Thorbecke. De man van de grondwet. - WordPress.com...Het betreft een uiteenzetting van...
Transcript of Thorbecke. De man van de grondwet. - WordPress.com...Het betreft een uiteenzetting van...
Thorbecke
De man van de grondwet
Thorbecke en de grondwetsherziening van 1848
R. Verleisdonk | Meesterstuk | 25 juni 2013
2
Is de grondwet uit een conservatief en uit een liberaal element samengesteld? Dit,
mijnheer de President ontken ik. Van de aanvang af, in het grondplan, in de
grondgedachte is die wet liberaal. Wat in 1848 gedaan is, was zuivering, loutering in
dezelfde geest.
De stelling van de geachte spreker herinnerde mij een beweren van een vroeger lid
van deze vergadering, dat de Grondwet kan verklaard worden tweeërlei zin, in een
monarchistische en in een republikeinse zin. Zo dit waar is, verscheur dan de
Grondwet. Indien de Grondwet twee verschillende handvatsels heeft, dan is zij niet
geschikt om Grondwet, om beginsel van de regering te zijn.
Wat is het karakter der Grondwet? De Grondwet is wat wij zijn, niet eerst zijn van
1848 af, maar reeds voor 1848 waren. De Grondwet is monarchistisch liberaal. Te
zeggen, wat de geachte spreker beweert, dat de Grondwet uit twee verschillende
elementen bestaat, dat is aan de Grondwet verwijten hetgeen de geachte spreker
zeer terecht aan sommige ministeries, uit heterogene bestanddelen samengesteld,
verwijt. Indien hij niet wil dat een ministerie met zichzelf in tegenspraak zij, hoe kan
hij dan tweeërlei geest in de Grondwet dulden.
Thorbecke over zijn eigen grondwetsontwerp
Naar: Thorbecke, De scheppende kracht van de natie, E. Swart, blz. 45
3
Voorwoord
Voor u ligt mijn scriptie in het kader de Lerarenopleiding Geschiedenis, gevolgd aan
de Fontys Hogescholen te Tilburg. Deze scriptie gaat over John Rudolph Thorbecke
en zijn verbintenis met de grondwetsherziening van 1848. Mijn interesse voor dit
onderwerp komt niet zomaar uit de lucht vallen. Na jaren van studie, zijn er veel
onderwerpen die mijn interesse hebben opgewekt. Mijn keuzemogelijkheden waren
groot en toch viel de keuze op Thorbecke.
Johan Rudolph Thorbecke inspireerde mij al in het middelbaar onderwijs. Zijn
aparte voorkomen, wat ook in lesmateriaal was terug te zien, vatte direct mijn
aandacht. Mijn kennis was van oorsprong minimaal en hoe groter mijn kennis werd,
hoe groter ook mijn bewondering. De start van mijn studie betekende voor mij ook
min of meer de start van een politieke carrière. Al op jeugdige leeftijd kwam ik voor
het eerst in aanraking met politiek en vandaag de dag ben ik actief binnen het
plaatselijk bestuur van D66 Helmond.
Het op de voet volgen van actuele politieke ontwikkelingen, heeft tevens
bijgedragen aan mijn historische ontwikkeling op staatkundig gebied. Waar komt
ons huidige staatsbestel vandaan en hoe kunnen we het nog verder moderniseren?
Met het schrijven van deze scriptie werd mij een unieke kans geboden, mezelf nog
verder te verdiepen in de basis van ons parlementair stelsel. Vandaar de keuze voor
Johan Rudolph Thorbecke in samenhang met de grondwetsherziening van 1848.
Het schrijven van de scriptie heb ik als een zeer leerzame periode ervaren. Het gaf
me veel nieuwe inzichten, verdere verdieping en voldoening. Dit geldt niet alleen
specifiek voor deze scriptie, maar voor al mijn studiejaren an sich. Graag wil ik
daarom alle docenten die hieraan hebben bijgedragen bedanken, in het bijzonder
natuurlijk de heer van Kempen. Zijn begeleiding bij het onderzoek en het schrijven
van mijn scriptie, heb ik als zeer prettig ervaren.
Als laatste wil ik een aantal mensen specifiek bedanken. Mijn ouders die mij de
mogelijkheid hebben geboden deze studie te volgen en mij ten alle tijden hebben
gestimuleerd, mijn vriendin die mij ten alle tijden heeft gesteund, mijn opa die mij al
vroeg leerde kennismaken met geschiedenis en politiek en natuurlijk overige familie
en vrienden op wiens steun ik mocht en kon rekenen.
Tilburg, Juni 2013
Robin Verleisdonk
4
Inhoudsopgave
Inleiding 6
1. Onderzoeksopzet 9
1.1 Aanleiding voor het onderzoek 9
1.2 Onderzoeksdoel 9
1.3 Centrale onderzoeksvraag 9
1.4 Deelvragen 9
1.4.1 Welke voorgeschiedenis kent de
grondwetsherziening van 1848? 9
1.4.2 Welke persoonlijke denkbeelden
dienden als grondslag voor de grondwetsherziening? 10
1.4.3 Wat betekende de grondwetsherziening
voor het Nederlandse staatsbestel? 10
1.4.4 Hoe ontwikkelde het Nederlandse
bestuurssysteem zich na 1848? 10
1.5 Wetenschappelijke relevantie 11
1.6 Onderwijskundige relevantie 11
2. Welke voorgeschiedenis kent de Grondwetsherziening van 1848? 12
2.1 Inleiding 12
2.2 Natievorming onder Koning Willem I 12
2.3 Driemanschap 13
2.4 Een kleine nationale en liberale staat in Europa
(De Nederlanden vanaf 1830) 14
2.5 De opbouwende jaren 40 15
2.6 De Negenmannen 17
3. Welke persoonlijke denkbeelden dienden als grondslag
voor de grondwetsherziening? 20
3.1 Inleiding 20
3.2 Levensloop 20
3.3 Denkbeelden en idealen 24
5
4. Wat betekende de grondwetsherziening voor het
Nederlandse staatsbestel? 28
4.1 Inleiding 28
4.2 Crisis en revolutie 28
4.3 Inhoud van de grondwet 36
5. Hoe ontwikkelde het Nederlandse bestuurssysteem
zich na 1848? 41
5.1 Inleiding 41
5.2 Thorbecke aan het roer 41
5.3 Aprilbeweging van 1853 44
5.4 Papo- Thorbeckianen 46
5.5 Tweede kabinet Thorbecke 47
5.6 Derde kabinet Thorbecke 48
5.7 Staatkundige erfenis 49
6. Conclusie 52
6.1 Inleiding 52
6.2 Het begin van de negentiende eeuw 52
6.3 Afbrokkeling van de centrale macht 53
6.4 Een aanzet tot herziening 54
6.5 Een argwanende Koning 55
6.6 De definitieve doorbraak 55
6.7 Van centraal bestuur naar een volksvertegenwoordiging 57
6.8 Een belangrijke rol voor Thorbecke 58
6.9 Het jaar 1848: een breuk in de Nederlandse geschiedenis 58
6.10 Een culturele en bestuurlijke breuk 59
Literatuur 60
Bronnen 67
6
Inleiding
Dit onderzoek heeft betrekking op Johan Rudolph Thorbecke en de
grondwetsherziening van 1848. Het onderzoek kent meerdere aanleidingen.
Vandaag de dag staat de indeling van ons parlementaire stelsel nog steeds ter
discussie en desalniettemin is het stelsel allesbepalend voor het bestuur van ons
land. Mijn persoonlijke interesse in de Nederlandse politiek en een aantal
prangende vragen over de grondbeginselen van het Nederlands staatsbestel zijn de
aanleiding voor dit onderzoek. Daarnaast wordt deze interesse op dit moment
vooral aangewakkerd door de huidige plannen van het kabinet inzake de reductie
van het provinciaal bestuur. Waar ligt de oorsprong van het provinciaal bestuur en
weet men wel wat er bestuurlijk gezien wordt afgebroken? De totstandkoming van
ons parlementair stelsel kent namelijk een uitgebreide geschiedenis.
Handreikingen tot modernisering zijn binnen dit onderzoek niet terug te vinden.
Het onderzoek richt zich vooral op de voorgeschiedenis en de
ontstaansgeschiedenis van ons parlementair stelsel en dan met name de rol die
Thorbecke met zijn grondwetsontwerp hierin heeft gespeeld. Was Thorbecke wel zo
nauw betrokken bij deze herziening en was zijn invloed wel zo groot?
Het onderzoek is voornemens nieuwe inzichten te verschaffen. De historische
literatuur kent weinig onderzoeken naar de persoon Thorbecke en ook op het
gebied van de grondwetsherziening is er behoefte aan meer onderzoek. Zorgde de
grondwetsherziening van Thorbecke in 1848 voor een breuk of continuïteit in
de Nederlandse geschiedenis? De bovenstaande vraag is de hoofdvraag van dit
onderzoek, waarmee we indirect op zoek gaan naar de invloeden van Thorbecke en
zijn grondwetsherziening halverwege de negentiende eeuw. Verschillende zaken
zullen hierbij aan bod komen, waaronder de tijdsgeest, de politieke situatie in het
land en de aanleiding voor deze vergaande herzieningen.
Het eerste hoofdstuk richt zich op de onderzoeksopzet. Op welke manier is het
onderzoek samengesteld en welke onderzoekwijze is er gehanteerd? In dit
hoofdstuk komt onder andere de centrale vraagstelling aan de orde, alsmede de
onderzoeksvragen die beantwoord moeten worden om een antwoord te kunnen
geven op de centrale onderzoeksvraag.
7
In het tweede hoofdstuk leest u over hetgeen zich afspeelde in de eerste helft van de
negentiende eeuw. Er gebeurde binnen een kort tijdbestek veel in de Nederlanden.
Nederland werd onder Koning Willem I zo langzamerhand een natie, totdat dit
proces abrupt werd verstoord door de Franse inlijving. Na de Franse nederlaag in de
Volkerenslag bij Leipzig kreeg Nederland de mogelijkheid zichzelf verder te
ontwikkelen. Het Driemanschap pleegde een staatsgreep, de grondwetten van 1814
en 1815, de afscheiding van België en de eerste aanzet tot een grondwetsherziening
door de Negenmannen in 1844. Allerlei gebeurtenissen die de revue passeren. Een
uitgebreide analyse doorgrondt de onrust in het land, die uiteindelijk een
belangrijke voorwaarde vormde voor de latere grondwetsherziening in 1848.
Het derde hoofdstuk schetst een beeld van de persoon Thorbecke. Zijn levensloop,
verschijnselen die zijn denkbeelden hebben beïnvloed en zijn uiteindelijke idealen
komen in dit hoofdstuk uitgebreid aan bod. Enkele geschriften van Thorbecke
zorgen voor een uitgebreide uiteenzetting, bijvoorbeeld zijn Aanteekening op de
grondwet en het Über das Wesen und den organischen Charackter der Geschichte. Aan
de hand van deze werken kan het Thorbeckiaans liberalisme worden gedefinieerd.
We lezen over Thorbecke ‘s afkeuring jegens de maakbare samenleving en zijn
verrassende motie tot de invoering van de armenwet. Tegenstrijdige handelingen en
aparte handelswijzen, bleken typerend voor de politicus Thorbecke.
Het vierde hoofdstuk beschrijft waarom die grondwetsherziening van 1848 achteraf
als groots de geschiedenisboeken is ingegaan. Wat maakte deze
grondwetsherziening zo bijzonder en wat was de aanleiding voor deze abrupte
wijziging? Enkele zaken worden binnen dit hoofdstuk uitvoerig besproken: de
onrust in binnen- en buitenland, een flexibele Koning Willem II, de grote rol die er
was weggelegd voor Dirk Donker Curtius en de inhoudelijke knelpunten binnen de
grondwetsherziening. In dit hoofdstuk blijkt met name dat de rol van Thorbecke bij
de realisatie van de herziening kleiner bleek te zijn dan velen denken.
Dat Thorbecke nadien een grote rol speelde bij de uitvoering van de herziening is
terug te lezen in hoofdstuk vijf. Binnen dit hoofdstuk leest u hoe het eerste kabinet
Thorbecke bestuurlijk Nederland drastisch veranderde en waarom de
Aprilbeweging in 1853 zorgde voor de val het eerste kabinet Thorbecke. Hoofdstuk
vijf beschrijft uitgebreid de bestuurlijke ontwikkelingen kort na 1848, de steeds
groter wordende populariteit van Thorbecke door katholieke medestanders en de
staatkundige erfenis van Thorbecke. Dit hoofdstuk werpt een blik op de dadendrang
van Thorbecke en laat zien wat er van de grondwetsherziening daadwerkelijk
terecht is gekomen.
8
Het laatste hoofdstuk geeft antwoord op de hoofdvraag van dit onderzoek. Dit
antwoord is gebaseerd op de antwoorden die zijn gegeven op de daaraan
voorafgegane deelvragen. De grondwetsherziening wordt in perspectief geplaatst.
Het betreft een uiteenzetting van gebeurtenissen waarbij veranderingen onder de
loep worden genomen. Waren deze veranderingen van zo’n grote aard dat er sprake
was van een breuk binnen de Nederlandse geschiedenis? Waarom pasten deze
veranderingen binnen het tijdsbesef? Deze vragen zullen worden beantwoord in het
laatste hoofdstuk van dit onderzoek.
9
1. Onderzoeksopzet
1.1 Aanleiding voor het onderzoek
De grondwetsherziening van 1848 verdient verdere verdieping. Vele geschriften
over de herziening geven een kortzichtig beeld en richten zich enkel op de
hoofdpunten uit de herziening en gaan niet in op randvoorwaarden. Enkel
Thorbecke en Koning Willem II worden veelal genoemd omtrent hun persoonlijke
betrokkenheid. De grondwetsherziening is veel meer dan dat en kwam niet zomaar
uit de lucht vallen.
1.2 Onderzoeksdoel
Het doel van dit onderzoek is de grondwetsherziening van 1848 in een breder kader
te zetten. Er wordt gezocht naar de tijdsgeest, voorwaarden tot hervorming,
persoonlijke betrokkenheid in een breder perspectief en de daadwerkelijke
uitvoering. Zo leest u over de veranderende publieke opinie ten opzichte van het
Ancien Regime, de steeds groter wordende onrust en kans op revolutie, de grootse
betrokkenheid van Dirk Donker Curtius en de totstandkoming van vele organieke
wetten. Het onderzoek geeft een verdere verdieping en dient informatie afkomstig
uit literatuur zodanig te verweven, dat hier een duidelijk en samenhangend product
uit voortkomt. Dit product heeft het doel de grondwetsherziening in een breed
perspectief te beschrijven.
1.3 Centrale onderzoeksvraag
Zorgde de grondwetsherziening van Thorbecke in 1848 voor een breuk of
continuïteit in de Nederlandse geschiedenis?
1.4 Deelvragen
Uit de centrale onderzoeksvraag vloeien enkele deelvragen voort. Welke deelvragen
dat zijn en het belang hiervan komen aan bod in deze paragraaf.
1.4.1 Welke voorgeschiedenis kent de grondwetsherziening van 1848?
Alvorens er een blik op de grondwetsherziening zelf wordt geworpen is een
uiteengezette voorgeschiedenis essentieel. Deze deelvraag geeft geen aanleiding tot,
maar geeft wel een inkijk in het ontstaan van de Nederlandse natie begin
negentiende eeuw. Waar kwam die onrust aan de vooravond van de
grondwetsherziening vandaan? Hadden de Negenmannen hier iets mee te maken?
Deze vragen zullen allemaal beantwoord worden. Het is belangrijk te weten waar de
vorstelijke macht vandaan komt, alvorens er onderzoek wordt gedaan naar het
10
protest tegen absolutisme. Zonder enige voorkennis is het moeilijk de
onderzoeksperiode op een goede manier te interpreteren en in zijn tijd te plaatsen.
Het is essentieel te weten wat eraan voorafging.
1.4.2 Welke persoonlijke denkbeelden dienden als grondslag voor de
grondwetsherziening?
Deze deelvraag maakt een koppeling tussen de grondwetsherziening van 1848 en
de persoon Thorbecke. Thorbecke ‘s handelswijze en denkbeelden worden binnen
dit hoofdstuk doorgrond. Thorbecke ‘s academische studiejaren in Duitsland en zijn
hoogleraarschap op het gebied van staatkundige en diplomatieke geschiedenis in
Gent zijn van grote invloed geweest op Thorbecke ‘s latere denkbeelden. Zo valt ook
te lezen dat Thorbecke in den beginne nog geen politiek dier was en dat hier door
jaren van staatkundige studies verandering in kwam. Voor de kwaliteit van het
onderzoek is het belangrijk kennis te hebben over de persoonlijkheid Thorbecke,
aangezien zijn ideeën en daden van grote invloed zijn geweest op de
grondwetsherziening. Al trad Thorbecke in deze niet individueel op, zijn invloed
was ontzettend groot.
1.4.3 Wat betekende de grondwetsherziening voor het Nederlands
staatsbestel?
Deze deelvraag omvat de kern van het onderzoek. Het is belangrijk om kennis te
hebben van het wetsontwerp en de daadwerkelijke herziening. Waarom was deze
herziening zo bijzonder? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het van belang
te weten wat er precies in het wetsontwerp stond en wat er na de herziening precies
veranderende in Nederland. Deze onderzoeksvraag bespreekt onder andere de
komst van directe verkiezingen, vrijheid van godsdienst en onderwijs en vrijheid
van vereniging. Het begrip ‘vrijheid’ zorgde voor grote een verandering, na jaren van
vorstelijk bestuur. Tevens lezen we over het procesverloop. De
grondwetsherziening geschiedde namelijk niet in een rap tempo. Hoe was de
stemming in het land en welke strubbelingen kwamen erbij kijken? Het antwoord
op deze vragen vindt u binnen dit hoofdstuk.
1.4.4 Hoe ontwikkelde het Nederlands bestuurssysteem zich na 1848?
Deze laatste deelvraag vormt een belangrijke voorwaarde om tot een goede
beantwoording van de hoofdvraag te komen. De daadwerkelijke invoering van de
nieuwe Grondwet en de daardoor ontstane organieke wetten geven aan of er sprake
is van een grote verandering binnen het Nederlands staatsbestel. Veranderde er
11
aanzienlijk veel zodat er sprake was van een breuk in de tijd of kwamen vele
voorstellen van het wetsontwerp niet met een meerderheid door de kamer? Naast
een antwoord op deze vragen is het ook belangrijk een blik te werpen op de aard
van de veranderingen. De relevantie en de grootsheid van de hervormingen hebben
een grote rol op de impact. Wanneer er sprake is van veel veranderingen hoeft dat
niet per definitie een breuk te betekenen. Het kan zomaar zijn dat het
veranderingen van zeer kleine aard betreft, die weinig tot niets betekenen voor de
mensen in het land. Er moet sprake zijn van vergaande verandering, die van invloed
is op vele mensen binnen het land en daadwerkelijk een ‘breed gedragen’ en grootse
verandering met zich meebrengt.
1.5 Wetenschappelijke relevantie
Het in leven houden van de geschiedschrijving is van groot belang. Daarnaast is het
van belang dat er op basis van bestaande werken, nieuwe werken ontstaan met een
vernieuwde samenhang. Tevens is er de mogelijkheid nieuwe inzichten te bieden en
de historie in het huidige tijdsbesef te plaatsen. Dit onderzoek biedt vooral een
samenhangend verhaal omtrent de grondwetsherziening van 1848. Waar men
elders in het ene boek kan lezen over de grondwetsherziening en in het andere over
de persoonlijkheid Thorbecke, is het in dit onderzoek mogelijk over beide te lezen.
Er wordt als het ware gezocht naar een samenhang tussen persoonlijkheid en daden.
