UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de...

81
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2008-2009 Risicofactoren voor ondervoeding bij geriatrische patiënten opgenomen op een geriatrische afdeling, een Belgische prevalentiemeting Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde Door De Waele Nathalie Prof. Tom Defloor Dr. Katrien Vanderwee

Transcript of UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2008-2009

Risicofactoren voor ondervoeding bij geriatrische patiënten opgenomen op een

geriatrische afdeling, een Belgische prevalentiemeting

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde

Door De Waele Nathalie

Prof. Tom Defloor

Dr. Katrien Vanderwee

Page 2: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een
Page 3: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Abstract

Inleiding: In de gezondheidzorg blijkt ondervoeding een groot probleem, dat nog steeds

onvoldoende wordt herkend. Vooral risicopatiënten dienen meer beschermd te worden en op

een adequate manier een behandeling te krijgen.

Doelstelling: Het doel van deze Belgische prevalentiemeting is het in kaart brengen van

patiënten met ondervoeding of risico op ondervoeding verblijvend op een geriatrische

afdeling van ziekenhuizen. Daarnaast wil deze studie het voedingsbeleid van de geriatrische

verpleegafdelingen belichten en risicofactoren voor ondervoeding in deze doelgroep

identificeren. Dit om een breder inzicht te verwerven in het probleem en het beleid rond

voedingszorg.

Methode: Er werd een nationale, cross-sectionele prevalentiestudie uitgevoerd in 2007. Deze

studie betreffende een secundiare databankanalyse. De prevalentie van ondervoeding werd

gemeten aan de hand van een gevalideerd screeningsinstrument (MNA). Risicofactoren

werden onderzocht aan de hand van vragenlijsten met patiënten-, afdelings- en

ziekenhuiskarakteristieken. Deze vragenlijsten werden ontwikkeld aan de hand van een

dubbele Delphi-procedure.

Resultaten: Ongeveer één derde (32,8%) van de patiënten bleek ondervoed te zijn en nog eens

43,3% liep een risico op ondervoeding. Zowel op ziekenhuis- als afdelingsniveau was een

beleid rond voedingszorg onvoldoende aanwezig. Uit de multivariate regressieanalyse bleek

dat vooral patiëntenkarakteristieken een onafhankelijke invloed hadden op de

voedingstoestand van de patiënt.

Conclusie: Het onderzoek toonde aan dat ondervoeding werkelijk een groot probleem is op

Belgische geriatrische afdelingen. Er kan gesteld worden dat voedingszorg nog te weinig

ingebed zit in de cultuur van geriatrische afdelingen in België. Deze studie toont aan dat er

meer aandacht moet worden besteed aan de implementatie van evidence based

voedingsrichtlijnen in het bijzonder bij patiënten met risicofactoren voor ondervoeding.

I

Page 4: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

INHOUDSTAFEL

ABSTRACT…………………………………………………………………………………....I

INHOUDSTAFEL ………………………………………………………………………….....II

WOORD VOORAF ………………………………………………..………………………....V

INLEIDING …………………………………………………………………………………...1

Hoofdstuk 1: Ondervoeding .......................................................................................................3

1.1 Definitie ondervoeding ..................................................................................................3

1.2 Etiologie van ondervoeding ...........................................................................................4

1.3 Gevolgen van ondervoeding ..........................................................................................5

1.4 Prevalentiecijfers ……………........................................................................................6

Hoofdstuk 2: Screening van ondervoeding ................................................................................7

2.1 Doel van screening .........................................................................................................7

2.2 Antropometrie ................................................................................................................8

2.3 Screeningsinstrumenten .................................................................................................9

2.3.1 Inleiding ……………………………………………………………………….9

2.3.2 Mini- Nutritional Assessment ………………………………………………..10

2.3.3 Mini- Nutritional Assessment- Short Form ………………………………….12

2.3.4 Andere screeningsinstrumenten aanbevolen door ESPEN …………………..13

2.3.5 Conclusie ……………………………………………………………………..15

Hoofdstuk 3: Methodologie .....................................................................................................16

3.1 Probleemstelling ...........................................................................................................16

3.2 Doelstellingen van de masterproef ...............................................................................16

3.3 Onderzoeksdesign ........................................................................................................17

3.4 Steekproef …………………………………………………........................................17

3.5 Dataverzameling ..........................................................................................................18

3.5.1 Inhoud van de vragenlijsten ……………………………………………….....18

3.5.2 Validering van de vragenlijsten ……………………………………………...19

3.5.3 Procedure dataverzameling ..............................................................................20

3.6 Ethisch comité .............................................................................................................21

II

Page 5: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

3.7 Verwerking van de gegevens .......................................................................................21

Hoofdstuk 4: Resultaten ...........................................................................................................23

4.1 Beschrijvende statistiek ................................................................................................23

4.1.1 Algemene kenmerken geriatrische patiënten ...................................................23

4.1.2 Algemene kenmerken ziekenhuizen ................................................................24

4.1.3 Algemene kenmerken geriatrische afdelingen .................................................27

4.2 Multivariate analyse .....................................................................................................31

4.2.1 Inleiding ...........................................................................................................31

4.2.2 Voorbereidende univariate regressieanalyses ..................................................31

4.2.3 Resultaten van de multivariate analyse.............................................................35

Hoofdstuk 5: Besluit en Discussie ...........................................................................................37

5.1 Prevalentie ....................................................................................................................37

5.2 Risicofactoren ..............................................................................................................37

5.3 Beperkingen ………….……………………………………………………………....39

5.4 Aanbevelingen ……...……………………………………………………………......40

5.4.1 Implicaties voor praktijk en management ……………………………………...40

5.4.2 Aanbevelingen voor verder onderzoek ………………………………………...41

LITERATUURLIJST ………………………………………………………………………...43

BIJLAGEN ……………………………………………………………………………………...

III

Page 6: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

LIJST VAN TABELLEN…………………………………………………………………….....

Tabel 1: Ernstig risico op ondervoeding volgens European Society for Clinical Nutrition and

Metabolism …………………………………………………………………………………….3

Tabel 2: Prevalentiecijfers ondervoeding buurlanden ………………………………………....6

Tabel 3: Geïncludeerde patiënten versus geexcludeerde patiënten ..........................................23

Tabel 4: Algemene kenmerken patiënten …………………………………………………….24

Tabel 5: Frequent voorkomende pathologiën bij geriatrische patiënten ……………………..24

Tabel 6: Frequent voorkomende problemen met voedselinname bij geriatrische patiënten ....25

Tabel 7: Deelnemende ziekenhuizen per provincie ………………………………………….26

Tabel 8: Type voedingsteam aanwezig in ziekenhuizen ……………………………………..27

Tabel 9: Personeelsbezetting op een geriatrische afdeling …………………………………..27

Tabel 10: Frequentie gebruik screeningsinstrumenten ondervoeding ……………………….28

Tabel 11: Frequentie uitvoeren van voedingsanamnese ……………………………………..28

Tabel 12: Frequentie bespreken voedselinname patiënt …………………………………......29

Tabel 13: Univariate logistische regressie-analyse voor patiëntenkarakteristieken …………32

Tabel 14: Univariate logistische regressie-analyse voor ziekenhuiskenmerken ……………..33

Tabel 15: Univariate logistische regressie-analyse voor afdelingskenmerken ………………34

Tabel 16: Multivariate logistische regressie-analyse ………………………………………...36

IV

Page 7: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

WOORD VOORAF

Velen hebben mij geholpen bij het schrijven van mijn scriptie. Zonder hun hulp zou ik er

namelijk niet zijn in geslaagd om dit werk af te leveren in de huidige vorm. Toch wil ik graag

een aantal personen in het bijzonder bedanken.

Mijn oprechte dank aan mijn promotor, Prof. Tom Defloor, die me de mogelijkheid heeft

gegeven dit onderwerp te behandelen. Hij heeft mij uitstekend begeleid met de nodige

kritische ingesteldheid.

Verder wil ik mijn copromotor, Dr. Katrien Vanderwee bedanken, die me de kans en het

vertrouwen heeft gegeven dit eindwerk te maken, de hulp bij de statistische verwerking en

om steeds klaar te staan voor advies, vragen en hulp.

Ook zou ik graag Herman Van den Abbele willen bedanken voor de helpende hand en de taal-

en spellingscontrole van het werk.

Tot slot wil ik nog mijn ouders, grootouders en vrienden bedanken. Zonder mijn ouders en

hun financiële en morele steun gedurende de hele opleiding was dit alles uiteraard niet

mogelijk geweest. Ik dank hun voor die steun.

V

Page 8: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

INLEIDING

Ondervoeding blijkt een groot probleem in de ziekenhuizen, specifiek ouderen hebben een

verhoogde vatbaarheid. Ondervoeding vertraagt niet alleen het herstelproces, het verhoogt

eveneens de kans op complicaties (Gazzotti, Arnaud-Battandier, Parello, Farine, Seidel,

Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de

voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een rëeel probleem is, vooral in

de geriatrische patiëntenpopulatie (Heyneman, Van Hecke, Grypdonck, & Defloor, 2006).

De laatste jaren krijgt het probleem van ondervoeding echter meer aandacht in

wetenschappelijk onderzoek en zijn er campagnes van de Federale Overheidsdienst opgestart,

om de prevalentie van ondervoeding in België in kaart te brengen. Volgens het Nationaal

Voedings en Gezonheidsplan voor België (2005), werd de prevalentie van ondervoeding in

ziekenhuizen geschat op 30-40 % van alle ziekenhuispatiënten.

Studies in Nederland toonden aan dat slechts de helft van de ondervoede patiënten tijdig

herkend werd en een adequate behandeling krijgt (Kruizenga, Wierdsma, Van Bokhorst de

van der Scheuren, et al., 2003). Cijfers voor België zijn hieromtrent nog niet voor handen.

Ondanks de verhoogde aandacht van de overheid blijft ondervoeding een probleem dat nog

steeds onvoldoende herkend wordt in de praktijk en dus ook niet in voldoende mate

behandeld kan worden. Het herkennen van het probleem van ondervoeding, door kennis van

de omvang en de mogelijkse risicofactoren, kan ervoor zorgen dat vroegtijdige interventies

gestart kunnen worden.

Inzicht in de grootte van het probleem en de risicofactoren voor ondervoeding, kan de

beleidsmakers en instellingen stimuleren om gerichte maatregelen te nemen.

Deze masterproef betreft een secundaire databankanalyse. Het onderzoek van deze

masterproef bestaat uit twee delen; (1) prevalentie van ondervoeding bij geriatrische

patiënten, (2) risicofactoren voor ondervoeding bij geriatrische patiënten opgenomen in een

geriatrische afdeling.

De prevalentiemeting is de eerste Belgische studie, waarbij de deelnemende instellingen,

afdelingen en patiënten op één dag, volgens een gestandaardiseerde methode zijn bevraagd

naar het voorkomen van ondervoeding en het voedingsbeleid. Er werd gebruik gemaakt van

een gevalideerd screeningsinstrument naar ondervoeding (Mini-Nutritional Assessment) en

1

Page 9: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

verschillende vragenlijsten peilend naar patiënten- afdelings- en ziekenhuiskarakteristieken.

De validering van de vragenlijsten gebeurde aan de hand van een dubbele Delphi-procedure.

De eerste twee hoofdstukken van deze masterpoef geven een theoretisch overzicht van het

probleem van ondervoeding en het belang van screening ernaar. De meest gebruikte definities

worden besproken, evenals de etiologie, gevolgen en prevalentiecijfers van ondervoeding

binnen de doelgroep. Er wordt specifiek aandacht besteed aan de noodzaak van screenen en

screeningsinstrumenten, aangeraden door de European Society for Clinical Nutrition and

Metabolism (ESPEN) worden besproken.

De methodologie van het onderzoek wordt besproken in het derde hoofstuk. Hierin wordt de

procedure van het onderzoek besproken, de dataselectie, de inclusiecriteria en de verwerking

van de gegevens.

De laatste twee hoofstukken bevatten achtereenvolgens: de resultaten van het onderzoek,

interpretatie, discussie en conclusie.

2

Page 10: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Hoofdstuk 1: Ondervoeding

1.1 Definitie ondervoeding

In de literatuur is er geen eenduidige definitie van ondervoeding. De term malnutritie wordt

vaak gebruikt als synoniem voor ondervoeding. De meest voorkomende definities worden

vervolgens weergegeven.

Ondervoeding is een voedingstoestand waarbij een tekort aan energiesubstraat, eiwit of

andere specifieke nutriënten (bvb. sporenelementen, vitamines,...) aanwezig is wat een

negatieve impact heeft op orgaanfuncties en de definitieve genezingstoestand van de patiënt

(Elia, 2001). In deze definitie wordt er vooral de nadruk gelegd op afwezigheid van

voedingsstoffen, de impact hiervan op orgaanfuncties en de genezingstoestand.

Een andere definitie geeft aan dat ondervoeding een voedingstoestand is waarbij sprake is van

een tekort aan energie, eiwit en andere voedingsstoffen die meetbare ongunstige gevolgen

hebben op de lichaamssamenstelling, functie en klinische gevolgen. Er wordt een onderscheid

gemaakt tussen acute en chronische ondervoeding. Acute ondervoeding treedt voornamelijk

op in ziekenhuizen, als er sprake is van een sterk katabole toestand en een massaal verlies van

eiwitten. Bij chronische ondervoeding is er sprake van een licht katabole toestand, waarbij na

langere tijd verlies optreedt van de vetreserves en spiermassa (Stegeman, Oude Elferink-

Smeets, & Haakman-van Thiel, 1992).

Ernstig risico op ondervoeding wordt in de Guidelines van de European Society for Clinical

Nutrition and Metabolism (ESPEN), (Lochs, et al., 2006) gedefinieerd als:

Tabel 1: Ernstig risico op ondervoeding volgens European Society for Clinical Nutrition and Metabolism (Lochs, et al., 2006)

Risico op ondervoeding indien er minimaal aan één van de volgende criteria wordt

voldaan:

- Gewichtsverlies van > 10-15% binnen 6 maanden

- Body Mass Index < 18.5 kg/m2

- Subjective Global Assessment graad C

- Serum-albumine < 30 g/ l (en geen bewijs voor lever- of nierfunctiestoornis)

3

Page 11: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

In de review van Chen, Schilling, & Lyder (2001) werd ondervoeding gedefinieerd als “een

slechte of inadequate voedingstoestand, die gekarakteriseerd wordt door onvoldoende

voedselinname, weinig eetlust, spierdegeneratie en gewichtsverlies”. Deze definitie geeft een

meerwaarde omdat ze specifiek over ouderen handeld.

1.2 Etiologie van ondervoeding

De ontwikkeling van malnutritie is een proces dat begint met onvoldoende voedselopname en

dat na verloop van tijd evolueert naar veranderingen in biochemische parameters en

lichaamssamenstelling (Ruiz- Lopez, et al., 2003; Vellas, et al., 1999). De oorzaken van

ondervoeding bij ouderen kunnen multifactorieel zijn en bevatten zowel de fysiologische,

psychologische en sociale veranderingen. Die factoren zijn vaak geassocieerd met het

verouderingsproces en hebben zo een invloed op de voedselinname en het lichaamsgewicht

(Ruiz- Lopez, et al., 2003).

De regulatie van de voedselinname is bij veel oudere mensen gestoord, omdat zij door hun

normale fysiologische veranderingen vatbaarder zijn voor problemen met voeding.

Ondervoeding bij geriatrische patiënten ontstaat vaak doordat er te weinig juiste

voedingsstoffen worden aangeleverd. Wie ouder wordt, heeft meer behoefte aan eiwitten. Die

behoefte stijgt tot 20% in vergelijking met de behoefte van een gezonde veertigjarige. Bij

ziekte kan die stijging zelfs oplopen tot 50%. Als de aanvoer van eiwitten lange tijd

onvoldoende groot is, smelt de spiermassa weg en gaan mobiliteit en zelfstandigheid achteruit

(Elia, 2005; Fuller, & Perdigon, 2003).

Een fysiologisch verlies van een hongergevoel en verminderde voedingsinname gaan gepaard

met het ouder worden. Dat kan ook nog worden verhoogd door acuut en chronisch ziek zijn

(Fuller, et al., 2003).

Een verandering in het eetpatroon kan tevens voor problemen zorgen. Senioren gaan vaak

minder of eenzijdig eten. Dat heeft verschillende oorzaken: alleen eten is niet zo gezellig,

koken wordt een last, koken voor één persoon 'is de moeite niet' , de zin en smaak om lekker

te eten is er niet meer. Daardoor komt de aanvoer van de benodigde energie vaak in het

gedrang. De reserves worden aangesproken, er volgt vermagering, waardoor ondervoeding

ontstaat (Cup, & Kalf, 2003).

4

Page 12: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Daarnaast zijn er omgevingsfactoren die kunnen bijdragen tot een risico op ondervoeding. Tot

die factoren behoren bijvoorbeeld medicatie, depressie, financiële problemen,

gebitsproblemen en dementie (Vellas, et al., 1999).

