Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat...

17
Voor wie meer uit de Bijbel wil halen! jaargang 2 - September 2008 01 Verzoening door bloed Verzoening door bloed Is de apostel Johannes meer dan een profeet? Is de apostel Johannes meer dan een profeet? Roemen in verdrukking S tudiebijbel magazine Christus onze hoeksteen Christus onze hoeksteen

Transcript of Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat...

Page 1: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

De 10 stammen van Israël

Bijbelstudie methoden

Nu al of in de

Voor wie meer uit de Bijbel wil halen!

jaargang 2 - September 2008 01

Verzoening door bloedVerzoening door bloed

Is de apostel Johannes meer dan een profeet?

Is de apostel Johannes meer dan een profeet?

Roemen in

verdrukking

Studiebijbelmagazine

Christus onze hoeksteen

Christus onze hoeksteen

Page 2: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Hoofdredactioneel

IN

HO

UD

Inhoud

C o l o f o nStudiebijbel-magazine

Kwartaalblad voor de geïnteresseerde bijbellezer

Centrum voor Bijbelonderzoek is een kenniscentrum en heeft als doel het bevorderen van weten-schappelijk verantwoorde bij-belse theologie. Het theologisch uitgangspunt is dat de Bijbel het geïnspireerde Woord van God is.

Studiebijbel-magazine is een studie-uitgave van het Centrum voor Bijbelonderzoek. Het heeft als doel het bieden van verdie-ping in de achtergronden, uitleg en boodschap van de Bijbel.

RedactieDrs. Gijs van den Brink (hoofdredacteur)

Ds. Hans BetteDr. Mart-Jan PaulDrs. Marco RotmanDrs. Cees StavleuDr. Annechiena van Veen-Vrolijk

Adres redactie en abonnementenadministratieCentrum voor Bijbelonderzoek Postbus 503 3900 AM Veenendaaltel. 0318-503098fax 0318-503163e-mail: [email protected]

AbonnementsprijsEen jaarabonnement op Studie-bijbel-magazine kost € 22,50;losse nummers € 6,50

Vormgeving en opmaakVermaas & Koning, DriebergenDrukWilco B.V., Amersfoort

www.studiebijbel.nl

Verder in dit nummer

24

14

804 Christus onze hoeksteen

08 Verzoening door bloed

12 Woordstudie

14 Is de apostel Johannes meer dan een profeet?

18 Voorpublicatie

22 Actualiteiten

23 Boekbespreking

24 Roemen in verdrukkingen

28 Zelfstudie

31 Vraag en antwoord

Roemen in verdrukkingenPaulus spreekt in de Romeinenbrief in één adem over ‘roe-men in verdrukkingen’, ‘roemen in de hoop op de heerlijk-heid van God’ en ‘roemen in God’. Hoe is het een met het ander te combineren, vraagt Gijs de Bree. Wie is er nu en-thousiast over de ellende van zijn leven?

Is de apostel Johannes meer dan een profeet?Hoe stelt Johannes zich voor aan zijn hoorders of lezers? Presenteert hij zich als een profeet en is hij te vergelijken met andere vroegchristelijke profeten, die ook in het boek Openbaring genoemd worden? Waarom zouden de pro-fetieën van Johannes meer gezag hebben? Gijs van den Brink zoekt een antwoord op deze vragen.

Verzoening door bloedEen onderdeel van het christelijk geloof dat in onze tijd op onbegrip stuit, is de verzoening door bloed. Mensen krijgen hierbij een beeld van een wrede God die bloed eist van zijn onderdanen. Cees Stavleu gaat in op de symbolische waarde van het offerbloed in het Oude Tes-tament.

Christus onze hoeksteen Christus wordt door Petrus de “uitverkoren kostbare hoek-steen” genoemd. Hij citeert het OT. Maar wat wil het beeld van de hoeksteen eigenlijk zeggen? En was het wel een hoeksteen of bijvoorbeeld eerder een sluitsteen aan de top van een boog? Raymond Hasoul neemt vijf mogelijke betekenissen door.

De persoon en het werk van Jezus Christus vormen het hart van de Bijbel. Wij zijn christenen, volgelingen van

Jezus Christus. Hij is de Messias, de Verlosser. Zonder Hem geen behoud. Maar over al deze woorden kan verschillend gedacht worden. Wat is een christen? Wat bedoelt iemand als hij Jezus de Messias noemt? Wat is de reikwijdte van het behoud?

In dit nummer vindt u twee artikelen over de christologie. Christus is het fundament en de hoeksteen van ons geloof. Maar wat is eigenlijk bedoeld met het begrip ‘hoeksteen’? Verder een artikel over de betekenis van de verzoening door bloed. Waarom kan er geen verzoening zijn zonder bloedvloeiing? ‘Verzoening door het bloed van Christus’ is een bekend en centraal gegeven in de christelijke geloofs-leer. Het is juist deze kern van het geloof die door zeer ve-len vandaag niet meer begrepen wordt en daarom veelal verzwegen of zelfs onacceptabel geacht. Als God zo mach-tig is, kan Hij toch ook wel vergeven zonder bloedstorting? Cees Stavleu probeert een en ander te verduidelijken van-uit het OT.

Als Jezus de Messias en de Verlosser is, waarom wordt er dan nog zoveel geleden, ook onder christenen? We verwachten van de Heiland (woord komt van ‘helen, ge-nezen’) dat Hij ons geneest en helpt. Er is zelfs een hele theologische stroming naar deze voorspoed genoemd (‘prosperity theology’). Zou Paulus dit ook bedoeld heb-ben? Hoe kan hij zeggen dat hij ‘roemt in verdrukkingen’? Is dat niet tegenstrijdig met het geloof in Jezus als Verlos-ser? Of zijn wij zo eenzijdig geworden dat we een essenti-eel onderdeel van het geloofsleven vergeten zijn? Gijs de Bree deed onderzoek naar deze uitspraak van Paulus.

Dan is er de voortdurende heisa over opwekkingen in de wereld met de daarbij horende verschijnselen. Te oordelen naar de reacties lijken er doorgaans maar twee mogelijk-heden te zijn: van God of van de duivel. Waren dit soort profeten er in bijbelse tijden ook? Is misschien de apos-tel Johannes met zijn vele visionaire ervaringen een van hen? Of was hij meer dan een profeet? Een artikel hierover houdt zijdelings verband met de christologie. Wat is het kenmerk dat de opgestane Heer tot Johannes sprak?

Al met al weer een nummer met veel stof om over na te denken. We hopen dat het lezen ervan u zal toerusten voor uw taak in het Koninkrijk van God.

Drs. Gijs van den Brink

4

Page 3: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Achtergrpnd artikel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

4

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

5

- Door Raymond R. Hausoul -

emballō) en ‘val’ (Gr. ptōma), zoals de Septua-ginta dat doet.Door deze parallelliteit in afwijking, dachten sommige uitleggers dat er een mondelinge overlevering bestond van deze tekstuitleg. Selwyn dacht zelfs aan een hymne die al in het prille begin van de vroege christenheid zou zijn gezongen.1 Anderen hadden bedenkingen bij die gedachten en wezen op taalkundige afwij-kingen en structuurverschillen in de citaten.2 Ook misten ze bij Paulus een heldere verwijzing naar Ps.118:22. Van Houwelingen opperde zelfs de mogelijkheid dat Paulus tijdens Petrus’ ver-hoor voor de Hoge Raad aanwezig was en deze ‘steenprofetie’ van Petrus hoorde en bewaarde (Hand.4:10-1; 22:5; 26:10).3 Dat is een interes-sante hypothese, die we echter, gezien het zwijgen van de Schrift daarover, niet kunnen bewijzen.

De betekenis van ‘hoeksteen’De verwijzing naar de ‘hoeksteen’ blijft interes-sant. Meerdere keren wordt het woord door de nieuwtestamentische schrijvers gebruikt (Mat.21:42; Hand.4:11; Rom.9:33; 1Kor.3:11; Ef.2:20; 1Pet.2:6). Moeilijk hierbij is de vraag: Wat is een hoeksteen en waar bevindt die zich? Het begrip wijst in de bouwkunde naar verschil-lende ‘hoekstenen’. Dat zorgt voor verschillende gedachten en toepassingen.In Jes.28:16 is het de vertaling van het He-breeuwse pinnāh, dat als basis het woord ‘hoek’ heeft. Maar ook daarmee kunnen we alle kanten op. We kunnen denken aan de hoek van de straat (Spr.7:8,12), de hoek van het dak (Spr.21:9; 25:24), de hoek van een huis (Job 1:19), de hoek van het altaar (Ex.27:2; 38:2) en de hoek van de stadsmuur (Neh.3:24,31) en ga zo maar verder. Verschillende uitleggers heb-ben vandaar een poging ondernomen om meer duidelijkheid te krijgen over de plaats van de ‘hoeksteen’. Alle mogelijkheden duiken zo nu en dan weer op, waardoor het nuttig kan zijn ze hier eens de revue te laten passeren.

Hoeksteen 1: De fundamentsteenDe vroege kerkvaders dachten bij de ‘hoeksteen’ aan de fundamentsteen van een gebouw.4 Ook

de Studiebijbel noemt die mogelijkheid in 1Pet. 2:6. Om erover te kunnen struikelen, moest de steen immers laag bij de grond liggen. Een hoeksteen was dus een grote gehouwen steen die op de hoek van een huis werd gelegd als fundering van de plek waar twee muren samen-kwamen.De woorden ‘steen ten grondslag’ en ‘kostbare hoeksteen van een vaste grondslag’ in Jes.28:15 lijken in deze richting te wijzen (zie ook Job 38:6; Jer.51:26). Diezelfde gedachte ondersteunt Ef.2:19-20: ‘Zo zijt gij dan geen vreemdelin-gen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.’In de antieke bouwkunst was die ‘hoeksteen’ de voornaamste steen van waaruit gebouwd werd. Sommige wetenschappers beweren zelfs dat onder deze belangrijke funderingsstenen, in de oudheid de lichamen van kinderen of oudere personen werden neergelegd. Dit gebruik zien we inderdaad in de Bijbel terug (Joz.6:26).De stevigheid van de bouwconstructie werd be-paald door de hoeksteen. Wanneer hij niet sterk genoeg was of onzorgvuldig werd gelegd, zou de stabiliteit tussen de twee samenkomende muren verzwakken. De hoeksteen moest dus nauwkeu-rig worden uitgezocht. Hij was de eerste steen van het gebouw. Hij bepaalde de hoek ervan en moest voorzichtig worden aangebracht. Als hij één keer gelegd was, werden alle andere muren in zijn richting uitgelijnd. In de Bijbel zien we dit accent terug bij de samenbindende functie van Christus, ‘de Hoeksteen’ bij uitstek.Bij het beeld van de hoeksteen wordt er vaak gezegd dat de (muur)lijn van de heidenen en de (muur)lijn van de Joden daarop samenko-men. Hier moeten we wel voorzichtig zijn om niet te snel bij de gelovige Joden en de gelovige heidenen aan aparte muren te denken. Want dan zouden beiden groepen weer een andere richting vanaf de hoeksteen uitgaan. Dat kan onmogelijk het geval zijn in de zonet geci-

Een tekst die me als bouwkundige lang bezig-

hield is de nieuwtestamentische toespeling op

Ps.118:22 en Jes.8:14; 28:16, die door Petrus

(in 1Pet.2:6-8a) op interessante wijze met

elkaar worden verweven: ‘“Kijk! Ik plaats een

uitverkoren kostbare hoeksteen in Sion en wie

op Hem vertrouwt zal zeker niet teleurgesteld

worden” [Jes.28:16]. Voor jullie die geloven

geldt dit kostbare, maar voor de ontrouwen

geldt [Ps.118:22]: “De steen die de bouwlieden

hebben verworpen, deze is tot een hoeksteen

geworden.” En [Jes.8:14]: “Een steen om zich

te stoten, een rots om zich te ergeren.” Omdat

ze dit woord niet geloven stoten ze zich eraan,

waartoe ze ook bestemd zijn’.

