Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

79

description

Onderzoek naar virtual communities, professionele ontwikkeling en vertrouwen tbv de master Beleid, Communicatie en Organisatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam

Transcript of Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Page 1: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?
Page 2: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities

De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis

Beleid Communicatie & Organisatie

Vrije Universiteit, Amsterdam

Faculteit der Sociale Wetenschappen

Naam: Bastiaan Boerkamp; 1713582

[email protected]

Begeleider: dr. Sonja Utz

Amsterdam, 17 augustus 2009

Page 3: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 3

Page 4: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp I

Samenvatting

Met de komst van social media en web 2.0 zijn mensen steeds meer in staat informatie

te delen, te controleren en bekritiseren. Dit vindt plaats binnen virtual commnunities

waar mensen met gelijkgestemden in contact kunnen komen en waar een platform

wordt geboden waarop zij input kunnen leveren. Hierdoor lijken virtual communities

een geschikte plaats voor mensen wanneer zij zich op professioneel gebied willen

ontwikkelen. Immers, nieuwe werkgerelateerde informatie wordt gedeeld,

gecontroleerd door peers en hierover kan in discussie worden gegaan. Daarnaast lijkt

samenwerking met gelijkgestemden binnen virtual communities een logisch gevolg,

omdat in verhouding tot offline communities, eenvoudig relaties kunnen worden

aangegaan en onderhouden waardoor meer sociaal kapitaal wordt gecreëerd. Dit

onderzoek richt zich daarom op de vraag: “In hoeverre worden virtual communities

ingezet ten behoeve van professionele ontwikkeling en samenwerking tussen mensen.” Hierbij

concentreert het zich op gebruikers van de microblog-service Twitter en de zakelijke

netwerksite LinkedIn.

De huidige wetenschappelijke literatuur omtrent virtual communities richt zich

voornamelijk op algemene factoren als vriendschap en het verkrijgen van algemene

informatie wanneer het gaat om de vraag waarom mensen deelnemen aan deze

communities. De literatuur met betrekking tot samenwerking via virtual communities

handelt met name over samenwerking aan open source projecten of samenwerking

tussen producent en consument. Dit onderzoek schijnt een nieuw licht op virtual

communities; op basis van ondermeer de literatuur omtrent sociaal kapitaal en weak

ties wordt gekeken hoe virtual communities kunnen bijdragen aan professionele

ontwikkeling. Vier motivatiefactoren zijn geformuleerd als antecedenten voor actieve

deelname aan virtual communities, te weten: 1) ‘het zoeken naar werkgerelateerde

informatie’; 2) ‘het voeren van discussies over deze informatie’; 3) ‘het zoeken naar

status’ en 4) ‘het opdoen van zakelijke sociale contacten’. Samenwerking wordt

onderverdeeld in het zoeken naar banen, het bijwonen van vakgerelateerde

bijeenkomsten en peer production. Tevens wordt verondersteld dat vertrouwen een

modererende rol speelt tussen de antecedenten en actieve deelname en tussen actieve

deelname en samenwerking.

Page 5: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp II

Het onderzoek is gehouden middels kwalitatief onderzoek onder gebruikers van

Twitter en LinkedIn. Resultaten van deze enquête zijn geanalyseerd met behulp van

multipele en logistische regressie analyses. Daarnaast is een tweetal interviews

gehouden met specialisten uit het vakgebeid, waarvan de resultaten zijn gebruikt ter

inleiding van het onderzoek en ter ondersteuning van de resultaten.

De resultaten wijzen uit dat men zich eerder richt tot Twitter dan tot LinkedIn

wanneer men op zoek is naar werkgerelateerde informatie of wanneer men meer

status wil verkrijgen. Men richt zich meer tot LinkedIn wanneer men wil deelnemen

aan discussies of op zoek is naar zakelijke contacten. Vertrouwen blijkt bij beide

communities een modererende rol te spelen. Beide communities worden, zij het op

een ogenschijnlijk verschillende manier, ingezet bij het zoeken naar een baan. Tevens

blijkt dat samenwerking aan bijeenkomsten/peer production in mindere mate een

gevolg is van actieve deelname aan Twitter en LinkedIn. Ook bij samenwerking blijkt

vertrouwen van grote invloed.

Dit onderzoek vormt een bijdrage aan de theorie omtrent virtual communities omdat

het de koppeling maakt met professionele ontwikkeling. Iets dat in eerdere

onderzoeken onderbelicht bleek. Toekomstig onderzoek zou dit verder kunnen

onderzoeken door zich uitvoerig te richten op zakelijk gebruik van virtual

communities, de rol van vertrouwen en de ontwikkeling van samenwerking binnen

deze communities. Een aanbeveling van praktische aard is dat indien men zich wil

ontwikkelen op professioneel vlak, virtual communities van grote waarde kunnen

zijn. Zowel door de informatie beschikbaar binnen deze communities als door de

contacten die kunnen worden opgedaan.

Page 6: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp III

Voorwoord

De welbekende uitspraak “de laatste loodjes wegen het zwaarst” kreeg ik vaak te horen

toen ik begon aan het schrijven van deze thesis. Ondanks dat het een hele opgave was,

heb ik het schrijven van mijn thesis, ter afsluiting van mijn studie Beleid,

Communicatie en Organisatie, als bijzonder inspirerend ervaren. Toen eenmaal de

keuze was gemaakt om het onderzoek te richten op virtual communities, leek alles in

een stroomversnelling te raken. Tijdens de afgelopen periode heb ik veel interessante

mensen ontmoet en mogen spreken die mij van veel informatie voorzagen en mij

enthousiasmeerden voor het onderzoek.

Van deze gelegenheid wil ik graag gebruikmaken om mijn dank uit te spreken

richting dr. Sonja Utz, welke mij begeleid heeft vanuit de Vrije Universiteit

Amsterdam. Door haar kennis en enthousiasme over het onderwerp wist zij mij steeds

van nieuwe inzichten te voorzien en benodigde handreikingen te doen. Hierbij wil ik

ook graag mijn familie en vrienden bedanken, al voert het te ver hen allen bij naam te

noemen. Zij toonden allen veel interesse en geduld en al kon ik zo nu en dan

doordraven over het onderwerp, nieuwe stukken die ik had gelezen of geschreven, zij

bleven dit onvermoeid aanhoren. Arthur Kruisman en Sander Duivestein wil ik

danken voor het beschikbaar stellen van hun tijd en kennis tijdens de interviews met

hen. Ook wil ik bekenden en onbekenden in de verschillende virtual communities

danken voor de gesprekken, informatie en uiteraard voor het invullen van het

onderzoek.

Als laatste wil ik mijn dank uitspreken naar Elsa van Bruggen, met wie ik intensief

heb opgetrokken tijdens het schrijven van mijn thesis. Omdat haar onderzoek zich ook

richtte op virtual communities kon ik bij haar terecht met mijn gedachtekronkels over

het onderwerp en voor intensieve, maar vooral ook leuke gesprekken, over het

onderzoek en over andere zaken om even de gedachten te verzetten.

Bastiaan Boerkamp

Amsterdam, 17 augustus 2009

Page 7: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp IV

Inhoudsopgave

1   Inleiding ................................................................................................................ 1  1.1   Doelstelling ...................................................................................................................2  1.2   Theoretische relevantie ...............................................................................................4  1.3   Praktische relevantie ...................................................................................................4  1.4   Opbouw onderzoek.....................................................................................................5  

2   Theorie ................................................................................................................... 6  2.1   Virtual Communities...................................................................................................6  

2.1.1   Definities van het concept ...................................................................................7  2.1.2   Typen virtual communities ...............................................................................10  

2.2   Antecedenten van actieve deelname.......................................................................11  2.2.1   Informatie & Discussie.......................................................................................14  2.2.2   Status ....................................................................................................................15  2.2.3   Sociale contacten .................................................................................................15  

2.3   Samenwerking............................................................................................................17  2.3.1   Definities van het concept .................................................................................17  2.3.2   Dimensies van samenwerking..........................................................................18  

2.4   Vertrouwen.................................................................................................................22  2.5   Conceptueel model....................................................................................................26  

3   Methoden............................................................................................................. 27  3.1   Interviews ...................................................................................................................27  3.2   Onderzoeksprocedure...............................................................................................28  3.3   Enquête........................................................................................................................28  

3.3.1   Actieve deelname aan virtual communities ...................................................29  3.3.2   Antecedenten.......................................................................................................29  3.3.3   Samenwerking.....................................................................................................30  3.3.4   Vertrouwen..........................................................................................................31  3.3.5   Controlevariabelen .............................................................................................32  

3.4   Populatie .....................................................................................................................33  4   Resultaten............................................................................................................ 34  

4.1   Descriptieve statistiek ...............................................................................................34  

Page 8: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp V

4.2   Correlaties ...................................................................................................................35  4.3   Hypothese toetsen .....................................................................................................37  

4.3.1   Antecedenten.......................................................................................................37  4.3.2   Samenwerking.....................................................................................................40  4.3.3   Vertrouwen..........................................................................................................42  

5   Discussie, conclusie & aanbevelingen........................................................... 47  5.1   Discussie......................................................................................................................47  

5.1.1   Conclusie..............................................................................................................52  5.2   Beperkingen................................................................................................................53  5.3   Aanbevelingen voor verder onderzoek..................................................................54  5.4   Praktische implicaties................................................................................................55  

Literatuurlijst ............................................................................................................ 57  Bijlage A: Interviewvragen..................................................................................... 62  Bijlage B: Enquête .................................................................................................... 63  Bijlage C: Factoranalyse .......................................................................................... 65  Bijlage D: Populatie parameters............................................................................ 67  Bijlage E: Moderatie analyses ................................................................................ 68  

Modellen & Tabellen

Model 1: A typology of virtual communities. .......................................................................9  Model 2: Conceptueel model .................................................................................................26  Model 3: Gevonden verbanden Twitter. ..............................................................................45  Model 4: Gevonden verbanden LinkedIn. ...........................................................................46  

Tabel 1: Correlaties ..................................................................................................................36  Tabel 2: Regressie analyse: Antecedenten Twitter..............................................................39  Tabel 3: Regressie analyse: Antecedenten LinkedIn ..........................................................39  Tabel 4: Regressie analyse: Samenwerking Twitter ...........................................................41  Tabel 5: Regressie analyse: Samenwerking LinkedIn ........................................................41  Tabel 6: Uitkomsten hypothesen...........................................................................................44  

Page 9: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 1

1 Inleiding

“We zijn natuurlijk heel lang niet sociaal geweest, dankzij de industriële revolutie, alles was

gericht op productie en efficiëntie. Dankzij sociale tools gaan we weer terug naar eigenlijk

stamgedrag, we willen met iedereen praten.” (S. Duivestein, interview 19 mei 2009)

De sociale tools waar Duivestein over spreekt zijn te scharen onder de, al dan niet

gehypte term, web 2.0. Dit kan getypeerd worden als een flexibele internetomgeving

waarin gebruikers in staat zijn en worden aangemoedigd om input te leveren en

samen te werken (O’Reilly, 2005). Met de komst van dit ‘nieuwe internet’ verschuift

het gebruik en de functie ervan steeds meer van one-to-many, waarbij de beheerder

van een website informatie plaatst en gebruikers deze informatie tot zich nemen, naar

many-to-many, waarbij een ieder informatie kan plaatsen en delen en waar deze door

andere gebruikers gecontroleerd, verbeterd en aangevuld wordt (Tredinnick, 2006).

Door typische voorbeelden van web 2.0, zoals het open source besturingssysteem Linux

en wikipedia, leert men volgens Duivestein steeds meer dat op een andere manier kan

worden omgegaan met kennis. Door op een meer open manier met kennis om te gaan

is men beter in staat zichzelf te ontwikkelen en kan men hoger op de maatschappelijke

ladder komen, aldus Duivestein (interview, 19 mei 2009). Arthur Kruisman sluit

hierbij aan en stelt: “vroeger was het ‘kennis is macht’ en tegenwoordig is het ‘kennissen is

macht’. Dat is een ander mechanisme. Kennis moet je vooral vrijgeven” (A. Kruisman,

interview, 28 mei 2009).

Een natuurlijk gevolg van het online delen van kennis en informatie is volgens

Ridings et al. (2002) het ontstaan van virtual communities, waar onbekenden elkaar

kunnen vinden en kennis en ervaringen kunnen delen. Kenniswerkers, waaronder

werknemers in de ICT-sector lijken een voortrekkersrol in te nemen wanneer het gaat

om het delen van kennis via internet (Barret et al., 2004). Bij het delen van

werkgerelateerde kennis is het volgens Kruisman van belang een focus te kiezen: “(…)

als je je eigen merk ontwikkelt rondom één onderwerp is de kans groter dat je meer mensen

aantrekt” (A. Kruisman, interview, 28 mei 2009). Op deze manier kan men een publiek

aan zich binden binnen een community, waarmee sociaal kapitaal kan worden

Page 10: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 2

opgebouwd (Lin et al. 2001). Duivestein lijkt dit explicieter te maken wanneer hij stelt

dat gerichte deelname aan een virtual community mensen “enorm kunnen verder helpen

in hun loopbaan” (S. Duivestein, interview, 28 mei 2009).

Volgens Duivestein en Kruisman kunnen virtual communities een belangrijke

aanvulling vormen op het professionele leven van mensen. Men kan met

gelijkgestemden in contact komen en discussiëren, nieuwe informatie is eenvoudig te

verkrijgen en helpt mensen verder in hun loopbaan. Daarbij zouden virtual

communities de ideale plaats zijn voor mensen om samen te werken, omdat tijds- en

logistieke barrières worden doorbroken, zo menen bijvoorbeeld Von Hippel (2007) en

Shirky (2005). De mogelijkheden tot deze nieuwe vorm van informatievergaren en

werken lijken meer dan voldoende aanwezig, maar hoe krijgt dit vorm in de praktijk

voor mensen die zich verder willen ontwikkelen in hun werk? Als het gaat om

werkgerelateerde informatie, maakt men dan nu al optimaal gebruik van de

aanwezige functionaliteiten van ‘het nieuwe internet’, en zo ja: vanuit welke motivatie

gebeurt dit?

De literatuur omtrent virtual communities lijkt over deze specifiek werkgerelateerde

toepassing erg schaars. Theorieën over virtual communities beslaan veelal de sociale,

niet werkgerelateerde, aspecten van bijvoorbeeld Facebook (Boyd & Ellisson, 2008) of

gaat in op de manier waarop producenten communities kunnen inzetten om

consumenten te bereiken of te betrekken in het productieproces (Moon & Sproull,

2001). Onduidelijk lijkt dus nog wat virtual communities kunnen betekenen voor

iemand die wil groeien in zijn vakgebied en hoe eventuele samenwerking via

communities er uitziet. Om hier meer inzicht in te verkrijgen is het interessant een

meer specifieke toepassing van virtual communities te onderzoeken.

1.1 Doelstelling

Dit onderzoek tracht bij te dragen aan het uitbreiden en ondersteunen van de

wetenschappelijke literatuur omtrent de antecedenten en uitkomsten van deelname

aan virtual communities. Hierbij richt het zich op het professionele karakter, dat wil

zeggen: in hoeverre virtual communities worden ingezet voor werkgerelateerde

onderwerpen.

Page 11: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 3

De probleemstelling die centraal staat in dit onderzoek luidt:

“In hoeverre worden virtual communities ingezet ten behoeve van professionele ontwikkeling

en samenwerking tussen mensen?”

De probleemstelling valt uiteen in een viertal deelvragen, te weten:

1) wat zijn antecedenten van actieve deelname aan virtual communities met als

doel professionele ontwikkeling?

2) op welke wijze werken mensen samen via virtual communities?

3) wat is de rol van vertrouwen in de relatie tussen antecedenten en actieve

deelname aan virtual communities?

4) wat is de rol van vertrouwen in de relatie tussen actieve deelname aan virtual

communities en de samenwerking die hieruit voortvloeit?

De virtual communities waarbinnen dit onderzoek verricht wordt zijn Twitter en

LinkedIn. De eerste is een microblog-service welke bestaat sinds 2006. Twitter stelt

gebruikers in staat korte berichten van maximaal 140 karakters te posten. De vraag die

centraal staat binnen Twitter is: ‘what are you doing’, gebruikers menen echter dat deze

vraag zou moeten zijn ‘what are you exited about’ of ‘what do you find interesting’. De

online service is opgezet als interne tool voor een organisatie om samenwerking te

faciliteren en effectiever te maken. Het is echter uitgegroeid tot een service die

wereldwijd door miljoenen mensen wordt gebruikt om de meest uiteenlopende

onderwerpen met elkaar te delen. Gebruikers kunnen andere ‘twitteraars’ volgen en

zij kunnen gevolgd worden. Op deze manier krijgen zij de berichten te zien van de

andere partij (volgen) en krijgen anderen te zien wat iemand post (gevolgd worden).

Twitter is, in tegenstelling tot LinkedIn, niet wederkerig; wanneer men door iemand

gevolgd wordt, volgt men niet automatisch ook deze persoon.

LinkedIn (opgericht in 2003) is een zakelijke sociale netwerksite. Het stelt de gebruiker

in staat een profiel aan te maken met daarin onder andere werkervaring, opleiding en

interesses; een online curriculum vitae. Deze informatie kan men zelf aanpassen en

uitbreiden, daarbij kunnen anderen een recommendation plaatsen als teken van

referentie en waardering. Door anderen uit te nodigen kan men zijn/haar netwerk

uitbreiden en op deze manier kan het netwerk eenvoudig worden voorzien van de

meest actuele werkgerelateerde activiteiten en ervaringen. Daarnaast heeft de

gebruiker inzicht in connecties van anderen, waardoor hij of zij door deze connecties

geïntroduceerd kan worden bij een ander persoon of organisatie. Tevens is het

mogelijk om in LinkedIn ‘groups’ aan te maken waarin mensen elkaar kunnen

Page 12: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 4

‘ontmoeten’ en met elkaar kunnen discussiëren over werkgerelateerde onderwerpen

of ter vermaak.

1.2 Theoretische relevantie

Dit onderzoek draagt bij aan de wetenschappelijke theorie omtrent antecedenten en

effecten van virtual communities. Uit een literatuurstudie van Li (2004) blijkt dat

professionele ontwikkeling in onderzoek naar virtual communities nog niet

nadrukkelijk aanwezig is in de wetenschappelijke theorie. Hierdoor vormt dit

onderzoek een uitbreiding op onderzoek naar de motivatie om deel te nemen aan

virtual communities (e.g. Ridings & Gefen, 2004; McLure Wasko & Faraj, 2000).

Ridings et al. (2002) geven aan dat een completer beeld van de motivatiefactoren voor

deelname aan virtual communities waardevol is voor een beter begrip van deze snel

groeiende verschijning op internet. Daarbij is volgens Porter (2004) en Johnson (2001)

het merendeel van wetenschappelijk onderzoek gebaseerd op anekdotes en case-

studies en is er behoefte aan op theorie gebaseerde, generaliseerbare gegevens. Tevens

vormt dit onderzoek een aanvulling op de literatuur omtrent samenwerking als

gevolg van gedrag in virtual communities (e.g. Von Hippel, 2007; Whitehead, 2007).

Onderzoek naar communities waarbij sociale en professionele contacten door elkaar

lopen lijken nog niet sterk vertegenwoordigd in de literatuur. De voor dit onderzoek

gekozen communities kunnen zowel voor sociale als professionele doeleinden ingezet

worden, waarmee dit onderzoek bijdraagt aan de verbreding van de literatuur.

Hierdoor vormt dit onderzoek een uitbreiding voor de bestaande

onderzoeksresultaten naar antecedenten en effecten van virtual communities.

Daarnaast zal het onderzoek een overzicht geven van recente wetenschappelijke

literatuur die met de gekozen concepten samenhangen.

1.3 Praktische relevantie

Virtual communities lijken een steeds belangrijkere plaats in te nemen op het internet

en in het arbeidsleven van mensen. Doordat er veel informatie in communities wordt

gedeeld lijkt het van belang dat organisaties weten wat mensen motiveert om deel te

nemen aan virtual communities, of vertrouwen belangrijk is in deze relatie en op

welke wijze deze communities samenwerking tussen individuen faciliteren. Tevens is

inzicht in beweegredenen van leden van virtual communities belangrijk, wanneer

iemand zich wil wenden tot deze communities om zich te ontwikkelen op

Page 13: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 5

professioneel gebied. Op deze manier krijgen organisaties en deelnemers beter inzicht

in hoe communities functioneren, welke bijdrage het levert aan mensen en indirect

aan organisaties en hoe deze bijdrage optimaal kan worden benut (Ridings & Gefen,

2004).