1.6 Onderwijskundige relevantie
De grondwetsherziening van 1848 en de persoon Thorbecke zijn veelbesproken
binnen historische lesmethoden. Wel blijft de daar besproken kennis veelal vrij
basaal. Men spreekt niet over de persoonlijkheid Thorbecke, veelal wordt hij enkel
en alleen gerelateerd aan de grondwetsherziening zonder verdere toelichting. De
Negenmannen blijven vaak onbesproken en de herziening wordt veelal beschreven
op basis van enkele hoofdlijnen. Dit onderzoek heeft ervoor gezorgd dat mijn
persoonlijke kennis omtrent de grondwetsherziening van 1848 enorm is verbreed
en uitgediept. Dit onderzoek geeft mij als docent de mogelijkheid leerlingen hier
meer kennis over bij te brengen, simpelweg omdat ik als docent die kennis nu in
huis heb. Daarnaast biedt deze kennis mij de mogelijkheid op dit onderzoek voort te
borduren en mogelijkerwijs didactisch materiaal te ontwikkelen omtrent dit
onderwerp.
12
2. Welke voorgeschiedenis kent de grondwetsherziening van
1848?
2.1 Inleiding
Binnen dit hoofdstuk leest u meer over hetgeen er voorafging aan de
grondwetsherziening van 1848. Zo leest u over de natievorming binnen Nederland,
de Belgische afscheiding en de wording van een Koninkrijk. Het vorstelijk gezag
verloor zijn populariteit en de vraag naar hervormingen werd alsmaar groter. De
Negenmannen worden uitgebreid in woord en daad beschreven, zij gaven tenslotte
de hervormingsgezindheid een gezicht. Met name de tijdsgeest, betrokken
persoonlijkheden en publieke opinie vormen een belangrijke spil binnen dit
hoofdstuk.
2.2 Natievorming onder Koning Willem I (1815-1830)
De periode van het Verenigd Koninkrijk der
Nederlanden, 1815-1830, was voor België en voor
Nederland een periode van transformatie. De Ancien
Regime- samenleving werd zo langzamerhand gedag
gezegd en de bouwenstenen voor een moderne
natiestaat werden gelegd. De naties van het Ancien
Regime kenden geen individualistische gelijkheid
voor de wet, maar zij steunden op
standenonderscheid. Men was overgeleverd aan
groepsrechten van allerhande lichamen, zoals
graafschappen, hertogdommen en kerkelijke
instellingen. Niemand verzette zich tegen deze
machtige lichamen, mede door een groots nationaal
bewustzijn gevormd door de langdurige samenleving
rond gemeenschappelijke instellingen, dynastie en staatsgodsdienst, en door vele
conflicten en oorlogen met buitenlandse vijanden. 1
In de tweede helft van de negentiende eeuw waren er zowel op economisch als
politiek vlak veel ontwikkelingen zichtbaar. De vrijheids- en gelijkheidsideeën van
de Verlichting ondermijnden de grondbeginselen van het Ancien Regime. De
regeringen dreven de centralisatie op en rationaliseerden de bonte verscheidenheid
1 L. Wils, Het Verenigd Koninkrijk van koning Willem I (1815-1830) en de natievorming, p. 502-503.
Koning Willem I
13
van bestuurlijke en rechterlijke instellingen. ‘Ze ontwikkelden het verkeersnet,
verbeterden het onderwijs, stimuleerden het intellectuele leven en bevorderden de
tolerantie voor godsdienstige minderheden’. Tevens zorgde de industriële revolutie
voor een vergroting van de sociale en regionale mobiliteit. Dit alles schiep de
voorwaarden voor een transformatie van het bestuurlijk bestel en droeg bij aan de
natievorming. 2
Zoals vaker zichtbaar bij politiek- bestuurlijke transformaties, was het lastig de
filosofie direct om te zetten in de praktijk. Met name de Franse inlijving (1810-
1813) van het Koninkrijk Holland speelde hierin een grote rol van betekenis.
Nederland was het toneel van een zelfstandige eenheid. Terwijl in Nederland de
republiek bloeide, was er in Frankrijk een sterk gecentraliseerd gezag. Napoleon
bouwde de eenheidsstaat alsmaar verder uit. Nederland werd simpelweg een
Franse provincie. 3
2.3 Driemanschap
Na de Franse nederlaag in de Volkerenslag bij
Leipzig in oktober 1813 was het duidelijk dat
er een einde zou komen aan het Franse gezag
in Nederland. In november van dat jaar zou er
een staatsgreep plaatsvinden onder leiding
van het Driemanschap Van Hogendorp, Van
der Duyn van Maasdam en Van Limburg
Stirum. Zij zorgden ervoor dat vanaf
december 1813 Willem Frederik, Prins van
Oranje-Nassau kon opdraven als ‘Soeverein
Vorst’. Vanaf dat moment konden we spreken
van een Koninkrijk der Nederlanden en van ‘onze’ Koning Willem I. Tot 1814
regeerde hij als absoluut vorst, alle macht lag in zijn handen. Wel was bij zijn
benoeming als vastgelegd dat hij zou zorgen voor de opstelling van een grondwet.
Binnen deze grondwet moest een herziene staatsvorm worden opgenomen. Deze
grondwet kwam in 1814 dan ook tot stand en werd later herzien door de
internationale ontwikkelingen, op het Congres van Wenen. De Noordelijke en
2 L. Wils, Het Verenigd Koninkrijk van koning Willem I (1815-1830) en de natievorming, p. 502-503.
3 Van Deth, J. & Vis, J., Regeren in Nederland, Van Gorcum, Assen, 2006.
Het Driemanschap
14
Zuidelijke Nederlanden werden namelijk herenigd. Zo konden ze een sterk blok
vormen tegen het net verslagen Frankrijk. 4
De grondwetten van 1814 en 1815 hebben voor een groot deel bijgedragen aan het
herzien van de absolutistische staatsvorm. Voor het eerst sinds eeuwenlang
absolutisme, kreeg Nederland weer een herziene staatsvorm. De grondwetten
bevatte contouren van een moderne staat met eenheid van wetgeving, bestuur,
rechtspraak en financiën. Zaken die voor die tijd in achterkamertjes en kleine
gemeenschappen werden geregeld en verre van openbaar waren. Wel bleef de
koningstitel bestaan en deze bleef ook overgaan op zijn nakomelingen. De grondwet
kende wel een rigoureuze aanpassing: ook de Koning moest zich gehoorzamen aan
de regels van de grondwet. De constitutionele monarchie deed zijn intrede. De
rechten van het volk bleven binnen deze grondwetten wel buiten beeld. Toch was er
sprake van een kleine vooruitgang, voor het eerst in Vaderlandse geschiedenis werd
het land bestuurd door provinciebesturen en de opgerichte Staten-Generaal (Eerste
en Tweede kamer), naast deze vormen van bestuur, was er wel nog steeds sprake
van een soeverein vorst. 5
2.4 Een kleine nationale en liberale staat in Europa
(De Nederlanden vanaf 1830)
De opstand in het Zuiden van de Nederlanden geïnitieerd door Willem I stuitte in
het Noorden op overwegend vaderlandslievende reacties. Alom steunde men de
Koning en diens pogingen de opstand van het ‘verachtelijk en muitziek Belgisch ras’
neer te slaan. Al snel wilden veel Noordelijke Nederlanders het liefst afstand doen
van het Zuiden. Voor oppositionele liberale geluiden, die in bescheiden mate vóór
1830 ook in het Noorden klonken, was in de toenmalige tijdsgeest geen ruimte. 6
De positie van de katholieken was een lastige, omdat katholicisme en opstand even
makkelijk met elkaar werden geassocieerd als liberalisme en opstand. Ondanks het
feit dat er door Willem I schutters richting het zuiden werden gestuurd, bleven de
zuidelijke katholieken trouw aan het gezag. De politieke strategie van de Koning om
niet aan het zuiden toe te geven, zorgde ervoor dat zijn onderdanen niet altijd even
loyaal waren aan zijn gezag. De financiële lasten van dit beleid waren ontzettend
hoog. Hierdoor verdween naar verloop van tijd ook de strijdlust. Dit had als
rigoureus gevolg, dat in 1839 de Koning eindelijk akkoord ging met de
4 Van Deth, J. & Vis, J., Regeren in Nederland, Van Gorcum, Assen, 2006.
5 Van Deth, J. & Vis, J., Regeren in Nederland, Van Gorcum, Assen, 2006.
6 J.C.H. Blom, E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, HB uitgevers, Baarn, 2001, p. 314-315.
15
scheidingsvoorwaarden. Dit zorgde voor grote opluchting bij zijn onderdanen en de
bevolking van de Noordelijke Nederlanden. Een groot deel van het huidige
Vlaanderen was vanaf dat moment geen onderdeel meer van de Nederlanden. 7
De financiële malaise die Nederland overhield aan de jarenlange strijd tegen het
Zuidelijke Nederland was er een van grote aard. Het is dan ook niet voor niets dat er
in de jaren erna een belangrijke rol was weggelegd voor de overheidsfinanciën
binnen de Nederlandse politiek. De financiële problematiek vormde de basis, voor
een tot op dat moment nog zwakke liberale oppositie. Voorstellen tot wijzigingen
binnen het bestuurlijk bestel (hoe beperkt ook) stuitten op zwaar Koninklijk verzet.
Het was duidelijk: Koning Willem I was niet bereid een gedeelte van zijn macht in te
leveren, ook al bleef deze inlevering maar beperkt. Het geldgebrek van de overheid
was niet het enige wat ervoor zorgde dat de populariteit van de Koning daalde. Zijn
onverzoenlijke houding tegenover een orthodoxe afsplitsing van de Nederlands
Hervormde Kerk in 1834 en zijn irritatie tegenover de katholieken droegen hier ook
aan bij. 8
2.5 De opbouwende jaren 40
Het einde van Willem ’s regering kwam met veel tumult. Het einde werd ingeluid
door zijn aanstaand huwelijk met de Belgische gravin Henriette d’Oultremont de
Wégimont, een vroegere hofdame van zijn overleden vrouw. Willem had naar alle
waarschijnlijkheid een langdurige buitenechtelijke verhouding met deze gravin
gehad en zij schonk hem twee kinderen. Uit alle hoeken van Nederland werd de
onrust groter en er kwam blijk van ongenoegen over de vorstelijke jaren van Koning
Willem I. ‘Jetje Dondermond’ was een Belgisch muiterswijf en daarbij ook nog eens
rooms- katholiek. Ook in het buitenland wekten Willem ’s trouwplannen verbazing.
De Britse Koningin Victoria schreef nieuwsgierig aan de Belgische Koning Leopold:
‘My dear Uncle, if you should hear anything more of Roi Guillaume’s marriage pray let
me hear it, as it is such an odd story’. 9 (Kikkert, J.G., 2010, p. 57-59)
Koning Willem I tekende in oktober 1840 zijn troonsafstand, die plaatsvond op
Paleis Het Loo bij Apeldoorn. Het aftreden kwam als een verrassing. Vorsten en
vorstinnen vervulden namelijk hun ambtstermijn tot de dood. Koning Willem I ging
tegen deze gebruiken in en besloot het volledig anders te doen. In zijn afscheidsrede
meldde hij de komst van een nieuwe grondwet. Deze was noodzakelijk geworden
door de afscheiding van België. Dit alles ‘om gevolg te geven aan het sedert lange tijd 7 J.C.H. Blom, E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, HB uitgevers, Baarn, 2001, p. 314-315.
8 J.C.H. Blom, E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, HB uitgevers, Baarn, 2001, p. 314-315. 9 J.G. Kikkert, De drie oranje koningen, Willem I, Willem II, Willem III, Aspekt, Soesterberg, 2010, p. 57-59.
16
bij Ons bestaan hebbende voornemen, om de overige levensdagen, welke God ons
gunnen zal, in rust door te brengen’. Later zou Willem I de werkelijke reden van zijn
aftreden onthullen: ‘Ik deed het omdat ik alleen stond, en omdat ik alle gemoederen
in opwinding zag’. Het volk, dat zorgde voor onrust, had hem dus min of meer zover
gekregen en verjaagt. 10
De afscheiding van België bracht het Koninkrijk der Nederlanden terug tot ongeveer
de grenzen van de oude Republiek. De staat van voor de afscheiding, waarin Holland
sterk domineerde, verkeerde al sinds de jaren tachtig van de achttiende eeuw in een
voortdurende crisis. Opnieuw moest men zich gaan beraden over de interne en
bestuurlijke organisatie. Tevens moest men de positie van Nederland binnen Europa
gaan bepalen. Gedachten aan een grote rol van betekenis in internationaal verband,
zoals in de eeuwen daarvoor, moesten per direct opzij worden gezet. De
economische voorspoed was verdwenen en Nederland was weer een klein
kikkerlandje, zowel qua oppervlakte als inwonersaantal. In 1839 was het
inwonersaantal van Nederland gedaald tot bijna drie miljoen inwoners. 11
Onder sommige lieden werd in de jaren veertig van de negentiende eeuw zelfs
getwijfeld aan een zelfstandig voortbestaan van Nederland. In de praktische politiek
was die twijfel echter niet aanwezig. Nederland was een feitelijk bestaande, stevig
gefundeerde staat, die niet zomaar zou gaan verdwijnen. Er was grote twijfel over
de toekomst van het land en veel mensen hadden last van een gebrek aan
perspectief. Hier tegenover stond een tijd van romantisch nationalisme, waarin de
eigen aard van het Nederlandse volk en zijn grote mogelijkheden veel nadruk
kregen. Een groot voordeel: er was een rijk en groots verleden, dat misschien niet
zou terugkeren, maar wel als inspiratiebron kon dienen. De schilderkunst heeft hier
een belangrijke rol bij gespeeld: kunstwerken refereerden naar het verleden en
zorgden voor een positieve terugblik. 12
Teleurgesteld door de ervaringen binnen de roerige jaren dertig, nam men afstand
van een ‘grootse’ politiek. Economisch gezien leek het voordelig weg te blijven uit
internationale conflicten. Echter zorgde dit alleen maar voor financiële onzekerheid
en grote verliezen. Zonder dat men het besef had werd de grondslag gelegd voor een
lange periode van neutraliteit binnen de buitenlandse politiek. 13
10 J.C.H. Blom, E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, HB uitgevers, Baarn, 2001, p. 315. 11 J.C.H. Blom, E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, HB uitgevers, Baarn, 2001, p. 315. 12 J.C.H. Blom, E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, HB uitgevers, Baarn, 2001, p. 316. 13 J.C.H. Blom, E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, HB uitgevers, Baarn, 2001, p. 316.
17
2.6 De Negenmannen
De nationale politiek bleef verre van neutraal en hield zich druk bezig met de
hervorming van het Koninkrijk der Nederlanden. In 1839 verscheen namelijk de
eerste druk van Thorbecke ‘s ‘Aanteekening op de Grondwet’ en eind 1844
presenteerden de Negenmannen hun voorstel tot grondwetsherziening, door
Thorbecke opgesteld, aan de Tweede Kamer. Thorbecke van huis uit geen liberaal,
bekende kleur met zijn rede over ‘het hedendaagsch staatsburgerschap’ in 1844.
Een halfjaar later vinden we namelijk zijn naam onder het voorstel der
Negenmannen. Pas toen liet Thorbecke merken daadwerkelijk bereid te zijn tot een
herziening van de grondwet. De jaren ervoor trad hij vooral op als adviseur en
commentator, er was dus sprake van een plots engagement. 14
Na 1840 werd Thorbecke zich zo langzamerhand wel bewust van zijn steeds groter
wordende populariteit. Hij schreef rond na de ontbinding van de Dubbele Kamer in
1840 namelijk het volgende:
‘Ik ben door een bescheiden, bedaard, jaren lang vervolgd onderzoek
voortgegaan tot het inzigt der noodzakelijkheid eener hervorming. En ik heb bij de
eerste gelegenheid in dezen geest gehandeld . Dat heeft men mij vooral kwalijk
genomen. Had ik enkel, als anderen tot dusver van verbetering gesproken al had ik
daarbij regtstreekse verkiezingen aangeprezen, men had het voorbijgelaten en mij
vergeven.’ 15 (van Holthoorn, F.L., p.184)
Wat hield het voorstel der Negenmannen nu precies in?
Nadat een grondwetsherziening, aangevraagd door de
Tweede Kamer in 1844 niet werd aangenomen door
Koning Willem II, gingen negen vooraanstaande
liberalen, uit alle gewesten van het land, in de aanval.
Zij dienden wetsvoorstellen in die een rechtstreekse
verkiezing van de Tweede Kamer diende te realiseren.
Volgens hen was het huidige kiesstelsel, met vele
plaatselijk regels te ingewikkeld. Daarnaast eiste men
ministeriële verantwoordelijkheid, regeling van het
bestuur van koloniën op wettelijke basis, het bij wet
vaststellen van de jaarlijkse begroting en het recht van
amendement. Het doel van deze voorstellen werd door
14 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 139. 15 F.L. van Holthoon, De genese van Thorbeckes organische staatsleer, p. 184
Koning Willem II
18
de indieners als volgt beschreven: "meer eenheid en vastheid der uitvoerenden Magt,
vollediger wetgeving en wettelijke verantwoording". 16 Het is de vraag of de
Negenmannen zelf wel uit waren op aanname van de voorstellen of dat het de
bedoeling was enkel te zorgen voor een politieke stroomversnelling. 17
Het tijdsbesef speelde voor Thorbecke een belangrijke rol. De tijd was daar. Voor het
eerst was er een substantieel parlementair platform voor herziening geschapen. 18
Van januari tot eind mei 1845 vergaderde de Tweede Kamer over het al of niet in
behandeling nemen van het voorstel der Negenmannen. Op 31 mei 1845 besloot zij
met vierendertig stemmen tegen en eenentwintig voor, het voorstel der
Negenmannen te verwerpen. In het kabinetsberaad werd er door de Koning heftig
gereageerd op het voorstel der Negenmannen. Willem II zou de volgende opmerking
hebben gemaakt: ‘Dit voorstel nooit, al ware het schavot er naast’. 19
De liberalen moesten het doen met een nederlaag. Maar het voorstel kreeg in
tussentijd wel ontzettend veel aandacht. De liberale kranten schaarden zich achter
de Negenmannen, dat gold voor de Arnhemsche courant, de Vlissingse en de Tielse,
maar ook voor de net opgerichte Nieuwe Rotterdamsche Courant. 20
Het lijkt erop dat 1845 kan worden gezien als het moment dat een steeds bredere
publieke opinie zich losmaakt van de regering, zonder dat er overigens een
krachtige oppositie in het land van de grond kwam. Wel dreigde er gevaar uit
onverwachte hoek: de katholieke oppositie raakte steeds meer in liberaal vaarwater,
vooral toen duidelijk werd dat de vrijheid van kerkorganisatie en onderwijs waar de
katholieken voor pleitte, door de conservatieve ministeries van Willem II niet
zouden worden doorgevoerd. Het resultaat van dit alles was dat de regering en de
grote meerderheid van de Kamer werden gewantrouwd en niet als
volksvertegenwoordigers werden gezien.
Een groot deel van de Nederlanders werd onrustig en zagen de Kamerleden als
beambten van Koning Willem II en zijn regering. De regering deed weinig tot geen
moeite om het vertrouwen te herstellen. Integendeel: de oppositiegolf van 1845 was
voor Willem II een reden om met nog meer energie de verkiezingen te beïnvloeden.
De gouverneurs in de provincie kregen het bevel ervoor te zorgen dat er zo weinig
mogelijk liberalen werden verkozen. Dat was deels gelukt, maar hierdoor werd de
16 http://nl.wikipedia.org/wiki/Negenmannen 17 http://nl.wikipedia.org/wiki/Negenmannen 18 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 139. 19 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 139. 20 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 139.