Drie schriftgedeeltenDe drie schriftgedeelten die de apostel hier gebruikt, vormen samen een prachtig schilderij waarop Christus staat afgebeeld. Ps.118 is be-kend als het grote Hallel die door de Heer zelf, tijdens het Pascha, werd gezongen. De ‘hoek-steen’ die genoemd wordt in deze Psalm werd in het Jodendom toegepast op Abraham en David, maar bovenal gezien als verwijzing naar de komende Messias. Later zou de Heer Jezus deze profetie op zichzelf toepassen (Mat.21:42).Een soortgelijke duiding zien we in de Tar-gum. Deze schrijft bij de ‘uitverkoren kostbare hoeksteen’ in Jes.28:16: ‘Kijk, ik plaats in Sion een Koning. Een Koning, sterk, machtig en verschrikkelijk. Die ik vasthoud en versterk. De profeet zegt: “En de rechtvaardigen, waarin ver-trouwen is, zullen niet sidderen als er verdruk-king komt”. ’ Opnieuw wordt duidelijk dat men bij de ‘hoeksteen’ dacht aan de toekomstige Koning.

De steen-profetieënDe nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14 en 28:16 met elkaar verbindt. Zo schrijft Paulus in Rom.9:32b-33: ‘Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, zoals geschreven staat: “Kijk! Ik plaats een steen des aanstoots en een rots der ergernis in Sion [Jes.8:14]”; en [Jes.28:16]: “Wie op Hem vertrouwt zal niet teleurgesteld worden”. ’Beide apostelen wijken in hun formulering af van de Septuaginta (LXX) – de Griekse verta-ling van het Oude Testament. Zo gebruiken ze de woorden ‘plaatsen’ (Gr. tithēmi) en ‘ergernis’ (Gr. skandalon), in plaats van: ‘werpen’ (Gr.

Christus onze hoeksteen

Page 4: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Achtergrpnd artikel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

62

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

6

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

7

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

7

Achtergrond artikel

verwezen naar het Testament van Salomo dat zegt dat de hoeksteen aan de ingang van de tempel kwam te liggen (123). Ook de Syrische Peshita wijst in Jes.28:16 erop dat de steen niet in het fundament, maar aan de hoek van de muur lag.

Hoeksteen 5: De familievorstTen slotte bestaat er de gedachte om bij de ‘hoeksteen’ te denken aan de familie, stam of het eigen volk. De Israëliet vergeleek de familie vaak met een huis en noemde het familie-hoofd of de vorst dan zinnebeeldig de ‘hoek-steen’. Daarom zouden we ook in Jes.28:16 en Ps.118:22 bij de ‘hoeksteen’ kunnen denken aan de belangrijkste vorst waarop Gods beloftes rusten: de Messias. Een nadeel bij deze uitleg is dat zij nergens voldoende ondersteuning vindt.

De MessiasOp dit moment stelt de lezer zich wellicht de vraag: Welke van de vijf opties is nu juist. Het antwoord blijft moeilijk. De exacte betekenis kan tot op vandaag niet worden vastgesteld. In

mijn beschrijving heb ik beknopt de zwaktes van de verschillende opvattingen weergegeven. De meest voor de hand liggende optie is op dit moment de gedachte dat de hoeksteen een fundamentsteen is.Maar wat men ook uiteindelijk kiest, in elk geval blijft duidelijk dat de steen van wezenlijk belang is voor het gebouw. In Jes.28:16 staat de uitspraak in verbinding met een woord tot de heersers van Gods volk: het koningschap in Israël. Het gaat over de terzijdestelling van de bevoorrechte positie en het komende oordeel over Israël. God voorzegt dat dit oordeel zal komen door de Assyrische strijdmachten. Het is een vastbesloten verdelging (vs.22), geen schuilplaats is meer mogelijk (vs.15), maar er is ook een nieuw fundament dat door Jahweh zelf gelegd wordt: De Messias. In Christus, de Hoeksteen, wordt Gods belofte uiteindelijk vervuld.

Voor de Joden was Hij een steen van aanstoot bij zijn eerste komst (Rom.9:32-33; 1Kor.1:23), maar straks bij zijn wederkomst zal Hij voor de trouwen in dat volk de hoofdsteen zijn (Zach.4:7). Tot op dat moment verkondigt de gemeente in de wereld dat Hij de belangrijkst hoeksteen is en het fundament van Gods volk (Ef.2:20).

1. E.G. Selwyn, The First epistle of St. Peter: The Greek Text with Introduction, Notes and Essays, (Grand Rapids:Baker, 1981), 268-281.

2. Zie voor een overzicht: J.R. Michaels, 1 Peter, (WBC; Waco:Word, 1988), 94,102.

3. P.H.R. van Houwelingen, 1 Petrus: Rondzendbrief uit Ba-bylon, (CNT; Kampen:Kok, 1991), 79.

4. Chrysostomus, Preken over Efeze (2:17-22).

Raymond R. Hausoul (1979) is afgestudeerd als bouwingenieur en studeert theologie aan de ETF te Leuven (B). Hij doceert aan de Evangeli-sche Toerustingsschool Vlaanderen en is in zijn dagelijkse beroep als bijbelleraar en predikant werkzaam in de Evangelische Christengemeente te West-Vlaanderen.

teerde tekst van Ef.2:19-22. Als we spreken over het gebouw dat opgroeit en gefundeerd is op Christus, spreken we over de verbinding van beide muurlijnen op de hoeksteen. We zien dan niet meer twee afzonderlijke muurlijnen, maar het fundament waarop de Joodse en heidense gelovigen samen de gemeente vormen.Op die wijze verwijst de steen naar de Heer Jezus die de twee muren van Joden en heidenen tot één geheel heeft samengevoegd (Ef.2:13-14). Hij is daarbij het fundament waarop het hele gebouw rust (1Kor.3:10-11).

Hoeksteen 2: De sluitsteenAnderen zochten de betekenis van de ‘hoek-steen’ hogerop en dachten aan een sluitsteen. Dat was de steen die in het midden en op het hoogste punt van een boogconstructie werd geplaatst. Deze steen was onmisbaar. De hele constructie werd erdoor verdeeld op de boog. Door deze middelste steen wordt zodoende de bovenliggende constructie bij elkaar gehouden. Zonder sluitsteen, geen boog; en zonder boog geen constructie die ervoor zorgde dat men hoger kon bouwen.

Anderen dachten aan een latei – dat hori-zontale balkje dat men bij oudere gebouwen nog aan de buitenkant boven de raamopening ziet – en vonden ondersteuning in de oude bouwconstructie van Salomo’s tempel, die volgens hen sprak van zo’n latei (NBG: ‘kapi-teel’; 2Kon.25:17). Ook in een Griekse tekst van Symmachus verwijst het woord akrogōniaios naar een koperen kapiteel dat op de pilaren van Salomo’s tempel stond. Eveneens lezen we in het apocriefe boek Testament van Salomo uit de tweede/derde eeuw na Christus het vol-gende: ‘Jeruzalem werd gebouwd en de tempel voltooid. Maar er lag een grote en uitverkoren hoeksteen. Het was een steen die ik graag in de tophoek van de voltooide tempel wilde neerleg-gen. Alle werklieden […] kwamen naar dezelfde

plaats om de steen omhoog te heffen en neer te leggen aan de top van de heilige tempel. Maar ze waren niet sterk genoeg om de steen te bewegen en hem op de toegewezen tophoek te plaatsen, want de steen was buitengewoon groot en bruikbaar voor de hoek van de tempel’ (118).Aanhangers van de gedachte: ‘de hoeksteen = een sluitsteen’, zien in de ‘hoeksteen’ vooral een verwijzing naar de stabiliteit die de Heer Jezus aan zijn gemeente geeft. Een nadeel van deze visie is dat de uitspraak dat de ongelovigen over deze steen struikelen vreemd aan doet bij die voorstelling (1Petr.2:7). Over een steen die hoog in het gebouw geplaatst is, kan men moeilijk struikelen. Eveneens wordt in het Testament van Salomo later vermeld dat de steen geplaatst werd aan de ingang van de tempel (123).

Hoeksteen 3: De topsteenWe vinden nog een andere verklaring voor de ‘hoeksteen’. Deze derde optie gaat ervan uit dat de ‘hoeksteen’ de hoogste steen is van een gebouw. Bijvoorbeeld de hoogste steen van de piramide. Deze gedachte wordt aangewakkerd door Zacharia 4:7: ‘Wie zijt gij, grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel wordt gij een vlakte; hij zal de gevelsteen [lett.: ‘hoofdsteen’] naar voren brengen onder het gejubel: heil, heil zij hem!’ De ‘gevelsteen’, wijst hier op de hoogste steen. Als deze gedachte juist is, zouden we de gemeente met een gebouw kunnen vergelijken dat groeit in de richting van de ‘verhoogde’ Christus. Net zoals de vorm van de bovenste piramidesteen het ontwerp van de piramide ‘bepaalt’, bepaalt Christus de vorm van de ge-meente. De gemeente is dan een volk dat steeds uitkijkt naar haar doel: Jezus Christus.Het nadeel van deze optie is dat het Hebreeuw-se woord in Zacharia verschilt met Jesaja. Jesaja spreekt over een ‘hoeksteen’ (Hebr. ’even pin-nat), terwijl Zacharia spreekt over een ‘hoofd-steen’ (Hebr. ’even ro’sha). Bovendien kan men ook over de topsteen niet struikelen.

Hoeksteen 4: De ingangssteenEen vierde opvatting is dat de ‘hoeksteen’ aan de ingang van de tempel stond. Opnieuw wordt

Voor de Joden was Hij een steen van aanstoot bij zijn eerste komst, maar straks bij zijn we-derkomst zal Hij voor de trouwen in dat volk

de hoofdsteen zijn.

Net zoals de vorm van de bovenste piramidesteen het ontwerp van de piramide ‘bepaalt’, bepaalt Christus

de vorm van de gemeente.

Page 5: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Thema artikel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

8

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

9

- Door Cees Stavleu -

Verzoening door bloed

zondigen, gaan ze tegen Gods wil in. Er ontstaat zo vervreemding tussen hen en de Here. Door veel te zondigen ontstaat een kloof en die moet worden geslecht. Wanneer deze afstand groter wordt kan het in het meest extreme geval ge-beuren dat God zich volledig terugtrekt (Ez.8-10). Dit leidde indertijd tot verwoesting van stad en heiligdom. Er bestaat dus de noodzaak tot een soort reiniging, die ervoor zorgt dat de zonde wordt weggedaan. In Lev.4 wordt mel-ding gemaakt van het zogenaamde reinigingsof-fer, dat de zonde verwijdert en dat ervoor zorgt dat er geen blokkade meer bestaat tussen God en de mens. Een ander aspect van de verstoorde relatie tussen God en het volk betreft de ont-wijding van iets dat aan God toebehoort. Het breken van een eed is daarvan een voorbeeld, omdat bij die gelegenheid God als getuige is aangeroepen. De eed is daarmee aan Hem gewijd. Door middel van een schuldoffer wordt datgene wat is ontwijd weer gewijd (Lev.5). Om die reden spreekt de NBV over het hersteloffer. Door al deze offers wordt de verstoorde relatie tussen God en Israël hersteld en is het mogelijk dat de Here zegenrijk aanwezig blijft onder de Israëlieten.