1.4 Opbouw onderzoek

Allereerst wordt in hoofdstuk twee een overzicht gegeven van de relevante

wetenschappelijke theorieën omtrent virtual communities, de motivatie voor mensen

om daarin te participeren, de mogelijke vormen van samenwerking voortvloeiend uit

deze participatie en de rol van vertrouwen. Dit mondt uit in een conceptueel model

met daarbij een overzicht van de geformuleerde hypothesen. In hoofdstuk drie wordt

uiteen gezet hoe het onderzoek is uitgevoerd, welke vragen de respondenten zijn

voorgelegd en wat de herkomst is van deze vragen. Daarbij wordt de

betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek beschreven en het bevat een

beschrijving van de demografische gegevens van de respondenten. Hoofdstuk vier

beschrijft de statistische analyses van de resultaten, wat leidt tot het aannemen dan

wel verwerpen van de hypothesen. Deze onderzoeksuitkomsten worden in hoofdstuk

vijf besproken in het licht van de probleemstelling en de deelvragen. Vervolgens

worden de resultaten uit hoofdstuk vier teruggekoppeld naar de theorie uit hoofdstuk

twee. Als laatste worden beperkingen van het onderzoek aangekaart en worden

aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek en voor de praktijk.

Page 14: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 6

2 Theorie

In de probleemstelling komen een aantal definities aan de orde welke in de

wetenschappelijke literatuur verschillend worden omschreven. In dit hoofdstuk

worden deze concepten belicht en uitgewerkt aan de hand van de literatuur.

Vervolgens worden deze concepten met elkaar in verband gebracht waaruit

hypothesen zijn geformuleerd, wat wordt samengevat in een conceptueel model aan

het einde van dit hoofdstuk.

2.1 Virtual Communities

Sinds het ontstaan van internet heeft het medium steeds meer een sociale functie

gekregen. Men gebruikt het internet voor bijvoorbeeld sociale contacten, het opdoen

van kennis, steun van anderen (Bagozzi & Dholakia, 2002), het delen van kennis (Koh

& Kim, 2004) en het kopen of verkopen van producten (Porter, 2004). Zoals benoemd

in hoofdstuk één vindt dit plaats in virtual communities zoals Twitter, wiki’s, sociale

netwerksites en weblogs. Wanneer men kijkt naar het ontstaan van communities blijkt

dat het woord van oudsher verbonden is aan een geografische locatie (Ridings &

Gefen, 2004), waarbij mensen contact met elkaar onderhouden omdat zij op dezelfde

plaats wonen of werken (Koh & Kim, 2004). Naast deze geografische locatie is het

relationele aspect kenmerkend voor communities, zo noemen Koh en Kim (2004)

hobbyclubs en religieuze groeperingen als voorbeelden van communities, waarbij het

relationele effect losstaat van de geografische locatie. Desondanks hoeven deze twee

aspecten elkaar niet uit te sluiten.

Een van de eerste wetenschappers die zich bezighield met communities was Tönnies

(Rothaermel & Sugiyama, 2001; Fernback & Thompson, 1995). Tönnies (1967) maakt

een onderscheid tussen Gesellschaft en Gemeinschaft. Hierbij heeft Gesellschaft

betrekking op de samenleving, het publieke. De relaties tussen personen zijn

‘mechanisch’, tijdelijk van aard en zakelijk. Gemeinschaft heeft betrekking op meer

intimiteit en het privé-leven. Relaties zijn familiair en worden getypeerd door begrip

en concessies. Communities worden door Tönnies onderverdeeld in drie typen: 1)

Page 15: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 7

community by kinship; 2) community of locality; en 3) community of mind (1967, p.9). Deze

laatste typering lijkt van toepassing op virtual communities die in dit onderzoek

worden meegenomen, waarbij de plaats in community of locality, wordt vervangen

door het mentale aspect (Rothaermel & Sugiyama, 2001). Rheingold lijkt hier op aan te

sluiten door het volgende te stellen: “People in virtual communities do just about

everything people do in real life, but we leave our bodies behind” (1993, p.3). Al eerder werd

door Sennett (1977) een verandering in Gesellschaft en Gemeinschaft besproken. Sennett

stelt namelijk dat de opvatting van community verschuift van Gemeinschaft (intimiteit)

naar Gesellschaft. Hier zijn relaties individualistisch en mensen zien een community

meer als een groep gelijkgestemden dan als een groep mensen die is verbonden door

geografische overeenkomsten.

De term ‘virtual’ duidt op de aanwezigheid van technologie, hierbij hangt de plaats

van (virtual) communities niet meer samen met een fysieke geografische locatie, maar

met de technologische omgeving waar men kennis en ervaringen deelt en sociale

contacten onderhoudt (Ridings et al. 2002; Ridings & Gefen, 2004, Koh & Kim, 2004).

In plaats van fysieke gebondenheid, zijn virtual communities volgens Rothaermel en

Sugiyama (2001) gebaseerd op een steeds voortgaande uitwisseling van informatie

tussen een grote groep personen via computer mediated communication. Deze online

communicatie wordt gevormd door de bijdrage en conversaties van mensen met

gelijke interesses. Naast informatie-uitwisseling en ‘leren’ worden virtual

communities ook gebruikt voor het bevredigen van hun sociale en commerciële

behoeften. (Rothaermel & Sugiyama, 2001).

2.1.1 Definities van het concept

Wanneer wordt gekeken naar definities van virtual communities, lijken er zowel

overeenkomsten als verschillen aanwezig. Zo worden virtual communities door

Preece (2001) gedefinieerd als een interactieve groep in een virtuele omgeving met een

gezamenlijk doel, waarbij de groep wordt ondersteund door technologie en gestuurd

door normen en regels. Johnson (2001) houdt een soortgelijke definitie aan door ervan

uit te gaan dat virtual communities gebruik maken van het internet en bestaan door

identificatie met een idee of taak, meer dan een plaats. De auteur stelt dat virtual

communities georganiseerd zijn rond een activiteit en dat zij gevormd worden

wanneer hiervoor een behoefte ontstaat. Een definitie die bovenstaande explicieter

lijkt te maken, is afkomstig van Rheingold, welke virtual communities definieert als:

"social aggregations that emerge from the Internet when enough people carry on those public

Page 16: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 8

discussions long enough, with sufficient human feeling, to form webs of personal relationships

in cyberspace" (1993, p.5). Hieraan wordt toegevoegd dat virtual communities worden

ingezet voor commerciële doelen, om kennis te delen, brainstormen, het delen van

emoties en bijvoorbeeld het vinden van liefde (Rheingold, 1995). Ook Ridings et al.

(2002) hanteren een specifieke definitie, welke luidt: “groups of people with common

interests and practices that communicate regularly and for some duration in an organized way

over the internet through a common location or mechanism” (p.273). Gedeelde interesse of

een gezamenlijk doel vormen een belangrijk onderdeel in de diverse definities.

Normen en protocollen, zoals Preece (2001) beschrijft, komen echter minder vaak voor

binnen definities van virtual communities. Porter (2004) schrijft dit toe aan het

verschil in uitgangspunt. Veel van deze definities zijn opgesteld vanuit de theorie

rond technologie, waarin minder aandacht wordt besteed aan normen en protocollen,

omdat dit een sociaal aspect betreft. Dit verschil is volgens Preece (2001) ook de reden

dat er geen breed geaccepteerde definitie is van virtual communities. Naast normen

en protocollen is een tijdsaspect niet in alle definities terug te vinden. Ridings en

Gefen (2004) menen echter dat de frequentie waarmee mensen participeren in virtual

communities een belangrijk onderdeel is van de definitie, mensen voelen zich immers

verbonden met virtual communities naarmate zij deze vaker bezoeken. Rheingold

(1993) benoemt in lijn hiermee dat men een bepaalde tijd actief moet zijn in een

publieke discussie op het internet, dan is er sprake van een virtual community. Echter,

duidelijkheid over wat deze frequentie/tijd is, ontbreekt (Ridings & Gefen, 2004).

Door het toekennen van een voorwaarde van tijd aan de definitie worden diverse

virtual communities zoals Twitter uitgesloten; hier is het namelijk niet per definitie

nodig om een bepaalde tijd actief te zijn in de discussie om gebruik te maken van de

microblog-service. Om deze reden wordt het tijdsaspect niet meegewogen in het

selecteren van een definitie voor dit onderzoek.

Naast het bovenstaande lijkt door de komst van het zogeheten web 2.0 een

verschuiving plaats te vinden in de manier waarop men gebruik maakt van

communities. In de tijd dat bovenstaande definities zijn opgesteld was veelal sprake

van communities waarin enkel via asynchrone, geschreven berichten werd

gecommuniceerd. Zo richt veel onderzoek zich op Usenet (e.g. Ridings & Gefen,

2004), waarop in verschillende interest groups over één onderwerp wordt

gecommuniceerd door middel van het plaatsen van langere tekstberichten. Echter

binnen ‘web 2.0 communities’ als Twitter en LinkedIn vindt communicatie plaats die

meer synchroon is. Via veelal korte en snelle berichten over uiteenlopende

onderwerpen communiceert men constant met anderen in het netwerk, van wie men

Page 17: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 9

meer persoonlijke informatie heeft dan enkel een gebruikersnaam en voorkeuren,

zoals bij Usenet het geval is. Dit maakt dat in dit onderzoek de definitie van Porter

(2004) wordt aangehouden, welke als volgt luidt: “a virtual community is defined as an

aggregation of individuals or business partners who interact around a shared interest, where

the interaction is at least partially supported and/or mediated by technology and guided by

some protocols or norms”. Hoewel ook deze definitie is opgesteld in de tijd waarin

vooral Usenet populair was, lijkt deze definitie het best passend voor dit onderzoek,

omdat de auteur zowel individuen als business partners benoemt in haar definitie.

Hierdoor wordt zakelijk interactie, naast sociale interactie, niet uitgesloten. Daarbij

beperkt de definitie zich niet tot internet, maar beschrijft het ook andere, door

technologie ondersteunde, platforms waarop men met elkaar in contact kan komen.

Dit is van belang omdat men ook gebruik kan maken van Twitter door bijvoorbeeld

het sturen en ontvangen van sms-berichten. Omdat dit onderzoek zich richt op

werkgerelateerde aspecten van virtual communities lijken normen en protocollen

waaraan men zich dient te conformeren binnen een sociale (virtuele) omgeving een

belangrijk aspect van de definitie.

Porter (2004) geeft aan dat virtual communities kunnen ontstaan door het initiatief

vanuit leden (Member-Initiated) van de community zelf, of dat communities

ondersteund worden door een organisatie (Organization-Sponsored) (zie model 1). Dit

onderzoek richt zich op virtual communities die ontstaan door leden zelf, vanuit een

sociaal of professioneel oogpunt. De technologie of het platform (bijvoorbeeld een

website) kan wel door een externe organisatie zijn ontwikkeld, maar de interactie op

virtual communities die worden betrokken bij het onderzoek, is afkomstig van de

leden van de community en wordt niet geïnitieerd door een organisatie.

Dit onderzoek richt zich zoals gezegd op de linkerkant van het model, member-initiated

virtual communities. Hierbij wordt door Porter (2004) onderscheid gemaakt in ‘social

communities’ en ‘professional communities’. In social communities staan niet-professionele

Model 1: A typology of virtual communities. Porter, 2004, p.4

Page 18: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 10

relaties centraal. Deze communities kunnen ontstaan rond hobby’s, vrije tijd en

andere niet-professionele interesses. Professionele communities staan gedeelde

professionele interesses centraal. Hieronder vallen kennisnetwerken en communities

gericht op leren (Porter, 2004), maar bijvoorbeeld ook sociale netwerksites zoals

LinkedIn waar werkgerelateerde kennis wordt gedeeld. Hiermee vervaagd de

scheiding tussen ‘social’ en ‘professional’ in de oriëntatie uit Porter’s model, waardoor

dit onderzoek zich op beiden richt.

2.1.2 Typen virtual communities

In de literatuur worden verschillende typen virtual communities onderscheiden.

Waar Porter (2004) een onderverdeling maakt in sociale en professionele

communities, onderscheiden Henri en Pudelko (2003) vier typen virtual communities,

namelijk: ‘Community of interest’, ‘Goal-oriented community of interest’, ‘Learners

community’ en ‘Community of practice’. Deze typen communities worden beschreven

aan de hand van een continuüm langs twee dimensies: de sterkte van de sociale relatie

en de gatherings intentionality. De auteurs maken hierbij een strikte scheiding tussen de

functies van de verschillende communities, waardoor deze te discriminerend zijn

voor dit onderzoek. Johnson (2001) bespreekt, evenals Henri en Pudelko, communities

of practice. Volgens Johnson verschillen communities of practice en virtual

communities, omdat een virtual community wordt ‘ontworpen’ en hierbinnen kan een

community of practice ‘ontstaan’. Hierbij lijkt het alsof virtual communities beschreven

worden vanuit technologisch oogpunt, omdat ze worden ontworpen, en communities

of practice vanuit een sociologisch oogpunt, omdat deze ontstaan. De typering van

communities of practice wordt hier beschreven, omdat zij veelvuldig in de theorie naar

voren komt. Voor dit onderzoek wordt zowel gebruik gemaakt van de theorie over

virtual communities als de theorie over communities of practice. Hierbij zal echter geen

onderscheid worden gemaakt zoals Johnson (2001) dit beschrijft. De definitie van

Porter (2004) wordt als leidend beschouwd.

Virtual communities worden geïnitieerd, beïnvloed en in stand gehouden door de

mensen die eraan deelnemen. De karakteristieken van virtual communities worden

dan ook bepaald door de sociale interacties van mensen die deelnemen en de

richtlijnen die gelden (Preece et al. 2003). Zo vindt er een ander soort communicatie

plaats op Twitter, vanwege de korte berichten, dan op weblogs waar mensen

uitgebreidere informatie plaatsen, of op LinkedIn wat mensen instaat stelt hun

zakelijk netwerk eenvoudig te onderhouden. Zoals reeds benoemd, is de fysieke

Page 19: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 11

locatie bij virtual communities irrelevant. Mede hierdoor zijn deelnemers vaak

onzichtbaar voor elkaar (Sproull & Faraj, 1997), men hoeft elkaar niet in het echte

leven te kennen. Dit wordt door Johnson (2001) gezien als een groot voordeel, omdat

het traditionele ‘groepsnormgedrag’ daardoor achterwege blijft. Ridings en Gefen

(2000) halen een soortgelijk verschil met traditionele communities aan met de invloed

van weak ties; kennissen en onbekenden zijn in staat veel nieuwe informatie en kennis

met elkaar te delen. Dat men elkaar in ‘het echte leven’ niet hoeft te kennen, betekent

echter niet dat men niets van elkaar weet. Op communities als LinkedIn en Twitter

heeft iedere gebruiker een eigen profiel waarop men, met name bij LinkedIn, veel

persoonlijke informatie plaatst. Bijvoorbeeld waar iemand werkt, wat iemands

voorkeuren zijn en welke opleidingen iemand heeft gevolgd, tevens plaatst het

merendeel van de gebruikers een profielfoto. Dit beperkt dus in zekere zin de

onzichtbaarheid waar Sproull en Faraj (1997) over schrijven. Hiltz en Wellman (1997)

geven aan dat virtual communities, in tegenstelling tot traditionele communities,

meer homogeen zijn in houding en interesses en meer heterogeen in persoonlijke

kenmerken. Anonimiteit in virtual communities maakt ook dat men grotere risico’s

neemt, dan in face-to-face contacten, bijvoorbeeld in het onthullen van (persoonlijke)

informatie (McKenna & Green, 2002). McKenna en Green (2002) benoemen ook dat in

virtual communities mensen met een grotere flexibiliteit kunnen participeren dan in

traditionele communities. Dit hangt samen met het laatste verschil tussen virtual

communities en face-to-face-contacten, dat wordt aangehaald door Sproull en Faraj

(1997); de lage transactie en sociale kosten die zijn verbonden met virtual

communities. Mensen hoeven niet naar elkaar toe te komen, wanneer men wil

samenwerken hoeft er geen aparte fysieke ruimte te worden gecreëerd maar een ieder

kan vanuit zijn/haar huis of werkplek werken. Hiermee lijken deze karakteristieken

verder te gaan dan Rheingolds uitspraak: “People in virtual communities do just about

everything people do in real life, but we leave our bodies behind” (1993, p.3), mensen kunnen

ogenschijnlijk meer en makkelijker kennis delen, samenwerken en contacten

onderhouden in virtual communities dan in real life.

2.2 Antecedenten van actieve deelname

De wetenschappelijke literatuur besteedt veel aandacht aan wat mensen aantrekt in

virtual communities en waarom mensen deelnemen aan deze communities. (Ahonen

et al., 2007). Wat mensen motiveert om deel te nemen aan virtual communities, kan

teruggevoerd worden op de veelbesproken behoeften piramide van Maslow (1954).

Maslow onderscheidt hierin vijf behoeften: fysieke behoeften, de behoefte aan

Page 20: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 12

veiligheid en zekerheid, de behoefte aan sociaal contact, de behoefte aan waardering

en erkenning en in de top van de piramide, de behoefte aan zelfontplooiing. De

aantrekkingskracht van communities en motivatie tot deelname kunnen geplaatst

worden binnen de laatste drie behoeften uit Maslow’s piramide (Hendriks, 1999).

Hieronder wordt beschreven welke factoren uit eerder onderzoek naar voren zijn

gekomen en wordt beschreven welke antecedenten het uitgangspunt vormen voor dit

onderzoek.

Volgens de verschillende auteurs is het verkrijgen van informatie de meest belangrijke

factor voor deelname (e.g. Ridings & Gefen, 2004; McLure Wasko & Faraj, 2000;

Kollock, 1999). McLure Wasko en Faraj (2000) concludeerden bijvoorbeeld dat

respondenten de informatie in online discussiegroepen aantrekkelijk vonden, omdat

deze up-to-date is, vaak niet beschikbaar is via andere bronnen of anders gewoonweg

onvindbaar zou zijn. In virtual communities kan men dus hulp krijgen bij specifieke

problemen. Naast de behoefte aan informatie wordt volgens zowel Kollock (1999) als

McLure Wasko en Faraj (2000) deelgenomen aan virtual communities om een betere

reputatie of status te verkrijgen. Door waardevolle bijdragen te leveren, krijgt men

meer aanzien in de community, wat kan resulteren in nieuwe kansen in het dagelijks

leven. Daarnaast kan men zichzelf blijven ontwikkelen door bijvoorbeeld

vakgerelateerde discussies te voeren.

Naast persoonlijk gewin komt in de literatuur het belang van de community naar

voren. McLure Wasko en Faraj (2000) menen dat de informatie die men ontvangt uit

de community, lijdt tot een morele verplichting om iets terug te doen in de vorm van

sociaal en altruïstisch gedrag richting de community. Kollock (1999) benoemt een

zelfde motivatie en beschrijft dit als anticipated reciprocity. Op deze manier heeft men

het gevoel dat de community in stand gehouden wordt, wat weer kansen biedt voor

de toekomst. Dit omschrijven Mclure Wasko en Faraj (2005) als het opbouwen van

sociaal kapitaal, wat als volgt wordt gedefinieerd: “resources embedded in a social

structure that are accessed and/or mobilized in purposive action” (Lin et al., 2001, p.29).

Wanneer men veel informatie inbrengt in de community, is het ‘eenvoudig’ en

legitiem om hulp te krijgen vanuit de community. Een tegenactie kan hierbij ook op

een later tijdstip of in een andere vorm plaatsvinden. Ook a sense of efficacy is volgens

Ahonen et al. (2007) en Kollock (1999) een belangrijke factor om deel te nemen aan

virtual communities. Dit omschrijven de auteurs als volgt: “a sense that they have had

some effect on this environment” (Ahonen et al., 2007 p.8).

Page 21: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 13

Ondanks dat het in de voorgenoemde onderzoeken zijdelings aan bod komt, lijkt

wetenschappelijk onderzoek tot nu toe niet specifiek gericht op professionele

ontwikkeling en werkgerelateerde informatie als antecedent. De geïdentificeerde

antecedenten worden gevonden in onderzoeken welke zich richten op

motivatiefactoren in het algemeen (Ridings & Gefen, 2004, McLure Wasko & Faraj,

2000), op consumentenplatforms (Dholakia et al., 2004), of het wordt gezien als

onderdeel van tangible returns (McLure Wasko & Faraj, 2000). Onduidelijk lijkt het dan

ook in hoeverre professionele ontwikkeling, het zoeken naar werkgerelateerde

informatie en het onderhouden van een zakelijk sociaal netwerk een antecedent vormt

van het deelnemen aan virtual communities. Professionele ontwikkeling wordt hier

gezien als de ontwikkeling die iemand doormaakt door het vergaren en verwerken

van kennis en contacten ten einde te groeien in zijn of haar professie. Dat deze

ontwikkeling een motivatiefactor kan vormen, lijkt plausibel omdat men binnen

virtual communities toegang heeft tot vakgerelateerde informatie, deel kan nemen aan

werkgerelateerde discussies en kan in contact te komen met mensen in hetzelfde

vakgebied of die hen wellicht verder kunnen helpen binnen een organisatie of

branche. In tegenstelling tot traditionele communities hoeft men elkaar niet

persoonlijk te kennen of te ontmoeten, waardoor het eenvoudiger (in termen van tijd

en kosten) is om gebruik te maken van deze informatie en personen. Dit lijkt een

nieuwe toepassing van ‘the strength of weak ties’ (Granovetter, 1973). Granovetter

beschrijft in zijn artikel sterke banden en zwakke banden. Sterke banden delen elkaars

connecties en bronnen, maar omdat men zich binnen hetzelfde sociale, professionele

netwerk begeeft, beperkt dit automatisch het aantal bronnen dat men kan delen.