1.3 Gevolgen van ondervoeding

Een slechte voedingstoestand is een belangrijke risicofactor van morbiditeit en mortaliteit bij

ouderen (Thomas, Ashmen, Morley, Evans, & the Council for Nutritional Strategies in Long-

Term Care, 2000 ). Bij die groep blijkt tevens dat het probleem van ondervoeding een sterkere

relatie heeft met morbiditeit en mortaliteit dan obesitas (Elia, Zellipour, & Stratton, 2005).

Ondervoeding bij ouderen veroorzaakt een verhoogd risico op valaccidenten, verlengde

hospitalisatieduur en revalidatie, postoperatieve complicaties, infecties, decubitus, slechte

wondheling, verminderde spiermassa en daling van de respiratoire functies en overlijden

(Milne, Potter, & Avenell, 2005; Stratton, King, Stroud, Jackson, & Elia, 2006).

Ook het psychosociaal welzijn van de oudere wordt op een negatieve wijze beïnvloed

(Suominen, Laine, Routasalo, Pitkala, & Räsänen, 2004).

Die gevolgen hebben een belangrijk impact op de kosten van de gezondheidszorg. Voor

België wordt die kost geraamd op 400 miljoen euro per jaar (Ethgen, Spaepen, Moeremans, &

Annemans, 2005). De kosten van ondervoeding zullen de komende jaren alleen maar

toenemen gezien de groeiende groep ouderen en chronisch zieken.

Een goede algemene voedingstoestand draagt bij tot een verbeterde algemene

gezondheidstoestand en een grotere mogelijkheid om van een ziekte te herstellen. Zonder

interventie komen ouderen met malnutritie in een neerwaartse spiraal terecht wat kan leiden

tot verminderde fysische en psychische gezondheid en kwaliteit van leven (Blaum, O'Neill,

Clements, Fries, & Fiatarone, 1997).

5

Page 13: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

1.4 Prevalentiecijfers

Malnutritie is een algemeen probleem bij ouderen opgenomen in een ziekenhuis (Cederholm,

1999; Muhlethaler, Stuck, Minder, & Frey, 1995; Larsson, Unosson, Ek, Nilsson, Thorslund,

& Bjurulf, 1990).

De prevalentie van malnutritie is relatief laag bij ouderen die nog thuis wonen (2-10%), maar

stijgt zorgwekkend (20-80%) bij ouderen die gehospitaliseerd zijn (Guigoz et al., 2006;

Martins, Correia, & Amaral, 2005; Thomas et al., 2002). De variatie in de prevalentiecijfers

kan gedeeltelijk verklaard worden door de verschillende onderzoeksmethoden, plaats van

setting, gebruik van meetinstrument en operationele indicatoren om ondervoeding te

definiëren (Chen, et al., 2001). Tabel 2 geeft recente prevalentiecijfers weer van ondervoeding

in Europa.

Tabel 2: Prevalentiecijfers ondervoeding buurlanden

Aantal participanten

Screenings-instrument

Setting Prevalentie ondervoeding

Duitsland Nationale studie (Pirlich, et al., 2006)

1886

SGA

Alle hospitalisaties

27,4 %

Nederland Nationale studie (Meijers, et al., 2009)

20255

Zelf opgemaakt

criterium

Alle hospitalisaties

20 %

Finland Helsinki (Suominen, et al., 2005)

2114

MNA

Woon- en zorgcentra

29 %

In België zijn duidelijke cijfers over ondervoeding schaars. Volgens het Nationaal Voedings-

en Gezondheidsplan voor België (NVGP-B), wordt de prevalentie van ondervoeding in

ziekenhuizen geschat op 30-40% van alle ziekenhuispatiënten (Federale Overheidsdienst,

2005). Er wordt aangenomen dat het probleem in de toekomst zal toenemen. De

levensverwachting van de bevolking stijgt door de vooruitgang van de medische voorziening

en de verbeterde leefomstandigheden. Veertig procent van de ziekenhuisopnamen zijn

ouderen die een langere periode in het ziekenhuis verblijven en langdurig ziek zijn (Milne,

Potter, & Avenell, 2005).

6

Page 14: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Hoofdstuk 2: Screening van ondervoeding

2.1 Doel van screening

Ondervoeding wordt herkend door screening. Door te screenen op ondervoeding wordt de

herkenning van ondervoeding verbeterd van 50 % naar 80 % (Kruizenga, Van Tulder, &

Seidell, 2005; Kruizenga, Seidell, & De Vet, 2005). Screening van de voedingstoestand van

de geriatrische patiënten geeft zo de mogelijkheid om interventies op te starten om de

nutritionele status van de bewoner te verbeteren (Green, & Watson, 2006). Er wordt gestreefd

naar een uniforme screeningsmethode. Er bestaat echter nog geen overeenstemming over een

gouden standaard voor het screenen op ondervoeding (Chen, et al., 2001; Kondrup, Allison,

Elia, Vellas, & Plauth, 2003; Kubrak, & Jensen, 2007).

Het doel van screening is om op een eenvoudige, snelle en betrouwbare wijze patiënten op te

sporen (Kubrak, et al., 2007):

- Die een risico hebben op ondervoeding;

- De mate van ondervoeding vast te stellen;

- De voedingstoestand te evalueren.

Vroege herkenning en behandeling van ondervoeding in het ziekenhuis bleek kosteneffectief

te zijn (Kruizenga, et al., 2005; Stratton, 2005). Twee onderzoeken bevestigden dat een

multidisciplinaire aanpak van ondervoeding ervoor zorgde dat het aantal ondervoede

patiënten binnen het ziekenhuis afnam (O’Flynn, Peake, Hickson, et al., 2005). Tevens toonde

een kosteneffectiviteitonderzoek aan dat de afname van ondervoede patiënten bereikt kan

worden zonder dat er door de interventie extra kosten worden gemaakt (Rypkema, Adang,

Dick, et al., 2003). In meta-analyses naar de effecten van screening en behandeling van

ondervoeding werd een afname in mortaliteit en complicaties van sepsis, decubitus en

pneumonie, een verbeterde wondgenezing, een toename van de kwaliteit van leven, sneller

herstel en een verbeterde immunologische afweer geconstateerd (Elia, et al., 2005; Stratton,

2005).

7

Page 15: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

2.2 Antropometrie

Om klinische ondervoeding in kaart te brengen kunnen verschillende antropometrische

gegevens, klinische en biochemische indicatoren worden gebruikt. Dit zijn parameters die

moeilijk te beoordelen zijn door een verpleegkundige of soms zelfs niet tot de

verpleegkundige competenties behoren.

De Body Mass Index (BMI) is een grove indicatie voor de mate van onder- of overgewicht en

kan makkelijk worden berekend door het invullen van twee antropometrische gegevens. De

BMI wordt berekend door het gewicht te delen door de lengte in het kwadraat. De BMI-score

toont aan in welke mate de patiënt ondervoed is: een BMI lager dan 16 kg/m2 = zwaar

ondervoed; een BMI van 16-17 kg/m2 = matig ondervoed; een BMI van 17-18,9 kg/m2 = licht

ondervoed (Visscher, Viet, Kroesbergen, & Seidell, 2006).

Het gebruik van de BMI is dan wel een goedkope en in de praktijk eenvoudige manier om

ondervoeding op te sporen, toch zijn er beperkingen verbonden aan het gebruik van de BMI

als maatstaf om ondervoeding bij ouderen op te sporen.

De belangrijkste beperking van de BMI is dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar het

gewicht van spieren, een zwaar skelet, vochtophoping (oedemen) en lichaamsvet. Zo zal een

patiënt met veel lichaamsvet een hogere BMI hebben, terwijl de spier- en vetmassa kunnen

zijn afgenomen. Een normale of verhoogde BMI sluit ondervoeding dus niet altijd uit. Uit het

onderzoek van Kruizenga et al., bleek dat de BMI van ondervoede patiënten veelal in de

normale range ligt (Kruizenga, Wierdsma, & Van Bokhorst-de van der Schueren, 2003).

Bij ouderen moet de BMI met enige voorzichtigheid worden gebruikt. In de literatuur wordt

getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de gehanteerde afkapwaarden van de BMI in de

oudere populatie (Visscher, et al., 2006).

Bovendien geeft het voortgaan op enkel lichamelijke en/of biochemische waarden een lage

specificiteit om ondervoeding bij ouderen op te sporen (Christensson, 2002).

8

Page 16: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

2.3 Screeningsinstrumenten

2.3.1 Inleiding

Vaak worden screeningsinstrumenten ontwikkeld voor een bepaalde doelgroep, zoals

ouderen, kinderen of nierpatiënten.

Aan screeningsinstrumenten voor ondervoeding worden volgende eisen gesteld door de

guidelines van ESPEN, (Kondrup, Allison, Elia, Vellas, & Plauth, 2003):

- Praktisch toepasbaar;

- Valide, reproduceerbaar;

- Koppeling aan behandelplan;

- Breed inzetbaar.

Screeningsinstrumenten dienen als hulpmiddel in het besluitvormingsproces. De score van de

screening leidt tot een eventuele verwijzing naar een diëtiste, het opstellen van een zorgplan

in verband met voeding en het gebruik van voedingsondersteunende middelen (Green, &

Watson, 2006).

2.3.2 Mini- nutritional assessment (MNA)

Voor geriatrische patiënten is de MNA (zie bijlage 1) een gevalideerde screeningsmethode op

ondervoeding waarin de nadruk ligt op andere parameters dan enkel antropometrische en/of

biochemische waarden (Borowiak, & Kostka, 2003; Guigoz, 2006). De MNA is een test die

wereldwijd wordt gebruikt om de voedingstoestand specifiek voor ouderen in kaart te

brengen. Gepubliceerde studies rapporteren een screening van ongeveer 35.000 ouderen in

verschillende settings (gemeenschap, huisartsenpraktijk, thuiszorg, ziekenhuizen en

instituties) en in verschillende landen (Guigoz, 2006). Bovendien is de MNA een test die snel

een beoordeling kan geven van de voedingstoestand van de oudere patiënt. De test is speciaal

ontwikkeld om de voedingstoestand van oudere patiënten in ziekenhuizen, rust- en

verzorgingstehuizen en in de algemene gezondheidszorg in kaart te brengen (Guigoz, 2006).

9

Page 17: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

De MNA werd ontwikkeld om aan de volgende specificaties te voldoen (Guigoz, 2006):

1. Betrouwbare schaal;

2. Welomlijnde drempels;

3. Compabiliteit met de vaardigheden van een algemeen lid van het evaluatieteam;

4. Minimale mogelijkheden op bias die zouden kunnen worden veroorzaakt door de

datacollector;

5. Patiëntvriendelijk (niet-invasief);

6. Lage kosten met zich meebrengend (geen laboratoriumonderzoeken vereist).

Alle items van de MNA, de antropometische, globale en subjectieve beoordeling zijn

significant om ondervoeding te screenen (Bleda, Bolibar, Pares, & Salva, 2002;

Chrisstensson, 2002; Hui et al., 2001; Kagangsky et al., 2005; Murphy, 2000; Ruiz-Lopez et

al., 2003; Suominen et al., 2005; Wikby, 2006).

Een zeer belangrijk voordeel van de MNA is dat die het risico op ondervoeding al detecteert

alvorens grote gewichtsveranderingen gebeuren of albuminewaarden dalen (Ruiz-Lopez et al.,

2003; Vellas et al., 1999).

2.3.2.1 Interpretatie

De MNA bevat 18 items ingedeeld in vier categorieën:

1) Antropometische beoordeling: BMI, omtrek van bovenarm, kuitomtrek en

gewichtsverlies;

2) Globale beoordeling: levensstijl, medicatiegebruik, fysieke en mentale status;

3) Voedingsbeoordeling: aantal maaltijden per dag, voedsel en vochtinname en

voedingsautonomie;

4) Subjectieve beoordeling: zelfperceptie van de voedingsstatus en gezondheidstoestand.

Het invullen van de volledige MNA brengt een tijdsinvestering met zich mee van ongeveer

10-15 minuten (Guigoz, 2006; Kondrup, Rasmussen, Hamberg, & Stanga, 2003; Rubenstein,

Harker, Guigoz, & Vellas, 1999). De MNA vragenlijst geeft een maximum score van 30

punten. Een score van minder dan 17 punten wordt gedefinieerd als ondervoed. Een score

tussen 17 en 23,5 betekent risico op ondervoeding en een score van 24 of hoger vormt een

indicatie voor een goede voedingstoestand (Guigoz, 2006; Rubenstein, et al., 2001).

10

Page 18: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

2.3.2.2 Betrouwbaarheid

Betrouwbaarheid geeft de mate aan waarin meetresultaten een afspiegeling zijn van de te

meten variabele (Polit & Beck, 2006, pp. 324-325). De MNA-vragenlijst is een

screeningsinstrument met een hoge interne consistentie, een cronbach alfa varieerend van 0,74

– 0,83 (Guigoz et al., 2002; Vellas et al., 2000). Voor de equivalentie werden volgens de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid lage tot zeer hoge kappa waarden (0,04-0,80)

gerapporteerd. (Petermans, & Albert, 2000).

De stabiliteit van de MNA werd nagegaan, met een hoge kappa waarde van 0,78 (Bleda,

Bolibar, Pares, & Salva, 2002). De intraclass correlatie (ICC) van 0,89 geeft een excellente

betrouwbaarheid aan voor de volledige MNA-score (Bleda et al., 2002; Gazzotti, Pepinster,

Petermans, & Albert, 2000; Jones, 2004; Vellas et al., 2000).

2.3.2.3 Validiteit

De correcte identificatie van patiënten met of zonder malnutritie kan worden beoordeeld door

testen van sensitiviteit en specificiteit uit te voeren. Een hoge sensitiviteit is vereist voor

screeningstesten en een hoge specificiteit is vereist voor de beoordeling of de bevestiging van

een ziektetoestand (Deeks, 2001).

De sensitiviteit van een test geeft aan welk percentage van de personen met ondervoeding

door de test (terecht) als ondervoed geclassificeerd wordt. Er kan gesteld worden dat de

sensitiviteit, de gevoeligheid van een test weergeeft.

De specificiteit van een test geeft aan welk percentage van de personen die niet ondervoed

zijn, door de test (terecht) als niet ondervoed geclassificeerd wordt. De specificiteit zegt iets

over de mogelijkheid van de test om uisluitend de ondervoede patiënten te identificeren en

geen andere patiënten als ziek te benoemen (Bouter & Van Drongen, 2000, pp. 281-283).

In de literatuur varieert de sensitiviteit tussen de 30,4% en de 92%, de specificiteit varieert

tussen de 47,1% en de 98% (Billo, & Thomas, 2000; de Groot, Beck, Schroll, & van Staveren,

1998; Guigoz, & Vellas, 1996). Het verleggen van cut-off scores (afkappunten) deed de

specificiteit stijgen (Ferreira, Nascimento, & Marucci, 2008). Uit de review van Guigoz blijkt

dat slechts in twee van de dertien studies die de MNA beoordeelden een sensitiviteit van lager

dan 70% werd gevonden. Beide studies toonden wel een hoge specificiteit aan (Azad,

Murphy, Amos, & Toppan, 1999; Guigoz, 2006; Thomas et al., 2002).

11

Page 19: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

De diagnostische (predictieve) waarde van een testuitslag geeft aan hoe groot de kans is dat

patiënten met een positieve testuitslag daadwerkelijk ondervoed zijn of dit in de nabije

toekomst zullen zijn (Bouter & Van Drongen, 2000, pp. 284).

Voor de predictieve (voorspellende) validiteit, werden waarden van 16,3% tot 77% voor

positieve predictive value en 47% tot 98% voor de negatieve predictive value gevonden

(Harris, Davies, Ward, & Haboubi, 2008). Een goede predictieve validiteit werd eveneens

aangetoond, oudere patiënten die als ondervoed werden geclassificeerd hadden een significant

hoger mortaliteitsgehalte (Persson, Brismar, Katzarski, Krassimir, Nordenstrom, &

Cederholm, 2002).

2.3.3 Mini Nutritional Assessment- Short Form (MNA-SF)

De MNA-SF, werd ontwikkeld om een korter screeningsproces toe te laten. Dit met dezelfde

validiteit en nauwkeurigheid als de volledige MNA (Ranhoff, Gjoen, & Mowe, 2005;

Rubenstein, et al., 2001). Die variant op de MNA vraagt een minder lange tijdsinvestering (3

min.) in vergelijking met de oorspronkelijke MNA (10-15 min.) (Guigoz, & Vellas, 2001;

Visvanathan, Penhall, & Chapman, 2004). De opleiding die nodig was tot correct gebruik van

het screeningsinstrument, bleek korter bij de MNA-SF dan van de MNA (Rubenstein, et al.

2001).