Verzoenende werking van het bloedIn de offers die tot doel hebben God ruimte te geven in het midden van de Israëlieten, speelt offerbloed een cruciale rol. Offerbloed werd op de hoornen van het brandofferaltaar en rond het altaar gesprenkeld. Op Grote Verzoendag – het ultieme moment van verzoening – werd het bloed tot in het Heilige en het allerheiligste ge-bracht. Er bestaat in het Oude Testament maar één tekst over de verzoenende functie van het offerbloed en deze is te vinden in Lev.17:11. Op de interpretatie van deze tekst wordt hier nader ingegaan. De vertaling ervan luidt als volgt:

a) want het leven van het vlees is in het bloedb) en ik heb het aan jullie op het altaar gegeven

om verzoening te doen voor jullie levensc) want het bloed zal verzoening doen door het

leven.

In deze tekst is met regelmaat sprake van de ge-lijkstelling tussen bloed en leven. Het voor ‘le-ven’ gebruikte Hebreeuwse woord nĕp-ĕš vormt de essentie van het bestaan van mens en dier, en is, zeker met betrekking tot de mens, hierin onderscheiden van het lichaam dat het niet met de dood van het stoffelijke lichaam vergaat, maar het lichaam verlaat (Gen.35:18) en het dodenrijk binnengaat (Ps.16:10; 30:4; Job 33:22). Men kan zich voorstellen hoe de oosterse mens de verbinding tussen bloed en leven ervoer: het bloed is een voortdurend bewegend onderdeel van de mens en wanneer dit niet meer stroomt, verdwijnt het leven. Zo komt Mozes in het eerste deel van het vers tot de verklaring dat het leven van het vlees in het bloed is. Daarna wordt verklaard dat het offerbloed dat zich op het altaar bevindt, in staat is om verzoening te doen voor de levens van de mensen. Ten slotte merkt de tekst op dat door middel van het bloed – het symbool van leven! – verzoening wordt gedaan.

Betekenis van ‘verzoenen’Uit het voorgaande is gebleken dat bloed een middel is waardoor verzoening tot stand kan worden gebracht. De vraag waarvoor wij nu staan betreft de betekenis van verzoening.

Een onderdeel van het christelijk belijden dat

in onze tijd op onbegrip stuit, is de verzoe-

ning door het bloed. De meeste mensen erva-

ren bloed als iets griezeligs. Laat staan dat je

juist door bloed verzoening kunt verwerven.

Mensen krijgen hierbij een beeld van een

wrede God die bloed eist van zijn onderda-

nen. Daarom zijn er veel theologen die weinig

moeten hebben van het verzoenend bloed

van Jezus. In dit artikel zal toelichting worden

gegeven op de ‘symbolische’ waarde van het

offerbloed in het Oude Testament. Door de

oorspronkelijke bedoeling hiervan toe te lich-

ten zal de betekenis van het offerbloed van

Christus hopelijk iets duidelijker worden.

De noodzaak van Gods aanwezigheidAlvorens in te gaan op de betekenis van het offerbloed wijden we enkele gedachten aan de noodzaak tot verzoening binnen de context van de oudtestamentische offerdienst. De reden waarom sowieso offers werden gebracht houdt verband met de aanwezigheid van God in het Oude Testament. De Bijbel verklaart dat God op een bijzondere wijze aanwezig is in het hei-ligdom. De Israëlieten hebben opdracht ervoor te zorgen dat God daar kan blijven wonen en het brengen van offers is één van de middelen om dit doel te bereiken. De gewenste aanwezig-heid van God veroorzaakt het welzijn van de Israëlieten: mede door de offers kan Gods zegen worden doorgegeven aan het volk. Wanneer offers met een oprecht hart en op de juiste wijze zijn gebracht zal het volk de vrede en voorspoed ontvangen en in het geval dat ze dit niet doen komt er ellende over het volk (vgl. Lev.26; Deut.

28). Wanneer hiermee alles zou zijn gezegd, zouden we uitsluitend met naar binnen gerichte motieven te maken hebben. Het belang van de aanwezigheid van God onder de Israëlieten is ook van wereldwijde betekenis. In een wereld die ten onder gaat aan hoogmoed en wreedheid (vgl. Gen.3:1-11:9) wijst de Here Abram aan. Door hem zullen immers alle volken van de aarde gezegend worden (vgl. Gen.12:3). De aan-wezigheid van God onder de Israëlieten heeft dus betekenis voor de hele wereld en daarmee dient Gods aanwezigheid in het heiligdom een wereldwijd belang. Uiteindelijk zal door de Here de hele schepping in vrede en rust leven (vgl. Jes.2:1-5).

De functie en noodzaak van de offerdienstIn het licht van de zojuist geschetste noodzaak van Gods aanwezigheid moet de offerdienst worden geplaatst. De offers waarin bloedstor-ting plaatsvindt, zijn naar functie onder te verdelen in twee soorten. Het eerste type is het offer dat vooral dient om God te verheerlij-ken. Hiertoe rekenen we het brandoffer en het slachtoffer. Bij het brandoffer wordt – wellicht als teken van volkomen toewijding – het hele offerdier verbrand (Lev.1). Bij het slachtoffer worden alleen de vette delen en een aantal in-gewanden verbrand, terwijl de rest van het dier toekomt aan de priesters, levieten en offeraars (Lev.3). Hierbij zij vermeld dat deze offers ook een verzoenende functie bezaten (Ex.29:33; Lev.1:4). Naast offers die God verheerlijken, bestaat een tweetal offers die tot doel heb-ben een verstoorde relatie tussen God en het volk te herstellen: het reinigingsoffer en het schuldoffer (Lev.4,5). Wanneer de Israëlieten

Uiteindelijk zal door de Here de hele

schepping in vrede en rust leven

Page 6: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Thema artikel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

102

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

10

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

11

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

11

Thema artikel

wanneer ze volharden in zonde (Op.2:5). Om een dergelijke ontwikkeling tegen te gaan is verlangen naar heiligheid en bereidheid tot ver-ootmoediging van centraal belang. Een nieuw-testamentisch gelovige mag in het proces van schuldbelijdenis weten dat er voor een individu en voor een gemeente altijd vergeving is door het bloed van Christus.

Ook zij opgemerkt dat de geschetste houding van overgave die hoort bij het offerbloed een christen dient aan te zetten tot een andere levenshouding. Zoals Jezus zich volledig heeft gegeven, mag een gelovige ook zijn lichaam stellen tot een levend, Gode welgeval-lig offer (Rom.12:1). De consequentie hiervan is een veranderde houding tegenover de naaste.

Ten slotteAls conclusie valt op te merken dat het of-ferbloed niet getuigt van een wrede God die genoegen schept in bloed. Veeleer is

hier sprake van rijke beelden van overgave en toewijding. Het mooiste is dat God zelf steeds opnieuw de weg tot herstel laat zien. Hij ver-langt naar gemeenschap met de mens en reikt middelen aan om door mensen opgeworpen blokkades weg te doen. Hij gaat hierin zover dat Hij zelfs zijn eigen zoon zendt. Zijn offer is zo volkomen dat een gelovige altijd weer de weg naar de Vader mag vinden. Deze omgang met God zorgt ervoor dat een gelovige steeds meer naar Hem toegroeit.

Aanbevolen literatuur

Hoek, J., Verzoening, daar draait het om, Zoetermeer: uitge-

verij Boekencentrum, 1998.

nu overgenomen door Gods Zoon. Hij is de grote hogepriester die zijn bloed uitstort tot een volkomen verzoening van al onze zonden (1Joh.1:7). Er ligt dus nog meer activiteit aan de goddelijke kant. Deze constatering mag echter niet betekenen dat menselijke betrokkenheid bij het offer van Christus geheel uitgesloten is. Christus heeft een volmaakt offer gebracht, maar dit offer dient een gelovige zich wel eigen te maken (Joh.3:16). Even-eens sluit het offer van Christus niet uit dat de gelovige zijn zonden – in-dien nodig – moet belijden (1Joh.1:9). Het volmaakte offer van Christus heft menselijke inspanning niet op en in deze menselijke kant zijn aspecten van de oudtestamentische offerdienst nog steeds aanwezig. Vanzelfsprekend wordt het brengen van offerbloed hiertoe niet gerekend, maar zaken als schuldbelijdenis horen hier wel bij.

Het belang van het offerbloedWe hebben opgemerkt dat het bloed symbool staat voor geloofsovergave. Voor een christen houdt dit in dat het bloed van de Here Jezus gestort is om voor zondaren de relatie met God te herstellen. Dit geeft een kind van God diepe rust. Ten aanzien van het of-ferbloed van Christus is de waarschu-wing van Bonhoeffer inzake gevaar van goedkope genade echter wel actueel. De zekerheid van verzoening door het bloed van Christus spoort aan tot een actieve houding van verootmoediging en erbarmen.Een ander aspect dat het belang van het of-ferbloed voor onze tijd aangeeft is de functie ervan in het behouden van Gods aanwezigheid temidden van de gemeenschap van gelovigen. Wanneer in het Oude Testament het offer niet met een toegewijd hart werd gebracht, ontstond een kloof tussen God en de Israëlieten die door zonde werd veroorzaakt. Zo kon de doorstro-ming van Gods zegen worden geblokkeerd. Ook in het Nieuwe Testament is sprake van situaties waarin God aangeeft dat Zijn aanwe-zigheid zich aan een gemeente kan onttrekken,

geeft de offeraar zichzelf symbolisch. Hierna wordt de hals van het offerdier opengesneden en het bloed opgevangen. Het bloed wordt vervolgens gesprengd op en rond het altaar en op Grote Verzoendag wordt het zelfs tot in het allerheiligste gesprenkeld. In deze handeling komt het verzoenende karakter van het bloed naar voren: het bloed reinigt het heiligdom van zonde en onreinheid. Een belangrijke achterlig-gende gedachte van bloedbesprenging is dat de offeraar hiermee het leven van het offerdier geeft. Hiermee lijkt ook een symbolische vorm van zelfovergave te worden ingebracht.

Zelfovergave en verzoeningHet genoemde thema van zelfovergave treedt op Grote Verzoendag verder naar voren in de vele vormen van verootmoediging die plaats-vinden (Lev.16). Het volk bidt en vast en belijdt zonden, terwijl de hogepriester voor die gele-genheid gehuld is in een sober linnen gewaad. In combinatie met de symboliek van bloedstor-ting als het uitstorten van het leven geven deze handelingen aan dat de verzoeningsplechtig-heid een menselijke kant heeft: de offeraar en de hogepriester geven zich ootmoedig over aan God. De Here is het die deze houding met de daarbij behorende handelingen beschouwt als een grond voor vergeving. Hier ligt de goddelij-ke kant: via door hemzelf ingestelde symbolen - die vooral duiden op verootmoediging - laat Hij zonden niet meer tussen Hem en ons in staan.