Zwakke banden daarentegen bieden, direct of indirect, toegang tot nieuwe bronnen

van informatie en kennis, omdat men zich in verschillende sociale netwerken begeeft.

Wanneer dit wordt toegepast op virtual communities en professionele ontwikkeling

lijkt het waarschijnlijk dat men toegang heeft tot veel nieuwe bronnen en contacten,

omdat de tijds- en fysieke barrières verdwijnen en omdat men eenvoudig en gericht

kan zoeken naar informatie en in contact kan komen met gelijkgestemden.

De antecedenten voor deelname aan virtual communities die worden gebruikt in dit

onderzoek worden ontleend aan de bovengenoemde literatuur, maar vinden hierin

een meer specifieke toepassing. Daar dit onderzoek zich richt op professionele

ontwikkeling en werkgerelateerde informatie, zijn antecedenten geselecteerd welke

betrekking kunnen hebben op professionele ontwikkeling en op het verkrijgen van

werkgerelateerde informatie en contacten.

Page 22: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 14

2.2.1 Informatie & Discussie

Zoals in de vorige paragraaf benoemd, is het verkrijgen van informatie één van de

voornaamste redenen voor mensen om deel te nemen aan virtual communities (e.g.

Ridings & Gefen 2004). Informatie via virtual communities is vaak eenvoudig te

vinden en up-to-date (McLure Wasko & Faraj, 2000). Daarbij wordt internet in het

algemeen vaak geroemd om zijn grote informatiepotentieel. Dit zou inhouden dat

men zich niet per se zou hoeven richten tot een virtual community om

werkgerelateerde informatie te vergaren of te publiceren. Echter, wanneer men op

zoek gaat naar informatie of zichzelf wil ontwikkelen op professioneel gebied lijkt het

van belang dat de informatie hierbij betrouwbaar en accuraat is. Informatie gedeeld

binnen een virtual community staat open voor discussie. Men kan kritiek leveren op

de gegeven informatie en deze kan worden aangevuld of weerlegd. In tegenstelling

tot veel, uit monoloog tot stand gekomen websites, lijken virtual communities

hiermee een goed kanaal te vormen op werkgerelateerde informatie te verzamelen,

omdat dit blootstaat aan sociale controle. Hierbij moet worden opgemerkt dat dialoog

niet vanzelfsprekend tot feilloze informatie leidt; een kritische houding van de lezer is

geboden. Maar in tegenstelling tot informatie voortkomend uit een monoloog heeft

informatie die voortkomt uit een dialoog een grotere kans compleet en accuraat te

zijn. Tevens vormt de virtual community een soort filter voor alle beschikbare

informatie, ter voorkoming van een informatie-overload. Wanneer men

werkgerelateerde informatie deelt, ofwel vanuit het belang van de community

(Kollock, 1999), ofwel met het doel zich op professioneel vlak te ontwikkelen, kan ook

een aanvulling van informatie of het voeren van een discussie bijdragen aan

professionele groei. Publicatie van informatie aan een publiek kan hier een bijdrage

aan leveren. Op basis van bovenstaande redeneringen lijkt het waarschijnlijk dat

wanneer iemand werkgerelateerde informatie zoekt, hierover in discussie wil gaan of

juist deze informatie wil delen hij/zij zich richt tot een virtual community waar

werkgerelateerde informatie voor handen is, makkelijk doorzocht kan worden en

waarover in discussie gegaan kan worden.

In eerdere onderzoeken werd discussie vaak als onderdeel gezien van de dimensie

‘informatie’ (e.g. Dholakia et al., 2004) maar aangezien deelnemen aan een discussie

actiever en meer tijdrovend is, lijkt het nuttig onderscheid te maken tussen

‘informatie’ en ‘discussie’. Op basis hiervan zijn eerste twee hypothesen

geformuleerd.

Page 23: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 15

Hypothese 1: Het zoeken naar en/of delen van werkgerelateerde informatie heeft een positief

effect op actieve deelname aan virtual communities.

Hypothese 2: De wens om te discussiëren over werkgerelateerde onderwerpen heeft een positief

effect op actieve deelname aan virtual communities.

2.2.2 Status

Door het delen van werkgerelateerde informatie, kennis ten toon te spreiden in

discussies en door aanwezig te zijn binnen een community kan iemand de aandacht

op zich vestigen (McLure Wasko & Faraj, 2000). Hierbij wordt aangegeven dat iemand

op deze manier zijn/haar status binnen de virtual community kan vergroten en zijn

reputatie kan versterken. Dit kan volgens bovenstaande auteurs leiden tot meer

kansen in het werkveld. Een zelfde motivatie wordt benoemd door Kollock (1999), die

hiermee aansluit bij de ideeën van Rheingold (1993). Kollock (1999) geeft aan dat het

waarschijnlijk is dat men meer bijdraagt aan de community naarmate het publiek

groter wordt en zodoende de bijdrage meer zichtbaar wordt. Wanneer men

participeert in een community waar vakgenoten, potentiële werkgevers of klanten

aanwezig zijn en de informatiebijdrage zichtbaar is voor een specifiek publiek, lijkt

het waarschijnlijk dat men informatie deelt en participeert in discussies om te laten

zien welke kwaliteiten iemand bezit, om zo een goede indruk achter te laten bij de

deelnemers van de virtual community. Dit vormt de basis van de derde hypothese

voor dit onderzoek.

Hypothese 3: De wens meer status te verkrijgen op professioneel vlak heeft een positief effect op

actieve deelname aan virtual communities.

2.2.3 Sociale contacten

Diverse onderzoekers, waaronder Ridings en Gefen (2004) concludeerden dat het

onderhouden en aangaan van sociale contacten een belangrijke motivatie vormt voor

mensen om deel te nemen aan virtual communities. Op basis hiervan lijkt het

plausibel dat men via virtual communities meer mensen leert kennen en hier voordeel

uit behaalt. Echter, uit onderzoek van Wellman et al. (2001) naar de invloed van

internet op sociaal kapitaal van mensen, blijkt dat internet geen stijging of daling

teweegbrengt, maar dat offline contacten worden voortgezet op het internet. Dit zou

inhouden dat mensen deel nemen aan virtual communities om meer contact te

onderhouden met mensen die zij reeds kennen, niet om nieuwe mensen te leren

Page 24: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 16

kennen. Het onderzoek van Wellman et al. is gebaseerd op een survey uit 1998, het

jaar dat er slechts één netwerksite was (sixdegrees.com, gesloten in 2000) en websites

als LinkedIn en Twitter nog niet bestonden (Boyd & Ellison, 2008). Het lijken juist

deze sociale netwerksites te zijn waar men nieuwe mensen kan vinden en contact mee

kan onderhouden. Steinfield et al. (2008) vonden bijvoorbeeld dat het gebruik van de

sociale netwerksite Facebook bij studenten leidt tot een stijging in bridging sociaal

kapitaal. Bij deze vorm van sociaal kapitaal ligt de nadruk op de verkrijgen van

informatie uit weak ties. De invloed van virtual communities op hoe en waarom

mensen contact onderhouden en hoe zij met mensen in contact komen lijkt hiermee

veranderd. Via Twitter en LinkedIn is het eenvoudig om mensen te zoeken en te

bereiken die in een zelfde vakgebied werkzaam zijn, (professionele) interesses delen

en in de toekomst iets voor iemand kunnen betekenen of die hen van nuttige

informatie kan voorzien. Daarbij komt dat men, alvorens met elkaar in contact te

komen, inzicht kan krijgen in de professionele houding van de andere partij. Door

discussies of informatie geplaatst door iemand te volgen, kan men bepalen of iemand

zakelijk gezien interessant is. Ook omdat communicatie via virtual communities geen

tijds- en plaats barrières kent (Sproull & Faraj, 1997), lijkt het waarschijnlijk dat men

deze communities gebruikt voor het opdoen en onderhouden van zakelijke contacten.

Op basis hiervan is de vierde hypothese geformuleerd.

Hypothese 4: De wens zakelijke sociale contacten op te doen en te onderhouden heeft een

positief effect op actieve deelname aan virtual communities.

Op basis van de literatuur kan geen uitspraak worden gedaan over een mogelijk

verschil in motivatiefactoren tussen Twitter en LinkedIn. Desondanks bestaat de

verwachting dat er een verschil zit in welke motivatie het meest belangrijk is voor

actieve deelname aan Twitter dan wel LinkedIn. Zo worden op Twitter veel

verwijzingen geplaatst naar interessante artikelen, waardoor het zoeken naar

informatie mogelijk de meest belangrijke motivatie vormt om deel te nemen aan

Twitter. Daarentegen lijkt LinkedIn in eerste instantie gericht op het opbouwen en

onderhouden van een zakelijk netwerk, waardoor het opdoen van sociale contacten

een belangrijkere motivatie vormt dan bij Twitter. Daarom wordt naast de vier

hypothesen een bredere onderzoeksvraag toegevoegd, welke luidt:

Onderzoeksvraag: in hoeverre verschillen Twitter en LinkedIn wanneer het gaat om welke

antecedent het meest belangrijk is voor actieve deelname?

Page 25: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 17

2.3 Samenwerking

Naast de vier antecedenten van actieve deelname aan virtual communities wordt in

dit onderzoek gekeken naar de effecten van actieve deelname. Zoals uit paragraaf 2.1

en 2.2 blijkt, bieden virtual communities de mogelijkheid om in contact te komen met

mensen met dezelfde interesses, die werkzaam zijn in dezelfde branche en die een

interessant verhaal vertellen. Door deze contacten en informatiestromen kan volgens

diverse auteurs een goede samenwerking ontstaan tussen bijvoorbeeld eindgebruikers

van een product of dienst (e.g. Von Hippel, 2007; Schroer & Hertel, 2009), of tussen

producent en consument (e.g. Moon & Sproull, 2001). Samenwerking in dit onderzoek

richt zich echter niet op dit soort samenwerking via virtual communities, maar op

samenwerking tussen personen ten behoeve van professionele ontwikkeling.

Alvorens wordt ingegaan op deze vorm van samenwerking wordt een kort overzicht

gegeven van samenwerking als theoretisch concept.

2.3.1 Definities van het concept

Samenwerking is een concept dat qua definitie een zekere vanzelfsprekendheid met

zich meedraagt. Toch wordt het concept in de literatuur op verschillende wijzen

gedefinieerd en wordt het beschreven vanuit diverse theoretische perspectieven

(Smith et al., 1995). Een overeenkomst in deze definities is volgens Smith et al. dat het

concept kan worden omschreven als “een proces is waarbij individuen, groepen en

organisaties samenkomen, samenwerken en relaties vormen voor een collectief gewin en

voordeel” (1995, p.10). Eerder al merkten Ring en Van de Ven (1994) op dat

samenwerking een sociaal proces is ten behoeve van collectieve actie. Een klassieke

benadering die wordt aangehaald in de theorie omtrent samenwerking is de Social

Exchange Theory (Blau, 1964). Deze theorie beschrijft dat mensen economisch en

psychologisch voordeel kunnen behalen wanneer zij samenwerken. Individuen zijn

bereid om samen te werken wanneer de voordelen van de samenwerking de kosten,

ofwel de moeite, overstijgen (e.g. Blau, 1964). Wanneer deze theorie in relatie wordt

gebracht met virtual communities, kan beredeneerd worden dat participanten de

ervaring moeten hebben dat men niet alleen kennis afdraagt aan de community, maar

dat deelname aan de community ook relevante kennis of contacten oplevert. Wanneer

mensen dit gevoel hebben, is het aannemelijk zij bereid zijn om samen te werken met

anderen binnen de community.

Smith et al. (1995) beschrijven dat samenwerking in twee vormen kan voorkomen,

informele en formele samenwerking. De eerste beschrijft samenwerking waarbij

Page 26: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 18

gedragsnormen en wederzijdse interesse mensen aanzet tot samenwerking. Hierbij

hebben beide personen een gelijk doel voor ogen of zijn zij bereid elkaar te helpen

voor een collectief gewin. Sociale controle vormt hierbij het ‘sturende’ mechanisme

(Astley, 1984). De tweede vorm ‘formele samenwerken’, is strikter. Hierbij wordt

samenwerking contractueel vastgelegd in (hiërarchische) structuren en regels (Smith

et al., 1995). Naarmate een formele samenwerking voortduurt, kunnen de regels

minder strikt worden en kan volgens Ring en Van de Ven (1994) formele

samenwerking veranderen in informele samenwerking. De soort samenwerking die

tot stand komt tussen twee partijen hangt af van de verhoudingen tussen partijen en

uit zich voornamelijk in (on)afhankelijkheid (Smith et al., 1995). Zo zal in ‘verticale

samenwerking’ (tussen mensen met ongelijke posities) de relatie getypeerd worden

door meer afhankelijkheid dan in ‘horizontale samenwerking’. Samenwerking binnen

virtual communities lijkt zich te beperken tot informele samenwerking. Wederzijdse

interesse brengt mensen in deze communities bij elkaar (e.g. Porter, 2004) en een

formele controle ontbreekt, maar wordt ‘opgevangen’ door sociale controle. In de

typeringen van het concept samenwerking door de bovengenoemde auteurs wordt

geen strikte plaats benoemd waarbinnen deze samenwerking plaatsvindt. Daarom

kunnen deze benaderingen toegepast worden op virtual communities, waarbij de

plaats van samenwerking niet in het echte leven hoeft te liggen.

2.3.2 Dimensies van samenwerking

De literatuur omtrent samenwerking binnen virtual communities richt zich

ogenschijnlijk op drie pijlers. De eerste is het samenwerken aan open source projecten

(von Hippel, 2007), waarbij in communities als SourceFroge.net wordt gewerkt aan

software die ‘vrij verkrijgbaar’ is. Voorbeelden hiervan zijn de browser Firefox en het

besturingssysteem Linux. Een tweede pijler is collectieve samenwerking op

Wikipedia, waar miljoenen mensen hun bijdrage leveren aan artikelen over

uiteenlopende onderwerpen (e.g. Schroer & Hertel, 2007; Wilkinson & Huberman,

2008). De derde pijler is samenwerking tussen producenten (bijvoorbeeld LEGO) en

consumenten om zo het product te verbeteren en/of beter op de wensen van de

consument te laten aansluiten (Moon & Sproull, 2001). Daar dit onderzoek zich richt

op samenwerking met als doel professionele ontwikkeling en werkgerelateerde

informatie via communities als LinkedIn en Twitter, kan niet direct worden

aangesloten bij deze literatuur. Zowel de populatie als het uiteindelijke doel van de

samenwerking lijken immers te verschillend. Daarom wordt in de literatuur gekeken

naar andere vormen van samenwerking die kunnen ontstaan in virtual communities,

Page 27: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 19

zoals samenwerking die kan bijdragen aan de professionele ontwikkeling van mensen

en aan het verkrijgen, delen en/of verspreiden van werkgerelateerde informatie.

In paragraaf 2.2 is een viertal antecedenten beschreven die leiden tot het gebruik van

virtual communities, gericht op professionele ontwikkeling en werkgerelateerde

informatie. De vierde antecedent is de motivatie om sociale contacten op te doen die

nuttig kunnen zijn voor de professionele ontwikkeling van een persoon. Dit kan

geschaard worden onder de theorie over ‘sociaal kapitaal’. Sociaal kapitaal houdt in

dat men toegang heeft tot en gebruik kan maken van hulpbronnen welke ingebed zijn

in (sociale) netwerken (Lin et al., 2001). Op deze manier kan deelname aan netwerken

leiden tot samenwerking met peers. Contacten die men heeft opgedaan binnen virtual

communities kunnen iemand verder helpen bij zijn/haar professionele ontwikkeling.

Zo menen Nardi et al. (2002) bijvoorbeeld dat men bewust nieuwe (online en offline)

sociale contacten aangaat en onderhoudt, opdat deze netwerken in een later stadium

van pas kunnen komen voor hun eigen persoon of voor de organisatie waarvoor zij

werken.

Sociaal kapitaal wordt volgens Burt (1997) en Erickson (2001) onder andere ingezet bij

het zoeken naar een baan. Mensen kunnen hun netwerk gebruiken bij het vinden van

aantrekkelijke vacatures die vrijkomen binnen organisaties. Daarnaast kunnen

mensen in het netwerk bijvoorbeeld een introductie bij de betreffende organisatie

verzorgen. Voor bronnen die zijn ingebed in een sociaal netwerk, geldt volgens Butler

(2001) dat zij duurzaam en zodoende interessant zijn wanneer zij toegang verschaffen

tot waardevolle bronnen/kansen. Hierbij dienen de voordelen van het netwerk de

kosten om lid te zijn van een netwerk dus te overstijgen. Het verkrijgen van toegang

tot deze bronnen, verschilt online en offline. Offline een groot sociaal netwerk

onderhouden op zo’n manier dat sociaal kapitaal ontstaat waar men aanspraak op

kan maken, vergt veel tijd en gaat gepaard met logistieke problemen (Butler, 2001).

Online contacten onderhouden daarentegen kost veel minder tijd en men kan elkaar

eenvoudiger op de hoogte houden van werkgerelateerde informatie en van kansen op

de arbeidsmarkt. Hierdoor lijken internet in het algemeen en virtual communities in

het bijzonder een geschikt kanaal om sociaal kapitaal op te bouwen dat op een

bepaald tijdstip kan helpen bij het zoeken en vinden van een baan. Zo stellen Feldman

en Klaas (2002), reeds voordat communities als LinkedIn en Twitter bestonden, dat

internet een belangrijk kanaal is wanneer men zoekt naar een nieuwe baan. Met de

komst van virtual communities is te meer zichtbaar geworden waar een ander in

Page 28: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 20

iemands netwerk werkt, wat dit werk globaal inhoudt en of er interessante vacatures

bij die betreffende organisatie vacant zijn.

Het inzetten van sociaal kapitaal en zodoende samenwerken bij het vinden en zoeken

van een baan lijkt tevens gekoppeld te kunnen worden aan ‘the strenght of weak ties’

(Granovetter, 1973). Waarbij weak ties nieuwe kansen op de arbeidsmarkt kunnen

aandragen. Samenwerking binnen een virtual community, ten behoeve van het

zoeken en verkrijgen van een baan, wordt in dit onderzoek gezien als de eerste

dimensie van het concept, wat leidt tot de vijfde hypothese.

Hypothese 5: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect op het zoeken

en vinden van een baan.

Virtual communities zijn naast een bron van informatie ook een plek waar mensen

elkaar ontmoeten. Wanneer men deelneemt aan virtual communities met als doel

professionele ontwikkeling of het vergroten van vakgerelateerde kennis, lijkt het niet

voldoende wanneer deze contacten beperkt blijven tot de online wereld. Boyd en

Ellison (2008) benadrukken in lijn hiermee dat sociale netwerksites als LinkedIn als

brug kunnen functioneren tussen online en offline contacten. Parks en Floyd (1996)

vonden al in een vroeg stadium van het internet dat een derde van online ontstane

relaties zich voortzetten in de ‘offline wereld’. De auteurs meenden daarmee dat

internet “just another place to meet” is (p.12). Wanneer mensen optimaal gebruik willen

maken van hun online opgebouwde netwerk en sociaal kapitaal is het dan ook

waarschijnlijk dat men elkaar ook buiten de virtual communities ontmoet. Een

(beroepsmatig) leven wat zich enkel online afspeelt lijkt immers een utopie. Shirky

omschrijft een soortgelijke beweging als volgt: “This is what the end of cyberspace looks

like: […] meeting online isn’t enough and after communicating with one another using these

various services, the members become convinced that they share enough to want to get together

in the real world” (2008, p. 198-199).

Virtual communities als Twitter en LinkedIn worden ingezet om offline

bijeenkomsten aan te kondigen, bekendheid te geven of te verslaan. Een voorbeeld

van een dergelijke bijeenkomst is ‘open coffee’. Dit zijn bijeenkomsten waarbij de

bindende factor ‘online’ is en waarbij mensen onder het genot van een kop koffie

‘ontspannen kunnen netwerken’, zo beschrijft de site www.opencoffeeclub.nl. Via

bijvoorbeeld ‘groups’ in LinkedIn en berichten op Twitter wordt men op de hoogte

gehouden over het ‘waar en wanneer’ van deze bijeenkomsten. Daarnaast wordt, met

Page 29: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 21

name een community als Twitter, gebruikt om anderen te benaderen die op dezelfde

conferentie zijn of om mensen die elders zijn, te laten weten wat er verteld wordt.

Doormiddel van zogeheten #hashtags (zoektermen op Twitter) werd bijvoorbeeld

tijdens Intranet2009 (10 maart 2009) gevraagd wie naar welke spreker ging. Ook

Mobile Monday (1 juni 2009) werd op Twitter en LinkedIn aangekondigd en op

Twitter verslagen en bekritiseerd. Dit geeft aan dat virtual communities gebruikt

worden om elkaar offline te ontmoeten en om offline-bijeenkomst aan te kondigen of

te verslaan. Deze vorm van samenwerking levert niet direct economisch voordeel op

maar wel psychologisch voordeel, waarmee het voldoet aan de voorwaarde van Blau

(1964) om van ‘samenwerking’ te kunnen spreken.

