Tentamen Inleiding Psychologie -...

10
Tentamen Inleiding Psychologie 26 januari 2006, 13:30-16:30 Vakcode: 290105 Docenten: T. de Jong & C. Hulshof Dit tentamen bestaat uit 50 vierkeuzevragen. Van elke vraag is telkens maar één antwoord juist. Kruis bij elke vraag je antwoord aan. Breng aan het eind alle antwoorden over op het bijgeleverde antwoordformulier (let op: vul met potlood of pen het antwoord duidelijk in). De vragen zijn gebaseerd op zowel de vijfde als de zesde editie van het boek van Gleitman. Bij elke vraag staat voor beide edities aangegeven bij welk hoofdstuk die vraag hoort. Lever als je klaar bent zowel het antwoordformulier als de tentamenvragen in. Schrijf ter eventuele verificatie hieronder je naam en studentnummer op. Succes! Naam / studentnummer: 1. Experimenten met de zogenaamde 'visual cliff' tonen aan dat: Kleine kinderen gevoeliger zijn voor diepte dan volwassenen a. Volwassenen gevoeliger zijn voor diepte dan kleine kinderen b. Het vermogen om diepte te zien deels aangeboren is c. Het vermogen om diepte te zien sterk afhangt van eerdere ervaringen d. 2. Als je een ééneiige tweeling een tijdlang een vetrijk dieet geeft, dan: Komen ze ongeveer hetzelfde aan, maar slaan ze het gewicht in verschillende plaatsen op a. Komen ze ongeveer hetzelfde aan, en slaan ze het gewicht in dezelfde plaatsen op b. Komen ze verschillend aan, en slaan ze het gewicht in verschillende plaatsen op c. Komen ze verschillend aan, en slaan ze het gewicht in dezelfde plaatsen op d. 3. Een bepaalde (metabolische) reactie in de lever geeft een signaal dat ervoor zorgt dat je gaat eten. Welke reactie is dat? Glucose wordt omgezet in vet a. Glycogeen wordt omgezet in vet b. Glucose wordt omgezet in glycogeen c. Glycogeen wordt omgezet in glucose d. 4. Welke van onderstaande beweringen over motivatie is juist? Wat betreft basale motieven zijn mens en dier niet met elkaar te vergelijken a. Als basale motieven niet vervuld worden, is er op afzienbare termijn een bedreiging van het voorbestaan van het organisme b. Een overschot op een van de basale motieven veroorzaakt een situatie van arousal c. Alle bovenstaande alternatieven zijn juist d. 5. Welke van onderstaande systemen is verantwoordelijk voor het afremmen van een heel snel kloppend hart?

Transcript of Tentamen Inleiding Psychologie -...

Page 1: Tentamen Inleiding Psychologie - SamenvattingenWIKIsamenvattingen.student.utwente.nl/downloads/tent_290105_2006-01-2… · Tentamen Inleiding Psychologie 26 januari 2006, 13:30-16:30

Tentamen Inleiding Psychologie

26 januari 2006, 13:30-16:30

Vakcode: 290105 Docenten: T. de Jong & C. Hulshof

Dit tentamen bestaat uit 50 vierkeuzevragen. Van elke vraag is telkens maar één antwoord juist.

Kruis bij elke vraag je antwoord aan. Breng aan het eind alle antwoorden over op het bijgeleverde

antwoordformulier (let op: vul met potlood of pen het antwoord duidelijk in). De vragen zijn

gebaseerd op zowel de vijfde als de zesde editie van het boek van Gleitman. Bij elke vraag staat voor

beide edities aangegeven bij welk hoofdstuk die vraag hoort.

Lever als je klaar bent zowel het antwoordformulier als de tentamenvragen in.

Schrijf ter eventuele verificatie hieronder je naam en studentnummer op.

Succes!

Naam / studentnummer:

1. Experimenten met de zogenaamde 'visual cliff' tonen aan dat:

Kleine kinderen gevoeliger zijn voor diepte dan volwassenena.

Volwassenen gevoeliger zijn voor diepte dan kleine kinderenb.

Het vermogen om diepte te zien deels aangeboren isc.

Het vermogen om diepte te zien sterk afhangt van eerdere ervaringend.

2. Als je een ééneiige tweeling een tijdlang een vetrijk dieet geeft, dan:

Komen ze ongeveer hetzelfde aan, maar slaan ze het gewicht in verschillende plaatsen opa.

