Tumult studiekaarten

69
! Inhoudsopgave Kaart 1 Hoe maak je een werkstuk? Kaart 2 Hoe houd je een spreekbeurt? Kaart 3 Betoog Kaart 4 Hoe maak je een scriptie? Kaart 5 Hoe maaak je een boekverslag? Kaart 6 Hoe maak je een videoverslag? Kaart 7 Visualiseren Kaart 8 Informatie zoeken Kaart 9 Interviewen Kaart 10 Plan van aanpak Kaart 11 Luisteren Kaart 12 Notuleren Kaart 13 Mindmap Kaart 14 Argumenteren Kaart 15 Motiveren Kaart 16 Concentreren Kaart 17 Schriftelijke toets voorbereiden Kaart 18 Mondelijke toets voorbereiden Kaart 19 Een toets maken Kaart 20 Tekst bestuderen Kaart 21 Samenvatten Kaart 22 Snellezen Kaart 23 Kritiek geven Kaart 24 Zelfvertrouwen Kaart 25 Plannen Kaart 26 Zelfstandig leren Kaart 27 Reflecteren Kaart 28 Initiatief nemen Kaart 29 Woordjes leren Kaart 30 Een schema maken Kaart 31 Spreken Kaart 32 Brainstormen Kaart 33 Een praktische opdracht maken Kaart 34 Doelen stellen Kaart 35 Onthouden

description

Studiekaarten die bij de methode Tumult horen.

Transcript of Tumult studiekaarten

Page 1: Tumult studiekaarten

! Inhoudsopgave

Kaart 1 Hoe maak je een werkstuk?Kaart 2 Hoe houd je een spreekbeurt?Kaart 3 BetoogKaart 4 Hoe maak je een scriptie?Kaart 5 Hoe maaak je een boekverslag?Kaart 6 Hoe maak je een videoverslag?Kaart 7 VisualiserenKaart 8 Informatie zoekenKaart 9 InterviewenKaart 10 Plan van aanpakKaart 11 LuisterenKaart 12 NotulerenKaart 13 MindmapKaart 14 ArgumenterenKaart 15 MotiverenKaart 16 ConcentrerenKaart 17 Schriftelijke toets voorbereidenKaart 18 Mondelijke toets voorbereidenKaart 19 Een toets makenKaart 20 Tekst bestuderenKaart 21 SamenvattenKaart 22 SnellezenKaart 23 Kritiek gevenKaart 24 ZelfvertrouwenKaart 25 PlannenKaart 26 Zelfstandig lerenKaart 27 ReflecterenKaart 28 Initiatief nemenKaart 29 Woordjes lerenKaart 30 Een schema makenKaart 31 SprekenKaart 32 BrainstormenKaart 33 Een praktische opdracht makenKaart 34 Doelen stellenKaart 35 Onthouden

Page 2: Tumult studiekaarten

1. Kies een onderwerp.

2. Bedenk een hoofdvraag.

3. Bedenk deelvragen.

4. Zoek informatie.

5. Orden de informatie.

6. Maak een hoofdstukindeling.

7. Maak je werkstuk in klad.

8. Schrijf je werkstuk in het net.

9. Bedenk een pakkende titel.

10. Finishing touch.

11. Lees je werkstuk nog eens goed door.

12. Evalueer je manier van werken.

1 Hoe maak je een werkstuk?

Page 3: Tumult studiekaarten

Hoe maak je een werkstuk?

1. Kies een onderwerp. Kies een onderwerp dat je interesseert en waar je zelf iets van wilt weten.

2. Bedenk een hoofdvraag. Wat is het aller belangrijkste dat je wilt weten over het onderwerp?

Bijvoorbeeld: Waarom wordt er op walvissen gejaagd?

3. Bedenk deelvragen. Dat zijn vragen die je helpen bij het beantwoorden van de hoofdvraag. Bijvoorbeeld: Welke landen

jagen nog op walvissen? Van de deelvragen kun je hoofdstukken maken.

4. Zoek informatie. Schrijf op wat je over de verschillende vragen al weet. Meer informatie kun je vinden in de

bibliotheek, op internet, in bladen, documentatiecentrum op school, etc. Of je kunt het vragen aan iemand die veel over het onderwerp weet (Zie: studiekaart 9. Interview en 8. Informatie zoeken).

5. Orden je informatie. Lees alles wat je verzameld hebt, goed door. Schrijf op in welk hoofdstuk die informatie past.

6. Maak een hoofdstukindeling. Zet de onderwerpen in een logische volgorde. Maak een indeling van de hoofdstukken.

7. Schrijf je werkstuk in klad.

8. Schrijf je werkstuk in het net. – Type alles netjes uit. – Zoek uit welke plaatjes bij welk stukje tekst horen. – Plak de plaatjes ertussen. – Achterin schrijf je welke materialen/hulpbronnen je gebruikt hebt.

9. Bedenk een pakkende titel.

10. Finishing touch. – Schrijf de inleiding; daarin zet je wat er in je werkstuk staat en waarom je je werkstuk schreef. – Nummer de pagina’s en maak de inhoudsopgave. – Voeg conclusie en (eventueel) bronvermelding toe. – Maak een opvallende voorkant; Wees origineel, dit is het eerste wat mensen zien!

11. Lees je werkstuk nog eens goed door.

12. Evalueer je manier van werken. Wat ging er goed en wat niet zo goed, wat doe je volgende keer beter? Leer van je fouten, alleen ezels stoten zich twee keer aan dezelfde steen!

13. Tips 1. Als je niet meteen weet welke deelvragen je kunt stellen, maak dan een woordnet. Zet in het midden jouw onderwerp. Schrijf in vakjes daaromheen woorden die je te binnen schieten bij jouw onderwerp (zie studiekaart 13: Mindmap). 2. Schrijf het werkstuk zoveel mogelijk in je eigen woorden. 3. Gebruik alleen woorden die je begrijpt, schrijf niet alles achter elkaar. 4. Zet boven ieder nieuw stukje tekst een korte, duidelijke titel en gebruik voorbeelden om iets duidelijk te maken.

1

Page 4: Tumult studiekaarten

1. Kieseenonderwerp.

2. Bedenkdeelonderwerpen.

3. Verzamelinformatieenplaatjes.

4. Schrijfjespreekbeurtinhetkladuit.

5. Bepaalwatjewiltlatenzien.

6. Schrijfjespreekbeurtinhetnetuit.

7. Oefenjespreekbeurt.

8. Houdjespreekbeurt.

9. Evalueerdespreekbeurt.

10. Tips

2 Hoe houd je een spreekbeurt?

Page 5: Tumult studiekaarten

1. Kieseenonderwerp. Kieseenonderwerpdatjeinteresseert,waarjeveelvanafweetenwaarveelinformatieoverte

vindenis.

2. Bedenkdeelonderwerpen. AlsjespreekbeurtbijvoorbeeldgaatoverWalvissen,kunjedeelonderwerpenbedenkenals:Waarom

wordenwalvissengedood?Hoegaatdatinzijnwerk?Watvindikervan?

3. Verzamelinformatie(enplaatjes). Daarbijkunjeinternetgebruiken(zoekviazoekmachines,bijvoorbeeldGoogle),encyclopedieën,

bladen,kranten,etc.Maarjekuntnatuurlijkookjeoudersvragenofmensendieveeloverhetonderwerpkunnenvertellen.Voorextrainformatiekunjeooknaareenmuseum,dierentuin,bedrijf,reisbureau,enz.schrijven(Zieookstudiekaart8.Informatiezoekenen9.Interview).

4. Schrijfjespreekbeurtinhetkladuit. Zetjehelespreekbeurtoppapier.

5. Bepaalwatjewiltlatenzien. Daarbijkunjedenkenaan:Eenbeeldje,foto’s,artikelen,etc.

6. Schrijfjespreekbeurtinhetnetuit. Schrijfnietallesletterlijkover,maarmaaknieuwezinnenmetjeeigenwoorden.

8. Oefenjespreekbeurt. Houdjespreekbeurteerstvoorjeouders,verzorgersofiemandanders.

9. Houdjespreekbeurt. Spreekduidelijk,enthousiastenniettesnel.Enleesjeverhaalnietopvaneenbriefje

(datissaai).Kijkjepubliekregelmatigaan.10. Evaluatievandespreekbeurt. Hoehebjejevoorbereid?Hoegingdespreekbeurt?Schrijfopwaternietzogoedging. Enookhoeheteenvolgendekeerbeterkan.

11. Tips • Maakeenchecklist.Daaropstaatwatjemoetdoenenwatjeeventueelmeemoetnemen. • Gebruikgeenwoordendiejezelfnietbegrijpt. • Maakeen‘spiekbriefje’.Daaropstaansteekwoorden. • Kijkzoveelmogelijkdeklasin,kijkeenbeetjerondennietsteedsnaardezelfdemensen. • Laatdekinderenpasvragenstellenalsjeklaarbentmetjespreekbeurt.

Andersraakjemisschienindewar. • Laatpasopheteindevandespreekbeurtdespulletjesrondgaan.

Doedatnooittijdensdespreekbeurt,wantdanlettendetoehoordersnietopjou,maaropdespulletjes.

2 Hoe houd je een spreekbeurt?

Page 6: Tumult studiekaarten

1. Formuleerjestandpunt.

2. Zetjeargumentenopeenrij.

3. Formuleerjeconclusie.

4. Schrijfjebetooguit(klad).

5. Schrijfjebetooginhetnet.

3 Betoog

Page 7: Tumult studiekaarten

1. Formuleerjestandpunt.

Formuleerjestandpuntzoconcreetmogelijk.

Beantwoordbijhetformulerenvanjestandpuntdevolgendehulpvragen:

• Watwilikwel(ofniet)?

• Waaromwilikditzo?

• Wanneerwilikhet?

• Hoebelangrijkishetvoorme?

2. Zetjeargumentenopeenrij.

Hetgaatermeeromgoedeargumententebedenkendanzoveelmogelijk.

Goedeargumentenbevattenfeiten,analyses,voorbeelden,bewijzen,etc.

Voorbeeldenvanslechteargumentenzijnvooroordelenengeneralisaties.

3. Formuleerjeconclusie.

Gebruikdaarbijdetaaldiejenormaalookzou

gebruiken.

4. Schrijfjebetooguit(klad).

Openbijvoorbeeldmetjestandpuntengebruikeenalineaperargument.

Eneindigmetjeconclusie.Beginjebetoogmetdebesteargumenten.

5. Schrijfjebetooginhetnet.

Alsjetijdhebt,laatjebetoogdaneendagjeliggenenkijkhemdannog

eensdoor.Dankijkjeermeestalweerfristegenaan

3 Betoog

Page 8: Tumult studiekaarten

1 Kies een onderwerp.

2 Maak een planning

3 Bedenk een vraagstelling.

4 Maak een (voorlopige) hoofdstukindeling.

5 Verzamel informatie.

6 Schrijf en herschrijf je scriptie.

7 Schrijf de conclusie

8 Schrijf de inleiding

9 Vermeld waar je je informatie vandaan hebt gehaald (bronvermelding).

10 Ontwerp de voorkant.

11 Tips:

4 Hoe maak je een scriptie?

Page 9: Tumult studiekaarten

1. Kies een onderwerp. Kies een onderwerp waar je in geïnteresseerd bent en waar je veel over weet. Het is ook belangrijk

dat er voldoende informatie over het onderwerp beschikbaar is. Beperk het onderwerp zodat je het kunt overzien. En uiteraard moet je leraar het een geschikt onderwerp vinden.