Vervulling in ChristusIn het Nieuwe Testament speelt de notie van verzoening tussen God en mens eveneens een cruciale rol. Een overeenkomst tussen het oude en nieuwe verbond is dat God zelf het initiatief neemt tot verzoening: Hij wees aan hoe de weg van verzoening door dieroffers plaats moest vinden en Hij baant de weg tot vergeving door Jezus als offerlam aan te wijzen. God heeft, uit liefde voor de mens, het initiatief tot verzoening genomen (Joh.3:16; 2Kor.5:19). Bij het offer van Jezus treedt echter wel een verschuiving op: waar onder het oude verbond de offeraar en de aardse priester verzoeningshandelin-gen verrichtten, worden deze handelingen

In het Hebreeuws wordt hiervoor het woord kippēr gebruikt. Er bestaat discussie over de betekenis van dit woord en er worden drie ver-schillende betekenissen voorgesteld. De eerste is ‘bedekken’, waarbij de zonden worden bedekt. De tweede voorgestelde betekenis is ‘vrijkopen’ of ‘losgeld betalen’ en de derde, tegenwoordig algemeen aangehangen vertaling is ‘afwissen’. Een reden voor deze interpretatie is dat het woord kippēr in Jer.18:25 parallel is met een Hebreeuws woord voor ‘afwissen’. Daarnaast duidt het woord in het Akkadisch, de taal van Mesopotamië, nooit op ‘bedekken’ of ‘loskopen’, maar altijd op ‘afwissen’. De vertaling ‘afwissen’ is het meest waarschijnlijk en daarmee wordt recht gedaan aan de gedachte van de eerder genoemde reiniging van het heiligdom. Door verzoening wordt dan de zonde weggewist en ten gevolge hiervan wordt de zondaar ont-zondigd. Blijkens de tekst uit Lev.17:11 is het mogelijk door offerbloed verzoening te doen en zonde af te wissen. Zo kan God in het midden van de Israëlieten blijven.

Offerbloed in de context van offerhandelingenOm de verzoenende functie van het bloed beter te kunnen begrijpen, kan het helpen de handelingen rond de offers hierbij te betrekken. De daar verrichte symbolische handelingen

verhelderen de noodzaak van het gebruik van bloed. Het eerste dat bij de dieroffers opvalt is dat de offeraar het dier zelf brengt. Door het als offer aan te bieden wil hij God eren of iets recht zetten. Aan het begin van de plechtigheid legt de offeraar zijn hand (Lev.1:4; 3:2; 4:4) of handen (Lev.16:21) op het dier. Hiermee iden-tificeert de offeraar zich met het offerdier. Hij geeft zo symbolisch aan dat het dier de offeraar representeert: zoals het dier gegeven wordt,

Bij het offer van Jezus treedt echter wel een verschuiving op: waar onder het oude verbond de offeraar en de aardse priester

verzoeningshandelingen verrichtten, worden deze handelingen nu overgenomen door

Gods Zoon.

Page 7: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

12

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

13

Woordstudie

Het zelfstandig naamwoord (mnl.) stauros betekent (1) ‘paal’ en (2) ‘kruis’.

Het woord is afgeleid van 2208 histēmi, dat onder meer ‘doen staan, stellen’ en ‘staan’ be-tekent. In de eerste betekenis gaat het om een rechtopstaande paal met een puntig uiteinde. Dergelijke palen konden bijvoorbeeld gebruikt worden in een omheining of in de grond gesla-gen worden als fundering voor een bouwwerk. De eerste betekenis treffen we in het NT niet aan. In de tweede plaats gaat het om een strafwerk-tuig, dat diende om misdadigers ter dood te brengen. Deze betekenis is ontstaan via het Perzische gebruik om ter dood veroordeelde misdadigers aan een paal op te hangen of hen daarop te spietsen (voor een dergelijke paal wordt in de LXX 3070 xulon ‘(boom)stam, boom; hout’ gebruikt, bv. Esther7:9-10). De Romeinen namen (mogelijk via de Grieken en de Carthagers) de strafmethode van de Perzen over, maar plaatsten daarbij een dwarsbalk (Lat. patibulum) aan de paal. De dwarsbalk kon bovenop de paal vastgemaakt zijn (Lat. crux commissa), of een eindje onder de boven-kant (Lat. crux immissa). Kruisigingen vonden plaats in het openbaar, waarbij de gekruisigde werd blootgesteld aan spot van omstanders. Doorgaans ging kruisiging gepaard met gese-ling (zie 2781 mastigoō ‘geselen, met een zweep slaan; tuchtigen, kastijden, straffen’ en 4739 phrageloō ‘geselen, met een zweep slaan’). De veroordeelde werd met touwen of (wat minder vaak voorkwam) spijkers aan de dwarsbalk vastgemaakt, waarna hij omhoog gehesen werd. De lijdensweg die hierop volgde, ging gepaard met ondragelijke pijn. Meestal duurde het lang voordat de dood - vaak als gevolg van uitputting, verstikking of uitdroging - intrad.

Kruisiging werd in de tijd van het NT gezien als een van de meest verschrikkelijke, pijnlijke en schandelijke manieren waarop een execu-tie voltrokken kon worden. Romeinse burgers waren dan ook gevrijwaard van deze straf. In Italië werd de straf vrijwel uitsluitend toegepast voor slaven die een ernstige misdaad gepleegd hadden. In de Romeinse provincies werden kruisigingen vaker toegepast. Vanwege de dreiging die van de straf uitging, gebruikten de Romeinen deze als middel om hun gezag te handhaven: opstandelingen en oproerkraaiers wachtte dood door kruisiging. Uit de werken van de Joodse historicus Josep-hus weten we dat in de tijd van het NT letterlijk honderden kruisigingen plaatsvonden in Judea, waarbij het meestal fanatieke Joodse vrijheids-strijders betrof die op deze wijze ter dood ge-bracht werden. In de ogen van Joden stond een gekruisigde gelijk aan een door God vervloekte, op basis van Deut.21:23 (vgl. Gal.3:13, waar het reeds genoemde xulon gebruikt wordt). In het NT vinden we het woord in de eer-ste plaats in de verslagen van de kruisiging van Jezus (Mar.15:30,32 par.; Luc.23:26 par.; Joh.19:17-31), die werd voltrokken op Golgota (Joh.19:17; zie namenstudie 0129 ‘Golgota’). In het verlengde daarvan vinden we het woord in de verkondiging aangaande het kruis van Christus (bv. 1Kor.1:18 ‘woord van het kruis’). Daarbij staat het woord vaak samenvattend voor het gehele plaatsvervangend lijden en ster-ven van Christus. Het is de basis voor behoud (1Kor.1:17-18), vrede met God (Kol.1:20, ‘bloed van Zijn kruis’ vgl. Ef.2:16) en kwijtschelding van schuld (Kol.2:14). De ‘dood van het kruis’ vormt de climax van de vrijwillige vernedering en gehoorzaamheid van Christus en is in die zin een voorbeeld voor de gelovigen (Fil.2:8).

De betekenis vanEen studie van het Griekse woord σταυρός

vrijwillig het kruis op te nemen staat dan ook voor zelfverloochening en de bereidheid spot, vervolging en zelfs de dood te ondergaan ter wille van Christus. Dat is dus niet hetzelfde als wat in het Nederlands uitgedrukt wordt met ‘elk huis heeft zijn kruis’.

De uitdrukking ‘vijanden van het kruis van Christus’ heeft waarschijnlijk betrekking op dwaalleraren die de noodzaak van Christus’ plaatsvervangend lijden en sterven (impliciet) ontkennen (Fil.3:18). Verder vinden we het woord in de formulering ‘het kruis dragen’. Eenmaal treffen we het aan met betrekking tot Christus die (in letterlijke zin) zijn kruis heeft gedragen (Heb.12:2), op alle andere plaatsen waar de uitdrukking voorkomt, vinden we het in het onderwijs van Jezus met betrekking tot Zijn volgelingen (Mar.8:34 par.; Mat.10:38; Luc.9:23 ‘dagelijks’). De uitdrukking roept het beeld van een kruisgang op en de opdracht

Stauros

- adver tent ie -

www.vermaasenkoning.nl

Middellaan 3 | 3971 PR DriebergenTel. 0343-51 39 61

Ook de opmaak van het Studiebijbel Magazine wordt door ons verzorgd.

Het gewone wordt

speciaal

G R A F I S C H E V O R M G E V I N G V A N C O N C E P T T O T E I N D P R O D U C T

Page 8: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Achtergrpnd artikel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

14

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

15

gelovigen uit de heidenen (vgl. 7:4-8 met vs.9 en 12:13-16 met vs.17). Vervolgens komen we de profeten weer tegen in 16:6 (vgl. 17:6): ‘Omdat zij (= de bewoners van de aarde) het bloed der heiligen en der profe-ten vergoten hebben, hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven’. Deze profeten worden vermoord door de heidense volkeren en daarom betreft het hier christelijke profeten die onder de genoemde volkeren hun getuigenis hebben gegeven. Dit staat los van het antwoord op de vraag of we hier met twee groepen (heiligen en profeten) of met één (heilige profeten) te maken hebben. In ieder geval worden de profeten en de gelovigen hier op één lijn gesteld. Ook in 18:20 (en 24), waar opgeroepen wordt

om de val van Babylon te bejubelen, is het dui-delijk dat het om profeten in de christelijke ge-meente gaat. Er wordt hier gesproken over drie groepen gelovigen: heiligen, apostelen en profe-ten. Eerst worden de gelovigen in het algemeen genoemd en vervolgens worden twee belang-rijke groepen in de gemeente onderscheiden: de apostelen en de profeten. Met de apostelen worden ‘de twaalf ’ bedoeld (vgl. 21:14) en met de profeten die na de apostelen ge-noemd worden de profeten in de christelijke gemeente (vgl. Ef.2:20; 3:5). In vers 24 worden dezelfde profeten nog eens genoemd. We zien dus dat in het boek Openbaring naast een enkele verwijzing naar oud-testamentische profeten, de term ‘profeet’ voorna-melijk gebruikt wordt voor

christelijke profeten, ook wel gemeenteprofeten genoemd. Maar terug naar onze hoofdvraag: hoe zit het nu met Johannes zelf? Is hij één van deze gemeenteprofeten?

Wat is een christelijke profeet? Het eerste dat opvalt is dat Johannes het woord profeet nergens voor zichzelf of zijn optreden gebruikt. Het is verder opmerkelijk dat deze gemeenteprofeten de ene keer worden onder-scheiden van de gelovigen in het algemeen, een andere keer met hen worden gelijkgesteld. Het is daarom niet mogelijk een scherp onderscheid tussen beiden aan te brengen in termen van voorrang of positie. Dit beeld komt overeen met het beeld van de christelijke profetie zoals we dat tegenkomen in het boek Handelingen, in de brieven van Paulus en later bij de Apostolische Vaders. Iedere gelovige kan in principe een profetie ontvangen (1Kor.14), maar sommigen krijgen meer profetieën dan anderen en ont-vangen erkenning in de gemeente als ‘profeet’. Inhoudelijk liggen de profetieën op het vlak van bemoedigen en vermanen en het praktisch stu-ring geven aan de gemeente en de individuele gelovigen. Een voorbeeld bij Paulus vinden we in 1Kor.14:24-25: ‘Maar als allen profeteren en

Is de apostel Johannes meer dan een profeet?Christelijke profeten in het boek Openbaring

De vorige keer hebben we stilgestaan bij het

karakter ofwel het genre van het boek Open-

baring. In dit nummer willen we ingaan op de

status van de schrijver van Openbaring.

Hoe stelt Johannes zich voor aan zijn hoor-

ders of lezers? Presenteert hij zich als een

profeet en is hij te vergelijken met de vroeg-

christelijke profeten, zoals we ze ook elders

in het Nieuwe Testament en in de vroege kerk

tegenkomen? Of is Johannes toch meer? Deze

bespreking is ook voor christenen vandaag

van behoorlijk belang. Wanneer in de ge-

meente de gave van profetie zich openbaart,

komt direct de vraag naar voren hoe zich

het gezag van deze profetie verhoudt tot de

openbaring in de Schrift. Nu is een dogma-

tisch antwoord (we moeten alles toetsen aan

de Schrift) snel gegeven, maar hoe ging men

hier in de eerste gemeente mee om, toen

er nog geen geschreven Nieuwe Testament

voorhanden was? Waarom zouden de profe-

tieën van Johannes meer gezag hebben dan

die van andere christelijke profeten?