Komen ze ongeveer hetzelfde aan, en slaan ze het gewicht in dezelfde plaatsen opb.

Komen ze verschillend aan, en slaan ze het gewicht in verschillende plaatsen opc.

Komen ze verschillend aan, en slaan ze het gewicht in dezelfde plaatsen opd.

3. Een bepaalde (metabolische) reactie in de lever geeft een signaal dat ervoor zorgt dat je gaat eten.

Welke reactie is dat?

Glucose wordt omgezet in veta.

Glycogeen wordt omgezet in vetb.

Glucose wordt omgezet in glycogeenc.

Glycogeen wordt omgezet in glucosed.

4. Welke van onderstaande beweringen over motivatie is juist?

Wat betreft basale motieven zijn mens en dier niet met elkaar te vergelijkena.

Als basale motieven niet vervuld worden, is er op afzienbare termijn een bedreiging van het

voorbestaan van het organisme

b.

Een overschot op een van de basale motieven veroorzaakt een situatie van arousalc.

Alle bovenstaande alternatieven zijn juistd.

5. Welke van onderstaande systemen is verantwoordelijk voor het afremmen van een heel snel kloppend

hart?

Page 2: Tentamen Inleiding Psychologie - SamenvattingenWIKIsamenvattingen.student.utwente.nl/downloads/tent_290105_2006-01-2… · Tentamen Inleiding Psychologie 26 januari 2006, 13:30-16:30

Het sympathisch zenuwstelsela.

Het parasympathisch zenuwstelselb.

Het endocriene systeemc.

De hypofysed.

6. Als de zuurgraad van het bloed toeneemt, dan veranderen de ademhaling en de functie van de nieren

om de zuurgraad terug te brengen naar een normale pH van 7,4. Dit proces is een voorbeeld van:

Drijfveerreductie ('drive reduction')a.

Positieve feedbackb.

Homeostasec.

Tegengestelde processen ('opponent process')d.

7. Archimedes had een aha-erlebnis toen hij in bad bedacht dat een kroon, zodra hij zou worden

ondergedompeld, zijn eigen volume aan water verplaatst. Kekulé had eenzelfde type ervaring toen hij

de ringstructuur van benzeen ontdekte. Welke van onderstaande dieren vertoonden een vergelijkbaar

'leren door inzicht'?

Skinner's duivena.

Pavlov's hondenb.

Köhler's chimpanseesc.

Thorndike's kattend.

8. Welke van onderstaande factoren is essentieel bij het ontstaan van aangeleerde hulpeloosheid

('learned helplessness')?

Gebrek aan controle dat een organisme over gebeurtenissen heefta.

Aanbieden van een flinke hoeveelheid strafb.

Een sterk afhankelijke relatie tussen het geven van een bepaalde respons en het krijgen van strafc.

Aanbieden van een beloning als een gewenste respons niet wordt vertoondd.

9. Om aan te tonen dat een dier reageert op basis van een geleerd concept in plaats van op basis van een

specifieke stimulus, moet je demonstreren dat:

Er transfer optreedt naar stimuli die perceptueel van elkaar verschillena.

Het leereffect behouden blijft in verschillende pogingen op veel opeenvolgende dagenb.

Het organisme in staat is symbolen te gebruiken om de juiste respons te selecterenc.

Alle bovenstaande alternatieven zijn juistd.

10. Koen dacht altijd van zichzelf dat hij een goede student was, totdat een bepaalde docent hem continu

lage cijfers begon te geven. Na een tijdje werd Koen al bang als hij de docent zag. Later werd hij zelfs

al bang als hij in de verte iemand zag staan die op de docent leek. Deze laatste reactie is een voorbeeld

van:

Stimulusgeneralisatiea.

Discriminatief (onderscheidend) lerenb.

Tweede-orde conditionerenc.

'Shaping'd.

11. Volgens Thorndike houdt instrumenteel leren in dat er een associatie wordt gevormd tussen:

Page 3: Tentamen Inleiding Psychologie - SamenvattingenWIKIsamenvattingen.student.utwente.nl/downloads/tent_290105_2006-01-2… · Tentamen Inleiding Psychologie 26 januari 2006, 13:30-16:30

Edward Lee Thorndike (1874-1949)

Twee stimulia.

Twee responsenb.

Een stimulus en een responsc.

Een motorische beweging en een responsd.

