie een beeld wordt gevormd over de betrouwbaarheid van de gemeente.

Inwoners willen over het algemeen graag op de hoogte zijn van wat er speelt in de gemeente en welke resultaten een gemeente boekt. In de directe dienstverlening bestaat de behoefte aan juiste, volledige en tijdige informatie op basis waarvan een inwoner (weloverwogen) kan handelen. Hoe meer relevante en begrijpelijke informatie inwoners (kunnen) verkrijgen over de gemeente, des te betrouwbaarder de gemeente zal overkomen. Gebrekkige informatievoorziening en voorlichting leidt tot een gevoel van onmacht en ondermijnt het vertrouwen in de gemeente18. We zien dit bijvoorbeeld terug in de minder succesvolle pogingen van enkele gemeenten om snel en op grote schaal asielzoekers te huisvesten.

16 Een kwart onder inwoners met ‘niet veel / niet weinig’ vertrouwen., 40% onder inwoners met nauwelijks of geen vertrouwen, of heel veel vertrouwen in de gemeente.

17 Putters, K. (2015), SCP Maatschappelijke tegenstellingen en het vertrouwen in de democratie 18 De Bree, J.B (2013) Vertrouwen van burgers in de lokale overheid

2. Randvoorwaarden voor buurtgeoriënteerde participatie

Page 15: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

15

19 Schaalscore ‘vertrouwen in de gemeente’ 6,3 tot 6,7 versus 5.

2. Randvoorwaarden voor buurtgeoriënteerde participatie

Voor het vertrouwen in de gemeente moet daarnaast sprake zijn van tevredenheid over (het naleven van) de regels en procedures die de gemeente hanteert. In dit licht zijn elementen als deskundigheid, correct-heid en ontvankelijkheid belangrijke factoren die de betrouwbaarheid van de gemeente bepalen en op basis waarvan kan worden beoordeeld of de gemeente te vertrouwen is.

Verticaal vertrouwen zit vol paradoxen. Het veronderstelt een verminderde noodzaak van informatie, maar is tegelijkertijd ook gebaseerd op informatie. Het veronderstelt een verminderde noodzaak van regels en procedures, maar is ook gebaseerd op het correct en eenduidig naleven van regels en procedures. Inwoners willen graag dat de gemeente luistert en meebeweegt met hun wensen en behoeften, maar verwacht tegelijkertijd dat er geen uitzonderen voor anderen worden gemaakt.

Uit de Burgerpeiling blijkt dat onderstaande factoren –in afnemende volgorde- van significante invloed zijn op het vertrouwen in de gemeente:• Naleven van afspraken en voornemens (en communicatie daaromtrent);• Luisteren naar inwoners;• Flexibel opstellen (als dat nodig is);• Naleven van regels;• Betrekken van inwoners bij de buurt;• Hanteren van helder taalgebruik;• Deskundigheid medewerker;• Infomatievoorziening (juist en volledig).

Bewoners in vitale buurten hebben in hoge mate vertrouwen in de manier waarop de gemeente wordt bestuurd. In kwetsbare buurten is het vertrouwen in de gemeente significant lager19. Bijna de helft van laatstgenoemde groep heeft weinig tot geen vertrouwen in de gemeente. Eenzelfde aandeel is van mening dat de gemeente woord niet in daad omzet. Er blijkt tussen de typen buurt geen duidelijk verschil te bestaan in het belang dat wordt gehecht aan de samenwerking tussen de gemeente en inwoners.

Vertrouwen in de gemeente

Gemeente doet wat ze zegt

(heel) veel

weinig of geen

ja nee

Benedengemiddelde verbondenheid, negatieve ontwikkeling 10% 45% 13% 46%

Benedengemiddelde verbondenheid, stabiel 18% 25% 19% 26%

Benedengemiddelde verbondenheid, positieve ontwikkeling 29% 18% 28% 21%

Bovengemiddelde verbondenheid, negatieve ontwikkeling 18% 31% 16% 37%

Bovengemiddelde verbondenheid, stabiel 29% 16% 28% 18%

Bovengemiddelde verbondenheid, positieve ontwikkeling 41% 11% 40% 14%

Vertrouwen en betrouwbaarheid

Page 16: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

163. Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet

Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet

Participatie, het meedoen en bijdragen aan de maatschappij, vertegenwoordigt voor een persoon allerlei positieve aspecten zoals zingeving, zelfontplooiing, verbondenheid en sociaal contact. Maar participatie heeft in veel gevallen ook expliciete maatschappelijke relevantie en -baten. In dit onderzoek ligt de focus op betekenisvolle participatie. Onder betekenisvolle participatie verstaan we vormen van actieve partici-patie die van belang zijn voor het individu, én tot doel hebben anderen te helpen of bij te dragen aan de maatschappij. Het betreft hier de volgende verschijningsvormen:• betaalde arbeid, • opleiding, • (betekenisvolle) sociale contacten20,• inzet voor de kwaliteit van de leefomgeving, • burenhulp, • sociale steun aan een buurtgenoot in een zorgwekkende situatie, • mantelzorg, • vrijwilligerswerk en• actieve deelname aan het verenigingsleven.

Verbreden en verdiepen van sociale netwerkenDeelname aan meerdere, verschillende hechte verbanden maakt dat mensen elkaar vaker fysiek tegen-komen en spreken, en zich daardoor gemakkelijker tot elkaar wenden voor sociale (onder)steun(ing), informele hulp en informele zorg. In die zin is bredere betekenisvolle participatie gunstig voor verbreden en verdiepen van het sociaal netwerk en voor de sociale steun die mensen eventueel van elkaar kunnen uitwisselen.

Betekenisvolle participatie vindt alleen plaats als iemand kan, wil en de mogelijkheid heeft om ‘mee te doen’. Het betreft een wisselwerking tussen persoonlijke kenmerken en contextgerelateerde factoren. Aan de hand van de Burgerpeiling is op basis van de negen vormen van betekenisvolle participatie bepaald in hoeverre inwoners actief zijn op het terrein van betekenisvolle participatie en om welke groepen inwoners gaat. Daarnaast is bekeken in hoeverre inwoners bereid zijn zich in te zetten voor hun buurt, anderen of maatschappelijke doelen.

3

20 Betekenisvolle relaties buiten werk, school of eigen huishouden.

Page 17: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

18 t/m 29 jaar

30 t/m39 jaar

40 t/m54 jaar

55 t/m64 jaar

65 t/m74 jaar

75 jaar en ouder

0

20

40

60

80

100

sociale contacten

burenhulp

verenigingsleven

mantelzorg

vrijwilligerswerk

sociale steun zorgwekkende situatie

leefbaarheid en veiliheid buurt

betaalde arbeid

opleiding

173. Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet

In totaal nam 82% van de volwassen bevolking de afgelopen 12 maanden deel aan minimaal één vorm van betekenisvolle participatie. Een derde van de bevolking participeert in drie of meer verschijningsvormen. Mensen die een ‘goede’ gezondheid ervaren, in een buurt wonen met hoge verbondenheid en een relatief hoge sociaaleconomische status kennen, zijn het meest actief op het vlak van betekenisvolle participatie. Daarbinnen zijn inwoners in de leeftijd van 40 tot 55 jaar gemiddeld actief op vier participatievormen. Van alle vormen van betekenisvolle participatie zijn, naast betaalde arbeid en opleiding, de actieve deelname aan het verenigingsleven, de hulp aan buren, zorg voor naasten en inzet voor maatschappe-lijke doelen de meest gangbare verschijningsvormen. Gezien de hoge lokale dimensie en de waardevolle bijdrage aan de gemeenschap belichten we hier de belangrijkste resultaten uit de Burgerpeiling op deze ‘dienende’ aspecten van betekenisvolle participatie. De activiteiten van inwoners op het vlak van beteke-nisvolle participatie noemen we in het vervolg van deze jaarpublicatie ‘maatschappelijke inzet’.

Vormen van betekenisvolle participatie naar leeftijd (aandeel volwassenen actief naar leeftijdsklasse)

Page 18: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

183. Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet

Inzet voor leefbaarheid van de buurtLeefbaarheid heeft betrekking op de mate waarin de leefomgeving aansluit bij de eisen en wensen die er door de bewoners aan wordt gesteld. Dit komt tot uiting in hoeverre mensen het prettig het vinden om in de buurt te wonen.

De buurt als directe leefomgeving biedt een overzichtelijke schaal en een rijke voedingsbodem voor inwo-ners om actie te ondernemen voor de leefbaarheid, waaronder veiligheid. Onder de buurtinitiatieven vallen zaken als schoonmaakacties, verzorging van de groenvoorziening en straatinrichting, buurtpreventie en daarnaast uiteenlopende sociale activiteiten. Gemeenschappelijk kenmerk van de activiteiten zijn de informele, kleinschalige verbanden en de hoge mate van betrokkenheid.

Het blijkt dat veel mensen best wat willen doen voor de leefbaarheid en veiligheid van de eigen buurt. De resultaten van de Burgerpeiling laten zien dat bijna een derde (29%) van de volwassen Nederlandse bevolking zich de afgelopen twaalf maanden actief heeft ingezet voor de leefbaarheid en veiligheid van hun buurt. Het is aannemelijk dat leefbaarheidsproblemen zich relatief vaker voordoen in meer stede-lijke gebieden, waarmee meer probleemgerichte buurtparticipatie is. Echter, in het onderzoek komt geen wezenlijk verschil in actieve inzet voor leefbaarheid en veiligheid tussen de stedelijkheidsklassen naar voren. Achteruitgang in de leefbaarheid van buurten komt in hogere mate voor in stedelijke gebieden, maar is niet (langer) uitsluitend een probleem van stedelijke gebieden.

Eén op de vijf volwassenen is van plan zich (ook) in de nabije toekomst in te zetten voor de buurt. In buur-ten met een hoge verbondenheid wil zelfs een op de vier naar alle waarschijnlijkheid een bijdrage leveren. Daarnaast overweegt over het algemeen meer dan de helft van de volwassenen een inspanning te leveren voor de buurt. Onder jongvolwassenen (18-30 jaar) en 75-plussers is de voorgenomen onvoorwaardelijke deelname met 14% het laagst. Eenderde van de jongvolwassenen en de helft van de 75-plussers geeft zelfs aan zich niet te gaan inzetten voor de buurt in de nabije toekomst.

Wanneer buurtbewoners zich thuis voelen in en verbonden voelen met hun buurt voelen zij zich eerder verantwoordelijk om te zorgen voor een nette en veilige leefomgeving. Hierdoor ontstaat de behoefte voor de buurt te zorgen21. De verbondenheid van de buurt en de sociaaleconomische status van een per-soon blijken in belangrijke mate bepalend voor de bereidheid om zich actief in te zetten voor de buurt. Een hogere verbondenheid van de buurt, en/of hogere sociaal-economische status van een persoon leidt tot een hogere actieve buurtparticipatie. Ook in buurten met de laagste mate van verbondenheid en buurten die de laatste jaren (sterk) achteruit zijn gegaan, is de inzet voor de kwaliteit van de leefomgeving relatief hoog (tot 48% actieve inzet).

Personen in de leeftijd van 40-55 jaar met kinderen en personen in de leeftijd van 55-65 jaar die al lang in een buurt wonen zijn in de regel het meest geneigd een actieve bijdrage te leveren, gevolgd door jongvol-wassenen met een laag (gezins)inkomen.

Buurtparticipatie en co-creatieBuurtbewoners zien in de relatie met de gemeente een grotere rol voor zichzelf weggelegd bij de verbe-tering van de kwaliteit van de directe leefomgeving. Bijna eenderde van de inwoners is van mening dat de gemeente hen vooralsnog onvoldoende betrekt bij de aanpak van leefbaarheid en veiligheid van de buurt. In buurten die de laatste jaren in de beleving van de buurtbewoners achteruit zijn gegaan, is meer dan de helft van mening dat de gemeente hen onvoldoende betrekt.

21 Linders E.A.H.M. (2010), Universiteit van Tilburg, De betekenis van nabijheid.

Page 19: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

193. Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet

Daartegenover staat dat ongeveer eenderde van de bevolking onderschrijft dat de gemeente inwoners wel voldoende betrekt, stimuleert en ondersteunt.

In de beleving van driekwart van de buurtbewoners doet de gemeente een beroep op bewoners om een bijdrage te leveren, en ervaart men tevens ondersteuning van de gemeenten bij buurtiniatieven. In buur-ten die de afgelopen jaren achteruit zijn gegaan onderschrijft een aanzienlijk kleiner aandeel de actieve en faciliterende rol van de gemeente (55%).

BurenhulpEen vorm van burgerschap waar de gemeente in het transitieproces specifiek op aanstuurt, heeft betrek-king op hulprelaties tussen buurtgenoten ‘achter de voordeur’. Burenhulprelaties handelen hoofdzakelijk om laagdrempelige en vrijblijvende –alledaagse- activiteiten in vriendschappelijke relaties onder invloed van fysieke nabijheid. De motieven om buren te helpen staan vaak los van de buurt als gemeenschap en hebben vooral te maken met de persoonlijke relatie die men heeft met de ander, de sociale afstand en het wederzijds vertrouwen22.

De Burgerpeiling laat zien dat 60% van de volwassenen van mening is dat buurtgenoten altijd voor elkaar klaar staan. Tweederde van de volwassenen heeft de afgelopen twaalf maanden buurtgenoten daadwer-kelijk geholpen met uiteenlopende alledaagse taken. Dit aandeel is nauwelijks lager in kwetsbare buurten. In vitale buurten helpt driekwart van de volwassenen buren.

