DereisvanSintBrandaan - dbnl

150
De reis van Sint Brandaan Een reisverhaal uit de twaalfde eeuw vertaald door Willem Wilmink en ingeleid door W.P. Gerritsen bron De reis van Sint Brandaan. Een reisverhaal uit de twaalfde eeuw (eds. Willem Wilmink en W.P. Gerritsen). Uitgeverij Prometheus / Bert Bakker, Amsterdam 1994. Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/wilm003reis02_01/colofon.htm © 2008 dbnl / W.P. Gerritsen, erven Willem Wilmink

Transcript of DereisvanSintBrandaan - dbnl

De reis van Sint Brandaan

Een reisverhaal uit de twaalfde eeuw

vertaald door Willem Wilmink en ingeleid door W.P. Gerritsen

bronDe reis van Sint Brandaan. Een reisverhaal uit de twaalfde eeuw (eds. Willem Wilmink en W.P.

Gerritsen). Uitgeverij Prometheus / Bert Bakker, Amsterdam 1994.

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/wilm003reis02_01/colofon.htm

© 2008 dbnl / W.P. Gerritsen, erven Willem Wilmink

4

Voor Maartje Draak

De reis van Sint Brandaan

7

Woord vooraf

Als het aan de negentiende-eeuwse literatuurhistorici had gelegen, zou Van SenteBrandanewaarschijnlijk nooit tot de klassieken van de Nederlandse letterkunde zijngerekend. ‘Zonderlinger mengelmoes van allerhande feiten, met zoo weinig innerlijkewaarde, is nauwelijks aan te wijzen’, oordeelde W.J.A. Jonckbloet. Pas in de jarendertig van de twintigste eeuw is men de Brandaan als een juweel van middeleeuwseverhaalkunst gaan beschouwen.In 1941 lanceerdeW. GsHellinga, toen wetenschappelijk adviseur van de uitgeverij

J.M. Meulenhoff - hij zou later een roemrucht hoogleraar aan de Universiteit vanAmsterdam worden -, een plan voor een uitgave, die vergezeld zou moeten gaan vaneen vertaling in verzen. Voor het maken van de teksteditie deed hij een beroep opde neerlandica-keltologeMaartje Draak; voor de vertaling benaderde hij, viaMartinusNijhoff, de jonge dichter Bertus Aafjes. Toen het manuscript van het boek enkelejaren later gereed was, verhinderde de oorlogstoestand de publikatie. Door allerleiomstandigheden werd het 1949 voor De reis van Sinte Brandaan, uitgegeven doorDr. Maartje Draak en herdicht door Bertus Aafjes, eindelijk het licht zag. Vrijweliedereen die in de afgelopen veertig jaar de Brandaan heeft gelezen, heeft zijnkennismaking met de recalcitrante heilige te danken aan deze ‘klassieke’ editie.In 1991, vijftig jaar na Hellinga's initiatief, zocht een van zijn leerlingen, de dichter

Willem Wilmink, contact met een leerling van Maartje Draak, de mediëvist W.P.Gerritsen. Hij vertelde hem dat hij aan een nieuwe vertaling in verzen van deBrandaan naar het Comburgse handschrift werkte. Een eerste schets was klaar;Wilmink vroeg Gerritsen deze te controleren op fouten bij de interpretatie van hetMiddelnederlands. Gerritsen stelde een aantal leerlingen voor om gezamenlijkWilminks conceptvertaling door te werken. Christien Bok, Patrick van Es, SoetjeOppenhuis de Jong, Inger Leemans, Nelly van de Leur-Leentvaar, Erwin Mantingh,Guus Moussault, Remco Sleiderink en Caspar Wansing gaven gevolg aan deuitnodiging. Tijdens de eerste fase van het werk kwam deze werkgroep eens in detwee weken bijeen, waarbij steeds een vijftigtal verzen van origineel en vertalingkritisch werden vergeleken.Wilmink ontving telkens een verslag van de bevindingenvan de werkgroep en repliceerde, vaak per kerende post, met een herziene versie vanhet betrokken tekstgedeelte.Tijdens de gesprekken tussen de dichter en zijn filologische helpers werd het plan

geboren om origineel en vertaling, naar het voorbeeld van de editie-Draak/Aafjes,die niet meer in de handel is, naast elkaar uit te geven. Het moest een boek wordendat de Brandaan toegankelijk zoumaken voor een publiek van belangstellende leken,maar dat ter zelfdertijd studenten een authentieke, niet herspelde, tekst zou voorleggenen de weg zou wijzen naar de omvangrijke literatuur over het gedicht. TerwijlWilmink de laatste hand aan zijn vertaling legde, belastte de werkgroep zich met deeditie van de Comburgse Brandaan-tekst en zorgde voor woordverklaring en toelich-

De reis van Sint Brandaan

8

tende marginale glossen. Soetje Oppenhuis de Jong voerde de eindredactie vanteksteditie en commentaar; Gerritsen nam de inleiding en het bibliografische hoofdstukvoor zijn rekening. Moge dit boek, produkt van een even eendrachtige als plezierigesamenwerking, vele lezers ertoe verlokken om met de middeleeuwse wereldreizigerBrandaan in zee te gaan.

WILLEM WILMINKW.P. GERRITSENSOETJE OPPENHUIS DE JONG

Enschede/Utrechtjuli 1993

De reis van Sint Brandaan

9

Ontmoeting met een heilige

Mijn twee dochters waren er nooit erg happig op dat ik ze hielp met hun huiswerk:ze vonden dat ik er te veel bijvertelde, zodat de marteling onnodig lang ging duren.Maar ik liet me niet uit het veld slaan, voerde voor hun literatuurlijst Shakespearemet ze op en vertaalde voor datzelfde doel Van Sente Brandane. Aanleiding tot datlaatste waren de twee delen die ik van mijn vrouw en dochters cadeau had gekregennadat ik ze zelf in het antiquariaat had laten liggen omdat ik ze te duur vond: E.Bonebakker, Van Sente Brandane, naar het Comburgsche en Hulthemschehandschrift. In deze editie van 1894 staan de twee Middelnederlandse handschriftendie we van het verhaal over hebben naast elkaar afgedrukt. De kennis om ze echt tevergelijken ontbreekt me helaas, maar intuïtief heb ik altijd een voorkeur gehad voorhet wat branieachtige Comburg, dat zich ook daarom zo goed voor een vertalingleende omdat het volledig is: van Hulthem ontbreken de eerste bladen.Hulthem vertelt wat ingehoudener. Waar Comburg heeft ‘Doe louch zeere Sente

Brandaen’ (v. 1008) staat in Hulthem slechts ‘Doe loech Sente Brandaen’. In deDuitse versies lacht Sinte Brandaan helemaal niet, vanwege de hier en daar veldwinnende opvatting dat lachen ongepast was voor geestelijken. De mededeling datJudas zo gekweld werd vanwege zijn verraad ‘Dat dbloet van sinen hoghen scoot’(v. 1464), dat het bloed hem uit zijn ogen schoot, is in Hulthem weggelaten, wellichtals zijnde een onsmakelijk detail. En van de zesduizend torens van een kasteel(Comburg v. 1729) blijven er in Hulthem maar zeshonderd over: men moest nietoverdrijven, vond deze kopiist.

Als student had ik het reisverhaal van Brandaan leren kennen uit de editie vanMaartjeDraak (eerste druk 1949), met naast de middeleeuwse tekst de mooie vertaling vanBertus Aafjes. Die vertaling geeft voor vers 1008 ‘Toen schaterde Sinte Brandaan’en bedeelt het kasteel met zeshonderd torens: in het eerste geval wordt Comburggevolgd, in het tweede geval Hulthem. Dat komt doordat de vertaling parallel looptaan een tekst die nu eens uit Comburg, dan weer uit Hulthem komt, een enkele keerzelfs uit een Duitse versie. Maartje Draak wilde op die manier een zoekgeraakteoudere bron zo dicht mogelijk benaderen, maar haar keuze van telkens de beste, debetrouwbaarste stukken is uiteraard subjectief.

Ik hield me bij mijn vertaling helemaal aan Comburg. Mijn werkstuk was voor hetdoel, de literatuurlijst van de meiden, goed genoeg. Maar de afstand tot demiddeleeuwse tekst was, dat voelde ik wel aan, heel groot: de reus die geen christenwou worden werd bij mij een komische figuur die niet helemaal ongelijk had en hetkasteel op de Mons Syone alsook de burchtzaal van de Walseranden waren bij mijiets te veel op de Efteling en het Avonturenpark Hellendoorn gaan lijken. Nu kon iktwee dingen doen: de vertaling nóg vrijer maken, met bijvoorbeeld in de hel een

De reis van Sint Brandaan

10

speciale, zeer gruwelijke afdeling voor muzikanten als Mantovani en James Last(volgens Felix Mendelssohn bestond er in de hel inderdaad zo'n afdeling voor waterinde wijn doende arrangeurs) óf proberen dichter bij de oorspronkelijke tekst tekomen. Ik besloot tot dat laatste en voor de hulp die daarbij nodig was wendde ikmij tot een van de auteurs van het boek De wereld van Sint Brandaan: prof. dr. W.P.Gerritsen. Die ging in Utrecht met een groep studenten aan de slag. Ik was daar bijheel wat middeleeuws-gezellige bijeenkomsten, waar toch ook hard gewerkt werd:mijn tekst werd regel na regel van commentaar voorzien en ik moest als huiswerkalles net zo lang herschrijven tot het hun goedkeuring kon wegdragen. De studentenwaren nog maar half klaar met hun karwei, toen ze dit studieonderdeel mochtenafsluiten.Maar ze gingen dapper door, in dienst van de wetenschap. Een kleine indrukvan wat dit alles heeft opgeleverd geeft een vergelijking van Comburg verzen 116en 145-152 met mijn oorspronkelijke en definitieve versie. Het wat langere fragmentgeeft een stukje weer van de ontmoeting met het pratende hoofd van een onthoofdereus.

+Comburg

+Als die legende mi vertrac

+Wilmink 1

+zoals me de legende zei

+Wilmink 2

+zoals de biografie me zei

+Comburg

+Doe bemaendijt wel diereBi Gode vele sciereDat hi hem dade verstaenHoe zijn leven was ghedaen.Thoeft jeghen Brandane spracEnde seide: Al doet mi onghemacIc wilt di segghen saenHoe mijn leven was ghedaen.

+Wilmink 1

+Brandaan vroeg bij de Herehet hoofd enkele kerenof't hem wou doen verstaanhoe het hem was vergaan.Het hoofd zei tegen hem:'Ik ben niet goed bij stem.Misschien zult u verstaanhoe het mij is vergaan.

+Wilmink 2

+Brandaan bezwoer het hoofd bij de Hereom zich terstond tot hem te keren,zodat het hem zou doen verstaanhoe 't in zijn leven was gegaan.Waarop het grote hoofd dan zei:

De reis van Sint Brandaan

11

Heel wat moeite kost het mijom u thans te doen verstaanhoe het met mij is gegaan.

Bij Comburg 116 heeft Aafjes: ‘gelijk de legende vermeldt’. Hij heeft dus, evenalsik in eerste instantie, over het hoofd gezien dat ‘legende’ pas veel later de betekeniskreeg van verdichtsel. In het fragment over het reuzenhoofd moest bij mij helaas degrap over het niet zo goed bij stem zijn vervallen, maar dat de tekst zoals die isgeworden heel wat dichter bij het oorspronkelijke staat dan wat ik eerst had, lijktduidelijk. Nu Aafjes:

Sinte Brandaan vroeg aan het hoofdhoe het van zijn lijf was beroofd.Hij vroeg dringend, dat het getrouwzijn levensloop vertellen zou.Het hoofd keerde zich om en sprak:Al doet het mij veel ongemak,ik vertel u, zoals zij is,heel mijn levensgeschiedenis.

Aafjes heeft gekozen voor een heel ander type versvorm dan het middeleeuwse,namelijk voor versregels waar het niet om het aantal accenten, maar om het aantallettergrepen gaat. Bij staand rijm zijn dat er altijd 8 (zie boven), bij liggend rijm (datveel minder voorkomt) 9:

Dit was het volk der Walscheranden,dat gewapend was met wolfstanden.

Eenzelfde werkwijze als in Gorters Mei (10, soms 11 lettergrepen) en in Awater (10,soms 11 lettergrepen) van Martinus Nijhoff, van wie Aafjes adviezen kreeg voordeze vertaling. Ik heb het middeleeuwse heffingsvers willen handhaven, dat je nunog op straat aantreft:

Raád eens wié ik tégenkwám:Jópie mét haar eígen mán.

Raád eens wié ik tégenkwám:Annemariéke mét haar eígen mán.

Steeds vier heffingen per regel en eenwillekeurig aantal onbeklemtoonde lettergrepen.Comburg bestaat grotendeels uit regels van drie en van vier heffingen en daar hebik me aan willen houden. Mijn vertaling bevat minder lettergrepen dan die van Aafjes(al is het aantal in het geciteerde fragment precies gelijk), maar wel wat meer danComburg: het middeleeuwse Nederlands was korter dan het onze, denk ik.De middeleeuwse teksten hebben hele rijmen en ook, zoals het geciteerde

springtouwliedje, halve rijmen. Er wordt zeer onbekommerd gerijmd, zoals in Hulthem1843, 1844:

De reis van Sint Brandaan

12

Ja en scrivet niet Johannes,Hoe Thomaes, die Gods man es,

Ook wat dit aspect van de vormgeving betreft heb ik me middeleeuws gedragen.

Brandaan is een christelijke verwant van Sindbad de Zeeman, die evenals hij eeneiland tegenkwam dat geen eiland was, maar een grote vis. En van Odysseus, wienssirenen nog bleken te leven toen Brandaan langs hun woonplaats kwam. Maar nogmeer verwant is Brandaan aan die Ierse reizigers, op zoek naar bijvoorbeeld eeneiland zonder boosaardigheid, waar ze dan jaren verbleven om later te merken datdie jaren eeuwen waren geweest. De Ieren reisden, ook in werkelijkheid, in de vroegeMiddeleeuwen naar Amerika, naar Groenland, langs allerlei betoveringen waarvoormen later een natuurlijke verklaring vond: gletsjers, geisers. In een van die Iersereisverhalen pleegt een reisgenoot een diefstal, net als in Van Sente Brandane. Maarwe kunnen in de editie-Draak lezen dat die Ierse dief niet, zoals Brandaans makker,door een duivel naar de hel wordt gesleept. De Ier komt op een ouderwets-magischemanier aan zijn einde: de kat die het enige levende wezen was in het door de reizigersbezochte kasteel ‘sprong dóór hem heen als een vurige pijl en verbrandde hem totas’.Van Sente Brandane is een spannend boek en ook een heel geestig boek, al weet

je niet altijd of het op de tijdgenoten allemaal wel zo grappig overkwam als op ons.Er zijn spannende en uiterst wonderlijke avonturen. En dan is er Brandaan zelf, geenmin of meer abstracte bleekscheet, maar een man van vlees en bloed, die zich dikwijlskwaad maakt, ook op God, gauw tot tranen toe geroerd is en veel te vlug met zijnoordeel klaarstaat, anders had hij toch ook dat boek niet in het vuur gegooid waarinhij ongeweten alle wonderen al was tegengekomen van de reis die hij zou maken.Met het hemelse en het heilige gaat hij huiselijk om, zoals we het in deMiddeleeuwenvaker zien, waar de beeldhouwers van de kathedralen midden tussen de heiligen eenplaatsje vonden voor een mannetje met kiespijn (Wells) of een half in elkaar gezaktedronkelap (Den Bosch: maar die kan ook, net als de Bossche erwtenman, een grapjezijn van een latere restaurateur).

Mijn vertaling is zoals alles wat ik schrijf voor alle leeftijden. Opa's en oma's kunneneruit voorlezen aan hun kleinkinderen, meesters en juffrouwen kunnen het verhaalin de klas vertellen om de leerlingen alvast in de stemming te brengen voor hunschoolreisje naar Terschelling. Middelbare scholieren lezen het reisverslag in éénavond uit en hebben er dan een sieraad voor hun literatuurlijst bij. StudentenNederlands kunnen vergelijkingen trekken tussen vertaling en oorspronkelijke teksten kunnen uit de commentaren heel wat leren over de Middeleeuwen. Voetballerskunnen het boek meenemen op trainingskamp en kapiteins op hun reizen langseilandvissen, meerminnen en sirenen. Hoogleraren met emeritaat zul-

De reis van Sint Brandaan

13

len de vergelijking trekken tussen deze Brandaan en Brandaan zoals zij hem altijdhebben gekend, uit dat prachtige standaardwerk van de vrouw aan wie dit boek isopgedragen.

WILLEMWILMINK26 juni 1993

De reis van Sint Brandaan

15

Pleidooi voor Brandaan

Aan het begin van de Nederlandse letterkunde, toen elk boek nog een unieke envrijwel onvervangbare bron van kennis was, staat het verhaal van eenboekverbranding. De toedracht zou als volgt zijn geweest. Een Ierse abt, genaamdBrandaan, maakte een studie van dewijze waaropGod zich in de schepping openbaart.Op een dag kreeg hij een boek in handen waarin allerlei merkwaardigenatuurverschijnselen beschreven werden, zowel op de aarde als erboven en eronder.Hij vernam dat er drie hemelen waren en dat er zich onder deze wereld een anderewereld zou bevinden, waar het nacht werd als hier de dag aanbrak. Toen hij las dater vissen bestonden die een heel woud op hun rug droegen, tekende hij luidkeelsprotest aan: dat was niet te geloven. Maar het zou nog vreemder worden. De schrijverbeweerde dat Judas in de hel door Gods goedheid iedere zaterdagavond verlichtingvan zijn straf kreeg. Dàt weigerde Brandaan te aanvaarden - tenzij hij het met zijneigen ogen zou zien - en in een opwelling van woede over zoveel onwaarheid wierphij het boek in het vuur en vervloekte de schrijver ervan. De gevolgen warenvèrstrekkend. Op last van God was Brandaan gedwongen een zeereis van negen jaarte ondernemen om alles waaraan hij lezend geen geloof wilde schenken uit eigenaanschouwing te leren kennen. Het verhaal van zijn belevenissen werd verteld in eengedicht dat, naar men aanneemt, omstreeks het midden van de twaalfde eeuw in hetRijnland is ontstaan, en dat in een Middelnederlandse versie in twee handschriftenvan rond 1400 is overgeleverd.Hoe moet Brandaans daad worden beoordeeld? Een twintigste-eeuwer denkt bij

het woord ‘boekverbranding’ met afschuw aan gebeurtenissen uit hetnationaal-so-cialistische Duitsland, of, in het recentere verleden, aan het onthaal datSalman Rushdie's De duivelsverzen in bepaalde islamitische kringen ten deel isgevallen. Voor een middeleeuwer zal Brandaans handelwijze vooral associatieshebben opgeroepen met het verbranden van ketterse boeken, zoals dat in de twaalfdeeeuw (en daarna) herhaaldelijk is voorgekomen. De twaalfde eeuw was een tijd vangrote veranderingen. Aan het begin van de eeuw had de opbloei van de handel inheel West-Europa de welvaart doen toenemen. Vooral onder de aristocratie was ditgepaard gegaan met het ontstaan van een nieuw levensgevoel, dat enerzijds aan dedag trad in een feestelijk, ‘hoofs’ gezelschapsleven, en anderzijds in een gretigebelangstelling voor alles wat de wereld aan bijzonders te bieden had. Ten behoevevan leken - die geen toegang hadden tot de Latijnse wetenschappelijke literatuur -werden talrijke werken, antieke en middeleeuwse, in de volkstaal bewerkt. Detwaalfde-eeuwse maatschappelijke elite voelde zich de zelfbewuste erfgenaam vaneen beschaving die in het oude Griekenland was ontstaan, die daarna naar Rome wasovergeplant en die nu in West-Europa tot nieuwe bloei was gekomen, met name inFrankrijk, het centrum van de hoofse cultuur. Niet ten onrechte spreekt men van ‘deRenaissance van de twaalfde eeuw’.

De reis van Sint Brandaan

16

De grenzen van geloven en weten waren in beweging. Sinds het midden van de eeuwwas het aanzicht van vele wetenschappen in hoog tempo aan het veranderen, doordater steeds weer nieuwe antieke bronnen aan het licht kwamen. Van talrijke Grieksegeleerden uit de Oudheid had men in het christelijke Westen eeuwenlang slechts deberoemde namen onthouden, zonder hun werken te kunnen lezen - de kennis van hetGrieks was verloren gegaan. In de Arabische wereld daarentegen had de Griekseerfenis op schitterende wijze vrucht gedragen. Eindelijk overwonnen de christenenhun wantrouwen ten opzichte van de islamitische wetenschap. In Spanje en op Sicilië,waar de twee culturen elkaar ontmoetten, werden, soms door tussenkomst van joodsegeleerden, Arabische vertalingen van Griekse geschriften uit de Oudheid in het Latijnovergebracht. De Almagest van de geograaf en kosmoloog Ptolemeus, delen van hetreusachtige oeuvre vanAristoteles, werken van de wiskundige Euclides en demedicusGalenus waren misschien de belangrijkste, maar zeker niet de enige. Er was vrijwelgeen wetenschapsgebied dat zich aan de invloed van de herontdekte klassiekeautoriteiten kon onttrekken.In de grote kathedraalscholen van Frankrijk en Italië trachtte men de nieuwe

inzichten in te passen in het geheel van de bestaande kennis. Ook filosofie en theologiebloeiden op: zelden is zo indringend nagedacht over de relatie tussen God en demensen. De discussies speelden zich veelal af aan de grenzen van wat voor de Kerknog acceptabel was, niet zelden ook werden die grenzen overschreden. Opverschillende plaatsen in Europa kwamen ketterse bewegingen op, die vooral onderde leken grote aanhang vonden - en die vaak bloedig werden neergeslagen. Dekeerzijde van al deze explosieve veranderingen was een gevoel van onzekerheid entwijfel. Velen wisten niet meer wat te geloven. Verdroegen de nieuwe opvattingenover de inrichting van de kosmos zich wel met wat de bijbel leerde? Als de heidensegeleerden gelijk hadden, waar moest een christen zich dan de plaats van hethiernamaals denken? Hoe kon het zijn dat de ziel van een gestorven zondaar enerzijdspuur geest was, en anderzijds lichamelijke pijnigingen moest ondergaan? Deopeningsscène van het verhaal tekent Brandaan als een twaalfde-eeuwer die doorvragen als deze bestormd wordt.Echo's van de wetenschappelijke ontdekkingen en van de theologische discussies

moeten ook zijn doorgedrongen tot het twaalfde-eeuwse lekenpubliek waarvoor hetBrandaangedicht oorspronkelijk bestemd is geweest.Wellicht hebben vele toehoordersin Brandaans impulsieve handelwijze iets van hun eigen onbehagen over denieuwerwetse ideeën herkend. Maar er hebben zich onder het publiek ongetwijfeldook goed-geïnformeerde mensen bevonden die begrepen hoezeer Brandaan zichvergiste. Een vis die een heel woud op zijn rug droeg? Was dat niet het zeemonsterwaarover in het Bestiorium, een in de twaalfde eeuw wijdverbreid en gezaghebbendwerk over dierkunde, te lezen was dat het door zeelieden vaak voor een bebost eilandwordt aangezien? En waarom zou het ondenkbaar zijn dat Judas, zèlfs Judas, dezondaar bij uitstek die Christus-zelf had verraden, op de een of andere wijze deelzou hebben aan de goddelijke genade - Gods goedheid was immers on-

De reis van Sint Brandaan

17

eindig? Twaalfde-eeuwse theologen hielden ervan hun stellingen met dergelijkeextreme voorbeelden te adstrueren. In beide gevallen - het eerste op het gebied vande natuurwetenschap, het andere op dat van de theologie - zou Brandaans ongeloofdoor de ervaringen tijdens zijn reis worden gelogenstraft.Brandaan doet boete - maar wat is eigenlijk de zonde waaraan hij zich schuldig

heeft gemaakt? Als hij het boek in het vuur ziet verteren, hoort hij de stem van eenengel, die hem verwijt dat hij door zijn driftige daad de waarheid verloren heeft latengaan. Helaas valt uit de tekst niet op te maken om wat voor boek het gaat. Metwaarheid moet hier wel bedoeld zijn: kennis omtrent wonderbaarlijke, maar warefeiten in natuur of bovennatuur. Door zijn protest tegen de inhoud van het boek trektBrandaan dus Gods scheppingskracht in twijfel. Veel later in het verhaal - zie deverzen 1910-48 - wordt hij vergeleken met de apostel Thomas, die pas toen Christushem Zijn wonden liet betasten wilde geloven dat Hij werkelijk uit de dood wasopgestaan, zoals in het evangelie van Johannes (20:24-29) wordt verhaald. Dewoorden die Christus daarbij spreekt - ‘Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben’-worden ook Brandaan voorgehouden. Uit beide plaatsenmagworden geconcludeerddat de zonde waarvoor Brandaan wordt gestraft, een tekort aan geloof is.Brandaan komt door zijn reis tot inzicht. De oude voorstelling van het leven als

een reis krijgt in de twaalfde eeuw een nieuwe inhoud. In vroeger eeuwen was hetbeeld van de reis meestal verbonden geweest met het idee van een ballingschap, eenlangdurig wèg-zijn van huis en haard, van verwanten en vrienden, dat depelgrimerende reiziger tenslotte dichter bij God kon brengen. De twaalfde-eeuwseconceptie was anders gekleurd: een reis was een tocht die nieuwe ervaringenopleverde, die avonturen met zich meebracht, die individuele kwaliteiten op de proefstelde. De aantrekkingskracht van de kruistochten, die in deze eeuw duizenden opde been brachten, heeft met deze dynamiek te maken. Aan de Arturroman, een creatievan de twaalfde eeuw, ligt de conceptie van de queeste ten grondslag: eenavonturentocht die de held zelfkennis verschaft en die hem in staat stelt zich eeneervolle plaats in de gemeenschap te verwerven. Ook in de religieuze sfeer wordthet beeld van de reis steeds vaker toegepast om psychische processen - zoalsbijvoorbeeld dat van het geleidelijk opstijgen van de ziel tot het goddelijke wezen -aanschouwelijk voor te stellen.De motivering van het op-reis-gaan is steeds weer anders: de hunkerende ziel

wordt onweerstaanbaar aangetrokken door Gods liefde, de ridder van de Tafelrondegaat op zoek naar avontuur of wordt uitgedaagd door een avontuur dat zich aan Arturshof aandient en dat voor hem persoonlijk bestemd lijkt te zijn, Brandaan, ten slotte,gaat op reis omdat een engel hem daartoe namens God opdracht geeft. Zijn negenjaren op zee zijn een straf, een boetedoening voor zijn kleingelovigheid. Later in hetverhaal zal blijken dat zijn straf ook inhoudt dat hij het verbrande boek moetrestitueren. Alles wat hij en zijn monniken onderweg meemaken en aanschouwenwordt zorgvuldig geboekstaafd in een scheepsjournaal. Als dit boek vol is, is deboetedoening volbracht en kan de terugreis worden aanvaard. Na hun

De reis van Sint Brandaan

18

thuiskomst wordt het boek op het altaar van Maria gelegd.Brandaan is een zondaar die boete doet; hij is ook een heilige - een heilige zoals

men zich die in de twaalfde eeuw placht voor te stellen. Wat iemand volgens dezevisie tot een heilige maakt, was niet primair een leven zonder zonden, maar veeleereen speciale relatie met God. Men zag een heilige als een gunsteling van God, enbijgevolg als iemand die met zijn gebeden van God meer gedaan kon krijgen daneen gewoon mens. Tijdens de reis weet Brandaan schip en opvarenden herhaaldelijkdoor zijn vurig bidden uit de meest benarde situaties te redden. Als duivels een vanzijn monniken, die zich bij het bezoek aan een paradijselijk kasteel aan diefstal heeftbezondigd, hebben meegesleurd naar de hel, richt Brandaan een dringend - endwingend - gebed tot God. Hij weigert verder te varen als hij zijn monnik nietterugkrijgt; hij zal blijven bidden tot God hem verhoort. Zeer persoonlijk is hunrelatie, zoals die tussen Jahwe en Job. Gods antwoord klinkt uit een lichtschijn tussentwee vurige hoornen. Hij verklaart zich onschuldig. De duivel had het recht demonnikmee te nemen; hij had immers gestolen. Werd Adam niet 5000 jaar in de hel gestraftwegens het stelen van een appel? Maar Brandaan houdt aan. Hij en zijn monnikenstrekken zich uit op de grond, met uitgespreide armen - in de vorm van het Kruis -en blijven bidden tot zij God tenslotte vermurwen, waarop Hij de duivel last geeftde monnik terug te brengen.Brandaans oceaanreis is een zaak tussen hem en God. Als de tocht in

overeenstemming met een modern verwachtingspatroon zou zijn verlopen, zouBrandaan bij zijn landingen op verre kusten in contact zijn gekomen met vreemdevolken en uitheemse gebruiken. Geconfronteerd met totaal van de zijne afwijkendeculturen zou hij zich met gebarentaal verstaanbaar hebben moeten maken. Inwerkelijkheid (dat wil zeggen: in de werkelijkheid van het verhaal) loopt Brandaansschip tijdens de negenjarige reis nooit havens binnen waar ‘gewone’ mensen wonen.Brandaan bezoekt geen steden of dorpen, hij ontmoet nergens mensen die totniet-christelijke culturen behoren. De vreemdste wezens die hij leert kennen - degedrochtelijke Walseranden met hun zwijnskoppen op dunne kraanvogelhalzen enhun hondepoten - blijken zich van dezelfde taal te bedienen als hij, en zij vererendezelfde God. Op het verste punt van zijn reis hoort Brandaan kort na een dagenlangewindstilte geluiden opstijgen van de zeebodem. Hier lijkt hij in contact te komenmet de wereld ónder deze wereld die in het verbrande boek beschreven werd. Maarook deze geluiden, opgevangen uit een onderzeese wereld, hebben niets exotisch:het zijn de herkenbare geluiden van een christelijke samenleving, met kerkklokkenen liturgisch gezang. Het is of God de niet-christelijke wereld buiten Europa (vanhet bestaan waarvan twaalfde-eeuwers zich terdege bewust waren) om didactischeredenen tijdelijk heeft doen verdwijnen teneinde Brandaan in staat te stellen op eenzo doeltreffend mogelijke wijze tot inzicht te komen.Dewereld waarin Brandaans schip rondzeilt, is niet de wereld van demiddeleeuwse

geografen en evenmin die van de zeemansverhalen, al heeft zij met beide wel allerleielementen gemeen. De twaalfde-eeuwse geografie was een mengeling

De reis van Sint Brandaan

19

van heidens-antieke en joods-christelijke bouwstoffen. Dat de aarde een bolvormhad, stond al sinds de Oudheid vast. Er was, zo meende men, één, ruwwegcirkelvormige, landmassa, bestaande uit de continenten Europa, Azië en Afrika, diewerd omspoeld door de Oceaan. Verspreid in de Oceaan lagen eilanden. De antiekegeografen situeerden de Insulae Fortunatae, de Gelukzalige Eilanden (waarmee, zijwaarschijnlijk de Canarische Eilanden bedoelden) in de westelijke Oceaan. Ook inde bijbel is sprake van één, de aarde omspoelende zee - een zee zonder overkant -waarin eilanden liggen. ‘Volgens zijn plan heeft Hij de watervloed bedwongen endaar eilanden in geplant’, zegt het bijbelboek Ecclesiasticus (43:23) in een contextdie gewaagt van verhalen van zeevaarders en van ‘vreemde, wonderbaarlijke werken,een bonte dierenwereld, gedrochtelijke schepsels’.Voor een deel berustte de antieke geografie op sterke verhalen van zeelieden. Vaak

is het onmogelijk vast te stellen of zich onder de fantasie een kern van waarheidverbergt. Zo deelt de Romeinse schrijver Plinius (23-79 na Chr.) mee, dat zich ergensin de Oceaan een gebied bevindt waar het zeewater in een stroperige substantieverandert. Een verklaring van dit bericht over de ‘gestolde zee’ heeft men gezochtin het verschijnsel ijsgang, waarbij het zee-oppervlak met grote en kleine ijsschollenoverdekt is, maar men heeft ook gedacht aan de uitgestrekte wiervelden in deSargasso-zee. Het middeleeuwse volksgeloof in Noord- en West-Europa kent eenoverlevering omtrent een ‘Leverzee’, waarin schepen vastraken. Hoe dezemiddeleeuwse conceptie samenhangt met het antieke idee van een ‘gestolde zee’, isnog onduidelijk. Eveneens uit de Oudheid stamt het geloof dat zich elders in deOceaan een onderzeese magneet bevindt die met ijzer beslagen schepen naar zichtoe trekt. Beide overleveringen - de Leverzee en de onderzeese magneet - hebbenhun sporen in de Brandaan achtergelaten.Tot het erfgoed van de antieke geografie behoorde ook de leer van de vijf

klimaatgordels. De buitenste zones, rond de noord- en de zuidpool, zoudenonbewoonbaar zijn wegens de koude. Meer naar binnen strekten zich de tweegematigde, voor menselijke bewoning geschikte klimaatzones uit, die van elkaargescheiden werden door een voor mensen ondoordringbare hittegordel langs deevenaar. Of er in de gematigde zone op het zuidelijk halfrond ook daadwerkelijkmensen - antipoden of tegenvoeters - leefden, was een heftig omstreden kwestie.Kerkelijke autoriteiten verzetten zich tegen de gedachte aan een antipodencontinent.De bijbel leerde immers dat de mensheid op één plek was ontstaan - hoe zoudennazaten van Adam en Eva dan het gebied ten zuiden van de hittegordel hebben kunnenbereiken? De bijbel leerde ook dat het evangelie ‘tot de einden der wereld’ wasverkondigd - hoe zouden predikers dan tot de woonplaatsen der antipoden (als diebestonden) kunnen zijn doorgedrongen? Maar ook andere meningen deden opgeld.Arabische geografen, wier werk in vertaling in Europa bekend werd, bestreden deondoordringbaarheid van de equatoriale hittegordel door te wijzen op de stad Arin,die vrijwel op de evenaar gelegen was. Op een wereldkaart in het Parij se handschriftvan het beroemde Liber floridus van Lambert van Sint-Omaars, een encyclopedieuit het midden

De reis van Sint Brandaan

20

van de twaalfde eeuw, wordt op het zuidelijk halfrond een continent afgebeeld dat‘volgens de filosofen’ bewoond wordt door antipoden. Daarenboven is aan dewestzijde van de kaart eengroot eiland afgebeeld, met het bijschrift (woordelijkvertaald): ‘Hier wonen antipoden; maar zij hebben een verschillende nacht entegenovergestelde dagen.’ De formulering lijkt veel op die in de Brandaan en het isheel goed mogelijk dat de dichter zijn theoretische kennis over hetdag-en-nachtverschil aan een werk als het Liber floridus heeft ontleend.Ergens ter wereld - daarover waren alle middeleeuwse geleerden het eens - moest

zich het aardse paradijs bevinden, de hof van Eden waaruit Adam en Eva warenverdreven. Na de zondeval zou de verrukkelijke tuin in stand zijn gebleven,afgeschermd door een hoge muur en ontoegankelijk voor gewone stervelingen.Volgens sommigen was het aardse paradijs onbewoond; anderen meenden dat deprofeten Elia en Henoch, die volgens bijbelse autoriteiten niet gestorven zouden zijn,in of bij het aardse paradijs de dag des oordeels zouden afwachten; weer anderengeloofden dat alle rechtvaardigen uit de eeuwen vóór de verlossing door Christusdaar tot het einde der tijden zouden verblijven. Over de plaats waar het aardse paradijste vinden was liepen de meningen uiteen. De bijbel situeerde de hof van Eden ‘ergensin het oosten’ (Genesis 2:8). Volgens historische bronnen, aan de betrouwbaarheidwaarvan niemand twijfelde, had Alexander de Grote op zijn tocht naar Indië hetaardse paradijs aan de bovenloop van de Ganges aangetroffen en vergeefs getrachter binnen te komen. Maar er waren ook tradities die het aardse paradijs op een eilandin de Oceaan situeerden, ergens ver in het oosten of in het westen. Op de wereldkaartin het zojuist genoemde handschrift van het Liber floridus ligt het op een eiland aande uiterste oostgrens van de bewoonbare wereld. Ook de Brandaan lokaliseert hetaardse paradijs op een eiland.Wat Brandaan en zijn tochtgenoten op dit eiland beleven is een twaalfde-eeuwse

versie van de oudemythe. De vier paradijsrivieren waarvan de bijbel spreekt (Genesis2:10-14) zijn omgevormd tot een fontein waaruit in vier stralen kostelijke vloeistoffenstromen: balsem, siroop, olijfolie en honingzeem. In een verrukkelijk landschap -het ideale landschap zoals dat op talloze miniaturen is afgebeeld - verrijzen tweeprachtige kastelen. In het ene kasteel vindt een soort reprise van de zondeval plaats:de duivel tempteert een van Brandaans monniken tot het stelen van een kostbarepaardetoom. Het andere, kasteel komt overeen met de gebruikelijke middeleeuwsevoorstelling van het voor mensen ontoegankelijke aardse paradijs met zijn traditioneleelementen als de bovenaardse glans, de afwezigheid van dag-en-nacht-verschillenen de wisseling van jaargetijden, de hoge muren, de oude man in de poort (in wie deprofeet Henoch te herkennen is) en de engel met het vlammende zwaard uit Genesis3.Is er één hel of zijn er meer? En in het laatste geval, zijn die dan verschillend?