2.3.3.1 Interpretatie

Het eerste deel, de eerste algemene screening bestaat uit zes vragen met een maximum aantal

punten van 14. Die eerste zes vragen zijn afkomstig uit de volledige MNA (Guigoz, et al.,

2001). Indien de screeningsscore minder dan 12 bedraagt, is er een verhoogd risico op

ondervoeding en dient de volledige MNA afgenomen te worden. Het tweede deel is een

beoordeling van de voedingstoestand van de patiënt en bestaat uit twaalf vragen met een

maximum score van 16 punten (Guigoz, et al., 2001; Rubenstein, et al., 2001).

12

Page 20: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

2.3.3.2 Betrouwbaarheid

De interne consistentie van de MNA-SF was hoog met een cronbach’s alfa waarde van 0,84

(Rubenstein, et al., 2001). Een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd gerapporteerd,

met kappa waarden tussen de 0,53 en 1,00 ten opzichte van de totale MNA-SF score (Bleda,

Bolibar, Pares, & Salva, 2002).

2.3.3.3 Validiteit

De validiteit van de MNA-SF is bijna even goed als de volledige MNA, met een sensitiviteit

van 86-96% in zes verschillende studies (Cohendy, Rubenstein, & Eledjam, 2001; Borowiak,

& Kostka, 2003; Kuzuya, et al., 2005; Ranhoff, Gjoen, & Mowe, 2005; Rubenstein, et al.,

2001; Visvanathan, et al., 2004). De specificiteit lag tussen 69,5- 100% (Wikby, &

Christensson, 2008).

In de studie van Rubenstein et al. (2001) werd tevens een hoge correlatie gevonden tussen de

MNA en de MNA-SF (r= 0,945). Die resultaten toonden aan dat de MNA-SF een valide

meetinstument was.

Er dient voorzichtigheid geboden te worden bij de interpretatie van resultaten met betrekking

tot validiteit en betrouwbaarheid van een meetinstrument. Bij het bepalen van de specificiteit

en sensitiviteit is het wenselijk dat er een geaccepteerde ‘gouden standaard’ beschikbaar is. Er

bestaat echter nog geen overeenstemming over een gouden standaard voor het screenen op

ondervoeding.

Tevens dient er rekening gehouden te worden met afkappunten die verschoven kunnen

worden. Het is mogelijk dat resultaten beïnvloed worden afhankelijk van het afkappunt. Een

kritische blik is nodig op elk van de verschillende studies.

2.3.4 Andere screeningsinstrumenten aanbevolen door ESPEN

In verband met screenen naar ondervoeding en het risico op ondervoeding, formuleerde de

ESPEN evidence based aanbevelingen (Kondrup, et al., 2003). Die aanbevelingen bevatten

een aantal aanbevolen meetinstrumenten. De Malnutrition Universal Screening Tool en de

Nutrition Screening Tool 2002, worden in de ESPEN evidence based richtlijnen ook

aanbevolen. Beide screeningsinstrumenten worden hier volledigheidshalve besproken.

13

Page 21: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

2.3.4.1 Malnutrition Universal Screening Tool (MUST)

De MUST werd ontwikkeld en gevalideerd in Groot-Brittanië (Stratton, et al., 2006) en werd

ontwikkeld om obesitas en malnutritie bij patiënten op te sporen (Gerasimidis, Drongitis,

Murray, Young, & McKee, 2007). De score van de MUST is gebaseerd op: de BMI,

ongepland gewichtsverlies, de aanwezigheid van een acute ziekte en de afwezigheid van

voedselinname gedurende meer dan 5 dagen (Harris, Davies, Ward, & Haboubi, 2008).

De MUST geeft tevens een handleiding over hoe ondervoeding moet worden opgevolgd. Het

screeningsinstrument bevat een protocol met te volgen richtlijnen, afhankelijk van de eindscore

(Stratton, et al., 2004). Door ESPEN wordt de MUST aanbevolen als screeningsinstrument

voor ouderen in de thuissituatie (Kondrup, et al., 2003).

2.3.4.2 Nutrition Risk Screening 2002 (NRS 2002)

Op basis van een retrospectieve analyse van 128 randomized controlled trails over

voedingsondersteuning, werd de Nutrition Risk Screening in 2003 ontwikkeld door Kondrup,

Rasmussen, Hamberg, & Stanga.

Het doel van dat screeningsinstument is het opsporen van wie risico loopt op ondervoeding

specifiek in een ziekenhuissetting (Bocquaert, 2006). De NRS-2002 is gebaseerd op de ernst

van malnutritie en de verhoogde behoeften resulterend uit de ziektetoestand (Kondrup, et al.,

2003). Het omvat vier vragen als pre-screening voor afdelingen met weinig risicolopende

patiënten (Schiesser, et al., 2008). De NRS-2002 wordt aanbevolen door ESPEN als

screeningsinstrument voor patiënten opgenomen in het ziekenhuis (Kondrup, et al., 2003).

14

Page 22: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

2.3.5 Conclusie

Aangezien het in deze studie gaat om een prevalentiemeting naar ondervoeding specifiek bij

geriatrische patiënten, werd er geopteerd voor het gebruik van de MNA in het kader van dit

onderzoek. De literatuur geeft aan dat dit screeningsinstrument uitgebreid gevalideerd is en

geschikt is voor systematische en groote studies (Compan, di Castri, Plaze, & Arnaud-

Battandier, 1999; Guigoz et al., 2002; Vellas et al., 2000). De MNA zorgt voor een volledig

inzicht in de voedingstoestand van de doelgroep. Het instument kan patiënten classificeren als

ondervoed, risico op ondervoeding en niet ondervoed.

15

Page 23: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Hoofdstuk 3: Methodologie

3.1 Probleemstelling

Uit het literatuuronderzoek blijkt dat door de toenemende vergrijzing van de bevolking er

steeds meer confrontatie volgt met de specifieke pathologie van de geriatrische patiënt.

Ondervoeding heeft een aantal negatieve gevolgen, waarvan sommige de patiënt zelfs in

direct levensgevaar kunnen brengen. Bovendien heeft ondervoeding negatieve gevolgen op de

mate van herstel en het verloop van de ziekte. Te frequent wordt ondervoeding nog

onderschat door artsen, verpleegkundigen en het management, maar ook door de patiënten

zelf en hun naaste familie.

Prevalentiecijfers over ondervoeding bij geriatrische patiënten uit België zijn echter nog

schaars en er werd nog geen nationaal onderzoek verricht. Prevalentiecijfers zijn nodig om

een inzicht te krijgen in het probleem ondervoeding en om het beleid hieromtrent aan te

kunnen passen.

3.2 Doelstellingen van de masterproef

Het doel van deze studie is het in kaart brengen van patiënten met ondervoeding of risico op

ondervoeding verblijvend op een geriatrische afdeling van ziekenhuizen in België. De studie

wil het voedingsbeleid van de geriatrische verpleegafdelingen belichten.

De kennis en inventarisatie van het probleem van ondervoeding is zinvol in functie van een

goede zorg, behandeling en preventie van ziekte.

Voor dit onderzoek werden volgende hoofdonderzoeksvragen geformuleerd:

1. Wat is de prevalentie van malnutritie bij geriatrische patiënten binnen geriatrische

afdelingen in Belgische ziekenhuizen?

2. Welke patiëntenkarakteristieken van geriatrische patiënten zijn geassocieerd met de

aanwezigheid van ondervoeding?

3. Welke afdeling- en ziekenhuiskenmerken zijn geassocieerd met de aanwezigheid van

ondervoeding?

16

Page 24: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

3.3 Onderzoeksdesign

Deze masterproef betreft een secundaire databankanalyse. Er werd gebruik gemaakt van de

gegevens uit de studie gerapporteerd in het rapport ‘Evaluatie van ondervoeding binnen

geriatrische afdeling’ van de Universiteit Gent in opdracht van de Federale Overheidsdienst

Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu in het kader van het

Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan (Defloor, Grypdonck, Bocquaert, Vanderwee,

Lardennois, & Folens, 2007).

De gegevens werden verzameld aan de hand van een prevalentiemeting die plaats vond in

2007, op geriatrische afdelingen van algemene en universitaire ziekenhuizen in België. De

volgende onderdelen van de scriptie, steekproef en datacollectie, zijn deels een synthese van

het oorspronkelijke rapport en worden hier opgenomen om duidelijkheid te verschaffen over

hoe de gegevens initieel zijn bekomen.

3.4 Steekproef

Alle algemene en universitaire ziekenhuizen in België werden in februari 2007 aangeschreven

om deel te nemen aan het onderzoek. België telt een totaal van 6827 geriatrische bedden die

verspreid zijn over 111 ziekenhuizen.

De dienst geriatrie (kenletter/index G) wordt omschreven als: ‘Een acute

hospitalisatieafdeling van een algemeen ziekenhuis die voorziet in de medische geriatrische

diagnosestelling, -behandeling en revalidatie en die tevens in de beste voorwaarden de

ziekenhuisverpleging en de verzorging van geriatrische patiënten verzekert” (Koninklijk

Besluit van 23 oktober 1964 en gewijzigd door het Koninklijk Besluit van 12 april 1984

artikel 1). De aangeschreven ziekenhuizen kregen een maand de tijd om te antwoorden of ze

al dan niet wilden deelnemen en moesten hierbij een contactpersoon aanduiden. Op 24 maart

2007 werd de inschrijfperiode afgesloten.

17

Page 25: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Voor analyse van de gegevens werden volgende inclusiecriteria gehanteerd:

- Volledig ingevulde MNA-SF;

- BMI gelegen tussen de 10 en 45 kg/m2;

- Patiënt ouder dan 75 jaar (deze leeftijdsgrens van ≥ 75 jaar werd gehanteerd,

omdat dit ook de leeftijdsgrens is die het Koninklijk Besluit van 29 januari

2007 rond het zorgprogramma geriatrie gebruikt);

- Afdelingen waar ≥ 10 patiënten werden gescreend aan de hand van de MNA.

3.5 Dataverzameling

3.5.1 Inhoud vragenlijsten

In het originele onderzoek werden drie vragenlijsten opgesteld om relevante data te

verzamelen. Deze vragenlijsten verzamelden gegevens over:

1. Patiëntenkenmerken;

2. Afdelingskenmerken;

3. Ziekenhuiskenmerken.

De vragenlijsten zijn gebaseerd op literatuur en het doorlopen van een Delphi-procedure.

Naast de relevante literatuur omtrent ondervoeding werden ook voedingsrichtlijnen

geraadpleegd om de vragenlijsten op te baseren.

3.5.1.1 Patiëntenkenmerken

De vragenlijst (bijlage 1) peilde naar de algemene kenmerken van de individuele patiënt. De

kennis van deze risicofactoren voor ondervoeding, kan bijdragen om risicopatiënten voor

ondervoeding sneller te identificeren.

Ziektegerelateerde gegevens werden onderzocht, evenals autonomie op het vlak van

voedingsinname, manier waarop de patiënt voedsel consumeert en de huidige

voedingstoestand. Deze data werden gebaseerd op literatuur (Heyneman, et al., 2006;

Kondrup, et al., 2003). Volgende mogelijkse risicofactoren voor ondervoeding werden

bevraagd: leeftijd, geslacht, opnamdeduur, afkomst van de patiënt, aanwezigheid van een

pathologie, de mate van desoriëntatie, problemen met voedselinname (smaak-, vertering- en

18

Page 26: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

slikproblemen, mondontstekingen, pijn en niet meer kunnen kauwen), hulp die de patiënt

nodig heeft bij de maaltijd en hulp van familie bij de maaltijd.

Elke patiënt opgenomen op een geriatrische afdeling werd gescreend aan de hand van de Mini

Nutritional Assessment (Vellas, Guigoz, Garry, et al., 1999). Door het screenen van de

patiënten met behulp van het gekozen screeningsinstrument (MNA) werden gegevens

verkregen met betrekking tot het aantal ondervoede patiënten in de categorieën en in het

aantal patiënten met verhoogd risico op ondervoeding. De vragenlijst is in verschillende talen

beschikbaar (http://www.mna-elderly.com).

3.5.1.2 Afdelingskenmerken

In deze vragenlijst (bijlage 2) werd er aandacht besteed aan de kenmerken die een invloed

konden uitoefenen op de voedingstoestand van de geriatrische patiënt. De kenmerken hielden

verband met de organisatie van de afdeling (het aantal bedden, samenstelling van het

verzorgend team,…) en de kenmerken over de werking van het team en uitkomstkenmerken

(gebruik van meetinstrumenten, noteringen van parameters in het verpleegdossier,…)

(Heyneman, et al., 2006).

3.5.1.3 Ziekenhuiskenmerken

Deze vragenlijst (bijlage 3) peilde naar de algemene omschrijvende kenmerken van de

ziekenhuizen. De vragen die hierin voorkwamen waren gerelateerd aan het voedingsbeleid

van het ziekenhuis in kwestie.

3.5.2 Validering van de vragenlijsten

De vragenlijsten, waaronder de vertaling van de oorspronkelijk Engelstalige MNA, werden

gevalideerd door een panel van experts. Dit panel was samengesteld uit zowel

Nederlandstalige als Franstalige deskundigen op het vlak van voedings- of ouderenzorg.

De validering van de vragenlijsten gebeurde aan de hand van een dubbele Delphi-procedure.

De Delphi-methode wordt door Polit en Hungler (1995, p. 640) omschreven als: “Een

methode om oordelen te krijgen uit een panel van experts. Deze worden afzonderlijk

19

Page 27: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

ondervraagd en een samenvatting van oordelen wordt verspreid over het gehele panel. De

experts worden nogmaals ondervraagd met verdere toevoeging van herhalingen, tot er een

vorm van consensus wordt bereikt”.

Iedere Delphi-procedure heeft de volgende kenmerken (opgehaald op 15 maart 2009 van

http://home.kabelfoon.nl/~anbzijd/hoofdstukken/Bijlagen/bijlage1.htm):

1. De experten uiten hun meningen en opvattingen over het probleem anoniem;

2. Een Delphi-discussie bestaat uit meerdere discussieronden;

3. De bijdrage van de experten wordt steeds samengevat en in een volgende ronde en

anoniem teruggeven aan de hele groep;

4. De experten hebben de mogelijkheid om hun oorspronkelijke meningen en

opvattingen te herzien in latere rondes.

In de eerste Delphi-ronde werden de vragenlijsten elektronisch doorgestuurd naar de experts.

Opmerkingen en aanbevelingen van de experts werden geïnventariseerd en geanonimiseerd in

tabelvorm.

In de tweede ronde werden deze geanonimiseerde opmerkingen samen met een aangepaste

versie terugbezorgd aan de experts. Hierbij werd gevraagd of zij akkoord gingen met de

nieuwe versie van de vragenlijsten.

Na deze tweede ronde van het Delphi-onderzoek werd een consensus bereikt met betrekking

tot de vragenlijsten gebruikt in de studie.

3.5.3 Procedure dataverzameling

3.5.3.1 Opleiding zorgverleners

Voor de start van het onderzoek werd aan de deelnemende afdelingen een opleiding over het

onderzoek en het correct invullen van de MNA gegeven. Aan elke deelnemende geriatrische

afdeling werd gevraagd om minstens één zorgverlener (verpleegkundige, diëtiste,...) naar één

van deze opleidingssessies te sturen. Er werden, zowel in het Nederlands als in het Frans, tien

opleidingssessies gehouden, voor totaal 270 hulpverleners. Om het probleem van

ondervoeding goed te omkaderen, werd het doel van het onderzoek besproken. De klemtoon

werd gelegd op het correct gebruik van het screeningsinstrument. In de oefensessies werd niet

enkel de theorie uiteengezet, er was ook de mogelijkheid om het invullen van de MNA in te

oefenen aan de hand van casussen.

20

Page 28: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Tabellen die de BMI helpen te berekenen werden toegelicht. Tevens werden de alternatieve

metingen voor het bepalen van de lengte van de patiënt aan de hand van de kniehoogte

uiteengezet (cfr. formule van Chumlea) (Chumlea, Roche, & Steinbaugh, 1985).

Tot slot kreeg elke afdeling een meetlint en een informatiegids mee over het gebruik van de

MNA. De zorgverlener die de opleiding volgde instrueerde zijn/haar collega’s in het hanteren

van de MNA.

3.5.3.2 Organisatie van de dataverzameling

Alle data werden op één dag verzameld. Om pragmatische redenen mochten de deelnemende

geriatrische afdelingen die dag vrij bepalen tussen de periode van 16 mei 2007 en 15 juni

2007. De algemeen directeur of verpleegkundig directeur werd geacht om de vragenlijst over

ziekenhuiskenmerken in te vullen. De vragenlijst met betrekking tot de afdelingskenmerken

werd ingevuld door de hoofdverpleegkundige van deze afdeling. Bij elke patiënt die op dat

moment was opgenomen op de dienst geriatrie werd een vragenlijst over patiëntenkenmerken

afgenomen door een zorgverlener. Die zorgverlener kon zowel verpleegkundige, verzorgende,

diëtiste, ergotherapeute als logistiek assistente zijn. De afsluitdag voor het verzamelen van de

data was 31 juli 2007.