19
kloof tussen de regering en publieke opinie alleen maar groter. De regering gooide
nog meer kolen op het vuur door twee persprocessen, tegen respectievelijk de
Arnhemsche Courant en de Staatkundige Tooverlantaarn. Deze processen werden in
1845 aangespannen wegens kritiek op de troonrede, sleepten zich het hele jaar
1846 voort en vergrootte eerder de kracht van de liberale oppositie dan die van de
regering. 21
Tot slot was er nog een andere omstandigheid die de positie van de regering
verzwakte. Dit was de persoonlijkheid van de Koning zelf. Willem II miste de
werkkracht en de bestuurlijke talenten van zijn vader. Hij waande zich vooral een
flamboyant figuur die graag misbruik maakte van zijn machtspositie. Niet de juiste
eigenschappen om het land te regeren, zeker niet in (financieel) moeilijke tijden.
Bovendien was Willem II impulsief en beïnvloedbaar, hij raakte in vele schandalen
verwikkeld, hij liet zich geld afpersen, kortom vele stommiteiten, die een Koning
niet mag begaan. De stoelpoten werden langzaamaan onder de regering vandaan
gezaagd en politiek- bestuurlijke hervormingen kwamen steeds dichterbij. 22
21 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 140-141 22 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 142
20
3. Welke persoonlijke denkbeelden dienden als grondslag voor
de grondwetsherziening?
3.1 Inleiding
In het volgende hoofdstuk wordt de persoon Thorbecke uitgebreid beschreven.
Ondanks het feit dat Thorbecke niet als enige betrokken was bij deze belangrijke
grondwetsherziening, was zijn rol van grote en onschatbare waarde. In de volgende
paragrafen worden zijn levensloop en herkomst van denkbeelden beschreven. De
door Thorbecke geschreven werken, waarin zijn politieke ideologie uitgebreid naar
voren komt, blijven ook niet onbesproken.
3.2 Levensloop
‘De man die hier begraven leit, stak uit in onuitstekendheid.’ Aldus een van de
honderdzes grafschriften die Multatuli, Nederlands schrijver, bedacht voor de man
die vaak wordt gezien als de belangrijkste staatsman uit de geschiedenis van ons
Nederlands Koninkrijk, Johan Rudolph Thorbecke. 23
Geen lovende woorden van Multatuli, hij had een zeldzaam grote hekel aan de
liberale voorman, die hij beschouwde als een middelmatig figuur met een lage
intelligentie en een groot gebrek aan politiek inzicht. De denigrerende opvattingen
van Multatuli worden door weinigen onderschreven. Een paar dagen na het
overlijden van Thorbecke schreef de antirevolutionaire voorman Abraham Kuyper
het volgende:
‘Met Thorbecke ’s afsterven is aan Neêrlands volk zijn grootste staatsman
ontvallen, gekeurd naar den stempel dien onze eeuw voor Staatslieden sloeg. Rekenend
naar den maatstaf door hem zelf ons nog voor kort geboden: dat de echte staatsman
“uit zijn doen gekend wordt, en minder door zijn woord regeert dan door zijn karakter
en het vertrouwen, dat hij, handelende, inboezemt. Moest hij vruchteloos zijn evenknie
zoeken onder Hollands politieke mannen.’ 24 (van der List, G.A., 1993, p.23)
23
G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p.23
24 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het
Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 23
21
De meningen over J.R. Thorbecke na zijn
overlijden waren verdeeld. Toch blijkt uit de
grote belangstelling na zijn overlijden, dat hem
een groot algemeen Nederlands belang wordt
toegeschreven. Dit bleek toen Thorbecke in 1972,
op zijn honderdste sterfdag uitgebreid werd
herdacht. Bij deze plechtigheid waren koningin
Juliana en premier Biesheuvel aanwezig en
spraken enkele wetenschappers en politici vol lof
over de overleden staatsman.
Johan Rudolph Thorbecke werd als kind van een tabakshandelaar, op 14 januari
1798 in Zwolle geboren. Tot vreugde van zijn ouders toont hun zoon zich een
ijverige en voorbeeldige jongen. Hij is intelligent en leergierig, en kan door een
redelijke financiële bijdrage van zijn zeker niet rijke ouders, een behoorlijke
opleiding volgen. In 1815 besluit hij richting Amsterdam te trekken, waar hij zich
stort op de studie der klassieke letteren, een studie die hij in 1818 in Leiden zal
voortzetten. Nadat Thorbecke in 1820 promoveerde op een academisch proefschrift
over de Romeinse redenaar Asinius Pollio, reisde hij met een studiebeurs naar
Duitsland. Alwaar hij onder meer de universiteiten van Marburg, Göttingen, Giessen,
Heidelberg en Berlijn bezocht. De vier Wanderjahre, waarin hij door Duitsland
reisde, zijn belangrijk geweest voor zijn persoonlijke en geestelijke ontwikkeling.
Thorbecke ontdekte in het Duitsland van begin negentiende eeuw namelijk de
Romantiek. Hij raakt niet alleen sterk onder de indruk van de dochter van de Duitse
denker Tieck, hij maakt ook kennis met de ideeën van de Historisch Rechtsschool.
Deze school kan men beschouwen als een romantische reactie op het
natuurrechtelijke denken van de rationalistische verlichtingsfilosofen. 25
Nadat Thorbecke niet in aanmerking kwam voor een leerstoel in Utrecht, reisde hij
in 1825 richting de Belgische stad Gent. Hij kreeg het verzoek hier aan de slag te
gaan als buitengewoon hoogleraar aan de faculteit der bespiegelende wijsbegeerte
en letteren. Hij aanvaardt het aanbod in dank en hij verzorgt zes jaar lang met veel
plezier onderwijs op het gebied van de politieke en diplomatieke geschiedenis en de
statistiek. Een vakgebied waar hij in Duitsland al eerder studies op had verricht,
Thorbecke ging dus niet geheel onervaren aan de slag. Door een van zijn studenten
wordt Thorbecke later als volgt beschreven: ‘een mager, stijf, zorgvuldig gekleed
Hollands heertje, dat zeer afgezonderd leeft en het grootste deel van de tijd op zijn
studeerkamer doorbrengt’. Een ijverige docent, die zijn werk met veel plezier en 25 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 24
Reformatisch Dagblad uit 1972
22
voldoening uitvoert. In 1830 is Thorbecke verplicht zijn functie neer te leggen,
aangezien het Koninkrijk der Nederlanden uiteenvalt en Gent hier dus niet langer
onderdeel van is. Thorbecke was bedroefd, vooral aangezien hij zelf principieel
tegen deze afscheiding was. 26
Met een grootse weemoed naar de mooie tijden in Gent, vertrekt Thorbecke richting
Leiden, waar hij als werkloze een financieel verschrikkelijke tijd doormaakt. Totdat
hij in maart 1831 wordt benoemd als buitengewoon hoogleraar in de Leidse
juridische faculteit. Hij zal hier studenten opleiden in de diplomatie en politieke
geschiedenis. Drie jaar later wordt hij zelfs hoogleraar in de rechtsgeleerdheid aan
dezelfde faculteit. Thorbecke steekt ook hier, net als in Gent, veel tijd in het
voorbereiden van zijn colleges. Hij ziet het geven van goed en deskundig onderwijs
als een plicht en als zijn belangrijkste taak. Bij studenten en collega’s dwingt dit
respect af, maar geliefd worden zit er voor Thorbecke niet in. Zijn stroefheid, zijn
eigengereidheid en zijn hooghartigheid spelen hem in zijn hele leven parten en
staan vele vriendschappen in de weg. 27 De enige waarmee Thorbecke wel een
hechte en warme relatie had, dat was de vrouw die hij in 1836 huwt, Adelheid, de
negentienjarige dochter van de weduwe Solger uit Dresden, die hij nog kent vanuit
zijn tijd in Duitsland. 28 De volgende briefwisseling (Amsterdam, 12 november
1838) getuigt hiervan:
‘Mijn lief zoet engelachtig wijfje! Ik zit hier bij ’t ontbijt,
en wil u nog gauw, eer ik gestoord word, zeggen, hoe hartelijk
ik naar u verlang. Heeft mijn klein zoet wijfje aan mij gedacht?
Zal mijn klein zoet lief wijfje ook vandaag en morgen aan mij
denken? Ik verzoek mijn zoet wijfje mij hartelijk lief te hebben,
want dat is mijn leven en hoogst geluk. Ik zit hier hoog, over de
daken in de mooi gekleurde herfstlucht te kijken, en ontmoet er
mijn ogelijntjes. Ja, mijn engelachtig wijfje heeft mij lief, ik zie
het. Ik zoen die lieve ogelijntjes, mijn licht en lust. Zoen ons
Jetje van vader, en zeg haar, dat ik morgen er weder ben.
Vaarwel, mijn engelshartje. Slaap wel van nacht, en wees
ook in de slaap bij mij. Want wie ben ik? Uw Thorbecke.’ 29
(Hooykaas, G., 2005, p. 74)
26 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 24-25 27 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 24-25 28 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 24-25 29 G. Hooykaas, Thorbecke. Een leven in brieven, Boom, Amsterdam, 2005, p. 74
Thorbecke en Adelheid
23
De vele briefwisselingen tussen Adelheid en Thorbecke die nog bewaard zijn
gebleven tonen een heel ander beeld van Thorbecke. De brieven geven weinig blijk
van een kille en arrogante staatsman. Hij liet zich daarnaast ook liefdevol uit over
zijn vader: ‘die heerlijke man’ met ‘zijn weemoedige, innige en glanzende blik’. Als
briefschrijver toont Thorbecke zich sentimenteel en liefdevol, wat we als zeer
opmerkelijk kunnen beschouwen.
In de jaren dertig van de negentiende eeuw, de periode waarin hij zich binnen de
muren van de universiteit op de wetenschap stort, krijgt Thorbecke een steeds
groter wordende belangstelling en interesse in de praktische politiek. Hij volgt de
politieke ontwikkelingen en werpt geregeld een kritische blik op het Nederlands
staatsbestel. Hij twijfelt aan de autocratische en centralistische politiek van Koning
Willem I. Terwijl hij daarvoor aanhanger was van de Koning der Nederlanden.
Thorbecke ziet de noodzaak het bestuurlijk bestel te veranderen, niet zozeer omdat
de oude orde verwerpelijk zou zijn of vanwege volkssoevereiniteit, maar meer ter
bescherming van de vaderlandse traditie. Er is steeds vaker sprake van een
revolutionaire dadendrang, waartegen hij Nederland wil beschermen. Oftewel
‘preserve by changing’, zoals de conservatieve Edmund Burke het mooi beschreef.
Het is mogelijk iets in stand te houden door veranderingen toe te laten, zo blijft de
houdbaarheid intact. 30
De groeiende hervormingsgezindheid van Thorbecke en zijn
toenemende afkeer van de zijns inziens bekrompen status-
quo-politiek komen goed naar voren in een aantal
geschriften die hij publiceert vanaf 1839, het
verschijningsjaar van zijn ‘Aanteekening op de Grondwet’. 31
Thorbecke doet hierin een oproep tot constitutionele
hervormingen in de vorm van een behoedzaam
geformuleerd wetscommentaar, vanwege zijn uitwerking
ooit getypeerd als ‘een schot in een slapend woud’. Een
van de meest in het oog springende werken uit deze
reeks: ‘Over het hedendaagsch staatsburgerschap’ (1844)
heeft een duidelijke boodschap: ‘de invoering van het algemeen kiesrecht is in de
toekomst onvermijdelijk’. 32
30 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 25-26 31 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 26 32 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 26
Aanteekening op de grondwet
24
‘Dat het beginsel van algemeen stemregt in de Staatsgeschiedenis onzer eeuw
ligt, schijnt even onmiskenbaar, als dat zij het gestadig, schoon trapsgewijze tracht te
verwezenlijken. Het is juist wat deze tijd van den vorigen onderscheidt.’ (van der List,
G.A., 1993, p. 26)
Kort na het verschijnen van zijn rede over Hedendaagsch staatsburgerschap wordt
Thorbecke door de kiezers uit Zuid-Holland afgevaardigd naar de Tweede Kamer.
De geleerde professor wordt gaandeweg steeds meer een gedreven politicus.
Thorbecke gaat als volksvertegenwoordiger voortvarend van start, vele initiatieven
volgen, waaronder het voorstel der Negenmannen: ‘Waarin men liet regeren zonder
er zich aan te bekreunen, wie het deed, of welk regt hij er toe had. Regtstreekse
verkiezing is, al mogt hare theorie niet de beste zijn, onvermijdelijk geworden.’
Belangrijkste verzoek: het onschendbaar maken van de Koning. 33
Tevens vond Thorbecke het van belang te komen tot een open samenleving, waarin
de delen zoals provincies en gemeenten, een zelfstandige kracht zijn en een eigen
ontwikkeling door te kunnen maken, terwijl ze toch enigszins met elkaar verbonden
blijven. Kortom, Thorbecke voelde zich geroepen het Nederlands staatsbestel
grondig te herzien en dat alles op een rechtvaardige en democratische manier.
3.3 Denkbeelden en idealen
‘Het streven en drijven, het opzoeken van ontijdige nieuwigheden in staat en
kerk, onze tijd eigen, is geen geïsoleerd verschijnsel. Het is dezelfde geest, die in
ontdekking van de wetten en krachten van de natuur een tot dusver ongekende vlucht
neemt, en voor nijverheid en verkeer zo verbazende middelen schept, dat schier niets
meer onmogelijk schijnt. Maar men ziet wel eens over het hoofd, dat men staat en
maatschappij niet hervormt, gelijk de wetenschap. Men schept feiten niet als
denkbeelden. Zodra het op handelen aankomt, is de eerste vraag: zijn voorwaarden
aanwezig? Is hetgeen men zich voorstelt mogelijk?’ 34 (Swart, E., 2007)
De bovenstaande tekst schreef Thorbecke in een van zijn vele briefwisselingen.
Thorbecke hekelde conservatisme en stilstand. De verlichting bracht vele
vernieuwingen en ontdekkingen op wetenschappelijk en filosofisch gebied, de
politiek bleef veelal achter. Volgens Thorbecke was het mogelijk met dezelfde geest
die heerste binnen de natuurwetenschap, ook de politiek grondig te hervormen. Het 33 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 25-26 34 E. Swart, Thorbecke. De scheppende kracht van de natie, Van Gennep, Amsterdam, 2007.
25
handelen zou teveel vooraf worden gegaan door vragen en twijfel. Op basis van
bovenstaande denkbeelden mogen we concluderen dat Thorbecke al tijdig het
ideaal had het staatkundige bestel van Nederland grondig te herzien. Kortom:
vooruit denken en niet in de het besef des tijd blijven hangen.
Thorbecke was in zijn jonge jaren zeer geïnteresseerd in wetenschap en filosofie,
door zijn arbeidsverplichtingen binnen de universiteit en daarnaast nog zijn
politieke arbeid, bleef een groot wetenschappelijk en filosofisch werk uit. Een
gebrek aan inspiratie of simpelweg tijdsgebrek? Het komt maar zelden voor. Een
geroemd staatsman, zonder één groot werk waarin hij zijn denkbeelden
systematisch uiteenzet. Desalniettemin valt er op basis van zijn beschouwingen en
vele redevoeringen een samenhangend maatschappijbeeld te creëren. Een visie die
vandaag de dag nog door vele mensen gedragen wordt en op vele momenten zelfs
nog actualiteitswaarde kent. 35
Het uitgangspunt van Thorbecke ‘s filosofie is te achterhalen in het jaar 1924. In dit
jaar schreef hij het volgende opstel: Über das Wesen und den organischen Charakter
der Geschichte. Centraal in dit zeer abstracte betoog staat de gedachte dat de
geschiedenis moet worden opgevat als ‘ein werdendes Ganze’ en de maatschappij
als een organisme dat voortdurend weer aan verandering onderhevig is, net zoals
bij een organisme hangen de delen onverbrekelijk samen met het geheel. 36 Volgens
Thorbecke is de geschiedenis een geleidelijk proces, waarin revolutionaire pogingen
de geschiedenis radicaal te veranderen om tot een nieuwe maatschappij te komen,
vaak enkel destructief werken. 37
Thorbecke geloofde dan ook niet in een maakbare samenleving. Hij geloofde niet in
een rechtvaardige maatschappij, die zou kunnen worden gecreëerd vanuit rationeel
geformuleerde beginselen. Recht is ontstaan vanuit de geschiedenis en is afhankelijk
van grootschalige maatschappelijke processen. Men moet dit systeem niet willen
veranderen op basis van hersenspinsels, irreële, in een studeerkamer bedachte,
theoretische constructies. Deze denkbeelden geven navolging aan Duitse romantici
Savigny en Eichhorn, zijn tijd in Duitsland had dan ook een grote invloed op zijn
denkbeelden. 38
35 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 29 36 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 29 37 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 29 38 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 29
26
De Franse Revolutie was volgens Thorbecke een voorbeeld van hoe het niet moest.
Over de Revolutie schreef hij het volgende: ‘het had in één klap het kunstig
raderwerk van privileges en vrijheden, dat de vorst in zijn macht beperkte,
weggevaagd, waardoor de staatsmacht grenzeloos werd.’ 39 De Europese
grootmachten hadden volgens Thorbecke het recht en de plicht de grootse
volkskracht en de verspreide chaos een halt toe te roepen.
Rousseau was volgens Thorbecke dan ook een
verwerpelijk denker. De voorgeschreven leer van de
volkssoevereiniteit, diende namelijk als theoretisch
uitgangspunt voor de revolutionairen. Samuel van Houten
(liberaal) reageerde krachtig. Thorbecke zou geen liberaal
genoemd mogen worden wanneer hij de filosofie van de
‘volkssoevereiniteit’ niet erkende.
We komen even terug op Thorbecke ‘s inhoudelijke werk, het Über das Wesen und
den organischen Charakter der Geschichte. Een werk met sterk conservatieve
neigingen, daarnaast wijkt het flink af van eerdere werken van Britse en Franse
liberalen, geschreven in de achttiende en negentiende eeuw. Thorbecke schrijft
vrijwel niets over het individualisme, de bescherming van het individu en het recht
op individuele ontplooiing. Allerlei zaken die kenmerkend waren voor het moderne
liberalisme, geschapen tijdens de Verlichting. Thorbecke bleek niet gecharmeerd
van het liberalisme dat gericht was op de positie van het individu. Het individu was
verre van ondergeschikt aan het collectief, maar hij benadrukte ten alle tijden het
belang van een functioneel en organisch verband tussen het collectief en individu.
Het individu ontwikkelt zich volgens Thorbecke in een wisselwerking met wat er
zich in zijn omgeving afspeelt. 40
39 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 29 40 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 29-30
Samuel van Houten, liberaal
27
We kunnen Thorbecke dan ook een conservatieve liberaal
of een liberale conservatief noemen. Hij zag namelijk de
noodzaak van veranderingen en het gevaar lag volgens
hem niet in de verandering, maar veelal juist in het niet-
veranderen. In welke mate het historisch- organische
denken van de politicus Thorbecke een grote rol speelde,
zien we in 1853 wanneer hij in een debat met Groen van
Prinsterer (antirevolutionair kamerlid) het volgende zegt:
‘Niet wij, maar de geschiedenis, die telkens nieuw leven te
voorschijn roept, heeft grote veranderingen te weeg
gebracht, en die veranderingen kunnen wij leiden tot
heilzame resultaten, in zoverre wij zelven schakels zijn in
de groote keten der geschiedenis.’ Volgens Thorbecke
schreef hij geen geschiedenis, maar voerde hij de wil van
de geschiedenis uit.
Ondanks het feit dat Thorbecke in zijn organische visie de staat een voor liberale
begrippen grote rol toedicht, vond hij dat de overheid op sociaal- economisch vlak
bescheiden moest blijven. Op het sociaal- economische vlak zien we de echte
liberaal terug in Thorbecke. Zo hechtte hij veel waarde aan particulier bezit en vond
hij dat belastingen en onteigeningen tot een minimum moesten worden beperkt.