De belangrijkste taken die worden opgenomen in het kader van burenhulprelaties zijn: een ‘oogje in het zeil houden’, ‘hulp bij boodschappen’ en ‘hulp bij vervoer/verplaatsing. Taken die meer verantwoorde-lijkheid met zich meebrengen, of een meer structureel karakter kennen worden minder (gemakkelijk) opgepakt. Bijvoorbeeld ‘persoonlijke verzorging of het toedienen van medicijnen’ en ‘huis schoonhouden of koken’ (respectievelijk 7,7% en 6,4% van burenhulpactiviteiten). In die zin speelt het beoogde affectieve burgerschap waarbij buurtgenoten ook zorgtaken op zich nemen nog maar op kleine schaal af. Daar kun je tegenover stellen dat ondanks alle negatieve geluiden over individualisering de bereidheid om elkaar te helpen hoog is.

Slechts een klein deel van de volwassen bevolking (7%) meldt zeker geen burenhulp te willen verlenen, ook al wordt er om gevraagd door een buurtbewoner. Eenzelfde deel van de bevolking is door omstandigheden niet in staat burenhulp te verlenen.

Vanwege de uiteenlopende aard van burenhulp –van boodschappen doen tot meegaan naar de huis-arts-kan iedereen in theorie iets betekenen voor een buurtgenoot. Er blijkt nauwelijks een verschil in de bereidheid om zich in te zetten voor burenhulp onder de volwassen Nederlandse bevolking: er zijn geen verschillen tussen mannen en vrouwen, en in de leeftijdscohorte van 40 tot 65 jaar is de inzet nagenoeg gelijk. Burenhulp wordt vooral verricht door volwassenen met een (betaalde) baan uit een tweeoudergezin met kind(eren), jongvolwassenen met een relatief hoge opleiding en personen in de leeftijd 55-65 jaar. Voor al deze groepen geldt dat een hogere woonduur in de buurt de kans op inzet voor burenhulp flink vergroot. Het hebben van een groot lokaal sociaal netwerk is daarmee meer bepalend voor burenhulpre-laties dan de verbondenheid van de buurt.

22 O.m. SCP (2002) Zekere banden, Linders, E.A.H.M. (2010), De betekenis van nabijheid.

Page 20: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

203. Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet

Wederkerigheid in burenhulprelatiesBurenhulprelaties zijn in meer of mindere mate in balans, afhankelijk van de sociale relatie die je met iemand hebt. In ieder geval geldt dat binnen een wederkerige burenhulprelatie beide personen op enig moment aan elkaar geven en van elkaar ontvangen. Naarmate die wederkerigheid duurzamer wordt, ver-anderen contacten meer en meer in betekenisvolle sociale relaties. Diverse onderzoeken23 hebben betoogd dat wederkerigheid van belang is voor het meedoen aan de samenleving van mensen met een beperking. Behalve dat wederkerige burenhulprelaties kan leiden tot sociale integratie, kan het ook een positief effect hebben op de eigenwaarde van mensen met beperkingen en kan het respect en waardering van inwoners voor elkaar ten goede komen. De vraag is of een hulpbehoevende persoon uit eigen beweging contact en uitwisseling aangaat met een buurtgenoot als men veronderstelt dat de afhankelijkheid te groot dreigt te worden, of als men veronderstelt niets voor de ander te kunnen betekenen. Het risico bestaat daarnaast dat wanneer een wederkerige relatie wel tot stand komt deze plaatsvindt tussen mensen met een gelijke uitgangspositie (de lamme helpt de blinde).

Vraag- en handelingsverlegenheidOver het algemeen bestaat onder ouderen en andere hulpbehoevende inwoners een aarzeling om hulp van buren in te roepen of te accepteren als men in de veronderstelling is dat men niets voor de ander kan (terug)doen. Of als men het gevoel heeft niet op een gelijkwaardige wijze voor de ander te kunnen klaar-staan24. Anderzijds ligt er een belangrijke mentale drempel voor het geven van burenhulp in de afwach-tende houding die mensen veelal aannemen. Ook als buurtbewoners in principe bereid zijn om te helpen wachten ze soms liever totdat er een verzoek om hulp komt25.

De behoefte aan balans in wederkerigheid (geven en nemen), (on)afhankelijkheid van relaties (zorg-behoefte en autonomie) en sociale afstand (hulpbereidheid en bemoeizucht) speelt vooral een belangrijke rol als de hulprelatie ontaardt in een zekere zorgrelatie. Een aantal onderzoeken heeft uitgewezen dat wanneer mensen niet in staat zijn een relatie, waar binnen ze hulp ontvangen, in balans te houden, ze niet langer om hulp zullen vragen of dit veel minder snel zullen doen26. De onderzoeken wijzen uit dat onder ouderen ongeveer 45% kampt met deze zogenaamde vraagverlegenheid. Het is niet waarschijnlijk dat de situatie ten aanzien van handelingsverlegenheid hier sterk van afwijkt. Het meest belangrijke echter is dat vraagverlegenheid vanuit een hulpbehoevende en handelingsverlegenheid vanuit de sociale omgeving in de praktijk geen samenloop kennen en dat mensen zich kwetsbaar moeten kunnen opstellen. Dat betekent dat zowel hulpbehoevenden als mensen die hulp willen verlenen over eventuele drempels heen geholpen moeten worden door hen met elkaar in contact te (laten) brengen.

Sociale steun aan buurtgenoot in zorgwekkende situatieVan een zorgwekkende situatie is sprake als een persoon of gezin zich in een (ogenschijnlijk) uitzichtloze situatie bevindt waaruit men zich niet eigenhandig weet te redden. Het kan om uiteenlopende omstan-digheden gaan zoals vereenzaming, zelfverwaarlozing, armoede, uitsluiting. Kenmerkend aan dergelijke situaties is dat de betreffende inwoner vaak hulp- of zorgmijdend is.

23 O.M. Linders, L. (2010), De betekenis van nabijheid. Een onderzoek naar informele zorg24 O.M. SCP (2014) Hulp geboden, Linders, E.A.H.M. (2010), De betekenis van nabijheid25 Van Houten, M., Movisie (2010), Participatie ontward26 Tilburg, T.G. van & Jong-Gierveld (2007), Zicht op eenzaamheid

Page 21: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

213. Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet

Zo’n 7% van de volwassen Nederlandse bevolking bevindt zich in een zorgwekkende situatie als gevolg van een combinatie van een beperkt sociaal netwerk, beperkte betekenisvolle participatie en één of meerdere beperkingen. Een kwart van de bevolking heeft te maken met één of meerdere beperkingen en loopt een groter risico om niet volwaardig aan de maatschappij te kunnen deelnemen. Bij een samenloop van beper-kingen is een situatie al snel als zorgwekkend te classificeren, zeker wanneer het gaat om een samenspel van uitdagingen op het vlak van taal/cultuur, inkomen en (geestelijke) gezondheid. Hierover later meer.

Ruim één op de drie Nederlanders (35%) biedt op informele basis steun aan een buurtgenoot (met of zonder gezin) die verkeert in een zorgwekkende situatie27. Het gaat veelal om aandacht, gezelschap, emo-tionele ondersteuning en advies, dat soms reikt tot aan mantelzorg. 59% van de mensen die zich bekom-meren om een zorgwekkende huishoudensituatie in de buurt verleent ook mantelzorg28. Opmerkelijk is dat personen met een beperking ten aanzien van taal en cultuur zich meer inzetten voor buurtbewoners in een zorgwekkende situatie dan mensen zonder deze beperkingen. Dit aandeel loopt onder deze groep op tot 50% wanneer ook sprake is van een samenloop van uitdagingen waarvan een laag inkomen er één is.

Vooral personen in de leeftijd van 40 tot 75 jaar zetten zich in voor mensen in zorgwekkende of schrij-nende situaties in de buurt. Het gaat veelal om werkende personen in de leeftijd van 40 tot 55 jaar met een relatief hoge sociaaleconomische status, personen in de leeftijd vanaf 55 jaar (vooral hogere leeftijd) en huisvrouwen. Hoewel de verbondenheid van de buurt nauwelijks van invloed blijkt in hulprelaties bij schrijnende situaties, zijn personen met veel sociale contacten, die langer dan 10 jaar in de buurt wonen wel actiever in dit opzicht.

Vroegsignalering en preventieSociale steun richt zich primair op het voorkomen van eenzaamheid en het vergroten van de zelfredzaam-heid van de hulpbehoevende. Maar sociale steun heeft ook als belangrijk neveneffect dat (vroegtijdige) signalering en preventie tot stand komt. Gemeenten, zorgorganisaties en zorgvrijwilligers kunnen op basis van signalen uit de buurt op tijd hulp en begeleiding inzetten en een onwenselijke ontwikkeling ombuigen in een positieve richting.

Zorg voor een hulpbehoevende naaste Naastenzorg of mantelzorg betreft langdurige en vaak intensieve -niet-alledaagse- zorg voor een chro-nisch zieke, gehandicapte of andere hulpbehoevende, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit een affectieve relatie. Naastenzorg overkomt je of ontstaat sluimerend; er is vaak geen expliciete keuze, in tegenstelling tot vrijwilligerszorg. Mantelzorgers vinden het verlenen van naastenzorg vanzelfsprekend of zeggen te zorgen vanuit liefde en genegenheid. Vooral mensen die zorgen voor hun partner of kinderen zien dit niet als mantelzorg. Dit zorgt ervoor dat mensen zich moeilijk herkennen in de term mantelzorg29.

Onder invloed van de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding en de persoonlijke verzorging neemt de vraag naar informele zorg sterk toe en gaan mantelzorgers een belangrijke(re) partner vormen in het lokale zorgbeleid. De veronderstelling is dat naastenzorg en -ondersteuning de zelfstandigheid van de hulp-behoevende voor langere tijd waarborgt en het beroep op (duurdere) Wmo-voorzieningen kan uitstellen of beperken.

27 In 13% van de gevallen gaat het om intensieve vormen van sociale steun.28 Niet per definitie aan buurtgeno(o)t(en) of aan de persoon waaraan sociale steun wordt verleend.29 Gremmen, M., Kornalijnslijper, N. et al (2012), Participatie en Individueel welzijn binnen de Wmo

Page 22: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

22

Bijna twee op de vijf volwassenen zorgt voor een hulpbehoevende naaste zoals een ouder, partner, kind, vriend of kennis. Ruim één op de drie mantelzorgers (36%) voorziet in een intensieve vorm van naasten-zorg. Het gaat per saldo om 1,7 miljoen Nederlanders. In de leeftijdsklasse van 55 tot 65 jaar is de inzet voor naastenzorg het hoogst met gemiddeld 53%, en in de leeftijd tot 40 jaar met 28% het laagst. Vrouwen zijn net iets vaker actief in naastenzorg dan mannen. Opmerkelijk is dat de inzet onder de groep personen met een ervaren lage gezondheid30 niet wezenlijk lager is dan het –leeftijdsonafhankelijke- gemiddelde.

Uit het onderzoek komt verder naar voren dat tweederde van de mantelzorgers jonger dan 65 jaar ook een werkbetrekking heeft en ruim de helft naast de zorgtaak ook vrijwilligerswerk verricht.

Overbelasting door het geven van naastenzorgDe betrokkenheid in zorg aan een hulpbehoevende naaste kan voldoening geven zolang er een evenwicht is tussen het persoonlijk leven en het verlenen van zorg. Er bestaat echter een risico dat het persoonlijke- of gezinsleven in de knel komt. Van alle mantelzorgers voelt twee op de vijf zich in zekere mate belemmerd in de dagelijkse bezigheden door het verlenen van de zorg. Eén op de 10 mantelzorgers -oftewel ruim 500.000 Nederlanders – ervaart overbelasting31 in het kader van naastenzorg. In deze situatie is het persoonlijk leven sterk verweven met de zorgtaken voor de naaste en ontstaan er vaak problemen om dagelijkse activi-teiten ten behoeve van arbeid en het eigen huishouden te volbrengen. Hoewel het geven van naastenzorg een vorm van betekenisvolle participatie is, kan het dus ook een aanleiding vormen voor een beperking die een normaal maatschappelijk functioneren belemmert en die mogelijk nadelige sociale gevolgen met zich meebrengt. Het is een taak van onder meer de gemeente om mantelzorgers te ondersteunen in het verlichten en tijdelijk overdragen van de zorgtaak om zo te voorkomen dat mantelzorgers overbelast raken. Overbelasting van de mantelzorger speelt relatief vaker op in de leeftijdsklasse 40 tot 65 jaar en vanaf het 75ste levensjaar. In het eerste geval is in de regel de complexe gezins-/zorgsituatie een belangrijke factor. Het gaat dan bijvoorbeeld om zorg aan een hulpbehoevend kind of hulpbehoevende partner in combinatie met zorgtaken voor een demente ouder, en dit alles naast reguliere arbeid en het gezinsleven. In het tweede geval gaat het om naastenzorg die de draagkracht van een mantelzorger overstijgt en waarbij de zelfstandigheid van de mantelzorger ernstig in gedrang komt.

