UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE...
Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2014 - 2015
Invloed van lipidmobilisatie, inflammatie en metabole stress in de
transitieproblematiek bij hoogproductief melkvee
door
Joyce VAN DER BURGT
Promotoren: Drs. Elke Depreester
Prof. dr. Geert Opsomer
Literatuurstudie in het kader
van de Masterpoef
©2015 Joyce VAN DER BURGT
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of
volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk
uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor
enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen
dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2014 - 2015
Invloed van lipidmobilisatie, inflammatie en metabole stress in de
transitieproblematiek bij hoogproductief melkvee
door
Joyce VAN DER BURGT
Promotoren: Drs. Elke Depreester
Prof. dr. Geert Opsomer
©2015 Joyce VAN DER BURGT
Literatuurstudie in het kader
van de Masterpoef
VOORWOORD
Deze literatuurstudie zou nooit tot stand zijn gekomen zonder de goede hulp van mijn promotor. Daarom
wil ik graag van deze gelegenheid gebruik maken om drs. Elke Depreester hartelijk te danken voor de
prettige samenwerking en haar professionele begeleiding. Zij heeft mij goed op weg geholpen door
enkele artikels op voorhand aan te bieden. Daarna heeft zij, waar nodig, goed bijgestuurd en geholpen.
De deur stond altijd voor mij open, zodat ik met al mijn vragen ieder moment kon langskomen. Dit gaf
mij veel vertrouwen, omdat ik wist dat er altijd iemand klaar stond om mijn vragen te beantwoorden.
Door de fijne feedback die ik door de tijd heen gekregen heb, is mijn inzicht in het onderwerp sterk
verbreed en heb ik hier veel van geleerd. Niet alleen wat betreft de inhoud maar ook om een
literatuurstudie structureel aan te pakken. Prof. dr. Geert Opsomer wil ik graag bedanken voor het
kritisch nalezen van mijn tekst en de bijbehorende feedback.
Graag zou ik mijn ouders willen bedanken want zonder hun zou ik hier nooit gezeten hebben. Zij hebben
mij altijd door dik en dun gesteund en gezorgd dat mijn opleiding diergeneeskunde mogelijk was. Ik ben
van kleins af aan tussen de dieren opgegroeid, samen met hun deel ik dan ook mijn passie voor dieren.
Verder gaat mijn dank uit naar mijn vrienden en familie. Zij hebben ervoor gezorgd dat de afgelopen
jaren een stuk minder zwaar zijn geworden. Ze hebben mij door de jaren heen geholpen en zijn me
nooit uit het oog verloren.
Last but not least gaat mijn dank uit naar Jesse de Wit. Die de afgelopen tijd veel begrip heeft opgebracht
voor de tijd die ik in de literatuurstudie heb gestoken. Ook heeft hij mij waar nodig geholpen met de lay-
out en het verwerken van de bronnen.
INHOUDSTABEL
VOORWOORD
AFKORTINGEN
SAMENVATTING .................................................................................................................................................... 1
INLEIDING .............................................................................................................................................................. 2
LITERATUURSTUDIE............................................................................................................................................. 3
1. METABOOL SYNDROOM: DEFINITIE, ETIOLOGIE EN PATHOGENESE ....................................................... 3
1.1 HUMANE GENEESKUNDE: METABOOL SYNDROOM ............................................................................... 3
1.1.1 Definitie ................................................................................................................................................. 3
1.1.2 Etiologie ................................................................................................................................................ 3
1.1.3 Pathogenese ......................................................................................................................................... 4
1.2 HOOGPRODUCTIEF MELKVEE: FAT COW DISEASE ............................................................................... 6
1.2.1 Definitie ................................................................................................................................................. 6
1.2.2 Etiologie ................................................................................................................................................ 6
1.2.3 Pathogenese......................................................................................................................................... 7
1.3 ANDERE SPECIES ....................................................................................................................................... 8
1.3.1 Gezelschapsdieren .............................................................................................................................. 8
1.3.2 Paard ..................................................................................................................................................... 8
2. FUNCTIE VAN VETWEEFSEL ........................................................................................................................... 9
2.1 ALGEMEEN .................................................................................................................................................. 9
2.2 PATHOGENESE INSULINERESISTENTIE ................................................................................................ 10
2.2.1 Adipokines en NEFA’s ....................................................................................................................... 10
2.2.2 Insulineresistentie hoogproductief melkvee ................................................................................... 12
2.3 PRO-INFLAMMATOIRE FUNCTIE ............................................................................................................. 13
3. OBESITAS GEASSOCIEERD MET INFLAMMATIE ........................................................................................ 14
3.1 VERANDERING IN VETWEEFSEL BIJ OBESITAS ................................................................................... 15
3.2 PATHOGENESE PRO-INFLAMMATOIRE STATUS BIJ HOOGPRODUCTIEF MELKVEE IN OVERMATIGE
CONDITIE ......................................................................................................................................................... 15
3.2.1 Endoplasmatisch reticulum stress ................................................................................................... 15
3.2.2 Het mechanisme van NEFA’s............................................................................................................ 17
3.3 MOLECULAIRE PATHOGENESE .............................................................................................................. 19
4. BEHANDELING ................................................................................................................................................ 20
BESPREKING ....................................................................................................................................................... 21
REFERENTIELIJST .............................................................................................................................................. 23
AFKORTINGEN
ACTH Adrenocorticotroop hormoon
AFP Acute fase proteïnen
AMP Adenosine monophosphate-activated
AP-1 Activator protein 1
APO Apolipoprotein
ASK-1 Apoptose signaal regulerende kinase 1
ATP Adenosine trifosfaat
ATF Activating transcription factor
BCS Body condition score
BHB β-Hydroxyboterzuur
BiP Binding protein
bp basenpaar
CoA Co-enzymA
COX-2 Cyclo-oxygenase 2
CGRP Calcitonine gene related peptide
CRP C-reactive protein
DAG Diacyl-glycerol
DHA Docosahexaeenzuur
DM2 Diabetes mellitus type 2
DSO Droge stof opname
eIF2a Eukaryote translatie initiatie factor 2a
EMS Equine metabolic syndrome
EPA Eicosapentaeenzuur
ER Endoplasmatisch reticulum
ERAD Endoplasmatic reticulum associated degradation
GH Groeihormoon
GLUT Glucose transporters
CRP94 Glucose regulated protein 94
HDL High-density lipoprotein
IGF-1 Insulin-like growth factor-1
IKK IκB kinase
IL Interleukine
IRE-1 Inositol-requiring enzyme-1
IRS-1 Insuline receptor substraat-1
JNK c-Jun N-terminal kinases
LDL Low-density lipoproteins
LPS Lipopolysaccharide
MAPK Mitogen activated protein kinase
MCP Monocyte chemoattractant protein
MHC2 Major histocompatibility complex-2
MMP Matrix metalloproteïnasen
mRNA Messenger RNA
NEB Negatieve energie balans
NEFA Non-esterified fatty acid
NFκβ Nuclear factor kappa-light-chain-enhancer of activated B cells
NSAID Non-steroidal anti-inflammatory drugs
NO Nitrogen oxide
Nrf2 Nuclear erythroid 2p45-related factor 2
PAI-1 Plasminogeen activator inhibitor-1
PBMC Peripheral blood mononuclear cell
PEB Positieve energie balans
PERK PKR like ER kinase
PG Prostaglandin
PI-3K Fosfatidyllinositol-3-kinase
POP Persistent organic pollutants
PPAR-γ Peroxisome proliferator-activated receptor-γ
PPID Pituitary pars intermedia dysfunction
ROS Reactive oxygen species
SAA Serum amyloid A
SOCS3 Suppressie van suppressor of cytokine signaling 3
TAG Triacylglycerol
TG Triglyceride
TKT Tussen kalf tijd
TLR Toll-like receptor
TNAF2 Tumornecrosefactor-receptor-associated factor 2
TNF-α Tumor necrosis factor-a
UPR Unfolded protein respons
VLDL Very low-density lipoproteïnen
XBP-1 X-box binding protein 1
γ-GT Gamma-glutamyl transpeptidase
1
SAMENVATTING
In deze literatuurstudie wordt nagegaan wat de rol is van vetweefsel op de transitieproblematiek bij
hoogproductief melkvee, vooral wanneer koeien te vet afkalven. Het vetweefsel speelt namelijk een
centrale rol in de inflammatie door middel van adipokines, endoplasmatisch reticulum (ER) stress en
non-esterified fatty acids (NEFA’s).
Als eerste wordt het belang van vetweefsel aangetoond in een bespreking aangaande het metabool
syndroom bij de mens en fat cow disease bij hoogproductief melkvee. Hoofdfactoren in de pathogenese
van beide syndromen zijn centrale obesitas, insulineresistentie en inflammatie die blijkbaar niet los staan
van elkaar. Bij gezelschapsdieren ziet men schadelijke gezondheidseffecten ten gevolge van
overgewicht. Het ‘Equine metabolic syndrome’ wordt onderkend bij het paard, waarbij eveneens melding
wordt gemaakt van een pro-inflammatoire toestand.
Adipokines, cytokines afkomstig vanuit het (obese) vetweefsel zoals tumor necrosis factor- α (TNF-α),
interleukine 6 (IL-6), C-reactive protein (CRP) en adinopectine, hebben een directe invloed op de
insulinegevoeligheid, leptine, plasminogeen activator inhibitor (PAI-1) en restitine indirect ook. Allemaal
spelen ze een rol in het ontstaan van inflammatie. De functie van deze adipokines bij hoogproductief
melkvee is nog niet precies gekend, behalve voor leptine. Grote verschillen worden waargenomen
tussen het abdominale (viscerale) en subcutane vetweefsel bij de mens, maar ook bij de verschillende
diersoorten.
Door overmatige opname van nutriënten en de daarbij horende overmatige vetopstapeling wordt ER
stress bekomen in de adipocyten, welke door middel van drie transmembranaire stress sensoren
worden gedetecteerd en die op hun beurt pro-inflammatoire pathways zullen initiëren. Dit wordt ook wel
de unfolded protein response (UPR) genoemd en heeft een invloed op het ontstaan van inflammatie en
insulineresistentie.
De NEFA’s die uit het obese vetweefsel worden vrijgegeven zullen de adipokine productie stimuleren
maar bewerkstelligen ook andere effecten zoals activatie van toll-like receptor (TLR) 4, accumulatie van
bioactieve lipiden in macrofagen, mitogen activated protein kinase (MAPK) activatie en het induceren
van een UPR respons. Specifieke NEFA’s, zoals palmitinezuur, zullen een activatie van de leucocyten
bewerkstelligen. Eicosapentaeenzuur (EPA) en docosahexaeenzuur (DHA) werken dit deels tegen,
doordat ze juist zorgen voor een daling van de nuclear factor kappa-light-chain-enhancer of activated B
cells (NFκβ), wanneer ze de peroxisome proliferator-activated receptor-γ (PPAR- γ) activeren. Deze
laatste twee vetzuren spelen dan ook een rol in de behandeling.
Uit deze literatuurstudie kan worden geconcludeerd dat vetweefsel wel degelijk een belangrijke rol
speelt in het ontstaan van inflammatie. Niet enkel het opgeslagen vetweefsel speelt een belangrijke rol,
maar ook de NEFA´s die worden vrijgesteld en de ER stess die wordt bekomen door de overmatige
opname van voeder. Het vermijden van koeien die te vet zijn rond het moment van afkalven is dan ook
van groot belang.
Sleutelwoorden: ER stress – Fat cow disease – Hoogproductief melkvee – Inflammatie –NEFA’s
Key words: ER stress – Fat cow disease – High-yielding dairy cows – Inflammation – NEFA’s
2
INLEIDING
De melkproductie van koeien is de afgelopen 40 jaar door middel van strenge selectie sterk
toegenomen, melkvee met een hoge melkproductie wordt daarom ook wel ‘’hoogproductief melkvee’’
genoemd. Hierdoor zal niet alleen het lichaam maar ook het management onderhevig zijn aan een grote
adaptatie (Bossaert et al., 2008a; De Koster en Opsomer, 2012).
Door deze lichamelijke adaptatie zal het melkvee op een juiste manier met zijn energie om moeten
springen. Dit wordt soms bemoeilijkt door het management op het bedrijf met betrekking tot bijvoorbeeld
het voeder (Morrow, 1976). Er worden dan ook vaak te vette koeien rond het moment van afkalven
gezien, die gevoeliger zijn voor een variatie aan ziektes gedurende de transitieperiode. Dit wordt
bestempeld als fat cow disease, wat veel overeenkomsten toont met het metabool syndroom bij de
mens (De Koster en Opsomer, 2012; Morrow, 1976).
Het metabool syndroom, in 1920 ontdekt bij de mens, is vandaag de dag wereldwijd gekend. Vooral de
afgelopen jaren merkt men hiervan een stijging op in de populatie, doordat er steeds meer mensen met
obesitas voorkomen (Eckel et al., 2005). Obesitas moet dan ook niet langer meer gezien worden als
een cosmetisch probleem, maar als een epidemie die het welzijn van de bevolking aantast (Kopelman,
2000). Daarom wordt er tegenwoordig steeds meer onderzoek naar verricht en komt men nog steeds
met nieuwe bevindingen.
Uit onderzoek blijkt namelijk dat het vetweefsel van obese mensen een cruciale rol speelt in de
verhoogde gevoeligheid voor de ontwikkeling van verschillende gezondheidsproblemen (De Koster en
Opsomer, 2012). Het is daarom van belang dit verder te onderzoeken zodat het probleem bij de oorzaak
kan worden aangepakt in plaats van steeds de ontstane gevolgen te behandelen.
Over fat cow disease is al veel gekend, maar nog lang niet alles, dus wordt er steeds meer onderzoek
naar verricht. Ook omdat het natuurlijk van groot belang is voor de omzet van de veehouder. Hoe beter
de koe zich voelt des te meer ze zal produceren en hoe sneller ze weer drachtig zal worden. Want zoals
algemeen bekend is, zijn er kalfjes nodig om melk te kunnen produceren. Dit is vooral van belang sinds
1 april 2015, want sindsdien is het melkquotum afgeschaft. Deze onbeperkte productie mag natuurlijk
niet ten koste gaan van de gezondheid van het melkvee. Dit zal onder andere wel gebeuren wanneer
de koeien te vet zullen afkalven.
Door middel van onderzoek, is nu geweten dat vetweefsel niet enkel als energie opslag dient, maar zich
ook als metabool actief weefsel gedraagt (Kershaw en Flier, 2004). Het speelt een rol in de problematiek
van insulineresistentie (Grimble, 2002; Morrow, 1976), maar speelt dit ook een rol in de inflammatie
zoals gedacht?
Het doel van deze literatuurstudie is dan ook om de link tussen obesitas en inflammatie bij
hoogproductief melkvee verder te ontleden door de rol van vetweefsel te belichten.
3
LITERATUURSTUDIE
1. METABOOL SYNDROOM: DEFINITIE, ETIOLOGIE EN PATHOGENESE
1.1 HUMANE GENEESKUNDE: METABOOL SYNDROOM
1.1.1 Definitie
Reaven (1988) veronderstelde dat insulineresistentie en de compensatoire hyperinsulinemie, patiënten
predisponeert voor hypertensie, hyperlipidemie, diabetes type 2 en daardoor de onderliggende oorzaak
van veel cardiovasculaire ziektes zal zijn. Hierbij had hij nog niet aan obesitas gedacht. Later erkende
hij dit en noemde het ook wel ’Syndroom X’. Kaplan (1989) noemde het ook wel ‘’ The deadly quartet’’.