Zijn er plaatsen op aarde die als toegangen tot helse locaties dienen? Ook dit warenkwesties die middeleeuwers buitensporig interesseerden. Volgens de gangbaremeningbevond de hel zich in een onderaardse ruimte. Vulkanen werden beschouwd als

De reis van Sint Brandaan

21

schoorstenen van en toegangen tot de hel. De onderaardse ligging van de hel slootechter geenszins uit dat er zich ook op het aardoppervlak plaatsen bevonden waarde zielen van gestorven zondaars werden gefolterd. De Brandaan combineertverschillende voorstellingen. Tweemaal nadert het schip van de heilige eenvuurspuwende berg. De eerste braakt een gloed uit waarin de zielen van corruptegezagsdragers rondwervelen; de eruptie van de tweede vulkaan stoot een zwermzielen in vogelgedaante naar buiten, terwijl zich uit de krater een kokendhete en eenijskoude rivier naar beneden storten. Maar hiernaast kent het gedicht ookbovengrondse afdelingen van de hel, waar zielen in menselijke gedaante wordengepijningd. Aan het begin van zijn reis doet Brandaan een eiland aan waar de zielenvan onrechtvaardige hofmeesters en schenkers de straf voor hun inhaligheidondergaan: zij zijn gedoemd eeuwig naakt rond een meer te lopen zonder te mogendrinken. Tegen het einde van de tocht ontmoet Brandaan de ziel van Judas. Zittendop een gloeiende steen en blootgesteld aan hevige hitte en kou heeft hij tijdens hetweekeinde - op aarde - een kort respijt van zijn doordeweekse, nog veel ondragelijkerekwellingen, tot de duivels hem weer komen halen.De verscheidenheid van de helse locaties en de hellestraffen houdt verband met

theologische discussies die in de twaalfde eeuw ook buiten de kringen van degeleerden de aandacht trokken. De Kerk leerde dat de helse straffen eeuwig duurdenen niet door gebeden van levenden konden worden verkort. Wie in de helterechtkwam, zo geloofde men, moest eeuwig branden. In de Brandaan wordt dezeopvatting bevestigd. Als de zielen die in de gloed van de eerste vulkaan verzengen,Brandaan om hulp smeken, verzekert een duivel hun dat de heilige niets voor henkan doen. Brandaan moet zich hierbij neerleggen. Een minder rigoureuze opvattingklinkt door in de passage over de dorstende zielen. Sommige theologen verdedigdende stelling dat de helse straffen in bepaalde gevallen tijdelijk konden worden verlicht.En inderdaad: Brandaan weet bij God te bereiken dat de dorstende zielen een teugwater mogen drinken en eenmaal hun voorhoofd mogen bevochtigen. Ook in hetgeval van Judas gaat het niet om een kwijtschelding, maar om een tijdelijke verlichtingvan straf, die wordt toegestaan op voorspraak van een heilige.Daarmee waren natuurlijk nog lang niet alle vragen met betrekking tot het

hiernamaals beantwoord. Stel nu eens dat iemand berouw kreeg van zijn zonden,maar door een plotselinge dood verhinderd werd boete te doen ... Eendertiende-eeuwse theoloog zou geen moeite hebben gehad met het antwoord: zoiemand zou na zijn dood in het purgatorium, het vagevuur, gezuiverd worden vanzijn zondigheid, waarna hem alsnog een plaats in de hemel ten deel zou vallen. Maarhet vagevuur als derde ‘afdeling’ van het hiernamaals maakte in het midden van detwaalfde eeuw nog geen deel uit van de kerkelijke leer. Het verhaal van dekoning-kluizenaar, die geheel alleen op een rotspunt in zee zit, geeft eentwaalfde-eeuwse visie op het theologische probleem dat hier aan de orde is. Alsheerser over Pamfilië en Cappadocië had hij zich schuldig gemaakt aan incest endoodslag. Hij had berouw gekregen en had alles achtergelaten om de paus zijn zondente biechten. Maar ... op weg naar Rome had hij

De reis van Sint Brandaan

22

schipbreuk geleden. Als enige overlevende was hij aangespoeld op een rots. Godhad zijn gebeden om vergeving verhoord: als Brandaan hem ontmoet wordt hij alsinds negenennegentig jaar dagelijks op wonderbaarlijke wijze van voedsel voorzien.Gods genade stelt hem in staat zijn zonden te boeten voor hij sterft. Dit verhaalverraadt iets van de psychische druk waaronder de twaalfde-eeuwse gelovige leefde.De hel was een gruwelijke realiteit, even onverbiddelijk als nabij; de hemel ver weg,een belofte die maar voor weinigen in vervulling zou gaan. Balancerend tussen vreesen hoop had de gelovige weinig meer dan de toezegging van Gods genade om zichaan vast te klampen.De zee waarover Brandaans schip wordt rondgedreven, kan worden beschouwd

als een metafoor voor de wereld waarin de christen zijn weg zoekt. Het is een zeevol gevaren, waar de gunstigste weersomstandigheden in een oogwenk kunnenomslaan in het zwaarst denkbare weer. Steeds opnieuw bedreigen monsters - de‘gedrochterijke wezens’ waarvan het bijbelboek Ecclesiasticus spreekt - het schip.Al meteen na de afvaart duikt een zeedraak op die het schip wil verzwelgen, maarop het nippertje door een gevleugeld hert wordt verdreven. Gegeven enerzijds debekende associatie van de draak (of slang) met de duivel en anderzijds de door detoenmalige zoölogie gestaafde vijandschap tussen de slang en het hert, zal het voorhet middeleeuwse publiek niet moeilijk zijn geweest in dit spannende avontuur eendiepere betekenis te ontdekken: het hert verbeeldt Christus die de duivel overwint.Een dergelijke figuratieve uitleg is te geven aan de landing op de eilandvis: ook diegold als een beeld voor de duivel. De zeetrol, de sirene die de bemanning in slaaptzingt en, aan het eind van het verhaal, de zeeslang die het schip omsingelt door inzijn eigen staart te bijten - het zijn stuk voor stuk manifestaties van het kwaad dathet op de mens voorzien heeft.Belichamenmonsters het kwaad, het goede krijgt vooral gestalte in de voorbeeldige

leefwijze van vrome monniken die Brandaan tijdens zijn reis ontmoet. Hij bezoekteen klooster op een afgelegen rotseiland, waar zeven monniken biddend en zingendeen godgevallig leven leiden. Op wonderbaarlijke wijze worden zij dagelijks uit hetaardse paradijs van voedsel voorzien (voor hun gast wordt een extra ‘pizza paradijs’bezorgd). Nog ascetischer is het bestaan van een kluizenaar die al vele jarenmoederziel alleen op een aardkluit ronddrijft. Hij vertelt Brandaan dat hij en enkeleanderen (onder wie de monniken uit het rotsklooster) werden gespaard toen God destad Nazarijn, wegens de verschrikkelijke zonden die er bedreven werden, in dediepte deed verzinken. Zijn spirituele situatie is vergelijkbaar met die van dekoning-kluizenaar. Ook hier draait het verhaal om de polariteit van extreme zondeen extreme vroomheid.Maar niet alles in de Brandaan staat in het teken van deze tegenstelling. In de

beschrijving van de eerste paradijsburcht, en sterker nog in die van het kasteel op deMons Syone, treedt een intense belangstelling voor wereldse schoonheid en technischvernuft aan de dag. Het middeleeuwse publiek heeft zich ongetwijfeld verlustigd inde exuberante luxe van juwelen en edele metalen en de oogstrelende

De reis van Sint Brandaan

23

vermetelheid van alleen in de fantasie bestaanbare architectuur. De burchtzaal vande Walseranden is versierd met een uit metaal gedreven bewegend reliëf, dat nietalleen de complete dierenwereld uitbeeldt, maar ook een feestelijke jachtscène eneen hoofs tafereel met paarden, ridders en edelvrouwen. De dichter heeft hier gebruikgemaakt van een literaire traditie die tot de Romeinse Oudheid terugreikt: ook keizerNero had zich een paleiszaal laten bouwen, op de muren en het koepeldak waarvande gehele kosmos was afgebeeld. Het traditionele gegeven is in de Brandaan geheelin middeleeuwse stijl uitgewerkt, waarbij zelfs het aspect van de mechanica aandachtkrijgt: de bewegende beelden worden aangedreven door waterkracht - een in detwaalfde eeuw nog hoogst geavanceerde technologie.En dan is er de humor, die hier en daar de ernst van de verhaalde gebeurtenissen

met een bevrijdende lach ontspant. Het is een wat malicieuze humor, die ieder zijnverdiende loon geeft. Vooral de teugeldief en de duivel worden het mikpunt. Demonnik die met een prachtig versierd, maar gestolen, paardetuig uit rijden had willengaan, moet zijn begerigheid bekopen met een in meer dan één betekenis pijnlijke ritop de benige nek van een duivel; de duivel, die de dief als een hond aan de teugelhad meegesleurd, moet zijn buit prijsgeven en als rijdier fungeren. Als de uit de helverloste monnik geschroeid maar levend voor hem staat - de man is nauwelijks teherkennen onder een dikke laag pek - weent Brandaan van dankbaarheid. Maar datverhindert hem niet, zich even later ten koste van de verloren zoon te amuseren doorde duivel schertsend te verzekeren dat hij van plan is zijn monnik overboord te gooienomdat hij zo vies is en zo stinkt.Het is niet uitgesloten dat de ironische meester-verteller die in de Brandaan aan

het woord is, het bij tijd en wijle ook op Brandaan zelf gemunt heeft. Is de heiligeniet wat al te zeer overtuigd van zijn capaciteiten? Nog voor hij uitvaart, voertBrandaan een gesprek met de ziel van een verdronken reus, wiens schedel op hetstrand is aangespoeld. Brandaan biedt aan, God ertoe te bewegen de reus een nieuwleven te schenken, op voorwaarde dat hij zich dan zal laten dopen. Maar de reus slaathet aanbod af, uit angst voor een tweede stervensuur en de zwaardere straf na dedood voor de zonden die hij ongetwijfeld in zijn nieuwe leven als christen zou begaan.Hier moet Brandaan zich erbij neerleggen dat hij de angsten van de reus niet kanoverwinnen. Elders in het verhaal lijkt hij wat al te voortvarend in zijn geloofsijver:de kluizenaar op de drijvende aardkluit en de wijzeWalseranden (voormalige engelen,die bij de opstand van Lucifer neutraal zijn gebleven) zetten hem subtiel maar beslistop zijn nummer.Hoe zou het twaalfde-eeuwse publiek hebben gereageerd op de scène die het

keerpunt van Brandaans reis vormt: zijn gesprek met een minuscuul mannetje datop een blad op zee drijft? Het baasje is bezig druppel voor druppel de zee te metenmet behulp van een napje en een stift. Als Brandaan hem wijst op het zinloze vandeze bezigheid, krijgt hij ten antwoord dat het evenmin mogelijk is om op deze wijzevóór de dag des oordeels klaar te komen met het meten van de zee als het voor hem,Brandaan, mogelijk is om alles wat God op aarde aan wonderbaarlijks geschapen

De reis van Sint Brandaan

24

heeft in ogenschouw te nemen. De paradoxale tegenstelling tussen het nietige formaatvan het mannetje en de onvoorstelbare omvang van zijn taak heeft iets komieks.Maar bij nader toezien blijkt dit grappige kleinduimpje een belichaming - in deletterlijke zin van het woord - van een bekende metafoor: de wonderen van deschepping zijn even ontelbaar als de sterren van de hemel, de zandkorrels van dewoestijn, of, zoals hier, de druppels van de zee. De uitspraak van het mannetje ophet blad brengt Brandaans reis op een hoger plan. Keer op keer is zijn ongeloofgelogenstraft. Van de Walseranden heeft hij geleerd dat het verkeerd is alleen voorwaar te houden wat men met eigen ogen kan waarnemen. Nu leert hij dat dewonderbaarlijkheid van de schepping het menselijk begrip verre te boven gaat. Alzouden wij andere termen gebruiken, in essentie is de les van het mannetje dat dezee wil meten ook aan twintigste-eeuwers wel besteed.

In het voorafgaande is getracht het reisverhaal te situeren tegen de achtergrond vande twaalfde-eeuwse cultuur. Een belangrijke vraag is daarbij slechts impliciet aande orde gesteld: heeft het twaalfde-eeuwse publiek de Brandaan als een waar-gebeurdverhaal beschouwd?Het gedicht begint met een korte proloog waarin de dichter/verteller zijn

toehoorders in het vooruitzicht stelt dat zij verbazende dingen (wonder) zullen horen,als zij geloof willen schenken aan het verhaal dat hij gaat vertellen. Nadat hij hetpubliek aldus nieuwsgierig heeft gemaakt naar wat er komen gaat, richt hij een gebedtot de Heilige Geest: deze, de derde persoon van de goddelijke Drieëenheid, mogehem - de dichter - onderwijzen en zijn mond ontsluiten, zoals Hij eens de ezelin vanBalaam met spraakvermogen begiftigde. Het verhaal van Bileam (of Balaam) wordtverteld in het bijbelboek Numeri (hoofdstuk 22-24). Koning Balak gelastte de profeetBileam de Israëlieten te vervloeken. Bileam weigerde aanvankelijk, maar zadeldetenslotte zijn ezelin en begaf zich op weg, waarop God in toorn ontstak en een engelzond om de profeet tegen te houden. De ezelin zag de engel met getrokken zwaardvoor zich staan en week opzij, maar Bileam, die in zijn verblinding de engel niet konzien, begon het dier te slaan. Toen hij er niet in slaagde de ezelin te doen gehoorzamenen steeds harder met zijn stok tekeerging, liet Jahwe de ezelin spreken. Hetzachtmoedige dier wees Bileam op het onredelijke van zijn gedrag, en hij moesttoegeven dat het hem altijd trouw had gediend. Daarop opende Jahwe Bileam deogen; hij zag de engel staan en wierp zich ter aarde.De dichter vergelijkt zich met een ezelin. Zoals de Heilige Geest een nederig dier

door het met spraakvermogen te begiftigen in staat stelde zijn verblinde meester totinzicht te brengen, zo moge Hij de dichter inspireren om door zijn verhaal detoehoorders van de waarheid te overtuigen. Wat is die waarheid dan? De waarheidis vervat in de wonderen, de ‘tekenen Gods’, die Brandaan tijdens zijn tochtaanschouwd en opgetekend heeft. Deze Gods teekijn vragen erom, verstaan te worden.Daarvoor is interpretatie nodig. De dichter ziet zichzelf als een tussenpersoon die,met Gods hulp, bemiddelt tussen de door Brandaan geboekstaafde tekenen Gods en

De reis van Sint Brandaan

25

de toehoorders van zijn verhaal, wier taak het is, de waarheid die achter deze tekensschuilgaat te begrijpen en te aanvaarden.Geloofwaardigheid is de voornaamste zorg van de dichter geweest. Herhaaldelijk

wijst hij erop dat Brandaan de wonderbaarlijke verschijnselen waarmee hij tijdenszijn reis wordt geconfronteerd, met eigen ogen heeft waargenomen, en dat hij zijnervaringen persoonlijk optekende of onder zijn toezicht liet optekenen. Merkwaardigis in dit verband een passage aan het einde van het gedicht (v. 2263-75), waar deverteller zijn toehoorders op het hart bindt, Brandaans belevenissen niet als leugenste beschouwen, want het reisverhaal, in het Latijn geschreven, is in menigekloosterbibliotheek te vinden en wordt op menige plaats in hoge ere gehouden. Ookde Spiegel getuigt van Brandaans ervaringen. Zonder twijfel is deze passage, diealleen in het Comburgse handschrift voorkomt, een toevoeging van een latereafschrijver of bewerker van de tekst. Een onthullende toevoeging, want wie deverwijzing naar de Spiegel (dat is de Spiegel historiael van Jacob van Maerlant)natrekt, die komt tot de ontdekking dat deze dertiende-eeuwse wereldgeschiedenishelemaal niet zo positief oordeelt over de geloofwaardigheid van Brandaansavonturen. Integendeel: het reisverhaal wordt verworpen aangezien er ‘vele in schijntgelogen’. Maerlants Latijnse bron, het gezaghebbende Speculum historiale vanVincent van Beauvais (ca. 1250), spreekt zelfs van ‘naar ketterij zwemendeontsporingen’ (apocrypha quaedam deliramenta). De conclusie moet wel zijn datde officiële geschiedschrijving sinds het midden van de dertiende eeuw het relaasvan Brandaans zeereis als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig heeft beschouwd.Maar welk relaas? Jacob van Maerlant heeft vermoedelijk het oog op een

Middelnederlandse versie die inhoudelijk overeenstemde met de Brandaan-tekst inhet Comburgse handschrift (al is dat laatste eerst omstreeks een eeuw na MaerlantsSpiegel tot stand gekomen). Vincent van Beauvais daarentegen doelthoogstwaarschijnlijk op een Latijnse tekst, en wel op het sinds de tiende eeuwwijdverbreide prozaverhaal ‘De scheepsreis van de heilige abt Brendanus’ (NavigatioSancti Brendani Abbatis). Dit werk, hier kortweg aangeduid als de Navigatio, is tebeschouwen als een voorouder van hetMiddelnederlandse gedicht, al zijn de preciezefamilieverhoudingen nog steeds niet geheel duidelijk. De twee verhalen hebben eenaantal episoden gemeen (waarbij overigens slechts hoogst zelden sprake is vanwoordelijke overeenkomsten), maar wijken sterk van elkaar af in structuur, strekkingen sfeer. De boekverbranding en het reisbevel van de engel komen in de Navigationiet voor. Brendanus verneemt van een reizende monnik dat deze een bezoek heeftgebracht aan een gelukzalig eiland aan de overzijde van de Oceaan, dat ‘het BeloofdeLand van de Heiligen’ wordt genoemd. Hij bouwt een curach - een met runderhuidenovertrokken bootje van een in Ierland sinds prehistorische tijden gebruikelijk type-, scheept zich met een klein aantal metgezellen in, en steekt in zee. Na tal vanwonderbaarlijke belevenissen en allerlei wederwaardigheden - hun scheepje wordtzeven jaar lang in kringen rondgedreven - bereiken zij uiteindelijk het paradijseiland.Veertig dagen dwalen zij rond door een verrukkelijk landschap. Tenslotte komen zijbij een rivier

De reis van Sint Brandaan

26

die zij niet mogen oversteken. Een engel verklaart hun dat dit land bestemd is voorBrendanus' opvolgers in een verre toekomst. Hierop keren zij terug naar hun booten varen huiswaarts. Kort daarna sterft Brendanus.De Navigatio ademt de geest van de ‘pelgrimage voor God’, een religieus ideaal

dat in het Ierland van de zesde, zevende en achtste eeuw velen ertoe bracht om huisen haard te verlaten en zich in den vreemde en in eenzaamheid aan God toe te wijden.Monniken en kluizenaars vestigden zich op kleine eilandjes voor de Ierse westkust,maar ook verder weg, op de Hebriden, de Orkneys, de Faröer, en zelfs in IJsland.Toen de Vikingen voor het eerst in IJsland landden, troffen zij er een vestiging vanIerse papar (‘papen’, monniken) aan. Herinneringen aan avontuurlijke reizen naardeze veraf-gelegen kloostergemeenschappen hebben in de Navigatio een litteraireverwerking gekregen. Het werk is nauw verwant met het Oudierse genre van deimmrama (enkelvoud immram, letterlijk ‘rondroeiing’, ‘zeetocht’), in het bijzondermet de Immram curaig Máele Dúin (‘De zeetocht van Mael Duins boot’), die als hetprototype van de Navigatio kan worden beschouwd.Ook de hoofdpersoon van het verhaal, de heilige abt Brendanus, heeft een

prototype, niet in de verhaalkunst, maar in de historische werkelijkheid. Brénaindmoccu Altai (‘B. afstammeling van Alte’), zoals zijn Ierse naam luidt, werdvermoedelijk rond het jaar 500 geboren bij Tralee in het noorden van het graafschapKerry (Zuidwest-Ierland). Hij moet een religieuze persoonlijkheid van formaat zijngeweest, die een grote reputatie verwierf als stichter van een reeks kloosters in hetwesten van Ierland. Het bekendste daarvan was Clonfert, ten noorden van Loch Dergin het graafschap Galway, waarnaar hij dikwijls Sint Brendanus van Clonfert wordtgenoemd. Deze historische Sint Brandaan, over wie maar heel weinig bekend is,moet omstreeks 580 zijn gestorven.Dankzij het feit dat de tekst in het Latijn was geschreven heeft de Navigatio de

naam van Sint Brendanus over de gehele christelijke wereld verbreid. Het hierbovenvermelde negatieve oordeel over het waarheidsgehalte heeft kennelijk niet verhinderddat het werk tot het einde van de Middeleeuwen, en nog lang daarna, is gelezen enbestudeerd (zo heeft bijvoorbeeld Columbus er bij de voorbereiding van zijnontdekkingsreis met aandacht kennis van genomen). Tot de algemene bekendheidvan Sint Brandaan hebben ook de talrijke vertalingen van de Navigatio in een grootaantal middeleeuwse volkstalen (onder andere in het Middelnederlands) het hunnebijgedragen.Het Brandaan-gedicht waar het in dit boek om gaat, is, als gezegd, geen vertaling

van de Navigatio. Het behoort tot een zijtak van de traditie die zich rond het middenvan de twaalfde eeuw heeft afgesplitst. De representanten van deze afwijkende versie,die wordt aangeduid als de ‘Reis-versie’, zijn afkomstig uit het Nederlandse en Duitsetaalgebied. Ondanks talloze kleine en grotere onderlinge verschillen gaan zij alle,direct of indirect, terug op een gedicht over de reis van Sint Brandaan datwaarschijnlijk rond 1150 in het Rijnland is ontstaan, maar dat helaas niet isovergeleverd. Wèl bewaard zijn aan Duitse kant een Hoogduits en een Nederduitsgedicht en een

De reis van Sint Brandaan

27

Hoogduitse prozaversie, terwijl het Middelnederlandse Brandaan-gedicht isovergeleverd in twee handschriften, het Comburgse handschrift en het handschrift-VanHulthem, beide daterend van rond 1400. DeBrandaan in het handschrift-VanHulthemmist door het wegraken van een blad rond 300 verzen aan het begin van de tekst. Deonderlinge verhoudingen binnen het Duits/Nederlandse tekstencomplex zijn vooreen deel nog verre van doorzichtig, en ook de gecompliceerde relatie tussen het (totop zekere hoogte reconstrueerbare) origineel van de Reis-versie en deNavigatio blijftde filologen bezighouden.Maar in dit bestek kan dit alles buiten beschouwing blijven.Nadere informatie omtrent allerlei aspecten van het Brandaan-onderzoek kan degeïnteresseerde lezer zich verschaffen via de suggesties voor verdere lectuur aan heteind van dit boek.

Brandaan heeft vele gestalten. In de zesde eeuw wordt hij in de schemering van deDuistere Eeuwen voor het eerst vaag zichtbaar als een religieuze leider in een uithoekvan de christelijke wereld. In het achtste-eeuwse Ierland staat hij bekend als eengrootzeevaarder. In de tiende eeuw (of ook al eerder?) fungeert hij via de Navigatioals een inspirerend voorbeeld bij de verwezenlijking van kloosterlijke idealen. In detwaalfde eeuw ontmoeten wij hem in de gedaante van een kritische lezer over detoen nieuwe wetenschap. In de late Middeleeuwen wordt hij vereerd als een heiligewiens hulp men aanroept ter voorkoming van brand en als beschermer van hetkustlicht (de Brandaris op Terschelling dankt zijn naam aan een aan Brandaan gewijdekapel). In de tijd van de grote ontdekkingsreizen geldt hij als een grote zeevaarderuit het verleden, die de oceaan was overgestoken en een gelukzalig eiland in hetwesten had ontdekt. In dit boek vervagen al die verschillende beelden achter defascinerende gestalte van de twaalfde-eeuwse Brandaan, de recalcitrante heilige dieeen boek verbrandde en negen jaar lang als een nieuwe Noach over de zeeën zwierf.Het gedicht over Brandaans reis is het vroegste verhaal in de Nederlandse

letterkunde waarin men - als in een schelp - de zee, met al haar gevaren enverlokkingen, kan horen ruisen. Zoals Brandaan door zijn reis het boek dat hijverbrand had, heeft laten voortbestaan, zo poogt het boek dat u nu leest het verhaalover Brandaans reis te laten voortbestaan. Het geeft de oudste tekst die in hetMiddelnederlands bekend is, die van het Comburgse handschrift, naast een modernevertaling. Willem Wilmink heeft het gedicht van zijn anonieme middeleeuwsevoorganger met respect en congenialiteit naar onze tijd overgebracht.Wildi diesgheloevende zijn, So hoert wonder, ghi heeren!, beloofde de oude dichter. Zijntwintigste-eeuwse vakbroeder zegt het hem in zijn eigen woorden na. Luister, hetverhaal vangt aan.

W.P. GERRITSENmei/juni 1993

De reis van Sint Brandaan

29

Verantwoording van de editie

In het Comburgse handschrift (Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, cod.poet. et phil., fol.22) begint de tekst van Van Sente Brandane op de rectozijde vanfolio 179 boven aan de eerste kolom, en eindigt op de verso-zijde van folio 192halverwege de eerste kolom. De tekst is opgemaakt in twee kolommen van 42 regelsper bladzijde.De editie is gebaseerd op foto's van het handschrift. Bij de weergave van de tekst

in het handschrift dienen de volgende aanpassingen te worden vermeld:- De spelling van u/v en i/j is aangepast aan het moderne gebruik.- Eigennamen en de namen van goddelijke personen zijn met mét een hoofdlettergeschreven (in het handschrift worden behalve aan het begin van elke versregelen na een initiaal of lombarde geen hoofdletters gebruikt).

- Afkortingen zijn stilzwijgend opgelost.- Kennelijke fouten zijn verbeterd; alle verbeteringen en twijfelgevallen wordenhieronder apart verantwoord.

- Moderne interpunctie is toegevoegd (de tekst in het handschrift heeft geeninterpunctie).

- De episoden worden van elkaar gescheiden door witregels die in het handschriftniet voorkomen.

Behalve deze aanpassingen is de tekst van Comburg ongewijzigd overgenomen,inclusief de tekststructurering door middel van lombarden en paragraaftekens; delombarden zijn in de editie weergegeven door vetgedrukte hoofdletters, deparagraaftekens staan in de editie evenals in het handschrift in de linkermarge. Bovende tekst in Comburg is de titel Van Sente Brandane gedeeltelijk weggesneden en ineen latere hand nog eens toegevoegd. De tekst begint met een zes regels hoge initiaalN.

Verbeteringen en twijfelgevallen:

vissche: de e is verloren gegaan bij hetbinden.

299

spronghen: hs. pronghen.321

tempel: wsch. corrupt; Hulthem heeftHier onder enen ghespletenen stene,

614

hetgeen redelijk overeenkomt met deDuitse versies.

wonne: hs. wone; wsch. is de kopiist detilde vergeten.

752

doren: hs. voren; wsch. corrupt. HulthemheeftDaer ter selver borch dore, hetgeenovereenstemt met de Duitse versies.

823

De reis van Sint Brandaan

ghestoort: Bonebakker leest ghescoort.970

verwandelt: hs. verwandelde.986

lanc: hs. laerc; Draak veronderstelt eenvergissing van de kopiist.

1032

Filius: hs. filii.1198

bede: hs. be; de ontbreekt door eenbeschadiging van het perkament.

1256

De reis van Sint Brandaan

30

steene: s onleesbaar door vlek.1324

letteren steenijn: wsch. corrupt; Draakaccepteert het voorstel tot emendatie vanBonebakker:Daer waren luttere steen in.

1658

Latet: L onleesbaar uitgewist.1840

no na der tijt: hs. No weder eer na dertijt.

2124

De reis van Sint Brandaan

32

Van Sente Brandane

1+f.179R,a+over lanc: lang geleden

+Nu verneemt hoe over lanc+

Een heere was in Yerlant,

+teekjin: wonderDie sach menich Gods teekijn.+

4+Wildi: wilt u

Wildi dies gheloevende zijn,+

So hoert wonder, ghi heeren!

+moet: mogeDie Heleghe Gheest moet mi leeren,+

Die welke der ezelinnen8

+Wijlen: eertijdsWijlen dede sprekens beghinnen,+

Daer up dat reet Balaam- Dat was een heydin man -

+Datso: zodzt zijDatso meinschelike sprac,+

12+Daer: toen

Daer sij den inghel Gods sach+

+in haer ghemoet: haartegemoet

Commen in haer ghemoet.+

+wederstoet: versperde

Den wech hi haer wederstoet+

+vierijn: vurig

Met eenen zwerde vierijn.+

16

+vloe van: vluchtte voor

Si vloe van den inghel fijn+

+dede ... cont: bracht op dehoogte

Ende dede haren heere cont.+

+moete ontsluten: onsluite

Dese moete ontsluiten minen mont,+

Die ghene die haer gaf de macht20

+redene acht: in staat om tespreken

Datsi wert redene acht.+

+sonder waen: ongetwijfeld

Een helich man was, sonder waen,+

Gheheeten so was hi Brandaen.

+regement: bestuurderAbdt was hi ende regement+

24+IIIM: driedduizend

Van IIIM moonken of daer omtrent;+

+hute Yberne: uit IerlandGheboren hute Yberne,+

+hij diende God met vuurGode diendi wel gherne.+

Dese vant int ondersoucken28

+houden boucken: oudeborken

Bescreven in houden boucken+

Van vele teekenen ons Heeren

+moghedi leerren: kunt uvernemen

- Hoert! Hier moghedi leeren+

+Gods wijse: wijse manGods

Van den goeden Gods wijse -+

32 Hoe dat twee paradijse

+Boven der eerden: op aarde

Boven der eerden waren.+

+Doe: toen; te waren:waarlijk

Doe las hi voert te waren+

+datmer: dat men er

Van vele wonders datmer in vant+

36 Ende menich groet eylant.Oec las de wijse heere

+weere: zou zijnHoe dat eene weerelt weere+

De reis van Sint Brandaan

33

De reis van Sint Brandaan

1 Luister, het verhaal vangt aan:in Ierland heeft een man bestaandie menig wonder mocht aanschouwen.

4 Als u goed bent van vertrouwen,hoor dan vele wonderen, heren!De Heilige Geest moge mij inspireren:Die gaf zelfs de ezelin

8 plotseling woorden in,

+De profeet Bileam (Balaam)moest op bevel van deMoabitische koning Balak deIsraëlieten vervloeken. Hijzadelde zijn ezelin en gingop weg; God zond een engeldie hem de weg versperde.De ezelin week opzij.Bileam, die in zijnverblinding de engel niet konzien, ranselde het dier omzijn weg te vervolgen. Hieropverleende God de ezelin hetvermogen tot spreken enBileam kwam tot inkeer(Numeri 22:21-35).

het beest waarop Balaam reed,+

een heidens man, naar u wel weet,zodat ze als een mens daar sprak,

12 toen ze de engel Godes zag,die tegenover haar kwam staan,zodat ze niet meer voort kon gaan.De engel met zijn vurig zwaard

16 werd Balaam geopenbaarddoordat hij het dier verstond.

+Dit vers is een citaat uitpsalm 51 (50 in de Vulgata),vers 17: ‘Heere! open mijnelippen, zo zal mijn mondUwen lof verkondigen’(Statenvertaling).

Die Geest ontsluite ook mijn mond,+

die zelfs een ezelin eenmaal20 macht gaf over de mensentaal.

Ongetwijfeld een heilig man

+De historische Brandaanstichtte een aantal kloostersin West-Ierland, o.a. inClonfert. Hij stierf omstreeks580.

was de man, genaamd Brandaan.+

Abt was hij, tevens regent24 van 3000 monniken of daaromtrent.

Van afkomst was Brandaan een Ier.Hij diende God met zeer veel vuur.Deze man, bij het onderzoeken

28 van oude en geleerde boeken,las daar veel wonderen van Onze Here- Hoor, mensen! Hier kunt u lerenuit de reis van die wijze! -

32

+Vermoedelijk zijn hier hetaardse en het hemelseparadijs bedoeld. Het eersteis het paradijs waaruit Adamen Eva verstoten werden; inhet hemelse paradijs wordende gelouterde zielen vangestorvenen opgenomen.

dat er twee paradijzen+

op de aarde waren.Hij las van wonderbaredingen in dat verband

36 en van menig groot eiland.Ook heeft de wijze heer gelezendat er een wereld zou wezen

De reis van Sint Brandaan

34

Hier onder dese eerde,40

+f.179R,b

+Ende alst hier dach werde,

+Dat: dat het; zye: wasDat daer dan nacht zye.+

+dat: dat erHi las dat hemele waren drie.+

+Van: overVan visschen hi ghescreven vant+

44+hoe er een bosrijke kust

Hoe dat een wout ende een lant+

+Ghewassen: gegroeid;zwaerde: huid

Ghewassen stont up zine zwaerde.+

+wederseidi aerde: sprak hijfel tegen

Dat wederseidi aerde+

+omdat het zoongeloofwaardig was

Om datso onghelovich was.+

48 Oec las hi hoe dat Judas

+Gods barmhartigheidondervond

Gheniette Gods ontfaermichede+

+mede: bovendien

Ende hi ghenade hadde mede+

+de nacht voor elke zondag

Alle sondaghes nachte.+

52

+mochte: kon

Hi en wilde no hi en mochte+

+dit volstrekt niet geloven

Dies emmer niet gheloven,+

+Hi en saecht: tenzij hij hetzag

Hi en saecht met zinen oghen.+

+verberrendi: verbrandde hij

Van toerne verberrendi den bouc+

56 Ende gaf den scrivere eenen vlouc.

+dat kwam hem vervolgensduur te staan

Dat becochti zint wel diere!+

+Daer: terwijl

Daer hi stont bi den viere+

Daer die bouc in bernende lach,60 Die inghel Gods hem toe sprac:

‘O lieve vrient Brandaen,

+je hebt ernstig gezondigd

Du heves evele mesdaen,+

+over mids: door

Dat over mids dinen toren+

64 Die waerheit dus es verloren.

+laettene: laat het (boek)Nu laettene bernen daer inne;+

+jou wordt nog wel duidelijkDi wert noch wel in inne+

Wat waer ofte loghene es.68

+ontbiet: gelastDi ontbiet Jhesus Kerst+

Dattu suls gaen varen

+baren: golvenUp des zeewes baren+

+Al omme ende omme:almaar voort

Al omme ende omme IX jaer.+

72

+bescauwen: aanschouwen

Du sult bescauwen wat es waer+

Of wat loghene si mede.’Dat wart hem grote pijnlichede.

+galt: boette voorDus galt hi den bouc+

76 Ende leet omme dien vlouc

+noot: smartWel meneghen groeten noot+

+daert: daar waar hetEnde voer daert God gheboot.+

Doe Brandaen, die heleghe man,

De reis van Sint Brandaan

35

die onder deze aarde lag,40 en werd het hier dag,

dan zou daar telkens het duister komen.

+In middeleeuwsekosmologische geschriften isvaak sprake van driehemelen; de bijbelse bronvoor deze driedeling is deTweede brief van Paulus aande Korinthiërs (2 Kor. 12:1-4), waarin Paulus spreektover een derde hemel en eenzich daar bevindend paradijs.

Van de drie hemelen heeft hij vernomen+

en dat er een soort van vis bestond44 waarop een bos op vaste grond

gegroeid was, boven op zijn rug.Maar dit ontkende Brandaan stug,omdat het zo ongeloofwaardig was.

48 Ook las hij nog hoe Judasdeel had aan Gods barmhartigheiden hoe hem troost werd toebereidop alle zaterdagnachten.

52 Brandaan, hij was niet bij machteom zoiets ooit maar te gelovenals hij 't niet zag met eigen ogen.

+Een bijbelseboekverbranding is te vindenin Jeremia 36: Jojakim, dekoning van Juda, weigertgeloof te hechten aan dewaarschuwingen envoorspellingen van de profeetJeremia; hij verbrandt eenboekrol waarin Jeremia, ineen laatste poging om hetvolk tot inkeer te brengen,deze voorspellingen Godshad laten opschrijven. Goddraagt Jeremia op om deinhoud van de verbrandeboekrol opnieuw te boek testellen.

Uit woede verbrandde hij het boek+

56 en hij heeft wie het schreef vervloekt.Dat bekocht hij sindsdien duur,want hij stond nog bij het vuurwaar het boek te branden lag,

60 toen Gods engel tot hem sprak:‘O, lieve vriend Brandaan,je hebt een zondige daad gedaan,ten gevolge van jouw toorn

64 is de waarheid nu verloren.Laat het vuur het boek nu maar vreten,jij komt heus nog wel te wetenwat echt waar is en wat niet.

68 Het is Christus, die jou gebiedtdat je moet gaan varensteeds maar door, over de barenvan hot naar her, negen jaar.

72 Jij zult nagaan: wat is waaren wat kunnen slechts leugens zijn.’Dit zou gaan met moeite en pijn,en zo boette hij het boek

76 en dat hij de schrijver had vervloekten kwam in zorgen zonder tal,reizende waar God het beval.

Toen Brandaan, de heilige man,

De reis van Sint Brandaan

36

80+op deze wijze precies tehoren kreeg

Also te rechte vernam+

+ontboet: gelastte

Wat hem God selve ontboet,+

+f.179V,a+al te: zeer

+Doe was sijn zorghe al te groot+

Ende hi bat onsen Heere84

+uit eerbied voor ZijnMoeder

Dor zijnre moeder eere,+

+gheviele: zou overkomen

So wat hem gheviele,+

+behilde: zou redden

Dat hi behilde zine siele+

+bewaren: beschermen

Ende hi hem wilde bewaren+

88

+tsiere: tot Zijn

Ende tsiere ghenaden doen varen.+

+te hant: terstond

¶Doe ghinc Brandaen te hant+

+An: naar

An des zeewes kant+

+kiel: schip; tauwen: gereedmaken

Ende dede eenen kiel tauwen,+

92

+stevig en betrouwbaar

Vaste ende ghetrauwen.+

+vuerijn hout: van vurehout

Die mast was vuerijn hout.+

+menichfout: bijzonder goed

Dat zeil dede hi menichfout+

+snijden en omboorden

Besnijden ende bewinden.+

96

+binden: beslaan

Den kyel dede hi binden+

+ysere: klinknagels; arde:zeer

Met ysere arde staerke,+

+Na: naar het voorbeeld van

Na die houde aerke+

+vrochte: bouwde

Die Noe wijlen vrochte+

100

+dylovie: zondvloed;vruchte: vreesde

Doe hi die dylovie vruchte.+

+stalijn: van staal

Den ancker maecte hi stalijn,+

+voor als het nodig was

Daers hem van noede soude zijn+

+behilde: vasthield

Dat hi behilde dat lant.+

104

+ghewant: uitrusting

Doe dedi al zijn ghewant+

In den scepe draghen doeEnde LXXX manne ghingher in doe.Si waren daer in IX jaer.

108 Oec dede hi, dat was waer,Een cappelle met wijsen zinne

+werken: makenWel werken daer inne+

+helichdom: relikwieEnde daer in clocken ende helichdom,+

112+waarop hij trots kon zijn

Dies hi mochte houden rom.+

Oec voerde hi van Yberne

+baktrog en handmolenPestier ende querne,+

+Smessen:smidsgereedschap; ghemac:gerief

Smessen ende ander ghemac,+

116

+Als: zoals; vertrac:verhaalde

Als die legende mi vertrac;+

Dit dedi al daer inne.

+Dus: aldus; met sinne: metoverleg

Dus voer hi wech met sinne.+

Wel verghinct hem in den kiel,120

+zodat hem niets kwaadsoverkwam

Dat hem niet en mesviel.+

+hem: zich;

Met hem nam hi twee capellane;+

De reis van Sint Brandaan

37

80 op die manier ter ore kwamwat hem God zelf gebood,waren zijn zorgen wel heel groot.Hij riep Onze Here aan

84 of hij om Maria's naam,welke dingen ook komen zouden,

+Een ziel die in de helterechtkomt geldt als vooreeuwig verloren.

toch zijn ziel maar mocht behouden,+

dat, wat hem ook mocht overkomen,88 de hemel hem niet werd ontnomen.

Brandaan is daarvandaannaar de kust gegaanen liet zich een schip bouwen

92 waar hij op kon vertrouwen:een vurehouten mast,een zeil dat goed gesneden wasen met touw omboord.

96 Rondom de romp, zoals het hoort,klinknagels van sterk ijzer,

+Toen God wegens deverdorvenheid der mensheidde zondvloed over de aardebracht, werd Noach als enigerechtschapene gespaard. OpGods bevel en volgens Zijnrichtlijnen bouwde hij de ark,waarin hij van alle dieren opaarde telkens een paaronderbracht; met deze dierenen zijn gezin overleefde hijde zondvloed (Genesis 6, 7en 8).

dus op dezelfde wijze+

als de ark die Noach maakte100 toen de zondvloed hem genaakte.

Het anker maakte hij van staal,dan ging het schip niet aan de haalals het moest blijven waar het lag.

104 Veel uitrusting werd dag na dagnaar het nieuwe schip gesleepten tachtig man werd ingescheept.Zij voeren daarop negen jaar.

108 Ook liet hij, het is echt waar,met verstand en Godsvertrouwenin 't schip een kapel nog bouwenmet reliek en klok compleet,

112 iets wat hem veel genoegen deed.Ook voerde hij uit Ierland nogeen handmolen, een baktrogen een kist met smidsgerei,

116+Wat voor legende oflevensbeschrijving van deheilige hier bedoeld wordt,is niet bekend. In deNavigatio komen de in v.108-115 genoemde detailsniet voor.

zoals de biografie me zei.+

Toen deze dingen aan boord waren,is hij bedachtzaam weggevaren.Het verging hem goed op zee,

120 maar hij nam nog twee mensen mee,die waren allebei kapelaan

De reis van Sint Brandaan

38

+quam ... ane: overkwamVan den eenen quam hem zint ane+

+hine: hij hem; verloes:verloor

Dat hine om eenen roef verloes.+

124

+f.179V,b+Dies: daarom; vriendeloes:vijandig

+Dies wart hem God so vriendeloes,+

+datten: dat hem; viant:duivel

So datten hem nam die viant+

+om een teugel

Omme eens breydels ghewant+

+orlof: toestemming

Dien hi nam s onder orlof.+

128

+roef: buit

Omme dat die duvele dien roef+

+ghewout: bezit

Vant in sine ghewout+

+ontgout: moest ontgelden

- Ay, hoe zeere hi dat ontgout,+

+dat hij er ooit aan gedachthad

Dat hijt ye ghedochte! -+

132

+Dies: daarom; deden: brachthem

Dies deden wel onsochte+

Die duvele ter hellen viere,Daer hijt becochte wel diere,

+dattene: dat hem

Tote dattene die heleghe man+

136 Met zijnre beden weder ghewan. weder ghewan: terugwon

Doe hi te scepe gaen beganVant hi thoeft van eenen doden manVoer hem ligghende up tsant;

140 Die vloet dreeft an tlant.

+arde: zeerDat hoeft was arde groet,+

+hij had nog nooit zoietsgezien

Nye en sach hi des ghenoet.+

Dat voer hoeft was hem breet144 Wel vijf voete, God weet!