3.6 Ethisch comité

De aanvraag ter goedkeuring van het onderzoek werd ingediend bij het Ethisch Comité van

het Universitair Ziekenhuis Gent en bij het ethisch comité van elk deelnemend ziekenhuis.

Deze aanvraag werd goedgekeurd (EC Projectnummer: B67020071952 ).

Elke patiënt die deelnam aan het onderzoek werd vooraf mondeling ingelicht over het doel

van het onderzoek. Nadien werd hun schriftelijke goedkeuring gevraagd. Bij wilsonbekwame

patiënten, of diegenen met cognitieve beperkingen werd de schriftelijke toestemming

gevraagd aan een vertegenwoordiger van de patiënt.

Aangezien er in deze masterproef geen nieuwe gegevens werden verzameld en werd

uitgegaan van een bestaande databank, was het niet noodzakelijk een hernieuwde aanvraag te

bezorgen aan het ethisch comité.

21

Page 29: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

3.7 Verwerking van de gegevens

De statistische verwerking van de gegevens gebeurde met behulp van het statistisch pakket

SPSS (15.0). Beschrijvende gegevens werden in percentages of aantallen en gemiddelde en

standaarddeviatie weergegeven. Om na te gaan welke (risico)factoren onafhankelijk

predictors waren voor ondervoeding bij geriatrische patiënten, werd een multivariate

logistische regressie analyse uitgevoerd.

Aangezien de afhankelijke variabele, de voedingstoestand, weergegeven werd aan de hand

van een dichotome variabele, namelijk het hebben van ondervoeding versus het risico hebben

op ondervoeding of niet ondervoed zijn, werd er gekozen voor een multivariate logistische

regressie. Voorafgaand aan de multivariate logistische regressie analyse werd er een

univariate logistische regressie analyse uitgevoerd. De variabelen die in de univariate analyse

een p-waarde hadden van < 0,100, werden vervolgens in het multivariate logistische regressie

model geïncludeerd.

22

Page 30: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Hoofdstuk 4: Resultaten

In dit hoofdstuk worden eerst de beschrijvende gegevens met betrekking tot de

patiëntenkenmerken, afdelingskenmerken en ziekenhuiskenmerken besproken. Vervolgens

worden de resultaten van de univariate en multivariate logistische regressies analyses

weergegeven om mogelijkse risicofactoren voor ondervoeding bij patiënten verblijvend op

een geriatrische afdeling te identificeren. In totaal namen 85 ziekenhuizen deel aan dit

onderzoek, dit is een response rate van 76,6 %. In totaal werden 36 afdelingen met 235

patiënten geexludeerd omdat minder dan 10 patiënten werden gescreend.

Tabel 3 geeft de algemene kenmerken weer van de geïncludeerde en de geexcludeerde

patiënten. Er was geen significant verschil tussen de twee groepen patiënten.

Tabel 3: Geïncludeerde patiënten versus geexcludeerde patiënten

Geïncludeerde patiënten (n= 2094)

Geexcludeerde patiënten (n= 235)

p

Geslacht Man (%)

Vrouw (%)

29,3 % (n= 601)

70,7 % (n= 1457)

27 % (n= 63) 73 % (n= 170)

0,490

Gemiddelde leeftijd 83,8 (SD ± 5,2) 83,7 (SD ± 5,0) 0,800 Gemiddeld gewicht (kg) 63,5 (SD ± 14,0) 63,3 (SD ± 14,1) 0,797 Gemiddelde lengte (cm) 160,3 (SD ± 9,0) 161,4 (SD ± 8,6) 0,090 Gemiddelde BMI (kg/ m2) 24,7 (SD ± 5,2) 24,3 (SD ± 5,3) 0,303

4.1 Beschrijvende statistiek

Eerst worden de patiëntenkenmerken besproken, daarna de ziekenhuis- en

afdelingskenmerken.

4.1.1 Algemene kenmerken geriatrische patiënten

In totaal voldeden 2094 patiënten aan de vooropgestelde inclusiecriteria. Tabel 4 geeft de

algemene kenmerken van de geriatrische patiënten opgenomen in de databank weer. De

steekproef bestond uit 2094 patiënten. Bijna 70% (n=1457) van de patiëntenpopulatie was

vrouwelijk en 29,3% (n=601) was mannelijk. De gemiddelde leeftijd was 83,8 jaar (SD ±

5,2). De gemiddelde lengte van de patiënten was 160,3 cm (SD ± 8,9) en het gemiddeld

23

Page 31: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

gewicht 63,5 kg (SD ± 14,1). De gemiddelde BMI bedroeg 24,7 kg/m2 (SD ± 5,2). Op het

moment van de prevalentiemeting verbleven de patiënten gemiddeld 21,4 dagen op de

afdeling. Tabel 4: Algemene kenmerken patiënten (n= 2094)

Variabele

Gemiddelde Standaard-deviatie

(SD)

Mediaan Min. Max.

Leeftijd 83,8 5,2 83 75 102 Lengte (cm) 160,3 8,9 160 124 190 Gewicht (kg) 63,51 14,1 62 27 122 BMI (kg/ m2) 24,7 5,2 24,2 11,7 44,1 Opnameduur (dagen) 21,4 24,8 14 1 256

Van de geriatrische patiënten kwamen 61,7% vanuit de thuissituatie, 16,7% waren afkomstig

uit een woon- en zorgcentrum, voor ze werden opgenomen op een geriatrische afdeling. 20,6

% van de geriatrische patiënten kwam van een andere afdeling binnen het ziekenhuis (10,6%)

of van een ander ziekenhuis (10%).

De drie meest frequente pathologiën waren diabetes (19,2%), hartdecompensatie (19%) en

urineweginfecties (12,8%). Dementie was aanwezig bij 25,9% van de patiënten. Depressie

was in 12,9% van de gevallen aanwezig en delier bij 10,6%. De mate waarop geriatrische

patiënten gedesoriënteerd waren in de loop van de dag varieerde in sterke mate, slechts de

helft (51,2%) van de geriatrische patiënten had nooit last van desoriëntatie. In tabel 5 wordt de

frequentie van de pathologiën weergegeven van de geriatrische patiënten:

Tabel 5: Frequent voorkomende pathologiën bij geriatrische patiënten (n=2094)

% aantal Diabetes 19,2 403 Hartdecompensatie 19 398 Urineweginfectie 12,8 267 Heupfractuur 12,6 270 CVA* 11,1 233 COPD** 10,4 218 Ernstige pneumonie 9,2 192 Oncologische problemen 8,3 173 Majeure abdominale heelkunde 3,8 80 Reumotoïde artritis 3,8 80 Hematologische aandoening 2,6 55 Schedeltrauma 1 21 Levercirrose 0,9 19 Chronische hemodialyse 0,5 10 Beenmergtransplantatie 0 1 *CVA= cerebro vasculair accident, **COPD= Chronic obstructive pulmonary disease

24

Page 32: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

De frequent voorkomende problemen in verband met de voedselinname waren smaak-,

verterings- en slikproblemen, mondinfecties, pijn en niet meer kunnen kauwen (zie tabel 6).

Bij de bevraagde geriatrische patiënten gaf 28% aan niet meer te kunnen kauwen en ongeveer

één vijfde (22%) van de populatie had pijn bij het nuttigen van voedsel.

Tabel 6: Frequent voorkomende problemen met voedselinname bij geriatrische patiënten

% aantal Niet meer kunnen kauwen 28 586 Pijn 22 461 Verteringsproblemen 16,9 353 Slikproblemen 12 251 Smaakproblemen 5,3 112 Mondinfecties 3 63

Éen kwart (25,5%) van de patiënten kreeg enterale voedingssupplementen. Hieronder werd

verstaan, alle voedingsmiddelen die via de mond of maagdarmstelsel ter ondersteuning van de

voedings, bovenop de normale voeding toegediend werden (vb. energie- of eiwit verrijkte

drinkvoeding, lepelbare bijvoeding, …). Enterale voeding kan continue gebruikt worden bij

maaltijden maar kan ook verdeeld worden tussen enkele maaltijden per dag door. Deze

voedingssupplementen werden in 14,6% tijdens de maaltijd extra bijgegeven en in 13,7%

tussen de maaltijden door.

Slechts 10,8% van de geriatrische patiënten had volledige hulp nodig van derden om voedsel

tot zich te nemen.

Geriatrische patiënten opgenomen op een geriatrische afdeling kregen slechts in 10,2% van de

gevallen regelmatig hulp van familie bij het eten. Bij drie kwart van de patiënten werd zelden

(14,9%) of nooit (70,4%) de familie ingeschakeld.

Prevalentie

De prevalentie van ondervoeding van de patiënten die verbleven op een geriatrische afdeling

bedroeg 32,8% (MNA score <17). De prevalentie van patiënten met een risico op

ondervoeding bedroeg 43,3% (MNA score > 17 en < 24 punten) en 23,9% was niet ondervoed

(MNA score > 24 punten).

25

Page 33: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

4.1.2 Algemene kenmerken ziekenhuizen

In totaal namen 85 ziekenhuizen deel waarvan vijf universitaire en 80 algemene, perifere

ziekenhuizen. Tabel 7 geeft het aantal deelnemende ziekenhuizen verspreid in België volgens

provincie weer.

Het gemiddelde aantal bedden van de deelnemende ziekenenhuizen bedroeg 428 (SD ±

302,11). De ziekenhuizen telden minimaal 54 en maximaal 1820 bedden.

Tabel 7: Deelnemende ziekenhuizen per provincie (n= 85)

Provincie Aantal deelnemende ziekenhuizen Vlaanderen

Antwerpen Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen

Limburg Vlaams-Brabant

47 12 12 12 7 4

Wallonië Henegouwen

Luik Namen

Luxemburg Waals-Brabant

27 12 7 4 2 2

Brussels Hoofdstedelijk Gewest 11

In iets meer dan de helft van de ziekenhuizen (52,9 %) was er een voedingsteam aanwezig.

Een voedingsteam is een multidisciplinair team dat zich bezighoudt met het optimaliseren van

het voedingsbeleid van de patiënt. Een voedingsteam kan verschillende vormen hebben. Een

beleidsmatig voedingsteam houdt zich bezig met het bepalen van het enteraal/parenteraal

formularium, budgetbeheer, etc... . Het beleidsmatig voedingsteam komt meestal 3 tot 4 keer

per jaar samen, 17,6 % van de ziekenhuizen had een beleidsmatig voedingsteam.

In een klinisch voedingsteam wordt de nadruk gelegd op een multidisciplinaire aanpak van de

individuele patiënt op gebied van voeding. Het klinisch voedingsteam houdt zich vooral bezig

met het screenen op ondervoeding en het opvolgen van de voedingstoestand van de patiënt.

Dit was het geval voor 15,3 % van de ziekenhuizen. Er kan tevens een combinatie zijn van

zowel beleidsmatig als een klinisch voedingsteam. Dit was zo voor 20 % van de deelnemende

ziekenhuizen. Tabel 8 geeft het aantal en type voedingsteam weer van de deelnemende

ziekenhuizen. Procentueel waren er bijna evenveel beleidsmatige als klinische of

gecombineerde voedingsteams aanwezig in de ziekenhuizen.

26

Page 34: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Tabel 8: Type voedingsteam aanwezig in ziekenhuizen (n=85)

Voedingsteam Percentage Aantal Geen 45,9 % 39 Beleidsmatig 17,6 % 15 Klinisch 15,3 % 13 Klinisch en Beleidsmatig

20,0 % 17

Missings 0,2 % 1

4.1.3 Algemene kenmerken geriatrische afdelingen

Het aantal bedden op de 140 geriatrische afdelingen varieerde tussen 20 en 55 bedden, met

een gemiddelde van 28,1 (SD ± 4,8) bedden.

De personeelsbezetting op de geriatrische afdelingen wordt weergegeven aan de hand van

Full Time Equivalenten (FTE) hulpverleners. Tabel 9 geeft de bezetting weer in FTE

hulpverleners van zowel A1, A2, verzorgenden (VZ) en verpleegassistenten (VAS), evenals

de verhouding ten opzichte van de verschillende hulpverleners. Per geriatrisch bed was er

gemiddeld een personeelsbezetting van 0,56 FTE hulpverleners en minimaal 0,38 FTE tot

maximaal 0,84 FTE hulpverleners.

Tabel 9: Personeelsbezetting op een geriatrische afdeling

Variabele Min Max Gemiddelde Mediaan SD Totaal aantal FTE hulpverleners 9 28,78 15,96 14,97 2,95 Aantal FTE/bed 0,38 0,84 0,56 0,56 0,07 Aantal FTE A1/bed 0,03 0,61 0,20 0,18 0,10 Aantal FTE A2, VZ, VAS/bed 0,00 0,48 0,24 0,23 0,10 Aantal FTE A1/ aantal FTE A2, VZ, VAS

0,07 5,13 0,64 0,46 0,61

FTE= Full Time Equivalenten, VZ= verzorgenden, VAS= verpleegassistenten, A1= gegradueerde verpleegkundigen, A2= gediplomeerde verpleegkundigen

- Wegen en BMI

In bijna de helft (46,4%, n=65) van de geriatische afdelingen werd de patiënt in de grote

meerderheid (>75%) routinematig gewogen bij opname op de afdeling. Op bijna 30% (n=41)

van de afdelingen werden patiënten niet routinematig gewogen bij opname. Indien men het

gewicht registreerde bij opname, werd het op 105 afdelingen (75%) genoteerd in het

verpleegdossier bij de grote meerderheid van de patiënten (>75%). Het wegen van de patiënt

bij opname gebeurde in 45% op vraag van de arts (n= 63) en op 68 afdelingen gebeurde dit 1

keer per week (48,6%).

27

Page 35: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Het routinematig berekenen van de BMI vond plaats op 23 afdelingen (16,3%) bij de grote

meerderheid van de patiënten (>75%). Op 98 afdelingen gebeurde de berekening van de BMI

niet systematisch (70%).

- Screeningsinstrumenten

Afdelingen konden naast het opvolgen van het gewicht en/of het berekenen van de BMI

ondervoeding opsporen aan de hand van screeningsinstrumenten. Iets minder dan de helft

49,6% (n= 68) van de geriatrische afdelingen maakte gebruik van een screeningsinstrument

om ondervoeding op te sporen. Tabel 10 geeft een overzicht van de gebruikte

screeningsinstrumenten voor ondervoeding. De meest gebruikte instrumenten waren de MNA

(14,3%) , een zelfontwikkeld screeningsinstrument (12,1%) en de MUST (5,7%).

Tabel 10: Frequentie gebruik screeningsinstrumenten ondervoeding

Screeningsintrument Percentage Geen 51,4 % Mini-Nutritional assessment (MNA) 14,3 % Zelf ontwikkeld meetinstrument 12,1 % Malnutrition Universal Screening Tool (MUST) 5,7 % Nutritional Risk Screening 2002 (NRS 2002) 5,0 % Andere 5,0 % Mini Nutritional Assessment Short Form (MNA-SF) 3,6 % Short nutritional Assessment Questionnaire (SNAQ) 2,9 %

- Voedingsanamnese

Het uitvoeren van een voedingsanamnese gebeurde in iets meer dan de helft (55,7%) van de

gevallen niet bij opname van de patiënt. In 65,7% werd er geen anamnese bij opname of

tijdens het verblijf opgemaakt. Tabel 11 geeft de frequentie van het uitvoeren van een

voedingsanamnese weer evenals het aantal afdelingen.

Tabel 11: Frequentie uitvoeren van voedingsanamnese

Voedingsanamnese Bij opname Percentage (n)

Ander moment of bij opname Percentage (n)

Niet 55,7 % (n= 78) 65,7 % (n= 92) Bij < 25 % van de patiënten 5,0 % (n= 7) 15,0 % (n= 21) Bij > 25 –< 50 % van de patiënten 2,9 % (n= 4) 5,7 % (n= 8) Bij > 50 –< 75 % van de patiënten 8,6 % (n= 12) 2,1 % (n= 3) > 75 % van de patiënten 27,9 % (n= 39) 11,4 % (n= 16)

28

Page 36: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

- Protocol

In 86,4% van de afdelingen (n= 121), was er geen protocol voor ondervoeding. Wanneer er

toch een protocol was, dan was het in 6,4% aanwezig op afdelingsniveau.

- Voedingsteam

Bijna de helft (48,6%) van de deelnemende geriatrische afdelingen gaf aan zich te kunnen

beroepen op een voedingsteam.

- Inschakelen diëtiste

Éen derde (32,1%) van de geriatrische afdelingen schakelde niet systematisch een diëtiste (of

voedingsteam) in bij opname van de patiënt. Indien die wel werd ingeschakeld was dat in

33,6% voor alle opgenomen patiënten, 29,3% op vraag van de zorgverlener en slechts op

2,9% op vraag van de patiënt zelf. De diëtiste kwam wekelijks langs op 57 afdelingen

(40,7%) voor alle opgenomen geriatrische patiënten.