Mantelzorgers van hoge leeftijd beschikken veelal niet over een achtervang en steun door het kleine soci-ale netwerk waarin ze verkeren. De emotionele band, de ervaren verantwoordelijkheid en de uitzichtloos-heid hebben dan zijn weerslag op de mantelzorger; de mantelzorger kan zelf lichamelijke of psychische klachten ondervinden en het risico bestaat dat de kwaliteit en de continuïteit van de zorg in gevaar komt. Ouderen met zowel een kwakkelende gezondheid of een (ervaren) beperking als een naastenzorgtaak zijn, vanwege de zorgwekkende situatie waarin ze verkeren, één van de meest urgente doelgroepen in het lokale welzijn en zorgbeleid. Eén op de drie heeft namelijk te maken met overbelasting. Het is daarnaast één van de snelst groeiende doelgroepen door de versnelling van de vergrijzing en het toenemend beroep van de overheid op de zelfredzaamheid en eigenregie van mensen.

Uit de Burgerpeiling valt op te maken dat de aanwezigheid van beperkingen in het fysiek functioneren van de verzorger, het ontbreken van een vangnet onder familie, vrienden of buurtgenoten, en de geestelijke gezondheid belangrijke risicofactoren op overbelasting zijn.

30 Rapportcijfer ‘ervaren algehele gezondheid’: 5 of lager31 Intensieve vorm van mantelzorg waarbij de mantelzorger zich vaak belemmerd voelt in de dagelijkse

activiteiten / bezigheden door het geven van zorg aan een hulpbehoevende naaste.

3. Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet

Page 23: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

23

Overbelaste mantelzorgers waarderen de algehele gezondheid significant lager dan mantelzorgers waar geen belemmering in de dagelijkse bezigheden bij het geven van de zorg aan de orde is (gemiddeld 6,9 versus 7,7). Bijna de helft van de overbelaste mantelzorgers heeft te maken met twee of meerdere beper-kingen. In vergelijking met een mantelzorger waarbij het dagelijks leven en zorgtaken in balans is heeft een overbelaste mantelzorger een fors grotere kans op problemen met de lichamelijke gezondheid32 en op uitdagingen met de geestelijke gezondheid. Ook uitsluiting en een laag inkomen kennen een aanzienlijk hogere incidentie onder deze groep mantelzorgers.

Voor mantelzorgers is het soms noodzakelijk om tijdelijk op een ander te kunnen terugvallen, bijvoorbeeld vanwege oververmoeidheid, ziekte of een operatie. Deze zogenaamde respijtzorg is vooral belangrijk voor overbelaste mantelzorgers. Uit de Burgerpeiling blijkt dat een kwart van de overbelaste mantelzorgers geen familie of vrienden heeft om op terug te vallen33. Daarnaast veronderstellen overbelaste mantelzor-gers minder (gemakkelijk) te kunnen terugvallen op mensen in de buurt.

Enkele onderzoeken wijzen op het feit dat overbelaste mantelzorgers geen hulp vragen en ook niet erken-nen dat zij hulp nodig hebben. Dit is vooral bij ouderen aan de orde34. Ouderen zien zich vaak niet als ‘man-telzorger’ en beschouwen het inroepen of toelaten van derden vaak als falen van hun kant. Dit geldt in hoge mate ook voor allochtone mantelzorgers. De kans is daarmee groot dat deze zorgverleners zich niet direct aangesproken voelen voor ondersteuningstrajecten aan mantelzorgers vanuit onder meer de gemeente.

VrijwilligerswerkVrijwilligers en vrijwilligersorganisaties zijn van belang voor het realiseren van een maatschappelijk initi-atief. Vrijwilligerswerk vindt plaats vanuit een intrinsieke motivatie in een georganiseerd verband waarbij op maat gesneden hulp of inzet op reguliere basis en zonder financiële vergoeding worden opgenomen, bijvoorbeeld in een sportvereniging, wijkcentrum, jeugdcentrum of de zorg. Vrijwilligerswerk is geen burenhulp of mantelzorg.

Via vrijwilligerswerk participeert een inwoner zelf in het maatschappelijk leven. Ook stimuleert de vrij-williger zijn persoonlijke ontwikkeling en draagt hij veelal bij aan het ‘meedoen’ van anderen, waarvan niet in de laatste plaats een hulpbehoevende of kwetsbare medemens. Steeds vaker wordt ook op laatst-genoemde groepen een beroep gedaan om van betekenis te zijn voor anderen. Hiermee stimuleert men het gevoel van eigenwaarde en indirect het individueel welzijn.

Ruim twee op de vijf volwassenen heeft zich de afgelopen 12 maanden ingezet voor vrijwilligerswerk. Bijna de helft oftewel 2,8 miljoen Nederlanders- deed dat op meer structurele basis. Personen in de leef-tijd van 40 tot 75 jaar blijken het meest actief in vrijwilligerswerk. De grootste groep vrijwilligers wordt gevormd door werkende personen uit een gezin met kinderen in de leeftijd van 40-55 jaar en een hoge sociaaleconomische status (vooral hogere opleiding). Gevolgd door gezonde of vitale personen in de leeftijd van 55-65 jaar. Personen in de leeftijd van 65 tot 74 jaar en hoger-opgeleiden zetten zich het meest intensief in voor vrijwilligerswerk. Hieruit valt op te maken dat het hebben van een netwerk een wezenlijke randvoorwaarde is (kennen en gunnen). Vrijwilligers verkeren vaak in een netwerk waarin ook anderen maatschappelijk participeren35.

32 Eén op de drie intensief belaste mantelzorgers heeft hier mee te maken. 33 Onder mantelzorgers waarvan de zorgtaak in balans is met het persoonlijk- en gezinsleven bedraagt dit aandeel 7%.34 W.o. Roe, B., Whattam, M., Young, H. en Dimond (2001) Elders’ perceptions of formal and informal care35 Karr, L.B. (2004), Vrijwillige inzet onderzocht

3. Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet

Page 24: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

24

Onder personen die een samenloop van uitdagingen ervaren op het gebied van ‘geestelijk en sociaal func-tioneren’ en ‘fysiek functioneren’ en personen met een samenstel van uitdagingen op het het vlak van ‘taal / cultuur’, ‘gevoel er niet bij te horen’ en veelal ‘laag inkomen’ is de deelname aan vrijwilligerswerk met minder dan 30% het laagst. Het vrijwilligerswerk dat deze groep wel doet, wordt vaak gedaan op incidentele basis.

Onder jongvolwassenen is de bijdrage aan het vrijwilligerswerk met een aandeel van 34% eveneens relatief laag. Studenten zijn echter wel actiever. Het gaat hier om stage-activiteiten in het kader van een opleiding. In essentie betreft het geen vrijwilligerswerk vanwege het overwegend niet-intrinsieke karakter.

Bijna een kwart van de volwassen bevolking is niet of nauwelijks actief in het vrijwilligerswerk en is ook niet van plan zich meer vrijwillig in te zetten in de nabije toekomst. De belangrijkste reden om geen vrij-willigerswerk te verrichten is tijdgebrek vanwege baan, zorgtaak of andere prioriteiten (66%). Eén op de vijf volwassenen heeft simpelweg geen interesse in, of behoefte aan vrijwilligerswerk.

De helft van de volwassenen is op dit moment wel bereid zich in te zetten voor vrijwilligerswerk. De bereidheid treedt op hoge leeftijd plots in verval naar een kwart onder personen in de leeftijd van 75 jaar en ouder. Voor de helft van deze groep is de gezondheid de belangrijkste reden om geen vrijwilligers-werk (meer) te doen. De geestelijke gezondheid speelt dan eerder36 een rol dan het fysiek functioneren.

Jongvolwassenen geven als belangrijkste reden om geen vrijwilligerswerk te doen tijdgebrek vanwege baan of andere prioriteiten, of een gebrek aan behoefe/interesse. Bijna één op de vijf jongvolwassenen blijkt slecht geïnformeerd te zijn over de mogelijkheden in het vrijwilligerswerk. Het merendeel van deze groep weet niet wat voor vrijwilligerswerk ze kunnen doen. Daarnaast weten ze vaak niet hoe ze aan vrijwilligerswerk kunnen komen of kunnen ze simpelweg geen geschikt vrijwilligerswerk vinden.

Vooral personen, die uitdagingen ervaren op het terrein van ‘taal / cultuur’, ‘gevoel er niet bij te horen’ en een ‘laag inkomen’ hebben (11%), zeggen geen geschikt vrijwilligerswerk te kunnen vinden. In mindere mate ervaren personen met uitdagingen in het ‘geestelijk en sociaal’ functioneren soorgelijke problemen. In deze gevallen speelt naar aller waarschijnlijkheid ook een aarzeling onder vrijwilligersorganisaties om zich open te stellen voor hulpbehoevende personen, dit in de veronderstelling dat begeleiding en aandacht (te)veel beslag legt op de vrijwilligersorganisatie.

Informeren, verleiden en interesserenEr ligt voor gemeenten en maatschappelijke organisaties een belangrijke opgave om jongvolwassen en personen, die uitsluiting of een drempel ervaren, te informeren over, te verleiden naar en te interesseren voor vrijwilligerswerk, en de vrijwillige inzet voor (de) buurt(genoten). Gezien de leeftijdsopbouw van het vrijwilligersbestand en de versnelling van de vergrijzing loont het om deze groep breder te activeren. Dat betekent dat ze moeten worden aangesproken op motieven die relevant zijn voor deze groep, zoals zelfontplooiing en verbreding van het sociaal netwerk. Ook is het van belang de mogelijkheden van inzet op meer incidentele of vrijblijvende basis of plaats- en tijdonafhankelijke (online) mogelijkheden te bena-drukken. Dit is voor jongvolwassen veelal een belangrijke wens.

36 M.a.w. al bij een lage mate van geestelijke beperking is vrijwilligerswerk vaak niet (meer) aan de orde.

3. Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet

Page 25: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

31282019181615131211

98

18 t/m29 jaar

30 t/m39 jaar

40 t/m 54 jaar

55 t/m64 jaar

65 t/m 74 jaar

75 jaar en ouder

Leeftijd

%

25

Vergrijzing van het vrijwilligersbestandDe versnelling in de vergrijzing leidt in de nabije toekomst tot een grotere zorgvraag, maar is ook van invloed op de aard van het vrijwilligersbestand. Op korte termijn gaan vrijwilligers van hogere leeftijd een aanzienlijk groter aandeel vormen onder vrijwilligers.

Dit brengt twee grote uitdagingen met zich mee. Ten eerste neemt de kans snel toe dat ook zij zich moe-ten gaan richten op naastenzorg en zich minder, of in ieder geval minder intensief, kunnen inzetten voor zelfgekozen doelen en initiatieven. Daarmee verliezen vrijwilligersorganisaties snel een fors deel van de huidige vrijwilligers, en –niet geheel onbelangrijk- veel kennis en ervaring.

Ten tweede betekent een vergrijzing van vrijwilligersorganisaties ook dat jongeren en jongvolwassenen zich minder snel zullen thuisvoelen in een vergrijsde vrijwilligersorganisatie. Het leeftijds- en ‘cultuur’ verschil is daarnaast een drempel om allochtonen te laten aanhaken. Het toenemend aantal allochtonen in de Nederlandse samenleving vormt een belangrijke potentiële bron van vrijwilligers. Uit de Burgerpei-ling blijkt dat naar schatting 42%37 tot 47%38 van de allochtonen bereid is om in de nabije toekomst deel te nemen aan vrijwilligerswerk. In de meeste culturen is het gebruikelijk vrijwillig dingen voor een ander te doen.

Leeftijdsopbouw volwassen Nederlandse bevolking en de populatie van vrijwilligers

NL-bevolking

vrijwilligers

3. Betekenisvolle participatie en maatschappelijke inzet

37 Niet-westerese allochtonen met een samenstel van beperkingen waaronder ‘taal/cultuur’, ‘gevoel er niet bij te horen’ en ‘laag inkomen’.

38 Beperking op het vlak van ‘taal/cultuur’

Page 26: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

26

VerenigingslevenActieve deelname aan het verenigingsleven komt veelal voort uit een bepaalde intrinsieke motivatie. Via verenigingen komen mensen in contact met anderen en worden betekenisvolle sociale relaties opge-bouwd. Het gaat daarbij niet alleen om mensen van de eigen groep, maar ook om mensen van andere bevolkingsgroepen. Frequente contacten tussen leden van de vereniging zorgen voor hechtere banden en meer verbondenheid, waardoor eventueel hulp en steun kunnen worden uitgewisseld. Niet alle verenigingen dragen in gelijke mate bij aan het opbouwen van waarden als wederkerigheid, vertrouwen en verdraagzaamheid. Daarom is in de Burgerpeiling een onderscheid gemaakt in sportverenigingen, gezellig-heidsverenigingen en religieuze of maatschappelijke verenigingen.

In de Burgerpeiling is gevraagd of een persoon actief deelneemt aan het verenigingsleven, en in welk type vereniging dat het geval is. Bijna 60% van de volwassen Nederlandse bevolking geeft aan actief te zijn in het verenigingsleven. Actieve deelname is aanzienlijk lager onder personen die een uitdaging ervaren op basis van ‘taal en / of cultuur’ of een ‘laag inkomen’ (resp. 45% en 47%).

Twee op de vijf volwassen Nederlanders is actief in een sportvereniging en 17% in een religieuze of maat-schappelijke vereniging. Tussen het 40e en 54e levensjaar neemt de actieve deelname aan sportvereni-gingen sterk af (van 49% naar 38%) en neemt de actieve deelname aan religieuze en maatschappelijke verenigingen toe (van 15% naar 20%). Tussen het 65e en 75e levensjaar bereikt de deelname aan ideële verenigingen een hoogtepunt met een aandeel van 28%. Dit is tevens de leeftijdscohorte waarbij personen met een lagere sociaaleconomische status aanhaken en, op hogere leeftijd, de sociaaleconomische status nauwelijks nog van invloed is op actieve deelname aan ideële verenigingen.