12. Bij operant conditioneren wordt vaak gebruik gemaakt van een bekrachtigingschema. Nu is een vogel

met behulp van een bepaald bekrachtigingschema geleerd om op en neer te huppen. Het opvallende

aan dit hupgedrag is, dat het na een beloning minder is, en net voor een beloning weer sterk toeneemt.

De vogel vertoont dus niet de hele tijd hetzelfde hupgedrag, maar verminderd dit na en verhoogt dit

voor een beloning. Welk bekrachtigingschema wordt hier gebruikt?

Fixed ratioa.

Variabele ratiob.

Fixed intervalc.

Variabele intervald.

13. Karin durfde nooit bij iemand in de auto mee te rijden: alleen al bij de gedachte brak het zweet haar

uit. Ze besloot hierin verandering in aan te brengen en is nu begonnen met een paar keer met een

goede vriendin mee te rijden. Van welk leertheoretisch principe kun je zeggen dat Karin gebruik

maakt?

Habituatiea.

Leren door observatieb.

Operant conditionerenc.

Vermijdingslerend.

14. Welke uitspraak over verschillen en overeenkomsten tussen klassiek conditioneren en operant

conditioneren is NIET juist?

Bij klassiek conditioneren hangt het wel of niet krijgen van een beloning af van de juiste reactie; bij

operant conditioneren wordt de ongeconditioneerde stimulus onafhankelijk van het gedrag van het

organisme 'voorgeschoteld'

a.

Bij operant conditioneren moet de reactie worden geselecteerd uit een aantal alternatieven; bij klassiek

conditioneren is de reactie gedwongen

b.

Een voorbeeld van operant conditioneren is de 'Skinner box' van B.F. Skinner; een voorbeeld van

klassiek conditioneren is het apparaat voor speekselconditioneren van Pavlov

c.

Generalisatie en discriminatie functioneren in klassiek en operant conditioneren ongeveer hetzelfded.

15. Habituatie, als meest eenvoudige vorm van leren:

Page 4: Tentamen Inleiding Psychologie - SamenvattingenWIKIsamenvattingen.student.utwente.nl/downloads/tent_290105_2006-01-2… · Tentamen Inleiding Psychologie 26 januari 2006, 13:30-16:30

Vormt het bewijs dat het complexe leren bestaat uit leerelementena.

Treedt op in situaties die door het organisme als gevaarlijk gezien wordenb.

Houdt in dat de intensiteit van een respons op een herhaald optredende stimulus nooit geheel verdwijntc.

Komt bij alle dierlijke organismen voord.

16. Vindt visuele adaptie (aanpassing) aan een constant aanhoudende stimulus plaats? Zo ja, waarom?

Ja, om inbranden van het netvlies (retina) te voorkomen. Dit is enigszins vergelijkbaar met het

inbranden van het beeldscherm van een computer

a.

Ja, stimuli die er al enige tijd zijn, zijn al geïnspecteerd op gevaar. Om overlevingskansen te

maximaliseren kun je je beter richten op nieuwe stimuli

b.

Ja, nadat het netvlies (retina) enige tijd is blootgesteld aan een bepaalde stimulus, is er niet meer

genoeg van een bepaalde lichtgevoelige chemische stof, waardoor het beeld niet langer aan de

neuronen wordt doorgegeven

c.

Nee, visuele adaptie vindt nooit plaats, want de ogen zijn continu in bewegingd.

17. Hoe wordt het proces genoemd waarbij de ene waarneming gekoppeld wordt aan de andere (met het

gevolg dat de verschillende bestanddelen van de perceptuele wereld in ons hoofd bij elkaar worden

gehouden)?

Transductiea.

Sensatieb.

Empiricismec.

Associatied.

18. Een lichtbundel wordt specifiek geprojecteerd op een bepaalde plaats op de retina (netvlies). Het blijkt

dat de intensiteit van de lichtbundel geen invloed heeft op de elektrische respons van een bepaalde cel.

Deze bevinding impliceert dat deze plaats op de retina ligt buiten:

De veldpotentiaal van de cela.

De helderheids-contrast zone van de celb.

Het gebied van laterale inhibitie van de celc.

Het receptieve veld van de celd.

19. Wat wordt in de perceptieleer verstaan onder het zogenaamde 'binding problem'?

Het probleem hoe en waar de hersenen alle verschillende perceptuele waarnemingen tot een coherente

waarneming integreren

a.