Volgens Thorbecke kon de staat in de eerste plaats niet zorgen voor welvaart, de
overheid diende in de eerste plaats gunstige voorwaarden te scheppen voor de
handel en industrie. Toch gebeurde er in 1851 iets opmerkelijks. Thorbecke diende
een voorstel tot de komst van de armenwet in, de grootschalige armoede kon niet
langer opgelost worden door enkel liefdadigheid en om de armoede een halt toe te
roepen was overheidszorg vereist. Het wetsontwerp kreeg geen meerderheid in de
Tweede Kamer aangezien de kerkelijke armenzorg onder toezicht van de overheid
zou komen te staan. Dit konden de confessionelen binnen de kamer natuurlijk
moeilijk accepteren. Nadien zou er door Thorbecke nooit meer enkel initiatief
genomen worden op het gebied van sociale wetgeving. 41
41 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 31
Groen van Prinsterer antirevolutionair
28
4. Wat betekende de grondwetsherziening voor het
Nederlandse staatsbestel?
4.1 Inleiding
Om erachter te komen wat de grondwetsherziening betekende voor het
Nederlandse staatsbestel, moeten we duidelijkheid zien te scheppen over wat er
zich kort daarvoor precies afspeelde. We gaan op zoek naar de aanleiding van deze
grootschalige verandering. We beginnen aan de vooravond van de
grondwetsherziening van 1848.
4.2 Crisis en revolutie
De politieke verhoudingen aan de vooravond van het jaar 1848 waren als volgt
verdeeld. De liberalen konden rekenen op een brede steun van de burgerstand, zij
genoten dan ook meer populariteit in de periferie dan in westelijk Nederland. De
regering op dat moment steunend op de conservatieve kern, voerde een botte en
meedogenloze politiek. Er was enkel een beetje ruimte voor liberalisme op
economisch terrein. De liberaal-conservatieve groep gezeteld in het midden van het
politieke landschap, had geen duidelijk eigen programma. Zij schipperden tussen
zowel liberalen als conservatieven en ondersteunden beide kampen waar mogelijk.
De kleine burgerij en de volksklassen hadden geen recht op politieke invloed, met
name wanneer de politiek in rustig vaarwater belandde, telden zij politiek niet mee. 42
Aan het einde van 1847 ontstond er nog meer politieke verharding en van politieke
vooruitgang was weinig sprake. Koning Willem II kondigde in september een
grondwetsherziening aan, maar deze mocht geen naam hebben. Een magere
herziening, van enorme daadkracht en veranderingsgezindheid was geen sprake. De
zittende kamer was niet geneigd tot hervormen, een motie betreffende de
grondwetsherziening kreeg welgeteld twee stemmen. De Koning was verre van
aimabel tegenover de hervormingsgezinde liberalen. Op zijn verjaardag, 6 december
1847, bracht hij een toast uit op het welzijn van de Nederlanden. Het welzijn van het
land was in zijn ogen niet gediend met de ‘vrijzinnige en hervormingsgezinde’
denkbeelden die her en der circuleerden. 43
42 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 144 43 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 144-145
29
Binnen liberale kringen was er dan ook sprake van een pessimistische kijk op de
politieke vooruitzichten. Er was namelijk sprake van een tegenstelling tussen natie
en regering. De Arnhemsche courant schreef het volgende: ‘Als men een moeras wil
droogleggen, laat men toch ook de kikkers daarover niet stemmen’. (Stuurman, S.,
1992, p.144-145) Oftewel, de zittende Staten-Generaal, was verre van
hervormingsgezind en was niet van plan invloed van buitenaf toe te staan. 44
Eén probleem, buiten Nederland was er storm op komst. Februari 1848 bleek een
belangrijk sleutelmoment. In Napels boekten de revolutionairen een overwinning op
de koning van de Twee Siciliën. Twee weken later begon de revolutie in Parijs.
Eveneens als in 1830 was deze omwenteling in Frankrijk, een omwenteling voor
heel Europa. De liberale pers in Nederland dook direct op deze revolutionaire
ontwikkelingen. De chaos in Frankrijk toonde volgens hen aan dat een tijdige
ommekeer door middel van hervormingen, de enige manier was het tij in Nederland
nog te keren. De ondergang van de Franse regering, liet zien waartoe halsstarrig
conservatisme kon leiden. De conservatieve pers riep op tot rust en kalmte, men
moest zich volgens hen achter de regering scharen en een roep om hervorming
werd gezien als onverantwoord. Een ding was duidelijk, er was sprake van een
heldere tegenstelling, of meer macht naar de burger, of alle macht blijft bij de
conservatieve regering. 45
De angst voor revolutionaire opstanden bij de Staten-
Generaal was opzienbarend hoog. De Haagse stemming
sloeg om. In de eerste week van maart kwam de
meerderheid van de Tweede Kamer kwam tot het inzicht
dat verdergaande hervormingen noodzakelijk waren, maar
van enige concreetheid was nog geen sprake. Gezanten in
Berlijn, Frankfurt en Wenen kwamen met verontrustende
berichten. Op 6 maart berichtte de gezant te Wenen dat
von Metternich depressief was. Langzaamaan werd
duidelijk dat sommige Duitse vorsten begonnen waren
concessies te doen aan de oppositie. Reden hiervoor waren
de verontrustende berichten in de pers over wederom
nieuwe ´rampzalige´ gebeurtenissen. 46
44 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 144-145 45
S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 146-147 46 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 146-147
Von Metternich Oostenrijks staatsman
30
De Staten-Generaal werd steeds angstiger en angstiger. Er vonden kleine opstanden
plaats in Amsterdam en radicale groeperingen zongen de Marseillaise. De atmosfeer
in het land was onzeker. De aandelenkoersen zakten en enkele spectaculaire
faillissementen droegen bij tot de algemene nervositeit. Europa bleef in een
revolutie verstrengeld, op 5 maart 1848 was Berlijn aan flinke demonstraties
onderhevig en in Frankrijk was er sprake van een bevel tot mannenkiesrecht. Een
dag later sprak de koning van Pruisen over bereidheid tot hervormingen. De
toekomst was in grote delen van Europa onzeker, zo ook in Nederland. 47
‘Welke partij zal Willem II kiezen? Zal hij met een even onbekwaam en
onervaren als impopulair en mistrouwd ministerie de hagchelijke gebeurtenissen die
verbeiden tegemoet gaan? Wij die geen voorstanders van geweldige revolutiën zijn en
naar de republiek niet haken, wij bidden: Schenk o God! Wijsheid denk koning.’ Bron: De Arnhemsche Courant op 12 maart 1848
Op de dag dat het bovenstaande
commentaar in de Arnhemsche
Courant verscheen, 12 maart
1848 om precies te zijn,
presenteerde de Haagse directeur
van politie, de heer Ampt, een
rapport aan de minister van
Justitie. In dit rapport werd de
minister erop gewezen dat de rust
alleen gehandhaafd kon blijven
wanneer er een vrijzinnige
herziening van de grondwet zou
komen. De koning werd natuurlijk die avond nog ingelicht en kreeg het rapport
onder zijn neus geschoven. Een dag later, 13 maart 1848 kunnen we spreken van
een kantelpunt in de Vaderlandse geschiedenis. Koning Willem II ging met veel pijn
in zijn hart om. Hij riep de voorzitter van de Tweede Kamer, Boreel van Hogelanden
bij zich en verklaarde dat hij bereid was een verdergaande herziening van de
grondwet te overwegen. 48
47 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 147 48 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 148
Oproer in Amsterdam (24 maart 1848)
31
De ommekeer van Willem II bleef niet lang geheim, in de ochtenduren van 15 maart
kregen enkele Kamerleden er lucht van. Nadien duurde het niet lang alvorens het in
heel Nederland bekend was. Vlaggen werden gehesen, feestelijke verlichting werd
aangebracht, het land was in feeststemming. De regering diende zijn ontslag in, een
nieuw tijdperk deed zijn intrede.
Lodewijk Caspar Luzac (1786-1861) minister in de voormalige regering, een van de
Negenmannen van 1845 en metgezel van Thorbecke bracht diezelfde avond nog een
bezoek aan de Koning. Hij adviseerde de Koning direct een commissie ter herziening
van de Grondwet in te stellen, waar in ieder geval Thorbecke, Donker Curtius
(liberaal, 1792-1864) en Lightenveld (katholiek) onderdeel van moesten zijn. De
koning nam nog geen besluit, hierdoor was de onrust nog niet uit de lucht. 49
Nog op dezelfde dag kwamen de radicalen in beweging en heerste er in Den Haag
onrust onder de werklieden. Democraat Van Bevervoorde probeerde hier politiek
voordeel uit te halen en ondersteunde de radicalen. Achter de schermen speelde ook
Donker Curtius een rol. Hij moedigde samen met enkele andere liberalen Van
Bevervoorde aan om demonstraties te organiseren en ze schoven hem ook nog eens
wat geld in handen. Wel vroeg Donker Curtius om een garantie, de demonstraties
diende ordentelijk te verlopen, al mochten er wel ruiten van nog niet afgetreden
ministers sneuvelen. Diezelfde avond nog werd er gedemonstreerd en vroeg men de
Koning een stapje terug te doen. 50
Een dag later, 16 maart 1848, vroeg Koning Willem II om een gesprek met politiek
aartsvijand Dirk Donker Curtius. Dezelfde avond spraken ze nog met elkaar, terwijl
er buiten een groep van achtduizend demonstranten door de Haagse straten trok.
De Koning kwam met het verzoek aan Curtius, het ministerie van Justitie op zich te
nemen, aangezien er door het aftreden van vele ministers feitelijk geen regering
meer bestond. Donker Curtius speelde het spel, hij vroeg om bedenktijd en
overhandigde een conceptvoorstel ter benoeming van een grondwetscommissie.
Een definitief besluit werd nog niet genomen en de situatie bleef angstig en onzeker. 51
49 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 149 50 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 149 51 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 150
32
Op 17 maart scheef Prinses Sophie, schoondochter van Willem II, aan haar Engelse
vriendin, Lady Malet het volgende: ‘In het rustige Den Haag ziet men vreemde
veranderingen en ongure types. De stad heeft een heel ander gezicht gekregen.’ 52
Diezelfde dag bracht Donker Curtius wederom een bezoek aan de Koning, ze gingen
verder met de onderhandelingen. Er waren wat twijfels over de formatie- opdracht
van de grondwetscommissie, Curtius hield voet bij stuk. De Koning tekende
uiteindelijk het besluit. De gevolgde procedure was hartstikke illegaal, maar in de
toenmalige omstandigheden was er niemand die daar een probleem van maakte. De
benoemde commissie bestond uit Thorbecke, Donker Curtius, De Kempenaer, Luzac
en de katholiek-liberaal Storm. Vier van de Negenmannen van 1845 dus, met daarbij
één nieuweling, Donker Curtius. We kunnen overduidelijk spreken van een radicaal-
liberaal gezelschap, die de macht van de Koning verregaand wilden inperken. De
Kamervoorzitter probeerde via een Engelse gezant Koning Willem II nog te
waarschuwen voor het radicaal-liberalisme, maar dat bleek tevergeefs. 53
Deze ontwikkelingen waren alles behalve glashelder.
Procedures verliepen niet zoals men gewend was en de
Koning hield zijn poot maar zelden stijf. Hij handelde buiten
zijn ministers om en het besluit tot invoering van een
grondwetscommissie was opgesteld door een man zonder
officiële functie binnen het staatsbestel, hij was zelfs geen
kamerlid. Des te opmerkelijker, op 19 maart 1848 werd
Donker Curtius ook nog eens demissionair minister van
Justitie, een week lang vormde hij in zijn eentje de regering
van Nederland. Wie had dat ooit gedacht: de conservatieven
waren in enkele weken tijd gepasseerd en opzij gezet, hun
wereld stond letterlijk op zijn kop. 54
De grondwetscommissie onder leiding van Thorbecke ging ijverig aan het werk en
produceerde in een rap tempo een nieuwe grondwet, met geëiste herzieningen. Dit
gedeelte leverde geen problemen op, de regeringsformatie daarentegen wel.
Thorbecke waande zich al op het ministerie van Binnenlandse zaken, het NRC
meldde op 23 maart zelfs zijn benoeming.
52 Haasse en Jackman, Vreemdelinge in Den Haag, p. 67 53 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 150 54 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 150
Dirk Donker Curtius
33
Er kwam echter een kink in de kabel. De Koning trachtte toch
enige invloed te hebben op de regeringsformatie. Hij vroeg
graaf Gerrit Schimmelpenninck, de Nederlandse
ambassadeur te Londen, naar Den Haag te komen om te
helpen bij de formatie van een nieuwe regering. Hij
arriveerde op 22 maart in Den Haag en liet al snel blijken niet
tevreden te zijn met de gang van zaken rondom het
formatieproces. De commissie was in zijn ogen te
revolutionair en hij wenste niet dat Thorbecke en de zijnen
ook nog eens het landsbestuur in handen zouden krijgen. Het
was volgens hem al genoeg dat er überhaupt een
grondwetsherziening aan zat te komen. Hij was niet te spreken over de
commissieleden, zo schreef hij het volgende in zijn dagboek: Donker Curtius was
‘een der heetste ultra-liberalen’ en Thorbecke was ‘den allerslechtste uit de coterie der
Hollandsche Jacobijnen’. 55 Donker Curtius was in naam van de Koning al benoemd,
daar kwam Schimmelpenninck dus niet meer vanaf. Thorbecke wist hij wel buiten
de deur te houden, ondanks het feit dat Curtius tegenstribbelde. Thorbecke zelf was
witheet, de schuld lag bij de Koning, hij gedroeg zich volgens hem ‘als een kind’. Ook
zijn collega’s uit de commissie moesten het ontgelden, zij zouden zijn gezwicht voor
het veto van Schimmelpenninck om Thorbecke uit de commissie te weren. 56
Aan de situatie in het land veranderde weinig: onrust, onzekerheid en angst waren
waan van de dag. Donker Curtius voelde zich genoodzaakt snel een regering te
vormen, een mogelijke terugval van de vorst in conservatieve richting moest
namelijk worden voorkomen. Het kabinet Schimmelpenninck was gereed op 25
maart 1848, net op het moment dat er in Amsterdam sprake was van een grote
volksdemonstratie. In de weken daarna vonden er in de hoofdstad ook nog kleine
opstootjes plaats. Het eerste aandachtspunt van de nieuwe regering bleek de
openbare orde. De rust in het land moest wederkeren, de verlaging op accijnzen zou
hier volgens de nieuwe regering aan bij kunnen dragen. 57
De nieuwe regering was niets anders dan een compromis tussen de twee rivalen,
Schimmelpenninck en Donker Curtius. Behalve deze twee personen, bestond de
nieuwe regering uit de volgende bewindslieden: Luzac (liberaal), baron Nepveu
(conservatief), Lightenvelt (katholiek) en ten slotte admiraal Rijk, die afkomstig was
uit het oude kabinet. Met deze personen werd er niet voldaan aan de wens van 55 Schimmelpenninck, Notanda, p. 181 56 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 151 57 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 152
Gerrit Schimmelpenninck
34
Thorbecke en Curtius, zij wilden namelijk een overwegend liberaal kabinet. Nu
waren er enkel twee echte liberalen vertegenwoordigd in het kabinet.
Schimmelpenninck ervoer dit als een succes en zorgde ervoor dat de
grondwetsherziening binnen de aanvaardbare perken bleef. 58
Schimmelpenninck zag Nederland in de aard van het Britse constitutiemodel, terwijl
Donker Curtius graag keek naar hoe onze Belgische zuiderburen het aanpakte. De
Belgische Grondwet was namelijk de liberaalste van het toenmalige Europa. Dit ging
in tegen de wens van Schimmelpenninck, hij streefde naar een sterke aristocratische
Eerste Kamer en naar een grootschalige zelfstandige macht voor de vorst. 59
Na het aantreden van de regering, liep het niet zoals verwacht. De liberale pers was
niet te spreken over het nieuwe kabinet en Thorbecke ’s afwezigheid werd zeer
betreurd. Schimmelpenninck was volgens de Arnhemsche Courant de grote
boosdoener. Thorbecke werkte daarentegen ijverig door aan het ontwerp van de
nieuwe grondwet, op 10 april 1848 was deze gereed en commissie keurde het
voorstel direct goed. Schimmelpenninck werd zelden of niet geïnformeerd over de
gang van zaken rond het wetsvoorstel. Hij werd ook niet ingelicht over de inhoud
van het ontwerp. In de vroege ochtend van 11 april 1848 ging Thorbecke met het
ontwerp naar de Koning en verkreeg van Willem II toestemming het ontwerp te
laten afdrukken bij de staatsdrukkerij. 60
Schimmelpenninck was natuurlijk woedend, hij was niet op de hoogte gesteld van
het ontwerp en de goedkeuring was ook al achter zijn rug om geregeld. Tevens
kwam hij er te laat achter en kon niets meer ondernemen tegen het listige
manoeuvre van J.R. Thorbecke. Natuurlijk was Donker Curtius wel op de hoogte, hij
had zo nu en dan wat informatie ontvangen over het ontwerp en kon alleen maar
blij zijn met deze aanstaande veranderingen. Het ontwerp van Thorbecke kreeg een
officiële status en het werd direct gesteund door de liberale pers. 61
58 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 152 59 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 152 60 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 152 61 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 152-153
35
Schimmelpenninck begon zich steeds
ongemakkelijker te voelen. Het ontwerp wat
Thorbecke had opgesteld ging recht tegen
Schimmelpennincks opvattingen over de
parlementaire democratie in. Het was ‘anti-
monarchaal’ en zou vroeg of laat leiden tot
een republiek. Zijn woorden kregen weinig
gehoor, de publieke opinie werd overstemd
met liberale ideeën en de revolutionaire
bewegingen binnen Europa denderde door.
Ook binnen de regering begon het te rommelen, de katholiek-liberalen binnen het
kabinet voelde ook wel iets voor het ontwerp van Thorbecke. Binnen het ontwerp
was er namelijk sprake van een voorstel tot vrijheid van onderwijs en
kerkorganisatie, een zeer belangrijk punt voor de katholieken. De druk van
katholiek- Nederland werd via de pers openlijk opgevoerd. Door deze steeds grotere
druk moest minister Lightenveld (katholiek) wel overgaan naar het kamp van de
Thorbeckianen, dit gebeurde dan ook. Later volgde ook admiraal Rijk, enkel Nepveu
bleef zijn conservatieve beginselen trouw. Schimmelpenninck stond nagenoeg
alleen en zijn zaak leek verloren. 62
Schimmelpenninck zou Schimmelpenninck niet zijn als hij de strijd direct op zou
geven. Hij probeerde met een allerlaatste poging het tij nog te keren. Hij richtte zich
persoonlijk richting de koning en deed hem een voorstel. Hij gaf aan bereid te zijn
een conservatieve regering te vormen, wanneer de Koning achter hem zou staan.
Hiermee zou de Koning een groot deel van zijn macht behouden en de gevaren van
dit plan waren volgens Schimmelpenninck kleiner dan gedacht. Hij wilde het risico
nemen en vroeg de Koning of hij dit ook aandurfde. Willem II stotterde en besloot
geen antwoord te geven. Schimmelpenninck leek nu definitief verloren, aangezien
ook de steun van de Koning uitbleef. 63
Na afloop van het gesprek tussen de Koning en Schimmelpenninck, sprak de koning
met Kamervoorzitter Boreel van Hogelanden. De Koning sprak zich negatief uit over
de onenigheid in het kabinet, hij moest kiezen tussen Schimmelpenninck en
Thorbecke. Hij vroeg de Kamervoorzitter hoe de stemming was in de Tweede Kamer.