Op basis van het bovenstaande is een tweede dimensie van samenwerking voor dit

onderzoek geformuleerd: het initiëren, bijwonen en bijdragen aan (werkgerelateerde)

bijeenkomsten. De veronderstelling voortvloeiend uit bovenstaande dimensie is de

verwoord in de zesde hypothese.

Hypothese 6: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect op het bijwonen

van vakgerelateerde bijeenkomsten.

De derde dimensie van samenwerking binnen virtual communities die wordt

onderzocht is peer production. Deze vorm van samenwerking is reeds in diverse

settings onderzocht (e.g. Von Hippel, 2007). Echter, samenwerking via virtual

communities aan werkgerelateerde producten/diensten en informatie lijkt weinig

onderzocht en daardoor nog onduidelijk. De volledige term ‘commons-based peer

production’ is afkomstig van Benkler (2006), welke een nieuw productiemodel

beschrijft waarbij gelijkgestemden samenkomen en samenwerken, vaak zonder

hiërarchische structuur en/of regels. Dit komt overeen met ‘informele samenwerking’

zoals Smith et al. (1995) deze beschrijven. Benkler (2006) beschrijft dat de processen

van peer production vaak non-hiërarchisch zijn en georganiseerd via een

gedecentraliseerd patroon. Mensen voelen zich met elkaar verbonden door een

combinatie van gelijke ervaring en efficacy (het gevoel dat men ertoe doet). Wanneer

mensen zich wijden aan projecten en aan het nastreven van bepaalde doelen, is het

aannemelijk dat zij via virtual communities met gelijk geïnteresseerden in contact

komen. Wanneer dit contact frequenter wordt, kan zich een sterke relatie ontwikkelen

welke samenwerking stimuleert (Benkler, 2006). Daarnaast beschrijft Von Hippel

(2007) dat samenwerking zonder tussenkomst van een organisatie aantrekkelijk is,

omdat men eigen kaders kan stellen en zich niet hoeft te conformeren aan structuren.

Page 30: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 22

In lijn hiermee roemen onder andere Shirky (2005) en Rheingold (2005) samenwerking

via virtual communities, omdat men zichzelf kan organiseren, coördineren en

controleren. Iets waar in een andere omgeving bijvoorbeeld huisvesting, managers en

vaste structuren voor nodig zijn. Doordat mensen in virtual communities dit zelf

kunnen verzorgen, dalen de ‘transactiekosten’ van het product/de dienst. Hierdoor

wordt het aantrekkelijker om samen te werken via virtual communities; barrières

vervagen of verdwijnen. Op basis hiervan lijkt het plausibel dat samenwerking met

vakgenoten positief beïnvloed wordt door een actieve deelname aan virtual

communities, wat leidt tot de zevende hypothese van dit onderzoek.

Hypothese 7: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect op

samenwerking tussen vakgenoten (peer production).

2.4 Vertrouwen

Vertrouwen lijkt een belangrijk concept wanneer het gaat om het gebruik van

computers en communicatie via internet. Smith et al. (2005) geven aan dat in het begin

van het gebruik van computers vertrouwen meer gericht was op de technologie dan

op vertrouwen in mensen. Echter, het opbouwen en behouden van vertrouwen berust

volgens de auteurs meer op ervaringen die men heeft binnen virtual communities; dit

betekent dat ‘online vertrouwen’ grotendeels beïnvloed kan worden door de kwaliteit

van de informatie die men opdoet in virtual communities. In dit onderzoek wordt

gekeken in hoeverre vertrouwen en modererende rol speelt bij het effect van de

antecedenten op actieve deelname aan virtual communities (paragraaf 2.2) en bij

actieve deelname en samenwerking (paragraaf 2.3).

Een klassieke definitie van vertrouwen is afkomstig van Mayer et al. (1995). De

auteurs zien vertrouwen als volgt: “the willingness of a party to be vulnerable to the

actions of another party based on the expectation that the other will perform a particular action

important to the trustor, irrespective of the ability to monitor or control that other party”

(1995, p.712). De definitie bevat de overtuiging dat in de toekomst geen schade wordt

toegebracht aan de trustor (degene die ‘vertrouwt’). ‘Vertrouwen geven’ houdt dus in

dat iemand zich kwetsbaar opstelt en hiermee bereid is een bepaald risico te lopen.

Mayer et al. (1995) benoemen dit expliciet wanneer zij het volgende stellen: “Trust is

not taking risk per se, but rather it is a willingness to take risk” (p.712). Jarvenpaa en

Leidner (1999) menen dat vertrouwen mensen in staat stelt risicovolle activiteiten te

ondernemen. Activiteiten die zij niet kunnen controleren of monitoren en waarbij zij

Page 31: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 23

mogelijk teleurgesteld worden door acties van anderen. Zulke risicovolle activiteiten

kunnen ontstaan wanneer regels en richtlijnen ontbreken. Vertrouwen kan dan dienen

als substituut voor ontbrekende regels of richtlijnen (Ridings et al., 2002). Dit is

volgens Ridings et al. (2002) vaak het geval in virtual communities, waarbij

vertrouwen een omgeving creëert waarin men relaties met elkaar aangaat. Ook

Sharrat en Usoro (2003) stellen op basis van literatuuronderzoek dat vertrouwen een

belangrijke factor is voor communicatie in virtual communities. Wanneer iemand veel

informatie geeft in een virtual community of juist veel informatie haalt van deze

communities, is men niet zeker van de kwaliteit van deze informatie, of de

beweegredenen van de andere partij. Men dient dus vertrouwen te hebben. Daarnaast

is het in virtual communities niet of nauwelijks mogelijk om de andere partij te

monitoren of controleren, wat één van de grootste verschillen is met een ‘traditionele’

community (paragraaf 2.1).

Mayer et al. (1995) gaan uit van drie dimensies van vertrouwen: ability; benevolence en

integrity. Ability (het vermogen) heeft betrekking op de vaardigheden en competenties

waarover de trustee (degene die vertrouwt wordt) beschikt. Deze dimensie is

toepasbaar op virtual communities, omdat deze veelal gericht zijn op gedeelde

interesses of een specifiek onderwerp, vertrouwen in de ability van de trustee is

daarom belangrijk (Ridings et al., 2002). Dit lijkt specifiek op te gaan voor

werkgerelateerde informatie en gebruik van virtual communities om zich te

ontwikkelen op professioneel vlak. Immers, de kwaliteit van de informatie kan

belangrijk zijn voor de toekomst van de persoon binnen een vakgebied. Benevolence

(de welwillendheid) heeft betrekking op de mate waarin de trustee goed doet voor de

trustor, met andere woorden: zijn de handelingen die de trustee verricht naast het

eigen belang ook voordelig voor de trustor (Mayer et al., 1995). Dit is toepasbaar op

virtual communities omdat de trustee gedrag van de trustor in virtual communities

beantwoordt met advies, informatie en ondersteuning. Deze positieve reciprociteit in

virtual communities is essentieel, omdat communities anders niet zouden kunnen

bestaan, zo menen Ridings et al. (2002). Een soortgelijke vorm van sociaal en

altruïstische gedrag wordt ook door McLure Wasko en Faraj (2000) gevonden. De

laatste dimensie integrity, beschrijft de mate waarin de trustor de trustee integer vindt,

ofwel; in hoeverre accepteert de trustor de principes of werkwijzen van de trustee

(Mayer et al., 1995). Deze dimensie is van belang in virtual communities omdat

eerlijkheid en reciprociteitsnormen, evenals bij benevolence, essentieel zijn voor het

functioneren van virtual communities (Ridings et al., 2002).

Page 32: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 24

De drie hierboven beschreven dimensies van vertrouwen worden onderkend in de

literatuur omtrent de rol van vertrouwen in virtual communities (e.g. Ridings et al.,

2002; Usoro et al., 2006). Ridings et al. (2002) operationaliseren vertrouwen op basis

van de drie dimensies zoals geformuleerd door Mayer et al. (1995). Hierbij

combineren de auteurs de dimensies benevolence en integrity. Zij beredeneren dat deze

twee dimensies tot het zelfde gedrag leiden, namelijk het voortzetten van conversaties

en discussies in virtual communities. Het gewenste gedrag (integrity) komt voort uit

de welwillendheid (benevolence) van de andere partij. In navolging van Ridings et al.

(2002) wordt vertrouwen in dit onderzoek gemeten aan de hand van twee dimensies;

‘ability’ en ‘benevolence/integrity’.

Zoals aangehaald, lijkt het plausibel dat vertrouwen van grote invloed is binnen

virtual communities. Men dient de informatie en mensen uit de virtual community te

vertrouwen om deze in te zetten voor het werk (Ridings et al. 2002). Ridings et al.

(2002) menen dan ook dat in een vertrouwde omgeving mensen meer bereid zijn om

anderen te helpen, om hulp te vragen en om informatie te delen, wat betrekking heeft

op de dimensie benevolence/integrity. Vertrouwen is hierbij volgens de auteurs

belangrijk, omdat het zoals eerder benoemd de reciprociteitsnormen ondersteund,

zonder deze normen kan een virtual community niet bestaan, iets dat wordt

ondersteund door Sproull en Faraj (1997). Daarnaast is vertrouwen in de ability van

anderen in de virtual community van belang, want zo stellen Ridings et al.: “It’s only

natural that they would want to converse with others who have the knowledge and skills

regarding the topic at hand (…)” (2002, p.280). Evenals Ridings et al. (2002), vonden

Jarvenpaa et al. (1998) dat vertrouwen belangrijk is voor de mate waarin men

informatie deelt in virtual communities. Jarvenpaa et al. (1998) concludeerden dit een

onderzoek naar virtual teams die werden samengesteld uit een groep studenten.

Ridings et al. (2002) deden hun bevindingen in een onderzoek naar vertrouwen

binnen discussion boards. Ondanks de verschillen in analyse-eenheid met deze twee

onderzoeken, is ook in dit onderzoek de verwachting dat de mate van vertrouwen in

de virtual community van invloed is op de intensiteit waarmee de gebruiker virtual

communities aanwendt voor informatie, discussies, opbouwen van reputatie en

sociale contacten. Dit vormt het uitgangspunt voor het formuleren van hypothese

acht.

Hypothese 8: Vertrouwen heeft een modererend effect op de relatie tussen de antecedenten en

actieve deelname aan virtual communities.

Page 33: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 25

Naast hypothese acht vormt vertrouwen volgens onder andere Ridings et al. (2002)

ook de basis voor samenwerking. Vertrouwen lijkt belangrijk voor samenwerking,

omdat men de uitkomst van de samenwerking met een andere partij niet kan

voorspellen. Vertrouwen geeft hierbij een basis om ondanks onzekerheid toch een

zekere band met elkaar op te bouwen. Het functioneert als vervanging voor regels en

gedragsnormen wanneer deze ontbreken (Ridings et al., 2002). Dit lijkt ook op te gaan

wanneer samenwerking wordt benaderd vanuit de Social Exchange Theory (Blau, 1964).

Samenwerking kan economisch en psychologisch voordeel opleveren, waneer de

baten van de samenwerking de kosten overstijgen. In traditionele communities werd

gevonden dat samenwerkingsverbanden beter verlopen wanneer mensen elkaar

vertrouwen dan wanneer dit vertrouwen ontbreekt (e.g. Blau, 1964). Op basis van

voorgaande theorieën en redenering lijkt het waarschijnlijk dat de mate van

vertrouwen ook in virtual communities van invloed is op de mate waarin de

gebruiker samenwerkt met anderen. Dit vormt het uitgangspunt voor het formuleren

van hypothese negen.

Hypothese 9: Vertrouwen heeft een modererend effect op de mate waarin gedrag op virtual

communities leidt tot samenwerking.

Page 34: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 26

2.5 Conceptueel model

• Hypothese 1: Het zoeken naar en/of delen van werkgerelateerde informatie heeft

een positief effect op actieve deelname aan virtual communities

• Hypothese 2: De wens om te discussiëren over werkgerelateerde onderwerpen

heeft een positief effect op actieve deelname aan virtual communities

• Hypothese 3: De wens meer status te verkrijgen op professioneel vlak heeft een

positief effect op actieve deelname aan virtual communities

• Hypothese 4: De wens zakelijke sociale contacten op te doen en te onderhouden

heeft een positief effect op actieve deelname aan virtual communities

• Hypothese 5: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect

op het zoeken en vinden van een baan

• Hypothese 6: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect

op het bijwonen van vakgerelateerde bijeenkomsten

• Hypothese 7: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect

op samenwerking tussen vakgenoten (peer production)

• Hypothese 8: Vertrouwen heeft een modererend effect op de relatie tussen de

antecedenten en actieve deelname aan virtual communities

• Hypothese 9: Vertrouwen heeft een modererend effect op de mate waarin actieve

deelname aan virtual communities leidt tot samenwerking

Model 2: Conceptueel model

Page 35: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 27

3 Methoden

Om de hypothesen die zijn opgesteld in hoofdstuk twee te toetsen, is gebruik gemaakt

van een kwantitatieve data-analyse. Daarnaast is ter ondersteuning van de resultaten

een tweetal interviews gehouden met deskundigen uit de praktijk, de vragen van dit

interview zijn opgenomen in bijlage A. De kwalitatieve data-analyse is uitvervoerd

middels een online enquête waarin 75 vragen/stellingen zijn opgenomen die de

gekozen concepten en dimensies meten (de gehele enquête is opgenomen in bijlage B).

In dit hoofdstuk worden de gebruikte procedures en meetschalen nader toegelicht, er

wordt een korte kenschets gegeven van de online enquête en de populatie wordt

beschreven. Daarbij worden de betrouwbaarheid en validiteit van de ontworpen

enquête besproken aan de hand van statistische analyses.

3.1 Interviews

Zoals reeds in het vorige hoofdstuk benoemd, is literatuur die handelt over virtual

communities en professionele ontwikkeling schaars. Daarom zijn ter inleiding van dit

onderzoek en ter ondersteuning van de resultaten twee interviews gehouden met

twee specialisten op het gebied van virtual communities. Arthur Kruisman is

management consultant bij Inter Acces, waar hij zich richt op ‘het nieuwe werken’.

Sander Duivestein is senior analist bij ViNT, het onderzoeksinstituut van Sogeti, en is

co-auteur van de boeken ‘Me the Media’ en ‘Collaboration in the Cloud’. Er zijn

twintig interviewvragen geformuleerd op basis van de concepten uit dit onderzoek en

de veronderstelde relaties tussen deze concepten. In de interviews werd de

respondenten gevraagd naar hun ervaringen met Twitter en LinkedIn en hoe zij

aankijken tegen het gebruik hiervan met betrekking tot professionele ontwikkeling.

De transcripten van de interviews zijn ter controle aangeboden aan de respondenten,

zij hebben deze goedgekeurd voor gebruik in dit onderzoek.

Page 36: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 28

3.2 Onderzoeksprocedure

De vragen en stellingen zijn verwerkt in een online enquête. Deze enquête is uitgezet

via LinkedIn en Twitter. Middels een e-mail aan het gehele netwerk in LinkedIn is

gevraagd of men de enquête wilde invullen en doorsturen. Een week nadien is een

reminder gestuurd naar dezelfde personen. Op Twitter is een korte introductie met de

link naar het onderzoek geplaatst. Tevens is een aantal mensen persoonlijk

aangesproken met de vraag of zij het bericht wilden doorsturen. Deze mensen hadden

vaak een groot aantal ‘volgers’ waardoor een zogeheten ‘sneewbal-effect’ werd

ingezet. Op Twitter is enkele malen een overzicht van de voortgang van het

onderzoek geplaatst, met hierbij een link naar het onderzoek voor mensen die het nog

niet hadden ingevuld. Op de weblog waar de voortgang van dit onderzoek wordt

besproken, is ook een link naar het onderzoek geplaatst om ook zo bekendheid te

geven aan het onderzoek. Na twee weken is het onderzoek gesloten. De enquête is

gecombineerd met een onderzoek naar de invloed van virtual communities op de

betrokkenheid en werktevredenheid van werknemers. Hiervoor zijn 22 stellingen

opgenomen, omdat dit een ander onderzoek betreft zullen deze vragen niet verder

toegelicht worden.

De online enquête bestond uit zestien schermen. Na een korte introductie

beantwoordde de respondent de vragen over Twitter. Wanneer men aangaf Twitter

niet te gebruiken, werd men doorgestuurd naar de vragen over LinkedIn. Wanneer

men aangaf LinkedIn niet te gebruiken kreeg men de vragen voor de dimensie

‘vertrouwen’ te zien. Daarna werden de controlevariabelen voorgelegd. Vervolgens

werden de stellingen met betrekking tot het onderzoek naar de invloed op

betrokkenheid en werktevredenheid geponeerd. Als laatste kon de respondent een

opmerking of vraag plaatsen met betrekking tot het onderzoek en zag men het

eindscherm.

3.3 Enquête

De enquête bestond uit 75 vragen/stellingen welke voortkomen uit de te onderzoeken

dimensies. Bij het samenstellen van de enquête is gebruik gemaakt van bestaande

schalen, wanneer dit niet mogelijk was, zijn items ontwikkeld op basis van de theorie.

Vervolgens is een (informele) pre-test gehouden, waarna een kleine aanpassingen is

doorgevoerd in de antwoordmogelijkheden bij het gebruik van Twitter en LinkedIn.

Page 37: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 29

In de subparagrafen hieronder worden de vragen en stellingen uit de enquête per

dimensie uiteengezet en nader verklaard.

3.3.1 Actieve deelname aan virtual communities

Het onderzoek richt zich op de communities Twitter en LinkedIn. Om te meten in

hoeverre respondenten actief zijn op deze communities, is voor iedere community een

aantal vragen gesteld. Na de vraag of men Twitter gebruikt (ja/nee), is gevraagd hoe

vaak zij berichten van anderen lezen en zelf berichten plaatsen. Beiden zijn gemeten

op een zes-punts likertschaal lopend van: ‘minder dan eens per maand’ tot ‘meerdere

keren per dag’. Om de grootte van het netwerk te bepalen is gevraagd naar het aantal

‘volgers’ en hoeveel mensen men zelf ‘volgt’. Actieve deelname aan LinkedIn werd

gemeten door de vraag hoe vaak men gebruik maakt van de website. Hierbij werd

dezelfde zes-punts likertschaal gebruikt als bij het gebruik van Twitter. Daarnaast is

gevraagd of men gebruik maakt van ‘groups’ en hoeveel connecties men heeft.

Uit een eerste analyse van de data bleek dat de variabelen ‘hoeveel mensen volg je op

Twitter’ en ‘hoeveel mensen volgen jou op Twitter’ niet normaal verdeeld zijn. Om dit

te corrigeren is van deze variabelen een log-functie berekend, waardoor de variabelen

normaal verdeeld werden. Een zelfde functie is berekend voor ‘hoeveel connecties heb

je op LinkedIn’ waardoor ook deze data normaal verdeeld werd.

3.3.2 Antecedenten

Voor ieder van de vier antecedenten van actieve deelname aan virtual communities is

een aantal stellingen geformuleerd, deze stellingen zijn twee keer aan de

respondenten voorgelegd. Eén keer betrekking hebbend op Twitter en één keer op

LinkedIn. Respondenten dienden voor deze stellingen op een zeven-punts likertschaal

aan te geven in hoeverre zij het hier dan wel ‘helemaal mee oneens’ dan wel ‘helemaal

mee eens’ waren. De eerste dimensie ‘informatie’ werd gemeten aan de hand van vier

stellingen, waaronder: “ik gebruik Twitter om informatie te zoeken voor mijn werk”. De

tweede dimensie ‘discussie’ is gemeten aan de hand van twee stellingen, waaronder:

“ik gebruik Twitter om deel te nemen aan (vakgerelateerde) discussies”. Dimensie drie

‘status’, is gemeten met drie stellingen, zoals: “ik gebruik Twitter om te laten zien wie ik

ben”. De vierde dimensie ‘sociale contacten’ is gemeten met twee stellingen,

waaronder: “ik gebruik Twitter om zakelijke contacten op te doen”.

Page 38: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 30

De vragen voor het concept ‘antecedenten’ zijn gebaseerd op de antecedenten die

gevonden werden door McLure Wasko en Faraj (2000) en Ridings en Gefen (2004). Er

kon echter geen gebruik worden gemaakt van een bestaande vragenlijst, omdat vorige

onderzoeken werden verricht door het stellen van één open vraag “waarom neem je deel

aan (…)” (Ridings & Gefen, 2004). Daarom zijn items geformuleerd die de motivatie

meten waarom men Twitter en LinkedIn gebruikt. Deze stellingen zijn gebaseerd op

de gevonden indicatoren uit eerder onderzoek.

Uit de factoranalyse (bijlage C) blijkt dat enkele items opgesteld voor verschillende

dimensies op dezelfde factoren laden. Dit houdt in dat de vragen niet voldoende

discriminerend zijn. In hoofdstuk vijf wordt nader ingegaan op de overlap in deze

dimensies en waardoor deze mogelijk wordt veroorzaakt. Ondanks deze overlap

zullen bij de analyse van de resultaten de vier beschreven dimensies worden

aangehouden voor zowel LinkedIn als Twitter. De betrouwbaarheidsanalyses voor de

in totaal acht dimensies laten namelijk allen een chronbach alpha (α) zien van >.73,

wat betekent dat de vragen per concept intern consistent en betrouwbaar zijn. Hierbij

is het criterium van Field (2005) aangehouden dat de chronbach alpha gelijk aan of

groter dan .70 dient te zijn.