Nieuwtestamentische profeten?In het boek Openbaring is opvallend vaak sprake van ‘profeten’. De eerste vraag die we moeten beantwoorden is of met deze ‘profeten’ profeten uit het Oude Testament bedoeld zijn of profeten die leven ten tijde van Johannes, ook wel gemeenteprofeten genoemd. In 10:7 lezen we ‘maar in de dagen van ... is ook

voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd’. Omdat deze woorden een toespeling zijn op Amos 3:7 moeten we hier met name aan de profeten van het Oude Testament denken, hoe-wel christelijke profeten niet kunnen worden uitgesloten. In hoofdstuk 11 (vers 10) worden de twee getui-gen ‘profeten’ genoemd. Het betreft hier twee profeten, van wie de inhoud van hun getuigenis nergens precies aangeduid wordt. Omdat in vers 8 Jezus ‘hun Heer’ wordt genoemd, in dit gedeelte ‘getuigen’ en ‘profeteren’ afwisselend gebruikt worden en omdat ook elders in Open-baring sprake is van getuigen van Jezus (12:17; 17:6), nemen we aan dat ook deze twee profeten niet alleen het oordeel aankondigen, maar ook getuigen van Jezus zijn. Zij zullen optreden ten tijde van de antichrist en hun optreden wordt beschreven op een wijze die herinnert aan de grote profeten Mozes en Elia (11:5-6). De volgende passages brengen ons verder, want daar komt het woord ‘profeet’ in combinatie met andere groepen voor. In 11:18 lezen we over ‘de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, de profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten’. Degenen die ‘loon’ ontvangen worden met drie woorden aangeduid: ‘uw knechten de profeten’, ‘de heiligen’ en ‘degenen die uw naam vrezen’. De ‘profeten’ in de gemeenten die in Openbaring vaker apart genoemd worden (16:6; 18:20,24), worden hier onderscheiden van de andere gelovigen, die weer onderscheiden worden in gelovigen van joodse oorsprong en

- Door Gijs van den Brink -

Er wordt hier gesproken over drie groepen gelovigen: heiligen, apostelen en profeten.

Page 9: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Achtergrpnd artikel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

16

Achtergrpnd artikel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

16

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

17

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

17

parallelle vers 1:1 het meest aannemelijke. Als in deze verzen dus profeten bedoeld zijn, is het duidelijk dat deze in contact stonden met Jo-hannes en dat hij aan hen het boek Openbaring toevertrouwt. Het is verder ook aannemelijk dat zij zorg moeten dragen voor de verzending aan en het voorlezen in de gemeenten. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de ‘engel van de gemeente’ (2:1,8,12,18; 3:1,7,14) een menselijke boodschapper (aggelos; bode, boodschapper) is en geen hemelse (vgl. in het Oude Testament Hag.1:13; Mal.2:7). Bovendien zien we dan dat deze profeten niet alleen in contact stonden met Johannes, maar ook in een nauwe relatie stonden met de genoemde gemeenten. Ook elders in het Nieuwe Testament zien we dat na de apostelen de profeten een belangrijke plaats innemen in het gemeenteleven (Ef.2:20; 3:5).

Plaats en gezag van Johannes Als we de functie van de vroeg-christelijke ge-meenteprofeten in het algemeen en in het boek Openbaring in het bijzonder vergelijken met de positie en functie van Johannes, kunnen we concluderen dat Johannes zich niet met hen op één lijn stelt. Het gegeven dat hij zich nergens presenteert als een ‘profeet’ blijkt geen toeval-ligheid te zijn, maar een inhoudelijke reden te hebben. Johannes is een echte visionair, die anders dan de gemeenteprofeten zijn visioenen in een boek heeft opgeschreven. Hij is in dit opzicht uniek in de eerste gemeenten en staat wat betreft het gezag dat hij claimt dichter bij de profeten van het Oude Testament dan bij de vroeg-christelijke profeten. Zijn gezag en zijn woorden doen denken aan het ‘zo spreekt de Heer’ op de lippen van de grote profeten uit het oude verbond, die inzage hadden in de raad des Heren (Jer.23:18,22; Amos 3:7; vgl. Op.1:1). In

tegenstelling tot het gezag van de vroeg-christe-lijke profeten staat het gezag van Johannes vast en mag zijn profetie niet aan kritiek of toetsing onderworpen worden: ‘Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn; en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn’ (22:18-19).De status van Johannes geldt op vergelijkbare wijze ook voor de andere apostelen die tot de ‘twaalf ’ behoren. Het profetisch spreken door christelijke profeten is geen concurrentie voor het apostolisch gezag, zoals dat in de verkondi-ging van apostelen en ooggetuigen in de eerste gemeenten in zo hoog aanzien stond. Uit de enorme aandacht die er in de eerste twee eeu-wen is voor het beoordelen van echte en onech-te profetie is duidelijk dat de vroegchristelijke profeten niet hetzelfde onaantastbaar gezag ge-nieten als de oudtestamentische schriftprofeten. Dat gezag is in de vroege kerk voorbehouden aan het ‘Woord van de Heer’ (zoals verwoord in de vier evangeliën) en de prediking van apos-telen en ooggetuigen, die kunnen getuigen van de woorden en werken van Jezus Christus. Eén van hen is de apostel Johannes, die zegt ‘wat wij gehoord hebben, wat wij met eigen ogen gezien en aanschouwd hebben, wat onze handen heb-ben aangeraakt, dat verkondigen wij: het Woord dat leven is (1Joh.1:1).

literatuur

D.E. Aune, Prophecy in Early Christianity and the Ancient

Mediterranean World, Grand Rapids 1983.

er komt een ongelovige of toehoorder binnen, dan wordt hij door allen weerlegd, wordt hij door allen doorgrond, het verborgene van zijn hart komt aan het licht en hij zal zich ter aarde werpen, God aanbidden en belijden, dat God inderdaad in uw midden is.’ En in Hand.11:27-28 lezen we: ‘En in die dagen kwamen profeten van Jeruzalem te Antiochië; en één uit hen, ge-naamd Agabus, stond op en gaf door de Geest te kennen, dat een grote hongersnood zou ko-men over het gehele rijk, die dan ook gekomen is onder Claudius.’ De boodschap van de christelijke profeten moet getoetst worden (vgl. 1Kor.14:29-33), wat dus betekent dat de profeet onderworpen is aan de leiding van de Geest in de gemeentelijke samenkomst. Als we deze invulling van de vroeg-christelijke gemeenteprofetie zien, besef-fen we waarom Johannes het woord ‘profeet’ niet voor zichzelf of zijn bediening gebruikt. De boodschap die Johannes ontvangt, is veel vernieuwender en heeft veel meer gezag dan de woorden van de gemeenteprofeten.

De taak van de profeten in Openbaring In verband met het hierboven genoemde onder-scheid tussen Johannes en de profeten en door wat we weten uit de rest van het Nieuwe Testa-ment en de vroege kerk in de eerste eeuw, is het duidelijk dat de gemeenteprofeten niet deden wat Johannes deed, namelijk een boek schrij-ven. Maar hebben we aanwijzingen in het boek Openbaring wat deze profeten dan wel deden? Een sleutelvers voor een antwoord op deze vraag is 22:16: ‘Ik, Jezus, heb mijn engel gezon-den, om jullie (meervoud) dit te betuigen voor (epi) de gemeenten.’ Taalkundig is duidelijk dat met ‘jullie’ en ‘de gemeenten’ twee verschillende groepen worden aangeduid. Uitleggers hebben gedacht aan de martelaren, de voorlezers in de gemeenten, de gezanten die de brief naar de gemeenten brachten en aan profeten die met Johannes in contact stonden. Voor de martela-ren is geen argument te vinden, maar de andere mogelijkheden zijn goed denkbaar en sluiten elkaar bovendien niet uit. De meest waarschijn-lijke en daarom ook wijd verbreide visie is dat de ‘jullie’ in vers 16 de ‘dienstknechten van God’,

dat wil zeggen de profeten uit de verzen 6 en 9 zijn. In vers 9 zegt de engel tegen Johannes: ‘Ik ben een mededienstknecht van u en van uw broeders, de profeten, en van hen, die de woor-den van dit boek bewaren.’ Maar wie zijn deze profeten? De oudtestamentische profeten of christelijke gemeenteprofeten? Omdat het bij de laatste groep ‘die de woorden van dit boek be-waren/gehoorzamen’ tijdgenoten van Johannes betreft, ligt het voor de hand dat dit wat betreft de profeten ook het geval is. Bovendien heeft ons vers een duidelijk inhoudelijke en struc-turele parallel in 19:10: ‘En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mede-dienstknecht van u en uw broederen, die het

getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie.’ Deze duidelijke overeenkomst is een tweede en sterke aanwijzing dat ook de in 22:9 genoemde profeten gemeenteprofeten en tijdgenoten van Johannes zijn en verder dat met ‘jullie’ in 22:16 deze christelijke profeten bedoeld zijn. We kunnen nog een stap verder komen met de term ‘dienstknecht’ van God. De ‘dienst-knechten’ in 22:6 zijn dus christelijke profeten. Maar hoe is dat met het overeenkomstige 1:1? Dit vers luidt: ‘Openbaring van Jezus Chris-tus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven.’ Met ‘dienstknecht van God’ kunnen in het boek Openbaring gelovi-gen in het algemeen aangeduid worden (2:20; 7:3; 19:2,5 (?); 22:3), christelijke profeten (10:7; 11:18), Johannes (1:1), Mozes (15:3) of slaven in de letterlijke betekenis van het woord (6:15; 13:16; 19:18). Wat betreft Openbaring 1:1 en 22:6 hebben we dus twee mogelijkheden: gelovigen in het algemeen of vroeg-christelijke profeten. Omdat het, zoals we gezien hebben, in 22:6 profeten betreft, is dit ook voor het

Johannes is een echte visionair, die anders dan de gemeenteprofeten zijn visioenen in

een boek heeft opgeschreven.

Page 10: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Voorpublicatie / studiebijbel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

18

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

19

Dit is een voorpublicatie uit deel 5 van de serie Studiebijbel Oude Testament.

1 Kronieken 29:10-14

Davids lofprijzing en gebed

Page 11: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Voorpublicatie / studiebijbel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

20

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

21

1 Kronieken 29:10-14

Page 12: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

actualiteiten

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

22

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

23

BoekbesprekingArcheologische actualiteiten

Hoop voor IsraëlDit is het derde boek dat verschijnt in de publica-tiereeks van het Centrum voor Israëlstudies (CIS), een samenwerkingsverband van kerken en instituten die behoren tot het orthodox-protes-tantse deel van de kerk. ‘Hoop voor Israël’ is een bundel waarin acht auteurs thema’s bespreken m.b.t. de relatie tussen Israël en de kerk vanuit het boek Handelingen. Alle belangrijke tekst-plaatsen in het boek die een relatie hebben met het thema komen uitvoerig aan de orde. Ik noem er een paar: de vraag van de discipelen naar het herstel van het koningschap voor Israël (1:6), de belofte aan u en uw kinderen en allen die verre zijn (2:39), de tijden van de wederoprichting (3:19-21) en de vergadering in Jeruzalem m.b.t. het conflict over de besnijdenis (15:1-35).