+toen bezwoer hij hetplechtig

Doe bemaendijt wel diere+

+vele sciere: terstond

Bi Gode vele sciere+

Dat hi hem dade verstaen148

+Hoe ... ghedaen: hoedanigHoe zijn leven was ghedaen.+

+jeghen: totThoeft jeghen Brandane sprac+

+al kost het me moeiteEnde seide: ‘Al doet mi onghemac,+

+saen: dadelijkIc wilt di segghen saen+

152 Hoe mijn leven was ghedaen.Ic was een heydin man.

+daer an: ertoeOm mijn ghewin quam ic daer an+

+arde: zeer; woet: waaddeDat ic arde dicwile woet+

156+Over: door

Over des zeewes vloet.+

+stranc: sterkIc was groet ende stranc+

Ende ic was wel C voete lanc.Dus woedic in die diepe zee

160+berokkende diegenenschade

Ende dede den ghenen wee+

+baren: golven

Die hier up die zee baren+

Met scepen wilden varen;

De reis van Sint Brandaan

39

en met een van hen is het misgegaan:om een diefstal moest hij hem laten gaan,

124 daardoor keerde zich God tegen die kapelaan,kreeg de duivel de gelegenheid,die met een teugel hem had verleid,die hij wegnam, terwijl het niet mocht.

128 Zo heeft de duivel hem bezocht,kreeg macht over de kapelaan.Ach, wat die al niet moest doorstaanom die streek, zo ondoordacht!

132 De duivel sleepte, lang niet zacht,de zondaar naar het hellevuuren daar bekocht hij het wel duur,tot hij eindelijk werd ontzet

136 door de heilige man met diens gebed.

+De episode van desprekende reuzenschedel isuitsluitend in het Comburgsehandschrift De herkomst vanhet motief is onzeker. Zowelin de legende van de Ierseheilige Malo (Machutius ofMaclovius) als in die van dewoestijnvader St.-Macariuswordt iets dergelijksverhaald.

Men zou gaan varen, maar alsdan+

vond hij het hoofd van een dode manvoor hem liggend op het zand: overgeleverd.

140 de vloed dreef het aan land.Het hoofd was echt geweldig groot:iets vergelijkbaars zag hij nooit.Het voorhoofd was, God weet,

144 minstens vijf voet breed.Brandaan bezwoer het hoofd bij de Hereom zich terstond tot hem te keren,zodat het hem zou doen verstaan

148 hoe 't in zijn leven was gegaan.Waarop het grote hoofd dan zei:‘Heel wat moeite kost het mijom u thans te doen verstaan

152 hoe het met mij is gegaan.Ik was altijd een heiden.Om geen gebrek te hoeven lijden,waadde ik dikwijls heel alleen

156 door de hoge golven heen.Ik was sterk en was niet bangen ik was wel honderd voet lang.Dus waadde ik ver uit de kust

160 en liet geen enkel schip met rust.Al wie op de woeste barenmet schepen wilde varen,

De reis van Sint Brandaan

40

+Hem: henHem nam ic have ende goet.+

164+wies: steeg

Eens so wies zeere die vloet+

+stranc: zwaarMet eenen storme die was stranc.+

+f.180R,a+noch: eens

+Al haddic ghesijn noch so lanc,+

+gront: vaste grond

Ic en hadde niet vonden gront+

168

+Daer: waar

Daer ic teerst toter borst in stont.+

+toen kon ik het er nietlevend afbrengen

Doe en conste ics niet ghenesen.+

+Dus: zo

Dus moeste mijn sterfdach wesen,+

+Also: zoals

Also van allen dinghen moet,+

172 Sijn si quaet ofte goet,

+Sonder: behalve; pine: straf

Sonder die pine der hellen,+

+quellen: gekweld worden

Daer die zielen in quellen+

+hende: einde

Ende daer si sonder eenich hende+

176

+Doeghen: lijden

Doeghen wee ende allende,+

Ende oec dat paradijs,

+wijs: verzekerdDat den saleghen es wijs,+

Daer si hebben eewelike180

+bliscap: zaligheidDie bliscap arde rike.’+

Doe sprac sente BrandaenvWeder arde saen:

+indien ik God kan afsmeken‘Of ic Gode verbidden can+

184+hu slives jan: uw leven gunt

Dat hi hu weder hu slives jan,’+

Sprac sente Brandaen,‘Soutstu doepzel willen ontfaen

+pinen: je inspannen; hulde:genade

Ende pinen om die Go ds hulde?+

188 Ic verghave di dine sculde.

+werden wijs: deelachtigworden

So mach di werden wijs+

Dat eeweghe paradijs.’Doe sprac die heydin man:

192 ‘Moestic weder sterven dan?’‘Ja ghi,’ sprac sente Brandaen,

+daaraan zou je niet kunnenontkomen

‘Dies en mochti niet ontgaen.’+

Doe sprac die heydin man:196

+Of: als‘Of ic mi doepte ende ic dan+

+niet zou kunnenverhinderen

Niet en conste wederstaen+

+viant: duivel

Ic en worde den viant onderdaen?+

+pijnt hem: spant zich in

Hi pijnt hem nacht ende dach+

200 Hoe hi den meinsche bedrieghen mach.

+Of: als; lief: begeerlijkOf hi mi maecte so lief+

Den scat dat ic ware een diefEnde ic dade al sulke werke

204+sterke: streng

Die onse sceppere verbiedet sterke?+

De reis van Sint Brandaan

41

ontroofde ik al zijn have en goed.164 Toen kwam er een geweldige vloed,

met zo'n enorm tempeest -al was ik nog eens zo lang geweest,nooit had ik gevonden vaste grond

168 waar ik eerst tot de borst in het water stond.Ik was opeens een stuk te kleinen zo moest het mijn sterfdag zijn,zoals er een eind komen moet

172 aan alles wat kwaad is of goed,behalve aan de hel,waar de zielen worden gekweld,ellendig samen zijnde

176 zonder hoop op ooit een einde.Niets ontkomt er aan de tijd,behalve de hel en het paradijs,waar de zalige personen

180 in eeuwige vreugde mogen wonen.’Toen sprak Sinte Brandaangetroffen, zeer spontaan:‘Als ik God afsmeken zou

184 dat Hij weer leven gaf aan jou,’sprak Sinte Brandaan,‘nam jij dan het doopsel van me aan?Wil jij voortaan Gods lof verkonden,

188 dan vergeef ik je je zondenen dan word jij ook waarachtighet paradijs nog wel deelachtig.’Daarop zei de heiden:

192 ‘Moet ik dan ook weer van 't leven scheiden?’‘Jawel,’ sprak Sinte Brandaan,‘daar is geen ontkomen aan.’Toen zei de heidense man:

196 ‘Als ik gedoopt was en dande verleiding niet kon weerstaan,dan werd ik des duivels onderdaan.Hij maakt steeds weer een ander plan

200 waarmee hij ons bedriegen kan.Van rijkdom krijg ik nooit genoeg.Wellicht dat ik weer aan 't roven sloegen mij tot alles weer liet noden

204 wat de Schepper ons heeft verboden.

De reis van Sint Brandaan

42

Dan soudemen ter hellen

+mee: meerMine ziele vele mee quellen+

+so: zijDan so nu ghequellet es,+

208+f.180R,b+Dies: daarvan; ghewes:zeker

+Dies bem ic wel ghewes.+

Want die doepzel hebben ontfaen

+het geloof verloochenen

Enter Go ds wet af staen,+

+scriftuere: de bijbel

Also scriftuere leert hier,+

212 Die ziele wert int helsche vier

+ghepinet: gemarteld; fel:wreed

Vele meer ghepinet al te fel+

Dan wi zijn, dat weet ic wel,

+niemen: niemandWant ons niemen en leert+

216+No: noch; keert: bekeert

No te zijnre wet en keert.+

+waert dat: alsDus vreesic, waert dat ic doepsel ontfinghe+

+en dan afvallig werdEnde mijnre wet dan af ghinghe,+

+spade: laatWaert vrouch of spade,+

220 Bi des viants quade rade,Omme have ofte om goet,Also menich meinsche doet,Dat men mi dan ter hellen

224 Vele mee soude quellenDan ic nu ghepijnt bin,Want mine ghelike pijntmen minDan die doepsel hebben ontfaen

228 Ende harer wet af zijn ghegaen.

+noet: lijdenNochtan so vreesic mee die noet+

Die mi weder soude doen die doot,

+so: zijWanneer so weder tote mi quame+

232+ze me beroofde van

Ende soe mi bename+

+Beede ... ende: zowel ... alsBeede sitten ende staen+

Ende loepen ende gaenEnde heten ende drincken

236+ghedincken: denken

Ende spreken ende ghedincken,+

Horen ende spreken,

+mijn lichaam teniet zougaan

Ende mine aderen souden breken+

Ende mine ziele soude varen240

+terug naar de helsefolteringen

Weder ter aermer scaren.+

+dijn: van jou

Al ware al de weerelt dijn+

+roet ghuldijn: van roodgoud

Ende soe oec ware roet ghuldijn+

+mocht: kon

Ende ghise mi mocht gheven+

244

+Ende: en ik

Ende daer toe met blischepen soude leven+

+IIM: tweeduizend

Noch IIM der jaren,+

+naemse: nam haar

Ic en naemse niet te waren,+

De reis van Sint Brandaan

43

Dan zou men toch ter hellemijn ziel wel veel meer kwellendan het me nu geschiedt,

208 heus, dit ontgaat me niet.Wie 't doopsel christen heeft gemaakten die dan Gods gebod verzaakt,

+Dat christenen in hethiernamaals zwaarder voorhun zonden moeten boetendan ongedoopte heidenen,kan worden afgeleid uit deTweede brief van Petrus (2Petrus 2: 20-22).

de Bijbel leert het hier,+

212 zijn ziel wordt in 't helse vuurveel meer gekweld en gepestdan wij. Dat weet ik best.Omdat ons namelijk niemand leert

216 en naar Gods wetten keert.Dus vrees ik, als ik het doopsel ontvingen toch mijn eigen gang weer ging,of het nu vroeg was of laat,

220 door Satans kwade raad,om have of om goed,zoals menig mens toch doet,dat men mij dan ter helle

224 heel wat meer zou kwellendan het me nu geschiedt.Want mijns gelijken kwelt men zo nietals wie de doop ontvangen heeft

228 en desondanks in zonde leeft.Maar minstens zoveel vrees ik de noodbij nog weer opnieuw: de dood,als die weer net zo bij me kwam

232 en me alles ontnam:het zitten, het staan,het lopen en gaan,het eten en drinken,

236 het spreken en denken,horen en spreken,en dat mijn aderen zouden brekenen dat mijn ziel weer lijden ging

240 in de helse pijniging.Als de hele wereld van u zou zijnen helemaal van rood goud zou zijnen u ze mij kon geven

244 en ik daarbij in vreugde zou levenwel tweeduizend jaren,u kon u de moeite besparen,

De reis van Sint Brandaan

44

Dies gheloeft, dor den noet; dor den noet: noodgedwongen248 So sterc es die pijne der doot.

Dies willic weder varen

+f.180V,a+Te mijnre aermer scarennaar mijn helse folteringen

++

+deemsternesse: duisternis

In die deemsternesse.’+

252 ‘So vare dan ghewesse

+jonne: vergunne

Daert di God jonne, saen,’+

Sprac de goede sente Brandaen.Dus voer die heydin man

256+ghejan: vergunde

Al daer hem God ghejan,+

+daar waar Godwilde dat hijheen ging

Ter stede daer God woude.+

+houde: terstond

Sente Brandaen keerde houde+

+om sinen noet: vanwegezijn verplichting

Te scepe om sinen noet,+

260 Also hem God selve gheboet.

+te scepe: bij het schipDoe si te scepe quamen+

+orlof: afscheidEnde orlof ghenamen+

+maghen: familieledenAn vrienden ende maghen mede,+

264+bevalen ze hen daar in Godshoede aan

Gode bevalen sise ter stede.+

+ze zetten het zeil

Tseyl si an den mast keerden+

+naar de wind

Also hem die winde leerden,+

+hute stoten: legden uit

Haer riemers si hute stoten;+

268

+Met ghemake: rustig

Met ghemake datsi vloten.+

Ay, hoe scone dat tscip vloot!

+Cort: kort daaropCort quamen si in groter noot,+

+al te: zeerWant een dier al te wonderlijc,+

272+lind drake: reuzenslang

Eenen lind drake ghelijc,+

+kiel: schipWilde verzwelghen haren kiel.+

+giel: bekHem was sine mule ende sijn giel+

+ghelachte: vademMenich ghelachte wijt.+

276 No eer no na dier tijt

+meerren: grotereEn quamen si in meerren noet.+

+hem: henEen wolke boven hem ontsloet+

+hute: uitDaer hute quam een dier wonderlijc,+

280 Vlieghende, eenen hert ghelijc,

+jaghede: verjoegDat jaghede met ghemake+

Den groten zee lind drake

+datten: dat het hem; al:geheel

So datten al verdreef,+

284

+Datsi: zodat ze

Datsi ne wisten waer hi bleef.+

Doe hi dat hadde ghedaen,

+saen: terstondKeerdi weder saen+

+danen: vanwaarIn die wolken danen hi quam.+

De reis van Sint Brandaan

45

geloof me, wat ik ook zou verwerven,248 ik wees het af, als ik weer moest sterven.

Ik moet nu weer gaan reizennaar de plaats, zo vol afgrijzen,in de duisternissen.’

252 ‘Ga. God laat je zelf beslissenwaar je naar toe wilt gaan,’sprak de goede Sinte Brandaan.Dus is de heiden toen

256 naar hij van God mocht doen,teruggekeerd naar die plaats.Sint Brandaan ging met zijn maatsnaar het schip, daar aan de wal,

260 zoals God zelf hem beval.

Toen ze bij het schip aankwamen,van hun verwanten afscheid namenen ook van hun kameraden,

264 bevalen die hen in Gods genade.Het zeil, bevestigd aan de mast,werd naar de wind gebrast,de riemen werden uitgelegd.

268 Nu begon de reis pas echt.O, hoe mooi voer hun boot!Maar spoedig was er grote nooddoor een dier, ontzettend lang,

272 een wonderlijke draak of slang.Daar zwom het op hun scheepje aan,zijn muil had het al openstaanen die was vele vadems wijd.

276 Dit was meteen hun ergste tijd:nooit kwamen ze in grotere nood.Er was een wolk die zich ontslootwaaruit een vreemd dier zichtbaar werd.

280+In de middeleeuwsesymboliek gold het hert alsde vijand van de slang of dedraak, hetgeen gezien werdals een beeld van Christus'strijd tegen de duivel.

Het vloog, en leek wel op een hert.+

Het achtervolgde vliegensvlugdie draak, en dreef hem ver terug,tot het hem zo geheel verdreef

284 dat ze niet wisten waar hij bleef.Toen het dat had gedaan,is het teruggegaanin de wolk waaruit het kwam.

De reis van Sint Brandaan

46

288+vernam: zag

Doe sente Brandaen dat vernam,+

+vro: verheugdWas hi blide ende vro+

+danckets: dankte ervoorEnde danckets onsen Heere also.+

Doe hi van den drake was verloost,292

+f.180V,b+troost: vertrouwen

+Te Gode meerderde sijn troost.+

Doe voeresi met ghemake

+vlake: oppervlakUp des zeewes vlake.+

+versach: kreeg in zichtDoe versach sente Brandaen+

296+werf: kust

Eenen sconen werf staen,+

+dochte: leekHi dochte den wijsen heere+

Wel VI milen lanc of meere,Die stont up den rugghe van eenen vissche.

300+ghewisse: duidelijk

Die bouc maect ons ghewisse+

+ant meere gaet: in zeestroomt

Dat daer een soete water ant meere gaet.+

+haet: voedsel

Daer hadde die visch sinen haet+

Ghenomen wel menich jaer,304

+over waer: voorwaarSo die bouc seit over waer.+

Daer up dien werf stont een wout.

+bout: onverschrokkenDie Gods helden bout+

+haer: hunTrocken haer scip in een havene+

308+ave: van boord

Ende ghinghen alle doe ave+

+scauwen: bekijkenGhenen sconen werf scauwen.+

Si ghinghen oec hout houwen

+ziedene: koken; heten: etenOmme te ziedene haer heten;+

312+liets hem: liet hun dat

Die hongher liets hem niet vergheten.+

Haren ketel si up hinghen,Om hout datsi ghinghen,Eenen droeghen boem si vonden.

316+sine: zij hem

Doe sine te houwene begonden,+

+al dat: het heleDoe so scoet al dat eylant+

+al te hant: onmiddellijkOnder twater al te hant,+

So dat die heleghe man320

+maar net op tijd zijn schipbereikte

Te tijde cume sijn scip ghewan.+

Met haesten si int scip spronghen,Den lof Gods datsi zonghen,

+hise: Hij hen; bi: doorDat hise bi der ghenaden zine+

324+Verloest: gered; pine: nood

Verloest hadde van dier pine.+

Die werf die ghinc al onder.Dit was dat derde wonderDat die heeren saghen.

328 Die wint die ghincse jaghen

De reis van Sint Brandaan

47

288 Toen Brandaan dit in ogenschouw nam,was hij heel vrolijk en blij.Onze Heer dankte hij.De redding uit de drakeklauwen

292 vermeerderde zijn Godsvertrouwen.

De zee was kalm en vlak,ze voeren op hun gemak.Toen zag Sinte Brandaan

296 een kust, zeer aangenaam,die leek de wijze heerwel zes mijl breed, of meer.De kust lag op de rug van een vis.

300+In de Physiologus, eenmoraliserend natuurkundigwerk uit de 2de eeuw naChristus, is de eilandvis eenbeeld van de duivel: hijverspreidt een zoete geur uitzijn muil en lokt daarmeescholen vissen tot zich. In hetBestiarium, eendierenencyclopedie uit de12de eeuw, wordt een visbeschreven die de gewoonteheeft langdurig op één plaatsin de golven te blijven liggenom zijn rug te zonnen. Naverloop van tijd groeien grasen struiken in het zand dat opzijn flanken aanspoelt;zeelieden die de vis zien,denken een eiland gevondente hebben.

't Boek zegt dat daar zoet water is+

dat op die plek in zee komt stromen.Daar kon die vis aan eten komen,en hij lag daar, jaar in jaar uit,

304 naar het in het boek verluidt.Een bos was langs de kust gelegen,de monniken hadden weer moed gekregenen trokken het schip aan de kant,

308 waarna het nieuwe landdoor iedereen werd aanschouwd.Ze gingen ook uit op houtvoor het koken van hun eten:

312 de honger liet hun dat niet vergeten.Waar ze hun ketel ophingenen op hout uitgingen,was een boom met droge takken.

316 Toen ze begonnen te hakken,schoot het eiland met alles erop en eraanplotseling diep in de oceaan,zodat de heilige man

320

+

maar net op tijd het schip opkwam.+

Haastig zijn ze in 't schip gesprongenen hebben Godes lof gezongenomdat Zijn goedertierenheid

324 hen van dit onheil had bevrijd.De kust ging helemaal onder.Dit was het derde wonderdat de heren zagen.

328 De wind ging hen opjagen,

De reis van Sint Brandaan

48

+vaste: snelBi den zeyle vaste.+

+onraste: angstDoe leden si meneghe onraste+

Ende menich onghemac.332 Die heleghe abdt doe sprac:

+mochte: zou kunnen‘Dit mochte wel een visch zijn,+

+f.181R,a+dus: zo; trac in: naarbeneden trok

+Die desen werf dus trac in.+

+hout: oud

Seker hi was wel hout+

336

+ghewies: groeide

Eer ghewies al dat hout+

+rugghe braden: rugspieren

Up sinen rugghe braden.’+

+dicken: dikwijls

Gode si dicken baden+

+ghestaden: ernstig

Met ghestaden moede,+

340

+Dor: omwille van; goede:goedheid

Dor sine grote goede+

+saen: spoedig; ghesande:zou zenden

Dat hise saen ghesande+

+ghestadeghen: vast

Tote eenen ghestadeghen lande.+

+ontvaren: ontvlucht

Doe si den vissche ontvaren+

344 Ende wech zeylende warenOm te ziene meer wonder,

+eyselic commer: vreselijkmonster

Saghen si een eyselic commer+

Up dwater voer hem gaen.348

+vaen: grijpen

Het wilde haer scip vaen+

+verderven: vernietigen

Ende verderven mettien.+

+wij hoeven het niet tevrezen

‘Wij en dorvent niet ontsien,’+

Sprac sente Brandaen,352

+niet: niets

‘Wij en hebben hem niet mesdaen.+

Laet ons scip in Gods hant varen,

+van: tegen; bewaren:beschermen

God sal ons van hem bewaren.’+

+waest: was het

Half waest visch ende half wijf,+

356

+ru: ruig behaard

Al ru so was hem dat lijf.+

Dicken omme ghinct den kiel.Sente Brandaen neder vielUp sine bloete knien

360+ontflien: ontsnapping

Ende bat Gode om zijn ontflien.+

+alle gader: allemaalSine moonke baden alle gader.+

+Dus: zo; verbaden: kregengedaan van

Dus verbaden si Gode onsen Vader+

+wonder: monster

Dat dat vreeselike wonder+

364 Bezijden haren scepe ghinc onder,

+borlen: brullen; wallen:bruisen

Dat zijt hoerden borlen ende wallen+

+die hele dag lang

Dien langhen dach al met allen+

+gronde: diepte

In dier dieper zee gronde.+

368 Doe voeren si voert langhe stonde.

De reis van Sint Brandaan

49

het zeil rukte aan de schoot.Ze waren in grote nood,zeer slecht op hun gemak.

332 De heilige abt, hij sprak:‘Die kust, die verzonken is,lag mijns inziens op een vis.Die was zeker al oud,

336 want er groeide een heel woudop de rug die wij betraden.’Waarna de monniken badenuit het diepst van hun gemoed

340 dat God, zo wijs en goed,hen voeren zou naar het strandvan een gestadig land.

+Toen ze de vis ontvaren+

344 en snel aan het zeilen warenop weg naar een volgend wonder,zagen ze een ijselijk monstervoor hen uit de golven rijzen.

348 Het wilde hun schip al grijpenen vernielen in de vloed.‘Mannen, hou goede moed,’sprak Sint Brandaan,

352 ‘wij hebben hem niets misdaan.Laat ons schip in Gods hand varen,God zal ons voor hem bewaren.’

+In het handschrift-VanHulthem (v. 339) wordt ditmonster met een meerminnevergeleken, waarbij menoverigens niet moet denkenaan een verleidelijke sireneof ondine, maar eerder aaneen soort zeetrol, eenangstaanjagendwezen uit hetGermaanse volksgeloof.

Half vrouw was het en half staart,+

356 zijn lichaam was raigbehaard.Het ging rond het schip heen en weer.Sinte Brandaan viel neermet beide knieën bloot

360 en bad om hulp in de nood.Zijn monniken altegaderbaden tot God Onze Vader,en daar ging het vreselijke monster

364 vlak naast hun schip onder,zodat ze 't geborrel en gebruisdie hele dag, uur in uur uit,van diep beneden moesten verduren.

368 Toen voeren ze verder, vele uren.

De reis van Sint Brandaan

50

Doe quamen si zeylende an een eylantDaer sente Brandaen vant

+pijne: straf, pijnigingEene pijne wonderlike:+

372+zielen in menselijkegedaante

Sielen als in meinschen ghelike+

+up die zee: op (of langs) dezee

Ghinghen ende liepen daer up die zee;+

+zij hadden helaas zeer telijden

Hem was leyder arde wee+

Van couden ende van groter hitte.376

+f.181R,b+mach: kan

+‘O wy, wat mach wesen ditte,’+

Sprac die goede sente Brandaen,

+dus: zo; gaen: lopen

‘Dat dus up die zee can gaen?’+

Si spraken: ‘Wij zijn aerme zielen;380

+zo moeten wij hier lopen teversmachten

Dus moeten wij hier gaen ende zwielen+

Ende aldus eewelike leven.

+om Gode: om Godswil

Hadden wi om Go de ghegheven+

+scone: helder

Den aermen drincken water scone,+

384

+So: dan

So waren wi van betren lone.+

+wij waren tafeldienaars enschenkers

Wij waren drossaten ende scijncten;+

+heten: voedsel

Om dat wij dat heten ende drincken+

+hieten: opdroegen

Dat ons onse heeren hieten gheven+

388

+hadden ons leven: leefden

Den aermen, doe wi hadden ons leven,+

+Ende dat: omdat

Ende dat wi dat onthilden den aermen,+

So en wil God onser niet ontfaermen.Van couden zijn wi in groeter noot

392 Ende van hitten in pijnen groot.Van dorste lijden wi bitter wee

+na: nabijAl es ons so na die zee.+

+hu: u; te waren: voorwaarWij segghen hu te waren:+

396+moghen: kunnen

Wij en moghen in C jaren+

+ghewinnen: verkrijgenEen dropel niet ghewinnen.+

+bi dijnre minnen: door uwliefde

Helpt ons bi dijnre minnen,+

Brandaen, wel lieve heere,400 Bidt Gode voer ons zeere.’

+alleene: voortdurendSente Brandaen alleene+

+reene: zuiverBat Gode met herten reene,+

+hem: hun; lavenesse: lafenisDat hi hem lavenesse wilde senden.+

404 Doe wart dien zielen in haerre allenden

+drincken: dronkVan Gode een drincken gheorlooft+

Ende datsi metten watre haer hooft

+Netten: natmakenNetten mochten metter hant.+

408+toen bogen zij allen voor deheilige

Doe neghen si alle den zant,+

Den heleghen sente Brandane,

+van dane: daarvandaanDie doe keerde van dane+

De reis van Sint Brandaan

51

Toen kwamen ze bij een eiland aanen zag Sinte Brandaaneen straf, zeer wonderbaar:

372+Volgens de kerkelijke leerwerden de zielen vangestorvenen lichamelijkgestraft. Men nam aan dat zijhiertoe na de dood opnieuween lichaam kregen.

in mensengedaante liepen daar+

veel zielen langs de oceaan.Ze moesten een bittere kou doorstaan

+Zowel in het Comburgsehandschrift als in hethandschrift-Van Hulthem issprake van zielen die up (‘op’of ‘langs’) de zee lopen. Inde Duitse proza-versie lopendezezielen-inmensengedaanterondom een meer. HetMiddelnederlandse zee berustwellicht op een vertaalfout:het Duitse woord see(‘meer’) kan abusievelijk als‘zee’ zijn opgevat.

en tegelijk een grote hitte.+

376 ‘O wee! Maar wat is dit,’sprak de goede Sint Brandaan,‘dat aldus langs de zee moet gaan?’Ze zeiden: ‘Wij zijn arme zielen

380 die tot honger en dorst vervielenen aldus eeuwig moeten leven.Hadden wij maar fris water gegevenaan de armen, zo God ons zegt,

384 dan ging het ons nu niet zo slecht.Wij waren schenkers, moet u weten.Omdat we het drinken en het etendat we aan de armen moesten geven

388 van onze heren, bij ons leven,onthouden hebben aan de armen,kent God voor ons nu geen erbarmen.De kou geeft ons ondraaglijk leed

392 en tevens hebben we 't gloeiend heet.

+Van dorst moeten wij haast vergaan,+

terwijl we vlak bij 't water staan.Wij zeggen u, en het is waar:

396 wij kunnen in geen honderd jaareen druppel daarvan smaken.Laat toch uw goedheid makendat er hulp komt, lieve heer Brandaan,

400 roep God innig voor ons aan.’Brandaan bad aan één stuk doormet een rein hart om gehoor,dat Hij hun lafenis zou zenden.

404+Volgens middeleeuwsetheologen konden helsestraffen niet wordenkwijtgescholden; zij duurdeneeuwig. Wel was volgenssommigen een tijdelijkeverlichting van de strafdenkbaar.

Toen werd de zielen in hun ellende+

door God een dronk veroorloofd.Ook mochten ze eventjes hun hoofdnatmaken met hun hand.

408 Toen knielden ze allen voor die sint,voor de heilige Brandaan.Huilend is hij weggegaan

De reis van Sint Brandaan

52

+hoghen: ogenMet weenenden hoghen+

412+vertoghen: openbaring

Ende screef dat Gods vertoghen.+

+hiet: bevalDoe hiet sente Brandaen+

+wel ghedaen: mooieSinen kiele wel ghedaen+

+steden: plaatsVan dier steden wenden.+

416 Die aerme zielen in hare allenden,Die daer liepen up die zee,

+f.181V,a

+Riepen ‘wach’ ende ‘wee’

+danen: daarvandaanDoe de kiel danen vloot,+

420 Want si bleven in groter noot.Doe voeren si met ghemake

+vlake: oppervlakUp die wilde zeewes vlake.+

+saen: spoedig; booten:loeien

Doe horden si saen booten+

424 Meneghen wint grooten.

+an viel: overvielEen storem hem an viel,+

+verdreef: deed afdrijvenDie verdreef haren kiel+

+an: naarNoort waert an dat Lever meere,+

428+heere: leger

Daer dat cleene Gods heere+

+Wel na: bijnaWel na verzeylt was in groter noot.+

+waerre: waren daarSi waerre wel na bleven doot.+

+verzach: zagDit verzach sente Brandaen:+

432 Menich scip al daer staen

+waghen: wiegenEnde meneghen mast boom waghen,+

+raghen: uitstekenHuter Lever zee daer raghen.+

Het dochte hem zijnde een wout.436

+doghet: vroomheid; gout:beloonde

Hoe dicke hem God sine doghet gout!+

+ane: toe

Daer sprac van Gods weghen ane+

Eene stemme aldus Brandane:‘Vare oest waert metten baren,

440+moghedi: kunt u; voerder:verder

Hier moghedi niet voerder varen.+

Daer ligghen steene in die zee,

+wee: schadeDie meneghen scepe doen wee.+

+bi hem: nl bij zo'n steenWat scepe met ysere bi hem quame,+

444 Tote hem hijt trocke ende name

+moeste: zou moetenEnde het moeste daer al bliven.’+

Doe begonstese een wint driven

+int oest hende: oostwaartsVan daer int oest hende+

448+naar een rotswand

Jeghen eene steenwende.+

Doe sach sente Brandaen

+monster: kloosterEenen sconen monster staen.+

De reis van Sint Brandaan

53

en wat God hem liet beleven,412 heeft hij in het boek geschreven.

Toen beval Sinte Brandaandat het goede schip hiervandaande steven zou wenden.

416 De arme zielen in hun ellende,die daar liepen langs de zee,riepen ‘ach!’ en ‘wee!’,want nu het schip verdween,

420 waren ze in hun nood weer alleen.Ze voeren in rust en vreeover de onstuimige zee.Maar toen kwamen er grote,

424 hevig brullende windstoten.Een storm viel hen aanen dreef hen daarvandaan

+Middeleeuwse geografennamen aan dat de Leverzee,die ook als Gestolde Zeewerd aangeduid, ergens inhet Noorden moest liggen.De onderzeesemagneetsteen,die het ijzer van schepenaantrok, werd soms (zoalshier) in de Leverzeegesitueerd.

noordwaarts naar de Leverzee.+

428 Gods kleine leger was daarmeebijna verzeild in grote nood:ze waren op een haar na dood.Daar trof Sinte Brandaan

432 veel gezonken schepen aan,heen en weer ging menige mastdie daaruit naar boven stak:het deed hem denken aan een woud.

436

+

Weer was zijn vroomheid zijn behoud.+

Daar sprak een stem Sinte Brandaanvan Godswege aldus aan:‘Zet koers naar 't oosten met de baren,

440 hier kun je niet verder varen.In zee liggen daar vele stenen,die trekken de schepen naar beneden:elk schip met ijzer dat daar kwam,

444 de steen trok het onweerstaanbaar aan,zodat het er voortaan moest blijven.’

Een wind begon hen voort te drijvenen nam ze naar het oosten mee,

448 naar een rots die opstak uit zee.Toen zag Sinte Brandaaneen prachtig klooster staan.

De reis van Sint Brandaan

54

Daer woenden moonken inne452

+met zinne: met toewijdingDie Gode dienden met zinne+

Ende hadden ghedaen menich jaer.

+kiel: schipSnachts so bleef sijn kiel daer+

+aan de voet van die hogerots

Onder dien hoghen steene.+

456 Sente Brandaen alleeneGhinc boven up dien hoghen berch.

+eerlic werc: vromebedrijvigheid

Daer vant hi een eerlic werc+

+kinden: kinderen

Van dien Gods kinden.+

460

+f.181V,b+ondervinden: te wetenkomen

+Niet en conste hi ondervinden+

Watse daer hadde bracht,

+Sonder: behalve

Sonder alleene die Gods cracht.+

+reene: zuiver

Haer leven was claer ende reene.+

464 Sulke moonken hebben wi gheene!

+saen: terstond

Si riepen alle saen:+

‘Sijt willecome, heere Brandaen!’

+van deze sterke GodsheldenDeser rijcker Gods deghene+

468+(daarvan) waren er maarzeven

Diere en was maer zevene.+

+Hem: (tot) hen

Hem quam daghelike hare spijse+

Van den eerdschen paradijse.

+'s middags kwamen hunbrengen

Te middaghe brocht hem ghedraghen+

472 Een duve ende een ravenDrie broede ende een half ende eenen visch

+disch: tafelUp der goeder lieder disch.+

+al: geheelDie visch quam al ghebraden.+

476+baden: verzochten

Wel zeere si doe baden+

Den heleghen Brandane,

+onderdane: dienaarDen Gods onderdane,+

+heten: etenDat hi met hem wilde heten gaen.+

480 Doe sprac sente Brandaen

+Harde: zeerHarde wijselike:+

+rijke: machtig‘Mijn Heere God es so rijke,+

God van den paradijse,484 Hi hadde mi mine spijse

+hare: hierHarde wel ghesent hare,+

Wiste hi dat ics werdich ware.

+hoe graag schik ik mij naarZijn genade

Hoe gherne ic sine ghenaden doghe!+

488

+daarvan ben ik overtuigd

Ende dat es mine ghelove,+

Hine wildes niet zenden

+allenden: ongelukkigeMi aermen ende allenden,+

+hu: u; versach: voorzagDie hu bi ziere ghenaden versach+

492+ontwee: in tweeën

Ende tfierde broet ontwee brac,+

De reis van Sint Brandaan

55

Daar woonden monniken in452 die God dienden met toewijding

en dat al sinds zo menig jaar.Die nacht bleef zijn schip daaronder die hoge wand van steen.

456 Sinte Brandaan, alleen,klom boven op de hoge rots.Daar vond hij die kinderen Godsbezig met hun heilig streven.

460 Hij begreep niet hoe hun levenop die rotskust werd volbracht:dat kon alleen maar door Gods kracht.Hun leven was helder en rein.

464 Monniken als er bij ons niet zijn!Ze spraken hem dadelijk aan:“Wees welkom, heer Brandaan!”Die voorvechters van het vrome leven,

468 daarvan waren er maar zeven.Dagelijks kregen ze hun spijs

+Men nam aan dat het aardseparadijs waaruit Adam enEva waren verdreven nogergens op aardemoest liggen.Het zou omgeven zijn dooreen hoge muur, of gelegenzijn op een hoge berg,waardoor het voor mensenniet toegankelijk was.

uit het aardse paradijs:+

het werd hun elke middag472 door een duif en een raaf gebracht.

Drieënhalf brood en een viskregen die vromen op hun dis,

+In de bijbeltraditie zijn duifen raaf geen onbekenden: ziehet verhaal van Noach(Genesis 8: 6-11). en dat vanElia (1 Koningen 17:6).

de vis kwam zelfs gebraden.+

476 Ze kwamen hem daar vragen,de heilige Brandaan,Gods eigen onderdaan,om met hen mee te eten.

480 Hij wilde daar niet van weten,maar hij zei, weldoordacht:“Mijn Here God heeft zo'n macht,God, die in de hemel is,

484 had mijn portie brood en vismet het andere meegezonden,als Hij 't me waardig had bevonden.Steeds zal ik Zijn genade loven,

488 maar nu moet ik wel geloven:Hij gunde niets daarvanaan mij, armzalige man.Die u van 't nodige voorzag

492 en 't vierde brood in tweeën brak,

De reis van Sint Brandaan

56

Dat hu sijn bode hevet bracht.

+mijns: aan mijDoe haddi mijns wel ghedacht+

+lijfneere: voedselMet zijnre lijfneere, God de Vader.+

496 Nu suldi alle gaderIn sinen name hetenEnde sult oec alle weten

+nijt: afgunstDat ict late sonder nijt.+

500 God voedt hu talre tijtUp desen dorren steene;

+f.182R,a

+Ic hebbe van Gode te leeneVan visschen, vruchten ende brode,

504+alles wat ik nodig heb

Alles dies ic bem van noode+

Hebbic in minen kiele.

+Over: voorOver mine aerme ziele+

Bidt Gode van hemelrike,508

+haer: nl. de zielDat hi haer gheve sijn rike.”+

+Dus: aldusDus so bat hi Gode.+

Doe quam die hemelsche bodeEnde brochte hem sine spijse

512 Vanden Gods paradijse.

+gheten: gegetenDoe de heeren hadden gheten,+

So laet ons die bouc wetenDat Brandaen, die heleghe man,

516+orlof: afscheid

An die heeren orlof nam+

Entie heleghe BrandaenGhinc weder te scepe saen.

Daer quam een zuut westen wint,520

+kint: bemerktDie dreef hem, also hi kint,+

+te dale: verderWeder noort oest te dale+

+scale: bekkenUp die wilde zee scale.+

+wee: ongemakDaer leden si menich wee,+

524 Doe vonden si in die zee

+steen: rotsEenen steen so hoeghe,+

+ze konden de top niet zienSinen consten niet verhoeghen.+

Up dien selven hoghen steene528 So sat een man alleene,

+ru: ruigbehaardDie ru was als een beere.+

Hi en sach niet dan lucht ende meere.Dat was een clusenare.

532 Hoe dat hi daer commen ware,Vraechde hem sente Brandaen.

De reis van Sint Brandaan

57

dat u Zijn bode heeft gebracht,zou ook aan mij hebben gedachten aan mijn voedsel, God de Vader.

496 Nu zult u altegaderin Zijn naam gaan etenen u zult ook allen wetendat ik kan vasten zonder spijt.

500 God voedt u toch altijdop deze dorre rots.Ook ik krijg mijn gaven Gods:van vissen, fruit en broden

504 al wat ik heb van node,'t is in mijn schip geborgen.Wilt u voor mijn ziel zorgen,bidt dan tot God in 't hemelrijk

508 dat Hij mij toelaat in Zijn rijk.’Zo bad Sinte Brandaan.Toen kwam de hemelse bode eraanen die bracht hem zijn spijs

512 uit Gods heerlijk paradijs.De heren hadden gegetenen het boek laat ons wetendat Brandaan, de heilige man,

516 van die monniken afscheid nam.En de heilige Brandaanis toen weer aan boord gegaan.

Er kwam een zuidwestenwind520 en die dreef hen gezwind

+naar het noordoosten weer.+

De zee ging flink tekeer,ze hadden er moeite mee.

524 Toen vonden ze in de zeeeen rots, die was zo hoogdat hij zich onttrok aan het oog.En op die puntige klomp steen

528 daar zat een man, alleen,die ruig was als een beer.Lucht en zee zag hij. Niets meer.Het was een kluizenaar.

532 Hoe hij daar kwam en vanwaar,vroeg hem Sinte Brandaan.

De reis van Sint Brandaan

58

+onderdoen: ondergeschiktaan

‘Ic bem den moonken onderdaen,’+

+gheloves mi: neem dat vanme aan

Seide hi weder, ‘glieloves mi,+

536 Daer du dese weke waers bi.Ic hebbe gheseten alleeneUp desen hoeghen steeneEen jaer min dan C jare.

540+tote hare: tot nu toe

God heeft mi tote hare+

Daghelics sine spijse ghegheven.

+troeste: hulpBi sinen troeste moetic leven,+

So dat God wel weet544

+f.182R,b+ontbeet: at

+Dat ic sint anders niet ontbeet+

+Van dat: sinds

Van dat ic eerst hier quam,+

+nye: nooit; vernam: zag

Ende ic nye zint en vernam+

Levenden meinsche nemmermeere548 Dan hu, wel lieve heere.’

¶ Doe vraechde hem sente Brandaen

+hoedanig zijn leven wasgeweest

Hoe sijn leven was ghedaen+

Eer hi daer commen ware.552 Doe sprac die clusenare:

+ghewaerlike: naar waarheid‘Ic secht di ghewaerlike,+

Ic was een coninc rike,Pantifilia hiet mijn lant.

556+in een ander, genaamdCapidocia

In Capidocia, een ander ghenamt,+

Daer nam ic een scone wijf,

+Dies: daaromDies lijdet groete pijne mijn lijf,+

Want het was de suster mine.560

+doeghic: lijd ikDies doeghic groete pine.+

+Daer bi: bij haarDaer bi so haddic sonen twee,+

Dies lijdic menich wee.