Het probleem hoe de hersenen verschillende opeenvolgende tijdstippen tot een enkele tijdstroom

maken

b.

Het probleem hoe de hersenen de verschillende stemmen in een melodie van elkaar weten te

onderscheiden

c.

De manier waarop mensen makkelijk verbanden leggen tussen van elkaar losstaande gebeurtenissend.

20. Doe eens één oog dicht en beweeg dan (voorzichtig) het andere met je vinger. Waarom lijkt de

omgeving te bewegen?

De receptoren in het netvlies worden door twee dingen tegelijk worden gestimuleerd: dat waarnaar je

kijkt en de beweging die je met je vinger veroorzaakt

a.

Je beweegt je oog zonder dat er vanuit de hersenen een signaal naar de oogspieren is gegaanb.

Je beweegt je oog zonder dat er een signaal naar de hersenen is gegaan dat een van je lichaamsdelen je

oog doet bewegen

c.

Je beweegt bewust een deel van je lichaam in plaats van onbewustd.

Page 5: Tentamen Inleiding Psychologie - SamenvattingenWIKIsamenvattingen.student.utwente.nl/downloads/tent_290105_2006-01-2… · Tentamen Inleiding Psychologie 26 januari 2006, 13:30-16:30

21. Welke van onderstaande 'cues' is geen monoculaire hint voor diepte?

Omgevingsgradiënta.

Bewegingsparallaxb.

Licht en schaduwc.

Dispariteitd.

22. De manier waarop een ambigue figuur wordt waargenomen:

Hangt alleen af van de vorm van de figuura.

Wordt beïnvloed door eerdere ervaring van de waarnemerb.

Is nooit van te voren te voorspellenc.

Wordt voornamelijk beïnvloed door de kleuren die in de figuur zijn gebruiktd.

23. Het zogenaamde 'primacy effect' verwijst naar het feit dat:

De belangrijkste zaken op een lijst makkelijker zullen worden herinnerd dan de minder belangrijkea.

De als eerste getoonde zaken op een lijst makkelijker zullen worden herinnerd dan zaken in het

midden van de lijst

b.

De meest recent getoonde zaken op een lijst makkelijker zullen worden herinnerd dan zaken die

daarvoor werden getoond

c.

De zaken op een lijst die de meeste emotionele indruk maken het makkelijkst zullen worden herinnerdd.

24. Je krijgt een lijst woorden te leren. Bij het leren richt je je op één aspect van die woorden. Hoe

verwerk je de woorden het diepst?

Als je bij het leren let op hoe de woorden er geschreven uitziena.

Als je bij het leren let op de klank van de woordenb.

Als je bij het leren let op de betekenis van de woordenc.

Er is geen verschil: bij alledrie bovenstaande alternatieven wordt er even diep verwerktd.

25. Welke van onderstaande stellingen gaat in tegen de zogenaamde stadiumtheorie over de werking van

het geheugen?

Soms kom je even niet op een bepaald woord, maar herinner je je het later wel weera.

Ook met een slecht korte-termijn geheugen kun je nieuwe informatie verwerven en een actief en

succesvol leven leiden

b.

De capaciteit van het werkgeheugen stijgt van 1 item bij baby's naar 7 items bij volwassenen, maar

blijft niet altijd doorgroeien

c.

Hoe jonger kinderen zijn, hoe minder ze gebruik maken van 'rehearsal'd.

26. Je krijgt een aantal anagrammen voorgelegd die je vorige maand al eens hebt opgelost. Ook al

herinner je je niet meer dat je eerder aan deze anagrammen hebt gewerkt, nu los je ze sneller op. Dit

verschil in oplostijd is een demonstratie van de werking van:

Werkgeheugena.

Impliciet geheugenb.

Expliciet geheugenc.

Episodisch geheugend.

27. Een persoon die gelooft in astrologie, leest 's ochtends zijn horoscoop: vandaag zal zijn geluksdag

worden. Van de opwinding hierover morst hij koffie over zich heen, waardoor hij een andere broek

moet aantrekken, wat tijd kost. Daardoor arriveert hij te laat bij een belangrijke vergadering en krijgt

problemen met zijn baas. Later vindt hij, op het parkeerterrein van het ziekenhuis waar zijn moeder

Page 6: Tentamen Inleiding Psychologie - SamenvattingenWIKIsamenvattingen.student.utwente.nl/downloads/tent_290105_2006-01-2… · Tentamen Inleiding Psychologie 26 januari 2006, 13:30-16:30

zojuist onverwacht is opgenomen, op de grond een rijksdaalder. Onderzoek naar 'confirmation bias'

suggereert dat:

Deze persoon astrologie zal verwerpen, omdat er zo ontzettend veel fout is gegaan op deze 'geluksdag'a.