Personen met een uitdaging op basis van ‘taal en / of cultuur’ of een ‘laag inkomen’ zijn minder actief in sportverenigingen. Een kwart van deze bevolkingsgroepen is actief in sportverenigingen.

Page 27: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

27

Page 28: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

284. Individueel welzijn

Individueel welzijn

Een ‘normaal’ individueel welzijn betekent dat iemand nu en in de afzienbare toekomst vanuit zijn leef-omgeving en lokale gemeenschap een leven kan leiden zoals hij zich dat wenst op het gebied van sociale relaties, werk, en verplaatsing. Voor veel mensen hangt het individueel welzijn samen met het vermogen deel te (blijven) nemen en bij te dragen aan het maatschappelijk leven. De aanname is dat participatie in betekenisvolle activiteiten en contacten kan bijdragen aan het individueel welzijn van mensen en daar-mee een middel is om een hogere kwaliteit van bestaan te realiseren. Individueel welzijn heeft te maken met een aantal zekerheden, met veelbetekenende sociale verbanden en netwerken, met gezondheidsbeleving, en met de directe leefomgeving. Individueel welzijn is een subjectieve maatstaf voor het zelfstandig func-tioneren (zelfredzaamheid). Ook is het een randvoorwaarde voor volwaardig ‘burgerschap’ en meedoen in de samenleving (inclusie), waaronder betekenisvolle participatie en meer specifiek maatschappelijke inzet.

Het inzichtelijk maken van individueel welzijn van de bevolking op grond van een uniforme maatstaf is van belang om doelgroepen te kunnen herleiden en doelgericht te kunnen benaderen. Doelgroepen kennen namelijk een overeenkomstige problematiek en zorgbehoefte. Individueel welzijn kan gezien worden als belangrijke uitkomst (van de afwezigheid) van hulp en zorg aan mensen met beperkingen en aanverwante uitdagingen.

In dit onderzoek is individueel welzijn geoperationaliseerd aan de hand van de volgende parameters:• thuisvoelen in de buurt; • de waardering van de algehele gezondheid; • de ervaren lichamelijke/fysieke beperkingen; • de ervaren geestelijke en sociale beperkingen39; • de ervaren eenzaamheid;• en de (verwachte) beschikbaarheid van sociale steun.

Een normaal individueel welzijn betekent hier een gemiddeld individueel welzijn zonder hier een moreel oordeel aan te verbinden. In dit hoofdstuk besteden we in het bijzonder aandacht aan doelgroepen van het welzijn en zorg beleid. Hiermee bedoelen we mensen die onder invloed van uiteenlopende uitdagingen moeite hebben om aan het maatschappelijk leven deel te nemen en een grote kans hebben om zichzelf te verwaarlozen, te vereenzamen of geïsoleerd te raken.

4

39 Geestelijke beperkingen, uitsluiting, cultuur/taal, inkomen

Page 29: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

294. Individueel welzijn

Eén op de vijf volwassen Nederlanders ervaart een laag individueel welzijn40. Eenzaamheid, het geestelijk en sociaal functioneren41, het fysiek functioneren, zich thuisvoelen in de buurt en in mindere mate de (verwachte) sociale steun vanuit de familie zijn, in afnemende volgorde, het meest bepalend voor het individueel welzijn. Factoren die te maken hebben met geborgenheid en verbondenheid zijn in relatieve hoge mate van invloed op het individueel welzijn, op grote afstand gevolgd door endogene factoren als opleiding en leeftijd42.

Op de verschillende deelaspecten van de dimensie ‘individueel welzijn’ worden de resultaten uit de Burgerpeiling verder belicht.

Thuisvoelen in de buurtDe buurt is een ‘gebied’, of eerder een sociale omgeving dat door de bewoners als een bij elkaar horend geheel wordt ervaren en waaraan mensen een deel van hun identiteit en steun (kunnen) ontlenen. Wanneer aan die buurt of omgeving positieve gevoelswaarden worden verbonden is er sprake van buurttevredenheid.

Het overgrote deel van de Nederlandse bevolking (89%) voelt zich thuis in zijn of haar buurt. Driekwart is van mening dat buurtbewoners op een prettige manier met elkaar omgaan. Een ruime meerderheid (60%) ervaart een relatief hoge verbondenheid van de buurt en is van mening dat buurtbewoners altijd voor hen klaar staan. Dit aandeel ligt in lijn met de feitelijke inzet in het kader van burenhulp.

De eigen buurt als leefomgeving krijgt gemiddeld een 7,9 als rapportcijfer van de Nederlandse bevolking. Slechts 4% van de bevolking geeft de leefomgeving een onvoldoende.

De afwezigheid van sociale overlast, het aanbod van OV, het aanbod van gezondheidsvoorzieningen, de afwezigheid van verloedering, de beschikbaarheid van voorzieningen als winkels voor dagelijkse bood-schappen en de aanwezigheid van groen maken dat mensen meer tevreden zijn met hun buurt.

Circa 18% vindt dat de buurt er de afgelopen jaren op vooruit is gegaan. 20% spreekt juist van achteruit-gang. Inwoners waarderen de zorg van de gemeente voor de woon- en leefomgeving gemiddeld met een 6,6. De waardering varieert van een 5,5 in buurten waar de verbondenheid laag is, tot een 7,1 in buurten met de hoogste mate van verbondenheid. Inwoners zijn ronduit ontevreden over de inspanning van de gemeente in buurten die zich sterk negatief hebben ontwikkeld de afgelopen jaren (rapportcijfer 4.6). In deze buurten is 61% van bewoners van mening dat er (veel) te weinig wordt gedaan aan de leefbaarheid en veiligheid.

40 Een afstand van minimaal 1sd tot het gemiddelde.41 Ervaren laag inkomen, overbelasting in de zorg voor een hulpbehoevende naaste en sociale uitsluiting is hier promi-

nent aanwezig.42 Een goede gezondheid is het meest bepalend voor het individueel welzijn, maar is als belangrijke outcome van fysiek

functioneren en in mindere mate van de geestelijke en sociale gesteldheid achterwege gelaten uit het regressiemodel. Eenzaamheid wordt nauwelijks verrekend in de gezondheidsbeleving en is derhalve wel apart opgenomen.

Page 30: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

0

2

4

6

8

10

<=5,57

Schaalscore verbondenheid buurt (1-10)

5,58 - 7,34 7,35 - 9,11 9,12+

waa

rder

ing

(1-1

0)

304. Individueel welzijn

Waardering buurt als leefomgeving en waardering zorg gemeente voor de leefomgeving (naar verbondenheid buurt)43

Gezondheid en beperkingenHet belang van gezondheid voor participatie is een belangrijk maatschappelijk thema. Helemaal nu de volwaardige deelname aan het maatschappelijk leven van ouderen en mensen met een beperking een steeds prominenter streven wordt.

Gezondheid wordt in dit onderzoek gedefinieerd als het vermogen om zich aan te passen en regie te voeren in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven. Een randvoorwaarde voor maat-schappelijke participatie is dat inwoners zelfstandig en zonder wezenlijke beperkingen kunnen functione-ren. Een beperking is de vermindering van mogelijkheden ten aanzien van gedrag of activiteiten. Mensen met een beperking lopen aan tegen hun eigen uitdagingen, de eisen van hun omgeving, en een gebrek aan begrip, hulp en ondersteuning. Ze nemen minder deel aan de samenleving dan anderen en ervaren dit in meer of mindere mate in hun eigen gezondheid en individueel welzijn.

Het is belangrijk op te merken dat de meeste dagelijkse activiteiten nog wel zijn te verrichten als dit op een aangepaste manier kan. Een beperking vormt vooral een serieuze uitdaging of probleem wanneer deze zich enkelvoudig in ernstige mate, of in wisselwerking met andere beperkingen of uitdagingen opspeelt. Zelfs mensen met een (chronische) ziekte of complexe beperking kunnen in enige vorm van betekenis zijn voor de maatschappij. Dat is het uitgangspunt, en één van de grootste uitdagingen, van de inclusieve

Waardering buurt als leefomgeving

Waardering zorg gemeente voor de woon- en leefomgeving

43 De klassen ‘verbondenheid buurt’ vertegenwoordigen een aandeel van respectievelijk 11%, 29%, 42% en 18% van de (volwassen) Nederlandse bevolking.

Page 31: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

314. Individueel welzijn

samenleving. Daarin staan de kansen en beperkingen van een individu centraal, met als uiteindelijk doel het individueel welzijn op een hoger niveau te brengen.

In de Burgerpeiling is gevraagd naar een subjectief oordeel over de eigen gezondheid en de intensiteit van eventuele ervaren beperkingen. Volwassen Nederlanders beoordelen hun gezondheid over het geheel genomen met gemiddeld een 7,7. Bijna tweederde van de bevolking beschouwt de gezondheid als goed of zeer goed. Het aandeel van de bevolking dat de eigen gezondheid als onbevredigend beoordeelt bedraagt 7,5% en evolueert sterk onder invloed van de leeftijd van een persoon. Onder 75-plussers is één op de vijf ontevreden over de eigen gezondheid. De sociaaleconomische status is nauw gerelateerd aan de subjec-tieve gezondheid: bijna een kwart van de bevolking uit de laagste sociaaleconomische klasse stelt ontevre-den te zijn over de gezondheid, tegen amper 2% in de hoogste sociaaleconomische klasse44.

De drie meest voorkomende beperkingen zijn de algehele lichamelijke gezondheid, het fysiek functione-ren/bewegen en een laag inkomen45. Uitsluiting, oftewel het gevoel ‘er niet bij te horen’, komt onder 6% van de bevolking voor.

Beperkingen zijn terug te voeren tot twee dimensies: ‘fysiek functioneren’, en ‘geestelijk en sociaal functi-oneren’. Fysiek functioneren betekent dat iemand zijn werk en dagelijkse huishouden - naar eigen oordeel- naar behoren kan verrichten. De tweede dimensie verwijst naar het normaal kunnen functioneren in het maatschappelijk leven zonder wezenlijke emotionele en psychische belasting. Globaal genomen weegt de fysieke gezondheid veel zwaarder door in de algehele gezondheidsbeleving dan de geestelijke gezondheid. Aspecten van het sociaal functioneren worden nauwelijks verrekend in de gezondheidsbeleving.

Bijna één op de vijf volwassenen heeft te maken met een beperking ten aanzien van het fysiek functioneren en 16% met een beperking ten aanzien van het geestelijk en sociaal functioneren46. Ruim twee op de vijf 75-plussers ervaart een beperking bij het fysiek functioneren, en bijna een kwart heeft te maken met een beperking op het vlak van geestelijken sociaal functioneren.

Bijna een kwart van de volwassenen geeft aan dat hij of zij één of meerdere beperkingen ervaart bij het volwaardig deelnemen aan het maatschappelijk leven. Zo’n 6% van de bevolking heeft te maken met een complexe – meervoudige- beperking (drie of meer beperkingen).

Inwoners met minimaal één beperking geven hun gezondheid gemiddeld een 6,5, tegen een 8 onder inwoners zonder beperkingen. Onder personen met een geestelijke beperking of een opeenstapeling van beperkingen daalt de waardering voorbij 5,447.

Mensen met een beperking functioneren vaker dan voorheen zelfstandig48. In het kader van het streven naar volwaardige deelname aan de maatschappij schept de overheid mogelijkheden op tal van terreinen als arbeid, mobiliteit en zorg om deel te nemen aan de samenleving.

44 Sociaaleconomische status verdeelt over vier klassen. De laagste en hoogste klassen vertegenwoordigen een aan-deel van respectievelijk 19% en 16% onder de (volwassen) Nederlandse bevolking.

45 Respectievelijk 14%, 13 en 10% van de (volwassen) Nederlandse bevolking.46 Correlatie tussen beide dimensies bedraagt .369 (p .01)47 Een 4,8 onder inwoners met een complex samenstel van beperkingen48 SCP (2006), Gezond en wel met een beperking; Ervaren kwaliteit van leven en functioneren van mensen met lang-

durige lichamelijke beperkingen

Page 32: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

324. Individueel welzijn

Door dit ondersteuningsbeleid zouden mensen met een beperking een meer betekenisvolle bijdrage kunnen leveren aan de samenleving en hun individueel welzijn kunnen verbeteren. Hoewel mensen met fysieke beperkingen veel mogelijkheden krijgen van de overheid om zelfstandig te functioneren beschou-wen ze hun gesteldheid met een 5,4 nog altijd aanzienlijk minder gunstig dan andere mensen.

EenzaamheidEenzaamheid wordt vaak omschreven als het als negatief ervaren verschil tussen de kwaliteit van de rela-ties die men onderhoudt en de relaties zoals men die voor zichzelf zou wensen. Met andere woorden: het gevoel dat de aanwezige contacten niet aan iemands behoefte voldoen49. Eenzaamheid zit ‘in’ een per-soon en is daardoor moeilijk waarneembaar voor buurtbewoners en buitenstaanders. Het probleem wordt daarmee gemakkelijk onderschat. Eenzaamheid heeft een negatieve invloed op het psychisch en sociaal welbevinden van mensen. De daaruit voorvloeiende gezondheidsklachten maakt dat eenzame mensen vaker een beroep op de gezondheidszorg50.