Zouden zij het voorstel van Thorbecke verwerpen? Boreel gaf aan dat dit sterk
afhankelijk zou zijn van de algemene toestand in binnen- en buitenland. Als er in
62 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 153 63 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 153
Revolutie in Frankrijk (1848)
36
omringde landen directe verkiezingen worden ingevoerd, dan kan Nederland niet
achterblijven. Hij gaf de Koning het advies voorzichtig op te treden, als Donker
Curtius en Luzac zouden opstappen, wie zou dan Schimmelpenninck nog terzijde
staan, wie zou dan nog de kracht hebben het op te nemen ‘tegenover eene geheele
vijandige drukpers, tegen de gantsche liberale partij?’ 64
Willem II nam het besluit Thorbecke te steunen en niet langer meer achter
Schimmelpenninck te staan. De laatste week van de regering- Schimmelpenninck
ging tezamen met revolutionaire bewegingen in Wenen en Parijs. Op 13 mei 1848
deelde Donker Curtius de Kamer mee dat Schimmelpenninck zijn ontslag had
ingediend en dat er een nieuw kabinet zou worden samengesteld. Het nieuwe
kabinet was natuurlijk overwegend liberaal, Donker Curtius stond aan het hoofd van
dit kabinet en vroeg de natie om brede steun voor hervormingen. De regering ging
voortvarend te werk en diende het ontwerp van Thorbecke op 20 juni 1848 in bij de
Eerste en Tweede kamer. 65
4.3 Inhoud van de grondwet
Van april tot september 1848 stond
Nederland in het teken van pamfletten en
petities. Iedere dag stonden de kranten vol
met commentaren op de
grondwetsherziening. De herziening kende
vele aanpassingen, maar vijf hoofdpunten
bleken voor een groot deel van het
Nederlandse volk het belangrijkst. De
hoofdpunten bestonden uit de kwestie van
directe of getrapte verkiezingen, de vrijheid
van godsdienst en onderwijs, de vrijheid van
vereniging, de handhaving van de Eerste Kamer en de regeling van het koloniaal
bestuur. Vooral de eerste twee onderdelen deden veel stof opwaaien, het recht op
vrijheid van godsdienst en onderwijs was met name voor de katholieken ontzettend
belangrijk. Mochten zij overgaan tot het oprichten van bijzondere scholen?
Overigens waren er ook herzieningen waar men direct door was overtuigd,
bijvoorbeeld het verdwijnen van standen en rangen als politieke lichamen en de
wenselijkheid van ministeriële verantwoordelijkheid. 66 64 Boreel van Hogelanden, Herinneringen, p. 358,359 65 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 154 66 . Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 154
Het grondwetsontwerp (1848)
37
De invoering van directe verkiezingen werd een groot struikelblok binnen de
herziening. De conservatieven trachtte het wetsvoorstel niet door de Tweede Kamer
te loodsen. De kans het voorstel tegen te houden leek groot, huidige Kamerleden
waren ook niet happig op de aanstaande verandering. Zij waren immers verkozen
binnen het oude oligarchische kiesstelsel en velen zouden door directe verkiezingen
verdwijnen uit de kamer. Voor de regering van Donker Curtius waren de directe
verkiezingen echter het fundament van de nieuwe constitutie en op dat punt wenste
zij niet toe te geven. De Koning stond pal achter de regering en invloeden vanuit met
name het buitenland bleven een belangrijke rol spelen. Door opstanden en
revoluties elders bleef ook in Nederland het grootste deel van de publieke opinie
vragen om hervormingen. Directe verkiezingen werden min of meer gezien als een
noodzaak. 67
De liberale pers voerde de druk hoog op. Thorbecke, maker van het wetsontwerp,
werd door de pers gesteund in zijn lijn en er werd aangedrongen op spoedige
verandering. Donker Curtius zou te traag handelen en hield teveel rekening met de
conservatieve Kamermeerderheid. Door de trage besluitvorming werd de druk
alleen maar groter en de ook de mensen in het land uitten hun grote zorgen. Steeds
meer pamfletten en petities werden verspreid en ondertekend. 68
De pamflettenoorlog stond vooral in het teken van de directe verkiezingen. De
conservatieven kwamen met verschillende bezwaren en vreesde voor teveel
inspraak van niet-wetende burgers. De brede massa van burgers zou vatbaar zijn
voor corruptie en de kennis van de gemiddelde burger reikte niet verder dan de
lokale en regionale politiek. Bovendien zou een overgang naar directe verkiezingen
op den duur zorgen voor de invoering van het algemeen kiesrecht, hier waren de
conservatieven niet happig op. De Utrechtse hoogleraar Vreede beweerde op basis
van de beginselen van Montesquieu dat een aristocratisch element noodzakelijk was
tussen de monarch en de demos. 69 Dit pamflet ging de liberalen niet in de koude
kleren zitten en er volgde spoedig een tegenaanval. Volgens hen was het de
stiekeme oligarchische politiek die had gezorgd voor revoluties in met name
Frankrijk. 70
67 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 155 68 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 155 69 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 155 70 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 155
38
Naast oproer tegen de directe verkiezingen, was er ook sprake van onrust ten
aanzien van de andere hoofdpunten uit de aanstaande grondwetsherziening. De
vrijheid van vereniging, bleek ook tegenstand op te wekken. Oud-minister van Hall,
die in 1848 onder het pseudoniem Olivarius een hele serie pamfletten publiceerde,
was een fel tegenstander. 71 Volgens hem was het in tijden van onrust en beroering
zeer gevaarlijk mensen de vrijheid te geven zich onbeperkt te laten verenigingen.
Als het ware graaf je hiermee je eigen graf. Van Hall gaf de Banquet Réformistes en de
charistische agitatie in respectievelijk Frankrijk en Engeland als voorbeeld. De
regering was blij dat van Hall nagenoeg alleen stond en het dus zonder problemen
kon worden opgenomen in de grondwet. Wel werd er een toevoeging geplaatst, de
uitoefening zou bij wet wel beperkt kunnen worden. Voor het geval de vrijheid van
vereniging absurdistische waarden aan zou nemen. 72
In het geval van vrijheid van onderwijs en kerkelijke organisatie was er sprake van
een aanzienlijk groter probleem. Met name de conservatieven, die voornamelijk
hervormd waren, zouden bij deze herziening concurrentie krijgen van de Rooms-
Katholieken. Zij zouden hun vrijheid misbruiken met tirannieke bedoelingen. De
protestanten waren in gevaar en dat was tevens ook voor de conservatieven een
gevaar. Hun aanhang onder protestanten was behoorlijk, de katholieken kozen om
die reden dan ook een andere politieke richting. Gedurende de hele politieke crisis
van 1848 kozen zij de kant van de liberalen. 73
Het land bleef zich roeren. Steeds meer petities wisten de weg richting Den Haag te
vinden. Tot half mei ondersteunde bijna alle petities de koers van Donker Curtius en
Thorbecke. Van eind april tot begin juli ontving de Tweede Kamer in totaal
achthonderdachtendertig petities, in de rest van het jaar volgde er nog zo’n
zevenhonderd. Velen werden door kleine getalen ondertekend, er waren ook
petities bij die door meer dan honderd mensen waren ondertekend. Het gemiddelde
per petitie lag rond de twintig en veertig personen. Het totaal aantal mensen dat van
zich liet horen via een petitie lag tussen de 30.000 en 60.000 mensen. Vrij relatief,
maar een groot getal als je nagaat dat het aantal stemgerechtigden op dat moment
bestond uit ongeveer 85.000 Nederlanders. 74
71 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 157 72 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 157 73 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 157 74 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 157-158
39
Een onderzoek naar de petities moest helderheid geven over de meningen in het
land. Er werden 838 petities onderzocht, deze waren ingediend in de maanden mei
en juni, het moment waarop de strijd om de nieuwe Grondwet het hevigst was. Het
onderzoek leverde de volgende resultaten op: in 325 petities werd het ontwerp van
Thorbecke op grote lijnen ondersteund, slechts 25 petities keerden zich in zijn
geheel tegen het ontwerp. De grootste verdeeldheid was zichtbaar op het punt van
vrijheid van onderwijs en kerkorganisatie, 306 petities keerden zich daartegen, 179
petities schaarden zich achter het voorstel, overigens waren 137 ondersteunende
petities afkomstig uit het katholieke Noord-Brabant. 75
Het onderzoek gaf een helder beeld van de situatie in het land. De petitieanalyses
verstrekten duidelijkheid op vier punten. Ten eerste, het conservatieve verzet was
zwak, er waren maar weinig petities die het oude bestel verdedigden. De
conservatieven beschikten buiten hun patricische elite niet over een dermate grote
aanhang. Ten tweede bleek het katholieke zuiden een omslag te hebben gemaakt, zij
waren tijdens de hevige strijd om de grondwetsherziening overwegend pro-liberaal.
Ten derde blijkt dat de conservatieven enkel een brede aanhang hadden rondom de
kwestie van vrijheid van onderwijs en kerkelijke organisatie. Ten slotte bleek vooral
het Noorden erg exceptioneel, zij hadden een behoorlijke steun voor
wetsontwerpen die verder gingen dan die van Thorbecke. 76
Thorbecke zelf voelde ook wel iets voor de verdergaande herziening van de groep
noorderlingen. In augustus publiceerde hij een Bijdrage tot de herziening der
Grondwet, deze bijdrage bekritiseerde het ontwerp van Donker Curtius op drie
punten. Hij wenste een afschaffing van de Eerste Kamer,
hardere garanties voor de parlementaire controle op het
koloniaal bestuur en een betere regeling van het recht van
vereniging.
In het najaar van 1848 was er nog geen sprake van echte
herzieningen. Terwijl de mensen in het land niet langer
konden wachten. Een nieuwe politieke crisis was nodig om
het tij te keren en de grondwet door beide kamers te
krijgen. Donker Curtius dreigde met aftreden, de koning
weigerde zijn aftreden en vroeg de Kamerleden persoonlijk
in te stemmen met de wetsvoorstellen rondom de
75 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 157-158 76 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 158
Leve de koning, leve de hervorming!
40
grondwetsherziening. Zelfs na deze oproep kregen enkele onderdelen van het
wetsontwerp nog maar een krappe meerderheid in de Tweede Kamer. Ondanks dat
kon men in oktober 1848 spreken van een nieuwe grondwet. Het dwetsontwerp
werd door een krappe meerderheid ondersteund en zo werd het oude regime
weggevaagd. 77
De liberalen inclusief Thorbecke waren blij met behaalde resultaat. De belangrijkste
punten werden binnengehaald, enkel op drie punten stonden de liberalen met lege
handen. De door de conservatieven zo gevreesde vrijheid van onderwijs kwam er
wel, maar de openbare school kreeg in de tekst van de grondwet een
voorkeurspositie. De Eerste Kamer bleef intact, waar een groot deel van de liberalen
streefden naar een afschaffing van dit orgaan. Daarnaast werd het passief kiesrecht
nog steeds niet aan iedereen gegund, het werd enkel beperkt tot een sociaal-
economische elite. Enkel de mensen die een hoog belastingtarief betaalden hadden
het recht gebruik te maken van het passief kiesrecht. Het belangrijkste onderdeel
van de nieuwe grondwet was toch wel de komst van directe verkiezingen. Deze
werden voorgeschreven voor zowel de Tweede Kamer, Provinciale Staten en
gemeenteraden. 78
Het jaar 1848 diende niet alleen als het jaar van de grondwetsherziening. Het
markeert ook de emancipatie van het platteland. Niet enkel het centrum van het
land bemoeide zich met politieke. Door al het grondwetsgeweld en de steeds sterker
wordende publieke opinie lieten ook de provincies van zich horen. Noord- Brabant
streed door middel van petities voor vrijheid van onderwijs en kerkelijke
organisatie, dit alles om de Rooms-Katholieke belangen te verdedigen. Het noorden
wilde overgaan tot het afschaffen van de Eerste Kamer en streefde naar een
directere volksvertegenwoordiging. Na de invoering van de Kieswet in 1850 kreeg
het platteland nog meer invloed, vanaf dat moment was er de mogelijkheid voor
plattelandsdistricten om steden te overstemmen.
77 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 158-159 78 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 159
41
5. Hoe ontwikkelde het Nederlandse bestuurssysteem zich na
1848?
5.1 Inleiding
Het volgende hoofdstuk beschrijft de daadwerkelijke ontwikkelingen in Nederland
nadat de grondwetsherziening door de meerderheid van de Tweede Kamer was
aangenomen. Zij bepalen de uiteindelijke waarde van de herziening die tot nu toe
alleen nog op papier werkelijkheid was geworden. De volgende onderwerpen
worden uitgebreid besproken binnen dit hoofdstuk: de dadendrang van het eerste
kabinet Thorbecke, de ontstane rumoer rondom de Aprilbeweging, de katholieke
aanhang van Thorbecke en Thorbecke ’s staatkundige erfenis.
5.1 Thorbecke aan het roer
Bij de verkiezingen in het najaar van 1848, de eerste directe verkiezingen, gingen de
liberalen met de winst aan de haal. Niet verrassend, de liberalen waren populair en
werden zowel stedelijk als landelijk gesteund. De liberalen hadden de meerderheid
en in de herfst van 1849 werd Thorbecke tot de regering geroepen. Er ging toch een
geringe tijd overheen voordat het zover was. Willem III, was op dat moment net
Koning der Nederlanden en geen aanhanger van de liberaal Thorbecke. In oktober
1848 schreef Willem III al een brief aan zijn vader, waarin hij overwoog zijn positie
als kroonprins op te geven, zijn achtjarig zoontje zou dan worden voorgedragen als
kroonprins. Willem III was niet gefascineerd van de liberalen en vond dat de
Koninklijke macht aan banden was gelegd en het had plaatsgemaakt voor
‘koninklijke invloed’.
Willem III was fel tegen de grondwet van 1848, het geesteskind van de volgens hem
verachtelijke Thorbecke. Al hetgeen waar Thorbecke voor stond daar leek Willem III
zich tegen te scharen. Hij was tegen de bisschoppelijke hiërarchie in de Nederlandse
Rooms-Katholieke kerk, tegen de uitbreiding van het kiesrecht, tegen directe
verkiezingen, tegen de emancipatie van de vrouw en andere achtergebleven
bevolkingsgroepen en hij was tegen de afschaffing van het cultuurstelstel in
Nederlands-Indië. 79 Ondanks enig protest van Koning Willem III werden al deze
wetsvoorstellen toch doorgevoerd. Door zijn norse houding en on-
aanspreekbaarheid in tijden van tegenslag was zijn populariteit ook onder de
79 J.G. Kikkert, De drie oranje koningen, Willem I, Willem II, Willem III, Aspekt, Soesterberg, 2010, p. 132
42
Nederlandse bevolking miniem. Dit alles in het voordeel van de regerende liberalen,
die inmiddels wel konden rekenen op een brede steun van de publieke opinie.
In november 1849 was het dan zover, het kabinet Thorbecke I was een feit. Het
kabinet introduceerde zich met de slogan: ‘Wacht op onze daden’. Deze slogan stond
natuurlijk symbool voor alle hervormingen die dienden te worden doorgevoerd op
basis van de grondwetsherziening het jaar daarvoor. Het kabinet moest alle
herzieningen uit het wetsontwerp van 1848 omzetten naar organieke wetten. Het
kabinet Thorbecke I wist aardig te slagen in het behalen van deze doelstelling. Het
kabinet wist in 1850 de kieswet door de kamer te loodsen, zo werd het land
verdeeld in achtenzestig kiesdistricten. De stemming was geheim en er kwam een
twee-rondensysteem. De census varieerde van het grondwettige minimum van
twintig gulden in de plattelandsdistricten tot bedragen van rond de vijftig gulden in
de middelgrote steden, honderd gulden in Den Haag en honderdtwaalf gulden in
Amsterdam. Bij de gemeenteraadsverkiezingen gold telkens de helft van deze
bedragen. Kortom, het kiesstelsel werd heringericht en ook het platteland kreeg
zeggenschap. 80
Het electoraat in 1850 omvatte 10,7 procent van alle mannelijke inwoners van
drieëntwintig jaar en ouder. Voor de gemeenteraadsverkiezingen betrof het 18,8
procent. Als we deze cijfers vergelijken met de klassenstructuur binnen het
toenmalige Nederland, dan was er naast de adel, het patriciaat en de gegoede
burgerij ook stemrecht voor de rijke boeren in het Noorden en voor een behoorlijke
gedeelte van de kleine burgerij. Een kleine stap vooruit naar een democratischer
staatsbestel. 81
Naast de kieswet zorgde het Kabinet Thorbecke I ook nog voor een aantal andere
wetten, waaronder de gemeentewet. Deze wet was net als de kieswet een
voortvloeisel uit de grondwet van 1848. Door middel van deze wet kwam er een
einde aan het wettelijke onderscheid tussen steden en dorpen en vervielen de nog
bestaande voorrechten van steden, bijvoorbeeld het heffen van poortgeld. Naast dit
alles zorgde deze wet voor een bestuur dicht bij de mensen. Een door het volk
gekozen gemeenteraad zou voortaan dienen als hoogste orgaan voor het
gemeentelijk grondgebied. Burgemeester en wethouders waren als het dagelijks
bestuur binnen de kaders van de gemeenteraad en de rijksoverheid belast met de
80 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 159-160 81 S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992, p. 160
43
huishouding van de gemeente en het uitvoeren van wetten, het zogenaamde
medebewind. 82
Niet alleen op gemeentelijk niveau kwam er een sterk bestuur. De provinciewet,
ingevoerd in 1850, regelde een sterk en gestructureerd bestuur binnen de
Nederlandse provincies. Deze organieke wet zorgde voor de samenstelling,
verkiezing en bevoegdheden van de Provinciale Staten. De
standenvertegenwoordiging werd afgeschaft en de provincie ging voortaan zelf over
zijn financiële huishouding. Daarnaast kon de provincie zijn eigen belastingen heffen
en verordeningen uitvaardigen. Het dagelijks bestuur was vanaf dat moment de
verantwoordelijkheid van de Gedeputeerde Staten, in de volksmond ook wel het
provinciebestuur genoemd. 83
Het kabinet zorgde niet alleen voor een sterk
bestuursstelsel, het bracht parlementair ook
meer zeggenschap. Door het verworven Recht
van enquête was er voortaan de mogelijkheid
voor het parlement of een ander
vertegenwoordigend orgaan, zoals de Staten-
Generaal en gemeenteraden, om een
onderzoek in te stellen naar een bepaalde
publieke zaak. Hierdoor kunnen bepaalde
zaken tot op de bodem worden uitgezocht door
een enquêtecommissie. Later is hier veelvuldig gebruik van gemaakt, bijvoorbeeld
inzake de Bijlmerramp, Bouwfraude, Integratie, Bankencrisis en binnenkort de Fyra.
Naast dit alles gaf het kabinet ook de economie een liberale schwung. De handel
werd namelijk geliberaliseerd door de afschaffing van doorvoerrechten en
tolheffingen op de Rijn en de IJssel. 84
Thorbecke bleek er aardig in geslaagd de aantekeningen uit het wetsontwerp van
1848 om te zetten in organieke wetten. De staat ontwikkelde zich onder het kabinet
Thorbecke I op een evolutionaire en organische wijze. Provincies en gemeenten
werden levenskrachtige delen van het geheel en zij vormden een sterke
maatschappelijke kracht in het nieuwe Nederlandse staatsbestel. Niet langer was er
sprake van een hiërarchisch en centralistisch stelsel. Er werd vertrouwd op de eigen
kracht van mensen. Deze zelfstandige krachten waren terug te zien binnen provincie,
82 http://www.parlement.com/id/vh8lnhrp8wt1/kabinet_thorbecke_i_1849_1853
83 http://www.parlement.com/id/vh8lnhrp8wt1/kabinet_thorbecke_i_1849_1853 84 http://www.parlement.com/id/vh8lnhrp8wt1/kabinet_thorbecke_i_1849_1853
Parlementaire enquête
44
gemeente, vereniging en individu. De lagere overheden ontwikkelden zich op een
vrije manier en zij vormden de vertegenwoordiging der burgerij. De doorgevoerde
wetten tijdens de regeerperiode van Thorbecke I boden transparantie:
openbaarheid van bestuur stond voorop. De provincies kregen meer mogelijkheden
om dingen te regelen die tot hun eigen huishouding behoorden en zo werden ook
hun eigen belangen behartigd. De gemeentewet zorgde eveneens voor een
autonome en democratische inrichting van het gemeentebestuur. 85
Zelden was een kabinet zo succesvol in het uitvoeren van haar idealen. Er was
binnen het kabinet sprake van een plichtsbesef en grootse dadendrang. Dit alles had
er natuurlijk mee te maken dat men de tijdsgeest mee had en het kabinet handelde
met instemming van een breed draagvlak onder de Nederlandse bevolking. Zelden
werd de taak van een kabinet bij gunstigere openbare stemming aanvaard. 86
5.3 Aprilbeweging van 1853
Toch verliep niet alles binnen het Kabinet Thorbecke I zonder kommer en kwel. In
april 1853 ontstond de eerste grote crisis over de inrichting van de nieuwe politieke
ruimte die door de grondwet van 1848 was gecreëerd. De grondwet en de nadere
uitwerking daarvan had geleid tot polarisatie. Met name de armenwet leverde veel
discussie op. De weerstand tegen Thorbecke ‘s constitutionele programma
ontlaadde zich in de Aprilbeweging van 1853, die leidde tot de val van het kabinet.