3.3.3 Samenwerking

Zoals in hoofdstuk twee is beschreven, worden drie dimensies onderscheiden,

namelijk: ‘banen’; ‘bijeenkomsten en ‘peer production’. Evenals bij het concept

‘antecedenten’ zijn de stellingen voor zowel Twitter als LinkedIn opgenomen.

Respondenten konden op een zeven-punts likertschaal aangeven in hoeverre zij het

oneens dan wel eens waren met de stelling. De eerste dimensie ‘banen’ is gemeten met

twee items, waaronder: “Twittter helpt mij bij het zoeken/vinden van een baan”. De

dimensie ‘bijeenkomsten’ is gemeten met de vraag: “Ik ga naar bijeenkomsten (bijv.

conferenties, 'Open Coffee') waarvan ik heb gehoord via Twitter en die handig kunnen zijn

voor mijn werk”. De derde dimensie, ‘Peer production’, is gemeten met twee vragen,

bijvoorbeeld: “Via Twitter werk ik samen met anderen aan nieuwe producten en/of

diensten”. Voor Twitter is een additionele stelling toegevoegd: “via Twitter overleg ik

met mijn naaste collega’s”. Deze stelling is toegevoegd, omdat de verwachting is dat

Twitter ook als intern communicatiemiddel wordt toegepast binnen organisaties.

Eerder is al aangehaald dat de dimensies van samenwerking die worden gebruikt in

dit onderzoek niet of nauwelijks voorkomen in de literatuur. Om deze reden kon geen

Page 39: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 31

gebruikt worden gemaakt een bestaande vragenlijst. De vragen voor dit onderzoek

zijn daarom gebaseerd op de theorieën over bijvoorbeeld sociaal kapitaal en ‘the

strengt of weak ties’, welke zijn beschreven voorafgaand aan de hypothesen uit

hoofdstuk twee. De vragen meten wat Twitter en LinkedIn de gebruikers oplevert in

termen van de eerder genoemde dimensies. De overtuiging hierbij is dat men kan

aangeven in welke mate zij samenkomen en –werken met anderen binnen een virtual

community met een gezamenlijk doel en/of voordeel.

Uit de factoranalyse blijkt dat de drie veronderstelde dimensies voor zowel LinkedIn

als Twitter op twee factoren laden. De vragen met betrekking tot het zoeken van een

baan vormen één dimensie en de twee beschreven dimensies ‘bijeenkomsten’ en ‘peer

production’ laden op een tweede factor. Daarom is besloten de laatste twee dimensies

samen te voegen tot de dimensie ‘bijeenkomsten/peer production’. Dit houdt in dat

hypothese zes en zeven als één hypothese worden behandeld bij het toetsen ervan in

hoofdstuk vier. De betrouwbaarheid van deze dimensie komt uit op α .86 voor

LinkedIn en α .88 voor Twitter. De betrouwbaarheid van de eerste dimensie ‘banen’

komt voor zowel Twitter als LinkedIn net op of onder de α .70. De vraag: “via

Twitter/LinkedIn kom ik in contact met mensen die interessant zijn voor mijn werk” lijkt te

conflicteren met de vragen uit ‘antecedenten’. Daarom is besloten deze vraag te

verwijderen en ‘banen’ een single-item schaal te maken met de vraag: “LinkedIn/Twitter

helpt mij bij het zoeken naar een baan”.

3.3.4 Vertrouwen

De twee dimensies voor vertrouwen, ‘ability’ en ‘benevolence/integrity’, zijn

aangehouden in navolging van het onderzoek van Ridings et al. (2002). In

tegenstelling tot de voorgaande concepten is bij ‘vertrouwen’ één keer opgenomen in

de enquête en gelden de stellingen voor zowel Twitter als LinkedIn. Er is geen

onderscheid gemaakt in vertrouwen, omdat de verwachting is dat de beleving en de

rol van vertrouwen niet verschilt bij het gebruik Twitter en LinkedIn. De relatie met

anderen kan bij beiden namelijk beperkt blijven tot de virtuele omgeving en men is

niet gedwongen om ‘open’ te zijn wanneer het gaat om bijvoorbeeld

persoonsgegevens. Evenals bij ‘antecedenten’ en ‘samenwerking’ dienden

respondenten voor dit onderdeel stellingen te beantwoorden aan de hand van een

zeven-punts likertschaal lopend van geheel mee oneens tot geheel mee eens.

Page 40: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 32

Voor de ability dimensie zijn drie stellingen geformuleerd, waaronder: “de mensen in

mijn netwerk op Twitter en/of LinkedIn hebben veel kennis over de onderwerpen die we

bespreken”. De benevolence/integrity dimensie werd gemeten aan de hand van drie

stellingen, waaronder: “de mensen […] doen hun best om eerlijk met elkaar om te gaan”. De

zes items meten in hoeverre mensen in de virtual community van mening zijn dat de

anderen in hun netwerk beschikken over voldoende kennis over de besproken

onderwerpen (ability) en in hoeverre zij verwachten dat men eerlijk met elkaar omgaat

(benevolence/integrity). De vragen zijn ontleend aan Ridings et al. (2002) welke de

dimensies gebruikten in een onderzoek naar de rol van vertrouwen in virtual

communities. Ridings et al. (2002) formuleerden voor iedere dimensie een zestal

vragen, dit is in verband met de lengte van de enquête teruggebracht tot drie vragen

per dimensie. Dubbele items uit de originele vragenlijst zijn verwijderd. Vervolgens

zijn de items aangepast om aan te sluiten op Twitter en LinkedIn, daar Ridings et al.

het onderzoek verrichtten op bulletin boards en de vragen daarop toegespitst hadden.

Om een vertalingsbias te voorkomen, zijn de vragen door twee personen

onafhankelijk van elkaar vertaald van het Engels naar het Nederlands. Deze

Nederlandse vragen zijn vervolgens vertaald naar het Engels en vergeleken met de

originele vragenlijst.

Uit de factoranalyse blijkt dat vijf van de zes vragen laden op één dimensie. De vraag

“de mensen in mijn netwerk op Twitter en/of LinkedIn gedragen zich niet zoals gewenst is”

laadt, na het hercoderen, op een andere factor. Daarom is deze vraag verwijderd uit

de schaal ‘vertrouwen’. De overige vijf vragen laden op één dimensie en blijken met

α .85 betrouwbaar. Daarom is gekozen om in de verdere analyse van de resultaten

geen onderscheid te maken tussen de ability en benevolence/integrity dimensie.

Vertrouwen wordt dus als één dimensie beschouwd. Een nadere beschouwing van het

samenvoegen van deze twee dimensies wordt gegeven in hoofdstuk vijf.

3.3.5 Controlevariabelen

Naast de variabelen gericht op de verschillende dimensies zijn er een vijftal

controlevariabelen opgenomen in het onderzoek, te weten: geslacht, leeftijd, hoogst

genoten opleiding, huidige arbeidsrelatie en de beroepsgroep waarin de respondent

werkzaam is.

Page 41: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 33

3.4 Populatie

De theoretische populatie van het onderzoek bestaat uit de gebruikers van Twitter en

LinkedIn in Nederland. Echter, omdat het onderzoek is uitgezet binnen het eigen

netwerk van de auteur is de werkelijke populatie kleiner. In de twee weken dat het

onderzoek online heeft gestaan hebben 366 personen het onderzoek geopend,

waarvan 142 het onderzoek volledig hebben ingevuld. Van deze 142 personen is

77,5% man. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 31 jaar. 90,1% is hoger

opgeleid, 9,2% heeft een mbo/havo of vwo opleiding genoten en 0,7% is lager

opgeleid. De meerderheid van de respondenten is fulltime werkzaam (61,3%), 4,9% is

parttime werkzaam, 19% heeft een eigen onderneming, is werkzaam als ZZP’er of op

freelance basis. Daarnaast geeft 1,4% aan op dit moment niet werkzaam te zijn en is

11,3% student. De meeste respondenten zijn werkzaam in de ICT (26,8%) of

Media/Communicatie (23,9%). Daarnaast is 14,8% werkzaam als

adviseur/consultant, 11,3% in sales/inkoop. Een compleet overzicht van de populatie

parameters is gegeven in bijlage D.

Twitter:

Het gebruik van Twitter ligt met 47,9% van de respondenten lager dan het gebruik

van LinkedIn. Van deze Twitter gebruikers geeft meer dan de helft (57,4%) aan de

posts van andere meerdere keren per dag te lezen. 36,8% plaatst meerdere keren per

dag een bericht. Een klein deel van de respondenten geeft aan minder dan wekelijks

berichten te lezen (13,2%) of zelf een bericht te plaatsen (27,9%). Het aantal volgers

van Twitter gebruikers loopt uiteen van 0 tot 1247, met een gemiddelde van 118 en

een modus van 50. Het aantal mensen dat men volgt ligt tussen 0 en 1221, met een

gemiddelde van 114 en een modus van 100.

LinkedIn:

Van de respondenten gebruikt 93,7% LinkedIn, 78,2% van deze mensen maakt ook

gebruik van ‘groups’. Het gemiddeld aantal connecties van deze LinkedIn gebruikers

is 169. De spreiding in het aantal connecties is echter hoog, gezien een

standaarddeviatie van 158 en een modus van 100 connecties. Het grootste deel van de

respondenten (23,9%) geeft aan LinkedIn wekelijks te gebruiken. 30,3% maakt vaker

gebruik van LinkedIn, 11,3% van de respondenten meerdere keren per dag. Daarnaast

geeft 21,8% van alle respondenten aan de site eens in de twee weken te bezoeken,

14,1% maandelijks en 3,5% minder dan eens per maand.

Page 42: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 34

4 Resultaten

Dit hoofdstuk beschrijft allereerst het resultaat van het onderzoek op basis van de

correlaties tussen de verschillende dimensies (tabel 1). Vervolgens worden regressie

analyses besproken op basis waarvan de hypothesen zijn getoetst. Na het toetsen van

deze hypothesen worden de gevonden verbanden weergegeven in een model, waarbij

de resultaten zijn gesplitst voor Twitter en LinkedIn.

4.1 Descriptieve statistiek

Wanneer in tabel 1 wordt gekeken naar uitkomsten van de vragen met betrekking tot

de antecedenten, kan een eerste resultaat op de onderzoeksvraag uit paragraaf 2.2

worden ontdekt. De onderzoeksvraag luidde: in hoeverre verschillen Twitter en LinkedIn

wanneer het gaat om welke antecedent het meest belangrijk is voor actieve deelname? Uit de

gemiddelde scores blijkt dat meer mensen zich richten tot Twitter voor het voeren van

discussie (M=4.2) dan tot LinkedIn (M=3.4). Een zelfde bevinding wordt gedaan

wanneer gekeken wordt naar het zoeken naar informatie. Twitter (M=4.6) lijkt

hiervoor vaker aangewend dan LinkedIn (M=3.8). Voor de antecedent ‘het zoeken

naar status’ (Twitter: M=4.2; LinkedIn: M=4.0) is het verschil tussen de twee

communities minder groot, maar ook hier blijkt dat men zich vaker richt tot Twitter

dan tot LinkedIn. Bij ‘het opdoen van sociale contacten’ is het omgekeerde het geval.

Hier is het juist de community LinkedIn (M=5.3) die de voorkeur van de gebruiker

verdient boven Twitter (M=5.1).

Een andere opvallend resultaat in de gemiddelde uitkomsten is het verschil tussen

Twitter en LinkedIn bij het zoeken naar een baan. Twitter (M=3.1) wordt hier minder

vaak voor ingezet dan LinkedIn (M=4.2). Bij de variabele bijeenkomsten/peer

production daarentegen, wordt Twitter (M=3.1) vaker ingezet dan LinkedIn (M=2.4).

Page 43: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 35

4.2 Correlaties

Op basis van de correlatietabel kan een eerste indruk worden verkregen van de

manier waarop de variabelen uit de hypothesen met elkaar samenhangen. Wat hierbij

opvalt is dat de antecedenten van actieve deelname en de dimensies van

samenwerking aan Twitter allen significant (p <.01) correleren met de vier dimensies

van actief gebruik (bijvoorbeeld hoe vaak mensen zelf berichten posten). Dit in

tegenstelling tot LinkedIn wat een meer gedifferentieerd beeld laat zien waarbij

deelname aan groups niet significant correleert met het de dimensie ‘status’ en ‘sociale

contacten’. Tevens correleert de dimensie ‘bijeenkomsten/peer production’ niet

significant met het aantal connecties dat men heeft op LinkedIn. Door de hoge

onderlinge correlaties van de antecedenten en dimensies van samenwerking, bij beide

virtual communities, is voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van de uitkomst

van de regressie analyse, daar dit kan duiden op multicollineariteit.

De variabele ‘vertrouwen’ laat wat betreft de focus van dit onderzoek significante

correlaties zien met zowel de antecedenten als de dimensies van samenwerking voor

beide virtual communities. Daarnaast is het opvallend te zien dat de controlevariabele

‘leeftijd’ negatief correleert (r(142)=-.18, p<.05) met vertrouwen, wat zou betekenen

dat ‘oudere mensen’ minder vertrouwen hebben in hun peers in virtual communities

dan de jongere gebruikers.

Page 44: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 36

Tabel 1: Correlaties

Page 45: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 37

4.3 Hypothese toetsen

Om de in hoofdstuk twee opgestelde hypothesen te toetsen, is gebruik gemaakt van

multipele regressie analyse. Daarnaast is logistische regressie toegepast op de analyse

van de antecedenten op ‘het deelnemen aan groepen in LinkedIn’, daar dit een

dichotome afhankelijke variabele betreft. De hypothesen zijn geformuleerd voor

virtual communities in zijn algemeenheid. De onderzoeksresultaten worden echter

gescheiden geanalyseerd en beschreven voor Twitter en LinkedIn, om zo exploratief

te kijken in hoeverre de uitkomsten verschillen voor de twee virtual communities. Op

deze manier wordt ook een antwoord verkregen op de onderzoeksvraag uit paragraaf

2.2. Regressie analyse biedt geen ‘one-tailed’ optie, hypothese één t/m zeven zijn

echter wel met een richting geformuleerd, daarom zijn de significantie niveaus in

tweeën gedeeld.

4.3.1 Antecedenten

Om de eerste vier hypothesen te toetsen, zijn per community alle antecedenten in één

analyse meegenomen. Voor Twitter leverde dit vier regressie analyses op: voor iedere

indicator van actieve deelname als afhankelijke variabele (zie tabel 2 op pagina 39).

Voor LinkedIn resulteerde dit in drie analyses (zie tabel 3 op pagina 41).

Hypothese één veronderstelt een positief effect van het zoeken naar of delen van

werkgerelateerde informatie op actieve deelname aan virtual communities. Actieve

deelname wordt gemeten aan de hand van vier dimensies. Regressie analyse voor

Twitter laat zien dat de motivatie voor het zoeken en/of delen van informatie een

significatie voorspeller is van ‘het lezen van posts van mensen die ik volg’

(F(1,66)=20.12, t(68)= 4.49, β=.48, p<.001, R2=.23), ‘op Twitter post ik zelf’

(F(2,65)=21.64, t(68)=3.35, β=.42, p<.001, R2=.40), hoeveel mensen iemand volgt

(F(2,63)=20.97, t(66)=2.80, β=.36, p<.01 R2=.40) en door hoeveel mensen iemand

gevolgd wordt (F(2,63)=21.48, t(66)=3.45, β=.44, p<.001 R2=.41). Dit impliceert dat men

actief zal deelnemen aan Twitter wanneer men op zoek is naar werkgerelateerde

informatie. Op basis hiervan wordt hypothese één voor Twitter aangenomen. De

analyse van dezelfde hypothese voor LinkedIn laat echter een tegenovergesteld beeld

zien. Het zoeken naar informatie heeft alleen significant effect op het aantal connecties

dat men heeft. Dit effect is, in tegenstelling tot de verwachting, negatief

(F(3,129)=4.29, t(133)=-1.76, β=-.61, p<.05., R2=.09). Effecten op het deelnemen aan

Page 46: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 38

‘groups’ en op bezoeksfrequentie van LinkedIn blijken niet significant. Hypothese één

voor LinkedIn wordt daarom verworpen.

Een positief effect van de wens om te discussiëren op actieve deelname aan virtual

communities wordt verondersteld in hypothese twee. Zoals in tabel 2 te zien is, blijkt

dat de antecedent ‘discussie’ geen significant effect heeft. Hiermee wordt hypothese

twee voor Twitter verworpen. Daarentegen is in tabel 3 te zien dat de antecedent bij

LinkedIn wel een positief effect heeft op de drie indicatoren; de frequentie van het

bezoek aan LinkedIn (F(2,130)=21.87, t(133)=3.14, β=.26, p<.001, R2=.25), het aantal

connecties (F(3,129)=4.29, t(133)=1.67, β=.19, p<.05, R2=.09) en het deelnemen aan

groups (F(1)=6.93 t(133)=6.12, β=.38, p<.05, Nagelkerke R2=.09). Op basis hiervan

wordt hypothese twee voor LinkedIn aangenomen.

Hypothese drie luidt: “de wens meer status te verkrijgen op professioneel vlak heeft een

positief effect op de deelname aan virtual communities”. Regressie analyse voor Twitter laat

geen significant effect zien op de dimensie ‘op Twitter lees ik de posts van mensen die

ik volg’. Status heeft wel een significant effect op ‘op Twitter post ik zelf’

(F(2,65)=21.64, t(68)=2.18, β=.27, p<.05, R2=.40), ‘hoeveel mensen volgen jou’

(F(2,63)=20.97, t(66)=2.66, β=.34, p<.01, R2=.40) en ‘hoeveel mensen volg je’

(F(2,63)=21.48, t(66)=2.05, β=.26, p<.05, R2=.41). De verklaarde varianties in deze

uitkomsten worden allen gedeeld met de antecedent ‘informatie’. Het voorgaande

maakt dat voor Twitter hypothese drie wordt aangenomen. Bij LinkedIn heeft ‘status’

een significant effect op het aantal connecties dat iemand heeft (F(3,129)=4.29,

t(133)=2.27, β=.74, p<.05, R2=.09). Logistische- en regressie analyse laat geen

significant effect zien op ‘groups’ of de frequentie van het gebruik. Op basis van het

significante effect van ‘status’ op het aantal connecties wordt deze hypothese voor

LinkedIn gedeeltelijk aangenomen.

Dat de wens om zakelijke contacten op te doen en te onderhouden een positief effect

heeft op actieve deelname aan virtual communities, wordt verondersteld in hypothese

vier. Uit de analyse blijkt dat de wens deze contacten op te doen geen effect heeft op

één van de dimensies van actieve deelname aan Twitter. Hiermee wordt hypothese

vier voor Twitter verworpen. Bij LinkedIn laat ‘sociale contacten’ een positief effect

zien op hoe vaak men de LinkedIn website bezoekt (F(2,130)=21.87, t(133)=4.33, β=.35,

p<.001, R2=.25). De verklaarde variantie van 25%, wordt gedeeld met de antecedent

‘discussie’ (hypothese twee). Er werd geen significant effect gevonden op ‘groups’ of

hoeveel connecties iemand heeft. Op basis hiervan wordt hypothese vier voor

Page 47: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 39

LinkedIn gedeeltelijk aangenomen. Het significante effect van ‘sociale contacten’ op

de frequentie van het bezoek impliceert een actieve deelname aan LinkedIn waarmee

hypothese vier gedeeltelijk wordt aangenomen.

