Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent...

184

Transcript of Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent...

Page 1: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse
Page 2: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2001-2002

STRUCTUUR VAN REVISORENKANTOREN

Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van licentiaat in de

toegepaste economische wetenschappen

Eef Naessens

onder leiding van

Prof. Dr. De Beelde

Page 3: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Ondergetekende, Eef Naessens, bevestigt hierbij dat onderhavige scriptie mag worden geraad-

pleegd en vrij mag worden gefotokopieerd. Bij het citeren moet steeds de titel en de auteur van de

scriptie worden vermeld.

Page 4: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

I

WOORD VOORAF

Het staat voor mij al een tijdje vast dat mijn professionele toekomst in de audit ligt. Binnen enkele

maanden zet ik bij Ernst & Young mijn eerste stappen in het vak en op middellange termijn ambi-

eer ik een gooi naar de titel van bedrijfsrevisor. Dat ik het in mijn thesis dan heb over de structuur

van revisorenkantoren hoeft niemand te verwonderen. Nochtans verliep niet alles even vlot en

werd het een moeizame zoektocht naar bruikbare informatie. Het enthousiasme waarmee ik aan

dit eindwerk heb gewerkt, compenseerde echter moeiteloos alle moeilijkheden.

Bovendien stond ik er niet alleen voor. Daarom wil ik graag iedereen bedanken die meegeholpen

heeft aan de realisatie van dit eindwerk. In de eerste plaats dank ik mijn familie en vrienden voor

hun nooit aflatende steun. Een bijzonder dankwoord gaat uit naar mijn promotor, Prof. Dr. De

Beelde, en Isabelle Dierickx voor de vele nuttige suggesties en opmerkingen. Ook wil ik iedereen

op het IBR bedanken, in het bijzonder de Heer Swolfs, de Voorzitter en de Heren Balestra en Du-

dart. Een laatste dankwoord richt ik tot al diegenen die hun kostbare tijd even hebben opgeofferd

om me te woord te staan: Mijnheer Darcis, Mijnheer Everaerts, Mijnheer Dubois, Mevrouw Van

den Brempt, Mijnheer De Leeuw, Mevrouw Heuvelmans, Mevrouw Raes, Mijnheer Debaene,

Mijnheer Lippens en Mevrouw Verdegem.

Page 5: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

II

INHOUDSOPGAVE

0. INLEIDING.................................................................................................................................1

1. HET BEROEP VAN BEDRIJFSREVISOR.............................................................................4

1.1. DE BEDRIJFSREVISOR...............................................................................................................41.2. ENKELE DEFINITIES VAN “AUDITING”......................................................................................61.3. DE ORGANISATIE VAN HET BEDRIJFSREVISORAAT IN BELGIË...................................................7

2. PROFESSIONELE EN INTERPROFESSIONELE VENNOOTSCHAPPEN...................10

2.1. ALGEMENE INLEIDING...........................................................................................................102.2. DE UITOEFENING VAN EEN VRIJ BEROEP IN VENNOOTSCHAPSVORM ......................................122.3. VOOR- EN NADELEN VAN DE UITOEFENING VAN EEN VRIJ BEROEP IN VENNOOTSCHAPSVORM.....................................................................................................................................................132.4. DE WET VAN 21 FEBRUARI 1985...........................................................................................152.5. PROFESSIONELE VENNOOTSCHAPPEN.....................................................................................17

2.5.1. Algemeen .......................................................................................................................172.5.2. Voorwaarden tot inschrijving van revisorenvennootschappen op de ledenlijst van hetInstituut ...................................................................................................................................172.5.3. Enkele belangrijke oprichtingsregels............................................................................202.5.4. De statuten van de revisorenvennootschap...................................................................212.5.5. Aandeelhouderschap in professionele vennootschappen..............................................232.5.6. De vaste vertegenwoordiger..........................................................................................262.5.7. Aansprakelijkheid van revisorenvennootschappen.......................................................272.5.8. Eenpersoonsvennootschappen ......................................................................................282.5.9. Het bestuur van de professionele vennootschap ...........................................................292.5.10. Mededelingen aan het Instituut ...................................................................................302.5.11. Interne organisatie en kwaliteitscontrole....................................................................302.5.12. Dubbel lidmaatschap...................................................................................................342.5.13. Facturatie van de honoraria .......................................................................................342.5.14. Reorganisatie van revisorenvennootschappen............................................................35

2.6. INTERPROFESSIONELE VENNOOTSCHAPPEN ...........................................................................362.6.1. Algemeen .......................................................................................................................362.6.2. Wettelijk principe ..........................................................................................................372.6.3. Toestemmingsprocedure................................................................................................392.6.4. De hoedanigheid van de vennoten ................................................................................402.6.5. Vennootschappen tussen bedrijfsrevisoren en advocaten.............................................412.6.6. Economische samenwerkingsverbanden.......................................................................432.6.7. Het doel van de interprofessionele middelenvennootschap ..........................................442.6.8. Het gebruik van een gemeenschappelijke naam ...........................................................452.6.9. Oprichting van een interprofessionele werkvennootschap tussen een bedrijfsrevisor eneen accountant ........................................................................................................................45

2.7. BURGERLIJKE VENNOOTSCHAPPEN ZONDER RECHTSPERSOONLIJKHEID.................................46

Page 6: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

III

2.7.1. Algemene principes .......................................................................................................462.7.2. Enkele belangrijke oprichtingsregels............................................................................47

2.8. ENKELE EMPIRISCHE VASTSTELLINGEN .................................................................................482.8.1. Evolutie van de professionele vennootschap in het algemeen ......................................482.8.2. Evolutie van het ledenbestand van het IBR ...................................................................49

3. REVISORENKANTOREN IN DE PRAKTIJK.....................................................................53

3.1. STEEKPROEFBESCHRIJVING EN ONDERZOEKSMETHODE.........................................................533.2. ONDERZOEKSVRAGEN ...........................................................................................................54

3.2.1. Hoe ziet de structuur van het kantoor eruit? ................................................................543.2.2. Hoe verloopt de interne organisatie van het kantoor? .................................................553.2.3. Hoe verzekeren kantoren een goede uitvoering van hun werkzaamheden? .................563.2.4. Hoe zien revisorenkantoren de toekomst van het beroep? ...........................................57

3.3. BEVINDINGEN........................................................................................................................583.3.1. Hoe ziet de structuur van het kantoor eruit? ................................................................58

3.3.1.1. Ernst & Young........................................................................................................583.3.1.2. Lippens, Rabaey & Co. ..........................................................................................603.3.1.3. Verdegem, Podevijn & Co .....................................................................................623.3.1.4. Conclusie ................................................................................................................63

3.3.2. Hoe verloopt de interne organisatie van het kantoor? .................................................653.3.2.1. Ernst & Young........................................................................................................653.3.2.2. Lippens, Rabaey & Co ...........................................................................................693.3.2.3. Verdegem, Podevijn & Co .....................................................................................713.3.2.4. Conclusie ................................................................................................................72

3.3.3. Hoe verzekeren revisorenkantoren de goede uitvoering van hun werkzaamheden?....763.3.3.1. Ernst & Young........................................................................................................763.3.3.2. Lippens, Rabaey & Co ...........................................................................................773.3.3.3. Verdegem, Podevijn & Co .....................................................................................783.3.3.4. Conclusie ................................................................................................................78

3.3.4. Hoe zien revisorenkantoren de toekomst van het beroep? ...........................................803.3.4.1. Ernst & Young........................................................................................................803.3.4.2. Lippens, Rabaey & Co ...........................................................................................833.3.4.3. Verdegem, Podevijn & Co .....................................................................................843.3.4.4. Conclusie ................................................................................................................853.3.4.5. De toekomstplannen van het IBR...........................................................................89

4. DE SITUATIE IN ENKELE ANDERE LANDEN ................................................................91

4.1. NEDERLAND ..........................................................................................................................914.1.1. Algemeen .......................................................................................................................914.1.2. De ““Registeraccountant”” .........................................................................................934.1.3. Revisorenkantoren.........................................................................................................964.1.4. Optreden onder een gemeenschappelijke naam............................................................994.1.5. Kwaliteitscontrole .......................................................................................................100

4.2. VERENIGD KONINKRIJK.......................................................................................................1014.2.1. Algemeen .....................................................................................................................1014.2.2. “Chartered Accountant” ............................................................................................102

Page 7: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

IV

4.2.3. Revisorenkantoren.......................................................................................................1034.2.4. Mixed Accountancy Practice.......................................................................................1074.2.5. Kwaliteitscontrole .......................................................................................................108

5. ALGEMEEN BESLUIT .........................................................................................................110

Page 8: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

V

LIJST VAN DE GEBRUIKTE AFKORTINGEN

AA: Accountant-administratieconsulent

AABS: Assurance and Advisory Business Services

AICPA: American Institute of Certified Public Accountants

B.S.: Belgisch Staatsblad

BVBA: Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid

CVBA: Coöperatieve Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid

CVOHA: Coöperatieve Vennootschap met Onbeperkte en Hoofdelijke Aansprakelijkheid

De Raad: de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren

EESV: Europees Economisch Samenwerkingsverband

ESV: Economisch Samenwerkingsverband

EU: Europese Unie

GBR: Gedrags- en Beroepsregels

IAB: Instituut van de Accountants en Belastingconsulenten

IAS: International Accounting Standards

IBR: Instituut der Bedrijfsrevisoren

ICAEW: Institute of Chartered Accountants in England and Wales

ICAI: Institute of Chartered Accountants in Ireland

ICAS: Institute of Chartered Accountants of Scotland

Page 9: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

VI

IFAC: International Federation of Accountants

KB: Koninklijk Besluit

KFBN: Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat

NIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants

NovAA: Nederlandse Orde van Accountants-administratieconsulenten

RA: “Registeraccountant”

SEC: Securities and Exchange Commission

VLB: Vereniging van Accountants- en Belastingadviesbureaus

VOF: Vennootschap Onder Firma

Page 10: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

VII

LIJST VAN DE FIGUREN

Figuur 1: de structuur van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (http://www.ibr-ire.be/ned/revisor_org.aspx). .....................................................................................................8

Page 11: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

1

0. INLEIDING

Revisoren en revisorenkantoren vervullen een belangrijke maatschappelijke functie. Ze geven on-

der andere hun onafhankelijk en deskundig oordeel over de juistheid en getrouwheid van financ i-

ele informatie, zoals de jaarrekening. Zo informeren ze niet alleen de aandeelhouders van een be-

drijf maar beschermen ze ook het beleggerspubliek. Net omdat een revisor een vertrouwensfunctie

bekleedt, wordt het beroep sterk gereguleerd. Overal ter wereld leggen beroepsinstituten een

strikte plichtenleer op aan revisoren en revisorenkantoren. Nochtans kwamen recent een aantal

schandalen aan het licht, waarin ook revisorenkantoren betrokken waren. Die schandalen brachten

de geloofwaardigheid van het beroep ernstig aan het wankelen maar plaatsten ook vraagtekens bij

de organisatie en werking van de kantoren.

In dit eindwerk wil ik dan ook een licht werpen op de structuur en organisatie van revisorenkanto-

ren. Ik overloop in eerste instantie de bepalingen die opgelegd worden door het Instituut der Be-

drijfsrevisoren aan revisorenkantoren in België. Vervolgens voer ik een onderzoek binnen de

kantoren. Zo kan ik de praktijk aan de theorie te toetsen en een inzicht te krijgen in de praktische

werking en organisatie van de kantoren. Dit onderzoek is eerder bescheiden van opzet: het is dan

ook mijn bedoeling niet om verregaande conclusies te trekken. Ik wens vooral een aanzet te geven

tot verdere studie van de materie. In het laatste hoofdstuk bespreek ik hoe revisorenkantoren in

enkele van de ons omringende landen worden gestructureerd en aan welke bepalingen de be-

roepsinstanties hen onderwerpen. Ik wens te benadrukken dat het niet de bedoeling is de situatie

in elk van de landen tot in detail te bespreken. Dit valt buiten het bestek van deze tekst. Een ver-

gelijkende studie tussen een aantal landen vormt evenwel een interessant gegeven voor een afzon-

derlijk eindwerk

In het eerste hoofdstuk laat ik de lezer kennismaken met revisoren en revisorenkantoren. Daarom

definieer ik eerst het begrip “bedrijfsrevisor”, waarna ik dieper inga op zijn activiteiten. De be-

langrijkste taak van een revisor en een revisorenkantoor blijft de “audit”: dit begrip licht ik dan in

een tweede deel verder toe. Tot slot beschrijf ik kort hoe het beroep in België georganiseerd is.

Het tweede hoofdstuk gaat in op de verschillende soorten revisorenkantoren. Ik definieer eerst de

professionele revisorenvennootschap, de middelenvennootschap en de interprofessionele vennoot-

schap. Dan wordt de uitoefening van het vrij beroep in vennootschapsvorm onderzocht en worden

Page 12: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

2

de voor- en nadelen hiervan op een rijtje gezet. Na een kort stukje over de belangrijke Wet van

1985, die de hervorming van het revisoraat inluidde, bespreek ik de bepalingen waaraan reviso-

renkantoren onderworpen zijn. Achtereenvolgens heb ik het over de professionele vennootschap,

de interprofessionele vennootschap en de vennootschap van revisoren zonder rechtspersoonlijk-

heid. Een laatste deeltje van dit hoofdstuk raakt enkele opvallende tendensen in verband met ven-

nootschappen van bedrijfsrevisoren aan.

In een derde hoofdstuk ga ik na hoe het er in de praktijk aan toegaat in revisorenkantoren. Het is

de bedoeling door een aantal interviews een beeld te krijgen van de structuur en praktische orga-

nisatie van een revisorenkantoor. Ik peil ook naar de (mogelijke) uitoefening van kwaliteitscon-

trole. Bovendien nodig ik de revisorenkantoren uit om over de toekomst van het beroep na te den-

ken. In een eerste deeltje omschrijf ik de steekproef en mijn onderzoeksmethode. Daarna licht ik

de onderzoeksvragen en hun deelaspecten toe. Tot slot formuleer ik de bevindingen voor elk on-

derzocht kantoor, gevolgd door een beperkte conclusie waarin ik (indien mogelijk) naar de theorie

of naar artikels uit de literatuur verwijs.

Het laatste hoofdstuk behandelt de structuur van revisorenkantoren in enkele andere landen. Ik

koos ervoor om het over Nederland en het Verenigd Koninkrijk te hebben. Eerst geef ik een korte

inleiding over de organisatie van het beroep in beide landen. Daarna laat ik de lezer kennismaken

met de persoon die in elk van de landen gemachtigd is tot de wettelijke controle van de jaarreke-

ning: respectievelijk de ““Registeraccountant”” en de Chartered Accountant. Vervolgens licht ik

de voornaamste regels toe waaraan revisorenkantoren onderworpen zijn. Ook de mogelijkheid om

eventueel associaties aan te gaan met andere beroepsbeoefenaars neem ik onder de loep. Tot slot

beschrijf ik kort hoe de kwaliteitscontrole georganiseerd is.

Ik wens deze inleiding met twee opmerkingen te besluiten. Ten eerste heb ik in de tekst een revi-

sor uit praktische overweging steevast met “hij” aangeduid. Het is geenszins de bedoeling te sug-

gereren dat de titel van bedrijfsrevisor enkel voor mannen is weggelegd. Integendeel, steeds meer

vrouwen leggen de eed af als revisor en bouwen een succesvolle carrière uit. Ten tweede heb ik

het ook altijd over de “Big Five” wanneer ik op de grote auditkantoren doel. Pas tijdens het

schrijven van deze thesis kwamen de problemen rond Enron en de betrokkenheid van Arthur An-

dersen aan het licht. Het was gedurende lange tijd onzeker welk lot Andersen zou beschoren zijn.

Daarom opteerde ik ervoor om het in mijn eindwerk nog te hebben over de “Big Five”, al werd

Page 13: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

3

ondertussen duidelijk dat de grote kantoren voortaan door het leven zullen gaan als de “Fat

Four”.

Page 14: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

4

1. HET BEROEP VAN BEDRIJFSREVISOR

In dit eerste hoofdstuk wil ik de lezer laten kennismaken met revisoren en revisorenkantoren.

Daarom definieer ik allereerst het begrip “bedrijfsrevisor”, waarna ik dieper inga op zijn activi-

teiten. Het is nuttig hier op te merken dat, hoewel steeds de term “bedrijfsrevisor” gebruikt

wordt, alle bepalingen eveneens gelden voor kantoren van revisoren. Immers, sinds de Wet van 21

februari 1985 kunnen ook rechtspersonen, dit wil zeggen revisoren die zich verenigen met andere

beroepsbeoefenaars, revisorale opdrachten vervullen. De belangrijkste activiteit van een revi-

sor(enkantoor) blijft de “audit”: dit begrip licht ik daarom in een tweede deel verder toe aan de

hand van enkele toonaangevende definities. Tot slot beschrijf ik kort hoe het beroep in België ge-

organiseerd is.

1.1. De bedrijfsrevisor

“Een bedrijfsrevisor is elke natuurlijke of rechtspersoon ingeschreven op de ledenlijst van het In-

stituut der Bedrijfsrevisoren” (Art. 1, 3° van het Koninklijk Besluit van 10 januari 1994 betref-

fende de plichten van de bedrijfsrevisoren1). Zijn hoofdtaak bestaat erin “alle opdrachten uit te

voeren die bij of krachtens de Wet aan de bedrijfsrevisoren uitsluitend zijn toevertrouwd en op

algemene wijze, alle controleopdrachten te vervullen met betrekking tot boekhoudkundige staten

van ondernemingen, verricht met toepassing of krachtens de Wet” (Art. 3 van de Wet van 22 juli

1953 houdende oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, zoals gewijzigd bij de Wet van

21 februari 19852).

Concreet wordt aan een bedrijfsrevisor het volgende toevertrouwd:

• Het wettelijk mandaat als commissaris–revisor: in een zogenaamd controleverslag formuleert

deze laatste, ten behoeve van de aandeelhouders en het maatschappelijk verkeer, zijn onafhan-

1 B.S. van 18 januari 1994; Erratum, B.S. van 22 april 1994.

2 B.S. van 28 februari 1985.

Page 15: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

5

kelijk en deskundig oordeel over de juistheid en het getrouw beeld van de financiële staten

van een handelsvennootschap (zie infra 1.2.).

• Bijzondere opdrachten voortvloeiende uit de Vennootschapswetgeving: enkele van deze op-

drachten zijn exclusief toevertrouwd aan de bedrijfsrevisoren. Het betreft de controle op in-

brengen in natura en de controle van quasi-inbrengen. Externe accountants kunnen eveneens

andere opdrachten aanvaarden, zoals bijvoorbeeld het verslag bij omzetting van vennoot-

schappen.

• Controleopdrachten krachtens andere wetten: een revisor kan tevens een aantal controleop-

drachten vervullen in ondernemingen die onderworpen zijn aan prudentiële controle (bijvoor-

beeld kredietinstellingen, verzekeringsmaatschappijen, ziekenfondsen). Daarnaast oefent hij

controle uit in andere instellingen op federaal niveau (onder andere in rusthuizen, niet-

gouvernementele organisaties en reisorganisaties) en op het niveau van gemeenschap of ge-

west (bijvoorbeeld in hogescholen of intercommunales).

• “Controle van de aan de ondernemingsraad te verstrekken economische en financiële infor-

matie” (Art. 15bis van de Wet van 20 september 1948 houdende de organisatie van het be-

drijfsleven3).

Bovenstaande opsomming vormt de hoofdtaak van een bedrijfsrevisor. Het is hem evenwel ook

toegelaten een aantal neventaken te verrichten, zolang deze verenigbaar zijn met zijn hoofdtaak.

Zo is voor de revisor ook een belangrijke adviesfunctie weggelegd: zijn cliënten kunnen hem on-

der andere raadplegen op het vlak van interne controle, informatietechnologie, boekhoudkundige

organisatie en fiscaliteit. Daarnaast kan een revisor een onderwijsopdracht aangaan, alsook be-

stuurder of zaakvoerder zijn van een controlevennootschap of een andere vennootschap voor zo-

ver dat laatste in opdracht gebeurt van een rechtbank. Het is echter zo dat de bedrijfsrevisor vooral

controle dient te verrichten: minstens twee derden van zijn activiteiten behoren controleopdrach-

ten te zijn, de overige een derde kan met verenigbare nevenactiviteiten ingevuld worden.

Een aantal activiteiten daarentegen zijn expliciet verboden voor een bedrijfsrevisor. Zo kan hij

niet werken onder een arbeidsovereenkomst, tenzij binnen een revisorenorganisatie, noch activi-

teiten van commerciële aard verrichten. Een revisor mag ook niet als ambtenaar tewerkgesteld

zijn bij een overheid of een functie als bestuurder of zaakvoerder aanvaarden, tenzij in de reeds

3 B.S. van 27 september 1948.

Page 16: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

6

vermelde uitzonderingssituaties. Het vertegenwoordigen van een vennoot in een onderneming

zonder commissaris is de exclusieve bevoegdheid van een extern accountant en dus eveneens ver-

boden voor bedrijfsrevisoren4. Tot slot mag een revisor geen activiteit ondernemen die de waar-

digheid van zijn beroep aantast: denk maar aan het uitvoeren van marktonderzoek of het runnen

van een immobiliënkantoor.

1.2. Enkele definities van “auditing”

Zoals reeds vermeld, houdt een revisor zich voornamelijk bezig met controle. In de literatuur be-

staan dan ook tal van definities voor de externe controle, doorgaans auditing genoemd. Enkele

toonaangevende definities worden hier dan ook vermeld.

“Het oordeel van de bedrijfsrevisor”, aldus het Instituut der Bedrijfsrevisoren, “over het getrou-

we beeld van de jaarrekening5 of de geconsolideerde jaarrekening6 is gebaseerd op het geheel

van de controlewerkzaamheden, ook aangeduid als de “audit”. Die audit resulteert in een om-

standige tekst: het controleverslag. In dit verslag spreekt een bedrijfsrevisor een oordeel uit over

de kwaliteit van de financiële informatie verstrekt door de onderneming” (http://www.ibr-

ire.be/ned/revisor_audit.aspx).

Het “American Accounting Association’s Committee on Basic Auditing Concepts” omschrijft

“auditing” als volgt: “[…] a systematic process of objectively obtaining and evaluating evidence

4 Als een onderneming meer dan 100 werknemers heeft of meer dan een van de volgende criteria overschrijdt, wordtze beschouwd als “groot” en is ze verplicht een commissaris aan te stellen. In het andere geval is een onderneming“klein” en hebben alle aandeelhouders of vennoten individueel een onderzoeks- en controlebevoegdheid. Zij kunnenzich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een extern accountant. De criteria zijn de volgende:

♦ Balanstotaal: maximaal € 3.125.000,♦ Omzet: maximaal € 6.250.000,♦ Jaargemiddeld personeelsbestand: maximaal 50.5 De jaarrekening omvat de balans, de resultatenrekening, de toelichting en de sociale balans. Deze documenten vor-men een geheel. Grote ondernemingen zijn tevens verplicht een jaarverslag op te stellen. Dit maakt echter geen deeluit van de jaarrekening maar kan wel belangrijke informatie bevatten in verband met de financiële situatie van eenonderneming (Ooghe H. en Van Wymeersch Ch., 1999, blz. 20).

6 In de geconsolideerde jaarrekening wordt het vermogen, de financiële positie en het resultaat van het geconsolideerdgeheel opgenomen alsof het om een enkele onderneming ging. De geconsolideerde jaarrekening bestaat uit de balans,de resultatenrekening en de toelichting. Hierbij is ook een jaarverslag gevoegd (Ooghe H. en Van Wymeersch Ch.,1999, blz. 306).

Page 17: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

7

regarding assertions about economic actions and events to ascertain the degree of correspon-

dence between those ascertions and established criteria and communicating the results to inter-

ested users.” (Hermanson R. et al., 1980, blz. 3)

Het “Committee on Terminology” van het “American Institute of Certified Public Accountants”

(AICPA) hanteert de volgende definitie: “An examination intended to serve as a basis for an ex-

pression of opinion regarding the fairness, consistency, and conformity with accepted accounting

principles, of statements prepared by a corporation or other entity for submission to the public or

to other interested parties.” (Defliese Ph. et al., 1975, blz. 3)

De “International Federation of Accountants” (IFAC) stelt dan weer dat “The objective of an

audit of financial statements is to enable the auditor to express an opinion whether the financial

statements are prepared, in all material respects, in accordance with an identified financial re-

porting framework. The phrases used to express the auditor’s opinion are “give a true and fair

view” or “present fairly in all material respects” which are equivalent terms. A similar objective

applies to the audit of financial or other information prepared in accordance with appropriate

criteria” (IFAC Handbook, 1998, blz. 38)

Bovenstaande definities bevatten een aantal gemeenschappelijke elementen: “auditing” heeft tot

doel een uitspraak te doen over het getrouw beeld en de juistheid van relevante financiële infor-

matie, zoals bijvoorbeeld de jaarrekening, met het oog op de publieke verspreiding hiervan. Het

onderzoek daartoe wordt de “audit” (of doorlichting) genoemd.

1.3. De organisatie van het bedrijfsrevisoraat in België

Pas na de Tweede Wereldoorlog komt de ontwikkeling van het revisorenberoep in een stroomver-

snelling. Het Parlement beslist in 1953 het revisoraat voortaan te organiseren als een vrij beroep.

“Een vrij beroep kan gedefinieerd worden als een beroep dat gekenmerkt wordt door een zekere

anti-commercialiteit en waarvan de werkzaamheden hoofdzakelijk uit intellectuele arbeid be-

staan” (Bindanga A.J., 1973, blz. 9). Regionale initiatieven monden in datzelfde jaar uit in een

publiekrechtelijke beroepsorganisatie: het Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR). Dat Instituut

“heeft ten doel: te waken over de opleiding en te voorzien in de bestendige organisatie van een

korps van specialisten die bekwaam zijn de functie van bedrijfsrevisor te vervullen met al de ver-

eiste waarborgen inzake bevoegdheid, onafhankelijkheid en beroepseerlijkheid en toezicht uit te

Page 18: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

8

oefenen op de behoorlijke uitvoering van de aan de leden toevertrouwde opdrachten” (Art. 2 van

de Wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, zoals gewij-

zigd bij de Wet van 21 februari 19857). Het IBR wordt gefinancierd via bijdragen van haar leden.

Het Instituut is verantwoordelijk voor de opleiding van de revisoren en het toezicht op hun per-

manente vorming. Tevens oefent het toezicht uit op de wijze waarop de revisorale opdrachten

worden uitgevoerd. Met het oog op het verkrijgen van een zekere uniformiteit vaardigt het IBR

ook een aantal beroepsnormen en -aanbevelingen uit die aangeven hoe een revisor een jaarreke-

ning moet controleren en hoe hij een controleverslag dient op te maken. Aangezien een revisor

een belangrijke verantwoordelijkheid draagt ten aanzien van het maatschappelijk verkeer, legt het

Instituut daarenboven een aanzienlijk aantal deontologische regels op aan haar leden.

De algemene vergadering van de leden is het hoogste orgaan van het Instituut en bestaat uit na-

tuurlijke en rechtspersonen, die elk een stem bezitten. Zij benoemen onder meer de twaalf be-

drijfsrevisoren die samen de Raad vormen. Het IBR wordt vandaag voorgezeten door de Heer Lu-

do Swolfs. Een Uitvoerend Comité staat in voor het dagelijks bestuur. Daarnaast kunnen ook, in-

dien nodig, technische studiegroepen en commissies opgericht worden. Onderstaande figuur geeft

gedetailleerd de structuur van het IBR weer:

Figuur 1: de structuur van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (http://www.ibr-ire.be/ned/revisor_org.aspx).

7 B.S. van 28 februari 1985.

Page 19: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

9

Via de Wet van 21 februari 1985 werd binnen de schoot van het Ministerie van Economische Za-

ken de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat opgericht, de huidige Hoge Raad voor de Economi-

sche Beroepen. In 1993 werden de bevoegdheden van de Hoge Raad uitgebreid naar de accoun-

tants. De bedoeling van de Hoge Raad is de overheid en de sociale partners te laten deelnemen

aan de beslissingen omtrent de ontwikkeling van het beroep, aangezien de bedrijfsrevisor een

maatschappelijk relevante taak vervult. De Hoge Raad “heeft tot taak, via het verstrekken, op ei-

gen initiatief of op verzoek, van adviezen of aanbevelingen aan de Regering of aan het IBR en het

IAB8, ertoe bij te dragen dat bij de uitoefening van de opdrachten die de Wet aan de bedrijfsrevi-

soren en de accountants toevertrouwt en bij de verrichting van de accountantswerkzaamheden,

het algemeen belang en de vereisten van het maatschappelijk verkeer in acht worden genomen”

(Art. 101 §1 van de Wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat, gewijzigd

door Art. 18 van de Wet van 29 juni 19939).

Sinds de Wet van 29 juni 1993 zijn de Raden van de Instituten gebonden aan de adviezen van de

Hoge Raad, indien de materie de beide beroepen aangaat. Inzake een materie die enkel betrekking

heeft op een van de beroepen kan het betrokken Instituut slechts afwijken mits uitdrukkelijke mo-

tivering (Art. 101 §1 van de Wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat,

gewijzigd door Art. 18 van de Wet van 29 juni 199310). Met de Wet van 22 april 1999 betreffende

de boekhoudkundige en fiscale beroepen11 werden de bevoegdheden van de Hoge Raad uitgebreid

naar de belastingconsulenten en de erkende boekhouders en fiscalisten12. Daarom kreeg de Hoge

Raad ook een andere naam: de Hoge Raad voor de Economische Beroepen.

8 Het Instituut van de Accountants en Belastingconsulenten is de publiekrechtelijke beroepsorganisatie voor de betref-fende beroepen.

9 B.S. van 21 juli 1993.

10 B.S. van 21 juli 1993.

11 B.S. van 11 mei 1999.

12 Het Beroepsinstituut voor Erkende Boekhouders en Fiscalisten is de publiekrechtelijke beroepsorganisatie voor debetreffende beroepen.

Page 20: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

10

2. PROFESSIONELE EN INTERPROFESSIONELE

VENNOOTSCHAPPEN

2.1. Algemene inleiding

Ik heb reeds gewezen op het feit dat de bedrijfrevisor als een vrije beroepsbeoefenaar wordt be-

schouwd (zie supra 1.3.). Hij kan ervoor opteren zich als zelfstandig revisor te vestigen maar hij

heeft eveneens de mogelijkheid toe te treden tot een revisorenvennootschap. Men maakt hierbij

doorgaans een onderscheid tussen de eigenlijke professionele vennootschap, de middelenvennoot-

schap en de interprofessionele vennootschap (Geens K. in François G. en Deketelaere K., 1997,

blz. 17).