Het metabool syndroom wordt in de humane geneeskunde omschreven als een chronische
stofwisselingsstoornis bij zwaarlijvige mensen met een cluster van belangrijke symptomen. Het wordt
ook wel het ‘’insulineresistentie syndroom’’ genoemd (Boden, 2009). Insulineresistentie (glucose
intolerantie, hyperinsulinemie), hypertensie, dyslipidemie en cardiovasculaire aandoeningen zijn hierbij
de symptomen die boven aan de lijst staan (Després en Lemieux, 2006; Elliot et al., 2002; Kahn et al.,
2005).
De meest gebruikte en gekende definitie is opgesteld door de International Diabetes Federation in 2006
(De Koster en Opsomer, 2012). Om te worden gedefinieerd als het metabool syndroom moet het aan
een paar eisen voldoen. Centrale obesitas (tailleomtrek bij man > 94cm en vrouw > 80cm) plus twee
van de volgende vier factoren: gestegen triglyceride (TG) concentraties, gedaalde high-density
lipoprotein (HDL) cholesterol, gestegen bloeddruk en/of gestegen plasmaglucose concentraties.
1.1.2 Etiologie
De twee meest belangrijke factoren die een rol spelen in het metabool syndroom zijn centrale
(abdominale) obesitas en insulineresistentie (Eckel et al., 2005). Obesitas bij mensen wordt bepaald
door een interactie tussen genetische, milieu- en psychosociale factoren die enerzijds de
energieopname en anderzijds het energieverbruik beïnvloeden. De genetische- en milieufactoren zullen
verder uiteengezet worden in deze paragraaf.
Obesitas wordt in drie verschillende klasse verdeeld, van matig tot ernstige (morbide) obesitas
(Kopelman, 2000) en zal een grote invloed hebben op het ontstaan van insulineresistentie waar
verderop in deze literatuurstudie dieper op in zal worden gegaan. De stijgende prevalentie van obesitas
in de adulte populatie, gaat gepaard met een opvallende toename in gewicht bij kinderen, zowel in de
geïndustrialiseerde landen als ontwikkelingslanden (Kopelman, 2000). Wanneer jonge mensen het
beginstadium van obesitas vertonen hebben zij meer kans om obesitas te ontwikkelen op latere leeftijd,
als ook een verhoogde prevalentie van obesitas gerelateerde aandoeningen (Dietz, 1994; Kotani et al.,
1997).
Genetisch:
Er bestaat een proces genaamd ‘’Fetal programming’’ (Metabolic programming of Epigenetica), waarbij
tijdens het vroege leven fysiologische adaptaties ontstaan die zorgen voor permanente veranderingen
tijdens het latere leven (Breier, 2006). Wanneer de foetus zich intra-uterien in schaarse
4
omgevingsomstandigheden bevindt, zal het zichzelf hierop gaan aanpassen. Er zal een verandering in
genexpressie ontstaan, waardoor er een maximale opname van de beschikbare nutriënten in de
omgeving zal gebeuren (Berry et al., 2008; Swali en Wathes, 2006). Verschillende studies, bij zowel de
mens als de rat, hebben aangetoond dat wanneer er een nutriëntrijke omgeving is tijdens het latere
leven, dit kan leiden tot meer kans op de ontwikkeling van metabole stoornissen zoals obesitas,
hypertensie en insulineresistentie (Berry et al., 2008; Micke et al., 2010). Postnataal vindt er een
toename van insulinereceptoren plaats, insuline afhankelijke glucose opname zal dus toenemen,
waardoor er op latere leeftijd insulineresistentie zal ontstaan (Ozanne et al., 1999). Niet alleen een tekort
aan energie in utero wordt met obesitas geassocieerd. Namelijk in utero blootstelling aan een verhoogde
maternale glycemie wordt ook geassocieerd met een verhoogd risico op obesitas op latere leeftijd.
Recent onderzoek heeft dan ook aangetoond dat de maternale glycemie een onderdeel is van pathways
die een invloed hebben op de leptine epigenetische regulatie van nakomelingen (Allard et al., 2015).
Milieu:
Milieufactoren hebben ook een invloed op het wel dan niet ontwikkelen van het metabool syndroom. Zo
blijkt uit onderzoek dat wanneer mensen blootgesteld worden aan een verhoogde concentratie van
persistent organic pollutants (POP) dit een diabetogeen en obesitogeen effect heeft (Dirinck et al.,
2014). Recent onderzoek door het world health organization heeft aangetoond dat blootstelling aan
endocrien verstorende chemicaliën (EDC’s) een oorzaak kan zijn voor de ontwikkeling van het metabool
syndroom (UNEP/WHO, 2012).
1.1.3 Pathogenese
Obesitas gaat gepaard met diabetes mellitus (insulineresistentie), cardiovasculaire ziektes, slaap- en
ademhalingsstoornissen en bepaalde vormen van neoplasie (Kopelman, 2000). De eerste drie zullen in
deze paragraaf verder uiteengezet worden, neoplasie is niet relevant genoeg in deze literatuurstudie en
zal daarom niet verder besproken worden. Insulineresistentie en diabetes type 2 zijn voornamelijk
gecorreleerd met een verhoging van het viscerale vetweefsel (Gregor en Hotamisligil, 2007). Twee
processen worden gezien in het vetweefsel bij obesitas, namelijk inflammatie en oxidatieve stress, wat
de oorzaak zou kunnen zijn voor insulineresistentie (Hotamisligil, 2006; Shoelson et al., 2006; Wellen
en Hotamisligil, 2005). Obesitas wordt door de vele onderzoeken die zijn gedaan nu ook gezien als een
chronische aandoening van laag gradige inflammatie (Uysal et al., 1997). Een opkomend concept om
de enorme serie van onaangepaste reacties te verklaren is de aanwezigheid van organel disfunctie bij
obesitas, namelijk die van de mitochondriën en ER (Lowel en Shulman, 2005; Ozcan et al., 2004).
Stress in dit laatste orgaan en de gevolgen hiervan zal verderop worden besproken.
Bij obese mensen zijn de NEFA concentraties in het bloed verhoogd als ook de ontstekings pathways,
c-Jun N-terminal kinases (JNK) en NFκβ, geupreguleerd (Shoelson et al., 2006; Uysal et al., 1997;
Wellen en Hotamisligil, 2005). NEFA’s zorgen voor een verhoogde insulineresistentie als ook
inflammatie, dit zal bewerkstelligd worden door het vetweefsel dat pro-inflammatoire cytokines (TNF-α,
IL-6, monocyte chemoattractant protein-1 (MCP1)) zal vrijstellen (Boden, 2009). Onderzocht is dat vele
van deze pro-inflammatoire mediatoren nadelig zijn voor de juiste insuline signalering. Uit onderzoek is
5
gebleken dat de remming van obesitas geïnduceerde ontsteking, de insulinegevoeligheid bij muizen en
mensen verbeterd (Shoelson et al., 2006; Uysal et al., 1997; Wellen en Hotamisligil, 2005).
Diabetes mellitus:
Verhoogde lipolyse zorgt voor een verhoogde vrijstelling van NEFA’s uit het vetweefsel . Deze NEFA’s
komen terecht in de bloedbaan en worden getransporteerd naar de lever. De lever zal hogere
concentraties van triglyceriden (TG) en very low-density lipoproteins (VLDL) produceren. Er worden
minder HDL en meer low-density lipoproteins (LDL) gevormd. NEFA’s hebben een inhiberend effect op
de insuline gemedieerde glucose opname ter hoogte van de spier. Daarnaast wordt glucose minder
omgezet tot glycogeen in de lever en is er een verhoogde opstapeling van lipiden in het vetweefsel
(Eckel et al., 2005). Uit onderzoek blijkt dan ook dat het metabool syndroom sterk gecorreleerd is met
fibrose, steatose en cirrose van de lever door een gedaalde glucosetolerantie (Kopelman, 2000;
Marceau et al., 1999). Hormonen hebben ook een invloed op het vetweefsel doordat ze de lipolyse in
gang kunnen zetten, zoals noradrenaline en cortisol. Het lipolytische effect door noradrenaline is
duidelijker in abdominaal (visceraal) vet. Cortisol remt het anti-lipolytisch effect van insuline en draagt
daardoor indirect bij aan de verhoogde lipolyse. Deze verschillende factoren zorgen ervoor dat de
skeletspieren minder gevoelig voor insuline zullen worden en daardoor minder glucose opnemen. Er zal
meer insuline worden geproduceerd door de β-cellen van de pancreas om de verminderde
insulinegevoeligheid te compenseren, wat uiteindelijk zal leiden tot hyperinsulinemie. Op den duur
kunnen de β-cellen van de pancreas het niet meer aan en zullen ze hun functie verliezen. Het
eindresultaat bestaat dan ook uit hyperglycemie en dus diabetes mellitus type 2 (DM2) (Boden, 2008;
Kopelman, 2000).
Cardiovasculair:
Een toename van het lichaamsgewicht zorgt automatisch voor een nood aan verhoogd circulerend
bloedvolume wat op zijn beurt gepaard gaat met een verhoogd slagvolume en hartminuutvolume. De
toename van het circulerend bloedvolume resulteert in linker ventrikel dilatatie en excentrische
hypertrofie. Dit zal leiden tot systolische en diastolische dysfuncties en zal uiteindelijk evolueren naar
hartfalen (Kopelman, 2000).
Insulineresistentie geïnduceerd door NEFA’s zal zorgen voor een gereduceerde nitrogen oxide (NO)
productie door het endotheel. Deze deficiëntie vermindert de vasodilatatie en zal zo de ontwikkeling van
hypertensie in de hand werken (Boden, 2008). Hyperinsulinemie heeft ook een aandeel in het ontstaan
van hypertensie doordat het zorgt voor een verhoogde natrium reabsorptie als ook een gestegen
activiteit van het sympathisch zenuwstelsel (Eckel et al., 2005).
Inflammatie zal direct worden uitgelokt door NEFA’s, doordat ze fysieke schade toebrengen na het
opstapelen in zowel de endotheel als gladde spier cellen. Ook zullen NEFA’s een inflammatoire reactie
induceren bij macrofagen (Hansson, 2005). Inflammatie staat centraal in de pathogenese van
atherosclerosis, dit wordt gezien door positieve en negatieve acute fase eiwitten in het bloed bij
cardiovasculaire ziekten (Soeters et al., 1990). NEFA’s bevorderen een protrombotische toestand
doordat ze de fibrinolyse laten afnemen en zowel de bloedplaatjes als ook de arteriële matrix
metalloproteïnasen (MMP) doen laten activeren (Boden, 2008).
6
Slaap- en ademhalingsstoornissen:
De respiratoire functie komt in het gedrang bij obese mensen tijdens hun slaap. Dit gebeurt voornamelijk
wanneer ze op hun rug liggen, omdat er dan een enorme hoeveelheid druk op de borstkas plaatsvindt
door een overmaat aan gewicht. Daardoor vindt er tijdens het slapen alveolaire hypoventilatie plaats en
voorbijgaande episodes van apneu, wat resulteert in hypoxie en hypercapnee. Persisterende hypoxie
en hypercapnee gaan gepaard met pulmonaire hypertensie, hartfalen en uiteindelijk respiratoire
insufficiëntie (Kopelman, 2000).
1.2 HOOGPRODUCTIEF MELKVEE: FAT COW DISEASE
1.2.1 Definitie
Fat cow disease staat ook wel bekend als het ‘Fat cow syndroom’, ‘severe fatty liver syndrome’ of
‘hepatic lipidosis’. Morrow was een van de eerste die in 1976 een artikel uitbracht over fat cow disease.
Hij beschreef dit als een combinatie van verschillende ziektes zowel metabool, infectieus, digestief als
ook reproductief, die vooral optreden bij koeien die een overmatige conditie hebben rond de periode
van afkalven (Morrow, 1976). De transitieperiode loopt van drie weken voor, tot drie weken na de partus
(Contreras en Sordillo, 2011; Morrow, 1976).
1.2.2 Etiologie
Fat cow disease komt voor bij hoogproductief melkvee die te vet zijn rond het moment van afkalven. Dit
kan komen door een overmatige inname van energierijke voeding tijdens de late lactatie en de
droogstand (Morrow, 1976). Na de partus zal de eetlust dalen en daardoor zal de vetmobilisatie stijgen,
dit kan door verschillende factoren komen, namelijk: hypocalcemie, lebmaagverplaatsing, metritis en/of
mastitis (Leroy, 2012). Koeien die te vet zijn tijdens de droogstand, ervaren een sterkere daling van de
droge stof opname (DSO) voor én na de partus. Dit draagt op zijn beurt weer bij aan een grotere
negatieve energie balans (NEB) dan bij dieren die een normale body condition score (BCS) hebben (De
Koster en Opsomer, 2012; Morrow, 1976). Aan de hand van BCS kan worden afgeleid of een koe te vet
of te mager is. De ideale afkalf BCS is 3,5 en mag eigenlijk na de partus niet lager worden dan 2,5. Dit
is een goede parameter om de lichaamsconditie van de koe in het oog te kunnen houden (Berry et al.,
2007). Fouten in de voeding ontstaan vooral wanneer koeien uit verschillende groepen, waaronder
hoogproductieve, laagproductieve en droogstaande koeien, samen gehuisvest en gevoederd worden
(Morrow, 1976). Een te lange tussen kalf tijd (TKT) kan indirect ook een oorzaak zijn voor het ontstaan
van metabole stoornissen, doordat de hoeveelheid DSO aan het einde van de lactatie niet goed is
afgestemd op de hoeveelheid melkgifte. De koe zal dan meer energie op kunnen slaan in plaats van
deze te gebruiken voor de melkproductie aangezien deze dan toch niet meer optimaal is. In de tijd van
Morrow (1976) werd er nog geen specifiek ras gekoppeld aan dit syndroom. Heden ten dagen zijn de
Holstein-Friesian koeien degene die het hoogst productief zijn (Akers en Denbow, 2009), dit ras wordt
waarschijnlijk dan ook het meest met fat cow disease geassocieerd. Er is geen specifieke leeftijd die
met het fat cow disease gepaard gaat (Morrow, 1976).
Dieren die tijdens hun intra-uteriene leven blootgesteld geweest zijn aan een nutriëntarme omgeving,
zullen later na de geboorte efficiënter omspringen met voedingstoffen wanneer zij eveneens in een
7
nutriëntarme omgeving terecht zullen komen. Dit wordt ook wel de Barker hypothese genoemd (Hales
en Barker, 1992).
1.2.3 Pathogenese
Prepartum:
Koeien die in de laatste derde periode van de dracht en in de droogstandsperiode een te energierijke
voeding krijgen komen in een positieve energie balans (PEB) terecht. Een positieve energiebalans houdt
in dat er een overschot aan energie is en er daardoor een opstapeling van vetweefsel bekomen wordt
door middel van lipogenese. Er is een continue aanvoer van propionzuur en dus glucosevorming
waardoor insuline stijgt, de liponeogenese gestimuleerd en de lipolyse geremd wordt (Bossaert et al.,
2008a). Het (viscerale) vetweefsel van obese dieren is veel gevoeliger voor stimuli die lipolyse induceren
en minder gevoelig voor deze die lipolyse remmen (Bobe et al., 2004; De Koster en Opsomer, 2012).