Het merendeel van de volwassen Nederlandse bevolking (60%) geeft aan (vrijwel) nooit eenzaam te zijn. Daarnaast ervaart bijna een kwart slechts incidenteel een zekere mate van eenzaamheid. Daar staat tegen-over dat ongeveer 16% van de volwassenen ‘soms tot vaak’ eenzaamheidsgevoelens ervaart. Bij 2% van de mensen is het gevoel van eenzaamheid zelfs heel frequent aan de orde.

Eenzaamheid komt in alle lagen van de bevolking voor, maar de kans op eenzaamheid is niet voor alle bevolkingsgroepen gelijk. In bepaalde groepen komt eenzaamheid vaker voor dan in andere groepen. Alleenwonenden kennen bijvoorbeeld een vijf keer groter risico op frequente eenzaamheid51 dan mensen die met meerdere personen een huishouden vormen. Daarnaast zijn mensen met een lage sociaalecono-mische status vaker eenzaam – ruim een kwart is ‘soms tot vaak’ eenzaam - dan mensen met een hoge soci-aaleconomische status. Twee op de vijf werklozen en arbeidsongeschikten zijn ‘soms tot vaak’ eenzaam.

Een wijd verbreid misverstand is dat ouderen een groter risico kennen om eenzaam te worden. Dit wordt door het onderzoek niet gestaafd. Ouderen van 55 tot 75 jaar zijn gemiddeld even vaak eenzaam als mensen in de leeftijdscohorte 18 tot 55 jaar. Wel komt eenzaamheid relatief vaak voor bij alleenstaande of verweduwde 75-plussers waar bijna de helft ‘soms tot vaak’ eenzaam is en 6% ‘vaak’ eenzaam. Dat heeft te maken met een opeenstapeling van oorzaken. Zo is er naast partnerverlies sprake van uitdunning van het sociaal netwerk door overlijden van naasten en verhuizing, gezondheidsproblemen en chronische beperkingen waaronder dementie. Hierdoor kan men minder sociaal en maatschappelijk participeren. De beste voorspellers van eenzaamheid zijn achtereenvolgens: • het ontbreken (komen te ontvallen) van een partner in het huishouden / alleen wonen;• geestelijk en sociaal functioneren; • fysiek functioneren; • (veronderstelde) verbondenheid van de buurt;• werkloosheid/arbeidsongeschiktheid52;• sociaaleconomische status.

Er zijn mensen die bewust voor eenzaamheid kiezen. Eenzaamheid kan een keuze zijn van mensen die zelf regie over hun leven willen voeren, of van mensen die zich willen onttrekken aan onwenselijke invloeden, waaronder drukte van alledag, betutteling en verplichtingen.

49 De Jong Gierveld, J. (1984), Eenzaamheid: een meersporig onderzoek50 Cacioppo, J.T., Hawkley, L.C. (2006), Loneliness within a nomological51 ‘vaak’ onderhevig aan eenzaamheid52 O.b.v. een logistische-regressie analyse

Page 33: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

334. Individueel welzijn

Sociaal isolementMensen die weinig sociale contacten hebben en zich daar eenzaam onder voelen worden ‘sociaal geïsoleer-den’ genoemd. Hier komen een objectieve en een subjectieve factor samen: iemand heeft een klein sociaal netwerk en is eenzaam omdat hij ontevreden is over de kwaliteit of betekenis van dit sociaal netwerk. Ongeveer 4,6% van de volwassen bevolking is sociaal geïsoleerd. Onder jongvolwassenen en 75-plussers ligt dit aandeel op 5,2 en 5,5%. Dit zijn ook de leeftijdscohorten waarin de deelname aan betekenisvolle participatie het laagst is.

De groep sociaal-geïsoleerden bestaat hoofdzakelijk uit personen met een (meervoudige) beperking ten aanzien van taal/cultuur, uitsluiting en een (ervaren) laag inkomen. Het gaat hier voor het merendeel om niet-westerse allochtonen. Daarnaast zijn vrouwen in eenoudergezinnen veelal met een mantelzorg taak en/of laag inkomen, verweduwde 75-plussers en overbelaste mantelzorgers vaak sociaal geïsoleerd. Voor al deze groepen geldt dat ze in fors hogere mate te maken hebben met een gevoel van uitsluiting (‘er niet bij horen’) en dat vrouwen een groter risico lopen om in een zorgwekkende situatie te belanden.Meer dan 20% van de personen met een beperking ten aanzien van ‘taal/cultuur’ verkeert in een soci-aal-isolement. In de meeste complexe situatie waarbij ook laag inkomen en sociale beperkingen een rol spelen loopt het aandeel op tot 28%. In het laatste geval betreft het veelal vrouwen van niet-westerse afkomst.

Zo’n 16% van de jongvolwassenen in eenoudergezinnen verkeert in een sociaal isolement. Dit kan oplo-pen tot een kwart in gezinnen die moeten rondkomen van een laag inkomen. Vaak zijn er dan ook andere beperkingen aan de orde op het vlak van geestelijk en sociaal functioneren. Vrouwen lopen daarbij een groter risico om in een sociaal isolement te geraken.

Van de huishoudens met een feitelijk laag gezinsinkomen of ervaren laag inkomen verkeert 11 tot 17% in een sociaal isolement.

Een bijzondere vorm van sociaal isolement komt voor bij een deel van de overbelaste mantelzorgers. Door langdurig en intensieve inspanning en verplichting bestaat het risico dat mantelzorgers hun sociale contacten verwaarlozen, zich onttrekken aan betekenisvolle participatie en daardoor in een sociaal isole-ment terecht komen. Van de mantelzorgers die aangeven zich belemmerd te voelen door de dagelijkse zorg aan een hulpbehoevende naaste verkeert één op de tien in een sociaal isolement. De kans op een sociaal isolement is daarmee ruim drie maal groter dan gemiddeld onder mantelzorgers. Het gaat in de regel om personen die te maken hebben met een complexe zorg- en gezinssituatie en/of zelf ook te maken hebben met beperkingen en geen uitwijkmogelijkheden in de ondersteuning of sociaal vangnet kennen.

Het ontbreken van sociaal contact gaat gepaard met het ontbreken van steun door andere mensen. De meeste sociaal geïsoleerde mensen hebben niemand om activiteiten mee te ondernemen of bij op bezoek te gaan. Ze kennen ook niemand op wie ze een beroep kunnen doen voor klussen in en om het huis of om boodschappen te doen. Sociaal geïsoleerde mensen zonder partner krijgen daarnaast geen emotio-nele steun. Mensen die in een sociaal isolement leven beschikken niet of nauwelijks over een netwerk met personen die zo nodig naastenzorg of andere vormen van zorg en steun kunnen bieden. Als ze (tijdelijk of structureel) hulpbehoevend worden, zijn ze volledig aangewezen op professionele hulp.

In algemene zin ervaren sociaal-geïsoleerden een significant lagere verbondenheid van de buurt. Een kwart is in de veronderstelling dat buurtbewoners niet voor elkaar klaar staan53.

53 Tegen gemiddeld 8% onder overige buurtbewoners.

Page 34: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

34

Sociaal isolement is eerder een maatschappelijk probleem dan eenzaamheid, omdat het vaak verweven is met uitdagingen op uiteenlopende vlakken zoals inkomen en gezondheid.

Sociaal-geïsoleerden zijn overwegend onzichtbaar in de samenleving. Dit heeft twee redenen: 1. De afwezigheid van contacten met de omgeving; De meeste sociaal-geïsoleerden hebben weinig sociale

contacten, doen geen beroep op buurtgenoten (vraagverlegenheid) en melden zich niet bij instanties voor hulp en ondersteuning (zorgmijden). Ze komen pas in beeld als de situatie uit de hand is gelopen en als complexe vormen van (professionele) hulpverlening nodig zijn.

2. De heterogeniteit van de groep. Hoewel sociaal isolement in alle bevolkingscategorieën voorkomt, speelt het vooral op wanneer verschillende uitdagingen een samenloop kennen.

Gezien de schaal waarop eenzaamheid zich afspeelt, met alle negatieve gevolgen van dien, is het belangrijk om (dreigende) eenzaamheid en sociaal isolement in een vroeg stadium te signaleren en aan te pakken. Dit kan onder meer door buurtgenoten, die al lang in een buurt wonen en veel sociale contacten hebben, in te zetten en deze mensen te laten bijstaan door sociale wijkteams of lokale zorgnetwerk- en vrijwilli-gersorganisaties.

Sociaal vangnet in de buurtEen aanzienlijk deel van de gepercipieerde verbondenheid van de buurt en gevoel van geborgenheid hangt samen met de veronderstelde mogelijkheden om zelf te kunnen terugvallen op het eigen netwerk in de buurt wanneer er onverhoopt behoefte is aan hulp of zorg.

Ruim een kwart van de volwassen Nederlanders kan met een hoge mate van zekerheid vertrouwen op hulp en zorg van buurtbewoners, blijkt uit de Burgerpeiling. Dit aandeel varieert van 15% in kwetsbare buurten tot 40% in vitale buurten. Daarnaast verwacht over het algemeen 50%54 naar alle waarschijnlijkheid te kunnen terugvallen op buurtgenoten.

Echter, in buurten met een lage verbondenheid en stabiele of negatieve ontwikkeling van de leefbaarheid, veronderstelt twee op de vijf bewoners niemand in de nabijheid te hebben om op terug te vallen.

Uit de Burgerpeiling komt verder naar voren dat 61% van de sociaal-geïsoleerden niemand in de buurt heeft om op terug te vallen wanneer er behoefte is aan hulp of zorg55, tegen 23% onder de overige buurt-bewoners. Onder personen met een uitdaging ten aanzien van ‘taal / cultuur’ en personen van 75 jaar en ouder bedraagt het aandeel respectievelijk 40%56 en 31%. Meer dan de helft van deze doelgroepen verwacht zeker steun vanuit de familie- en vriendenkring.

Diverse onderzoeken laten een negatief beeld zien van de hulpbereidheid van mensen57. Met andere woorden: men verwacht dat andere mensen niet bereid zijn hulp te bieden aan mensen in de directe leefomgeving. Dit is hetzelfde mechanisme dat vraagverlegenheid in de hand werkt en resulteert in een self-fullfilling prophesy.

4. Individueel welzijn

54 40% in kwetsbare buurten55 Eenderde van deze groep verwacht zowel onder buurtgenoten als onder familie en vriendenkring geen terugval-

mogelijkheden voor hulp of zorg.56 Tot 54% onder niet-westerse allochtonen57 O.m. Vreugdenhil M. (2012), Nederland participatieland? De ambitie van de Wet maatschappelijke ondersteuning

(Wmo) en de praktijk in buurten, mantelzorgrelaties en kerken

Page 35: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

35

Gezien de schaal waarop sociale steun en informele zorg in de buurt op dit moment wordt gegeven is er sprake van ofwel een onderschatting van de hulpbereidheid van mensen of van een hoge mate van onzekerheid ten aanzien van de toekomstige handelingsbereidheid. Dat laatste hangt onder meer samen met de versnelling van de vergrijzing, de negatieve ontwikkeling van sommige buurten en de (onterechte) gedachte dat steeds minder mensen iets voor elkaar over hebben.

4. Individueel welzijn

Page 36: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

365. De ‘vitaliteit van inwoners’: typologie en doelgroepen

De ‘vitaliteit van inwoners’: typologie en doelgroepen

Een bredere participatie op terreinen die bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling, het welzijn van anderen of maatschappelijke doelen gaat samen met een hoger individueel welzijn en andersom. Uit dit onderzoek op basis van de Burgerpeiling van Waarstaatjegemeente.nl blijkt dat er een duidelijk verband58

bestaat tussen betekenisvolle participatie en individueel welzijn.Op basis van de score op de dimensies ‘betekenisvolle participatie’ en ‘individueel welzijn’ kan een typologie worden opgesteld van de vitaliteit van inwoners. Hierin zijn op basis van een beneden- of boven-gemiddelde score op de twee dimensies de volgende latente vitaliteitstypen te herleiden: • weerbaren• buitenstaanders• compenseerders • kwetsbaren

5

Weerbaren Buitenstaanders Compenseerders Kwetsbaren

Binnen het type ‘kwetsbaren’ is ook een subtype gedefinieerd: ‘zorgwekkenden’. Het betreft inwoners met een fors lagere score op zowel betekenisvolle participatie als individueel welzijn. Deze groep verdient specifiek de aandacht in het welzijn- en zorgbeleid van de gemeente.

‘Weerbaren’ en ‘compenseerders’ leveren een actieve en veelal waardevolle bijdrage aan het welzijn en het meedoen van minder zelfredzamen in de maatschappij. Onder het type ‘buitenstaanders’ is de

58 Pearsons correlatiecoëfficiënt: .485, p .00.

Page 37: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

Betekenisvolle participatie

Score Individueel welzijn

Score Sociaalecono-mische status

% bev.