Alvorens elk begrip nauwkeuriger te omschrijven, lijkt het me het best ook eens dieper in te gaan

op de term “vennootschap” zelf. In het Burgerlijk Wetboek (Artikel 1832) wordt een vennoot-

schap als volgt gedefinieerd: “Een vennootschap wordt opgericht bij een contract op grond waar-

van twee of meer personen overeenkomen iets in gemeenschap te brengen of, in de gevallen be-

paald bij Wet, door de wilsuiting van een enkele persoon die een rechtshandeling tot bestemming

van vermogens verricht. Zij stelt zich ten doel aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks

vermogensvoordeel te bezorgen tenzij, in de gevallen bepaald door de Wet, de vennootschapsakte

anders bepaalt. Zij verkrijgt slechts rechtspersoonlijkheid wanneer de Wet dat bepaalt”.

De grondvereisten voor een vennootschap zijn dus (Van Eeckhoute Ph., 1998, blz. 15-16):

• Het pluraliteitbeginsel: minstens twee personen dienen een vennootschap op te richten. De

Wet voorziet echter een uitzondering, met name de eenpersoons-BVBA (zie infra 2.5.8).

• Winstoogmerk: vóór 1 juli 1996 was dit het criterium om een vereniging van een vennoot-

schap te onderscheiden. Sindsdien bestaat echter de mogelijkheid om een vennootschap met

sociaal oogmerk op te richten.

• Inbreng: men kan een inbreng in geld, in natura of in nijverheid (arbeid) doen. Dit laatste geldt

evenwel niet voor alle vennootschapsvormen.

Page 21: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

11

• Delen in winst en verlies: de vennoten delen in de winst maar dragen ook bij tot het verlies.

Zeggen de statuten hierover niets, dan gebeurt dit a rato van hun inbreng.

Bij de eigenlijke professionele vennootschap of geïntegreerde vennootschap oefenen de venno-

ten hun beroep uit in naam en voor rekening van de vennootschap, die zelf de erelonen int. De

honoraria komen dus eerst in de vennootschap terecht, alvorens ze op de een of de andere manier

aan de vennoten worden uitgekeerd (Van Eeckhoute Ph., 1998, blz. 17). Het vennootschapsdoel

betreft dus de uitoefening van het vrij beroep.

De middelenvennootschap daarentegen heeft tot doel de beroepsuitoefening van haar vennoten

te ondersteunen, namelijk door die middelen die nodig zijn voor de beroepsuitoefening door de

vennoten in gemeenschap te brengen. Elke vennoot oefent het beroep in eigen naam en voor eigen

rekening uit en krijgt hiervoor technische, materiële en personele ondersteuning vanwege de ven-

nootschap (Van Eeckhoute Ph., 1998, blz. 17). De door de vennoten geïnde erelonen worden ge-

deeltelijk afgestaan aan de vennootschap ter vergoeding van de kosten. Indien de vennootschap

winst maakt, wordt deze door de vennoten gedeeld (Geens K in François G. en Deketelaere K.,

1997, blz. 17).

Aan de interprofessionele vennootschap participeren beoefenaars van verschillende vrije beroe-

pen. De interprofessionele vennootschap is eigenlijk als de vennoten hun beroepsinkomsten delen.

Het is een interprofessionele middelenvennootschap als de vennoten slechts de voor hun beroeps-

uitoefening noodzakelijke middelen in gemeenschap brengen. De eigenlijke interprofessionele

vennootschap is eerder uitzondering dan regel (Geens K. in François G. en Deketelaere K., 1997,

blz. 17).

In dit hoofdstuk wordt op elk van deze vennootschapsvormen gedetailleerd ingegaan. Achtereen-

volgens zal ik de professionele revisorenvennootschap, de interprofessionele vennootschap en de

vennootschap van revisoren zonder rechtspersoonlijkheid bespreken. Er wordt geen afzonderlijk

deel aan de middelenvennootschap gewijd. Interprofessionele vennootschappen zijn immers

doorgaans middelenvennootschappen en de bepalingen die daarbij worden vermeld gelden dan

ook automatisch voor de middelenvennootschap tussen beoefenaars van een zelfde vrij beroep.

Toch wordt ook aandacht besteed aan de eigenlijke interprofessionele vennootschap of de inter-

professionele werkvennootschap. Een laatste deeltje van dit hoofdstuk raakt enkele opvallende

tendensen in verband met vennootschappen van bedrijfsrevisoren aan. Allereerst wordt echter de

Page 22: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

12

uitoefening van het vrij beroep in vennootschapsvorm nog eens algemeen onderzocht en worden

de voor- en nadelen hiervan op een rijtje gezet.

2.2. De uitoefening van een vrij beroep in vennootschapsvorm13

Op het eerste zicht lijkt het niet evident dat een vrij beroep in vennootschapsvorm wordt uitgeoe-

fend. Voor een vrij beroep heeft men immers bepaalde kwalificaties nodig en een vennootschap

kan deze niet bekomen. Toch zorgt het vennootschapsrecht voor een aantal oplossingen (Geens K

in François G. en Deketelaere K., 1997, blz. 18).

Ten eerste is er de volledige rechtsbekwaamheid van de rechtspersoon. Dit betekent dat de ven-

nootschap in beginsel alle handelingen (juridische en feitelijke) kan stellen alsof het een natuurlijk

persoon is. Uitzonderingen zijn die handelingen die zich vanwege hun aard niet daartoe lenen (zo-

als bijvoorbeeld een huwelijk). Steeds minder handelingen kunnen niet door een rechtspersoon

worden verricht. Wel is het nog zo dat rechtspersonen nog niet kunnen verbonden worden door

een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van handelsvertegenwoordiging.

Ten tweede voorziet het recht ook het mechanisme van de orgaantheorie, waardoor een rechtsper-

soon enkel kan handelen door zijn organen. Alles wat de rechtspersoon doet, gebeurt via de wet-

telijke en statutaire organen binnen de vennootschap. Deze daden zijn dan rechtstreeks aan de

rechtspersoon toerekenbaar; het is alsof de rechtspersoon deze handelingen zelf stelt.

Bij de uitoefening van een vrij beroep in vennootschapsvorm moet bijzondere aandacht besteed

worden aan het waarborgen van de specifieke deontologische regels die elke beroepsinstantie

voorschrijft. Het belang van de cliënt en zo nodig dat van de hele gemeenschap moet immers tij-

dens de uitoefening van een vrij beroep steeds voorop blijven staan. Het is duidelijk dat wanneer

meerdere vrije beroepsbeoefenaars deelnemen in een vennootschap de kans op belangenconflicten

en inbreuken op het onafhankelijkheidsbeginsel alsmaar toeneemt. Bovendien is er steeds het ris i-

co dat omzet belangrijker wordt dan dienstverlening.

13 Aangezien sprake is van de uitoefening van een vrij beroep heeft het betreffende deeltje dus betrekking op de ei-genlijke professionele vennootschap.

Page 23: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

13

2.3. Voor- en nadelen van de uitoefening van een vrij beroep in vennoot-

schapsvorm

Samenwerking is niet steeds de belangrijkste drijfveer tot het oprichten van een vennootschap met

rechtspersoonlijkheid. Denk maar aan het massale succes van eenpersoons-BVBA’s14 . Welke zijn

dan wel de redenen waarom vrije beroepsbeoefenaars overgaan tot de uitoefening van hun beroep

in vennootschapsvorm?

Ten eerste zijn er de talrijke voordelen op het vlak van de sociale zekerheid, de fiscaliteit en de

continuïteit. Aangezien niet het volledige inkomen van een vrije beroepsbeoefenaar in een ven-

nootschap als beroepsinkomen wordt gekwalificeerd, ziet hij de kans zijn sociale bijdragen af te

romen. De tarieven in de vennootschapsbelasting zijn bovendien beduidend lager dan deze in de

personenbelasting. Tot slot biedt de rechtspersoon talloze mogelijkheden voor het verderzetten

van de praktijk en dus het waarborgen van de continuïteit, in tegenstelling tot natuurlijke perso-

nen. Een loutere overdracht van aandelen volstaat voor de overdracht van de praktijk en boven-

dien worden meerwaarden op aandelen niet belast (Geens K. in François G. en Deketelaere K.,

1997, blz. 20).

Een ander belangrijk voordeel, zoniet het belangrijkste, van een vennootschap (met rechtsper-

soonlijkheid) is de mogelijkheid om het privé-vermogen af te scheiden van het vermogen van de

vennootschap: het maatschappelijk vermogen. Kiest een vrije beroepsbeoefenaar immers voor een

zelfstandige praktijk, dan is hij onbeperkt aansprakelijk, wat inhoudt dat hij met zijn volledige

persoonlijk vermogen instaat voor de verbintenissen van de praktijk. Treedt hij daarentegen toe

tot een vennootschap met volkomen rechtspersoonlijkheid (zie infra 2.5.3), dan kan hij niets meer

verliezen dan wat hij in de vennootschap heeft ingebracht. Nochtans is het zo dat de meeste vrije

beroepsbeoefenaars op grond van hun deontologie steeds persoonlijk aansprakelijk blijven voor

de fouten die zij in de uitoefening van hun beroep begaan. Daaraan ontsnappen ze niet door de

oprichting van een rechtspersoon, zelfs niet als deze volkomen is. Wel speelt de beperkte aan-

sprakelijkheid voor alle schulden die niet voortspruiten uit de relatie tussen de vrije beroepsbeoe-

fenaar en zijn cliënt (Van Eeckhoute Ph., 1998, blz. 21-22).

Page 24: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

14

Een derde voordeel ligt in de schaalvoordelen: met minder kosten een zelfde of zelfs een betere

service verlenen door het efficiënt in gemeenschap brengen van de middelen. Koen Geens waar-

schuwt er echter voor dat “de rentabilisering van de infrastructuur de bovenhand kan halen op de

echte noden van de cliënten en de gemeenschap” (Geens K. in François G. en Deketelaere K.,

1997, blz. 21).

Tot slot biedt een samenwerking in vennootschapsverband de mogelijkheid om de cliënt een full-

service pakket aan te bieden. De toegenomen specialisatiemogelijkheden maken immers dat een

iemand niet alle vakgebieden kan beheersen. Samenwerking met anderen binnen een kantoor is

dan de oplossing. Koen Geens wijst op het gevaar van “artificiële dienstencreatie: aandringen bij

de cliënt van de ene vennoot tot consultatie van een medevennoot” (Geens K. in François G. en

Deketelaere K., 1997, blz. 22).

Dit laatste is meteen een belangrijk nadeel van het uitoefenen van een vrij beroep in vennoot-

schapsvorm. Philip Van Eeckhoute vindt dit nadeel echter beperkt: de cliënt is doorgaans zelf een

onderneming en kent als geen ander haar eigen behoeften. Bovendien mag men van een vrije be-

roepsbeoefenaar verwachten dat hij de nodige beroepsethiek aan de dag legt om aan dergelijke

verzoeken te weerstaan (Van Eeckhoute Ph., 1998, blz. 31).

Een ander nadeel schuilt in het feit dat de dienstverlening aan de cliënt een onpersoonlijk karakter

krijgt: de cliënt van een vennoot dreigt cliënt van een kantoor te worden. Koen Geens relativeert

dit echter: “de cliënt die zelf een professional is, zal zich aanpassen aan de groepsrealiteit die

door de specialisatie gevergd wordt en goede contacten leggen met elk van de dienstverstrekkers

in de betrokken domeinen” (Geens K. in François G. en Deketelaere K., 1997, blz. 22).

Mogelijk zal het inkomen van een vennoot lager zijn dan dat van de zelfstandige, succesvolle

vrije beroepsbeoefenaar. Nochtans kan men hier opwerpen dat de zekerheid die de professionele

vennootschap biedt, alsook de fiscale en sociale voordelen die ermee verbonden zijn, dit verlies

op lange termijn zeker zullen compenseren (Geens K. in François G. en Deketelaere K., 1997, blz.

22).

14 De wetgever heeft via de Wet van 14 februari 1987 betreffende de eenpersoonsvennootschappen met beperkte aan-sprakelijkheid de mogelijkheid gecreëerd om alleen een BVBA op te richten (B.S. van 30 juli 1987).

Page 25: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

15

Een volgend nadeel schuilt in de mogelijke interne conflicten die zich binnen een kantoor kunnen

voordoen. Denk maar aan discussies over het verdelen van de winsten van de vennootschap. Het

is duidelijk dat dergelijke situaties met goede afspraken voor een groot deel vermeden kunnen

worden (Van Eeckhoute Ph., 1998, blz. 31).

Dat de vrije beroepsbeoefenaar zijn vrijheid en onafhankelijkheid beperkt ziet in de strikte organi-

satie die een professionele vennootschap veronderstelt, kan als een laatste mogelijk nadeel ver-

meld worden. Nochtans argumenteert Koen Geens dat “precies de samenwerking en de mogelijk-

heid afspraken te maken een grotere persoonlijke vrijheid voor de vrije beroepsbeoefenaar kun-

nen inhouden”. Binnen een professionele vennootschap, aldus Geens, kan men immers vakantie

nemen, zich laten vervangen door een collega en dergelijke meer (Geens K. in François G. en De-

ketelaere K., 1997, blz. 21).

2.4. De Wet van 21 februari 1985

Vóór 1985 voorzag de wetgever niet in de mogelijkheid om vennootschappen op te richten die

gemachtigd waren in eigen naam het mandaat van commissaris of andere wettelijke opdrachten

die aan de bedrijfsrevisor zijn voorbehouden, uit te oefenen. Het was een revisor zelfs niet toege-

laten een vennootschap met rechtspersoonlijkheid te vervoegen (Olivier H., 1986, blz. 41). Artikel

8, §2 van de Wet van 22 juli 195315 verbood immers de vereniging van een revisor met andere

revisoren voor de uitoefening van het beroep in een vennootschap met rechtspersoonlijkheid,

alsook de vereniging van een revisor met personen die deze hoedanigheid niet bezitten.

Onder “uitoefening van het beroep” wordt verstaan: “elke werkzaamheid die een relatie met de

cliënt tot gevolg heeft” (Jaarverslag IBR, 1980, blz. 37). Vallen dus niet onder dit verbod: de ve r-

eniging of vennootschap met een wetenschappelijk of educatief doel, de vereniging of vennoot-

schap die tot doel heeft materiaal in gemeenschap te brengen (een vennootschap van middelen) en

de vereniging of vennootschap die behoort tot de privé-sfeer of tot doel heeft het privé-

patrimonium te beheren.

15 B.S. van 2 september 1953.

Page 26: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

16

Vóór 1985 kon bijgevolg enkel een burgerlijke vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid (i.e.

een maatschap) opgericht worden maar dan nog kon die niet in eigen naam het beroep uitoefenen.

Een revisor kon zich dan wel verenigen met personen die geen lid zijn van het IBR, doch enkel

voor het in gemeenschap brengen van alle of een gedeelte van de kosten die verband houden met

de uitoefening van het beroep.

Een van de belangrijkste innovaties van de Wet op de hervorming van het bedrijfsrevisoraat van

21 februari 198516 is de toelating om revisorenvennootschappen met rechtspersoonlijkheid op te

richten. Daarmee werd een einde gesteld aan de achterhaalde bestaande regeling en kon België in

het voetspoor treden van talrijke andere landen (Olivier H., 1986, blz. 41). Met de mogelijkheid

professionele vennootschappen op te richten komt men tegemoet aan de noden van de grote mul-

tinationals, schept men voor derden een grotere rechtszekerheid en creëert men bovendien een

ruim aanbod van gediversifieerde en complementaire disciplines (Jaarverslag IBR, 1986, blz. 35).

Voorheen kon alleen met toestemming van de Raad de burgerlijke vennootschap zonder rechts-

persoonlijkheid opgericht worden. Voortaan moet de toestemming van de Raad niet meer ge-

vraagd worden om een vennootschap onder bedrijfsrevisoren op te richten. De Raad treedt slechts

in twee gevallen op: wanneer de vennootschap van revisoren op de ledenlijst van het IBR wenst

ingeschreven te worden en wanneer de vennootschap een buitenlandse beroepsbeoefenaar op-

neemt (Omzendbrief D. 007/86 van 4 juli 1986). Een middelenvennootschap kan dus ook zonder

toestemming worden opgericht en kan een vrij te kiezen rechtsvorm17 aannemen. Tevens kan

zonder een voorafgaandelijk fiat van de Raad een internationale samenwerking worden aangegaan

met een Nederlandse ““Registeraccountant”” en een Franse “Commissaire aux comptes” (Jaar-

verslag IBR, 1986, blz. 28).

16 Het stelsel van de controlevennootschappen werd tijdelijk geregeld door Artikel 33 van de Wet van 22 juli 1953.Dit werd nu gewijzigd bij Wet van 21 februari 1985 (B.S. van 28 februari 1985) . De nieuwe regels traden in werkingvanaf 10 maart 1985. De overgangsmaatregelen van de Wet werden uitgewerkt in het Koninklijk Besluit van 15 mei1985 (B.S. van 30 mei 1985).

17 De rechtsvorm is te kiezen uit vennootschap onder firma, coöperatieve vennootschap en besloten vennootschap metbeperkte aansprakelijkheid. Het zijn dus die rechtsvormen die een professionele vennootschap volgens Art. 33 van deWet van 22 juli 1953, zoals gewijzigd bij Wet van 21 februari 1985 ook kan aannemen.

Page 27: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

17

2.5. Professionele vennootschappen

2.5.1. Algemeen

Professionele vennootschappen noemen we ook revisorenvennootschappen. Zij hebben tot doel de

gemeenschappelijke uitoefening van de taken die tot het vakgebied van de bedrijfsrevisor horen of

ermee verenigbaar zijn (Olivier H., 1986, blz. 45). Elke professionele burgerlijke vennootschap

naar Belgisch recht die aan de door de Koning opgestelde voorwaarden vervult, kan opgenomen

worden op de ledenlijst van het Instituut. Het is de Raad die hiertoe beslist.

Daarom ga ik eerst dieper in op de voorwaarden waaraan moet voldaan worden opdat een reviso-

renvennootschap kan worden ingeschreven op de ledenlijst van het IBR. Daarna bespreek ik de

belangrijkste regels in verband met de oprichting van een professionele vennootschap en de con-

trole op de statuten vanwege het IBR. Vervolgens bekijken we het aandeelhouderschap in de pro-

fessionele vennootschap en het principe van de vaste vertegenwoordiger. Een volgend deeltje be-

handelt de aansprakelijkheidsregeling in revisorenvennootschappen, waarna het stelsel van de

eenpersoonsvennootschappen wordt uitgelegd. Daarna wordt ingegaan op het bestuur van de pro-

fessionele vennootschap en de noodzakelijke mededelingen aan het Instituut. De interne organi-

satie van en de kwaliteitscontrole binnen revisorenkantoren vormt een volgend belangrijk punt.

Tot slot worden nog een aantal praktische zaken onder de loep genomen: het dubbel lidmaatschap,

de facturatie van de honoraria en de reorganisatie van revisorenkantoren.

2.5.2. Voorwaarden tot inschrijving van revisorenvennootschappen op de ledenlijst

van het Instituut

Artikel 14 van het Koninklijk Besluit van 15 mei 198518 vermeldt de voorwaarden waartegen re-

visorenvennootschappen kunnen opgenomen worden op lijst B van het Instituut der Bedrijfsrevi-

soren.

18 B.S. van 30 mei 1985.

Page 28: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

18

“De hoedanigheid van lid van het Instituut wordt verleend aan elke burgerlijke vennootschap19

opgericht in de vorm van een vennootschap onder firma, besloten vennootschap met beperkte

aansprakelijkheid of coöperatieve vennootschap die aan volgende voorwaarden voldoet:

• Het doel en de werkzaamheid van de vennootschap moet beperkt zijn tot de uitoefening van de

controleopdrachten bedoeld in Artikel 3 van de Wet van 22 juli 1953, zoals gewijzigd bij de

Wet van 21 februari en tot de uitoefening van de werkzaamheden die verenigbaar zijn met de

hoedanigheid van bedrijfsrevisor20.

• Alle vennoten, zaakvoerders en bestuurders moeten lid zijn van het Instituut der Bedrijfsrevi-

soren of in het buitenland een hoedanigheid hebben die als gelijkwaardig met deze van be-

drijfsrevisor is erkend.

• De meerderheid der aandelen evenals de meerderheid der stemrechten waarover de vennoten

moeten beschikken, moet in het bezit zijn van leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

• De zaakvoerders en bestuurders moeten natuurlijke personen zijn; de meerderheid van hen

moet lid zijn van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

• De vertegenwoordigers die, ter uitvoering van Artikel 33, §2 van de Wet van 22 juli 1953, zo-

als gewijzigd bij de Wet van 21 februari 1985, belast zijn met de uitvoering van opdrachten in

naam en voor rekening van de vennootschap moeten lid zijn van het Instituut der Bedrijfsrevi-

soren21.

• Indien het een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een coöperatieve

vennootschap betreft, moet zij worden aangeduid door een firma die beantwoordt aan de ver-

eisten van Artikel 33, §3 van de Wet van 22 juli 1953, zoals gewijzigd bij de Wet van 21 fe-

bruari 198522.”

19 De vennootschap heeft inderdaad een burgerlijk karakter daar zij aansluit bij de beroepsuitoefening van een vrijeberoepsbeoefenaar. Die voert immers geen commerciële activiteit. De burgerlijke vennootschap wordt gereglemen-teerd door het Burgerlijk Wetboek (Art. 1382 e.v.).

20 zie supra (1.1.).

21 zie infra (2.5.5).

22 De firma van die vennootschappen mag enkel bevatten de naam van een of meer zaakvoerders, bestuurders, ven-noten of de naam van een of meer oud-vennoten die de hoedanigheid van bedrijfsrevisor hebben gehad (Art. 33, §3van de Wet van 22 juli 1953, zoals gewijzigd bij Wet van 21 februari 1985.

Page 29: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

19

“De Raad controleert of aan de opgesomde voorwaarden is voldaan, niet alleen op het ogenblik

dat de inschrijving op de ledenlijst gebeurt, maar ook later, aangezien Artikel 4ter van de Wet van

1953, zoals gewijzigd bij de Wet van 21 februari 1985 bepaalt dat de hoedanigheid van lid wordt

ingetrokken wanneer aan de voorwaarden voor de toekenning van die hoedanigheid niet meer is

voldaan” (Olivier H., 1986, blz. 49).

Het is zo dat de aanvragen van de vennootschappen om ingeschreven te worden op de ledenlijst

van het IBR vergezeld moeten worden van een dossier (Artikel 15 van het KB van 15 mei

198523). Artikel 16 van het KB van 15 mei 198524 bepaalt de inhoud van dat dossier:

• “De statuten van de vennootschap, de identiteit van de vennoten en het aantal aandelen in ie-

ders bezit, de identiteit van haar zaakvoerders of bestuurders evenals haar jaarrekening over

de laatste vijf boekjaren of sedert haar oprichting zo sindsdien nog geen vijf jaren zijn verlo-

pen.

• De nauwkeurige omschrijving van haar bedrijf en het bewijs of de beslissing dat dit bedrijf

beperkt is of, in geval van toetreding zal zijn, tot het volbrengen van opdrachten die behoren

tot de controlewerkzaamheden zoals bedoeld in Artikel 3 van de Wet van 22 juli 1953, zoals

gewijzigd bij de Wet van 21 februari 1985, en tot het uitoefenen van werkzaamheden die vere-

nigbaar zijn met de hoedanigheid van bedrijfsrevisor.

• Het bewijs dat de voorwaarden zijn nageleefd waaraan de vennootschap, haar zaakvoerders

of bestuurders en vennoten krachtens Artikel 14 moeten voldoen25.

• Een nauwkeurige omschrijving van de organisatie en de werking van de vennootschap, de

medewerkers op wie zij kan rekenen, de werkmethodes en interne systemen voor kwaliteits-

controle die zij heeft ingevoerd.

• Alle gegevens die toelaten na te gaan of de bepalingen van de Artikelen 7bis en 8 van voor-

noemde Wet van 22 juli 1953, zoals gewijzigd bij de Wet van 21 februari 1985, worden in acht

genomen26.

23 B.S. van 30 mei 1985.

24 B.S. van 30 mei 1985.

25 zie supra (2.5.2.).

26 Het betreft hier de voorwaarden die betrekking hebben op de onverenigbaarheden en de beroepssituatie van debuitenlandse vennoten.

Page 30: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

20

• Telt de vennootschap onder haar vennoten, zaakvoerders of bestuurders, personen die geen

hoedanigheid bezitten die overeenkomstig Artikel 14, tweede lid, als gelijkwaardig hiermee

wordt erkend, het bewijs dat de Belgische bedrijfsrevisoren lid mogen zijn van vennootschap-

pen die in dat land gerechtigd zijn jaarrekeningen van vennootschappen te controleren.”

Vooral de statuten, het huishoudelijk reglement 27 (indien voorzien door de statuten) en een nauw-

keurige beschrijving van de organisatie en van het personeel van het kantoor zijn van wezenlijk

belang voor de Raad (Olivier H., 1986, blz. 51).

2.5.3. Enkele belangrijke oprichtingsregels

Wordt de burgerlijke vennootschap opgericht onder de vorm van een vennootschap onder firma

dan bestaat de vennootschap wel als rechtspersoon maar haar rechtspersoonlijkheid is niet vo l-

waardig: haar vennoten zijn samen met de vennootschap zelf onbeperkt en hoofdelijk aansprake-

lijk voor de verbintenissen van de vennootschap. De VOF wordt schriftelijk opgericht, al dan niet

voor een notaris. Deze overeenkomst moet bekendgemaakt worden en neergelegd worden voor

het verkrijgen van de rechtspersoonlijkheid. Zonder enige beperking kan geld, goederen of arbeid

worden ingebracht waarbij de vennoten zelf tot afspraken kunnen komen betreffende de wins t-

deelname en de controle op de inbreng (Wyckaert M. in François G. en Deketelaere K., 1997, blz.

35).

Een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is een volwaardig rechtspersoon: de

vennoten zijn er slechts toe gehouden hun inbreng te storten terwijl de vennootschap zelf en zij

alleen aansprakelijk is voor de verbintenissen. Evenwel wordt op dit beginsel een essentiële cor-

rectie aangebracht: de vennoot blijft, samen met de vennootschap, aansprakelijk voor eventuele

beroepsfouten. Een BVBA wordt opgericht voor een notaris en de oprichtingsakte en statuten

moeten worden bekendgemaakt. Tevens dient een financieel plan opgesteld te worden. Hierin

wordt het bijeengebrachte kapitaal, dat tenminste € 18.550 bedraagt, verantwoord. De inbreng in

natura dient onmiddellijk te geschieden, de inbreng in geld voor een vijfde. Er kan enkel geld of

27 Een groot aantal statuten verwijzen naar een huishoudelijk reglement. Dit omvat een aantal zeer verscheidene be-palingen, onder meer regels in verband met de verdeling van de kosten, de wijze van bezoldiging en promotie van devennoten en de regels in verband met kwaliteitscontrole.

Page 31: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

21

naar economische maatstaven meetbare goederen worden ingebracht (Wyckaert M. in François G.

en Deketelaere K., 1997, blz. 35 – 36).

De coöperatieve vennootschap biedt dan weer de keuze tussen de onbeperkte en hoofdelijke aan-

sprakelijkheid, de CVOHA, en tussen de aansprakelijkheid beperkt tot de inbreng, de CVBA. Ty-

pisch voor een coöperatieve vennootschap is de dubbele kapitaalstructuur: een gedeelte van het

kapitaal is vast (en kan men slechts veranderen via een statutenwijziging) en boven dit deel is het

kapitaal veranderlijk, waardoor de in- en uittreding van vennoten vrij soepel kan gebeuren28. Ter-

wijl voor een CVOHA een onderhandse akte volstaat, die evenwel moet bekendgemaakt worden,

is voor de oprichting van een CVBA een notaris nodig. Tevens moeten oprichtingsakte en statuten

bekend worden gemaakt. Ook hier wordt een financieel plan opgesteld. De CVBA sluit overigens

dicht aan bij de BVBA: het maatschappelijk kapitaal bedraagt ook hier minstens € 18.550 en er

kan slechts geld en naar economische maatstaven waardeerbare goederen ingebracht worden

(Wyckaert M. in François G. en Deketelaere K., 1997, blz. 36 – 37).

2.5.4. De statuten van de revisorenvennootschap

De Raad hoeft zich principieel niet in te laten met een overeenkomst die door een aantal partijen

is afgesloten en oefent in feite dus geen controle uit op de inhoud van de statuten van revisoren-

vennootschappen. Toch acht hij het nodig om de aandacht van de betrokken confraters te vestigen

op enkele punten die mogelijkerwijs moeilijkheden zouden kunnen veroorzaken (IBR, Vademe-

cum, 2001, blz. 232).

Vooreerst moet de vermelding “burgerlijke vennootschap die de rechtsvorm van een (CVBA,

CVOHA, BVBA) heeft aangenomen” zowel in de statuten als op de stukken van de vennootschap

worden vermeld. Een afzonderlijk artikel in de statuten moet daarnaast de beroepsmatige verte-

genwoordiging van de vennootschap regelen (Art. 132 Venn.W.). Het is immers zo dat een verte-

genwoordiger belast wordt met de uitvoering van elke opdracht, die aan een professionele ven-

nootschap wordt toevertrouwd, in naam en voor rekening van die vennootschap (zie infra 2.5.6).

28 Dit maakt deze rechtsvorm trouwens zo aantrekkelijk.

Page 32: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

22

Pas wanneer vaststaat dat de betreffende vennootschap de rechtspersoonlijkheid bezit, kan zij op

de ledenlijst van het Instituut worden ingeschreven. Daartoe moet een bewijs van de neerlegging

van de oprichtingsakte geleverd worden. Tevens moet elke vennoot over de hoedanigheid van be-

drijfsrevisor of een gelijkwaardige hoedanigheid in het buitenland beschikken. De Raad bepaalt

ook dat een vennoot niet uit de vennootschap kan treden binnen een periode van zes jaar volgend

op zijn toetreding. Verder moeten de statuten nog vermelden dat het verlies van de hoedanigheid

als lid van het Instituut of van een hoedanigheid die in het buitenland als gelijkwaardig wordt er-

kend tot gevolg heeft dat ook de hoedanigheid van vennoot wordt verloren. Daarom adviseert de

Raad een specifieke bepaling op te nemen in de statuten die de terugbetaling regelt van de waarde

van de aandelen aan de vennoot die zich terugtrekt of diens erfgenamen, die zelf niet aan de

voorwaarden voldoen om toe te treden als vennoot (Olivier H., 1986, blz. 52).