2. Maak een planning Als je weet wanneer je je scriptie in moet leveren, wat je allemaal moet doen en hoeveel tijd elk

onderdeel kost, kun je uitrekenen wanneer je moet beginnen.3. Bedenk een vraagstelling. Zet de onderstaande vragen voor jezelf op papier. Bewaar dat goed want het komt tijdens het schri-

jven van de inleiding van je scriptie (8)goed van pas. – Wat wil je exact beschrijven in je scriptie? – Waarom dit onderwerp? – Wat wil je over het onderwerp vertellen? 4. Maak een (voorlopige) hoofdstukindeling. Het is handig om de indeling te maken voordat je informatie gaat verzamelen. Dan weet je precies

waar je naar op zoek moet. Als je dan tussentijds op extra informatie stuit, kun je de indeling altijd nog veranderen. Aan het eind van je scriptie vermeld je de bronnen waar je uit hebt geput.

5. Verzamel informatie. Zoek bij alles waarover je wilt schrijven materiaal. Dat kunnen teksten zijn, maar ook foto’s of teke-

ningen. Ook in boeken, in de encyclopedie, op Internet, in kranten en op radio en tv kun je informatie vinden. Je kunt ook iemand interviewen die veel over het onderwerp weet (Zie ook studiekaart 8. Informatie zoeken en 9. Interview).

6. Schrijf en herschrijf je scriptie. Houd tijdens het schrijven voortdurend je vraagstelling(en) in je hoofd.

Laat (gedeeltes van) teksten regelmatig lezen door anderen. Ook is het nuttig om op een kladblaadje te schrijven wat je per hoofdstuk aan informatie wilt behandelen. Dat is handig voor je om het overzicht te houden.

7. Schrijf de conclusie Daarin geef je je mening over het door jouw onderzochte onderwerp. Uiteraard moet je conclusie

overeenkomen met de rest van je scriptie.8. Schrijf de inleiding Daarin zet je waarom je het onderwerp hebt gekozen, wat je hebt onderzocht en hoe je het hebt

gedaan? Pak de vragen erbij die je aan het begin hebt gesteld.9. Vermeld waar je je informatie vandaan hebt gehaald (bronvermelding). – Verwijzen naar boeken: achternaam auteur, voorletter(s) (Jaar van uitgave). Titel. Eventuele subtitel.

Plaats uitgever: uitgever. Voorbeeld: Radzinsky E., Stalin (1996), Onthullingen uit geheime privé-ar-chieven, Amsterdam. Uitgeverij Balans. Bladzijde 123

– Kranten & tijdschriften: achternaam auteur, voorletter(s) (Publicatiedatum). Titel artikel. Eventuele subtitel. In: naam van tijdschrift of krant nummer, paginanummer(s). Voorbeeld: Ouwerkerk, D. van en J. van der Grinten (2004). De kracht van zacht. Wat mannen over vrouwelijke vergaderstijlen kunnen leren. In: Interne Communicatie 4, p. 11-13.

– Internetbronnen: achternaam auteur, voorletter(s) (Publicatiejaar of update). Titel van de website. Geraadpleegd op dag maand jaar, adres website. Voorbeeld: Meijden, B. van der (1998). Schiphol als thema voor een geschiedenis-, internet- en/of profielwerkstuk. Geraadpleegd op 7 juli 2005, http://www.histopia.nl/schiphol.htm

10. Ontwerp de voorkant. Als laatste maak je de voorkant. Daarop zet je de titel, jouw naam en de datum. Het is goed om

de voorkant te ‘versieren’ met een foto of een tekening. Maak er iets moois van.11. Tips. – Denk aan de paginanummering. – Begin ieder hoofdstuk op een nieuwe pagina. – Doe een ringbandje om je scriptie. – Laat je scriptie lezen door iemand voordat je hem inlevert.

4 Hoe maak je een scriptie?

Page 10: Tumult studiekaarten

1. Wieheefthetboekgeschreven?

2. Watisdetitelvanhetboek?

3. Vermeldhetaantalbladzijden,deuitgeverijenhetjaarvandeeerste

uitgave.Jekuntookaangevenwelkedrukjehebtgelezen.

4. Watvoorsoortverhaalishet?

5. Wieisdehoofdpersoon?Of:wiezijndehoofdpersonen?

6. Zijnermeerbelangrijkepersonen?

7. Opwelkeplaatsenspelendegebeurtenissenzichaf?

8. Wanneerspelendegebeurtenissenzichaf?

9. Hoebeginthetverhaal?

10. Hoeloopthetverhaalaf?

11. Verklaardetitelendeondertitel.

12. Maakeensamenvattingvanhetboek

13. Geefjeeigenmeningoverhetboek.

5 Hoe maak je een boekverslag?

Page 11: Tumult studiekaarten

1. Wieheefthetboekgeschreven? Vermeldenkelefeitenoverdeauteur(zijn/haargeboortedatumen–plaats,andereboekendiehij/zij

geschrevenheeft).OphetInternetkunjegemakkelijkinformatieoverdeschrijvervinden.

2. Watisdetitelvanhetboek?Vermeldookdeeventueleondertitel.

3. Vermeldhetaantalbladzijden,deuitgeverijenhetjaarvandeeersteuitgave.

4. Watvoorsoortverhaalishet? Daarbijkunjedenkenaanavonturen,detective,dieren,griezel,problemen,geschiedenis,toekomst,

liefde,milieu,sprookje,oorlog,enzovoort.

5. Wieisdehoofdpersoon?Of:wiezijndehoofdpersonen? Vertelzouitgebreidmogelijkoverdehoofdpersoon:wieishij/zij,watdoethij,watvoorkarakterheeft

hij,etc.

6. Zijnermeerbelangrijkepersonen?Zoja,welke?Watishunrelatietotdehoofdpersoon?

7. Opwelkeplaatsenspelendegebeurtenissenzichaf? Vermeldinwelkeplaats(en)en/ofinwelkeruimtehetverhaalzichafspeelt.

8. Wanneerspelendegebeurtenissenzichaf? Vertelietsoverdetijdwaarinhetverhaalzichafspeelt.

9. Hoebeginthetverhaal?

10. Hoeloopthetverhaalaf?

11. Verklaardetitelendeondertitel. Waaromisdezetitelnaarjouwideegekozen?Vindjediteengoedetitel?Waarom?

12. Maakeensamenvattingvanhetboek.Zetdesamenvattingbijvoorkeurindetegenwoordigetijdeninchronologischevolgorde.Denkaanhetbegin,hetmiddenstukeneengoedeinde.Overlegmetjedocenthoeveelwoordenjemaggebruiken.

13. Geefjeeigenmeningoverhetboek. Zijndeverwachtingenoverhetboekuitgekomen?Heefthetboekjeergensoveraanhetdenken

gezet?Hoekomendebeschrevenpersonenopjeover?Watvindjevandeopbouwvanhetverhaal?Waaromzoujehetwelofjuistnietaanbevelenbijeenmedeleerling?

14. Tips: 1.Zorgervoordatjeboekverslagermooienverzorgduitziet. 2.Zorgdatergeentaal-en/ofspellingfouteninstaan. 3.Maakgebruikvan‘simpele’zinnen. 4.Maakopdeomslageentekeningoverhetboekofzoek(opInternet)eenafbeelding. 5.Leverjewerkbijvoorbeeldinineensnelhechter. 6.Maakeenboekverslagdirectnadatjehetboekhebtgelezen.Hetverhaalzitdannogversinje

hoofd. 7.Noteereerstperhoofdstuk,insteekwoorden,debelangrijkstegebeurtenissenendebetrokken

verhaalfiguren. 8.Gebruikgeenwoordendiejenietkent.Zoekdebetekenisopofvraagwatdewoordenbetekenen. 9.SchrijfgeenzinnenoveruithetboekofvanInternet,maarprobeeralleszoveel

mogelijkinjeeigenwoordenopteschrijven.

5 Hoe maak je een boekverslag?

Page 12: Tumult studiekaarten

1. Onderwerpkiezen.

2. Nagaanwatjeoverhetonderwerpwiltlatenzien.

3. Maakoppapiereenvolgordeinjeverhaal.

4. Maakeenscript.

5. Zoekdelocatie(s)waarjehetopgaatnemen.

6. Steleencrewsamenenmaakeentaakverdeling.

7. Maakproefopnames.

8. Maakechteopnames.

9. Spotten.

10. Demontage.

11. Presenteren.

12. Evalueren.Jegaatterugkijkenhoehetging.

6 Hoe maak je een videoverslag?

Page 13: Tumult studiekaarten

1. Onderwerpkiezen. Kieseenonderwerpwaarjeingeïnteresseerdbentofwaarjeveelvanafweet.

2. Nagaanwatjeoverhetonderwerpwiltlatenzien. –Jekunteenlijstjemakenmetallemogelijkheden. –Bedenkvoorwiejedevideomaakt.Watisjouwpubliek? –Bedenkwelkehandelingenleukzoudenkunnenzijnvoorhetverhaal.

3. Maakoppapiereenvolgordeinjeverhaal. Schrijfpuntsgewijsopwateraandeordekomt.Schrijfopwathetbegin,hetmiddenenheteindvan

hetverhaalis.

4. Maakeenscript. Jeverdeeltditverhaalinkleinestukjes,descènes.Daarinwordtookduidelijkwiewelkerolspeelt,

watdetekstenzijnenhoedescèneseruitzien.

5. Zoekdelocatie(s)waarjehetopgaatnemen. Schrijfpuntsgewijsopwaarjegaatopnemen(zie3).

6. Steleencrewsamenenmaakeentaakverdeling. Metwiegajedevideomaken?Watisiederstaak?Jehebtminimaaleencameramaneneenvers-

laggever/presentatornodig.Maarwiljehetprofessioneelaanpakken,danmoetjeeenechtecrewsamenstellen:regisseur,cameraman/vrouw,presentator,iemandvoorhetlichtenhetgeluid.

7. Maakproefopnames. Probeerverschillendecamerastandpunten.Jekunterbijvoorbeeldvoorkiezenomzoveelmogelijk

inbeeldtekrijgen.Jekrijgtdaneenoverzichtvanhetgeheel.Wenoemendateentotaalshot.Hettegenovergesteldeiseenkleindeelvaneengrootgeheelinbeeldnemen.Jelaatdaneendetailzien.Zo’ndetailopnamenoemenweeenclose-up.

8. Maakechteopnames. –Werkvolgensplanenhoudbijwatjegefilmdhebt. –Ietswatbeweegtisleukeromnaartekijkendanietswatstilstaat. –Probeerzoveelmogelijkbuitentedraaien.Daarishetlichthetmooist.

9. Spotten jegaatterugkijkenenbepalenwelkescènesjeuiteindelijkgaatgebruikenMisschienmoeternogwat

gekniptwordenindeopnames.Opnamesdietevaagzijnoftelangmoetjenoginkorten.Bedenk:eengoede,kortefilmisveelbeterdaneenlangefilmreportagemetveelzwakkestukkenerin.

10. Demontage Je‘plakt’destukjesdiejehebtgeselecteerdbijhetspottenachterelkaar.Muziekisdaarbijerg

belangrijk,daarmeegeefje‘gevoel’aanjeverslag.Alsjebijvoorbeeldondereenserieuzescèneheelvrolijkemuziekzet,danzullendekijkershetalsvrolijkervaren.

11. Presenteren. Jekuntjouwvideoverslaglatenzienopeenvideo,opdvd,opInternet,

maarhetleuksteisnatuurlijkoptv.