+toen de oudste de wapenenkon dragen

Doe dhoudste te sinen scilde quam,+

564

+lijf: leven

Sijn lijf dat ic hem nam+

+in drift

Dor minen grammen moet.+

Daer dandre bi eenen scepe stoet,Nam hem een donder slach sijn lijf.

568+versloughic: doodde ik

Oec versloughic mijn scone wijf.+

Doe alle die zonden up mi laghen,

+plaghen: straffenDoe vreesdic die Gods plaghen+

Ende ic ghinc haestelike572

+liet: liet achterEnde liet al mijn rike,+

+maghen: familieBeede vrienden ende maghen,+

Ende ghinc te scepe in dien dagheEnde wilde mine groete zonden

De reis van Sint Brandaan

59

Hij antwoord.de: “Neem van mij aandat ik bij het klooster hoor,

536 dat u bezocht hebt, kort hiervoor.Ik heb gezeten heel alleenop deze hoge steeneen jaar minder dan honderd jaar.

540 Tot nu toe heeft God me daarelke dag Zijn spijs gegeven.bij Zijn hulp moet ik leven.zodat God wel zal weten

544 dat ik niets anders heb gegetensinds de dag dat ik hier kwam.Zo lang is het ook dat ik niets vernamvan levende mensen, nimmermeer,

548 tot u bij mij kwam, heer.”Toen vroeg Sinte Brandaanhoe 't hem in zijn leven was vergaanvoor zijn lang verblijf aldaar.

552 Toen sprak de kluizenaar:“Ik zeg het u heel eerlijk:ik was een koning en schatrijk.

+Pamfilië en Cappadocië inKlein-Azië behoorden tot hetmissiegebied van deapostelen.

Eén land van mij was Pantifilia,+

556 een ander Capidocia.Daar nam ik een mooie vrouw,er kwam pijn van en berouw:het was mijn zuster die ik heb bemind.

560 Daarom zit ik hier in weer en wind.Dat ik twee zoons van haar kreeg,bracht veel verdriet teweeg.

+De leeftijd waarop eenjongeman geacht werdwapens te kunnen dragen, lagrond de vijftien jaar.

Zodra de oudste een schild mocht dragen,+

564 heb ik hem doodgeslagenin vreselijke drift.De ander stond bij een schip,een bliksemschicht heeft hem doorboord.

568 Ook heb ik mijn vrouw vermoord.Toen al die zonden op me lagenkwam de angst voor Gods straf me plagen.Haastig ging ik daarom scheep.

572 liet mijn rijk toen in de steek.en ook mijn vrienden en verwanten,en ging op reis naar verre landen,want ik wou mijn grote zonden

De reis van Sint Brandaan

60

576+aan de paus gaanbekendmaken

Varen den paeus orconden.+

Doe rees een storem up die zee,Die mi dede harde wee,

+mach: kanAlso ic hu mach vertellen:+

580+bedorven: kwamen om

Daer bedorven alle mijn ghesellen,+

+ontclam: ontkwam door teklimmen

Maer ic ontclam alleene+

Up desen hoeghen steene

+claechde: betreurde luidEnde claechde mine mesdaet+

584+ghescepen: geschapen

Hem die mi ghescepen haet.+

Hier wachte ic zijnre ghenaden

+f.182V,a

+Van minen groeten mesdaden.Ic sechdi oec vorware,

588+openbare: duidelijk

Ic hore hier openbare+

Elker daghelike

+sanc: gezangDen sanc van hemelrike.”+

¶ Doe seide sente Brandaen:592 “Secht mi, lieve heere, saen,

+ane gheet: overvaltAls hu dat coude ane gheet,+

+moghedi: kunt uHoe moghedi sonder cleet+

+ghewesen: het uithoudenVan couden hier ghewesen?+

596 Van lieden hebbic ghelesen,

+eenzedelen: kluizenaarsDat waren eenzedelen+

+Ende: dieEnde dienden Gode den edelen,+

+vergaten: afstand deden vanDie alles ghemacx vergaten,+

600+tcruut: planten; haten: aten

Niet dan tcruut si en haten.+

Maer in bosschen ende in velde,

+waarheen elk van hen zichook begaf

Daer hem elc te sine stelde,+

+duwieren: holen; riede: riet

Of in duwieren of in riede+

604

+Behilden hem: hielden zichin leven

Behilden hem die goede liede,+

Dat hem tcoude niet mochte deeren.”

+als ik mijn ziel kan redden

“Mach ic die siele gheneeren,”+

Sprac die ruwe clusenare,608

+dan maakt het me helemaalniets uit

“So hebbic arde onmare+

+noede: behoefte; vleesch:lichaam

Wat noede dat mijn vleesch heeft+

+dat: dat het

Die wijle dat hier leeft.+

Als ic hier sitte, sonder waen,612

+bestaen: teisteren

Ende mi die coude te seere bestaen,+

+sciere: snel

Slupe ic in eenen hole sciere+

+tempel: godshuis (wsch.corrupt)

Onder eenen tempel hiere,+

+daar wacht ik tot het over is

Daer verbeide ic dat ghestille.+

616

+wane: denk

Ic wane het es Gods wille+

+beene: botten

Dat mijn lichame ende mijn beene+

De reis van Sint Brandaan

61

576 in een biecht aan de paus verkonden.Toen kwam er zware storm op zee,die sleepte het schip mee,naar ik u mag vertellen.

580 Toen verdronken al mijn metgezellen,maar ik klom heel alleenop deze hoge top van steenen ging over mijn misdaden klagen

584 bij Hem, die mij had geschapen.Hier wacht ik op Zijn genadevoor mijn grote misdaden.Ik zeg u ook voorwaar:

588 Ik hoor hier helder en klaardagelijks het zingen

+Volgens middeleeuwsetheologen zingen koren vanengelen permanent Gods lof.

van de hemelingen.”+

Toen zei Sinte Brandaan:592 “Heer, hoe moet dit gaan:

als u de kou komt deren,hoe kunt u zonder klerenin de kou hier overleven?

596 Van mensen heb ik gelezen,

+In de vroegeMiddeleeuwenbestond er onder Iersekloosterlingen een bijzonderevorm van ascese: men verlietIerland en koos zee in eenklein bootje om in vrijwilligeballingschap de rest van zijnleven te slijten (peregrinatiopro Deo). Sommigemonniken trokken naarBrittannië en naar hetContinent, maar velenleefden ook als kluizenaarsop de onherbergzameeilanden voor de Ierse enSchotse kust.

kluizenaars, die God eerden+

en alles wel ontbeerdenen elk gerief vergaten

600 en alleen planten aten.Maar die hadden nog huttendie hen konden beschuttenof struikgewas of riet

604 dat hun een schuilplaats liet,daar was 't wat minder koud.”“Als ik mijn ziel maar behoud,”zei de ruige kluizenaar,

608 “dan maak ik mij niet naarom de nood die mijn lichaam heeft,zolang het hier op aarde leeft.Als ik hier zit, gebeurt het wel

612 dat er een kou komt, al te fel,dan kan ik naar dat rotsblok sluipen

+Het woord tempel inCornburg moet wel eencorruptie zijn; een godshuisop zo'n kale rots kan menzich moeilijk voorstellen ennog minder voorstelbaar ishet dat de kluizenaar

en in een kleine holte kruipen,+

tot het noodweer gaat bedaren.616 Het is Gods wil, kan ik verklaren,

dat mijn lichaam en gebeente

De reis van Sint Brandaan

62

Up desen hoghen steene

+verbeiden: afwachtenDen domsdach moeten verbeiden.+

620+moete: moge

God moete hu gheleiden,+

Ic en spreke jeghen hu nemmeere.God, onse lieve Heere,Die gheve hier na eewelike

624 Ons allen zijn hemelrike.”

+van dannen: daarvandaanSente Brandaen voer van dannen+

Met sinen Gods mannenUp des zeewes vloede.

628+f.182V,b

+Daer worden si arde moedeVanden winde metten barenDaer si in moesten varen.Daer dreven si metten winde

632+weer naar afgelegen streken

Weder int allinde+

+stat: plekAn eene vreeselike stat.+

Die bouc die seit ons dat,

+eere hellen pit: een helleputDat hi eere hellen pit verzach+

636 Daermen in riep “o wy, o wach!”

+An: opAn eenen donckeren berghe.+

+erghe: leedDaer waren in zwaren erghe+

Arde vele aermer zielen,640

+wielen: kokenDie daer branden ende wielen.+

+emmermeere: altijdDien berch bernet emmermeere.+

+zeere: pijnDaer es meneghe ziele in zeere.+

+hordi: hoorde hijDaer en hordi anders niet mee+

644 Dan “o wy” ende “wach” ende “wee”.

+crijsel tanden: knarsetandenDaer hoerdi crijsel tanden.+

+branden: gloeiende brokkenDaer sach hi vlieghen die branden+

In die wolken hoeghe up waert.648

+ter vaert: terstond¶ Sente Brandaen sprac ter vaert+

+proofst: overste; plach:toezicht had over

Ten proofst die der hellen plach:+

+oft wesen mach: als het kan

“Segghe mi, oft wesen mach,+

+onminne: rumoer

Wat es die grote onminne+

652 Die ic nu daer hore inne?”

+pijn heeren: folteraars¶ Doe seide een der pijn heeren:+

+vooghde: bestuurders“Hier zijn vooghde ende onrechte heeren,+

+daar kunt u van op aanDat moochdi ghetrauwen,+

656+ongherechte:onrechtvaardige

Ende oec ongherechte vrauwen,+

+meyeren: opzieners;schepenen: rechters

Loese meyeren ende loese schepenen,+

+berekenen: boeten

Die moetent nu hier berekenen.+

De reis van Sint Brandaan

63

+zich dan onder dat godshuiszou verschuilen, en niet erin.Andere betekenissen van hetwoord leveren ook geenaanvaardbare lezing. Vandaardat bij de vertaling isgekozen voor de lezing vanHulthem: Hier onder enenghespletenen stene.

op dit hoge gesteente+

de oordeelsdag moeten verbeiden.620 Moge God u nu geleiden,

ik praat met u niet langer meer.Dat God, Onze Lieve Heer,na wat men hier ontberen moet

624 ons in Zijn hemelrijk begroet!”

Samen met Sint Brandaan gingenweer zijn vrome schepelingenverder met hun grote tocht.

628 Daar werden ze, al zo moe, bezochtdoor stormen, met een krachtver boven hun macht.Ze werden afgedreven

632 naar nieuwe eenzaamheden,naar weer een vreselijke plek.Want het boek toch zegtdat hij een helleput zag.

636 Daarin riep men “o wee!” en “ach!”,'t Was op een donkere berg.Daar leden de zielen zo erg,waar ze in het vuur dat loeide,

640 kookten en brandden en gloeiden.De berg brandt immermeer,daar lijden de zielen zeer,daar hoorde hij niets dan geklaag

644+In beschrijvingen van de helis traditioneel sprake van hetgeween en tandengeknarsvan gestrafte zondaars (ziebijv. Matteus 8:12).

van “ach!” en “o wee!” en “achaach!”,+

daar hoorde hij knarsetandenen zag hij brokstukken brandendat het in de wolken sloeg.

648 Sinte Brandaan, hij vroegaan de opzichter van de hel:“Zeg mij, heerschap, en vertel,wat is dat daar allemaal

652 voor een akelig kabaal?”Een beul kwam hem toen leren:“Hier zijn corrupte grote herenen, u kunt me daarin vertrouwen,

656 ook onrechtvaardige vrouwen.Oneerlijke meiers en schepenendie komen hier nu afrekenen.

De reis van Sint Brandaan

64

Ic sechdi noch meerre wonder:660

+wroughers: verklikkersDie wroughers sijn hier onder+

Ende alle die verraderenDie moeten wi hier vergaderenIn dit diepe afgronde,

664 Die alle met haren monde

+alle weghe: op allemanieren

Dat alle weghe ontfaen+

+wat zij voortbrachten (methun mond)

Dat van hem quam ghegaen+

+aan alle (mogelijke) kwaad

Van alre bozer dinghe.+

668

+in waerliker dinghe: naarwaarheid

Dits haer loen in waerliker dinghe,+

+ghedochten: bedachten

Om datsi dies ghedochten,+

+f.183R,a+brochten: ertoe brachten

+Datsi hare heeren brochten+

+mieden: winst

Datsi om cleene mieden+

672

+Mesvoerden: benadeelden

Mesvoerden die aerme lieden.+

Daer omme so moeten si hierBernen in dit heete vier.Oec zijn hier ander zielen

676 Die in sonden vielen,

+overden: hovaardigheidIn overden, in ghiericheit,+

In alrande boesheit,

+scalchede: verdorvenheidEntie met boeser scalchede+

680+evenkerstin: medechristen

Haren evenkerstin mede+

+verordeelt: benadeeldDicken hebben verordeelt.+

+Dies: daarom; verzeelt:vastgehouden

Dies werden si eewelic hier verzeelt,+

+afstaen: ermee ophouden

Om datsi niet wilden afstaen+

684 No rechte boete ontfaen.”Doe riepen die aerme zielen:

+zwielen: versmachten“Brandaen, heere, wi zwielen+

+carijne: smartIn wel bittre carijne+

688+pijne: marteling

In dese groete pijne.+

Brandaen, wel lieve heere,Bidt Gode voer ons zeere.”

+hieten: beval hemDie duvel hieten wech varen.+

692 “Ic segghe hu,” sprac hi te waren,

+u krijgt zijn hulp niet“Ghi en wert niet zijnre hulpen vro;+

+hij kan u helemaal niethelpen

Hi en mach hu helpen niet een stro.+

+al jeghen spoet: geheeltevergeefs

Ghi roupt al jeghen spoet.+

696

+moet: lust

Ghi en hadt nye wille no moet+

Om Gods wille te doene,

+zoene: verzoening (metGod)

Dus en hebdi nemmermeer zoene.”+

+evel: kwade; ane viel:overviel

¶ Een evel stanc hem ane viel.+

De reis van Sint Brandaan

65

En nog iets waar je van op zult zien:660 lasteraars zijn hier en bovendien

mensen die verraders waren.Die moeten wij vergarenin deze diepe afgrond

664+Volgens middeleeuwsetheologen krijgen zondaarseen straf die past bij de aardvan hun zonden.

waar we zondaars met de mond+

pijnigen aan hun tongomdat daaraan ontsprongeen menigte boze dingen,

668+“Velen zullen hunlosbandigheid navolgen ende weg van de waarheid zaldoor hun toedoen indiskredeit raken. In hunhebzucht zullen zij u metverzonnen verhalen geld uitde zak kloppen. Maar hunvonnis is al lang geveld, hunondergang zal niet op zichlaten wachten” (2 Petrus 2:2,3).

vandaar deze pijnigingen.+

En dan Wie Uit boze gedachtenhun meester ertoe brachtenom tot hun eigen gering profijt

672 af te zien van liefdadigheid.Daarom moeten ze hierbranden in dit hete vuur.Ook zijn hier andere zielen

676 die tot zonde vervielen:tot hoogmoed en inhaligheid,tot allerlei boosaardigheid,en die met lagen en listen

680 hun naaste en mede-christendikwijls hebben bedrogen.Nooit zullen ze hier uit mogen,daar ze hun zonde niet beleden

684 en nimmer boete deden.’Toen riepen de zielen door elkaar:‘Brandaan, ons lot is gruwelijk zwaar,nu duivels ons omringen

688 met helse martelingen.Brandaan, ach, lieve man,bid voor ons zoveel u kan!’De duivel beval hem weg te gaan

692 en riep tot hen: ‘Neem dit van me aan,dat Brandaan, de heilige man,u geen bijstand bieden kan.Vergeefs is 't roepen dat u doet,

696 want nooit kwam het op in uw gemoedGods wil te doen tijdens uw leven.Daarom wordt niets u meer vergeven.’

Een vieze stank vulde de lucht.

De reis van Sint Brandaan

66

700 Doe keerdi danen sinen kielEnde si quamen an een eylant.

+daar overviel hen de angstDaer ghinc die zorghe in hant,+

Want arde doncker waest daer.704

+niewers: nergens; claer:licht

Daer en waest niewers claer,+

Maer die gront der zee was goudijnDaer dat slijc soude zijn.Oec waren daer edele steene

708+al ghemeene: overal

Om dien kiel al ghemeene.+

+carbonckel: robijnWel menich edel carbonckel,+

Al waest daer arde doncker,Hadde daer God verborghen.

712+f.183R,b

+Daer laghen si in groter zorghenDrie nachte ende drie daghen,So datsi niet en saghenSonne, mane no sterren licht;

716+daarvan zagen zehoegenaamd niets

Des saghen si twint nicht,+

Maer al donckernesse sonder dach.Die kiel daer al stille lach.

+hiet: bevalDoe hiet sente Brandaen+

720+een stevige sloep

Eene barke wel ghedaen+

+uit te zettenHuten kiele trecken.+

+recken: heldenDaer in spronghen die recken+

+met zinne: voorzichtigEnde voeren met zinne,+

724+Datsi: zodat zij

Datsi quamen daer inne.+

+in: naar¶ Doe voeren si in een eylant+

+wygant: heldDaer die Go ds wygant+

+zijn schip achterlietLiet sinen kyel staen,+

728+haen: hebben

Also wij vernomen haen;+

+up: aan land; te hant:meteen

Daer ghinghen si up te hant.+

+sant: strand

Ende doe si quamen up dat sant,+

+vroe: gelukkig

Waren si blijde ende vroe.+

732 Met sente Brandane ghinghen si doe

+verder langs een waterNeven een water te dale+

+zale: burchtTote eene der scoenster zale+

+nye: ooit; kerstin man:christen

Die nye kerstin man sach,+

736

+naar ik u kan vertellen

Alsic hu mach doen ghewach.+

Die zale was buten ghuldijn.

+stijle: houtwerkDat die stijle souden zijn,+

+dat was een en al robijnDat was al karbonkel.+

740 Daer en was gheen so doncker,Hi en lichte alse tsonne scijn.

De reis van Sint Brandaan

67

700 Ze zijn die atmosfeer ontvluchten aangekomen bij een eiland.Ze waren nog niet uit de brand:de duisternis was daar heel dicht

704 en nergens was een sprankje licht,maar de zeebodem in dit vreemde rijkbestond uit goud in plaats van slijk.Ook lag daar menige edelsteen

708 overal om het schip heen:stralende karbonkels van grote prachthad daar in 't duister van de nachtde Here God verborgen.

712 Daar lagen ze in grote zorgendrie nachten en drie dagenzodat ze niets meer zagenvan zon of maan of sterrelicht.

716 De duisternis was potdichten er was geen spoor van de dag,waar het schip doodstil lag.Toen besloot Sinte Brandaan

720 er met een sloep op uit te gaan.Die werd uit het schip getrokkenen daarin zijn ze vertrokkenen voorzichtig aan

724 op zoek naar een haven gegaan.Ze kwamen bij een eilandwaar Gods held en afgezantmet zijn schip niet had kunnen komen,

728+

naar wij hebben vernomen.+

Daar gingen ze aan landen eenmaal op het strandwaren ze vrolijk en blij.

732 Met Sinte Brandaan gingen zijallen langs een riviernaar een kasteel, zo fierals nog nooit een christen zag.

736 Graag maak ik daarvan gewag.De slotmuur was geheel vergulden al het houtwerk werd verhulddoor een dikke laag robijnen.

740 De donkerste zelfs kon schijnenmet een licht als van de zon.

De reis van Sint Brandaan

68

+spranc: ontsprongVoer die zale spranc een water fijn.+

Daer was so vele goets in,744

+men zou het nooit genoegkunnen prijzen

Dat vulprijsen mochte gheen zin.+

+tyroop: siroop

Balseme ende tyroop,+

+dat was daar in overvloed

Dies was daer goeden coep.+

+zeem: honing

Olyve, honich ende zeem,+

748

+over een: naast elkaar

Dat vloyde daer over een:+

+aderen: stromen

In IIII aderen het vloot.+

Dat dochte hem wonder groot.

+borne: bronOm dien s elven borne scone+

752+meneghe wonne: veelheerlijks

Daer was meneghe wonne.+

Daer stonden vele bome scone

+f.183V,a

+Al omme als eene crone.Daer stonden menich cedrus

756 Ende menich platanus

+furijn: pijnbosEnde furijn ende wijngaerde+

Ende bome van meneghen aerde.

+Specien: soortenSpecien stonden daer so vele,+

760+dat mag ik u wel zeggen

Dat dar ic hu segghen wele,+

+al te male: allemaalHaddict ghescreven al te male+

Dat daer stont voer die zale,

+lijden: voorbijgaanHet soude eer lijden een jaer+

764+ghescreve: beschreven zouhebben

Eer ict ghescreve over waer+

+in hoe groteverscheidenheid

In hoe menegher manieren+

+diere: kostelijke

Daer bome stonden ende crude diere+

Ende meneghe wonderlike dinc.768

+twifele: tweestrijd

Ay, hoe in twifele ghinc+

+moet: gemoed

Alle dier moonken moet!+

+Dwesen: het vertoeven

Dwesen dochte hem daer so goet+

+noede: met tegenzin

Datsi noede keerden wedere.+

772

+gemaakt van pauweverenleek

Het schenen scone paeus vederen+

Van der zalen boven dat dac.

+ghemac: weelde

Daer was alle dat ghemac+

Dat een keyser hebben soude776

+Ende: alsEnde hi feeste houden woude.+

+quam in haren zin:bedachten

¶ Den moonken quam in haren zin+

Datsi alle gaen daer inOm te siene die scone zale.

780+tien male: toen

Een der moonken stal daer tien male+

+een mooie teugelEenen breydel wel ghedaen.+

+saen: spoedigDat sal hi becoepen saen+

Wel zeere sonder twifel.

De reis van Sint Brandaan

69

+Voor de beschrijving vanparadijselijke oorden staattraditioneel de beschrijvingvan het paradijs in Genesismodel (Genesis 2: 8-14). Devier paradijsrivieren vindtmen in zulke beschrijvingenvaak terug als vierverschillende stromenkostelijk vocht, die uit éénbron opwellen.

Voor 't kasteel ontsprong een bron+

en wat daarin was aan te wijzen,744 was niet genoeg te prijzen.

Balsem, siropen zoetwaren daar in overvloed.Olijfolie, honing zowaar,

748 vloeiden er naast elkaar:in vier stromen vloeide het voort,een wonder, ongehoord.Er was een wondermooie bron

752 met eromheen een groot gazonmet rondom bomen, wonderschone,om het schouwspel te bekronen.Menige ceder zag men er staan

756 en menige plataan,menige pijnboom en wijngaarden bomen van velerlei aard.Daar waren kruiden, zoveel,

760 als ik dat alles mededeel,als ik alles beschrijven zouwat er stond voor dat gebouw,dan was ik over een jaar

764 met beschrijven nog niet klaar,zoveel kostbare kruiden en bomenals daar werden waargenomenen zo menig wonderding.

768 Ach, welk een twijfel bevingde monniken in hun gemoed!Het verblijf beviel zo goeddat ze niet graag terug wilden keren.

772 Gemaakt van pauweverenleek daarboven het prachtige dak.Daar was al het gemakdat een keizer zou verlangen

776+

om zijn feestgangers te ontvangen.+

De monniken konden het niet weerstaanom allemaal naar binnen te gaanen de mooie zaal te bekijken.

780 Een monnik werd dief en ging strijkenmet een paardeteugel en bit.Maar weldra bekoopt hij dit:dat lijdt geen enkele twijfel!

De reis van Sint Brandaan

70

784 Daer stont bi een duvelDiet hem riet met liste.Ic wane hijs niet en wiste

+waarom hij hem dieaanbood

Waer omme dat hine hem boot.+

788 Dies leet hi pijne groot.Hi riet hem dat hine name,

+want hij zou hem heel goedpassen

Want hi hem wel ware betame+

+Met: om mee

Met te rijdene in zine lande.+

792 Dies leet hi groete scande.

+hij raakte hem aan zodat hijbewoog

Hi roerdene dat hi waghede.+

Hoe wel dien moonc behaghedeDat hine claer sach scinen!

796+f.183V,b

+Dies waren sine pinen

+vele: zeerTer hellen vele groet,+

+conroet: schareWant der duvele conroet+

+Pijndene: pijnigde hemPijndene doe hi daer quam+

800 Om datti daer den breidel nam

+metter hant: eigenhandigIn die zale metter hant+

+en hem verstopte onder zijnkleed

Ende baerchen onder zijn ghewant.+

Doe sijt besien hadden wale,804

+Te hant: snel; ruumden:verlieten

Te hant ruumden si die zale+

Ende ghinghen wech te zamen.

+bet voert: verderDoe si een lettel bet voert quamen,+

Doe so sach sente Brandaen808

+Al te: zeerAl te scone eene borch daer staen+

Die scoenre was dan die zale alDaer die moonc den breydel stal.

+tien tijden: op dat momentDoe saghen si tien tijden+

812 Al omme verre ende wijde

+claer: helder verlichtDat lant in allen zijden claer.+

Ne gheenen nacht en was daer,

+rijm: rijp; snee: sneeuwDaer en was no rijm no snee,+

816 Daer en dede hem de wint niet wee,Van reghene en waest daer niet nat.

+houd: oudEen houd man al daer zat+

+vrome: stevigeVoer die poorte vrome.+

820 Hi was arde sconeEnde wel ghehaert, en had mooi haar

+Graeu: grijsGraeu was hem zijn baert.+

+doren: poortEnter selver borch doren+

824 Ghinghen jonghelinghen dore

De reis van Sint Brandaan

71

784 Dicht bij hem stond een duiveldie 't hem inblies met lage list.Ik denk dat de monnik niet wistwaarom hem de duivel dit bood.

788 Haast bekocht hij 't met de dood.Hij ried hem de daad te begaandaar de teugel hem goed zou staanals hij er thuis mee uit zou rijden.

792 Wat zou de monnik nog lijden!De duivel beroerde de teugel uitdagend,

+Deze verleidingsscene doetdenken aan de wijze waaropin Genesis de slang de vrouwverleidt tot het eten van deboom van de kennis vangoed en kwaad: ‘Toen zag devrouw dat het goed eten wasvan die boom, en dat hij eenlust was voor het oog, en hoeaantrekkelijk het was erinzicht door te krijgen’(Genesis 3: 6).

daarmee de monnik zozeer behagend,+

die de teugel zo helder zag blinken!796 Vandaar dat hij erge martelingen

in de hel zou moeten ervaren,alwaar de duivelse scharehem pijnigde, toen hij daar kwam,

800 omdat hij het hoofdstel namin die mooie zaal, eigenhandig, en hijhet verstopt had onder zijn pij.

Toen ze alles in ogenschouw hadden genomen,804 zijn ze uit dat kasteel gekomen

en gingen weg, altezamen.Toen ze wat verder kwamen,toen zag Sinte Brandaan

808 een bijzonder mooie burcht staan,mooier nog dan het kasteel met die zaalwaar de monnik de teugel stal.

+De hoge muur, het lichtalom en de afwezigheid vankoude, wind en regen zijntraditionele paradijselijketrekjes, ten dele ontleend aande beschrijving van hetnieuwe Jeruzalem in deOpenbaring van Johannes(Apokalyps 21 en 22).

Ze zagen terzelfder tijd+

812 hoe het landschap wijd en zijdstraalde in heldere pracht.Daar werd het nooit nacht.Sneeuw en rijp konden daar niet zijn,

816 daar deed hun de wind geen pijn.Het was daar van regen niet nat.

+In de Duitse teksten issprake van twee grijsaards,Henoch en Elia. Van dezebeide profeten werdaangenomen dat zij na hunhemelvaart in (of voor depoort van) het aardse paradijsde dag des oordeelsafwachtten.

Een krachtige oude man zat+

voor de poort terzij.820 Bijzonder mooi was hij:

hij had mooi lang haaren een volle grijze baard.Door de poort heen gingen

824 steeds weer jongelingen,

De reis van Sint Brandaan

72

+in groten getaleArde vele ende ghenouch,+

Also vertellet die bouc

+en het zegt heel duidelijkEnde seit al openbaren+

828 Dat het inghele waren.In die poerte stont een jonghelinc

+die beschreef een wijdecirkel

Die maecte eenen wijden rinc+

+zwerde vierijn: vlammendzwaard

Met eenen zwerde vierijn.+

832

+mochte: zou kunnen

Dat mochte wel die inghel zijn+

+hiet: noemt

Diemen hiet cherubin,+

Die daer niemen liet commen in,

+stille: in het verborgene

No stille no openbare,+

836 Dan der inghele scare.Doe quam sente Michael

+f.184R,a+moet: moge

+- Die moet ons gheleeden wel -+

Metten anderen jonghelinghen.840 Aldaer die moonken ghinghen

+rocke: pijNam hi eenen moonc bi den rocke,+

+toppe: kruinBi den aerme ende bi den toppe+

+leeddene: voerde hemEnde leeddene in die borch dore,+

844 Daer doe die inghel stont voreMet sinen zwerde vierijn.‘Hier mochten wi wel te langhe zijn,’Sprac sente Brandaen doe

848 Tote sinen ghesellen toe,

+ghenomen: ondervonden‘Hier hebben wi ghenomen+

+vromen: voordeelMeer scaden dan vromen.+

God heeft ons wonderlike852

+in getal verminderd in Zijnalmacht

Ghemindert in sijn rike.+

Onsen moonc moeten wi hier laten,

+Weder: ofWeder dat ons mach scaden of baten.+

Dese muere sijn so hoghe,856

+geen van ons kan debovenkant zien

Onser ne gheen canse verhoghen+

+verkiesen: met het oogmeten

No die lanchede verkiesen.+

Hier en willic niet meer verliesen,’Sprac die heleghe Brandaen,

860 ‘Ic wille weder te scepe gaen.’

+maect wijs: mededeeltAls ons die bouc maect wijs,+

+deertsche: het aardseSo was dit deertsche paradijs.+

Doe si te scepe quamen864

+en afscheid namenEnde orlof ghenamen+

Van dier doncker zee ende lande,

De reis van Sint Brandaan

73

't was er druk genoeg,aldus vertelt het boek,dat ons ook duidelijk weten laat

828 dat het hier om engelen gaat.

+‘Hij verjoeg dus de mensuit de tuin, en aan deoostkant van de tuin vanEden plaatste Hij de kerubsen de vlam van het wentelendzwaard, om de weg naar deboom van het leven tebewaken’ (Genesis 3: 24).Cherubim nemen in dehiërarchie der engelen (vgl.de aant. bij v.1958) detweede plaats in, na deseraphim.

In de poort stond een jongeling,+

die maakte een wijde kringmet een zwaard vol vurig licht.

832 Het was die engel wellichtdie als naam heeft Cherubin.Hij liet daar niemand in,'t zij verborgen of openbaar,

836 dan de engelenschaar.

+Uit de bijbel is deaartsengel Michael vooralbekend als degene die deduivel zal verslaan(Apokalyps 12: 7-12), maarin de traditie krijgt dezeengel veel meer functies,onder andere die vanbegeleider van de zielen dergestorvenen.

Daar kwam toen Sint Michiel+

- hij geleide onze ziel -met de andere jongelingen.

840 Waar de monniken gingen,greep hij een monnik bij de pij,arm en hoofd omknelde hij,en de burchtpoort trok hij hem door.

844 Niemand kon er toen meer door,daarvoor zorgde Cherubin.‘We steken ons hier niet verder in,’zo sprak Sinte Brandaan848 zijn gezellen aan,‘want tot nu toe hadden we hiermeer narigheid dan plezier.God doet ons op wondere wijze

852 met minder mensen reizen,we moeten onze monnik hier laten,of ons dat nu mag schaden of baten.

+Deze muren zijn zo hoog,+

856 hun hoogte onttrekt zich aan het oog,en hun lengte overzien we niet.Meer verliezen wil ik hier niet,’sprak de heilige Brandaan,

860 ‘laten wij naar het schip toe gaan.’Uit het boek worden we wijs:dit was het aardse paradijs.

Toen ze aan boord weer kwamen864 en meteen afscheid namen

van die zeekust die geen licht ontving,

De reis van Sint Brandaan

74

+verkande: bemerkteEen der moonken doe verkande+

Dat die gront goudin was.868

+das: daaromAy, hoe blide waren si das!+

+toen sprongen ze vrolijkoverboord

Doe ghinghen si hute met spele+

+droughens: brachten ervan

Ende droughens in den scepe vele,+

+Elkerlijc: ieder

Elkerlijc in sine hande,+

872

+zint: sindsdien

Daer si zint mede in haren lande+

Eerden menich Gods huus.Mettien so hoerden si een gheruusch

+vlaken: vlagenMetten windes vlaken+

876+craken: donderen

Ende een weder also craken+

+blecken: flikkerenEnde een vier also blecken,+

+recken: strijdersDat die goede Gods recken+

+Ontsaghen: vreesdenOntsaghen des hemels vallen.+

880+f.184R,b

+Doe quamen die duvele met allen

+heesscheden: eistenEnde heesscheden met rechte+

Den breydel dief die si zochten.Om dat hi den breydel stal

884+sine: zij hem

Voerden sine in den afgront al,+

+dooten: krankzinnigworden(van pijn)

Daer moeste hi in der pinen dooten+

+ghenooten: soortgenoten

Met anderen sine ghenooten.+

+Doene: toen hem; begreep:greep

Doene begreep die viant,+

888

+hine bant: bond hij hemvast

Metten breydele hine bant:+

+hij leerde hem hoe diefstalwordt berecht

Diefs recht maecte hi hem cont.+

+voerdene wers: behandeldehem slechter

Hi voerdene wers dan een hont:+

+beene: botten

Hi sleepten met vleesch ende met been+

892 Over struuc ende over steene

+Te: tot voor

Te zijns heeren aensichte.+

+gheruchte: rumoer

Daer was een groet gheruchte+

+scolen: bende

Daer hine voerde te zijnre scolen.+

896

+wie sindsdien wel meergestolen hebben

Die sint meer hebben verstolen+

+voer niet slaen:bagatelliseren

Willent al voer niet slaen,+

Maer en sal also niet gaen

+tenzij ze ermee ophouden

En si dat zijs af staen+

900

+daer af: daarvoor;penitencie: straf

Ende daer af penitencie ontfaen,+

+quellen: lijden

Anders sullen si moeten quellen+

Metten duvelen in der hellen.

+hads toren: had er verdrietover

¶ Sente Brandaen hads toren+

904

+zondelike: door diens zonde

Dat hi zondelike verloren+

Sinen moonc aldus heeft.Met tranen hi aldus claghende zeecht:

De reis van Sint Brandaan

75

merkte een monnik plotselingdat de bodem van puur goud was.

868 Wat waren ze in hun sas!Ze zijn overboord gedokenen beladen met schatten teruggekomen.Daarmee brachten ze in hun land

872 nadien heel veel goeds tot standvoor menig klooster en hospitaal.

+Meteen hoorden ze een kabaal,+

de stormwind ging leven maken876 en de donder begon te kraken,

er kwam vuur van alle kanten,dat de helden en Godsgezantende hemel al haast zagen vallen.

880 Toen kwamen de duivels met hun allenen ze eisten met goed rechtBrandaans diefachtige knecht.Omdat hij de teugel stal

884 sleurden ze hem naar de hel.Daar zou hij met veel andere dievenvan de pijn haast zijn verstand verliezen.Toen de duivel hem had gevonden,

888 werd hij met de teugel vastgebondenen leerde hoe diefstal wordt berecht:geen hond behandelt men zó slecht.De duivel liet zijn botten krakken

892 over stenen, over takkentot voor de tronie van zijn heer.Daar was veel gejeremieervan de verdoemden die daar dolen.

896 Wie sedertdien hebben gestolen,hoeven werkelijk niet te hopendat het met hen wel los zal lopen:wie aan 't oude leven hangt

900 en geen penitentie ontvangt,kwellingen zal hij verdurenmet de duivels in de helse vuren.

Brandaan had er hartzeer van904 dat door de zonde van de man

hij deze monnik verloren heeft,zodat zijn stem van tranen beeft:

De reis van Sint Brandaan

76

+droghenare: bedrieger‘Waric niet een droghenare,+

908 God en hadde mi niet so zware

+meswende: rampGhegheven dese meswende+

+allende: ellendeHier in deser allende.+

+als God dit toelaatDat God des ghehinghet,+

912+ghelinghet: vertraagd

So es mine vaert ghelinghet.+

+sceede henen: ga wegIc en sceede henen nemmermeere,+

+Mi en: tenzij mijMi en doe hebben onse Heere+

Minen moonc wedere.916

+nedere: nederigEer willic hier nedere+

+God om genade smekenSoucken ons Heeren oemoet,+

+Tote: totdatTote mi die duvele doet+

Minen moonc weder zenden920

+Hute: uitHute der zwaerre allenden.’+

Si weenden vele tranen.

+f.184V,a

+Gode riepen si ane

+zeer innigMet herten vele zeere,+

924+omwille van Zijn Moeder

Dor zijnre moeder eere.+

+sittijn: zetel¶ Doe saghen si een sittijn+

+vierijn: van vuurMet II hornen vierijn+

+dat het schitterde daarinDatso lichte daer inne.+

928 Daer sprac een stemme hute van binnen:

+wijtstu: verwijt jij‘Wat wijtstu mi, Brandaen?+

+Des: daarvan; niet: nietsDes en hebbic niet ghedaen.+

+scolen: troepDie duvel voerdene te zijnre scolen+

932 Omme dat hi heeft ghestolen.

+belghestu: ben je boosWaer omme belghestu up mi?+

Onsculdich bem ic jeghen di.Du wetes wel dat Adaem

936 Om eenen appel dien hi namWas in die helle vorwaer

+VM: vijfduizendDaer omme VM jaer.+

+eist: is hetAlso eist huwen moonc vergaen,+

940+Met: volgens

Met diefs rechte es hi ghevaen+

+ghegheven: uitgeleverdEnde es der hellen ghegheven.’+

+scende: beneem (hem)‘Ne scende, Heere, niet zijn leven!’+

Sprac weder sente Brandaen,944

+hiet: iets‘Heeft mijn moonc hiet mesdaen,+

+daarvoor wil ik hemvoorleiden

Dies willicken voert bringhen+

+in allen ghedinghen: in elkrechtsgeding

Voor hu in allen ghedinghen.’+

+In cruce: kruisgewijs

¶ In cruce si hem strecten,+

948

+wecten: wekten op (totgenade)

Biddende met tranen si wecten+

De reis van Sint Brandaan

77

‘Was ik zelf niet vol bedrog,908 dan had Onze Heer me toch

bij alles wat ik moest belevenniet ook nog deze ramp gegeven.Mijn reis, daar komt geen einde aan,

912 als God dit alles toe blijft staan.Van hier vertrek ik nu nooit meertenzij Onze Lieve Heermij mijn monnik terug zal geven.

916 Nederig zal ik blijven smekenom 't erbarmen van de Heertot de duivel eindelijk weermij mijn monnik terug zal zenden

920 uit de vreselijke ellende.’Ze weenden menige traanen riepen de Here aan,ze smeekten innig en baden

924 ter wille van Maria om genade.Er verscheen op dat uureen troon met twee horens van vuur,verlicht van binnen uit.

928 Daaruit weerklonk een stemgeluid:‘Wat verwijt je me, Brandaan?Ik heb dit niet gedaan:de duivel voerde hem naar zijn holen

932 omdat hij heeft gestolen.Waarom ben je kwaad op mij?Dat ik onschuldig ben, weet jij,zoals je weet dat Adam

936 om een appel die hij namin de hel was, voorwaar,wel vijfduizend jaar.Zo is het jouw monnik vergaan,

940 dat hij voor diefstal terecht moest staanen aan de hel werd uitgeleverd.’‘Beneem, o Heer, hem niet zijn leven,’sprak daarop Sinte Brandaan,

944 ‘heeft mijn monnik iets misdaan,ik zou maken dat hij gingen voor U verscheen in elk geding.’

+Een gebedshouding waarbijmen voorover ligt, metgespreide armen.

Ze Wierpen zich neer met gestrekte armen+

948 en smeekten in tranen om erbarmen

De reis van Sint Brandaan

78

Gode, onsen sceppare.

+hem: hunTer herten wart hem zware.+

+begheven: opgevenHaer bede wilden si niet begheven,+

952+daer an bleven: hielden vol

Altoes si daer an bleven+

+Tote: totdatTote die almachteghe God+

Den duvele gaf een ghebod

+tsinen ghevoughe: naar zijnwens

Dat hi Brandane tsinen ghevoughe+

956 Sinen moonc weder droughe

+Toten kiele: naar het schipToten kiele in der vloeden.+

+ze treuzelden niet langOnlanghe si daer mede stoeden,+

+of hij ging daarom op wegHi en ghincker omme loepen.+

960+becoepen: boeten

Den breydel moesti becoepen!+

+ors: paardDat hi up sulc een ors zat,+

Quam om dat hi Gods vergat,

+Daer: toen; tien male: diekeer

Daer hi dien breydel tien male+

964

+f.184V,b

+Hier voren stal in die zale.