- Registratie voedselinname

Van de deelnemende geriatrische afdelingen hadden 114 afdelingen (81,4%) een formulier

voor het registreren van de voedselinname van de individuele patiënt.

Het systematisch bespreken van de voedselinname van de geriatrische patiënt, vond plaats in

26 afdelingen voor alle patiënten die op dat moment opgenomen waren. Meestal werd de

voedselinname enkel besproken bij patiënten die problemen hadden met voeding (68,6%) (zie

tabel 12).

Tabel 12: Frequentie bespreken voedselinname patiënt

Bespreken voedselinname Percentage Aantal afdelingen Patiënten met voedingsproblemen 68,6 % 96 Voor alle patiënten 18,6 % 26 Niet 5 % 7 Op verzoek van arts 2,1 % 3 Op verzoek van zorgverlener 1,4 % 2 Missings 4,3 % 6

- Menukeuze

In 48,6 % van de afdelingen had de geriatrische patiënt de mogelijkheid om te kiezen tussen

meerdere menu’s en in 24,3 % van de afdelingen kon de patiënt beperkte wijzigingen

doorgeven in de menukeuze.

29

Page 37: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

- Eetzaal

Er was een gemeenschappelijke eetzaal aanwezig op 71,4% deelnemende afdelingen (n= 100).

- Aanpak slikproblemen

In 61,7 % van de afdelingen (n= 30) werden slikproblemen bevraagd. Dit gebeurde in de

meeste gevallen (35%) op vraag van de directe zorgverlener, bij 13,6% op vraag van de arts

(13,6%) en bij 3,6% op vraag van de logopedist(e).

Wanneer de zorgverlener problemen tijdens het consumeren van de maaltijd opmerkte werd

een test op slikproblemen in 63,6% van de afdelingen uitgevoerd. In 12,6% van de afdelingen

(n= 18) werd er helemaal geen test op slikstoornissen uitgevoerd en in 2,1% van de afdelingen

(n= 3) bij elke opgenomen patiënt.

- Hulp bij maaltijden

Het gemiddelde aantal zorgverleners die ingeschakeld werden tijdens de maaltijden bedroeg

in de week 3,68 (SD ± 1,45) en in het weekend 2,84 (SD ± 1,17).

30

Page 38: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

4.2 Multivariate analyse

4.2.1 Inleiding

Om na te gaan welke (risico)factoren onafhankelijke predictors waren voor ondervoeding bij

geriatrische patiënten, werd een multivariate logistische regressie-analyse uitgevoerd.

Vóór de multivariate analyse werd via een correlatie-analyse de multicollineariteit tussen de

verschillende onafhankelijke risicofactoren nagegaan. Hieruit bleek dat voor alle

onafhankelijke variabelen de waarde van Spearmans’rho kleiner was dan 0,80. Er was dus

geen multicollineariteit tussen de mogelijk verklarende risicofactoren.

4.2.2 Voorbereidende univariate regressieanalyses

Per variabele werd het verband nagegaan tussen de verschillende onafhankelijke variabelen en

de voedingstoestand van de patiënt, voor de verschillende patiënten-, ziekenhuis- als

afdelingskenmerken.

De univariate regressieanalyse geeft de Odds Ratio’s (O.R.) weer. Een Odds ratio van > 1

geeft weer dat een patiënt meer kans had op het hebben van ondervoeding, een Odds Ratio

van < 1 geeft weer dat een patiënt minder kans had op ondervoeding. In bijlage 4 zijn de

univariate analyses aan de hand van de Chikwadraat analyses toegevoegd.

In tabel 13, worden de verschillende variabelen van de geriatrische patiënten weergegeven die

een mogelijkse invloed hadden op de voedingstoestand (ondervoed versus risico op

ondervoeding en niet ondervoed) van de patiënt.

31

Page 39: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Tabel 13: Univariate logistische regressie analyse voor patiëntenkarakteristieken met voedingstoestand

als afhankelijke variabele en risicofactoren als onafhankelijke variabelen (n= 2094)

Risicofactoren patiënten B (S.E.) Wald x2 O.R. 95% BI p Leeftijd 0.046 (0.009) 25.97 1.05 1.03-1.07 ≤ 0,001 Geslacht

Mannelijk Vrouwelijk*

0.097 (0.103

0.90

1.10

1

0.90-1.35

-

0.344

- Opnameduur 0.005 (0.002) 7.76 1.01 1.00-1.01 0,005 Afkomst

Serviceflat Woon- en zorgcentrum

Ziekenhuis Thuis*

0.270 (0.374) 1.400 (0.131)

- 0.001 (0.124)

121.22 0.52

114.33 0.00

1.31 4.05 1.00

1

0.63-2.73 3.14-5.24 0.79-1.28

-

≤ 0,001 0,471 ≤ 0,001 0,993

- Pathologiëna

COPD Levercirrose

Chronische hemodialyse Diabetes

Oncologische problemen Majeure abdominale heelkunde

CVA Ernstige pneumonie

Hematologische maligniteit Schedeltrauma

Urineweginfectie Hartdecompensatie

Delier Dementie

Reumatoïde artritis Depressie

Heupfractuur

0.476 (0.146) 0.404 (0.467) 0.723 (0.634)

- 0.056 (0.119) 0.547 (0.161) 0.381 (0.232) 0.248 (0.144) 0.846 (0.153) 0.164 (0.284) 0.236 (0.452) 0.366 (0.135) 0.296 (0.116) 0.761 (0.144) 0.710 (0.103) -0.394 (0.263) 0.568 (0.132) -0.028 (0.139)

10.68 0.75 1.30 0.23 11.59 2.69 2.97 30.70 0.33 0.27 7.38 6.55 28.13 47.51 2.25 18.42 0.04

1.06 1.50 2.06 0.95 1.73 1.46 1.28 2.33 1.18 1.27 1.44 1.35 2.14 2.04 0.68 1.77 0.97

1.21-2.14 0.60-3.74 0.59-7.14 0.75-1.19 1.26-2.37 0.93-2.31 0.97-1.70 1.73-3.14 0.68-2.06 0.52-3.07 1.11-1.88 1.07-1.69 1.62-2.84 1.66-2.49 0.40-1.13 1.36-2.29 0.74-1.28

0,001 0,386 0.254 0.635 0,001 0.101 0.085 ≤ 0,001 0,564 0.601 0.007 0.010 ≤ 0,001 ≤ 0,001 0.134 ≤ 0,001 0.840

Mate van desoriëntatie Niet*

Zelden Nu en dan

Bijna gans de dag Volledige dag

0.916 (0.131) 0.946 (0.146) 1.625 (0.162) 2.499 (0.195)

232.80

47.99 24.10

100.88 164.70

1

2.50 2.58 5.08 12.17

-

1.93-3.24 1.94-3.43 3.70-6.97

8.31-17.82

≤ 0,001 -

≤ 0,001 ≤ 0,001 ≤ 0,001 ≤ 0,001

Problemen voedselinnameb

Smaakproblemen Mondontstekingen

Verteringsproblemen Pijn

Slikproblemen Niet kunnen kauwen

1.109 (0.198) 0.974 (0.258) 0.974 (0.119) 0.271 (0.110) 1.836 (0.148) 1.441 (0.103)

31.53 14.27 61.50 6.08

154.01 195.19

3.03 2.65 2.54 1.31 6.30 4.22

2.06-4.46 1.60-4.39 2.01-3.21 1.06-1.63 4.69-8.38 3.45-5.17

≤ 0,001 ≤ 0,001 ≤ 0,001 0,014 ≤ 0,001 ≤ 0,001

Hulp nodig bij maaltijd Geen hulp*

Voorbereidende hulp Gedeeltelijke hulp

Volledige hulp

1.030 (0.128) 2.205 (0.185) 3.684 (0.221)

340.31

64.79 142.17 279.14

1

2.80 9.07 39.82

-

2.18-3.60 6.31-13.03 25.85-61.35

≤ 0,001 -

≤ 0,001 ≤ 0,001 ≤ 0,001

Hulp van familie bij maaltijd Geen hulp*

Zelden Regelmatig

Systematisch

0.861 (0.128) 1.290 (0.150) 1.473 (0.264)

120.05

44.98 73.66 31.04

1

2.37 3.63 4.36

-

1.84-3.04 2.71-4.88 2.60-7.32

≤ 0,001 -

≤ 0,001 ≤ 0,001 ≤ 0,001

O.R.= Odds ratio, BI= Betrouwbaarheidsinterval, COPD= Chronic obstructive pulmonary disease, CVA= Cerebro vasculair accident, *= referentiecategorie, areferentiecategorie= geen pathologie, breferentiecategorie= geen probleem met voedselinname

32

Page 40: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

De univariate regressieanalyse toonde aan dat de variabelen: leeftijd, opnamdeduur, afkomst

van de patiënt, aanwezigheid van een pathologie (COPD, oncologische problemen, ernstige

pneumonie, urineweginfectie, hartdecompensatie, delier, dementie en depressie), de mate van

desoriëntatie, problemen met voedselinname (smaak-, vertering- en slikproblemen,

mondontstekingen, pijn en niet meer kunnen kauwen), hulp die de patiënt nodig heeft bij de

maaltijd en hulp van familie bij de maaltijd, een significante invloed hadden op het al dan niet

ontwikkelen van ondervoeding. Tabel 14 geeft het verband tussen de verschillende ziekenhuisvariabelen en de

voedingstoestand (ondervoed versus risico op ondervoeding en niet ondervoed) van de

geriatrische patiënt weer. Uit deze tabel blijkt dat geen enkele van de variabelen een

significante invloed had op de voedingstoestand van de patiënt.

Tabel 14: Univariate logistische regressie analyse voor ziekenhuiskenmerken met voedingstoestand als

afhankelijke variabele en risicofactoren als onafhankelijke variabelen (n= 85) Risicofactoren ziekenhuizen

B (S.E.) Wald x2 O.R. 95% BI p

Soort ziekenhuis Universitair

Algemeen, perifeer*

-1.225 (1.119)

1.20

0.29

1

0.03-2.63

-

0.274

- Taalgebied

Vlaanderen* Wallonië

Brussels Hoofdstedelijk Gewest

1.336 (0.510) 0.402 (0.707)

6.92

6.87 0.32

1

3.80 1.50

-

1.40-10.33 0.37-5.97

0.031 -

0.109 0.570

Aantal bedden/ ziekenhuis 0.000 (0.001) 0.06 1 1.00-1.00 0.810

Aanwezigheid voedingsteam Geen*

Beleidsmatig Klinisch

Klinisch en beleidsmatig

0.827 (0.619) 0.847 (0.652) -0.182 (0.631)

3.59

1.78 1.69 0.08

1

2.29 2.33 0.83

-

0.68-7.69 0.65-8.37 0.24-2.87

0.310 -

0.182 0.194 0.773

O.R.= Odds ratio, BI= Betrouwbaarheidsinterval, *= referentiecategorie Tabel 15 geeft het verband weer tussen de verschillende afdelingskenmerken en de

voedingstoestand van de geriatrische patiënt. De univariate regressieanalyses voor ziekenhuis-

en afdelingskenmerken toonde aan dat het aantal verpleegassisstenten werkende op een

afdeling en het uitvoeren van een voedingsanamnese bij opname op een afdeling, een

significante invloed hadden op het al dan niet ontwikkelen van ondervoeding.

33

Page 41: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Tabel 15: Univariate logistische regressie analyse voor afdelingskenmerken met voedingstoestand als

afhankelijke variabele en risicofactoren als onafhankelijke variabelen (n= 140) Risicofactoren afdelingen

B (S.E.) Wald x2 O.R. 95% BI p

Aantal bedden / afdeling -0.006 (0.36) 0.03 0.99 0.93-1.07 0.871 Aantal A1 verpleegkundigen -0.015 (0.066) 0.05 0.99 0.87-1.12 0.821 Aantal A2 verpleegkundigen -0.031 (0.060) 0.27 0.10 0.86-1.09 0.604

Aantal verzorgenden -0.180 (0.098) 3.33 0.84 0.69-1.01 0.068

Aantal verpleegassistenten 0.263 (0.129) 4.14 1.30 1.01-1.68 0.042

Totaal aantal FTE -0.058 (0.061) 0.89 0.94 0.84-1.06 0.347

Aantal FTE hulpverleners /bedden -2.722 (2.433)

1.25

0.07

0.00-7.74

0.263

Aantal FTE A1/ FTE hulpverleners 0.557 (1.163) 0.23 1.75 0.18-17.04 0.632

Beroep voedingsteama 0.252 (0.348) 0.53 1.29 0.65-2.54 0.468

Voedingsanamnese bij opnameb

Bij de meerderheid (> 50%)

0.766 (0.360)

4.53

2.15

1.06-4.36

0.033 Gewicht in verpleegdossierb

Bij de meerderheid (> 50 %)

0.285 (0.408)

0.49

1.33

0.60-2.96

0.485 Systematische berekening BMI b

Bij de meerderheid (> 50 %)

0.736 (0.408)

3.26

2.01

0.94-4.64

0.071 Formulier voedselinnamec 0.245 (0.454) 0.29 1.28 0.53-3.11 0.589

Aanwezigheid protocol Geen*

Ziekenhuisniveau Afdelingsniveau

0.048 (0.672) 0.231 (0.696)

0.11

0.01 0.11

1

1.05 1.26

-

0.28-3.92 0.32-4.93

0.945 -

0.943 0.740

Gebruik screeningsinstrumentd 0.034 (0.346) 0.01 1.04 0.53-2.04 0.920

Bevraging op slikproblemen Niet*

Op vraag zorgverlener Op vraag arts/logopediste

0.598 (0.403) 0.472 (0.498)

2.36

2.21 0.90

1

1.82 1.60

-

0.83-4.00 0.60-4.26

0.308 -

0.137 0.343

Aanwezigheid van eetzaale -0.332 (0.379) 0.76 0.72 0.34-1.51 0.382

Menukeuze Geen*

Keuze uit meerdere menu’s Beperkte aanpassingen

-0.310 (0.421) 0.545 (0.478)

3.95

0.54 1.30

1

0.73 1.73

-

0.32-1.67 0.68-4.40

0.139 -

0.461 0.254

O.R.= Odds ratio, BI= Betrouwbaarheidsinterval, FTE= Fulltime equivalenten, BMI= Body Mass Index, areferentiecategorie= geen beroep op voedingsteam, breferentiecategorie= bij de minderheid (< 50%), creferentiecategorie= geen formulier voedselinname, dreferentiecategorie= geen gebruik van screeningsinstrument, ereferentiecategorie= geen eetzaal aanwezig

34

Page 42: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

4.3.3 Resultaten multivariate analyse

Om de variabelen weer te geven die een onafhankelijke invloed hadden op de

voedingstoestand van de patiënt, werd een multivariate logistische regressieanalyse

uitgevoerd.

Volgende mogelijks verklarende variabelen werden opgenomen in de multivariate analyse:

leeftijd, opnameduur, afkomst van de patiënt, mate van desoriëntatie, hulp nodig bij maaltijd,

hulp van familie bij maaltijd, problemen met voedselinname, aanwezigheid van significante

pathologiën, aantal verzorgenden en verpleegassistenten op de afdeling, uitvoeren van

voedingsanamnese bij opname en het systematisch berekenen van de BMI. Het model had een

predictieve waarde van 66,6 %. Het model voorspelde op die manier voor 66,6 % welke

kenmerken risicofactoren waren voor ondervoeding (zie tabel 16).

