Uyt-spanningen - dbnl · 2016. 3. 7. · 15 J.vanLodensteyns Uyt-spanningen Behelsende...
Transcript of Uyt-spanningen - dbnl · 2016. 3. 7. · 15 J.vanLodensteyns Uyt-spanningen Behelsende...
-
Uyt-spanningen
Jodocus van Lodenstein
Editie L. Strengholt en A. Ros
bronJodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen (eds. L. Strengholt en A. Ros). De Banier, Utrecht 2005
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/lode002uyt_02_01/colofon.php
© 2011 dbnl / erven L. Strengholt en A. Ros
-
15
J. van LodensteynsUyt-spanningen
Behelsende
Eenige STIGTELYKE LIEDEREN en andere GEDIGTEN.
Verdeeld in vier Deelen.
I. Bybel-stoff: of Bedenckingen over, en Uytbreydingen van eenige plaatsen der H.Schrifture of Psalmen.II. Aandagten over Bysondere Geestlijcke Stoffen.III. Stigtelijcke Invallen op verscheydene Voorvallen.IV. Boetdigten,
Ende een Aanhangsel van verscheydene so in d' ordre overgeslagene, als andre.
Tot UTRECHT,By WILLEM CLERCK, Boeckdrucker en Boeckverkoper op de Neude in
Kintjens-haven. 1676.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
16
EPH. 5:19.Sprekende onder malcandren met Psalmen,ende Lof-sangen ende Geestelijcke Liedekens:singende ende psalmende den Heere in uw herte.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
17
+Titel Christen sangers:Christelijke zangers
Christen sangers+
1seldsaam: wonderlijk[1] Het is seldsaam te bemercken, wat op des menschen1
2in 't gemeen: gewoonlijk[2] herte in 't gemeen vermag de Digt- en Sang-const. Het2
3bewegingen: emoties[3] maackt de bewegingen wonderlijck gaande, en voert3[4] door dat middel de sake selve diep in 't herte. 't Schijnt
5uyt der aard: van nature[5] dat 't Redelijck schepsel uyt der aard in maat en ordre5[6] een genoegen heeft.
[7] Het heeft de H. Godlijke Majesteyt behaagt dickwijls[8] Hare geheymenissen op so een wijse aan 't schepsel
9voor te dragen: m.n. in dedichterlijke bijbelboeken
[9] voor te dragen: insonderheyd om 't selve van sijn pligt9
10ongemene: bijzondere
[10] (op een ongemene wijse) te vermanen, en 't Godlick10
[11] regt te verdedigen, ofte ook om des Heeren ondoor-[12] grondelijcke Grootheyd, de Heerlijkheyd der Eere sij-[13] ner Majesteyt, ende sijne wonderlijcke daden te ver-
14geheugenisse: gedachtenis[14] melden, ende het volgende geslagte in geheugenisse te14
[15] doen houden. Dit middel behaagde die H. Wijsheyd te[16] gebruiken (die aller herten in sijn hand heeft) om met
17na: naar; Begaafde:begiftijde
[17] den Mensch na sijnen aard te handelen. Begaafde ook17[18] en gebruyckte daar toe sijne Dienaren: somtijds ge-
18-19geringen: lieden vanonaanzienlijke afkomst
[19] ringen18-19 onder de menschen; oock wel groote en aan-
18-19geringen: lieden vanonaanzienlijke afkomst20Coningen: zoals David enSalomo, vgl. 1 Kron. 16:7, 1Kon. 4:32; digten: gedichten,liederen
[20] sienlijcke,18-19 ja Coningen selve, die hare digten dan aan20
[21] and're overgaven, en selve wel onder en met de ge-[22] ringste des volx al springende en spelende opsongen.
23den Vyand (...) heyl: nl. deduivel
[23] Dit weet den Vyand van 't menschelijck heyl oock23
[24] wel: ende daarom (gelijck hy veeltijds de H. Godtheyd
25na-aapt: de aap gold alvroeg als symbool van deduivel, vgl. Timmers, 270;vervatede: vervatte;Afgod-spraken: heidenseorakels
[25] na-aapt) vervatede van ouds sijne Afgod-spraken in25[26] 't gemeen mede in versen, gelijck hy oock sijne Pro-[27] pheten so doen spreken en schrijven heeft. Hier door
28veld gewonnen: terreingewonnen
[28] heeft hy groot veld gewonnen in de werld. 't Was soo28
[29] wonder niet in de duystere tijden en plaatsen der on-
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
29-30tijden en plaatsen deronwetendheyd: nl. zonderkennis van de ware God, vgl.Hand. 17:3029-30tijden en plaatsen deronwetendheyd: nl. zonderkennis van de ware God, vgl.Hand. 17:30
[30] wetenheyd.29-30 Maar dat het hem nu geluckt menschen29-30[31] van groote bequaamheyd dese maniere van schrijven[32] t'sijnen dienste, tot opweckinge van onkuysche bewe-
32-33bewegingen:hartstochten;
[33] gingen,32-33 en and're Begeerlijckheden te doen aanleg-
32-33bewegingen:hartstochten;33-34aanleggen: aanwenden,gebruiken33-34aanleggen: aanwenden,gebruiken34meer wonderlijck: temeerverwonderlijk
[34] gen,32-3333-34 soud meer wonderlijck sijn, had niet de Heere33-3434
35sulx. dergelijke dingen
[35] Jesus sulx van onse tijden voorsegt: Nu is het wel seer35[36] beclagelijck, maar ons min aanstotelijck. Ik moet be-
36beclagelijck: droevig;min:minder; aanstotelijck:schokkend
[37] kennen,36 dat gelijck mijne genegentheyd tot het dig-
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
18
38uyt-span-tijd: tijd voorontspanning
[38] ten, my mijne rust- of uyt-span-tijd dickwijls daar in38
[39] heeft doen besteden, en sulx voort gebragt heeft als gy
40also: zoals; aanmerckinge:opmerking; Ul.: ulieden, u
[40] hier siet; also de vorige aanmerckinge dit my aan U l.40
41gemeen maken: publiceren
[41] heeft doen gemeen maken, om u l. het ydele uyt de41
42dese stoffe:bescheidenheidstopos; versta:dat het gewicht van debehandelde stof opwegen zaltegen de kunstzinnigekwaliteit van de onkuiseliederen (r. 32-33).
[42] hand te doen vallen, vertrouwende dat dese stoffe by u42
[43] l. de kunst van d'andren opwegen sal.
[44] Tot de Sang-lust behoev ick ul. niet aan te manen. laat[45] ick u maar eenig onderrigt doen. Dit is Gode te singen[46] in den Geest, en derhalven,
[47] 1. 't Herte dient tot den sang opgeligt door eenige sug-
47opgeligt: opgeheven uit hetalledaagse48eensame: individuele
[48] tingen47 of gebeden tot den Heere, 't sy dan eensame of48
49gesellige:gemeenschappelijke;gestelde: op schrift gestelde;uytgeschotene: spontane envrije
[49] gesellige, gestelde of uytgeschotene.49
[50] 2. Daar moet grooten aandagt, opmerckinge en Eer-
50opmerckinge:opmerkzaamheid51benevens: naast
[51] bied50 tot dit werck toe gebragt werden, benevens eene51
[52] gestadige opgetogenheyd des herten, niet te onder-
52gestadige opgetogenheyd:voortdurende verhevengeestelijke stemming52-53niet te onderlaten: dieniet onderbroken, verstoordmag worden52-53niet te onderlaten: dieniet onderbroken, verstoordmag worden
[53] laten5252-53 door voor- of tusschenvallen van burgerlijcke52-53
[54] beleeftheden of diergelijcke.
55-56by-een-comsten derChristenen: de zg.conventikels ofgezelschappen
[55] 3. Dat men versta dat sulcke by-een-comsten der55-56
55-56by-een-comsten derChristenen: de zg.conventikels ofgezelschappen56allenthalve: in iederopzicht
[56] Christenen allenthalve tot stigtinge van elcanderen55-5656
57beleydt: belegd; werden:worden
[57] beleydt moeten werden: ende derhalven dient na yder57[58] gesang yder der leden vryheyd en tijd te hebben vry-[59] moedig voort te brengen 't geen de H. Goedtheyd in[60] 't singen hem door den Geest geopenbaart of doen
61oeffeninge: bezigzijn
[61] gevoelen heeft, op dat dit een vrugtbare oeffeninge sy.61[62] 4. Dit moet sonder aansien van personen geschieden,
63gemerckt: aangezien; vrye:soevereine, vrijmachtige
[63] gemerckt de vrye Godt wel dickwils de cleynste het63
[64] nuttigst openbaret.Weshalven de cleyne niet schroo-
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
64Weshalven: reden waarom;de cleyne: de geringen (mv)64-65schroomig: beschroomd64-65schroomig: beschroomd65voor te stellen: te vertellen
[65] mig6464-65 sijn en moeten voor te stellen 'tgeen de Heere64-6565
66haar: hun; sulx: zoiets;eergiericheyd: eerzucht
[66] haar geeft, want sulx al veeltijds uyt eergiericheyd, of66[67] schanden-vrees voort comt. Ende en moeten oock de[68] meerdere, in kennisse, ordinaire openbaringe, wel-
68ordinaire openbaringe:verstandelijk inzicht
[69] sprekentheyd68 &c. die cleyne niet cleyn- of ver-agten,[70] ofte haar spreken na de regulen van eenige conste
71siften: beoordelen,kritiseren
[71] siften, en haar so enigsins te schande maken: eene71
72Nydicheyd: jaloezie; Jac.4:5, ‘Of meent gij, dat deSchrift tevergeefs zegt: DeGeest, Die in ons woont,heeft Die lust tot nijdigheid?’
[72] boose greep van de Nydicheyd, daar den waren Geest72
[73] geen lust toe en heeft, Jac. 4:5.
[74] 5. So in 't singen als in 't spreken moetmen seer agte
75ordentlijck: behoorlijk;gelijck: hoewel
[75] geven dat alles ordentlijck geschiede. Den sang, gelijck75
76swieren: (hier:)versieringen
[76] sy juyst niet en behoeft al de kunstige swieren van de76
[77] sang const, so moet de selve evenwel toon en maat
78ongeschickt: ongepast,onbehoorlijk
[78] houden, op dat het geen ongeschickt geroep en sy.78
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
19
79den voorsang hebben:leiding geven aan desamenzang
[79] Een moet den voorsang hebben, en (is de stem daar79
80den bovenzang: demelodievoerende stem, vgl.WNT III, 921
[80] na) so den bovensang dat alle sig daar na, en onder80
81voegen: aanpassen
[81] voegen, op dat men niet alleen gelijck beginne en uyt81
82syllabe: lettergreep
[82] come, maar oock men in yder syllabe gelijcke toon en82
[83] maat houde. Men moet wel vry uyt de borst (alsmen[84] segt) singen, dat is, de woorden niet binnens-monds
85claar: helder, duidelijk
[85] mompelen, maar in 't singen claar uyt-spreken; dog85
[86] 't hardste schreeuwen en is het beste singen niet.