+heere: meester

¶Der heetter hellen heere+

+Torende: was woedend

Torende vele zeere+

Dat hi dien moonc moeste draghen968

+craghen: nekToten kiele up sine craghen.+

+up dat boort: aan boordDoe hine brochte up dat boort,+

+ghestoort: ontstemdDoe sprac hi lude, zeere ghestoort:+

‘Weetstu niet,’ sprac hi, ‘Brandaen,972

+leede...ghedaen: benadeeldDattu mi leede hebs ghedaen?+

Du en laets mi niet behoudenDat wi met rechte hebben souden!

+mesdoet: doet onrechtDu mesdoet jeghen ons, dats waer.’+

976 Die moonc dochte hem arde zwaerEnde den wech arde lanc

+letaniere: gebedenDaer hi die letaniere zanc,+

+hals beene: nekSittende up sinen hals beene.+

980 Over stoc ende over steeneDaer hi den moenc drouch,

+Drouchine: droeg hij hem;louch: lachte

Drouchine ten kiele ende louch+

+in de stevene: op de plecht

Ende warpene in de stevene weder.+

984

+hine: hij hem

Onsachte sette hine neder.+

+verwe van eere: kleur vanvroeger

Daer was hem sine verwe van eere+

+Verwandelt: veranderd

Verwandelt also seere+

+dat zij hem nauwelijksherkenden

Dat sine cume verkanden.+

988

+vianden: duivels

Pec hadden hem die helsche vianden+

Ghewreven an lijf ende an baert,

+ter vaert: tijdens zijn reis

Die huut was hem ter vaert+

De reis van Sint Brandaan

79

bij God, die ons heeft gemaakt.Diep in het hart geraakt.gingen ze zo lang door

952 met smeken om gehoortot de almachtige Godde duivel bevolen hadBrandaan zijn zin te geven

956 door de monnik terug te slepennaar het schip daar in de zee.

+De duivels treuzelden er niet mee:+

een duivel ging met hem galopperen960 om hem zijn streken af te leren:

dat hij op zo'n paard zatkwam doordat hij God vergat,toen hij uit onbedachtzaamheid

964 tot zijn diefstal werd verleid.De meester van de hete hel,zijn wrok was uitermate fel:vloog hij immers niet voor gek

968 met die monnik op zijn nek?Toen kwam hij met hem aan boorden sprak luid en zeer verstoord:‘Weet je niet,’ sprak hij, ‘Brandaan,

972 dat je me kwaad hebt gedaan?Want jij hebt me afgenomenwat ons rechtens toe moet komen,je doet ons onrecht, dat is waar.’

976 De monnik woog hem heel erg zwaaren de tocht duurde zo langmet dat litanieëngezangvan die kwezel op zijn nek,

980 over stenen, door de drek,tot hij 't schip tenslotte zag.Hij bracht hem daar, en met een lachsmeet hij hem hardhandig neer

984 op de plecht, en dat deed zeer.Door alles wat er was gebeurd,was de monnik zo verkleurddat ze hem nauwelijks herkenden:

988 pek hadden de helse bendengewreven op zijn lijf en baard.Zijn huid was op de hellevaart

De reis van Sint Brandaan

80

+zwart bevuild enverschrompeld

Swart bemasschert ende berompen,+

992

+tsompen: knotsen

Van stocken ende van tsompen+

Haddi ghehadt meneghen stoot.

+scree: schreeuwdeDie duvel scree daer hi wech scoot+

+vloe: vluchtteEnde vloe van den goeden lieden saen+

996 Ende die goede sente Brandaen

+lieve: vreugdeWeende van groeten lieve+

Ende sprac toten breydel dieve:‘Haddi des breydels vermeden

1000+aelteren: halster

Ende met eere aelteren ghereden,+

So en ware hu crune met huwen baerde

+aerde: zeerEnde huwen hals niet so aerde+

+bezinghet: verschroeidSwart bepeket no bezinghet.+

1004+ghelinghet: vertraagd

Nu hebdi arde zeere ghelinghet +

Up die zee mine vaert.’

+f.185R,a+ye: ooit

+‘Mi es leet dat hi ye ghesmeet wart,’+

+bezijnchde: verzengde

Sprac die bezijnchde capelaen.+

1008 louch zeere sente Brandaen.

Doe aldus sente BrandaenWeder sinen capelaen

+Ghewan: (terug)kreegGhewan van der hellen,+

1012 So mach ic hu voert tellenDat hi voer langhe wijleUp die zee ende meneghe mile.

+vernam: hoordeDoe vernam sente Brandaen,+

1016 Die goede, vele saenEen dier dat hiet Cyrene,Die slapen doet die gheneDiet horen zinghen ofte sien.

1020+zijn blijdschap veroorzaakt

Van zijnre bliscap moet ghescien+

+zwaar weer op zeeTer zee groet ongheweder,+

+sciere: snelDoe viel sciere neder+

Sente Brandaen up sine knien1024

+moeste ontvlien: mochtontsnappen

Ende bat Gode dat hi moeste ontvlien+

+so hi best can: zo goedmogelijk

Dien diere so hi best can.+

+de stuurman viel in slaap

In slape wart die stierman.+

Haer selves si al vergaten,1028

+Datsi: zodat ze

Datsi en wisten waer si saten.+

Elc moonc wel vaste sliep.Die kiel sonder stierman liep

+bernenden: brandendeTote eenen bernenden berghe dan,+

De reis van Sint Brandaan

81

vuil geworden en samengetrokken.992 De blutsen van de knotsen en stokken

bezorgden hem onnoemelijk leed.De duivel vluchtte met een kreetbij deze goede lieden vandaan.

996 En de goede Sint Brandaanweende van vreugde, en hij spraktot wie de teugel bij zich stak:‘Had je die teugel gemeden

1000 en gewoon met een halster gereden,dan waren je baard en ook je kruinen je hals nu niet zo bruinen zwart van pek, en niet verzengd.

1004 Nu heb je mijn reis verlengdmet heel wat dagen en heel wat leed.’‘Was dat ding maar nooit gesmeed,’zei de verzengde kapelaan.

1008 Toen schaterde Sinte Brandaan.

Toen aldus Sinte Brandaanal met al zijns kapelaanweer bevrijd had uit de hel,

1012 bleef hij, naar ik hier vertel,vele dagen onder zeil,verder varend, mijl na mijl.Toen hoorde Sinte Brandaan

1016 niet ver daarvandaan

+Sirenen zijn demonischewezens, half vrouw, halfvogel, die zich meestalophouden op een rotsachtigeiland, en die door hunliefelijk gezangvoorbijvarenden in slaapbrengen, zodat dezeschipbreuk lijden. De sirenewordt beschreven in deantieke mythologie. InHomerus' Odyssee ontsnaptOdysseus aan de sirenen doorde oren van zijn mannen metwas dicht te stoppen enzichzelf aan de mast te latenbinden. In de Physiologus enin het middeleeuwseBestiarium (zie de aant. bijv. 300) vertegenwoordigt desirene de zondigeverlokkingen van de wereld.

een dier, dat heet Sirene,+

dat slapen doet diegenedie 't ziet of zingen hoort.

1020 Als hij met blij gezang bekoort,krijgt men te kampen met zwaar weer.Sinte Brandaan viel haastig neeren op zijn knieën bad hij God

1024 om een wending van het lotdie hem zou sparen voor dit dier.Vast in slaap lag reeds de stuur,terwijl zich allen zo vergaten

1028 dat ze niet wisten waar ze zaten.Er was geen monnik of hij sliep.Het schip zonder stuurman liep

+In de Navigatio komt eenvergelijkbare episode

een brandende berg tegemoet.+

De reis van Sint Brandaan

82

1032 Daer hute quam loepende een lanc zwart man.Hi riep toten kiele

+ghiele: muilHute zinen groeten ghiele+

+zo luid. als hij konSo hi luuts mochte+

1036+wecketse: wekte ze;onsochte: ruw

Ende wecketse arde onsochte.+

+hietse: beval hun

Hi hietse tote hem keeren,+

Hi seide, hi soude hem leeren,

+boude: dapperDen meester stierman boude,+

1040 Waer hi best henen soude.Doe hiet sente BrandaenSinen kiel wel saenToten berghe keeren

1044+Omme dat: opdat

Omme dat hi hem soude leeren.+

+cose: vleitaalMaer des duvels cose+

Die was arde boze.Doe seide des duvels bode:

1048+f.185R,b+Mochte ic wel: kreeg ik dekans

+‘Mochte ic wel, dor Gode,+

Dinen kiel, heere Brandaen,

+angaen: beginnen

Die soude eene quade vaert angaen.+

+soudes: zou het

Du soudes ontghelden metter spoet+

1052

+dat je ons zo plaagt

Dattu ons so leede doet.+

+ghehebben: standhouden

In can jeghen hu niet ghehebben.+

+niet ontsegghen: nietsweigeren

God en wille hu niet ontsegghen:+

+So wat dat: wat ook maar

So wat dat dijn wille es+

1056

+moghende: machtig

- Want dine bede so moghende es -+

+ghenieten: gedaan krijgen

Du souts dat wel ghenieten.+

+speet je dat maar

Lietstu di dat verdrieten+

+dat je het op mijn leedvoorzien hebt

Dat hu mijn vemoy niet ware lief!+

1060 Du naems mi den breydel dief,Die achter di sit al daer:Hi zweet van anxte, dat es waer,Ende van zorghen die hi heeft ontfaen.’

1064 Doe sprac sente Brandaen:‘Dat es sine boete,

+hem: zichDat hi hem wasschen moete,+

+niet: nietsMi ne dinct niet so goet.+

1068 Hier es so scone eene vloet

+mach: kanDat hi hem wel ghewasschen mach.’+

+scamelike: beschaamdDie moonc scamelike lach.+

Met vele groter zorghen1072 So haddi hem gheborghen

Onder eene scip banc.

De reis van Sint Brandaan

83

1032+voor, die door de Engelsegeograaf Tim Severin inverband is gebracht metvulkanische activiteit op ofbij IJsland. Volgens Severinberust de Navigatio nietuitsluitend op fantasie, maarbevat het verhaal ook deneerslag van ervaringen,opgedaan bij de zeereizenvan vroeg-middeleeuwseIerse monniken. Om ditaannemelijk te makenbouwde Severin een curachzoals in de Latijnse tekstwordt beschreven en voerdaarmee in de jaren 1976-'77van Ierland via IJsland naarNewfoundland.

Een kerel, lang en beroet,+

kwam de hoge bergwand uit.Uit zijn grote strot kwam geluid,hij riep uit alle macht

1036 en wekte ze zeer onzacht.Ze moesten zijn kant opvaren,dan zou hij wel verklarenaan de dappere meester-stuur

1040 waar ze heen moesten op dit uur.Toen liet Sinte Brandaanhet schip naar de berg toe gaanom van die man te vernemen

1048 welke koers ze moesten nemen,maar het duivelse verhaalwas list en leugentaal.Toen zei die duivelse bode:

1048 ‘Vermocht ik het, bij Gode,je schip, o heer Brandaan,zou een kwade reis aangaan.Al gauw zou je weten, en goed,

1052 welk onrecht je ons doet.Ja, je mindere ben ik, man,omdat God je niets weigeren kan:wat je wilt en om welke reden

1056 - zo machtig zijn je gebeden -dat mag je steeds genieten.Het zou je toch moeten verdrieten.Was mijn leed je maar niet zo lief.

1060 Je ontnam me de teugeldief,die nu achter je zit. Ja, daar:hij zweet van angst, echt waar,en van al wat hij heeft doorstaan.’

1064 Toen zei Sinte Brandaan:‘Ik weet voor hem wel een boete:hij zou zich eens wassen moeten,niets zou toch beter zijn.

1068 Het water is hier heel rein,als hij eens ging baden in zee?’De monnik, vol schaamte, hij zat ermee:diep en diep in de zorgen

1072 had de man zich verborgenonder een scheepsbank.

De reis van Sint Brandaan

84

Die tijt doch te hem arde lanc.Die duvel louch zeere omme das,

1076+vervaert: bang

Dat hi so zeere vervaert was.+

Doe hi sijn spot hadde ghedreven,Bat hi hem dat hi hem wilde ghevenWeder sinen capelaen.

1080+dwaen: wassen

Hi soudene arde scone dwaen;+

+hij stonk hem te ergHi roke up hem te zeere+

Doe seide die milde heere,Die goede sente Brandaen:

1084+In: ic en

‘n gheve hu niet den capelaen!+

+ik vind je praatjesMi dincke dine cozen+

+nutteloos en valsOnnutte ende ghebozen.+

Dijns sprekens bem ic zat.’1088

+bat: verzochtDen stierman hi doe bat+

Dat hi weder keerde upt meere.

+f.185V,a+heere: leger

+Doe quam des duvels heere+

+daden hem wee: deden hunkwaad

Huten berghe ende daden hem wee+

1092

+volchden: volgden hem

Ende volchden up die zee+

Ende droughen in haer hande

+brande: fakkels

Groete gloyende brande+

+schichten: pijlen

Ende groete gloyende schichten,+

1096 Als of si wilden vechten.Si worpen neder ende scooten

+vlooten: drevenUp die in den kiel vlooten+

+zeer toornigMet groten torne moede.+

1100 Maar God onse Heere, die goede

+mesweghen: ondergangBehoedese jeghen al mesweghen.+

Ic wane van boven die reghen

+dicke: dichtSo dicke nye en viel+

1104+omtrent: rondom

Alse daer omtrent den kiel+

Die brandere entie schichte vloghen.

+de monniken trokken aande riemen

Die moonken met riemers toghen+

Omme saen te sine huter noot;1108

+conroot: bendeDus jaghetse thelsche conroot.+

+watsi mochten: zo hard zekonden

Si zeylden watsi mochten.+

+onsochte: met geweld

Die duvele worpen onsochte+

+vluchteghen: vluchtende

Naden vluchteghen kiel.+

1112

+gheviel: viel ten deel

Den heeren saen gheviel+

Datsi bi Gods hulpe waren

+geheel aan het gevaarontsnapt

Der vreesen al ontvaren.+

De reis van Sint Brandaan

85

De tijd viel hem erg lang.De duivel schaterde omdat

1076 de monnik het zo te pakken had.Toen hij de spot met.hem had gedreven,verzocht hij hem terug te geven,want het was zijn kapelaan.

1080 Hij zou hem eens flink wassen gaan,want hij verdroeg z'n stank niet meer.Toen zei de milde heer,de goede Sint Brandaan:

1084 ‘Nooit krijg jij de kapelaan.Al je praatjes, die zijn voosen schandelijk en nutteloos.Ik ben je woorden meer dan zat.’

1088 Hij beval de stuurman dathij naar volle zee terug zou varen.Toen kwamen de duivelse scharenuit de berg om hun-kwaad te doen.

1092 Ze achtervolgden de monniken toenboven het water, met in hun handendingen die gloeiden en branddenen grote gloeiende schichten,

1096 alsof ze wilden vechten.Onophoudelijk werd gemiktop de vluchtenden in het schip,in vreselijke woede.

1100 Maar Onze Heer, de Goede,beschermde hen daartegen.Ik denk dat van boven de regennog nooit zo dicht is gevallen

1104 als daar de vurige ballenen fakkels en pijlen vlogen.Diep over de riemen gebogenvluchtten ze, in zware .ellende,

1108 achtervolgd door die helse bende.Ze zeilden uit alle macht,nog steeds in het nauw gebrachtdoor de duivelse scharen.

1112 Toen merkten ze tijdens het varendat God te hulp was gekomen:ze waren 't gevaar ontkomen.

De reis van Sint Brandaan

86

+met trauwen: voorwaarBrandaen voer voert met trauwen.+

1116 Doe liet hem God bescauwenVan inghelen vele scarenDie boven hem quamen ghevaren,Die voerden meneghe ziele

1120 Boven sinen kiele.Den lof Gods si daer boven zonghen

+clonghen: weerklinkenDatmen de lucht mochte horen clonghen.+

+te minnen: uit liefdeDat dede hem God te minnen,+

1124+verkinnen: weten

Dat hi hem liet verkinnen+

+wouden: te beduidenhadden

Wat die gheeste wouden+

+en welke hun bestemmingwas

Ende waer si henen souden.+

Doe sach sente Brandaen1128 Eenen sconen tempel staen

+choren: korenMet tiene scone choren+

+testoren: verwoestenDie nye man conste testoren+

+Sonder: behalveSonder God, diet vermochte.+

1132+f.185V,b+chierheit: schoonheid

+Die chierheit te segghene en vermochte+

+geen sterveling

Ne gheen erdsche man.+

+screef: beschreef

Doe screef sente Brandaen+

Alle dwonder. dat hi sach1136 Daer hi in zinen kiele lach.

+deghen: held¶ Doe Brandaen, die Gods deghen,+

+Te rechte: nauwkeurigTe rechte hadde al bescreven+

Die twee scone paradise,1140 Doe waende die goede wise,

Die Gods dienare,

+quite ware: verlost zou zijnDat hi al quite ware+

+van de gevaren van de zeeVan des waters aerme scaren+

1144 Ende hi te lande soude varen.Doe bat die heere goede

+neerensten: ernstigMet eenen neerensten moede+

Onsen eeweliken troest,1148 Diene dicken hadde verloest,

+ghesande: zou zendenDat hine saen ghesande+

Weder te sinen lande.

+quam ... anschijne: zette op¶ Doe quam een vreeselic wint anschijne+

1152 Die hem verdreef entie zineVerre danen up die zee.

+daar kregen ze 't zwaar teverduren

Daer wart hem arde wee:+

Die storem wart arde groet,

De reis van Sint Brandaan

87

+Brandaans hemelvisioenvertoont overeenkomst methet visioen van Johannes datwordt beschreven inApokalyps 7, waarinJohannes de schare ziet, dieniemand tellen kan, begeleiddoor engelen, en uitgelegdkrijgt wat de bestemming isvan deze schare.

Brandaan voer voort, voorwaar,+

1116 en God toonde hem daarvele engelenscharendie al gauw recht boven hen waren.Die voerden zielen mee,

1120 hoog boven schip en zee,terwijl allen Gods lof daar zongendat de luchten ervan weerklonken.God deed dit uit liefde voor Brandaan:

1124 Hij gaf hem daar te verstaanwaarom de geesten op deze wijzenaar een zalige plaats mochten reizen.Toen zag Sinte Brandaan

1128 een zeer mooie tempel staanmet tien koren, sterk en stralenden door niemand neer te halen,alleen God had daartoe de macht.

1132 Zoveel sierlijkheid en pracht,daar is geen vertellen aan.Toen beschreef Sinte Brandaan,nu hij met zijn schip daar lag,

1136 al het wondere dat hij zag.

+De veronderstelling lijktaannemelijk dat Brandaansbeschrijving in elk geval dehemelse tempel betreft,omdat de vermelding vantwee paradijzen direct volgtna het hemelvisioen. Met detwee paradijzen moeten danhet aardse en het hemelseparadijs zijn bedoeld. Hetkasteel waar de monnik deteugel steelt kan wellicht alseen voorburcht van hetaardse paradijs wordenopgevat.

Toen Brandaan, Gods eigen held,+

alles nauwkeurig op schrift had gesteld,van de twee schone paradijzen,

1140 toen meende de goede wijze,de trouwe dienaar Gods,dat hij nu zou zijn verlostvan de zee met zijn gevaren

1144 en dat hij naar huis kon varen.Toen bad hij, zo vroom en goed,met een ernstig gemoedOnze Heer en Eeuwige Troost

1148 die hem redde uit menige nood,dat Hij 't niet langer meer liet durenen hem naar huis zou sturen.

Maar een storm, die vreselijk was,1152 stak op en joeg hen alras

ver weg over de zee.Dit bracht groot gevaar met zich mee:wat brulde de zee in die orkaan,

De reis van Sint Brandaan

88

1156+de zee brulde en liep hoogop

Die zee borlende ende scoot+

+Mids dat: doordat

Mids dat hem so verhief die wint.+

Doe saghen die Gods kindSo vele visschen daer in die zee,

1160+dat hun de angst om het hartsloeg

Dat hem die zorghen daden wee.+

+manieren: soorten

Si sagher van so vele manieren+

+beesten: koeien

Ghelijc beesten ende wilde stieren+

So vele onder dat water gaen.1164 Doe seide sente Brandaen:

‘Dit es seker de Lever zee,

+waarover ik eertijdsDaer ic af wijlen eer+

+zoveel gelezen hebLas so menich teekijn -+

1168+ghelove: overtuiging

Dat es dat ghelove mijn.+

Maer ic hebbe groot wonder

+gronde: bodemVan den gronde hier onder,+

+moghe: kanHoe hise wel ghevoeden moghe+

1172+doghe: mag baten

Dat hem allen ghenouch doghe!+

+rike: machtigMaer God onse Heere es so rike+

+f.186R,a+hem: hun

+Dat hi hem daghelike+

Haer voetsel gheven mach.’1176 Tote eenen capelaen hi sprac

Dat hi sochte paerkement.

+hij wilde geen momentwachten

Hine wilde laten twint,+

Die waerheit hi scriven began1180 Ende hi beval den stierman

Dat hi den kiel hilde stille

+hulden: genegenheidOm zijnre hulden wille+

Tote hi die waerheit hadde ghescreven1184

+dreven: zich verdrongenVan den visschen die daer dreven.+

+vaer: angstDie moonken hadden groten vaer+

Van den visschen die waren daer,

+bederven: tot zinkenbrengen

Datsi haer scip bederven mochten.+

1188

+dat hi mochte: wat hij kon

Brandaen troestese dat hi mochte+

Ende seide: ‘Lieve broeders mijn,Wilt in Gode betrauwende zijn.

+Dor: omwille vanDor hem sijn wi hute ghevaren,+

1192 Hi sal ons wel bewaren.

+Hij gebiedt allesHi heeft alles dinc ghebod+

Ende es die almachteghe God.Ende sente Marie, die goede,

1196+moge ons hier behoeden

Die si hier in onser hoede+

+evele: kwaad gezindJeghen dat ons evele zij;+

De reis van Sint Brandaan

89

1156 en wat een golven kwamen eraandoor die storm met zijn vreselijke vlagen.En de monniken zagenzoveel vissen in 't water krioelen,

1160 dat ze zich doodsbang gingen voelen.Daar waren vissen in de zee

+Bij de beschrijving van degrote menigte vissen wordtin de Navigatio het beeldgebruikt van koeien in dewei; de Middelnederlandsevertaling luidt: ‘... want silagen daar als cudden derbeesten inder weyden’. Koosvan Zomeren noteerde uit demond van een zeilendevriend de volgende uitspraaknaar aanleiding van eenontmoeting met een schoolgrienden: ‘Die drijven stilaan de oppervlakte en storenzich absoluut niet aan je.Heel geheimzinnig. Net of jedoor een kudde koeien vaart’(NRC Handelsblad 6-2-93).

als wilde stieren, als kuddes vee,+

zagen ze die onder water gaan.1164 Toen zei Sinte Brandaan:

‘Dit moet de Leverzee wel wezen,waar ik veel over heb gelezen.We zijn, naar ik haast, zeker weet,

1168 nu bij de plek die aldus heet.Maar waar ik me over verwonder,is de bodem hieronder,dat die zoveel voedsel geeft

1172

+De Leverzee werd albeschreven in de verzen425-445. De beschrijvingdaar stemt overeen met detraditie. Dat Brandaan in diezee zo'n menigte vissen zouaantreffen wordt nietbevestigd door deze traditie,die wil dat in de Leverzeegeen leven mogelijk isvanwege de extreem lagetemperaturen die daarheersen.

dat alles er genoeg aan heeft.+

Maar zo machtig is Onze Heerdat Hij alles alle dagen weervoedsel kan geven om te bestaan.’

1176 Hij verzocht een kapelaanperkament voor hem te zoeken,want hij wilde alles boeken,zonder ook maar iets te vergeten.

1180 De stuurman liet hij wetendat omwille van Gods genadehet schip daar niet weg mocht varentotdat de waarheid was beschreven

1184 van de vissen die daar verbleven.De monniken vreesden voorwaardat die vele vissen daarhet schip vernielen gingen.

1188 Brandaan troostte zijn schepelingenen hij zei: ‘Lieve broeders mijn,in God moet uw vertrouwen zijn.Omwille van Hem zijn we uitgevaren,

1192 Hij zal ons wel bewaren,alles gaat naar Zijn gebod,en Hij is de almachtige God.En ook Maria, de goede,

1196 moge ons hier behoedentegen al wat kwaad wil, wat het zij:

De reis van Sint Brandaan

90

+dat vergunne ons de ZoonGods

Dies jonne ons Films Dei+

+heere: leger

Ende alle dat hemelsche heere+

1200

+meere: zee

Helpe ons huut desen meere!+

Amen segphet alle gader

+vleeuwet: smeektEnde vleeuwet den hemelschen Vader’+

¶ Doe quam hem an een sachte wint.1204

+Gods kint: monnikDoe saghen si waer een Gods kint+

+zwevede: dreefUp die zee voer hem zwevede.+

+het had kennelijk een zwaarleven

Het sceen dat onsachte levede.+

+rusch eerden: aardkluit

Het vlotede up eenen rusch eerden.+

1208

+wat zou er van hemworden

Wat mochte zijns gheweerden+

Als verstoremden der zee vloeden,

+Maer dat: tenzijMaer dat God zijns nam hoede?+

+vloe: vluchtteVan den kiele vloe hi doe.+

1212 Sente Brandaen sprac hem toe,

+van God weghe: in Godsnaam

Dat hi van God weghe jeghen hem sprake.+

+de aardkluit wachtte rustig

Die rusch verbeidde met ghemake+

+gheorsam: gehoorzaam

Ende wart gheorsam saen.+

1216

+f.186R,b

+Ende doe hi bi hem quam, Brandaen,

+creatueren: schepsel

Toter creatueren hi dus sprac:+

+Doghedi: ondergaat u

‘Doghedi om Gode dit onghemac+

Up dese wilde zee?1220 Of doghestu dit wee

+mesdaet: zondeDor dijns selves mesdaet?+

+dan kan er uitkomst voor jezijn

So mach dijns werden raet.+

+ghewyhet: gewijd

Ic bem een abd ghewyhet+

1224

+begiftigd met de stola

Ende metter stolen ghevryhet,+

Die ic van Gode hebbe ontfaen,

+opdat ik (zondaars) kanhelpen

Dat ic mach in baten staen+

+corten: verminderen

Ende haer pine hem corten mach+

1128

+te allen tijde

Beede jaer ende dach.+

Hebdi al sulke dinc ghedaen,

+ontfaen: in genadeaannemen

Dor God so willic di ontfaen.’+

+eenzedele: kluizenaar

Doe sprac die eenzedele:+

1232

+evele: tot je nadeel

‘Met mi so wart di evele+

+Vergouden: vergoed

Vergouden dijn capelaen+

Dien du verlores, Brandaen,Vore den sconen paradise.

1236 God heeft mi mine spise

+lijfnare: levensonderhoudEnde alle mine lijfnare+

Een jaer min dan C jare

De reis van Sint Brandaan

91

dit vergunne ons Filius Dei!

+De scharen engelen wordenvaak voorgesteld als eenhemels leger dat in oorlog ismet troepen duivels.

Heel de hemelse armee+

1200 helpe ons uit deze zee!Zeg nu ‘Amen!’ altegaderen bid tot de hemelse Vader.’

+Plotseling kwam er een zachte bries+

1204 en ze zagen een monnik in het verschiet,die over zee kwam aangedreven.Hij had blijkbaar een hard leven:op een aardkluit moest hij drijven

1208 en waar kon die man toch blijvenals op zee een storm zou woeden,tenzij God hem zou behoeden?Hij vluchtte bij 't schip vandaan,

1212 maar Sint Brandaan sprak hem aanom uit Gods naam iets te zeggen,waarop de kluit stil ging liggenalsof die het had verstaan.

1216 Toen was het Sinte Brandaandie de man aldus toesprak:‘Lijdt u om. God dit ongemakop deze wilde zee?

1220 Of maakt u dit alles meeom een misdaad, door u begaan?Dan kan het u beter vergaan:ik heb de abtswijding ontvangen,

1224+De stola kreeg een priesterbij zijn wijding overhandigdals ambtsteken.

ik kreeg de stola omgehangen.+

Het was God die mij dit gaf,dat mijn bijstand 's mensen strafen zijn leed bekorten mag,

1228 altijd weer, jaar en dag.Als u zoiets hebt gedaan,neem ik u in genade aan.’Toen zei de kluizenaar:

1232 ‘Ach, met mij had je toch maareen schrale troost voor de kapelaandie je verloren hebt, Brandaan,bij het mooie paradijs.

1236 God heeft mij al mijn spijsen wat ik nodig heb, sinds maareen jaar minder dan honderd jaar

De reis van Sint Brandaan

92

Up dese zee ghegheven.1240 Bi zijnre ghenaden moetic leven

+wachten na: me houden aanEnde wachten na zine leere.+

+broeders vanmij zijn er nogmeer

Mijnre broeders es noch meere.+

God onse Vader es so goet1244 Dat sine ghenade ons voedt

Metten hemelschen brode.Hi halp ons te onser node

+Daer: toenDaer dijn moonc weder quam,+

1248 Dien hu die duvel nam

+zale: burchtVoer die rikelike zale+

Daer hi stal den breydel so wale.

+hende: eindeSi wachten oec haren hende+

1252+steenwende: rotswand

Up die hoghe steenwende.+

+ruwe: ruig behaardeDie ruwe heere alleene,+

Dien ghi saecht sitten up den steene,Die halp di ter stede

1256+met zijn gebed tot God

An Gode met zijnre bede+

+dat je je kapelaanterugkreeg

Dattu vercreghes dinen capellaen.’+

+f.186V,a

+¶ Doe seide sente Brandaen:‘Dore die Gods eere

1260 Nu segghe mi noch meereVan dien heeren, hoe si leven

+en hoe ze daarterechtkwamen

Ende hoe si daer verdreven.+

Sij leven so heleghelike1264

+Ende: dat zijEnde verdienen Gods rike.’+

¶ Doe sprac die heere goede

+oemoede: ootmoedigheidMet groeten oemoede:+

‘Een stat was, hiet Vaserijn,1268 Danen dat wij gheboren zijn.

Die stont in eenen landeDaermen Gode niet en kande.Dor des volcs grote zonden

1272 So zanct al in afgronden,Alle dat groete lant.

+te hant: terstondEnde alle dat boze volc te hant+

+dat kwam daar gruwelijkaan zijn einde

Dat nam daer quaden hende.+

1276 Maer up die hoghe steenwende

+een deel: een aantalSo heefter God een deel gheset+

+dat wet: weet datVan onsen broeders, dat wet.+

Daer voetse die Gods cracht,1280

+hare: hierheenDie mi hare hevet bracht,+

De reis van Sint Brandaan

93

op deze zee gegeven.1240 Bij Zijn genade moet ik leven

en mij gedragen naar Zijn leer.Broeders als ik zijn er nog meer:God Onze Vader is zo goed

1244 dat Zijn genade ons voedtmet het hemelse brood.Hij hielp ons in onze noodtoen uw monnik wederkwam

1248 die de duivel u ontnamomdat hij in die rijke haldie teugel zo behendig stal.In 't hoge klooster dat u zag,

1252 wachten mijn broeders op de oordeelsdag.De ruigbehaarde koning, zeer alleen,u zag hem zitten op zijn steen,heeft u geholpen met zijn bede:

1256 aan zijn voorspraak dankt u medede terugkeer van uw kapelaan.’Toen zei Sinte Brandaan:‘Ach, om Gods eer,

1260 vertel mij nog wat meervan uw broeders, hoe ze leven,wat hen daarheen heeft gedreven.Hun levenswijze is zo vroom

1264 dat Gods rijk hun toe zal komen.’Toen sprak die heer tot hem,deemoedig en met zachte stem:

+Waarnaar de naam Vaserijnverwijst, is niet duidelijk. Inhet handschrift-Van Hulthemontbreekt op deze plaats eenvers; de Duitse versieshebben vormen als Narrasinen Nazareth.

‘Er was een stad, 't was Vaserijn,+

1268 dat is waar wij geboren zijn.In een land lag deze stadwaar men aan God geen boodschap had,en leefde in zo grote zonden

1272 dat alles tenslotte is verzonken,heel dat land zo rijk en groot.Geen booswicht daar ontkwam de dood,zo wilde de beschikking Gods,

1276 behalve wie God op die rotseen onderkomen heeft gegeven:onze broeders, die daar leven.En daar voedt ze Gods almacht,

1280 die mij hierheen heeft gebracht:

De reis van Sint Brandaan

94

God onse lieve Heere.Onse broeders es noch meereDie ghelijc mi leven

1284+zweven: drijven

Ende up dese russche zweven+

+gronden: dieptenBoven der zeewes gronden.+

Dat quam van minen zonden,Dat wi ghesceeden waren;

1288+Dus: daarom

Dus moetic alleene varen.+

Doe dat lant verdranc

+borch: stad; versanc:verzonk

Ende meneghe borch versanc,+

Also Sodoma dede ende Gomorre,1292

+torre: stadDie groete stercke torre,+

+scorde: scheurdeDaer scorde alle die eerde+

+zweerde: begroeideaardkorst

Ende alle die groene zweerde+

Van dien erderijke.1296

+deze aardkluit houd ikstevig vast

Desen rusch houdic vastelike+

+tot mijn allerlaatste dag

Tote minen hutersten hende.+

+moete: moge

God moete ons allen zenden+

In hemelrike met eeren.1300

+f.186V,b

+Noort waert saltu keeren,Daer saltu sien groet wonder.’

+hief...van onder: stak opEen wint hief daer van onder,+

+orlof: afscheidDiese sonder orlof dede sceeden.+

1304+daerne: waarheen hem

Elc voer daerne God wilde gheleeden.+

Daer voer die kiel in corter wijleOver meneghe mile.

+bedruussche: orkaanDat quam van eenen bedruussche+

1308+wints gheruussche: loeiendestorm

Ende van eens wints gheruussche+

+verspranc: voortjoeg

Dat die kyel also verspranc,+

+dachvaerde: dagreis

So meneghe dachvaerde lanc.+

Daer wart hi wel gheware1312

+ontgalt: boetteDat hi den bouc ontgalt dare,+

Dien hi bernede in den viere.Dat becochte hi wel diereDaer die kiel so verre spranc,

1316 Meer dan M milen lanc

+ongheweltheit:machteloosheid

In groeter ongheweltheit.+

+zonder Gods genade

En hadde ghedaen Gods ghenadicheit,+

+ghenesen: overleven

Hi en hads niet moghen ghenesen.+

1320 Daer voer hi voert, so wi lesen.

De reis van Sint Brandaan

95

de kracht van Onze Lieve Heer.Van onze broeders zijn er meerdie net als ik op zee verblijven

1284 en op een aardkluit moeten drijvenboven de diepe, donkere gronden.Het kwam alles door mijn zonden,dat wij zo werden gescheiden

1288 en ik eenzaam voort moet reizen.Toen dat hele land verdronken menige stad verzonk

+De ondergang van dezondige steden Sodom enGomorra en de redding vanLot worden beschreven inGenesis 19.

gelijk Sodom en Gomorre,+

1292 die grote sterke borchten -scheurde de aardkorst vaneenen al het groene land verdween,alle leven ging eruit.

1296 Ik hou me vast aan deze kluittot aan mijn uiterste einde.Moge God dan, met ons zijnde,ons met het hemelrijk vereren.

1300 U moet noordwaarts kerenen zult bij een groot wonder komen.’Een felle storm is opgestoken:zonder vaarwel moesten ze scheiden

1304 en elk moest gaan waar God hem leidde.

Het schip legde in korte wijleen afstand af van menige mijl.Het kwam door een orkaan:

1308 een felle storm die tekeer bleef gaanen het schip met razende gangvoortjoeg, menige dagreis lang.Daar bezuurde hij het zeer

1312 dat hij het boek die keerliet verbranden in het vuur.Dat bekocht hij wel duur,toen het schip in snelle gang

1316 meer dan duizend mijl langstuurloos over de golven vloog.Zonder de genade van omhooghad hij het niet kunnen overleven.

1320 Zo voer hij voort, naar wij lezen.

De reis van Sint Brandaan

96

+versach: kreeg in het oog¶Doe versach sente Brandaen+

Eenen naecten man saen,

+Al ru: helemaal behaardAl ru, sittende alleene+

1324 Up eenen heeten steene.

+nozen: pijnHi leet wel groete nozen:+

+vervrosen: bevrorenAn deen zijde was hi vervrosen+

Dor vleesch ende beene,1328 Up dander zijde van den steene

Verbrande hi van hitten dan.

+ghewan: kreegNa sine werken hi loen ghewan.+

+blayende: wapperend;dwale: doek

Voer hem hinc blayende een dwale,+

1332 Die halp hem arde wale,

+slouch...dane: weerde afDie slouch die hitte dane;+

+daar had hij veel voordeelvan

Dies quam hem baten vele ane.+

Beede van hitten ende van couden1336

+pine: kwellingSine pine was menichfoude.+

+stont hem: was het met hemgesteld

Des zondaeghs stont hem also,+

+vro: verheugd

Dies was hi arde vro,+

+het leek hem waarachtig

Hem dochte openbare+

1340

+of hij aan een feestmaaldeelnam

Dat hi in werschepen ware.+

¶Des maendaeghs arde vroe

+f.187R,a+werd hij zwaar gestraft

+Quam hem groete pijne toe:+

Doe voerdene in der hellen1344 Die duvele met sinen ghesellen.

+bi: nabijDoe si hem so bi quamem+

+vernamen: zagenDatsi sine pine vernamen,+

+kregen zij medelijdenBegans hem ontfaermen.+

1348 Doe vraeghde Brandaen dien aermenVan wat volcke dat hi ware.Doe sprac die sondare:‘Ic bem die aerme Judas.

1352+onghetrauwe: trouweloos

Om dat ic so onghetrauwe was+

+noot: noodzaakDat ic vercochte sonder noot+

+gheboot: in het leven riepDie mi ghesciep ende gheboot,+

+ontgouden: ontgoldenDat hebbic zwaer ontgouden.+

1356+Doet: toen het

Doet mi berauwen soude,+

+leede: bozeDoe quam die leede duvel+

Ende gaf mi eenen twifel

+hinc: verhingEnde riet dat ic mi hinc+

1360 Ende ne gheene boete ontfinc.

+nam: koosAldus nam ic die doot,+

+noot: kwellingDies moetic lijden desen noot.+

De reis van Sint Brandaan

97

+Toen zag Sinte Brandaan+

in de verte een naakte man.Totaal behaard zat die alleen

1324 op een gloeiend hete steen.Grote kwelling moest hij lijden:vrieskou kwam aan de ene zijdedoor zijn vlees en botten heen,

1328 aan de andere kant liet de steenhem de vuurgloed pijnlijk merken,en zo kreeg hij loon naar werken.Vlak voor hem wapperde een doek

1332 die nog heel wat voor hem kon doen.Die sloeg de hitte daarvandaandie hij altijd moest doorstaan,net als de kou aan de andere zijde,

1336 in zijn menigvuldig lijden.'t Was 's zondags dat hij dit verdroeg,hij was daarmee nog blij genoeg,'t was hem of hij vrijaf had,

1340 of dat hij aan een feestmaal zat.Maar heel vroeg elke maandagmorgenraakte hij diep in de zorgen,want de duivel en zijn gezellen

1344 voerden hem dan weer ter helle.Toen de monniken zo dicht bij hem kwamendat ze zijn straf goed zagen,kregen ze erg met hem te doen.

1348 Brandaan vroeg de arme man toen,van wie hij kwam en van waar.Toen sprak de zondaar:

+Het verraad van Judaswordt in de evangeliënbeschreven (Matteus 26 en27, Marcus 14, Lukas 22 enJohannes 12, 13 en 18). Vooreen loon van dertigzilverlingen heeft Judas Jezusverraden. Met de bendegewapende lieden, gestuurddoor de hogepriesters, sprakJudas af dat ze degene die hijzou kussen, moesten grijpen.En zo geschiedde. Volgenseen eeuwenoude traditie goldJudas als iemand diemedelijden verdiende, omdathij in de strikken van deduivel geraakt was; vandaardat hij ‘de arme Judas’ wordtgenoemd.