12. Evalueren. Watvondjijvanhetresultaat?Watvondenanderenervan?

Hoedoejehetdevolgendekeerbeter?

6 Hoe maak je een videoverslag?

Page 14: Tumult studiekaarten

1. Wensen

2. Verbeelden

3. Plannen

4. Doen

5. Volharden

7 Visualiseren

Page 15: Tumult studiekaarten

1. Wensen

Wat wil je (doen, bereiken, etc.)?

2. Verbeelden

Stel je voor wat je precies wilt doen of bereiken.

Als je een toets moet maken, wat moet je daar precies voor doen?

Als je ergens naartoe wilt, stel je dan precies voor wat de route is.

3. Plannen

Bedenk wanneer je elke stap zult gaan zetten.

4. Doen

Op basis van je planning maak je stap voor stap je wens tot werkelijkheid.

5. Volharden

Je hebt je heel goed voorbereid maar toch blijken er in de praktijk

onverwachte problemen te overwinnen. Het duurt langer dan je gedacht

had. Je mist bepaalde praktische vaardigheden. Hou dan vol.

7 Visualiseren

Page 16: Tumult studiekaarten

1. Bedenk: Wat zoek ik precies?

2. Vraag je af: Wat zijn goede informatiebronnen?

3. Vraag je af: Hoe weet ik of de informatie goed is?

4. Vermeld je bronnen.

8 Informatie zoeken

Page 17: Tumult studiekaarten

Informatie zoeken

1. Bedenk: Wat zoek ik precies? Als je bijvoorbeeld informatie zoekt over concentratiekampen, kun je het woord

‘concentratiekamp(en)’ intypen als zoekwoord. Je krijgt dan een grote hoeveelheid sites voorgeschoteld en al gauw zie je door de bomen het bos niet meer. Vraag je daarom van tevoren af, wat wil ik precies weten over de concentratiekampen:

– Voor wie waren de concentratiekampen bedoeld? – Hoeveel concentratiekampen waren er? – Wanneer werden de concentratiekampen gebouwd? – Wat voor soort concentratiekampen waren er? – Waren er ook concentratiekampen in Nederland? Als je hebt bepaald wat je precies wilt weten, ben je in staat een goede zoekopdracht te bedenken

en bovendien kun je vervolgens veel sneller bepalen of een site bruikbare informatie biedt.

2. Vraag je af: Wat zijn goede informatiebronnen? Als je informatie zoekt kun je denken aan boeken, kranten, tijdschriften of internet (bibliotheek). Via zoekmachines als Ilse of Google kun je informatie vinden. Betrouwbaarder is Davindi-zoekma-

chine, die zoekt in een database met gerefereerde sites en bestanden. Dat wil zeggen dat je behalve informatie over de site zelf, ook informatie krijgt over de kwaliteit ervan. De database is grotendeels gevuld en beoordeeld door docenten uit het Nederlandse onderwijs. Een andere gerefereerde zoek-machine wordt onderhouden door de virtuele Nederlandse bibliotheek, bibliotheek.nl. Erg mooi is de zoekmachine aquabrowser: als jij een woord intypt maakt de zoekmachine een woordweb met begrippen die met jouw zoekterm samenhangen. Via deze woorden kun je weer verder zoeken totdat je hebt gevonden wat je nodig hebt. Je kunt natuurlijk ook een interview doen met iemand die veel over het onderwerp weet of brochures aanvragen bij een instelling of bedrijf.

3. Vraag je af: Hoe weet ik of de informatie goed is? Daarbij moet je kijken of de informatie betrouwbaar, objectief en actueel is. Bekijk de gevonden sites

daarom kritisch op de volgende punten: – Hoe wordt de informatie aangeboden? – Is duidelijk (in ‘over/about’ of in Colofon) wie de site heeft gemaakt? – Is de site gemaakt door een officiële instantie of is het gewoon een werkstuk van één scholier? – Heeft degene die de site gemaakt heeft ook verstand van het onderwerp? – Hoe actueel is de informatie? Is de site langer dan een jaar geleden voor het laatst bijgewerkt, dan

wordt hij al flink ‘belegen’. De laatste bijwerkdatum vind je vaak onderaan een pagina.

4. Vermeld je bronnen. – Verwijzen naar boeken: Achternaam auteur, voorletter(s) (Jaar van uitgave). Titel. Eventuele subtitel.

Plaats uitgever: uitgever. Voorbeeld: Radzinsky E., Stalin (1996), Onthullingen uit geheime privé-ar-chieven, Amsterdam. Uitgeverij Balans. Bladzijde 123

– Kranten & tijdschriften: achternaam auteur, voorletter(s) (Publicatiedatum). Titel artikel. Eventuele subtitel. In: naam van tijdschrift of krant nummer, paginanummer(s). Voorbeeld: Ouwerkerk, D. van en J. van der Grinten (2004). De kracht van zacht. Wat mannen over vrouwelijke vergaderstijlen kun-nen leren. In: Interne Communicatie 4, p. 11-13.

– Internetbronnen: achternaam auteur, voorletter(s) (Publicatiejaar of update). Titel van de website. Geraadpleegd op dag maand jaar, adres website. Voorbeeld: Meijden, B. van der (1998). Schiphol als thema voor een geschiedenis-, internet- en/of profielwerkstuk. Geraadpleegd op 7 juli 2005, http://www.histopia.nl/schiphol.htm

5. Tips 1. Een checklist voor het beoordelen van websites vind je op

www.webdetective.nl 2. Een handige manier om informatie te verzamelen is via een interview.

Informatie zoeken8

Page 18: Tumult studiekaarten

Voorbereiding:

1. Bedenk:Watwiljepreciesweten?

2. Bedenk:Wiekandievragenhetbestebeantwoorden?

3. Bedenk:Hoekunjediepersoonbenaderen?

4. Maakeenafspraak.

5. Maakeenvragenlijst.

Hetinterview:

1. Beginmeteenijsbreker.

2. Vertelwatjedoelvanhetinterviewis.

3. Steljevragen.

4. Bedankdegeinterviewde.

5. Maakafspraken.

6. Tips

9 Interviewen

Page 19: Tumult studiekaarten

Voorbereiding:

1. Bedenk:Watwiljepreciesweten? Alsjeinformatiezoektoverhetonderwerpvoorjewerkstukofspreekbeurt,isdatwaarjemeerover

wiltweten.

2. Bedenk:Wiekandievragenhetbestebeantwoorden? Datisiemanddieveeloverdatonderwerpweet.Hetliefstookiemanddiegemakkelijktebenaderen

is(bijvoorbeeldeendocentofeenoudervaneenklasgenoot).

3. Bedenk:Hoekunjediepersoonbenaderen? Kunjeaaneenadres,mailadresoftelefoonnummerkomen?Zoekdaarvooropinternet,vraagaanje

klasgenoten,ouders,docent,etc.

4. Neemcontactopenmaakeenafspraak. Alsjediegegevenshebt,mailofbeljediepersoon.Bereiddatgesprekwelgoedvoor:Watisjedoel

enwaaromhebjejuisthemofhaarbenaderd?

5. Bereidjeinterviewvoor. Zoekopinternetofjeinformatieoverhetonderwerpkuntvinden.Kijkeventueelookwatjeophet

internetoverdepersoonkuntvindendiejegaatinterviewen.Maakdaarnaeenvragenlijst.

Hetinterview:

1. Beginmeteenijsbreker. Zegietsoverderuimtewaarhetinterviewplaatsvindt,

hetweerofietswatjehebtmeegemaaktopwegnaarhetinterview.Daarmeebreekjehetijsenzaldegeinterviewdemeerontspannenzijn.

2. Vertelwatjedoelvanhetinterviewis. Leguitwaarjehetinterviewvoordoetenwaaromjejuisthem/haarhebtgevraagd.

3. Steljevragen. Alsjegeinteresseerdbentinzijnmening,steldanopenvragen.Openvragenbeginnenvaakmet

wanneer,wat,waaromenhoe.Alsjejuistfeitelijkhedenwiltweten,steldangeslotenvragen.Opgeslotenvragenkunjealleenantwoordenmetjaofneeofeenfeit.

4. Bedankdegeinterviewde,maakafspraken. Vraagofdegeinterviewdehetverhaalvoorpublicatiewillezen.Vraagdanomzijn/haarmailadres.5. Tips –Leesnietjevragendroogvanhetpapierop,maarvraagdoor.

Bijvoorbeeldalsjeietsnietbegrijptofmeerwiltweten. –Houdvastaanderodedraad.Jekansnelwordenafgeleid,danloopjehetrisicodatjeveel

informatiehebt,maarnietdeinformatiediejezoekt. –Luistergoednaarwatdegeinterviewdezegt,maarooknaarwathijnietzegt. –Neemhetinterviewop,dankunjejeaandachtbijhetgesprekhouden. –Neemeenopenhoudingaan.Laatziendatjeerggeinteresseerdbent.

9 Interviewen

Page 20: Tumult studiekaarten

1. Kieseenvorm.

2. Bedenkwelkecategorien(kolommen)jenodighebt.

3. Zetalleinformatieinhetplanvanaanpak.

4. Voerhetplanvanaanpakuit.

10 Plan van aanpak

Page 21: Tumult studiekaarten

Plan van aanpak

1. Kieseenvorm.

Eenplanvanaanpakkaneenbeschrijvingzijn(eenverhaaldus),maarvaakishethandigereenschema(tabel)temaken.

2. Bedenkwelkecategorien(kolommen)jenodighebt.

Indeverschillendekolommenneemjedanachtereenvolgensop:watmoetergebeuren,wiedatdoet,waargebeurthet,hoegebeurthetenwanneeriselkonderdeelklaar.Bedenkdateenbruikbaarplanvanaanpakkortis.EenA4ismeestalgenoeg!Zorgeriniedergevalvoordathetvoorjouduidelijkis.

3. Zetalleinformatieinhetplanvanaanpak.

Schrijfinchronologischevormopwatergedaanmoetworden,hoehetgedaanmoetworden,wiewatdoet,wanneerietsgedaanmoetwordenenwaarietsgedaanmoetworden.

4. Voerhetplanvanaanpakuit.

Kijktijdenshetwerkenaandeopdrachtregelmatignaarhetwerkplan.Enstelhetbijalsdatnodigis.

Plan van aanpak10

Page 22: Tumult studiekaarten

1. Laatmerkendatjeechtluistert.

2. Geefiemandderuimtezijnverhaaltedoen.

3. Stelvragen.

4. Staniettesnelklaarmetjeoordeel.

5. Vathetverhaalsamen.

6. Geeffeedback.

7. Concentreerjeopwaterwordtgezegd.

11 Luisteren

Page 23: Tumult studiekaarten

1. Laatmerkendatjeechtluistert. Bijvoorbeelddoornon-verbaalluisteren.Datbetekentdatjelaatmerkendatjeluistertdoorniet

jestemmaarjelichaamtegebruiken;gezichtsuitdrukking,oogcontact,lichaamstaal(eengeinteres-seerdehoudingislichtvoorovergebogennaardesprekertoe)ofaanmoedigendegebaren(bijvoor-beeldeenknikjeofeenglimlach).

2. Geefiemandderuimtezijnverhaaltedoen. Wachttotiemanduitgepraatis.Zijneerstewoordenzijnvaaknietvoldoendeomtewetenwathij

preciesbedoelt.Probeernietdoorzijnverhaalheentepraten.3. Stelvragen. Alsjenietbegrijptwatdesprekerbedoelt,kunjevragenstellen.Maarjekuntvragenookgebruiken

omdesprekeraanhetdenkentezetten.Alshijbijvoorbeeldzegt:‘Allebuitenlandersmoetenhetlanduit’,kunjevragen:‘VindjedatAchmed,jebestevriend,ookhetlanduitmoet?’