Belangrijke vragenOp belangrijke vragen wordt een antwoord ge-zocht. Welke plaats heeft Israël in de verwach-ting van het Koninkrijk van God? Blijft Israël in het vizier ook na Pinksteren? Hoe wordt zichtbaar dat gelovigen uit de heidenen ver-bonden blijven met Israël? Bovendien worden aan het einde van elk artikel lijnen doorgetrok-ken om de studies dienstbaar te maken voor de prediking in de gemeente.Zoals bij elke verzamelbundel is er verschil in de kwaliteit van de artikelen. Er zijn artikelen die ik heel goed vind, omdat ze de vragen en de tekst behandelen vanuit de breedte van de christelijke kerk, dus vragen die ik als evange-lisch bijbellezer ook heb. De inleidingen van M.J. Paul over de ‘tijden van wederoprichting’, van H.C. van der Meulen over het apostelcon-vent in Hand.15 en van A. Noordegraaf over de hoop van Paulus op de opstanding uit de doden behoren hiertoe.

Het boek is geschreven door reformatorische auteurs die hun eigen traditie kritisch benade-ren, want daar is het boek Handelingen vaak gebruikt voor de opvatting dat de kerk in de

plaats van Israël gekomen is. Zo besteedt C.J. van den Boogert nogal veel aandacht aan de vraag wat Calvijn verstond onder ‘geestelijk’ en ‘aards’ en gaat vervolgens een andere weg dan Calvijn. Toch heb ik hier en daar ook vragen. M. van Campen behandelt zo enthousiast het joodse Pinksterfeest als feest van verbondsver-nieuwing, dat de eschatologische uitstorting van de Geest als geheel nieuwe daad van God en het geheel nieuwe van het nieuwe verbond maar minimaal ter sprake komt. Tot slot is er één artikel dat ik niet overtuigend vind, inhoudelijk niet, maar ook methodisch niet. M.C. Mulder probeert vanuit de geschie-denis over de bekering van Cornelius (10:1-11:18) aan te tonen dat de doop van heidenen een voortzetting is van de joodse proselieten-reiniging en vervolgens met allerlei citaten vanuit de talmoedische overlevering (200 – 500 n.Chr.!) aannemelijk te maken dat de doop voor heidense gelovigen allerlei aspecten van de besnijdenis in zich draagt. Hij lijkt onderscheid te willen maken tussen de betekenis van de doop voor joden en voor heidenen. Met geen woord wordt gerept over de doop van Johannes als achtergrond van de dooppraktijk van Petrus! Terwijl Mulder zegt dat ‘het niet onaanneme-lijk is dat deze gedachten in de tijd van Petrus bekend geweest kunnen zijn’ (pg.159), denk ik dat methodisch gezien het zondermeer terug-lezen van talmoedische gegevens in de context van het NT bijzonder onwaarschijnlijk is en hermeneutisch onverantwoord. Concluderend wil ik de studies in deze bundel van harte bij u aanbevelen. Beslist de moeite waard om kennis van te nemen.

Gijs van den BrinkM.C. Mulder, A. Noordegraaf (red.), Hoop voor Israël. Perspectieven uit Handelingen. Boekencentrum: Zoetermeer 2007. ISBN 9789023921875. 222 pagina’s. e 16,90 euro.

Symposium 2008 over landbelofteOp zaterdag 29 november houdt het CVB naar aanleiding

van het uitkomen van SBOT deel 5 (1-2 Kronieken) haar

jaarlijkse symposium. Het thema ‘landbelofte’ sluit aan

bij het uitgekomen commentaardeel en bovendien wil

het CVB hieraan graag aandacht geven omdat dit jaar

de staat Israël haar zestigjarig bestaan viert. In lezingen

en workshops zal worden ingegaan op thema’s als de

landbelofte in het Oude en Nieuwe Testament, muziek in

de oudtestamentische eredienst en de Messiasverwachting.

Voor meer details, zie www.studiebijbel.nl

CVB nieuws• In juni is een update van de digitale Studiebijbel uit-

gekomen, waarin naast nieuwe features (als het direct

doorlinken van elke versverwijzing en het toevoegen

van NBV) ook drie van de verschenen boekdelen van het

OT zijn opgenomen. Update prijs d 58,75.

• Er wordt momenteel gewerkt aan een On-line

serverapplicatie van de digitale Studiebijbel, die eind

september op de markt zal komen. Deze wordt met

name voor scholen en opleidingen gemaakt, zodat men

met meerdere gebruikers tegelijk als ook klassikaal het

programma kan gebruiken. O.a. de CHE in Ede en de

Marnix academie in Utrecht zullen deze on-line versie

gaan gebruiken.

• In oktober verschijnt deel 5 van de serie Studiebijbel

Oude Testament. Het deel bevat een commentaar op de

boeken 1 en 2 Kronieken.

• De website van het CVB (www.studiebijbel.nl) is geheel

vernieuwd en is uitgebreid met een webshop. De

moeite waard om eens een kijkje te nemen.

Nieuwe handschriften NT gevonden in AlbaniëIn april meldt Christianity Today een vondst van 47

handschriften van delen van het NT in een bibliotheek in

Tirana, Albanië. Van de 47 zijn er 34 nieuw en een enkele

erg oud, zoals de Codex Beratinus uit de zesde eeuw. In

drie van de handschriften ontbreekt de passage over de

“Overspelige vrouw” in Joh.7:53-8:11.

http://www.christianitytoday.com/ct/2008/aprilweb-

only/117-32.0.html

Militair fort aan noordoost grens Egypte In mei hebben Egyptische archeologen een militair fort

ontdekt in de Nijldelta drie km ten noordoosten van de

moderne stad Qantara. Er zijn inscripties gevonden van

drie farao’s die regeerden van 1512 tot 1237 v.Chr. Het

fort was gebouwd met leem-zandsteen en 500 bij 250

meter groot. Dit zal een van de redenen geweest zijn dat

de Israëlieten bij de uittocht niet naar het noorden ‘de

weg van de Filistijnen’ mochten gaan, maar een andere

richting moesten inslaan.

http://in.reuters.com/article/worldNews/idINIndia-

33802420080528?pageNumber=2&virtualBrandChannel

=0&sp=true

Fragment van oude tekstrol LeviticusIn juli werd in de woestijn in Israël sinds tientallen jaren

ineens weer een tekstfragment gevonden: een stukje van

een rol met de tekst van Leviticus, meer dan 2000 jaar

oud. De zuidelijke woestijn van Israël was al helemaal

doorzocht en de oudheidkundigen verwachtten niet

dat er nog een oude boekrol zou opduiken - maar nu

gebeurde het dus toch.

http://www.nzherald.co.nz/section/2/story.cfm?c_

id=2&objectid=10520219

Kleizegels van twee dienaren van koning Sedekia gevondenEind juli heeft de archeologe mw. Eilat Mazar in Jeruza-

lem een kleizegel (afdruk in klei) gevonden van Gedalja,

de zoon van Paschur. Hij gaf koning Sedekia de raad Jere-

mia te doden (Jeremia 38:1-4). Dezelfde archeologe vond

drie jaar geleden op slechts enkele meters afstand van de

huidige vondst een zegelafdruk van Juchal, de zoon van

Selemja. Hij was een collega van Gedalja en wordt ook in

Jeremia 38 genoemd. Onlangs werd de naam Nebusar-

sechim ontcijferd in een kleitablet. Deze Babylonische

aanvoerder staat vermeld in Jeremia 39:3 (NBV).

Kleizegel van Gedalja, de zoon van Paschur

http://www.jpost.com/servlet/Satellite?cid=12153311623

71&pagename=JPost/JPArticle/ShowFull

http://zionism-israel.com/israel_news/2008/08/seal-from-

reign-of-zedekiah-found-in.html

De Babylonische bevelhebber Nebusarsechim: http://

www.24hourmuseum.org.uk/nwh_gfx_en/ART48827.html

http://www.timesonline.co.uk/tol/comment/faith/arti-

cle2056362.ece

Page 13: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Thema artikel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

24

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

25

Het gaat Paulus in deze perikoop dus om de hoop, als uitwerking van de rechtvaardiging, hoop op de heerlijkheid van God. Het roemen in die hoop komt natuurlijk wel aan bod, maar de uitgebreide aandacht die aan de bewijsvoe-ring van die hoop wordt besteed (5:6-11), maakt duidelijk dat de hoop het centrale thema van de perikoop is. Het idee ‘hoop’ wordt ook in de rest van de hoofdstukken 5-8 nog wel gevonden (met name 5:12-21; 8:18-39), over roemen heeft Paulus het in het vervolg echter niet meer.

Roemen in GodToch moet dat onderscheid niet te strak wor-den aangehouden, want het roemen heeft wel degelijk een belangrijke plaats in de perikoop. In tegenstelling tot het roemen in menselijke prestaties dat Paulus eerder afkeurde (vgl. 3:27), wordt er in deze perikoop een roemen geïn-troduceerd dat niet wordt afgekeurd, maar als positief, nieuw element van het leven van een christen naar voren wordt gebracht.De term ‘roemen’ die in 5:2 geïntroduceerd en in vs. 3 en 11 herhaald wordt, moet in verband worden gebracht met het roemen van 3:27 (maar zie ook 2:17, 23; 4:2). Daar werd niet alleen duidelijk dat het roemen van de Joden ten overstaan van God is uitgesloten, maar dat ieder menselijk roemen is uitgesloten van-wege het verzoenend offer van Christus. Het roemen dat Paulus nu introduceert is een heel ander roemen. Nu wordt niet meer geroemd in werken, maar in de hoop op de heerlijkheid van God. Paulus bewijst uitgebreid dat die hoop zeker is, omdat zij is gebaseerd op het genade-volle, verlossende initiatief van de soevereine Heer. Ondanks lijden, moeite en pijn zal de heerlijkheid van God het deel van de christen zijn. Het bewijs daarvoor ligt in de manier waarop God in Christus heeft gehandeld. De gelovige mag zich vasthouden aan, zich zelfs laten voorstaan op de hoop op de heerlijkheid van God. In de tijd van Paulus was ‘heerlijk-heid’ de term om de verheffende kwaliteit van een schepsel en het einddoel van de mens, dat bij voltooiing van de wereld gerealiseerd zou worden, aan te geven. De zonde heeft gemaakt dat de mens te kort schiet en de heerlijkheid

Roemen in verdrukking?Paulus schrijft in Rom.5:3 ‘wij roemen in

verdrukkingen’. In de directe context wordt

echter ook gesproken over ‘roemen in de

hoop op de heerlijkheid van God’ (5:2) en

‘roemen in God’ (5:11). Dat roemen in hoop

op de heerlijkheid van God, of in God kun-

nen wij wel begrijpen, maar het lijkt haaks

te staan op ‘roemen in verdrukkingen’. Wie

laat zich immers voorstaan op het lijden dat

hij meemaakt? Wie is er enthousiast over

de ellende van zijn leven? We zijn toch juist

geneigd om, waar mogelijk, iedere vorm van

lijden te ontlopen? Als we Paulus serieus wil-

len nemen zullen we de tekst van Rom.5:1-11

nader moeten bestuderen. Dan moeten we

op zoek naar de betekenis van het roemen

in God en van het roemen in de verdrukkin-

gen. Hebben beide iets met elkaar te maken?

Kunnen beide met elkaar in verband worden

gebracht?