Het maatschappelijk doel van de professionele vennootschap mag enkel betrekking hebben op ci-

vielrechtelijke daden, waaronder de opdrachten beschreven in Artikel 3 van de Wet van 22 juli

1953, zoals gewijzigd bij de Wet van 21 februari 1985 en de met het beroep verenigbare nevenac-

tiviteiten. Dat maatschappelijk doel moet blijken uit de statuten en is bepalend voor de aard van

de vennootschap (Ronse J., 1975, blz. 52). Een aantal statuten vermeldt dat de vennootschap be-

langen mag verwerven in andere vennootschappen die een vergelijkbaar maatschappelijk doel na-

streven of dat de vennootschap mag deelnemen in interprofessionele vennootschappen. De Raad

is geen voorstander van het veranderen van een handelsvennootschap, waarvan het doel niets met

de revisorale activiteit te maken heeft, in een controlevennootschap. Toch kan hij een dergelijke

actie niet verbieden. Daarom werden voor zulke dossiers minimale voorwaarden vastgelegd in de

Wet van 22 juli 1953 en het Koninklijk Besluit van 15 mei 198529. De Raad vraagt ook de oprich-

tingsakte, de wijzigingen in de statuten en de jaarrekening van de laatste twee boekjaren van de

overgenomen handelsvennootschap op.

Met betrekking tot de firmanaam formuleert de Raad tot slot ook enkele opmerkingen. Zo mag de

firmanaam enkel bestaan uit de naam van een of meer zaakvoerders, bestuurders, vennoten of

29 Deze voorwaarden zijn:

♦ Schrapping van de handelsvennootschap uit het handelsregister en het bewijs daarvan.♦ Wijziging van de benaming en het bewijs daarvan.♦ Bevestiging dat de boekhouding wettelijk gevoerd wordt, dat de reserves reëel zijn en dat de financiële toestand

gezond is.

Page 33: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

23

oud-vennoten. Zij moeten wel over de hoedanigheid van bedrijfsrevisor of een in het buitenland

gelijkwaardige hoedanigheid beschikken of beschikt hebben. Eveneens toegelaten zijn: de naam

van de echtgenoot van een gehuwde vrouw, de naam van een revisorenvennootschap die reeds

ingeschreven is op de ledenlijst van de personen die gemachtigd zijn om functies uit te oefenen

die gelijkwaardig zijn met die van bedrijfsrevisor in België30 en de naam van een vennoot die

vroeger vennoot was in een andere vennootschap voor zover geen verwarring tussen beide firma-

namen mogelijk is. De Raad verbiedt evenwel die firmanamen waarin de vermelding “revisoren-

kantoor” of “cabinet de révision” voorkomt, alsook “bedrijfsrevisor en ““Registeraccoun-

tant”””.

2.5.5. Aandeelhouderschap in professionele vennootschappen

Het Koninklijk Besluit van 15 mei 198531 zegt hierover het volgende:

• “Alle vennoten, zaakvoerders en bestuurders moeten lid zijn van het Instituut der Bedrijfsrevi-

soren of in het buitenland een hoedanigheid hebben die als gelijkwaardig met deze van be-

drijfsrevisor is erkend.

• De meerderheid der aandelen en ook de meerderheid van de stemrechten waarover de ven-

noten beschikken, moet in het bezit zijn van leden van het IBR.”

Aangezien een erebedrijfsrevisor niet langer lid is van het Instituut kan, hij geen vennoot zijn

(blijven) in een controlevennootschap, noch de activiteiten van een revisor uitoefenen binnen die

vennootschap. Een buitenlandse confrater kan slechts op de aandelen van een op de ledenlijst in-

geschreven controlevennootschap intekenen indien zijn hoedanigheid als gelijkwaardig kan wor-

den erkend 32.

30 Die buitenlandse vennoot mag evenwel geen meerderheidsaandeelhouder zijn in de vennootschap, tenzij hij ook opde ledenlijst van het Instituut is ingeschreven.

31 B.S. van 30 mei 1985.

32 Bij het beoordelen van de gelijkwaardigheid verwijst de Raad naar de Achtste Richtlijn van de Raad van Europavan 10 april 1984 inzake de toelating van personen die belast zijn met de wettelijke controle van boekhoudbeschei-den.

Page 34: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

24

Wat de revisorenvennootschappen naar buitenlands recht betreft, luiden de voorwaarden als

volgt (Koninklijk Besluit van 14 februari 198933):

• Alle vennoten, evenals de zaakvoerders en bestuurders moeten gemachtigd zijn in de staat

waar zij hun hoofdvestiging hebben om de wettelijke controle op de boekhoudkundige staten

van de ondernemingen uit te voeren.

• Minstens een bestuurder of zaakvoerder moet lid zijn van het Instituut en moet belast zijn met

het bestuur van het kantoor in België.

• Alle vennoten, bestuurders of zaakvoerders die gewoonlijk hun beroepsactiviteiten in België

uitoefenen, moeten lid zijn van het IBR.

Aangezien slechts een eenvoudige meerderheid der aandelen en stemrechten van een controleven-

nootschap in handen moet zijn van leden van het IBR, kan men zich afvragen wie de overige 49%

mag bezitten. Twee mogelijkheden kunnen zich dan voordoen. Ten eerste kunnen vennoten be-

slissen de participatie van 49% af te staan, veronderstellend dat gelijk wie deze aandelen en stem-

rechten kan aanhouden. Dit komt, aldus de Raad, neer op een vorm van externe financiering. De

Raad beoordeelt deze mogelijkheid dan ook als gevaarlijk, vermits het niet ondenkbaar is dat de

externe financierder de commerciële belangen voorrang zou geven op de plichtenleer. In het ande-

re geval kunnen de vennoten beslissen de participatie af te staan aan personen die niet de hoeda-

nigheid van bedrijfsrevisor bezitten, doch wel in de vennootschap actief zijn of die tot een ander

vakgebied behoren (accountants bijvoorbeeld). Aangezien via deze weg een controlevennoot-

schap met pluridisciplinair karakter kan ontstaan, heeft de Raad dan ook geen bezwaren tegen de-

ze formule, voor zover de revisoren de centrale schakel blijven en de regels in verband met hun

onafhankelijkheid gewaarborgd blijven (IBR, Vademecum, 2001, blz. 238 – 239).

Een buitenlands persoon kan een mandaat van bestuurder in een controlevennootschap naar Be l-

gisch recht opnemen als hij een wettelijk erkende hoedanigheid heeft bekomen in een land van de

Europese Unie voor de wettelijke controle van de boekhoudbescheiden conform de Achtste

Richtlijn van 10 april 1984. Is die persoon geen inwoner van een land van de EU, dan vraagt de

33 Koninklijk Besluit van 14 februari 1989 tot vaststelling van de voorwaarden voor toekenning van de hoedanigheidvan lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren aan de natuurlijke personen en rechtspersonen bedoeld in Artikel 4tervan de Wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (B.S. van 10 maart 1989).

Page 35: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

25

Raad een bewijs van wederkerigheid34 alvorens zijn toestemming te verlenen (IBR, Vademecum,

2001, blz. 251).

Het exclusiviteitprincipe35 belet dat een bedrijfsrevisornatuurlijke persoon, vennoot is in versche i-

dene, op de ledenlijst ingeschreven controlevennootschappen. De Raad kan echter tijdelijke af-

wijkingen toestaan. Zo kan iemand een tijdelijk bestuursmandaat opnemen in een andere vennoot-

schap in het kader van een nakende fusie (HRB 90/05, D. nr. 77). De bedrijfsrevisor kan de ven-

nootschap wel vertegenwoordigen in zijn hoedanigheid van bestuurder bij de uitoefening van zijn

mandaat als commissaris. Hij mag dit niet doen in verscheidene revisorenvennootschappen beha l-

ve wanneer hij toch de kwaliteit van zijn beroepsactiviteiten kan garanderen. Het exclusiviteit-

principe leert ons ook dat een vennoot geen mandaat van bestuurder in een andere revisorenven-

nootschap mag aanvaarden tenzij zijn medevennoten hierin uitdrukkelijk toestemmen. De be-

drijfsrevisornatuurlijke persoon mag slechts een mandaat van bestuurder of zaakvoerder aanvaar-

den in twee op de ledenlijst ingeschreven vennootschappen36. Slechts in bijzondere gevallen geeft

de Raad zijn toestemming voor een derde mandaat37. Een vennootschap kan zonder problemen

een deelneming bezitten in een andere vennootschap die op de ledenlijst is ingeschreven.

Het is gebruikelijk, doch niet verplicht volgens de regels van de plichtenleer, dat op het briefpa-

pier van een revisorenkantoor de namen van de vennoten of zelfs die van de medewerkerbedrijfs-

revisoren vermeld staan. Op die manier is het publiek terdege geïnformeerd (IBR, Vademecum,

2001, blz. 240).

34 Op basis van dit bewijs kan een lid van het IBR een functie van bestuurder uitoefenen in een vennootschap die ac-tiviteiten uitoefent die vergelijkbaar zijn met deze van een revisorenvennootschap in het land van oorsprong.

35 Art. 29, eerste lid van het KB van 10 januari 1994 (B.S. van 18 januari 1994; Erratum, B.S. van 22 april 1994).

36 De functie van zaakvoerder van een eenpersoonsvennootschap wordt niet in rekening gebracht bij het bepalen vande grens van twee bestuursmandaten die zonder voorafgaandelijke toestemming van de Raad mogen uitgeoefendworden.

37 Een afwijking van de regels is slechts mogelijk wanneer deze tijdelijk is en verbonden is aan uitzonderlijke om-standigheden.

Page 36: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

26

2.5.6. De vaste vertegenwoordiger

Telkens een controleopdracht in de zin van Artikel 3 van de Wet van 22 juli 1953 wordt aanvaard,

dient de controlevennootschap een vaste vertegenwoordiger aan te stellen (Art. 132 Venn.W.). In

1985 werd het stelsel echter veralgemeend voor alle handelingen van de vennootschap, inclusief

de contractuele opdrachten die met de beroepsactiviteiten van bedrijfsrevisor verenigbaar zijn

(Olivier H., 1986, blz. 53). Alleen bedrijfsrevisoren die op de ledenlijst van het IBR zijn inge-

schreven, kunnen een dergelijk mandaat aanvaarden. Een bedrijfsrevisor met het statuut van be-

diende kan geen verklaring of certifiëring tekenen in naam van zijn werkgever en komt bijgevolg

niet in aanmerking voor een mandaat als vaste vertegenwoordiger (Parl. Stukken, Kamer, 552

(1982-83), nr. 35, p. 89). Enkel vennoten, zaakvoerders of bestuurders mogen dus als vertegen-

woordiger optreden.

De bedoeling van de regeling van de vaste vertegenwoordiger is het tot stand brengen van een

hoofdelijke aansprakelijkheid tussen de burgerlijke vennootschap en de verantwoordelijke revisor,

en dit in het belang van de gecontroleerde onderneming (IBR, Vademecum, 2001, blz. 241). De

Raad heeft dan ook geen enkel bezwaar tegen het aanstellen van verscheidene vertegenwoordi-

gers. Deze moeten evenwel hun opdracht in college uitoefenen: zij zijn dan allen persoonlijk aan-

sprakelijk op strafrechtelijk, burgerrechtelijk en tuchtrechtelijk vlak. Alle benoemde revisoren

moeten bijgevolg de controleverslagen ondertekenen (IBR, Vademecum, 2001, blz. 242).

Het mandaat van vaste vertegenwoordiger kan “intuitu personae” (in hoofde van de natuurlijke

persoon) worden uitgeoefend: dan eist de algemene vergadering van de gecontroleerde vennoot-

schap dat een bepaald persoon het mandaat op zich neemt. In het andere geval wordt de vaste

vertegenwoordiger gekozen door de Raad van Bestuur of de zaakvoerder van de revisorenven-

nootschap. De aanduiding van de functie als vaste vertegenwoordiger moet gepubliceerd worden

in de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad (Art. 132 Venn.W.).

Het is altijd mogelijk dat een vaste vertegenwoordiger tijdens zijn mandaat vervangen dient te

worden. Zij de vertegenwoordiger “intuitu personae” benoemd, dan moet de algemene vergade-

ring van gecontroleerde bedrijf een nieuwe vertegenwoordiger benoemen. In het andere geval is

het opnieuw de revisorenvennootschap zelf die hierover beslist. De naam van de nieuwe vaste

vertegenwoordiger wordt vermeld in de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad (Art. 132, tweede lid

Venn.W.).

Page 37: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

27

Is de vaste vertegenwoordiger tijdelijk niet bij machte een controleverslag te ondertekenen, dan

kan hij zich door een confrater laten vertegenwoordigen. Artikel 18, derde lid van het KB van 10

januari 199438 stelt immers dat “in geval van overmacht een bedrijfsrevisor zijn bevoegdheid om

te tekenen aan een andere bedrijfsrevisor kan delegeren”. Een bedrijfrevisor kan hierop enkel een

beroep doen wanneer hij zelf de controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd en met de inhoud van

het controleverslag heeft ingestemd doch niet in de mogelijkheid verkeert dat verslag zelf te on-

dertekenen (IBR, Vademecum, 2001, blz. 242).

Aangezien er hoofdelijke aansprakelijkheid is van de vaste vertegenwoordiger met de vennoot-

schap voor alle professionele handelingen, is het belangrijk dat de vennoot die de vennootschap

vertegenwoordigt aanvaardt dat zijn confratervennoten toezien op de kwaliteit van zijn werk (Oli-

vier H., 1986, blz. 58).

2.5.7. Aansprakelijkheid van revisorenvennootschappen

Aanvaardt een vennootschap een wettelijke opdracht zoals omschreven in Artikel 3 van de Wet

van 22 juli 1953, zoals gewijzigd bij de Wet van 21 februari 1985, dan is het stelsel van de vaste

vertegenwoordiger van toepassing (zie supra 2.5.6.). Deze is aansprakelijk alsof hij de opdracht in

eigen naam en voor eigen rekening zou uitoefenen. Met hem is de burgerlijke vennootschap hoof-

delijk aansprakelijk (IBR, Vademecum, 2001, blz. 244). Evenwel dient opgemerkt te worden dat

de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennootschap en van haar vaste vertegenwoordiger be-

perkt zijn tot de schadelijke gevolgen van fouten begaan bij de technische uitoefening van het be-

roep. De vaste vertegenwoordiger is dus niet aansprakelijk voor de overige schulden van de ven-

nootschap (Olivier H., 1986, blz. 56).

Deze regeling is wettelijk niet van toepassing op de zogenaamde verenigbare activiteiten. Een

controlevennootschap heeft dan twee mogelijkheden. Zij kan toch dezelfde regeling bedingen in

de statuten of (en dit is meestal het geval) verkiezen dit niet te doen. Dan is alleen de revisoren-

vennootschap aansprakelijk, zij het beperkt (IBR, Vademecum, 2001, blz. 245). Bedrijfrevisoren

38 B.S. van 18 januari 1994; Erratum, B.S. van 22 april 1994.

Page 38: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

28

zijn evenwel aansprakelijk volgens het gemeen recht39 en zij kunnen zich daaraan op geen enkele

manier onttrekken. Bijgevolg speelt de beperkte aansprakelijkheid slechts in theorie.

Als een bedrijfsrevisor, die vennoot is van een vennootschap, in eigen naam opdrachten aan-

vaardt, kan de vennootschap niet aansprakelijk worden gesteld. De revisor is immers geen vaste

vertegenwoordiger. Bijgevolg is hij zelf onbeperkt aansprakelijk.

2.5.8. Eenpersoonsvennootschappen

Artikel 33 §1 van de Wet van 22 juli 1953, zoals gewijzigd bij de Wet van 21 februari 198540 stelt

dat “[…] de hoedanigheid van lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren wordt toegekend aan

elke burgerlijke vennootschap, opgericht in de rechtsvorm van een vennootschap onder firma, een

besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of coöperatieve vennootschap die hierom

verzoekt en […]”. De Vennootschapswetgeving41 geeft aan dat een besloten vennootschap met

beperkte aansprakelijkheid ook door een natuurlijk persoon kan worden opgericht.

De Raad van het Instituut oordeelt dan ook dat een eenpersoonsvennootschap op de ledenlijst kan

worden ingeschreven. Evenwel moet aan de gekende voorwaarden worden voldaan42. De Raad

dringt ook aan op een gepaste regeling indien de enige vennoot zou overlijden. In dat geval moe-

ten de aandelen binnen een zekere termijn overgedragen worden aan een of meer personen met de

hoedanigheid van bedrijfsrevisor, zoniet wordt de vennootschap geschrapt van de ledenlijst. De

toekenning van zo een regularisatietermijn is evenwel afhankelijk van het benoemen van een

plaatsvervangend zaakvoerderbedrijfsrevisor (door de enige vennoot) die instaat voor het beheer

van de vennootschap tot de aandelen volledig zijn overgedragen (IBR, Vademecum, 2001, blz.

249).

39 Art. 9bis van de Wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, zoals gewijzigdbij de Wet van 21 februari 1985 (B.S. van 28 februari 1985).

40 B.S. van 28 februari 1985.

41 Boek VI, Artikel 211 e.v.

42 Deze voorwaarden zijn opgenomen in Artikel 14 van het KB van 15 mei 1985 tot uitvoering van de overgangsbe-palingen in de Wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (B.S. van 30 mei1985).

Page 39: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

29

2.5.9. Het bestuur van de professionele vennootschap

In feite komt het bestuur van een professionele vennootschap neer op het kiezen van een “primus

inter pares”: diegene die bereid wordt gevonden zich wat meer met de vennootschap en wat min-

der met de echte beroepsuitoefening bezig te houden (Wyckaert M. in François G. en Deketelaere

K., 1997, blz. 40). De zaakvoerders en bestuurders zijn in de eerste plaats jegens de vennootschap

en de medevennoten aansprakelijk voor de goede uitvoering van hun taken (Wyckaert M. in Fran-

çois G. en Deketelaere K., 1997, blz. 41).

In de VOF neemt elke vennoot afzonderlijk het beheer waar, zo er geen andere afspraken zijn ge-

maakt. Voor de uitvoering van een bepaalde handeling heeft elke vennoot wel het recht zich hie r-

tegen te verzetten. Betreft het daden van beschikking43 dan is een gemeenschappelijk besluit ver-

eist. De VOF heeft er alle belang bij haar doel en de aan de zaakvoerder(s) verleende bevoegdhe-

den bekend te maken, hoewel de Wet dit geenszins voorschrijft. Verder maakt men beter geen ge-

bruik van een statutair benoemde zaakvoerder: slechts indien hijzelf ook akkoord gaat, kan hij

worden ontslagen, tenzij het om een wettelijke reden44 gaat (Wyckaert M. in François G. en De-

ketelaere K., 1997, blz. 40).

Het bestuur in de BVBA wordt waargenomen door een of meerdere zaakvoerders, al dan niet

statutair benoemd. Een statutair benoemde zaakvoerders kan enkel ontslagen worden indien er een

unaniem akkoord is of om een wettelijke reden en mits instemming van de meerderheid der aan-

deelhouders. Een gewone zaakvoerder daarentegen kan ad nutum45 ontslagen worden. De zaak-

voerder van de BVBA is individueel bevoegd alle bestuursdaden te stellen en kan de BVBA on-

beperkt verbinden. Wel is een beperking van zijn bevoegdheden mogelijk, op voorwaarde dat ze

algemeen is en regelmatig wordt bekend gemaakt (Wyckaert M. in François G. en Deketelaere K.,

1997, blz. 40).

43 Daden van beheer zijn er louter op gericht een bepaald goed in stand te houden, terwijl daden van beschikking temaken hebben met een zekere verandering aan het goed (bijvoorbeeld een hypotheek afsluiten of een dading).

44 Dit wordt door een beroepsrechter beoordeeld.

45 Dit wil zeggen dat een aan een bepaald persoon toegekend mandaat kan ingetrokken worden zonder dat daarvooreen motief moet aangehaald worden. Bovendien hoeft geen vooropzeg te gebeuren, zelfs indien het een mandaat vanonbepaalde duur betreft, noch dient een schadevergoeding uitbetaald te worden, behoudens toepassing van de regelsin verband met rechtsmisbruik.

Page 40: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

30

In het geval van een coöperatieve vennootschap beperkt de Wet zich tot het volgende: er zijn be-

stuurders, al dan niet vennoten (Art. 143, tweede lid Venn.W.) en in de oprichtingsakte worden de

bestuursregelen bepaald (Art. 145, 3° Venn.W.). Is er niets statutair bepaald dan is er een enkele

bestuurder (Art. 146, 3° Venn.W.). Men heeft hier dus een zeer grote keuzevrijheid.

2.5.10. Mededelingen aan het Instituut

Bedrijfsrevisoren die lid zijn van een vennootschap dienen de statuten van die vennootschap,

alsook elke akte van statutenwijziging mee te delen aan het Instituut. Tevens ontvangt het Insti-

tuut jaarlijks een bijgewerkt lijst van de bestuurders of zaakvoerders (Art.32 van het KB van 10

januari 199446).

Ook over elke wijziging van het aandeelhouderschap, elke beroepsmatige samenwerking (ook on-

der de vorm van een bediendecontract) met andere bedrijfsrevisoren of andere personen in België

of in het buitenland moet het IBR ingelicht worden. Een afschrift van elk stuk dat op de griffie

van de rechtbank van Koophandel wordt neergelegd, moet eveneens aan het Instituut verzonden

worden.

Het IBR heeft, volgens Artikel 18ter, §1 van de Wet van 22 juli 1953, zoals gewijzigd bij de Wet

van 21 februari 198547, de taak toe te zien op de goede uitvoering door haar leden van de aan hen

toevertrouwde opdrachten. Daarom verzamelt het Instituut ook jaarlijks informatie over de door

de revisoren aanvaarde opdrachten, de eraan verbonden erelonen en het beëindigen van deze op-

drachten. Dit gebeurt via het formulier ‘jaarlijkse mededeling’. De resultaten van deze jaarlijkse

rondvraag worden het jaar daarop in het Jaarverslag gepubliceerd.

2.5.11. Interne organisatie en kwaliteitscontrole

Het beheer van de controlevennootschap, voor zover dit enkel betrekking heeft op de interne ad-

ministratie, mag overgelaten worden aan een niet-revisor. Wel is het zo dat niet-revisoren geen

46 B.S. van 18 januari 1994; Erratum, B.S. van 22 april 1994.

47 B.S. van 28 februari 1985.

Page 41: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

31

enkele bevoegdheid hebben inzake de keuze van diegenen die de controles moeten uitvoeren

(Jaarverslag IBR, 1980, blz. 24).

Revisorenkantoren dienen tevens een nauwgezette kwaliteitscontrole in te stellen. De kwalitatief

hoogstaande uitvoering van de opdrachten die aan de bedrijfsrevisoren, hetzij door de Wet, hetzij

op conventionele wijze, zijn toevertrouwd, is immers essentieel. Een degelijke en doorgedreven

kwaliteitscontrole is bovendien het voornaamste middel waarover het beroep beschikt om duide-

lijk te maken aan het maatschappelijk verkeer en de controleoverheden dat de werkzaamheden

van de commissaris en van de auditkantoren worden uitgevoerd volgens de normen en de ethische

regelgeving.

Sedert 1984 bestaat in België een door het IBR georganiseerde kwaliteitscontrole, de confrater-

nele controle. Hierbij wordt elke bedrijfsrevisor en elk kantoor ten minste om de vijf jaar aan een

diepgaande controle onderworpen. De controle wordt verricht door een confrater, die dus ook een

bedrijfsrevisor is. Dat confraternele karakter is essentieel: het IBR wil via overtuiging en niet via

verplichtingen werken. De controle wordt eerder als een bijstand aan de revisor beschouwd; ze

draagt bij tot de betere organisatie van de kantoren en bevordert aldus het beroep. Het gecontro-

leerde kantoor mag vanzelfsprekend niet vrij zijn controleur kiezen; deze wordt aangeduid door

het Instituut48. Voor grotere kantoren wordt een college van controleurs aangesteld. Indien nodig

worden toezichtdossiers geopend (bijvoorbeeld na een klacht), waarna eventueel een tuchtproce-

dure wordt gestart. Confraternele controle enerzijds en de behandeling van klachten en toezicht

anderzijds zijn de twee pijlers van de kwaliteitscontrole van het IBR (http://www.ibr-

ire.be/ned/jaarverslag2000/jaarverslag_2000_1_i_7.aspx).

De recente golf van schandalen (Lernout & Hauspie, Enron, …) versterkt de bedenkingen bij de

zelfregulering, de onafhankelijkheid en de transparantie van het beroep, ook in België. Volgens de

Heer Swolfs, voorzitter van het IBR, ligt de fout van de financiële debacles in de eerste plaats bij

het ondernemingsmodel, de bestuurders of ongelukkige omstandigheden, en dus niet bij de revi-

48 Deze aangeduide revisoren worden door de Raad van het Instituut gekozen op basis van een lijst van kandidatenvoorgesteld door de Commissie Confraternele Controle. Om zich kandidaat te kunnen stellen als aangeduide revisor,dient de bedrijfsrevisor minstens 5 jaar ingeschreven te zijn op de ledenlijst van het Instituut. Hij mag geen lid zijnvan de Raad, van een tuchtcommissie of van de Commissie van Toezicht; hij dient verkiesbaar te zijn als lid van deRaad. De Raad besteedt speciaal aandacht aan het feit dat in bepaalde dossiers beroep moet kunnen gedaan worden opaangeduide revisoren die beschikken over bijzondere erkenningen (CBF, CDV of CDZ).

Page 42: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

32

sor. Die mag zich echter niet achter andere bedrijfsverantwoordelijken verbergen. Het IBR zette

daarom op 20 februari van dit jaar een belangrijke stap in de goede richting: de beroepsorganisatie

is, na jarenlang verzet, bereid extern toezicht te aanvaarden en kan zich terugvinden in de strenge-

re regels van een Europese aanbeveling uit 2000 (zie infra 2.5.11.). Nochtans komt het huidig

Belgisch systeem grotendeels overeen met die aanbeveling. Toch ligt er een wetsontwerp over het

revisoraat klaar om de onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor te garanderen; dat geeft onder

meer aan welke bijkomende diensten (aan een bepaald bedrijf) verboden zijn voor een revisor die

de boeken van dat bedrijf controleert. Vooral de consultancyactiviteiten, de interne audit en in-

formaticaprojecten liggen onder vuur. Het IBR stelt ook voor een extern toezicht te organiseren,

met een meerderheid aan niet-revisoren, op de eigen kwaliteitscontrole, beroepsuitoefening en

(eventueel) disciplinaire maatregelen. Bovendien ijvert het voor een grotere rol van de auditco-

mités49 binnen beursgenoteerde bedrijven. Bedrijfsrevisoren die hun boekje te buiten gaan of hun

taak niet naar behoren vervullen, kunnen zwaar gesanctioneerd worden, aldus het IBR.

Er zijn drie mogelijke sancties:

• Beroepssancties: een tuchtprocedure kan resulteren in een straf, gaande van een waarschuwing

tot een schrapping van de lijst.

• Strafrechterlijke sancties: deze volgen uit eventuele inbreuken op de Vennootschapswetge-

ving.

• Financiële sancties: bedrijfsrevisoren zijn persoonlijk en onbeperkt aansprakelijk voor de

schade die zij door hun fouten aan derden zouden berokkend hebben; zij kunnen zich op geen

enkele manier onttrekken aan deze aansprakelijkheid voor wettelijke opdrachten

(http://www.ibr-ire.be/ned/download.aspx?type=1&id=214&file=152).

Zoals reeds vermeld formuleerde de Europese Commissie in 2000 een aanbeveling inzake de

waarborging van de kwaliteit van de wettelijke controle in de Europese Unie. Het huidig Belgisch

systeem komt daar in grote mate mee overeen50, waardoor de in ons land geldende regeling

slechts een aantal minder belangrijke aanpassingen zal moeten ondergaan. Wel zou aandacht

49 Het auditcomité, dat belast is met het toezicht op de interne controle, fungeert doorgaans als brug tussen de externeauditors en de interne auditdienst van een onderneming.

50 Het IBR vaardigde in 2001 een ontwerpnorm uit inzake de kwaliteitscontrole die grotendeels geïnspireerd is op deEuropese aanbeveling. Deze norm is integraal gepubliceerd in de bijlagen tot het Vademecum 2001 en is ter adviesovergemaakt aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen.

Page 43: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

33

moeten worden besteed aan bepaalde elementen die uitdrukkelijk in de Europese aanbeveling aan

bod komen maar waaromtrent de Belgische norm geen expliciete stelling inneemt51.

De Europese Commissie deed de aanbeveling omdat ze van oordeel is “dat de waarborging van

de kwaliteit van de wettelijke controle van essentieel belang is om een accountantscontrole van

goede kwaliteit te garanderen” (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, 31 maart

2001, L91/91). Aldus verleent de accountantscontrole een grotere geloofwaardigheid aan de ge-

controleerde financiële gegevens. Tevens biedt kwaliteitsborging het accountantsberoep de gele-

genheid kwaliteitsverbeteringen aan te moedigen. Het initiatief heeft betrekking op het gehele

externe accountantsberoep in de EU en is erop gericht een aantal minimumvereisten vast te stellen

voor de kwaliteitsborgingstelsels van alle lidstaten. Uiteraard zijn de lidstaten vrij aanvullende

controles van de kwaliteit in te stellen (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, 31

maart 2001, L91/91-L91/92).

Ik overloop even de belangrijkste punten van de aanbeveling. De Europese Commissie stelt dat

zowel collegiale toetsing (of confraternele controle) als toezicht aanvaardbare methoden zijn voor

de kwaliteitsborging (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, 31 maart 2001, L91/92).

De vooropgestelde kwaliteitsbeoordeling dient onder meer een evaluatie van het interne kwali-

teitscontrolesysteem van een accountantskantoor te bevatten. Daarbij moet voldoende toetsing

gebeuren van de procedures en controledossiers om de adequate werking van de interne kwali-

teitscontrole te verifiëren (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, 31 maart 2001,

L91/94). De Europese Commissie raadt ook aan een verschillende aanpak te volgen al naargelang

het gaat om externe accountants wier cliëntenbestand instellingen van openbaar belang52 omvat,

dan wel om externe accountants wier cliëntenbestand deze instellingen niet bevat (Publicatieblad

van de Europese Gemeenschappen, 31 maart 2001, L91/94).

Op de kwaliteitsborgingstelsels zelf dient een adequate controle van buitenaf te worden uitgeoe-

fend, bijvoorbeeld via een comité waarvan de meerderheid van de leden geen accountant is. De

51 Bedoeld worden onder meer de bekendmaking van de resultaten van de confraternele controle, het onderscheid datkan gemaakt worden naargelang de aard van de opdracht (beursgenoteerde ondernemingen, verzekeringsondernemin-gen, enz.), de toegang tot de dossiers door de controleautoriteiten, enz.