4. Staniettesnelklaarmetjeoordeel. Vaakhebjejeeigenoordeelalklaarenwiljenietslieverdandatooklatenweten.Daardoorluister

jenietgoednaardeander.Dusluistereerst,denkerovernaengeefdanjeeigenmening.

5. Vathetverhaalsamen. Veelmensenbrengenhungedachtenalsprekendonderwoorden.

Daardoorzijnzesomsmoeilijktevolgen.Probeerdanzelfeenlogischverbandaantebrengen.Vatsamenwatjehebtgehoord.Enzeg:‘Hebikhetzogoedbegrepen?’

6. Geeffeedback. Laatregelmatigwetenwatjijervanvindt.Datkangaanoverzijnmaniervandiscussieren,

maarookoverhetgespreksonderwerp:Watvindjij?

7. Concentreerjeopwaterwordtgezegd. Mensendenkensnellerdanzespreken.Indietijdgaanjegedachtensomshuneigengang

enluisterjenietechtgoed.Concentreerjedusopwatdeanderzegt.

Luisteren11

Page 24: Tumult studiekaarten

Goed leesbare en duidelijke notulen zijn:

1. Overzichtelijk

2. Volledig

3. Beknopt

4. Objectief

5. Precies

6. Foutloos

12 Notuleren

Page 25: Tumult studiekaarten

1. Overzichtelijk Zorg dat de notulen die je maakt overzichtelijk zijn. Bijvoorbeeld door het gebruik van alinea’s,

nummering, zelfde lettertype, etc. Zorg dat afspraken of besluiten opvallen (bijvoorbeeld door ze vet te maken).

2. Volledig Begin met de dag en datum van de bijeenkomst. Vermeld altijd de aanwezigen en de afwezigen.

En zorg dat alle belangrijke informatie wordt vermeld. Daarbij zijn afspraken, besluiten en dingen die gedaan moeten worden het belangrijkst. Die kun je onderaan apart vermelden in een actie- of besluitenlijst, dan kun je later kijken of alles ook is gebeurd. Schijf ook op wanneer de volgende bijeenkomst is.

3. Beknopt Houd het verslag kort en to the point. Alles wat niet belangrijk is,

zet je niet in de notulen. Als de voorzitter zegt: ‘Ik open hierbij de vergadering’, hoef je dat niet op te schrijven. Als de mentor zegt: ‘We spreken af dat we op 6 mei een klassenfeest organiseren. Daarbij nodigen we Jan Smit uit’, dan schrijf je dat wel op.

4. Objectief Omschrijf wat er gezegd wordt in je eigen woorden. Geef alleen de kern van wat gezegd wordt weer.

5. Precies Zorg er voor dat je notulen voor iedereen glashelder zijn. Gebruik hierbij de vier W’s: Welke afspraken

zijn er gemaakt, wat moet er gebeuren, wie doet wat en wanneer moet iets klaar zijn?

6. Foutloos Zorg dat er geen taalfouten in je notulen staan. En dat je notulen logisch zijn opgebouwd. Houd je

daarbij bijvoorbeeld aan dezelfde volgorde als in de agenda wordt aangehouden.

Notuleren12

Page 26: Tumult studiekaarten

1. Noteerhetonderwerpinhetmiddenvanhetpapier.

2. Schrijfhoofdassociatiesomhetonderwerpheen.

3. Schrijfassociatiesbijelkehoofdassociatie.

4. Ordendeinformatie.

5. Verbindhetonderwerpmetdehoofdassociatiesenhoofdassociaties

metassociatiesdoormiddelvanlijnen.

13 Mindmap

Page 27: Tumult studiekaarten

Mindmap

1. Noteerhetonderwerpinhetmiddenvanhetpapier.

Jekunteenmindmapgebruikenbijeenwerkstuk,scriptie,spreekbeurt,sectorwerkstuk,etc.Hetonderwerpkanbijvoorbeeldzijn:AnneFrank.

2. Schrijfhoofdassociatiesomhetonderwerpheen.

Eenassociatieisietsdatje(bijvoorbeeld)aanhetonderwerpdoetdenken.MogelijkeassociatiesbijAnneFrankzijnTweedeWereldoorlog,Joods,concentratiekampendagboek.Dezeassociatiesnoe-menwehoofdassociaties.

3. Schrijfassociatiesbijelkehoofdassociatie.

OokbijTweedeWereldoorlogkunjeweerassociatiesbedenken.BijvoorbeeldHitler,40-45,Duitsland,bezetting,etc.

4. Ordendeinformatie.

Jekuntdeinformatieordenendoorbijvoorbeeldsymbolen,kleurenofplaatjestegebruiken.Ietswatheelbelangrijkiskleurjebijvoorbeeldrood.Ofalshetoverdoodgaat,zetjeeenkruisneer.Daardoorwordtdeinformatieoverzichtelijker.

5. Verbindhetonderwerpmetdehoofdassociatiesenhoofdassociatiesmetassociatiesdoormiddelvanlijnen.

Ookdoordeverschillendeassociatiesmetelkaarteverbinden,wordthetoverzichtelijker.Alsjeklaarbent,kunjedeinformatiegebruikenombijvoorbeeldeenhoofdstukindelingtemakenvoorjewerkstuk.

Mindmap13

Page 28: Tumult studiekaarten

1. Bepaaljestandpunt.

2. Bedenkgoedeargumenten.

3. Laatjeargumentenhoren.

4. Luisternaardeargumentenvananderen.

5. Formuleerjeconclusie.

14 Argumenteren

Page 29: Tumult studiekaarten

Argumenteren

1. Bepaaljestandpunt.

Eenstandpuntishetzelfdealseenmening.Jegeeftjemeningalsjebijvoorbeeldzegt:‘Ikvinddat...’,of‘Volgensmij...’.

2. Bedenkgoedeargumenten.

Eenargumentgebruikjeomjestandpuntteverdedigen.Jehebtgoedeargumentenenslechteargumenten.Slechteargumentenzijnbijvoorbeeldvooroordelenofgeneralisaties.Argumentenwaarinwoordenals‘alle’,‘allemaal’en‘altijd’wordengebruiktzijngeneralisaties.

3. Laatjeargumentenhoren.

Hetisbelangrijkdatjegoedeargumentenhebt.Metargumentenkunjeanderenovertuigendatjouwmeninggoedis.Danishetwelbelangrijkdatjejouwmeningooklaathoren.Jehebtenkelvoudigeargumentatie(eenargument)enmeervoudigeargumentatie(meerargumenten).Eenmeervoudigeargumentatiekunjezienaan‘teneerste,tentweede,etc...’,‘eenanderargumentis...’,etc.

4. Luisternaardeargumentenvananderen.

Hetisnatuurlijknietzodatjealtijdgelijkhebt.Doorgoednaaranderenteluisterenkunjejemeningbijstellen.Hetgaaternamelijknietomdatjegelijkhebt,maardatjesamentotdebesteoplossingkomt.

5. Formuleerjeconclusie.

Weegdeargumentenvanjezelfenanderengoedafenbesluitwatuiteindelijkjeconclusieis.

Argumenteren14

Page 30: Tumult studiekaarten

1. Zorg voor prettige werkomstandigheden.

2. Maak een haalbare planning.

3. Werk overzichtelijk.

4. Denk positief.

5. Beloon jezelf.

15 Motiveren

Page 31: Tumult studiekaarten

Motiveren

1. Zorg voor prettige werkomstandigheden.

– Werk op je eigen kamer. Heb je die niet, zoek dan een zo rustig mogelijke plek op. Kun je nergens een rustige plek vinden: overleg met je mentor of je op school mag werken.

– Studeer in een niet te warme of koude kamer. – Zorg dat je alle voor de studie benodigde spullen bij de hand hebt.

2. Maak een haalbare planning (zie ook studiekaart 25. Plannen).

– Begin een paar dagen van tevoren aan een belangrijke toets of werkstuk. – Stel jezelf realistische doelen. – Houd je aan je planning. Gebruik eventueel een kookwekker om je te helpen om je aan de met

jezelf afgesproken studietijden te houden. – Verdeel je werk in kleine porties. Na elk onderdeel kun je

opnieuw tevreden zijn dat er weer wat af is. Zó wordt studeren een stuk prettiger.

3. Werk overzichtelijk.

– Ontspan je tussendoor echt: zonnen, kletspraatje, rondje rennen, lekker muziekje, enzovoort. – Zoek een methode die jij prettig vindt en waar je baat bij hebt. Hardop werken is voor bepaalde

typen mensen dé manier. Probeer het uit. Weer anderen moeten juist iets dóén, wil de leerstof binnen komen én binnen blijven: schrijven, tekenen, schematiseren, practicum. Bij een derde werkt opschrijven het beste.

– Wissel een vervelend of moeilijk vak af met een gemakkelijk of leuk vak, maakwerk met leerwerk en leren met pauze.

– Leer niet tot aan het moment van slapen gaan. Las rust in of juist beweging of iets anders wat jij leuk vindt, maar geen leerwerk meer.

4. Denk positief!

Voortdurend inwendig zitten mopperen kost veel energie en levert niets op. Ruil Ik heb geen zin in voor Hoe beter ik me concentreer, des te sneller ben ik klaar. Of Als het af is, mag ik een stuk chocola. Schrijf de helpende gedachte(s) eventueel op een groot papier en hang dat voor je neus.

5. Beloon jezelf.

Beloof jezelf als je je aan een afspraak met jezelf gehouden hebt. Denk aan simpele dingen. Als je met jezelf afsprak dat je minstens een uur geconcentreerd door zou werken en het lukt, geef jezelf dan een kwartier rust of een ijsje of een telefoontje met je vriend(in).

Motiveren15

Page 32: Tumult studiekaarten

1. Vraag je af: Wanneer kan ik me het beste concentreren?

2. Zorg voor goede (leer)omstandigheden.

3. Maak een werkschema (plan van aanpak).

4. Vermijd afleiding.

5. Doe één ding tegelijk.

6. Tips

16 Concentreren

Page 33: Tumult studiekaarten

Concentreren

1. Vraag je af: Wanneer kan ik me het beste concentreren?

Als je regelmatig wegdroomt of je aandacht er niet bij kan houden, kun je je slecht concentreren. Dat kan komen omdat je met je gedachten bij andere dingen bent. Of dat je door andere dingen wordt afgeleid. Of omdat je (te) lang hebt geleerd. Wanneer kan jij je het beste concentreren?

2. Zorg voor goede omstandigheden.

Doe bijvoorbeeld de deur van je kamer dicht, zet je mobieltje uit en hang een brief aan je deur: ‘Ik ben aan het studeren, niet storen!’. Ruim je bureau op en leg klaar wat je nodig hebt. Bel bijvoorbee-ld eerst die vriend(in) of schrijf op wat je niet mag vergeten.

3. Maak een werkschema (Zie ook studiekaart 29. schema maken).

Schrijf op wat je allemaal moet doen. Streep het door als je klaar bent. Schrijf ook op wanneer je wilt gaan pauzeren.

4. Doe één ding tegelijk

Beperk je tot het doen of maken van één ding tegelijk. Dat betekent, dat je je volledig wijdt aan dat ene onderwerp, zonder aan andere dingen te denken. Als je daarmee klaar bent, begin je aan een ander onderwerp.