Tabel 16: Multivariate logistische regressie analyse met voedingstoestand als afhankelijke variabele en

risicofactoren als onafhankelijke variabelen (n=2094)

Risicofactoren

B (S.E.) Wald x2 O.R. 95% BI p

Leeftijd 0,032 (0,012) 7,55 1,03 1,01-1,06 0,006 Opnameduur 0,004 (0,002) 2,77 1,00 1,08-1,01 0,096 Afkomsta

Serviceflat Bejaardenzorg

Ziekenhuis

0,067 (0,437) 0,986 (0,170) -0,064 (0,164)

36,07 0,02 33,71 0,15

1 1,07 2,68 0,94

0,45-2,52 1,94-3,74 0,68-1,29

≤ 0,001 0,878 ≤ 0,001 0,695

Mate van desoriëntatieb

Zelden Nu en dan

Bijna gans de dag Volledige dag

0,457 (0,172) 0,657 (0,201) 0,943 (0,245) 1,478 (0,299)

28,96 7,08 10,63 14,80 24,51

1 1,58 1,92 2,57 4,39

1,13-2,21 1,30-2,86 1,59-4,15 2,44-7,87

≤ 0,001 0,008 0,001 ≤ 0,001 ≤ 0,001

Hulp nodig bij maaltijdc

Voorbereidende hulp Gedeeltelijke hulp

Volledige hulp

0,726 (0,149) 1,516 (0,235) 2,647 (0,294)

89,43 23,72 41,59 81,14

1 2,07 4,55 14,12

1,54-2,77 2,87-7,22

7,94-25,11

≤ 0,001 ≤ 0,001 ≤ 0,001 ≤ 0,001

Hulp van familie bij maaltijdd

Zelden Regelmatig

Systematisch

0,237 (0,165) 0,292 (0,198) 0,325 (0,359)

3,77 2,05 2,18 0,82

1 1,27 1,34 1,38

0,92-1,75 0,90-1,96 0,69-2,80

0,288 0,152 0,140 0,365

Problemen voedselinnamee

Smaakproblemen Mondontstekingen

Verteringsproblemen Pijn

Slikproblemen Niet kunnen kauwen

1,169 (0,226) 0,377 (0,375) 0,738 (0,154) 0,166 (0,147) 0,415 (0,207) 0,528 (0,142)

19,35 1,01 22,91 1,28 4,01 13,88

3,22 1,46 2,09 1,18 1,51 1,70

1,91-5,42 0,70-3,04 1,55-2,83 0,89-1,57 1,01-2,27 1,28-2,24

≤ 0,001 0,314 ≤ 0,001 0,259 0,045 ≤ 0,001

Pathologiënf

COPD Oncologische problemen

CVA Ernstige pneumonie

Urineweginfectie

0,532 (0,186) 0,600 (0,208) -0,721 (0,209) 0,364 (0,202) -0,016 (0,179)

8,19 8,33 11,90 3,24 0,01

1,70 1,82 0,49 1,44 0,99

1,10-2,45 1,21-2,74 0,32-0,73 0,97-2,14 0,69-1,40

0,004 0,004 0,001 0,072 0,931

35

Page 43: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Hartdecompensatie Delier

Dementie Depressie

-0,113 (0,153) 0,365 (0,197) -0,556 (0,177) 0,767 (0,170)

0,55 3,43 9,81 20,35

0,89 1,44 0,57 2,15

0,66-1,21 0,98-2,12 0,41-0,81 1,54-3,00

0,459 0,064 0,002 ≤ 0,001

Aantal VZ /afdeling -0,001 (0,032) 0,00 1,00 0,94-1,06 0,968

Aantal VAS /afdeling -0,001 (0,047) 0,00 1,00 0,91-1,10 0,988

Voedingsanamnese bij opnameg

Bij de meerderheid (> 50%)

-0,072 (0,131)

0,30

0,93

0,72-1,20

0,583 Systematische berekening BMI g

Bij de meerderheid (> 50 %)

-0,099 (0,149)

0,44

0,91

0,68-1,21

0,506 Constant -5,353 (0,990) 27,20 0,01 ≤ 0,001

O.R. = Oddsratio, BI = Betrouwbaarheidsinterval, VZ = verzorgenden, VAS = verpleegassistenten, COPD= Chronic obstructive pulmonary disease, CVA= Cerebro vasculair accident, BMI= Body Mass Index, areferentiecategorie = thuis, breferentiecategorie = niet gedesoriënteerd, creferentiecategorie= geen hulp nodig bij maaltijd, dreferentiecategorie = geen hulp van familie bij maaltijd, ereferentiecategorie = geen problemen met voedselinname, freferentiecategorie = geen pathologie, greferentiecategorie = bij de minderheid (< 50%). Uit bovenstaande multivariate regressie analyse bleek dat naar mate de leeftijd van de patiënt

stijgt, de kans op ondervoeding toeneemt. Geriatrische patiënten die afkomstig waren uit een

woon- en zorgcentrum (RVT of rusthuis), hadden ongeveer drie keer meer kans om

ondervoed te zijn in vergelijking met mensen die van thuis kwamen.

Patiënten die een volledige dag gedesoriënteerd waren, hadden ongeveer vier keer meer kans

op ondervoeding dan patiënten die nooit gedesoriënteerd waren. Patiënten met slikproblemen,

hadden ongeveer 1,5 keer meer kans op het ontwikkelen van ondervoeding dan degene zonder

slikproblemen.

Geriatrische patiënten die volledige hulp nodig hadden bij de maaltijd, hadden ongeveer een

veertien maal grotere kans op het ontwikkelen van ondervoeding dan patiënten die geen hulp

nodig hadden bij het eten. Ten slotte bleek uit de regressie analyse dat vooral patiënten met

een depressie een ongeveer twee maal zo grotere kans hadden op het ontwikkelen van

ondervoeding, dan patiënten zonder depressie.

36

Page 44: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Hoofdstuk 5: Besluit en Discussie 5.1 Prevalentie Dit was de eerste prevalentiemeting voor ondervoeding op geriatrische afdelingen op

nationaal niveau in België. Deze studie toonde aan dat 32,8 % van de geriatrische patiënten

effectief ondervoed waren en 43,3 % een risico hadden op ondervoeding. De grootte van deze

groep heeft het vermoeden van een probleem in voedingstoestand van deze doelgroep

bevestigd.

Resultaten van recente prevalentieonderzoeken naar ondervoeding uit andere landen geven

gelijkaardige cijfers voor ondervoeding, variërend van 20 tot 45 % (Meijers, Halfens, van

Bokhorst-de van der Schueren, Dassen, & Schols, 2009; Pirlich, et al., 2006; Suominen, et al.,

2005). In nationaal uitgevoerde studies rond ondervoeding in ziekenhuizen van Meijers et al.

en Pirlich et al., werden de hoogste prevalentiewaarden (32% en 43%) weergevonden op

geriatrische afdelingen. De variatie in de prevalentiecijfers kan gedeeltelijk verklaard worden

door de verschillende onderzoeksmethoden, plaats van setting, gebruik van meetinstrument en

operationele indicatoren om ondervoeding te definiëren (Chen, et al., 2001).

5.2 Risicofactoren Uit de multivariate regressie-analyse bleek dat een aantal patiëntenkarakteristieken

onafhankelijk een invloed hadden op de voedingstoestand van de geriatrische patiënt: leeftijd,

mate van desoriëntatie, bepaalde pathologiën, afkomst van de patiënt, hulp nodig bij de

maaltijd en problemen met voedselinname. De kennis van die risicofactoren kan bijdragen om

risicopatiënten voor ondervoeding sneller te identificeren. Bij die patiënten kan vroegtijdig

een behandeling worden gestart, dit om complicaties van ondervoeding tegen te gaan en de

voedingstoestand te optimaliseren.

Uit de studie bleek dat naar mate de leeftijd van de patiënt steeg de kans op ondervoeding

toenam. Patiënten die gedesoriënteerd waren, hadden naar gelang de mate van desoriëntatie

toenam, een grotere kans op ondervoeding. Verschillende problemen met de voedselinname

zoals niet meer kunnen kauwen, smaak-, verterings-, en slikproblemen, kunnen de

37

Page 45: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

voedingstoestand van de patiënt in negatieve zin beïnvloeden. Problemen bij het slikken bleek

ook een risicofactor in de studie van Suominen et al. (2005).

Patiënten afkomstig uit een woon- en zorgcentrum hadden meer kans om ondervoed te zijn in

vergelijking met patiënten die van thuis kwamen. Of hierbij de oorzaak ligt bij de

karakteristieken van geriatrische patiënten die uit deze sector komen of bij de karakteristieken

van een woon- en zorgcentrum, is uit deze studie niet af te leiden.

Verschillende pathologiën (COPD, CVA, oncologische problemen, dementie en depressie)

waren geassocieerd met ondervoeding. Uit de studie van Souminen et al., komt eveneens naar

voor dat dementie en verminderde functionering geassocieerd zijn met ondervoeding

(Souminen, et al., 2005).

Het is evenwel niet mogelijk om te bepalen of de slechte voedingstoestand van de patiënt de

oorzaak of het gevolg is van die pathologiën. Desalniettemin dienen patiënten die lijden aan

één van die voornoemde pathologiën extra aandacht te krijgen van de zorgverlener op het

gebied van voedingszorg.

Geriatrische patiënten die hulp nodig hebben bij de maaltijd, hadden een grotere kans op

ondervoeding. Het zich niet meer zelfstandig kunnen voeden en bijgevolg het hebben van een

grotere mate van afhankelijkheid van derden, heeft tot gevolg dat patiënten meer ondervoed

waren.

Het is niet mogelijk om aan de hand van deze studie een uitspraak te doen of de slechte

voedingstoestand bij deze hulpbehoevende groep voortkomt uit de te hoge werkdruk,

verminderde aandacht of te weinig begeleidende hulp van de zorgverlener.

Ook al werd er geen significante invloed aangetoond tussen afdelingskarakteristieken en de

voedingstoestand van de patiënt, is het nuttig stil te staan bij het gehanteerde voedingsbeleid

van de afdelingen. Er kan gesteld worden dat evidence based voedingszorg nog te weinig

ingebed zit in de cultuur van geriatrische afdelingen in België. Slechts in de helft van de

ziekenhuizen was er een voedingsteam aanwezig en konden afdelingen daar een beroep op

doen. Het routinematig wegen en berekenen van de BMI, zijn nog geen frequente handelingen

op geriatrische afdelingen. Iets minder dan de helft van de afdelingen maakte gebruik van een

screeningsinstrument om ondervoeding op te sporen. Dat komt overeen met cijfers uit de

studie van Meijers et al., waar ook slechts de helft van de afdelingen gebruik maakte van een

gevalideerd screeningsinstument naar ondervoeding (Meijers, et al., 2009).

38

Page 46: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Het belang van screening is niet te onderschatten in deze kwetsbare doelgroep. Zonder

systematische screening is het onmogelijk een duidelijk beeld te krijgen van de

voedingstoestand van de individuele geriatrische patiënt en een adequaat voedingsbeleid te

starten. Uit de literatuur blijkt niet alleen dat literatuur ervoor zorgt dat ondervoeding sneller

herkend wordt en het aantal ondervoede patiënten afneemt (Kruizenga, et al., 2005; O’Flynn,

et al., 2005). Screenen naar ondervoeding blijkt tevens kosteneffectief te zijn (Kruizenga, et

al., 2005; Stratton, 2005).

5.3 Beperkingen

Aangezien het in deze studie gaat om een prevalentiemeting, een momentopname, uitgevoerd

op één dag, zijn er enkele opmerkingen die moeten in acht worden genomen bij de

interpretatie van voorgaande resultaten. Deze studie geeft enkel de situatie weer op één dag,

onafhankelijk van de maatregelen die misschien al genomen werden om de voedingstoestand

van de patiënt te verbeteren. Bijgevolg kunnen er geen oorzakelijke verbanden aangetoond

worden. Het is mogelijk dat geriatrische patiënten al van bij opname een risico liepen op

ondervoeding, of al ondervoed waren. Ondervoeding kan eveneens een oorzaak zijn van

opname op een geriatrische afdeling. Het is niet mogelijk om in deze studie het effect van

eventueel verhoogde aandacht voor ondervoeding of mogelijks gestarte interventies weer te

geven. Hiervoor dient ander onderzoek te worden aangeraden.

De voedingstoestand werd gescreend aan de hand van het gebruik van een gevalideerd

screeningsinstrument, de MNA. Niettegenstaande de MNA frequent wordt aanbevolen als

screeningsinstrument bij geriatrische patiënten, kunnen er zich enkele problemen voordoen bij

het gebruik van de MNA (Guigoz, 2006; Guigoz, et al., 2002).

Lengte en gewicht van bedlegerige patiënten konden niet altijd gemeten worden. Er werden

alternatieve metingen voor het bepalen van de lengte van de patiënt aan de hand van de

kniehoogte voorgesteld (cfr. formule van Chumlea) (Chumlea, Roche, & Steinbaugh, 1985).

Dit was niet mogelijk bij patiënten die niet konden gewogen worden, bijgevolg was een

schatting van het gewicht nodig. Dit heeft tot gevolg dat er bij de gegevens verkregen met

deze parameters lichte variaties kunnen voorkomen.

De MNA werd ingevuld door verschillende zorgverleners om praktische redenen. Om de

correctheid en de uniformiteit van het invullen van de MNA te verhogen kregen zorgverleners

39

Page 47: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

voor de start van de prevalentiemeting een opleiding over het gebruik van de MNA. Dat

verhoogde de mate waarin de MNA correct werd ingevuld. Het kon echter niet garanderen dat

elke zorgverlener dit ook daadwerkelijk op dezelfde uniforme wijze interpreteerde en invulde.

Voorts was de medewerking van de geriatrische patiënt nodig bij een aantal vragen van de

MNA. Sommige patiënten waren niet in staat om die vragen zelfstandig te beantwoorden. In

dat geval moest er een beroep worden gedaan op een familielid of een verantwoordelijke

hulpverlener. Dit kan mogelijks een invloed hebben op de resultaten.

5.4 Aanbevelingen 5.4.1 Implicaties voor de praktijk en management Het inzicht in de omvang van het probleem inzake de voedingstoestand kan ziekenhuizen en

beleidsmakers helpen om maatregelen te nemen en het probleem van ondervoeding op zowel

patiënt-, afdelings-, als ziekenhuisniveau aan te pakken.

Deze studie toont aan dat er meer aandacht moet worden besteed aan de implementatie van

evidence based voedingsrichtlijnen (registratie van voedselinname, weegbeleid van de

individuele patiënt en screeningsbeleid op afdelingen). Dat kan van bij de start en gedurende

de hele opname op een geriatrische afdeling. Hierbij kan een multidisciplinair klinisch

voedingsteam zijn meerwaarde aantonen. Gekwalificeerde zorgverleners met de nodige

deskundige kennis kunnen op afdelingen ingeschakeld worden voor advies in specifieke

situaties. Ook kan een voedingsteam het voedingsbeleid extra onder de aandacht brengen van

de zorgverleners en afdelingenshoofden.

Het is wenselijk dat er in de toekomst een structureel en uniform beleid over de preventie,

screening en behandeling van ondervoeding komt. Op federaal niveau is een project gestart

waar ziekenhuizen verplicht worden om een voedingsverantwoordelijke en een

voedingscomité aan te stellen (Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan België, 2005-2010).

Ziekenhuizen kunnen zelfstandig op instellingsniveau gegevens verzamelen en verwerken om

kennis te hebben van de eigen huidige situatie rond voedingszorg. Via benchmarking is het

mogelijk om eigen processen en prestaties te vergelijken met die van andere ziekenhuizen. De

ziekenhuizen moeten zich wel bewust zijn van de nood aan uniforme en betrouwbare

gegevensverzameling.

40

Page 48: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Naast het optimaliseren van de voedingstoestand voor de individuele patiënt moet er nog

aandacht worden besteed aan de registratie van ondervoeding in functie van de

ziekenhuisfinanciering.

Binnen de Minimaal Klinische Gegevens voor ziekenhuizen, bestaan er een reeks van ICD-9

codes voor de registratie van ondervoeding. Ziekenhuizen dienen dan ook systematisch naar

ondervoeding te screenen en dat daadwerkelijk te documenteren in het patiëntendossier. Het

correct gebruik van die codes voor ondervoeding kan voor het managment van het ziekenhuis

een belangrijk financieel effect hebben.

5.4.2 Aanbevelingen voor verder onderzoek Tot slot is het zinvol stil te staan bij enkele aanbevelingen voor toekomstig onderzoek. Zoals

reeds in de vorige paragrafen werd aangehaald, gaat de studie om een momentopname in de

ziekenhuisopname van de geriatrische patiënt. In de toekomst zouden longitudinale studies

kunnen worden uitgevoerd. In een longitudinale studie worden de geriatrische patiënten

gedurende langere tijd geobserveerd. Zo is het mogelijk om inzicht te krijgen in risicofactoren

(patiënten-, afdelings- en ziekenhuiskarakteristieken) die bijdragen tot het ontstaan van

ondervoeding. Met een longitudinale studie kan de impact van interventies of

behandelingsplannen worden geëvalueerd en kunnen oorzakelijke verbanden worden gelegd.

Er zou eveneens een meerwaarde kunnen liggen in herhaalde Belgische prevalentie-

onderzoeken onder geriatrische patiënten. Op die manier kunnen trends en ontwikkelingen in

de voedingstoestand door de jaren heen in kaart worden gebracht. Door de resultaten van

opeenvolgende prevalentiestudies over een bepaalde periode met elkaar te vergelijken, wordt

er inzicht verworven in het effect van de maatregelen die worden genomen om de

voedingstoestand van de geriatrische patiënt te verbeteren. De herhaalde prevalentiestudies

zijn zo een middel om te bepalen of de ingezette behandelingsplannen, nutritionele

actieplannen, procedures en initiatieven effectief zijn.

41

Page 49: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Aangezien de huidige benadering in de gezongdheidszorg een verkorting van het aantal

ligdagen in het ziekenhuis impliceert, zal het accent met betrekking tot de voedingsstatus van

de geriatrische patiënt de komende jaren mede verschuiven naar de thuiszorg. Het zal dan ook

cruciaal zijn om ondervoeding in het kader van de thuiszorg te inventariseren in verdere

onderzoeken. Deze snelgroeiende sector zal professionele hulp in verband met het

optimaliseren van de voedingstoestand van de geriatrische patiënt kunnen gebruiken.

Tenslotte, zou het wenselijk zijn om de economische impact van ondervoeding in verder

onderzoek in kaart te brengen.