52 Onder het begrip “instellingen van openbaar belang” vallen onder meer beursgenoteerde ondernemingen, krediet-instellingen, verzekeringsmaatschappijen, beleggingsondernemingen en pensioenfondsen.

Page 44: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

34

resultaten van de kwaliteitsbeoordeling dienen tevens bekendgemaakt te worden. Daarnaast moet

er een automatisch verband bestaan tussen een negatief resultaat van de kwaliteitsbeoordeling en

het opleggen van tuchtmaatregelen. Deze moeten trouwens in de mogelijkheid voorzien de exter-

ne accountant uit het register te schrappen (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, 31

maart 2001, L91/95). Bovendien raadt de Europese Commissie aan dat bij de selectie van diege-

nen die belast zijn met de kwaliteitsbeoordeling rekening wordt gehouden met eventuele belan-

gentegenstellingen. Tenslotte dienen voldoende middelen te worden toegewezen aan de kwali-

teitsbeoordeling zodat de nagestreefde doelstellingen realistisch en geloofwaardig overkomen bij

het grote publiek (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, 31 maart 2001, L91/96).

2.5.12. Dubbel lidmaatschap

De Raad heeft geen bezwaar tegen het zogenaamde dubbel lidmaatschap: een professionele ven-

nootschap mag gelijktijdig ingeschreven zijn op de ledenlijst van het IBR en deze van het IAB.

Dan kan de vennootschap in haar maatschappelijke benaming “bedrijfsrevisor en accountant”

opnemen (Jaarverslag IBR, 2000, blz. 68). Wel benadrukt de Raad dat in dergelijk geval de voor-

waarden tot opneming van een vennootschap op de ledenlijst van het Instituut onveranderd blij-

ven53.

2.5.13. Facturatie van de honoraria

Het exclusiviteitprincipe, dat reeds eerder ter sprake kwam, bepaalt dat een revisor, die toetreedt

tot een vennootschap elke activiteit voor eigen rekening moet stopzetten. Bijgevolg worden de

ontvangen honoraria overgebracht naar de vennootschap of verkrijgt deze laatste machtiging om

in naam van de betreffende revisor zijn ereloon te ontvangen (IBR, Vademecum, 2001, blz. 250).

53 Deze voorwaarden zijn opgenomen in Artikel 14 van het KB van 15 mei 1985 tot uitvoering van de overgangsbe-palingen in de Wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (B.S. van 30 mei1985).

Page 45: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

35

2.5.14. Reorganisatie van revisorenvennootschappen

De Raad schrijft een aantal praktische maatregelen voor ingeval de revisorenvennootschap zich

genoodzaakt ziet tot herstructureringen. Verschillende situaties kunnen zich voordoen (IBR, Va-

demecum, 2001, blz. 247 e.v.).

Ten eerste kan een revisorenvennootschap overgenomen worden door een andere. Er vindt dan

eigenlijk een fusieoverneming54 plaats, waarbij alle overeenkomsten, inclusief de “intuitae perso-

nae”-overeenkomsten, zonder enige formaliteit overgaan en de overnemende vennootschap de

lopende mandaten verder zet.

Een revisorenpraktijk kan ook ingebracht worden in een ander kantoor. Als de ingebrachte ven-

nootschap niet meer op de ledenlijst staat, moet de inbrenggenietende vennootschap vragen dat

“uitdrukkelijk en onmiddellijk wordt overgegaan tot haar benoeming als commissaris, hetgeen

impliceert dat een nieuwe termijn van drie jaar begint” (IBR, Vademecum, 2001, blz. 248). Blijft

de vennootschap in vereffening55 ingeschreven op de ledenlijst, hetgeen nog tijdelijk (maximaal

een jaar) mogelijk is om de formaliteiten te vereenvoudigen, dan moet aan de gecontroleerde ven-

nootschappen gecommuniceerd worden dat de vennootschap in kwestie niet meer voor eigen re-

kening werkt. De inbrenggenietende vennootschap verzoekt om voor een nieuwe termijn van drie

jaar benoemd te worden. Zolang dit niet is gebeurd, zal de vennootschap in vereffening nog de

controleverslagen ondertekenen.

Tot slot kan een controlevennootschap ook worden gefuseerd of gesplitst door oprichting van

nieuwe vennootschappen. Mogelijk doet er zich dan een hiaat voor tussen de oprichting van de

vennootschappen enerzijds en de inschrijving op de ledenlijst anderzijds. Een voorafgaande raad-

pleging van de Raad kan dit evenwel verhelpen.

54 zoals beschreven in Venn.W., Boek XI, Titel II.

55 Een vennootschap in vereffening dient haar controleopdrachten over te dragen aan andere bedrijfsrevisoren.

Page 46: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

36

2.6. Interprofessionele vennootschappen

2.6.1. Algemeen

De samenwerking tussen beoefenaars van verschillende beroepen wordt ook aangeduid met de

term “interprofessionele samenwerking”. “Interprofessionalisme betekent niet dat een beroeps-

groep zijn activiteiten mag uitbreiden naar nieuwe dienstenmarkten, door indirect te doen wat die

groep direct niet mag. Interprofessionalisme betekent wél dat verscheidene professionals uit uit-

eenlopende disciplines hun specialisme bundelen om de cliënt een betere service te bieden en

daarbij de professionele specifieke aspecten van de andere beroepen respecteren” (www.ibr-

ire.be/ned/publicaties/berichten/berichten98042.html).

De interprofessionele samenwerking kan occasioneel of gestructureerd verlopen. Occasionele sa-

menwerking is de samenwerking die maar af en toe voorkomt en waarvoor derhalve geen speci-

fieke juridische structuur moet opgericht worden. Is de samenwerking eerder duurzaam dan kan

zij beter onder een of andere vennootschapsvorm worden ondergebracht. Dergelijke structurele

samenwerking kan tot doel hebben een persoonlijk voordeel te verwerven door de kosten, ver-

bonden aan de beroepsuitoefening, in gemeenschap te brengen (i.e. een middelenvennootschap) of

door het beroep gezamenlijk uit te oefenen. In het laatste geval spreken we van een “werk- of uit-

oefeningsvennootschap” (Verelst V., 1995, blz. 83).

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de middelenvennootschap “stricto sensu”, waar uit-

sluitend materiële middelen (zoals bijvoorbeeld onroerende goederen) in gemeenschap worden

gebracht, en de middelenvennootschap “sensu lato” die ook immateriële middelen in gemeen-

schap brengt (zoals bijvoorbeeld kwaliteitscontrolesystemen, een gemeenschappelijke benaming

of opleidingsprogramma’s) (IBR, Vademecum, 2001, blz. 262).

De motieven om in een juridische structuur met andere vrije beroepen te gaan samenwerken, zijn

velerlei. Allereerst is er de vraag van de klant naar “full service”. Dit is een extern motief want

het is de klant, en niet de vrije beroepsbeoefenaar, die daarom vraagt. Daarnaast zijn er nog een

aantal interne motieven die vanuit de organisatie van het vrije beroep zelf bestaan. Ten eerste laat

een interprofessionele vennootschap elke vrije beroepsbeoefenaar toe zich te specialiseren in een

bepaald deelaspect en aldus een hogere kwaliteit te leveren. Ten tweede wordt het mogelijk de

Page 47: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

37

vaste kosten te spreiden over een groter aantal dossiers. Tot slot kan ook op variabele kosten be-

spaard worden56, vermits de vennootschap zal werken met modellen die op elkaar zijn afgestemd

vanuit juridisch, boekhoudkundig en fiscaal oogpunt (Van Eeckhoute Ph., 1998, blz. 33-34).

Vermits de interprofessionele werkvennootschap eerder regel dan uitzondering is, wordt in onder-

staande tekst dan ook grotendeels de middelenvennootschap besproken. Allereerst licht ik het

wettelijk principe toe. Dan ga ik dieper in op de toestemmingsprocedure en de hoedanigheid van

de vennoten. Een volgend deeltje behandelt de vennootschap tussen revisoren en advocaten,

waarna ook het Economisch Samenwerkingsverband besproken wordt. Daarna bespreek ik kort

het doel van de interprofessionele middelenvennootschap en het gebruik van een gemeenschappe-

lijke naam. Tot slot heb ik het over de interprofessionele werkvennootschap.

2.6.2. Wettelijk principe

Artikel 8, §4 van de Wet van 22 juli 1953, gewijzigd bij Wet van 21 februari 198557 stelt dat

“geen enkele vereniging of vennootschap beroepshalve mag worden gevormd tussen een of meer

bedrijfsrevisoren en andere personen die niet deze hoedanigheid bezitten of die geen in het bui-

tenland door de Koning als gelijkwaardig erkende hoedanigheid bezitten, behoudens voorafgaan-

de en steeds herroepbare toestemming van de Raad van het Instituut”.

In feite is de interprofessionele samenwerking dus verboden, doch de beroepsoverheid kan dit

verbod verwerpen wanneer zij meent dat de fundamentele beginselen van het revisorenberoep niet

geschaad worden (Verelst V., 1995, blz. 85). Artikel 30 van het KB van 10 januari 199458 bepaalt

dan onder welke voorwaarden de Raad zijn toestemming verleent: een bedrijfsrevisor mag samen

met andere personen die niet de titel van bedrijfsrevisor (of een in het buitenland gelijkwaardig

erkende titel) voeren een vereniging of een vennootschap oprichten als deze tot doel heeft alle of

56 Stel nu dat een accountant steevast dezelfde notaris ter hulp roept (om bijvoorbeeld een authentieke akte op te stel-len). Het contact zal met heel wat correspondentie tussen beide partijen verlopen. Zitten beide beroepen echter in het-zelfde huis dan verdwijnt deze correspondentie.

57 B.S. van 28 februari 1985.

58 B.S. van 18 januari 1994; Erratum, B.S. van 22 april 1994.

Page 48: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

38

tenminste een gedeelte van de kosten die verband houden met de uitoefening van de beroepen in

gemeenschap te brengen.

Bovendien moet aan een aantal bijkomende voorwaarden voldaan worden:

• De vennootschap of vereniging kan slechts tussen beoefenaars van een intellectueel beroep die

onderworpen zijn aan een erkende beroepsdeontologie aangegaan worden en dit voor de ver-

lening van diensten59 die verband houden met de beroepsactiviteit van de bedrijfsrevisor60.

• Het maatschappelijk doel van de vennootschap of vereniging sluit de uitoefening van de be-

roepsactiviteit van de leden uit.

• Het innen van de honoraria voor de opdrachten die behoren tot de beroepsactiviteit van de le-

den mag niet onder de bevoegdheid van de vennootschap vallen.

• De overeenkomst kan, zij het onder de voorwaarden van de Raad, een clausule bevatten over

het gebruik van de maatschappelijke benaming door de vennoten. Gebruikt men die naam, dan

mag dit geen nadelige verwarring creëren met een vennootschap die gemachtigd is in eigen

naam het beroep van de leden uit te oefenen.

• De principes van onafhankelijkheid en objectiviteit van de bedrijfsrevisor dienen gewaarborgd

te zijn.

Evenwel dient opgemerkt te worden dat de toestemming van de Raad slechts vereist is “wanneer

de vereniging of vennootschap beroepshalve wordt gevormd”. De verenigingen van beroepsbeoe-

fenaars vallen niet onder de toestemmingsprocedure als zij opgericht worden met bedoelingen van

educatieve aard of om het plaatselijke professionele leven te animeren. Artikel 8, §4 heeft dus

slechts de bedoeling die beroepsactiviteiten die betrekking hebben op een zekere dienstverlening

aan de cliënten te reguleren en te controleren. Het is van toepassing “van zodra de vereniging

openstaat voor een beperkt aantal beroepsbeoefenaars die behoren tot verschillende beroepsdo-

meinen, waarbij deze een persoonlijk voordeel nastreven bij het in gemeenschap brengen van de

kosten die onafscheidelijk aan de uitoefening van het beroep verbonden zijn”. Dit persoonlijk

59 Het beroep dient als intellectueel en dienstverlenend te worden georganiseerd in tenminste 1 EU-lidstaat.

60 De bedoeling van deze voorwaarde ligt in de poging gelijke tred te houden met de meeste Europese landen, waarhet beroep van bedrijfsrevisor niet geïsoleerd wordt van andere activiteiten die hierbij aansluiten zoals accountancy,fiscaliteit en consultancy (toelichting bij het Art. 30 in het Verslag aan de Koning).

Page 49: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

39

voordeel kan van velerlei aard zijn: onder andere materiële voordelen en naambekendheid (IBR,

Vademecum, 2001, blz. 263).

2.6.3. Toestemmingsprocedure

Zodra een lid van het IBR een overeenkomst sluit met personen die niet de hoedanigheid van be-

drijfsrevisor bezitten, moet de Raad van het Instituut op de hoogte gebracht worden, welke de

vorm van de samenwerking ook is (Artikel 18ter van de Wet van 22 juli 1953 houdende de op-

richting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren, zoals gewijzigd bij de Wet van 21 februari

198561).

De Raad zal dan, alvorens toestemming te verlenen, een gedetailleerd onderzoek voeren. Dit ge-

schiedt aan de hand van een dossier, dat de revisor neerlegt op het Instituut. Dit dossier dient op

zijn minst de volgende stukken te bevatten (IBR, Vademecum, 2001, blz. 265):

• De statuten en/of reglementen van de betreffende vennootschap of vereniging.

• Een gedetailleerde lijst van de vennoten of leden die deelnemen aan de vennootschap of vere-

niging.

• De overeenkomsten en/of akkoorden gesloten tussen het lid of de leden van het Instituut ene r-

zijds en de vereniging of vennootschap anderzijds.

• Verbintenissen ondertekend door de organen die de vennootschap of de vereniging rechtsge l-

dig verbinden. Dit om:

• elke handeling of houding te vermijden die in strijd is met de waardigheid, rechtschapen-

heid en kiesheid ten aanzien van confraters, waartoe leden van het IBR gehouden zijn.

• niets te ondernemen dat rechtstreeks of onrechtstreeks de onafhankelijkheid van leden van

het Instituut in het gedrang zou brengen.

• noch door daden, noch door uitspraken of geschriften, iets te ondernemen dat strijdig is

met de deontologie, waaraan leden van het IBR gebonden zijn, behoudens voorafgaande

raadpleging van de betreffende leden, waarbij hun advies bindend is.

Elk lid van het Instituut, dat deelneemt aan een vereniging of een vennootschap, dient het IBR op

de hoogte brengen van elke statuten- of reglementenwijziging, alsook van de overeenkomsten of

61 B.S. van 28 februari 1985.

Page 50: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

40

akkoorden die het lid zelf afsluit met de vereniging of de vennootschap. Jaarlijks dient ook een

bijgewerkte lijst van de leden of vennoten van de vereniging of vennootschap opgestuurd te wor-

den aan het Instituut.

Indien niet aan de genoemde voorwaarden is voldaan, kan de Raad zijn toelating intrekken, hetzij

voorlopig, hetzij blijvend.

2.6.4. De hoedanigheid van de vennoten

Er werd reeds vermeld dat een interprofessionele samenwerking slechts kan geschieden “tussen

beoefenaars van een intellectueel beroep, onderworpen aan een erkende beroepsdeontologie,

voor de verlening van diensten die verband houden met de beroepsactiviteit van de bedrijfsrevi-

sor” (Art. 30 van het KB van 10 januari 199462).

Het is duidelijk dat deze voorwaarde stof geeft tot discussie. Welke diensten houden immers ve r-

band met de activiteit van een revisor? De Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat en de Accoun-

tancy63 oordeelt “dat de verruiming van het activiteitengebied van de bedrijfsrevisoren en vooral

het groeiend technisch karakter van hun professionele omgeving verlangen dat zij meer en meer –

om hun opdrachten tot een goed einde te brengen – samenwerken met gespecialiseerde personen,

zodat het aantal verband houdende diensten onvermijdelijk zal toenemen” (Advies D. 11/5/95 van

de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat en de Accountancy). De Hoge Raad is van mening dat

onder “verband houdende diensten” moet worden verstaan, “zowel de diensten die de bedrijfsre-

visor zelf kan verlenen op basis van de bekwaamheid waarover hij beschikt voor de uitoefening

van het beroep van bedrijfsrevisor en met inachtneming van de van toepassing zijnde wettelijke

bepalingen (bijvoorbeeld Art. 3 van de Wet van 22 juli 1953) als dewelke een specifieke be-

kwaamheid vergen, maar die erin bestaan de ondernemingen te adviseren” (Advies D. 11/5/95

van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat en de Accountancy).

Bovendien, wat kan verstaan worden onder “erkende beroepsdeontologie”? Vermits noch het

woord “deontologie”, noch het woord “erkend” zijn vastgelegd in het betreffende Koninklijk Be-

62 B.S. van 18 januari 1994; Erratum, B.S. van 22 april 1994.

63 De huidige Hoge Raad voor de Economische Beroepen (zie supra 1.3.).

Page 51: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

41

sluit en ook het Verslag aan de Koning zich hierover niet uitlaat, levert dit in de praktijk tal van

problemen op. Volgens het IBR kan men “deontologie” het best omschrijven als “het geheel van

regels en plichten die van toepassing zijn op een beroep, op het gedrag van de beoefenaars van

het beroep en op de beoefenaars onderling en hun cliënten of het publiek” (Jaarverslag IBR,

1995, blz. 55). De Hoge Raad voegt hieraan toe dat de regels die een beroep zichzelf wil opleggen

(in een deontologische code) enkel de uitdrukking zijn van algemene principes die op dat beroep

van toepassing zijn (Advies D. 11/5/95 van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat en de Ac-

countancy). Het IBR preciseert verder dat slechts van een erkende plichtenleer sprake is “wan-

neer er een bepaalde vorm van beroepsvereniging bestaat. Die organisatie hoeft niet door de Wet

te zijn erkend, maar zij moet wel bestaan en representatief zijn voor het betrokken beroep” (Jaar-

verslag IBR, 1995, blz. 55).

De Hoge Raad meent dat een beroepsmatige vereniging tussen revisoren en accountants aan de

gestelde voorwaarden in Artikel 30 van het Koninklijk Besluit van 10 januari 1994 voldoet. Zo

een vereniging kan evenwel maar worden aangegaan met de toestemming van beide Instituten

(Jaarverslag IBR, 1995, blz. 59).

De Raad sluit a-priori de samenwerking niet uit tussen revisoren en personen die NIET behoren

tot een gereglementeerd beroep, met een erkende deontologie. Evenwel moet het samenwerkings-

verband de nodige garanties bieden omtrent de naleving van bepaalde deontologische principes.

De Raad zal in zo een geval steeds nagaan of de essentiële deontologische voorschriften geres-

pecteerd worden. Men baseert zich hierbij op de befaamde “Code of Ethics” van het IFAC.

2.6.5. Vennootschappen tussen bedrijfsrevisoren en advocaten

De overeenkomst tussen de Franse Orde van Advocaten bij de Balie van Brussel en het Instituut

der Bedrijfsrevisoren van 6 januari 2000 luidt het begin in van een verregaande samenwerking

tussen beide beroepsgroepen. Het akkoord creëert een kader voor de oprichting van een midde-

lenvennootschap tussen bedrijfsrevisoren enerzijds en advocaten anderzijds. De samenwerking

blijft evenwel beperkt tot het in gemeenschap brengen van middelen; de vennootschap (al dan niet

met rechtspersoonlijkheid) kan geenszins tot doel hebben het beroep van zijn leden uit te oefenen

(IBR, Vademecum, 2001, blz. 269). Er is dus geen sprake van een vergoeding voor het inbrengen

van cliënteel noch van een verdeling van honoraria; enkel de kosten worden verdeeld

(http://www.ibr-ire.be/ned/periodiekeberichten/berichten000203.aspx).

Page 52: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

42

De Raad haalt in de betreffende overeenkomst ook haar beweegredenen daartoe aan:

• De beide beroepen zijn in hoge mate gelijkaardig.

• Elk van deze beroepen is bij Wet vastgelegd en onderworpen aan een eigen deontologie.

• Het principe van de professionele onafhankelijkheid is in de deontologie van beide beroepen

sterk aanwezig.

• Het cliënteel wenst in bepaalde gevallen gebruik te maken van de diensten van een bedrijfsre-

visor en een advocaat.

• De groeiende complexiteit in de zakenwereld stelt steeds hogere eisen aan de verstrekkers van

zowel juridische als boekhoudkundige diensten.

De Raad waarschuwt echter dat de eigenheid van beide beroepen een volledig geïntegreerde uit-

oefening van de beroepsactiviteiten uitsluit.

De overeenkomst van 6 januari 2000 roept een Gemengde Commissie in het leven, waarin zowel

vertegenwoordigers van het IBR als van de Franse Orde van Advocaten bij de Balie van Brussel

zetelen. De commissie heeft zelf geen beslissingsbevoegdheid maar verstrekt wel advies aan de

bevoegde beroepsinstanties, die beslissingen nemen betreffende de in de overeenkomst bedoelde

aangelegenheden (Art. 8 van de Overeenkomst met de Franse Orde van Advocaten bij de Balie

van Brussel). Zo adviseerde de commissie dat de firmanaam van de middelenvennootschap wel

een combinatie van de firmanamen van het revisorenkantoor en het advocatenkantoor mocht zijn,

doch geen van beide firmanamen afzonderlijk (http://www.ibr-

ire.be/ned/jaarverslag2000/jaarverslag_2000_1_i_6.aspx).

Het akkoord stelt tevens een aantal gedragsregels vast opdat de deontologie van beide beroepen

gerespecteerd wordt en de beide beroepsbeoefenaars hun professionele onafhankelijkheid ten al-

len tijde waarborgen. Bovendien mogen ze de vertrouwelijkheid van de door de cliënt aan hen

toevertrouwde informatie niet in het gedrang brengen. De cliënt heeft ook steeds de vrije keuze

voor een advocaat of bedrijfsrevisor (Art. 4 van de overeenkomst met de Franse Orde van Advo-

caten bij de balie van Brussel van 6 januari 2000). Zijn de belangen van hun cliënten tegenstrijdig

of niet verzoenbaar, dan moeten de leden van de interprofessionele vennootschap zich van elke

tussenkomst onthouden (Art. 5 van de overeenkomst met de Franse Orde van advocaten bij de

Balie van Brussel van 6 januari 2000). Bij tegenstrijdige voorschriften geldt steeds de meest

strikte bepaling (http://www.ibr-ire.be/ned/jaarverslag2000/jaarverslag_2000_1_i_6.aspx).

Page 53: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

43

De Raad wenst in de toekomst meer van dergelijke overeenkomsten te sluiten en voert daarom

momenteel gesprekken met tal van andere balies. Men hoopt weldra ook een samenwerking met

de notarissen op touw te zetten, doch de initiatieven hieromtrent zijn nog niet ver gevorderd.

De nieuwe Wet op het notariaat64 die sinds 1 januari 2000 van kracht is, voorziet in een structu-

rele verandering van de beroepsinstellingen voor notarissen. De nieuwe Wet behelst de oprichting

van een Nationale Kamer van Notarissen. De Kamer is een openbare instelling die vooral is opge-

richt met het oog op de belangen van de rechtsconsument65. Ook de beroepsvereniging ter onder-

steuning van het notariaat, de Koninklijke Federatie van Belgische notarissen, heeft als gevolg

van de nieuwe Wet op het notariaat nieuwe statuten en een nieuwe naam gekregen. Vanaf nu gaat

het om de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat (KFBN). Ook de taken van de KFBN

zijn opnieuw gedefinieerd66. De Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren heeft samen met de

Nationale Kamer van Notarissen een commissie in het leven geroepen om een goede samenwer-

king tussen de respectievelijke beroepsinstellingen tot stand te brengen (http://www.ibr-

ire.be/ned/jaarverslag2000/jaarverslag_2000_1_i_6.aspx).

2.6.6. Economische samenwerkingsverbanden

Het Economisch Samenwerkingsverband (ESV)67 en het Europees Economisch Samenwerkings-

verband (EESV) zijn verenigingen met beperkte rechtspersoonlijkheid: zij bezitten immers geen

rechtspersoonlijkheid op het fiscale vlak. Zij willen de werkzaamheid van hun leden ontwikkelen

of vergemakkelijken of de resultaten ervan verbeteren. Het ESV moet door minstens twee natuur-

64 Wet van 4 mei 1999 tot wijziging van de Wet van 25 ventôse XI op het notarisambt (B.S. van 1 oktober 1999).

65 De Nationale Kamer heeft onder meer tot taak:

♦ Het vaststellen van algemene regels inzake deontologie.♦ Een algemeen reglementair kader vastleggen waarbinnen de bevoegdheden van de provinciale genootschappen

en kamers van notarissen uitgeoefend worden.♦ Het opstellen van algemene regels inzake de stage en de boekhouding.♦ Het uitwerken van uniforme regels voor de benoeming en evaluatie van notarissen, evenals het beheren van de

stages.66 De Koninklijke Federatie zal haar taak van dienstverlening, juridische studie, promotie van het beroep en vormingvoortzetten en uitbreiden, rekening houdende met de regionale aspecten die niet als dusdanig vertegenwoordigd zijnin de Nationale Kamer van Notarissen.

67 Deze rechtsvorm werd ingesteld door de Wet van 17 juli 1989 (B.S. van 22 augustus 1989).

Page 54: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

44

lijke of rechtspersonen, met uitzondering van dezen die een handelsactiviteit voeren, worden op-

gericht. De oprichting van een EESV vereist de aanwezigheid van twee natuurlijke personen die

hun voornaamste werkzaamheid uitoefenen in een andere lidstaat of van twee rechtspersonen die

hun hoofdkantoor in verschillende lidstaten hebben (Jaarverslag IBR, 1989, blz. 35).

Volgens de Raad lijkt vooral het ESV bijzonder geschikt voor de oprichting van een middelen-

vennootschap onder personen die een vrij beroep uitoefenen. Via een ESV is het immers perfect

mogelijk een internationaal netwerk van accountants en revisoren op te bouwen. De bedoeling is

een verregaande synergie te bewerkstelligen via het gemeenschappelijk gebruiken van onder an-

dere databanken, materieel en opleiding. Het samenwerkingsverband mag zich evenwel op geen

enkele manier inlaten met de uitoefening van het bedrijf van zijn leden, noch winst voor eigen re-

kening nastreven (IBR, Vademecum, 2001, blz. 269).

2.6.7. Het doel van de interprofessionele middelenvennootschap

Artikel 30 van het Koninklijk besluit van 10 januari 199468 stelt dat de middelenvennootschap tot

doel heeft alle of op zijn minst een gedeelte van de kosten die verband houden met de beroepsac-

tiviteit van zijn leden in gemeenschap te brengen. Het is de vennootschap expliciet verboden acti-

viteiten te voeren die vallen onder de beroepssfeer van de leden.

De kosten kunnen roerende of onroerende materiële middelen betreffen maar ook immateriële (of

menselijke) middelen, zoals opleidingsprogramma’s of het gemeenschappelijk organiseren van

bepaalde diensten (receptie, printfaciliteit, secretariaat en dergelijke meer). Het in gemeenschap

brengen van de ontvangsten uit de beroepsactiviteit van de leden behoort niet tot de doelstelling

van een interprofessionele vennootschap (IBR, Vademecum, 2001, blz. 268).

Met betrekking tot het gemeenschappelijk gebruik van middelen formuleert de Raad een aantal

opmerkingen (IBR, Vademecum, 2001, blz. 267):

• Pooling van personeel kan niet onbeperkt zijn. Men moet bedachtzaam omspringen met het

inschakelen van personeel in de uitoefening van de diverse beroepsactiviteiten.

68 B.S. van 18 januari 1994; Erratum, B.S. van 22 april 1994.

Page 55: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

45

• De bedrijfsrevisor staat in voor het personeel dat hem wordt toevertrouwd in het kader van een

middelenvennootschap.

• Een strikte scheiding van de lokalen waarin de diverse beroepen worden uitgeoefend, is niet

langer nodig, doch de Raad vraagt de nodige garanties in verband met de vertrouwelijke be-

handeling van beroepsspecifieke informatie.

2.6.8. Het gebruik van een gemeenschappelijke naam

In overeenstemming met de internationale gebruiken kunnen de vennoten refereren naar een ge-

meenschappelijke naam, voor zover dit geen verwarring creëert. Het IBR beoogt hiermee een

“versterking van de doorzichtigheid van de verhoudingen tussen de kantoren van beroepsbeoefe-

naars” (Jaarverslag IBR, 1993, blz. 246). Het is dus bijvoorbeeld toegestaan naar die gemeen-

schappelijke naam te refereren door het gebruik van een logo (Jaarverslag IBR, 1998, blz. 38).

2.6.9. Oprichting van een interprofessionele werkvennootschap tussen een bedrijfs-

revisor en een accountant

De Raad heeft beslist bedrijfsrevisoren met een dubbel lidmaatschap de toestemming te verlenen

een deelneming in het kapitaal te verwerven, alsook deel te nemen aan het beheer van een ac-

countantsvennootschap. Evenwel moet het gaan om een burgerlijke vennootschap, opgericht in de

rechtsvorm van een coöperatieve vennootschap, een BVBA of een vennootschap onder firma. De-

ze vennootschap moet bovendien ingeschreven zijn op de ledenlijst van het IAB (Jaarverslag IBR,

1995, blz. 61).

Wanneer niet alle vennoten leden van het IBR zijn of beschikken over een gelijkwaardige hoeda-

nigheid in het buitenland wordt de vennootschap evenwel niet opgenomen op de ledenlijst van het

IBR69.

69 Dan is immers niet meer voldaan aan de voorwaarden opgenomen in Art. 33 van de Wet van 22 juli 1953, zoalsgewijzigd bij de Wet van 21 februari 1985.

Page 56: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

46

2.7. Burgerlijke vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid

2.7.1. Algemene principes

Voor invoering van de Wet van 21 februari 1985 kon slechts met toestemming van de Raad de

burgerlijke vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid (of maatschap) opgericht worden. Sinds-

dien is die toestemming niet meer nodig om een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid onder

bedrijfsrevisoren op te richten. Wel moet het bestaan van de maatschap aan de Raad van het In-

stituut gemeld worden.

De omzendbrief D. 007/86 van 4 juli 1986 brengt enige duidelijkheid in het stelsel van de ven-

nootschappen zonder rechtspersoonlijkheid. Onder meer volgende algemene principes zijn van

belang:

• Een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid kan worden opgericht met personen die in het

buitenland een erkende gelijkwaardige hoedanigheid bezitten indien vooraf wel om het advies

van de Raad wordt gevraagd 70.

• De Raad moet ingelicht worden over het bestaan van dergelijke vennootschappen via het op-

sturen – langs de gewone post – van de statuten en de ledenlijst.

• Het doel van de maatschappen is beperkt tot het in gemeenschap brengen van middelen door

de vennoten ter uitvoering van de opdrachten die hen als bedrijfsrevisor worden toeve r-

trouwd71.