Regressie analyse: Antecedenten Twitter Lees Post Volg Gevolgd door

Antecedent: F β t F β t F β t F β t model 1 5.62*** 11.28*** 10.71*** 10.96*** Informatie .33 1.38 .59** 2.73 .26 1.21 .43* 1.98 Discussie -.08 -.37 -.04 -.24 -.03 -.13 -.11 -.61 Status .04 .28 .33* 2.50 .29* 2.16 .23 1.68 Sociale Contacten .25 1.39 -.22 -1.53 .19 1.16 .16 1.00 model 2 7.58*** 15.25*** 14.51*** 14.64*** Informatie .34 1.44 .55** 3.51 .24 1.53 .34* 2.13 Discussie -.07 -.35 Status .33* 2.51 .29* 2.17 .22 1.64 Sociale Contacten .26 1.56 -.22 -1.37 .19 1.16 .16 .99 model 3 11.47*** 21.64*** 20.97*** 21.48*** Informatie .28* 1.69 .42*** 3.35 .36** 2.80 .44*** 3.45 Discussie Status .27* 2.18 .34** 2.66 .26* 2.05 Sociale Contacten .26 .26 model 4 20.12*** Informatie .48*** 4.49 Discussie Status Sociale Contacten * Coefficient is significant at the 0.05 level (1-tailed). ** Coefficient is significant at the 0.01 level (1-tailed). *** Coefficient is significant at the 0.001 level (1-tailed). Tabel 2: Regressie analyse: Antecedenten Twitter

Regressie analyse: Antecedenten LinkedIn Frequentie Connecties Groups

Antecedent: F β t F β t Chi-2 β Wald model 1 11.24*** 3.36** 8.43* Informatie -.02 -.05 -.60 -1.72 .51 .47 Discussie .20* 2.01 .19* 1.67 .32 2.55 Status .15 .50 .67* 1.96 -.31 .23 Sociale Contacten .28** 2.69 .09 .78 -.18 .91 model 2 15.10*** 4.29** 8.19* Informatie -.61* -1.76 .17 .49 Discussie .21* 2.27 .19* 1.67 .35* 3.25 Status .14 1.19 .74* 2.27 Sociale Contacten .28** 2.70 -.21 1.2 model 3 21.87*** 7.69* Informatie Discussie .26*** 3.14 .42** 6.79 Status Sociale Contacten .35*** 4.33 -.13 .73 model 4 6.93** Informatie Discussie .38* 6.12 Status Sociale Contacten * Coefficient is significant at the 0.05 level (1-tailed). ** Coefficient is significant at the 0.01 level (1-tailed). *** Coefficient is significant at the 0.001 level (1-tailed). Tabel 3: Regressie analyse: Antecedenten LinkedIn

Page 48: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 40

4.3.2 Samenwerking

Hypothesen vijf en zes/zeven (gecombineerd naar aanleiding van factoranalyse, zoals

besproken in hoofdstuk drie) hebben betrekking op samenwerking als gevolg van

actieve deelname aan virtual communities. In hypothese vijf wordt verondersteld dat

actieve deelname helpt bij het zoeken en vinden van een baan. Voor Twitter blijkt de

frequentie dat men zelf berichten plaatst een positief significant effect te hebben op de

variabele ‘banen’ (F(1,64)=20.76, t(66)=4.56, β=.50, p<.001, R2=.25). De overige drie

dimensies van actieve deelname laten geen significant effect zien. Ook het effect van

actief gebruik van LinkedIn beperkt zich tot één dimensie, te weten de frequentie van

het bezoek van de website (F(1,131)=4.27, t(133)=2.07, β=.18, p<.05, R2=.03). De overige

twee dimensies: ‘groups’ en het aantal connecties, laten geen significant effect zien.

Op basis hiervan worden de hypothesen voor zowel Twitter als LinkedIn gedeeltelijk

aangenomen.

De gecombineerde hypothese zes/zeven veronderstelt dat actieve deelname aan

virtual communities een positief effect heeft op het bijwonen van vakgerelateerde

bijeenkomsten en samenwerking met peers binnen virtual communities. Regressie

analyse voor Twitter laat zien dat de frequentie waarmee men berichten post

(F(2,63)=29.30, t(66)=2.20, β=.27, p<.05, R2=.48) en het aantal mensen dat men volgt

(F(2,63)=29.30, t(66)=4.00, β=.49, p<.001, R2=.48) een significant verband heeft met de

variabele bijeenkomsten/peer production. De twee variabelen verklaren samen 48%

van de variantie in de variabele ‘bijeenkomsten/peer production’. De dimensies ‘hoe

vaak men berichten van anderen leest’ en ‘hoeveel volgers men heeft’ hebben geen

significant effect op het bijwonen of initiëren van bijeenkomsten of het samenwerken

met peers. Voor LinkedIn geldt dat de frequentie van bezoek van de website een

positief significant effect (F(1,131)=9.25, t(133)=3.04, β=.26, p<.01, R2=.07) heeft op het

bijwonen/initiëren van bijeenkomsten en het samenwerken met peers. Op basis van

bovenstaande uitkomsten wordt de gecombineerde hypothese voor zowel Twitter als

LinkedIn gedeeltelijk aangenomen.

Analyse van de uitkomsten van de additionele vraag gericht op samenwerking tussen

collega’s via Twitter, laat zien dat hoe vaak mensen berichten posten een significant

effect heeft op samenwerking tussen collega’s (F(1,64)=14.72, t(66)=3.84, β=.43, p<.001,

R2=.19). Overige dimensies van actieve deelname aan Twitter hebben geen significant

effect op ‘samenwerking met collega’s’.

Page 49: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 41

Regressie analyse: Samenwerking Twitter Banen Bijeenkomst/Peer Collega's Dimensies actieve

deelname: F β t F β t F β t model 1 5.68*** 15.02*** 3.6** Lees -.16 -.86 -.19 -1.28 .00 .00 Post .51** 2.62 .38* 2.37 .46* 2.26 Volg .29 .91 .40 1.54 .13 .40 Gevolgd door -.12 -.35 .13 .482 -.17 -.49 model 2 7.63*** 20.20*** 4.9** Lees -.16 -.91 -.19 Post .50** 2.61 .39** -1.24 .63** 2.89 Volg .19 1.28 .52*** 4.18 -.17 -.50 Gevolgd door .134 .41 model 3 11.06*** 29.30*** 7.30*** Lees Post .39** 2.65 .27* 2.20 .47** 2.93 Volg .16 1.13 .49*** 4.00 Gevolgd door -.05 -.30 model 4 20.76*** 14.72*** Lees Post .50*** 4.56 .43*** 3.84 Volg Gevolgd door * Coefficient is significant at the 0.05 level (1-tailed). ** Coefficient is significant at the 0.01 level (1-tailed). *** Coefficient is significant at the 0.001 level (1-tailed). Tabel 4: Regressie analyse: Samenwerking Twitter

Regressie analyse: Samenwerking LinkedIn Banen Bijeenkomst/Peer Dimensies actieve

deelname: F β t F β t model 1 1.99 3.66** Frequentie .08 .75 .27** 2.68 Connecties .09 .88 -.11 -1.08 Groups .10 .99 .09 .98 model 2 2.71* 5.02** Frequentie .30** 3.07 Connecties .14 1.44 -.09 -.90 Groups .10 1.07 model 3 4.27* 9.25** Frequentie .18* 2.07 .26** 3.04 Connecties Groups * Coefficient is significant at the 0.05 level (1-tailed). ** Coefficient is significant at the 0.01 level (1-tailed). *** Coefficient is significant at the 0.001 level (1-tailed).

Tabel 5: Regressie analyse: Samenwerking LinkedIn

Page 50: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 42

4.3.3 Vertrouwen

Vertrouwen wordt verondersteld invloed uit te oefenen op de relaties tussen de

antecedenten en actieve deelname van virtual communities (hypothese acht) en tussen

actieve deelname en de dimensies van samenwerking (hypothese negen). Voor deze

analyse is een tweetal regressies uitgevoerd, te weten de antecedenten van de

respondenten met een hoge mate van vertrouwen en antecedenten van de

respondenten met een lage mate van vertrouwen. De resultaten van deze analyses zijn

opgenomen in bijlage E.

Uit de analyses gericht op hypothese acht voor Twitter, blijkt dat vertrouwen invloed

uitoefent op de relatie van de antecedent ‘informatie’ en op alle vier dimensies van

actieve deelname. De antecedent vertoont een sterker effect op bijvoorbeeld het aantal

volgers dat men heeft wanneer er sprake is van een hoge mate van vertrouwen

(F(1,50)=28.82, t(52)=5.37, β=.61, p<.001, R2=.38) dan wanneer dit vertrouwen laag of

afwezig is (F(2,4)=5.33, t(7)=-3.22, β=-1.36, p<.05, R2=.73). Ook bij de andere dimensies

van actieve deelname bleek dit effect aanwezig, waarbij de niveaus bij een hoge mate

van vertrouwen significant bleken ten opzichte van niet significante waarden bij een

lage mate van vertrouwen. Bij de dimensie ‘status’ is de invloed van vertrouwen

andersom: bij een lage mate van vertrouwen heeft status een significant effect op het

aantal mensen dat men volgt (F(1,5)=6.58, t(7)=2.57, β=.75, p<.05, R2=.57), terwijl er

geen significant effect tussen de twee variabelen wordt gevonden bij een hoge mate

van vertrouwen. Dit duidt op een modererend effect van vertrouwen op het effect van

‘status’ als antecedent van actieve deelname aan virtual communities. Bij de

antecedent ‘sociale contacten’ wordt een significant effect gevonden op het aantal

volgers dat men heeft wanneer de mate van vertrouwen laag is (F(2,4)=5.33, t(7)=2.86,

β=1.21, p<.05, R2=.73). Evenals bij ‘status’ wordt bij ‘sociale contacten’ geen significant

effect gevonden bij een hoge mate van vertrouwen.

Bij LinkedIn wordt, bij een hoge mate van vertrouwen, bij drie antecedenten een

significant effect gevonden. Voor de antecedenten ‘informatie’ (F(2,96)=22.25,

t(99)=3.18, β=.34, p<.01, R2=.32) en ‘sociale contacten’ (F(2,96)=22.25, t(99)=2.74, β=.29,

p<.01, R2=.32) geldt dit effect op ‘de frequentie van het gebruik van LinkedIn’. Voor

‘status’ (F(1,97)=8.60, t(99)=2.93, β=.29, p<.01, R2=.07) geldt het effect op ‘het aantal

connecties dat men heeft’. Een significant effect blijft echter uit bij de drie

antecedenten wanneer er sprake is van een lage mate van vertrouwen, wat duidt op

Page 51: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 43

een modererend effect van vertrouwen. Op basis van de resultaten van de analyses

wordt hypothese acht voor zowel Twitter als LinkedIn deels aangenomen.

Hypothese negen veronderstelt een modererend effect van vertrouwen op de relatie

tussen actieve deelname aan virtual communities en de dimensies van samenwerking.

Uit de analyse voor Twitter blijkt dat het effect van de frequentie waarmee men

berichten post op de dimensie ‘banen’ gemodereerd wordt door vertrouwen. Bij een

hoge mate van vertrouwen wordt een significant verband gevonden (F(1,50)=11.37,

t(52)=3.37, β=.43, p<.001, R2=.17), terwijl bij een lage mate van vertrouwen een

significant verband ontbreekt. De overige drie dimensies van actieve deelname

gecombineerd met vertrouwen laten geen effect zien op ‘banen’. Voor de dimensie

‘bijeenkomsten/peer production’ wordt bij een hoge mate van vertrouwen een

significant effect gevonden van ‘hoe vaak men post’ (F(2,49)=25.69, t(52)=2.27, β=.30,

p<.05, R2=.51) en ‘door hoeveel mensen iemand gevolgd wordt’ (F(2,49)=25.69,

t(52)=3.61, β=.48, p<.001, R2=.51). Bij beiden wordt geen significant effect gevonden bij

een lage mate van vertrouwen. Dat wil zeggen: het effect voor beide dimensies is

sterker bij een hogere mate van vertrouwen, wat een modererend effect van

vertrouwen impliceert. Moderatieanalyse op ‘samenwerking tussen collega’s’ laat een

tweeledig beeld zien. Enerzijds het significante effect van ‘hoe vaak iemand een

bericht post’ bij een hoge mate van vertrouwen (F(1,50)=9.87, t(52)=3.14, β=.41, p<.001,

R2=.17), dit effect blijft uit wanneer de mate van vertrouwen laag is. Anderzijds een

significant effect bij een lage mate van vertrouwen van het aantal volgers dat iemand

heeft (F(2,4)=4.80, t(7)=-2.94, β=-2.61, p<.05, R2=.71), dit effect blijft uit bij een hoge

mate van vertrouwen. Overige twee dimensies van actieve deelname laten geen

significante resultaten zien. Op basis van voorgaande alinea wordt voor Twitter

hypothese negen gedeeltelijk aangenomen.

Bij LinkedIn laat de analyse voor de dimensie ‘banen’ twee significante effecten zien

bij een lage mate van vertrouwen; het aantal connecties (F(2,13)=4.37, t(16)=2.74,

β=.74, p<.05, R2=.40) en het deelnemen aan ‘groups’ (F(2,13)=4.37, t(16)=-2.55, β=-.69

p<.05, R2=.40). Significante waarden bij een hoge mate van vertrouwen evenals

effecten bij de dimensie ‘frequentie van bezoek’ worden niet gevonden. Bij de tweede

dimensie van samenwerking, ‘bijeenkomsten/peer production’, laat het aantal

connecties dat men heeft een positief effect zien wanneer het vertrouwen groot is

(F(1,97)=10.80, t(99)=3.28, β=.32, p<.001, R2=.10), dit effect blijft achterwege wanneer er

weinig vertrouwen is. De andere twee dimensies van actieve deelname laten bij een

hoge of lage mate van vertrouwen geen significant effect zien op

Page 52: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 44

‘bijeenkomsten/peer production’. Op basis hiervan wordt hypothese negen ook voor

LinkedIn gedeeltelijk aangenomen.

De resultaten van de hypothese toetsen zijn weergegeven in tabel 6 en in modellen

drie en vier.

Tabel 6: Uitkomsten hypothesen

Page 53: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 45

Model 3: Gevonden verbanden Twitter. I.v.m. leesbaarheid ontbreken β-waarden

Page 54: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 46

Model 4: Gevonden verbanden LinkedIn. I.v.m. leesbaarheid ontbreken β-waarden

Page 55: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 47

5 Discussie, conclusie &

aanbevelingen

De resultaten van het onderzoek bieden de basis voor het beantwoorden van de

vraagstelling welke in het eerste hoofdstuk is geformuleerd. Allereerst worden

opvallende resultaten bediscussieerd en teruggekoppeld naar de theorie. Dit leidt tot

het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen uit hoofdstuk één. Vervolgens

worden aanbevelingen voor verder onderzoek gegeven en worden beperkingen van

het verrichte onderzoek besproken.

5.1 Discussie

Onderzoek wijst uit dat virtual communities een snel groeiend aspect binnen internet

vormen waarin veel kennis en contacten worden gedeeld (e.g. Ridings & Gefen, 2004;

Porter, 2002). Op basis van de literatuur over virtual communities is een viertal

antecedenten van actieve deelname onderscheiden die gericht zijn op

werkgerelateerde onderwerpen en professionele ontwikkeling. Voor Twitter werd

gevonden dat drie van deze antecedenten een motivatie vormen voor actieve

deelname. Zo blijkt dat, in overeenstemming met de bevindingen van bijvoorbeeld

McLure Wasko en Faraj (2000), de wens informatie te zoeken en te delen een

belangrijke reden is om deel te nemen aan Twitter. Vertrouwen speelt hierbij een

belangrijke rol; wanneer men veel vertrouwen heeft in de mensen op Twitter, is de

motivatie om de community in te zetten voor het delen van informatie hoog; weinig

vertrouwen maakt dat deze motivatie laag is. Dit sluit aan bij de bevindingen van

Ridings et al. (2002). De auteurs zien vertrouwen namelijk als basis voor positieve

reciprociteit binnen virtual communities. Deze reciprociteit wordt als fundamenteel

beschouwd voor het functioneren van een community.

Het onderscheid in dimensies van vertrouwen tussen ability en benevolence/integrity

wat Ridings et al. (2002) maken, werd in dit onderzoek niet gevonden. Gebruikers van

Page 56: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 48

Twitter en LinkedIn lijken geen onderscheid te maken in de kunde (ability) of de

welwillendheid (benevolence) wanneer het gaat om vertrouwen in de community; men

vertrouwt iemand of niet. Dit houdt in dat theorie over vertrouwen in virtual

communities tweeledig kan zijn. Enerzijds kan vertrouwen verdeeld worden in ability

en benevolence/integrity wanneer er sprake is van communities waar één onderwerp

centraal staat en waarbij men weinig van elkaar weet omdat profielbeschrijvingen

ontbreken, zoals in de discussion groups die Ridings et al. (2002) onderzochten.

Anderzijds kan vertrouwen als één geheel, zonder afzonderlijke dimensies, worden

gezien, wanneer het gaat om communities waar persoonlijke gegevens bekend zijn en

waar doorgaans diverse (persoonlijke en zakelijke) onderwerpen besproken worden.

Als iemands vertrouwen wordt misbruikt, is de schade waarschijnlijk groter bij sites

waarbij veel persoonlijke informatie bekend is. Dit maakt dat een volledig vertrouwen

van belang is en dat er zodoende geen onderscheid gemaakt wordt.

In tegenstelling tot Twitter is de motivatie om LinkedIn te gebruiken voor het zoeken

van informatie lager. Wanneer men LinkedIn gebruikt voor het zoeken van informatie

heeft dit een negatief effect op het aantal connecties. Een verklaring voor dit verschil

tussen de virtual communities is te vinden in Granovetter’s ‘strenght of weak ties’

(1973). Granovetter meent dat zwakke banden tussen personen meer nieuwe

informatie en kennis opleveren dan sterke banden, omdat zwakke banden zich in

verschillende netwerken begeven. Twitter en LinkedIn verschillen van elkaar in vorm

van de relatie. Relaties bij Twitter hoeven niet reciproque te zijn, men kan iemand

volgen zonder dat degene daarvoor toestemming geeft en deze relatie hoeft niet te

worden beantwoord. Op deze manier kan iemand een grote schare aan voor hem

interessante mensen volgen, waardoor hij veel informatie tot zich kan nemen; met

andere woorden hij kan veel zwakke (en eenzijdige) relaties opbouwen. Bij LinkedIn

zijn relaties wederkerig, bij het toevoegen van personen aan iemands netwerk dient te

worden opgegeven welke relatie bestaat tussen de personen. De mogelijkheid om een

groot aantal zwakke relaties aan te gaan wordt daarmee verkleind. Arthur Kruisman

zegt hierover “Op LinkedIn zijn het 99% mensen die ik ken en op Twitter zijn het voor 99%

mensen die ik niet ken” (interview, 28 mei 2009). Op basis hiervan kan worden gesteld

dat contacten via LinkedIn minder verspreid zijn over verschillende sociale

netwerken waardoor zij een kleinere bron van informatie en kennis zijn. Mogelijk is

LinkedIn, in tegenstelling tot Twitter, dus minder geschikt en aantrekkelijk voor het

zoeken en delen van kennis.

Page 57: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 49

Bovenstaand verschil tussen Twitter en LinkedIn werpt een nieuwe blik op

Granovetter’s theorie (1973). De verwachting was dat binnen virtual communities in

het algemeen men eenvoudig weak ties kan aangaan. Bovenstaande beredenering gaat

echter uit van virtual communities waarin het aangaan van weak ties ook onderling

kan verschillen. Of communities een grote bron van weak ties zijn, hangt dus af van de

aard van de relatie die wordt aangegaan en van de stappen die daartoe ondernomen

moeten worden. Hierbij is het de vraag of de beschrijving van strong en weak ties, zoals

Granovetter deze geeft, nog voldoende passend is voor het beschrijven van relaties in

virtual communities. De sterkte van een tie is volgens Granovetter namelijk

combinatie van tijd, emotionele intensiteit, intimiteit en wederdiensten en met virtual

communities hebben, met name hebben begrippen een andere lading gekregen omdat

relaties niet per definitie meer reciproque hoeven te zijn en sneller kunnen worden

aangegaan dan in offline wereld.

Tegen de verwachting in is gevonden dat de wens om discussies te voeren geen

voorspeller is van actieve deelname aan Twitter. Een mogelijke verklaring hiervoor

kan liggen in het gegeven dat de aangehaalde literatuur geen onderscheid maakt

tussen het zoeken van informatie en het aangaan van discussie (e.g. Dholakia et al.,

2004). Onderscheid werd in dit onderzoek wel gemaakt op basis van de redenering

dat het voeren van discussies actiever is dan het vinden of delen van informatie. Een

analyse voor de antecedenten van Twitter wijst uit dat de items voor de concepten

‘discussie’ en ‘informatie’ weinig onderscheidend zijn (zij laden op één factor). Dit

betekent dat de onderzoeksresultaten niet per definitie hoeven uit te sluiten dat de

wens tot discussiëren leidt tot actieve deelname aan Twitter. Mogelijk komen de

resultaten van beide concepten te veel overeen waardoor geen significant resultaat

voor het concept ‘discussie’ wordt gevonden. Met andere woorden: mogelijk wordt de

variantie in ‘discussie’ verklaard door de variabele ‘informatie’. In tegenstelling tot

Twitter blijkt dat de wens werkgerelateerde discussies te voeren wel leidt tot actieve

deelname aan LinkedIn. Deze bevinding komt overeen met onderzoek van

bijvoorbeeld Dholakia et al. (2004) en Ridings en Gefen (2004). LinkedIn biedt voor

deze discussies een specifiek omgeving: ‘groups’. De discussies binnen deze ‘groups’

zijn vaak specifiek gericht op één onderwerp, waardoor het voor participanten een

omgeving kan vormen om gericht een discussie aan te gaan. Opmerkelijk is dat

vertrouwen geen rol speelt bij het discussiëren; mogelijk is vertrouwen per definitie

een voorwaarde voor deelname aan ‘groups’ (Ridings et al., 2002) waardoor geen

verschil kan worden gevonden. Een aanvullende analyse laat dan ook zien dat 90%

Page 58: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 50

van de deelnemers aan ‘groups’ veel vertrouwen hebben in anderen binnen de virtual

community.