Postpartum:
Postpartum zal de koe grote hoeveelheden glucose, dat gevormd wordt uit propionzuur, omzetten tot
lactose dat bestemd is voor de lactatie. De uier heeft insulineonafhankelijke glucose transporters
(GLUT) 1-3 en zal daardoor soms tot wel 85% van alle aanwezige en geproduceerde glucose opeisen
(Bossaert et al., 2008a; Knight et al., 1994; F. Zhao et al., 1996). Koeien laten ook een daling in de DSO
zien wat te maken heeft met psychische, gedrags-, metabole en hormonale veranderingen rond de
partus (Allen et al., 2005; Grummer et al., 2004). Het energieverbruik voor de melkproductie is hoger
dan de energietoevoer in de eerste paar weken van de lactatie, de koe bevindt zich dan in een NEB
(Beam en Butler, 1997; Butler, 2000; Drackley, 1999; Jorritsma et al., 2003; Kokkonen, 2005; Kraft,
2004). Insuline daalt door de daling van de glucoseconcentratie in het bloed als ook door een tijdelijke
onderdrukking van de endocriene pancreas functie (Bossaert et al., 2008b; K. Holtenius et al., 2003).
Door lipolyse probeert het lichaam om toch te voorzien in voldoende energie voor onderhoud en
melkproductie. Door die massale vetmobilisatie (triaglycerol gesplitst in één glycerolmolecule en drie
NEFA’s) worden er veel NEFA’s vrijgesteld, die de meest belangrijke alternatieve bron van energie zijn
voor het melkvee tijdens de NEB (Bossaert et al., 2008a; Herdt, 2000). NEFA’s worden namelijk in de
beta-oxidatie afgebroken tot acetyl coenzyme A (Acetyl-CoA) en vervolgens in de krebcyclus omgezet
tot adenosine trifosfaat (ATP) (Herdt, 2000).
Door een perifeer glucosetekort zal oxaloacetaat, onderdeel van de krebcyclus, eerder worden
voorbehouden voor gluconeogenese en zal de krebcyclus echter niet doorgaan. Een eerste alternatieve
metabolisatieweg (onvolledige oxidatie) voor de NEFA’s is het omvormen van acetyl-CoA tot ketonen
(acetoacetaat, aceton en β-hydroxybutyraat (BHB)) die gebruikt zullen worden als alternatieve
energiebron voor verschillende organen (Kokkonen, 2005). Dit kan uiteindelijk leiden tot ketonemie en
ketoacidose. Een tweede alternatief is triacylglycerol (TAG) synthese, maar door de beperkte
beschikbaarheid van glycerol en apolipoproteinen (APO) is de synthese van TAG hoger dan de
vrijstelling ervan onder de vorm van VLDL (daling TG secretoir mechanisme) (Katoh, 2002). Hierdoor
ontstaat er een opstapeling van vetten in de hepatocyten wat ook wel bekend staat als het fenomeen
leververvetting (Bertics et al., 1992; Kokkonen, 2005; Morrow, 1976; Veenhuizen et al., 1991). Cytokines
hebben hier ook een effect op doordat zij de synthese van APO’s kunnen doen dalen en daardoor de
8
mate van leververvetting doen toenemen (Ametaj et al., 2005; Bertoni et al., 2006; Katoh, 2002; Lippi
et al., 1998; Murthy et al., 1997). Aangezien bij runderen de lever het orgaan is die zorgt voor de primaire
glucose productie, zal verminderde gluconeogenese activiteit lijden tot een verlaagde glucoseproductie,
daardoor zal er een gedaalde melkproductie ontstaan (De Koster en Opsomer, 2012). Nagenoeg alle
hoogproductieve melkkoeien verkeren na de partus in een toestand van NEB en lijden dus aan een
zekere graad van subklinische of klinische leververvetting en/of ketose (Jorritsma et al., 2001;
Veenhuizen et al., 1991).
1.3 ANDERE SPECIES
1.3.1 Gezelschapsdieren
Net zoals bij de mens, bestaat er een grote zorg wat betreft de gewichtstoename bij honden en katten.
Recent onderzoek heeft uitgewezen dat ± dertig procent van de honden met overgewicht kampt en ±
zes procent echt obese zijn (Lund et al., 2006). Bij katten is dit een paar procent lager, maar nog altijd
zorgelijk (Lund et al., 2005). Obesitas bij gezelschapsdieren, gaat net zoals bij de mens, gepaard met
schadelijke gezondheidseffecten (A.J. German, 2006). Obese honden en katten hebben een kortere
levensduur en hebben een verhoogd risico om diabetes mellitus, neoplasie, cardiorespiratoir, gastro-
intestinaal, orthopedische en urogenitale ziektes te ontwikkelen (A.J. German et al., 2010; Zoran, 2010).
Over het algemeen tonen honden en katten dezelfde adipokines als bij mensen en sommige andere
diersoorten met een soortgelijk effect op de verschillende weefsels (De Godoy & Swanson, 2013). Ook
wordt er een laag chronische systemische inflammatie gezien (Trayhurn en Wood, 2005). Dezelfde
inflammatoire merkers als bij de mens worden waargenomen (CRP, IL-6 en TNF-α) (Manco et al., 2006)
als ook acute fase proteïnen (AFP). Beide worden door het vetweefsel geproduceerd en leggen een link
tussen obesitas, insulinerestentie en het metabool syndroom (A.C. German et al., 2009; Hoenig et al.,
2007; Kopelman, 2000; Trayhurn en Wood, 2005),
1.3.2 Paard
Het metabool syndroom bij het paard heeft een lange tijd in zijn kinderschoenen gestaan. Pas in 2002
heeft Johnson’s et al (2010) de term ‘Equine metabolic syndrome’ (EMS) geïntroduceerd in de
diergeneeskunde. Om vast te kunnen stellen of een paard leidt aan het EMS, moeten de volgende
symptomen worden opgemerkt (Carter et al., 2009; Frank et al., 2010):
Centrale/regionale adipositas (regionale adipositas heeft een karakteristieke vetverdeling:
uitbreiding van subcutaan vetweefsel rondom het nuchal ligament (cresty neck), aan de
staartbasis, achter de schouder, in de voorhuid of melkklier regio. Grote omentale vetdepots
zijn ook aanwezig maar deze zijn niet zichtbaar (Ertelt et al., 2014))
Insulineresistentie (hyperinsulinemie)
Predispositie voor laminitis (dat zich heeft ontwikkeld bij de afwezigheid van erkende oorzaken
zoals graan overbelasting, koliek, colitis of aan de nageboorte blijven staan)
In vele opzichten lijkt het veel op het humane metabool syndroom, maar toch zijn er duidelijke verschillen
tussen deze twee. Deze verschillen manifesteren zich voornamelijk ter hoogte van de vasculaire
structuren. Humaan worden namelijk meestal de coronaire vaten aangetast terwijl het paard in plaats
9
hiervan meer kans heeft op laminitis (Fulop et al., 2006). Leveraandoeningen zoals bij de mens is bij
het paard nog niet goed onderzocht, wel worden er verhoogde gamma-glutamyl transpeptidase (γ-GT)
concentratie gezien bij aangetaste paarden (Frank et al., 2006, 2010).
Vetweefsel rondom het nuchal ligament bij paarden is zeer belangrijk in de productie van inflammatoire
mediatoren IL 1 en 6. Het omentale vet en het vet in de spieren spelen ook een belangrijke rol in de
ontwikkeling van een pro-inflammatoire status. Namelijk omdat de expressie van TNF verhoogd,
onderdrukking van suppressor of cytokine signaling 3 (SOCS3) wordt gezien, als ook TLR-4 significant
hoger is in vergelijking met het subcutane vet rondom het nuchal ligament (Burns et al., 2010; Waller et
al., 2012). Van paarden die lijden aan het EMS wordt gedacht dat ze intestinale lipoma’s op jonge leeftijd
zullen ontwikkelen. Om dit te bevestigen is meer onderzoek nodig (Frank et al., 2010).
Regionale adipositas en laminitis zijn ook klinische symptomen die worden gezien bij Pituitary pars
intermedia dysfunction (PPID) (ook wel Cushing’s disease genoemd). Dus ook endocriene stoornissen
moeten overwogen worden wanneer deze problemen worden gedetecteerd. EMS kan van PPID worden
onderscheiden door middel van leeftijd, EMS komt namelijk vaker voor bij jongere paarden. Verdere
klinische symptomen die wijzen op PPID, maar niet op EMS zijn: vertraagde of mislukte afstoting van
de winter vacht, hirsutisme, overmatig zweten, polyurie/polydipsie en skeletspier atrofie (Schot, 2002).
Ook kan er een onderscheid worden gemaakt door middel van verschillende testen (adrenocorticotroop
hormoon (ACTH) concentratie).
2. FUNCTIE VAN VETWEEFSEL
2.1 ALGEMEEN
Vetweefsel is zeer gespecialiseerd in het opslaan en vrijstellen van energie, dit door middel van
vetopbouw en vetafbraak als respons op verschillende signalen (Gregor en Hotamisligil, 2007). De
lipolyse bij een bepaalde vetcel is gecorreleerd met de grootte van de vetcel, zo geldt hoe groter de cel
hoe meer lipolyse er zal optreden in die specifieke cel (Arner, 2005). Ook speelt vetweefsel een rol in
de thermoregulatie van het lichaam (Sjaastad et al., 2010). Maar vetweefsel is veel meer dan dat,
vetweefsel functioneert namelijk ook als een complex endocrien orgaan (Kershaw en Flier, 2004).
Adipocyten secreteren verschillende eiwitten genaamd adipokines (A.J. German et al., 2010; Grimble,
2002; Mouraux, 2007; Pittas et al., 2004). Deze adipokines gedragen zich als boodschappers naar
verschillende organen zoals spier, lever en hersenen om een zo goed mogelijke lichamelijke
energiebalans te behouden als ook een gezonde stofwisseling (Gregor en Hotamisligil, 2007).
Tegenwoordig zijn er 50 verschillende adipokines gekend (Trayhurn en Wood, 2005), ze werken lokaal
(autocrien) of ze worden in de perifere circulatie gesecreteerd en werken daar een endocrien effect uit
(Prins, 2002). Naast de adipocyten bevinden er zich ook nog andere cellen in het vetweefsel, waaronder
macrofagen, die ook een belangrijke rol hebben in de secretoire functie van het vetweefsel. Macrofagen
zijn de belangrijkste bron van de inflammatoire adipokines genaamd TNF-α en IL-6 (Galic et al., 2010).
10
2.2 PATHOGENESE INSULINERESISTENTIE
Vetweefsel speelt een grote rol in het ontstaan van insulineresistentie bij de mens (zie figuur 2). De best
bestudeerde adipokines, die een effect hebben op de insulineresistentie, op dit moment zijn: TNF-α, IL-
6, Leptine, CRP, visfatine en adiponectine (Grimble, 2002; Mouraux, 2007). Naast de productie van
adipokines, worden er ook verhoogde circulerende NEFA concentraties waargenomen bij obese
personen (Lewis et al., 2002). Het belang van deze adipokines en NEFA’s zal verder in deze
paragraaf besproken worden als ook het ontstaan van insulineresistentie bij hoogproductief
melkvee.
2.2.1 Adipokines en NEFA’s
TNF-α:
TNF-α wordt geproduceerd door cellen van het immuunsysteem en door adipocyten. Aangetoond is dat
het een belangrijke rol speelt in het veroorzaken van insulineresistentie ten gevolge van obesitas. Dit
gebeurt op verschillende manieren. Indirect gebeurt dit door het stimuleren van de stress-hormoon
productie. Direct gebeurt dit door een down regulatie van genen die normaal nodig zijn voor een normale
werking van insuline als ook effecten op insuline signalering door middel van een aanhoudende inductie
van SOCS-3, welke de insuline geïnduceerde insuline receptor substraat 1 (IRS-1) tyrosine fosforylatie
zal laten afnemen (Grimble, 2002). Een verhoogde inductie van NEFA’s door stimulatie van de lipolyse
als ook een negatieve regulatie van PPAR-y zijn belangrijke directe effecten van TNF-α. Deze laatste
receptor is een belangrijke insuline-gevoelige nucleaire receptor (Grimble, 2002; Moller, 2000) en kan
wanneer deze in combinatie met de retinoid X receptor voorkomt een inhiberend effect hebben op de
NFκβ activiteit (Debril et al., 2001; Wada et al., 2001). Ook zal TNF-α de insulinesecretie gaan remmen
en de apoptose van β-cellen stimuleren (S. Zhang en Kim, 1995). TNF-α wordt in obese ratten ook
gezien als een inflammatoire cytokine die door middel van deze link zal zorgen voor de
insulineresistentie (Hotamisligil et al., 1993; Uysal et al., 1997).
Interleukine-6:
De secretie van IL-6 en de concentratie ervan zijn positief gecorreleerd met insulineresistentie,
hyperlipidemie en vetmassa. Dertig procent van de geproduceerde IL-6 is afkomstig van het viscerale
vetweefsel en zal net als TNF-α, insulineresistentie veroorzaken door een opregulatie van SOC-3
(Rotter et al., 2003; Senn et al., 2002, 2003).
Leptine:
Leptine, een van de eerste bevindingen van een adipocyt afgeleide
signalering, is een pleiotroop molecuul dat een rol speelt in de eetlust als ook
in de vetweefsel regulatie (Faggioni et al., 2001). Leptine werkt voornamelijk
in op de hypothalamus en wordt geproduceerd in verhouding tot het
vetweefselmassa. Leptine remt ook de insulinesecretie in de β-cellen, dit
gebeurt door een terugkoppelingsmechanisme genaamd “vetweefsel-
insuline-as’’ (zie figuur 1) (Mouraux, 2007).
Figuur 1: Vetweefsel -insuline-as
11
C-reactive protein en visfatine:
CRP is een acute fase eiwit, welke positief gecorreleerd is met een daling van de insuline gevoeligheid,
waarvan de concentraties zijn verhoogd bij obesitas. De visfatine uitscheiding neemt toe bij viscerale
obesitas. Het heeft insulinomimetische effecten, die een directe werking op de insulinereceptor
uitoefenen. Het zal ook de glucoseconcentraties doen dalen door een remming op de glucosevrijstelling
van de lever en het stimuleren van het perifere glucoseverbruik (Mouraux, 2007).
Adiponectine:
Adiponectine is een adipokine die enkel door het vetweefsel wordt afgescheiden. Adiponectine
plasmaconcentraties zijn significant lager bij mensen met het metabool syndroom. Afname van het
circulerend adiponectine wordt aldus geassocieerd met het ontstaan van het metabool syndroom (Eckel
et al., 2005). Over het algemeen zijn de spiegels lager bij mannen dan bij vrouwen. Normaal gezien zal
adiponectine de insulineresistentie bij de mens tegengaan, maar wanneer de adiponectine concentratie
gedaald is vinden de volgende mechanismen plaats:
Stijging van het TG-gehalte in de weefsels, daardoor ontstaat er een verminderde activiteit van
fosfatidyllinositol-3-kinase (PI-3K).