• De vereniging onder bedrijfsrevisoren, in een burgerlijke vennootschap zonder rechtspersoon-

lijkheid, mag op het briefhoofd enkel de volgende vermelding gebruiken: “maatschap” of

“associatie” (en niet “vennootschap”).

70 De Raad moet oordelen over de gelijkwaardigheid van de betreffende beroepen. Toestemming van de Raad is pasvereist wanneer de buitenlandse beroepsbeoefenaars, op grond van hun statuut, werkzaamheden mogen uitvoeren dieonverenigbaar zijn met de functie van bedrijfsrevisor.

71 De Raad wenst hier toe te voegen dat de vereniging eveneens tot doel heeft het behoud te garanderen van het kwa-liteitsniveau van de beroepsactiviteiten van de leden van de vennootschap.

Page 57: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

47

• Aangezien de vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid niet ingeschreven zijn op de le-

denlijst van het IBR, kunnen zij het beroep niet onder een maatschappelijke benaming uitoe-

fenen noch naar buiten treden onder de benaming “vennootschap van bedrijfsrevisoren”72.

2.7.2. Enkele belangrijke oprichtingsregels

Een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid heeft geen bestaan buiten haar vennoten om: de

samenwerking blijft er beperkt tot het interne vlak en de vennootschap heeft geen eigen vermo-

gen. De oprichtingsregels zijn dan ook niet zo streng: een dergelijke vennootschap wordt schrifte-

lijk aangegaan via een onderhands geschrift maar moet op geen enkele wijze bekend worden ge-

maakt (Wyckaert M. in François G. en Deketelaere K., 1997, blz. 34).

De inbreng kan bestaan in geld, goederen of arbeid. Er worden geen vereisten opgelegd aan de

omvang en aard van deze inbreng (Art. 1833 BW). De vennoten zijn onbeperkt maar naar gelijke

delen aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap, tenzij met derden anders wordt over-

eengekomen (Wyckaert M. in François G. en Deketelaere K., 1997, blz. 34).

Het voordeel van de maatschap is de grote vrijheid om naar eigen goeddunken de onderlinge ver-

houdingen te regelen. Bij afwezigheid van afspraken hieromtrent geldt de suppletieve regeling in

het Burgerlijk Wetboek.

Het bestuur in de maatschap wordt, zo er geen bijzondere afspraken zijn, waargenomen door elke

vennoot afzonderlijk. Wel kan elke vennoot zich voorafgaandelijk tegen de uitvoering van een

bepaalde handeling verzetten. Daden van beschikking73 vragen een gemeenschappelijk besluit

(Wyckaert M. in François G. en Deketelaere K., 1997, blz. 40).

72 Dit is een exclusief voorrecht van de professionele vennootschappen. Zij alleen worden ingeschreven in het registervan het Instituut (lijst B).

73 Daden van beheer zijn er louter op gericht een bepaald goed in stand te houden, terwijl daden van beschikking temaken hebben met een zekere verandering aan het goed (bijvoorbeeld een hypotheek afsluiten of een dading).

Page 58: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

48

2.8. Enkele empirische vaststellingen

2.8.1. Evolutie van de professionele vennootschap in het algemeen

Sinds haar opkomst in de jaren zestig heeft de professionele vennootschap een hele evolutie door-

gemaakt. “Daarbij kan vastgesteld worden dat de tendens er een geweest is naar steeds verdere

meer georganiseerde integratie” (Geens K. in François G. en Deketelaere K., 1997, blz. 23).

Een eerste opmerkelijke vaststelling is het geleidelijk aan verdwijnen van de middelenvennoot-

schappen ten koste van de geïntegreerde associaties. Volgens Koen Geens is dit het levende be-

wijs dat de volledige integratie van honoraria als positief wordt ervaren. Een vennootschap kan

immers pas kans op slagen hebben wanneer een gezonde ambitie vanwege de vennoten om de cli-

ent zelf bij te staan hand in hand gaat met de beslissing om een cliënt naar een medevennoot te

verwijzen wanneer deze meer aangepaste diensten kan verstrekken. Daartoe komt men slechts via

een volledige integratie van de erelonen.

Ten tweede kan men stellen dat er een tendens is geweest naar meer organisatie: van een associa-

tie zonder rechtspersoonlijkheid naar een rechtspersoon met beperkte aansprakelijkheid. De reden

is evident: de maatschap biedt niet de talloze voordelen op het fiscale en sociaalrechtelijke vlak,

noch laat ze toe de continuïteit van de samenwerking gemakkelijk te verzekeren.

Een andere tendens wijst dan weer op wat Koen Geens de “quasi-veralgemening van het profes-

sioneel vennootschapsfenomeen” noemt (Geens K. in François G. en Deketelaere K., 1997, blz.

24). Nu hebben immers ook de kleinste kantoren de vennootschapsstructuur aangenomen. Dit be-

wijst volgens Geens de “diepmenselijke nood aan gespecialiseerde samenwerking” (Geens K. in

François G. en Deketelaere K., 1997, blz. 24).

Nog opmerkelijk is dat professionele vennootschappen steeds meer vennoten tellen. Waar in de

beginjaren kantoren met een vijftiental vennoten nog grote uitzonderingen waren, zijn zij nu veel

meer regel dan uitzondering. Vooral in de auditsector is dit het geval. Door fusies is de aanwezig-

heid van de zogenaamde “Big Five” (zie infra 2.8.2) op de markt overweldigend.

Tot slot kan een groeiende voorkeur vastgesteld worden voor de coöperatieve vennootschap. Deze

vennootschapsvorm is immers zeer geschikt “om de toetreding en uittreding van vennoten toe te

Page 59: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

49

laten door het veranderlijk karakter van het aantal vennoten en het veranderlijk karakter van het

kapitaal” (Geens K. in François G. en Deketelaere K., 1997, blz. 26). In mindere mate wordt een

voorkeur voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waargenomen. In het be-

gin werden wel nog enkele vennootschappen onder firma opgericht. Maar al snel werd duidelijk

dat het voordeel van de VOF, namelijk de onbeperkte aansprakelijkheid van de individuele ven-

noten voor beroepsfouten, ook geboden werd door andere vennootschapsvormen. Deze lieten bo-

vendien ook toe de individuele vennoten slechts onbeperkt aansprakelijk te stellen voor alle ande-

re schulden die de vennootschap aangaat.

2.8.2. Evolutie van het ledenbestand van het IBR

Alle bedrijfsrevisoren worden ingeschreven op de ledenlijst van het IBR. Sinds 1985 kunnen,

naast natuurlijke personen, ook burgerlijke vennootschappen die de rechtsvorm hebben aangeno-

men van een vennootschap onder firma, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijk-

heid of een coöperatieve vennootschap op die ledenlijst worden ingeschreven. Er zijn dus twee

lijsten: lijst A vertegenwoordigt de natuurlijke personen en op lijst B staan de rechtspersonen in-

geschreven (Gesprek met de Heer Stéphane Dudart op 26 maart 2002 om 11.10u in de gebouwen

van het IBR, Arenbergstraat 13 te 1000 Brussel).

Lijst A vermeldt per natuurlijke persoon het lidnummer, de naam en de adresgegevens. Eventueel

wordt verwezen naar hetzij een vennootschap, ingeschreven op lijst B en waarvan de natuurlijke

persoon lid is, hetzij naar een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid, samen met de functie74 die

de natuurlijke persoon binnen de vennootschap bekleedt (Branson J. and Breesch D., 2000, blz.

5).

De organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschappen, staan niet op de ledenlijst van het

Instituut ingeschreven en zijn dus ook geen lid van het IBR. Enkel de natuurlijke personen en de

revisorenkantoren met rechtspersoonlijkheid, die op lijst B terug te vinden zijn, kunnen als com-

missarisrevisor worden aangesteld. Vermits de maatschappen geen rechtspersoonlijkheid bezitten,

74 Hij kan werknemer zijn (dan is de revisor bediende met een arbeidsovereenkomst), een exclusief medewerker (derevisor heeft dan het statuut van zelfstandige) of vennoot. In dit laatste geval is de revisor zelfstandige en tevens aan-deelhouder van de revisorenvennootschap.

Page 60: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

50

kunnen zij dit mandaat niet vervullen. Enkel de vennoten van de maatschap die natuurlijke perso-

nen zijn, zijn hiertoe gerechtigd (Branson J. and Breesch D., 2000, blz. 5).

Op 31 december 1973, twintig jaar na de oprichting van het IBR, telde België 481 revisoren en 15

maatschappen van revisoren75. Nog geen tien jaar later, op 31 december 1981, waren er reeds 668

revisoren (oftewel een stijging van meer dan 38% tegenover 1973) en 36 maatschappen, wat meer

dan een verdubbeling is (Gesprek met de Heer Stéphane Dudart op 26 maart 2002 om 11.10u in

de gebouwen van het IBR, Arenbergstraat 13 te 1000 Brussel).

In 1985 vond de hervorming van het bedrijfsrevisoraat plaats (zie supra 2.4.). Een jaar later, op 31

december 1986, waren reeds 32 professionele vennootschappen ingeschreven op de ledenlijst B.

In de loop van 1986 wordt ook de eerste interprofessionele middelenvennootschap opgericht. Eind

1987 liep het aantal professionele vennootschappen op tot 51: dit zijn 34 coöperatieve vennoot-

schappen, 12 BVBA’s en 5 vennootschappen onder firma. Reeds de helft van de leden van het

IBR oefent het beroep uit in het kader van een burgerlijke vennootschap ingeschreven op leden-

lijst B. De kantoren blijven evenwel klein en stellen gezamenlijk zo een 2200 mensen tewerk. Ze

verdelen hun activiteiten als volgt: 73,2% van hun tijd besteden ze aan de wettelijke opdracht als

commissarisrevisor (of gelijkgesteld), 14,6% aan de overige wettelijke opdrachten en de resteren-

de 12,2% aan verenigbare opdrachten. Het aantal natuurlijke personen, ingeschreven op ledenlijst

A, stabiliseert. Het aantal maatschappen is teruggevallen tot een twintigtal (Jaarverslag IBR,

1987, blz. 77 e.v.).

Op amper twee jaar tijd verdubbelt het aantal kantoren ingeschreven op lijst B: 113 op het einde

van 1989. We tellen dan 45 coöperatieve vennootschappen, 62 BVBA’s en 6 vennootschappen

onder firma. Het aantal revisoren vertoont opnieuw een stijgende tendens: 713 op 31 december

van dat jaar. Wat de verdeling van de activiteiten van de kantoren betreft merken we dat minder

tijd wordt besteed aan de opdracht als commissarisrevisor (nog slechts 68%) terwijl de overige

wettelijke opdrachten en de verenigbare activiteiten, met respectievelijk 17% en 15%, meer aan-

dacht krijgen (Jaarverslag IBR, 1990, blz. 45 e.v.).

75 Vroegere gegevens konden moeilijk opgespoord worden maar zijn niet echt relevant aangezien het de bedoeling isaan te tonen welke de gevolgen waren van de hervorming van het bedrijfsrevisoraat in 1985 op het ledenbestand vanhet IBR.

Page 61: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

51

In 1992 tellen we 861 revisoren en 165 burgerlijke vennootschappen, ingeschreven op lijst B. De

sterke stijging werd grotendeels veroorzaakt door de opheffing van het verbod om gelijktijdig in-

geschreven te zijn op de ledenlijst van het IAB en het IBR76 (Jaarverslag IBR, 1992, blz. 45). Het

aantal maatschappen is fors teruggevallen en staat nu op amper 4. De kantoren stellen samen zo

een 2800 personen tewerk. Ze besteden opnieuw meer aandacht aan hun wettelijke opdracht als

commissarisrevisor (70%) terwijl respectievelijk 16% en 14% van hun tijd gaat naar de overige

wettelijke opdrachten en de verenigbare activiteiten (Jaarverslag IBR, 1993, blz. 68 e.v.).

Op vier jaar tijd stijgt zowel het aantal revisoren als het aantal professionele vennootschappen

sterk: respectievelijk 933 en 286 op het eind van 1996. We merken eveneens op dat de verenigba-

re opdrachten aan belang winnen (18%) ten koste van de opdracht als commissaris (67%) (Jaar-

verslag IBR, 1997, blz. 56 e.v.). De laatst bekende cijfers zijn die van 2001. Op 31 december tel-

len we 989 revisoren en 386 ingeschreven revisorenvennootschappen: 44 coöperatieve vennoot-

schappen en 342 BVBA’s (Gesprek met de Heer Stéphane Dudart op 26 maart 2002 om 11.10u in

de gebouwen van het IBR, Arenbergstraat 13 te 1000 Brussel).

Samenvattend kunnen we dus stellen dat het aantal revisoren continu is gestegen: van 481 in 1973

tot 989 in 2001, wat meer dan een verdubbeling is op minder dan 30 jaar. Vanaf 1985 stellen we

de opkomst van de professionele vennootschappen vast, ten koste van de maatschappen. Op 16

jaar tijd werden bijna 400 revisorenvennootschappen opgestart; ruim 88% daarvan neemt de

rechtsvorm aan van een BVBA Een verklaring hiervoor schuilt in de veelgebruikte mogelijkheid

om eenpersoons-BVBA’s op te richten. Het is dus duidelijk dat de tendensen die opgemerkt wer-

den voor de professionele vennootschap in het algemeen (zie supra 2.8.1.) ook bij de revisoren

kunnen worden vastgesteld.

Opmerkelijk in de sector ook is de aanwezigheid van bijzonder grote kantoren, de zogenaamde

“Big Five”. Samen zijn PricewaterhouseCoopers, Ernst & Young, Deloitte & Touche, Arthur

Andersen en KPMG goed voor ruim 64% van de markt77. Het betreft doorgaans machtige Ameri-

76 In 1987 oordeelde de Raad van het IBR, op advies van de Hoge Raad voor Economische Beroepen, dat een gelijk-tijdige inschrijving op de ledenlijst van het IBR en het IAB niet kon. Begin 1992 werd dat verbod opgeheven.

77 PricewaterhouseCoopers is hiervan de grootste in België met een jaarlijkse omzet van 300 miljoen euro en een per-soneelsbestand van 2.300. Deloitte & Touch volgt op ruime afstand: 210 miljoen euro jaarlijkse omzet en 1.600werknemers. Ernst & Young kent een jaarlijkse omzet van 165 miljoen euro, telt 1400 werknemers en staat daarmee

Page 62: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

52

kaanse structuren die wereldwijd een netwerk van informatie en presentie hebben opgebouwd en

aanwezig zijn in elke grote stad. Zij evolueerden van boekhoudkantoren naar machtige consultan-

cybedrijven, die nu heel wat meer doen dan alleen de boekhouding van ondernemingen. De kern-

activiteiten van de grote groepen omvatten ook de controle van de boekhouding, fiscaal advies,

financiële dienstverlening, juridisch denkwerk, verzekeringsexpertise, diensten voor outsourcing

en multidisciplinaire dienstverlening (onder andere in informatica en overheidscontacten). Mede

door deze grensoverschrijdende adviesverlening, zowel naar grote multinationale ondernemingen

als naar internationale organisaties toe, zijn de “Big Five” erg succesvol. Opeenvolgende fusies

hebben het aantal voorlopig tot vijf herleid (Geens K. in François G. en Deketelaere K., 1997, blz.

24).

derde. Andersen (100 miljoen euro en 1.100 werknemers) en KPMG (95 miljoen euro en 1.000 werknemers) vervol-ledigen het rijtje.

Page 63: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

53

3. REVISORENKANTOREN IN DE PRAKTIJK

Het vorige hoofdstuk behandelde uitvoerig de verschillende soorten revisorenkantoren. Ik lichtte

de bepalingen en regels toe, die het IBR aan elk van hen oplegt. Bovendien haalde ik ook al een

aantal eerder praktische zaken aan, bijvoorbeeld kwaliteitscontrole en interne organisatie. Dit

hoofdstuk bouwt daarop verder. Ik ga na hoe het er in de praktijk aan toegaat in revisorenkanto-

ren. Het is niet zozeer de bedoeling te controleren of de voorschriften van het IBR daadwerkelijk

worden nageleefd maar wel een beeld te krijgen van de structuur en praktische organisatie van een

revisorenkantoor. Dat zijn dan ook meteen de belangrijkste topics van mijn onderzoek. Bovendien

peil ik naar de (eventuele) uitoefening van kwaliteitscontrole en nodig ik de revisorenkantoren uit

tot een denkoefening over de toekomst van het beroep. Ook de Heer Swolfs, de Voorzitter van het

IBR, deelde me zijn opvattingen mee over de toekomst van het beroep. In een eerste deeltje om-

schrijf ik de steekproef en mijn onderzoeksmethode. Daarna licht ik de onderzoeksvragen en hun

deelaspecten toe. Tot slot formuleer ik de bevindingen voor elk onderzocht kantoor, gevolgd door

een beperkte conclusie waarin ik (indien mogelijk) naar de theorie of naar artikels uit de literatuur

verwijs. Het dient opgemerkt te worden dat het opzet van mijn onderzoek eerder bescheiden is.

Het is dan ook niet de bedoeling reeds verregaande conclusies te trekken. Mijn onderzoek wil

vooral een aanzet zijn tot verdere studie van de materie.

3.1. Steekproefbeschrijving en onderzoeksmethode

Uit de omvangrijke ledenlijst van het IBR heb ik drie kantoren geselecteerd. Ik heb bewust voor

kantoren gekozen die erg verschillend zijn in grootte. Elk kantoor heeft immers zijn eigen leefwe-

reld, zijn eigen methodiek en opvattingen. Dat een Big Five anders in elkaar zit dan een kleine

accountantspraktijk hoeft niemand te verwonderen. Het leek me daarom interessant een van de

Big Five te vergelijken met een kantoor bestaande uit een of enkele revisoren. Voor de volledig-

heid heb ik ook een middelgroot kantoor bestudeerd en de bevindingen daarover opgenomen in

mijn conclusies.

Verdegem, Podevijn & Co is een klein kantoortje dat gevestigd is te Gent. Ik kon er met Mevrouw

Verdegem, dochter van een van de stichtende vennoten en zelf bijna vennoot, praten. Uit de mid-

delgrote kantoren koos ik Lippens, Rabaey & Co, eveneens uit Gent. Zij zijn sinds enige tijd

Page 64: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

54

“member firm” van Grant Thornton International, wat een extra dimensie gaf aan het gesprek. Ik

had het geluk er te mogen spreken met de Heer Lippens, een van de stichtende vennoten. Bij de

Big Five tot slot ging mijn voorkeur uit naar Ernst & Young. De Heer Darcis heeft, samen met

Mevrouw Van den Brempt, het merendeel van de vragen beantwoord. Voor de overige vragen

heeft Mijnheer Darcis me in contact gebracht met de bevoegde personen.

Elk van de kantoren wordt kort voorgesteld in het interview zelf. In bijlage 3.1 kunnen de vragen

en de interviews volledig uitgetypt worden teruggevonden. De bevindingen en conclusies heb ik

opgenomen in het laatste deel van dit hoofdstuk. Per onderzoeksvraag rapporteer ik de resultaten

voor elk bestudeerd kantoor, waarna een conclusie wordt voorzien voor die bepaalde onderzoeks-

vraag.

Als onderzoeksmethode koos ik voor het diepte-interview. Ik kon weliswaar bepaalde informatie

makkelijk in andere bronnen vinden - websites, kranten- of tijdschriftartikels – maar ik verkoos

toch om aan iemand (of desgevallend meerdere personen) van het kantoor zelf die informatie te

vragen. Ik vertrok hierbij van een vragenlijst maar het was niet de bedoeling die minutieus te vo l-

gen. Dit maakte het mogelijk interessante beschouwingen reeds tijdens het interview verder uit te

diepen en de respondenten binnen een flexibel kader van het ene aandachtspunt naar het andere te

loodsen. Het diepte-interview heeft dan weer als nadeel sterk interviewerafhankelijk te zijn. Ik

hou met deze beperking zeker rekening. Zoals al eerder gezegd, wil ik slechts een aanzet geven

tot verder onderzoek in de bestudeerde materie.

3.2. Onderzoeksvragen

3.2.1. Hoe ziet de structuur van het kantoor eruit?

Wanneer we een onderzoek instellen naar de structuur van een revisorenkantoor kan een blik op

de geschiedenis van het kantoor reeds nuttige informatie opleveren. Fusies bijvoorbeeld geven

vaak een goed beeld van de strategie die het kantoor wil volgen en de activiteiten en diensten die

het wenst aan te bieden maar ook van de algemene tendensen in de sector. Bij het peilen naar de

structuur van een kantoor (welke afdelingen er zijn, hoe deze zich tegenover elkaar verhouden,

enzovoort) is het goed dit ook eens vanuit internationaal standpunt te bekijken. De tijd is immers

Page 65: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

55

voorbij dat enkel grote kantoren tot een internationaal netwerk behoren. Middelgrote en zelfs

kleine revisorenkantoren kunnen vandaag evengoed deel uitmaken van zo een ne twerk.

Ook vragen omtrent het aannemen van de rechtspersoonlijkheid en het bepalen van de geschikte

rechtsvorm zijn relevant: in de theorie wordt hieraan een flink deel gewijd, wat het interessant

maakt na te gaan hoe de praktijk eruit ziet. Vervolgens bekijken we hoe de verschillende afdelin-

gen in een kantoor met elkaar omgaan. In de eerste plaats gaat de aandacht uit naar de professio-

nele contacten: de coördinatie van een opdracht waarbij verschillende afdelingen betrokken zijn,

de multidisciplinaire samenwerking, het behandelen van eventuele vertrouwelijke informatie en

dergelijke meer. Ook loont het de moeite even te peilen naar mogelijk informeel contact tussen de

verschillende departementen.

Bovendien ga ik dieper in op mogelijke belangenconflicten of problemen die kunnen ontstaan

doordat het kantoor niet alleen wettelijke controleopdrachten vervult maar aan diezelfde klant ook

advies verleent. Tot slot sta ik stil bij de coördinatie op internationaal vlak. Uiteraard is dit slechts

relevant voor zover het kantoor deel uitmaakt van een internationale structuur.

3.2.2. Hoe verloopt de interne organisatie van het kantoor?

In de eerste plaats peil ik naar de hiërarchische structuur van het kantoor. Welke niveaus zijn er en

welke kwalificaties en ervaring dient men op elk niveau te bezitten? Op het allerhoogste niveau

staan natuurlijk de partners of vennoten. Hoe wordt men vennoot en aan welke voorwaarden dient

men hiervoor te voldoen? Bovendien lijkt het me interessant wat meer te weten te komen over de

achtergrond, zowel professioneel als intellectueel, van de vennoten. Een volgend aandachtspunt is

de werving en selectie van nieuwe medewerkers. Waarop worden zij getest? Is er een specifieke

screening voorzien omdat het nu eenmaal om toekomstige werknemers van een revisorenkantoor

gaat en mogelijk om toekomstige vennoten? Het lijkt me dan ook nuttig even stil te staan bij de

opleidingsmogelijkheden die een kantoor voorziet, niet alleen voor de pas aangeworven mede-

werkers maar ook voor de reeds meer ervaren personeelsleden. Het is immers van het grootste

belang dat de medewerkers hun kennis niet alleen up to date houden maar ook de voor elk niveau

vereiste vaardigheden aanleren om zo binnen de organisatie te kunnen evolueren.

Vervolgens wordt ingegaan op het beleid dat de kantoren voeren inzake het aanvaarden van een

nieuwe opdracht of cliënt. Worden bijvoorbeeld eerst een aantal zaken onderzocht vooraleer het

Page 66: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

56

fiat gegeven wordt? Zo ja, dewelke? Daarbij aansluitend wordt onderzocht wat er gebeurt als een

opdracht dan inderdaad wordt aangenomen: meer bepaald vraag ik me af welke methodes ge-

bruikt worden om het budget voor een opdracht op te stellen. Daarna wordt aandacht besteed aan

twee andere belangrijke facetten van de kantoororganisatie: het organiseren van de dossiers en de

organisatie in de tijd. Met dit laatste doel ik op het opvangen van pieken en dalen in de activiteit.

Het is immers algemeen geweten dat revisorenkantoren een erg drukke periode kennen in het be-

gin van het jaar en het de rest van het jaar minder druk hebben. Daarom vraag ik hoe ze daarmee

omgaan en wat er gedaan kan worden om de activiteit meer te spreiden.

Ik informeer ook naar het verloop en het bestaan van een eventuele procedure voor de beoordeling

of de controle van een dossier. Het is tenslotte van het grootste belang dat vennoten in de grootst

mogelijke zekerheid een jaarrekening aftekenen. Bovendien ga ik na hoe medewerkers geëvalu-

eerd worden. Op basis van die evaluatie kunnen zij immers verder doorgroeien binnen het kantoor

en aldus de toekomst van de organisatie mee bepalen. Aangezien revisoren en revisorenkantoren

een maatschappelijk relevante functie vervullen, bekijk ik tot slot of aan medewerkers van een

kantoor, en dan in het bijzonder de vennoten, specifieke zaken verboden worden. Ik denk hierbij

bijvoorbeeld aan het uitoefenen van een bijberoep.

3.2.3. Hoe verzekeren kantoren een goede uitvoering van hun werkzaamheden?

Het onderhouden van een bepaalde relatie met het gecontroleerd bedrijf vormt een belangrijke

bedreiging van de onafhankelijkheid van een revisor. Zo mag men bijvoorbeeld geen persoonlijke

of familiale band hebben met mensen die betrokken zijn bij het opstellen van de boekhouding in

het bedrijf in kwestie. Men kan ook geen aandelen of deelnemingen van het bedrijf aanhouden.

Daarom sta ik stil bij eventuele procedures of maatregelen die ervoor zorgen dat de kantoren dit

beginsel steeds naleven. Vervolgens peil ik naar het bestaan van een programma dat erop gericht

is preventief de kwaliteit te beheersen.

Ik sta ook even stil bij de kwaliteitscontrole die plaatsvindt na het vervullen van de opdracht. Tot

slot vraag ik me af wat kantoren doen indien ze een aan opdracht werken die een zekere speciali-

satie vereist. Ik denk bijvoorbeeld aan het auditeren van een bank of een IT-bedrijf. Doen zij dan

een beroep op externe deskundigen of zoeken zij de kennis eerder intern? Ook dit heeft gevolgen

voor de kwaliteit van het geleverde werk.

Page 67: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

57

3.2.4. Hoe zien revisorenkantoren de toekomst van het beroep?

Allereerst peil ik naar een reactie op het recent afgesloten akkoord van het IBR met de Franstalige

Orde der Advocaten van de Balie van Brussel. Vinden de kantoren dit een goede zaak? Opent dit

perspectieven voor de toekomst of werkten zij al eerder op een geprivilegieerde manier samen

met bepaalde advocatenkantoren? Zijn er, naast de advocaten, nog andere beroepen die in aan-

merking komen voor een intensere samenwerking met revisoren? Kan dit dan eventueel in ven-

nootschapsvorm?

De laatste tijd liggen een aantal bijkomende diensten die kantoren aanbieden onder vuur. Onder

andere bij het waarderen van aandelen en het adviseren inzake grote informaticaprojecten worden

deontologische vraagtekens geplaatst. Hoe staan de kantoren daar nu zelf tegenover? Vinden zij

dit een gunstige evolutie? Denken zij dat in de toekomst nog andere diensten zullen worden ver-

boden? Een andere interessante bedenking betreft de gevolgen van de invoering van de Internati-

onal Accounting Standards (IAS)78. Kunnen grotere kantoren zich op dat gebied beter profileren?

Gaat dit dan ten koste van de kleinere kantoren?

Ik plaats ook een kritische bedenking bij een gekend fenomeen: enkel de Big Five hebben de

middelen en de organisatie om een multinational te controleren. Het gevolg is dat er een soort van

‘ons kent ons’ – situatie wordt gecreëerd, die mogelijk nefaste gevolgen kan hebben. Hoe denken

revisorenkantoren hier zelf over? Wat kan er worden gedaan opdat ook kleinere kantoren grote

klanten kunnen binnenhalen, als zij dit zelf tenminste wensen? Ik kan ook niet om de recente golf

van schandalen heen. Daarom ga ik na hoe revisorenkantoren zelf met die schandalen omgaan en

welke mogelijkheden er zijn om zulks in de toekomst te vermijden. Het Instituut der Bedrijfsrevi-

soren heeft alvast ingestemd met de komst van een extern toezichtorgaan, dat voor het grootste

deel uit niet-revisoren zal bestaan. De reactie van de revisorenkantoren hierop wordt onderzocht.

Er zijn bovendien plannen voor een overkoepelend beroepsorgaan voor de boekhoudkundige en

fiscale beroepen. Ik peil daarom naar mogelijke gevolgen voor het beroep van revisor en voor de

revisorenkantoren. Tot slot confronteer ik de revisorenkantoren met een veelgehoorde stelling

78 De IAS vormen, net als de US GAAP, een internationaal erkend referentiekader voor het opstellen van de jaarreke-ning en de geconsolideerde jaarrekening. In juni 2000 maakte de Europese Commissie bekend dat zij Europese ven-nootschappen voortaan verplicht de IAS te gebruiken wanneer zij genoteerd zijn op een gereglementeerde markt.

Page 68: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

58

over de afwezigheid van vrouwen aan de top van het revisoraat. In de februari-editie van ‘De ac-

countant’ (Nederland) werd nog maar eens uitgepakt met opvallende cijfers: van alle mannelijke

“Registeraccountants” is 12,5% partner, bij de vrouwen is dit amper 1,8%. Ik vraag naar de situ-

atie in het kantoor zelf, mogelijke oorzaken van het uitblijven van vrouwen aan de top en de in-

spanningen die worden gedaan om de situatie ten beste te keren.

3.3. Bevindingen

3.3.1. Hoe ziet de structuur van het kantoor eruit?

3.3.1.1. Ernst & Young

De wortels van Ernst & Young gaan, net als bij de rest van de Big Five, terug tot het begin van de

vorige eeuw. Het samengaan in 1989 van de gevestigde kantoren Ernst & Whinney en Arthur

Young legden de basis voor Ernst & Young International. Beide kantoren hebben Amerikaanse

roots. Ernst & Young België maakt deel uit van dat internationale netwerk maar is een onafhan-

kelijke Belgische firma. Het kantoor ontstond in 1971 door het samengaan van Limperg, Dijker,

Nijst & Co met Moret, De Jong & Starke. De fusie van Moret & Limperg met Arthur Young vond

plaats in 1982, twee jaar later trad Colard, Van der Meulen & Co toe. Nog drie jaar later vervoe-

gen de NV Accountantskantoor Dhont & Co en Arthur Young Management Consultants het kan-

toor. Per 1 januari 1990 gaat de fusie onder een naam, Ernst & Young, van start. Nog steeds tre-

den regelmatig kleinere kantoortjes toe tot Ernst & Young België.