‘Ik ben de arme Judas.+

1352 Dat ik zo trouweloos wasdat ik uit eigen wil verkochtwie mij schiep en het leven schonk,dat heeft mijn bestaan verwoest.

1356 Toen het mij berouwen moest,toen kwam de lepe duivelen in mij zaaide hij twijfel,ried me aan me te verhangen

1360 in plaats van boete te ontvangen.Aldus heb ik voor de dood gekozenen moet deze kwellingen nu gedogen.

De reis van Sint Brandaan

98

+rauwen: berouwHaddic ghenade begheert met rauwen +

1364 - God es also ghetrauwe -Het ware mi wel vergaen:

+ontfaen: in genadeaangenomen

God hadde mi ontfaen+

Also hi den jode ontfinc,1368 Die hem, daer hi an tcruce hinc,

+stac...ontwee: doorstakMetten speere stac therte ontwee.+

+mee: meerNoch dede God ghenaden mee:+

+scaker: roverHi ontfinc den scaker dan+

1372+ghewan: kreeg

Om dat hi berauwen ghewan+

+Daer: toenDaer hi an den cruce hinc+

Entie bitter doot ontfinc.Also hadde hi mi ontfaen,

1376+saen: terstond

Waers mi berauwen, saen.+

+voor mij is er nooit meeruitkomst

Mijns en wert nemmermeer raet.+

Maer mi dinct dat mi nu wel staet,

+vele vroe: zeer vroegMaer over morghin vele vroe+

1380+gaen toe: overkomen

Sal mi den noot gaen toe.+

+werdet: wordt hetDan werdet mi al benomen+

+het goede dat me nu tendeel valt

Tgoet daer ic nu in bem comen.+

+ter ere van de zondag

Dor des zondaeghs heere+

1384

+f.187R,b+remedye: verlichting

+Hebbic dese remedye, heere.+

+had ik het altijd zo

Stont mi dus tallen daghen,+

So en soudic niet claghen.

+borgoet: erg goed

Nochtan en hebbict borgoet,+

1388

+maar veel meer kwelt mij

Maer dat mi vele wers doet+

Die grondeloze helle,

+quelle: gekweld wordDaer ic altoes in quelle+

+walle: kookEnde eeweliken in walle.+

1392+ghescalle: geschreeuw

Die duvele met haren ghescalle+

+noot: ellendeDoen mi wel meneghen noot.+

O wy, heere, waric doot,Of mochtic versterven,

1396+bederven: ten onder gaan

So en soudic niet bederven+

+aerbeit: pijnIn dus meneghen aerbeit+

Die ic lij de in eewicheit

+van bittere smart en verdrietVan rauwen ende van leede.+

1400 Dese noode alle beedeVan couden ende van hittenDaer ic hier in moet sitten,

+beschouw ik niet alskwelling

En houdic voer gheen verdriet.+

1404 Ter hellen hebbic licht niet,

De reis van Sint Brandaan

99

Had ik genade begeerd, vol berouw,1364 God is immers zo getrouw,

dan was het me goed vergaan:God had met mij gedaan.

+Hoe een soldaat Jezus, alsHij aan het kruis hangt, meteen lans doorsteekt, wordtbeschreven in Johannes 19:32-34.

als met de jood, die Hij ontving,+

1368 die Hem, toen Hij aan 't kruishout hing,in Zijn hart stak met een speer.Nog meer genade schonk de Heer:

+Een van de tweemisdadigers die tegelijk metJezus gekruisigd zijn, hoontJezus, maar de ander wijsthem terecht en vraagt Jezusaan hem te denken als Hij inZijn koninkrijk gekomen zalzijn. Jezus antwoordt:‘Voorwaar, Ik zeg u:Vandaag nog zult gij metMijzijn in het paradijs’ (Lukas23: 39-43).

ook de rover werd verschoond,+

1372 want die had berouw getoondtoen hij aan het kruishout hingen de bittere dood ontving.Zo was het ook mij terstond gebeurd

1376 als ik mijn zonde had betreurd.Voor mij zal er nooit uitkomst dagen.Nu kan ik alles nog wel verdragen,tot overmorgen bij dageraad

1380 het martelen weer beginnen gaat.Al het goeds dat men mij gaf,pakt men mij dan weer af.

+Volgens sommigetheologen was een tijdelijkeverlichting van de hellestrafmogelijk; gebeden van delevenden zouden tot dietijdelijke verlichting kunnenbijdragen.

Want, heer, 't is om de zondag+

1384 dat ik deze verlichting genieten mag.Was het zo op alle dagen,dan zou ik me niet beklagen.'k Heb het wel niet bijzonder goed,

1388 maar wat veel meer pijn doet,dat is de grondeloze hel:het voortdurende gekwelen het branden, eeuwig door,

1392 het krijsen van het duivelenkoor,dat maakt mijn ellende groot.Ach, o heer, was ik maar dood,of als ik nog maar dood kon gaan,

1396 dan zou ik niet ten onder gaanin zoveel smart en spijt,in deze eeuwigheidvan bitter lijden en berouw.

1400 Daarom zijn deze kouzowel als deze hitteterwijl ik hier moet zittenzo vreselijk nog niet.

1404 In de hel komt het daglicht niet,

De reis van Sint Brandaan

100

Daer eist doncker emmermeere,

+zeer: leedDaer es dat eewelike zeer.+

Ter quader tijt wert hi gheboren1408

+vercoren: bestemdDie daer toe wert vercoren.+

Een hitte quelt mi daer,

+voor u de minste bewegingmaakt

Eer ghi ghetastet wel een haer,+

+smolte: zou gesmolten zijn

Daer smolte wel een berch stalijn+

1412

+als men die daarin zouwerpen

Diene worpe daer in.+

+langhe: langer

Mochte ic hier langhe wesen,+

+ghenesen: gered

Mi dochte ic ware ghenesen.+

+mee: meer

Mi doen mee wee die zorghen+

1416

+Jeghen: voor

Jeghen den over morghen+

Dan die pijne die ic hier moet ontfaen.’Doe sprac sente Brandaen:

+Of: als; over: voor‘Of yemen over di bade,+

1420 Soude hu God doen eeneghe ghenade?’‘Neen hi,’ sprac Judaes, die aerme,

+up: jegens‘Want ic up Gode hadde gheen ontfaermen.+

Alle hulpe hebbic verloren.1424

+dwaelkin: doekjeMaer dit dwaelkin hier voren,+

Voer mi hanghende namelike,

+f.187V,a

+Dat maect mi seere rike rike: gelukkigEnde helpt mi wel zeere.

1428 Nochtan so stal ict onsen HeereDoe ie met hem ghinc

+het beschermt me heel goed- Het weert mi groete dinc+

Van desen heeten viere -1432

+maar al snel berouwde hetme weer

Maer mi berauwes weder sciere.+

+dor Gode: om Godswil

Doe gaf ict dor Gode+

+bode: dienaar

Eenen zinen crancken bode,+

+oyt sint: sindsdien steeds

Die oyt sint sine bede+

1436 Voer mi te Gode dede;

+helpet: helpt hetNu helpet mi zeere hier+

Jeghen dit sterke vier.

+mach: kanAl en mach het also vele niet sijn+

1440+met rechte: echt

Als oft met rechte mijn hadde ghezijn,+

Nochtan helpet mi, heere,Harde vele meereJeghen desen heeten brant,

1444+metter hant: met eigen hand

Om dat ict selve gaf metter hant,+

+have: bezitDan mi nu holpe alle die have,+

+al zou men dat voor mijgeven

Al waert dat mense over mi gave,+

De reis van Sint Brandaan

101

daar moet het altijd donker zijn,daar is eeuwig, eeuwig pijn.Op een boos uur zijn zij geboren

1408 die bij de verdoemden horen.Zo'n hitte moet ik daar edogen,eer je knipperde met je ogenwas daarin een berg van staal

1412 weggesmolten. Helemaal.Mocht ik hier blijven, nog enige tijd,dan voelde ik me al bevrijd.Meer pijn doen mij de zorgen

1416 voor de dag van overmorgen,dan wat ik hier moet ondergaan.’Toen sprak Sinte Brandaan:‘Als iemand voor u bad,

1420 denkt u dat God genade had?’‘Nee,’ zei Judas, de arme,‘want ik had met God geen erbarmen.Kans op hulp, die is er niet.

1424 Maar het doekje dat u vóór mij ziet,dat daar wappert in de wind,daar ben ik zo blij mee als een kind,want het helpt me zeer.

1428 Toch ontstal ik 't Onze Heer,toen ik Zijn volgeling nog was.Nu komt het me goed van pasbij dit vuur, zo gloeiend heet.

1432 Omdat de diefstal me al gauw speet,gaf ik toen het doekje maaraan een arme Godsdienaar,die sindsdien om deze reden

1436 steeds maar voor me heeft gebeden.Het doekje helpt me op dit uurtegen dit verzengende vuur.Al komt er niet zoveel goeds uit voort

1440 als wanneer het mij had toebehoord,toch helpt het mij, o heer,zonder twijfel heel wat meertegen deze hete. brand,

1444 omdat ik het gaf met eigen hand,dan wat de mensen die nu levenaan offers voor me zouden geven,

De reis van Sint Brandaan

102

Die nu in die weerelt es.1448

+ghewes: zekerDies moghedi sijn ghewes.+

+dat goet: het goedeSo wel helpt dat goet+

Dat die meinsche selve doet

+Ende dat: en dat watEnde dat hi selve gheeft,+

1452+die wijle: zolang

Al die wijle dat hi leeft.+

+want weldaden achterafWant achter weldade+

+spade: te laatCommen dicwile spade+

+naer: naEnde datmen naer dleven doet,+

1456+dat baat weinig

Dat heeft aermen spoet+

Te helpene die selve niet en gheeftDor Gode, die wijle dat hi leeft.’Doe Judas dit hadde gheseit,

1460+begon hij luid te weeklagen

Began hi driven groten aerbeit.+

+metten daghe: bij dageraadDes maendaeghs metten daghe+

Maecte Judaes grote clagheEnde jammerlikén rauwe groot,

1464+van: uit

Dat dbloet van sinen hoghen scoot.+

+hem stond groot leed tewachten

Hem naecte groet onghemac.+

Seere weendi ende sprac:‘O wy, onsalich ende arem man,

1468+f.187V,b+ye: ooit; ghewan: kreeg

+Dat ic ye eerdsch lijf ghewan!+

Daer ic nu varen moete,

+daarvan word ik nooit meerverlost

Dies en wert nemmermeer boete,+

Want bi verdienten hebbict ontfaen.’1472

+hiet: bevalDoe hiet sente Brandaen+

+helichdom: relikwiëënSijn helichdom bringhen voort+

Ende settet up des kiels boort,

+Alse: zodat wanneerAlse die duvele quamen+

1476+vernamen: zouden zien

Ende dat helichdom vernamen,+

+vervaren: bang zou makenDat hise soude vervaren.+

+sine ghebaren: zijn (Judas')houding

Hi sach an sine ghebaren+

+vernomen: gemerkt

Ende heeit wel vernomen+

1480 Datsi saen sullen comen.

+heere: leger¶Doe quamen die duvele met eenen heere.+

Hem dochte lucht ende meere,Dat al was bernende vierijn.

1484 ‘Hier soudic ghevaren zijn!’

+bezijnghede: verschroeideSprac die bezijnghede capelaen,+

+die door vrees bevangenwas

Die met zorghen was bevaen.+

Si vloghen boven den kiele.1488

+ghiele: muilenHem scoot huut haren ghiele+

De reis van Sint Brandaan

103

al was het al het aardse bezit.1448 Dit is zo waar als ik hier zit.

Zozeer helpt het goeddat de mens zelf nog doet,en wat hij uit zichzelve geeft,

1452 zolang hij leeft.Wat men daarna doet in zijn naam,daar heeft hij vaak maar weinig aan.Wat men na iemands leven doet,

1456 daarmee lukt het vaak niet goedom hen te helpen, die niet geven,om Gods wil, als ze nog leven.'Judas sprak daarna niet meer,

1460 maar jammerde en weende zeer.De maandag kwam. Bij de dageraadwist hij zich in zijn smart geen raad,ja, zijn ellende was zo groot,

1464 dat het bloed hem uit de ogen schoot.Grote kwelling wachtte hem,huilend zei hij, met doffe stem:‘Wee mij, onzalige, die 't berouwt

1468 dat hij ooit het levenslicht heeft aanschouwd...De toekomst die mij is bereid,die scheldt niemand me meer kwijt,want ik heb het ernaar gemaakt.’

1472 Toen liet Sinte Brandaan

+Relikwieën, waarin men debovennatuurlijke vermogensvan een heilige ingeconcentreerde vormaanwezig achtte, werdenonder meer aangewend alseen afweermiddel tegen deduivel.

zijn relieken ophalen+

en op het dek uitstallendat als de duivels kwamen

1476 en de relieken daar zagen,dit hen wel af zou schrikken.Hij zag aan Judas' blikkenen angstige gebaren

1480 dat ze in aantocht waren.Het duivelsleger, met groot gerucht,maakte dat de zee en de luchthevig in brand leken te staan.

1484 ‘Daarheen zou ik zijn gegaan,’zei de verzengde teugeldief,die het van angst zowat bestierf.Ze vlogen vlak over het dek

1488 en daar spoten uit hun bek

De reis van Sint Brandaan

104

+onghiere:huiveringwekkend

Pec ende vlamme onghiere+

+sulfer achteghen:zwavelachtig

Mefsulfer achteghen viere+

+wiel: kookte

Dat gloyde ende wiel.+

1492 Daert up die zee vielBerrende twater alse stroe.Judase wilden si alsoeVoeren in der hellen,

1496 Daer sine souden quellen.

+vianden: duivelsDen vianden gheboet sente Brandaen+

+staen: wachtenDatsi een wijle souden staen+

+vermijden: sparenEnde Judaes souden vermijden.+

1500 Gode bat hi in dien tijden

+moeste: mocht; ghenesen:gered

Dat dien nacht moeste ghenesen+

+quijte: verlost

Judaes ende quijte wesen+

+zeere: pijn

Van dien helschen zeere.+

1504

+Dies: daarom

Dies bat hi onsen Heere.+

Weenende hi so langhe bat

+consenteerde: toestondDat hem God consenteerde dat.+

Die duvele doe luude screyden,1508

+zij brulden en zij hinniktenSij borlenden ende si neyden+

Dat si sonder hem moesten varen.

+f.188R,a

+Met vele groeten scarenKeerden si weder ter hellen.

1512+dreeghden: dreigden; sine:zij hem

Doe dreeghden sine te quellen+

Vele meer dan si souden

+Of sine: als zij hemOf sine hadden moghen behouden.+

Dat dreeghen dede hem wee1516

+vlotede: dreefDaer hi vlotede up die zee.+

Die duvele quamen weder doeDes orghins vele vroe

+tot onheil van JudasTe Judaes onghevalle.+

1520+Crauwels: haken

Crauwels brochten si alle,+

+sneden: vlijmscherp warenDie gloyden ende sneden.+

+onverwijldOnlanghe dat zijs vermeden,+

+sloegen ze die in hemMaer in hem dat sise sloughen.+

1524+Onscone: schandelijk

Onscone dat sine droughen+

+met rots en alMet alle metten steene.+

+beene: bottenSi quelden sine beene.+

Doe sine up ghenamen1528

+danen: daarvandaanEnde een lettel danen quamen,+

+leelike: honendSpraken si leelike toe+

Sente Brandane doe:

De reis van Sint Brandaan

105

pek en vlammen, zo onguur,en een zwavelachtig vuur,dat kookte en vonken braakte.

1492 Waar het de zee maar raakte,brandde het water als stro.Judas wilden ze zomeevoeren ter helle

1496 om hem daar te kwellen.Brandaan gebood de duivelse schareJudas nog een tijdje te sparen,hem nog even niets te doen.

1500 De Here God bad hij toendat Judas nog één nacht langverschoond bleef van de droeve gangnaar de hel met al zijn zeer,

1504 dat bad hij Onze Heer.Wenend hield hij zo lang aandat God het hem heeft toegestaan.De duivels schreeuwden overluid,

1508 ze bliezen en hinnikten het uitomdat ze hun prooi kwijt waren.In geweldig grote scharen.keerden ze terug naar de hel.

1512 Maar ze dreigden nog weldat ze hem erger kwellen zoudendan als ze hem hadden mogen behouden.En Brandaan, op volle zee,

1516 had het daar heel moeilijk mee.Ze kwamen de volgende morgen vroegterug met duivels genoegom Judas overstuur te maken.

1520 Allen hadden ze haken,gloeiend, en met punten die sneden,waar ze hem veel pijn mee dedentoen ze die in hem sloegen

1524 terwijl ze hem. wegdroegen,tot zijn schande, met steen en al,en zijn botten kneusden, overal.Toen ze hem hadden opgenomen

1528 en een eindweegs waren gekomen,namen ze vol leedvermaakmet hun gekrijs op Brandaan wraak:

De reis van Sint Brandaan

106

+wine: wij hem‘Daer omme sullen wlne pinen meer+

1532 Dan hi was ghepijnt eer.’Doe seide sente Brandaen:‘Het sal anders vergaen.

+te meer: nog meerNiet te meer en sal ghepijnt sijn hi+

1536 Om dat hi te nacht was bi mi.

+up mi scelden: tegen mijuitvaren

Al moghedi up mi scelden,+

Hi en saels niet ontghelden.

+om uw dreigementen geefik niets

Hu scelden hebbic onmare.’+

1540 Bi Gode, onsen sceppare

+dieren: plechtigeEnde met dieren woorden+

+verhoorden: afvalligenGheboet hi dien verhoorden+

Datsi hem en daden niet meer1544

+also: zoalsDan also si te voren eer+

Des ander daghes hadden ghedaen.Ende also voerden sine wech saen,Vele zeere screyende

1548 In dier zwaerre allende.

+hiet: bevalDoe hiet die heere goede+

Up des zeewes vloedeVolghen met sinen kiele

1552+f.188R,b

+Na die aerme ziele,

+-se: haar (de ziel)Maer die duvele ontvoerdense saen.+

+up slaen: opstijgenDoe sach hi voer hem up slaen+

Eenen rooc wel gruwelijc:1556

+pijne: strafDat was een pijne vreeselijc.+

¶Doe voer die goede sente Brandaen

+met Gods zegenMetten Gods zeghe bevaen+

+naar het uiterste eindToten oversten hende,+

1560+steenwende: rotswand

Onder eene steenwende.+

+varen: vliegenDaer saghen si alse bernende voghele varen+

Huut eenen bernenden berghe te waren

+in vele talenVan menegherande tonghen+

1564+hel niét: niets anders

Die hel niet en zonghen+

Dan ‘o wy’ ende ‘wach’ ende ‘wee’.

+grondelose: peilloos diepeEene grondelose zee+

Slouch daer up die west zijde ane,1568 So datment hoerde dane

+mijlenverOver meneghe mile.+

Daer na in corter wileSaghen si huut eenen berghe slaen

De reis van Sint Brandaan

107

‘We zullen hem veel erger kwellen1532 dan eerst, dat kan ik je wèl vertellen!’

Toen zei Sinte Brandaan:‘Het zal anders gaan.Niet meer te lijden krijgt hij

1536 vanwege die ene nacht bij mij.Hoe jullie op mij ook schelden,hij zal het niet ontgelden.Ik heb aan u geen boodschap meer,

1540 bij God Onze Schepper en Heer.’En met woorden van veel gezaggebood hij toen dat slagvan godvergeten rebellen

1544 Judas niet méér te kwellendan ze tevoren hadden gedaan.En toen zijn ze weggegaan,met Judas vertrok de bende

1548 en hij jammerde in zijn ellende.Toen beval de goede Brandaande arme ziel achterna te gaanzo ver ze konden over zee,

1552 maar de duivels voerden hem mee

+en gingen er razendsnel vandoor.+

Een rook uit zee, gruwelijk en goor,kolkte daar toen op Brandaan af:

1556 zo vreselijk was Judas' straf.

Toen voer de goede Sint Brandaanmet Gods zegen daarvandaanlangs het rookgordijn,

1560 naar waar een rots bleek te zijn.

+Volgens het middeleeuwsevolksgeloof konden de zielenvan gestorvenen de gedaantevan vogels aannemen. Debrandende berg zou eenvulkaan kunnen zijn. TimSeverin (vgl. de aantekeningbij v. 1031) brengt eenvergelijkbare beschrijving inde Navigatio in verband metvulkanische activiteit op enrond IJsland.

Ze zagen wat brandende vogels leken+

uit de berg zich een uitweg breken,in veel talen klonk hun geluid,

1564 maar ze brachten niets anders uitdan ‘o wee’ en ‘ach’ en ‘wee’.Een grondeloze zeesloeg daar tegen de westkust aan,

1568 zodat men die daarvandaanvele mijlen ver kon horen.Met dat geluid nog in hun orenzagen ze hoe van een berg uitschoot

De reis van Sint Brandaan

108

1572+so ghedaen: zodanig

Eene vlamme so ghedaen,+

+gleinstren: vonkenDaer die gleinstren hute vloghen+

+hoven: ovenAlso groet als een hoven+

Ende colen also groot als maste.1576

+daar was straf en leedDaer was pijne ende onraste.+

+ran: stroomdeHuut dien selven berghe ran+

Een water, sulc en sach noint man:

+wiel: kookteHet was zwart ende het wiel.+

1580+Bander zijde: aan de anderekant

Bander zijde daer hute viel+

+ghereede: werkelijk waar

Een water ende een wint ghereede+

Die also cout waren beede

+ghewart: geschapen werdDat nye couder dinc ghewart.+

1584 Daer hadden si moylike vaert:Up deen zijde was hitte menichfout,Up dander zijde waest so coutDat den bomen in dien tijden

1588+scoolden: loslieten

Die scorse scoolden van den zijden.+

¶Doe so hiet sente BrandaenHem allen ten riemen gaen.

+scipman: bemanningBeede moonken ende scipman,+

1592+allen gingen zij aan deriemen

Alle vinghen si daer an.+

+letten: dralen

Daer en wilden si niet letten meer.+

+f.188V,a

+Daer si waren commen eerBinnen eenen daghe ghevaren,

1596+cume: nauwelijks

Ghekeerden si cume in II jaren.+

+ontran: ontsnapteDoe dus die kiel ontran+

Entie moede scipman

+aermer scaren: pijnigingenVan der heetter aermer scaren,+

1600 Doe quamen si saen ghevaren

+eerden: oordenUp eene der bester eerden+

+gheweerden: ontstaanDie oyt mochte gheweerden.+

+dat heeft zelden iemandgezien

Daer sach yemen selden:+

1604

+wiessen: groeiden

Daer wiessen up die velden+

+wijn: wijnstokken

Beede coren, vruchten ende wijn+

Ende alle vruchten die moghen zijn,

+ackeren: ploegenSonder ackeren ende graven.+

1608+daar was geen gebrek

Daer was lettel noot van haven:+

Visch was daer ghenouch,

+drouch: bevatteDie daer dat water drouch,+

Ende vleesch, wilt ende tam,1612

+nye: ooit; bequam:behaagde

Al dat nye herte bequam.+

De reis van Sint Brandaan

109

1572 een vlam, zo gruwelijk grootdat er vonken uitvlogenter grootte van een ovenen kolen als masten zo groot.

1576 Daar was gemartel en bittere nood.Uit die berg kwam een water stromenzoals niemand ooit heeft waargenomen:pikzwart en draaiend als een wiel.

1580 Van de andere kant nu, vieleen water daaruit, en een wind daarbijdie zo koud waren allebei,dat niets ooit kouder was op aard.

1584 Daar hadden ze een moeilijke vaart:aan de ene kant zo heet en benauwd,aan de andere kant was het zo kouddat ze zagen hoe het vaak gebeurde

1588 dat de schors van de bomen scheurde.Toen gelastte Sinte Brandaanallen aan de riemen te gaan,monnik zo goed als schepeling:

1592 geen die er niet aan 't roeien ging.Treuzelen wilde niemand nog.En van dat oord, waarheen ze tochbinnen één dag gekomen waren,

1596 duurde de terugtocht twee volle jaren.

Toen ze tenslotte, doodvermoeid,steeds verder weg waren geroeidvan de kwellingen van de hel,

1600 toen bereikten ze al snelde schitterendste landouwendie mensen kunnen aanschouwen.Zoiets zag iemand zelden:

1604 daar groeiden op de veldenzowel koren als vruchten, en wijnen alle gewassen die er maar zijn,het land bewerken hoefde daar niet,

1608 waar niets te wensen overliet.Vis was er genoeg,die zich door het water sloeg,en vlees, tam en wild,

1612 en alles wat je maar wilt.

De reis van Sint Brandaan

110

+jeghenode: streekDese jeghenode scone+

Was altoes even groene.

+Multum Bona Terre: hetZeer Goede Land

Dat es Mul turn Bona Terre+

1616 Ende es gheleghen arde verre

+van wat enig mens bekendis

Van alre meinschen conden.+

En hadde God tien stondenDat scip daer niet ghesent,

1620 So waert ons bleven ombekent.Doe daer quam sente Brandaen

+Entie: en degenen dieEntie hem waren onderdaen,+

Hare moethede ende pijne al1624

+smal: kleinVerghinc hem, groet ende smal,+

+Mids: door; zoetheid:lieflijkheid

Mids der zoetheit menegherande+

+ontfinghen: ondervonden

Die si ontfinghen in dien lande.+

Alse sente Brandaen entie zine1628

+fine: prachtigeWaren in desen lande fine,+

Saghen si eenen berch so hoghe,

+verhoghen: met het oogmeten

Sine consten niet verhoghen+

Sine groete hoecheide.1632 Hem dochte in der waerheide

Dat die wolken daer up zweveden.Ne gheene dinghen die leveden

+si en: tenzij zeNe quamen daer up, si en vloghen.+

1636+f.188V,b+maar langs een steil pad

+Maer teenen hanghenden woghe+

+begonnen zij behoedzaam

Met zorghen si ane vinghen+

+naar boven te klimmen

Datsi daer up ghinghen.+

Die berch was boven scone1640

+Mons Syone: de berg SionEnde hiet Mons Syone.+

+an: tegenDaer slouch an der zee vloet.+

Nye en was berch so goet.Daer si dien berch up gaen,

1644+an: op

Saghen si an den berch staen+

+borch: burchtEene borch so rikelike,+

Noint en sach meinsche der ghelike.Daer saghen si vreeselike draken

1648+en reuzenslangen metgesperde muilen

Ende lindwormen die gapen,+

+voer: kwam

Ende hem voer tallen stonden+

+huten: uit de

Dat vier huten monden.+

+wachten: bewaakten

Dese wachten die poerten daer.+

1652 Maer metten woerden Gods vorwaerBeval hem sente Brandaen

+in: binnenDat sise in lieten gaen+

De reis van Sint Brandaan

111

Deze streek was in elk seizoenaltijd even groen.

+Het enige land dat in de.bijbel bij herhaling ‘goed’,‘zeer goed’ of zelfs‘buitengewoon goed’genoemd wordt, is Kanaän,het beloofde land (bijv.Deuteronomium 8: 7-10).

Zij heet Multum Bona Terre+

616 en ligt enorm veel verderdan enig land, ooit door mensen gevonden.Had God hen daar niet heen gezondenen het schip daarheen gedreven,

1620 't was ons onbekend gebleven.Toen de reizigers met Brandaandaar aan land waren gegaan,toen verging groot en klein

1624 alle moeheid, alle pijndoor al wat zij van alle kantaan zoetheid smaakten in dat land.Toen Brandaan en zijn schepelingen

1628 dit wonderschone land ingingen,zagen ze een berg, zo hoog,dat hem nooit een menselijk oogtot het eind toe kon bekijken.

1632 En daar moest het hun wel lijkendat de wolken daarop zweefden,en geen schepsel dat ooit leefde,kwam zonder vleugels bij de top.

1636 Behoedzaam, een heel steil pad op,was het dat ze hun tocht aanvingenen naar boven gingen.Op de berg was het wonderschoon,

1640+De berg Sion, bijJeruzalem, wordt door deprofeten gezien als dehoogste berg, de berg vanJahwe, het middelpunt vanhet komende rijk Gods(Jesaja 2, Micha 4). Eenandere traditie brengt eenberg genaamd Sion inverband met de Sinai. Hoedeze gegevens en die overMultum Bona Terre teverenigen zijn met deaanwezigheid van demonsterlijke Walseranden(zie v. 1820), is nietduidelijk.

hij heette Mons Syone,+

en daartegen sloeg de vloed.Op de berg leek alles goed.Toen ze de berg op zijn gegaan,

1644 zagen ze op de helling staaneen burcht, zo mooi en rijk,nooit zag men zijns gelijk.Daar zagen ze vreselijke draken

1648 met opengesperde kaken.Die braakten uur na uuruit hun muilen rook en vuur.Ze bewaakten de poorten daar,

1652 maar met Gods woord zowaarbeval hun Sinte Brandaanzijn mannen binnen te laten gaan,

De reis van Sint Brandaan

112

+in die huere: terstondTer doren in die huere.+

1656 Die bouc seit dat die muere

+kerstalijn: van kristalAlle waren kerstalijn.+

+letteren steenijn: inscriptiesDaer waren letteren steenijn+

+ghenomen: gemaaktSo vele daer up ghenomen,+

1660+hende: einde

Sine consten ten hende comen.+

Daer waren ghegoten inne

+met groot vakmanschapBi meesterliken zinne,+

+eere: bronsVan copere ende van eere,+

1664 Menegherande diere

+rinc muer: ringmuurIn dien rinc muer al omme,+

+sommige rechtop, anderekruipend

Som recht ende some cromme.+

+eerst: voor het eerst

Diese eerst ghinc besien,+

1668

+vlien: op de vlucht slaan

Hi mochte van vreesen vlien,+

+hem ... ghebaren:vertoonden zich, bewogen

Want si hem hute dien muer ghebaren+

Als of si alle levende warenDaer stonden alle die dieren

1672+noint: ooit

Die ic noint horde nomen hiere:+

+met: ookLeeuwen, panteeren, tygheren met,+

Oec stonden daer gheset

+Eencorne: eenhoornsEencorne ende lupaerde,+

1676+aerde: soort

Ende beesten van meneghen aerde,+

Olifanten, herten ende hinden,

+f.189R,a

+Mochtemen daer al vinden.

+vormen: figurenOec stonden daer vele vormen+

1680+wormen: slangen, draken

Van vreeseliken wormen.+

In midden dien borghe vloot

+wel: zeerEen riviere wel groot+

Die al dwilt dede omme gaen,1684

+zodat niets stil kon staanDat niet stille mochte staen.+

+al openbaren: heel duidelijkSi saghen al openbaren,+

Die daer commen waren,

+bi wilen: somsDat die beelden bi wilen spronghen+

1688 Ende riepen ende zonghenAls of si wech wouden

+varen: komenEnde huten muere varen souden.+

Daer stonden meneghe vorme.1692

+sulke: sommigeDaer waren sulke worme,+

+ru: behaardHalf ru ende alf bloot,+

+niemand heeft ooit zoietsgezien

Noint sach man des ghenoot.+

Noch stont daer onder1696 Ghegoten menich wonder:

De reis van Sint Brandaan

113

zonder verder oponthoud.1656 Naar het boek ons toevertrouwt,

waren alle muren van kristal.

+De lezing letteren steenijnberust vermoedelijk op eenkopiistenfout; volgens hethandschrift-Van Hulthem ende Duitse teksten gaat hethier niet om ‘steenen letters’,maar om edelstenen.

Stenen letters zonder tal+

zagen ze in de wanden prijken1660 zover het oog kon reiken.

Daar waren ook gegoten,aan een meesterbrein ontsproten,van koper en brons allebei,

1664 dieren, menigerlei,in de ringmuur daar rondom,sommige rechtop, sommige krom.Wie voor 't eerst ze ging bekijken,

1668 zou zowat van schrik bezwijken,want ze stonden te gebarenof ze echt springlevend waren.Werkelijk ieder dier

1672 waar ik ooit van hoorde, stond wel hier.Leeuwen, tijgers en ook pantersen nog vele, vele andere:eenhoorns en luipaarden,

1676 alle diersoorten van heel de aarde,olifanten, herten, hinden,men kon ze allemaal daar vinden.Ook zag men in allerlei vormen

1680 salamanders, draken en wormen.

+Uit de beschrijving van hetbronzen wandfries valt op temaken dat het hier gaat omeen door waterkrachtaangedreven constructie diede gestalten in bewegingbrengt.

Midden door de burcht heen vloot+

een rivier, geweldig groot,die de dieren rond liet gaan

1684 zonder dat er een stil ging staan.Ze zagen zonneklaar,toen ze daar gekomen waren,dat de beelden soms sprongen

1688 en riepen en ook zongen,alsof ze daar weg woudenen de muur uitkomen zouden.Daar zag men de vreemdste zaken

1692 en soorten dieren, zoals draken,half harig en half bloot,zo zag niemand het ooit.Ook vond men daaronder

1696 menig in brons gegoten wonder:

De reis van Sint Brandaan

114

+liebaert: leeuwDaer stont die stercke liebaert -+

+ghewaert: geschapen werdIc wane nye dier ghewaert,+

+En: of hetEn stont daer ghegoten.+

1700+vloten: zwommen

Visschen daer oec vloten+

+in zeer veel soortenHarde meneghertiere.+

Hoert wat dede die riviere:Herten entie hinden

1704+Vloen: vluchtten

Vloen daer voer die hasewinden.+

Wilde zwijnen liepen daer;

+naer: achternaDie jaghere reet hem naer,+

Al blasende eenen horen.1708

+daarvoor liep ook (weer)Hem liepen oec voren+

+zoveel wonderbaarlijksMenich wonder so vele,+

+ik kan het niet goedvertellen

In caent ghesegghen niet wele.+

+speelden: draafden lustig

Daer speelden oec in den mueren+

1712

+paarden met dekkleden

Orssen met convertueren+

+rijnghe: kring

In eenen rijnghe wijde.+

+ook stonden daarnaast

Hem hilden oec bezijden+

+Rudders: ridders

Rudders als of si leveden.+

1716

+Vanen: wimpels

Vanen dat daer zweveden.+

+bovendien kon men daarzien

Daer toe mochtemen daer scauwen+

Harde vele vrauwen.

+wachtaren: wachters

Daer bliesen die wachtaren.+

1720

+f.189R,b+wie niet beter wisten

+Die ghene dies onwijs waren+

Waenden datsi leefden daer.

+mach: kan; over: voor

Ic mach hu segghen over waer,+

+zale: paleis; gheheere:prachtige

In dese zale gheheere+

1724 Was wonders vele meere.

+verlichten: verspreiddenlicht

Daer verlichten die tinnen+

Beede buten ende binnen

+dach sterre: morgenster

Ghelijc dat doet die dach sterre,+

1728 Die up rijset so verre.

+VIM: zesduizend; tien male:toen

VIM torren stonden tien male+

Up den muere omme die zale.

+blecten: schenenDie torren die blecten al+

1732+groet ende smal: alles

Ende muere ende zale, groet ende smal,+

Alse yser doet in den viere.

+diere: schaarsGheen dinc en was daer diere+

Dan onghemac ende aermoede.1736

+culcte: kussenMeneghe culcte goede+

+sporwaren: vliegennettenEnde zijdine sporwaren+

Saghen si daer te waren,

De reis van Sint Brandaan

115

een leeuw met wijd open kaken,geen dier werd ooit geschapenof het stond daar wel bij.

1700 Ook vissen menigerleizwommen van daar naar hier.En hoor nu! De rivier

+In de in het wandfriesopgenomen ridderlijketaferelen, de jachtscène enhet toernooi, is de sfeer teproeven van de hoofsecultuur, zoals die ookbeschreven wordt in deridderromans van de 12de en13de eeuw.

liet herten en liet hinden+

1704 vluchten voor hazewinden.Wilde zwijnen zag men gaanmet de jager achter ze aandie zijn jachthoorn liet schallen,

1708 ja, zoveel honderdtallenwonderen waren er te genieten,dat woorden te kort moeten schieten.In de muren een komen en gaan

1712 van paarden met sjabrakken aan,die draafden in een wijde kring.Een keur van ridders gingdaarnaast, alsof ze leefden.

1716 Kleurige vanen beefden.Voorts kon men daar aanschouweneen menigte van vrouwen.Op hun hoorns bliezen de wachters.

1720 Wie niet beter wisten, dachtendat alles levend was, aldaar.Maar ik zeg u voorwaar,in de burchtzaal en de bijgebouwen:

1724 was nog veel meer moois te aanschouwen:daar verspreidden de tinnenhun licht zowel buiten als binnenwel even ver als de morgenster

1728 als ze oprijst van heel ver.Zesduizend torens ofwel meerverhieven zich hoog boven de muur,terwijl een felle schittering

1732 om burcht en torens en muren hing,als van ijzer in een hete gloed.Alles was daar in overvloed,men wist van geen armoede of ongemak,

1736 omdat het daar aan niets ontbrak.Kostbare kussens zagen zijen vliegennetten van fijne zij,

De reis van Sint Brandaan

116

Die daer hinghen te dien male1740 Boven die bedden in die zale.

Die vloer van der zalen was

+Al gader: geheel en alAl gader snee wit glas,+

+male: figurenDaer dore blecten die goud male.+

1744+rikelic: prachtig

Dus rikelic was die zale.+

+hove: tuin; vrone: heerlijkeIn dien hove vrone+

Stonden cedre sconeEnde andre bome so vele,

1748+wele: goed

Dat die zonne niet wele+

+mochte: konSchijnen mochte ter eerden.+

+niet: nietsDaer en mochte niet nat werden.+

+dit zagen zij allemaalDies namen si alle gome.+

1752 Onder die ceder bome

+acker: grasveldSo was die acker scone+

+tallen steden: overalEnde tallen steden groene.+

Daer hinc menich guldin vat.1756

+bat: beterNoint en was huus bat+

+dieren: kostbareVerchiert met dieren dinghen.+

Daer mochtemen horen zinghenDie voghele in allen tijde.

1760+wijde: ruime

In dese borch wijde,+

Daer stont midden in een palas -

+f.189V,a

+Ic wane noint gheen en was

+also wele: zo mooiVerchiert als o wele.+

1764+Ghimmen: juwelen

Ghimmen was daer so vele,+

+dierbaren: kostbareMet dierbaren ghesteenten+

+helps ghebeenten: ivoorGheset in helps ghebeenten.+

Die vloer was saphier ende glas -1768 Ic wane noint dinc en was

+boven: opGhemaect boven der eerden+

+mochte weerden: konworden

Dat beter mochte weerden+

Of dat ghemaect was bat;1772

+Over waer: waarlijkOver waer segghic hu dat.+

+eere: bronsGhegoten was het van eere.+

Het en wert nemmermeereGhemaect so goet weerc,

1776+No: noch; vaste: stevig

No so vaste, no so steerc+

Als daer up dien dachSente Brandaen sach.

+besonder: stuk voor stukDie moonke besaghen besonder+

1780 Dat menichfoudeghe wonder.

De reis van Sint Brandaan

117

hangend als een mooie sjaal.1740 boven de bedden in de zaal.

De vloer van de zaal, die washelemaal van sneeuwwit glas,daar schemerden gouden vlekken doorheen.

1744 Maar over de zaal zwijg ik nu meteen.Naar het mooie binnenhof gegaan,zagen ze daar ceders staanen andere bomen, zo dicht opeen,

1748 dat de zon er nauwelijks doorheenkon schijnen tot op de gronden dat niets er nat worden kon.Allen hebben dit in zich opgenomen.

1752 Daar onder de cederbomenwas het veld wonderschoonen op alle plaatsen groen.Daar hing menig gouden vat.

1756 Geen mens heeft ooit een huis gehad,versierd met zoveel dure dingen.Men kon de vogels horen zingenin elk seizoen, op elke tijd,

1760 in deze burcht, zo ruim en wijd.'t Paleis dat in het midden stond:ik denk dat men er nooit een vonddat versierd was met zovele

1764 gemmen en kostbare juwelen,met zo menige dure steen,fraai gezet in elpenbeen.De vloer was van saffier en glas.

1768 Ik meen dat er nooit iets mooiers wasof ooit nog gemaakt wordt op de aarde,van een nog grotere waardeof kunstiger makelij,

1772 neem dat maar aan van mij.Gegoten was het van bronsen nooit zag men bij onseen zo vakkundig werk

1776 of zo stevig of zo sterkals daar op die dagSinte Brandaan zag.De monniken keken hun ogen uit

1780 naar de wonderen, menigvoud.