Een verminderde verbranding van NEFA’s vindt plaatst doordat PPAR-γ minder wordt
geactiveerd.
Verminderde activering van het adenosine monophosphate-activated kinase (AMP-kinase) en
dus een daling in de β-oxidatie.
Adiponectine zal ook een anti-inflammatoir effect uitoefenen op de macrofagen die zich in het vetweefsel
bevinden (Galic et al., 2010; Ouchi et al., 2003), wanneer adiponectine gedaald is kan het dit effect niet
meer uitoefenen.
NEFA’s:
De verhoogde NEFA concentratie wordt bekomen doordat er een verhoogde vetmassa aanwezig is en
er dus meer vrijstelling zal plaatsvinden, de NEFA klaring zal hierdoor afnemen (Björntorp et al., 1969).
Indirect zullen NEFA’s de productie van adipokines stimuleren en direct insulineresistentie ter hoogte
van de lever induceren doordat deze de suppressie van de glycogenolyse door insuline remmen en de
glycogenolyse en neoglucogenese stimuleren (Mouraux, 2007). Ook zal er insulineresistentie
geïnduceerd worden ter hoogte van de skeletspieren en het vetweefsel (Jensen, 2006; Lewis et al.,
2002; Shi et al., 2006; Van Epps-Fung et al., 1997). NEFA’s zullen dus de insuline activiteit laten
afnemen, waardoor en nog meer NEFA’s vrijgesteld zullen worden (Jensen et al., 1989). Dit resulteert
uiteindelijk in een vicieuze cirkel (zie figuur 2). Een chronische blootstelling van de pancreas aan NEFA’s
zal zorgen voor een verhoogde insulinesecretie door de β-cellen (Jensen, 2006), wat bij de mens
uiteindelijk kan resulteren in DM2. NEFA’s vertragen de insulineklaring en verhogen de vetsynthese,
waardoor er perifere hyperinsulinemie en hyperlipidemie ontstaat (Mouraux, 2007).
Uit onderzoek is gebleken dat de adipokines van zowel intra-abdominaal als visceraal vet gecorreleerd
gaan met insulineresistentie. Viscerale adipositas wordt gekenmerkt door een verhoogde lipolyse en
12
verhoogde concentraties aan NEFA’s, terwijl subcutane vetdepots voornamelijk gepaard gaan met
circulerende leptine concentraties (Grimble, 2002; Hotamisligil, 2006).
2.2.2 Insulineresistentie hoogproductief melkvee
De functie van deze adipokines in het ontstaan van insulineresistentie bij hoogproductief melkvee is nog
niet precies gekend, behalve voor leptine (De Koster en Opsomer, 2012). Bij runderen ziet men rond de
partus dat er belangrijke homeorrhetische aanpassingen plaatsvinden, dit kan worden gedefinieerd als
‘’het samenspel van metabole veranderingen in het lichaam om een gewijzigde fysiologische status,
zoals de overgang van droogstand naar lactatie, te ondersteunen’’ (Bauman en Currie, 1980; Bell,
1995), die voornamelijk worden veroorzaakt door een insulinedaling. Deze insulinedaling is het resultaat
van een lage glucosespiegel tijdens de lactatie, tijdelijke onderdrukking van de endocriene
pancreasfuncties als ook nog meerdere endocriene veranderingen (Bossaert et al., 2008a; K. Holtenius
et al., 2003). Stijging van groeihormoon (GH), daling van insulin-like growth factor-1 (IGF-1), verhoogde
catecholaminen en glucocorticoïden versterken de effecten van insulinedaling rond de partus (Opsomer,
1995; Zulu et al., 2002). Meerdere auteurs maken melding van een milde perifere insulineresistentie
(IR) na de partus, zowel ter hoogte van het vetweefsel als de dwarsgestreepte spieren. Dit zal
voornamelijk veroorzaakt worden door de NEB waarbij er verhoogde concentratie van NEFA’s de
perifere opname van glucose beperken (Grummer, 1993; Pires et al., 2007) Melkvee met een hoge BCS
zijn meer insulineresistent dan melkvee met een normale BCS (P. Holtenius en K. Holtenius, 2007). Er
wordt verondersteld dat dit te maken heeft met een hogere NEFA plasma concentratie die wordt gezien
bij melkvee in te vette conditie (Pires et al., 2007). Bossaert (2008c) heeft aangetoond dat de
insulinesecretie na toediening van een IV glucose bolus negatief wordt geassocieerd met de NEFA
concentraties die koeien hadden rond de afkalf periode. Hieruit kan dan worden geconcludeerd, dat net
zoals bij de mens, ook sommige melkkoeien meer gevoeligere β-cellen bevatten waarbij er functionele
depressie ontstaat door chronisch verhoogde NEFA concentraties.
Figuur 2: Pathogenese insulineresistentie
13
In het vetweefsel wordt door de hoge GH-spiegels de affiniteit van catecholaminen met β-receptoren
verhoogd (Watt et al., 1991), waardoor de biologische respons op insuline (de opname van glucose,
een remming van de lipolyse en het stimuleren van de lipogenese) verzwakt wordt (K. Holtenius et al.,
2003; Kokkonen, 2005; McDowell, 1991). Het groeihormoon (GH) heeft ook indirect een sterk remmend
effect op de lipogenese (Bossaert et al., 2008a). Energietekort en een verhoogde lipolyse, wat mede
komt door de insulineresistentie, zal uiteindelijk resulteren in een relatief tekort van oxaalazijnzuur. Dit
tekort zorgt ervoor dat de ketogenese toeneemt waardoor er ketonemie zal ontstaan (Bossaert et al.,
2008a).
Verlengde anoestrus na kalving lijkt te komen door de negatieve effecten van lagere insulinelevels, dat
een effect heeft op de ontwikkeling en ovulatie van follikels (Beam en Butler, 1997; Gong, 2002; Landau
et al., 2000). Insuline speelt dan ook een zeer belangrijke rol in de reproductie (Opsomer et al., 1999).
2.3 PRO-INFLAMMATOIRE FUNCTIE
Obese mensen die gemakkelijk het metabool syndroom ontwikkelen, hebben hogere
serumconcentraties van ontstekingsmerkers die afkomstig zijn van het vetweefsel en welke de
inflammatoire adipokines worden genoemd (CRP, TNF-α, IL-6, MCP) (De Koster en Opsomer, 2012;
Zozulinska en Wierusz-Wysocka, 2006). Een toename in circulerende niveaus van deze macrofaag
afgeleide factoren in obesitas zal leiden tot een chronische laaggradige pro-inflammatoire toestand die
is gekoppeld aan de ontwikkeling van insulineresistentie en diabetes (Galic et al., 2010). Deze
chronische pro-inflammatoire toestand wordt soms ook wel metaflammation of metabolisch
geactiveerde ontsteking genoemd (Hotamisligil, 2006).
Uit onderzoek is gebleken dat hoogproductieve melkkoeien vatbaarder zijn voor metabole en infectieuze
ziektes gedurende de afkalf periode (Drackley et al., 2001; Goff, 2006) zoals slepende melkziekte,
lebmaagverplaatsing, mastitis, salmonella-infecties, aan de nageboorte blijven staan en endometritis
(Morrow, 1976). Deze gevoeligheid zal nog versterkt worden in de periode rond het afkalven door een
verminderde immunologische afweer (Hammon et al., 2006; Mallard et al., 1998; Sordillo et al., 2009).
NEB zal zorgen voor een daling in de natuurlijke antilichamen in zowel bloed als melk van de afgekalfde
koe (Knegsel et al., 2007). De meest gekende pro-inflammatoire adipokine bij hoogproductief melkvee
is leptine. De exacte functie van adipokines bij hoogproductief melkvee is nog niet precies gekend, enkel
deze van leptine (De Koster en Opsomer, 2012). Andere belangrijke eiwitten zoals PAI-1 en restitine
spelen ook een rol in het ontstaan van een pro-inflammatoire toestand.
Leptine:
Leptine heeft een invloed op de immuunfuncties, wat wordt gezien doordat er een acute stijging
plaatsvindt tijdens inflammatie en de T-cel responsen worden gereguleerd. Dit wil dus zeggen dat
verhoogde leptine productie, gedurende obesitas, een pro-inflammatoire invloed kan uitoefenen
(Faggioni et al., 2001) en hiermee dan ook een rol speelt in het ontstaan van de insulineresistentie (zie
figuur 2) (Grimble, 2002). Leptine is een belangrijke regulator voor voedselopname en zal een
belangrijke invloed uitoefenen op het adaptatiemechanisme gedurende de transitieperiode bij
hoogproductief melkvee (De Koster en Opsomer, 2012).
14
PAI-1 en Restitine:
PAI-1 is een acute fase eiwit en zal bij inflammatie door het viscerale vetweefsel worden geproduceerd
(Umpaichitra, 2006) net zoals het hormoon restitine. Er wordt hiervan dan ook een duidelijke
plasmaconcentratie stijging gezien bij obesitas en het metabool syndroom. PAI-1 is een van de
risicofactoren op hart- en vaatziekten. Restitine zal de secretie van inflammatoire cytokines stimuleren
en zo bijdrage aan een inflammatietoestand (Mouraux, 2007).
3. OBESITAS GEASSOCIEERD MET INFLAMMATIE
De lever speelt een belangrijke rol in de klaring van toxines afkomstig van ontstekingshaarden, maar is
vooral belangrijk bij het reageren op ontstekingen door middel van een acute fase respons. Macrofagen
van de lever, ook wel Kupffer cellen genoemd, stellen IL-1, IL-6 en TNF-α vrij die ervoor zullen zorgen
dat hepatocyten AFP produceren. Drie zeer belangrijke acute fase eiwitten worden onderkend namelijk
serum amyloid A (SAA), haptoglobine en calcitonine gene related peptide (CGRP). SAA wordt
geassocieerd met plasma HDL en speelt een rol in de detoxificatie van plasma toxines bijvoorbeeld
lipopolysaccharide (LPS) (Baumberger et al., 1991). Haptoglobine bindt aan hemoglobine en voorkomt
zo het gebruik van ijzer door bacteriën (Wassell, 2000). CGRP wordt geassocieerd met hyperglycemie
en is gekend door zijn anti-inflammatoire eigenschappen bij knaagdieren (Young et al., 1993).
Glucocorticoïden spelen ook een belangrijke rol in de acute fase respons, doordat het een inhibitoir
effect heeft op de productie van cytokines (Turnbull et al., 1998). Prostaglandin (PG) E2 heeft ook een
inhibitoir effect, maar dan voornamelijk op de productie van immunoglobulines en TNF-α (Goodwin et
al., 1977).
De acute fase respons gaat gepaard met verschillende veranderingen in zowel het lipid als glucose
metabolisme. Cholesterol zal stijgen en versnelde lipolyse zal optreden waardoor er dus een verhoogde
NEFA concentratie in het bloed zal worden waargenomen (Hardardóttir et al., 1994).
Onderdelen van de acute fase respons zoals TNF-α, SAA, haptoglobine, cortisol, PGE2 en CGRP
hebben verschillende invloeden op metabole, immunologische en biochemische processen van de
gastheer. TNF-α, SAA, en haptoglobine zijn positief gecorreleerd met een piek in totale lipiden in de
lever. In onderzoek ziet men de aanwezigheid van de acute fase respons bij koeien met leververvetting
als ook een sterke relatie tussen mediatoren van de acute fase respons en leververvetting (Ametaj et
al., 2005). Volgens Hammon (2006) en Zerbe (2000) zal leververvetting de cellulaire immuniteit
verzwakken. Er kan worden vastgesteld dat obesitas een laag gradige chronische inflammatoire
aandoening is (Uysal et al., 1997), waarbij de belangrijkste bron van deze inflammatie afkomstig is van
de geactiveerde macrofagen in het vetweefsel (Weisberg et al., 2003).
Hoogproductief melkvee die te vet zijn rond het moment van afkalven gaan gepaard met een verhoogde
incidentie aan infectieziekten, dit kan worden verklaard door een aangetast immuunsysteem. Het is
namelijk geweten dat rond het moment van afkalven de lymfocyten functie verzwakt is bij obese koeien
(Lacetera et al., 2005). De concentraties van ROS in obese koeien zijn verhoogd en deze van
antioxidanten gedaald (Bernabucci et al., 2005). Deze verhoogde oxidatieve stress kan een belangrijke
oorzaak zijn van een verzwakt immuunsysteem (Sordillo en Aitken, 2009).
15
3.1 VERANDERING IN VETWEEFSEL BIJ OBESITAS
Wanneer het gewicht op een fysiologische manier toeneemt zullen er lipiden worden opgeslagen in de
adipocyten, waardoor deze een toename van celgrootte veroorzaken. Het aantal adipocyten zal hierbij
niet veranderen. Daarentegen wordt obesitas gekenmerkt door niet alleen hypertrofische groei van
adipocyten, maar ook door een hyperplastisch proces, waarbij het aantal adipocyten toeneemt
(Schwegler en Lucius, 2011).
Afhankelijk van waar het vetweefsel zich lokaliseert, kunnen mensen met obesitas in twee groepen
worden ingedeeld. Centrale (abdominale) obesitas waarbij het vet zich hoofdzakelijk visceraal
(omentum en mesenterium) en in het bovenste deel van het abdomen zal opslaan, zal zich manifesteren
bij de mens in een ‘’appelvormig’’ lichaamscontour. Perifeer vetweefsel wat zich voornamelijk
subcutaan, ter hoogte van de heupen en het lager gedeelte van het abdomen opslaat wordt ook wel
perifere obesitas genoemd. Mensen waarbij zich dit voordoet nemen voornamelijk de contouren van
een peer aan (Lafontan en Berlan, 2003). Het viscerale vetweefsel is belangrijker in dit verhaal dan
subcutaan vetweefsel, namelijk omdat visceraal vet een hogere lipolytische activiteit heeft, de productie
van adiponectine (een anti-inflammatoire adipokine) lager is en de expressie en productie van pro-
inflammatoire adipokines (TNF-α en IL-6) hoger zijn (Després en Lemieux, 2006). Dit brengt dus voor
centrale (abdominaal/visceraal) obesitas een hoger risico op obesitas geassocieerde ziektes met zich
mee (Arner, 1998; Lafontan en Berlan, 2003).
3.2 PATHOGENESE PRO-INFLAMMATOIRE STATUS BIJ HOOGPRODUCTIEF MELKVEE IN
OVERMATIGE CONDITIE
3.2.1 Endoplasmatisch reticulum stress
Het ER is een gespecialiseerd celorganel dat zich bevindt in het cytosol. Het is bestemd voor de
synthese van eiwitten, sterolen, lipiden en zal ook het glucosemetabolisme reguleren (Boden, 2009;
Cnop et al., 2012; Gregor en Hotamisligil, 2007). Gezien de hoeveelheid aan belangrijke functies welke
het ER moet voltooien, is het van groot belang dat dit organel goed functioneert. Normaal gezien bevindt
zich in het lumen van ER verschillende eiwit chaperonnes (binding protein (BiP), calnexine, calreticuline)
die helpen bij het vouwen van de novo peptiden en aggregatie van ongevouwen/verkeerd gevouwen
precursoren voorkomen (Federovitch et al., 2005).