42

Page 50: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

LITERATUURLIJST

Azad, N, Murphy, J., Amos, S. S., & Toppan, J. (1999). Nutrition survey in an elderly

population following admission to a tertiary care hospital. CMAJ, 161, 511-515.

Billo, R., & Thomas, P. (2000). Le MNA peut-il être utilisé seul? Validité dans le dépistage

d’une valeur anormale de l’albuminémie ou de la préalbuminémie. Année

Gerontologie, 14, 123-132.

Blaum, C. S., O'Neill, E. F., Clements, K. M., Fries, B. E., & Fiatarone, M. A. (1997).

Validity of the minimum data set for assessing nutritional status in nursing home

residents. American Journal of Clinical Nutrition, 66, 787-794.

Bleda, M. J., Bolibar, I., Pares, R., & Salva, A. (2002). Reliability of the Mini Nutritional

Assessment in institutionalized elderly people. Journal of Nutritional Health Aging, 6,

134-137.

Bocquaert, I. (2006). Opsporen van ondervoeding in het ziekenhuis door middel van Nutrition

Screening Tool 2002. Hospitalia, 50, 30-33.

Borowiak, E., & Kostka, T. (2003). Usefulness of short (SF) and full version of the MNA in

examining the nutritional state of older persons. New Medicine, 6, 125-129.

Bouter, L. M., & van Drongen, M. C. (2000). Epidemiologisch onderzoek: opzet en

interpretatie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.

Cederholm, T. (1999). Assessment of nutritional status in elderly: Methodology and

problems. Scandinavian Journal of Nutrition, 43, 23-26.

Chen, C. C. H., Schilling, L. S., & Lyder, C. H. (2001). A concept analysis of malnutrition in

elderly. Journal of Advanced Nursing, 36(1), 131-142.

Christensson, L. (2002). Evaluation of nutritional assessment techniques in elderly people

newly admitted to municipal care. European Journal of Clinical Nutrition, 56(9), 810-

818.

43

Page 51: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Chumlea, W. C., Roche, A.F., & Steinbaugh, M. L. (1985). Estimating stature from knee

height for persons 60 to 90 years of age. J Am Geriatr Soc, 33(2), 116-120.

Cohendy, R., Rubenstein, L. Z., & Eledjam, J. J. (2001). The mini Nutritonal Assessment

Short-Form for preoperative nutritional evaluation of elderly patients. Aging, 13, 293-

297.

Compan, B., di Castri, A., Plaze, J. M., & Arnaud-Battandier, F. (1999). Epidemiological

study of malnutrition in elderly patients in acute, sub-acute and long-term care using

MNA. Journal of Nutrition, Health and Aging, 3, 146-151.

Cup, E., & Kalf, H. (2003). Voedingsrichtlijn geriatrie : richtlijn voor multidisciplinaire

preventie en behandeling van ondervoeding, dehydratie en kauw- en slikstoornissen

bij geriatrische patienten in het ziekenhuis. Nijmegen: Kenniscentrum Geriatrie UMC

St Radboud.

Deeks, J. J. (2001). Systematic reviews in health care: Systematic reviews of evaluations of

diagnostic and screening tests. BMJ, 323, 157-162.

Defloor, T., Grypdonck, M., Bocquaert, I., Vanderwee, K., Lardennois, M., & Folens, B.

(2007). Evaluatie van ondervoeding binnen geriatrische afdelingen. Brussel, Federale

Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu.

de Groot, L. C., Beck, A. M., Schroll, M., & van Staveren, W. A. (1998). Evaluating the

DETERMINE Your Nutritional Health Checklist and the Mini Nutritional Assessment

as tools to identify nutritional problems in elderly Europeans. European Journal of

Clinical Nutrition, 52(12), 877-883.

Elia, M. (2001). The Malnutrition Advisory Group consensus guidelines for the detection and

management of malnutrition in the community. Nutrition Bulletin, 26(1), 81-83.

Elia, M. (2005). Insights into energy requirements in disease. Public Health Nutrition, 8(7),

1037–1052.

44

Page 52: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Elia, M., Zellipour, L., Stratton, R. J. (2005). To screen or not to screen for adult malnutrition.

Clinical Nutrition, 24(6), 867-885.

Ethgen, O., Spaepen, E., Moeremans, K., & Annemans, L. (2005). Potentiële economische

implicaties in België van ondervoeding in het ziekenhuis. HEDM-IMS Health.

Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en leefmilieu

(2005). Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan voor België 2005-2010. Finale

versie december 2005. Brussel: Federale Overheidsdienst Volksgezondheid,

Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu. Opgehaald 10 mei, 2009, van:

https://portal.health.fgov.be/pls/portal/docs/PAGE/INTERNET_PG/HOMEPAGE_M

ENU/MIJNGEZONDHEID1_MENU/PRODUITSDECONSOMMATION1_MENU/

ALIMENTATION1_MENU/ALIMENTATION1_DOCS/WETENSCHAPPELIJKE%

20TEKST%20NVGP.PDF

Ferreira, L. S., Nascimento, L. F. C., & Marucci, M. F. N. (2008). Use of the mini nutritional

assessment tool in elderly people from long-term care institutions of southeast of

Brazil. The Journal of Nutrition, Health and Aging, 12, 213-217.

Fuller, R., & Perdigon, G. (2003). Gut Flora, Nutrition, Immunity and Health. Oxford, UK:

Blackwell Publishing 2003. pp. 288.

Garry, P. J., Goodwin J. S., & Hunt, W. C. (1982). Nutritional status in a healthy elderly

population: dietary and supplemental intakes. American Journal of Clinical Nutrition,

36, 319-331.

Gazzotti, C., Pepinster, A., Petermans, J., & Albert, A. (2000). Clinical usefulness of the mini

nutritional assessment (MNA) scale in geriatric medicine. Journal of Nutrition, Health

and Aging, 4, 176-181.

Gazzotti, C., Arnaud-Battandier, F., Parello, M., Farine, S., Seidel, L. A. , & Petermans J.

(2003). Prevention of malnutrition in older people during and after hospitalisation:

results from a randomised controlled clinical trial. Age Ageing, 32(3), 321-325.

45

Page 53: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Gerasimidis, K., Drongitits P., Murray, L., Young, D., & McKee, R. F. (2007). A local

nutritional screening tool compared to malnutrition universal screening tool. European

Journal of Clinical Nutrition, 61, 916–921.

Green, S. M., & Watson, R. (2006). Nutritional screening and assessment tools for older

adults: literature review. Journal of Advanced Nursing, 54(4), 477-490.

Guigoz, Y., Vellas, B., & Garry, P. J. (1996). Assessing the nutritional status of the elderly:

The Mini Nutritional Assessment as part of the geriatric evaluation. Nutrition Review,

54, 59-65.

Guigoz, Y., & Vellas, B. (1999). The Mini Nutritional assessment (MNA) for grading the

nutritional state of elderly patients: presentation of the MNA, history and validation.

In: Mini Nutritional assessment (MNA): Research and practice in the elderly. Nestlé

Nutrition Workshop Series Clinical & Performance Programme, 1, 3-11.

Guigoz, Y., Lauque, S., & Vellas, B. (2002). Identifying the elderly at risk for malnutrition.

The Mini Nutritional Assessment. Clinics of Geriatric Medicine, 18(4), 737-757.

Guigoz, Y. (2006). The Mini Nutritional Assessment (MNA) review of the literature-what

does it tell us? Journal Nutrition Health Aging, 10(6), 466-485.

Green, S. M., & Watson, R. (2006). Nutritional screening and assessment tools for older

adults: literature review. Journal of Advanced Nursing, 54(4), 477-490.

Harris, D. G., Davies, C., Ward, H., & Haboubi, N. (2008). An observational study of

screening for malnutrition in elderly people living in sheltered accommodation.

Journal of Humanity, Nutrition and Dietery, 21, 3-9.

Heyneman, A., Van Hecke, A., Grypdonck, M., & Defloor, T. (2006). Strategie voor de

transmurale aanpak van de voedingsproblematiek bij ouderen. Brussel: Federale

Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu.

46

Page 54: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Hui, W. H., Law, C. B., & So, K. Y. (2001). Validating a modified version of the Mini-

Nutritional Assessment in institutionalized elderly patients. Journal of Georontology,

15, 35-43.

Jones, J. M. (2004). Reliability of nutritional screening and assessment tools. Nutrition, 20,

307-311.

Kagansky, N., Berner, Y., Koren-Morag, N., Perelman, L., Knobler, H., & Levy, S. (2005).

Poor nutritional habits are predictors of poor outcome in very old hospitalized patients.

American Journal of Clinical Nutrition, 82, 784-791.

Kondrup, J., Rasmussen, H. H., Hamberg, O., & Stanga, Z. (2003). Nutritional Risk

Screening (NRS 2002): a new method base on analysis of controlled clinical trials.

Clinical Nutrition, 22(3), 321-336.

Kondrup, J., Allison, S. P., Elia, M., Vellas, B., & Plauth, M. (2003). ESPEN guidelines for

nutrition screening 2002. Clinical Nutrition, 22(4), 415-421.

Kruizenga, H. M., Wierdsma, N. J., & Van Bokhorst de van der Schueren, M. A. E. (2003).

Screening of nutritional status in The Netherlands. Clinical Nutrition, 22(2), 147-152.

Kruizenga, H. M., Seidell, J., & De Vet, H. (2005). Development and validation of a hospital

screening tool for malnutrition: the short nutritional assessment questionnaire

(SNAQ). Clinical Nutrition, 24, 75–82.

Kruizenga, H. M., Van Tulder, M. W., & Seidell, J. C. (2005). Effectiveness and cost-

effectiveness of early screening and treatment of malnourished patients, American

Journal of Clinical Nutrition, 82, 1082-1089.

Kuzuya, M., Kanda, S., Koike, T., Suzuki, Y., Satake, S., & Iguchi, A. (2005). Evaluation of

Mini-Nutritional Assessment for Japanese frail elderly. Nutrition, 21, 51-56.

Larsson, J., Unosson, M., Ek, A. C., Nilsson, L., Thorslund, S. & Bjurulf, P. (1990). Effect of

dietary supplement on nutritional status and clinical outcome on 501 geriatric patients

- a randomized study. Clinical Nutrition, 9, 179-184.

47

Page 55: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

La-Rue, A., Koehler, M. K., & Wayne, S. J. (1997). Nutritional status and cognitive

functioning in a normally aging sample : a 6-y reassessment. American Journal of

Clinical Nutrition, 65, 20-29.

Lochs, H., Dejong, C., Hammarqvist, F., Hebuterne, X., Leon-Sanz, M., Schütz, T., van

Gemert, W., van Gossum, A., Valentini, L., Lübke, H., Bischoff, S., Engelmann, N., &

Thul, P. (2006). ESPEN Guidelines on Enteral Nutrition: Gastroenterology. Clinical

nutrition, 25(2), 260-74.

Martins, C. P., Correia, J. R., & Amaral, T. F. (2005). Undernutrition risk screening and

length of stay of hospitalized elderly. Journal of Nutrition for the elderly, 25(2), 5-21.

Meijers, J. M. M., Halfens, R.J. G., van Bokhorst-de van der Schueren, M. A. E., Dassen, T.,

& Schols, J. M. G. A. (2009). Malnutrition in Dutch health care: Prevalence,

prevention, treatment and quality indicators. Nutrition, article in press.

Milne, A. C., Potter, J., & Avenell, A. (2005). Protein and energy supplementation in elderly

people at risk from malnutrition. Cochrane Database Systematic Review, 18(2):

CD003288.

Muhlethaler, R., Stuck, A. E., Minder, C. E., & Frey, B. M. (1995), The prognostic

significance of protein-energy malnutrition in geriatric patients. Age Ageing, 24(3),

193-197.

Murphy, M. C. (2000). The use of the Mini Nutritional Assessment tool in elderly orthopaedic

patients. European Journal of Clinical Nutrition, 54(7), 555-562.

O’Flynn, J., Peake, H., & Hickson, M. (2005). The prevalence of malnutrition in hospitals can

be reduced: Results from three consecutive cross-sectional studies. Clinical Nutrition,

24(6), 1078-1088.

Persson, M. D., Brismar, K. E., Katzarski, J., Krassimir S., Nordenstrom, J., & Cederholm, T.

E. (2002). Nutritional Status Using Mini Nutritional Assessment and Subjective

48

Page 56: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Global Assessment Predict Mortality in Geriatric Patients. Journal of the American

Geriatrics Society, 50(12), 196-202.

Pirlich, M., Schütz, T., Norman, K., Gastell, S., Lübke, H. J., Bishoff, S. C., Bolder, U.,

Frieling, T., Güldenzoph, H., Hahn, K., Jauch, K. W., Schindler, K., Stein, J., Volkert,

D., Weimann, A., Werner, H., Wolf, C., Zürcher, G., Bauer, P., & Lochs, H. (2006).

The German hospital malnutrition study. Clinical Nutrition, 25, 567-572.

Polit, D. F., & Beck, C. T. (2006). Evaluating Measurements and Data Quality. Essentials of

nursing research (pp. 323-345). Philadelphia: Lippincott Williams & Wilkins.

Polit, D.F., & Hungler, P. (1995). Nursing research, principles and methods. Philadelphia:

J.B. Lippincott Company.

Ranhoff, A. H., Gjoen, A. U., & Mowe, M. (2005). Screening for malnutrition in elderly acute

medical patients: the usefulness of MNA-SF. Journal of Nutrition Health Aging, 9,

211-215.

Rubenstein, L. Z., Harker, J. O., Guigoz, Y., & Vellas, B. (1999). Comprehensive geriatric

assessment (CGA) and the MNA: an overview of CGA, nutritional assessment, and

development of a shortened version of the MNA. In: Mini Nutritional assessment

(MNA): Research and practice in the elderly. Nestlé Nutrition Workshop Series

Clinical & Performance Programme, 1, 101-115.

Rubenstein, L. Z., Harker, J. O., Salva, A., Guigoz, Y., & Vellas, B. (2001). Screening for

undernutrition in geriatric practice: developing the short form mini nutritional

assessment (MNA-SF). Journal of Gerontology: Medical Science, 56(6), 366- 372.

Ruiz-López, M., Artacho, R., Oliva, P., Moreno-Torres, R., Bolaños, J., de Teresa, C., &

López, M. (2003). Nutritional risk in institutionalized older women determined by the

Mini Nutritional Assessment test: what are the main factors? Nutrition, 19(9), 767-

771.

49

Page 57: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Rypkema, G., Adang, E., & Dicke, H. (2003). Cost-effectiveness of an interdisciplinary

intervention in geriatric inpatients to prevent malnutrition. The Journal of Nutrition,

Health and Aging, 12, 8-2.

Schiesser, M., Muller, S., Kirchhoff, P., Breitenstein, S., Schafer, M., & Clavien, P. A.

(2008). Assessment of a novel screening score for nutritional risk in predicting

complications in gastro-intestinal surgery. Clinical Nutrition, 27, 565-570.

Stegeman, N. E., Oude Elferink-Smeets, H. M. A., & Haakman-van Thiel, N. (1992).

Voedingsbij gezondheid en ziekte: handboek voor de gezondheidszorg. Groningen:

Wolters-Noordhoff.

Stratton R. J., Hackston, M. P., Longmore, D., Dixon, R., Price, S., Stroud, M., King, C., &

Elia M. (2004). Malnutrition in hospital outpatients and inpatients: prevalence,

concurrent validity and ease of the use of the ‘malnutrition universal screening tool’

(‘MUST’) for adults. British Journal of Nutrition, 95, 325-330.

Stratton, R. J. (2005). Elucidating effective ways to identify and treat malnutrition.

Proceedings of the Nutrition Society, 64(3), 305-311.

Stratton, R. J., King, C. L., Stroud, M. A., Jackson, A. A., & Elia, M. (2006). Malnutrition

Universal Screening Tool Predicts mortality and length of hospital stay in acutely ill

elderly. British Journal of Nutrition, 95, 325-330.

Suominen, M., Laine, A., Routasalo, P., Pitkala, K. H., & Räsänen, L. (2004). Nutrient

content of served food, nutrient intake and nutritional status of residents with dementia

in a Finnisch nursing home. Journal of Nutrition Health aging, 8, 234-238.

Suominen, M., Muurinen, S., Routasalo, P., Soini, H., Suur-Uski, I., Peiponen, A., Finne-

Soveri, H., & Pitlaka, K. H. (2005). Malnutrition ans associated factors among aged

residents in all nursing homes in Helsinki. European Journal of Clinical Nutrition, 59,

578-583.

50

Page 58: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Thomas, D. R., Ashmen, W., Morley, J. E., Evans, J. E., & the Council for Nutritional

Strategies in Long-Term Care (2002). Nutritional Management in Long-Term Care.

The Journals of Gerontology Series A: Biological Sciences and Medical Sciences, 55,

725-734.