De reis van Sint Brandaan

118

+spronghen: klaterdenIn die borch so spronghen+

+Diere: kostelijkeDiere watre, daer zonghen+

Molenen of si hadden tonghen,1784

+verclonghen: weerklonkenSo dat al verclonghen+

Beede berch ende dal

+dat daer bi was: deomgeving

Ende dat daer bi was, over al.+

Die bouc seit ons dat,1788

+vloyden: zwommen;ghewat: water

Dat vloyden int ghewat+

Visschen die daer speelden.

+alrande: allerleiEnde alrande weelden+

+hoorden bij de burchtWaren der borch onderdaen -+

1792 Dat scrijft ons sente Brandaen.

+besijngde: verschroeideDoe sprac die besijngde capelaen:+

‘Hets goet dat wi henen gaen

+voor we hier last krijgenEer wi hier scade ghewinnen.+

1796+ik voor mij geloof

Mi dincke in minen zinne,+

Het en es sonder meester niet,Dit wonder dat ghi hier siet.

+als ze ons zienWerden si onser gheware,+

1800+ontfaren: ontkomen

Wine moghen hem niet ontfaren,+

+of ze maken het ons zomoeilijk

Sine doen ons sulken aerbeit+

+wert leit: zal spijten

Dat ons die vaert wert leit+

+en het ons berouwt dat weleven

Ende ons lijf rauwet.+

1804

+f.189V,b+ghetauwet: gemaakt

+Dit weerc hevet ghetauwet+

+ghedyet: volk

Een wonderlic ghedyet+

+dat zich niet om Godbekommert

Dat hem an Gode en keert niet.+

Hets van wonderliken zeden.1808

+tonvreden: in moeilijkheden

Si moghen ons bringhen tonvreden,+

+Alsoe: zoals

Alsoe die ghene daden+

+verladen: in het nauwgebracht

Die ons so hadden verladen+

+berrende: brandde

Ten berghe die berrende dan.’+

1812

+bat: smeekte

Doe bat die stierman+

Sente Brandane ende dien heerenDatsi wilden te scepe keeren.¶ Doe si te scepe waren ghegaen,

1816 So quam hem ghevolcht saen

+ghedane: uiterlijkEen volc van wonderliker ghedane,+

Als ons de bouc doet te verstane.Si hadden wolves tande

1820+hieten: heetten

Ende hieten Walscherande.+

Seere si verbolghen waren

+ontvaren: ontsnaptDatsi hem dus zijn ontvaren.+

De reis van Sint Brandaan

119

+Bij molens die zingen of sihadden tonghen moet menwellicht aan het geklater vanschepraderen vanwatermolens denken, maarhet is ook mogelijk dat hierevenals bij het bronzenwandfries een vernuftigmechaniek beschrevenwordt: er bestond eenwaterrad dat zogeconstrueerd was dat het aldraaiend fluittonen vanverschillende hoogtevoortbracht.

In de burcht ontsprongen+

kostelijke stromen, daar zongenmolens, als hadden ze tongen,

1784 met tonen, die weerklonken,in berg en dalin de omgeving, overal.Het boek zegt ons dat

1788 daar in het koele natvele vissen speelden.Men zag slechts overvloed en weelde,waar men vrij mee om kon gaan,

1792 dat schrijft ons Sinte Brandaan.Toen zei de verzengde kapelaan:‘We kunnen hier beter maar vandaan,voor ons nieuwe ellende wacht.

1796 Ik heb bij mijzelf overdacht:het is zonder meester niet,al 't wonderbaarlijks dat je hier ziet.Treffen die lieden ons hier aan,

1800 hoe komen we heelhuids hiervandaan?Ik vrees dat het ons slecht vergaat,ze doen ons misschien zoveel kwaaddat we liever nooit geboren waren.

1804 Dit werd gemaakt, durf ik te verklaren,door een wonderlijk soort wezensdie God in het minst niet vrezen.Ze hebben een hele vreemde moraal,

1808 als ze willen, worden ze ons fataal,net als die eigenaardige mannendie ons een valstrik wilden spannenbij die berg in vuur en vlam.’

1812 Toen smeekte de stuurmanSinte Brandaan en de herennaar het schip terug te keren.Toen ze aan boord waren gegaan,

1816 kwamen daar opeens rieden aandie wonderlijk van uiterlijk waren,zoals het boek ons zal verklaren.Ze hadden wolfstanden

1820+Het motief van deverdierlijking van de menszodra hij zich in zijnhoogmoed van God afwendt,vindt men al bij Augustinusen in

en ze heetten Walseranden.+

Ze konden het schip net niet meer bereikenen stonden daarom woedend te kijken.

De reis van Sint Brandaan

120

Hoefde hadden si alse zwijn -1824

+mochten: kondenHoe mochten, si wonderliker zijn!+

+Mans: mensen-; been: potenMans handen ende honden been,+

+al in een: voortdurendSi screyden al in een,+

+Cranen: van kraanvogelsCranen hals, mans buuc vorware,+

1828+Onder: eronder

Onder die voete ru van hare.+

+ghewant: kledingSijdin was al haer ghewant.+

Boghen droughen si in die hantEnde pijle daer in gheset,

1832+ghewet: geslepen

Wel gheslepen ende ghewet.+

Si hadden langhe baerde.Si rochelden alle haerdeAlse doen wilde beeren.

1836+het speet hun zeer

Hem berau arde zeere+

Dat hem sente BrandaenHuut haerre borch was ontgaen.Doe sprac sente Brandaen:

1840 ‘Latet tscip al sachte gaen

+vliete: stroomHier in desen vliete,+

+sciete: beschieteDat ons niet en sciete+

+commer: monstervolkDit eyselike commer.+

1844+nu ben ik zeer benieuwd

Nu heeft mi groet wonder+

+yet: welOf si Gode kennen yet.+

+f.190R,aIc wille weten vanhem dbediet.’+ik wil weten wat ze tezeggen hebben

++

+stavene: plecht

Up die stavene ghinc hi staen.+

1848

+hij bezwoer ze terstond

Hi bemanetse vele saen+

Bi Gode ende bi zijnre cracht

+ghewracht: geschapen

Ende bi al dat hi heeft ghewracht+

+noint: ooit; gheweerden:ontstaan

Ende noint liet gheweerden+

1852 In hemele ende in der eerden,

+met vreden: ongestoord

Dat sine met vreden lieten+

+vlieten: drijven

Tote bi den lande vlieten,+

+Dat: zodat

Dat hi hem spreken mochte.+

1856

+vele sochte: zeer gedwee

Si leiden vele sochte+

Die boghen hute haerre hant

+te hant: terstond

Ende zweghen alle te hant.+

¶ Doe vraechde sente Brandaen:1860

+Doet: doe het‘Kendi Gode? Doet mi verstaen.’+

Doe sprac een daer onder:

+je hebt wonderbaarlijkezaken

Brandaen, du heves wonder+

+Dore varen: meegemaakt

Dore varen in menich lant.+

1864

+ghesant: gezonden

Nu heeft hu God hier ghesant,+

De reis van Sint Brandaan

121

+diens voetspoor in de 12deeeuw bij Bernardus vanClairvaux. De naamWalscherande wordt alleenin de Middelnederlandseteksten gebruikt; deoorsprong is niet duidelijk,vermoedelijk is het woordeen verbastering van hetDuitseWaltschrat (‘kwadebosgeest’).

Elk had het hoofd als van een zwijn,+

1824 ze konden niet vreemder zijn.Handen van mensen en poten van honden.Ze schreeuwden aanhoudend en opgewonden.Een mensenromp en de hals van een kraan

1828 en harige voeten om op te staan.Geheel van zijde was hun gewaad.Ze hielden hun grote bogen paraatmet de pijlen erin gezet,

1832 goed geslepen en gewet.Ze hadden lange baardenen ze rochelden vervaarlijk,op de wijze van wilde beren.

1836 Ze konden het slecht verterendat Sint Brandaan hun was ontkomen:dat hebben ze hoog opgenomen.Toen sprak Sinte Brandaan:

1840 ‘Laat het schip zachtjes gaanen met het tij meedrijvenom buiten schot te blijvenals dat griezelvolk aan gaat leggen.

1844 Ik ben benieuwd wat ze zeggen,of ze van God hebben vernomen:dat wil ik te weten komen.’Op de steven ging hij staan

1848 en beval de monsters daarvandaanbij God en wat Hij schiepen in het leven riepen wat Hij openbaarde

1852 in de hemel zowel als op aarde,dat ze niet gingen schieten,maar hen in leven lietenom met elkaar te praten.

1856 Ze legden heel gelatenhun bogen op de gronden hielden meteen hun mond.Toen vroeg hun Sinte Brandaan:

1860 ‘Kent u God? Doe mij dit verstaan.’Toen sprak er een uit die schare:‘Brandaan, jij bent gevarenlangs wonderen, alom verspreid.

1864 Nu heeft God je naar hier geleid,

De reis van Sint Brandaan

122

+die je boven ons bemintDien du voer ons minnet.+

+hoe goed je Hem ook kentHoe wel dattune kinnet,+

+kenden: kenden Hem; eer:eerder

Wij kenden eer, verstaet dat,+

1868

+Daer. daar waar

Daer hi in sinen trone sat,+

Daer wine saghen alleVoer Lucifers valle.’Doe sprac sente Brandaen:

1872+dit zou ik zekertegenspreken

‘Dit soudic weder segghen saen,+

+bestaet: past

Maer dat mi bestaet niet.+

+bescreven liet: heeftbeschreven

Een wijs man bescreven liet,+

+beghyen: bekennen

Dinghele dorsten niet beghyen+

1876 Datsi Gode hadden ghesienIn den aensichte zine.

+je waagt je aan eendwaasheid

Du wils di domphede pinen.+

Ic segghe di te voren,1880

+verdoren: misleidenDu en moghes mi niet verdoren+

+met zulke praatjesMet dusdaenre mare.+

+ongheware: onwaarDine woerde sijn ongheware+

+loghenlijc: leugenachtigEnde oec loghenlijc.+

1884+onghesienlijc: onzichtbaar

God es onghesienlijc.+

Du best zeere bedroghen!

+toe ghetoghen: aangematigdWat hebstu di toe ghetoghen?+

+saghen: zagen HemNye en saghen hoeghen, dats waer;+

1888+f.190R,b+claer: licht

+God es so wonderlike claer.+

+je varkensogen

Dine hoeghen zwijnijn,+

Waer mochten si commen zijnDatsi Gode saghen, den hoghen,

1892 Dien die ingle niet sien en moghen

+recht in het aangezichtJa in vullen aenghesichte?+

+te rechte: preciesWaer saechdine dan te rechte?+

Doe hi in erderike was Zone,1896 Drouch hi in hemelrike crone.

Hier was hi Sone ende daer Vader.Nochtan was hi daer algaderVader, Sone, Helich Gheest,

1900+alre meest: de allerhoogste

Eenich Heere ende alre meest.+

+ombedacht: onbezonnenDu dincs mi ombedacht,+

Over al es sine macht:In hemele ende in diepe afgronde,

1904 Ja, ter hellen mense vonde,

+als iemand het zou wagenDie des gherochte+

Dat hise daer sochte.

De reis van Sint Brandaan

123

die jij meer dan ons bemint.Maar hoe goed je Hem ook kent,wij kenden Hem eerder, besef dat.

1868 En hoe Hij op Zijn troon zat,dat aanschouwden wij allen,

+De opstand en de val van deaartsengel heeft vóór deSchepping plaatsgevonden.Lucifers val wordt verbeeldin Apokalyps 12: 7-9.

voor Lucifer was gevallen.’+

Toen sprak Sinte Brandaan:1872 ‘Was het mij maar toegestaan,

dan ontkende ik, wat jullie zeggen.

+De vraag of het mogelijk isGod direct te aanschouwen,kreeg in de 12de eeuw eenbijzonder belang binnen deoplevende belangstellingvoor vraagstukken die hethiernamaals betroffen. Innavolging van Augustinustwijfelden sommigetheologen aan diemogelijkheid; ‘God zien’betekende volgens hen nietmeer dan het verstandelijkinzien van Godsaanwezigheid in deschepping. De discussieduurde voort tot Thomas vanAquino in de 13de eeuw toteen bevredigende synthesevan de verschillendeopvattingen kwam.

Een wijs man heeft eens vast laten leggen+

dat zelfs geen engel durft staande houden1876 dat hij ooit God aanschouwde

en Hem zag in Zijn gelaat.Wat jij beweert, is gekkenpraat.Dus zeg ik je kort en goed

1880 dat je me niet misleiden moetmet verzinsels van dit soort.Leugenachtig is je woord,onbetrouwbaar en onwaar.

1884 God is namelijk onzichtbaar.Je woorden zijn zelfbedrog.Wat verbeeld je je dan toch?Nooit zagen ogen Zijn gezicht,

1888 God is zo stralend licht.Waar zijn jullie heen gevlogendat je met je varkensogenGod aanschouwde, zo verheven

1892 dat geen engel 't mag belevenin Zijn aangezicht te zien?Mag ik weten waar, misschien?Toen Hij op aarde was als Zoon,

1896 droeg Hij in de hemel een koningskroon.Hier was Hij Zoon, daar was Hij Vader.Toch was Hij daar altegaderVader, Zoon en Heilige Geest.

1900 Enige en Hoogste is Hij altijd geweest.Je hebt niet goed nagedachtover God en Zijn almacht:in de hoogste hemel, de diepste afgronden,

1904 ja, in de hel zelfs wordt gevondenGods macht in alles wat bestaat,als men die daar zoeken gaat.

De reis van Sint Brandaan

124

+toe tyen: aanmatigenWat wiltu di toe tyen+

1908 Dattu Gode souts hebben ghesien?’

+gheest: wezenDoe sprac die wonderlike gheest:+

‘Brandaen, dattu niet ne weets,Des en wiltu niet betrauwen.

1912 Dat sal di noch berauwen!

+ook zul je er nadeel vanondervinden

Oec suldijs ghewinnen scade.+

+bi onrade: uitonbedachtzaamheid

Den bouc verberrenstu bi onrade,+

Daer die waerheit in ghescreven was.1916

+hoe duur is je dat komen testaan

Hoe leede es di worden om das!+

Nu hebben ghesien dine oghen

+Dattu: wat je

Dattu doe niet wils gheloven.+

Daer omme so doen si wijselike1920 Ende leven saleghelike

Die an Gods woorde gheloven,

+zijs: zij hetAl en saghen zijs noint met oghen.+

+Ja en scrijft: beschrijftimmers niet

Ja en scrijft ons sente Jan+

1924 Hoe in Thomase, den heleghen man,

+te broken: aangetastTgheloeve was te broken?+

+hadt: had het; vorsproken:voorzegd

Al hadt hem God vorsproken,+

+mare: bericht

Doe hem quam die mare+

1928 Dat God verresen ware,

+wildes: wilde hetHi en wildes niet gheloven,+

+f.190V,a+tenzij hij het met eigen ogenzag

+Hi en saecht metten hoghen+

+up verstanden: opgestaan

Dat God ware up verstanden.+

1932

+tasten: aanraken

Hi moest tasten metten handen+

+bevaen: bevoelen

Ende sine wonden also bevaen.+

Daer na quam God tote hem saenEnde seide: “Thomaes, com, tast mijn wonden

1936+en wees altijd gelovig

Ende zijt ghelovich tallen stonden.”+

Doe seide die twifeleere:

+ghelovics: geloof ik het“Nu so ghelovics, Heere,+

Dattu best verresen nu.”1940

+des te zaliger ben je“Vele te salegher so bestu,”+

Sprac doe die Heleghe Kerst,“Dattu ghelovende worden best.Maer wel salich so sijn die,

1944+nye: nooit

Die mi nochtan en saghen nye+

Ende gheloeven an mi.”Brandaen, nu bedincke di

+hout: genegenHoe hout dat die Heleghe Kerst+

1948 Den wel gheloevenden es.’

De reis van Sint Brandaan

125

Aan jou is zijn gelaat bekend?1908 Wie denk je wel dat je bent?

Toen sprak de wonderlijke geest:‘Brandaan, wat jij niet zeker weet,daar wil je ook niet op vertrouwen.

1912 Dat zal je nog berouwenen je nog heel wat schade brengen.Het boek liet jij in drift verzengenwaar de waarheid in geschreven stond,

1916 zoals je nadien wel ondervond!Nu zag je met je eigen ogenwat je niet wilde geloven.Daarom doen zij wijs en goed

1920 en leven met een vroom gemoed,die in Gods woorden gelovenzonder te zien met eigen ogen.

+Het verhaal van deongelovige Thomas is tevinden in Johannes 20.

Beschrijft ons immers niet Sint Jan+

1924 hoe Thomas, de heilige man,door ongeloof werd gekweld?Al had God het hem voorspeld,toen 't verhaal hem werd gedaan

1928 dat God echt was opgestaan,wilde hij het niet geloventenzij hij 't zag met eigen ogendat God echt verrezen was,

1932 en dan nog geloofde hij het pasals hij de wonden mocht voelen bij Hem.Toen hoorde hij Gods stem:“Kom, Thomas, betast mijn wonden dan.

1936 Wees van nu af een gelovig man.”Toen zei de twijfelaar:“Nu geloof ik het voorwaar,dat U bent verrezen, Heer.”

1940 “Zalig ben je des te meer,”zo sprak Christus hem toen aan,“nu je weer gelooft, voortaan.Maar wel zalig toch zijn zij

1944 die van ver noch van dichtbijmij zagen, en toch geloven aan mij.”Brandaan, nu bedenk daarbijhoezeer Christus hem liefheeft

1948 die oprecht gelovend leeft.’

De reis van Sint Brandaan

126

¶Noch sprac die zwijninen mont:

+cont: bekend‘Brandaen, ic make di cont+

+ghyen: gingenWaer wi Gode so na ghyen+

1952 Dat wine wel mochten sien.

+ghedachte: dachtDat was doe Lucifer ghedachte+

+overdegher: hoogmoedigeDat hi met overdegher crachte+

+Up: aan het hoofd vanUp den hemele wesen woude+

1956+anders dan hem toekwam

Anders dan hi wesen soude.+

Dat en was ons lief no leet mede.

+van suiker claerhede: zostralend licht

Inghelen waren wi van suiker claerhede+

Dat wi Gode saghen daer -1960 Dit segghe ic di vorwaer.

Maer met Lucifers valleSo moesten wi vallen alle.

+te handen: terstondDoe sprac God te handen+

1964 Tote ons, Walscheranden,

+moet: aardOm dat wi hadden zwijnen moet,+

+dor doghet: uitdeugdzaamheid

Dat dor doghet niet en doet,+

+bozen list: kwalijke neiging

Het heeft eenen bozen list,+

1968

+het ligt in de smerigste drek

Het leit in des goors mist,+

+yewers...hel: iets anders

Int slijc of yewers onreins hel,+

Daer in es hem also wel

+stede: plekAlst ware in een reine stede.+

1972+f.190V,b+verzwijmden ons:zondigden

+Wij verzwijmden ons, dats waerhede,+

Recht alse dat onwijse zwijn,Dies moeten wi hem ghelijc zijn.

+ru ende hondijn: behaardals honden

Half zijn wi ru ende hondijn -+

1976 Hoe mochten wi wonderliker sijn?Dat verdienden wi daer mede,

+zede: gedragOm dat wi des honts zede+

In hemelrike beghinghen.1980 Want van ne gheenen dinghen

+wrought: beschuldigtEn wrought hi den bekenden man+

+zodra deze zijn naam kannoemen

Sint dat hine nomen can,+

Maer hi staet hem zwijghende bi1984

+hout: trouw- Hoe hout hi sinen meester zi -+

+als hij hem enig kwaad doetDat hi hem eenich scade ghedoet.+

+Dies: daaromDies gaf ons God dit lant goet+

+als zoengeschenkTe zoenen ende te mieden,+

1988+berieden: beraamden

Omme dat wi sine scade niet berieden.+

Omme dat wi dus stonden stille

+wille: zinSo hebben wi dus onsen wille:+

De reis van Sint Brandaan

127

Toen zei nog de zwijnesnuit:‘Brandaan, nu leg ik je alles uit,hoe wij God kwamen zo nabij.

1952 Zijn aangezicht zagen wij.

+Het idee dat de val vanLucifer werd veroorzaaktdoor zijn hoogmoed (en nietdoor jaloezie), vindt menvoor het eerst bij Origenes(3de eeuw). De bijbelplaatsdie ten grondslag ligt aandeze nu algemeen aanvaardeopvatting, is Jesaja 14: 12,13.

Dat was, toen Lucifer heeft gedacht,+

in zijn hoogmoed, dat hij met zijn machtnaar een hogere plaats kon streven

1956 dan zijn bestemming hem had gegeven.Dat was ons lief noch leed.

+Er zijn drie maal drieengelenkoren, hiërarchischgeordend over de negenhemelsferen. Deze door demiddeleeuwse kerkaanvaarde hiërarchie derengelen werd voor het eerstbeschreven doorpseudo-Dionysius (rond500). Het idee van de negenhemelsferen is oorspronkelijkvan Ptolemeus; het werd inde Middeleeuwen aangepasten verchristelijkt. Binnen hetPtolemeïsche wereldbeeldgeldt de aarde als de laagsteen donkerste plek in hetheelal, het verst verwijderdvan God; naarmate menhoger komt wordt het lichter.De wezens die dehemelsferen bevolkenhebben deel aan het licht vanhun sfeer.

Engelen waren wij, zo stralend, God weet,+

dat wij Hem daar zagen, zonneklaar,1960 dat zeg ik u voorwaar.

Maar toen Lucifer is gevallen,gold zijn ondergang ons allen.God nam ons terstond onder handen,

1964 Hij vond ons, Walseranden,behept met een verzwijnd gemoed,omdat een zwijn niets deugdzaams doeten de kwalijke neiging heeft

1968 dat het maar 't liefst in de smurrie leeft.In al wat vies is en onreinvoelt het zich minstens net zo fijnals in reinheid en zuiverheid.

1972 Wij verzwijnden, dat is een feit,wij handelden al net zo gek.Vandaar nu onze zwijnebek.Voor de helft behaard zoals een hond,

1976 zijn wij het raarste dat ooit bestond,en dat heeft ook een goede reden,omdat wij als de honden dedenbij de opstand in het hemelrijk:

1980 een hond geeft van geen waaksheid blijken doet geen vreemde kwaad, die weethoe die hond heet.De hond staat er dan zwijgend bij,

1984 hoe lief zijn meester hem ook zij,wanneer die aangevallen wordt.

+Hetmotief van de ‘neutrale’engelen - engelen die zich bijde opstand van Luciferafzijdig hebben gehouden -lijkt voor het eerst in deliteratuurgeschiedenis een rolte spelen in de Navigario; detheologische bron wasmisschien Origenes (3deeeuw).

Daarom gaf ons God+

als zoengeschenk dit goede land.1988 Wij waren immers geen kwaad van plan.

Wij bleven afzijdig, stonden stilen daarom gewerd ons door Gods wil

De reis van Sint Brandaan

128

Verlaten so es ons der hellen,Verlaten: kwijtgescholden

1992 Men sal ons daer niet quellen

+ghesellen: trawantenMet Lucifers ghesellen+

Die daer die zielen quellen.

+ghenadelike: ootmoedigWi hopen ghenadelike+

1996 Up Gode van hemelrike.’Doe seide sente Brandaen:‘Wij waren in huwe borch ghegaen.

+chierheit: weeldeDaer saghen wi grote chierheit+

2000 Ende arde groete rijcheitDie daer es ghenouch.

+te gader drouch:bijeenbracht

Diet daer al te gader drouch,+

+vroet: wijs; wel bedacht:verstandig

Hi was vroet ende wel bedacht.+

2004 God heeft ons met zijnre crachtVan danen so wel gheleet,So dat ict alre best weet,

+niet: nietsDat wi daer niet en namen+

2008+Dies: waarvoor; dorven:behoeven

Dies wi ons dorven scamen+

+pinen: moeilijkheden

Of in pinen dorven comen.+

Wi en hebben hu niet ghenomen,Dies weet God die waerheit.

2012+yet: iets

Waers oec yet, dat ware mi leit.+

En hadde God met zijnre cracht,

+f.191R,a

+Die ons hier hevet bracht,Die draken niet ghebonden,

2016 Si hadden ons verslonden

+Daer: toenDaer wi ter poorten ghinghen in.+

+nu vraag ik me afNu wondert mi in minen zin+

Waer ghi waert ghevaren2020 Doe wi in huwe borch waren.’

¶Doe sprac een Walscherant:‘Wij waren in een ander lant

+Over: doorOver een wout ghevaren+

2024+scaren: legerscharen

Met LX groete scaren,+

+ten: van deIn dat lant ten draken.+

Wel vele onghemaken

+ghedaen: ondervondenSo hebben wi alle daer ghedaen,+

1028+wel naer: bijna; ghevaen:gevangen

Wi waren daer wel naer ghevaen.+

+toren: kwaad

Si daden ons meneghen toren,+

+Met spotte: honend

Met spotte namen si ons coren.+

Dat segghen wi te waren,2032 Dies waren wi daer ghevaren

De reis van Sint Brandaan

129

veel goeds. Bespaard werd ons de hel1992 en we ontlopen 't wrede spel

van Lucifer en zijn gezellendie aldaar de zielen kwellen.We stellen nederig onze hoop

1996 op God die in de hemel woont.’Toen zei Sinte Brandaan:‘Wij waren in uw burcht gegaanen zagen rijkdom daar en pracht

2000 en veel dat kunstig was bedacht.Van alles was daar genoeg.Wie dat heeft samengevoegd,was wijs en heeft goed nagedacht.

2004 God heeft ons met Zijn krachtweer zo goed weggeleid van daar,dat ik met een gerust hart verklaardat wij daar niets wegnamen

2008 waarvoor we ons moesten schamenof waar narigheid van kon komen.Wij hebben u niets afgenomen.Was dat wèl zo, God weet

2012 dat mij dat dan danig speet.Had ook God met Zijn kracht,die ons hier heeft gebracht,de draken niet gebonden,

2016 ze hadden ons verslondentoen wij de poort zijn ingegaan.Nu vraag ik me af, dus geef mij te verstaan,waarheen had u zich begeven

2020 toen wij in uw burcht verbleven?’Toen zei een Walserand:‘Wij waren in een ander land.Zestig legerscharen trokken hiervandaan

2024 om dwars door een dicht woud te gaan

+Vermoedelijk wordt hiergedoeld op een strijd met eenleger van duivels (vgl. deaant. bij v.1870).

naar het land van de draken.+

Met heel wat lastige zakenhebben wij daar kennis gemaakt,

2032 we waren bijna gevangen geraakt.Ze kwamen allang onze vrede verstoren,honend stalen ze ons koren.Echt waar, alleen om ons te wreken

2032 zijn wij in hun land neergestreken

De reis van Sint Brandaan

130

Ende hebben met hem ghevochten

+waar we hen opzochtenAldaer wise sochten.+

+volcheere: krijgsmachtWi hadden groot volcheere.+

2036+ter weere: ter verdediging

Si brochten oec ter weere+

Harde vele crachten:

+grachten: wallenWeghen ende grachten+

+beleghet: bezetHadden si alle beleghet.+

2040+ontweghet: ontzet

Si en waren nye so ontweghet+

+noch zo woedendNo in so grammen moede+

Sint dat hem God, die goede,

+prijsgaf aan de wanhoopGhedoghede den twifel+

2044+dat ze met de duivel meemoesten

Dat si moesten metten duvel.+

+nemmeere: niets meer

Wij en segghen hu nemmeere,+

+Of du en: tenzij je

Of du en wils weder keeren+

+van prijse: voortreffelijke

Tote onser borch van prijse,+

2048 Daer willen wi eere bewijsen.’‘Neen, wi niet, wi willen varen

+Daer: waarDaer ons God moet bewaren,’+

Sprac die goede sente Brandaen,2052

+en moge God u begeleiden‘Ende Gode volen so moetti gaen.’+

+orlof: afscheidDoe Brandaen orlof ghenam,+

Die bouc seit dat hi quamIn den ellefsten morghen

2056+f.191R,bIn harde groeterzorghen.

+

Die wonderlike liede

+bediede: taalRiepen in haren bediede+

Na den heleghen Brandane,2060

+onderdane: dienaarDen Gods onderdane,+

Ende boden hem scat ende spijse.Doe sprac die Gods wijse:‘Huwe spijse no huwen scat

2064+daar hebben wij helemaalniets aan

Die en bestaet ons plat+

+willens niet: willen er nietsvan

Ende wi en willens niet ontfaen.’+

Doe liet hi sinen kiel gaen

+sciet van: ging weg van

Ende sciet van dien lande+

2068 Ende voer up die zee te hande.

+versach: ontwaarde¶Do versach sente Brandaen+

Eenen cleenen man saen.Die bouc seit ons dat,

2072+vlootte: dreef

Dat hi vlootte up een blat.+

De reis van Sint Brandaan

131

en raakten met hen in gevechtwaar we ze hadden opgezocht.Ons leger was heel machtig,

2036 maar zij hadden een krachtig,welbemand verweer daartegen:alle wallen en wegenwaren door hen bezet.

2040 Zij waren nooit meer zo ontzet,zo woedend en op wraak verzot,sinds het uur dat de goede Godhen aan de wanhoop had prijsgegeven,

2044 daar ze onder de duivel moesten leven.En 't vervolg, dat hoort u, heren,als u met ons terug wilt kerennaar onze burcht, die allen prijzen.

2048 Daar willen wij u eer bewijzen.’‘Dat doen we niet! We willen varenwaar God ons moge bewaren,’sprak de goede Sint Brandaan,

2052 ‘moge God ook u bijstaan.’

Toen Brandaan afscheid nam,het boek zegt dat hij toen kwam,op de elfde morgen,

2056 in de grootste zorgen.De wezens riepen allemaal,natuurlijk in hun eigen taal,de heilige Brandaan,

2060 Gods dienaar, aanen boden schatten en spijzen.Toen sprak Gods wijze:‘Uw schatten en uw eten,

2064 daar willen wij niets van weten,die nemen we niet aan.’Toen liet hij het schip gaanen is van dat land vandaan

2068 meteen de zee weer opgegaan.

Toen trof Sinte Brandaaneen klein mannetje aan.Het boek zegt ons, dat

2072 het ronddreef op een blad.

De reis van Sint Brandaan

132

+cume: nauwelijksDie man was cume+

+dume: duimAlso groet als een dume.+

+in zijn linkerhandIn die luchter hant zijn+

2076+napkijn: kommetje

So voerde hi een napkijn,+

+greffeel: griffel; bloot:slechts

In dandre een greffeel bloot+

+no bore: niet erg

Dat ne was no bore groot.+

+daarmee had hij het ergmoeilijk

Daer mede was hem vele wee:+

2080 Hi stac tgreffeel in die zee

+drupen: druppelen

Ende liet drupen int napkijn+

Dien hi hadde in de hant zijn.Ende doe hijt vol hadde ghedaen,

2084+goot hij het meteen weerleeg

Goet hijt weder hute saen;+

Aldus hi mat ende hute ghoet.Hoert hier wonder groot!¶Doe vraechde hem sente Brandaen

2088 Waer omme dat hijt heeft ghedaen.Hi sprac: ‘Ic mete dese zee,

+het is mijn eeuwigebestemming

Hets mi vorscepen emmermee,+

+Ofte: om te zien of

Ofte icse vul meten mach+

2092

+domsdach: dag des oordeels

Tote voer den domsdach.’+

Doe sprac Brandaen, die heere:‘Du en vulmeetse nemmermeere!’Die cleene man andwoerde up dat,

2096 Daer hi up dien blade zat:

+Niet te meer dan: net zomin als

‘Niet te meer dan ic vulmeten mach+

+f.191V,a+

+Die zee voer den domsdach,+

Niet te meer moghedi bescauwen2100

+en trauwen: voorwaar

Al dat wonder en trauwen+

+laten gheweerden:geschapen

Dat God heeft laten gheweerden+

Int water ende up der eerden,

+Entie di: en die jou

Entie di noch verholen zijn.+

2104

+fijn: godvruchtig

Dine gheestelike kindre fijn,+

+troost: steun

Die zijn thuus sonder troost.+

+verloost: gered

God die di dicken heeft verloost+

Bidden si dor sine ghenaden2108 Dat hi hu behoede van scaden.

+moete: mogeGods inghel moete behoeden di!+

Niet langher willic hu zijn bi.’

In den ellefsten daghe2112

+zaghe: verzinselHier na, dats gheene zaghe,+

Quamen si, des seker zijt,

De reis van Sint Brandaan

133

Daarop zat het ventje ruim:hij was niet groter dan een duim.Zijn linkerhandje hield hij om

2076 een kleine kom.De griffel in zijn rechterhandwas van omvang navenantlen heel druk had hij 't ermee:

2080 hij stak de griffel in de zeeen liet het druppen in die kommet zijn kleine hand erom.Als hij de kom daar vol mee kreeg,

2084 gooide hij die meteen weer leeg.Zo mat hij almaar door en goot.Hoor hier nu een wonder groot!Toen vroeg hem Sinte Brandaan

2088 waarom dat moest worden gedaan.De man zei: ‘Ik meet deze zee,daar vervul ik mijn bestemming mee,met te zien of 't klaar zal zijn

2092 als de doemdag daar zal zijn.’Toen zei de goede Sint Brandaan:‘Jong, daar komt nooit een einde aan!’Waarna het ventje op het blad

2096 het volgende rake antwoord had:

+‘Veel is verborgen en noggroter dan wat ons bekend is:wij zien van zijn werken zoweinig. De Heer heeft allesgemaakt en aan de vromenwijsheid geschonken’ (JezusSirach 43: 32,33).

‘Net zo min als 't meten klaar is+

als de dag des oordeels daar is,net zo min lukt het jou en de jouwen

2100 alle wonderen te aanschouwendie God schiep met eigen handin het water en op het landen die jou nog verborgen zijn.

2104 Je geestelijke kinderen zijnzonder vertroosting thuisgeblevenen bidden God, die vaak jouw levengered heeft, om door Zijn genade

2108 jou te behoeden voor leed en schade.Gods engel sta je altijd bijen ga nu verder, zonder mij.’

Op de elfde dag nadien,2112 wil dit niet als leugen zien,

+De tijd van de terts, dederde gebedsstonde, lag

kregen ze na tertstijd, 's morgens vroeg,+

De reis van Sint Brandaan

134

+ten tij de van de tertsIn der tierchen tijt+

In groter zorghen up die zee,2116

+waardoor hun veel ellendeoverkwam

Daer hem af quam vele wee.+

Haer anxt was vele groot.Daer brochtse in groeter noot

+vreesam: angstaanjagendEen visch die was vreesam,+

2120+jeghen hem: op hen af

Die jeghen hem zwemmende quam.+

Hi wilde verzwelghen haren kiel.

+ghiel: muilHem was zijn mont ende zijn ghiel+

+ghelachte: vademMenich ghelachte wijt.+

2124+noch voor noch na die tijd

No weder eer no na der tijt+

En was haren anxt so groot.

+vloot: zwomDrie daghe hi voer hem vloot,+

+spyen: spandeDoe spyen hi hem teenen boghe,+

2128+En si dat: tenzij

En si dat ons die bouc loghe.+

Den stert stac hi in den mondeSo hi alre diepst conde,

+bevinc: omringdeDat scip hi al omme bevinc.+

2132 XIIII daghe voeren si in den rinc,

+verroerde: heen en weerslingerde

Al daerse die visch verroerde,+

Die den kiel in de zee voerde

+soude: moestAlse ofte hi in de wolken soude+

2136+en weer terug wilde

Ende achter waert weder woude+

In den diepen afgronde.Dus voeren si langhe stonde.

+toen wierpen ze zich in eensloep

Doe vielen si in eene baerke,+

2140

+f.191V,b+sterke: krachtig

+Daer mede wilden si sterke+

Royen hute te lande.

+hande: verdriet

Die visch dede hem grote hande.+

Si weenden, moonken ende scipman.2144 Brandaen die troestese dan

Ende seide: ‘En wilt hu niet vreesen.

+voer desen: hiervoorGod heeft ons dicwile voer desen+

Wonderlike dinc gheopenbaert.2148 Als dese visch wech vaert,

So wert die zee al stille,Dan hebben wi onsen wille.’Doe quam een scone weder,

2152+en ghinc weder: bewoogniet meer

Die kiel stond stille, hi en ghinc weder.+

No dor zeyl no dor wint

+niet ... een twint: helemaalniet

Hi en wilde niet gaen een twint.+

+hueren: uren

Viere hueren lach hi te dier stede,+

De reis van Sint Brandaan

135

+tussen negen en tien uur 'smorgens.

weer iets gevaarlijks voor hun boeg.+

Opnieuw bracht hun de reis op zee2116 zorgen en ellende mee

en hun angst was wel heel groot.Ditmaal raakten ze in de nooddoor een vis, heel angstaanjagend,

2120 die ze het schip naderen zagen

+De omsingeling door de visdoet denken aan de eerstedrie reisepisoden; een functievan deze herhaling zoukunnen zijn Brandaansgegroeide vertrouwen in Godte tonen.

en die het verzwelgen wilde.+

De bek waarmee hij zijn honger stilde,was vele vadems wijd.

2124 Noch eerder, noch ook na die tijdwaren ze zo vreselijk bang.Hij zwom voor hen uit, drie dagen lang,

+

toen spande hij zich tot een boog,+

2128 of het moest zijn dat het boek loog,de staart stak hij in de mond,zo diep als hij maar kon,zodat zijn lijf om 't schip heen ging.

2132 Veertien dagen voeren ze in die ring.En als zich de vis bewoog,schoot het schip zo ver omhoogof het de wolken in zou gaan

2136 en stortte dan weer daarvandaanals in een diepe afgrond.Zo voeren ze dagen in het rond.Toen zijn ze in een sloep gegaan

2140 waarmee ze uit de ring vandaanal roeiend land wilden bereiken.Het monster deed hen vreselijk lijden.Monnik en zeeman weenden zeer,

2144 maar Brandaan troostte hen alweeren zei: ‘Jullie hoeven niet te vrezen:God heeft ons dikwijls voor dezenwonderlijke dingen geopenbaard.

2148 Zijn we van deze vis gevrijwaard,dan wordt de zee volkomen stil,zoals elk van ons dat wil.’

+Is de hier beschreven hittede ondoordringbarehittegordel die volgens deRomeinse schrijverMacrobius (rond 400 naChr.) de noordelijke en dezuidelijke helft van de wereldvan elkaar scheidt?

Toen kwam er mooi weer.+

2152 Het schip bewoog in 't geheel niet meer.Vergeefs werd op een zuchtje wind gewachtdat hun schip ook maar een stukje verder bracht.Vier uren lag het schip daar

De reis van Sint Brandaan

136

2156 Die hitte hem dicken wee dede.Doe quam een windes stoot,Die kiel doe henen vloot,

+zanc: zonkDie visch hi zanc te gronde.+

2160+verledichtse: verloste hen

Daer verledichtse God tier stonde.+

+ze voeren een stukje verderSi voeren voert een lettel bat.+

+teenre stat: bij een plekDoe quamen si teenre stat+

+dinne: ondiep (?)Daer twater was so dinne+

2164 Datsi onder hoerden daer inneClocken luden ende clinghen

+papen: priestersEnde oec papen zinghen.+

+neyen: hinnikenSi hoerden paerden neyen+

2168+screyen: zingen

Ende oec voghelen screyen.+

+bijlen: blaffenSi hoerden die honde bijlen+

+en het geschal vanjachthoorns

Ende met hoernen ghijlen+

Ende vroylike zinghen2172 Ende dansen ende springhen

Van mannen ende van wiven;

+onlede driven: rumoermaken

So horden si onlede driven.+

Doe si dit hoerden daer onder,2176

+verbaasde het hen zeerSo hadden zijs groet wonder+

+bi: nabijDat hem so bi was+

Ende si niet en saghen das.

+met algemeen goedvindenDie heeren, bi rade ghemeene,+

2180+zinckel steene: peilloden

Worpen hute zinckel steene,+

Hoe diepe dat twater ware.

+f.192R,a

+Die steene waren zware:In wel corter stonde

2184 So waren si te gronde.Den ancker worpen si hute daer naer.

+daar kregen ze spijt vanDies wart hem te moede zwaer:+

ln den eersten valle2188

+met allen: meteenDie ancker wart met allen+

+ghevaen: gevangenOnder ghevaen ende ghebonden.+

+hilden: lagenDaer hilden si langhe stonden+

Ende hadden wel groet wonder2192

+Wiene hilde: wie hetvasthield

Wiene hilde daer onder.+

Die meester stierman seide doe:‘Ic en weet wat ik best doe,

+reep: touw; ontwee:doormidden

Snijdic den ancker reep ontwee,+

2196 So en moghen wi nemmee

De reis van Sint Brandaan

137

2156 en de hitte drukte hen zwaar.Toen kwam plotseling een windstoot,waarop het schip wegschoot.God verloste hen terstond,

2160 want de vis zonk naar de grond.