[87] Dit al segge ick, (oock wel op dat de Sang-const or-
87al: alles[88] dentlijck87 gaande, haar cragt en hulp tot der Sielen op-[89] getogenheyd geve, daar van boven seyde, maar) inson-[90] derheyd, op dat het waarlijck een daad der Chris-
90-91Christen-propheteringe:christelijk getuigenis, vgl. 1Kor. 14:390-91Christen-propheteringe:christelijk getuigenis, vgl. 1Kor. 14:3
[91] ten-propheteringe90-91 sijn soude, in welcke men elcander90-91
[92] stigtinge moeste spreken, en geen onverstanelijck ge-
92onverstanelijck:onverstaanbaar93Apostel: nl. Paulus
[93] luyd92 maken, of in de lugt spreken, gelijk d' Apostel van93
94vreemde talen: nl. hetspreken in tongen(glossolalie)
[94] de vreemde talen segt 1 Cor. 14:9. welcke gantsche94
[95] verhandelinge vers 5, 6, 7, 8, &c. op dese sake seer[96] toepasselijck is. Die daar by sijn, ende, of geen gele-[97] gentheyd en hebben om in een boeck in te sien, ofte[98] niet lesen en connen, die moesten alle de woorden[99] duydelijk connen verstaan (gelijck ik dat in Burger-
99-100Burgerlijcke gesangen:wereldse liederen
[100] lijcke99-100 gesangen wel somtijds heb hooren toegaan) op[101] dat syl. ook hare stigtinge daar van crijgen mogten;[102] ende die ons beluysteren, (dat wy in desen seer wel
103lijden mogen: goedvinden[103] lijden mogen) al waren het onregtsinnige, wereldsche,103
[104] Vleeschlijcke menschen, desgelijcx; op dat sy over-
104Vleeschlijcke: zondige[105] tuygt104 mogten sijn; wanneer sy onse by een comsten las-
106bestellende: besturend,bepalend
[106] teren; ja (de Heere het soo bestellende) het verborgene106
107haar: nl. van dieVleeschlijke menschen, r. 104
[107] van haar herte aan haar eens openbaar mogte werden,107
[108] ende sy op haar aangesigte vallende, Godt aanbidden en[109] vercondigen dat Godt waarlijk onder ons is. Ick en kan
110ontveynsen: ontkennen;yet: iets
[110] niet ontveynsen dat ick nog yet anders hier in voor110
111T.W.: te weten;Grond-deugd: ‘basis-deugd’
[111] hebbe. T.W. De Grond-deugd van Nedericheyd was111
112claren onder-sang. zuiverebaspartij, de lagerezangpartij, vgl.WNT II,1046; verwijzing naarmeerstemmige zang, vgl.Buijnsters, 35
[112] een Christen te leeren in den claren onder-sang te112
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
113Hooft-deugd: belangrijkstedeugd; Verloochening.zelfverloochening (omdatmen zichmoet aanpassen aande melodie en de maat)
[113] houden. De Hooft-deugd van Verloochening in den113
114maat- en na-sang. hetritme en het de voorzangernazingen van de melodie;Band-deugd: deugd die eenband schept
[114] Buygsamen maat-en nasang. De Band-deugd van114
115voeglijke: harmonieuze
[115] Eendragt in de voeglijke stemme-menginge van den115
116mede-sang: mogelijk detussenstemmen, vgl.Buijnsters, 35
[116] mede-sang. ende de Hemel-deugd van Hallelu-jah, of116
[117] s' Heeren-loff in het duydlijck singen van wel-verstane-
117-118wel-verstanelijcke:goed verstaanbare117-118wel-verstanelijcke:goed verstaanbare
[118] lijcke117-118 woorden.117-118
119Nopende: wat betreft
[119] 6. Nopende de ordre in 't spreken over het gesongene,119
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
20
[120] den Apostel geeft ons daar ontrent seer claar berigt 1
121Cap: hoofdstuk (capittel);van: door
[121] Cor. 14. Cap. Dat het geschiede van die, dien de Heere121
[122] thans yet tot stigtinge geeft vers 26, dat het maar door[123] eene gelijck geschiede, vers 30. en der halven dat niet in
124verscheydenet'samenvoegingen:verschillende groepjes
[124] een geselschap, verscheydene t'samenvoegingen sijn,124[125] daar uyt een onordentlijck gemurmel en onaange-
125onordentlijck: onordelijk,ongepast126onverstanelijck garaas:onverstaanbaar gepraat
[126] naam125 en onverstanelijck geraas ontstaat, veel min, dat126
127gelijckelijk: op gelijkewijze
[127] verscheydene gelijckelijk elcander overroepen, maar127
128ibid.: hetzelfde
[128] dat de eerste swijge als den tweden spreken sal, ibid.128[129] het sy dan dat hy wat nieuws op te heffen, ofte tot be-
129op te heffen: naar voren tebrengen
[130] vestiging129 of beproeving van 't gesegde yet by te bren-
130beproeving: toetsing
[131] gen130 heeft. Ende dit alles so in den sang als in 't spre-
131so: zowel
[132] ken131 moeste alsoo in ordre geschieden, juyst niet altijd
133beleyder: leider
[133] door eenen Voor ganger of beleyder van 't geselschap,133
[134] maar, 's Heren Geest van Nedricheyd, Goedgunsticheyd,
135Leersaamheyd:leergierigheid
[135] Leersaamheyd, Sagtmoedicheyd, Vriendlijckheyd, &c.135[136] daar voorgaande, moeste en soude dat alles leeren.
137naam-cundige: met namebekende
[137] 't welcke dan een naam-cundige vervulling van de137
[138] goede Belofte, en een Heerlijck bewijs van de magtige[139] Heerschappye onses Conings Jesus soude sijn, sig vertoo-[140] nende met ons, Math. 28:20. onder ons, Math. 18:20.[141] in ons Eph. 3:17. Gal. 2:20. in de regeringe van al
142bewegingen: activiteiten[142] onse bewegingen, woorden en sangen na de wijse en142
[143] mate, die in den Hemel gehouden werd, dat is in de
144voorn.: voornoemde[144] voorn. Deugden.144
[145] Ick soud u te lang op-houden, Christen-sanger, woud
146-147gedrage (...) tot:verwijs (...) naar
[146] ick my in desen na den eysch uyt-laten: 'k gedrage my146-147
146-147gedrage (...) tot:verwijs (...) naar
[147] tot 't gene somtijds in 't publijck daar toe gesegt is, en146-147
148werd: wordt
[148] werd. Laat ick u nog maar over twee dingen onderrigt148
[149] geven.
[150] 't Eerste is, Dat ick met mijn gesangen te voorschijn co-[151] me, als de tijden treuricheyd schijnen te vereyschen om
152des Heeren roeden: Godsstraffende toorn, vgl. Job9:34
[152] des Heeren roeden, die niet alleen ons Vaderland152
153Zyon: de kerk
[153] t'hans so harde treffen, maar Zyon dermaten raken,153[154] dat des Heeren Geest als van ons geweken sijnde, al[155] des selfs cieraad (in welcken het behoort uyt te stee-
155cieraad: luister; het: nl.Zyon155-156uyt te steecken: uit teblinken155-156uyt te steecken: uit teblinken
[156] cken)155155-156 by na vergaan is, en sy door 't drincken van den155-156
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
157swijmel-wijn: benevelendewijn (fig.) vgl. Ps. 60:5
[157] swijmel-wijn in so een dood-slaap geraackt, dat sy157[158] haars Bruidegoms gestalte nauwlijcks meer kennet.[159] Dog weet, als de Heere in so een geval vreugde in het
160wraackt: afkeurt[160] volck wraackt, verstaat Hy de vleeschlijcke of ydele, als160
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
21
[161] Jes. 22:12, 13. De uyterlijcke castijdingen en raken de
162Verligteden: (door GodsGeest) verlichte mensen; soniet: niet zo
[162] Verligteden (wiens deel op aarde niet en is) so niet; of162
[163] sy connen en moeten, oock als de kudde uyt de koye af-[164] gescheurt werd &c. in den Heere (die haar genoegsaam
165Deel: vgl Ps. 73:26[165] Deel is) van vreugde opspringen, en haar verheugen in165
166als: zoals[166] den Godt haars heyls, als Hab. 3:17, 18. En de breucke166
[167] van Zyon smertet haar wel seer, en doet haar treur-san-[168] gen singen, Evenwel, sy erkennen dat de H. Godlijcke
169weerdig: waardig[169] Hoocheyd altijd weerdig is en blijft (hoe het oock met169[170] ons en Zyon staat) om met gesangen verheerlijckt te
171Regt: rechtvaardigheid[171] werden. Sy aan-bidden het Godlijck H. Regt in desen,171
[172] en prijsen het. Sy gelaten de comste van Jesus Coning-
172gelaten: laten (...) over[173] rijck172 aan deWijsheyd van sijnen H. Wille onbepaalde-
173-174onbepaaldelijck:onbelemmerd, onbeperkt173-174onbepaaldelijck:onbelemmerd, onbeperkt174Wagters: mensen die (soeen Heere) verwachten
[174] lijck;173-174 ende het dunckt haar genoegWagters op so een173-174174
[175] Heere, en Lief-hebbers van sijne verschijninge te sijn.[176] Ondertusschen singen sy een Lied in die Nagt om wa-
176die Nagt: het door dezonde verduisterde aardseleven; het beeld heeft, naastde hierna volgendebijbelteksten, te maken metde gelijkenis van de vijfwijze en de vijf dwazemaagden, vgl.Matth. 25:1-13
[177] kende176 te blijven, en gaan haren Bruydegom also te[178] gemoete, wel droevig sijnde, dog ook altijd blijde,[179] 2 Cor. 6:10. Phil. 4:4, 1 Thess. 5:16.
[180] 't Ander is, dat ick sommige mijner Liederen gedigtet
181voor-comen: verschijnen;sangwijse: melodieën
[181] heb, en late voor-comen op sangwijse die de werldsche181
[182] vleeschlijcke menschen op hare ydele liederen ge-[183] bruycken. Maar stoot u daar niet aan,
184voys: wijs, melodie; enweegt (God) niet: doet er niettoe (bij God)
[184] De voys en weegt Godt niet of die is swaar of ligt184
[185] Segt D. Bushoff, Sommige die soo wat de aanstote-
185D.: dominee. Over dedomineedichter BernardusBusschof (1592-1639) zieNNBW VI, 241 en Stronks(2), 21-31185-186aanstotelijckste: meestergernis wekkende186-187op- en by- laten stellen:laten componeren en latentoevoegen (overspannensamentrekking); lust het(ymand) soo: als (iemand)daar zin in heeft;
[186] lijckste185185-186 schenen, heb ick andre voysen op- en by- laten186-187
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
186-187op- en by- laten stellen:laten componeren en latentoevoegen (overspannensamentrekking); lust het(ymand) soo: als (iemand)daar zin in heeft;
[187] stellen, daar mense op singen can, lust het ymand soo.186-187
188voorn.: voornoemde
[188]My aangaande, ik houde het daar in met mijn voorn.188
[189] Voorsaat, en meene soo een argernis is enckel geno-
189Voorsaat: voorganger189-190enckel genomen:eenvoudig overwonnen;soeticheyd: zoervloeiendheid189-190enckel genomen:eenvoudig overwonnen;soeticheyd: zoervloeiendheid
[190] men.189189-190 Gelijck alle dingen, soo is de soeticheyd van de189-190
191Maat-trant: poëzie
[191]Maat-trant den Christen eygen. heeft de werld yet191[192] soets gevonden en gebruyckt, sy besitten het onregt-
193swacken: degenen die eenteer geweten hebben
[193] veerdig; wy nemen het onse. De swacken (hoop ick)193
194of: indien; haar: hen194-195op- en aan-nemen:beschermen en (het voor hen)opnemen
[194] sullen dit verstaan, of wy (als wy 't weten) haar op- en194194-195
194-195op- en aan-nemen:beschermen en (het voor hen)opnemen195verschonen:verontschuldigen195-196hebben (...) te: moeten
[195] aan-nemen en verschonen. Die lasteren, hebben wat194-195195195-196
[196] na by te comen, en de woorden van onsen sang ver-
195-196hebben (...) te: moeten197-198gaan sy voort: indienzij doorgaan (met lasteren,vgl. r. 195)
[197] staande,195-196 sullen sy Gode de eere geven; of (gaan sy197-198
197-198gaan sy voort: indienzij doorgaan (met lasteren,vgl. r. 195)198gelegentheyd van:aanleiding tot; dulden:verdragen
[198] voort) ons gelegentheyd van dulden, meedlijden met197-198198
[199] haar te hebben, en den Heere biddende haar te sege-
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
22
Titelpagina van de eerste druk van J. van Lodenstein, Uyt-spanningen 1676.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
23
200gelijck: zoals200-201verdriet het haar maarniet (...): als ze het op kunnenbrengen (...)
[200] nen, gelijck sy horen sullen, verdriet het haar maar200200-201
[201] niet onse by-een-comsten ten eynde toe te beluys-
200-201verdriet het haar maarniet (...): als ze het op kunnenbrengen (...)202wraack: vergelding.
[202] teren.200-201 Dit sal al onse wraack sijn. want als wy onder202
[203] 't beleyd van ons aller-sagtmoedigst Hooft, de sang-
203allersagtmoedigst Hooft:nl. Jezuz, vgl. Matth. 11:29
[204] const203 oeffenen, werden daar door onse gemoederen[205] versagtet: en gelijck wy leeren moeten onse herten ge-[206] lijck onse stemmen onder een te menglen, so en moet'
207self. zelfs
[207] er oock geen bitterheyd over blijven, self tegen onsen207[208] lasterenden naasten.[209] Sangers, ick wensche ul. de Harmonye van de Eeuwi-[210] ge Waarheyd, 't Heyl van de Salige Engelen en Zielen,
211Godt Al en 't SchepselNiet: een van L.'s geliefdethema's, vgl. bijv. tekst 54
[211] t.w. Godt Al en 't Schepsel Niet, dat gyl. die hier moogt211
[212] leeren, om sonder Eynde te singen, en daar in u sel-
213alle Eygen: alles wat vanu is
[213] ven en alle Eygen eewiglijck te verliesen.213
214Ul. Dienstw.: uwdienstvaardige
[214] Utregt 7/17 Julii 1676214
[215] Ul. Dienstw. tot die Salicheyd
[216] J. van LODENSTEYN
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
24
1Anagrammatismus. Grieksvoor ‘letteromzetting’, thans‘anagram’ geheten
Anagrammatismus1
JODOCUS A LODENSTEIN:
3literarum: emendatie uitliteratum
Unde, literarum ordine transposito, resultat.3
5 I.SOLIUS DEI DONO CANET.
Dulce melos dulcis peto, quod promisit, amici;SOLIUS DONO nam CANET ille DEI.SOLIUS CANET ille DEI peramabile DONO
10 Carmen. Adulantem non ita dona placent.
II.CONDOLEAT DEUS SIONI.