ER stress zorgt voor een afnemende functie van het ER, waardoor de eiwitten verkeerd worden
gevouwen of zelfs helemaal niet kunnen worden gevouwen. Er zal een accumulatie ontstaan van deze
verkeerd/ongevouwen eiwitten (Boden, 2009; Cnop et al., 2012; Marciniak en Ron, 2006; Mori, 2000;
L. Zhao en Ackerman, 2006). Recent onderzoek heeft aangetoond dat ER stress wordt geïmpliceerd
als een vroeg gevolg van overmatige consumptie van nutriënten en een oorzaak is voor het ontstaan
van insulineresistentie en inflammatie (Boden, 2009).
ER stress sensoren en de UPR:
Er zijn drie proximale transmembranaire ER stress sensoren geïdentificeerd genaamd inositol requiring
1 (IRE1), PKR like ER kinase (PERK) en activating transcription factor (ATF) 6 (Cnop et al., 2012; Ron
16
en Walter, 2007) die op hun beurt pathways stimuleren om de ER stress te doen verlichten wanneer er
ongevouwen/verkeerd gevouwen eiwitten aanwezig zijn (Boden, 2009; Gregor en Hotamisligil, 2007).
Dit wordt ook wel de ‘’ongevouwen eiwit respons’’ (UPR) genoemd (Boden, 2009; Marciniak en Ron,
2006; Mori, 2000; L. Zhao en Ackerman, 2006), met als doel om de ER homeostase en functies te
herstellen.
Een overmatige opname van nutriënten zorgt ervoor dat het ER in adipocyten wordt uitgedaagd en
aangepast door de toegenomen vraag van eiwit synthese en secretie. Wanneer het ER dit niet meer
aan kan ontstaat er stress en zal de UPR worden geactiveerd (Gregor en Hotamisligil, 2007). In vitro is
aangetoond dat vetzuren ER stress induceren in hepatocyten en de β-cellen van de pancreas (Lai et
al., 2008). Vetzuren zijn dan ook een van de veroorzakers van ER stress.
Er worden drie soorten beschermende cellulaire reacties getriggerd. De eerste is het reguleren van ER
chaperonnes die helpen bij het hervouwen van eiwitten, de tweede is het doen dalen van de
eiwittranslatie en als derde het afbreken van verkeerd gevouwen eiwitten door middel van proteasomen
genaamd ER-geassocieerde afbraak (ERAD) (Marciniak en Ron, 2006; Ron en Walter, 2007). ERAD
wordt geïnduceerd om de hoeveelheid ongevouwen/verkeerd gevouwen eiwitten in het ER zo minimaal
mogelijk te houden (Gregor en Hotamisligil, 2007).
UPR geassocieerd met inflammatie:
Belangrijk is dat er ook inflammatoire pathways worden geactiveerd bij de activatie van UPR (figuur 3).
Er zal namelijk NFκβ signalering worden geupreguleerd door PERK en inositol-requiring enzyme-1 (IRE-
1). NFκβ is een transcriptiefactor die betrokken is bij de inflammatie en ook pro-apoptotische genen
induceert (Cnop et al., 2012; Grimble, 2002; Marciniak en Ron, 2006). De IKK-NFκβ pathway zal zorgen
voor de inductie van verschillende inflammatoire genen zoals TNF-α en IL-6 en het speelt ook een rol
in de insulineresistentie zoals eerder genoemd (Deng et al., 2004; Hu et al., 2006; Shoelson et al.,
2006). ER stress geïnduceerde IRE-1a fosforylering zal leiden tot het activeren van de JNK pathway,
als ook het aanwerven van tumornecrosefactor-receptor-associated factor 2 (TRAF2) en apoptose
signaal regulerende kinase 1 (ASK1) naar de cytosolische ruimte van het ER membraan (Gregor en
Hotamisligil, 2007; Nishitoh et al., 2002; Urano et al., 2000). Activatie van de JNK pathway kan aan nog
meer effecten bijdragen, wat altijd afhankelijk is van de cellulaire context, namelijk: apoptose,
celoverleving en inflammatie. Signalering van PERK zal ook resulteren in een antioxidant respons die
wordt gemedieerd door de geactiveerde transcriptie factor Nuclear erythroid 2p45-related factor 2 (Nrf2).
Beide van deze pahtways (NFκβ en JNK) worden ook gezien als een van de oorzaken in de ontwikkeling
van insulineresistentie (Gregor en Hotamisligil, 2007).
Wanneer de UPR in gang wordt gezet zullen er nog meer veranderingen in de cel plaatsvinden, namelijk
een deprivatie van glucose en energie, verhoogde eiwitsynthese, inhibitie van de eiwitglycosylatie,
dysbalans van ER calcium concentratie als ook, zoals eerder vermeld, de aanwezigheid van
ongevouwen/verkeerd gevouwen eiwitten (Gregor en Hotamisligil, 2007).
17
ER stress op zichzelf en een te lange activiteit van de UPR kunnen zorgen voor oxidatieve stress, die
een toxische accumulatie van reactive oxygen species (ROS) veroorzaakt in de cel. Toxische ROS
concentraties spelen ook een rol in het ontstaan van inflammatie (Gregor en Hotamisligil, 2007), omdat
deze zelf ook in staat is om de UPR te activeren (Holtz et al., 2006; Xue et al., 2005; K. Zhang en
Kaufman, 2008). Maar ook hier is de UPR op voorbereid door zelf weer antioxidanten te gaan
produceren door middel van de transcriptiefactor Nrf2 (Gregor en Hotamisligil, 2007). Indien de
celschade te groot is om de homeostase te herstellen zal dit leiden tot apoptose, geïnduceerd door de
UPR (Cnop et al., 2008; Gregor en Hotamisligil, 2007). Wanneer de adipocyten in apoptose overgaan
zal dit proces ook weer bijdragen aan een inflammatoire toestand in het vetweefsel (Cinit et al., 2005).
ER stress kan dus op twee verschillende manieren voor inflammatie zorgen, ofwel direct door middel
van de UPR ofwel indirect door middel van apoptose. ER stress blijft dus hoe dan ook een van de
oorzaken voor obesitas-geïnduceerde inflammatie (Gregor en Hotamisligil, 2007). De UPR zal zorgen
voor een inflammatoire toestand maar andersom geldt dit ook, namelijk dat de inflammatie de UPR kan
activeren (Xue et al., 2005).
3.2.2 Het mechanisme van NEFA’s
Tijdens de transitieperiode wordt lipolyse in de hand gewerkt door specifieke hormonen zoals
catecholamines, GH, glucocorticoiden en cytokines (TNF-α en IL-6). Bij de mens is al bekend dat
wanneer zij langdurig (langer dan 24 uur) aan een verhoogde concentratie van NEFA’s worden
blootgesteld dit een verhoogd monocyt inflammatoire gedrag met zich meebrengt met verhoogde gen
Figuur 3: Endoplasmatisch reticulum stress
18
transcriptie en cellulaire oppervlakte expressie van adhesie molecules. Adhesie molecules, zoals β-
integrine, wijzigen de monocyt-adhesie aan endotheelcellen. Dit kan onder andere een rol spelen in de
ontwikkeling van atherosclerose (Contreras en Sordillo, 2011; W. Zhang et al., 2006).
Bepaalde intracellulaire pathways worden in gang gezet door NEFA’s (zie figuur 4). Verzadigde vetzuren
zoals palmitinezuur, stearaat, laurinezuur en oleinezuur hebben een ofwel directe ofwel indirecte
interactie met de intracellulaire signalering die zorgen voor een veranderde inflammatoire reactie in
cellen. TLR’s spelen een belangrijke rol in de aangeboren immuniteit door het activeren van pro-
inflammatoire signalering pathways als een reactie op pathogene, welke de productie van inflammatoire
cytokines bevorderd. TLR-4 is de best gekende TLR en bind op LPS die te vinden is op de celwand van
gram negatieve bacteriën (Medzhitov, 2001). Binding zal leiden tot een activatie van de NFκβ-pathway.
Palmitinezuur en stearaat kunnen ervoor zorgen dat TLR-4 wordt geactiveerd waardoor weer de
activatie van inhibitor kB kinase (IKKB) in endotheelcellen plaatsgrijpt. Dit alles zorgt voor een stijging
in de activiteit van de NFκβ transcriptie factor (Contreras en Sordillo, 2011). NFκβ induceert de
transcriptie van verschillende adhesie moleculen (ELAM-1, VCAM1, ECAM1, E-selectin) (Ahn en
Aggarwal, 2005; Collins et al., 1995), als ook de expressie van verschillende cytokines, chemokines en
hun receptoren welke de inflammatoire reactie bevorderen. Laurinezuur is een belangrijk component
van lipide A van LPS, en zal ook de TLR-4 signalering activeren (Lee et al, 2001, 2003b).
Voedingsvetzuren zijn ook in staat om de TLR-4 signalering te activeren in adipocyten en macrofagen.
Wanneer TLR-4 afwezig is, wordt er geen vetzuur geïnduceerde inflammatie waargenomen in
adipocyten, macrofagen en andere weefsels. NEFA’s kunnen als ligand inspelen op de TLR-4, en
hiermee de productie van inflammatoire cytokines afkomstig van macrofagen induceren, door middel
van de activatie van de NFκβ pathway (Shi et al., 2006). NEFA’s zullen ook bijdragen aan de
accumulatie van bioactieve lipiden (diacyl-glycerol (DAG) en ceramides) in de macrofagen, welke ook
activatoren van NFκβ kunnen zijn (Boden et al., 2005; Yu et al., 2002).
Tijdens de transitieperiode van hoogproductief melkvee wordt gezien dat de concentraties aan palmitaat
in het cellulaire membraan van leucocyten, hepatocyten en adipocyten is verhoogd (Contreras et al.,
2010; Douglas et al., 2007). Een verhoging van de concentratie aan palmitaat in het plasmamembraan
kan leucocyt activatie verbeteren tijdens de transitieperiode en vroege lactatie door middel van
palmitoylering. Activering van TLR-4 door vetmobilisatie kan worden gekoppeld aan overmatige
ontstekingsreacties in de transitieproblematiek zoals mastitis en metritis (Contreras en Sordillo, 2011).
Er kan nog een intracellulaire pro-inflammatoire pathway geactiveerd worden door NEFA’s genaamd
MAPK pathway. MAPK is verantwoordelijk voor de fosforylatie en down regulatie van BCL-xl, een anti-
apoptotisch eiwit, welke een belangrijke rol speelt in de intrinsieke mitochondriale apoptotische pathway
(Grethe et al., 2004). Om goed in kaart te kunnen brengen wat nu precies het effect is van lipidmobilisatie
op de activiteit van MAPK, zal nog meer onderzoek moeten worden verricht (Contreras en Sordillo,
2011).
Albumine levels in plasma zijn gedaald in de eerste paar weken na de partus. Op dat zelfde moment
worden er veel NEFA’s vrijgesteld omwille van de NEB waardoor de NEFA/albumine ratio wordt
verhoogd. Bij de mens wordt dit ook gezien en zorgt dit voor endotheel dysfunctie. Albumine is een
19
negatieve acute fase eiwit, dit effect van de negatieve acute fase eiwit zal wegvallen wanneer de
NEFA/albumine ratio verhoogt (Contreras en Sordillo, 2011). Ook zullen obese koeien een gedaalde
antioxidantenverdediging vertonen (O’Boyle et al., 2006).
Verschillende onderzoeken tonen aan dat NEFA’s de UPR kunnen induceren in hepatocyten,
cardiomyoblasten, pancreas β-cellen en macrofagen, zoals hierboven al eerder is vermeld (Karaskov
et al., 2006; Wei et al., 2006).
Figuur 4: Het mechanisme van NEFA's
3.3 MOLECULAIRE PATHOGENESE
Normaal gezien zijn de drie proximale transmembranaire ER stress sensoren gebonden door de ER
chaperone binding proteine in hun intraluminale domeinen. Wanneer deze BiP’s niet meer in voldoende
hoeveelheid aanwezig zijn, omwille van hun nood ergens anders, zullen ze niet meer kunnen binden
aan de UPR sensoren. PERK en IRE-1 zullen auto-oligomeriseren en ondergaan autofosforylatie wat
zal leiden tot een activatie van de pathways. ATF zal aan het golgi apparaat worden vrijgegeven waar
het klieving zal ondergaan, de transcriptie factor zal dan worden geactiveerd (Gregor en Hotamisligil,
2007).
Een resultaat van de PERK activatie is een selectieve verzwakking van de eiwittranslatie door
remmende fosforylering van eukaryote translatie initiatie factor 2a (eIF2a). Deze fosforylering leidt tot
een verhoogde alternatieve vertaling van ATF-4, die de expressie van vele genen induceert, waaronder
degenen die betrokken zijn bij apoptose. Ook zal PERK-gemedieerde fosforylatie van eIF2a zorgen voor
een inhibitie van de translatie van het NFκβ inhibitor eiwit (IκB), de belangrijkste negatieve regulator van
NFκβ, zodat NFκβ activeert en de de pro- inflammatoire doelen worden geïnduceerd (Deng et al., 2004;
Jiang et al., 2003; Wu et al., 2004). Activatie van PERK kan ook voor een antioxidant respons zorgen
via Nrf2 (Gregor en Hotamisligil, 2007).
ER stress zorgt voor een formatie van het IRE-1α-TNAF2 complex welke resulteert in fosforylatie en
activatie van IκB kinase (IKK) en JNK. IKK zorgt uiteindelijk voor een nucleaire translocatie en activatie
van NFκβ (K. Zhang en Kaufman, 2008), welke de pro-inflammatoire cascade in gang zet. JNK induceert
de expressie van pro-inflammatoire cytokines en insulineresistentie via serine fosforylatie van de
20
insuline receptoren (Hirosumi et al., 2002). JNK activeert de Activator protein 1 (AP-1) transcriptie factor
complexen waardoor er een verhoogde expressie van inflammatoire genen plaatsvindt in de nucleus
(Karin en Gallagher, 2005). IRE-1α gedraagt zich als een endoribonuclease, het splitst een 26
basenpaar (bp) segment uit het messenger RNA (mRNA) van x-box binding protein 1 (XBP-1). Zo
ontstaat er een gesplitst mRNA die wordt vertaald in een actieve vorm van de transcriptie vorm,
genaamd XBP-1s. XBP-1s induceert de expressie van eiwit chaperonnes en eiwitten die betrokken zijn
bij de ER biogenese en secretie (Boden, 2009). Het fungeert als een van de belangrijkste routes die de
ER functie en het vouwproces reguleren (Gregor en Hotamisligil, 2007). ATF-6, getransloceerd naar de
nucleus, zorgt voor het opreguleren van chaperonnes (BiP, calreticulin, glucose regulated protein 94
(GRP94)) die zullen helpen bij het vouwen van eiwitten (Gregor en Hotamisligil, 2007).
4. BEHANDELING
Fat cow disease kan worden voorkomen door een strikt voederpatroon te volgen en het goed managen
van het bedrijf. Geconcentreerde voederopname moet worden beperkt wanneer de lactatiepiek voorbij
is. Energieopname moet beperkt worden tijdens de droogstand door de koe van aangepast voedsel te
voorzien, wat dan ook meteen meewerkt in de preventie tegen melkziekte en lebmaagverplaatsing
(Morrow, 1976). Studies omtrent metabolisme laten zien dat energie rendement van vetopslag tijdens
lactatie 82% is in vergelijking met 59% tijdens de droge periode (Moe et al., 1971).