Hoop als essentieel gevolg van rechtvaar-diging

Allereerst moet de context van de perikoop worden onderzocht. Dit gedeelte vormt de overgang van het eerste thema van de brief, namelijk Gods rechtvaardig handelen in ver-oordeling en rechtvaardiging (1:18-4:25), naar het tweede thema (hoofdstuk 5-8). Met de openingswoorden ‘Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof ’ wil Paulus de essentie van het voor-gaande samenvatten (3:21-4:25). Het geloof is de basis voor de rechtvaardiging, de vrijspraak van de schuld, die door de zonde is ontstaan. En aangezien Paulus zich tot de gelovigen in Rome richt, kan hij beweren dat hij en zijn

lezers gerechtvaardigd zijn. In deze openingspe-rikoop van het tweede deel van de brief noemt Paulus twee gevolgen van de rechtvaardiging. Het eerste gevolg is vrede met God (vs.1), in andere woorden toegang tot de genade, waarin de gelovigen staan (vs.2a), het tweede gevolg is de hoop op de heerlijkheid van God (vs.2b). Het eerste, de vrede met God, is gerealiseerd, de rechtvaardiging kan niet zonder verzoening bestaan. En vrede hebben met God, is precies dat, verzoend zijn met Hem. Het tweede gevolg, de hoop op de heerlijkheid, drukt een verwach-ting voor de toekomst uit. Over hoop spreken als iets al gerealiseerd is, is immers overbodig (vgl. 8:24). Deze hoop staat centraal in deze perikoop. Het is een hoop die niet beschaamt (vs.5). Het bewijs daarvoor is de liefde van God. De liefde van God is, door de heilige Geest, in het hart van de gelovige uitgegoten. Dat wordt in het tweede deel van de perikoop uitgewerkt (vv.6-11). Zo komt de grootte van de liefde van God in scherp contrast met de liefde van mensen tot uitdrukking (vv.6-8). Gods liefde is zo groot dat Hij al handelde toen ‘wij’ nog zwak waren. Hij vereist geen voorwaarden. Zijn handelen staat haaks op het handelen van een mens. God heeft zijn liefde bewezen door zijn Zoon te laten sterven voor zijn eigen vijanden. Na een parallelle bevestiging (vv.9-10) dat de rechtvaardiging of verzoening tot gevolg heeft dat ‘wij behouden zullen worden’, sluit Paulus de perikoop af met een concluderend vers, waarin de lijnen van zijn gedachten samenkomen. Hij roept de christenen in Rome op zich te laten voorstaan op God. Hij is degene, waar dankzij het offer van zijn Zoon, zonder twijfel op ge-hoopt kan en mag worden. Dat offer is dus het bewijs en de basis voor de hoop op heerlijkheid van God.

- Door Gijs de Bree -

van God moest missen (vgl. 3:23). Maar in de toenadering tot God wordt deze heerlijkheid gecommuniceerd (9:23; 1Tess.2:12; 1Kor.2:7; 15:40-41; 2Kor.3:18; 4:6; Fil.3:21), zo blijkt ook uit vs.2 waar blijkt dat er geroemd kan worden in de hoop op de heerlijkheid van God, nadat er, dankzij de rechtvaardiging, ‘toegang tot de genade’ is, dat wil zeggen ‘vrede met God’ (vv.1-2). Deze hoop is dus onafhankelijk van iedere menselijke prestatie, status of afkomst. De hoop is een zekerheid, die is gebaseerd op wat God

Page 14: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Thema artikel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

26

Thema artikel

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

26

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

27

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

27

het evangelie. In die zin zijn de ‘verdrukkingen’ in verband te brengen met ‘heerlijkheid’ (vgl. 8:18-30; 2Kor.4:17), de vorming die de gelovige meemaakt als gevolg van ‘verdrukkingen’ werkt immers naar de ‘heerlijkheid’ toe.Door bij ‘hoop’ uit te komen verrast Paulus zijn publiek opnieuw. In Griekse kringen zou vol-harding of beproefdheid de climax zijn geweest, aangezien het begrip ‘hoop’ in het Griekse denken de positieve lading, die het wel heeft in het Joodse denken, mist. Het Joods-christelijke denken kijkt in vertrouwen op God echter verder dan de zichtbare werkelijkheid. De ket-tingredenatie geeft het begrip thlipsis dus de

juiste invulling. Er moet niet worden geroemd in verdrukkingen als het resultaat van volhar-ding, beproefdheid en hoop niet wordt bereikt. De vorming van het leven als christen en het voeden van de hoop zijn de moeite en pijn van het lijden meer dan waard.

Roemen in verdrukkingen!Zo blijkt dat hij die roemt, van zichzelf weg-kijkt naar de toekomst, omdat het heden niets blijvends te bieden heeft. In dat opzicht is het roemen in verdrukkingen tegelijkertijd een roemen in de hoop op de heerlijkheid van God. Toch is het lijden voor Paulus niet zomaar een

verzoenend tuchtigingsmiddel, veel meer is het, voor hen die lijden, het bewijs dat de kracht van God en het leven van Jezus nu al, ten goede (vgl. 2Kor.4:12), werkzaam zijn in hun leven (vgl. 2Kor.4:16). Met andere woorden, de verschil-lende vormen van lijden zijn mogelijkheden die God de mens biedt om te groeien in het proces van verlossing, in groei van gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus Christus. En daarom kan er in verdrukkingen geroemd worden, om-dat God een goed werk is begonnen en het dus ook zal voltooien, al is het door het lijden heen. Het proces van verlossing is weliswaar al begon-nen, maar duidelijk nog niet voltooid, anders zou de groei in karakter, zoals beschreven in vv.3-4 overbodig zijn. Alleen als lijden niet als een tegenstelling van het geloof, maar als versterking van het geduld en als volgroeien van het karakter wordt ervaren, stimuleert het hoop op de genade die de verlossing bewerkt. De ver-drukkingen waar Paulus in roemt zijn dus niet zomaar verdrukkingen, het zijn vormen van lijden die de gelovige, qua karakter en verlan-gen, dichter bij God kunnen brengen.Het roemen in verdrukkingen is daardoor een afgeleide van het roemen in de hoop op de heerlijkheid van God, en indirect ook van het roemen in God. De verdrukkingen werken immers volharding, beproefdheid en hoop uit, zaken die alleen God geven kan. De drie vermeldingen van roemen (vs.2, 3 en 11), staan dus op één lijn. Het voert te ver om te zeggen dat iedere vorm van lijden door God gegeven wordt om een geestelijke ontwikkeling door te maken, toch laat Paulus ons hier duidelijk zien dat het lijden dat ons treft niet zinloos hoeft te zijn. Hij leert ons verder te kijken dan het hier en nu van ons lijden. Hij wijst vooruit naar wat komen gaat en roemt in het lijden omdat zelfs het lijden door God kan worden gebruikt om steeds meer ge-vormd te worden naar het beeld van zijn Zoon (vgl. 8:28-30).

Gijs de Bree MA heeft na een HTS-opleiding Civiele Techniek

theologie gestudeerd aan de ETH te Veenendaal en Ede en

daarna aan de VU te Amsterdam. Hij is sinds oktober 2007

werkzaam voor het CVB als auteur in de serie SBOT.

heeft gedaan. Dat maakt uiteindelijk dat ieder roemen een roemen in God is (vgl. vs.11), alleen van Hem kan die heerlijkheid immers worden verwacht. Zo blijken het roemen in God (vs.11) en het roemen in de hoop op de heerlijkheid van God (vs.2) op een lijn te staan.

Roemen in de verdrukkingen?De constructie ‘En niet alleen (hierin), maar (…) ook’ (vs.3) is een kenmerkende uitdruk-king van Paulus (vgl. 5:11; 8:23; 9:10; 2Kor.8:19). Paulus gebruikt de uitdrukking hier om zijn publiek te choqueren. Na de uitspraak over het roemen in de hoop op de heerlijkheid van God (vs.2b), komt de uitspraak over het roemen in de verdrukkingen als een donderslag bij heldere hemel. Geheel onverwacht gaat Paulus over op een thema, dat in de ogen van de lezer eerder het argument is om de hoop te laten varen, dan om over op te scheppen. Toch lijkt Paulus juist dat te willen doen. Hij stelt dat de gelovigen in Rome met hem roemen in de verdrukkingen. Deze uitspraak doet denken aan Paulus’ reactie op de superapostelen ‘zeer gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome’ (2Kor.12:9). Zo zal Paulus ook hier zijn eigen zwakheid zien in het licht van de kracht van Christus en vanuit die visie als positief bestempelen. Over thlipsis schrijft Paulus regelmatig. Naast verdrukking als gevolg van geloofsvervolging (bijv. 1Tes.1:6; 3:3vv), kan thlipsis bij Paulus de betekenis hebben van gevangenschap (Ef. 3:13) en armoede (2Kor.8:13; 1Tim.5:10?). Het woord kan echter ook psychisch lijden uitdrukken (vgl. 2Kor.2:4; 7:5; Fil.1:17, waar geestelijke verdruk-king bedoeld is). De kern van al deze vormen

van lijden is de doodsmacht die erin werkt. De dood die Christus al heeft overwonnen, werkt nog na in de leden van Christus, de christenen. Het begrip lijkt dus gekoppeld aan het vertrou-wen op en de toewijding aan God. Er wordt in 5:3 niet duidelijk om welke speci-

fieke vorm van lijden het gaat, maar de correc-tie die Paulus in het roemen van zijn publiek wil aanbrengen (zij moeten niet roemen in mense-lijke kracht, maar in menselijke zwakheid), doet vermoeden dat het hem hier gaat om verdruk-king in de brede zin. In feite is iedere vorm van verdrukking lijden ‘namens Christus’. Iedere vorm van lijden verraadt de aanwezigheid van de vijand en bevat aanvallen op onze relatie met Christus. De vraag rijst dan in hoeverre de christen anders is dan ieder ander. Want is een zekere mate van lijden niet het deel van ieder mens, christen en niet-christen? Het ligt voor de hand dat Paulus de verdrukkingen toch wat specifieker bedoeld heeft. De sleutel voor het verstaan van Paulus’ intentie is de directe context.

Het resultaat van de verdrukkingenDe verdrukking is op zich namelijk niet zinvol, het is de huls van de kracht van God, die in de zwakheid van de mens tot volmaking kan ko-men (vgl. 2Kor.12:9), en het maakt het leven van Jezus openbaar (vgl. 2Kor.4:10vv.). In andere woorden ‘de verdrukking bewerkt volharding’. Hupomonē ‘volharding’ werd door Joden en Grieken zeer gewaardeerd, als gevolg van de volharding van de martelaars ten tijde van de Makkabeeën (4Makk.1:11; 7:9; 9:8, 30) en het Stoïcijnse streven naar psychische kracht. Vol-harding moet hier worden beschouwd als blij-vend vertrouwen op God, ondanks omstandig-heden. Paulus maakt duidelijk dat het niet kan worden bereikt zonder verdrukking. Toch is volharding niet het eindstation, ‘volharding be-werkt beproefdheid’. Het is juist in het lijden en door volharding dat een situatie ontstaat waarin men een echtheid en deugdelijkheid van het beproefde leven ontwikkelt. Die ontwikkeling in het leven van de christen is een bewijs dat God werkelijk verandering teweeggebracht heeft, daarom voedt de beproefdheid de hoop dat Gods werk is begonnen en zal doorgaan totdat de heerlijkheid komen zal. Aangezien de doods-macht van de ‘verdrukkingen’ de christen in zijn ‘vlees’, of in ‘de uiterlijke mens’ treft, blijkt uit de reactie op de verdrukkingen of de gelovige be-reid is ‘te sterven aan zichzelf ’ ten behoeve van

Zo blijkt dat hij die roemt, van zichzelf weg-kijkt naar de toekomst, omdat het heden

niets blijvends te bieden heeft.

Page 15: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Zelfstudie

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

28

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

29

schriften? Hiervoor moet je de ouderdom van de handschriften die genoemd worden na Byz, Eg en Ov in de helpfile (digitale versie) of de lijst ‘tekens en afkortingen’ voor in het boekdeel opzoeken. De oudste handschriften zijn voor onze tekst de Egyptische hand-schriften 01 en 03, beide uit de 4e eeuw. De onder Byz en Ov genoemde handschriften stammen uit de 5e en de 9e eeuw. In deze oudste Egyptische getuigen ontbreekt het ‘tegen u’.