Quàm nomen placidum tuum dat omen,Prodens, CONDOLEAT DEUS SIONI!Cum threnos canis, & tuum recusas
15 Author terrigenis referre nomen,Subscribe appositum rei & diei,Sparsis literulis quod inde manat,Votum, CONDOLEAT DEUS SIONI.
III.DEO CUSTODE, NON ALIIS.
20 Servamur CUSTODE DEO, qui cuncta gubernat,NON ALIIS. Sine eo nil vigilare juvat.
In mutuae ιλαδελ ιασ signum,dabam Eibergis, 18. Kal.Septemb. M D C LXVI.
W. SLUITER
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
25
Letteromzetting
JODOCUS VAN LODENSTEIN:waaruit, na verandering van de volgorde der letters, resulteert:
I.HIJ ZAL DOOR DE GAVE VAN GOD ALLEEN ZINGEN
Ik vraag een lieflijk lied van mijn dierbare vriend, dat hij mij toegezegd heeft.Want ALLEEN DOOR DE GAVE VAN GOD ZAL HIJ ZINGENDOORGODS GAVE ALLEEN ZAL HIJ een zeer beminnelijk lied ZINGEN.De vleier bevallen zulke geschenken niet.
II.MOGE GOD ZICH OVER SION ONTFERMEN
Welk een voorteken verstrekt uw bevallige naamdie oplevert: MOGE GOD ZICH OVER SION ONTFERMEN!Ge dicht immers lijkklachten en ge weigertals schrijver uw naam te herleiden tot wie uit stof geboren is;onderteken daarom maar met een wensdie zeer wel past bij de zaak en de tijd en diena het verwisselen van de lettertjes uit uw naamvoortkomt: MOGE GOD ZICH OVER SION ONTFERMEN.
III.ONDER GODS HOEDE, ANDERS NIET
Wij worden bewaard ONDER DE HOEDE VAN GOD Die alles bestuurt,ANDERS NIET. Zonder Hem baat het niet waakzaam te zijn.
Ten bewijze van wederzijdse broederliefdegeschreven te Eibergen,15 augustus 1666
W. SLUITER
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
26
Anagrammatismus. Drempeldicht van de hand van Willem Sluiter (1627-1673)met drie anagrammen op de naam van Van Lodenstein. Het eerste anagram is eenepigram bestaande uit twee elegische disticha (dactylische hexameter gevolgd doordactylische pentameter), noodgedwongen in de toekomende tijd gesteld (canet i.p.v.canit, daar de Latijnse naam geen -i- als tijdskenmerk voor de tegenwoordige tijdmeer oplevert. Het tweede bevat zeven responderende (d.w.z. met hetzelfdemetrischepatroon), elflettergrepige versregels (hendeka-syllaben). Het derde is weer een epigramin de elegische dichtmaat.Sluiter ondertekent met een verwijzing naar het bijbelse begrip ‘broederlijke liefde’
(zie onder meer Rom. 12:10), dat hij vermoedelijk daarom opzettelijk in het Grieksnoteert.
Vertaling: C.A. de NietLit.: C. Blokland,Willem Sluiter, 200, 201, 345.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
27
Op de Uitspanningen van de hr. Jodocus à Lodenstein.
Wat lieffelijk geluit komt daar mijn' ooren strélen
2logge Geesten: tragegeestvermogens
Dat door een zoete kragt mijn logge Geesten wekt,2
3bekoorlijk: op aangenamewijze
En dat bekoorlijk dringt door al d ondeilbre délen3
Van mijne Ziel; die zy ten Hémel voert en trekt.
5 My dunkt het is 't gezangh van Scharen zaalig' Eng'len,Gedaalt op Aarde ne'er, uit 't Heilrijk Hémel-Hof,
7wijz: manierDie op een wondre wijz haar stemmen t zamen meng'len,7
Tot stigtingh van den Mensch, en Godes hoogste lof.
9mis: vergis meO neen ik mis, het zijn geheil'gde Wederboornen9
1010na: naar; zoo: indienalthans
(Ik oordeel na de liefd, zoo schyn niet gaat voor 't zijn,10
11Geveinsd': huichelaars
God kent de herten van Geveinsd' en Uitverkoornen,11
12dees Eeuw: deze tijd; daar:waar
Bezonder in dees Eeuw, daarWezen wijkt voor Schijn.)12
13Die: nl. de geheil'gdeWederboornen, r. 9; ondereen: onder elkaar; by' erzelfs: voor zichzelf
Die hoor ik onder een, en by' er zelfs, uitgalmen,13
Gedigte Liederen op maat en maat-gezangh;15
15ondermengt: vermengd
En ondermengt met Gode-toegedigte-Psalmen,15
16Izr'els Dichter. nl. David;over langh: al lange tijdgeleden
Door Izr'els Dichter op gezongen over langh.16
Het zijn de vrugten van d' Heer LODENSTEINS a'emhalingh
18Geestig: geestrijk
En zoet UITSPANNINGEN; ô Geestig Tijdverdrijf!18
19speelen gaans bepaligh:vorm van ontspanning
O bézig Ledig zijn, en speelen gaans bepalingh!19
20 Wat doet den Man al dienst in zijn Niet-doens bedrijf.
21Dan: Dan eens
Dan als zijn Geest vermoeit door 't Leerzaam overdenkken21
22iet hoogwigtigs: iets heelbelangrijks
Van iet hoogwigtigs, dat God of Gods-zaak betreft;22
23te krenkken: aan te tasten,te vermoeien
Om 't Zwak en sterff'lijk brein niet al te zeer te krenkken,23
In 't rusten van dat werk, hy een zoet Lied op heft.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
28
2525woelende: drukke
Of als hy af geslooft door 't woelende bezoeken25
26Christi Léden: de leden vanhet lichaam van Christus, dusde leden van de christelijkegemeente
Van Christi Léden in (ja buiten zelfs) zijn Wijk;26
27Zoo (...) verzoeken: Of zehem nu vragen of niet
(Zoo die hem sméken of die hem des niet verzoeken)27
Dan rust hy werkend' in de Dicht-Kunst op Musijk.
29Ziel-bankket: lett. lekkernijvoor de ziel, dus dat wat totstichting is voor hetzielenleven
Zie daar het Ziel-bankket dat ons de Lédig' uren,29
30 Van déze waarde Man, verschaft, vol lekkerny;
31Mergh: pit
Waar van het Zap, het Mergh, de kragt en smaak zal duren31
Tot inder Eeuwigheid. Gods Kind'ren kom, Sta by.
Sta by, en luister toe, hoor hoe Gods Lievelingen,
34Haar: hun; op'er stemgeleunt: leunend op hun stem
Haar Zielen, op'er stem geleunt, doen Hémelwaart34
35
35lust u: als u zin hebt
Op vliegen, vol van vreugd; en lust u mee te zingen,35
Vervoeg u by haar, in hunn Hémel vreugd op Aard'.
37onbandigh: losbandig;Wichters: schepselen
Maar gy onbandigh volk, baldad'g' Aardsche Wichters,37
38dertelheid: lichtzinnigheid
Met enkkel dertelheid gevoed en vet gemest,38
Loop tot de Werkken van onkuissch' en geile Dichters:40 Raak aan dit Heill'ge niet, maar vlied dat, 't is u 't best.
41zoo 't geviel: als het zougebeuren
Want zoo 't geviel dat gy 't gehoor maar quaamt te leenen,41
Na dit zoet Ziel-vervoerend Dicht werk, och gy wierd
43Onfeilbaarlijk: absoluutzeker; ligt: gemakkelijk
Onfeilbaarlijk verrukt! uw Geest vloogh ligt daar heenen43
44heel (...) Geest: nl. deHeilige Geest
Door heel een ander Geest gedréven en gestiert.44
45 Maar yd'le Werreldlingh wat zou 't u kunnen schaden
46zwier: wending
Dat eens uw Geest een ander zwier en vlugt nam? Och!46
47mijn zeggen: nl. de oproepom deze liederen te mijden,r. 37-40
'k Herroep mijn zeggen; neen 'k wil u wat béters raden,47
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
29
'k Zegh, leest en zingt-ze togh met aandagt en opmerkkingh,50 't Zal wonder zijn zoo niet uw Ziel word aangeraakt
En lieffelijk gestreelt, door een verborge werkkingh,En proeft een zoeter zoet als zy ooit heeft gesmaakt.
53vrij: heel watDie smaak zal u vry meer behagen en gevallen,53
Als 't schijn zoet dat men in de wulpsche Dicht-kunst proeft55
55vunsse: vuile, slechteDie vunsse Lied'ren zullen u uit d' handen vallen,55
Als iet af-kérigs, dat de Ziel ter dood bedroeft.
Dank heb, Godzaal'ge Man die in deez nare tijdenEn schuim der Eeuwen aller ramp en gruw'len vol,Ons leert gematigt zijn, en ons in God verblijden,
6060dol: dwaas, verdwaasd
Terwijl den Werreldlingh als zinneloos en dol,60
61zijn hertzeer: de pijn vanzijn hart
Wanhopend', hier en daar, zijn hertzeer zoekt te stillen,61
Met dert'le Zangen, in 't Gezelschap, by de wijn:
63wraken: keuren (...) af;Heer LODENSTEIN:aangesproken persoon
Wy wraken dat vermaak Heer LODENSTEIN, en willen63
Dat uw' UITSPANNINGEN ook zullen d' onze zijn.
A. GODART.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
30
OpdeUitspanningen van de hr. Jodocus à Lodenstein. AbrahamGodart, de makervan het drempeldicht Op de Uyt-spanningen, was in Utrecht werkzaam alskrankenbezoeker en ouderling in de Waalse gereformeerde gemeente. Voor deUtrechtse nadere reformatie-drukkerWillem Clerck verrichtte hij redactioneel werk.Ook vervaardigde hij vertalingen uit het Frans, o.a. van werk van Jean de Labadie.In hetzelfde jaar als het drempeldicht op de Uytspanningen verscheen van hem ineen afzonderlijk pamflet een Lyk-dicht op het overlijden van Voetius; een jaar latergevolgd door een Lyk-klagt op het overlijden van Van Lodenstein. De eerste vijfstrofen gebruikt de dichter om tot zijn onderwerp te komen: een lofdicht op te stellenwat voor liefelijk geluid tot zijn oor doordringt. Het blijkt het gezang van ware vromente zijn, die uit Van Lodensteins liedbundel zingen.In de strofen 6-8 wordt ingegaan op de omstandigheden waaronder Van Lodenstein
zijn liederen dichtte, namelijk op momenten ter ontspanning tijdens zijn drukkeambtelijke bezigheden. Godart refereert hier aan de titel van de dichtbundel.In het volgende deel (str. 9-14) worden zowel ‘Gods kinderen’ als de ‘ijdele
wereldlingen’ aangespoord om de bundel dikwijls en met aandacht ter hand te nemen.Even lijkt het erop, dat de dichter het losbandige volk wil adviseren deze heiligegezangen maar niet aan te raken. Hij corrigeert zichzelf echter: zij zouden daardoornamelijk van het zingen van wereldse liederen kunnen worden afgetrokken.In het slot (str. 15 en 16) zegt de dichter Van Lodenstein dank voor zijn dichterlijke
arbeid en wenst hij, dat diens ontspanning ook die van de gebruikers van de bundelmag zijn.Godart laat zich in dit gedicht duidelijk als een geestverwant van Van Lodenstein
en de Nadere Reformatie kennen. Zo is hij pessimistisch gestemd over de geestelijkeontwikkelingen in zijn tijd. Het wezen gaat steeds meer wijken voor de schijn (str.3) en hij betitelt de dagen waarin hij leeft, als het schuim der eeuwen, vol van allerleiramp en gruwel (str. 15).Ook het fulmineren tegen de losbandigheid en dartelheid van het volk, die zich
uit in het zingen van onkuise en vunzige liederen (str. 10 en 14), past binnen herkader van de opvattingen van de Nadere Reformatie.Het lofdicht munt niet uit door een hoge dichterlijke vlucht of bijzondere gedachten.Wel past het goed binnen de zeventiende-eeuwse classicistische, barokke traditie,
waarbinnen ook vele van Van Lodensteins gedichten geplaatst kunnen worden. Dedichter maakt gebruik van alexandrijnen, stapelt in de typering van Van Lodensteinswerkwijze de paradoxen op elkaar (str. 5-7), gebruikt herhaaldelijk de zelfcorrectie(str. 3 en 12) en formuleert zijn gedachten nogal eens in de vorm van vraagstellingen,aansporingen, directe aansprekingen en uitroepen (str. 1, 8, 9, 15 etc).