Als anti-inflammatoire medicatie kunnen non-steroidal anti-inflammatory drugs (NSAID) worden
gebruikt. Behandeling met acetylsalicylzuur lijkt de ongewenste gevolgen van inflammatie rond het
afkalven te minimaliseren. Verhoogde acute fase eiwitten worden waargenomen bij behandelde koeien
(Bertoni et al., 2004; Farney et al., 2013).
Vitaminen E en selenium zullen oxidatieve stress tegengaan doordat er een betere fagocytose en
bactericide werking zal zijn. Ook zal er een beter oxidatief metabolisme van de peripheral blood
mononuclear cell (PBMC) en een betere macrofagenwerking (IL-1, major histocompatibility complex-2
(MHC2)) bekomen worden. Als laatste zullen er meer adhesiemolecules aanwezig zijn waardoor er een
betere diapedese van leucocyten bekomen wordt (Sordillo et al., 2009).
De samenstelling van de vetzuren kunnen ook gestuurd worden. Omega 3 vrije vetzuren zoals alfa-
linoleenzuur, EPA en DHA wat bijvoorbeeld in lijnzaadolie en visolie zit, zullen de PPAR- γ activeren,
waardoor de inflammatoire pathways zoals NFκβ worden geïnhibeerd (Li et al., 2005). DHA is in staat
om de eiwit expressie van cyclo-oxygenase 2 (COX-2) in de endotheelcellen te doen dalen, wanneer
deze worden geactiveerd door de NFκβ pathway (Massaro et al., 2006). Ook zijn deze vetzuren in staat
om de activatie van TLR -4 te inhiberen (Lee et al., 2003a).
21
BESPREKING
Hoogproductief melkvee verkeert in het begin van de lactatie quasi altijd in een negatieve energiebalans
met uitgebreide lipolyse tot gevolg. Dit is tot op een bepaald niveau nuttig en kan als normaal aanzien
worden, doordat de vrijgekomen stoffen kunnen worden gebruikt als alternatieve energieleveranciers.
Echter, wanneer deze lipolyse te uitgebreid wordt, neemt het risico op het ontwikkelen van metabole
ziekten toe. Dit gebeurt voornamelijk wanneer de koeien te vet zijn rond het moment van afkalven
aangezien dit kan leiden tot het ontstaan van ‘fat cow disease’. Deze aandoening zorgt er voor dat
dergelijke koeien in de transitieperiode veel gevoeliger zijn voor een heel aantal andere infectieuze en
inflammatoire aandoeningen.
Er is al heel wat onderzoek verricht in de humane geneeskunde naar de pathofysiologie van het
zogenaamde ‘metabool syndroom’. Bekend is dat vetdepots voor veel meer dienen dan enkel energie
opslag. Vetweefsel blijkt een metabool actief weefsel te zijn, wat zich als een endocrien orgaan
gedraagt. Bij obese personen worden een verhoogd aantal adipokines vrijgesteld of is de vrijstelling
juist verminderd. Specifieke pro-inflammatoire adipokines worden gerelateerd aan de chronische laag
gradige inflammatie bij mensen die lijden aan het metabool syndroom wordt waargenomen. Deze
inflammatie wordt gerelateerd aan cardiovasculaire ziektes en insulineresistentie. Niet alleen de
adipokines spelen een rol in de pro-inflammatoire toestand maar ook de verhoogde NEFA concentraties
in de perifere circulatie en de ER stress gelieerd aan de verhoogde nutriënten opname.
Na vergelijking van het metabool syndroom ten opzichte van fat cow disease, kan er worden vastgesteld
dat er veel overeenkomsten te vinden zijn. Te vette koeien zijn net als obese mensen insulineresistent,
het vetweefsel produceert adipokines, ER stress en NEFA vrijstelling worden geassocieerd met een
pro-inflammatoire toestand, de immuniteit is verzwakt en patiënten zijn gevoeliger aan een zeer
uiteenlopende reeks van ziektes. Bij de mens wordt de insulineresistentie, die op zijn beurt aanleiding
geeft tot het ontstaan van diabetes mellitus type 2, voornamelijk geassocieerd met obesitas door onder
andere de functie van de verschillende adipokines. Het viscerale vetdepot bij mensen is het meest
belangrijk, omdat hier de meeste vrijzetting van adipokines bekomen worden. Dit in tegenstelling tot bij
het paard waar juist het vet rondom het nuchal ligament bekend staat voor het vrijstellen van de pro-
inflammatoire adipokines. De functie van deze adipokines is nog niet zo goed gekend bij hoogproductief
melkvee, hier zal dus nog meer onderzoek naar verricht moeten worden. Wel is gekend dat net als bij
de mens de verhoogde concentratie aan NEFA’s en ER stress een rol kunnen spelen in de ontwikkeling
van gezondheidsproblemen rond de partus doordat dezelfde pathways (NFκβ en JNK) in gang worden
gezet.
Bij obesitas wordt gezien dat adipocyten niet alleen hypertrofisch worden maar ook hyperplastisch. Het
aantal adipocyten zal dus stijgen. Verder onderzoek moet gebeuren om te zien of dit enkel rondom de
organen en subcutaan gebeurt of dat dit proces misschien ook in de perifere organen zal infiltreren
(zoals in het endometrium). Wat men zich ook nog kan afvragen is of deze hyperplasie enkel van de
adipocyten afkomstig is, want misschien zijn die vetcellen wel afkomstig van stamcellen of eventueel
22
gemigreerde fibroblasten die zich later differentiëren tot adipocyten. Dit alles zou dan een grotere kennis
kunnen geven omtrent de verhoogde gezondheidsproblematiek bij hoogproductieve melkkoeien die te
vet zijn rond het moment van afkalven.
Uit deze literatuurstudie kan worden geconcludeerd dat vetweefsel wel degelijk een belangrijke rol
speelt in het ontstaan van inflammatie. Niet enkel het opgeslagen vetweefsel speelt een belangrijke rol,
maar ook de NEFA´s die worden vrijgesteld en de ER stress die wordt bekomen door de overmatige
opname van voeder. Het vermijden van koeien die te vet zijn rond het moment van afkalven is dan ook
van groot belang.
23
REFERENTIELIJST
Ahn, K., en Aggarwal, B. (2005). Transcription factor NF-kappaB: a sensor for smoke and stress signals. Annals of the New York Academy of Sciences, 1056, 218-233.
Akers, R., en Denbow, D. (2009). Anatomy and Physiology of Domestic Animals (1 ed.). Hoboken: Wiley-Blackwell.
Allard, C., Desgagné, V., Patenaude, J., Lacroix, M., Guillemette, L., Battista, M., Doyon, M., Menard, J., Ardilouze, J.L., Perron, P., Bouchard, L., en Hivert, M.F. (2015). Mendelian randomization supports causality between maternal hyperglycemia and epigenetic regulation of leptin gene in newborns. Epigenetics, 10(4), 342-351.
Allen, M., Bradford, B., en Harvatine, K. (2005). The cow as a model to study food intake regulation. Annual review of nutrition(25), 523-547.
Ametaj, B., Bradford, B., Bobe, G., Nafikov, R., Lu, Y., Young, J., en Beitz, D. (2005). Strong relationships between mediators of the acute phase response and fatty liver in dairy cows. Canadian Journal of Animal Science, 85(2), 165-175.
Arner, P. (1998). Not all fat is alike. Lancet, 351(9112), 1301-1302.
Arner, P. (2005). Human fat cell lipolysis: biochemistry, regulation and clinical role. Best Practice en Research Clinical Endocrinology en Metabolism, 19(4), 471-482.
Bauman, D., en Currie, W. (1980). Partitioning of nutrients during pregnancy and lactation: a review of mechanisms involving homeostasis and homeorhesis. Journal of dairy science, 63(9), 1514-1529.
Baumberger, C., Ulevitch, R., en Dayer, J. (1991). Modulation of endotoxic activity of lipopolysaccharide by high-density lipoprotein. Pathobiology, 59(6), 378-383.
Beam, S., en Butler, W. (1997). Energy balance and ovarian follicle development prior to the first ovulation postpartum in dairy cows receiving three levels of dietary fat. Biology of reproduction, 56(1), 133-142.
Bell, A. (1995). Regulation of organic nutrient metabolism during transition from late pregnancy to early lactation. Journal of animal science, 73(9), 2804-2814.
Bernabucci, U., Ronchi, B., Lacetera, N., en Nardone, A. (2005). Influence of body condition score on relationships between metabolic status and oxidative stress in periparturient dairy cows. Journal of Dairy Science, 88(6), 2017-2026.
Berry, D., Lee, J., Macdonald, K., Staffrod, K., Matthews, L., & Roche, J. (2007). Associations among body condition score, body weight, somatic cell count, and clinical mastitis in seasononally calving dairy cattle. Journal of Dairy Science, 90(2), 637-648.
Berry, D., Lonergan, P., Butler, S., Cromie, A., Fair, T., Mossa, F., en Evans, A. (2008). Negative Influence of High Maternal Milk Production Before and After Conception on Offspring Survival and Milk Production in Dairy Cattle. Journail of Dairy Science, 91(1), 329-337.
Bertics, S., Grummer, R., Cadorniga-Valino, C., en Stoddard, E. (1992). Effect of prepartum dry matter intake on liver triglyceride concentration and early lactatio. Journal of Dairy Science, 75(7), 1914-1922.
Bertoni, G., Erminio, T., Calamari, L., en Massimo, B. (2006). The inflammation could have a role in the liver lipidosis occurrence in dairy cows. In N. Joshi, en T. Herdt, Production diseases in farm animals (pp. 157-158). Wageningen, Nederland: Wageningen Academic Publishers.
Bertoni, G., Trevisi, E., en Piccioli-Cappelli, F. (2004). Effects of acetyl-salicylate used in post-calving of dairy cows. Veterinary Research Communications, 28(Supplement 1), 217-219.
Björntorp, P., Bergman, H., en Varnauskas, E. (1969). Plasma free fatty acid turnover in obesity. Acta Medica Scandinavica, 185(4), 351-356.
Bobe, G., Young, J., en Beitz, D. (2004). Invited Review: Pahtology, Etiology, Prevention, and Treatment of Fatty Liver in Dairy Cows. Journal of Dairy Science, 87(10), 3105-3124.
Boden, G. (2008). Obesity and Free Fatty Acids. Endocrinol Metab Clin North America, 37(3), 635-646.
Boden, G. (2009). Endoplasmic Reticulum Stress: Another Link Between Obesity and Insulin Resistance/Inflammation? Diabetes, 58(3), 518-519.
Boden, G., She, P., Mozzoli, M., Cheung, P., Gumireddy, K., Reddy, P., Xiang, X., Luo, Z., en Ruderman, N. (2005). Free fatty acids produce insulin resistance and activate the proinflammatory nuclear factor-kappaB pathway in rat liver. Diabetes, 54(12), 3458-3465.
Bossaert, P., Cools, S., Van Loo, H., Leroy, J., De Kruif, A., & Opsomer, G. (2008b). De pathogenese en kliniek van ketonemie en leververvetting bij hoogproductieve melkkoeien. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 77, 283-289.
24
Bossaert, P., Leroy, J., De Vliegher, S., en Opsomer, G. (2008c). Interrelations between glucose-induced insulin response, metabolic indicators, and time of first ovulation in high-yielding dairy cows. Journal of Dairy Science, 91(9), 3363-3371.
Bossaert, P., Leroy, J., S., C., Van loo, H., de Kruif, A., en Opsomer, G. (2008a). De metabole adaptatiemechanismen bij hoogproductieve melkkoeien. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 207-2015.
Breier, B. (2006). Prenatal nutrition, fetal programming and opportunities for farm animal research. In K. Sejrsen, M. Nielsen, T. Hvelplund (Ed.), Ruminant Physiology: Digestion, Metabolism and Impact of Nutrition on Gene Expression, Immunology and Stress (pp. 347-362). Wageningen, Nederland: Wageningen Academic Publishers.
Burns, T., Geor, R., Mudge, M., McCutcheon, L., Hinchcliff, K., en Belknap, J. (2010). Proinflammatory cytokine and chemokine gene expression profiles in subcutaneous and visceral adipose tissue depots of insulin-resistant and insulin-sensitive light breed horses. Journal of Veterinary Internal Medicine, 24(4), 932-939.
Butler, W. (2000). Nutritional interactions with reproductive performance in dairy cattle. Animal Reproduction Science(160-161), 449-457.
Carter, R., Treiber, K., Geor, R., Douglass, L., en Harris, P. (2009). Prediction of incipient pasture-associated laminitis from hyperinsulinaemia, hyperleptinaemia and generalised and localised obesity in a cohort of ponies. Equine Veterinary Journal, 41(2), 171-178.
Cinit, S., Mitchell, G., en Barbatelli. (2005). Adipocyte death defines macrophage localization and function in adipose tissue of obese mice and humans. Journal of Lipid Research, 46(11), 2347-2355.
Cnop, M., Foufelle, F., en Velloso, L. (2012). Endoplasmic reticulum stress, obesity and diabetes. Trends in Molecular Medicine, 18(1), 59-68.
Cnop, M., Igoillo-Esteve, M., Cunha, D., Ladrière, L., en Eizirik, D. (2008). An update on lipotoxic endoplasmic reticulum stress in pancreatic beta-cells. Biochemical Society Transactions, 36(Pt 5), 909-915.
Collins, T., Read, M., Neish, A., Whitley, M., Thanos, D., en Maniatis, T. (1995). Transcriptional regulation of endothelial cell adhesion molecules: NF-kappa B and cytokine-inducible enhancers. FASEB Journal, 9(10), 899-909.
Contreras, G., en Sordillo, L. (2011). Lipid mobilization and inflammatory responses during the transition. Comparative Immunology, Microbiology en Infectious Diseases, 34(3), 281-289.
Contreras, G., O'Boyle, N., Herdt, T., en Sordillo, L. (2010). Lipomobilization in periparturient dairy cows influences the composition of plasma nonesterified fatty acids and leukocyte phospholipid fatty acids. Journal of Dairy Science, 93(6), 2508-2516.
De Godoy, M., & Swanson, K. (2013). Companion Animals Symposium: nutrigenomics: using gene expression and molecular biology data to understand pet obesity. Journal of Animal Science, 91(6), 2949-2964.
De Koster, J., en Opsomer, G. (2012). Are modern dairy cows suffering from modern diseases? Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift(81), 71-80.
Debril, M., Renaud, J., Fajas, L., en Auwerx, J. (2001). The pleiotropic functions of peroxisome proliferator-activated receptor gamma. Journal of Molecular Medicine, 79(1), 30-47.
Deng, J., Lu, P., Zhang, Y., Scheuner, D., Kaufman, R., Sonenberg, N., Harding, H.P., en Ron, D. (2004). Translational repression mediates activation of nuclear factor kappa B by phosphorylated translation initiation factor 2. Molecular and Cellular Biology, 24(23), 10161-10168.
Després, J., en Lemieux, I. (2006). Abdominal obesity and metabolic syndrome. Nature(444), 881-887.
Dietz, W. (1994). Critical periods in childhood for the development of obesity. American journal of clinical nutrition, 59(5), 955-959.