Ernst & Young bestaat uit Ernst & Young Bedrijfsrevisoren die verantwoordelijk zijn voor het

auditeren van bedrijven. Binnen de auditafdeling is er een departement Business Risk Services,

dat een drietal diensten aanbiedt: Forensic Services, Internal Auditing en Risk Management. Fo-

rensic Services houdt zich bezig met het opsporen en het voorkomen van “incorrect financial be-

havior” of fraude. Internal Auditing helpt bedrijven bij het uitbouwen van een intern controle-

systeem, terwijl Risk Management hen bijstaat met advies inzake het inschatten van risico’s. Nog

binnen de auditafdeling werkt een departement Technology and Security Risk Management: men

verleent advies aan bedrijven inzake het managen van allerhande IT-systemen en nieuwe techno-

logieën . Naast Ernst & Young Bedrijfsrevisoren bestaat het kantoor ook uit een afdeling Tax,

Page 69: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

59

waar specialisten allerhande fiscale diensten aanbieden, en een afdeling Accountancy, dat zich

bezighoudt met dienstverlening op boekhoudkundig vlak, voornamelijk naar KMO’s toe. Ook

biedt het kantoor tal van consultingdiensten aan, die gegroepeerd zijn onder Special Business Ser-

vices. Het team van Corporate Finance adviseert inzake fusies, acquisities en (des)investeringen.

Ernst & Young Entrepreneurs staat de ondernemer(s) bij in de groei van hun bedrijfje. Actuarial

Services verleent uiteenlopende diensten aan klanten zoals pensioenfondsen, verzekeringsmaat-

schappijen en banken. Het Executive Temporary Management team stelt tijdelijk topmanagers ter

beschikking van bedrijven. Association Management tot slot richt zich tot professionele groepen

en internationale concerns. Ernst & Young werkt bovendien samen met Peeters Advocaten; de

advocatenpraktijk behoort echter niet tot de groep Ernst & Young. Om deontologische redenen

werden reeds consultingdiensten afgestoten en verkocht aan Cap Gemini. Ook De Witte & Morel

werd verkocht, aan Tmp.

Internationaal behoort Ernst & Young België tot een Central-West European “Area”, waartoe ook

Spanje, Frankrijk, Luxemburg en Portugal behoren en dat zijn hoofdkantoor in Londen heeft.

Londen legt met het oog op het bekomen van een zekere uniformiteit een aantal zaken dwingend

op aan de kantoren uit de “Area”, vooral op het gebied van branding en marketing. Ook de Vere-

nigde Staten beïnvloeden nog geregeld de gang van zaken van het Belgisch kantoor. Toch zijn het

de partners die het overgrote deel van de beleidsbeslissingen nemen en de strategie voor België

uitzetten. Met de andere landen uit de “Area” worden op regelmatige tijdstippen ervaringen uit-

gewisseld.

Ernst & Young België overkoepelt zo een veertig vennootschappen, die elk de rechtspersoonlijk-

heid bezitten en een andere rechtsvorm hebben. Ernst & Young Bedrijfsrevisoren verkreeg op 6

januari 1992 de rechtspersoonlijkheid en werd dan een CVBA Die rechtsvorm werd gekozen om-

wille van zijn flexibele karakter: het is immers zeer makkelijk vennoten te laten in- en uittreden.

De verschillende afdelingen werken op een vlotte manier samen indien een bepaald dossier dat

vereist. Zo is het perfect mogelijk dat Accountancy en Audit samenwerken wanneer zij in dezelf-

de onderneming werkzaam zijn. Er wordt evenwel om deontologische redenen verkozen dit niet te

doen bij grotere bedrijven. Het Human Resources Team van Ernst & Young ijvert er eveneens

voor het informele contact tussen afdelingen te stimuleren. Op die manier worden immers mak-

kelijker opportuniteiten aan elkaar gesignaleerd, wat het kantoor uiteraard ten goede komt. Nu

loopt die communicatie nog niet soepel genoeg. Cultuurverschillen tussen afdelingen spelen daar-

Page 70: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

60

bij een rol maar zeker ook de overnamepolitiek van Ernst & Young, waarbij werknemers zich

blijven identificeren met het eigen, overgenomen kantoor. Men probeert die communicatie te sti-

muleren via het organiseren van evenementen of trainingen voor de verschillende afdelingen.

Mensen stappen overigens ook niet gauw over van de ene afdeling naar de andere. Transfers wor-

den door Ernst & Young niet afgeremd maar ook niet bijzonder gestimuleerd. Bovendien is er op

zich weinig vraag naar zulke transfers.

Ernst & Young verzorgt niet alleen auditopdrachten maar levert ook fiscale en boekhoudkundige

diensten. Daarnaast biedt het een groot aantal consultingdiensten aan. Het gevaar voor belangen-

vermenging is dus reëel. Om die reden werden trouwens al een aantal consultingdiensten afge-

stoten. Onnodige risico’s zullen echter niet worden genomen. Het opzetten van een fiscale con-

structie voor een bepaalde klant zal pas kunnen nadat de auditafdeling, die huisrevisor is van de-

zelfde klant, daarmee instemt. Daarmee wordt nog eens het belang aangetoond van een goede

communicatie tussen de afdelingen. De verschillende afdelingen zijn bovendien ook afzonderlijke

entiteiten en rechtspersonen. Al is dit laatste louter een technische nuance want er wordt wel on-

der dezelfde naam gewerkt.

De coördinatie tussen de kantoren internationaal verloopt via de al eerder besproken “Area”. Er

worden regelmatig “video conferences” georganiseerd waarbij over verschillende topics wordt

gepraat. Daarnaast vindt maandelijks een meeting plaats waar partners uit de hele “Area”, die

thuis zijn in een zekere specialisatie (bijvoorbeeld Human Resources), aanwezig zijn. Daar wor-

den ervaringen uitgewisseld over het betreffende vakgebied en sterke punten van een bepaald land

worden bestudeerd en zo mogelijk overgenomen. Ook de Country Managing Partners komen re-

gelmatig samen om de grote lijnen uit te zetten. Buiten de “Area” is er eigenlijk weinig contact

met de overige Ernst & Young kantoren. Nochtans is er een “Global News League”, een weke-

lijkse nieuwsbrief met nieuwtjes over Ernst & Young, en een “Internal Directory” die de moge-

lijkheid biedt elke medewerker van het kantoor te contacteren, waar ook ter wereld. Medewerkers

krijgen ook de kans deel te nemen aan een “Global Exchange Programme”.

3.3.1.2. Lippens, Rabaey & Co.

Beide stichtende vennoten leerden elkaar kennen bij Arthur Andersen in de jaren zeventig. In

1980 beslissen ze samen het kantoor van de Heer Colle in Gent verder te zetten. Ondertussen is

het kantoor geëvolueerd tot een middelgroot kantoor dat zo een 50 mensen tewerkstelt. Het kan-

Page 71: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

61

toor bestaat uit drie takken. Audit vormt de belangrijkste tak en neemt 60% van de omzet voor

zijn rekening: 200 mandaten in kleine en middelgrote bedrijven maar ook beursgenoteerde bedrij-

ven. Ten tweede staat het kantoor KMO’s bij inzake boekhoudkundige verwerking. Het fiscaal

departement vormt een laatste tak: zij helpen zo een 600 à 700 ondernemingen bij hun fiscale

aangifte. Lippens, Rabaey & Co ging recent ook een samenwerking aan met een advocatenkan-

toor. Met Lippens Accountants, dat in dezelfde lokalen is gevestigd, worden een aantal diensten

gedeeld, waaronder bibliotheek en kopieerdienst. Een echte samenwerking is er niet maar klanten

worden wel naar elkaar doorverwezen. Lippens, Rabaey & Co. plannen ook het openen van een

locatie in Brussel, om de coördinatie met het Brusselse cliënteel vlotter te laten verlopen.

Internationaal behoort het kantoor tot Grant Thornton International, een internationaal netwerk

van onafhankelijke kantoren. Via referrals en het doorstorten van een gedeelte van de erelonen

wordt de samenwerking geconcretiseerd. Een deel van de erelonen worden gebruikt om het net-

werk te ondersteunen. Omdat Lippens, Rabaey & Co nu bijna tien jaar tot het netwerk behoort en

omdat men het gepersonaliseerd zijn rond twee stichters wenst te doorbreken, wordt binnenkort

de naam van het kantoor veranderd in Grant Thornton Belgium. Die naam zal ook consequent op

het briefpapier en andere documenten worden aangebracht.

Bij de start van het kantoor, in 1980, werd de vorm van een eenmanszaak aangenomen. In 1986

verkreeg het de rechtspersoonlijkheid en werd het kantoor een BVBA Om een grotere flexibiliteit

inzake het toe- en uittreden van vennoten te bewerkstelligen, werd de rechtsvorm tien jaar geleden

veranderd in een coöperatieve vennootschap.

Wanneer mensen uit verschillende afdelingen elkaar ontmoeten in een bepaald dossier, wordt

vruchtbaar samengewerkt. In tegenstelling tot vele andere kantoren werkt Lippens, Rabaey & Co

(nog) niet met verzelfstandigde afdelingen; er is een centrale leiding en een globale structuur

waardoor het contact tussen de afdelingen eerder informeel verloopt. Het kantoor is geen kosten-

delende associatie: alle vennoten werken voor een globale omzet en het bedrijfseconomisch re-

sultaat wordt onder hen verdeeld via bepaalde verdeelsleutels.

Alhoewel Lippens, Rabaey & Co geen echte consultingdiensten aanbieden, dienen zij eveneens,

zij het in mindere mate, erover te waken dat de onafhankelijkheid niet in het gedrang komt en dat

zij als revisor niet het “eigen” werk gaan controleren. Het kantoor is immers ook op fiscaal en

boekhoudkundig vlak actief. Men hanteert er dan ook een gouden regel: geen auditing van een

Page 72: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

62

bedrijf waarvan het KMO-departement de afsluiting verzorgt. Wel wordt tussendoor vaak advie s-

opdrachten aanvaard van auditklanten maar enkel wanneer die dicht genoeg bij het takenpakket

van een revisor aanleunen, bijvoorbeeld advies op het vlak van reorganisatie.

Binnen Grant Thornton International wordt jaarlijks een “Annual Meeting” georganiseerd waar-

voor elk land, dat tot het netwerk behoort, een aantal vennoten afvaardigt. Men kan er deelnemen

aan workshops en seminaries maar er is ook een ontspannend gedeelte voorzien zodat mensen er-

varingen kunnen uitwisselen met elkaar en contacten kunnen leggen. Maandelijks worden techni-

sche workshops georganiseerd waaraan iedereen vrij is deel te nemen. Er wordt ook periodiek een

nieuwsbrief rondgestuurd met allerlei nieuwtjes en interessante artikels over audit en fiscaliteit.

Tot slot kan men in het centraal training center van Londen tal van opleidingen volgen.

3.3.1.3. Verdegem, Podevijn & Co

Het kantoor werd in 1986 opgericht door de Heren Podevijn en Verdegem. In 1993 vervoegde de

Heer Koopman het kantoor als vennoot maar hij vertrok er een jaar geleden. Mevrouw Verdegem,

de dochter van de – inmiddels overleden – stichtende vennoot begon in 1991 als stagiaire in het

kantoor en wordt in de loop van dit jaar de nieuwe vennoot. Voorlopig kan men het werk nog aan

met twee: de Heer Podevijn en Mevrouw Verdegem. Een echte structuur is er dus niet. Wel is Ac-

countancy Service BVBA in dezelfde lokalen gevestigd. Men deelt een aantal diensten gemeen-

schappelijk, onder andere het secretariaatswerk.

Verdegem, Podevijn & Co is sinds de oprichting een rechtspersoon; men verkoos de rechtsvorm

van een BVBA aan te nemen. Het belangrijkste motief daartoe was het beschermen van het privé-

vermogen en het beperken van de aansprakelijkheid, althans wat de verbintenissen aangegaan

door de vennootschap betreft. Aangezien men er maar met twee werkt, zijn er ook geen afdelin-

gen. Nochtans doet men er meer dan revisoraal werk: men verricht voor een aantal klanten boek-

houdkundig werk en er zijn ook de eenmalige mandaten. Tussendoor wordt, wanneer klanten

daarom vragen, advies omtrent specifieke problemen verleend. Men waakt erover dat het vervul-

len van verschillende opdrachten voor eenzelfde klant geen problemen teweegbrengt. Specifieke

maatregelen daartoe zijn er echter niet.

Page 73: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

63

3.3.1.4. Conclusie

Big Five kantoren kennen een lange geschiedenis van fusies. Ook Ernst & Young is “de resul-

tante van een reeks opeenvolgende fusies van gefuseerde ondernemingen” (Voorzitter Erik De

Lembre in Gavel Jos (red.), 1994, blz. 119). Big Five kantoren hebben hun roots in de Verenigde

Staten maar zijn ondertussen vertegenwoordigd in honderden landen ter wereld. Ernst & Young

België probeert, tegen de sectortrend in, via overnames van kleinere kantoren zijn gedecentrali-

seerde structuur te verstevigen. Middelgrote kantoren, zoals Lippens, Rabaey & Co, zijn door-

gaans gegroeid uit kleinere vennootschappen of zelfs eenmanszaken. Meer dan eens hebben de

stichtende vennoten reeds hun sporen verdiend in een Big Five. Ondertussen zijn de middelgrote

kantoren, ook al vaak gesteund door een internationaal netwerk, uitgegroeid tot te duchten concur-

renten voor de Big Five. Kleinere kantoren vinden dan weer doorgaans hun oorsprong in de twee-

de helft van de jaren tachtig: met de hervorming van het revisoraat in 1985 werd het immers mo-

gelijk om revisorenvennootschappen met rechtspersoonlijkheid op te richten (zie supra 2.4.).

Vanaf 1987 liet de wetgever toe eenpersoonsBVBA’s op te richten, wat het aantal kleine reviso-

renkantoren nog forser deed toenemen (zie supra 2.5.8.).

Ernst & Young België overkoepelt een aantal afzonderlijke vennootschappen: Ernst & Young

Bedrijfsrevisoren (die overigens meer doen dan enkel de wettelijke controle), Ernst & Young Tax

Consultants, Ernst & Young Accountants en daarnaast nog een hele reeks van consultingdiensten

die gegroepeerd zijn onder de naam Special Business Services. Meteen wordt duidelijk dat bedrij-

ven bij een Big Five voor allerhande diensten terecht kunnen. Het volledige kapitaal van Ernst &

Young België is in handen van de Belgische vennoten, die uiteraard allen revisor zijn (zie supra

2.5.5.). Nochtans is de invloed van de Amerikaanse ‘moedermaatschappij’ nog zichtbaar, zij het

minder dan voorheen. Daar kan een opsplitsing in “Area’s” niets aan veranderen. Ook middel-

grote kantoren bieden steeds meer diensten aan, al houden zij zich meer afzijdig op het vlak van

consultancy. Het afsluiten van een samenwerkingscontract met een exclusief advocatenkantoor is

nog een Big Five trend die gretig gevolgd wordt door middelgrote kantoren. De meeste kleine

kantoren, alsook sommige middelgrote kantoren, delen met een (boekhoud)kantoor dezelfde lo-

kalen en dus ook een aantal diensten (zoals secretariaat). Dergelijke structuren worden vooral met

het oog op kostenbesparingen aangegaan.

Geheel in de lijn der verwachtingen vroegen de meeste revisorenkantoren kort na de hervorming

van het revisoraat in 1985 de rechtspersoonlijkheid aan. Reeds eerder werd duidelijk dat de

Page 74: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

64

meeste revisorenkantoren met rechtspersoonlijkheid opgericht werden in de periode 1986-1990

(zie supra 2.8.2.). De grote kantoren opteren doorgaans voor een coöperatieve vennootschap, om-

dat die rechtsvorm het makkelijkst toelaat vennoten te laten in- en uittreden. Kleinere kantoortjes

verkiezen dan weer een BVBA: zo beschermen zij hun privé-vermogen en beperken zij hun (niet-

professionele) aansprakelijkheid. Wanneer het kantoor groeit, zal ook hier evenwel de nood ont-

staan om soepel vennoten te laten in- en uittreden, waardoor het overschakelen op een coöperatie-

ve vennootschap eerder aangewezen lijkt (zie supra 2.8.1.).

In elk revisorenkantoor wordt tussen afdelingen vruchtbaar samengewerkt indien een bepaald

dossier dat vereist. Om deontologische redenen verkiezen de Big Five evenwel het aantal ve r-

schillende afdelingen dat op een dossier werkt zo klein mogelijk te houden wanneer het om een

groot bedrijf gaat. Het is logisch dat in een kleiner kantoor het contact tussen de afdelingen ge-

moedelijker en informeler verloopt. De grotere kantoren doen nochtans inspanningen om de

communicatie tussen afdelingen te verbeteren.

De recente problemen en schandalen hebben de kantoren, vooral de grote en middelgrote dan,

waakzamer gemaakt. Op een aantal manieren wordt ervoor gezorgd dat men op een onafhankelij-

ke manier de controle van bedrijven kan uitoefenen. De Big Five stoten consultingactiviteiten af

en creëren afzonderlijke entiteiten voor hun afdelingen. Middelgrote kantoren houden er aan het

door hen geleverde werk niet zelf te gaan controleren. Enkel de kleinere kantoren ondernemen

geen specifieke maatregelen, hoewel ook zij advies leveren aan hun cliënten en zich wel degelijk

van het probleem bewust zijn. Bij middelenvennootschappen ziet men doorgaans geen strikte

scheiding van de lokalen – het IBR acht dit ook niet langer noodzakelijk - maar er kan de vraag

worden gesteld of wel het nodige wordt ondernomen om de vertrouwelijkheid van beroepsspeci-

fieke informatie te garanderen (zie supra 2.6.7.).

Kantoren die behoren tot een internationaal netwerk halen hier zeker voordeel uit. Nieuwsbrieven

en meetings laten toe contacten te leggen met collega’s over de hele wereld en het gebruik van

netwerkinfrastructuur (bijvoorbeeld voor opleiding) werkt aanzienlijk kostenbesparend. Boven-

dien kunnen landen ervaringen delen en zo de sterkste punten van elkaar implementeren.

Page 75: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

65

3.3.2. Hoe verloopt de interne organisatie van het kantoor?

3.3.2.1. Ernst & Young

Informeel, claimt men bij Ernst & Young, is er geen hiërarchie: iedereen kent iedereen en men

noemt elkaar (zelfs de vennoten) bij de voornaam. Men kan er bij problemen bij iedereen aan-

kloppen. Inzake verantwoordelijkheden en taken is die hiërarchie er natuurlijk wel; dat moet wel

in zo een grote organisatie. Binnen de auditafdeling begint men als “assistant auditor”. Na een

jaar kan men opklimmen tot “advanced B”, en na nog een jaar, “advanced A”. Nog een jaar later

vindt de eerste belangrijke promotie plaats: men wordt “senior”. Normaalgezien is men dit gedu-

rende twee jaar, waarna men opklimt tot manager. Ook dat is een grote stap aangezien men “exe-

cutive” wordt en een deel van de verloning voortaan afhankelijk wordt van het bedrijfsresultaat.

Na twee jaar kan men “senior manager” worden, waarna de poort naar het partnership open ligt.

Gemiddeld na een jaar of vijf kan men het hoogste niveau bereiken. Ook binnen het partnership

bestaat een hiërarchie, maar deze blijft interne keuken.

Om partner te worden dient men minstens twaalf jaar ervaring te bezitten, waarvan zeker vier of

vijf jaar als “senior manager”. Gaat het specifiek om audit, dan is ook de titel van bedrijfsrevisor

een absolute vereiste. Men wordt voorgedragen als kandidaat en beoordeeld door een commissie,

zelf bestaande uit partners. Partner worden gebeurt zeker niet automatisch na een paar jaar “in de

wachtkamer” te hebben doorgebracht; vele factoren spelen een rol. De economische omstandig-

heden bijvoorbeeld dienen een beetje mee te zitten zodat de partners van een inkomen kunnen

voorzien worden. Eenmaal partner dient men zich ook opnieuw bewijzen en, via het opbouwen

van netwerken, een interessante portefeuille uitbouwen. Een aantal “senior managers” lopen lie-

ver geen risico en wensen dan ook nooit partner te worden. De meeste partners van Ernst &

Young komen nog altijd voort uit de fusie tussen Arthur Young en Ernst & Whinney. De overige

partners hebben het geschetste parcours doorlopen en zijn dus via interne promotie vennoot ge-

worden. Uitzonderlijk wordt iemand van buitenaf doelbewust aangeworven om meteen als partner

van start te gaan. Dit gebeurt echter alleen voor ondersteunende diensten omdat het daar moeilij-

ker ligt om intern de vereiste ervaring en kwalificaties te vinden. Ook worden soms partners inge-

kocht. Dat heeft alles te maken met de groeistrategie van Ernst & Young: zij nemen een kleiner

kantoor over en in ruil voor het ingebrachte cliënteel wordt de vennoot van het overgenomen

Page 76: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

66

kantoor partner van Ernst & Young. Ze proberen echter zo omzichtig mogelijk om te springen

met het toekennen van het partnership.

Momenteel telt het kantoor 83 partners, waarvan 40 voor Ernst & Young Bedrijfsrevisoren. Iedere

partner verzorgt naast zijn “core business” (i.e. zijn klantenportefeuille) ook een taak die eerder

managementgericht is. Mogelijkheden zijn het beheer van de company fleet of het organiseren

van de recrutering voor eerstejaars auditors. Alle partners hebben binnen het partnership evenveel

te zeggen. Dat alles in overleg wordt beslist maakt meteen de essentie van een partnership uit.

Daarvoor zorgt een cascadesysteem van overlegorganen. Afhankelijk van de aard en de reikwijdte

van de beslissing, neemt het directiecomité op bedrijfsniveau dan wel het directiecomité op het

niveau van de bedrijfsrevisoren de beslissing. De zogenaamde “Service Line Leaders”, verant-

woordelijk voor een bepaalde “Service Line” (bijvoorbeeld Audit), kunnen beslissingen nemen

die enkel hun “Service Line” aangaan. Beslissingen die verder reiken worden op een hoger niveau

afgehandeld. Vindt men voor een probleem geen oplossing, dan zal de Country Managing Partner,

de Heer Herrewijn, uiteindelijk de knoop doorhakken. Nadeel van zo een structuur is de trage be-

sluitvorming; er moeten immers tegenstrijdige belangen met elkaar verzoend worden. Positief is

dan weer dat meer goede ideeën kunnen worden aangebracht.

Om nieuwe medewerkers voor audit aan te werven, organiseert Ernst & Young een aantal “re-

cruitment events”. Men selecteert uit de toegestuurde cv’s de interessantste kandidaten en stuurt

ze op weekend. Hierbij wordt al een eerste keer rekening gehouden met het mobiliteitsaspect: men

selecteert vooral kandidaten uit regio’s waar de kantoren veel vacatures tellen. Op het weekend

ondergaan de kandidaten een hele reeks testen: psychologische en technische maar ook groepsop-

drachten en –discussies. Belangrijk is ook het interview. De hele selectieprocedure wordt mee ge-

organiseerd door De Witte & Morel. Zij verwerken ook de resultaten, waarna ze die aan het Hu-

man Resources Team van Ernst & Young voorleggen. In overleg wordt beslist wie voor een job in

aanmerking komt. Er wordt vooral gelet op het totaalbeeld van een persoon: niet alleen intelligen-

tie is van belang maar ook de bereidheid om samen te werken, ambitie en motivatie, enzovoort.

Eerstejaars starten traditioneel met een veertiendaagse op een tropische bestemming om de kne-

pen van het vak te leren. Staan onder andere op het programma: heropfrissing van boekhouden,

inleiding tot auditing en een introductie tot de manier van werken binnen Ernst & Young.

Maar nadien valt de opleiding niet stil. Elke “AABS Professional” (AABS staat voor Assurance

and Advisory Business Services) dient jaarlijks een minimum aantal uren opleiding te volgen: tot

Page 77: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

67

seniorniveau zijn er dat zestig, voor “executives” slechts veertig. Een recent opgerichte “Lear-

ning and Development Group” voorziet in en waaier van kwalitatief hoogstaande opleidingen, die

gegeven worden van april tot november en die aangepast zijn aan elk niveau in de hiërarchie. Op

die manier draagt men ertoe bij dat de voor elk niveau vereiste “skills” en kwalificaties aanwezig

zijn. “AABS Professionals” kunnen deelnemen aan “external trainings”, zoals bijvoorbeeld een

seminarie op het IBR, of “internal trainings” die door Ernst & Young België worden gegeven.

Tot deze laatste behoren onder andere opleidingen in “Accounting and Auditing”, “Special To-

pics”, “Updates”, “Industry and Service Specialization” en “Audit Technology”. Vanaf het ni-

veau van manager wordt bovendien ook aandacht besteed aan Management Development of het

trainen van de “soft skills”.

Bij elk opdrachtvoorstel zet Ernst & Young zijn “client acceptance procedure” in gang. Er wordt

informatie ingewonnen over het bedrijf in kwestie. Op basis daarvan vraagt men zich allereerst af

of men de opdracht kan doen. Met andere woorden, heeft men de expertise in huis om de opdracht

tot een goed eind te brengen en is de organisatie aangepast aan de aard en de omvang van het

project? Ten tweede bekijkt men of men de opdracht mag aanvaarden. Soms is het inderdaad no-

dig een mooie aanbieding af te slaan omdat men het bedrijf reeds controleert en men niet in de

problemen wil komen door het leveren van consultingdiensten aan datzelfde bedrijf. Wordt een

opdracht toch aanvaard, dan krijgt de klant een offerte opgestuurd. Hierbij kunnen twee werkwij-

zen gevolgd worden. Een eerste mogelijkheid bestaat erin de klant een forfaitair bedrag aan te re-

kenen, rekening houdend met de duur van het project en de verschillende mensen die eraan mee-

werken. Men kan ook aan de klant een uurtarief per werknemer voorstellen en achteraf, als het

aantal uren dat elke medewerker aan het dossier heeft gewerkt, bekend zijn, de afrekening maken.

Men moet er wel rekening mee houden dat meer ervaren werknemers duurder betaald worden.

De meeste dossiers kennen een indeling die gelijkaardig is aan deze van de resultatenrekening; ze

zijn dus rekeningnummer georganiseerd. Naar gelang de moeilijkheidsgraad van de rekening

werkt iemand met meer of minder ervaring hieraan. Het interessante aan dit systeem is dat, wan-

neer iemand jaar na jaar bij dezelfde klant werkt, die persoon de klant ook alsmaar beter leert

kennen en steeds meer facetten van het bedrijf onder de knie krijgt. Naast het jaardossier, georga-

niseerd volgens het rekeningnummer, wordt een permanent dossier aangehouden, waarin zich on-

der andere de verklaringen van de laatste jaren bevinden. Na de jaarlijkse controle worden de

werkpapieren in het permanent dossier geklasseerd. Deze dienen weer als basis voor de controle

in het daaropvolgende jaar.

Page 78: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

68

Het is algemeen geweten dat revisoren het in de maanden januari, februari en maart razend druk

hebben. Ernst & Young probeert op een aantal manieren die piek op te vangen en het werk te

spreiden. Ten eerste werft men zoveel mogelijk mensen aan, voornamelijk aan de basis, en pro-

beert men zo een stevige personeelspiramide op te bouwen. Nadeel is evenwel dat men in de kal-

mere periodes met een personeelsoverschot kan kampen. Men probeert dit probleem te verhelpen

door mensen dan lang op vakantie te laten gaan (via het opnemen van overuren) en opleidingen te

organiseren. Ten tweede wordt in de drukke periode op de inzet van iedereen gerekend. Tot slot

probeert men reeds een deel van het werk op voorhand te doen: meer en meer wordt in november

of december een interimaudit uitgevoerd. Het is wel zo dat de piekperiode vooral voelbaar is op

de lagere niveaus; managers daarentegen werken het hele jaar door even hard.

Vooraleer een dossier bij de vennoot komt, ondergaat het op zijn minst twee keer een “review”.

Dit wil zeggen dat het dossier telkens het op een niveau hoger terechtkomt, wordt nagekeken

vooraleer het werk eraan wordt verder gezet. De vennoot hoeft dan enkel nog specifieke pijnpun-

ten na te kijken. Hij stelt deze overigens meestal snel vast aangezien hij de klant goed kent. Op

die manier wordt de controle van een dossier georganiseerd. De eerstejaars die aan een bepaalde

opdracht meewerken worden per opdracht en “on-the-job” geëvalueerd. Alle evaluaties worden

verzameld bij de “counsellor” die elk aan de start van zijn loopbaan krijgt toegewezen. Eenmaal

per jaar gebeurt op basis hiervan de globale beoordeling van de medewerker, waarbij onder ande-

re wordt beslist of hij een trapje hoger komt te staan. Momenteel vertoont het systeem nog enkele

gebreken – zo hebben seniors of managers niet altijd de tijd om er een aantal “counsellees” bij te

nemen en kunnen aldus niet grondig genoeg beoordelen – maar het Human Resources Team

werkt hard om de knelpunten weg te werken. Er wordt ook altijd voor gezorgd dat de “counsel-

lor” minstens twee niveaus hoger staat dan de “counsellee”, wat gezien het piramidale systeem

niet altijd even eenvoudig is. Het systeem van “counselling” laat ook toe de nieuwelingen beter te

begeleiden binnen het bedrijf: waar anders dan bij hun “counsellor” kunnen ze terecht met een

bepaald probleem?

Ernst & Young vervult een maatschappelijk relevante taak en onderneemt daarom het nodige om

het kantoor niet in diskrediet te brengen. Zo dient elke medewerker jaarlijks een onafhankelijk-

heidsverklaring te ondertekenen. Hierdoor belooft hij geen aandelen of deelbewijzen aan te hou-

den in elk bedrijf dat door Ernst & Young gecontroleerd wordt of waaraan het fiscaal advies ver-

leent. Het gevaar voor belangenconflicten of, erger nog, misbruik van voorkennis, is dan reëel.

Nochtans is niet erg duidelijk waar precies de grens ligt: geldt dit verbod ook bijvoorbeeld voor

Page 79: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

69

aanverwanten? Een ander teer punt is het uitoefenen van een bijberoep. Steeds dient men de toe-

stemming van het kantoor te vragen; er wordt dan onderzocht of het bijberoep geen concurrentie

betekent voor de activiteiten van Ernst & Young. Onderwijsactiviteiten of het geven van semina-

ries vormen zeker geen probleem; zij komen ook het imago van het bedrijf ten goede.

3.3.2.2. Lippens, Rabaey & Co

Bij Lippens, Rabaey & Co is er geen echte hiërarchie. Het kantoor wordt door een vlakke struc-

tuur gekenmerkt. Uiteraard zijn er mensen met meer en minder ervaring, maar de carrière verloopt

er niet via afgelijnde stapjes; men onderscheidt enkel nieuwkomers, “seniors” en partners.