De grondwet van 1848 had voor een scherpe scheiding tussen kerk en staat gezorgd.
De kerkgenootschappen waren voortaan vrij om een eigen organisatievorm te
kiezen, men was voortaan vrij van staatsbemoeienis. De Rooms-Katholieke Kerk
werd op afstand als ‘missiegebied’ vanuit Rome bestuurd. Het enige wat ontbrak
was een eigen hiërarchisch bestuur. Na de grondwetsherziening verdwenen formeel
alle belemmeringen om een bisschoppelijke hiërarchie in te stellen. Ondanks deze
vrijstelling, duurde het nog tot 1853 voordat Rome hiertoe overging. De wijze van
aankondiging zorgde voor grote onrust. De regering was vooraf niet ingelicht over
de precieze vormgeving van de nieuwe bisschoppelijke hiërarchie. In pauselijke
stukken werd Nederland beschreven als het land van de calvinistische ketterij.
Utrecht werd verkozen als zetel voor de nieuwe aartsbisschop. Deze stad werd
namelijk in verband gebracht met de protestantse oorsprong van de Republiek.
Vanuit katholiek oogpunt was dit overigens een logische keuze. Utrecht was de zetel
van Willibrord en was daarom ook symbolisch voor de komst van het christendom.
85
http://nl.wikipedia.org/wiki/Kabinet-Thorbecke_II
86 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 33
45
De plannen tot katholieke opleving werden
niet enthousiast onthaald. Zowel de niet-
religieuze conservatieven en protestanten
schaarde zich tegen de ontwikkelingen
rondom de Aprilbeweging van 1853.
Kamerleden van protestantse origine
vroegen de regering om protest aan te
tekenen bij het Vaticaan. Tegelijkertijd werd
er een petitie opgesteld om de instelling van
de bisschoppelijke hiërarchie tegen te
houden. De petitie bevatte niet een
staatsrechtelijk verzoek aan het parlement,
maar de vraag aan de koning het katholieke
herstel niet goed te keuren. In twee weken
tijd wist men aardig wat mensen achter de petitie te scharen, tweehonderdduizend
mensen tekende protest aan. Dat betrof ruim het dubbele van het aantal
stemgerechtigden. We konden vanaf dat moment, voor het eerst spreken van een
massale petitiebeweging waarbij ook het volk achter de kiezers werd opgetrommeld. 87
Thorbecke hield vast aan zijn standpunt en liet de katholieken vrij de
bisschoppelijke hiërarchie terug in te voeren. Een van zijn tegenstanders de
Groningse Theoloog Hofstede de Groot sprak van een ‘Lutherse Zwollenaar van
Duitse afkomst die ten diepste on-Nederlands was’. 88 In de jaren na de
Aprilbeweging bleef het onrustig. Diverse bladen bleven aandacht besteden aan het
‘katholieke gevaar’. De inhoud varieerde van beschaafd antikatholiek tot vulgaire
berichtgeving.
De Aprilbeweging zou uiteindelijk zorgen voor grote onrust binnen het kabinet
Thorbecke. Deze onrust brak uit toen ds. Bernard ter Haar op 15 april 1853 in het
openbaar de petitie aan koning Willem III aanbood met een passende toespraak:
‘Sire! Indien de Grondwet, in weerspraak met zich zelve en hetgeen zij belooft,
volstrekt onmagtig bleek te zijn, om de regten van al Uwe onderdanen, op godsdienstig
en kerkelijk gebied, tegenover elkander in het evenwigt te plaatsen, dan zouden wij dit
wel diep moeten betreuren, en beide Vorst en Volk moeten beklagen, maar daarom nog
geenszins vergeten, wat wij als gehoorzame en vreedzame burgers aan den Staat zijn
verschuldigd. Maar, Sire! wij meenen met het volste regt te mogen beweren, dat juist 87 Houkes, Christelijke vaderlanders, p. 40-41 88 J. Drentje, Thorbecke, een filosoof in de politiek, p. 422-423
Willem III wordt in Utrecht enthousiast onthaald door de protestantse volksbeweging
(1853)
46
die gelijkheid, waarvan de Grondwet spreekt, door zoodanige invoering en erkenning
der hiërarchie niet gehandhaafd, maar verbroken en geschonden zal worden.’ 89
(Bosmans, J., 1994, p. 418)
Koning Willem III antwoorde niet met de door de verantwoordelijke ministers
opgestelde tekst. Hij gebruikte hele andere woorden:
‘Zegt aan allen, die gij vertegenwoordigt, dat deze dag de band tussen het Huis
van Oranje en Nederland nog hechter heeft vastgesnoerd’. (Kikkert, J.G., 2010, p. 148)
Met dit antwoord overtrad de koning zijn bevoegdheden nogal opzichtig. 90 Willem
III stond hatelijk tegenover het kabinet Thorbecke en wist dat de ministers zijn
scherpe toespraak niet voor hun verantwoordelijkheid konden nemen. Willem III
bracht de ministers in een onmogelijke positie. Hij maakte welbewust gebruik van
de Aprilbeweging om zich van het kabinet Thorbecke te ontdoen.
Het kabinet kwam ten val en het kabinet Thorbecke I was niet
meer. Willem III dacht hiermee zijn zin te hebben gekregen. Het
nieuwe kabinet kwam snel tot stand en het complexe vraagstuk
rondom de herinvoering van de bisschoppelijke hiërarchie
moest snel worden opgelost. De ironie wilde dat de opvolgers
van Thorbecke, de conservatief Floris van Hall (1791-1866), de
liberale grondwet niet wilde of durfde te wijzigen. Zo kon
ondanks alle kerkelijke en politieke turbulentie, de
bisschoppelijke hiërarchie toch worden ingevoerd. Zo werd
1853 toch de bevestiging van het wetsontwerp in 1848. 91
5.4 Papo- Thorbeckianen
Thorbecke bleef ondanks de val van zijn kabinet gematigd populair, met name
katholiek Nederland was erg gecharmeerd van J.R. Thorbecke. De katholieken zelf
beschikten niet over een politieke partij en ze hadden eveneens geen katholieke
volksvertegenwoordiger die voor hun rechten opkwam. De man achter het nieuwe
grondwetsontwerp werd door de katholieken vereerd, zijn ontwerp bevorderde
89 J. Bosmans, Het onbehaaglijke vaderland. De katholieke staatkunde en de Staat der Nederlanden in de negentiende en twintigste eeuw, BMGN, 1994, p. 418 90 J.G. Kikkert, De drie oranje koningen, Willem I, Willem II, Willem III, Aspekt, Soesterberg, 2010, p. 148 91 J.G. Kikkert, De drie oranje koningen, Willem I, Willem II, Willem III, Aspekt, Soesterberg, 2010, p. 149
Koning Willem III
47
namelijk de emancipatie van de katholieken en effende een weg voor de komst van
het bisdom.
Thorbecke maakte hiermee geen vrienden binnen protestantse kringen, zij zagen
het Katholicisme als een gevaar. Thorbecke werd na de val van zijn kabinet wel
weer herkozen als Kamerlid. Deze herverkiezing dankte hij vooral aan een groot
aantal katholieke stemmen. Vele katholieken leken hun man in Den Haag te hebben
gevonden, ze zagen hem als een waardige volksvertegenwoordiger. Een nieuwe
stroming deed zijn intrede: de ‘Papo-Thorbeckianen’. Zij beschouwden zichzelf als
constitutionele katholieken, een vrijzinnige minderheid binnen de katholieke
wereld die onder meer scheiding van kerk en staat propageerde. Deze ‘liberale
vleugel’ riep veel weerstand op bij het gros van de conservatieve geloofsgenoten.
Deze weerstand was zo groot dat katholiek Nederland in het derde kwartaal van de
eeuw intern hopeloos verdeeld raakte. Op z’n zachtst gezegd: Thorbecke had iets
losgemaakt binnen katholiek Nederland. 92
Na de dood van Thorbecke in 1872 was de naam Papo-Thorbeckianen ontaard in
een scheldwoord voor dissidenten die in de eigen pers werden neergezet als
bevuilers van het katholieke nest. Omdat deze liberale katholieken hun Nederlandse
staatsburgerschap boven de loyaliteit aan de wereldkerk in Rome stelden, werden
ze gaandeweg naar de rand van hun eigen geloofsgemeenschap gedreven. Liberaal
Nederland keek daarbij niet geheel eenstemmig toe: het roerde zich actief en
verdedigde de Papo-Thorbeckianen in hun strijd te worden weggezet als
tweederangs staatsburgers binnen de katholieke gemeenschap. De liberalen hadden
er met grote invloed van Thorbecke een doelgroep bijgekregen om voor te strijden,
de liberale katholieken. 93
5.5 Tweede kabinet Thorbecke
Na het gedwongen aftreden van het eerste kabinet Thorbecke door omstreden
uitspraken van Koning Willem III rondom de Aprilbeweging en één regeerperiode in
de oppositiebanken keert Thorbecke terug aan het hoofd van zijn tweede kabinet.
Het tweede kabinet Thorbecke stond aan het roer van 31 januari 1862 tot en met 10
februari 1866. Dit kabinet hield zich vooral bezig met het verbeteren van de
Nederlandse infrastructuur. De aanleg van het Noordzeekanaal en de
Rotterdamsche Waterweg werden democratisch vastgelegd en ook de spoorwegen
kregen een enorme impuls. Thorbecke was als liberaal een groot voorstander van
particulier initiatief. Om die reden werd er op 3 mei 1863 een wet aangenomen 92 http://vorige.nrc.nl/krant/article1719230.ece 93 http://vorige.nrc.nl/krant/article1719230.ece
48
omtrent de exploitatie van spoorwegen, die werden aangelegd volgens de
spoorwegwet van 1860. Eveneens werden de accijns op brandstoffen en
tolheffingen opgeheven. Met name de grootschalige bouwactiviteiten gaven het
kabinet de bijnaam ‘het kabinet met de spade op de schouder’. Een ondernemend
kabinet, wat risico’s nam en soms dan ook hevig tegenstand kreeg van de oppositie.
Zij vreesde voor de financiële onhaalbaarheid van alle doorgevoerde bouwprojecten.
Niet alleen de infrastructuur zou een rol spelen binnen het kabinetsbeleid, ook de
Wet op Middelbaar onderwijs werd aangenomen, hieruit is de HBS voortgekomen. 94
Bekend uit Thorbecke ‘s tweede regeerperiode is de uitspraak over de houding van
de regering ten opzichte van de kunst: ‘De kunst is geen regeringszaak, in zooverre de
Regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst’. Deze
uitspraak werd gedaan nadat een Kamerlid liet weten dat hij graag had gezien dat in
de door Willem III uitgesproken Troonrede een verwijzing was gemaakt naar: ‘de
algemene tentoonstelling te Londen, waar ook de Nederlandse kunst waardiglijk werd
vertegenwoordigd’. Thorbecke legde uit dat hij persoonlijk zeer geïnteresseerd was
in deze tentoonstelling, maar het geen regeringszaak vond hierover te berichten. De
regering mocht volgens Thorbecke geen oordelaar zijn van de wetenschap en kunst.
Het was ook tijdens deze regeerperiode dat Thorbecke een doodsbedreiging in zijn
brievenbus vond. Thorbecke was en bleef omstreden door zijn scherpe stellingname,
maar bleef ook mateloos populair, gezien het vaak enthousiaste onthaal wat hij
kreeg bij ambtsreizen door het land. 95
5.6 Derde kabinet Thorbecke
Enkele jaren na de val van het tweede kabinet stond Thorbecke wederom aan het
hoofd van een regering. Dit maal van 4 januari 1871 tot en met 4 juni 1872, dag van
zijn overlijden. Hij stierf weliswaar in het harnas. Dit kabinet kreeg eveneens als het
tweede kabinet een bijnaam: ‘Het kabinet met het geweer op den schouder’. Deze
bijnaam kreeg het kabinet door de maatregelen die werden genomen binnen het
defensie- apparaat. De oorzaak hiervoor was de internationale dreiging, met name
de uitspraken van Otto von Bismarck, kanselier van het Duitse keizerrijk, zorgden
voor veel opschudding binnen Europa. Thorbecke was niet gecharmeerd van de
Duitser en sprak over ‘een man zonder geweten’. Vanwege het overlijden van
Thorbecke na iets meer dan een jaar regeren, heeft dit kabinet vrijwel niets kunnen
uitrichten. Enkele memorabele momenten uit deze regeerperiode zijn onder andere
94 http://www.parlement.com/id/vh8lnhrp8wsr/kabinet_thorbecke_ii_1862_1866 95 http://nl.wikipedia.org/wiki/Kabinet-Thorbecke_II
49
de eerste toelating van vrouwen tot de H.B.S. en Universiteit, Aletta Jacobs is hier
later het icoon van geworden. Meer dan tijdens zijn tweede regeerperiode werd
Thorbecke ‘links ingehaald’ door jongere liberalen als Samuel van Houten, die
vonden dat Thorbecke op sociaal gebied ouderwets optrad en weinig overhad voor
de minder bedeelden in de samenleving.
Tijdens het ziekte-bed van Thorbecke leefde de hele natie via de kranten met hem
mee. Vijf dagen voor zijn dood regelde hij de toelating van Aletta Jacobs als eerste
vrouwelijke student aan de Universiteit nog per telegram. Het getuigt van hart voor
de zaak en doorzettingsvermogen, als zelfs dit soort zaken hem nog bezighielden op
zijn ziekte-bed. Op 4 juni 1872 overleed Thorbecke aan de gevolgen van een
longontsteking. Zijn afscheidswoorden: ‘Breng aan allen, met wie ik zoo vele jaren
aan de belangen van het vaderland gewerkt heb, mijn laatste groeten en zeg hun, dat
de stervende vriend is heengegaan, erkentelijk voor den steun, die zovelen hem in
moeilijke tijden gaven. Drie dagen later zou Thorbecke naast zijn vrouw, die twee
jaar daarvoor was overleden, worden begraven. 96
5.7 Staatkundige erfenis
Thorbecke zag zichzelf als schepper van de gedecentraliseerde eenheidsstaat. Bij
zijn aantreden in 1848 gebruikte hij de slogan ‘Wacht op onze daden’. Wanneer we
een blik werpen op het eerste kabinet Thorbecke dan was er zeker sprake van
daadkracht. Hoe men ook over het karakter en het intellectuele niveau van
Thorbecke moge denken, als bestuurder en wetgever heeft hij veel tot stand
gebracht, dat kan men nauwelijks bestrijden. In 1866 schreef Thorbecke
terugblikkend op zijn leven, dat het zijn taak was geweest ‘de stichter van een stelsel
van liberale regering, in wetgeving en bestuur, te zijn’. De hoofdlijnen van dit stelsel
gaf hij in zijn Narede (1869) weer:
‘Zelfstandigheid der monarchische regering met onbeperkte, parlementaire
verantwoordelijkheid der Ministers, vrijgekozen Volksvertegenwoordigers, zelfstandig,
naar eigen inzigt en oordeel besluitende, zonder eenigen band met de kiezers, de
algemeene wetgeving gezamenlijk met het monarchistisch gezag uitoefenende, maar
zonder deelneming aan de uitvoerende magt, wier werking zij, door middel der
ministeriële verantwoordelijkheid, controleert: Selfgovernment van provincien en
gemeenten, leden van het geheel en als zoodanig ondergeschikt, doch tot
96 http://www.parlement.com/id/vh8lnhrp8ws9/kabinet_thorbecke_iii_1871_1872
50
autonomische ligchamen geformeerd met eigen Vertegenwoordiging naar het beeld en
onder de hoede van het geheel’. 97 (van der List, G.A., 1993, p. 33)
Een flinke uiteenzetting in het oud-Nederlands waarin Thorbecke de basis van zijn
ideale maatschappij weergeeft. In zijn ogen moest het centralistisch stelsel
verdwijnen en moest de politiek op kortere afstand van de kiezers komen te staan.
Men moest af van een stelsel waarin de top beschikte en de basis slikte. De staat
diende zich op een evolutionaire en organische wijze te ontwikkelen. Dat moest
gebeuren via de interactie van zelfstandige eenheden, die op algemene instemming
berustten en elkaar controleerden. Provinciaal en gemeentelijk bestuur kwam er
door middel van de Provincie- en gemeentewet. Zij moesten belangrijke en
levenskrachtige delen van het geheel zijn, volgens Thorbecke de stuwende kracht
van de maatschappelijke evolutie.
Een liberale staat en een liberale regering moest de nadruk leggen op ‘de
bevordering van de zelfstandige kracht’. Deze zelfstandige kracht moest zichtbaar
worden in provincie, gemeente, vereniging en individu. Bevorderen, betekende
volgens Thorbecke, het scheppen van algemene voorwaarden, waaronder die
ontwikkeling mogelijk werd. 98
Een deel van zijn idealen verwezenlijkte Thorbecke al door de invoering van de
grondwet van 1848, waarvan hij gerust de geestelijke vader en architect genoemd
mag worden. Volgens zijn visie was de oude grondwet er een van ‘de slapende
burger’. Het sloot de volkskracht buiten en stimuleerde de burger niet tot een
staatsburgerschap. De nieuwe grondwet moest ervoor zorgen dat de burgerij het
gevoel had dat zij meeregeerde door haar een echte, eenvoudige
vertegenwoordiging in gemeentelijk, provinciaal en landelijk bestuur te schenken.