+In de Oudierseverhaaltraditie is deonderzeese wereld eenbekend motief: op dezeebodem leven mensen netals wij, alleen is voor hen hetwater wat voor ons de luchtis. De auteur van deBrandaan lijkt dittraditionele motief tegebruiken ter beschrijvingvan de wereld onder onzewereld, de wereld van deantipoden, onze tegenvoeters,die volgens Macrobius hetzuidelijk halfrond van dewereld bewonen.

Ze voeren een stukje voort,+

toen kwamen ze bij een oord,daar was het water zo onzwaar,

2164 van de zeebodem hoorden ze daarklokken luiden en klingelenen ook priesters zingen.Paarden hinnikten daar,

2168 vogels riepen door elkaar,hondegeblaf konden ze horenen ergens een jachthoorn.Een luid en vrolijk zingen

2172 en dansen ook, en springenvan vrouwen en mannen, allemaalmaakten ze een groot kabaal.Toen ze dat hoorden daaronder,

2176 leek het hun een groot wonderdat ze er zo vlakbij lagenen er toch niets van zagen.De heren, bij algemeen besluit,

2180 wierpen stenen om te peilen uit:hoe diep was het water daar?De stenen waren zwaar:iedere steen vond

2184 al spoedig vaste grond.Ze wierpen het anker erachter aan -dat hadden ze beter maar niet gedaan:meteen in zijn val

2188 werd het anker daarbeneden algegrepen en vastgemaakt.Uur na uur verliep traagen ze vroegen zich af, verwonderd,

2192 wie het vasthield daaronder.De meesterstuurman zei toen:‘Ik weet niet wat ik 't beste kan doen,want kap ik nu de tros,

2196 dan zijn we voor altijd los,

De reis van Sint Brandaan

138

+snel voor anker gaanDen gront der zee ghewinnen sciere.+

+Drochtijn: HeerHelpt ons, Drochtijn, van hiere,+

Dore dijnre moeder eere!2200

+moghen: kunnenNu en moghen wi nemmermeere+

+onze reis ten einde brengenOnser vaert ghenieten.’+

Dat zeil si neder lieten.¶ Doe vraeghde sente Brandaen

2204+een van zijn kapelaans

Eenen sinen capelaen,+

Die gheheeten was Noë,

+mee: meerOf hi te scrivene hadde mee+

Des wonders dat hi hadde ghesien.2208

+mettien: dadelijkNoë sprac mettien:+

+ik ben er allang meeopgehouden

‘Vader, ic hebs langhe begheven.+

God danc, die bouc es vulscreven.’Doe sprac sente Brandaen:

2212 ‘So willic dat wi saen

+up haven: opheffenDesen bouc up haven+

+voer ... draghen: opdragenaan

Ende voer sente Marien draghen,+

+te handen: meteen

Want wi varen te handen+

2216 Weder tote onsen lande.Onse peelgrimage es vuldaen,Dat hopic an Gode, saen.’

Doe dit al was ghedaen,2220 Ghinghen si ten zeyle saen

+en hesen het hoog aan demast

Ende trockent an den maste+

+en zetten de schoten strak

Ende bondent vele vaste.+

Den ancker cabel sneden si ontwee2224

+f.192R,b

+Ende voeren vroylic up die zee

+saen te hant: al snelEnde quamen saen te hant+

Ghesont tote in haer lant.Den bouc nam sente Brandaen

2228 Ende alle die moonken saen

+scone: plechtigEnde ghinghen met hem scone+

+monster: kloosterIn den monster vrome.+

+jeghen: tegemoetDoe quamen hem jeghen+

2232+veel vrome kloosterlingen

Vele goede Gods deghen,+

+(leke)broeders en priestersBroeders ende papen,+

+zoals God hen hadgeschapen

Alsose God hadde ghescapen,+

+Ende: en zij

Ende ontfinghen die heeren+

2236 Met wel groeter eeren.Dien bouc heeft hi up gheheven

De reis van Sint Brandaan

139

vinden we op geen zeebodem houvast meer.Help ons hieruit, o Heer,om Uw Moeders lieve wil,

2200 of we liggen voor altijd stilen moeten de reis onvoleindigd laten.Ze streken het zeil, gelaten.Toen vroeg Sinte Brandaan

2204 aan een kapelaan

+Dat Brandaans kapelaanNoë (Noach) heet, moetwaarschijnlijk wordenopgevat als een verwijzingnaar het verhaal van Noachin Genesis (vgl. de aant. bijv.98).

die Noë geheten was,+

of er nog meer te schrijven wasover wonderen waarvan ze getuige waren,

2208 waarop Noë kon verklaren:‘k Heb er, vader, allang de brui aan gegeven,Goddank, het boek is volgeschreven.’Toen zei Sinte Brandaan:

2212 ‘Dan wil ik dat wij van hier gaanom het boek van wat wij zagenaan Maria op te dragen.Want wij varen terstond

2216 terug naar ons eigen land.Onze pelgrimstocht is nu volbracht,dat hoop ik, bij Gods almacht.’

Toen dit alles was gedaan,2220 grepen ze het zeil weer aan,

hesen het heel hoog in de masten zetten de schoten strak.De ankerkabel kapten ze in twee

2224 en vrolijk voeren ze over zee

+en ze bereikten al snel+

hun land, gezond en wel.Het boek, gedragen door Sinte Brandaan

2228 met een stoet monniken achter zich aanwerd als een kostbare vrachtnaar het klooster gebracht.Toen kwamen hun tegemoet

2232 veel kloosterlingen met vroom gemoed.

+Met broeders ende papenwordt een onderscheidgemaakt tussen ongeschooldelekebroeders en geleerdepriesters.

grote geleerden, èn simpele zielen,+

die God evengoed bevielenen ze ontvingen de heren

2236 met vreugde en met ere.Brandaan heeft ter verering het boek opgeheven

De reis van Sint Brandaan

140

Daer dat wonder in was bescreven.Doe quam een inghel van Gode

2240+en bracht een boodschapvan zijn Heer

Ende dede zijns Heeren ghebode:+

‘Sijt willecomme, Brandaen,

+vuldaen: volbrachtDine vaert es vuldaen.+

Nu zijt up erderike2244

+zolang als je goeddunktAlso langhe als hu ghelike,+

+mee: meerEnde alstu hier niet mee wils zijn,+

+sitten: zetelSo vaert ten hemele int sitten dijn.’+

+toen maakte hij zichwerkelijk gereed

¶ Doe ghereeddi hem ghewesse,+

2248 Brandaen, ende zanc een messe.Ende doe die messe was vuldaen,

+lettet: duurde hetSo en lettet niet lanc saen+

Hi en staerf, die heleghe heere.2252 God dede hem grote eere:

Hi zant omme sine zieleDen inghel sente Michiele.

+grouf: begroefMen grouf met eeren den lichame.+

2256 Daer maectemen in sinen nameEene kerke te waren

+autaren: altarenMet IX scone autaren,+

Die beteekenden die IX jaer2260 - Dat seit die bouc over waer -

+allenden: ballingschapDat hi was in allenden+

Daer hem God wilde zenden.

¶ Nu biddic elken ende rade2264 Dat niemen en versmade

Brandaens avontuere,

+f.192V,a+dat hem dikwijls zwaar viel

+Die hem dicke wart te zuere,+

+daer over houde: denke

No en segghe no daer over houde+

2268

+Dat: dat het

Dat loghene wesen soude,+

+leecht: ligt

Want het leecht bescreven in lattijne+

+fine: voortreffelijk

In meneghen cloester fine+

+goeder: vrome

Ende in menegher goeder stede,+

2272

+waar men het in ere houdt

Daer ment hout in werdicheden.+

+toechde: toonde

Want God toechde hem besondere+

+heymeliken: verborgen

Van sinen heymeliken wondre.+

+de Spiegel vermeldt het ook

Die Spieghele houdes oec orconden.+

2276 Elc claghe sine zondenDen goeden sente Brandane,

+onderdane: dienaarDen Gods onderdane,+

De reis van Sint Brandaan

141

waarin de wonderen waren beschreven.Een engel Gods daalde toen neer

2240 en bracht een boodschap van zijn Heer:‘Wees heel welkom, Brandaan.Je reis is nu gedaan.Je mag op aarde leven

2244 zolang je daarom blijft gevenen wil je niet langer, weet:in de hemel staat je stoel gereed.’Brandaan maakte zich voor alles klaar,

2248 een laatste mis zong hij daaren toen dat was volbracht,heeft hij niet langer gewachten stierf, de heilige heer.

2252 God bewees hem de eerte zenden om zijn ziel

+Een van de functies van deaartsengel Michael wasvolgens middeleeuwseopvattingen het begeleidenvan de zielen vangestorvenen naar de hemel(vgl. de aant. bij v. 837).

de engel Sint Michiel.+

Met eer begroef men zijn lichaam,2256 men bouwde een kerk in zijn naam

en in dat bouwwerk warennegen mooie altaren,die symboliseerden de negen jaar,

2260 dat zegt het boek voorwaar,dat hij voer in ballingschap,waarin hem God gezonden had.

Met nadruk geef ik nu de raad2264 dat niemand ze minacht of versmaadt,

Brandaans avonturenen wat hij daarbij moest verduren,en dat niemand zegt of 't ervoor zal houden

2268 dat het leugens wezen zouden,

+Het Latijn was de taal vande kerk en van dewetenschap. Een werk dat inhet Latijn geschreven washad veel meer gezag dan eenwerk in de volkstaal. Met hetwerk dat leecht bescreven inlattijne wordt waarschijnlijkde Navigatio bedoeld.

want het ligt beschreven in 't Latijn+

in kloosters groot en kleinen op menige vrome plek op aard,

2272 waar 't met eerbied wordt bewaard.Want God toonde hem in 't bijzonderiets van Zijn verborgen wonderen.

+De Spiegel historiael vanJacob vanMaerlant, het boekdat hier ongetwijfeld bedoeldwordt, oordeelt ongunstigover de Navigatio, daar ervele in schijnt gelogen -nauwelijks een aanbeveling

Ook de Spiegel getuigt ervan.+2276 Elk kome met zijn zonden dan

naar Brandaan, Gods goede vriend,die Hem altijd heeft gediend,

De reis van Sint Brandaan

142

Dat hi altoes ende heden2280

+moete: mogeVoer ons allen moete beden.+

Dies en moet hi niet vergheten,

+hem is het paradijsdeelachtig geworden

Want hi tparadijs heeft bezeten.+

+moeten: moge hem; hoeren:verhoren

Dies moeten; hoeren Christus onse Heere,+

2284

+Dor: omwille van

Dor siere liever moeder eere.+

AMEN AMEN

De reis van Sint Brandaan

143

+om het werk te lezen, laatstaan geloof te hechten aande inhoud.

opdat Brandaan vanaf heden+

2280 ons gedenke in zijn gebeden.Moge hij dit niet vergeten!Nu hij in de hemel is verheven,moge Christus Onze Heer

2284 hem verhoren, om Zijn Lieve Moeders eer.

AMEN AMEN

De reis van Sint Brandaan

145

Wie meer wil weten...

Wie meer wil weten over de heilige Brandaan, over het MiddelnederlandseBrandaan-gedicht en de internationale Brandaan-literatuur, vindt hieronder eenaantal suggesties voor verdere studie. In een zevental paragrafen worden devoornaamste aspecten van het Brandaan-onderzoek kort besproken, waarbij (metauteursnaam en jaar van uitgave) wordt verwezen naar de literatuurlijst. Deze is metopzet beperkt gehouden - een enigszins volledige Brandaan-bibliografie zou velehonderden titels tellen - maar via de opgegeven titels is het grootste deel van deniet-genoemde literatuur te achterhalen.

De Middelnederlandse Brandaan-teksten en hun edities

HetMiddelnederlandse gedicht is overgeleverd in twee handschriften, die beide rond1400 zijn ontstaan: het Comburgse handschrift in de WürttembergischeLandesbibliothek te Stuttgart en het handschrift-Van Hulthem in de KoninklijkeBibliotheek te Brussel. In het laatstgenoemde handschrift mist de Brandaan-teksthet begin-gedeelte van omstreeks 337 verzen. De twee teksten, vaak aangeduid metde siglen C en H, wijken tamelijk sterk van elkaar af, vooral op het niveau vanwoordkeus en formulering. Wie van de twee de oorspronkelijke Middelnederlandsetekst het best heeft bewaard, valt vaak niet uit te maken. C zowel als H zijn tebeschouwen als het eindpunt van een keten van afschriften die een periode van rondtwee eeuwen (van ca. 1200 tot ca. 1400) overspant. Tijdens het overleveringsproceszullen de teksten allerlei veranderingen hebben ondergaan, tengevolge van foutenbij het overschrijven, maar ook door opzettelijke aanpassingen en moderniseringen.Wie de Middelnederlandse Brandaan wil bestuderen, moet dus eigenlijk C en Hvoortdurend vergelijken. De enige editie die dit mogelijk maakt, is nog steeds dievan Bonebakker uit 1894, waarin beide teksten naast elkaar zijn afgedrukt(Bonebakker 1894). Een geheel andere werkwijze volgde Maartje Draak in haareditie (Draak/Aafjes 1949). Haar doel was een benadering van het gemeenschappelijkeorigineel van C en H. Steunend op een grondige vergelijking met de DuitseBrandaan-teksten combineerde zij elementen uit beide teksten, terwijl zij haarreconstructie (op aandringen van W.Gs Hellinga) bovendien in een genormaliseerdeen gemoderniseerde spelling aan de lezers voorlegde. Parallel met deMiddelnederlandse tekst werd een vertaling-in-verzen (van acht lettergrepen metmannelijk rijm) van de hand van de dichter Bertus Aafjes opgenomen. De editie-Draakbevat een belangrijke inleiding, een hoofdstuk ‘Critische aantekeningen’, een‘Verantwoording van de tekst’ en een aparte lijst woordverklaringen. De tekst in deeditie Draak/Aafjes ligt ook ten grondslag aan de prozabewerking doorW.P. Gerritsen(Gerritsen/Edel/De Kreek 1986). Tenslotte worden hier twee edities vermeld die(evenals de onze) alleen op de tekst in het Comburgse

De reis van Sint Brandaan

146

handschrift zijn gebaseerd. De editie-Bellemans is een ouderwets schooluitgaafjemet annotatie (Bellemans 1942); de editie-Oskamp bevat een interessante inleiding,woordverklaringen en tekstkritische aantekeningen (Oskamp 1971).

De Duitse Brandaan-teksten

Tot de Duitse tak van de Reis-versie behoren drie werken: een Middelhoogduitsgedicht, een Middelnederduits gedicht, en een Middelhoogduitse prozabewerking.HetMiddelhoogduitseBrandaan-gedicht (aangeduidmet de sigleM) telt 1934 verzen;het Middelnederduitse gedicht (N) slechts 1166 verzen. De prozaversie (P) isovergeleverd in een drietal handschriften en een reeks vroege drukken. M en N gaanwaarschijnlijk terug op een gemeenschappelijk origineel, dat (evenals de voorvadervan P en het gemeenschappelijke origineel van C en H) op het - veronderstelde -Rijnlandse gedicht van omstreeks 1150 berustte. Anders gezegd: de inhoud (niet debewoordingen) van dit Rijnlandse gedicht is tot op zekere hoogte reconstrueerbaarmet behulp van drie onafhankelijke getuigen: C/H, M/N en P. De oude editie vanSchröder geeft (behalve een editie van de Navigatio) de teksten van M, N en P(Schröder 1871). Van N bestaat een recentere editie (Dahlberg 1958), terwijl Ptweemaal opnieuw is uitgegeven: naar het vijftiende-eeuwseHeidelbergse handschrift(Sollbach 1987), met reprodukties van de gekleurde pentekeningen in dit handschrift,en naar de Augsburgse druk van Anton Sorg van omstreeks 1476 (Fay 1985), metreproduktie van de houtsneden in deze druk.

De relaties tussen de Reis-teksten

Hoe het Rijnlandse origineel van deReis-versie - hetBrandaan-gedicht van omstreeks1150 - er heeft uitgezien, is een vraag die de onderzoekers al heel lang bezighoudt.De beste inleiding tot deze kwestie vormen de pagina's 197-245 in deeditie-Draak/Aafjes. De relaties tussen de teksten worden verduidelijkt door middelvan een stemma, een stamboom van teksten. Het stemma van de Reis-teksten isontworpen door de Duitse Brandanist Wilhelm Meyer (Meyer 1918). In hoofdzaakgeldt Meyers stemma nog steeds; de belangrijkste correctie betreft de relatie tussenM en N (Dahlberg 1958). Gewoonlijk neemt men aan dat de Middelnederlandseversie, vertegenwoordigd door C enH, de inhoud van het Rijnlandse origineel tamelijkgetrouw weerspiegelt. Een boeiend vraagstuk biedt daarbij de episode van hetreuzenhoofd, die niet in de Duitse teksten voorkomt, maar toch oorspronkelijk lijktte zijn (Peeters 1970). In enkele recente artikelen wordt de problematiek van derelaties tussen de Middelnederlandse en de Duitse Brandaan-teksten opnieuw terdiscussie gesteld (Hogenhout-Mulder 1987, Mulder 1989); terwijl ook de nogonopgehelderde verhouding van het Rijnlandse gedicht tot de Latijnse NavigatioSancti Brendani Abbatis tot nieuwe hypothesen heeft geleid (Peeters 1988, Peeters1989).

De reis van Sint Brandaan

147

De Navigatio Sancti Brendani Abbatis

Van de Latijnse Navigatio zijn meer dan honderd handschriften bekend. Het werkmoet over geheel Europa verspreid zijn geweest en eeuwenlang de aandacht zijnblijven trekken. De standaardeditie, op basis van 18 handschriften, is door Carl Selmerbezorgd (Selmer 1959). Er bestaan twee moderne vertalingen in het Engels (Webb1965 en O'Meara 1976). Voor een eerste oriëntatie komt Gerritsens hoofdstuk‘Brandaans reis naar het Land van Belofte’ in De wereld van Sint Brandaan(Gerritsen/Edel/DeKreek 1986) in aanmerking. In deMiddeleeuwen is deNavigatioin vele Europese volkstalen vertaald (Selmer 1956), onder andere al heel vroeg (begintwaalfde eeuw) in het Oudfrans (Short 1984) en veel later (vijftiende eeuw) in hetMiddelnederlands (Moltzer 1891). Twee problemen houden de onderzoekers van deNavigatio al sinds lang bezig. Allereerst de vraag waar en wanneer het werk isontstaan: in een Iers klooster in de buurt van Trier, in de tiende eeuw, of al veelvroeger, rond 800, in Ierland? En ten tweede: de relatie met het Oudierse genre vande immrama, verhalen over zeetochten die voor een deel nog in een heidense traditiewortelen (zie hieronder). Voor het onderzoek van de Reis-versie is een derde,hierboven al genoemd vraagstuk van nog groter belang: de relatie Navigatio - Reis.Een aantal episoden in de Reis-teksten vindt een parallel in de Navigatio, van veleandere is echter in de Latijnse tekst geen spoor te bekennen. Was het Rijnlandsegedicht van omstreeks 1150 een ingrijpende omwerking van de Navigatio, of heeftde dichter zijn verhaal geconcipieerd op grond van een min of meer onvolledigeherinnering aan of kennis, van het Latijnse werk? Ook andere mogelijkheden vindenverdedigers: sommigen menen dat het Rijnlandse gedicht een getrouwe vertalingvan de Navigatio zou zijn geweest, een vertaling die later, in de loop van hetoverleveringsproces, ernstige corrupties zou zijn gaan vertonen (Hogenhout-Mulder1987, Mulder 1989). Anderen houden het voor mogelijk dat zowel Navigatio alsReis op een gemeenschappelijk origineel, een voorstadium van deNavigatio, zoudenteruggaan (Haug 1970, Peeters 1988, Peeters 1989).

De Ierse achtergronden

Dewortels van het Brandaan-verhaal liggen in het vroeg-middeleeuwse Ierland. Eenuitnemende introductie tot deze wereld bieden de studies en vertalingen van MaartjeDraak (bijv. Draak 1977 enDraak/De Jong 1979). Iets van de sfeer van de ‘pelgrimagevoor God’ (perigrinatio pro Deo) kan men proeven in de levensbeschrijving van deheilige Columba van Iona door Adamnan (Mönnich 1962). Doris Edels hoofdstuk‘Ierse achtergronden’ in De wereld van Sint Brandaan (Gerritsen/Edel/De Kreek1986) situeert de oudste Brandaan-overlevering in haar Oudierse religieuze enwereldlijke context. Daarbij komt ook het Oudierse genre van de immrama (enkelvoudimmram, letterlijk ‘rondroeiing’) ter sprake, verhalen over zeetochten waarbij deschepelingen allerlei wonderbaarlijke eilanden aandoen. In een van de immrama,

De reis van Sint Brandaan

148

de ‘Tocht van de boot van Máel Dúin’, heeft Maartje Draak het prototype van deNavigatio aangewezen. Voor een studie over de immrama kan worden verwezennaar de dissertatie van H.P.A. Oskamp (Oskamp 1970), waarin onder meer de oudstevitae (levensbeschrijvingen) van Sint Brendanus van Clonfert worden behandeld;dit boek bevat ook een editie-met-vertaling van de immram van Máel Duin.

De Brandaan-legende in later tijd

In de lateMiddeleeuwenwerd Sint Brandaan (waarschijnlijk op grond van zijn naam)in West-Europa vooral vereerd als een heilige die bescherming biedt tegen brand.Als attributen draagt hij vaak een brandhaak en een brandende kerk of huis. Zo wordthij bijvoorbeeld afgebeeld op een muurschildering in de Sint-Jan te 'sHertogenbosch(Van Mierlo/Winkelman 1989). De Brandaris op Terschelling dankt zijn naam aaneen kapel, toegewijd aan Sint Brandaan, aan de toren waarvan oudtijds een vuurbaakwerd uitgehangen. Vanaf ongeveer 1300 treft men op wereldkaarten een of meer‘eilanden van Sint Brandaan’ aan. Vaak worden zij geïdentificeerd met de‘Gelukzalige Eilanden’ (Insulae Fortunatae), die door antieke geografen ten westenvan Afrika werden gesitueerd. Soms gaat het om een ‘Verloren (of Verdwenen)Eiland’ (Insula Perdita), dat door Brandaan zou zijn ontdekt, maar dat sindsdiendoor niemand meer was waargenomen. De overtuiging (berustend op de Navigatio),dat Brandaan het aardse paradijs zou hebben bezocht en dat dit gesitueerd was opeen eiland aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, heeft in de tijd van de groteontdekkingsreizen een rol van belang gespeeld. Een beknopt overzicht van dezegeografische implicaties is te vinden in het hoofdstuk ‘In Brandaans kielzog’ in Dewereld van Sint Brandaan (Gerritsen/Edel/De Kreek 198e). In onze eigen tijd heeftde Navigatio opnieuw zeevaarders tot het maken van een oceaanreis geïnspireerd.Volgens de opvallend gedetailleerde specificaties in de Latijnse tekst bouwde deEngelse geograaf Tim Severin een curach, een scheepjemet een huid vanmet wolvetingevet leer, en zeilde daarmee in de zomers van 1976 en 1977 van Ierland via deFaröer en IJsland naar Newfoundland. Zijn doel was, aan te tonen dat Ierse monnikenvia deze ‘stapsteenroute’ ruim zeven eeuwen vóór ColumbusAmerika kunnen hebbenbereikt. DeNavigatio zou reminiscenties aan deze Ierse oceaanreizen hebben bewaard(Severin 1978, Gerritsen 1980, Lecoq 1992).

Benaderingen van de Middelnederlandse Brandaan

Tijdens de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuwwas de belangstellingvoor het Middelnederlandse Brandaan-gedicht vooral tekstkritisch gericht, dat wilzeggen: het ging de onderzoekers in de eerste plaats om het vaststellen van de relatiestussen de overgeleverdeNederlandse enDuitse tekstenmet het oog op de reconstructievan de oorspronkelijke versie. De verschijning van de editie-Draak

De reis van Sint Brandaan

149

(Draak/Aafjes 1949) bracht een ander type onderzoek op de voorgrond: het peilenvan het verloop van de literair-historische ontwikkeling die de Oudierse immramavia de Navigatio verbindt met de Reis-versie. In deze traditie staat bijvoorbeeld hetartikel van Doris Edel over de intrigerende episode van de wereld-onder-water (Edel1985). Sinds het midden van de jaren '80 is het vooral de interpretatie van hetBrandaan-gedicht tegen de achtergrond van de twaalfde-eeuwse cultuur die deonderzoekers bezighoudt. Het hoofdstuk ‘Brandaan en de wonderen van de wereld’inDewereld van Sint Brandaan (Gerritsen/Edel/DeKreek 1987) biedt een introductietot deze laatste benadering. In het voetspoor van het belangrijke boek van WalterHaug over middeleeuwse literatuurtheorie (Haug 1985) toonde J.H. Winkelman aandat het begin van het werk - proloog, expositie en de reuzenhoofd-episode - elementenbevat waarmee de dichter zijn publiek in een bepaalde richting stuurt (Winkelman1988). S.I. Klerk-Oppenhuis de Jong wijdde een onderzoek aan de structuur van hetgedicht, in samenhang met de thematiek van de reikwijdte van Gods genade (Klerk1988). Over de maatschappelijke en intellectuele achtergronden publiceerde ClaraStrijbosch (die aan een proefschrift over de Brandaan werkt) een tweetal artikelen(Strijbosch 1988a en b). De wordingsgeschiedenis van de in dit boek opgenomenBrandaan-vertaling vanWillemWilmink is beschreven in een artikel in het tijdschriftMadoc (Bok e.a. 1991)Met betrekking tot enkele facetten van het gedicht die in de inleiding op p.15-27

zijn belicht, volgt hier nog een handvol aanbevelingen voor nadere studie. Eenuitstekende inleiding tot de kosmologische opvattingen die in de Brandaandoorschemeren, is C.S. Lewis' boek over het ‘verworpen wereldbeeld’ van Oudheiden Middeleeuwen (Lewis 1964). Wat de middeleeuwse geografie betreft, biedt hetuit 1925 daterende boek van Wright een nuttige oriëntatie (Wright 1965). Wil meniets van de zoölogie van de Brandaan begrijpen, dan is in ieder geval de laat-antiekePhysiologus verplichte lectuur (Seel 1987, Curley 1979). De opvattingen over hethiernamaals zijn in de twaalfde eeuw sterk in beweging - men leze (maar niet zonderkritische zin) de studie van de Franse historicus Jacques Le Goff over de ‘geboorte’van het vagevuur (Le Goff, 1981). In visioenen worden de verschillende locaties vanhet hiernamaals vaak gedetailleerd beschreven; hierover verschaft het werk vanDinzel-bacher een schat aan informatie (Dinzelbacher 1981). Een monografie vanReinhold Grimm behandelt de vele vormen waarin de Middeleeuwen het(terug)verlangen naar het paradijs gestalte hebben gegeven (Grimm 1977). Een boekvan LambertusOkken biedt herkenningspunten bij de beschouwing van de fantastischearchitectuur en de bewegende reliëfs in het kasteel van de Walseranden (Okken1987). Elk van deze werken - en hetzelfde geldt voor tientallen andere die hierongenoemd moeten blijven - kan een of meer van de talloze facetten van hetmiddeleeuwse Brandaan-gedicht aan het fonkelen brengen. Men leze.

In een geestige boutade heeft de Nijmeegse neerlandicus P.J. Buijnsters eens de stafgebroken over zijn vakgenoten die te schriel zijn om een boek te kopen, laat staan

De reis van Sint Brandaan

150

om boeken te verzamelen. Volgens hem is de gemiddelde neerlandicus ‘eenboe-kenhater, die zich voordoet als een altruïst. Brandaan mag zijn schutspatroonheten’ (Buijnsters 1987). Met alle sympathie voor de boekenliefde vanmijn geleerdecollega, ik zie Brandaan, die negen jaar over zee zwalkte om een in drift verbrandboek door een ander boek te vervangen, niet graag geassocieerdmet de onverschilligendie niet om boeken geven. Vandaar de titel die ik boven mijn inleiding heb geplaatst.

W.P. GERRITSEN

De reis van Sint Brandaan

151

Literatuurlijst

Bellemans 1942: De reis van Sente Brandane. Naar den Comburgschen tekstuitgegeven met inleiding, aanteekeningen en bibliographie door A.T.W.Bellemans (Antwerpen: Nederlandsche Boekhandel, 1942; Klassieke galerij 5).

Bok e.a. 1991: Christien Bok, Patrick van Es, W.P. Gerritsen e.a.: ‘In navolgingvan Noë. De wordingsgeschiedenis vanWillemWilminks Brandaan-vertaling’,inMadoc 5 (1991), p. 129-48.

Bonebakker 1894: Van Sente Brandane. Naar het Comburgsche en hetHulthemsche handschrift opnieuw uitgegeven door E. Bonebakker. Twee delen(dl. I: De teksten; dl. II: Inleiding en aanteekeningen). (Amsterdam: Gebr.Binger, 1894).

Buijnsters 1987: PJ.Buijnsters, ‘De neerlandicus als boekenhater’, in Literatuur4 (1987), p.90-91.

Curley 1979: Physiologus. Translated by Michael J. Curley (Austin/London:University of Texas Press, 1979).

Dahlberg 1958: Torsten Dahlberg, Brandaniana. Kritische Bemerkungen zuden Untersuchungen über die deutschen und niederländischenBrandan-Versionen der sog. Reise-Klasse, mit komplettierendem Material undeiner Neuausgabe des ostfalischen Gedichtes (Göteborg, 1958, GöteborgsUniversitets Årsskrift, Vol. LXIV, 5).

Dinzelbacher 1981: Peter Dinzelbacher, Vision und Visionsliteratur imMittelalter (Stuttgart: Anton Hiersemann, 1981; Monographien zur Geschichtedes Mittelalters, Band 23).

Draak/Aafjes 1949: De reis van Sinte Brandaan. Uitgave, inleiding encommentaar door Maartje Draak, herdicht door Bertus Aafjes (Amsterdam:J.M. Meulenhoff, 1949; herdrukt in 1978 onder toevoeging op p.247-259 van‘Rekenschap achteraf’).

Draak 1977: Maartje Draak, Schimmen van het Wester-eiland. Verkenningenin de Keltische traditie van het oude Ierland (Amsterdam: Meulenhoff, 1977).

Draak/De Jong 1979: Van helden, elfen en dichters. De oudste verhalen uitIerland. Uit het Oudiers vertaald en van toelichtingen voorzien door MaartjeDraak en Frida de Jong (Amsterdam: Meulenhoff, 1979).

Edel 1985: Doris Edel, ‘Antipoden, ankers en een wereld-onder-het-water’, inA.M.J. van Buuren, H. van Dijk, O.S.H. Lie, F.P. van Oostrom (reds.),Tussentijds. Bundel studies aangeboden aanW.P. Gerritsen ter gelegenheid van

De reis van Sint Brandaan

zijn vijftigste verjaardag (Utrecht, HES Uitgevers, 1985; Utrechtse bijdragentot de mediëvistiek), p.101-14.

Fay 1985: Sankt Brandan. Zwei frühneuhochdeutsche Prosafassungen: der ersteAugsburger Druck von Anton Sorg (um 1476) und die Brandan-Legende ausGabriel Rollenhagens ‘Vier Büchem Indianischer Reisen’, hrsg. von Rolf D.Fay (Stuttgart, Helfant Edition, 1985). De kwaliteit van deze editie laat te wensenover; zie de bespreking door J. Goossens in Leuvense bijdragen 75 (1986),p.259-63.

De reis van Sint Brandaan

152

Gerritsen 1980:W.P. Gerritsen, ‘Zeilen met Sint Brandaan’, in Spiegel historiael15 1980), p.171-80 + 192.

Gerritsen/Edel/De Kreek 1986: W.P. Gerritsen, Doris Edel en Mieke de Kreek,De wereld van Sint Brandaan (Utrecht: HES Uitgevers, 1986).

Goff, Le 1981: Jacques Le Goff, La naissance du purgatoire (Paris: Gallimard,1981).

Grimm 1977: Reinhold R. Grimm, Paradisus coelestis, paradisus terrestris.Zur Auslegungsgeschichte des Paradieses imAbendland bis um 1200 (München:Wilhelm Fink Verlag, 1977; MediumAevum, Philologische Studien, Band 33).

Haug 1970: Walter Haug, ‘Vom imram zur aventiure-Fahrt. Zur Frage nach derVorgeschichte der hochhöfischen Epenstruktur’, inWolfram-Studien 1 (1970),p.264-97.

Haug 1985: Walter Haug, Literaturtheorie im deutschen Mittelalter. Von denAnfangen bis zum Ende des 13. Jahrhunderts. Eine Einführung (Darmstadt:Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1985; Germanistische Einführungen). In1992 is bij dezelfde uitgeverij een tweede, herziene en vermeerderde drukverschenen.

Hogenhout-Mulder 1987: Maaike Hogenhout-Mulder, ‘De reisattributen vande heilige Brandaan’, in De nieuwe taalgids 80 (1987), p.205-223 (zie ookMulder 1989).

Klerk 1988: S.I. Klerk-Oppenhuis de Jong, ‘Brandaan en het geloof in Godsgenade. Structuuranalyse van het Middelnederlandse gedicht Van SenteBrandane’, in Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 104 (1988),p.21-51.

Lecoq 1992: Danielle Lecoq, ‘Saint Brandan, Christophe Colomb, et le paradisterrestre’, in Revue de la Bibliothèque Nationale 45 (1992), p. 14-21.

Lewis 1964: C.S. Lewis, The Discarded Image. An Introduction to Medievaland Renaissance Literature (Cambridge, etc: CambridgeUniversity Press, 1964).

Meyer 1918:WilhelmMeyer,DieÜberlieferung der deutschen Brandanlegende.I: Der Prosatext (Göttingen 1918, diss. Göttingen 1917). De delen II, III en IVvan Meyers werk, over de versteksten, zijn nooit in druk verschenen; hettyposcript is verloren gegaan.

Mierlo, Van/Winkelman 1989: J. van Mierlo en J.H. Winkelman, ‘St.Brandaanin de St.Janskathedraal te 's-Hertogenbosch’, in Brabants heem 41 (1989), p.1-4.

De reis van Sint Brandaan

Moltzer 1891: Levens en legenden van heiligen. Eerste gedeelte: Brandaen enPanthalioen. Naar het Utrechtsche handschrift door H.E.Moltzer (Leiden: A.W.Sijthoff, 1891; Bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde).

Mönnich 1962: Vreemdelingen uit Ierland. Het leven van Columba van Iona,beschreven door Adamnan; en van Columbanus van Luxeuil, beschreven doorJonas van Bobbio. Ingeleid, vertaald en bewerkt door C.W. Mönnich(Amsterdam, Moussault, 1962; serie Reidans der heiligen).

Mulder 1989: Maaike Mulder, ‘De flliatie van de “Reise/Reis”-teksten van de“Brandaan”’, in Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 105 (1989),p.132-51 (zie ook Hogenhout-Mulder 1987).

De reis van Sint Brandaan

153

Okken 1987: Lambertus Okken,Das goldene Haus und die goldene Laube. Wiedie Poesie ihren Herren das Paradies einrichtete (Amsterdam: Rodopi, 1987;Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur, Band 72).

O'Meara 1976: The Voyage of Saint Brendan, Journey to the Promised Land(Navigatio Sancti Brendani Abbatis). Translated with an introduction by JohnJ. O'Meara (Dublin: The Dolmen Press, 1976).

Oskamp 1970: H.P.A. Oskamp, The Voyage of Máel Dúin. A Study in EarlyIrish Voyage Literature, Followed by an Edition of Immram curaig Máele Dúinfrom the Yellow Book of Lecan in Trinity College, Dublin (Groningen:Wolters-Noordhoff, 1970; diss. Universiteit van Amsterdam).

Oskamp 1971:De reis van Sente Brandane. Naar de versie in het Comburgschehandschrift, met inleiding en aantekeningen van H.P.A. Oskamp (Zutphen:Thieme & Cie, 1971; Klassiek letterkundig pantheon 189).

Peeters 1970: L. Peeters, ‘De Reis van Sente Brandane, v. 137-260’, in Leuvensebijdragen 59 (1970), p.28-40.

Peeters 1988: L. Peeters, ‘Das Quellenstudium der Navigatio Sancti Brendani,der mitteldeutschen undmittelniederländischen Brandanversionen’, in Leuvensebijdragen 77 (1988), p.435-66.

Peeters 1989: L. Peeters, ‘Neue Perspektiven in dem Forschungsstand derNavigatio Sancti Brendani abbatis und der Reise-Texte’, in F.P. van Oostromen Frank Willaert (reds.), De studie van de Middelnederlandse letterkunde:stand en toekomst. Symposium Antwerpen 22-24 september 1988 (Hilversum:Verloren, 1989; Middeleeuwse Studies en Bronnen XIV), p. 169-86.

Schröder 1871: Sanct Brandan. Ein lateinischer und drei deutsche Texte, hrsg.von Carl Schröder (Erlangen: Verlag E. Besold, 1871).

Seel 1987:Der Physiologus. Tiere und ihre Symbolik. Übertragen und erläutertvon Otto Seel (Zürich/München: Artemis Verlag, 1987 (ie druk: 1960), serieLebendige Antike).

Selmer 1956: Carl Selmer, ‘The Vernacular Translations of theNavigatio SanctiBrendani: a Bibliographical Study’, inMediaeval Studies 18 (1956), p. 145-57.

Selmer 1959:Navigatio Sancti Brendani Abbatis. FromEarly LatinManuscripts.Edited with Introduction and Notes by Carl Selmer (Notre Dame, Indiana:University of Notre Dame Press, 1959; University of Notre Dame Publicationsin Mediaeval Studies XVI).

De reis van Sint Brandaan

Severin 1978: Tim Severin, The Brendan Voyage. Drawings by TrondurPatursson (London: Hutchinson&Co, 1978). Nederlandse vertaling:DeBrendanexpeditie (Bussum: De Boer Maritiem, 1978).

Short 1984: Benedeit, Le voyage de Saint Brandan. Texte et traduction de IanShort, introduction et notes de BrianMerrilees (Paris: Union générale d'éditions,1984, Série Bibliothèque médiévale, Collection 10/18).

De reis van Sint Brandaan

154

Sollbach 1987: St. Brandans wundersame Seefahrt. Nach der HeidelbergerHandschrift Cod. Pal. Germ. 60 herausgegeben, übertragen und erläutert vonGerhard E. Sollbach (Frankfurt a/M: Insel Verlag, 1987).

Strijbosch 1988a: Clara Strijbosch, ‘Een reis naar inzicht. De Reis van SintBrandaan tegen de achtergrond van twaalfde-eeuwse theologische opvattingenover zonde en genade’, in De nieuwe taalgids 81 (1988), p.526-43.

Strijbosch 1988b: Clara Strijbosch, ‘Kluizenaars en kasteelbewoners. De literaireverwerking van nieuwe levensvormen en maatschappelijke veranderingen inde Reis van Sint Brandaan’, in D.R. Edel, W.P. Gerritsen en K. Veelenturf(reds.),Monniken, ridders en zeevaarders. Opstellen over vroeg-middeleeuwseIerse cultuur en Middelnederlandse letterkunde [...] aangeboden aan MaartjeDraak. Met een bibliografie van haar publikaties alsmede een autobiografischebijdrage (Amsterdam: Gerard Timmer Prods, 1988), p.97-117.

Webb 1965: Lives of the Saints. The voyage of St Brendan, Bede: Life ofCuthbert, Eddius Stephanus: Life of Wïlfrid. Translated with an introduction byJ.F.Webb (Harmondsworth: Penguin Books, 1965).Webbs vertaling is herdruktin D.H. Farmer (ed.), The Age of Bede (Harmondsworth: Penguin Books, 1983).

Winkelman 1988: J.H. Winkelman, ‘Proloog en expositie van deMiddelnederlandse Brandaan’, in Leuvense bijdragen 77 (1988), p.411-34.

Wright 1965: John Kirtland Wright, The Geographica] Lore of the Time of theCrusades. A Study in the History ofMedieval Science and Tradition inWesternEurope. With a new introduction by Clarence J. Glacken (New York: DoverPublications, 1965; ie dr. American Geographical Society, 1925).

De reis van Sint Brandaan