Nieuwkomers worden sterk gestimuleerd om snel naar het hoogste niveau door te groeien. Er zijn

evenwel geen regels verbonden aan het partner worden. Wel moet de ruimte aanwezig zijn indien

het partnership wordt uitgebreid: op dit moment zijn er vijf partners voor 50 werknemers en men

poogt die ratio toch enigszins te respecteren. Een nadelig gevolg is evenwel dat getalenteerde

mensen gedurende een tijdje (gedwongen) ter plaatse trappelen en uit frustratie het kantoor ve r-

laten. Bij het evalueren van een potentiële partner wordt niet alleen gekeken naar de technische

“skills” van die persoon, maar ook naar zijn commerciële talenten. Beide zijn onontbeerlijk en de

kandidaat dient dan ook een gezond evenwicht daarin aan te houden. De huidige partners hebben

allen een economische achtergrond. De stichtende vennoten hebben elkaar bij een Big Five (na-

melijk Andersen) leren kennen. De overige vennoten hebben via interne promotie het partnership

bereikt.

De Witte & Morel staat in voor de recrutering van eerstejaars. Zij verzenden een mailing in de

loop van november en verzamelen de kandidaturen. Kandidaten worden getest en geïnterviewd.

De resultaten worden aan de vennoten van Lippens, Rabaey & Co voorgelegd, waarna de partners

in onderling overleg de meest geschikte kandidaten weerhouden. Aan hen wordt een job aangebo-

den. Op die manier worden jaarlijks gemiddeld vijf personen aangeworven. De nieuwelingen krij-

gen bij hun start in het kantoor een theoretische cursus maar leren het werk ook via een “case stu-

dy”. Deze is op werkelijk cijfermateriaal gebaseerd en omvat alle aspecten die in een echte audit

aan bod kunnen komen. De rest van het werk leren ze “on-the-job”. Elke medewerker in het

kantoor, krijgt een budget van 40.000 Belgische Frank om te besteden aan cursussen of opleidin-

gen. Daarin zijn ze vrij maar de leiding van het kantoor ziet er wel op toe dat de gewenste ople i-

dingen aansluiten bij de ervaring die de medewerker op dat moment bezit. Bovendien kunnen me-

Page 80: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

70

dewerkers ook gebruik maken van het Grant Thornton training center in Londen. Tot slot worden

de kalmere zomermaanden aangegrepen om intern een aantal technische sessies te organiseren.

Deze worden gegeven door iemand van het kantoor zelf.

Vooraleer het kantoor een opdracht aanvaardt, gaat het na in hoeverre dit nadelig kan zijn voor het

huidig cliënteel. Opdrachten van directe rivalen van het cliënteel worden niet aanvaard. Bij twij-

fels wordt met de klant overlegd. Ook wordt bekeken of het kantoor de opdracht wel aankan, of

de organisatie is afgestemd op de aard en omvang van de opdracht. Als het kantoor een controle-

opdracht krijgt, gaat het bovendien altijd na of het gaat om een bestaande klant van de andere af-

delingen. Doet het KMO-departement de afsluiting, dan wordt de opdracht niet aanvaard. Betreft

het eerder fiscaal advies, dan kan de opdracht wel aangenomen worden. Indien dit het geval is,

vraagt het kantoor allereerst de jaarrekening van de klant op. Op basis daarvan kan men inschatten

hoeveel en welke mensen, alsook het aantal werkuren de opdracht zal opeisen. Bij het opmaken

van een prijsofferte wordt ook rekening gehouden met de interne organisatie van de betreffende

onderneming.

Dossiers worden via een gestandaardiseerd klasseersysteem georganiseerd: iedere sectie heeft een

vaste nummering en lettering, waardoor balans en jaarrekening steeds volgens hetzelfde stramien

worden opgebouwd. Er wordt aan gewerkt om de audit zoveel mogelijk paperless te laten verlo-

pen: er wordt onder andere gebruik gemaakt van een proefbalans (op computer) die in de ver-

schillende secties “explodeert”, waardoor meteen de indrukwekkendste verschillen naar boven

komen. Naast het jaardossier is er uiteraard ook een permanent dossier: dat bevat een aantal basis-

stukken zoal contracten of statuten. De meest recente werkpapieren worden in het permanent dos-

sier opgenomen, zodat dit up to date blijft.

Ook bij Lippens, Rabaey & Co is de periode van januari tot april traditioneel razend druk. Men

probeert op voorhand wel zoveel mogelijk te plannen, maar nog steeds worden deadlines pas ge-

haald wanneer mensen veel uren kloppen en zelfs weekends opofferen. De werkdruk neemt alleen

nog maar toe omdat nu ook familiale groepen niet langer aanvaarden als allerlaatste te worden

bediend. Opdrachten die er onverwachts bijkomen maken het nog moeilijker de werkdruk te ver-

lichten.

Opdrachten worden met wisselende teams aangepakt. De “senior” is verantwoordelijk voor het

werk ter plaatse en stelt het dossier op. De tekenende revisor kijkt dit na en plaatst eventueel

Page 81: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

71

vraagtekens bij enkele punten. Het dossier komt terug bij de “senior” die deze zaken verder zal

uitspitten, waarna een volledig gestoffeerd rapport bij de verantwoordelijke partner terechtkomt.

Ondervindt hij twijfels of problemen, kan hij nog altijd een andere vennoot raadplegen. Zo een

“second partner review” gebeurt echter niet systematisch. De verantwoordelijke “on-the-job”

gaat ook zijn teamleden telkens evalueren. De ingevulde beoordelingsformulieren worden gecen-

traliseerd en zij dienen als basis voor de jaarlijkse evaluatie. Een promotie of loonopslag is hier-

van afhankelijk.

Momenteel hebben de vennoten geen tijd om er nog andere activiteiten bij te nemen. Het geven

van seminaries of voordrachten, of het aanvaarden van onderwijsmandaten, beschouwt men in het

kantoor als een vorm van prospectie. De organisatie laat momenteel niet toe nog veel nieuwe

klanten te aanvaarden. Een verdere groei van het kantoor kan zulks wel mogelijk maken.

3.3.2.3. Verdegem, Podevijn & Co

Zoals ik reeds zei, is Verdegem, Podevijn & Co een heel klein kantoortje: men werkt er maar met

twee. Van een hiërarchie kan geen sprake zijn, temeer daar binnenkort beide medewerkers ven-

noot zijn. Om vennoot te worden dient men in de eerste plaats de titel van bedrijfsrevisor te be-

zitten. Ervaring is natuurlijk ook welkom. Andere vereisten worden niet gesteld, al beklemtoont

men wel dat een goede relatie tussen de partners onontbeerlijk is. Wanneer het kantoor zo klein is

ontmoeten, de partners elkaar immers niet alleen in meerdere dossiers (waardoor ze dus vlot die-

nen samen te werken) maar ook het informele contact is zeer groot. Beide stichtende vennoten

hebben hun sporen verdiend in een fiduciaire vooraleer ze van start gingen met het kantoor. De

vennoot in spe begon onmiddellijk na haar studies in een revisorenkantoor en startte in 1991 als

stagiaire bij Verdegem, Podevijn & Co.

Het hoeft niet te verwonderen dat de werving en selectie van nieuwe medewerkers minder uitge-

breid verlopen dan bij een groter kantoor. De kandidaat krijgt in feite enkel een interview voorge-

schoteld. Daarin wordt nagegaan of hij of zij over de nodige kennis beschikt om van start te kun-

nen gaan. Een echte opleiding krijgt de nieuwe medewerker niet; hij leert de knepen van het vak

al doende.

Vooraleer een nieuwe opdracht aanvaard wordt, gaat het kantoor na of men aangepast is aan de

aard en de omvang ervan. Pas wanneer men er zeker van is dat men de opdracht aankan, wordt

Page 82: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

72

een bevestigend antwoord naar de klant gestuurd. De prijsofferte wordt opgemaakt door een ruwe

schatting te maken van het aantal werkuren die nodig zullen zijn.

Per klant wordt er een permanent dossier aangelegd waarin juridische gegevens, contracten en

dergelijke bewaard worden. Er is ook een jaar- of werkdossier met de werkpapieren van de audit

van dit jaar. De inhoud hiervan is georganiseerd volgens de rubrieken van de jaarrekening. Ook

kleinere kantoren zijn onderhevig aan de cycliciteit van het controlewerk. Verdegem, Podevijn &

Co probeert door overwerk en het inzetten van tijdelijke werkkrachten de deadlines te halen.

Mevrouw Verdegem legt het door haar opgesteld dossier voor aan de Heer Podevijn, voorlopig

nog de enige vennoot. Samen overlopen ze de belangrijkste delen. Zo wordt het dossier gecon-

troleerd en tegelijk ook de enige medewerker geëvalueerd. Zowel de Heer Podevijn als Mevrouw

Verdegem leggen zich uitsluitend toe op hun werk voor het kantoor. Men heeft er dus nog niet bij

stilgestaan of andere engagementen getolereerd zouden worden.

3.3.2.4. Conclusie

Big Five hebben typisch een vrij strakke hiërarchische structuur. Jaarlijks of tweejaarlijks kan een

medewerker naar een hoger niveau doorgroeien. Pas na een jaar of twaalf maakt hij kans om part-

ner te worden. Middelgrote kantoren kennen een iets vlakkere structuur; het aantal hiërarchische

niveaus is er beperkt tot drie. Partner worden zit erin vanaf vijf jaar ervaring. Kleinere kantoortjes

hebben al helemaal geen hiërarchie: we kunnen er enkel medewerkers en vennoten onderscheiden.

Middelgrote en grote kantoren beklemtonen wel dat er informeel eigenlijk geen hiërarchie bestaat:

de sfeer in het kantoor kan als los omschreven worden.

Het IBR beklemtoont dat “een hiërarchische organisatie van het controlewerk zal worden gerea-

liseerd door enerzijds de medewerkers in te delen naar niveaus en door anderzijds de te verrich-

ten controletaken eveneens onder te verdelen naar eisen met betrekking tot deskundigheid en aan

deze niveaus toe te wijzen. Teneinde consistentie en continuïteit in deze hiërarchie te waarborgen,

is het aangewezen de bekwaamheidsniveaus duidelijk vast te leggen” (Van Passel H., 1986, blz.

9).

Zoals gezegd, kan men partner worden in een Big Five na een jaar of twaalf ervaring, waarvan

zeker vier tot vijf jaar als “senior manager”. Dan nog gebeurt dit niet automatisch. Er moet im-

mers ruimte zijn om een nieuwe vennoot toe te laten. Vanzelfsprekend moet men de titel van be-

Page 83: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

73

drijfsrevisor bezitten om partner van de auditafdeling te worden. De potentiële vennoot wordt

door de bestaande partners op zijn kwaliteiten beoordeeld. Dezelfde overwegingen gelden min of

meer in een middelgroot en kleiner kantoor, zij het dat de doorstroomtijd dan veel minder lang is.

Partners in een revisorenkantoor hebben doorgaans een economische achtergrond. Bij Big Five

zijn nog heel wat partners overgebleven uit fusies, anderen worden door overnames ingekocht. De

meerderheid van de vennoten echter heeft het interne parcours doorlopen. Kleine en middelgrote

kantoren zijn pas in de jaren tachtig opgericht. Sommige van de (stichtende) vennoten hebben

reeds elders hun sporen verdiend (meestal in de financiële sector); de nieuwe lichting is dan weer

via interne promotie vennoot geworden.

Potentiële medewerkers van een Big Five worden uitvoerig getest en geïnterviewd tijdens groots

opgezette “recruitment events”. Ook middelgrote kantoren trekken inzake werving en selectie

steeds meer de professionele kaart: mogelijke nieuwkomers worden uitgebreid gescreend voor-

aleer de partners de beslissing nemen om hen al dan niet aan te werven. Kleinere kantoren hebben

dan weer de middelen niet om uitgebreid kandidaten te testen. De kennis van mensen bepaalt in

grote mate de kwaliteit van de geleverde diensten. Revisorenkantoren dienen daarom de nodige

aandacht te besteden aan het aanwerven van medewerkers. “De personeelsplanning zal voorzien

in de benodigde aan te werven personeelsleden, rekening gehouden met het gewenste niveau van

vorming en opleiding, en men zal minimumeisen stellen inzake vooropleiding, houding en motiva-

tie” (Block H.J., 1986, blz. 25).

Nieuwkomers worden nergens aan hun lot overgelaten. Maar ook hier geldt de Wet van de “meest

vermogende”. Terwijl nieuwe medewerkers van een kleiner kantoor al doende leren, krijgen eer-

stejaars bij een Big Five doorgaans hun opleiding op een zonnige bestemming. Eenmaal thuis le-

ren ze langzaam de knepen van het vak “on-the-job”. Middelgrote kantoren gaan steeds meer de-

zelfde weg op: via theoretische cursussen en een “case study” worden ze in het vak ingeleid.

Middelgrote en grote kantoren staan ook in voor de permanente vorming van hun medewerkers.

Jaarlijks krijgen die een budget om zich naar keuze bij te scholen. Big Five gaan daarin nog ve r-

der en hebben vaak een heel departement dat instaat voor de scholing en ontwikkeling van hun

personeel. Elke medewerker dient verplicht een aantal uren opleiding te volgen en men probeert

de programma’s zo goed mogelijk te laten aansluiten bij het niveau van die medewerker in de hië-

rarchie. Men steunt ook zeker de eigen vormingsinitiatieven van medewerkers, voor zover deze

aansluiten op het vakgebied en de persoonlijke ontwikkeling ten goede komen. Dat permanente

vorming zo hoog staat aangeschreven, is niet verwonderlijk in een sector waar men snel en recht-

Page 84: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

74

streeks geconfronteerd wordt met nieuwe technieken, wijzigingen in de wetgeving en veranderin-

gen in de economische indicatoren (Jos Gavel (red.)., 1994, blz.120).

Revisorenkantoren aanvaarden zeker geen nieuwe opdracht zonder er zich van te vergewissen dat

men die aankan, dat men er met andere woorden de expertise en kantoororganisatie voor heeft.

Middelgrote en grote kantoren gaan nog iets verder en bekijken ook of ze de opdracht mogen uit-

voeren. Men vraagt zich ondermeer af of de nieuwe klant geen directe rivaal is van een huidige

klant en of geen belangenconflicten kunnen ontstaan. Men wenst immers ten stelligste te vermij-

den dat men het eigen werk controleert. Nochtans lezen we dat “een opdracht slechts aanvaard

mag worden indien zij niet in strijd komt met de onafhankelijkheid van het kantoor, indien aan de

cliënt een doeltreffende dienstverlening kan verstrekt worden en indien men voldoende zekerheid

bezit over de integriteit van het beleid van de cliënt” (Block H.J., 1986, blz. 24). Dit laatste wordt

door geen van de kantoren genoemd als een mogelijk motief om de opdracht niet te aanvaarden.

Wordt de opdracht aanvaard, dan vertrekt een offerte naar de klant. Doorgaans gaat men hiervoor

het benodigd aantal uren en aantal medewerkers inschatten, eventueel na het inwinnen van inlich-

tingen over die klant. Big Five kunnen ook wel eens een forfaitair bedrag aanrekenen. Onderzoek

wees uit dat revisorenkantoren geen hogere tarieven aanrekenen aan risicovolle klanten, doch wel

meer tijd besteden aan de controle hiervan en zo een hogere fee, als vergoeding voor het risico,

binnenrijven (Bell T.B. et al., 2001, blz.43).

Elk revisorenkantoor legt een permanent dossier aan. Hierin vinden we de voornaamste basisstuk-

ken terug, zoals statuten of contracten. Daarnaast houdt men de werkpapieren van de jaarlijkse

audit bij in een jaar- of werkdossier. Dit dossier is doorgaans volgens de rubrieken van de jaarre-

kening georganiseerd. Na de jaarlijkse controle worden de werkpapieren in het permanent dossier

geklasseerd, waardoor ze als basis dienen voor de volgende controle. Elk kantoor probeert op zijn

eigen manier de werkdruk in de piekmaanden op te vangen. Allereerst rekent men natuurlijk op de

inzet en flexibiliteit van zijn medewerkers: in piekperioden zijn werkweken van 50 tot 60 uur, en

eventueel ook weekendwerk, misschien geen constante maar evenmin een uitzondering (Jos Ga-

vel (red.), 1994, blz. 120). Big Five proberen dit toch zoveel mogelijk te vermijden door massaal

mensen aan te werven en reeds in oktober of november tot een tussentijdse audit over te gaan.

Kleinere kantoren durven dan weer een beroep doen op tijdelijke werkkrachten wanneer het echt

te druk wordt.

Page 85: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

75

Vooraleer een vennoot aftekent, wordt een dossier minstens een keer nagekeken op verschillende

niveaus. In grotere kantoren kan dit zelfs meer dan twee keer zijn. Ook het raadplegen van een

confrater in probleemdossiers is mogelijk (zie infra 4.3.3.4.). Grote en middelgrote kantoren pak-

ken de evaluatie van medewerkers op dezelfde manier aan. Medewerkers worden “on-the-job”

beoordeeld, die beoordelingen worden gecentraliseerd en jaarlijks vindt dan een globale evaluatie

plaats van de medewerker in kwestie. Op basis hiervan wordt beslist of die persoon een promotie

verdient. Dit is in overeenstemming met suggesties uit de literatuur: “De beoordeling van de

werkzaamheden dient in eerste instantie per dossier plaats te vinden, met name voldoet de dos-

sieropbouw aan de gestelde normen, is het werkprogramma correct afgewerkt, zijn de controle-

instructies opgevolgd en de getrokken conclusies verantwoord. Daarnaast geschiedt er een be-

oordeling van de prestaties van de medewerkers over een langere periode teneinde zwakke punten

in hun werkwijze en ontwikkeling aan te duiden en te verhelpen” (Van Passel H., 1986, blz. 12).

Big Five wijzen nieuwkomers doorgaans een “counsellor” aan: die persoon volgt de progressie

van zijn “counsellee” op en staat in voor de jaarlijkse evaluatie. Nieuwkomers kunnen met vragen

ook steeds terecht bij hun “counsellor”. Een dergelijk systeem is zeker waardevol. Door opeen-

volgende fusies en het groeiend belang van teamwork neemt immers de nood aan een zekere

“mentoring” toe. Managers leiden niet langer teams maar begeleiden ze. Op die manier verhoogt

men het engagement van de medewerkers naar het kantoor toe. Bovendien zorgt counselling er-

voor dat de procedures voor evaluatie en verloning van werknemers door het personeel als fair

worden beschouwd (Siegel Ph. et al., 2001, blz. 1-13).

Big Five volgen het doen en laten van hun medewerkers vrij nauwgezet. Men eist dat ze jaarlijks

een onafhankelijkheidsverklaring ondertekenen (zie infra 4.3.3.1.). Wanneer een medewerker een

bijberoep wenst uit te oefenen, zal worden onderzocht of de activiteit in kwestie concurrentie

vormt voor het kantoor. Onderwijsmandaten of het geven van lezingen worden natuurlijk niet

verboden. Medewerkers van kleine en middelgrote kantoren hebben de tijd echter niet om andere

engagementen aan te gaan. Men heeft er dan ook nog niet bij stilgestaan of dit zal worden getole-

reerd.

Page 86: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

76

3.3.3. Hoe verzekeren revisorenkantoren de goede uitvoering van hun werkzaamhe-

den?

3.3.3.1. Ernst & Young

Elke medewerker van Ernst & Young dient jaarlijks een onafhankelijkheidsverklaring te onderte-

kenen. Zo belooft hij geen aandelen of deelbewijzen aan te houden in elk bedrijf dat tot het klan-

tenbestand van Ernst & Young behoort. Een effectieve controle daarop valt evenwel moeilijk en

het is ook niet erg duidelijk wat nu precies de reikwijdte van die verklaring is. Men probeert daar-

om zoveel mogelijk te rekenen op de goodwill en het gezond verstand van de medewerkers. Ook

als iemand een opdracht krijgt toegewezen waarbij de onafhankelijkheid mogelijk in het gedrang

komt, wordt van die medewerker verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid opneemt en zelf om

een andere opdracht vraagt. Trouwens, de leiding van het kantoor hamert er sterk op dat geen en-

kel misbruik zal worden getolereerd.

De verantwoordelijkheid om preventief de kwaliteit te beheersen ligt in feite bij de gecontroleerde

klant. Bij een audit wordt immers ook de nodige aandacht besteed aan de interne procedures en

systemen. Heeft de klant zelf al de nodige controle ingebouwd, dan kan Ernst & Young ook met

meer zekerheid aan het eigenlijke controlewerk beginnen. Een tussentijdse audit duidt bovendien

ook de probleemgebieden aan. Een procedure of softwareprogramma om de kwaliteit te beheersen

binnen het kantoor zelf is er evenwel niet. Het is de kennis van de medewerkers die grotendeels

de kwaliteit van het dossier en de controle bepaalt. Dat laat zich niet zo makkelijk standaardise-

ren.

Ook van een controle achteraf is niet echt sprake: als de vennoot aftekent, is hij in principe al ze-

ker genoeg, wat erop wijst dat de kwaliteit van het dossier reeds is nagekeken. Dat gebeurt via de

reeds eerder vermelde “reviews”; elk dossier ondergaat minstens twee keer zo een “review”

vooraleer het bij de tekenende vennoot terechtkomt. Het gebeurt wel eens dat de vennoot aftekent

en tegelijk vraagt om nog enkele zaken te vervolledigen. Hij is dan echter wel voldoende zeker

dat het dossier in orde is; risico’s worden niet genomen of op zijn minst heel goed ingeschat.

Indien een dossier een zekere specialisatie vereist, zal het kantoor de kennis zoveel mogelijk in-

tern zoeken. Ernst & Young is een grote organisatie, dus dat valt niet al te moeilijk. Indien het ge-

Page 87: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

77

brek aan specialisatie zich herhaaldelijk stelt, wordt al het nodige ondernomen om de kennis in-

tern te creëren. Sommige ondernemingen – zoals banken, verzekeringsmaatschappijen of IT-

bedrijven – zijn onderworpen aan afwijkende boekhoudregels. De verantwoordelijke partner zal

dan een team samenstellen met de nodige sectorkennis en technische knowhow. Alhoewel Ernst

& Young (nog) niet per sector is georganiseerd, zijn er wel mensen die er bewust voor kiezen zich

maar met een type bedrijf bezig te houden. Binnen het kantoor bestaat bijvoorbeeld een departe-

ment “General Finance Services”: hier werken mensen die ervoor geopteerd hebben enkel voor

banken te werken.

3.3.3.2. Lippens, Rabaey & Co

Ook bij Lippens, Rabaey & Co wordt het nodige gedaan om het onafhankelijkheidsbeginsel te

waarborgen. Nochtans dienen medewerkers geen jaarlijkse onafhankelijkheidsverklaring te on-

dertekenen. Er is dus geen controle op het bezit van aandelen of deelbewijzen door medewerkers

in gecontroleerde bedrijven. Aangezien het kantoor voor het overgrote deel mandaten in familiale

groepen vervult, stelt het probleem zich echter niet of veel minder dan in de grotere kantoren. Nu

Lippens, Rabaey & Co ook meer en meer beursgenoteerde bedrijven tot hun cliënteel mogen re-

kenen, denkt men erover de controle op aandelenbezit toch aan te scherpen, mogelijk via een on-

afhankelijkheidsverklaring. Familiale bindingen werden al een tijdje nauwgezet gecontroleerd. Er

mag geen familieband bestaan tussen de tekenende vennoot en een medewerker van het gecon-

troleerde bedrijf; zulke opdrachten worden nooit aanvaard. Relaties tussen een medewerker van

het kantoor en iemand in het geauditeerde bedrijf kunnen wel, al zal de medewerker niet mogen

participeren aan het auditteam van dat bedrijf.

Binnen Grant Thornton International kunnen de onafhankelijke kantoren gebruik maken van een

programma voor risicoanalyse. Het is ook de gewoonte, zoals al eerder werd aangehaald, in de

maanden voorafgaand op de drukke periode, een tussentijdse audit te verrichten. Men gaat vooraf

de administratieve organisatie en interne controle van het gecontroleerde bedrijf na. Zo krijgt men

een indicatie van de uitgebreidheid van het echte auditwerk en wordt op voorhand al duidelijk

waar de meeste risico’s liggen. Lippens, Rabaey & Co probeert op die manier preventief aan de

kwaliteit van de audit te werken. Ook na het uitvoeren van de opdracht is ruimte voor controle. De

tekenende vennoot evalueert het dossier dat door het team ter plaatse, onder leiding van een “se-

nior”, werd opgesteld. Eventuele opmerkingen of vragen vanwege de partner worden door de

Page 88: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

78

“senior” verder onderzocht. Bij moeilijkheden zal de partner niet nalaten met een collega binnen

het kantoor te overleggen. Zo een “second partner review” draagt nog eens extra bij tot zekerheid

in een bepaald dossier.

Lippens, Rabaey & Co laat bewust enkele moeilijkere sectoren, met een afwijkende boekhouding,

zoals de banksector bijvoorbeeld, links liggen. Men heeft er immers de interne kennis en de kwa-

lificaties niet voor. Sommige specifieke mandaten worden wel aanvaard, doch enkel in college.

Lippens, Rabaey & Co behandelt dan de algemene rekeningen maar laat de eerder specifieke sec-

ties over aan het andere kantoor.

3.3.3.3. Verdegem, Podevijn & Co

Verdegem, Podevijn & Co voorziet geen maatregelen of procedures die meehelpen het onafhan-

kelijkheidsbeginsel te waarborgen. Men is er immers stellig van overtuigd dat het probleem zich

niet stelt, gezien het kleine aantal medewerkers. Wel probeert het kantoor op voorhand een inzicht

te krijgen in de interne controleprocedures van het gecontroleerde bedrijf. Op het jaareinde wor-

den dan alle posten van de jaarrekening substantief gecontroleerd. Op die manier pakt het kantoor

de preventieve kwaliteitsbeheersing aan.

Het onderhoud met de vennoot, dat na de opdracht plaatsvindt en waarbij moeilijkheden of be-

langrijke punten nog eens worden overlopen, vormt de controle achteraf van een dossier. Het

kantoor doet een beroep op mensen van buitenaf indien zij zelf een bepaalde specialisatie of ken-

nis niet bezitten. Op die manier krijgt de klant steeds een kwalitatief hoogstaande oplossing voor

zijn probleem.

3.3.3.4. Conclusie

Terwijl kleinere kantoortjes zich niet echt druk maken om een mogelijke bedreiging van de ona f-

hankelijkheid, wat gezien het kleine personeelsbestand nog vrij logisch is, doen middelgrote en

grote kantoren dit natuurlijk wel. Big Five verzoeken hun medewerkers jaarlijks een onafhanke-

lijkheidsverklaring te ondertekenen. Hiermee probeert men het personeel ervan te weerhouden

aandelen of deelbewijzen te bezitten in elk bedrijf dat cliënt is van het kantoor. De controle hierop

verloopt echter moeilijk. Middelgrote ondernemingen passen zo een verklaring nog niet toe, al

neemt met het aantal beursgenoteerde ondernemingen in het klantenbestand ook het risico op pro-

Page 89: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

79

blemen toe. De mogelijkheid valt dus zeker te overwegen. Zowel grote als middelgrote kantoren

proberen in de mate van het mogelijke familiebanden na te gaan tussen werknemers van de klant

en de eigen medewerkers. Het is duidelijk dat ook dit eerder moeilijk ligt. Vandaar dat men vooral

het personeel oproept zelf zijn verantwoordelijkheid ter zake op te nemen.

Het werk van een revisor leent zich niet tot het preventief beheersen van de kwaliteit ervan. Wel

doen revisorenkantoren pogingen om het eigenlijke controlewerk met meer zekerheid aan te vat-

ten. Een inzicht in de interne controle en organisatie van de klant is een eerste belangrijke stap.

Middelgrote en grote kantoren gaan nog verder en proberen via een interimaudit (of tussentijdse

audit) reeds probleemgebieden of zware risico’s te ontdekken. Hieraan zal dan bij de eigenlijke

audit meer aandacht worden besteed. We kunnen hier opmerken dat maatregelen inzake het waar-

borgen van de onafhankelijkheid en het aanvaarden van controleopdrachten in feite ook bijdragen

tot preventieve kwaliteitsbeheersing, net als het recruteren, opleiden en beoordelen van medewer-

kers (Block H.J., 1986, blz. 23-28). Die zaken werden al eerder besproken bij de interne organisa-

tie van de kantoren.

De kwaliteit van een dossier wordt grondig nagegaan vooraleer de vennoot aftekent. In een klei-

ner kantoor kijkt de vennoot de werkzaamheden van zijn medewerker(s) na op de meest belang-

rijke punten. Big Five en middelgrote kantoren voorzien “onderweg” minstens een “review”.

Met probleemdossiers kan een vennoot ook steeds terecht bij een confrater voor een second part-

ner “review”.

Er wordt aangeraden om dergelijke interventies, indien deze om praktische redenen geen algeme-

ne regel zijn, toch toe te passen wanneer :

• Het een belangrijk dossier is.

• Het om een onderneming gaat waarvan de aandelen genoteerd zijn.

• Er aanleiding is om een afkeurende verklaring of een verklaring met een belangrijk voorbe-

houd uit te geven.

De geconsulteerde confrater mag in principe geen enkele relatie hebben met de betrokken cliënt,

noch mag hij (rechtstreeks of onrechtstreeks) betrokken zijn geweest bij de controle. Bovendien

moet hij over de kennis en ervaring beschikken om over het dossier te oordelen (Block H.J., 1986,

blz.33).

Page 90: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

80

Kleine en middelgrote kantoren hebben vaak de interne kennis niet om problemen of opdrachten

die een zekere specialisatie vergen aan te pakken. Die kennis wordt dus extern gezocht. Middel-

grote kantoren durven wel eens een moeilijkere opdracht aanvaarden maar meestal gebeurt dit in

college. Big Five daarentegen hebben zeker het personeelsbestand om zoveel mogelijk gespeciali-

seerde kennis intern op te bouwen. Er zijn reeds een aantal medewerkers die zich in slechts in een

type bedrijf (bijvoorbeeld een bank of een verzekeringsmaatschappij) verdiepen. Een echte orga-

nisatie per industrietak of per sector is er evenwel nog niet.