6. Tips

– Wissel verschillende vakken, maak- en leerwerk en moeilijk-gemakkelijk af. – Plan regelmatig pauzes. – Geef jezelf een beloning als je een taak hebt afgemaakt. Dat kan heel klein zijn, zoals een blikje cola

of een snoepje. Maar voor grotere projecten of werkstukken kun je jezelf trakteren op een avondje naar de film of een nieuwe broek kopen.

– Als je merkt dat je gedachten ergens anders naar toe gaan, zeg dan tegen jezelf: “Nu hier zijn!” Breng je concentratie terug naar waar je mee bezig was.

Voorbeeld: je zit midden in een les en je gedachten dwalen af naar die belangrijke afspraak die je morgen hebt. Dan zeg je tegen jezelf: ‘Nu hier zijn!’ Als je gedachten weer bij iets anders zijn, herhaal het dan.

– Muziek kan prettig zijn aangezien het andere omgevingsgeluiden kan weg nemen. Maar de radio leidt snel af omdat er vaak wordt gesproken.

Concentreren16

Page 34: Tumult studiekaarten

1. Denk na voor je begint.

2. Kies een methode

3. Maak een planning.

4. Controleer of je alles begrijpt.

5. Tips

17 Schriftelijke toets voorbereiden

Page 35: Tumult studiekaarten

Schriftelijke toets voorbereiden

1. Denk na voor je begint..

Zorg voor 1. een opgeruimde omgeving, 2. dat je alles wat je nodig hebt (boeken, aantekeningen, etc.) bij de hand hebt en 3. dat je niet gestoord wordt. Maar zorg vooral dat je weet wat je moet doen.

2. Kies een methode.

Zoek uit wat voor jou goed werkt. Voor alle leerstof geldt: verspreid de leerstof over meerdere dagen en leer de leerstof als het kan steeds op een andere manier. Heb je voor een vorige toets een onvoldoende gehaald, kijk dan hoe dat is gekomen.

3. Maak een planning.

Als je vooraf opschrijft wat je moet doen, geeft dat rust in je hoofd. Bovendien vergeet je iets niet zo snel. Het geeft ook een lekker gevoel als je iets dat je gedaan hebt weg kunt strepen.

4. Controleer of je alles begrijpt.

Dat kun je doen door je te laten overhoren (bijvoorbeeld door een van je ouders). Je kunt jezelf ook controleren door vragen over de tekst te stellen en die dan zelf te beantwoorden en te checken.

5. Tips:

– Houd bij je planning rekening met afwisseling. – Als je een planning voor meerdere dagen hebt gemaakt, zet die dan ook in je agenda. – Maak spiekbriefjes, dan oefen je de stof. Ze gebruiken is dan niet meer nodig. – Belangrijk is dat de docent de toets individueel dan wel klassikaal nabespreekt.

Krijg je geen feedback, dan kun je hier altijd om vragen. – Noteer in een apart schrift wat er tijdens een toets goed en niet zo goed ging.

Gebruik dat bij een volgende toets. – Veel mensen gaan vlak voor toetsen piekeren: Heb ik wel genoeg tijd, krijg ik het wel af,

kan ik het wel, etc. Bedenk dat deze gedachten je slechts energie en tijd kosten die je beter in het studeren kunt stoppen. Zodra een dergelijke gedachte opkomt, stel je er een andere voor in de plaats, bijvoorbeeld: Dit lukt mij wel.

– Als je goed met muziek kunt studeren, zet dan muziek op die je stimuleert maar niet afleidt.

Schriftelijke toets voorbereiden17

Page 36: Tumult studiekaarten

Voorbereiding:

1. Denk na voor je begint.

2. Kies een methode

3. Maak een planning.

4. Controleer of je alles begrijpt.

Tijdens de toets:

6. Laat zien wat je weet.

7. Bespreek een argumentatie volledig.

8. Gebruik de informatie die de docent verstrekt.

Na de toets:

9. Evalueer de toets

10. Tips

18 Mondelinge toets voorbereiden

Page 37: Tumult studiekaarten

Mondelinge toets voorbereiden

1. Denk na voor je begint.. Zorg voor een opgeruimde omgeving, zorg dat je alles wat je nodig hebt (boeken, aantekeningen,

etc.) bij de hand hebt en dat je niet gestoord wordt.

2. Kies een methode. Voor de een werkt de ene methode beter, voor de ander een andere methode. Zoek uit wat voor

jou goed werkt. Maar voor alle leerstof geldt: verspreid de leerstof over meerdere dagen en leer de leerstof als het kan steeds op een andere manier. Heb je voor een vorige toets een onvoldoende gehaald, kijk dan hoe het beter kan.

3. Maak een planning (zie ook studiekaart 25. Plannen). Als je vooraf opschrijft wat je moet doen, geeft dat rust in je hoofd. Bovendien vergeet je iets niet

zo snel. Houd bij je planning rekening met afwisseling. En als je een planning voor meerdere dagen hebt gemaakt, zet die stappen dan ook in je agenda.

4. Controleer of je alles begrijpt. Dat kun je doen door je te laten overhoren (bijvoorbeeld door een van je ouders). Je kunt jezelf ook

controleren door vragen over de tekst te stellen en die dan zelf te beantwoorden en te checken.

5. Laat zien wat je weet. Een docent kan geen gedachten lezen en beoordeelt je naar wat je onder woorden brengt.

5. Bespreek een argumentatie volledig. Sla geen stappen over. Blijf kritisch op wat je zegt, maar durf ook vermoedens te opperen.

6. Gebruik de informatie die de docent verstrekt. Luister goed naar de vragen. Herhaal eventueel de vraag in eigen woorden. Let op de reacties van

de docent op je verhaal.

7. Evalueer de toets Het is belangrijk om de toets te evalueren: Wat ging er fout, wat ging er goed? Denk hierover,

bespreek het met anderen. Met sommige docenten is prima te overleggen waardoor je de mist ing-ing of onder je niveau bleef. Gebruik deze informatie om een plan van aanpak te maken voor de volgende keer.

8. Tips – Realiseer je dat je niet alles hoeft te weten, maar dat je ‘genoeg’

moet weten. – Let op je lichaamstaal: zak niet onderuit, neem een rustige maar actieve

houding aan en houd oogcontact. Probeer duidelijk te spreken (niet zachtjes of binnensmonds). – Gebruik geen moeilijke formuleringen, maar doe ook niet al te populair. Gebruik de definities en

concepten uit de studiestof wanneer daar naar gevraagd wordt. Gebruik verder zoveel mogelijk eigen woorden.

– Een mondelinge toets is als het ware een demonstratie van hardop denken over de stof. Oefen dit met anderen. Spreek over de stof, laat je vragen stellen, enzovoort. Hierdoor raak je getraind in het onder woorden brengen van wat je weet.

– Bedenk hoe het in de praktijk gaat: Stelt de docent veel vragen of is het meer een gesprek? Heeft de docent stokpaardjes? Mag je zelf in het begin het onderwerp bepalen?

Mondelinge toets voorbereiden18

Page 38: Tumult studiekaarten

1. Multiple choicetoets

2. Open vragentoets

3. Luistertoets

4. Evalueer de toets

5. Tips

19 Een toets maken

Page 39: Tumult studiekaarten

1. Multiple choice

1. Werk volgens een rondesysteem. Vul in de eerste ronde alleen de gemakkelijke vragen in. Sla de vragen over die je niet meteen weet. Vul in de tweede ronde de moeilijke vragen in. Sla de zeer moeilijke vragen over. Vul in de derde ronde de zeer moeilijke vragen in. Vul uiteindelijk alles in.

Op deze manier gebruik je je tijd het meest efficient. 2. Zoek het ‘beste’ antwoord en niet het 100% ‘perfecte’ antwoord. Bij vier antwoorden geldt over het algemeen: een van de vier is duidelijk onjuist; de tweede blijkt

met enig nadenken ook niet juist te zijn. Bepaal nu welke van de twee die overblijvben de beste is. 3. Ga op je eerste indruk af. Als je goed bent voorbereid en je hebt de vraag zorgvuldig gelezen, dan is de eerste indruk vaak

de beste. 4. Verbeter alleen op grond van een nieuw inzicht, blijf anders bij de eerste keuze. Verbeter alleen als je het zeker weet.

2. Open vragen 1. Lees eerst alle vragen door. 2. Begin met de gemakkelijke vragen. Blijf niet ‘kleven’ aan vragen die je niet weet. Sla deze over voor later. 3. Lees de vraag zeer zorgvuldig. Wat wil men weten? 4. Controleer je antwoord. Staat alles erin? Let ook op eventuele spel- en stijlfouten.

3. Luistertoets 1. Laat zien wat je weet. Een docent kan geen gedachten lezen en beoordeelt je naar wat je onder woorden brengt. 2. Bespreek een argumentatie volledig. 3. Sla geen stappen over. Een mondelinge toets is meestal een demonstratie in ‘hardop denken’ over de stof. Soms moet je

ook veel feiten kennen. Je hoeft echter niet alles te weten. 4. Gebruik de informatie die de docent verstrekt. Luister goed naar de vragen. Herhaal eventueel de vraag in eigen woorden. Let op de reacties van de

docent op je verhaal.

4. Evalueer de toets Het is belangrijk om de toets te evalueren: Wat ging er fout, wat ging er goed? Denk hierover na,

bespreek het met je docent of anderen. Gebruik deze informatie om een werkplan te maken voor de volgende keer.

5. Tips – Let op je lichaamstaal: zak niet onderuit, neem een rustige maar

actieve houding aan en houd oogcontact. Probeer duidelijk te spreken (niet zachtjes of binnensmonds).

– Gebruik geen moeilijke formuleringen, maar doe ook niet al te populair. Gebruik de informatie uit de studiestof wanneer daar naar gevraagd wordt.

– Gebruik verder zoveel mogelijk eigen woorden.

Een toets maken19

Page 40: Tumult studiekaarten

1. Bekijk de tekst globaal.

2. Bestudeer de tekst actief.

3. Maak een samenvatting.

4. Controleer of je de tekst begrijpt.

5. Tip

20 Tekst bestuderen

Page 41: Tumult studiekaarten

Tekst bestuderen

1. Bekijk de tekst Globaal. - Lees de titel? Kun je raden waar de tekst over gaat (het onderwerp) en weet je er al iets over? - Wat valt op aan de tekst? Wat is de lengte, zie je vetgedrukte, onderstreepte of cursieve woorden, tussenkopjes. Dat zijn

meestal aanwijzingen dat het om belangrijke informatie gaat. - Bekijk de indeling. Een nieuwe alinea gaat meestal over een ander (sub)onderwerp. In de eerste alinea geeft de schrijver

vaak aan waar de tekst over gaat. In de laatste alinea vat hij de tekst samen. De belangrijkste infor-matie staat meestal aan het begin of het eind van de alinea.

- Bekijk de plaatjes met hun onderschriften.