3. Hoe is de spreiding van de handschriften van de tekst en van de variante lezing? Byz, Eg en Ov valt voor een groot deel samen met een geografische aanduiding. Er wordt namelijk wel gesteld, dat hoe meer verspreid de handschriften voorkomen, hoe meer kans er is op een oorspronkelijke lezing. De tekst met ‘tegen u’ vinden we zowel in handschrif-ten van het type Byz als van het type Ov. De lezing zonder ‘tegen u’ vinden we alleen in de handschriften van het type Eg.

4. Wat is de kerkelijke tekst door de eeuwen heen geweest? Deze vinden we onder het kenmerk Byz. Voor degenen die geloven in een goddelijke bewaring van de tekst in de kerk door de eeuwen heen kan dit een argu-ment zijn. In ons vers hebben de Byz hand-schriften een tekst met ‘tegen u’.

5. Waarvoor kiest de moderne tekstkritische we-tenschap? Deze vinden we achter N25 en N26 of N27. Deze is in ons vers niet eensluidend. In N25 werd gekozen voor de oudste Eg getuigen zonder ‘tegen u’, maar in N26 heeft men dit veranderd en geeft men het ‘tegen u’

wel weer, zij het tussen teksthaken, om aan te geven dat dit niet geheel zeker is.

6. Wat is de keuze van de moderne vertalingen? We zien dat een drietal vertalingen een tekst heeft met ‘tegen u’ (SV, HV en NIV) en acht vertalingen een tekst zonder ‘tegen u’ (NBG, WV, GNB, NEB, NASB, RLU, REU en BJ). Vaak lopen deze gegevens parallel met het jaar van uitgave van de verschillende Nestle-edities, omdat de meeste bijbelvertalingen een van deze edities als uitgangspunt hadden. Dus men moet aan deze laatste bevinding niet al te veel zelfstandige waarde hechten. De vertalingen zijn met name vermeld om u inzage te geven of een bepaald verschil een vertaalverschil is of een tekstverschil.

Conclusie met betrekking tot tekstverschillen Wanneer we nu op grond van alle verzamelde gegevens een oordeel willen vellen, is dit mede afhankelijk van onze positiebepaling op een tweetal fronten. A. Ten eerste is er de theorievorming met

betrekking tot historische gegevens. Het is bijvoorbeeld van belang te weten in hoeverre het spreidings- en vermenigvuldigingsproces van handschriften beïnvloed werd door his-torische gebeurtenissen, zodat niet meer van een ‘normaal’ verlopend proces sprake is en men er dus bijvoorbeeld niet eenvoudigweg van uit kan gaan, dat de meeste handschrif-ten tot de meest oorspronkelijke lezing lei-den. Op dit gebied is nog veel studie nodig.

B. Een tweede kwestie is die van de interne en

De vorige keer bespraken we de uitleg van

een vers. In dit nummer gaan we van de uit-

leg van de tekst in het commentaar naar de

pagina met Griekse tekst. Een veel gehoorde

vraag is wat men als leek heeft aan het

Grieks. Hierover is heel wat te zeggen.

Het nutIn de eerste plaats is er de mogelijkheid voor iemand die geen Grieks kan lezen, toch Griekse woorden te communiceren met anderen die wel Grieks kennen. Dit kan omdat er onder elk Grieks woord een transliteratie (omzetting van letters) wordt gegeven in ons eigen letterschrift. U kunt zo ook de Griekse woorden min of meer juist uitspreken. In ieder geval weet een kenner precies wat u bedoelt. Voor degene die het Grieks wel leest, is de gege-ven transliteratie ook nuttig bij het citeren van Griekse woorden in publicaties, omdat de hier gegeven translitteratie een min of meer interna-tionaal geaccepteerde codering is. Bovendien kunt u door op een Grieks woord te klikken (digitale versie) of een Woordstudie deel te raadplegen een woordstudie lezen en erachter komen wat het betekenisveld van dit bepaalde woord is. Dit is namelijk zelden te vat-ten in slechts één Nederlands woord. Onder de transliteratie staat een woord-voor-woord-vertaling, de zogenaamde interliniever-taling. U kunt daar zien hoe de Griekse zin is opgebouwd en bent dus niet geheel overgele-verd aan de omzettingen (zgn. transformaties) die meer en meer voorkomen in alle mo-

derne vertalingen. De interlinievertaling helpt enerzijds in het begrijpen van het Grieks en anderzijds in het beoordelen van de verschillen tussen moderne bijbelvertalingen. Zij fungeert dus als een soort ritssluiting tussen de Griekse tekst en de bijbelvertaling.

Hoe bepaal ik de waarde van een tekst en een variante lezing? Het moeilijkste onderdeel van de Griekse pagina betreft de varianten in de Griekse tekst. Bijna elk bijbelvers kent wel één of twee alternatieve tekstlezingen. We bespreken een voorbeeld om u te laten zien hoe u met de handschriften informatie in de Studiebijbel tot een beoordeling kunt komen in uw keuze tus-sen een tekst en zijn variante lezing. We nemen als voorbeeld Matteüs 18:15. ‘Maar indien uw broeder [tegen u] gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem onder vier ogen’. De vraag waar-voor we gesteld staan is of de woorden ‘tegen u’ (eis se) in het origineel stonden of niet. Dit maakt namelijk nogal een verschil voor de uitleg ervan.

We stellen een aantal vragen aan de tekst, die van belang zijn voor het vormen van een oor-deel.

Volgende vragen stellen1. Welke tekst wordt gevonden in de meeste

handschriften? Dit wordt vermeld door de editie H-F. Deze heeft het ‘tegen u’ wel.

2. Welke tekst vinden we in de oudste hand-

ZelfstudieStuderen met de Studiebijbel (5)

Wat doe ik met het Grieks op de linker pagina?

- Door Gijs van den Brink -

Page 16: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14

Zelfstudie

2

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

30

Vraag en antwoord

Stud

iebi

jbel

m

agaz

ine

31

externe bewijzen. De vragen die wij zo-juist stelden en waarvan we de antwoorden konden vinden in de tweede kolom van de Studiebijbel of het tekstvenster van de digi-tale versie, liggen alle op het terrein van de externe bewijzen. Hecht men echter meer waarde aan interne argumenten en afzonderlijke lezingen, dan zijn de antwoorden op de door ons gestelde vragen niet toereikend om tot een finaal oordeel te komen. Wat betreft ons vers kan men argumenteren dat het ‘tegen u’ een vroege toevoeging is geweest, die een overschrijver ontleende aan vers 21, waar het ook voorkomt. Men kan echter daarentegen ook veronderstellen dat het ‘tegen u’ bewust werd weggelaten om de uitspraak van Jezus te generaliseren. Ook kan dit door latere

overschrijvers onbewust gebeurd zijn, omdat in het latere Grieks de uitspraak van het tweede deel van hamartēsēi (zondigen) en eis se (tegen u) gelijk was. Zoals u ziet is het heel moeilijk om op grond van alleen interne bewijzen tot een oordeel te komen. Er zijn meestal wel argumenten voor beide posities.

Aan het einde van deze toch wat technische verhandeling willen we er nog eens op wijzen dat alle variaties in de handschriften zich beper-ken tot minder dan 1% van alle tekst. En van dat geringe percentage is maar weer een klein deel van leerstellig belang. De betrouwbaarheid van de tekst van het NT, zoals deze is overgeleverd, ligt dus heel dicht bij de 100%. Waarvan akte!

VraagEen vraag over Gen.4:7. “Is er niet, indien gij wel-doet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.” (SV)Van het laatste zinsdeel ken ik twee interpretaties. Die zin heeft betrekking op Abel (1) of op de zonde (2). Nu gebruikt de Studiebijbel bij de woord voor woord vertalingen ‘zijn’ en ‘hem’. Die mannelijke woorden wijzen in de richting van Abel, maar bij de uitleg wordt gewezen naar de zonde. Wat is taalkundig nu juist?

Antwoord

Hier ligt inderdaad een lastig probleem, omdat ‘zonde’ een

vrouwelijk woord is terwijl het hier een mannelijk woord

moet zijn vanwege het erbij horende mannelijke deel-

woord ‘liggende’ en de mannelijke bijvoeglijke naamwoor-

den. Bij handhaving van de Masoretische tekst is de enig

mogelijke verklaring dat we te maken hebben met een

uitzonderingssituatie waarin een vrouwelijk zelfstandig

naamwoord functioneert als een mannelijk woord.CS

VraagIn het SBNT commentaar van Op.1:12 wordt gezegd dat de lampenstandaard in Zach.4:2vv een beeld van het volk Israël is. Waaruit blijkt dit in Zach.4?

Antwoord

Je zou dit inderdaad uit het commentaar van Op.1:12 kun-

nen opmaken. Toch is de kern van de uitleg hier het con-

trast tussen het OT en het boek Openbaring. In

het OT is er steeds sprake van één kandelaar

en in Openbaring gaat het om zeven kan-

delaren van de zeven gemeenten. Dit om

aan te geven dat in het NT elke plaatselijke

gemeente wordt vertegenwoordigd door

een kandelaar, terwijl in het OT het ene volk van God ver-

tegenwoordigd wordt door de ene zevenarmige kandelaar.

We verwijzen ook naar Ex.25:31vv.

Over Zach.4:2vv het volgende: Aangezien de lampen-

standaard een centraal voorwerp in de tempel was, is het

waarschijnlijk dat we te maken hebben met een zinnebeeld

van het herstelde heiligdom. Als symbool voor de nieuwe

tempel is het tevens symbool voor het herstelde Israël. Het

kan dus indirect als teken van een hersteld Israël worden

beschouwd.CS

VraagTijdens de studie van het boek Openbaring kwa-men we bij het ‘beest’ in hoofdstuk 13. Er werd gezegd dat het eerste beest uit de zee komt en dat de zee een beeld is van een grote mensenmassa (13:1). Het beeld zou gelijk zijn aan dat van de ‘waterstromen’ waarop de hoer Babylon zit (17:1). Mijn vraag: zijn de woorden ‘zee’ en ‘waterstromen’ in het Grieks uitwisselbaar?

Antwoord

Een symbolische betekenis is zelden aan één Grieks of

Hebreeuws woord gebonden. Verder kan hetzelfde Griekse

woord verschillende en zelfs tegenstrijdige figuurlijke bete-

kenissen hebben. Zo kan ‘water’ een beeld zijn voor eeuwig

leven (Joh.4; Op.21:6; 22:1,17) en de levendmakende

werking van de Heilige Geest (Joh.7:38; Op.7:17), maar ook

juist voor levensbedreiging (bv. Mar.9:22), groot gevaar (bv.

Ps.32:6; Jes.43:2) en zelfs voor de dood (Eze.26:19-20).

Maar nu over het water in Op.13 en 17. De ‘zee’ in 13:1

waaruit dit eerste beest opstijgt lijkt me getuige paral-

lelplaatsen eerder een beeld van de afgrond dan van

de volkerenzee (zie 11:7 en 17:8). De ‘vele wateren’

waaraan de grote hoer (uit 17:1) zit worden

uitgelegd in 17:15. Deze zijn inderdaad een

symbool van ‘volken en menigten en stammen

en talen’ (vgl. 5:9), dat wil zeggen alle volken

van de wereld (vs.18), waarover de vrouw (het

Babylon van de eindtijd) heerschappij voert. Voor de

beeldspraak van de volkerenzee, zie ook Ps.65:8; 93:3-4;

Jes.17:12; vergelijk ook Jes.8:7-8.GvdB

- adver tent ie -

Page 17: Studiebijbel · De steen-profetieën De nauwkeurige bijbellezer heeft wellicht al op-gemerkt dat niet alleen Petrus, maar ook Paulus het oudtestamentische getuigenis van Jes.8:14