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
31
J. van LodensteynsUyt-spanningenI. Deel.Behelsende eenigebybel-stoff,ofBedenckingen over, enUyt-breydingen van eenigeplaatsen der H. Schrifture of Psalmen.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
33
1
+Titel Aandagt: meditatie
Morgen-ligt+
ofte Jesus onsen Morgen-sondat is/Aandagt op 2 Sam. 23: vers. 4.
+Melodie: Zoals aangegevenin de editie 1681 (derde druk)is de melodienotatie bij ditlied die van de populairemelodie BrandeMusquettierof 1ste Muskettier du Roy.Deze is bijvoorbeeld ookaangetroffen bij Joan Blasius,Fidamants kusjes,Amsterdam 1663, 149.
Can oock gesongen werden als Ps. 117. en 127.+
I.
1-2Wat geeft de zoetemorgenstond heerlijkhedente genieten aan hem. Hetuitroepteken wordt in de17de eeuw wel aan het eindvan de uitroepende hoofdzingeplaatst ook als er nogbijzinnen (hier r. 3-6) volgen.
Wat voert de lieve Morgen-stond1-2
1-2Wat geeft de zoetemorgenstond heerlijkhedente genieten aan hem. Hetuitroepteken wordt in de17de eeuw wel aan het eindvan de uitroepende hoofdzingeplaatst ook als er nogbijzinnen (hier r. 3-6) volgen.
Hem leckernyen in den mond!1-2
3leckerny: lekker eten endrinken
Die sonder lust tot leckerny/3
4sugt na staat: begeerte naaraanzien, naar een hogepositie
En sonder sugt na staat off eer/4
5 En sonder sorg voor altijd meer/
6aller sorgen vry: vrij vanalle zorgen
Altijd leeft aller sorgen vry.6
II.
Te nagt bedeckten hem gewisDe vlercken van de duysternis/En braken sijn vermoeytheyd aff:
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
1010Terwijl de heilige, eeuwigeGod
Dewijl de Heylig' Eeuwigheyd10
11Vgl. bijv. Ps. 17:8,‘verberg mij onder deschaduwUwer vleugelen’ enPs. 91:1 en 4, ‘(...) die zalvernachten in de schaduwdes Almachtigen’ - ‘Hij zalu dekken met Zijn vlerken,en onder Zijn vleugelen zultgij betrouwen’;voorsienicheyd:vooruitziende vaderlijkezorg, vgl. HC Antw. 27
De vleuglen van voorsienicheyd11
12't schut: de beschutting; omhem: om hem heen
(In 't schut der Englen) om hem gaff.12
III.
13leden: (ledematen)lichaam; moed: vermoeid
Sijn leden door sijn arbeyd moed13
(Dien hy gewillig sorgloos doet)15
15De nagt (...) slaap:onderwerp
De nagt/ de rust/ de slaap verquickt;15
16Dewijl: terwijl (of: omdat);droom van Tessel-scha:angstdroom over schade bijTessel, d.i. over verlies vanschepen en goederen -toespeling op de naam vanMaria Tesselschade, die L.in de poëzie van Hooft,Huygens en Vondel kontegenkomen
Dewijl geen droom van Tessel-scha/16
17Groter-ongena: toorn,ongunst, van hooggeplaatsten
Of vrees voor Groter-ongena17
18dunne: lichte
Sijn dunne slaap steurt/ of verschrickt.18
IV.
19't ampt: zijn ambt,overheidsfunctie ofanderszins
Hy vreest niet dat hem 't ampt met smert19
20
20Ontkuypt: door intrigesontnomen; ondercropen:listig ontfutseld (of:heimelijk ondermijnd)
Ontkuypt/ of ondercropen werdt/20
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
21(Hij) die zelf geen behoefteheeft aan het ambt, maar dieer wel de geschikte man vooris (Die: onderw.; dien:lijd.vw.).
Die 't ampt niet/ maar dien 't ampt behoeft.21
Hy vreest niet dat sijn naam of eer
23clapperts: kwaadsprekers;dien: sluit aan bij Hy in r. 22
Door clapperts wert ontrooft/ dien meer23
24Het smaad'lijck: hetgeensmaad verdient, hetschandelijke
Het smaad'lijck/ dan de smaad bedroeft.24
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
34
V.
25 Hy vreest nog schrickt voor Roverij/Voor listen nog bedriegerij/
27dubbel-diepen: zeerheimelijke (mogelijk metbijgedachte aan dubbel in debetekenis vals,onbetrouwbaar); treck:streek, list
Nog voor een dubbel-diepen treck27
Van Gierigaarts/ en Woeckeraars;
29vol gevaars: vol risico
Nog voor sijn handel vol gevaars:29
30
30(Hy, r. 25), voor wie (etc.);niet: niets anders
Dien Schatt en Gout niet is dan dreck.30
VI.
Ontwakend eer de sonne rijst
32Want noch de gedachte aanspoken noch de duisternisjaagt hem schrik aan.
(Want hem nog spoock nog duyster yst)32
33des werelds Oog: de zon
Reyck-halst hy na des werelds Oog;33
Dat hem in 't onbedwelmt gesigt35
35Niet: niets anders;door-en-weerdoor: door endoor, puur
Niet is dan door-en-weer-door Ligt/35
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
36En dat, boven de kimverrijzend, zijn hart opwaartsheft.
En rijsend ligtt sijn hert om hoog.36
I. RUST.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
35
VII.
So breeckt door al mijn duysternis/(Daar in ick 's Hemels gunste mis/En af-dwaal van des Levens Bron)
4040hersenlose rêen: onzinnigeredeneringen
Door al mijn hersenlose rêen/40
So breeckt door al mijn dwaasheyd heenMijn Jesus, denckt hy/ als die Son.
VIII.
43ontdeckt: brengt aan hetlicht
Mijn Jesus als de Son ontdeckt43Het vuyle dat mijn hert bevleckt;
45 En doet my sien des Hemels gunst:
46dwaasheyd wis: waredwaasheid; vgl. 1 Kor. 3:19
En dat mijn wijsheyd/ dwaasheyd wis/46
47Vgl. 1 Kor. 1:21 en 23
En 't geen my dwaas scheen wijsheyd is:47
48al mijns vyands kunst: allelist en bedrog van de duivel
Ja toont my al mijns vyands kunst.48
IX.
49Die Mergen-Son: de‘gewone’ zon
Die Mergen-Son te schoner schijnt/49
50 Om dat op sijne comst verdwijnt
51De logge slaap: de slaapvan het logge, gevoellozelichaam; lossen:onsamenhangende
De logge slaap/ de lossen droom:51
Mijn Jesus met sijn opgang breecktDen sluymer daar de siel in steeckt/
54leden laff. de krachteloze‘ledematen’, de betekenisdus: En geeft de ziel nieuwekrachten.
En weckt haar leden laff en loom.54
X.
5555-56De (geestelijke)gevoelloosheid als van deslaap en de redelozedwaasheid als van de droom(vgl. r. 51)
De slapend' ongevoelijckheyd/55-56
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
55-56De (geestelijke)gevoelloosheid als van deslaap en de redelozedwaasheid als van de droom(vgl. r. 51)
Het reedloos dromend onbescheyd55-56
57Jesus: onderwerp
Weert Jesus met sijn Sonne schijn57En toont ons dat al swerelds schoon
59lust: genot
Van lust/ magt/ pragt/ ja Conings croon59
60
60Schouwspelen:nabootsingen, schaduwen
Schouwspelen slegs van dromen sijn.60
XI.
Hy siet in 't ligt ten morgenstond
62Een vorstelijke luister diehij op aarde nergens aantrof,
Het Heerlijk dat hy nergens vond/62
63open gaan: te voorschijnkomen
Het Oog des werelds open gaan:63
64vat: begrijpt, herkent
En vat in Jesu vol gena6465 Een schoonheyd sonder wederga/
66Die de betrouwbare grondis voor vreugde engemoedsrust:
Daar lust/ en rust/ gerust op staan:66
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
36
XII.
67-72Reeks lijdendevoorwerpen bij vat in r. 6467al 't Herelijck: alleschoonheid
Een Schepper van al 't Herelijck/67-7267
67-72Reeks lijdendevoorwerpen bij vat in r. 64
Een Coning van der Englen rijck/67-72
67-72Reeks lijdendevoorwerpen bij vat in r. 6469(Die) uit liefde ennederigheid een mens(geworden is); vgl. voor r.68-69 Fil. 2:6-8
Uyt liefd en nedricheyd/ een mensch;67-726970
67-72Reeks lijdendevoorwerpen bij vat in r. 6470Het lichaam: debelichaming; hoge: verheven(vgl. r. 71)
Het lichaam van all 't hoge schoon/67-7270
67-72Reeks lijdendevoorwerpen bij vat in r. 6471Priesters-Ephod:kledingstuk van deoudtestamentische priester;de efod van de hogepriester,hier wel bedoeld, was metedelstenen versierd, vgl. Ex.28:12. Zie ook tekst 15.
Van Priesters-Ephod/ Conings-croon;67-7271
67-72Reeks lijdendevoorwerpen bij vat in r. 64
Des werelds enig Heyl/ en wensch.67-72
XIII.
Sijt welcom lieflijck Morgen-ligt
74Seyt: zegt(Seyt hy) in 't nieuw-ontwaackt gesigt:74
7575So: op vergelijkbare wijze;als de schaad'wen vlien: alsde ‘schaduwachtige dingen’van het Oude Testament (vgl.r. 71) verdwijnen, doordatChristus Zelf verschijnt
So sie ick (als de schaad'wen vlien)75
Mijn Heer met nieuwe cragten van
77Herschapen: wedergeboren(vgl. nieuw-ontwaackt, r. 74)
't Herschapen oog/ dat altijd can77
In Jesu nieuwe schoonheyd sien.II. RUST.
XIV.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
79dienHeld, den Bruydegom:de zon, vgl. Ps. 19:6, ‘En die(= de zon) is als eenbruidegom, uitgaande uit zijnslaapkamer; zij is vrolijk alseen held om het pad telopen.’
Daar steeckt dien Held, den Bruydegom,7980
80ten bedd uyt: vgl. het citaatuit Ps. 19 bij r. 79
Sijn hooft ten bedd uyt! wellecom!80
81sig (...) houdt: verblijft
Roupt al wat sig op d'aarden houdt;81
Den nugtren mensch hem danckbaar groet/
83Het takje strekt zich naarhem uit,
Het telgje reckt hem in 't gemoet/83
't Gevogelt schettert door het woud.
XV.
8585't al: alles; doe: toen; 'tHemelsch Lam: het LamGods, Jezus Christus, vgl.Joh. 1:29 en 36 en Openb.,passim
So juygten 't al doe 't Hemelsch Lam85
86't Heyl'ge vat: Maria (vgl.Timmers, 504, nr. 1122); zievoor L.'s MariavereringGraafland (2), 111
Van 't Heyl'ge vat ter wereld quam/86
87(Toen) die ‘Opgang uit dehoogte’ (Gods Zoon)neerdaalde; vgl. Luk. 1:78
Dien opgang uyt der Hoogte seeg;87
88Den Hemel: onderwerp(NB. Er begint misschien eennieuwe hoofdzin, - of andersis de hele rest van de strofeafhankelijk van doe in r. 85);scheurde: ging open (nl. toende engelen in de Kerstnachthet ‘Ere zij God’ zongen,Luk. 2:13-15); 't Heylig Hoff:het hemelse paleis (deengelen)
Den Hemel scheurde/ en 't Heylig Hoff88
Song 's Hemels Wijs-en Goed-heyd loff/90 En d' aard in vreugd ten Hemel steeg.
XVI.
91-93Vgl. Ps. 30:6, ‘Desavonds vernacht het geween,maar des morgens is ergejuich.’91't Gesigt: het uiterlijk derdingen
't Gesigt van gistren avond laat91-9391
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
91-93Vgl. Ps. 30:6, ‘Desavonds vernacht het geween,maar des morgens is ergejuich.’92daar: terwijl
Stond truyrig; daar de dageraad91-9392
91-93Vgl. Ps. 30:6, ‘Desavonds vernacht het geween,maar des morgens is ergejuich.’