Deze persoon zal gaan twijfelen aan zijn geloof in astrologie, omdat er zo ontzettend veel fout is

gegaan op deze 'geluksdag'

b.

Deze persoon het vinden van de rijksdaalder zal zien als bewijs voor de accuraatheid van astrologiec.

Confimation bias niet relevant is voor de manier waarop deze persoon in de toekomst over astrologie

zal denken

d.

28. Mentale constructen die gebruikt kunnen worden om vergelijkbare gebeurtenissen of objecten te

classificeren heten ook wel:

Algoritmesa.

Conceptenb.

Heuristiekenc.

Propositiesd.

29. Beschouw de volgende twee beweringen: 1) Deductief redeneren betekent een afzonderlijke conclusie

trekken uit een premisse of een set van premissen. 2) Inductief redeneren betekent een algemene regel

afleiden uit afzonderlijke voorbeelden.

Bewering 1 en 2 zijn beide juista.

Bewering 1 is juist, bewering 2 is onjuistb.

Bewering 1 is onjuist, bewering 2 is juistc.

Bewering 1 en 2 zijn beide onjuistd.

30. Psychologisch onderzoek over denken houdt zich voornamelijk bezig met:

Redenerena.

Oplettenb.

Gelovenc.

Onthoudend.

31. Welke van onderstaande uitspraken over de taalvermogens van chimpansees is NIET juist?

Chimpansees kunnen natuurlijke handgebaren koppelen aan woordena.

Chimpansees zijn in staat tot enkele eenvoudige propositionele gedachtenb.

Chimpansees kunnen complexe syntactische regels lerenc.

De stembanden van een chimpansee kunnen geen (menselijke) spraak producerend.

32. Als taal alleen verworven kan worden door imitatie dan zou je verwachten dat:

Kinderen geen tweede taal zouden kunnen lerena.

Volwassenen niet meer dan 100-200 woorden zouden kennenb.

Volwassenen hun talen niet beter zouden spreken dan kinderenc.

Kinderen geen nieuwe uitingen zouden kunnen doend.

33. Milgram's gehoorzaamheidsonderzoek liet zien dat de meeste proefpersonen:

Page 7: Tentamen Inleiding Psychologie - SamenvattingenWIKIsamenvattingen.student.utwente.nl/downloads/tent_290105_2006-01-2… · Tentamen Inleiding Psychologie 26 januari 2006, 13:30-16:30

Stanley Milgram (1933-1984)

Weigerden schokken toe te dienen aan andere mensena.

Onder luid protest schokken toedienden aan mensenb.

Zachte maar geen sterke schokken aan mensen toediendenc.

Zonder veel problemen fatale schokken toedienden aan mensend.

34. Waarom is het vaak zo vervelend om jezelf op video terug te zien?

Door de 'self-serving attribution bias' hebben we de neiging om succes toe te schrijven aan

dispositionele factoren en falen aan situationele, en dat kan niet als je naar een video van jezelf kijkt

a.

Door het 'above-average effect' hebben we de neiging om onszelf vaak bovengemiddeld beoordelen bij

positieve eigenschappen, en dat kan niet als je naar een video van jezelf kijkt

b.

Door 'actor-observer bias'. Gewoonlijk beschrijven we ons eigen gedrag in situationele termen, maar

als je naar een video van jezelf kijkt ben je geneigd om je gedrag toe te schrijven aan dispositionele

factoren

c.

Volgens de James-Lange theorie zijn onze gevoelens en opvattingen vaak het gevolg van ons gedrag.

Daarom voel je extra emoties als je op video ziet hoe je je gedraagt

d.

35. Rond 1634 wilden steeds meer rijke mensen tulpenbollen kopen. Er begon toen een dwaze handel in

tulpenbollen. Deze 'tulpomanie' leidde in 17e-eeuws Nederland tot speculatieve waanzin, waarbij

afzonderlijke tulpenbollen tot absurd hoge prijzen werden opgeboden. Waarom kunnen we de

tulpomanie beschouwen als een variant op het zogenaamde prisoner's dilemma?