Thorbecke schiep hiermee een solide basis voor de toekomst. De Provincie- en
gemeentewet zijn lange tijd vrijwel ongewijzigd gebleven en dienen vandaag de dag
nog steeds als een belangrijk uitgangspunt. Verder zorgde het eerste kabinet
Thorbecke voor de invoering van de kieswet, deze bevatte de uitwerking van de
constitutionele beginselen. Deze kieswet zou in 1896 worden vervangen door een
nieuwe kieswet, nadat deze wet in 1887 al ingrijpend was veranderd. Thorbecke
schiep de voorwaarden voor iets wat we vandaag de dag een volwaardig
democratisch parlementair stelsel noemen. Er was sprake van een verdere
97 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 33 98 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 33
51
uitbreiding van medezeggenschap en kiesrecht, de basis voor de huidige
bestuurlijke indeling in Nederland werd geschapen en de vorstelijke macht werd
enorm ingeperkt door de komst van de ministeriële verantwoordelijkheid. Door
Thorbecke hebben we vandaag de dag te maken met een bestuurlijk stelsel waarbij
de volgende partijen betrokken zijn: gemeenteraad, college van Burgemeesters en
Wethouders, Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten. Daarnaast zorgde de
grondwetsherziening ervoor dat de op dat moment al bestaande Eerste en Tweede
kamer voortaan werden verkozen door middel van directe verkiezingen. 99
Op basis van zijn daden, mag Thorbecke duidelijk worden gekenmerkt als een
daadkrachtige persoonlijkheid. Zijn intellectuele vermogen was misschien niet al te
hoogdravend, op praktisch gebied was dat zeer zeker wel het geval. Als pragmaticus
en anti-ideoloog zag Thorbecke het praktisch vormgeven, het ordenen en het
organiseren als zijn belangrijkste taken. Van zwaar aangezette ideologische
discussies moest Thorbecke niets hebben. In dat opzicht zou hij bij het huidige D66
aan het goede adres zijn. 100
Als doener heeft Thorbecke toch buitengewoon veel tot
stand gebracht tijdens zijn politieke carrière. Zijn
betekenis als staatsman liet zich moeilijk overschatten. De
grondlegger van onze parlementaire- democratische staat
heeft namelijk minder bereikt, dan hij wilde bereiken. Met
name zijn harde omgang met mensen en zijn veelvuldige
gebrek aan mensenkennis hebben hem vaak
tegengewerkt. Toch is zijn bijdrage aan de economische
en politieke modernisering van ons land van onschatbare
waarde. Hij was geen ideoloog met geweldige
redevoeringen en utopieën, met Hollandse nuchterheid
gaf Thorbecke aan welke hervormingen er op korte
termijn tot stand moesten en konden komen. Een
hervormer pur sang met daarnaast ook nog eens een
ontzettend grote dadendrang. Een eerbetoon voor deze
daden kreeg Thorbecke in de vorm van een standbeeld aan de kop van het naar hem
vernoemde Thorbeckeplein te Amsterdam.
99 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 35-36 100 G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993, p. 35-36
Het standbeeld van Thorbecke op het naar hem vernoemde
Thorbeckeplein te Amsterdam
52
6. Conclusie
6.1 Inleiding
Dit laatste hoofdstuk verwoord de conclusies van dit onderzoek. De conclusies
komen voort uit de resultaten/ bevindingen die in de voorgaande hoofdstukken zijn
beschreven.
6.2 Het begin van de negentiende eeuw
Nederland is anno 2013 ingericht volgens het wettelijk regime van Thorbecke, dat
stamt uit 1848. Dit model stelt dat Nederland ingericht dient te worden op basis van
een drietal territoriale bestuurslagen, namelijk het Rijk, de provincie en de
gemeente. Het was nadien nog aan enkele veranderingen onderhevig, maar de basis
is tot op heden nog steeds niet verdwenen. Voorafgaand aan deze wettelijke
herziening was er sprake van een rigoureus ander bestuur in Nederland. Binnen
deze conclusie worden de bestuurlijke veranderingen van de negentiende eeuw
gereconstrueerd.
In de gehele negentiende eeuw was Nederland aan vele veranderingen onderhevig.
Het mogen dan ook gerust roerige tijden worden genoemd. Aan het begin van de
negentiende eeuw was er in zowel Nederland als België sprake van een grote
transformatie. Het Ancien Regime werd langzamerhand gedag gezegd. Toch bleven
enkele bestuurlijke lichamen enorm machtig. We spreken dan met name over
graafschappen, hertogdommen en kerkelijke instellingen. Vrijwel iedereen
gehoorzaamde trouw deze gemeenschappelijke instellingen en van enig verzet was
geen sprake. Deze eensgezindheid was met name afkomstig uit de vele oorlogen en
conflicten, die hadden gezorgd voor een grootschalig nationalisme.
Het neerdalen van de Verlichting in Nederland vormde een grote bedreiging voor
het Ancien Regime. De regering ging hier dwars tegenin en gingen over tot
uitbreiding van het gecentraliseerd beleid. Door grote verbeteringen op het gebied
van infrastructuur en onderwijs schoten vele vorsten zichzelf in de voet. Mensen
werden slimmer en snakten naar een transformatie van het bestuurlijk bestel. Dat
Nederland later enkele jaren onderdrukt zou worden door een gecentraliseerd
Frans bestuur, maakte dit gevoel alleen nog maar sterker.
Na de Franse nederlaag in 1813 zorgde het Driemanschap door middel van een
staatsgreep voor de komst van het Koninkrijk der Nederlanden, met aan het hoofd
‘soeverein vorst’ Koning Willem I. Alle macht lag tot 1814 in zijn handen. Er was wel
53
vooraf al afgesproken dat er een nieuwe grondwet zou gaan komen. Deze nieuwe
grondwet nam afstand van het absolutisme en kreeg met eenheid van wetgeving,
bestuur, rechtspraak en financiën de contouren van een moderne staat. Er kwam
een provinciaal bestuur en de Staten-Generaal werd opgericht. Zij hadden naast de
soeverein vorst enkele bestuurlijke taken die ze mochten verrichten. De eerste
stappen naar een modern bestuur zijn in die tijd gezet, alhoewel deze organen
veelal functioneerden als ‘trekpop’ van Koning Willem I.
6.3 Afbrokkeling van de centrale macht
Tot op dat moment had Koning Willem I weinig tegenstand vanuit de bevolking
mogen ontvangen. Hier zou later verandering in komen. Door de opstand van de
Zuidelijke Nederlanden (huidige België), de jarenlange oorlog en daaruit
voortkomende financiële malaise ontstond er een andere (publieke) opinie. Koning
Willem I was niet langer geliefd door het hele land. Deze onrust kwam niet alleen tot
stand door de grote financiële malaise; met name zijn negatieve opstelling
tegenover bestuurlijke hervormingen, de orthodoxe afsplitsing van de Hervormde
Kerk en de katholieken vormden een groot aandeel. De onrust werd alleen nog
maar groter toen bleek dat Willem I een buitenechtelijke verhouding had, waar twee
kinderen uit voortkwamen. De Nederlandse bevolking sprak schande en uiteindelijk
zou Koning Willem I in 1840 afstand doen van de troon. Kortom, het Koninklijk
gezag werd flink geschaad.
Na de troonsafstand werd de zwakte van het Koninklijk gezag steeds duidelijker. In
de jaren veertig van de negentiende eeuw gingen steeds meer toonaangevende
figuren zich bemoeien met de politiek en het landsbestuur. Thorbecke schreef in
1839 al zijn ‘Aanteekening op de Grondwet’. Thorbecke sprak zijn ongenoegen uit
over de status-quo-politiek en trachtte over te gaan tot constitutionele
hervormingen. Later in 1844 publiceerde Thorbecke wederom een
hervormingsgezind werk: ‘Over het hedendaagsch staatsburgerschap’. Hierin sprak
Thorbecke zelfs al over de onvermijdelijkheid van het algemeen kiesrecht in de
toekomst. Thorbecke was een toonaangevend persoon die zich bemoeide met de
politiek en opkwam voor een open samenleving met een groter democratisch
gehalte.
Thorbecke ‘s uitspraken werden gezien als ‘een schot in een slapend woud’. Zijn
werken maakte in het land dan ook vrijwel niets los. Later besloot Thorbecke de
handen ineen te slaan en medestanders te zoeken. Op deze manier zou er aanzet
worden gedaan tot serieuze en weloverwogen hervormingen. Het boegbeeld van
deze aanzet zijn de Negenmannen.
54
6.4 Een aanzet tot herziening
De Negenmannen gingen gezamenlijk in de aanval, nadat een grondwetsherziening
in 1844 niet werd aangenomen door Koning Willem II. Zij streden voor een
rechtstreekse verkiezing van de Tweede Kamer, ministeriële verantwoordelijkheid,
regeling van het bestuur van koloniën op wettelijke basis, het bij wet vaststellen van
de jaarlijkse begroting en het recht van amendement. De Negenmannen poogden het
bestuurlijke bestel te veranderen. Op 31 mei 1845 besloot de Tweede Kamer op
basis van stemming het voorstel der Negenmannen te verwerpen. Wel
veroorzaakten de Negenmannen aardig wat consternatie. Met name Koning Willem
II was woedend: ‘Dit voorstel nooit, al ware het schavot er naast’. De tegenstellingen
tussen hervormingsgezinden en centraal bestuur werden door deze uitspraak nog
maar eens benadrukt.
Het voorstel der Negenmannen kan worden gezien als een belangrijke aanzet voor
de latere grondwetsherziening van 1848. Inhoudelijk gezien kende het vele
overeenkomsten en de Negenmannen hadden met hun voorstel iets losgemaakt
binnen de publieke opinie. Vele liberale kranten, waaronder de Arnhemsche
Courant, de Vlissingse-, de Tielse- en de net opgerichte Nieuwe Rotterdamsche
Courant, spraken vol lof of over het voorstel der Negenmannen. Het begin van een
doorbraak. Door deze lovende woorden namen steeds meer Nederlanders afstand
van de regering onder leiding van Willem II. De regering en een grote meerderheid
van de Tweede Kamer werden gewantrouwd en niet gezien als
volksvertegenwoordigers.
Koning Willem II leek weinig belang te hechten aan de opinie van de Nederlandse
bevolking. Hij trachtte zijn macht uit te breiden door nog meer invloed uit te
oefenen op de aanstaande verkiezingen. Gouverneurs kregen de taak ervoor te
zorgen liberalen uit het provinciebestuur te weren. De houding van Koning Willem
II was vergelijkbaar met die van vele andere vorsten die angstig waren voor
machtsverlies. De vorst ziet dat er aan zijn stoelpoten wordt gezaagd en probeert
vanuit een schrikreactie zijn macht nog verder aan te sterken. Geef vooral niet toe
aan ‘het volk’. Koning Willem II ging daarnaast ook de pers te lijf. De Arnhemsche
Courant en de Staatkundige Tooverlantaarn hadden kritiek op de troonrede en dat
vond Willem II reden genoeg voor het aanspannen van een persproces. Geen slimme
zet van de Koning; hij verloor zo nog meer vertrouwen en de liberale oppositie werd
alsmaar sterker. Koning Willem II gedroeg zich als een kat in het nauw.
55
6.5 Een argwanende Koning
Binnen Nederland werd een grootse ommekeer steeds zichtbaarder. De vorst was
niet langer meer een persoon die ten alle tijde gesteund werd door het Nederlandse
volk. Zijn houding tegenover hervormingsgezinde ideeën waren hiervan de grootste
oorzaak. De Nederlandse bevolking zag mogelijkheden de politiek wezenlijk te
veranderen en te zorgen voor meer burgerlijke invloed. De oorzaken voor dit
andere denken zijn te achterhalen in de ideeënleer van verlichtingsfilosofen als
Rousseau en Locke, die eveneens trachtte de politiek menselijker te maken. Deze
verlichtingsideeën bereikte in de vroege negentiende eeuw ook Nederland en de
Negenmannen kunnen als verpersoonlijking worden gezien van deze
Verlichtingsideologie. Zij kwamen met hervormingsgezinde ideeën. Het waren die
ideeën die veel mensen van gedachte deed veranderen.
De veranderende publieke opinie maakte weinig indruk op regering en Tweede
Kamer. De Tweede Kamer bestond uit met name conservatieven en was tevens in
het bezit van adellijke privileges. Zij voelde weinig voor een grondwetsherziening.
Een motie inzake grondwetsherziening haalde eind 1847 welgeteld twee stemmen.
De Koning bleef argwanend reageren ten op zichtte van de liberalen en was niet
gediend van vrijzinnige en hervormingsgezinde denkbeelden. Er ontstaat zo
langzamerhand een tegenstelling tussen natie en regering. Niet geheel verrassend;
ook in vele andere Europese landen was er op dat moment sprake van diezelfde
tegenstelling.
6.6 De definitieve doorbraak
Het buitenland vormt een belangrijke spil in de aanzet tot Nederlandse
hervormingen. In februari van het jaar 1848 brak in Frankrijk, net als in 1830, een
revolutie uit. Deze Franse omwenteling zorgde binnen heel Europa voor een
omwenteling. Twee eerdere Franse revoluties eindigden namelijk ook al in het
voordeel van de opstandelingen. De liberale pers in Nederland dook direct op deze
Europese ontwikkelingen en Nederland zou een revolutie kunnen voorkomen door
direct over te gaan tot hervormingen. De burger was klaar met de oude denkbeelden
en het conservatisme; het was tijd voor vernieuwing.
Eindelijk kwam er in Den Haag binnen de Staten-Generaal het besef dat er
ingestemd diende te worden met bestuurlijke hervormingen. De angst voor
revolutionaire opstanden was inmiddels zo groot, dat men niet anders kon. Op 12
maart 1848 werd dit inzicht nog maar eens bevestigd door een rapport van de
Haagse politie-directeur. In dit rapport werd de minister van Justitie erop gewezen
56
dat een vrijzinnige grondwetsherziening het enige middel zou zijn tot het
handhaven van de rust in het land.
Een dag later, 13 maart 1848, ging ook Koning Willem II noodgedwongen om en
veranderde zo in één nacht: ‘van conservatief naar liberaal’. De Koning was zich er
van bewust hiermee ook zijn eigen machtspositie grotendeels over boord te gooien.
De grondwetsherziening was voornemens de macht van de Koning in grote mate in
te perken. Deze dag gaat hiermee de geschiedenis in als een overwinning van ‘het
volk’ ten opzichte van de Nederlandse aristocratie, die werd vormgegeven door de
Koning en conservatieve regering.
Het jaar 1848 betekende een ideologische aanzet tot daadwerkelijke verandering.
Het belangrijkste punt wat door de liberalen werd binnengesleept was de komst van
directe verkiezingen. Vanaf dat moment was er voor burgers die een hoog
belastingtarief betaalde de mogelijkheid te stemmen voor de Tweede Kamer,
Provinciale Staten en de gemeenteraad. Van grootse democratisering was nog geen
sprake, maar de basis voor het latere algemeen kiesrecht lijkt in deze tijd te zijn
gelegd. Voor het eerst was er voor een klein deel van de Nederlandse bevolking iets
te kiezen.
Het eerste kabinet Thorbecke had de zware taak alle ideologische voorstellen op
papier daadwerkelijk uit te werken. Op basis van deze veranderingen is vast te
stellen hoe bepalend het nieuwe grondwetsontwerp van 1848 is geweest. Door de
grootse dadendrang van het kabinet veranderde er in de jaren vijftig van de
negentiende eeuw veel op staatkundig gebied. We spreken dan niet over
aanpassingen, maar meer over het aanleggen van een solide basis. Het begon in
1850 met de kieswet. Deze verdeelde het land in achtenzestig kiesdistricten en door
de aanpassing van de census kreeg ook het platteland meer zeggenschap. Later
volgde de gemeentewet, waardoor steden hun bevoorrechte positie verloren en er
werd gezorgd voor een gekozen bestuur dicht bij de burgers. Een gekozen
gemeenteraad zou voortaan dienen als hoogste orgaan op gemeentelijk grondgebied.
Het bestuur kwam in handen van burgemeester en wethouders, dit alles binnen de
kaders van de gemeenteraad. De provinciewet die datzelfde jaar werd ingevoerd,
regelde een sterk en gestructureerd bestuur binnen de Nederlandse provincies.
57
6.7 Van centraal bestuur naar een volksvertegenwoordiging
Er werd afstand gedaan van de standenvertegenwoordiging en het dagelijks bestuur
lag in handen van de Gedeputeerde Staten. De basis voor gemeentelijk en
provinciaal bestuur werd door Thorbecke vastgelegd en vandaag de dag wordt deze
basis door zowel gemeenten als provincies nog steeds gehanteerd. Deze gemeente-
en provinciewet vormde niet alleen een solide basis, ze gaven de burger ook meer
zeggenschap. Adellijke privileges verdwenen binnen gemeente en provincie en de
sociaal- economische elite moest steeds meer macht uit handen geven na de
grondwetsherziening in 1848.
Niet alleen de adel boette flink wat macht in, ook protestantse lieden kregen
aanzienlijk minder zeggenschap. De Aprilbeweging staat symbool voor het verzet
van de conservatieven en protestanten ten opzichte van de grondwetsherziening en
dan met name de herinvoering van de bisschoppelijke hiërarchie binnen de
katholieke kerk. Het kabinet Thorbecke moest niets hebben van deze protesten en
was voornemens de plannen omtrent de bisschoppelijke hiërarchie gewoon door te
voeren. Koning Willem III gooide roet in het eten door zich openlijk uit te spreken
als medestander van de conservatieven en protestanten. Door de invoering van de
ministeriële verantwoordelijkheid was het eerste kabinet Thorbecke genoodzaakt af
te treden, aangezien zij verantwoordelijk werden gehouden voor de uitspraken van
de Koning. Nadien werd wederom pijnlijk duidelijk dat zowel de voorheen machtige
Koning als protestanten veel aan zeggenschap hadden moeten inleveren. Het
nieuwe kabinet, onder leiding van de conservatief Floris van Hall, durfde de liberale
grondwet namelijk niet te wijzigen. Het grootse enthousiasme onder de
Nederlandse bevolking inzake de grondwetsherziening zal hierbij een grote rol
hebben gespeeld. Het nieuwe kabinet was voornemens de rust en orde in het land te
bewaren. Thorbecke zou later electoraal gezien blijven schitteren, mede door de
steun van vele Katholieken die het zeer prettig vonden dat Thorbecke opkwam voor
de rechten van katholieke Nederlanders.
Tot zover de opsomming van hetgeen er de eerste helft van de negentiende eeuw
veranderde. Het is van groot belang deze gebeurtenissen binnen deze conclusie nog
eens op een rijtje te zetten. Deze gebeurtenissen geven blijk van een grote
hervormingsdrang bij zowel liberalen als een groot deel van de bevolking. Er werd
aan de vooravond van de herziening niet voor niets geprotesteerd in de straten van
Den Haag en Amsterdam. Het grondwetsontwerp van Thorbecke kreeg grote steun
vanuit alle lagen van de bevolking, dit werd mede duidelijk door de hoeveelheid
petities die zich vanuit het hele land achter Thorbecke schaarden. Thorbecke mag
58
met zijn grondwetsontwerp dan ook gerust worden geïllustreerd als het symbool
van deze veranderingen.
6.8 Een belangrijke rol voor Thorbecke
Thorbecke was de voorloper op het gebied van constitutionele hervormingen. In
1839 deed Thorbecke al een oproep tot verandering in zijn ‘Aanteekening op de
Grondwet’ en in 1844 sprak Thorbecke in zijn werk ‘Over het hedendaagsch
staatsburgerschap’ al over de onvermijdelijkheid van het algemeen kiesrecht in de
toekomst. De kans is dan ook groot dat Thorbecke wist dat zijn constitutionele
hervormingen verdergaande gevolgen zouden hebben. Echter paste het ook in de
visie van Thorbecke om niet direct een groot aantal hervormingen door te voeren,
waaronder het algemeen kiesrecht. Ondanks het feit dat Dirk Donker Curtius
verantwoordelijk was voor de daadwerkelijke invoer van de grondwetsherziening,
bleef de rol van Thorbecke er een van grotere waarde. De ideeën kwamen uit zijn
koker, werden door Thorbecke opgeschreven en na aanname gerealiseerd in het
eerste kabinet Thorbecke. Achter de schermen verrichte Thorbecke waardevolle
werkzaamheden.
6.9 Het jaar 1848: een breuk in de Nederlandse geschiedenis
Het jaar 1848 illustreert een breuk binnen de Nederlandse geschiedenis. De
grondwetsherziening van dat jaar bevestigde een opinie die binnen de Nederlandse
samenleving al een langer leven kende en er werd als het ware gehoor gegeven aan
de Verlichtingsideologie. De koning leverde een groot deel van zijn zeggenschap in.
Niet geheel raar; deze afbouw van het Ancien Regime was immers al begonnen aan
het begin van de negentiende eeuw. De publieke opinie schaarde zich steeds vaker
tegen de vorstelijke macht in vele Europese landen, zo ook in Nederland. Deze
ontwikkelingen werden met vorstelijk ongenoegen bestreden. De decennia tot aan
de grondwetsherziening sputterde vele vorsten nog tegen. Er werd veelal
geprobeerd de machtspositie op allerlei wijzen te versterken. Door revoluties in het
buitenland en de grondwetsherziening in Nederland was er voor vele Europese
vorsten geen houden meer aan. De vorstelijke macht werd op grote schaal ingeperkt.