Op basis van het onderzoek van onder meer Kollock (1999) werd verondersteld dat

men deelneemt aan virtual communities om zijn/haar status dan wel kansen in het

werkveld te vergroten. Kollock meent dat het waarschijnlijk is dat men meer bijdraagt

aan een community naarmate het publiek groter wordt en dus de bijdrage

zichtbaarder is. Wanneer men zijn of haar status wil verhogen blijkt dit een

voorspeller van actieve deelname aan Twitter. Interessant is dat men alleen op zoek is

naar status op het moment dat er weinig vertrouwen is in de andere deelnemers. Dit

zou verklaard kunnen worden door het feit dat mensen zich veiliger voelen binnen

een groep mensen die zij vertrouwen en daardoor geen behoefte hebben om meer

status te verkrijgen. Ook bij LinkedIn leidt de wens meer status te verkrijgen tot meer

connecties wanneer er sprake is van weinig vertrouwen. Daarbij heeft het zoeken naar

status geen invloed op de frequentie van bezoek of de bijdrage aan ‘groups’. Evenals

bij Twitter lijkt weinig vertrouwen dus gecompenseerd te worden door een groot

aantal connecties. Dat de bijdrage aan ‘groups’ niet wordt voorspeld door het zoeken

naar status gaat in tegen de verwachting op basis van Kollock (1999) en McLure

Wasko en Faraj (2000). Verwacht werd namelijk dat de bijdrage aan een community

stijgt naarmate deze zichtbaarder zou zijn, waarvan sprake is bij ‘groups’. Het lijkt dat

status alleen als motivatie voor deelname wordt gebruikt wanneer er weinig

vertrouwen is. Dit gebrek aan vertrouwen weerhoudt mensen er mogelijk ook van om

een bijdrage te leveren aan ‘groups’.

Evenals bij het zoeken naar status bleek vertrouwen van grote invloed bij het opdoen

van zakelijke sociale contacten via Twitter. Het blijkt dat men Twitter alleen gebruikt

wanneer men sociale contacten wil opbouwen wanneer het vertrouwen laag is.

Mogelijk heeft men bij een laag vertrouwen in de community het idee dat een grote

schare volgers in de toekomst van pas kan komen. Het gebruik van LinkedIn lijkt

evident bij het onderhouden van zakelijke contacten, gezien dit één van de

bestaansredenen is van de website. Desondanks is het een opmerkelijke bevinding,

omdat werd gevonden dat het onderhouden van contacten geen invloed heeft op het

aantal connecties of het bijdragen aan ‘groups’. Een verklaring hiervoor kan gevonden

worden in Boyd en Ellison (2008), daar zij stellen dat netwerksites als LinkedIn veelal

gebruikt worden als brug tussen online en offline contacten. Het aantal connecties is

hierbij niet zozeer van belang, LinkedIn dient enkel als middel voor het onderhouden

en intensiveren van bestaande contacten, vandaar dat men de website vaker bezoekt.

Page 59: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 51

Illustrerend hierbij is de eerder aangehaalde opmerking van Arthur Kruisman dat zijn

sociale netwerk binnen LinkedIn voor het grootste deel bestaat uit mensen waarmee

ook offline contact wordt onderhouden. Bovenstaande moet echter wel met enige

voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, gezien de kleine verklaarde variantie. Zo

wordt slechts 9% van de variantie in het aantal connecties verklaard door de

antecedenten in dit onderzoek.

Er werd verondersteld dat de actieve deelname aan Twitter leidt tot vier vormen van

samenwerking. Het zoeken naar en vinden van een baan bleek te voorspellen aan de

hand van het aantal posts dat men plaatst. Dit wordt versterkt door een hoge mate

van vertrouwen. Deze bevinding lijkt verklaarbaar vanuit de theorie over sociaal

kapitaal (Lin et al., 2001) waarbij men eerst moet investeren in het sociale netwerk

alvorens men hierop aanspraak kan maken. Investeren in kapitaal vindt op Twitter

plaats door het regelmatig plaatsen van berichten met als uiteindelijk doel volgers te

trekken die in de toekomst voordeel kunnen opleveren. Vertrouwen vervangt hierbij

formele, geschreven, regels, zoals eerder werd betoogd door Ridings et al. (2002).

Anderzijds is het opmerkelijk dat bijvoorbeeld het lezen van posts geen invloed heeft

op het zoeken naar een baan. Feldman en Klaas (2002) concludeerden namelijk dat

internet een belangrijk kanaal vormt bij het zoeken van een baan vanwege de

openheid van het medium. Een verklaring kan zijn dat men, door berichten te

plaatsen, hoopt dat een ander hier op reageert, maar dat specifieke informatie over

vacatures gezocht wordt op corporate- en vacaturesites. LinkedIn speelt een grotere

rol dan Twitter bij het zoeken en vinden van een baan. Interessant in dit verband is

wederom de rol van vertrouwen. Wanneer het vertrouwen laag is, heeft een hoog

aantal connecties als gevolg dat LinkedIn ingezet wordt bij het zoeken naar een baan.

Verwacht wordt dat men bij weinig vertrouwen kansen probeert te spreiden. Men

hoeft niet te steunen op een klein aantal mensen welke men maar weinig vertrouwt.

De samenwerkingsvormen ‘bijeenkomsten’ en ‘peer production’ zijn op basis van de

onderzoeksresultaten samengevoegd tot één dimensie. Mogelijk ontstaat peer

production veelal wanneer mensen samen een bijeenkomst hebben bijgewoond of

geïnitieerd en maakt men daardoor geen strikt onderscheid tussen deze twee. De

resultaten bij deze vorm van samenwerking lijken aan te sluiten bij Boyd en Ellison

(2008) en Von Hippel (2007), wat inhoud dat men zijn gelijke binnen Twitter en

LinkedIn vindt en ook offline met degene in contact komt en daarmee samenwerkt.

De kanttekening die hierbij geplaatst moet worden is dat scores op

‘bijeenkomsten/peer production’ vrij laag zijn, met andere woorden: ondanks het

Page 60: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 52

positieve effect lijkt samenwerking aan bijeenkomsten en peer production via Twitter en

LinkedIn weinig voor te komen. Wat betreft samenwerking met collega’s blijkt dat

men Twitter inzet zolang het vertrouwen hoog is en het aantal volgers klein. Mensen

met een laag vertrouwen lijken niet gerust op het feit dat berichten over het algemeen

vrij toegankelijk zijn via internet.

5.1.1 Conclusie

Het onderzoek is geïnitieerd om een antwoord te vinden op de vraag: “In hoeverre

worden virtual communities ingezet ten behoeve van professionele ontwikkeling en

samenwerking tussen mensen?”. Voordat een antwoord op deze vraag kan worden

gegeven, worden allereerst de deelvragen beantwoord.

Deelvraag één luidt: “wat zijn de antecedenten van actieve deelname aan virtual

communities met als doel professionele ontwikkeling?”. Gebleken is dat de communities

Twitter en LinkedIn een verschillend doel dienen. Zo blijkt Twitter een bron van

informatie en wordt LinkedIn gebruikt voor het voeren van discussies. Beide

communities worden in mindere mate ingezet voor het verkrijgen van status en het

opdoen van sociale contacten.

Deelvraag twee luidt: “op welke wijze werkt men samen via virtual communities?”. Wat

betreft samenwerking ten einde professionele ontwikkeling te bewerkstelligen bleek

dat LinkedIn en in mindere mate Twitter worden gebruikt voor het zoeken en vinden

van een baan. Daarbij worden beide communities, zij het weinig, ingezet voor het

initiëren en bijwonen van werkgerelateerde bijeenkomsten en voor peer production.

Ook wordt Twitter, onder bepaalde voorwaarden, gebruikt om te overleggen met

collega’s.

Deelvraag drie luidt: “wat is de rol van vertrouwen in de relatie tussen antecedenten en

actieve deelname aan virtual communities?”. Bij zowel Twitter als LinkedIn speelt

vertrouwen een modererende rol in de relatie tussen antecedenten en actieve

deelname. Vertrouwen vormt hierbij een vervanger voor formele regels en creëert

daarmee een omgeving waarin men informatie deelt en discussies voert. Bij het

uitblijven van vertrouwen leidt dit alleen tot het vergaren van status en opdoen van

sociale contacten. Vertrouwen is dus een belangrijke factor die mensen in staat stelt

kennis te delen en actief te zijn binnen virtual communities.

Page 61: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 53

Deelvraag vier luidt: “wat is de rol van vertrouwen in de relatie tussen actieve deelname aan

virtual communities en de samenwerking die hieruit voortvloeit?”. Vertrouwen blijkt ook

een modererende rol te spelen in de relatie tussen actieve deelname en samenwerking.

Formele regels die ontbreken binnen virtual communities worden opgevangen door

vertrouwen. Dit vertrouwen zorgt ervoor dat men al dan niet samenwerkt met peers

uit de community. Bij gebrek aan vertrouwen blijkt het dat mensen virtual

communities minder inzetten bij het zoeken naar banen, het bijwonen van

bijeenkomsten en het overleggen met collega’s.

Wanneer op basis van de antwoorden op de deelvragen wordt gekeken naar de

probleemstelling: “In hoeverre worden virtual communities ingezet ten behoeve van

professionele ontwikkeling en samenwerking tussen mensen?”, kan het volgende antwoord

worden geformuleerd: de onderzochte virtual communities worden voornamelijk

ingezet voor het vergaren van werkgerelateerde informatie en het aangaan van

werkgerelateerde discussies. Daarnaast neemt men deel aan communities om zichzelf

te laten zien aan anderen of om nieuwe contacten op te doen, maar enkel wanneer het

vertrouwen laag is. Wat betreft samenwerking werd gevonden dat men communities

en hun leden inzet wanneer het gaat om het zoeken naar en vinden van een baan, en

om samen te werken aan bijeenkomsten en diensten. Toch lijkt het nog geen

gemeengoed om Twitter en LinkedIn in te zetten voor vormen van samenwerking die

gericht zijn op professionele ontwikkeling.

5.2 Beperkingen

Evenals menig wetenschappelijke studie kent ook dit onderzoek enkele beperkingen.

Het onderzoek is verspreid binnen het eigen netwerk van de auteur op virtual

communities. Vervolgens is het onderzoek doorgestuurd volgens de zogeheten

‘sneeuwbal-methode’. Een volledig bereik van de gebruikers van Twitter en LinkedIn

kan hierdoor niet worden gegarandeerd. Daarbij is het vrijwel onmogelijk een

percentage te geven van de respons, aangezien niet kan worden getoetst hoeveel

gebruikers de enquête bereikt heeft. Wel kan geconcludeerd worden dat ondanks een

goede respons van 142 respondenten, dit slechts een klein deel is van het totaal aantal

gebruikers in Nederland. Het grootste deel van de respondenten is man en hoger

opgeleid en werkzaam in de ICT, communicatie, consultancy en verkoop. Deze lage

spreiding kan gevolgen hebben voor de representativiteit van de resultaten.

Daarnaast zijn Twitter en LinkedIn slechts twee van de tientallen virtual communities

die door mensen gebruikt kunnen worden. Deze punten maken dat rekening moet

Page 62: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 54

worden gehouden met beperkte generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten en

conclusies voor andere communities dan Twitter en LinkedIn. Een tweetal

beperkingen met betrekking tot de analyses zijn de volgende. Allereerst is het aantal

gebruikers van Twitter en LinkedIn die de enquête hebben ingevuld ongelijk

verdeeld, het onderzoek telt 133 LinkedIn-gebruikers en 68 Twitter-gebruikers. Ten

tweede is uit de factoranalyses gebleken dat enkele variabelen op dezelfde factor

laden, maar vanwege de vergelijking tussen Twitter en LinkedIn is bijvoorbeeld de

variabele ‘discussie’ binnen Twitter separaat behandeld. Dit kan invloed hebben

gehad op de uitkomsten van regressie analyses. Als laatste vormt de geringe

verklaarde variantie in enkele analyses een beperking voor de impact van de

conclusies.

5.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek

Uit het theoretisch kader (hoofdstuk twee) blijkt dat literatuur omtrent de inzet van

virtual communities bij professionele ontwikkeling schaars is. Dit onderzoek heeft

door virtual communities te koppelen aan professionele ontwikkeling een begin

gemaakt met de verbreding van de literatuur in deze richting. Meer onderzoek naar

hoe communities worden ingezet door mensen wanneer zij verder willen komen in

hun werk, is echter nodig. In lijn met Ridings et al. (2002) en Boyd en Ellison (2008)

verdient het de aanbeveling onderzoeksresultaten te versterken met longitudinaal

onderzoek, verricht binnen meerdere virtual communities. Op deze manier kan

onderzocht worden hoe de motivatie tot actieve deelname zich ontwikkelt

(bijvoorbeeld van zoeken naar status naar zoeken naar informatie en discussie) en hoe

samenwerking via virtual communities zich ontplooit. Door onderzoek te verrichten

in meerdere virtual communities wordt ook de generaliseerbaarheid van de resultaten

verhoogd. Tevens kan de representativiteit van de resultaten worden versterkt door

toekomstig onderzoek te richten op een bredere groep gebruikers van virtual

communities. Vervolgonderzoek zou een meer uitgebreide enquête kunnen

ontwikkelen welke dieper ingaat op de motivatie tot deelname met als doel

professionele ontwikkeling. Op deze wijze is mogelijk te achterhalen of er meer

antecedenten van actieve deelname zijn dan de vier die in dit onderzoek zijn

onderscheiden, gezien de geringe verklaarde variantie in dit onderzoek.

Theorieontwikkeling zou dan kunnen worden gesplitst in antecedenten van deelname

gericht op ontspanning en werkgerelateerde antecedenten. Dit in plaats van een

algemene theorie welke zowel persoonlijke als zakelijke motivatoren beschrijft (e.g.

Ridings & Gefen, 2004; McLure Wasko & Faraj, 2000). Ook het opbouwen van

Page 63: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 55

vertrouwen in communities behoeft meer onderzoek, hierbij is het interessant om te

kijken hoe vertrouwen als mechanisme tot stand komt. Als laatste verdient de

onderverdeling van vertrouwen in twee dimensies nadere aandacht. Ridings et al.

(2002) concludeerden in een onderzoek aan de hand van één open vraag namelijk de

onderverdeling in ‘ability’ en ‘benevolence/integrity’, terwijl in dit onderzoek dit

onderscheidt niet aanwezig bleek. Is dit te wijten aan het soort community, discussion

boards ten opzichte van sociale netwerksites en microblogs; de onderzoeksmethode,

een open vraag ten opzichte van een enquête of heeft dit verschil een andere oorzaak?

5.4 Praktische implicaties

Resultaten van dit onderzoek lijken te ondersteunen dat actieve deelname voordelig

kan zijn voor mensen wanneer zij zich in professioneel opzicht willen ontwikkelen.

Men kan door actieve deelname aan virtual communities optimaal gebruik maken van

deze bron van informatie en relatief eenvoudig een groot aantal ‘weak ties’ aangaan,

welke in de toekomst voordeel kunnen opleveren. Doordat ‘weak ties’ zich in

verschillende sociale netwerken bevinden heeft men bijvoorbeeld beschikking tot

nieuwe vakinhoudelijke informatie of informatie over kansen op de arbeidsmarkt.

Voor een ieder die zich professioneel wil ontwikkelen lijkt deelname aan virtual

communities dus een aan te raden stap om te zetten. Daarnaast is het belangrijk dat

ook organisaties zich bewust worden van het informatiepotentieel van virtual

communities. Zij zouden hun medewerkers kunnen stimuleren om actief te zijn op

virtual communities. Op deze manier krijgen medewerkers de kans zich nog meer te

ontwikkelen en kunnen zij een betere bijdrage aan de organisatie leveren. Zo kunnen

informatie en nieuwe inzichten die zijn opgedaan in virtual communities worden

ingezet binnen de organisatie. Daarbij kunnen medewerkers vraagstukken

bediscussiëren met peers in de virtual community, wat zowel de medewerker als de

organisatie ten goede komt. Een ander voordeel van virtual communities voor

organisaties heeft betrekking op de werving van personeel. Uit het onderzoek is

gebleken dat mensen virtual communities inzetten bij het zoeken naar een baan.

Organisaties zouden deze communities dus kunnen inzetten bij het werven van

personeel, door aanwezig te zijn op virtual communities en hier bekendheid te geven

aan beschikbare vacatures. Zo kunnen zij gericht en wellicht meer passende

kandidaten bereiken dan wanneer gezocht wordt via de geijkte kanalen zoals kranten

en vacaturesites. Mogelijk ervaren organisaties virtual communities op dit moment als

bedreiging, omdat zij bang zijn voor het verlies van informatie. Maar dit onderzoek

maakt duidelijk dat communities ook als belangrijke bron van nieuwe informatie en

Page 64: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 56

inzichten kunnen worden gezien. Vanzelfsprekend is het hierbij van belang dat

organisaties beleid schrijven over hoe om te gaan met bedrijfsinformatie en

vraagstukken binnen virtual communities: wat mag worden gepubliceerd en wat niet.

Page 65: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 57

Literatuurlijst

Ahonen, M., Antikainen, M. & Mäkipää, M. (2007). Supporting collective creativity

within open innovation. Draft-accepted for publication in the European Academy

of Manament (EURAM) Conference Paris 2007. Verkregen op 14 maart 2009,

van: http://citeseerx.ist.psu.edu/viewdoc/download?doi=10.1.1.116.184&rep

=rep1&type=pdf.

Astley, G. W. (1984). Toward an appreciation of collective strategy. Academy of

Management Review, 9(3), 526-535.

Bagozzi, R. P. & Dholakia, U.M. (2002). Intentional social action in virtual

communities. Journal of Interactive Marketing, 16(2), 2-21.

Barrett, M., Cappleman, S., Shoib G. & Walsham, G. (2004). Learning in knowledge

communities: managing technology and context. European Management

Journal, 22(1), 1-11.

Blau, P. M. (1964). Exchange and power in social life. New York: Wiley.

Benkler, Y. (2006). The wealth of networks: how social production transforms markets and

freedom. New Haven: Yale UniversityPress.

Boyd, D. M. & Ellisson, N. B. (2008). Social network sites: definition, history and

scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication 13(1), 210-230.

Burt, R. (1997). The contingent value of social capital. Administrative Science Quarterly,

42, 339-365.

Butler, B.S. (2001). Membership size, communication activity, and sustainability: a

resource-based model of online social structures. Information System

Research, 12(4), 346-362.

Dholakia, U.M., Bagozzi, R.P. & Klein Pearo, L. (2004). A social influence model of

consumer participation in network- and smal-group-based virtual

communities. Internation Journal of Research in Marketing, 21(3), 241-263.

Erickson, B.H. (2001). Good networks and good jobs: the value of social capital to

employers and employees. In Lin, N., Cook, K.S. & Burt R.S. (Eds.). Social

capital: theory and research (pp. 127-158). New York: Aldine de Gruyter.

Feldman, D.C. & Klaas, B.S. (2002). Internet job hunting: a field study of applicant

experiences with on-line recruiting. Human Resoure Management, 42(2), 175-

192.

Page 66: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 58

Fernback, J. & Thompson, B. (1995). Computer-mediated communication and the

american collectivity: the dimensions of community within cyberspace'. A

version of this paper was presented at the annual convention of the

International Communication Association, Albuquerque, New Mexico, May

1995.

Field, A. (2005). Discovering statistics using SPSS, second edition, London: Sage .

Granovetter, M.S. (1973). The strenght of weak ties. The American Journal of Sociology,

78(6), 1360-1380.

Hendriks, P. (1999). Why share knowledge? The influence of ICT on the motivation

for knowledge sharing. Knowledge & Process Management, 6(2), 91-100.

Henri, F. & Pudelko, B. (2003). Understanding and analysing activity and learning in

virtual communities. Journal of Computer Assisted Learning, 19(4), 474-487.

Hiltz, S. R. & Wellman, B. (1997). Asynchronous learning networks as a virtual

classroom, Communications of the ACH, 40(9), 44-49.

Hippel, E, von. (2007). Horizontal innovation networks – by and for users. Industrial

and Corporate Change, 16, 293-315.

Jarvenpaa, S.L., Knoll, K. & Leidner, D.E. (1998). Is anybody out there? Antecedents of

trust in global virtual teams. Journal of Management Information Systems 14(4),

29–64.

Jarvenpaa, S.L. & Leidner, D.E. (1999). Communication and trust in global virtual

teams, Organization Science, 10(6), 791-815.

Johnson, C.M. (2001). A survey of current research in online communities of practice.

Internet and Higher Education, 4(1), 45-60.

Kollock, P. (1999). The economies of online cooperation: gifts and public goods in

cyberspace. In M. Smith & P. Kollock (Eds). Communities in Cyberspace (pp.

220-239). London: Routledge.

Koh, J. & Kim, Y. G. (2004). Knowledge sharing in virtual communities: an e-business

perspective. Expert Systems with Applications, 26(2), 155-166.

Li, H. (2004). Virtual community studies: A literature review, synthesis and research

agenda. Proceedings of the Tenth Americas Conference on Information Systems.

(AMCIS 2004), (pp. 2708-2715). New York.

Lin, N., Cook, K.S. & Burt R.S. (Eds.). (2001). Social capital: theory and research. New

York: Aldine de Gruyter.