Vellas, B., Guigoz, Y., Garry, P. J., Nourhashemi, F., Bennahum, D., Lauque, S., & Albarede,

J. L. (1999). The Mini Nutritional Assessment (MNA) and its use in grading the

nutritional state of elderly patients. Nutrition, 15, 116-122.

Vellas, B., Guigoz, Y., Baumgartner, M., Garry, P. J., Lauque, S., & Albarede, J. L. (2000).

Relationship between nutritional markers and the mini-nutritional assessment in 155

older persons. Journal of American Geriatrics Society, 48(10), 1300-1309.

Visscher, T. L. S., Viet, A. L., Kroesbergen, I. H., & Seidell, J. C. (2006). Underreporting of

BMI in adults and its effect on obesity prevalence estimations in the period 1998 to

2001. Obesity, 14, 2054-2063.

Visvanathan, R., Penhall, R., & Chapman, I. (2004). Nutritional screening of older people in a

subacute care facility in Australia and its relation to discharge outcomes. Age Ageing,

33, 260-265.

Wikby, K. (2006). Nutritional status in elderly people admitted to community residential

homes: comparisation between two cohorts. Journal of Nutritional Health Aging,

10(3), 232-238.

Wikby, K., & Christensson, L. (2008). The two-step mini nutritional assessment procedure in

community resident homes. Journal of Clinical Nursing, 17, 1211-1218.

51

Page 59: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Bijlage 1: Vragenlijst naar Patiëntenkenmerken en MNA

Page 60: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

1

Page 61: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

2

Page 62: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

3

Page 63: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

4

Page 64: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Bijlage 2: Vragenlijst naar Afdelingskenmerken

Page 65: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

1

Page 66: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

2

Page 67: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

3

Page 68: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

4

Page 69: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een
Page 70: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Bijlage 3: Vragenlijst naar Ziekenhuiskenmerken

Page 71: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

1

Page 72: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

1

Page 73: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

Bijlage 4: Univariate analyses: Chikwadraat

Page 74: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

1. Analyses op ziekenhuisniveau

A/ De relatie tussen de voedingstoestand en de grootte van het ziekenhuis

Tabel 1 : Voedingstoestand volgens grootte ziekenhuis

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Klein ziekenhuis (< 300 bedden)

21,1 % (4)

47,4 % (9)

31,6 % (6)

Middelgroot ziekenhuis (300-450 bedden)

52,2 % (12)

26,1 % (6)

21,7 % (5)

Groot ziekenhuis (>450 bedden)

32,4 % (12)

43,2 % (16)

24,3 % (9)

X2 = 4,931, df = 4, p = 0,294

B/ De relatie tussen de voedingstoestand en de aanwezigheid van een voedingsteam

Tabel 2: Voedingstoestand volgens aanwezigheid voedingsteam

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Geen voedingsteam 32,4 %

(12) 37,8 %

(14) 29,7 %

(9) Voedingsteam 39,0 %

(16) 39,0 %

(16) 22,0 %

(9) X2 = 0,701, df = 2, p = 0,704

2. Analyses op afdelingsniveau

A/ De relatie tussen de voedingstoestand en het aantal FTE hulpverleners/bedden

Tabel 3: Voedingstoestand volgens aantal FTE hulpverleners/bedden

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) < 0,50 FTE 45,5 % (10) 36,4 % (8) 18,2 % (4) 0,50- 0,60 FTE 34,6 % (27) 38,5 % (30) 26,9 % (21) > 0,60 FTE 33,3 % (10) 50,0 % (15) 16,7 % (5) X2 = 2,740, df = 4, p = 0,602

1

Page 75: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

B/ De relatie tussen de voedingstoestand en het aantal FTE A1/ FTE hulpverleners

Tabel 4: Voedingstoestand volgens aantal FTE A1/ FTE hulpverleners

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) < 0,20 FTE 36,8 % (7) 42,1 % (8) 21,1 % (4) 0,20-0,30 FTE 41,5 % (17) 41,5 % (17) 17,1 % (7) 0,30-0,40 FTE 23,3 % (7) 60,0 % (18) 16,7 % (5) > 0,40 FTE 40,0 % (16) 25,0 % (10) 35,0 % (14) X2 = 10,696, df = 6, p = 0,098

C/ De relatie tussen de voedingstoestand en het aantal bedden/ afdeling

Tabel 5: Voedingstoestand volgens aantal bedden/afdeling

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) < 25 bedden 41,9 % (21) 36,7 % (24) 20,4 % (10) > 25 bedden 32,1 % (26) 43,2 % (35) 24,7 % (20) X2 = 1,534, df = 2, p = 0,464

D/ De relatie tussen de voedingstoestand en het beroep kunnen doen op een

voedingsteam, aanwezigheid van een formulier voor voedselinname en gebruik van

een screeningsinstrument

Tabel 6: Voedingstoestand volgens beroep voedingsteam/formulier voedselinname/

screeningsinstrument

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding

% (N)

Niet ondervoed % (N)

X2 df p

Beroep voedingsteam

38,1 % (24)

44,4 % (28)

17,6 % (11)

2,394 2 0,302

Formulier voedselinname

37,1 % (39)

38,1 % (40)

24,8 % (26)

1,777 2 0,411

Screenings-instrument

36,5 % (23)

46,0 % (29)

17,5 % (11)

2,506 2 0,286

2

Page 76: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

E/ De relatie tussen de voedingstoestand en de aanwezigheid van een protocol voor

de zorg voor ondervoeding

Tabel 7: Voedingstoestand volgens aanwezigheid van protocol

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Geen protocol 36,3 % (41) 38,9 % (44) 24,8 % (28) Protocol op ziekenhuisniveau

33,3 % (3)

55,6 % (5)

11,1 % (1)

Protocol op afdelingsniveau

37,2 % (3)

50,0 % (4)

12,8 % (1)

X2 = 1,855, df = 4, p = 0,762

F/ De relatie tussen de voedingstoestand en voedingsanamnese bij opname

Tabel 8 : Voedingstoestand volgens voedingsanamnese bij opname

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Voedingsanamnese bij de minderheid (< 50 %)

28,9 % (24)

39,8 % (33)

31,3 % (26)

Voedingsanamnese bij de meerderheid (> 50 %)

48,9 % (23)

42,6 % (20)

8,5 % (4)

X2 = 10,153, df = 2, p = 0,006

G/ De relatie tussen de voedingstoestand en de notatie van het gewicht in het

verpleegdossier

Tabel 9: Voedingstoestand volgens notatie van gewicht in vpdossier

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Notatie gewicht bij de minderheid (< 50 %)

33,3 % (11)

42,3 % (14)

24,2 % (8)

Notatie gewicht bij de meerderheid (> 50 %)

37,1 % (36)

40,2 % (39)

22,7 % (22)

X2 = 0,153, df = 2, p = 0,926

3

Page 77: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

H/ De relatie tussen de voedingstoestand en het berekenen van de BMI

Tabel 10: Voedingstoestand volgens berkenen BMI

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Berekenen BMI bij de minderheid (< 50 %)

32,4 % (33)

43,1 % (44)

24,5 % (25)

Berekenen BMI bij de meerderheid (> 50 %)

50,0 % (14)

32,1 % (9)

17,9 % (5)

X2 = 2,965, df = 2, p = 0,227

I/ De relatie tussen de voedingstoestand en het bevragen op slikproblemen

Tabel 11: Voedingstoestand volgens bevraging slikproblemen

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Geen bevraging 34,0 %

(18) 39,6 %

(21) 26,4 %

(14) Op vraag van zorgverlener

43,2 % (19)

40,9 % (18)

15,9 % (7)

Op vraag van arts/ logopediste

40,9 % (9)

36,4 % (8)

22,7 % (5)

X2 = 1,864, df = 4, p = 0,761

J/ De relatie tussen de voedingstoestand en de menukeuze

Tabel 12 : Voedingstoestand volgens menukeuze

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Geen menukeuze 37,1 %

(13) 42,9 %

(15) 20,0 %

(7) Meerdere menukeuzes 29,7 %

(19) 48,4 %

(31) 21,9 %

(14) Beperkte wijzigingen mogelijk

48,4 % (15)

22,6 % (7)

29,0 % (9)

X2 = 6,169, df = 4, p = 0,187

4

Page 78: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

3. Analyses op patiëntenniveau

B/ Prevalentie van ondervoeding volgens provincie en regio

Tabel 13: Voedingstoestand volgens regio en provincie

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Vlaanderen 31,1 % (372) 44,7 % (535) 24,2 % (290) Antwerpen 30,9 % (98) 41,0 % (130) 28,1 % (89) Oost-vlaanderen 31,9 % (103) 44,9 % (145) 23,2 % (75) West-vlaanderen 28,6 % (84) 50,0 % (147) 21,4 % (63) Vlaams Brabant 36,5 % (38) 41,3 % (43) 22,1 % (23) Limburg 30,8 % (49) 44,0 % (70) 25,2 % (40) Wallonië

37,1 % (244)

40,1 % (264)

22,8 % (150)

Luik 30,9 % (71) 42,6 % (98) 26,5 % (61) Henegouwen 36,3 % (96) 40,9 % (108) 22,7 % (60) Luxemburg 45,9 % (17) 32,4 % (12) 21,6 % (8) Namen Brussels Hoofdstedelijk Gewest

29,3 % (70)

45,2 % (108)

25,5 % (61)

Brussel 29,3 % (70) 45,2 % (108) 25,5 % (61) X2 = 8,585, df = 4, p = 0,072

C/ De relatie tussen de voedingstoestand en leeftijd van de geriatrische patiënt

Tabel 14: Voedingstoestand per leeftijdscategorie

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) 75- 80 jaar 25,8 % (120) 44,4 % (207) 29,8 % (139) 80- 85 jaar 31,6 % (225) 45,0 % (321) 23,4 % (167) > 85 jaar 37,3 % (341) 41,4 % (379) 21,3 % (195) X2 = 23,822, df = 4, p = <0,001

D/ De relatie tussen de voedingstoestand en geslacht van de geriatrische patiënt

Tabel 15: Voedingstoestand volgens geslacht

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Mannelijk 34,3 % (206) 44,1 % (265) 21,6 % (130) Vrouwelijk 32,1 % (468) 43,3 % (631) 24,6 % (358) X2 = 2,215, df = 2, p = 0,330

5

Page 79: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

E/ De Relatie tussen ondervoeding en de herkomst van de patiënt

.

Tabel 16: Voedingstoestand volgens afkomst

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Serviceflat 33,3 % (11) 51,5 % (17) 15,2 % (5) Bejaardenzorg 66,8 % (192) 27,9 % (88) 11,4 % (36) Rusthuis 56,9 % (66) 31,0 % (36) 12,2 % (14) RVT 63,3 % (126) 26,0 % (52) 11,0 % (22) Ziekenhuis 27,6 % (109) 48,5 % (209) 23,9 % (103) andere afdeling 31,2 % (69) 46,2 % (102) 22,6 % (50) ander ziekenhuis 23,8 % (50) 51,0 % (107) 25,2 % (53) Huis 27,6 % (357) 45,4 % (587) 26,9 % (348) X2 = 142,185, df = 10, p < 0,001

F/ De relatie tussen ondervoeding en de opnameduur van geriatrische patiënten

Tabel 17: Voedingstoestand en opnameduur in categoriën

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) 1* week 27,4 % (139) 45,4 % (230) 27,2 % (138) 1* – 2 weken 33,6 % (158) 40,4 % (190) 26,0 % (122) 2* – 3 weken 31,8 % (109) 40,8 % (140) 27,4 % (94) 3* – 4 weken 31,2 % (62) 47,7 % (95) 21,1 % (42) 4* weken 39,9 % (201) 42,3 % (213) 17,9 % (90)

X2 = 28,478, df = 8, p < 0,001

G/ De relatie tussen de voedingstoestand en delier, dementie en depressie

Tabel 18: Voedingstoestand en delier, dementie en depressie

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding

% (N)

Niet ondervoed % (N)

X2

df

p

Delier 48,9 % (108) 39,8 % (88) 11,3 % (25) 36,697 2 < 0,001

Dementie 44,8 % (243) 41,9 % (227) 13,3 % (72) 67,498 2 < 0,001

Depressie 44,3 % (120) 43,5 % (118) 12,2 % (33) 30,572 2 < 0,001

6

Page 80: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

H/ De relatie tussen ondervoeding en de mate van desoriëntatie

Tabel 19: Voedingstoestand en mate van desoriëntatie

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed %

(N) Nee 19,4 % (208) 46,4 % (497) 34,2 % (367) Zelden 37,6 % (139) 44,6 % (165) 17,8 % (66) Nu en dan 38,3 % (106) 47,7 % (132) 14,1 % (39) Bijna ganse dag 55,0 % (110) 35,0 % (70) 10,0 % (20) Volledig 74,5 % (123) 23,0 % (38) 2,4 % (4)

X2 = 316,581, df = 8, p < 0,001

I/ De relatie tussen de voedingstoestand en het hebben van een pathologie

Tabel 20: Voedingstoestand en pathologie

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding

% (N)

Niet ondervoed % (N)

X2

df

p

Ernstige pneumonie 51,0 % (98) 35,4 % (68) 13,5 % (26) 34,135 2 < 0,001 Chronische Hemodialyse

50,0 % (5) 40,0 % (4) 10,0 % (1) 1,751 2 0,417

COPD 42,7 % (93) 39,9 % (67) 17,4 % (38) 12,221 2 0,002 Levercirrose 42,1 % (8) 26,3 % (5) 31,6 % (6) 2,260 2 0,323 Majeure abdominale HK

41,3 % (33) 38,8 % (31) 20,0 % (16) 2,766 2 0,251

Urineweg-infectie 40,1 % (107) 44,6 % (119) 15,4 % (41) 14,503 2 0,001 Hart-decompensatie 38,2 % (152) 41,0 % (163) 20,9 % (83) 6,993 2 0,030 Schedeltrauma 38,1 % (8) 52,4 % (11) 9,5 % (2) 2,426 2 0,297 CVA 37,8 % (88) 42,5 % (99) 19,7 % (46) 3,966 2 0,138 Hematologische aandoening

36,4 % (20) 38,2 % (21) 25,5 % (14) 0,623 2 0,733

Heupfractuur 32,2 % (87) 48,5 % (131) 19,3 % (52) 4,787 2 0,091 Diabetes 31,8 % (128) 43,4 % (175) 24,8 % (100) 0,318 2 0,853 Oncologische problemen

31,7 % (77) 42,2 % (73) 13,3 % (23) 16,907 2 < 0,001

Reumatoïde artritis 25,0 % (20) 50,0 % (40) 25,0 % (20) 2,428 2 0,297 Beenmerg- transplantatie

0,0 % (0) 100,0 % (1) 0,0 % (0) 1,309 2 0,520

7

Page 81: UNIVERSITEIT GENT€¦ · Albert, & Petermans, 2003). Uit het project ‘Strategie voor de transmurale Aanpak van de voedingsproblematiek voor Ouderen’, bleek dat ondervoeding een

J/ Relatie tussen voedingstoestand en problemen die patiënten hebben met

voedselinname

Tabel 21: Voedingstoestand en problemen met voedselinname

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding

% (N)

Niet ondervoed % (N)

X2

df

p

Slikproblemen 70,5 % (177) 21,9 % (55) 7,6 % (19) 186,149 2 < 0,001 Smaakproblemen 58,0 % (65) 27,7 % (31) 14,3 % (16) 34,350 2 < 0,001 Niet meer kunnen kauwen

56,5 % (331) 31,1 % (182) 12,5 % (428) 213,207 2 < 0,001

Mondinfecties 55,6 % (35) 31,7 % (20) 12,7 % (8) 15,731 2 < 0,001 Verterings-problemen 51,0 % (180) 38,0 % (134) 11,0 % (39) 75,313 2 < 0,001 Pijn 37,5 % (173) 42,5 % (196) 20,0 % (92) 8,079 2 0,018

K/ De relatie tussen de voedingstoestand en de mate van autonomie bij geriatrische

patiënten

.

Tabel 22: Voedingstoestand en nood aan hulp tijdens maaltijd

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Geen hulp 13,6 % (103) 49,7 % (375) 36,7 % (277) Voorbereidende hulp 30,7 % (281) 47,6 % (436) 31,7 % (199) Gedeeltelijke hulp 58,9 % (106) 35,6 % (64) 5,6 % (10) Volledige hulp 86,3 % (195) 10,3 % (23) 3,5 % (8)

X2 = 507,839, df = 6, p < 0,001

Tabel 23: Voedingstoestand en hulp van familie

Ondervoed

% (N)

Risico op ondervoeding % (N)

Niet ondervoed

% (N) Nooit hulp 25,8 % (381) 46,2 % (681) 28,0 % (412) Zelden hulp 45,2 % (141) 38,8 % (121) 16,0 % (50) Regelmatige hulp 55,9 % (119) 32,9 % (70) 11,3 % (24) Systematische hulp 60,3 % (38) 30,2 % (19) 9,5 % (6) X2 = 135,257, df = 6, p < 0,001

8