Waar Rousseau tijdens de Verlichting sprak over volkssoevereiniteit, werd ook deze
wens door de invoering van de provincie- en gemeentewet al een klein beetje
werkelijkheid. Naast de vorstelijke macht moest ook de adel een stapje terugdoen.
Door de provincie- en gemeentewet verloor de adel haar privileges binnen de
Provinciale staten en gemeenteraden. Het landsbestuur, provinciebestuur en
gemeentebestuur moesten een betere representatie worden van de Nederlandse
59
bevolking. Het centraal bestuur behoorde tot het verleden, een systeem van
volksvertegenwoordiging bleek vanaf dat moment de toekomst. Het volk verdiende
meer zeggenschap, vroeg om meer zeggenschap en kreeg meer zeggenschap. Bij de
perikelen rondom de Aprilbeweging werd pijnlijk duidelijk dat het belang van
enkele vooraanstaande personen niet van belang was voor de regering, maar de
publieke opinie, die ook mede door de kranten werd bepaald.
6.10 Een culturele en bestuurlijke breuk
Cultureel gezien deed men afstand van een tijd waarin het vorstelijk bestuur de
overhand had. Voorheen had enkel de adel een beperkte invloed op het Nederlands
koningshuis. Deze adel beschikte over vele privileges en waren
oververtegenwoordigd binnen alle Nederlandse bestuursorganen. Het
Verlichtingsideaal brak met de oude denkbeelden en de samenleving was klaar voor
een moderniseringsproces. Het gelijkheidsbeginsel, burgerrechten, en
volkssoevereiniteit vinden hun grondslag in de periode van de Verlichting. Door de
komst van deze denkbeelden veranderde het wereldbeeld van veel mensen. Een van
de gevolgen van dit veranderende wereldbeeld was dat vele Europese vorsten niet
meer altijd konden rekenen op voorwaardelijke steun van het gehele volk. Het volk
was niet meer ´dom´ en kon ook niet meer ´dom´ worden gehouden. Ontwikkelingen
op het gebied van onderwijs, infrastructuur en filosofie zorgden voor een steeds
slimmer wordende mens, die zich niet zomaar naar de mond liet praten.
Bestuurlijk gezien moest hier gehoor aan worden gegeven. De almacht van de
koning verdween met de komst van de grondwetsherziening in 1848. Men brak met
de almachtige koning en de invloed van de Staten-Generaal, Provinciale Staten en
gemeenteraden, gekozen middels directe verkiezingen, werd alsmaar groter.
Hoewel het oude denken aan het begin van de negentiende eeuw al aan de kant
werd gezet, kan het jaar 1848 worden gezien als de definitieve breuk met het oude
denken. De grondwetsherziening is symbolisch voor deze breuk. Vanaf dat moment
is Nederland een nieuwe weg ingeslagen naar een modernere samenleving met een
modern landsbestuur. De hervormingen zoals doorgevoerd in 1848, vormen
vandaag de dag nog steeds een solide basis voor het Nederlandse staatsbestel. De
vraag of we wederom toe zijn aan bestuurlijke hervormingen zal binnen dit
onderzoek niet worden beantwoord. Binnen dit historische onderzoek wordt het
verleden bestudeerd en worden geen handreikingen gedaan voor de toekomst. Al
geldt er meestal wel een waarheid: ‘de geschiedenis zal het leren’.
60
Literatuur
G.A. van der List
P.G.C. van Schie (red.)
Van Thorbecke tot Telders
Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het
Nederlands liberalisme vóór 1940
Uitgeverij Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1993
Binnen de literatuur is het moeilijk persoonlijk naslagwerk terug te vinden van
liberalen. Hoewel ze in met name de negentiende eeuw toch een stempel op de
Nederlandse politiek hebben gedrukt, komen ze er literair gezien zeer bekaaid vanaf.
Kijk bijvoorbeeld naar Thorbecke, een man met een redelijke staatkundige erfenis,
maar er is nooit een evenwichtige biografie over hem verschenen.
Het wetenschappelijk bureau van de VVD, de Teldersstichting, vond dat hier snel
verandering in moest komen. Zij kwamen met deze bundel van biografische
schetsen. In het boek worden tien vooraanstaande liberalen die tussen 1840 en
1940 een belangrijke rol hebben gespeeld in de vaderlandse politiek, kort en bondig
beschreven. Er is door de schrijvers vooral gelet op de levensloop, denkbeelden en
politieke daden. Als laatste wordt er bij iedere beschreven persoon een
waardeoordeel gegeven. Waren zijn daden liberaal verantwoord? Wat heeft deze
persoon uiteindelijk bereikt?
Dit boek mag worden gezien als ‘een redder in nood’. Met name de persoonlijke
eigenschappen en denkbeelden van Thorbecke waren in weinig literaire werken
terug te vinden. Van Thorbecke tot Telders geeft een heldere en korte uiteenzetting
over Thorbecke. Zijn levensloop, zowel privé als politiek, zijn geschreven werken en
zijn politieke daden komen allemaal terug in het boek van de Teldersstichting. Zeer
aangenaam om te lezen en erg overzichtelijk. Dit maakt het dan ook een ontzettend
bruikbaar naslagwerk.
61
J.G. Kikkert
De Drie Oranjekoningen
Willem I, Willem II en Willem III
Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2010
Jan Kikkert, schrijver van dit boek, mag een oranjekenner worden genoemd. Hij
schreef vele boeken over het Huis van Oranje. Van Willem van Oranje tot aan
Willem-Alexander, vrijwel niemand met koninklijke allure bleef onbeschreven.
Kikkert, van oorsprong een geschiedenisdocent, die op een laagdrempelige en
toegankelijke manier de lezers iets bij wil brengen over Koning Willem I, II en III.
Het boek omvat een bundeling van levensverhalen, met name de misstappen van
alle drie de Nederlandse koningen komen veelvuldig naar voren. Alle drie de
Oranjes bleken onbetrouwbaar en vatbaar voor overspel.
Met betrekking tot dit onderzoek, zijn met name Koning Willem II en Willem III
bestudeerd. Zij hebben de meeste affiniteit met het onderwerp, Willem II was
betrokken bij de Grondwetsherziening van 1848 en Willem III moest toezien hoe de
hervormingen nadien werden doorgevoerd. Dit alles zonder enige invloed van de
vorst zelf. Koning Willem II wordt in het boek afgeschilderd als een ‘zwakke’ vorst.
Een man die gevoelig was voor invloeden van buitenaf. Zo veranderde hij ‘in één
nacht van conservatief in liberaal’.
Willem III was een lastiger geval. Hij was enorm opvliegend en onberekenbaar. Het
meest interessant was zijn opstelling tegenover de Rooms-Katholieken. Ten tijde
van de discussie omtrent de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, koos Willem III
openhartig voor de protestanten. Tevens een zeer belangrijk onderwerp binnen dit
onderzoek. De godsdienstvrijheid was namelijk onderdeel van de
hervormingsplannen van Thorbecke. Door de opstelling van Willem III en de
daaraan verbonden ministeriële verantwoordelijkheid kwam er een flinke kink in de
kabel. Het boek was op vele vlakken goed bruikbaar als naslagwerk. Het geeft
duidelijke persoonsbeschrijvingen, citaten en verslagen van gebeurtenissen met
daaraan gekoppeld de handelswijze van de koning. Deze drie aspecten zijn dan ook
duidelijk terug te zien binnen het onderzoek.
62
G. Hooykaas
Thorbecke
Een leven in brieven
Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Den Haag
Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2005
Aan de persoon en de denkbeelden van Thorbecke is in de literatuur weinig
aandacht besteed. Dit komt mede doordat Thorbecke zelf weinig inhoudelijks heeft
nagelaten. Niet geheel verbazingwekkend aangezien Thorbecke veelal bezig was
met zijn hoogleraarschap en de politiek. Wel heeft hij een groot scala aan brieven
achtergelaten die iets zeggen over zijn privé-persoonlijkheid en ze geven soms ook
inkijk in zijn politieke gedachtegang op het moment van schrijven.
Thorbecke stond in de politiek bekend als een gesloten en stroeve man. Hij wist
zaken en personen strikt gescheiden te houden, soms offerde hij zelfs
vriendschappen op voor het publiek belang. Toch bewijst dit boek dat Thorbecke
privé allesbehalve een koude technocraat was. Het boek geeft blijk van een
betrokken politicus, met gevoelige en soms emotionele trekjes. In de bloemlezing
worden met name persoonlijke zaken beschreven. Zijn oordeel over mensen en
situaties, zijn liefde voor vrouwlief Adelheid, zijn humeuren, vriendschappen en
ruzies, zijn felicitaties en condoleances en als laatste zijn appreciatie voor kunst en
landschap. De bundeling van brieven geeft een goed beeld van de persoon
Thorbecke.
Het boek op zichzelf leest niet lekker weg. Het kent geen vloeiende verhaallijn, maar
vormt wel een afspiegeling van de werkelijkheid. De opeenstapeling van brieven
zorgen voor een authentiek en verhalend boek. Met name het inkijkje in de persoon
Thorbecke en de beschrijving van zijn levensfasen maken dit boek een uitstekend
naslagwerk. Binnen mijn onderzoek zijn dan ook vooral citaten uit enkele brieven
terug te vinden. Deze waren bruikbaar om het kille en koude karakter van
Thorbecke te weerleggen.
63
S. Stuurman
Wacht op onze daden
Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat
Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1992
De titel wekt de illusie dat de auteur zich enkel richt op de daden van het liberalisme
op Nederlands grondgebied. Niets is minder waar. Het boek bevat een brede
uiteenzetting van staatkundig Nederland. Het boek begint met het ontstaan van het
begrip ‘natie’, de mythe rondom het begrip en de voor- en nadelen van de praktijk,
bijvoorbeeld het extreem nationalisme. Nadien neemt Stuurman je mee in een reis
door de tijd. De staatvorming in Nederland, de Belgische onafhankelijkheid, het
wonderjaar 1848, de hervormingsgezinde Samuel van Houten en de overgang van
radicaal liberalisme naar sociaal- liberalisme.
Een weerspiegeling van de Nederlandse natie met de bijbehorende liberale
invloeden. Hervormingsgezindheid, het inperken van koninklijke macht en het
invoeren van sociale wetgeving. Dingen die je vandaag de dag niet per direct zou
verwachten van liberalen. De geschiedenis leert dat de betekenis van de liberalen op
dit soort gebied juist verrassend groot is geweest.
Het boek betreft een belangrijk naslagwerk voor het onderzoek. De auteur beschrijft
uitgebreid de ontwikkelingen en gebeurtenissen. Geen enkel onderwerp komt er
met een halve bladzijde vanaf. Gesprekken worden geciteerd, krantenartikelen
worden naar voren gehaald en personen worden uitgebreid beschreven. Je kunt je
als het ware een beeld vormen bij hetgeen zich in die tijd heeft afgespeeld. Met
name het hoofdstuk over ‘het wonderjaar 1848’ was ontzettend bruikbaar. Er wordt
een voorgeschiedenis geschetst, de gemoedstand in het land komt duidelijk naar
voren en de perikelen rondom de grondwetsherziening worden tot in detail
beschreven. Er is zelfs terug te lezen wat demonstranten riepen bij demonstraties
tegen de vorst. Stuurman richt zijn blik niet alleen op Nederland, maar vergelijkt de
ontwikkelingen ook met revoluties zoals in Parijs en Wenen.
Met name de uitgebreide beschrijvingen en het inlevende aspect hebben ervoor
gezorgd dat dit boek veelvuldig is gebruikt als naslagwerk binnen dit onderzoek.
Het boek slaat vrijwel geen enkele betrokken persoon over en geeft op het gebied
van de Grondwetsherziening een zeer nauwe uiteenzetting van de strijd die er door
vele personen geleverd is om Koning Willem II zover te krijgen.
64
E. Swart
De scheppende kracht van de natie
Het liberalisme volgens J.R. Thorbecke
Uitgeverij Van Gennep, Amsterdam, 2007
Auteur Erik Swart zet in zijn werk een groot aantal geschriften en uitspraken van
Thorbecke op een rijtje. Al deze informatie is voortgekomen uit parlementaire
redevoeringen, historische schetsen en de bijdrage tot de herziening der grondwet.
Het boek is opgedeeld in verschillende thema’s en geeft per onderwerp de visie van
Thorbecke weer. Dit gebeurt grotendeels door het gebruik van citaten. Het boek
vormt een goede bijdrage aan de literatuur. Er zijn namelijk weinig boeken te
vinden die de denkbeelden van Thorbecke zo uitgebreid en helder op papier zetten.
Daarnaast zijn veel besproken onderwerpen in dit boek nog steeds actueel, namelijk
het belang van vrijheid, de scheiding tussen kerk en staat en de rol van de overheid
in onderwijs en kunsten.
‘De scheppende kracht van de natie’ was met name bruikbaar door de vele
uiteenzettingen en aantekeningen. Deze geven een kijk op Thorbecke ‘s
denkbeelden. Het boek bevat vele aantekeningen, die door Thorbecke zelf zijn
geschreven. Deze aantekeningen zijn dus betrouwbaar en schetsen een helder beeld
van zijn denkbeelden. Het is geen reproductie van Erik Swart, die zijn interpretatie
geeft van Thorbecke ‘s visie.
65
J.W. van Deth
J.C.P.M. Vis
Regeren in Nederland
Het politieke en bestuurlijke bestel in vergelijkend perspectief
Uitgeverij van Gorcum, Assen, 2000
Het boek ‘Regeren in Nederland’ betreft een fijne stok achter de deur. Hoe zit het
Nederlandse staatsbestel nu precies in elkaar? Wat is er in de loop der jaren
veranderd en staatkundig aangepast? Het boek geeft een duidelijk overzicht van de
politiek- bestuurlijke verhoudingen en schetst een duidelijke omschrijving van de
natievorming binnen Nederland.
Met name het laatste onderwerp was belangrijk binnen dit onderzoek. Het
onderzoek begint namelijk bij de natievorming onder Willem I. Hoe zijn wij als
Nederland na jaren van Franse overheersing een op zichzelf staande natie
geworden? Welke bijdragen leverde de grondwetten van 1814 en 1815?
Allerlei vragen waar aan de hand van dit naslagwerk een antwoord op is gevonden.
Het boek geeft een duidelijke inhoudelijke beschrijving van de grondwet en
beschrijft nadien aan welke veranderingen ze onderhevig is geweest. Naast de vele
objectieven beschrijvingen, geeft het ook een inkijk in de persoonlijkheid Willem I.
Hoe stelde hij zich op tegenover zijn ministers en hoe stond zijn vertrouwen in de
politiek ervoor?
Dit boek was een belangrijk hulpmiddel bij de start van mijn onderzoek. Het was
belangrijk eerst een uitgebreide voorgeschiedenis op papier te zetten, alvorens de
grondwet van 1848 daadwerkelijk zou worden besproken. Een zeer bruikbaar
naslagwerk, met veel algemene informatie die met name de start van het onderzoek
goed heeft gedaan.
66
J.C.H. Blom
E. Lamberts (red.)
Geschiedenis van de Nederlanden
HB uitgevers, Baarn, 2003
De ‘Geschiedenis van de Nederlanden’ is een actueel overzichtswerk waarin zowel
de geschiedenis van Nederland en België, als de Nederlanden uitgebreid wordt
beschreven. Het boek is ideaal voor studenten en niet- professionals. Het biedt
namelijk een laagdrempelige blik op de Nederlandse geschiedenis. Het boek is niet
onderbouwd met voetnoten, maar kent wel een literatuuropgave.
De inhoud en de manier van schrijven zorgen voor een uitstekend naslagwerk. Door
de manier van schrijven wordt er snel een verantwoord beeld gevormd van een
bepaalde periode uit de vaderlandse en Belgische geschiedenis. Het laatste
hoofdstuk van dit werk vormt een belangrijke bron binnen mijn onderzoek. Binnen
dit hoofdstuk wordt het Nederland vanaf 1830 uitgebreid beschreven. De Belgische
opstandelingen die strijden voor onafhankelijkheid, de lastige positie binnen deze
strijd voor de zuidelijke katholieken, de uiteindelijke Belgische afscheiding en het
ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden. Allerlei zaken die zorgen voor een
heldere blik op het Nederland van de negentiende eeuw. Deze voorkennis is
belangrijk inzake de Grondwetsherziening van 1848. Het is belangrijk om te weten
hoe onze natie is ontstaan en waardoor we onder het gezag kwamen te staan van
een Koning der Nederlanden.
In tegenstelling tot het andere naslagwerk, dat vaak betrekking had op de
geschiedenis der Liberalen en Thorbecke, is dit een werk dat de Nederlandse en
Belgische geschiedenis op een zo objectief mogelijke manier weergeeft. In mijn ogen
zeer bruikbaar om de voorgeschiedenis omtrent het onderwerp van dit onderzoek
te duiden.
67
Bronnen
Literatuur
Stuurman 1992
S. Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de
Nederlandse staat, B. Bakker, Amsterdam, 1992.
Hooykaas 2005
G. Hooykaas, Thorbecke. Een leven in brieven, Boom, Amsterdam, 2005.
Swart 2007
E. Swart, Thorbecke. De scheppende kracht van de natie, Van Gennep, Amsterdam,
2007.
Van der List & van Schie 1993
G.A. van der List & P.G.C. van Schie, Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de
geschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Van Gorcum,
Assen/Maastricht, 1993.
Van Holthoorn 1986
F.L. van Holthoon, De genese van Thorbeckes organische staatsleer, 1986.
Drentje
J. Drentje, Thorbecke Revisited. De rol van het doctrinaire liberalisme in de
Nederlandse politiek.
Wils
L. Wils, Het Verenigd Koninkrijk van koning Willem I (1815-1830) en de natievorming.
68
Van Deth & Vis 2006
Van Deth, J. & Vis, J., Regeren in Nederland, Van Gorcum, Assen, 2006.
Blom & Lamberts (red.) 2001
J.C.H. Blom, E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, HB uitgevers, Baarn, 2001.
Kikkert 2010
J.G. Kikkert, De drie oranje koningen, Willem I, Willem II, Willem III, Aspekt,
Soesterberg, 2010.
Bosmans 1994
J. Bosmans, Het onbehaaglijke vaderland. De katholieke staatkunde en de Staat der
Nederlanden in de negentiende en twintigste eeuw, BMGN, 1994, p. 418
Houkes
Houkes, Christelijke vaderlanders, p. 40-41
Boreel van Hogelanden
Boreel van Hogelanden, Herinneringen, p. 358,359
Schimmelpenninck
Schimmelpenninck, Notanda, p. 181
Haasse en Jackman
Haasse en Jackman, Vreemdelinge in Den Haag, p. 67
69
Internetpagina’s
Negenmannen 2013
Geraadpleegd maart 2013 via http://nl.wikipedia.org/wiki/Negenmannen
Kabinet Thorbecke III
Geraadpleegd mei 2013 via
http://www.parlement.com/id/vh8lnhrp8ws9/kabinet_thorbecke_iii_1871_1872
Kabinet Thorbecke II 2013
Geraadpleegd mei 2013 via http://nl.wikipedia.org/wiki/Kabinet-Thorbecke_II
Kabinet Thorbecke I
Geraadpleegd mei 2013 via
http://www.parlement.com/id/vh8lnhrp8wt1/kabinet_thorbecke_i_1849_1853
Kabinet Thorbecke II
Geraadpleegd mei 2013 via
http://www.parlement.com/id/vh8lnhrp8wsr/kabinet_thorbecke_ii_1862_1866
Papo- Thorbeckiaan
van Wijnen, H. (2006) Papo-thorbeckiaan!
Geraadpleegd mei 2013 via http://vorige.nrc.nl/krant/article1719230.ece