Maslow, A.H. (1954). Motivation and personality. New York: Harper & Row.

Mayer, R.C., Davies, J.H. & Schoorman, F.D. (1995). An integrative model of

organizational trust. Academy of Management Review, 20, 709-734.

Page 67: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 59

Mckenna, K.Y.A. & Green, A.S. (2002). Virtual group dynamics. Group Dynamics,

Theory, Research, and Practice, 6(1), 116-127.

McLure Wasko, M. & Faraj, S. (2000). “It is what one does”: why people participate

and help orthers in electronic communities of practice. Journal of Strategic

Information Systems, 9(2-3), 155-173.

Mclure Wasko, M. & Faraj, S. (2005). Why should I share? Examing social capital and

knowledge contribution in electronic networks of practice. MIS Quarterly,

29(1), 35-57.

Moon, J.Y. & Sproull, L. (2001). Turning love into money: how some firms may profit

from voluntary electronic customer communities. Unpublisched Manuscript.

Verkregen op 2 april 2009 van:

http://citeseerx.ist.psu.edu/viewdoc/download?doi=10.1.1.83.7347&rep=

rep1&type=pdf. Goedkeuring om te citeren verkregen per e-mail d.d. 15

mei 2009 en 22 mei 2009.

Nardi, B.A., S. Whittaker and H. Schwarz (2002). NetWORKers and their activity in

intentional networks. Computer Supported Cooperative Work, 11, 205-242.

O’Reilly, T. (2005, september). What Is Web 2.0, design patterns and business models

for the next generation of software. Gepubliceerd op www.oreilly.com,

Verkregen op 16 februari 2009:

http://www.oreillynet.com/pub/a/oreilly/tim/news/2005/09/30/what-is-

web-20.html

Parks, M.R. & Floyd, K. (1996). Making friends in cyberspace. The Journal of

Communication, 46(1). Verkregen op 16 mei 2009 van

http://jcmc.indiana.edu/vol1/issue4/parks.html

Porter, C.E. (2004). A typology of virtual communities: a multi-disciplinary

foundation for future research. Journal of Computer-Mediated Communication,

10(1). Verkregen op 1 maart 2009 van:

http://jcmc.indiana.edu/vol10/issue1/porter.html

Preece, J. (2001). Sociability and usability: twenty years of chatting online. Behavior

and Information Technology Journal, 20(5), 347-356.

Preece, J., Maloney-Krichmar, D. & Abras, C. (2003). History and emergence on online

communities. In B. Wellman (Ed.). Encyclopedia of Community. Berkshire

Publishing Group, Sage.

Rothaermel, F. T. & Sugiyama, S. (2001). Virtual internet communities and commercial

success: individual and community-level theory grounded in the atypical case

of TimeZone.com. Journal of Management, 27(3), 279-312.

Page 68: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 60

Rheingold, H. (1993). The virtual community: homesteading on the electronic frontier.

Reading, MA: Addison-Wesley.

Ridings, C., Gefen, D. & Arinze, B. (2002). Some antecedents and effects of trust in

virtual communities. Journal of Strategic Information Systems, 11(3–4), 271–295.

Ridings, C.M. & Gefen, M. (2004). Virtual community attraction: why people hang

out online. Journal of Computer-Mediated Communication, 10(1). Verkregen op 1

maart 2009 van: http://jcmc.indiana.edu/vol10/issue1/ridings_gefen.html

Ring, P.S. & Ven, A.H. van de. (1994). Developmental processes of cooperative

interorganizational relationships. The Academy of Management Review, 19(1),

90-118.

Schroer, J. & Hertel, G. (2009). Voluntary engagement in an open web-based

encyclopedia: wikipedians and why they do it. Media Psychology, 12(1), 96-

120.

Sharrat, M. & Usoro, A. (2003). Understanding knowledge-sharing in online

communities of practice. Electronic Journal of Knowledge Management, 1(2), 187-

196.

Shirky, C. (2008). Here comes everybody. London: Penguin Books Ltd.

Sennett, R. (1977). The fall of public man: on the social psychology of capitalism. New

York: Knopf.

Smith, K. G., Carroll, S. J., & Ashford, S. J. (1995). Intra- and interorganizational

cooperation: toward a research agenda. Academy of Management Journal, 38(1),

7-23.

Smith, D., Menon, S. & Sivakumar K. (2005). Online peer and editorial

recommandations, trust and choice in virtual markets. Journal of Interactive

Marketing, 19(3), 15-37.

Sproull, l. & Faraj, S. (1997). Atheism, sex and databases: the net as a social

technology. In Kiesler, S. B. (Ed.). Culture of Internet (pp. 35-52). New Jersey,

Lawrence Erlbaum Associates Inc.

Steinfield, C., Ellison, N.B. & Lampe, C. (2008). Social capital, self-esteem, and use of

online social network sites: A longitudinal analysis. Journal of Applied

Developmental Psychology, 29(6), 434-445.

Tönnies, F. (1967). Gemeinschaft and gesellschaft. In Bell, C. & Newby, H. (Eds.), The

sociology of community (pp. 7–12). London: Frank Cass and Co. Ltd.

Tredinnick, L. (2006). Web 2.0 and business: a pointer to the intranets of the future.

Business Information Review, 23(4), 228-234.

Usoro, A., Sharrat, M.W. & Tsui, E. (2006). An investigation into trust as an

antecedent to knowledge sharing in virtual communities of practice.

Page 69: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 61

Computing and Information Systems. Verkregen op 1 maart van:

http://cis.paisley.ac.uk/research/journal/V10/Usoro.doc.

Wellman, B., Haase A.Q., Witte, J. & Hampton, K. (2001). Does the internet increase,

decrease of supplement social capital?. American Behavioral Scientist, 45(3),

436-455.

Wilkinson, D.M. & Huberman, B.A. (2008). Assesing the value of cooperation in

Wikipedia. verkregen op 1 mei van http://arxiv.org/abs/cs/0702140.

Whitehead, J. Collaboration in Software Engineering: A roadmap. A version of this

paper was presented at International Conference on Software Engineering,

Minneapolis, May 2007.

Videoverslag van conferenties:

Shirky, C. (2005). Clay Shirky: Institutions vs. Collaboration.

Bekeken op 30 april 2009 op:

http://www.ted.com/index.php/talks/clay_shirky_on_institutions_versus_

collaboration.html

Rheingold, H. (2005). Howard Rheingold on Collaboration.

Bekeken 15 april 2009 op:

http://www.ted.com/index.php/talks/howard_rheingold_on_collaboration.

html

Page 70: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 62

Bijlage A: Interviewvragen

1. Hoe gebruik je zelf Twitter en LinkedIn?

2. Is dit alleen sociaal of ook professioneel gerelateerd?

3. Waarom denk je dat mensen actief zijn op Twitter en LinkedIn?

4. Denk je dat er op professioneel gebied veel gebruik van wordt gemaakt?

5. Zie je hierin een verschil tussen Twitter en LinkedIn?

6. Een aantal auteurs geven aan dat mensen actief zijn in communities om hun status en autoriteit te

vergroten. Enkele respondenten vonden dit echter rare vragen in de vragenlijst; hoe zie jij dat?

7. Zou deelname aan virtual communities ervoor kunnen zorgen dat mensen intensiever bezig zijn met

hun vak(gebied)?

8. Zo ja, het intensiever bezig zijn met het vak, kan dat ervoor zorgen dat men zich ook meer ontwikkelt

op professioneel gebied?

9. Denk je dat Twitter en LinkedIn samenwerking stimuleren?

10. Zo ja, wat voor soorten samenwerking zie je dan ontstaan?

11. Ik onderscheid in mijn thesis ‘het zoeken/vinden van een baan’, bijeenkomsten en peer-production, hoe

zie jij dat?

12. Denk je dat vertrouwen tussen de deelnemers aan Twitter en LinkedIn een rol speelt? Zo ja, op welke

manier?

13. Zou vertrouwen een voorwaarde kunnen zijn voor de deelname aan Twitter en LinkedIn?

14. Denk je dat er een verschil zit in de rol van vertrouwen tussen Twitter en LinkedIn?

15. En hoe zou dat zijn met samenwerking?

16. Denk je dat virtual communities een deel van de functies van organisaties overnemen?

17. Zo ja, op welke vlakken? (denk aan informatie vergaren/delen, sociale contacten)

18. Denk je dat mensen eerder geneigd zijn om in hun virtual community te investeren dan in de

organisatie waar ze werkzaam zijn? (extra effort, geef je die ook aan de organisatie, of stop je die in je

eigen community?)

19. Denk je dat mensen door het gebruik van virtual communities makkelijker een nieuwe baan kunnen

vinden?

20. Denk je dat mensen het gevoel hebben dat ze makkelijker bij hun organisatie weg kunnen gaan omdat

ze hun virtuele netwerk mee kunnen nemen?

Page 71: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 63

Bijlage B: Enquête

Code Scherm Examine Item

TWGEBR 1 1 Gebruikt u Twitter?

TWLEES 2 2 Op Twitter lees ik de posts van de mensen die ik volg

TWPOST 3 Op Twitter post ik zelf

TWFOLU 4 Hoeveel volgers heeft u op Twitter?

TWUFOL 5 Hoeveel mensen volgt u op Twitter? 3 Ik gebruik Twitter om...:

Antwi1 6 informatie te zoeken voor mijn werk

Antwi2 7 werkgerelateerde informatie te delen

Antwi3 8 nieuwe (werkgerelateerde) ideeën op te doen

Antwi4 9 op de hoogte te blijven van conferenties e.d.

AnTwd1 10 deel te nemen aan (vakgerelateerde) discussies

Antwd2 11 discussies te volgen tussen experts in mijn vakgebied

AnTwr1 12 te laten zien wie ik ben AnTwr2 13 mijn kansen in het werkveld te vergroten

AnTwr3 14 indruk te maken op mensen in het werkveld

AnTws1 15 mensen te volgen die ik vanuit professioneel oogpunt interessant vind

AnTws2 16 nieuwe zakelijke contacten op te doen

4 de volgende vragen gaan over wat Twitter u oplevert:

SaTw1 17 Twitter helpt mij bij het zoeken naar een baan

SaTw2 18 Via Twitter kom ik in contact met mensen die interessant zijn voor mijn werk

SaTw3 19 Ik ga naar bijeenkomsten (e.g. conferenties, Open Coffee) waarvan ik heb gehoord via Twitter en die handig kunnen zijn voor mijn werk

SaTw4 20 Via Twitter werk ik samen met anderen aan nieuwe producten en/of diensten

SaTw5 21 Via Twitter werk ik samen met anderen aan presentaties/ white papers

SaTw6 22 Via Twitter overleg ik met mijn naaste collega’s

LIGEBR 5 23 Ik gebruik LinkedIn

LIWEB 6 24 Ik bezoek de LinkedIn website

LIGROU 25 Ik neem deel aan Groups op LinkedIn

LICON 26 Hoeveel connecties heeft u?

7 Ik gebruik LinkedIn om:

AnLii1 27 informatie te zoeken voor mijn werk

AnLii2 28 werkgerelateerde informatie te delen

AnLii3 29 nieuwe (werkgerelateerde) ideeën op te doen AnLii4 30 op de hoogte te blijven van conferenties e.d.

AnLid1 31 deel te nemen aan (vakgerelateerde) discussies

AnLid2 32 discussies te volgen tussen experts in mijn vakgebied

AnLir1 33 te laten zien wie ik ben

AnLir2 34 mijn kansen in het werkveld te vergroten

AnLir3 35 indruk te maken op mensen in het werkveld

AnLis1 36 mensen te zoeken die ik vanuit professioneel oogpunt interessant vind

AnLis2 37 nieuwe zakelijke contacten op te doen 8 De volgende vragen gaan over wat LinkedIn u oplevert:

SaLi1 38 LinkedIn helpt mij bij het zoeken naar een baan

SaLi2 39 Via LinkedIn kom ik in contact met mensen die interessant zijn voor mijn werk

SaLi3 40 Ik ga naar bijeenkomsten (e.g. conferenties, Open Coffee) waarvan ik heb gehoord via LinkedIn en die handig kunnen zijn voor mijn werk

SaLi4 41 Via LinkedIn werk ik samen met anderen aan nieuwe producten en/of diensten

SaLi5 42 Via LinkedIn werk ik samen met anderen aan presentaties/white papers

Page 72: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 64

9 De mensen in mijn netwerk op Twitter en/of Linkedin…:

TA1 43 hebben veel kennis over de onderwerpen die we bespreken

TA2 44 hebben specifieke kennis die positief kan bijdragen aan de gesprekken

TA3 45 lijken succesvol te zijn in de activiteiten die zij ondernemen

TI/B1 46 zullen alles binnen hun bereik doen om anderen te helpen

TI/B2 47 doen hun best om eerlijk met elkaar om te gaan

TI/B3 48 gedragen zich niet altijd zoals gewenst is SEKSE 10 49 Geslacht

LEEFTIJD 50 Leeftijd

OPLEIDING 51 Hoogstgenoten opleiding

ARBEIDSREL 52 Huidige arbeidsrelatie

BEROEPSGR 53 Beroepsgroep

11 De volgende vragen zijn gerelateerd aan uw werk

NC05 54 Een van de belangrijkste redenen waarom ik bij de organisatie blijf waar ik werkzaam ben, is dat ik loyaliteit belangrijk vind

CC02 55 Ik heb het gevoel dat ik te weinig alternatieven heb om nu ontslag te nemen

NC02 56 Het is onbehoorlijk om van de ene organisatie naar de ander over te stappen

AC02 57 Ik voel me emotioneel gehecht aan de organisatie waar ik werkzaam ben

CC03 58 Als ik ontslag neem wordt het moeilijk om een andere baan te vinden

AC05 59 Ik voel me als ‘een deel van de familie’ in de organisatie waar ik werkzaam ben CS01 60 Ik ben tevreden over mijn carrière

AC03 12 61 De organisatie waar ik werkzaam ben betekent veel voor mij

CC01 62 Het zou voor mij op dit moment moeilijk zijn om weg te gaan bij de organisatie waar ik werkzaam ben, ook al zou ik dat willen

NC03 63 Het zou een goede zaak zijn als werknemers het grootste deel van hun loopbaan bij een organisatie zouden blijven

PG01 64 Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen in mijn vakgebied

AC04 65 Ik voel me thuis in de organisatie waar ik werkzaam ben

NC01 66 Ik ben opgegroeid met de gedachte dat het waardevol is om loyaal te blijven aan een organisatie

PG04 67 Ik vind dat ik het aan mezelf verplicht ben om te blijven leren over mijn professie en vakgebied

CS02 13 68 Ik ben tevreden over mijn huidige baan

PG02 69 Ik ontwikkel mijzelf continu op professioneel gebied

CC04 70 Er zou teveel in mijn leven verstoord worden als ik nu ontslag zou nemen

NC04 71 Ik vind dat iemand loyaal zou moeten zijn ten opzichte van zijn of haar organisatie

PG03 72 Ik praat veel met anderen over vakgerelateerde zaken

CC05 73 Ik ben bang voor wat er zou kunnen gebeuren als ik mijn baan opzeg, zonder meteen een nieuwe baan te hebben

PG05 74 Ik houd nieuws en actualiteiten in mijn vakgebied goed in de gaten

AC01 75 Ik ervaar problemen van de organisatie waar ik werkzaam ben als mijn eigen problemen

Page 73: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 65

Bijlage C: Factoranalyse

Twitter Antecedenten:

Component Rotated Component Matrix(a) 1 2

deel te nemen aan (vakgerelateerde) discussies .71

discussies te volgen tussen experts in mijn vakgebied .89

informatie te zoeken voor mijn werk .76

werkgerelateerde informatie te delen .77

nieuwe (werkgerelateerde) ideeën op te doen .85

op de hoogte te blijven van conferenties e.d. .70

te laten zien wie ik ben .86

mijn kansen in het werkveld te vergroten .83

indruk te maken op mensen in het werkveld .87

mensen te volgen die ik vanuit professioneel oogpunt interessant vind .76

nieuwe zakelijke contacten op te doen .65

Extraction Method: Principal Component Analysis.

Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.

a Rotation converged in 5 iterations.

LinkedIn Antecedenten:

Component Rotated Component Matrix(a) 1 2 3 deel te nemen aan (vakgerelateerde) discussies .89 discussies te volgen tussen experts in mijn vakgebied .88 informatie te zoeken voor mijn werk .77 werkgerelateerde informatie te delen .71 nieuwe (werkgerelateerde) ideeën op te doen .69 op de hoogte te blijven van conferenties e.d. .75 te laten zien wie ik ben .79 mijn kansen in het werkveld te vergroten .84 indruk te maken op mensen in het werkveld .69 mensen te zoeken die ik vanuit professioneel oogpunt interessant vind .73 nieuwe zakelijke contacten op te doen .74

Extraction Method: Principal Component Analysis.

Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.

a Rotation converged in 5 iterations.

Page 74: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 66

Twitter Samenwerking:

Component Rotated Component Matrix(a) 1 2

Twitter helpt mij bij het zoeken naar een baan .82

Via Twitter kom ik in contact met mensen die interessant zijn voor mijn werk .83

Ik ga naar bijeenkomsten (e.g. conferenties, 'Open Coffee') waarvan ik heb gehoord via Twitter en die handig kunnen zijn voor mijn werk

.65 .58

Via Twitter werk ik samen met anderen aan nieuwe producten en/of diensten .89 .31

Via Twitter werk ik samen met anderen aan presentaties/ white papers .92

Via Twitter overleg ik met mijn naaste collega's .49

Extraction Method: Principal Component Analysis.

Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.

a Rotation converged in 5 iterations.

LinkedIn Samenwerking:

Component Rotated Component Matrix(a) 1 2

LinkedIn helpt mij bij het zoeken naar een baan .83

Via LinkedIn kom ik in contact met mensen die interessant zijn voor mijn werk .78

Ik ga naar bijeenkomsten (e.g. conferenties, 'Open Coffee') waarvan ik heb gehoord via LinkedIn en die handig kunnen zijn voor mijn werk

.77

Via LinkedIn werk ik samen met anderen aan nieuwe producten en/of diensten .96

Via LinkedIn werk ik samen met anderen aan presentaties/white papers .96

Extraction Method: Principal Component Analysis.

Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.

a Rotation converged in 5 iterations.

Vertrouwen:

Component Rotated Component Matrix(a) 1 2

hebben veel kennis over de onderwerpen die we bespreken .89

hebben specifieke kennis die positief kan bijdragen aan de gesprekken .87

lijken succesvol te zijn in de activiteiten die zij ondernemen .73

zullen alles binnen hun bereik doen om anderen te helpen .66

doen hun best om eerlijk met elkaar om te gaan .67

gedragen zich niet altijd zoals gewenst is (recode) .79

Extraction Method: Principal Component Analysis.

Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.

a Rotation converged in 5 iterations.

Page 75: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 67

Bijlage D: Populatie parameters

Geslacht

Totaal: LinkedIn: Twitter:

Man 77,50% Man 80,50% Man 83,80%

Vrouw 22,50% Vrouw 19,50% Vrouw 16,20%

leeftijd

Totaal LinkedIn Twitter

<20 1,4% <20 0,8% <20 1,50%

20 tot 25 15,5% 20 tot 25 15,0% 20 tot 25 14,70%

25 tot 30 38,7% 25 tot 30 38,3% 25 tot 30 44,10%

30 tot 35 12,6% 30 tot 35 12,8% 30 tot 35 10,30%

35 tot 40 16,1% 35 tot 40 17,3% 35 tot 40 14,70%

40 tot 45 6,3% 40 tot 45 6,8% 40 tot 45 2,90%

45 tot 50 7,0% 45 tot 50 6,8% 45 tot 50 10,30%

50 tot 55 1,4% 50 tot 55 1,5% 50 tot 55 1,50%

55 > 0,7% 55 > 0,8% 55 > 0%

Beroepsgroep

Page 76: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 68

Bijlage E: Moderatie analyses

Page 77: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 69

Page 78: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 70

Page 79: Virtual Communities: de bron voor professionele ontwikkeling?

Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?

Masterthesis Bastiaan Boerkamp 71

Moderatie analyse: samenwerking LinkedIn Banen Bijeenkomst/peer

Hoog vertrouwen Laag vertrouwen Hoog vertrouwen Laag vertrouwen Dimensies actieve deelname: F β t F β t F β t F β t model 1 .85 2.71* 3.69** .66 Frequentie .00 .02 -.08 -.2 .31** 2.68 -.21 -.44 Connecties .08 .61 .79 2.19 -.05 -.4 -.01 -.02 Groups .12 1.02 -.66 -2.12 .07 .64 .49 1.31 model 2 1.29 4.37* 5.5** 1.08 Frequentie .29** 2.79 -.21 -.59 Connecties .08 .69 .74* 2.74 Groups .12 1.06 -69* -2.55 .06 .57 .49 1.38 model 3 2.11 10.8*** 1.89 Frequentie Connecties .32*** 3.28 Groups .15 1.45 .35 1.37 model 4 Frequentie Connecties Groups * Coefficient is significant at the 0.05 level (2-tailed). ** Coefficient is significant at the 0.01 level (2-tailed). *** Coefficient is significant at the 0.001 level (2-tailed).