2. Bestudeer de tekst actief. - Wat is het onderwerp? Het onderwerp van een tekst is het antwoord op de vraag: waar gaat de tekst over? (in een woord of

een paar woorden). - Wat is de hoofdgedachte? Kijk vervolgens wat de schrijver met alle zinnen samen in een (of twee) zin(nen) over het onderwerp

wil zeggen. Dit noemen we de hoofdgedachte van de tekst. De zin waarin de hoofdgedachte staat, heet kernzin (of hoofdgedachtenzin). De hoofdgedachte van een langere tekst kun je vinden door:

- de hoofdgedachte (de kernzin) van elke alinea te vinden; - te kijken wat de schrijver met de hoofdgedachten van alle alinea’s samen wil zeggen; - op het begin of het eind van de tekst te letten. - Onderstreep de belangrijkste informatie uit de tekst. Dat kun je doen door onder de belangrijkste woorden of zinnen een streep te zetten. Als het een

groter stuk tekst is, kun je ook een verticaal streepje aan de zijkant zetten. Belangrijke dingen kun je ook aangeven door symbolen (een uitroepteken, vraagteken, plusje, etc.).

- Maak aantekeningen Doe dat op een apart blaadje. Het grote voordeel van het maken van aantekeningen is dat je het vaak

al onthoudt als je het opschrijft.

3. Maak een samenvatting. Daarin schrijf je de hoofdzaken uit de tekst in je eigen woorden op (zie ook studiekaart 21.

Samenvatten).

4. Controleer of je de tekst begrijpt. Een manier om dat te weten te komen is door overhoren (bijvoorbeeld door je ouders). Maar je kunt het ook zelf doen: Als je de tekst leert, maak dan meteen overhoorvragen. Als je jezelf

deze vragen stelt, en de antwoorden bedenkt, krijg je meer grip op de tekst. Als je de inhoud moet navertellen: maak een schema, bijvoorbeeld door de kernwoorden uit de tekst

op te schrijven.

5. Tip In teksten staan vaak woorden waaraan je kunt zien dat er bijvoorbeeld

een oorzaak en een gevolg, een opsomming, of een probleem en een oplossing voorkomt/voorkomen. Dit soort woorden heet: signaalwoorden. Een signaalwoord geeft aan dat het om belangrijke informatie gaat.

Tekst bestuderen20

Page 42: Tumult studiekaarten

1. Welkestukkenteksthebjeondertreept?

2. Welkeaantekeningenhebjegemaakt?

3. Bepaaldetrefwoordenperalinea.

4. Schrijfmetbehulpvandetrefwoorden,onderstrepingenen

aantekeningenineigenwoordendesamenvatting.

5. Tips

21 Samenvatten zie ook Tekstbegrip

Page 43: Tumult studiekaarten

Samenvatten zie ook Tekstbegrip

1. Welkestukkenteksthebjeondertreept? Datiskennelijkbelangrijkeinformatie.Verwerkdieinjesamenvatting.

2. Welkeaantekeningenhebjegemaakt? Daarvoorgeldthetzelfde.

3. Bepaaldetrefwoordenindealinea’s. Gebruikdezewoordenalskapstokvoordesamenvatting.

4. Schrijfmetbehulpvandetrefwoorden,onderstrepingenenaantekeningenineigenwoordendesamenvattingvandetekst.

5. Tips –Alsjedesamenvattingmoetleren(bijvoorbeeldvooreentoets)

schrijfhemdanvooraloverzichtelijken/ofinpuntenop. –Meteenmarkeerstiftkanjedebelangrijkstebegrippennogextra

aandachtgeven. –Nahetmakenvandesamenvattingleesjedetekstinjeboeknogeenkeer

helemaaldoorencontroleerjeofjenietsbelangrijksmistinjesamenvatting. –Vergeetooknietbijhetlerengoednaardefigurenentekeningeninjeboektekijken.

Neemeventueelookdeopdrachtenuitjewerkboeknogeensdoor.

Samenvatten zie ook Tekstbegrip21

Page 44: Tumult studiekaarten

1. Leesdetekstglobaaldoor.

2. Formuleereenduidelijkedoelstelling.

3. Gebruikeenaanwijzer.

4. Breidjefixatieuit.

5. Onderstreepofmarkeerbelangrijkestukkenvandetekst.

22 Snellezen

Page 45: Tumult studiekaarten

Snellezen

1. Leesdetekstglobaaldoor. Kijknaardedingendiejealseersteopvallen:titel,tussenkopjes,vet-enschuingedrukte

woordenenzinnen,enallinea’s.Dankrijgjealeeneersteindrukwaardetekstovergaat.(Zieookstudiekaart20:Tekstbestuderen).

2. Formuleereenduidelijkedoelstelling. Naarwelkeinformatiebenjeopzoek?Alsjedetekstleertvooreentoetsishetslimtebedenken

welkevragenjezoukunnenkrijgen.

3. Gebruikeenaanwijzer. Alsjebijhetlezeneenaanwijzer(bijvoorbeeldeenpenofliniaal)

gebruikt,gaathetlezenvaakaltweekeerzosnel.

4. Breidjefixatieuit. Jeogenstaantijdenshetlezenheelevenstilbijeenwoord,nemenhetwoordopengaanheelsnel

doornaarhetvolgendewoord.Datheetfixeren.Jekuntjeogenoefenenomtijdens1fixatienieteen,maardrieofzelfsvijfwoordentegelijkertijdtelezen.

5. Onderstreepofmarkeerbelangrijkestukkenvandetekst. Doortemarkerenenteonderstrepenziejesnellerwaarhetindetekstovergaat.

Snellezen22

Page 46: Tumult studiekaarten

1. Beschrijfwatjezagofhoorde.

2. Beschrijfwatvoorgevoeljedaarbijkreeg.

3. Blijfpositief.

4. Zorgdatdegeneopwiejekritiekhebterietsmeedoet.

5. Probeerjeindeanderteverplaatsen.

23 Kritiek geven

Page 47: Tumult studiekaarten

Kritiek geven

1. Beschrijfwatjezagofhoorde.

Probeernietboostereagerenofhardtepratenofschreeuwen.Verteldeanderrustigwatjezagofhoorde.Alsiemandbijvoorbeeldtelaatopdeafspraakkwam,zegjealleen:‘Jebenttelaat.’

2. Vraagwaaromhijheeftgedaanwathijdeed.

Misschienheeftdeanderweleenheelgoederedenwaaromhijtelaatwas.

3. Beschrijfwatvoorgevoeljedaarbijkreeg.

Verteldaarbijhoejevoelt.Bijvoorbeeld:‘Ikvindhetvervelend,wantikbenspeciaaleenuureerdervanhuisgegaan’.

4. Blijfpositief.

Geefdeanderadviesofzeghoejijdenktdathetbeterkan.Alsjezelfpositiefblijft,krijgjegeenruzieenzaldeandereerderjouwadviesterhartenemen.Daarmeezorgjeervoordatheteenvolgendekeernietweergebeurt.

5. Probeerjeindeanderteverplaatsen.

Bedenkhoedeanderdacht:Waaromheefthijhetopdiemaniergezegdofgedaan?Opdiemanierkunjedeandereenbeteradviesgeven.

Kritiek geven23

Page 48: Tumult studiekaarten

1. Doededingenwaarjejegoedbijvoelt.

2. Denkaandedingenwaarjegoedinbent.

3. Denkaandedingendiejegoedhebtgedaan.

4. Denkaandecomplimentendiejeooitweleenshebtgekregen.

5. Doe(soms)dingendiejenietdurft,toch.

6. Ruilnegatievegedachteninvoorpositieve.

7. Losproblemenop.

8. Weesnietbangomfoutentemaken.

9. Alsjeietsechtwilt,gaerdanvoor.

10. Steldingenwaarjetegenopzietnietuit.

24 Zelfvertrouwen

Page 49: Tumult studiekaarten

Zelfvertrouwen

1. Doededingenwaarjejegoedbijvoelt. Vaakweetjezelfwelwatbijjepastenwatniet.Concentreerjeopdedingendiegoedvoelen.

2. Denkaandedingenwaarjegoedinbent. Iedereenisergensgoedin.Daarbijgaathetnietalleenomdingenalsleren,stoerzijnofsporten.

Alsjegoedbentinmensenhelpenisdatnetzobelangrijk.Maarhetallerbelangrijksteisdatjegoedbentinjezelfenanderengelukkigmaken.Daarhoefjeechtnietlangvoortestuderen.

3. Denkaandedingendiejegoedhebtgedaan. Bijvoorbeeldeenbezoekaanjeoma,jezusjehelpenmethuiswerk,eenprachtigegoalgescoord,

jebijbaantje,ietsgedaanwatjeeigenlijknietdurfde,etc.Alsjedaaraandenktvoeljejebeter.

4. Denkaandecomplimentendiejeooitweleenshebtgekregen. Vanjedocent,jeouders,jefamilie,zomaariemand,etc.Daaraankunjeziendatjeietsgoedhebt

gedaan.

5. Doe(soms)dingendiejenietdurft,toch. Alledingendiejevoorheteerstdoetzijndoodeng.Maaralsjealdiedingennietdoet,komjeniet

zoverinhetleven.Bovendienalsjedatwatjenietdurfttochdoet,geeftdateengoedgevoel.

6. Ruilnegatievegedachteninvoorpositieve. Alsjenegatiefdenkt,voeljejeonzeker.Datishetslechtenieuws.

Hetgoedenieuwsisdatjejegedachtenkuntbeinvloeden:ruileennegatievegedachteinvooreenpositieve.Alsjebijvoorbeelddenkt:Ikkanniks,ruildiedaninvoorIkkanbestwelwat,namelijk...

7. Losproblemenop. Vanproblemenkunjebehoorlijkonzekerworden.Denkerdusovernahoejezeopkuntlossen.

Alsjeerzelfnietuitkomt,praaterdanovermetiemanddiejevertrouwt.

8. Weesnietbangomfoutentemaken. Niemandisperfecteniedereenmaaktfouten.Datishelemaalnieterg.Zelfsgoed.Wantjuistdoordat

jeietsfoutdoet,kunjeerachterkomenhoehetbeterkan.Vanfoutenkunjedusveelleren.

9. Alsjeietsechtwilt,gaerdanvoor. Denknaoverdevraag:Waarwordiknougelukkigvan?Engaerdanvoor.Natuurlijkzullenerinhet

begindingennietzogoedgaan,maardooroefenen,trainenenopnieuwproberen(maardanbeter)kunjeeenheeleindkomen.

11. Steldingenwaarjetegenopzietnietuit. Alsjeietswaarjetegenaanhiktuitstelt,gajeeralleenmaarmeertegenopzien.

Doehetgelijk,danbenjeervanaf.

Zelfvertrouwen24

Page 50: Tumult studiekaarten

1. Vraag je af: Wat moet ik precies doen?

2. Vraag je af: Wanneer moet de opdracht of taak klaar zijn?

3. Vraag je af: Welke stappen moet ik zetten?

4. Vraag je af: Hoeveel tijd kost elke stap?

5. Vraag je af: Wanneer moet ik dan beginnen?

6. Vraag je af: Is deze planning haalbaar?

7. Schrijf je planning op.

8. Tips!

25 Plannen

Page 51: Tumult studiekaarten

Plannen

1. Vraag je af: Wat moet ik precies doen? Als je een toets hebt, wat moet je daar precies voor leren?

2. Vraag je af: Wanneer moet de opdracht of taak af zijn? Wanneer heb je bijvoorbeeld die toets? Of wanneer moet je je werkstuk inleveren?

Als je dat weet, weet je ook hoeveel tijd je nog hebt voor je klaar moet zijn.

3. Vraag je af: Welke stappen moet ik zetten? Alle grote taken kun je het beste in stukken hakken. Doe elke dag een stuk.

Dan blijft het leuk om te doen en haal je het beste resultaat.

4. Vraag je af: Hoe veel tijd kost elke stap? Schat in hoeveel tijd elk onderdeel kost.

5. Vraag je af: Wanneer moet ik dan beginnen? Reken terug vanaf het moment dat de opdracht af moet zijn.

Dan weet je wanneer je moet beginnen.