Dirinck, E., Dirtu, A., Govindan, M., Covaci, A., Van Gaal, L., en Jorens, P. (2014). Exposure to persistent organic pollutants: relationship with abnormal glucose metabolism and visceral adiposity. Diabetes Care, 37(7), 1951-1958.
Douglas, G., Rehage, J., Beaulieu, A., Bahaa, A., en Drackley, J. (2007). Prepartum nutrition alters fatty acid composition in plasma, adipose tissue, and liver lipids of periparturient dairy cows. Journal of Dairy Science, 90(6), 2941-2959.
Drackley, J. (1999). Biology of dairy cows during the transition period: The final frontier? Journal of Dairy Science, 82(11), 2259-2273.
Drackley, J., Overton, T., en Douglas, G. (2001). Adaptations of Glucose and Long-Chain Fatty Acid Metabolism in Liver of Dairy Cows during the Periparturient Period. Journal of Dairy Science, 84, 100-112.
Eckel, R., Grundy, S., en Zimmet, P. (2005). The metabolic syndrome. Lancet, 365(9468), 1415-1428.
25
Elliot, S., Keim, N., Stern, J., Teff, K., en Havel, P. (2002). Fructose, weight gain, and the insulin resistance syndrome. The American Journal of Clinical Nutrition, 911-922.
Ertelt, A., Barton, A., Schmitz, R., en Gehlen, H. (2014). Metabolic syndrome: is equine disease comparable to what we know in humans? Endocrine Connections, 3(3), R81-R93.
Faggioni, R., Feingold, K., en Grunfeld, C. (2001). Leptin regulation of the immune response and the immunodeficiency of malnutrition. FASEB Journal, 15(14), 2565-2571.
Farney, J., Mamedova, L., Coetzee, J., KuKanich, B., Sordillo, L., Stoakes, S., Minton, J.E., Hollis, L.C., en Bradford, B. (2013). Anti-inflammatory salicylate treatment alters the metabolic adaptations to lactation in dairy cattle. American journal of physiology. Regulatory, integrative and comparative physiology, 305(2), R110-R117.
Federovitch, C., Ron, D., en Hampton, R. (2005). The dynamic ER: experimental approaches and current questions. Current Opinion in Cell Biology, 17(4), 409-414.
Frank, N., Elliot, S., Brandt, L., en Keisler, D. (2006). Physical characteristics, blood hormone concentrations, and plasma lipid concentrations in obese horses with insulin resistance. Journal of the American Veterinary Medical Association, 228(9), 1383-1390.
Frank, N., Geor, R., Bailey, S., Durham, A., en Johnson, P. (2010). Equine metabolic syndrome. Journal of Veterinary Internal Medicine, 24(3), 467-475.
Fulop, T., Tessier, D., en Carpentier, A. (2006). The metabolic syndrome. Pathologie-Biologie, 54(7), 375-386.
Galic, S., Oakhill, J., en Steinberg, G. (2010). Adipose tissue as an endocrine organ. Molecular and Cellular Endocrinology, 316(2), 129-139.
German, A.J. (2006). The Growing Problem of Obesity in Dogs and Cats. Journal of Nutrition, 136(7), 19405-19465.
German, A.C., German, A., Wood, I., Hunter, L., Morris, P., en Trayhurn, P. (2009). Development and optimization of a primary cell culture system for feline adipocytes. Proceedings of the 2009 British Small Animal Veterinary Association Congress (pp. 380-381). Birmingham, GB: British Small Animal Veterinary Association.
German, A.J., Ryan, V., German, A., Wood, I., en Trayhurn, P. (2010). Obesity, its associated disorders and the role of inflammatory adipokines in companion animals. The Veterinary Journal, 185(1), 4-9.
Goff, J. (2006). Major Advances in Our Understanding of Nutritional Influences on Bovine Health. Journal of Dairy Science, 89(4), 1292-1301.
Gong, J. (2002). Influence of metabolic hormones and nutrition on ovarian follicle development in cattle: practical implications. Domestic Animal Endocrinology, 23(1-2), 229-241.
Goodwin, J., Bankhurst, A., en Messner, R. (1977). Suppression of human T-cell mitogenesis by prostaglandin. Existence of a prostaglandin-producing suppressor cell. Journal of Experimental Medicine, 146(6), 1719-1734.
Gregor, M., en Hotamisligil, G. (2007). Thematic review series: Adipocyte stress: the endoplasmic reticulum and. Journal of Lipid Research, 48(9), 1905-1914.
Grethe, S., Ares, M., Andersson, T., en Pörn-Ares, M. (2004). p38 MAPK mediates TNF-induced apoptosis in endothelial cells via phosphorylation and downregulation of Bcl-x(L). Experimental Cell Research, 298(2), 632-642.
Grimble, R. F. (2002). Inflammatory status and insulin resistance. Current Opinion in Clinical Nutrition and Metabolic Care , 5, 551-559.
Grummer, R. (1993). Etiology of lipid-related metabolic disorders in periparturient dairy cows. Journal of Dairy Science, 76(12), 3882-3896.
Grummer, R., Mashek, D., en Hayirli, A. (2004). Dry matter intake and energy balance in the transition period. Veterinary Clinics: Food Animal Practice, 20(3), 447-470.
Hales, C., en Barker, D. (1992). Type 2 (non-insulin-dependent) diabetes mellitus: the thrifty phenotype hypothesis. Diabetologia, 35(7), 595-601.
Hammon, D., Evjen, I., Dhiman, T., Goff, J., en Walters, J. (2006). Neutrophil function and energy status in Holstein cows with uterine health disorders. Veterinary Immunology and Immunopathology, 113(1-2), 21-29.
Hansson, G. (2005). Inflammation, atherosclerosis, and coronary artery disease. The New England journal of medicine, 352(16), 1685-1695.
Hardardóttir, I., Grünfeld, C., en Feingold, K. (1994). Effects of endotoxin and cytokines on lipid metabolism. Current Opinion in Lipidology, 5(3), 207-215.
Herdt, T. (2000). Ruminant adaptation to negative energy balance. Influences on the etiology of ketosis and fatty liver. Veterinary Clinics of North America: Food Animal Practice, 16(2), 215-230.
26
Hirosumi, J., Tuncman, G., Chang, L., Görgün, C., Uysal, K., Maeda, K., Karin, M., en Hotamisligil, G. (2002). A central role for JNK in obesity and insulin resistance. Nature, 420(6913), 333-336.
Hoenig, M., Thomaseth, K., Waldron, M., en Ferguson, D. (2007). Insulin sensitivity, fat distribution, and adipocytokine response to different diets in lean and obese cats before and after weight loss. American Journal of Physiology - Regulatory, Integrative and Comparative Physiology, 292(1), 227-234.
Holtenius, K., Agenäs, S., Delavaud, C., en Chilliard, Y. (2003). Effects of feeding intensity during the dry period. 2. Metabolic and hormonal responses. Journal of Dairy Science, 86(3), 883-891.
Holtenius, P., en Holtenius, K. (2007). model to estimate insulin sensitivity in dairy cows. Acta Veterinaria Scandinavica, 49, 29-31.
Holtz, W., Turetzky, J., Jong, Y., en O'Malley, K. (2006). Oxidative stress-triggered unfolded protein response is upstream of intrinsic cell death evoked by parkinsonian mimetics. Journal of Neurochemistry, 99(1), 54-69.
Hotamisligil, G. (2006). Inflammation and metabolic disorders. Nature, 444, 860-867.
Hotamisligil, G., Sharqill, N., en Spiegelman, B. (1993). Adipose expression of tumor necrosis factor-alpha: direct role in obesity-linked insulin resistance. Science, 259(5091), 87-91.
Hu, P., Han, Z., Couvillon, A., Kaufman, R., en Exton, J. (2006). Autocrine tumor necrosis factor alpha links endoplasmic reticulum stress to the membrane death receptor pathway through IRE1alpha-mediated NF-kappaB activation and down-regulation of TRAF2 expression. Molecular and Cellular Biology, 26(8), 3071-3084.
Jensen, M. (2006). Adipose tissue as an endocrine organ: implications of its distribution on free fatty acid metabolism. European Heart Journal Supplements, 8, B13-B19.
Jensen, M., Haymond, M., Rizza, R., Cryer, P., en Miles, J. (1989). Influence of body fat distribution on free fatty acid metabolism in obesity. Journal of Clinical Investigation, 83(4), 1168-1173.
Jiang, H., Wek, S., McGrath, B., Scheuner, D., Kaufman, R., Cavener, D., en Wek, R. (2003). Phosphorylation of the alpha subunit of eukaryotic initiation factor 2 is required for activation of NF-kappaB in response to diverse cellular stresses. Molecular and Cellular Biology, 23(16), 5651-5663.
Johnson, P. (2002). The equine metabolic syndrome peripheral Cushing's syndrome. Veterinary Clinics of North America: Equine Practice, 18(2), 271-293.
Jorritsma, R., Jorritsma, H., Schukken, Y., Bartlett, P., Wensing, T., en Wentink, G. (2001). Prevalence and indicators of post partum fatty infiltration of the liver in nine commercial dairy herds in The Netherlands. Livestock Production Science, 68(1), 53-60.
Jorritsma, R., Wensing, T., Kruip, T., Vos, P., en Noordhuizen, J. (2003). Metabolic changes in early lactation and impaired reproductive performance in dairy cows. Veterinary Research, 34(1), 11-26.
Kahn, R., Buse, J., Ferrannini, E., en Stern, M. (2005). The metabolic syndrome: time for a critical appraisal: joint statement from the American Diabetes Association and the European Association for the Study of Diabetes. Diabetes Care, 28(9), 2289-2304.
Kaplan, N. (1989). The deadly quartet. Upper-body obesity, glucose intolerance, hypertriglyceridemia, and hypertension. Archives of Internal Medicine, 149(7), 1514-1520.
Karaskov, E., Scott, C., Zhang, L., Teodoro, T., Ravazzola, M., en Volchuk, A. (2006). Chronic palmitate but not oleate exposure induces endoplasmic reticulum stress, which may contribute to INS-1 pancreatic beta-cell apoptosis. Endocrinology, 147(7), 3398-3407.
Karin, M., en Gallagher, E. (2005). From JNK to pay dirt: jun kinases, their biochemistry, physiology and clinical importance. IUBMB Life, 57(4-5), 283-295.
Katoh, N. (2002). Relevance of apolipoproteins in the development of fatty liver and fatty liver-related peripartum diseases in dairy cows. Journal of Veterinary Medical Science, 64(4), 293-307.
Kershaw, E., en Flier, J. (2004). Adipose tissue as an endocrine organ. The Journal of Clinical Endocrinology en Metabolism, 89(6), 2548-2556.
Knegsel, A., Brand, H., Graat, E., Dijkstra, J., Jorritsma, R., Decuypere, E., Tamminga, S., en Kemp, B. (2007). Dietary energy source in dairy cows in early lactation: metabolites and metabolic hormones. Journal of Dairy Science, 90(3), 1477-1485.
Knight, C., France, J., en Beever, D. (1994). Nutrient metabolism and utilization in the mammary gland. Livestock Production Science, 39(1), 129-137.
Kokkonen, T. (2005). Energy and protein nutrition of dairy cows during the dry period and early lactation: production performance and adaptation from pregnancy to lactation. Academische thesis. University of Helsinki, Department of Animal Science, Helsinki, Finland.
27
Kopelman, P. G. (2000). Obesity as a medical problem. Nature(404), 635-643.
Kotani, K., Nishida, M., Yamashita, S., Funahashi, T., Fuijoka, S., Tokunaga, K., Ishikawa, K., Tarui, S., en Matsuzawa, Y. (1997). Two decades of annual medical examinations in Japanese obese children: do obese children grow into obese adults? International journal of obesity, 21(10), 912-921.
Kraft, S. (2004). Charakterisierung der peripheren Insulin-Response und Insulin-Sensitivität bei trockenstehenden, laktierenden und leberverfetteten Milckkühen ohne und mit Ketose mittels hyperinsulinämischer, euglycämischer Clamps. Academische thesis, Tierärztliche Hochschule, Hannover, Duitsland.
Lacetera, N., Scalia, D., Bernabucci, U., Ronchi, B., Pirazzi, D., en Nardone, A. (2005). Lymphocyte functions in overconditioned cows around parturition. Journal of Dairy Science, 88(6), 2010-2016.
Lafontan, M., en Berlan, M. (2003). Do regional differences in adipocyte biology provide new pathophysiological insights? Trends in Pharmacological Sciences, 24(6), 276-283.
Lai, E., Bikopoulos, G., Wheeler, M., Rozakis-Adcock, M., en Volchuck, A. (2008). Differential activation of ER stress and apoptosis in response to chronically elevated free fatty acids in pancreatic beta-cells. American Journal of Physiology, Endocrinology and Metabolism, 294(3), E540-E550.
Landau, S., Braw-Tal, R., Kaim, M., Bor, A., en Bruckental, I. (2000). Preovulatory follicular status and diet affect the insulin and glucose content of follicles in high-yielding dairy cows. Animal Reproduction Science, 64(3-4), 181-197.
Lee, J., Plakidas, A., Lee, W., Heikkinen, A., Chanmugam, P., Bray, G., en Hwang, D. (2003a). Differential modulation of Toll-like receptors by fatty acids: preferential inhibition by n-3 polyunsaturated fatty acids. Journal of Lipid Research, 44(3), 479-486.
Lee, J., Sohn, K., Rhee, S., en Hwang, D. (2001). Saturated fatty acids, but not unsaturated fatty acids, induce the expression of cyclooxygenase-2 mediated through Toll-like receptor 4. Journal of Biological Chemistry, 276(20), 16683-16689.
Lee, J., Ye, J., Gao, Z., Youn, H., Lee, W., Zhao, L., Sizemore, N., en Hwang, D. (2003b). Reciprocal modulation of Toll-like receptor-4 signaling pathways involving MyD88 and phosphatidylinositol 3-kinase/AKT by saturated and polyunsaturated fatty acids. Journal of Biological Chemistry, 278(39), 37041-37051.
Leroy, J. (2012). Pathologische fysiologie en biochemie van de huisdieren. Gent: Cursus Faculteit Diergeneeskunde.
Lewis, G., Carpentier, A., Adeli, K., en Giacca, A. (2002). Disordered fat storage and mobilization in the pathogenesis of insulin resistance and type 2 diabetes. Endocrine Reviews, 23(2), 201-229.
Li, H., Ruan, X., Powis, S., Fernando, R., Mon, W., Wheeler, D., en Moorhead, J. (2005). EPA and DHA reduce LPS-induced inflammation responses in HK-2 cells: evidence for a PPAR-gamma-dependent mechanism. Kidney International, 67(3), 867-874.
Lippi, G., Braga, V., Adami, S., en Guidi, G. (1998). Modification of serum apolipoprotein A-I, apolipoprotein B and lipoprotein(a) levels after bisphosphonates-induced acute phase response. Clinica Chimica Acta, 271(1), 79-87.
Lowel, B., en Shulman, G. (2005). Mitochondrial dysfunction and type 2 diabetes. Science, 307(5708), 384-387.
Lund, E., Armstrong, P., Kirk, C., en Klausner, J. (2005). Prevalence and Risk Factors for Obesity in Adult Cats from Private US Veterinary Practices. The Journal of Applied Research in Veterinary Medicine, 3(2), 88-86.