Aan alles blijder aansien toont:91-93
Den dauw-drop glinstert aan het gras/95 Het groen staat groener als het was/
96De schoonheid van denieuwe morgen maakt allesmooier.
Het morgen-schoon het alles schoont.96
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
37
XVII.
97het al: allesMijn schonen Jesus geeft het al97
98een val: bevalligheidWat schoon en on-schoon is een val:98
Ons voor-spoed maackt hy tot een blijck100
100ons enig goed: die onsenige ware goed is
Van 's Hemels gunst/ ons enig goed;100
101on-spoed: tegenspoed;spoed: voorspoed
Ons on-spoed maackt hy enckel spoed;101
102Zelfs (maakt Hij) de wareschoonheid schoon(grammaticaal moeilijkinterpreteerbare wending;mogelijk is de woordgroepbep. bij hy in r. 101: ‘Zelfschoon, ja de wareschoonheid zijnde’; ik kiesvoor de eerstgegevenopvatting om de inhoudelijkeaansluiting bij r. 67, 70 en98).
Self schoon/ de Schoonheyd wesentlijck.102
XVIII.
103De zon heft zijn licht;woordspel in de trant vanHooft (annominatio)
Des werelds ligt en ligt sijn ligt103
104Nauw: nauwelijks; swigt:trekt zich terug
Nauw boven onsen kim/ of 't swigt104
105
105Vgl. Ps. 104:21-22, ‘Dejonge leeuwen, briesende omeen roof (...). De zonopgaande, maken zij zichweg en liggen neder in hunholen.’
In holen wat verslindend was:105
106Dus: op dezelfde wijze
Dus wat mijn siel vervaarlijck schijnt106
Op Jesus heldre comst verdwijnt/
108gebas: geblaf
En blijckt maar tandeloos gebas.108
XIX.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
109-110Vgl. HC Antw. 127:‘Dewijl (...) de duivel, dewereld en ons eigen vlees (=zondige begeerten) nietophouden ons aan te vechten(...)’109schrickelijck:angstaanjagend
Het dreygen scheen my schrickelijck/109-110109
110
109-110Vgl. HC Antw. 127:‘Dewijl (...) de duivel, dewereld en ons eigen vlees (=zondige begeerten) nietophouden ons aan te vechten(...)’
De wereld/ en 't vleesch aan-lockelijck/109-110
111Dewijl: terwijl, toen
Dewijl ick in het duyster lag:111
112by: in
Maar by dit ligt is al dat deert/112
113soet: aantrekkelijk (vgl. r.110); niet een bone: geen zier
Of soet is/ niet een bone weerd/113
114By dat: vergeleken bij wat
By dat ick in mijn Jesu sag.114
XX.
115115Dat Rijsend Ligt: deochtendzon; enckel soet:alleen maar aangenaam
Dat Rijsend Ligt is enckel soet;115
Met fellen straal/ nog heten gloedEn deert het/ als de Middag-Son;
118Waar is dat: waar is ietste vinden dat
Waar is dat enckel vreugde geeft118
Dat niet een pijnlijck' angel heeft120 Van al dat oyd het herte won?
XXI.
121het Heerelijck: het schone,het genietenswaardige
Maar Jesus maackt het Heerelijck121
122genouchelijck: aangenaam
Ons door en door genouchelijck/122
123Als: wanneer
Als d'eeuwige Regtveerdicheyd123
124opgereuyt: opgeruid,aangezet
(Hoewel door sonden opgereuyt)124
125
125weder-steuyt: weerstuit,reactie
Door Hem versoend/ haar weder-steuyt125
Van wraack niet over ons en spreydt.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
38
XXII.
127draf en stanck: stinkendvarkensvoer (hendiadys);vgl. Luk. 15:16
Gaat voedt u dan met draf en stanck127
128Die wil: ieder die wil
(Die wil) op aard uw leven lanck/128
129vry. gerust
En spot met mijn hoop (segt hy) vry.129
130
130dees: deze hoop (tenzijdees naar Jezus verwijst)
Val ick/ dees doet my weder staan;130
En moet ick in het duyster gaan;Mijn Jesus is een ligt om my.III. RUST.
XXIII.
Mijn Siel/ waackt op/ dit Ligt en siet
134Den mensch: onderwerpDen mensch met slapend' ogen niet.134
135135werelsch-wijse: naarwereldse maatstaven wijze
De werelsch-wijse mensche ronckt135
136dies: daarom
In soete dromen! dies ontwaackt!136
137dees morgenstondgenaackt: treed toe tot dezemorgenstond (= het licht vanChristus)
Waackt op! dees morgenstond genaackt/137
138Smaragden: roept hetbeeld op van dauwdruppels,waarin het zonlichtweerkaatst wordt
En siet hoe s' in Smaragden pronckt.138
XXIV.
139Die Son: ChristusDie Son is in 't gemack van Rust/139
140140nutten: genieten
In 't nutten van des Vleesches lust/140
In 't sagte bedde niet te sien.
142Kom aan, gij die u nog inwereldse genietingenverlustigt!
Wil op die nog in weelde weydt!142
Want siet! des Heren Heerlijckheyd
144In groter lust: met grotergenot
In groter lust sig aan comt bien.144
XXV.
145 Werpt af dat warme dexsel/ daar
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
Gy meed omringt laagt in 't gevaar
147Van wat het op uw hartvoorzien heeft.
Van wat u naar het herte mickt:147
148cleedren: vgl. bijv. Ef.4:24; waapnen: vgl. Ef.6:13-17
Doet cleedren/ en doet waapnen aan/148
Gy sult na 't Rijsend-ligt toe gaan/150
150vlieden: ontvluchten, vgl.HC Antw. 89 over demortificatio, de afstervingvan de oude mens): ‘(...) datwij (...) onze zonden (..) hoelanger hoe meer haten envlieden’; 's nagts: in hetduister van het oude zondigeleven; verschrickt: angstinboezemt, vgl. r. 109
En vlieden al wat 's nagts verschrickt.150
XXVI.
151Best: het best;Stads-gerugt: stadsrumoer
Best sietmen buyten Stads-gerugt151
Het Morgen-rood in d' open lugt.
153buyten: vgl. L.'s eigenverwijzing naar Hebr. 13:12,‘Daarom heeft ook Jezus,opdat Hij door Zijn eigenbloed het volk zou heiligen,buiten de poort geleden.’+Hebr. 13.12.
Ons Heer leed buyten meest sijn pijn:153+
154Laat de burgerlijkeomgang en de eer dermensenachter u
Beleeftheyd stapt en eer verby/154
155
155-156Vgl. L.'s eigenverwijzing naar Hebr. 13:13,‘Zo laat ons dan tot Hemuitgaan buiten de legerplaats,Zijn smaadheid dragende’;de verwijzing naar vs. 13 isin de editie 1676 foutief als23 vermeld.+v:13.
Want/ buyten Stad/ in spotterny155-156+
155-156Vgl. L.'s eigenverwijzing naar Hebr. 13:13,‘Zo laat ons dan tot Hemuitgaan buiten de legerplaats,Zijn smaadheid dragende’;de verwijzing naar vs. 13 isin de editie 1676 foutief als23 vermeld.
Moet Jesus smaad gedragen sijn.155-156
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
39
XXVII.
157Loop daar buiten niet inhet wilde weg rond,
Daar buyten wandelt niet onwis/157
Maar lett op wat in Jesus is
159op yder saack: op iederding (aspect) apart
Met aandagt/ en op yder saack:159
160
160De vrijblijvendealgemeenheid bedriegt (vgl.de inleiding).
't Bedrog is in het los gemeen/160
161Het wezen van de dingenschuilt in ieder concreet dingafzonderlijk (en kan slechtsuit de concrete dingengekend worden, vgl. deinleiding).
Het wesen steeckt in een voor een/161
162In de aandacht (voor elkconcreet ding apart) schuilt(steeckt, r. 161) het waregenoegen. (Trimp (3), 20,leest eveneens eenhendiadys: ‘een levendigvermaak’).
In d' aandagt leven en vermaack.162
XXVIII.
163-168Argumentatie tenbehoeve van de bewering inr. 160-161 en tervoorbereiding van r. 169-172163ons lusten doet: doet ons(ergens naar verlangen
Ons' eygen hert ons lusten doet;163-168163
163-168Argumentatie tenbehoeve van de bewering inr. 160-161 en tervoorbereiding van r. 169-172
Ons' eygen mond en maag ons voedt;163-168
165
163-168Argumentatie tenbehoeve van de bewering inr. 160-161 en tervoorbereiding van r. 169-172
Ons' eygen bloed in d' aders woelt;163-168
163-168Argumentatie tenbehoeve van de bewering inr. 160-161 en tervoorbereiding van r. 169-172
Ons' eygen voeten staan en gaan;163-168
163-168Argumentatie tenbehoeve van de bewering inr. 160-161 en tervoorbereiding van r. 169-172
Ons' eygen hersenen verstaan;163-168
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
163-168Argumentatie tenbehoeve van de bewering inr. 160-161 en tervoorbereiding van r. 169-172168L. volgt de idee vanGalenus als zou deademhaling de hitte van hethart koelen, ofschoonHarveyintussen de bloedsomloophad ontdekt, vgl. Trimp (3),21.
Ons' eygen long ons herte coelt:163-168168
XXIX.
Mijn siel, 't gelovige gesigt170 Alleen uyt eygen hert dit ligt
171Regt: op de juiste wijze;eygen-maken: zichtoe-eigenen
Regt sien/ en eygen-maken kan:171
172Elck (...) geloov. Iederleeft uit zijn persoonlijkgeloof (en niet dankzijalgemene inzichten inzakezonde en genade enz.).172-174Het ligt (etc.): Het licht(van Christus), dat we totonze stichting in hetvoorbeeld van anderenherkennen, slechts daaruitleert men en leeft men (alsgelovige).
Elck leeft van sijn geloov: Het ligt172172-174
172-174Het ligt (etc.): Het licht(van Christus), dat we totonze stichting in hetvoorbeeld van anderenherkennen, slechts daaruitleert men en leeft men (alsgelovige).
Dat ons in and'rer voorbeeld stigt/172-174
172-174Het ligt (etc.): Het licht(van Christus), dat we totonze stichting in hetvoorbeeld van anderenherkennen, slechts daaruitleert men en leeft men (alsgelovige).
Daar leertmen/ maar en leeftmen van.172-174
XXX.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
175175die Son: nl. Christus
Nu die Son opgaat Juygh ick bly175
176segg nog: herhaal (watvolgt is een reprise van str.XXII)
En segg nog; werld verblijd u vry176
177uw Heyl: metcontrastaccent bij voorbaatop uw, t.o. mijn
In uw Heyl/ en bespott het mijn':177
Dit Heyl my op-helpt/ als ick vall/En/ sit ick in het duyster/ sal
180 Dit ligt mijn ligt voor eeuwig sijn.
+Sprokkelmaand: februari;1665: in de editie 1676 staatals zetfout 1565.