I weerbaren bovengemiddeld 5,0 bovengemiddeld 5,7 7,0 38%

II buitenstaanders benedengemiddeld 2,4 bovengemiddeld 5,6 6,4 20%

III compenseerders bovengemiddeld 4,7 benedengemiddeld 3,1 6,4 14%

IV kwetsbaren benedengemiddeld 1,8 benedengemiddeld 2,3 5,7 28%

IV.a zorgwekkenden ver benedengem. 0,6 ver benedengem. 1,1 5,6 7%

375. De ‘vitaliteit van inwoners’: typologie en doelgroepen

Typologie ‘vitaliteit van inwoners’59

59 Betekenisvolle participatie: score 1-8 (gem. 3,47), Kwaliteit van bestaan: score 1-6 (gem. 4,31), Sociaaleconomische status : schaalscore 1-10 (gem. 6,37)

Weerbaren De groep ‘weerbaren’, 38% van de volwassen bevolking, omvat autonome en zelfredzame personen die zich bovengemiddeld inspannen voor de leefomgeving, anderen en/of maatschappelijke doelen en een relatief hoge mate van individueel welzijn ervaren. Bijna

twee op de vijf volwassen Nederlanders behoort tot de ‘weerbaren’. De groep bestaat overwegend uit werkende personen in de leeftijd van 40 tot 55 jaar met een relatief hoge sociaaleconomische status als onderdeel van een gezin met kinderen. Daarnaast gaat het om personen in de leeftijd van 55 tot 65 jaar overwegend in betaalde arbeid (ongeacht sociaaleconomische status) en personen met relatief veel vertrouwen in de manier waarop de gemeente wordt bestuurd. Weerbaren wonen daarnaast veelal in een buurt met een hoge verbondenheid en zijn relatief sterker vertegenwoordigd in matig-stedelijke of niet-stedelijke gemeenten.

De bereidheid om zich in te zetten voor de leefbaarheid en veiligheid van de buurt, burenhulp en vrijwil-ligerswerk is hoog onder de ‘weerbaren’.

De scores voor de individuele deelnemende gemeenten aan de Burgerpeiling zijn beschikbaar op Waarstaatjegemeente.nl.

deelname aan betekenisvolle participatie, ondanks het bovengemiddeld individueel welzijn, relatief laag. In theorie bestaan er kansen om vanuit deze groep inwoners sociale steun en hulp te leveren aan kwets-bare mensen, voor zover haalbaar.

In het hierna volgende deel wordt per type ‘vitale inwoner’ aandacht geschonken aan de discrepantie tussen de daadwerkelijke inzet en bereidheid tot inzet voor de kwaliteit van de leefomgeving, burenhulp en vrijwilligerswerk. De aandacht is vooral gericht op het duiden van de persoonlijke kenmerken en omstan-digheden van enerzijds de typen ‘buitenstaander’ en ‘compenseerders’, en anderzijds ‘zorgwekkenden’ (als subset van de groep ‘kwetsbaren’). Deze groepen kunnen namelijk in hoge(re) mate van betekenis zijn voor elkaar (overbruggend kapitaal).

Page 38: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

0 20 40 60 80 100

43 8441

1084 94

1863 81

Leefbaarheid & veiligheid buurt

Burenhulp

Vrijwilligerswerk

385. De ‘vitaliteit van inwoners’: typologie en doelgroepen

• 43% van de ‘weerbaren’ heeft zich de afgelopen 12 maanden ingezet voor de leefbaarheid en veilig-heid van de buurt. 84% is in principe bereid zich in te zetten.

• 84% heeft de afgelopen 12 maanden burenhulp verleend en 94% is bereid burenhulp te verlenen.• 63% heeft zich de afgelopen 12 maanden ingezet voor vrijwilligerswerk en 81% is bereid zich in te

zetten voor vrijwilligerswerk.

Buitenstaanders De groep ‘buitenstaanders’ (20%) kent een smalle of eenzijdige inzet voor de maatschappij, maar ervaart een relatief hoog individueel welzijn. Onder de groep ‘buitenstaanders’ blijkt een groot verschil te bestaan tussen de daadwerkelijke inzet en de bereidheid om zich in te

zetten voor onder meer de kwaliteit van de leefomgeving, burenhulp en vrijwilligerswerk. In theorie zou deze groep meer van betekenis kunnen zijn voor minder zelfredzame personen, de buurt of maatschap-pelijke doelen.

• 8% van de ‘buitenstaanders’ heeft zich de afgelopen 12 maanden ingezet voor de leefbaarheid en veiligheid van de buurt, daarentegen is 62% bereid zich in te zetten.

• 39% heeft de afgelopen 12 maanden burenhulp verleend en 87% is bereid burenhulp te verlenen.• 14% heeft zich de afgelopen 12 maanden ingezet voor vrijwilligerswerk, bijna de helft is bereid zich in

te zetten voor vrijwilligerswerk.

Buitenstaanders komen relatief vaker voor in buurten met een benedengemiddelde verbondenheid die voor wat betreft de ontwikkeling van de leefbaarheid stabiel zijn of een (licht) positieve ontwikkeling door-maken. In de regel gaat het om (zeer) sterk stedelijke gemeenten.

Inzet onder ‘weerbaren’ (%)

Onder de weerbaren is er voornamelijk potentieel op het vlak van de inzet voor de kwaliteit van de leef-omgeving. De opgave in het gemeentebeleid ligt in het faciliteren van, en ruimte geven aan initiatieven van deze groep zelf-/samenredzame inwoners.

Afgelopen 12 maanden

Bereidheid toekomst

Page 39: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

39

0 20 40 60 80 100

8 6254Leefbaarheid &

veiligheid buurt

Burenhulp

Vrijwilligerswerk

39 8748

1433

47

Afgelopen 12 maanden

Bereidheid toekomst

5. De ‘vitaliteit van inwoners’: typologie en doelgroepen

60 Bepaald op basis van een factoranalyse.

Wie behoren veelal tot de ‘buitenstaanders’60?1. Personen met een relatief hoge sociaaleconomische status in de leeftijd van 40-55 jaar, onderdeel van

een gezin met kinderen, verricht betaalde arbeid;2. Hoog-opgeleide mannen (huishouden zonder kinderen); 3. Jong-volwassenen met een laag inkomen, studerend;4. Senioren;5. 75-plussers, veelal mannen, in buurten met een hoge verbondenheid (een kwart van de verweduwde

75-plussers);6. Vrouwen boven de leeftijd van 40 jaar uit eenoudergezin.

Van alle typen ‘vitale inwoners’ zijn ‘buitenstaanders’ het minst goed op de hoogte van de mogelijkheden van maatschappelijke inzet. Het is dus belangrijk in het gemeentebeleid de nadruk te leggen op het infor-meren en enthousiasmeren van de buitenstaanders. Ook is het van belang mogelijkheden op het vlak van maatschappelijke inzet en behoeften van de verschillende typen buitenstaanders met elkaar te verbinden.

Compenseerders Ondanks hun relatief laag individueel welzijn zijn ‘compenseerders’ (14%) in hoge mate actief ten behoeve van de maatschappij. De groep spant zich bovenmatig in en loopt daarmee een verhoogd risico overbelast te geraken.

• 57% van de ‘compenseerders’ heeft zich de afgelopen 12 maanden ingezet voor de leefbaarheid en veiligheid van de buurt. Daarentegen is 85% bereid zich in te zetten.

• 86% heeft de afgelopen 12 maanden burenhulp verleend, 88% is bereid burenhulp te verlenen.• 70% heeft zich de afgelopen 12 maanden ingezet voor vrijwilligerswerk. In totaal is 82% is bereid zich

in te zetten voor vrijwilligerswerk.

Inzet onder ‘buitenstaanders’ (%)

Page 40: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

40

0 20 40 60 80 100

Leefbaarheid & veiligheid buurt

Burenhulp

Vrijwilligerswerk

57 8528

86 88

2

1270 82

Afgelopen 12 maanden

Bereidheid toekomst

5. De ‘vitaliteit van inwoners’: typologie en doelgroepen

Inzet onder ‘compenseerders’ (%)

Compenseerders komen relatief vaak voor in buurten met een benedengemiddelde buurtverbondenheid en een negatieve ontwikkeling van de leefbaarheid (kwetsbare buurten). Eén op de vijf inwoners van der-gelijke buurten kan getypeerd worden als ‘compenseerder’.

Wie behoren veelal tot de ‘compenseerders’?1. Personen uit een gezin met kind(eren), met relatief lage of hoge sociaal-economische status; 2. Personen met weinig vertrouwen in de wijze waarop de gemeente wordt bestuurd. Bijna een derde van

deze groep heeft nauwelijks tot geen vertrouwen in ‘de gemeente’;3. Personen met veel betekenisvolle sociale contacten en / of lange verbintenis met de buurt.

De groep inwoners die toebehoort aan het type ‘compenseerders’ bestaat in de regel uit personen met een beperking op basis van gezondheid of fysieke gesteldheid, personen uit huishoudens met een laag inkomen en intensief belaste mantelzorgers. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het om personen die suc-cesvol ondersteund worden door familie, het breder sociaal netwerk, en/of (Wmo-)voorzieningen vanuit de gemeente.

Compenseerders lenen zich het meest om te voorzien in laagdrempelige vormen van inzet voor de buurt, waarbij –gezien de huidige bovenmatige inspanning- structurele verplichting tot een minimum kan worden beperkt.

Voor deze doelgroepen geldt dat participatievormen die als doel hebben het vergroten van het sociaal netwerk de voorkeur genieten. Aandacht voor wederkerigheid in burenrelaties en het opbouwen van familiariteit in de buurt is voor deze groep van groot belang zodat men desgewenst kan terugvallen op buurtgenoten wanneer men zorgtaken tijdelijk aan een ander over wil dragen of men zelf dreigt af te glij-den naar een meer zorgwekkende situatie.

Page 41: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

41

0 20 40 60 80 100

Leefbaarheid & veiligheid buurt

Burenhulp

Vrijwilligerswerk

1547

62

7331

42

1929

48

Afgelopen 12 maanden

Bereidheid toekomst

5. De ‘vitaliteit van inwoners’: typologie en doelgroepen

Kwetsbaren Bijna eenderde van de volwassen bevolking (28%) is kwetsbaar vanwege een smalle of eenzij-dige betekenisvolle participatie en relatief laag individueel welzijn. Deze groep kenmerkt zich daarnaast door een groot verschil tussen de feitelijke maatschappelijke inzet en de wensen

en behoeften op dit vlak. Men ervaart blijkbaar in relatief hoge mate belemmeringen om volwaardig te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.

• 15% van de ‘kwetsbaren’ heeft zich de afgelopen 12 maanden ingezet voor de leefbaarheid en veilig-heid van de buurt. Daarnaast is 62% bereid zich in te zetten.

• 42% heeft de afgelopen 12 maanden burenhulp verleend, 73% is bereid of in staat burenhulp te verlenen.

• 19% heeft zich de afgelopen 12 maanden ingezet voor vrijwilligerswerk. In totaal is 48% bereid zich in te zetten voor vrijwilligerswerk.

Inzet onder ‘kwetsbaren’ (%)

Kwetsbaren komen relatief vaker voor in buurten met een lage buurtverbondenheid, meer specifiek in buurten waarvan de leefbaarheid een negatieve ontwikkeling doormaakt (kwetsbare buurten). Het gaat hier eerder om sterk stedelijke gemeenten dan gemeenten waar een stedelijk karakter nagenoeg afwezig is.

Page 42: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

425. De ‘vitaliteit van inwoners’: typologie en doelgroepen

61 Bredewold, F.H.; Malda, I.W. Movisie (2014) Het belang van TijdvoorElkaar

ZorgwekkendenVan de kwetsbare volwassen bevolking verkeert ruim een kwart in een zorgwekkende situatie. Het gaat per saldo om zo’n 1,1 miljoen Nederlanders. Deze mensen beschikken niet over afdoende vermogen om zichzelf in het dagelijkse leven te redden en zelf regie te voeren in het licht van fysieke, emotionele en soci-ale uitdagingen. Belangrijk kenmerk van zorgwekkende groepen is de opeenstappeling van beperkingen, waarbij er veelal serieuze uitdagingen bestaan om zonder wezenlijke emotionele en psychische belasting te kunnen functioneren in het maatschappelijk leven. Deze mensen dreigen de aansluiting met de samen-leving te verliezen en kunnen eindigen in een neerwaartse spiraal met alle risico’s op zorgmijdend gedrag van dien. Zorgwekkenden beschikken vaak niet over mensen in de buurt om op terug te vallen. Dit geldt voor bijna de helft van deze groep.

Wie behoren veelal tot ‘zorgwekkenden’ (als onderdeel van het type ‘kwetsbaren’)?1. Personen met een meervoudige beperking of uitdaging op het vlak van taal/cultuur, geestelijke gesteld-

heid, uitsluiting en inkomen (i.c. niet-westerse allochtonen: 80% van deze groep);2. Sociaal-geïsoleerden en personen die sociale uitsluiting ondervinden (69%);3. Personen met een samengestelde en/of zware beperking op basis van o.m. gezondheid en fysiek func-

tioneren (62%);4. Verweduwde 75-plussers (52%);5. Overbelaste mantelzorgers (23%).

De veronderstelling is dat ‘zorgwekkenden’ slechts ontvanger zijn van sociale steun, informele hulp en zorg. Om vraagverlegenheid terug te dringen is het echter wenselijk om te bekijken in hoeverre deze groep van betekenis kan zijn voor anderen in de buurt, voor de kwaliteit van de directe leefomgeving of in het kader van vrijwilligerswerk. Het hoeft niet per definitie ten dienste te staan van een andere minder zelfredzame buurtgenoot (zorgruil) of de hulpverlenende buurtgenoot (wederdienst). Het beginsel van wederkerig-heid heeft betrekking op het terugdoen (geven) in brede zin van het woord als impuls aan het gevoel van eigenwaarde. Het is belangrijk dat zij zich kunnen inzetten voor de samenleving, dat ook zij kunnen geven en niet louter in de rol van ontvanger blijven steken.