6. Vraag je af: Is deze planning haalbaar? Zijn deze taken haalbaar in de beschikbare tijd? Dat wil zeggen, is het… a. te doen? (je hebt in je planning bijvoorbeeld geen rekening gehouden met reistijd,

terwijl je elke dag wel 1,5 uur in de trein zit!); b. door jou uit te voeren? Je kunt ’s avonds na 22.00 uur eigenlijk niet meer goed studeren,

maar in je planning staat dat je tot minstens 23.00 uur bezig bent? Zo nee, pas je planning aan.

7. Schrijf je planning op. Een langetermijnplanning kun je noteren in een planner of je kunt zelf (in Word) op de computer

een planning maken. Natuurlijk schrijf je die ook in je agenda. Een kortetermijnplanning, bijvoor-beeld voor een dag, kun je in een schrijfblok noteren. Daar zet je alles in wat je op die dag moet doen (eventueel met de tijd erbij). Als je iets gedaan hebt, streep je het door. Dat geeft een lekker gevoel.

8. Tips – Van groot naar klein; Eerst kijk je wat je in een langere periode moet doen (bijvoorbeeld een maand

of een jaar). Daarmee houd je het grote overzicht. Dat doe je bijvoorbeeld in de WatNouJaarplanner. Vervolgens verdeel je die taken over een kleinere periode (een week of een dag). Ten slotte zet je die taken in je agenda en ga je per uur plannen.

– Je maakt de planning natuurlijk niet voor niets. Dus kijk voor je begint eerst wat je voor vandaag hebt gepland.

– Plan moeilijke taken op momenten dat jij het best kunt werken. – Houd bij het maken van de weekplanning ook rekening met andere

wekelijkse verplichtingen die je bent aangegaan, zoals: bijbaantje, sport, hobby, en afspraken die je al gemaakt hebt. En met pauzes; Ga bijvoorbeeld na één uur geconcentreerd werken een kwartiertje gitaar spelen of thee drinken.

Plannen25

Page 52: Tumult studiekaarten

1. Stap1:jedoelbepalen.

2. Stap2:jeoriënteren.

3. Stap3:jestrategiebepalen.

4. Stap4:doen.

5. Stap5:reflecteren.

26 Zelfstandig leren

Page 53: Tumult studiekaarten

Zelfstandig leren

1. Jedoelbepalen.

Alsjejedoelbepaalt,houddanrekeningmetdevolgendepunten: 1. Steljedoelniettehoogenniettelaag. 2. Schrijfjedoelenzoduidelijkmogelijkop. 3. Bedenkookwanneerjedatdoelbereiktwilthebben. 4. Bedenkhoejedatdoelgaathalen.

2. Jeoriënteren.

Jegaatuitzoekenwatjeallemaalmoetkunnen,wetenofdoenomjouwdoeltebereiken.Doorhetstellenvanvragenkunjedieinformatieverzamelen.Bedenkvragendiebeginnenmetwat,wanneer,waar,wie,hoeenwaarom.Bedenkdaarnavoorelkevraagmeerdereantwoorden.

Voorbeeld: –Watmoetergedaanworden? –Wanneermoeterwatgedaanworden? –Hoepakikdataan? –Etc.

3. Jestrategiebepalen.

Metbehulpvandeantwoordenopdevragenkunjeuiteindelijkbeslissenwatjegaatdoen,hoejehetgaatdoen,waarjehetgaatdoen,wanneerjehetgaatdoen,enzovoort.Datkunjedoendoorbijelkantwoordtekijkennaardevoordelenennadelen.Alsjevervolgenskijktwathetzwaarstwegendenadeelofvoordeelis,kunjeeengoedekeuzemaken.

4. Doen.

Jegaatjebeslissing(plan)uitvoeren.

5. Reflecteren.

Jekijktachterafwaterallemaalgoedenfoutisgegaan,zodatjeeenvolgendekeereen(nog)beterebeslissingkuntnemen.

Zelfstandig leren26

Page 54: Tumult studiekaarten

1. Kijkterugopietswatjehebtgedaan.

2. Watgebeurdeerprecies?

3. Waarvoeljejenietgoedbij?

4. Hoekanhetbeter?

5. Doeheteenvolgendekeerduszo.

27 Reflecteren

Page 55: Tumult studiekaarten

Reflecteren

1. Kijkterugopietswatjehebtgedaan.

Datkanzijneenproefwerk,eensportwedstrijd,eenruziemetjeouders,etc.

2. Watgebeurdeerprecies?

Wathebjepreciesgedaanofgezegd?Watwarendegevolgen?Probeernietjezelfbetervoortespiegelen,maarkijkgewooneerlijknaarwatergebeurde.Stelbijvoorbeelddevragen:Watwildeik,watdeedik,watdachtik,watvoeldeikenwatdenkjedatdeanderwilde,deed,dachtenvoelde?Hebhetvooraloverfeiteninplaatsvanovermeningen.

3. Waarvoeljejenietgoedbij?

Misschienhebjeietsgezegdwaardooriemandandersbooswerd.Ofhebjejenietgoedgenoegvoorbereidopeentoets.Alsjejedaarnietgoedbijvoelt,doehetdaneenvolgendekeeranders.

4. Hoekanhetbeter?

Denknaoverdegevolgenvanjouwgedrag.Vraagjeaf:Wathadikbeteranderskunnenzeggenofdoen?Weesdaareerlijkover.Overlegdaaroverbijvoorbeeldmetjedocent(alshetoverdetoetsgaat)ofmetdegenewaarjeruziemeehad.

5. Doeheteenvolgendekeerduszo.

Alsjeweereentoetshebt,bereidjedanbetervoor.Ofzegtijdenseenmeningverschildingenwaardoorjegeenruziekrijgt.

Reflecteren27

Page 56: Tumult studiekaarten

1. Denk zelf na.

2. Begin zelf.

3. Maak een keuze en ga er dan voor.

4. Durf verantwoordelijkheid te nemen.

5. Geen woorden, maar daden.

28 Initiatief nemen

Page 57: Tumult studiekaarten

Initiatief nemen

1. Denk zelf na.

Als je initiatiefrijk bent dan zie je kansen en problemen, doe je voorstellen, draag je oplossingen aan, of onderneem je zelf actie. Je verzamelt belangrijke informatie.

2. Begin zelf.

Wacht niet tot anderen beginnen. Als jij iets wil, doe het dan.

3. Maak een keuze en ga er dan voor.

4. Durf verantwoordelijkheid te nemen.

Neem bijvoorbeeld vrijwillig de leiding over projecten of taken.

5. Geen woorden, maar daden.

Hou je aan je beloftes en doe wat je gezegd hebt.

Initiatief nemen28

Page 58: Tumult studiekaarten

1. De kaartjesmethode

2. De handoplegmethode

3. Schrijf de woordjes op.

4. Beelden

5. Bedenk context

6. Spelling

7. Woordnet

8. Tips

29 Woordjes leren

Page 59: Tumult studiekaarten

Woordjes leren

1. De kaartjesmethode – neem een stapel kaartjes (bijv. 5 x 10cm). Op elk kaartje schrijf je een woordje dat je leren moet. Op de achterkant schrijf je daarna de vertaling of de definitie. (Als je ruimte genoeg hebt is het goed om op de andere kant ook een zin te schrijven waarin het woord gebruikt is.)

1. Je legt de kaartjes op een stapel. 2. Bij elk woord kijk je of je vertaling weet. Weet je het? Dan leg je het kaartje op de stapel GOED.

Weet je het niet? Dan leg je het kaartje op de stapel FOUT. Dit doe je met alle kaartjes. 3. Op deze manier probeer je de stapel met FOUTE kaartjes zo klein mogelijk te maken.

Je moet dit stapeltje dus veel herhalen. 4. Stop daarna weer alle kaartjes bij elkaar en begin opnieuw. (Schud de kaartjes van tevoren,

zodat je elke keer een andere volgorde hebt.)

2. De handoplegmethode 1. Leg een blaadje op de woordenlijst en schuif het blaadje naar beneden, zodat je alleen het woordje

ziet dat je wilt leren. Spreek de vreemde woorden eerst hardop uit. Schrijf het woord vervolgens op. Controleer of je het woord goed geschreven hebt. Leer op deze manier de eerste 8 woordjes. Leer ze niet alleen van boven naar beneden, maar ook door elkaar. Vervolgens leer je de volgende 8 en herhaal je de eerste 8. Doe ook dit kris-kras door elkaar! Zo leer je de hele woordenlijst.

2. Schrijf woorden, die je er niet goed inkrijgt, op een apart blaadje. Vouw het blaadje dubbel en schrijf aan de ene kant het vreemde woord en aan de andere kant de betekenis. Onderstreep het gedeelte van het woord dat je extra moeilijk vindt.

3. Schrijf de woordjes op – als je iets opschrijft, onthoud je het vaak al. Een goede manier om woordjes te leren is een spierbriefje maken. Doe dat net of je het wilt gaan gebruiken (dus zo klein mogelijk). Je zult zien dat je het niet nodig hebt.

4. Beelden – een hele goede manier is ook het maken van voorstellingen in je hoofd bij een bepaald woord. Beelden kunnen je geheugen enorm versterken. Maak er in je hoofd een verhaaltje van.

5. Bedenk context – maak na een tijdje leren een apart lijstje met de woorden die er maar niet in willen. Zorg ervoor dat je bij die woorden een zin bedenkt (bijvoorbeeld voor het woord kitchen de zin John, can you clean the kitchen today?) en schrijf die zinnen op een apart blaadje. Soms wordt het samen een soort verhaaltje, en dan onthoud je ze veel sneller.

6. Spelling – als je de spelling van woorden moet leren, werkt het goed om ze in stukjes uitgesproken in je hoofd te zetten. Bijvoorbeeld: exhaustion: zet dit in je hoofd als ex haus tion.

7. Woordnet – maak voor een moeilijk woord een woordnet. Een boomschema of takjesschema, met in het midden het moeilijke woord. Er omheen zet je allemaal woorden die je verbindt met dat moeilijke woord. Bijv. bij congratulations zet je verjaardag, bruiloft, cadeautjes.

8. Tips: – Begin niet de dag voor de toets met leren, maar een paar dagen van tevoren. Maak een planning.

Als je op de laatste dag leert, zul je merken dat je de woordjes weer snel vergeet. – Als de hoeveelheid woordjes groot is, leer het dan in delen. – Sommige mensen onthouden woorden beter als ze ze horen. Daarom is het goed om hardop

woordjes op te zeggen als je ze wilt leren. – Schrijf de moeilijke woordjes altijd op! Het is niet verstandig om alleen maar de woordjes te lezen.

Op de overhoring moet je ze tenslotte ook spellen. – Herhaal de woorden veel! – Maak spiekbriefjes voor de moeilijke woorden. Schrijf ze met grote letters, zodat je ze ook van een

afstand kunt lezen. Plak die briefjes op plaatsen in de kamer waar je vaak komt (spiegel, voeteinde bed of prikbord bijvoorbeeld).

Woordjes leren29

Page 60: Tumult studiekaarten

1. Boomschema of takjesschema

2. Tabel

3. Woordnet of woordweb

30 Een schema maken

Page 61: Tumult studiekaarten

Een schema maken

1. Boomschema of takjesschema

Een boomschema is handig om bijvoorbeeld een tekst overzichtelijk te maken.