Sprokkel-maand 1665.+
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
40
Morgen-ligt ofte Jesus onsenMorgen-son. Breed uitgewerkte meditatie in liedvormn.a.v. 2 Sam. 23:4, ‘En Hij zal zijn gelijk het licht des morgens, wanneer de zonopgaat; des morgens zonder wolken, wanneer van den glans na den regen degrasscheutjes uit de aarde voortkomen.’Er zijn drie gedeelten te onderscheiden. In zes inleidende strofen schetst L. in het
voetspoor van Horatius de wijze, onbekommerde mens, die geen ambities ofbuitensporige begeerten kent en wiens nachtrust dan ook niet verstoord wordt doorzorgen of angstdromen. Met de evocatie van het moment van ontwaken - voor dagen dauw, alsof het om L. zelf gaat - wordt dit deel afgesloten. De knap gecomponeerdezevende strofe is het begin van een reeks analogieën tussen de zon en Christus. Dit‘pendelen’ tussen beeld en toepassing eindigt in strofe XXII met een woord aan hetadres van wereldsgezinde mensen. Het slot omvat acht strofen en is een opwekkingaan de eigen ziel, te ontwaken en de ware Zon te zoeken, ook als dat spot en smaaduitlokt. Een excurs binnen dit slotdeel behandelt de tegenstelling algemeen-bijzonder,die voor L. van principieel belang is in zijn visie op het geloof. In de slotstrofe hervatde dichter de conclusie waarmee het middendeel eindigt.De prominente plaats van het lied in L.'s bundel moet betekenen, dat L. hier de
essentie van zijn denken in uitgewerkte vorm aanbiedt. De lengte dient dan ook alseen element van de kwaliteit te worden erkend. Met de voorname boodschapcorrespondeert zorgvuldige aandacht voor de literaire vorm. De gedachtenrijkdomweerspiegelt zich in een overvloed van vormaspecten: beelden en vergelijkingen,pakkende zinswendingen, stijl- en klankfiguren, toespelingen en ontleningen. Deveelheid aan analogieën is geen gezocht vernuftspel (vgl. Trimp (1), 17-18), maardichterlijke vindingrijkheid en zeggingskracht. In het genre van de dageraadspoëzieisMorgen-ligt stellig een uniek gedicht (vgl. King).Het lied is geen impressionistisch gedicht, ontstaan onder de verse indruk van een
mooie zomerochtend (vgl. de datering: februari 1665), maar gedachtenlyriek waarinallerlei traditionele voorstellingen op hun plaats zijn, bijv. van wilde dieren die naarhun holen terugkeren (r. 15, naar Psalm 104). Dit sluit beeldende voorstellingenoverigens niet uit (vgl. bijvoorbeeld r. 84 en r. 94-96).Bij de strofen XXVII tot XXIX blijkt hoe belangrijk kennis van de theologische
en filosofische ideeën van L. is voor de interpretatie. Trimp vond een treffendeparallel van de uitspraken in r. 160-161 in L.'sWeeg-schale der onvolmaacktheden(1664). Met Aristoteles zoekt L. het wezen van de realiteit in het concrete ding. Dealgemeenheid kan als een list van de duivel werken. Bij de algemene erkenning vande menselijke onvolmaaktheid kan de mens blind blijven voor de bijzondere aardvan zijn eigen gebreken, en zo verstoken blijven van het noodzakelijke inzicht in degruwelijkheid daarvan. Zo kan men dan door het bedrog van de satan ongestoord inzijn onvolmaaktheid verder leven. In dit verband citeert L. een Latijnse spreuk:‘Dolosus versatur in universalibus’, door hem vertaald als ‘die bedriegen wil houdsig in gemeene (algemene) woorden en saken’. Het algemene bestaat evenwel niet(behalve in onze gedachten) buiten het ‘bijzondere’, d.w.z. de concrete afzonderlijkedingen. Vgl. het citaat bij Trimp (3), 20.Aansluiting bij de eigentijdse letteren blijkt uit de derde strofe; L. verwerkt daar
in een volzin een toespeling op de naam van Maria Tesselschade en een ontleningaan Hoofts Granida (r. 388: ‘(...) Haer dunne slaep komt steuren’). Elders volgt dedichter Hoofts stijl in de toepassing van een woordspel, de zgn. annominatio (r. 66
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
en in het bijzonder r. 103); vgl. daarvoor Strengholt (3), 46-47. Van Es spreekt van‘de eenvoudige structuur der strophen’. De rijmschikking wijkt af van die in de psalmdie als melodieaanduiding wordt opgegeven: Psalm 117 heeft het rijmpatroon aabbcc,Morgen-ligt aabccb. Dit houdt in dat de strofe meestal ook syntactisch uit twee helftenis opgebouwd.
Lit.: Van Es, 351-352; Onstenk, 215; Proost, 15; Trimp (1), 13, 17-18, 71, 108-109;Trimp (3), 20-21, 61, 96, 116, 204;De Vrijer (2), 169 (met de tekst van drie strofen);Beversluis, 14 (T 5 str.); Timmers, 504.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
41
2De algenoegsaamheyd
+Melodie: In de editie 1681wordt als melodie vermeld:Silvester in denMorgenstondt, een lied uit dederde druk van J.J. Starter,Friesche lusthof, Amsterdam1624, 153, waar als melodievermeld staat Sir EdwardNowels delight. Vgl. MarieVeldhuyzen, De melodieënbij Starters Friesche lust-hof.Zwolle 1967, 40.
Of Aandagt op Ps. 73:25. en Luc. 10:42.+
I.
1amegtig. buiten adem(volgens een onjuisteetymologie van amechtig‘machteloos’, vgl.WNT II,390, 391; moed: vermoeid
Hoe hijgt mijn ziel amegtig moed!1
Van 't eind- en vrugt-loos soecken/
3heerlijck goed: heerlijkheid
Door al des Hemels heerlijck goed/3
Door d' aard en al haar hoecken/5
5Na: naar; 't Goed: het bezit;mijn beswijckend hert: vgl.Ps. 73:26, ‘Bezwijkt mijnvlees en mijn hart, zo is Godde Rotssteen mijns harten enmijn Deel in eeuwigheid.’
Na 't Goed dat mijn beswijckend hert5
6vougen: passen, dienen
Ten vasten suyl soud vouwen/6
7genomen werd: afgenomenwordt (of: zou worden)
Na 't Deel dat/ als het al genomen werd/7
8nog: evenwel, toch
Mijn ziel nog can genougen!8
9dog: toch
O Deel! mijn deel/ O Deel! mijn Deel/ waar sijt gy dog?9
10 Had Asaph/ en Mary my niet geleert/ ick sogt het nog.
II.
11diesgelijck: iets dat eropleek, vgl.WNT III, 2590
De schepsels hadden diesgelijck11
12't haar: het hunne
En quamen 't haar my aan bien/12
Dog 't was maar diesgelijck/ en slijck/En stof/ hoe schoon in 't aansien.
1515dagten: (verl. tijd vandunken) leken
Veel vrienden dagten my een rots/15
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
16begaven: weken, hunstevigheid verloren; vgl.WNT II, 1384-1385
Tot s' inden nood begaven:16
17Heerschappyen: hogeambten; moedig:hartstochtelijk
Op Heerschappyen was ick moedig trots/17
Dog Heerschers sijn maar slaven/
19niet: niets; breucklig: lichtbreekbaar, bros; riet: vgl. Jes.36:6 en Ez. 29:6; deschepters al: alle scepters
En waarlijck niet/ dan breucklig riet de schepters al/19
20
20Een broze (wankele) gunst(van een hooggeplaatste)verhief mij (tot de een ofandere waardigheid), eenboosaardige kunstgreep (list,streek) bracht mij ten val.
Een brose gunst/ een bose cunst/ my hief/ en bragt ten val.20
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
42
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
43
III.
Wat lachten my de Rijckdom toe!
22rusten: rust vindenMy dagt/ daar soud' ick rusten;22
Eerst maackte my het soucken moe/
24En [het zoeken] brachtmijn begeerten bijna totstaan.
En steuytde schier mijn lusten;24
25
25Al lang gesogt: Ofschoonlang gezocht hebbende
Al lang gesogt/ en creeg ick niet25
26Daar toe: datgenewaarvoor; besteedt: te werkgesteld
Daar toe mijn ernst besteedt was;26
27al: ofschoon; doe: toen;yet: iets
En al gecregen/ was het doe wel yet27
Daar in mijn siel te vreed was?
29Aard: aarde, stof
Aard was maar aard/ en niet meer waard/ en eer ick 't wist29
30
30na-roup: echo
Vloog d' aarden heen/ en liet m' alleen den na-roup waar! waar ist?30
IV.
31dullicheyd: dolheid,waanzin
Tis niet dan enckle dullicheyd31
32lust: wellust, zinnelijkgenot
De lust sijn deel te noumen:32
33troont: lokt mee
Die troont met schijn van soeticheyd33
34eeuwig doumen: heteeuwig oordeel
Maar loont met eeuwig doumen.34
35
35De Schoonheyd:lichamelijk schoon
De Schoonheyd is een lieflijck glas/35
36Ze gaat door breken voorons teloor terwijl we ervangenieten, vgl.WNTX, 1823
S' ont-breeckt ons in 't genieten.36
37Na sterckt' hetsamengetrokken is uit r. 35te lezen
Gesonde sterckt' een weelderig gewas/37
Wat can ons eer ontschieten!
39sinckt: gaat te gronde
Wat blinckt haast sinckt/ wat gaat haast hinckt/ wat smaackt haast stinckt:39
40
40En 't blijve vry: en laat hetgevrijwaard blijven (voorverval); siel: aan mijn ziel;het al: alles
En 't blijve vry; mijn lichaam sterft/ en siel het al ont-sinckt.40
V.
Kom Asaph! segt my wat uw siel
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
Kond' als uw Deel vernougen?
43Maria!: (Kom), Maria,(zeg mij)
Maria! wat u so beviel/43
44Dat: verklarend voegwoord(niet te verbinden met so, r.43)
Dat gy u steeds woud vougen44
45 Aan Jesus voeten/ en geheel
46Dat een': dat ene nodige,vgl. Luk. 10:42
Dat een' alleen woud leeren?46
Dat is ons Deel ons segenrijcke Deel/
48weren: ontnemen
Dat niemand ons can weren.48
49onbegrepen: niet teomvatten (of in abstracterzin: niet te bevatten; of in de17de-eeuwse betekenis‘onberispelijk’)
'T oneyndig onbegrepen Goed/ dat enige Al/49
50 Dat/ watter hinckt/ en sinckt/ en slinckt/ ons eeuwig troosten sal.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
44
VI.
Ons God ons Goed is, die al 't goedVan d' aarden in sijn magt heeft;
53doet: maaktDie/ wat hy wil/ ons geeft/ en doet53
Dat/ wat Hy geeft/ sijn cragt geeft;55 Het weynig dat Hy geeft is veel
56Voor wie devergenoegdheid meebrengt(voor wie tevreden is), vgl. 1Tim. 6:8
Die 't vergenoegen meed brengt;56
Weet ymand rijcker deele dan het deel
58Dat alle begeertenbevredigt, tot rust brengt
Dat aller lusten vreed brengt?58
59volheyd: vgl. Kol. 1:19, ‘devolheid der Godheid’; 't soet:het liefelijke
Ja d' ongeschapen volheyd geeft sig self in 't soet59
60 Van 't schepsel/ welker lieflijckheyd Hy eyndeloos rijsen doet.
VII.
61schijn: glansOns Godt ons Goed is: als de schijn61
62Goedicheden: goededingen
Van alle Goedicheden62
Op aarden ons ontgaan sal sijn/Is Hy ons rust/ ons vrede:
6565-66Onze Vriend, dankzijWie de bescherming van allevrienden zonder moeitelosgelaten kan worden.
Ons Vriend/ om aller vrienden schut65-66
65-66Onze Vriend, dankzijWie de bescherming van allevrienden zonder moeitelosgelaten kan worden.
Gemacklijck te verlaten:65-66
67Ons Hoocheyd: vgl. Ps.68:35, ‘Zijn hoogheid is overIsraël’; Stut: steun
Ons Hoocheyd ons onwanckelbaar Stut/67
68Staten: hoge posities
Verr boven Croon en Staten:68
69-70Vgl. Matth. 6:20, ‘Maarvergadert u schatten in denhemel, waar ze noch motnoch roest verderft, en waardieven niet doorgraven nochstelen.’
Ons Rijcdom/ daar nog moordenaar/ nog dief nog mot69-70
70
69-70Vgl. Matth. 6:20, ‘Maarvergadert u schatten in denhemel, waar ze noch motnoch roest verderft, en waardieven niet doorgraven nochstelen.’
Door-breken/ nog bycomen can/ en roven ons 't genot.69-70
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
VIII.
Ons Godt ons Goed is, en de rust
72te weten: tevergeefsDie schepselen ons boden:72
73ons lust: onze vreugdeOns Godt ons lust is/ en het lust73
74d' aardsche lust: hetwereldse genot
Ons d' aardsche lust te doden:74
75
75schoon genoug: voldoendeschoon
Ons Jesus is ons schoon genoug;75
O! Schoonheyd! O! Volmaacktheyd!
77overwoug: overtrof (verl.tijd van overwegen, ‘ingewicht overtreffen’, metwisselend accent)
By so een Schoon/ dat alles overwoug/77
Is alle Schoon Mis-maacktheyd.Hy selv/ Hy selv/ Hy selv/ Hy selv is al het goed
80
80ons vernoegen doet: onsvoldoening verschaft
Wat oyt ons siel begeren can/ of ons vernoegen doet.80
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
45
IX.
81die: gij dieSpot niet/ die dit Deel niet en siet81
82Met de - op dit puntonervaren - lichamelijkezintuigen.
Met domme lichaams sinnen;82
Men siet/ men hoort/ men voelt het niet/
84Men ziet het slechts meteen inwendig oog, in geloof.
Men siet het maar van binnen:84
85
85Vgl. Matth. 18:9, ‘Enindien uw oog u ergert, trekhet uit en werp het van u’(waarin ergeren betekent ‘totzonde verleiden’).