Lund, E., Armstrong, P., Kirk, C., en Klausner, J. (2006). Prevalence and Risk Factors for Obesity in Adult Dogs from Private US Veterinary Practices. The Journal of Applied Research in Veterinary Medicine, 4(2), 177-186.
Mallard, B., Dekkers, J., Ireland, M., Leslie, K., Sharif, S., Vankampen, C. W., en B.N., W. (1998). Alteration in immune responsiveness during the peripartum period and its ramification on dairy cow and calf health. Journal of Dairy Science, 81(2), 585-595.
Manco, M., Fernandez-Real, J., Equitani, F., Vendrell, J., Valera Mora, M., Nanni, G., Tondolo, V., Calvani, M., Ricart, W., Castagneto, M., en Mingrone, G. (2006). Effect of massive weight loss on inflammatory adipocytokines and the innate immune system in morbidly obese women. Journal of Clinical Endocrinology Metabolism, 92(2), 483-490.
Marceau, P., Biron, S., Hould, F., Marceau, S., Simard, S., Thung, S., en Kral, J. (1999). Liver pathology and the metabolic syndrome X in severe obesity. The Journal of Clinical Endocrinology en Metabolism, 84(5), 1513-1517.
Marciniak, S., en Ron, D. (2006). Endoplasmic reticulum stress signaling in disease. Physiological Reviews, 86(4), 1133-1149.
Massaro, M., Habib, A., Lubrano, L., Del Turco, S., Lazzerini, G., Bourcier, T., Weksler, B.B., en De Caterina, R. (2006). The omega-3 fatty acid docosahexaenoate attenuates endothelial cyclooxygenase-2 induction through both NADP(H) oxidase and PKC epsilon inhibition. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 103(41), 15184-15189.
28
McDowell, G. (1991). Somatotropin and endocrine regulation of metabolism during lactation. Journal of Dairy Science, 44-62.
Medzhitov, R. (2001). Toll-like receptors and innate immunity. Nature Reviews Immunology, 1(2), 135-145.
Micke, G., Sullivan, T., Soares Magalhaes, R., Rolls, P., Norman, S., en Perry, V. (2010). Heifer nutrition during early- and mid-pregnancy alters fetal growth trajectory and birth weight. Animal Reproduction Science, 117(1-2), 1-10.
Moe, P., Tyrrell, H., en Flatt, W. (1971). Energetics of body tissue mobilization. Journal of Dairy Science, 54(4), 548-553.
Moller, D. (2000). Potential role of TNF-αlpha in the pathogenesis of insulin resistance and type 2 diabetes. Trends in Endocrinology and Metabolism, 11(6), 212-217.
Mori, K. (2000). Tripartite management of unfolded proteins in the endoplasmic reticulum. Cell, 101(5), 451-454.
Morrow, D. A. (1976). Fat cow syndrome. Journal of Dairy Science, 59(9), 1625-1629.
Mouraux, T. (2007). Vetweefsel: een intelligent weefsel. Percentiel, 12(3), 60-65.
Murthy, S., Mathur, S., Bishop, W., en Field, E. (1997). Inhibition of apolipoprotein B secretion by IL-6 is mediated by EGF or an EGF-like molecule in CaCo-2 cells. Journal of Lipid Research, 38(2), 206-216.
Nishitoh, H., Matsuzawa, A., Tobiume, K., Saegusa, K., Takeda, K., Inoue, K., Hori, S., Kakizuka, A., en Ichijo, H. (2002). ASK1 is essential for endoplasmic reticulum stress-induced neuronal cell death triggered by expanded polyglutamine repeats. Genes and Development, 16(11), 1345-1355.
O'Boyle, N., Corl, C., Gandy, J., en Sordillo, L. (2006). Relationship of body condition score and oxidant stress to tumor necrosis factor expression in dairy cattle. Veterinary Immunology and Immunopathology, 113(3-4), 297-304.
Opsomer, G. (1995). Het energiemetabolisme bij hoogproductief melkvee: een literatuurstudie. Eindestudiewerk ingediend tot het behalen van het diploma van gespecialiseerde in de dierlijke produktie Gent, België: Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Gent.
Opsomer, G., Wensing, T., Laevens, H., Coryn, M., en de Kruif, A. (1999). Insulin resistance: the link between metabolic disorders and cystic ovarian disease in high yielding dairy cows? Animal Reproduction Science, 56(3-4), 211-222.
Ouchi, N., Kihara, S., Funahashi, T., Matsuzawa, Y., en Walsh, K. (2003). Obesity, adiponectin and vascular inflammatory disease. Current Opinion in Lipidology, 14(6), 561-566.
Ozanne, S., Wang, C., Dorling, M., en Petry, C. (1999). Dissection of the metabolic actions of insulin in adipocytes from early growth-retarded male rats. Journal of Endocrinology, 162, 313-319.
Ozcan, U., Cao, Q., Yilmaz, E., Lee, A., Iwakoshi, N., Ozdelen, E., Tuncman, G., Görgün, C., Glimcher, L.H., en Hotamisligil, G. (2004). Endoplasmic reticulum stress links obesity, insulin action, and type 2 diabetes. Science, 306(5695), 457-461.
Pires, J., Souza, A., en Grummer, R. (2007). Induction of Hyperlipidemia by Intravenous Infusion of Tallow Emulsion. Journal of Dairy Science, 90(6), 2735-2744.
Pittas, A., Joseph, N., en Greenberg, A. (2004). Adipocytokines and insulin resistance. The Journal of Clinical Endocrinology en Metabolism, 89(2), 447-452.
Prins, J. (2002). Adipose tissue as an endocrine organ. Best Practice en Research Clinical Endocrinology and Metabolism, 16(4), 639-651.
Reaven, G. (1988). Banting lecture 1988. Role of insulin resistance in human disease. Diabetes, 37(12), 1595-1607.
Ron, D., en Walter, P. (2007). Signal integration in the endoplasmic reticulum unfolded protein response. Nature Reviews Molecular Cell Biology, 8(7), 519-529.
Rotter, V., Nagaev, I., en Smith, U. (2003). Interleukin-6 (IL-6) induces insulin resistance in 3T3-L1 adipocytes and is, like IL-8 and tumor necrosis factor-alpha, overexpressed in human fat cells from insulin-resistant subjects. Journal of Biological Chemistry, 278(46), 45777-45784.
Schot, H. I. (2002). Pituitary pars intermedia dysfunction: equine Cushing's disease. Veterinary Clinics of North America: Equine Practice, 18(2), 237-270.
Schwegler, J., en Lucius, R. (2011). Der Mensch - Anatomie und Physiologie (5 ed.). Stuttgart, Duitsland: Thieme Verlag.
Senn, J., Klover, P., Nowak, I., en Mooney, R. (2002). Interleukin-6 induces cellular insulin resistance in hepatocytes. Diabetes, 51(12), 3391-3399.
Senn, J., Klover, P., Nowak, I., Zimmers, T., Koniaris, L., Furlanetto, R., en Mooney, R. (2003). Suppressor of cytokine signaling-3 (SOCS-3), a potential mediator of interleukin-6-dependent insulin resistance in hepatocytes. Journal of Biological Chemistry, 278(16), 13740-13746.
29
Shi, H., Kokoeva, M., Inouye, K., Tzameli, I., Yin, H., en Flier, J. (2006). TLR4 links innate immunity and fatty acid-induced. Journal of Clinical Investigation, 116(11), 3015-3025.
Shoelson, S., Lee, J., en Goldfine, A. (2006). Inflammation and insulin resistance. Journal of clinical investigation, 116(8), 1793-1801.
Sjaastad, O., Sand, O., en Hove, K. (2010). Physiology for veterinary students. Norway: Scandinavian Veterinary Press.
Soeters, P., Meyenfeldt, M., Meijerink, W., Fredrix, E., Wouters, E., Schols, A.M.W.J., Williams, W.R., Pawlowicz, A., Davies, B., Geril, M., Guidollet, J., Renaud, S., Gosling, P., Beevers, D.G., Goode, G.E., Hickey, N.C., en Littler, W. (1990). Serum albumin and mortality. The Lancet, 335(8685), 348-351.
Sordillo, L., en Aitken, S. (2009). Impact of oxidative stress on the health and immune function of dairy cattle. Veterinary Immunology and Immunopathology, 128(1-3), 104-109.
Sordillo, L., Contreras, G., en Aitken, S. (2009). Metabolic factors affecting the inflammatory response of periparturient dairy cows. Animal Health Research Reviews, 10(1), 53–63.
Swali, A., en Wathes, D. (2006). Influence of the dam and sire on size at birth and subsequent growth, milk production and fertility in dairy heifers. Theriogenology, 66(5), 1173-1184.
Trayhurn, P., en Wood, I. (2005). Signalling role of adipose tissue: adipokines and inflammation in obesity. Biochemical Society Transactions, 33(5), 1078-1081.
Turnbull, A., Lee, S., en Rivier, C. (1998). Mechanisms of hypothalamic-pituitary-adrenal axis stimulation by immune signals in the adult rat. Annals of the New York Academy of Sciences, 840, 434-443.
Umpaichitra, V. (2006). Roles of adipose tissue-derived factors in obesity. Pediatric Endocrinology Reviews, 3(4), 537-543.
UNEP/WHO. (2012). State of the science of endocrine disrupting chemicals 2012 Summary for Decision-Makers. Genève, Zwitserland: United Nations Environment Programme/World Health Organisation.
Urano, F., Wang, X., Bertolotti, A., Zhang, Y., Chung, P., Harding, H., en Ron, D. (2000). Coupling of stress in the ER to activation of JNK protein kinases by transmembrane protein kinase IRE1. Science, 287(5453), 664-666.
Uysal, K., Wiesbrock, S., Marino, M., en Hotamisligil, G. (1997). Protection from obesity-induced insulin resistance in mice lacking TNF-αlpha function. Nature, 389(6651), 610-614.
Van Epps-Fung, M., Williford, J., Wells, A., en Hardy, R. (1997). Fatty acid-induced insulin resistance in adipocytes. Endocrinology, 138(10), 4338-4345.
Veenhuizen, J., Drackley, J., Richard, M., Sanserson, T., Miller, L., en Young, J. (1991). Metabolic changes in blood and liver during development and early treatment of experimental fatty liver and ketosis in cows. Journal of Dairy Science, 74(12), 4238-4253.
Wada, K., Nakajima, A., en Blumberg, R. (2001). PPARgamma and inflammatory bowel disease: a new therapeutic target for ulcerative colitis and Crohn's disease. Trends in Molecular Medicine, 7(8), 329-331.
Waller, A., Huettner, L., Kohler, K., en Lacombe, V. (2012). Novel link between inflammation and impaired glucose transport during equine insulin resistance. Veterinary Immunology and Immunopathology, 149(3-4), 208-215.
Wassell, J. (2000). Haptoglobin: function and polymorphism. Clinical Labaratory, 46(11-12), 547-552.
Watt, P., Finley, E., Cork, S., Clegg, R., en Vernon, R. (1991). Chronic control of the βa- and α2-adrenergic systems of sheep adipose tissue by growth hormone and insulin. Biochemical Journal(273), 39-42.
Wei, Y., Wang, D., Topczewski, F., en Pagliassotti, M. (2006). Saturated fatty acids induce endoplasmic reticulum stress and apoptosis independently of ceramide in liver cells. American journal of physiology. Endocrinology and metabolism, 291(2), E275-E281.
Weisberg, S., McCann, D., Desai, M., Rosenbaum, M., Leibel, R., en Ferrante, A. J. (2003). Obesity is associated with macrophage accumulation in adipose tissue. Journal of Clinical Investigation, 112(12), 1796-1808.
Wellen, K., en Hotamisligil, G. (2005). Inflammation, stress, and diabetes. Journal of clinical investigation, 115, 1111-1119.
Wu, S., Tan, M., Hu, Y., Wang, J., Scheuner, D., en Kaufman, R. (2004). Ultraviolet light activates NFkappaB through translational inhibition of IkappaBalpha synthesis. Journal of Biological Chemistry, 279(33), 34898-34902.
Xue, X., Piao, J., Nakajima, A., Sakon-Komazawa, S., Kojima, Y., Mori, K., Yagita, H., Okumura, K., Harding, H., en Nakano, H. (2005). Tumor necrosis factor alpha (TNFalpha) induces the unfolded protein response (UPR) in a reactive oxygen species (ROS)-dependent fashion, and the UPR counteracts ROS accumulation by TNFalpha. Journal of Biological Chemistry, 280(40), 33917-33925.
30
Young, A., Rink, T., en Wang, M. (1993). Dose response characteristics for the hyperglycemic, hyperlactemic, hypotensive and hypocalcemic actions of amylin and calcitonin gene-related peptide-I (CGRP alpha) in the fasted, anaesthetized rat. Life Sciences, 52(21), 1717-1726.
Yu, C., Chen, Y., Cline, G., Zhang, D., Zong, H., Wang, Y., Bergeron, R., Kim, J.K., Cushman, S.W., Cooney, G.J., Atcheson, B., White, M.F., Kraegen, E.W., en Shulman, G. (2002). Mechanism by which fatty acids inhibit insulin activation of insulin receptor substrate-1 (IRS-1)-associated phosphatidylinositol 3-kinase activity in muscle. Journal of Biological Chemistry, 277(52), 50230-50236.
Zerbe, H., Schneider, N., Leibold, W., Wensing, T., Kruip, T., & Schuberth, H. (2000). Altered functional and immunophenotypical properties of neutrophilic granulocytes in postpartum cows associated with fatty liver. Theriogenology, 54(5), 771-786.
Zhang, K., en Kaufman, R. (2008). From endoplasmic-reticulum stress to the inflammatory response. Nature, 454(7203), 455-462.
Zhang, S., en Kim, K. (1995). TNF-αlpha inhibits glucose-induced insulin secretion in a pancreatic beta-cell line (INS-1). FEBS Letters, 377(2), 237-239.
Zhang, W., Schwartz, E., Wang, Y., Attrep, J., Li, Z., en Reaven, P. (2006). Elevated concentrations of nonesterified fatty acids increase monocyte expression of CD11b and adhesion to endothelial cells. Arteriosclerosis, Thrombosis, and Vascular Biology, 26(3), 514-519.
Zhao, F., Dixon, W., en Kennelly, J. (1996). Localization and gene expression of glucose transporters in bovine mammary gland. Comparative Biochemistry and Physiology Part B: Biochemistry and Molecular Biology, 115(1), 127-134.
Zhao, L., en Ackerman, S. (2006). Endoplasmic reticulum stress in health and disease. Current Opinion in Cellular Biology, 18(4), 444-452.
Zoran, D. (2010). Obesity in dogs and cats: a metabolic and endocrine disorder. Veterinary Clinics of North America: Small Animal Practice, 40(2), 221-239.
Zozulinska, D., en Wierusz-Wysocka, B. (2006). Type 2 diabetes mellitus as inflammatory disease. Diabetes Research and Clinical Practice, 74(2 supplement), S12-S16.
Zulu, V., Sawamukai, Y., Nakada, K., Kida, K., en Moriyoshi, M. (2002). Relationship among insulin-like growth factor-I, blood metabolites and postpartum ovarian function in dairy cows. Journal of Veterinary Medical Science, 64(10), 879-885.