Het verbreden en verdiepen van sociale netwerken in de buurt is voor zorgwekkenden daarnaast een mid-del om de ervaren eenzaamheid terug te brengen. Ruim 80% van de zorgwekkenden is namelijk regelmatig eenzaam. Het is voor gemeenten van belang te beseffen dat het voor zorgwekkende inwoners lastig is om zonder ondersteuning duurzame en wederkerige contacten op te bouwen61.

Vrijwilligerswerk kan voor zorgwekkenden als alternatief dienen, omdat het in meer of minder mate een bijdrage levert aan de persoonlijke ontplooiing, sociale contacten en betrokkenheid. Eerder hebben we al geconstateerd dat op hogere leeftijd de sociaaleconomische status nauwelijks nog een rol speelt bij deel-name aan vrijwilligerswerk. Voor de groep zorgwekkenden, waarbij het sociale netwerk beperkt is, bete-kent dit dat inwoners goed moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheden in het vrijwilligerswerk. Daartegenover staat dat vrijwilligersorganisaties de hand moeten (willen) uitsteken naar mensen die wat meer begeleiding nodig hebben dan overige vrijwilligers.

Page 43: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

Leven zonder beperkingen62

schaalscore (1-0)

Gezondheid

rapportcijfer (1-10)

Inspanning gemeente

Rapportcijfer (1-10)

I weerbaren 9,4 8,1 6,5

II buitenstaanders 9,1 7,9 6,6

III compenseerders 5,9 7,1 6,1

IV kwetsbaren 5,4 6,6 5,9

IV.a zorgwekkend 3,2 4,7 5,1

43

Waardering eigen gezondheid en inspanning van de gemeente om inwoners volwaardig te laten deelnemen aan de maatschappij

5. De ‘vitaliteit van inwoners’: typologie en doelgroepen

Er bestaat een significant verschil tussen de typen als het gaat om de waardering van de inspanning van de gemeente om inwoners volwaardig te laten deelnemen aan de maatschappij63. De groep ‘weerbaren’ waardeert de inzet van de gemeente met een 6,5 tegen een 5,9 onder de ‘kwetsbaren’. De personen in een zorgwekkende situatie geven zelfs een ruime onvoldoende voor de inspanningen om kwetsbaren te laten meedoen in de maatschappij (5,1).

Doelgroepen in het gemeentelijk Welzijn- en zorgbeleidBinnen de heterogene groep van mensen met een beperking en ‘zorgwekkenden’ zijn diverse doelgroepen te onderscheiden. Het gaat om specifieke groepen hulpbehoevenden met een overeenkomstige proble-matiek, en hulp- of zorgbehoefte, In onderstaande figuur zijn deze doelgroepen weergegeven op basis van de score op betekenisvolle participatie en individueel welzijn. Daaruit is op te maken hoe de verschillende doelgroepen zich tot elkaar verhouden en welke maatschappelijke bate er gerealiseerd kan worden door enerzijds het elimineren van één of meerdere beperkingen of uitdagingen, of anderzijds het verbreden van de maatschappelijke participatie.

Uit de figuur is daarnaast op te maken hoe betekenisvolle participatie en individueel welzijn zich ontwikke-len gedurende iemands levensloop. Zo valt uit de grafiek op te maken dat na het 75ste levensjaar de bete-kenisvolle participatie sterk verschraalt, en dat bij het komen te ontvallen van de partner en het opspelen van gezondheidsproblemen het individueel welzijn snel afneemt.

Een nadere toelichting op deze figuur is beschikbaar in de bijlage.

62 Deze schaalscore geeft aan in hoeverre een persoon vrij is van beperkingen.63 Uitzondering hierop vormen de verschillen tussen de ‘weerbaren’ en de ‘buitenstaanders’. Toetsing op basis van een

variantie-analyse (Anova).

Inspanning van de gemeente ten behoeve van een inclusieve samenlevingIn de Burgerpeiling is gevraagd aan de inwoners in hoeverre de eigen gemeente zich inzet om inwoners volwaardig te laten deelnemen aan de de maatschappij. In onderstaande tabel zijn de waarderingen van de inspanningen uitgesplitst naar de typologie ‘vitaliteit van inwoners’.

Page 44: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

44

2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 4,5 5,0 5,5

2,0

2,5

3,0

3,5

4,0

4,5

Individueel welzijn

Bete

keni

svol

le p

artic

ipati

e

niet-westers allochtoon

sociaal-geïsoleerde

weduw(e) 75 jaar en ouder

weduw(e) 65 jaar en ouder

75 jaar en ouder

mantelzorger

zzp

ondernemerintensief-belaste mantelzorger

zzp’er beperking laag inkomen

middelbare leeftijd

ouder met partner en kinderen

senior (55-75 jaar)

jongvolwasseneeenouder (man)

eenoudereenouder (vrouw)

eenoudergezin met laag inkomenbeperking geestelijk sociaal

werkloos / arbeidsongeschikt

eenzame

beperking geestelijk /mentaal functioneren

beperking uitsluiting / gevoel er niet bij te horen

beperking gezondheid / fysiek functioneren

beperking cultuur / taal (allochtoon)

beperking fysiek / bewegen

beperking complex / meervoudig

beperking fysiek functioneren

Doelgroepen van het gemeentelijk welzijns- en zorgbeleid

Page 45: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

45

Page 46: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

466. Afsluiting

Afsluiting

Gemeenten staan voor een grote opgave om zoveel mogelijk inwoners volwaardig te laten participeren in de maatschappij en hen naar een acceptabel (best haalbare?) welzijnsniveau te leiden.

Het onderzoek op de resultaten van de Burgerpeiling van Waarstaatjegemeente.nl laat zien dat een substantieel deel van de bevolking vooralsnog niet volwaardig kan deelnemen aan de maatschappij van-wege uiteenlopende beperkingen en uitdagingen en dat in meer of minder mate ervaart in het algehele individueel welzijn.

Een deel van de bevolking staat als gevolg van hevige beperkingen of meervoudige problematiek zelfs grotendeels buiten de maatschappij. Dit deel verkeert in een zorgwekkende en uitzichtloze situatie door bijvoorbeeld overbelasting, het gevoel ‘er niet bij te horen’, het gevoel ‘er alleen voor te staan’, beperkte financiële ruimte en vaak een (verondersteld) gebrek aan sociale steun uit lossere sociale verbanden zoals de buurt, vriendenkring of het verenigingsleven.

In veel gevallen is een hoge frequentie van gevoelens van eenzaamheid of zelfs sociaal isolement een belangrijke outcome dat bij voortduren weer doorwerkt op de geestelijke en mentale gesteldheid en op termijn op de algehele gezondheidsbeleving. Een neerwaartse spiraal die moet worden doorbroken. De resultaten uit dit onderzoek geven aanknopingspunten om deze situatie te doorgronden.

Uit dit onderzoek blijkt dat onder de meest urgente doelgroepen de geestelijke/mentale en sociale uitdagingen de boventoon voeren. Het gaat dan vooral om negatieve gevoelens ten aanzien van eigenwaarde en de eigen sociale rol in de maatschappij.

Eenzaamheid is in hoge mate bepalend voor iemands welzijn. Een uitstekend recept tegen eenzaamheid is betekenisvolle participatie. Als mensen zich –in welke vorm of op welk niveau dan ook- nuttig kunnen inzetten voor hun directe leefomgeving, buurtgenoten of maatschappelijke doelen dan draagt dat bij aan zelfontplooiing en gevoel van eigenwaarde. Wederkerigheid in (hulp)relaties maakt dat hulpbehoevenden zich ook makkelijker openstellen voor ondersteuning, hulp en zorg. Vraagverlegenheid is een wezenlijk beletsel onder alleenstaande ouderen en onder andere kwetsbare groepen, waaronder overbelaste man-telzorgers en niet-westerse allochtonen. Meer mensen bereid vinden onder de bevolking om zich in te zetten voor anderen is in principe geen panacee. Hulpbehoevenden over hun schroom heen helpen en mensen verbinden die iets voor elkaar kunnen betekenen is wellicht een effectievere benadering.

6

Page 47: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

47

64 Movisie (2010) Participatie ontward.

6. Afsluiting

Hulpbehoevenden blijken in de praktijk eerder een beroep te doen op mensen in de omgeving die in een vergelijkbare positie verkeren64. Het risico op overbelasting en uitval is echter groter wanneer kwetsbare groepen de verantwoordelijkheid opnemen om voor elkaar te zorgen. Het is daarom van belang dat de afstand tussen enerzijds ‘kwetsbaren’ en anderzijds ‘buitenstaanders’ en ‘weerbaren’ wordt overbrugd.

De gemeente zou zich vooral moeten richten op het bieden van gelegenheden en kansen om te verbinden, zodat ‘kwetsbaren’ en ‘buitenstaanders’ hun netwerk kunnen vergroten en verdiepen. Daarbij is de buurt vanwege de relatief hoge mate van verbondenheid het aangewezen schaalniveau, maar niet per definitie en niet voor iedereen. Iedere doelgroep, of het nu gaat om hulpvragers of hulpverleners, heeft haar eigen behoefte, drive en motivatie om iets te doen of te laten. Gezien de diversiteit van de doelgroepen, de meervoudige problematiek van veel doelgroepen en de verschillen in de sociale structuren binnen buurten en wijken is het ondoenlijk om als gemeente een ‘one-size-fits-all’ benadering op te tuigen. Het loont meer om vroegtijdig de gemene deler te zoeken in de problematiek en de outcome. Veelal verbetert de positie van een inwoner in termen van betekenisvolle participatie en individueel welzijn significant door minimaal één aspect van de problematiek beheersbaar te maken of volledig te elimineren.

Termen als ‘burgerkracht’, ‘sociale kracht’ en ‘eigen kracht’ hebben de laatste tijd in gemeenten een bijna religieuze lading gekregen. Roepen dat burgers collectief redzaam behoren te zijn en ‘voor elkaar moeten zorgen’ leidt eerder tot weerstand en argwaan. De timing van een beroep op meer collectieve redzaamheid is ietwat ongelukkig. Het voedt de verdenking dat het een dekmantel is voor harde bezuinigingen. Inwo-ners kunnen de ‘kracht’-taal ook moeilijk rijmen met de, voor hen, incoherente beweging van de overheid en specifiek gemeenten tussen ‘bemoei(en)/-zorgen’ en ‘afstand houden/terugtreden’. In dit geweld is er maar bijzonder weinig ruimte voor kwetsbaarheid in onze samenleving. Op enig moment is iedereen wel eens kwetsbaar en terughoudend in het uitsteken en aanvaarden van een helpende hand. Wees dus als gemeente voorzichtig met het nadruk leggen op zelfredzaamheid, eigen kracht en zelfregie. De grootste uitdaging als gemeente ligt waarschijnlijk in het verminderen van vraagverlegenheid en handelingsverle-genheid en het wegnemen van de onderschatting ten aanzien van toekomstige hulpbereidheid van buurt-bewoners. Een samenloop van vraagverlegenheid en handelingsverlegenheid betreft feitelijk latent buur(t)schap. In dergelijke situaties komen zorgwekkende situaties en zorgmijdgedrag relatief vaker voor. Dit is sociaal onwenselijk en creëert per saldo uitgestelde hulp- en zorgvraag die complex en duur is en waar veelal alleen professionals uitkomst in kunnen bieden.

De bereidheid van Nederlanders om zich (nog verder) in te zetten voor de buurt en de maatschappij is ronduit hoog, ook onder de vitaliteitstypen waar je het niet van verwacht. Dat betekent niet per definitie dat men ook daadwerkelijk een bijdrage gaat leveren.

Ook al beseffen mensen dat iemand hulp nodig heeft, dan nog komen ze er niet altijd toe om hulp aan te bieden of vinden ze het veelal lastig om die aan te bieden. Mensen willen zich niet opdringen en weten ook niet altijd zeker of de ander wel voor hulp open staat.

De gemeente heeft een belangrijke opgave om zowel hulpbehoevenden als hulpverleners te verleiden, te verbinden en vooral ook goed te informeren. Als een inwoner weet wat er in zijn directe leefomgeving mogelijk is, welke inzet of verplichting ermee is gemoeid en wat de inzet oplevert, dan zal deze eerder geneigd zijn om de eerste stap te zetten naar meer betekenisvolle sociale (hulp)relaties.

Page 48: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

486. Afsluiting

Een inwoner kan naast de bijdrage voor de maatschappij worden aangesproken op intrinsieke motieven zoals vergroten van het sociale netwerk, zelfontplooiing en (uitgestelde) wederkerigheid. Vrijwilligers-organisaties kunnen daarnaast over hun schroom worden geholpen als het gaat om het opnemen van mensen met beperkingen.

Alhoewel onvoorwaardelijk affectief burgerschap, zoals de overheid dat graag ziet, nog maar beperkt aan de orde is, is het belangrijk dat we ons realiseren dat in Nederland al een lange traditie bestaat van belangeloze inzet, informele hulp en -zorg. Veel meer dan in de ons omringende landen het geval is. Laten we dat vooral niet vergeten. Op grote schaal zetten mensen zich in voor naasten, buren en de maatschappij als geheel en doen alles wat in hun vermogen ligt om van betekenis te zijn voor anderen. Ook al blijkt het in de praktijk voor veel mensen moeilijk om hun eigen leven op orde te houden én de hulpbehoevende medemens te ondersteunen.