Steeckt eens 't oog dat u ergert uyt/85
86Dit is alleen zichtbaar voorde blinden, d.w.z. degenendie hun ogen van de -zondige - wereld afgewendhebben.
Dit's sigtbaar voor de blinden;86
87d' aarde dooff. doof voorde lokstem van de wereld
Die d' aarde dooff sijn horen het geluyd;87
88-89Vgl. Matth. 16:25, ‘maarzo wie zijn leven verliezenzal om Mijnentwil, die zalhetzelve vinden.’
Dit 't al verliesen/ vinden88-89
88-89Vgl. Matth. 16:25, ‘maarzo wie zijn leven verliezenzal om Mijnentwil, die zalhetzelve vinden.’89aansienelijck:achtenswaardig (of: vanwaarde)
Dit Heyl/ verr boven alle Heyl aansienelijck/88-8989
90
90Onzichtbaar nochtans, enalleen door het geloofverkrijgbaar.
Onsienelijck nogtans/ en door't geloov maar crijgelijk.90
X.
91costelijck: kostbaarO! costelijck geloov! dat in91
92Dit pand: dit bezit, dit deelDit pand ons geeft genoegen:92
93vry: gerust; lachen: vrolijkzijn
Laat vry de wereld lachen in93
94Het genot dat laterwroeging teweegbrengt; na:vervolgens
De Lust die na sal wroegen.94
95
95heen: voort
Wy singen onbekommerd heen95
In 't wanckelloos vertrouwen/
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
97na-slag van geween: slag(rampspoed) achteraf diegeween veroorzaakt(woordspel met de muzikaleterm naslag?)
En vresen voor geen na-slag van geween97
98Die: wij, die
Die op een Rots-steen bouwen.98
99Rots: vgl. Ps. 73:26 (zieaant. bij r. 5); lust: begeerte
O! Rots! O Rust! doet hert/ en lust/ en hand/ en mond99
100
100't verbond: hetgenadeverbond, waarin GodZich met de uitverkorenzondaar verbindt
Dien gy versadigt/ u ten dienst staan eewig in 't verbond.100
20. Herfst-maand 1663.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
46
De algenoegsaemheyd. Meditatie in liedvorm over twee bijbelplaatsen: uit de psalmvan Asaf, 73:25, ‘Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook nietsop de aarde (en vgl. het directe vervolg in de aant. bij r. 5; is misschien veeleer dietekst bedoeld?) en Lukas 10:41-42, de bekende passage over Martha en Maria. Deeerste, druk doende, wordt door Jezus terechtgewezen (r. 41): ‘Martha, Martha, gijbekommert en ontrust u over vele dingen; maar één ding is nodig; doch Maria heefthet goede deel uitgekozen, (r. 42) hetwelk van haar niet zal weggenomen worden.’Het thema: de ware rust en geluk zoekende mens vindt alleen in de Algenoegzame,
d.i. volkomen in Zichzelf rustende, soevereine God de vervulling van zijn noden enbegeerten. De Almachtige is immers in Zijn algenoegzaamheid de enige bron vanalle heil. L. kiest een concretiserende inkleding: de ‘ik’ in een ogenblik van uitputtingna een eindeloze speurtocht naar het volkomen ‘goed’ (str. I).Na deze emotievolle aanloop volgt in de strofen II-IV een eveneens als verslag
opgezette opsomming van de vele zaken waarin de hongerende ziel het tevergeefsgezocht heeft. Des te klemmender is in str. V de kernvraag aan Asaf en Maria. Indie strofe begint ook het antwoord (r. 47), dat in de strofen VI-VIII uitgewerkt wordttot een gedetailleerde pendant van de strofen II-IV. Met de kern van het antwoordin de strofe-aanhef: ‘Onze God is ons - hoogste, enige - goed’, bouwt L. een completereeks correspondenties op, teken van zijn streven naar een doorwrochte structuur.Vgl. r. 11-14 > r. 51-64; r. 15-16 > r. 65-66; r. 17-20 > r. 67-68; r. 21-30 > r. 69-70;r. 31-34 > r. 73-74; r. 35-38 > r. 75-80.In de laatste twee strofen klinkt vermaan aan de buitenstaanders, de zintuigen niet
als maatstaf te nemen (str. IX), dankbaar vertrouwen in de onaantastbaarheid vanhet eeuwige heil, de Algenoegzame Zelf, en tenslotte bereidwilligheid tot de dienstaan zo'n liefdevolle God. In het lied, geschreven op zondag 20 september 1663, iszonder moeite de gang van een preek te herkennen. De literaire intentie blijkt o.m.uit hooftiaanse elementen. De r. 33-34 zijn een reprise van Hoofts Granida, r.253-254: ‘Dewijl geveinsde Min, en lichte wispeltuirigheit// Ons troonen met hetsoet, en loonen met de suirigheit.’ Vgl. ook tekst 4, r. 49-50). Het tweede voorbeeldis r. 73-74met een woordspel dat in de pas loopt metGranida, r. 293-294: ‘Danckbaerbehoortmen voor een aerdtschen Godt te eeren// Dien 'tlust, om anders lust, sijneygen lust t'ontbeeren.’ De bondig geformuleerde gedachte van r. 36 is eenhuygensiaans motief: de vluchtigheid van het genieten, vgl. Strengholt (2), 74-79.Een stilistisch hoogstandje is r. 20, met een formulering in de trant van de zgn. versusrapportati; vgl. Strengholt (2), 107-111.De strofe is omvangrijk, maar eenvoudig van opbouw: tweemaal vier regels met
gekruist rijm, afgesloten door twee langere regels, die dikwijls door binnenrijmgecoupeerd worden en doorgaans concluderend van strekking zijn. De zinsbouwvolgt de versificatie: telkens twee regels vormen meestal een syntactische eenheiden maar zelden is er een enjambement van een even naar een oneven regel (driemaal:r. 44-45, 62-63, 88-89).Het is opmerkelijk, dat dit doorwrochte lied in de literatuur over L. nauwelijks
wordt genoemd; Van Es, 351, geeft een vluchtige karakteristiek.
Lit.: Van Es, 351; Beversluis, 16 (T 2 str.).
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
47
3Symeons lof-sang,Uytgebreydet.
+Melodie: De populairemelodie Repicavan lascampanillas (‘Daer wierdtgeluidt. de klokken gongen’),oorspronkelijk een Spaanshoflied met eengitaarmelodie van EstienneMoulinié uit 1626, wordtvanaf 1643 in verschillendeNederlandse liedbundelsgebruikt; ook is er eenNederlandse uitgave in deLivre septieme, Amsterdam1657. Vgl. Ruth van BaakGriffioen, Jacob van Eyck'sDer Fluyten lusthof(1644-c1655), z.p. 1991,303-307.In de laatste versregel vanelke strofe worden de eerstevijf lettergrepen herhaald.
Op de wijs van Repicavan.+
I.
1-7Luk. 2:29a, ‘Nu laat Gij,Heere, Uw dienstknecht gaanin vrede (...).’
Nu laat gy Heer1-7
1-7Luk. 2:29a, ‘Nu laat Gij,Heere, Uw dienstknecht gaanin vrede (...).’
Uw knegt in vrede gaan/1-7
1-7Luk. 2:29a, ‘Nu laat Gij,Heere, Uw dienstknecht gaanin vrede (...).’
Den weg van al het sterfelijcke vleesch1-7
1-7Luk. 2:29a, ‘Nu laat Gij,Heere, Uw dienstknecht gaanin vrede (...).’
Den weg van al het sterfelijcke vleesch/1-7
5
1-7Luk. 2:29a, ‘Nu laat Gij,Heere, Uw dienstknecht gaanin vrede (...).’
Die al mijn heylge Vaderen traden:1-7
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
1-7Luk. 2:29a, ‘Nu laat Gij,Heere, Uw dienstknecht gaanin vrede (...).’6dees moeyte: de moeite deslevens (Simeon wordttraditioneel als eenhoogbejaard manvoorgesteld.)
Ik ben dees' aarden en dees moeyte sat/1-76
1-7Luk. 2:29a, ‘Nu laat Gij,Heere, Uw dienstknecht gaanin vrede (...).’7In de editie 1676 staan dewoorden Ick ben dees aardeeen keer teveel.
Ick ben dees aarde en dees moeyte sat.1-77
II.
8-14Luk. 2:29b-30, ‘(...) naarUw woord; Want mijn ogenhebben Uw zaligheidgezien.’
So ga ick dan8-14
8-14Luk. 2:29b-30, ‘(...) naarUw woord; Want mijn ogenhebben Uw zaligheidgezien.’9Vgl. Luk. 2:26: ‘En hemwas een Goddelijkeopenbaring gedaan door denHeiligen Geest, dat hij dendood niet zien zou, eer hijden Christus des Heeren zouzien.’
Na 't woord aan my geschiet/8-149
10
8-14Luk. 2:29b-30, ‘(...) naarUw woord; Want mijn ogenhebben Uw zaligheidgezien.’
Want ick uw salicheyd nu heb gesien:8-14
8-14Luk. 2:29b-30, ‘(...) naarUw woord; Want mijn ogenhebben Uw zaligheidgezien.’
Want ick uw salicheyd nu heb gesien:8-14
8-14Luk. 2:29b-30, ‘(...) naarUw woord; Want mijn ogenhebben Uw zaligheidgezien.’12claar: helder stralend
Dat Heyl/ so heylig/ so salig/ so claar/8-1412
13het hemelsch Heyr: dehemelse legerschare, Luk.2:13
Dat sig verwondert al het hemelsch Heyr.13
8-14Luk. 2:29b-30, ‘(...) naarUw woord; Want mijn ogenhebben Uw zaligheidgezien.’
Dat sig verwondert al het hemelsch Heyr.8-14
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
III.
1515-21Luk. 2:31, ‘(. .) Die Gijbereid hebt voor hetaangezicht van al de volken.’
Godt self vertoont15-21
15-21Luk. 2:31, ‘(. .) Die Gijbereid hebt voor hetaangezicht van al de volken.’16veragte: schamele
Sig in 't veragte vleesch/15-2116
15-21Luk. 2:31, ‘(. .) Die Gijbereid hebt voor hetaangezicht van al de volken.’17Vgl. voor deze wijze vanzeggen bijv. Ex. 16:10
En deckt sijn heerlijckheyd met so een wolck:15-2117
15-21Luk. 2:31, ‘(. .) Die Gijbereid hebt voor hetaangezicht van al de volken.’
En deckt sijn heerlijckheyd met so een wolck:15-21
15-21Luk. 2:31, ‘(. .) Die Gijbereid hebt voor hetaangezicht van al de volken.’
Om heerlijckheyd en leven te geven15-21
20
15-21Luk. 2:31, ‘(. .) Die Gijbereid hebt voor hetaangezicht van al de volken.’
Aan alle Volcken/ daar de Sonne rijst.15-21
15-21Luk. 2:31, ‘(. .) Die Gijbereid hebt voor hetaangezicht van al de volken.’
Aan alle Volcken/ daar de Sonne rijst.15-21
IV.
+Mich. 4:1.22-28Mich. 4:1, ‘Maar in hetlaatste der dagen zal hetgeschieden, dat de berg vanhet huis des HEEREN zalvastgesteld zijn op den topder bergen; en hij zalverheven zijn boven deheuvelen, en de volken zullentot hem toevloeien.’
Nu staat den ben berg.+22-28
22-28Mich. 4:1, ‘Maar in hetlaatste der dagen zal hetgeschieden, dat de berg vanhet huis des HEEREN zalvastgesteld zijn op den topder bergen; en hij zalverheven zijn boven deheuvelen, en de volken zullentot hem toevloeien.’
Van 't heylig heerlijck huys/22-28
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
22-28Mich. 4:1, ‘Maar in hetlaatste der dagen zal hetgeschieden, dat de berg vanhet huis des HEEREN zalvastgesteld zijn op den topder bergen; en hij zalverheven zijn boven deheuvelen, en de volken zullentot hem toevloeien.’
Uw Syon schoon/ op aller bergen top:22-28
25
22-28Mich. 4:1, ‘Maar in hetlaatste der dagen zal hetgeschieden, dat de berg vanhet huis des HEEREN zalvastgesteld zijn op den topder bergen; en hij zalverheven zijn boven deheuvelen, en de volken zullentot hem toevloeien.’