Vanwege de de-individualisering: anonimiteit en verlies van identiteita.

Vanwege het vereiste wederzijdse vertrouwen en de kans op een niet optimale afloopb.

Omdat het gaat om mensen die puur emotioneel handelenc.

Omdat het gaat om mensen die puur experimenteel handelend.

36. De meest waarschijnlijke situatie waarin mensen een sociale vergelijking ('social comparison') zullen

maken voordat ze een beslissing nemen is in het geval dat:

De beslissing makkelijk te nemen is, en het duidelijk is welke keuze gemaakt moet wordena.

De beslissing moeilijk te nemen is, en de situatie niet geheel duidelijk isb.

De situatie duidelijk is, maar sociale consensus vereist isc.

Er genoeg tijd is om informatie te verzamelend.

37. Onderstaande figuur gaat over de prestatie van Klaas. Twee situaties worden met elkaar vergeleken.

Welk fenomeen wordt met deze figuur geïllustreerd?

Page 8: Tentamen Inleiding Psychologie - SamenvattingenWIKIsamenvattingen.student.utwente.nl/downloads/tent_290105_2006-01-2… · Tentamen Inleiding Psychologie 26 januari 2006, 13:30-16:30

Social impact theorya.

Social facilitationb.

Group effectivenessc.

Social loafingd.

38. Als je al kunt zeggen dat evolutie ergens op gericht is, dan is het in ieder geval:

Persoonlijk overlevena.

Genetisch overlevenb.

Het overleven van de sterkste soort, en het verdwijnen van de zwakkerenc.

Het steeds intelligenter worden van organismend.

39. Welke van onderstaande vormen van sociaal gedrag is bij dieren het meest gevormd door evolutie?

Gedrag gericht op reproductiea.

Gedrag gericht op het verdedigen van het eigen territoriumb.

Gedrag gericht op het verdedigen van de eigen groepc.

Gedrag gericht op het begrijpen van de motieven van anderend.

40. Seksuele reproductie is eigenlijk een soort genetische loterij (de genen van twee individuen worden

willekeurig vermengd). Klonen is een stuk zekerder. Wat is een belangrijke reden dat veel organismen

toch deze vorm van reproduceren in de praktijk brengen?

Het fysieke plezier dat er bij betrokken isa.

Verhogen van variatie, en daardoor resistentie tegen schadelijke organismen (die zich ook

ontwikkelen)

b.

Verlagen van variatie, en daardoor de sterke eigenschappen uitselecterenc.

Genetische invloed op gedrag maximaliserend.

41. Je gaat samen met iemand die je erg leuk vindt naar de bioscoop. Volgens de attributie-door-arousal

theorie heb je de beste kans om de andere persoon in jou te doen interesseren als je gaat naar een:

Dramafilma.

Tekenfilmb.

Nogal saaie documentairec.

Spannende actiefilmd.

Page 9: Tentamen Inleiding Psychologie - SamenvattingenWIKIsamenvattingen.student.utwente.nl/downloads/tent_290105_2006-01-2… · Tentamen Inleiding Psychologie 26 januari 2006, 13:30-16:30

42. Welke van onderstaande beweringen zal in de sociale psychologie NIET als een attitude

geclassificeerd worden?

De wet is strenger voor arme mensen dan voor rijkea.

Mijn beste vrienden zullen er nooit met mijn geld vandoor gaanb.

De Backstreet Boys vormen een talentvolle Britse jongensgroepc.

De aarde is een schijf die wordt gedragen door een schildpad en vier olifantend.

43. Bij sociale interactie verwijst het reciprociteitsprincipe naar:

Het feit dat het beeld dat wij van onszelf hebben voor een belangrijk deel wordt beïnvloed door het

beeld dat anderen van ons hebben

a.

De observatie dat we ertoe geneigd zijn iemand aardig te vinden als diegene ons ook aardig vindtb.

De sociale regel dat we verplicht zijn om iets terug te doen voor iemand die ons een dienst heeft

gedaan

c.

Een belangrijk argument tegen de sociale uitwisselingstheorie ('social exchange theory')d.

44. Welke van onderstaande beweringen is in lijn met een nativistische benadering van cognitieve

ontwikkeling?