Met dit onderzoek is getracht inzicht te bieden in de schaal waarop maatschappelijke inzet zich afspeelt, in de mogelijkheden en (schijnbare) grenzen van betekenisvolle participatie. Daarnaast is inzichtelijk gemaakt hoe groepen in de samenleving zich op het vlak van welbevinden onderling onderscheiden en wat de potentiële maatschappelijke bate is van een beweging van doelgroepen richting een inclusieve samenleving. De ene doelgroep is de andere niet en doelgroepen zijn niet statisch. Door de essentie(s) van groepen en hun omgeving te ontdekken en te ontleden kunnen voorwaarden worden opgetekend, waarin deze beginselen tot wasdom gebracht kunnen worden. De samenleving, en dus niet alleen per-sonen met een beperking of uitdaging zelf, moet ervoor zorgen dat kansen en gelegenheden worden gecreëerd. Inclusie is niet een eigenschap van een persoon of het resultaat van een selectieve beleids-inspanning. Het is een interactie tussen individu en gemeenschap, gefaciliteerd door de gemeente, en een volcontinu proces om de participatie en het welbevinden te vergroten van elk individu, ongeacht leeftijd, sociaal-culturele achtergrond, ethniciteit, mogelijkheden en beperkingen. Inclusie is het basis-principe om een veerkrachtige (lokale) samenlevening tot stand te brengen.

Dit onderzoek vormt een uitgangspunt voor een discussie over de rol en betekenis van de gemeente in een inclusieve samenleving.

Meer informatie

Bent u als gemeente geïnteresseerd in de mening van uw inwoners? Wilt u weten wat u inwoners voor uw gemeente kunnen betekenen? Laat u dan informeren over de Burgerpeiling van Waarstaatjegemeente.nl. Kijk op www.kinggemeenten.nl/burgerpeiling. Hier vindt u de benodigde documenten en ervaringen van gemeenten die de Burgerpeiling al hebben uitgevoerd.

Heeft u nog vragen over dit onderzoek of de Burgerpeiling? Neem dan contact op met KING via [email protected] of via 070 373 8191.

Page 49: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

496. Afsluiting

Page 50: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

50

Onderzoeksverantwoording

Burgerpeiling van Waarstaatjegemeente.nlVoor dit onderzoek naar de vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht is gebruik gemaakt van de de resultaten uit de Burgerpeiling (Nieuwe Stijl65) van Waarstaatjegemeente.nl. De Burgerpeiling is de gevalideerde standaard van VNG-KING voor burgeronderzoek66 en stelt als doel een relatie te leggen tussen enerzijds sociale buurt- en persoonskenmerken en anderzijds de beleving van de leefomgeving en de mogelijkheden van de inwoner om bij te dragen aan de kwaliteit van de fysieke en sociale leefomgeving, verbondenheid van de buurt, burenhulp, vrijwilligerswerk en naastenzorg. De volgende vier maatschappe-lijke thema’s komen in de Burgerpeiling aan de orde:• Leefklimaat (fysieke en sociale kwaliteit buurt, buurtparticipatie);• Relatie inwoner en gemeente (houding gemeente, beleidsparticipatie);• Gemeentelijke dienstverlening (directe dienstverlening, communicatie en voorlichting);• Welzijn en zorg (maatschappelijke participatie, gezondheid, beperkingen, eenzaamheid).

De modelvragenlijst van Burgerpeiling en het bijbehorende onderzoeksprotocol is tot stand gekomen in samenwerking met gemeenten, de Vereniging voor Statistiek en Onderzoek (VSO) en verschillende onderzoeksbureaus. De vragen in de Burgerpeiling beogen laagdrempelig en dicht bij de leefwereld van inwoners te staan. De peiling neemt niet zozeer de regels, normen en bureaucratie als uitgangspunt, maar de mate waarin de gemeente meebeweegt met de wensen en behoeften van haar inwoners en de manier waarop de inwoners door de gemeente deelgenoot worden gemaakt van oplossingen en resultaten. De Burgerpeiling is in eerste aanleg een instrument om, tegen relatief lage kosten en beperkte inspan-ning, de mening, wensen en behoeften van uw inwoners inzichtelijk te maken. U ziet waar inwoners veel waarde aan hechten en u hoort ook zaken, die in de optiek van de inwoners, voor verbetering vatbaar zijn. De modelvragenlijst geeft een integraal en samenhangend beeld van de mening van uw inwoners op de meest belangrijke aspecten van de gemeentelijke dienstverlening, de relatie tussen inwoner en gemeente, en het welzijn van de inwoners.

7

7. Onderzoeksverantwoording

65 Per 2014, de opvolger van het zogenaamde ‘Burgerrollen’-onderzoek.66 De Burgerpeiling is naast de Ondernemerspeiling één van de twee onderzoeksstandaarden die de basis vormen van

Waarstaatjegemeente.nl 67 De modelvragenlijst kan worden uitgebreid met de modules ‘samenredzaamheid’, ‘tevredenheid met het leven’ en

‘hostmanship’ (dienstverlening met de menselijke maat)

Page 51: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

Leeftijdscohorte Burgerpeiling Gewogen NL

18 tot en met 29 jaar 6% 19% 19%

30 tot en met 39 jaar 9% 15% 15%

40 tot en met 54 jaar 25% 28% 28%

55 tot en met 64 jaar 23% 16% 16%

65 jaar tot en met 74 jaar 24% 12% 13%

75 jaar en ouder 13% 9% 9%

517. Onderzoeksverantwoording

Daarnaast leent de modelvragenlijst zich uitstekend om per thema verbetermatrices op te stellen en uit-splitsingen te maken naar wijken of doelgroepen. Een groot voordeel van de Burgerpeiling is de mogelijk-heid om op Waarstaatjegemeente.nl resultaten van de burgeronderzoeken onderling te vergelijken, de omstandigheden in uw gemeente te duiden en aanknopingspunten te vinden om de dienstverlening en het gemeentebeleid te onderbouwen en verder te ontwikkelen. Gemeenten kunnen de Burgerpeiling zelf uitvoeren of daarvoor een extern onderzoeksbureau inhuren. In alle gevallen moet het onderzoek conform de specificaties van de standaard worden uitgevoerd om een correcte en betrouwbare afspiegeling te vormen van de mening van alle volwassen inwoners in de gemeente. Voor meer informatie over de standaard, de mogelijkheden voor verdieping, de benchmarkrapportage, en de deelnemende gemeenten, kijk op www.kinggemeenten.nl/burgerpeiling. De resultaten van de individu-ele deelnemers, in de vorm van benchmarkrapportage, dashboard en databasevisualisaties, zijn beschik-baar op Waarstaatjegemeente.nl.

Methode, data en analyseDe Burgerpeilingonderzoeken zijn uitgevoerd in de periode tussen maart 2014 en november 2015. In totaal hebben in deze periode 75 gemeenten aan de Burgerpeiling deelgenomen. De gemeenten kennen een gelijkmatige spreiding over Nederland.

Per adres of huishouden is één persoon aangeschreven in de leeftijd van 18 jaar of ouder. De bruto-steek-proef per gemeente bedroeg gemiddeld 1.950 respondenten die willekeurig zijn onttrokken aan de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Beoogde respondenten zijn uitgenodigd aan de hand van een uitnodigingsbrief uit naam van de gemeente. Daarin is een inwoner de keuze geboden om de vragenlijst via een websurvey af te handelen, of de vragenlijst per post te retourneren. Uiteindelijk heeft 42% van de respondenten de vragenlijst online ingevuld en 58% van de respondenten op papier. In de analyse ten behoeve van dit onderzoeksrapport is de mening van 59.752 volwassen inwoners uit 75 gemeenten betrok-ken. De gemiddelde netto-respons van een Burgerpeiling komt daarmee uit op ongeveer 40%. Het gaat hier om volledig afgehandelde en ingezonden vragenlijsten. Onderzoeksafdelingen of –bureaus hebben conform de instructies in het onderzoeksprotocol de respondentrecords voorzien van een wegingsfac-tor op basis van (minimaal) leeftijd om een representatieve afspiegeling voor de gemeente in kwestie te waarborgen68.

68 De vertegenwoordiging van cases in de netto-repons moet door het onderzoeksbureau of de –afdeling in lijn wor-den gebracht met de feitelijke situatie in de betreffende gemeente op basis van leeftijd, en zonodig opleiding en/of kern/wijk etc. (i.g.v. panel, oversampeling naar segment).

Netto-respons naar leeftijd

Page 52: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

52

De verdeling van de respondenten groep naar geslacht volgt in hoge mate de man-vrouw verhouding onder de volwassen Nederlandse bevolking.

In dit onderzoek wordt veelvuldig gebruik gemaakt van statistische analyses. Aan de hand van (logisti-sche-)regressie analyses is bepaald in hoeverre respondentkenmerken van invloed zijn op onder meer de (beperkingen bij) betekenisvolle participatie, het individueel welzijn en onder meer eenzaamheid en sociaal isolement. Daarnaast is ook gebruik gemaakt van een exploratieve analystechniek: principal component analyse (PCA) of factoranalyse. De verkennende analyses zijn gehanteerd om de latente dimensies in gedrag of persoonskenmerken bloot te leggen. Daarin is uitvoerig aandacht besteed aan het herleiden van een efficiente set van variabelen ten behoeve van de factoranalyse om een ‘zuivere dimensie tot stand te brengen met een hoge verklaringskracht die in de context van dit onderzoek goed te duiden is. Ten slotte zijn variantie-analyses (ANOVA-toetsen) toegepast om hypothesen ten aanzien van de gemid-delde scores (w.o. waarderingen) van verschillende groepen te toetsen.

7. Onderzoeksverantwoording

Page 53: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

537. Onderzoeksverantwoording

Page 54: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

Sociaalecono-mische status

Leven zonder beperkingen

Gezondheid Maatsch. Inzet69

Individueel welzijn

Betekenisvolle participatie70

schaalscore schaalscore waardering schaalscore score score

(1-10) (1-10) (1-10) (1-10) (1-6) (1-8)

feitelijk beleving beleving feitelijk beleving feitelijk

ondernemer 7,7 9,3 8,1 4,0 5,1 4,4

zzp’er 7,2 9,1 8,0 4,1 5,1 4,4

ouder met partner en kinderen 7,9 9,0 8,0 3,9 4,7 3,9

jongvolwassene 5,9 8,7 8,1 3,2 4,8 3,5

middelbare leeftijd 7,2 8,7 7,8 4,1 4,8 4,0

mantelzorger 6,6 8,5 7,7 5,6 4,7 4,5

NL-gemiddelde 6,5 8,5 7,7 3,8 4,4 3,5

senior (55-75 jaar) 6,1 8,4 7,4 4,3 4,7 3,6

eenouder (man) 3,3 8,2 7,6 3,4 4,3 3,6

eenouder 2,9 7,7 7,5 3,5 4,0 3,4

eenouder (vrouw) 2,8 7,4 7,5 3,6 4,0 3,4

intensief-belaste mantelzorger 6,5 7,1 6,9 5,6 3,7 4,3

75 jaar en ouder 5,3 7,0 6,8 3,6 4,3 2,7

weduw(e) 65 jaar en ouder 5,4 7,0 6,9 3,5 4,0 2,6

eenoudergezin met laag inkomen 1,4 6,9 7,2 3,1 4,2 3,2

eenzame 5,7 6,8 6,9 3,5 3,6 3,0

weduw(e) 75 jaar en ouder 5,2 6,6 6,7 3,1 3,9 2,3

werkloos / arbeidsongeschikt 5,5 6,0 6,5 3,9 3,9 2,9

Doelgroepen van het gemeentelijk welzijns- en zorgbeleid

54

Bijlage

8

8. Bijlage

69 De mate waarin een inwoner actief is in ‘dienende’ vormen van betekenisvolle participatie. 70 Het aantal vormen van betekenisvolle participatie.

Page 55: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

Sociaalecono-mische status

Leven zonder beperkingen

Gezondheid Maatsch. Inzet69

Individueel welzijn

Betekenisvolle participatie70

schaalscore schaalscore waardering schaalscore score score

(1-10) (1-10) (1-10) (1-10) (1-6) (1-8)

feitelijk beleving beleving feitelijk beleving feitelijk

sociaal-geïsoleerde 5,7 5,9 6,5 2,7 3,2 2,2

zzp’er beperking laag inkomen 5,8 5,5 7,4 3,9 4,0 4,2

beperking geestelijk sociaal 5,5 5,2 6,7 3,9 3,5 3,3

beperking fysiek functioneren 5,5 4,6 5,7 3,6 3,3 2,9

beperking fysiek / bewegen 5,4 4,4 5,5 3,5 3,2 2,8

beperking uitsluiting / gevoel er niet bij te horen

5,6 4,4 6,4 3,3 3,0 2,7

beperking complex / meervoudig 5,3 4,4 5,7 3,6 3,2 2,9

beperking cultuur / taal (allochtoon) 5,1 4,3 6,5 3,3 3,2 2,7

beperking gezondheid / fysiek functioneren 5,3 4,3 5,3 3,4 3,1 2,7

beperking geestelijk / mentaal functioneren 5,0 3,7 5,5 3,4 2,8 2,7

niet-westers allochtoon 4,5 3,0 5,7 3,1 2,5 2,4

55

Vervolg Doelgroepen van het gemeentelijk welzijns- en zorgbeleid

8. Bijlage

Page 56: Vitaliteit van buurten en maatschappelijke veerkracht...met laag inkomen, verweduwde 75-plussers, sociaal-geisoleerden etc. • Minimaal 20% van de personen met een beperking ten aanzien

Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten

Nassaulaan 122514 JS Den Haag

Postbus 304352500 GK Den Haag

T 070 373 8008F 070 363 56 82

[email protected]