Uw Syon schoon/ op aller bergen top:22-28
22-28Mich. 4:1, ‘Maar in hetlaatste der dagen zal hetgeschieden, dat de berg vanhet huis des HEEREN zalvastgesteld zijn op den topder bergen; en hij zalverheven zijn boven deheuvelen, en de volken zullentot hem toevloeien.’26opgesteken:omhooggestoken; vgl. voorhet beeld van de banier: Jes.11:10 en 12, 49:22 en 62:10
Een opgesteken Baniere om hoog/22-2826
22-28Mich. 4:1, ‘Maar in hetlaatste der dagen zal hetgeschieden, dat de berg vanhet huis des HEEREN zalvastgesteld zijn op den topder bergen; en hij zalverheven zijn boven deheuvelen, en de volken zullentot hem toevloeien.’27al 't benaude: alles wat inbenauwdheid verkeert
Daar al 't benaude henen vloeyen sal.22-2827
22-28Mich. 4:1, ‘Maar in hetlaatste der dagen zal hetgeschieden, dat de berg vanhet huis des HEEREN zalvastgesteld zijn op den topder bergen; en hij zalverheven zijn boven deheuvelen, en de volken zullentot hem toevloeien.’
Daar al 't benaude henen vloeyen sal.22-28
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
48
V.
29-35Luk. 2:32, ‘Een Licht totverlichting der heidenen entot heerlijkheid van Uw volkIsraël.’
Aan 't Heydendom29-35
30
29-35Luk. 2:32, ‘Een Licht totverlichting der heidenen entot heerlijkheid van Uw volkIsraël.’
Een ligt vol vrolijckheyd/29-35
29-35Luk. 2:32, ‘Een Licht totverlichting der heidenen entot heerlijkheid van Uw volkIsraël.’31haar: verwijst naar 'tHeydendom, r. 29; leyde:leiden moge; deesdoods-valley: dezevergankelijke wereld
En dat haar leyde door dees doods-valley:29-3531
29-35Luk. 2:32, ‘Een Licht totverlichting der heidenen entot heerlijkheid van Uw volkIsraël.’
En dat haar leyde door dees doods-valley:29-35
29-35Luk. 2:32, ‘Een Licht totverlichting der heidenen entot heerlijkheid van Uw volkIsraël.’33De editie 1683 heeftluyster i.p.v. glansch.
Aan uw verkoren Israel een glansch29-3533
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
29-35Luk. 2:32, ‘Een Licht totverlichting der heidenen entot heerlijkheid van Uw volkIsraël.’
Vol Heerlijckheden. Hallelu-jah.29-35
35
29-35Luk. 2:32, ‘Een Licht totverlichting der heidenen entot heerlijkheid van Uw volkIsraël.’
Vol Heerlijckheden. Hallelu-jah.29-35
+Loumaand: januariI. Loumaand 1666.+
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
49
Symeons lof-sang, uytgebreydet. De eerste van twee bewerkingen (zie tekst 9) vande lofzang die de oude Simeon aanheft, als hij in de tempel het kind Jezus in dearmen houdt, Lukas 2:25-35. De elementen van de Schrifttekst overnemend, breidtL. die in eigen bewoordingen uit. Bovendien last hij een parafrase van Micha 4:1 in(strofe IV), die zeer wel past in een verband waarin de komst van de Messias in zijnbetekenis voor alle volken aan de orde is. In weerwil van demet nadruk uitgesprokenlevensmoeheid (r. 6-7) is de grondtoon van het lied blij. De herhalingen, door degekozen melodie uitgelokt, versterken het lyrische gehalte van dit rijmloze lied. Hetmetrum is jambisch, maar de melodie liet in de vijfde regel der strofen eenopmerkelijke ritmische variatie toe (vgl. Trimp (1), 86, waar echter bij vergissingvan str. 1 de zesde regel wordt geciteerd). Dezelfde melodie vinden we bij de teksten36 en 108. Trimp (1), 32-33, betoogt dat de herhaalde bewerking van denieuwtestamentische liederen aannemelijk maakt, dat L., die meestal op zondagdichtte, zijn thema's ontleende aan de stof van de preek. De datering van dit lied opNieuwjaarsdag 1666 - rond de kerstdagen dus - wijst in dezelfde richting.
Lit.: Trimp (1), 32-33, 35, 83, 86, 95.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
50
4
+Titel Aandagt: meditatie
Aandagt+
Op Hooglied 5:2, 3, 4, etc.
+Melodie: De Italiaansemelodie Doue ne vai ofDovene vai crudelle(Waarheen gaat gij) uit deluitbundel Airs de cour (14)van Anthoine Boessét (1628)heeft volgens Trimp (3), 85,zeker ook model gestaanvoor de versificatie. Vgl.M.H. Charbon, Catalogusvan de muziekbibliotheek(van het HaagsGemeentemuseum) II.Vocale muziek van 1512 totca 1650, Amsterdam, 1973,33-34.
Te singen als: Dovene vay etc.+
I.
Ah! herte vol benauwtheyd!Dat 's levend sterven!Dat 's levend sterven!Dat 's levend levend sterven!
55Hij die het fundament vanmijn hart is,
Mijns herten Grond-slag/5
6Die mijn hart tot op debodem peilde,
Die 't hert ten grond sag/6
Mijns levens Leven
8Vgl. Hoogl. 5:6, ‘maar mijnLiefste was geweken, Hijwas doorgegaan.’
Heeft my begeven:8
9heerlijck Aansigt: luisterrijkgelaat
Dat heerlijck Aansigt/9
10 Een Son by 't Maanligt/
11Dus: zo
Dus heen! dus heen te gaan?11
Dus heen! dus heen te gaan?Dus heen! dus heen te gaan?Dat 's levend sterven.
II.
1515Vgl. Hoogl. 5:2, ‘Ik sliep,maar mijn hart waakte.’
Ick was wat aan het sluymren/15
16diere: dierbare (of: die mijduur te staan komt?)
O! diere slaap-sugt!16
O! diere slaap-sugt!O! diere/ diere slaap-sugt!
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
19Vgl. Hoogl. 5:2, ‘de stemmijns Liefsten, Die klopte,was: Doe Mij open, Mijnzuster, Mijn vriendin (...).’
Hy clopt'/ en riep nog:19
20 Ick hoord'/ en sliep nog:
21schenen: zonden hunstralen (als de zon)
Sijn woorden schenen21
Door dampen henen/
23lusten: wereldse genoegens
Door damp van lusten23
En sorg-loos rusten.25
25Vgl. Hoogl. 5:4, ‘Mijnliefste trok, Zijn hand van hetgat der deur.’
Hy trock sijn hand te rug/25
Hy trock sijn hand te rug/Hy trock sijn hand te rug/O! dierbre slaap-sugt!
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
51
III.
29O rust, erger dan onrust!O! arger Rust dan onrust!29
3030Gerief (van het zachtebed), waaraan ik te zeergerecht ben!
Gemack te dierbaar!30
Gemack te dierbaar!Gemack/ gemack te dierbaar!In dons gesegen
34als: toenLag ick/ als regen34
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
52
3535Vgl. de Bruidegom tot deslapende bruid in Hoogl. 5:2‘want Mijn hoofd is vervuldmet dauw, Mijn haarlokkenmet nachtdruppen.’
En dauw Hem deckten/35
En Hy my weckte.
37Mij (eerst nog) een beetjeuitrekken (reckensmet -s vande partitieve genitief, als in‘een uur gaans’)
Een weynig reckens37
38streckens: me uitstrekken
(Dagt ick) en streckens.38
39laas: helaas
En laas! Hy trock te rug/39
40 Hy trock sijn hand te rug/Hy trock sijn hand te rug/Gemack te dierbaar!
IV.
Ah! 's vleeschs bedriegeryen/
44toveryen: betoverendeverlokkingen
Ah! toveryen!44
45 Ah! toveryen!Ah! 's werelds toveryen!Gy hebt met logenMijn siel bedrogen:
49-50Vgl. voor deze wendingen de navolging van Hooftdaarin de aantekening bijtekst 2, r. 33-3449troont: lokt; vreedlijck:vriendelijk
Gy troont ons vreedlijck/49-5049
50
49-50Vgl. voor deze wendingen de navolging van Hooftdaarin de aantekening bijtekst 2, r. 33-34
Maar loont ons wreedlijck:49-50
51-52Voor een beetje mij welbevinden (gevoelen: wekw.met -s van de part. genitief)en nutteloos draaien (in bed),
Voor wat gevoelens/51-52
51-52Voor een beetje mij welbevinden (gevoelen: wekw.met -s van de part. genitief)en nutteloos draaien (in bed),
En ydel woelens51-52
53mijn Leven: Hij die mijnleven is, vgl. r. 7
Is nu mijn Leven heen!53
Is nu mijn Leven heen!55 Is nu mijn Leven heen!
Ah! toveryen!
V.
Hoort nog een woord mijn Leven!
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
58en: deel van de ontkenning(bij niet)
Mijn Heyl! en vlugt niet!58
Mijn Heyl! en vlugt niet!60 En vlugt/ mijn Heyl! en vlugt niet!
61wat gij mij aanraadtDat gy my radet61
Heb ick versmadet
63draag het: ‘betaal’ het,bezuur het
'Tis waar; maar draag het63
Nu/ en beclaag het:65 Ey! siet mijn oogen
66Die u tonen wat er in mijnhart leeft (door tranen vanberouw).
Die 't hert u toogen:66
En keer! ey! keer weerom!Ey keer! ey keer weerom!Ey keer! ey keer weerom!
70 Mijn Heyl! en vlugt niet.
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
53
VI.
Wat geev ick u mijn Heyland
72bevreed'ging: verzoeningTot ons bevreed'ging?72
Tot ons bevreed'ging?Tot ons/ tot ons bevreed'ging?
7575vergrammen: toorn
Is uw vergrammen75
76-77Vgl. Micha 6:7, ‘Zou deHEERE een welgevallenhebben aan duizenden vanrammen, aan tienduizendenvan oliebeken?’
Met duysend rammen/76-77
76-77Vgl. Micha 6:7, ‘Zou deHEERE een welgevallenhebben aan duizenden vanrammen, aan tienduizendenvan oliebeken?’
Met oly-stromen76-77
Wel in te tomen?Ja met mijn leven?
80
80(Indien ja,) ik zou het uwillen geven.
Ick woud 't u geven.80
81dierbaar: kostbaar; vgl. 1Petr. 1:19
Uw eygen dierbaar bloed81
Uw eygen dierbaar bloedUw eygen dierbaar bloedIs mijn versoening.
VII.
8585lange: lang (oude vorm vanhet bijwoord)
'k Beswijk van lange wagten!85
En kan niet langer/En kan niet langer/En kan/ en kan niet langer!
89wijcken: staan scheefMijn oogen wijcken/89
9090le'en: ledematen
Mijn le'en beswijcken/90
91moe-gaan: worden moeMijn voeten moe-gaan/91
Mijn keel wil toe-gaan;
93En het wordt me nogbenauwder.
En 't werd nog banger!93
'k En can niet langer!95
95sijg ick heen: bezwijm ikAy my! daar sijg ick heen!95
Ay my! daar sijg ick heen!Ay my! daar sijg ick heen!'k En can niet langer.
VIII.
Ick hoor u wel mijn Leven/100 Maar sie u niet: waar?
Maar sie u niet: waar?Maar sie u niet: waar sijt gy?De duysterheden
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
104lust: (wereldse) begeerte;reden: het (natuurlijke, doorde zonde verduisterde)verstand
Van lust/ en reden/104
105 Die heerlijck schijnen/Doen u verdwijnen/
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen
-
54
En my alleen staan!
108wat (...) heen: waarheenWat moet ick heen-gaan?108
Ey! vat myn hand eens aan/110 Ey! vat myn hand eens aan/
Ey! vat myn hand eens aan/Mijn Heyl! waar sijt gy?
IX.
113-126Vgl. Hoogl. 5:8, ‘Ikbezweer u, gij dochteren vanJeruzalem, indien gij mijnLiefste vindt, wat zult gijHem aanzeggen? Dat ikkrank ben van liefde.’113diere: lieve
Hoort/ Zyons diere kind'ren/113-126113
113-126Vgl. Hoogl. 5:8, ‘Ikbezweer u, gij dochteren vanJeruzalem, indien gij mijnLiefste vindt, wat zult gijHem aanzeggen? Dat ikkrank ben van liefde.’114Betuyg: verzeker
'k Betuyg en sweer u/113-126114
115
113-126Vgl. Hoogl. 5:8, ‘Ikbezweer u, gij dochteren vanJeruzalem, indien gij mijnLiefste vindt, wat zult gijHem aanzeggen? Dat ikkrank ben van liefde.’
'k Betuyg en sweer u/113-126
113-126Vgl. Hoogl. 5:8, ‘Ikbezweer u, gij dochteren vanJeruzalem, indien gij mijnLiefste vindt, wat zult gijHem aanzeggen? Dat ikkrank ben