2. Tabel

In een tabel kun je informatie ordenen. Daardoor zie je heel snel waar het over gaat. Een werkplan is daar een voorbeeld van.

Wat Wanneer Wie Hoe Waar Frisdrank kopen Zaterdag Kees & Wilma Met de auto Albert Heyn Zaal versieren Zondag Johan, Achmed, Met het materiaal Aula Simone & Kanjana dat voor het

schoolfeest is gebruikt.

3. Woordnet of woordweb

Een woordnet of woordweb kun je gebruiken bij woordjes leren of een tekst.

[voorbeeld van een woordnet]

Een schema maken30

Page 62: Tumult studiekaarten

1. Contacteninteractie.

2. Intonatie.

3. Letopnon-verbaleaspecten.

4. Gebruikvanvisuelehulpmiddelen.

5. Letopnon-verbalefeedback.

6. Tips

31 Spreken

Page 63: Tumult studiekaarten

Spreken

1. Contacteninteractie.

Tijdenseenpresentatieishetheelbelangrijkomcontacttemakenmetjepubliek.Ditkunjesturendoorjehouding,lichaamstaal,intonatieenjegelaatsuitdrukking.Maakoogcontactmetjepubliek.Hetisgoedomregelmatigjeblikteverplaatsennaareenanderpersoon.

2. Intonatie.

Dooraccententeleggen,ofdoortevariereninhetvolumeentoonhoogtevanjestem,kunjejeverhaalverlevendigen.

3. Letopnon-verbaleaspecten.

Doorgebarenengelaatsuitdrukkingkunjejeverhaalookboeiendermaken.Eengebaldevuist,eenglimlach,eenbozeblikzijnallemaalmanierenomjeverhaalspannendertemakenvoorhetpubliek.Maakdaargebruikvan.

4. Gebruikvanvisuelehulpmiddelen.

Eenboodschapkomthetbestebinnenalsdieviaverschillendekanalenbinnenkomt.Probeerdaaromtijdenseenpresentatienietalleenietstelatenhoren(vertellen),maarookietstelatenzien.Daarbijkunjeeenbeamer,eenflip-overofsmartboardgebruiken.

5. Letopnon-verbalefeedback.

Letnietalleenopjeeigenhouding,maarookopdievanjetoehoorders.Daardoorkunjezienhoejeverhaaloverkomt.Alszeinslaapdreigentevallen,maakdaneengrappigeopmerkingofgaharderpraten.Zohaaljezeweerbijdeles.

6. Tips

–Zorgdatjeweethoegrootdegroepiswaarvoorjeeenpresentatiehoudt.Bijeengrotegroepzorgjevooreenmicrofoon.

–Neemeenactievehoudingaan;onderuitgezakt,handeninjezak,oplezen,allemaaldingendiejebeternietkuntdoen.

Spreken31

Page 64: Tumult studiekaarten

1: Bedenk het onderwerp.

2: Bedenk zoveel mogelijk ideeen.

3: Ideeen verzamelen.

4. Bedenk: Wat zijn de beste ideeen?

5: Kom tot een gezamenlijk plan.

32 Brainstormen

Page 65: Tumult studiekaarten

Brainstormen

1: Bedenk het onderwerp.

Waar moeten ideeen voor bedacht worden? Wat voor soort schoolfeest moet het worden, waarover gaat het werkstuk of wat gaan we vandaag doen?

2: Bedenk zoveel mogelijk ideeen.

Het achterliggende idee van brainstormen is dat door zoveel mogelijk ideeën op te noemen er altijd wel een bruikbaar idee bij zit. Brainstormen kun je met een aantal mensen doen, maar ook alleen. In eerste instantie schrijf je alles op wat je te binnen schiet.

3. Ideeen verzamelen.

Daarna worden alle ideeen verzameld. (bijvoorbeeld op een “white board” of een “flip-over”).

4: Bedenk: Wat zijn de beste ideeen?

Door het combineren en wegstrepen van mogelijkheden kom je op steeds betere ideeen.

5: Kom tot een gezamenlijk plan.

Uiteindelijk kom je (gezamenlijk) tot het beste idee.

Brainstormen32

Page 66: Tumult studiekaarten

1. Bepaalofjejepraktischeopdrachtalleendoet

ofmetiemandsamen.

2. Kieseenonderwerp.

3. Bedenkeenhoofdvraag.

4. Bedenkdeelvragen.

5. Kiesdepresentatievorm.

6. Maakeenplanvanaanpak.

7. Zoekinformatie.

8. Ordenenverwerkdeinformatie.

9. Bereiddepresentatievoor.

10. Presenteerjepraktischeopdracht.

11. Kijkterug.

12. Tips

33 Een praktische opdracht maken

Page 67: Tumult studiekaarten

Een praktische opdracht maken

1. Bepaalofjejepraktischeopdrachtalleendoetofmetiemandsamen. Daarbijmoetjerekeninghoudenmeteenpaardingen: -willenjulliehetzelfde? -kunjegoedmetelkaaropschieten? -zijnjullienetzogemotiveerd?Alsdeeenallesdoetendeanderniets,krijgjeproblemen.

2. Kieseenonderwerp–kieseenonderwerpwaarjeingeïnteresseerdbentofwaarjeveelvanafweet.Hetisookprettigalserveelinformatieovertevindenis.

3. Bedenkeenhoofdvraag–dehoofdvraagmoetinhetkortsamenvattenwatjewiltonderzoeken.Hetantwoordisalshetwarealdetitelvanjepraktischeopdracht.

4. Bedenkdeelvragen–datzijnvragendieeengedeeltevanhetonderzoekbeschrijven.Metdedeelvragenkunjedehoofdstukindelingvanjepraktischeopdrachtmaken.

5. Kiesdepresentatievorm–jekuntjouwpraktischeopdrachtschriftelijkofmondelingpresenteren,indevormvaneenkunstwerk,eenPowerPoint-presentatieofbijvoorbeeldeendans.Alleskaneigenlijk,maaroverlegerovermetjedocent.

6. Maakeenplanvanaanpak–geefantwoordopvragenzoals:Watgajedoen?Hoegajehetdoen?Waargajewerkenaandeopdracht?Welkespullenhebjenodig?Waarzijndietekrijgenenwatgaathetkosten?Wanneergaatwieaanwelkonderdeelwerken?Hoegajeeenverslagvanjewerkzaam-hedenmaken?Bijhetuitvoerenvanjepraktischeopdrachtkunjeeenlogboekbijhouden.Daarinschrijfjeopwatjewaarenwanneerdoet.

7. Zoekinformatie–gedenkwaarjeinformatiekuntvinden.Kenjemensendieietsoverjeonderwerpkunnenvertellen?Kunjegebruikmakenvankranten,tijdschriften,boeken,Internet,archief,musea?(zieookstudiekaart8:Informatiezoeken).

8. Ordenenverwerkdeinformatie–sorteerdeinformatieaandehandvandehoofd-endeelvragenenzetallesineenlogischevolgorde.Maakvanalleswatjegebruikteenkopieenbewaarhetineenmap.Schrijfookopwaarjehetgevondenhebt.Daarkunjejelogboekvoorgebruiken.

9. Bereiddepresentatievoor–schrijfallesgoeduitenoefenjepresentatieinhetbijzijnvananderen,zodatdiekunnenaangevenwatwelofnietgoedis.

10. Presenteerjepraktischeopdracht–houddaarbijrekeningmetjepubliek,deruimte(diemoetmisschienwordengereserveerd)eneventueelmet(geluids)apparatuur.

11. Kijkterug–kijkterugomtelerenvanwatjegedaanhebt,ofhetnugoedgingofslecht.Jeweetdanhoejehetdevolgendekeerbeterkuntdoen.

12. Tips –SchrijfgeenzinnenoveruiteenboekofvanInternet,

maarprobeeralleszoveelmogelijkinjeeigenwoordenopteschrijven. –Gebruikgeenwoordendiejenietkent.Zoekdebetekenisop,vraagwatzebetekenenofgebruik

eenanderwoorddatjewelkent. –Zorgervoordatjouwpraktischeopdrachtergoeduitzietendatallebladzijdengoedaanelkaar

zitten.Deeersteindrukbepaaltvaakwatjedocentvanjepraktischeopdrachtvindt.

Een praktische opdracht maken33

Page 68: Tumult studiekaarten

Bij het doelen stellen is het handig om ervoor te zorgen dat je doelen ‘SMART’ zijn en voldoen aan onderstaande vijf uitgangspunten:

1. Specifiek

2. Meetbaar

3. Acceptabel

4. Realistisch

5. Tijdgebonden

Tip 1: ga bij het stellen van doelen altijd van jezelf uit, van je eigen manier van werken.

Tip 2: nadat je een doel gehaald hebt (of niet natuurlijk) is het slim om nog eens na te denken hoe goed of slecht het ging. En met die gedachten kun je dan je volgende doel nog smarter maken!

34 Doelen stellen

Page 69: Tumult studiekaarten

Doelen stellen

SMART staat voor:1. Specifiek2. Meetbaar3. Acceptabel4. Realistisch5. Tijdgebonden

Een SMART-doelstelling is richtinggevend: het geeft aan wat je wilt bereiken. Bovendien geeft SMART aan welke resultaten wanneer moeten worden bereikt. Door een doelstelling SMART te formuleren is de kans groter dat er in de praktijk iets van terecht komt.

1. SpecifiekOmschrijf het doel duidelijk en concreet. Het moet een waarneembare actie, gedrag ofresultaat beschrijven waaraan een getal, bedrag of percentage verbonden is.Naarmate de doelstelling preciezer geformuleerd is, wordt het makkelijker er invullingaan te geven.

2. MeetbaarHoeveel ga ik doen? Hoe kan ik dat meten? Er moet een systeem, methode en procedure zijn om te bepalen in welke mate het doel op een bepaald moment bereikt is. Wat is er af als het af is? Een SMART-doel moet je kunnen zien, horen, proeven, ruiken of voelen.

3. AcceptabelGeloof je in je doel, sta je er echt achter, wil je er voor gaan?Als je een SMART-doel voor jezelf stelt, dan is het voldoende dat je het zelf accepteert.Maar wanneer je moet samenwerken is het belangrijk dat er draagvlak voor is, iedereen moet erin geloven! En een andere uitleg voor de ‘A’ is “Activerend” of “Actiegericht”: de doelstelling moet uitnodigen tot actie en energie losmaken. De doelstelling moet positief geformuleerd zijn. Er moet een actieplan zijn. Maarlet erop dat een SMART-doel een bepaald resultaat voorschrijft, niet een inspanning.

4. RealistischIs het doel haalbaar? Is er een uitvoerbaar plan dat ook echt gehaald kan worden. Het beste is doelen te stellen die net boven je niveau zijn. Als je iets extra’s moet doenheb je een uitdaging en kun je extra trots zijn op jezelf als je je doel haalt. Daag je zelf uit! Moeilijk bereikbare doelstellingen kun je opsplitsen in kleinere haalbare subdoelstellingen. De tussentijdse resultaten geven telkens nieuwe energie.

5. TijdgebondenWanneer begin je met de activiteiten? Wanneer ben je klaar, wanneer is je doel bereikt? Een SMART-doelstelling heeft een duidelijke startdatum en einddatum.

NB: sommige mensen vinden SMART saai en geloven dat er meer moet gebeuren om een doel te halen. Een alternatief voor SMART is Fuzzy. Een doelstelling volgens Fuzzy is Feestelijk, Uitdagend, Zuiver, Zinnelijk en geeft je het gevoel van Yes!

Doelen Stellen34