De volgorde waarin kinderen verschillende mijlpalen in hun cognitieve ontwikkeling behalen is in

verschillende culturen min of meer hetzelfde

a.

De volgorde waarin kinderen verschillende mijlpalen in hun cognitieve ontwikkeling behalen verschilt

sterk in verschillende culturen

b.

Er is geen enkel verband tussen de snelheid van cognitieve ontwikkeling en de snelheid van fysieke

ontwikkeling

c.

Zowel alternatief b als c zijn juistd.

45. Wat is het verschil tussen 'fluid' (vloeibare) en 'crystallized' (gekristalliseerde) intelligentie?

Fluid intelligentie is het vermogen om nieuwe strategieën te gebruiken om een nieuw type problemen

aan te pakken, crystallized intelligentie is het vermogen om gebruik te maken van wat eerder is geleerd

om al bekende problemen op te lossen

a.

Fluid intelligentie is het aspect van intelligentie dat door de omgeving beïnvloed wordt, crystallized

intelligentie is het aspect van intelligentie dat genetisch bepaald is en niet vatbaar voor

omgevingsinvloeden

b.

Fluid intelligentie neemt toe wanneer je ouder wordt en is niet gevoelig voor beschadigingen,

crystallized intelligentie neemt af wanneer je ouder wordt en kan makkelijk worden beschadigd

c.

Voor taken waarbij fluid intelligentie nodig is moet informatie worden verzameld, terwijl taken

waarbij crystallized intelligentie nodig is een grote hoeveelheid impliciete kennis vereisen

d.

46. Erikson ontwikkelde een theorie over de totale levensloop, waarbij hij het leven in acht

ontwikkelingsstadia verdeelde. Wat speelt een rol in al deze stadia?

Erik Homburger Erikson (1902-1994)

Page 10: Tentamen Inleiding Psychologie - SamenvattingenWIKIsamenvattingen.student.utwente.nl/downloads/tent_290105_2006-01-2… · Tentamen Inleiding Psychologie 26 januari 2006, 13:30-16:30

Het overwinnen van een psychosociale crisisa.

Voorkomen dat regressie naar een eerder stadium optreedtb.

Het behouden van de eigen identiteitc.

Sterker zijn dan anderen in de omgevingd.

47. Individuele verschillen in intelligentie zijn het product van omgeving, overerving, en de interactie

tussen deze factoren. Wat voor bewijs bestaat er voor deze bewering?

De correlatie tussen intelligentiescores van twee-eiige tweelingen is niet hoger dan de correlatie tussen

intelligentiescores van broers en zussen

a.

Intelligentiescores tussen geadopteerde kinderen en hun adoptie-ouders komen meer overeen dan

tussen geadopteerde kinderen en hun biologische ouders

b.

De correlatie tussen intelligentiescores van kinderen die dezelfde biologische vader en moeder hebben

is hoger dan de correlatie tussen intelligentiescores van kinderen die alleen hun biologische moeder

delen

c.

De correlatie tussen intelligentiescores van geadopteerde kinderen en hun adoptie-ouders is positief,

en de intelligentiescores van identieke tweelingen liggen dichter bij elkaar dan die van twee-eiige

tweelingen

d.

48. Wat is een probleem van de test-hertestmethode om betrouwbaarheid te bepalen?

Je kunt hetzelfde type test nooit twee keer na elkaar uitvoerena.

Het is onbekend wat het tijdsinterval tussen een eerste en tweede afname van een test moet zijnb.

De variantie in de testscores neemt door herafname exponentieel toec.

Tussen het eerste en tweede moment van testen kan iemand zelf veranderen, waardoor de score anders

wordt

d.

49. Welk vorm van intelligentie is volgens de psycholoog Robert Sternberg -- en zijn bewering wordt

door data ondersteund -- waarschijnlijk de beste voorspeller van succes in het zakenleven?

Creatieve intelligentiea.

Analytische intelligentieb.

Praktische intelligentiec.

Geen van bovenstaande alternatieven is juistd.

50. Het praktische probleem dat Alfred Binet trachtte op te lossen toen hij zijn intelligentietest

ontwikkelde was:

Het identificeren van trage leerders voor een remediërend programmaa.

Het ontwikkelen van een niet-gecontamineerde maat van intelligentieb.

Het identificeren van getalenteerde kinderen voor speciale programma'sc.

Het ontwikkelen van een cultuur onafhankelijke intelligentiemaatd.