Een “working paper” uit 1997 suggereert hetzelfde: grote kantoren zijn in gelijke mate aanwezig

in alle sectoren; geen enkele van de (toen nog) Big Six heeft een competitief voordeel in een be-

paalde industrietak. Hieruit kunnen we afleiden dat grote kantoren (nog) geen auditbenadering

hebben ontwikkeld die aangepast is aan enkele specifieke sectoren. Een organisatie per industrie-

tak is er met andere woorden niet (De Beelde I., 1997, blz. 16-17). Amper twee jaar later lijkt de

trend zich toch te hebben ingezet. Via specialisatie willen de kantoren de kwaliteit van hun dien-

sten verhogen waardoor ze bedrijven hopen te overtuigen bij hen klant te worden (Hogan C.E. &

Jeter D.C., 1999, blz. 15).

3.3.4. Hoe zien revisorenkantoren de toekomst van het beroep?

3.3.4.1. Ernst & Young

Het kantoor bezat vroeger een “Tax & Legal Department” maar werd genoodzaakt de juridische

afdeling af te stoten. Die afdeling heet nu Peeters Advocaten en behoort niet langer tot de groep

Ernst & Young België. Officieel bestaat er geen samenwerking met Peeters Advocaten maar aan-

gezien zij in dezelfde gebouwen gevestigd zijn, kwam er toch een samenwerking op gang, zij het

informeel. Dit betekent dat Ernst & Young wel klanten doorverwijst, doch dit gebeurt niet auto-

matisch. Het revisorenkantoor ziet evenmin een samenwerking zitten met andere beroepen. Het

kantoor wijst er wel op dat een samenwerking met de notarissen weldra zal worden toegelaten

maar is zelf nog niks van plan in die richting. Ernst & Young bevestigt eveneens dat er aan de ene

kant steeds meer gespecialiseerde taken werden toevertrouwd aan een revisor maar dat de wetge-

ver aan de andere kant die taken uit handen van de revisoren wil nemen. De “Chinese Walls”

kunnen een schijnonafhankelijkheid niet langer verhullen. Daarom moet de controle uit handen

worden genomen van het kantoor dat aan hetzelfde bedrijf consulting aanbiedt. Ook Ernst &

Page 91: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

81

Young speelt op veilig. Zo bestaat de kans dat de interne auditafdeling binnen afzienbare tijd niet

meer tot Ernst & Young Bedrijfsrevisoren zal behoren maar eveneens een aparte juridische enti-

teit zal vormen. Het werk wordt dan nog wel door Ernst & Young verricht maar de kans op belan-

genconflicten is zo minder reëel.

Specialisten binnen het kantoor zijn van mening dat door de IAS de rol van kleinere kantoren bin-

nenkort wel eens kan uitgespeeld zijn. Men kan al een zekere tendens waarnemen: beursgenoteer-

de bedrijven zijn nu volop bezig met de conversie, merken dat hun huisrevisor – een kleiner kan-

toor – de opdracht niet aankan en komen bij een van de Big Five terecht. Hiervoor zijn een aantal

redenen te vinden. Ten eerste is het zo dat velen de invoering van de IAS onderschatten; IAS is

meer dan een “accounting” oefening, het is meer dan het implementeren van een andere “set of

accounting rules”. De IAS hebben immers een invloed op de volledige informatieketen van een

bedrijf, op de interne controle en fiscale planning en veel meer. Ernst & Young biedt een ruime

waaier van diensten aan om ook daar een mouw aan te passen, iets wat kleinere kantoren vaak

niet kunnen. Ten tweede worden de Big Five door een internationaal netwerk gesteund. Het zijn

de beursgenoteerde bedrijven, vaak met filialen in tal van landen, die nu de conversie maken. Een

internationaal kantoor kan dan de conversie voor de hele groep in een keer verzorgen. Op lange

termijn zullen ook de kleinere bedrijven, typisch het cliënteel van de kleinere kantoren, de IAS

moeten invoeren. Dan hebben de grote kantoren echter reeds een competitieve voorsprong. Een

methodologie werd opgebouwd en de conversiemethode gestandaardiseerd, wat aanzienlijk kos-

tenbesparend werkt. Kleinere kantoren riskeren zo achterop te geraken en in de toekomst nog en-

kel jaarrekeningen te moeten aftekenen.

Dat enkel Big Five multinationals controleren, vindt men bij Ernst & Young vrij logisch. Multi-

nationals wensen doorgaans immers met een auditor te werken en alleen de grotere revisorenkan-

toren kunnen buigen op een internationaal netwerk. Maar echt gevaarlijk is die situatie niet, aldus

het kantoor. Problemen kunnen pas opduiken wanneer verdere fusies nog eens het aantal spelers

zouden verminderen. Iedereen kent immers de mogelijke negatieve gevolgen van oligopolistische

en monopolistische markten. Maar zover ziet het kantoor het niet komen; men rekent erop dat de

wetgevende macht tijdig zal ingrijpen.

Of de recente golf van schandalen te vermijden was, daar durft men zich bij Ernst & Young niet

over uit te spreken. Elk dossier heeft natuurlijk zijn eigen verhaal. Wanneer verantwoordelijken

bij de klant zich schuldig maken aan valsheid in geschrifte, kan een bedrijfsrevisor weinig schuld

Page 92: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

82

treffen; het is immers niet de taak van een bedrijfsrevisor om fraude naar buiten te brengen. Ten-

slotte is het ook zo dat een bedrijf niet verantwoordelijk kan gesteld worden voor enkele vennoten

die verkeerde dingen doen of ontsporen. Als bedrijf kan je niet meer doen dan erop vertrouwen

dat de vennoten het spel eerlijk spelen. Het eindpunt van een controle (wie controleert de contro-

leurs?) blijft evenwel een teer punt. Bij Ernst & Young heeft men er vertrouwen in dat de venno-

ten de nodige ethiek aan de dag leggen en is men van mening dat een extra controle (van de con-

trole) niet hoeft. Het is de klant die immers dat gelag moet betalen terwijl sommige dossiers wel

nooit met complete zekerheid zullen kunnen worden afgetekend.

Om diezelfde reden staat men ook eerder sceptisch tegenover het voornemen van het IBR om een

extern toezichtorgaan te installeren, dat voornamelijk uit niet-revisoren zal bestaan. Het huidige

systeem hoeft helemaal niet aangepast te worden, aldus Ernst & Young; uiteindelijk zijn slechts

enkele spijtige gevallen relatief weinig als je de vergelijking maakt met het aantal actieve bedrijfs-

revisoren. Die extra controle zal bovendien worden doorgerekend aan de revisoren zelf, die op

hun beurt de klant zullen laten betalen. Wel kan het toezichtorgaan het imago van het beroep bij

het grote publiek helpen opkrikken. Ernst & Young bekijkt de komst van een overkoepelend be-

roepsorgaan ook met enige argwaan. Het samengaan van boekhoudkundige en fiscale beroepen

zal immers juist belangenconflicten creëren in plaats van ze te vermijden. Aan de andere kant is

het onvermijdelijk dat het beroep van revisor en accountant onder eenzelfde beroepsorgaan wor-

den ondergebracht. Een volledige gelijkstelling van beide beroepen kan echter niet.

De afwezigheid van vrouwen aan de top van Ernst & Young is opvallend: amper drie van de

veertig auditpartners zijn vrouwen. Nochtans worden evenveel vrouwen als mannen aangewor-

ven. Ergens op weg naar de top loopt het dus fout: vrouwen stichten een gezin en geven eerder

dan mannen hun carrièredroom op. In de eerste plaats is dus al een mentaliteitsverandering nodig

om de aanwezigheid van vrouwen aan de top te stimuleren. Daarnaast werkt het Human Resour-

ces Team aan een project ter zake: “Women at work”. Een van de mogelijkheden is “Flexwork”:

men kan parttime werken, mits een kleine looninlevering. Ook opvang van zieke kinderen, door

een gediplomeerd verpleegster, is voorzien. Bovendien komt er in de toekomst een permanente

kinderopvang. Recent ging men ook van start met “EasyLife”, een project dat het elke medewer-

ker makkelijker moet maken werk en gezinsleven te combineren. Tegen betaling, maar wel ge-

nietend van een korting, kan men gebruik maken van allerlei diensten: wasserij, droogkuis, car-

wash, warme maaltijden, enzovoort. Bedoeling is niet werknemers langer op kantoor te houden

maar wel ze de kans te geven in hun vrije tijd vooral te genieten en minder in het huishouden te

Page 93: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

83

werken. Het project geniet reeds een enorme populariteit. En er staan nog meer initiatieven op

stapel: thuiswerk en “standard offices” (waarbij het mogelijk wordt om in elk regionaal kantoor

van Ernst & Young te gaan werken) zijn maar enkele voorbeelden.

3.3.4.2. Lippens, Rabaey & Co

Recent ging Lippens, Rabaey & Co een samenwerking aan met een advocatenkantoor uit het

Gentse. Vroeger wees men klanten door naar verschillende kantoren terwijl men er nu voor op-

teert steeds naar eenzelfde, geprivilegieerd kantoor te verwijzen. Dat kantoor werkt evenwel nog

altijd zelfstandig. Op die manier probeert het revisorenkantoor een hogere service aan zijn klanten

te bieden; men verwijst ze immers door naar een advocaat waarmee het kantoor reeds positieve

ervaringen heeft.

Het kantoor wenst in de toekomst ook op een gelijkaardige manier samen te werken met notaris-

sen. Gezien de complexiteit van de materie kan Lippens, Rabaey & Co zeker gebruik maken van

hun diensten. Daarvoor dient wel een evolutie naar grotere entiteiten of notariskantoren plaats te

vinden, zoniet riskeren notarissen voorgoed voeling te verliezen met bedrijfsleven. Die tendens is

overigens al begonnen; de eenmanszaak is ten dode opgeschreven. In dat kader plaatst het reviso-

renkantoor overigens vraagtekens bij de huidige trend van het “one-stop-shopping”: niet alles in

een bepaalde materie moet aan eenzelfde gespecialiseerd kantoor worden doorgegeven. De keu-

zevrijheid van de klant moet steeds gerespecteerd worden.

Het kantoor bekijkt ook de tendens om meer en meer taken niet langer aan een revisor toe te ver-

trouwen met een zekere argwaan. De kern van het probleem wordt zo immers niet aangepakt. Niet

de taken of diensten op zich vormen een probleem – die mag een revisor gerust uitoefenen – maar

dat mag niet aan een zelfde klant zijn. Men zou er beter moeten op toezien dat audit de hoofdacti-

viteit van een revisorenkantoor blijft en dat men niet vervalt in een situatie waarbij aan elke klant

die men controleert nog een heleboel andere diensten worden verstrekt. Het risico bestaat dan dat

die consultancy voorrang krijgt op de wettelijke controle en dat de omzet van het kantoor voor-

namelijk van die activiteiten gaat afhangen. Daarover werd binnen Lippens, Rabaey & Co steeds

gewaakt.

Het kantoor acht zich voldoende gewapend voor de komst van de IAS, mede omdat het netwerk

voldoende feedback voorziet over de materie. Kleinere kantoren krijgen het dan weer wel moei-

Page 94: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

84

lijk: ze kunnen het zich niet permitteren voor een klant de nodige expertise op te bouwen. Ze ge-

raken daardoor achterop en zullen zich op termijn moeten beperken tot het aftekenen van jaarre-

keningen. Daarenboven zijn ze ook niet in staat om een multinational te controleren, tenzij een

klein deeltje of een enkel filiaal. Maar op termijn zal de leiding van de multinational aandringen

op een uniforme controle door een (groot) kantoor. Om al die redenen is de eenmanszaak met uit-

sterven bedreigd.

De oorzaak van de recente golf van schandalen heeft volgens Lippens, Rabaey & Co alles te ma-

ken met de al eerder genoemde combinatie van controle en consultancy. Wie voor grote bedragen

advies verleent aan een bedrijf waarvan het ook de audit verzorgt, treedt waarschijnlijk minder

streng op bij de jaarlijkse controle. Nochtans kunnen kantoren niet verantwoordelijk worden ge-

steld voor het wangedrag van enkele medewerkers of vennoten. Schandalen zullen dus wel van

alle tijden zijn. Daarom betreurt het kantoor ook de komst van een extern toezichtorgaan. Ieder

beroep moet immers zichzelf kunnen blijven reguleren want derden kunnen een beroep nooit in al

zijn facetten vatten. Het orgaan mag dan wel bijdragen tot een positiever beeld van het revisoren-

beroep naar de buitenwereld toe, toch blijft het een spijtige evolutie.

De komst van een overkoepelend beroepsorgaan voor boekhoudkundige en fiscale beroepen be-

vestigt voor Lippens, Rabaey & Co alleen maar een trend die reeds meer dan vijf jaar geleden be-

gonnen is: de vervaging tussen accountants en revisoren. Het aantal opdrachten dat nog exclusief

aan een revisor wordt toevertrouwd slinkt steeds meer en de accountant kwam steeds meer op ge-

lijke voet te staan. Het kantoor verwacht dat beide beroepen op termijn zullen samenvloeien. Er

zal wel steeds een verschil in specialiteit blijven.

Twee van de vijf vennoten van Lippens, Rabaey & Co zijn vrouwen en binnen het globale perso-

neelsbestand zijn ze zeker in de meerderheid. We kunnen dus bezwaarlijk stellen dat het kantoor

vrouwonvriendelijk is. De oorzaak van de sterke vrouwelijke vertegenwoordiging is niet echt dui-

delijk. Het kantoor heeft er wel altijd naar gestreefd evenveel vrouwen als mannen aan te werven.

3.3.4.3. Verdegem, Podevijn & Co

Klanten met juridische problemen worden door Verdegem, Podevijn & Co doorverwezen naar een

advocatenkantoor. Een echte samenwerking met een bepaald kantoor werd nog niet opgebouwd.

Het revisorenkantoor ziet dit naar de toekomst ook niet gebeuren. Men voelt evenmin behoefte

Page 95: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

85

aan een diepgaande samenwerking met andere beroepsgroepen. Er wordt, indien nodig, een be-

roep gedaan op mensen van buiten het kantoor die een zekere expertise hebben opgebouwd in een

bepaalde materie.

Het kantoor betreurt wel dat in de toekomst minder ruimte zal zijn om controle en consultancy te

combineren. Kleinere kantoren hebben immers minder kans om te overleven indien zij enkel nog

de wettelijke mandaten mogen uitvoeren. Controle en consultancy, aldus het kantoor, hangen

nauw samen en kunnen wel aan een en de zelfde klant aangeboden worden. Verdegem, Podevijn

& Co zien de IAS wel met het nodige vertrouwen tegemoet. Iedereen moet de nieuwe normen

immers onder de knie krijgen; kleinere kantoren hoeven dus niet benadeeld te zijn.

Het kantoor is er zich van bewust dat kleinere kantoren niet de aangepaste organisatie hebben om

multinationals te controleren. Er wordt dus niet actief naar grote klanten gezocht omdat men deze

toch niet op een goede manier van dienst kan zijn. Voorlopig hebben de vennoten er trouwens

geen probleem mee dat hun cliënteel zich beperkt tot kleine en middelgrote bedrijven.

Over de recente schandalen werd nog niet grondig nagedacht. Wat er kan gedaan worden om deze

in de toekomst te vermijden, wist men evenmin. Wel onthaalt Verdegem, Podevijn & Co het

nieuwe externe toezichtorgaan niet bepaald met enthousiasme. Het huidig systeem van confrater-

nele controle volstaat voor het kantoor. Naar de buitenwereld toe vindt men het wel een goede

zaak; het beroep kan wel een imago-opfrissing gebruiken.

Voor Verdegem, Podevijn & Co mogen accountants en revisoren op dezelfde leest geschoeid

worden. Het kantoor ziet een toekomst waarin beide beroepen dezelfde activiteiten mogen uitoe-

fenen, met uitzondering van de wettelijke controle die voorbehouden blijft voor de revisoren. Fis-

caliteit is evenwel een specialisatie en blijft best aan een afzonderlijk beroep toevertrouwd.

Mevrouw Verdegem bewijst dat vrouwen wel een carrière en een gezin kunnen combineren. Ze

voegt er wel aan toe dat de werkdruk in een kleiner kantoortje lager ligt waardoor dit makkelijker

wordt.

3.3.4.4. Conclusie

Grote en zelfs al enkele middelgrote revisorenkantoren doen beroep op een “preferred supplier”:

een advocatenkantoor waarmee een exclusieve relatie is opgebouwd maar dat evenwel nog zelf-

Page 96: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

86

standig opereert. Het komt erop neer dat revisorenkantoren hun cliënten steevast zullen doorver-

wijzen naar dat ene, geprivilegieerd advocatenkantoor. Nochtans willen kantoren niet luidop een

dergelijke samenwerking toegeven, aangezien de wetgevende overheid zulks niet toelaat, en wij-

zen ze erop dat de doorverwijzing zeker niet automatisch gebeurt. De klant moet immers nog al-

tijd de vrije keuze kunnen hebben. Om die reden verbood de Nederlandse Orde van Advocaten

dan ook een geïntegreerde samenwerking, i.e. in een zelfde organisatie met een financiële bin-

ding, tussen advocaten en accountants. In februari jongstleden gaf het Europees Hof van Justitie

de Orde hierin gelijk. Het Hof was immers van mening dat “er een zekere onverenigbaarheid kan

bestaan tussen de adviserende activiteit van een advocaat en de controlerende activiteit van de

accountant”. Bovendien komt ook het beroepsgeheim en de onafhankelijkheid van de advocaat in

het gedrang (Van Bruystegem B., 2002, blz. 6/1-6/3). Kleinere kantoren werken vooralsnog niet

met een exclusief advocatenkantoor.

De revisorenkantoren zien zich in de nabije toekomst niet meteen samenwerken met andere be-

roepsgroepen. Wel worden notarissen als grootste kanshebbers voor het aangaan van een nauwe

samenwerking genoemd. Het IBR maakt hier overigens op dit moment werk van. De kantoren

zijn het erover eens dat de huidige evolutie, waarbij een groot aantal taken (waaronder interne au-

dit en IT-advies) uit handen van de revisor wordt genomen, niet echt gunstig te noemen is. Kleine

kantoren vrezen met wettelijke mandaten alleen, en dus zonder de lucratieve consultingdiensten,

niet rond te komen. Grote kantoren zullen zich genoodzaakt zien een nieuwe reeks van diensten af

te stoten of onder te brengen in aparte juridische entiteiten. Elk kantoor is echter wel van plan op

veilig te spelen, ook al zijn sommigen er niet van overtuigd dat het uit handen nemen van taken de

juiste oplossing is voor de huidige problemen. Aan de ene kant willen kantoren dus wel meer

diensten aanbieden maar de wetgever verhindert hen dit.

Ook elders ter wereld speelt het fenomeen. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld bieden Certified

Public Accountants (CPA’s), naast het vervullen van hun wettelijke controleopdrachten, nog tal

van andere gespecialiseerde diensten aan. Steeds meer en meer CPA’s attesteren nu ook niet-

financiële informatie (Mancino J.M. and Landes Ch.E., 2001, blz. 42) of coachen79 hun cliënteel

(Zunitch V.M., 2001, blz.55-56). Nochtans is ook hier dezelfde evolutie aan de gang. In 2001

79 Een CPA helpt zijn cliënt bij het uitzetten van zijn ambities en doelstellingen en bij het realiseren hiervan.

Page 97: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

87

formuleerde de Securities and Exchange Commission80 (SEC) negen “non-audit services” die ac-

countantskantoren niet meer mogen aanbieden aan een auditklant, zoniet komt hun onafhankelijk-

heid tegenover die cliënt in het gedrang. Het betreft de volgende diensten (McLucas W.R. and

Eckert P.R., 2001, blz. 904-909):

• Boekhouding en de jaarlijkse afsluiting.

• Ontwerp en implementatie van financiële informatiesystemen.

• Waardering .

• Actuariële dienstverlening.

• Interne audit.

• Managementfuncties.

• Human Resources.

• Juridische dienstverlening.

• “Securities Professional” 81

De komst van de IAS betekent voor de kleinere kantoren de doodsteek; althans zo zien grote en

middelgrote kantoren het. De kleinere kantoortjes zelf worden nog niet onmiddellijk met de nieu-

we standaarden geconfronteerd en hebben nog het volste vertrouwen dat zij hierdoor niet achterop

zullen geraken. Het zou even wel eens anders kunnen uitdraaien. De conversie naar de IAS is

immers meer dan het implementeren van een nieuwe set van “accounting rules”; de IAS hebben

een impact op de volledige informatieketen van een bedrijf en op allerhande aanverwante domei-

nen (bijvoorbeeld fiscaliteit). Grotere kantoren bieden ook op die domeinen advies aan en staan

hier dus sterker in hun schoenen. Bovendien worden zij gesteund door een internationaal netwerk,

waardoor de conversie van een beursgenoteerd, internationaal bedrijf vlotter zal verlopen.

Kleinere kantoren hebben het sowieso al moeilijk om een grote klant binnen te halen, al beseffen

ze zelf heel goed dat hun organisatie niet op multinationals is afgestemd. Dat grote, internationale

bedrijven enkel door een Big Five worden gecontroleerd, is dan ook vrij logisch. Toch oordelen

de kantoren niet dat er gevaren aan deze situatie verbonden zijn. Het zal pas uit de hand lopen

80 De Securities and Exchange Commission is een overheidsorgaan dat de belegger wil beschermen (door bijvoor-beeld genoteerde ondernemingen te verplichten bepaalde financiële en andere informatie vrij te geven) en de integri-teit van de markten wenst te garanderen.

81 Hiermee wordt bedoeld het optreden als underwriter, beleggingsadviseur en dergelijke.

Page 98: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

88

wanneer verdere fusies plaatsvinden, iets wat iedereen overigens heel onwaarschijnlijk acht, en

het aantal grote spelers tot amper twee of drie is herleid. Maar dit is een weinig realistisch scena-

rio. Een onderzoek toonde trouwens onlangs aan dat Big Five kantoren niet gunstiger rapporteren

voor grote klanten (Reynolds J.K. and Francis J.R., 2001, blz. 375). We hoeven dus nog niet te

vrezen dat de grote kantoren lakser controleren uit vrees om hun lucratieve consultingcliënten te

verliezen.

Alle kantoren erkennen dat de recente golf van schandalen het imago van het beroep ernstig ge-

schaad heeft. De oorzaak is volgens hen slechts gedeeltelijk te vinden in het aanbieden van con-

trole en consultancy aan eenzelfde bedrijf. Het is duidelijk dat in de geciteerde dossiers individuen

hun boekje te buiten zijn gegaan en daarop hebben de revisorenkantoren natuurlijk weinig vat. De

kantoren kunnen wel de spelregels opstellen maar het is aan de medewerkers en vennoten om de-

ze te respecteren. De kantoren zijn er dan ook van overtuigd dat schandalen niet te vermijden zijn

en dat de komst van een extern beroepsorgaan dus ietwat overbodig is. Het orgaan zal er wel toe

bijdragen dat het imago van de bedrijfsrevisoren opgekrikt wordt. De vraag is natuurlijk wie voor

die extra kost zal opdraaien.

De komst van een overkoepelend beroepsorgaan voor de boekhoudkundige en fiscale beroepen

roept verdeelde reacties op. Kleinere kantoren verheugen zich in een mogelijke gelijkschakeling

van een accountant en een revisor. Op die manier kunnen zij er nog een hele reeks opdrachten bij-

nemen. Wel moet de wettelijke controle voorbehouden blijven voor revisoren. Big Five zijn min-

der enthousiast over zo een orgaan: de kans op belangenconflicten wordt dan wel zeer reëel.

Nochtans zien ze het niet komen tot een volledige gelijkschakeling van het beroep van accountant

en revisor.

Blijkbaar lukt het vrouwen makkelijker om vennoot te worden in een kleiner of middelgroot kan-

toor dan bij een Big Five. Nochtans werft elk groot kantoor ongeveer evenveel vrouwen als man-

nen aan. Op weg naar de top loopt het dus fout: vrouwen hebben het moeilijk om een gezin met

hun carrière te combineren en haken af. Als zij het kantoor verlaten, blijven slechts weinig vrou-

wen in de sector. Doe zij dit toch, dan gaan ze meestal aan de slag bij een kleiner kantoor. Het af-

haken van vrouwen vanaf seniorniveau baart de grote kantoren zorgen: ze verliezen niet alleen

hoogopgeleid personeel maar ervaren ook moeilijkheden bij het onderhouden van hun klantenre-

laties (Dalton D.R. et al., 1997, blz. 29). Big Five doen daarom pogingen om het tij te keren. Pas

over enkele jaren kunnen we daaruit conclusies trekken.

Page 99: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

89

3.3.4.5. De toekomstplannen van het IBR82

Het IBR wenst, in het belang van het beroep, de samenwerking met advocatenkantoren op een

transparante wijze te organiseren. Recente evoluties, zoals de uitspraak van het Europees Hof van

Justitie in de zaak “NOVA”83, bewijzen wel dat zo een samenwerking zeker niet evident is en dat

sommige samenwerkingsvormen beter kunnen verboden worden. Het Instituut heeft er echter

voor geopteerd om een wettelijk kader te creëren waarbinnen de (niet-geïntegreerde) samenwer-

king tussen advocaten en revisoren mogelijk werd. Het resultaat daarvan is het akkoord met de

Franse Orde van Advocaten bij de Balie van Brussel (zie supra 2.6.5.). Het IBR sluit niet uit dat,

nu de heroriëntering van de balies afgelopen is, nog soortgelijke akkoorden zullen volgen.

In theorie staat het IBR open voor een samenwerking met elk juridisch en economisch beroep,

voor zover dat beroep onderworpen is aan een afdwingbare deontologie of plichtenleer en het

geen commerciële activiteiten inhoudt. De samenwerking tussen accountants en revisoren, alsook

tussen revisoren en belastingconsulenten, is reeds sterk ingeburgerd. In de toekomst, aldus de

Heer Swolfs, zal dit ook tussen revisoren en boekhouders84 het geval zijn. Enkele jaren geleden

verklaarden ook de consultants dat zij de essentiële deontologische regels, zoals opgelegd door de

IFAC, zouden respecteren. Hierdoor kon de veelbesproken samenwerking tussen revisoren en

consultants tot stand komen. Het IBR staat ook niet weigerachtig tegenover een samenwerking

met de notarissen; dat beroep is momenteel evenwel nog onvoldoende gereguleerd.

Het Instituut wil dat de kantoren hun dienstverlening aan bedrijven beperken als ze er ook de

wettelijke controle verrichten. Het is dus niet zo dat steeds minder taken aan een revisor zullen

worden toevertrouwd. De bijkomende diensten mogen nog aangeboden worden maar niet langer

aan een auditklant, en dit om belangenconflicten en een inbreuk van het onafhankelijkheidsbegin-

sel te voorkomen. Het terugschroeven van de taken van een revisor tot pure controle acht het IBR

82 Dit deel is gebaseerd op een telefoongesprek met de Heer Swolfs, de Voorzitter van het IBR.

83 De Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) kreeg van het Europees Hof gelijk en mag een geïntegreerd part-nership van accountants en advocaten verbieden.

84 Boekhouders zijn, in tegenstelling tot accountants, lid van het Belgisch Instituut voor erkende boekhouders en fis-calisten (BIBF).

Page 100: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

90

weinig efficiënt. Vooral KMO’s hebben een algemeen aanspreekpunt nodig waar ze voor allerlei

advies terecht kunnen. Hier is dan een rol weggelegd voor de kleinere kantoren.

Het IBR ontkent dat het beperkte aantal spelers op de auditmarkt nefaste gevolgen zou hebben. In

België is de concentratie vooreerst niet zo groot als bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Een

aantal beursgenoteerde bedrijven doen zelfs een beroep op middelgrote kantoren. Bovendien heeft

het beperkte aantal spelers geen negatieve consequenties op de prijszetting: de grote kantoren

doen nog altijd zeer concurrentiële voorstellen85.

Door een extern toezichtorgaan wil het IBR vooral het imago van het beroep opkrikken. De Voor-

zitter gelooft niet dat de komst van het orgaan zal leiden tot een fundamentele verbetering in de

kwaliteit van het controlewerk. Maar het is de beste manier om het grote publiek ervan te overtui-

gen dat het IBR zijn werk goed doet.

De Heer Swolfs is van mening dat er geen vervaging plaatsvindt tussen de beroepen van accoun-

tant en revisor. Wel kan het institutionele aspect hiervan evolueren: in de toekomst kan de organi-

satie van de beide beroepen aan dezelfde instantie worden toegewezen. Maar daarbinnen is nog

een duidelijk kader nodig, met duidelijke afspraken over de taakverdeling tussen beide beroepen,

over de kwalificaties, de aansprakelijkheid en de kwaliteitseisen.

Tot slot verheugt het IBR zich bijzonder in het feit dat er nog een fundamenteel geloof blijkt in

het beroep en in de revisoren, ondanks de recente crisis. Vanuit de economische realiteit is er een

steeds grotere vraag naar bijzondere verklaringen of controles (bijvoorbeeld inzake elektronische

verrichtingen of milieurapporteringen). Ook de overheid heeft bijkomende opdrachten voor de

revisoren; zo attesteren bedrijfsrevisoren over de jaarrekening van de VZW’s in het kader van de

nieuwe VZW-wetgeving. Dat men zich voor dergelijke zaken nog altijd tot revisoren richt, be-

wijst dat de geloofwaardigheid van het beroep niet is aangetast.

85 De Heer Swolfs verwijst hier naar een studie van de Europese Commissie naar aanleiding van de fusie tussen Pri-cewaterhouse en Coopers & Lybrand op het eind van de jaren negentig.

Page 101: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

91

4. DE SITUATIE IN ENKELE ANDERE LANDEN

In de vorige hoofdstukken beschreef ik hoe revisorenkantoren in België gestructureerd zijn. Ik

overliep eerst de regels die het IBR aan de kantoren oplegt. Nadien toetste ik de theorie aan de

praktijk. In dit hoofdstuk wil ik nu over de landsgrenzen heen kijken en zal ik bespreken hoe revi-

sorenkantoren in enkele andere landen gestructureerd zijn. Ik koos ervoor om het over Nederland

en het Verenigd Koninkrijk te hebben. Eerst geef ik een korte inleiding over de organisatie van

het beroep in beide landen. Om de authenticiteit van de tekst te verhogen, heb ik trouwens zoveel

mogelijk gewerkt met de termen die in het land zelf gebruikt worden. Daarna laat ik de lezer ken-

nismaken met de persoon die in elk van de landen gemachtigd is tot de wettelijke controle van de

jaarrekening: respectievelijk de ““Registeraccountant”” en de “Chartered Accountant”. Vervol-

gens bespreek ik de voornaamste regels waaraan revisorenkantoren onderworpen zijn. Ook de

mogelijkheid om eventueel associaties aan te gaan met andere beroepsbeoefenaars neem ik onder

de loep. Tot slot beschrijf ik kort hoe de kwaliteitscontrole georganiseerd is. Een beperkte conclu-

sie over dit thema kan u dan terugvinden in het algemeen besluit. Ik wens te benadrukken dat het

niet de bedoeling is de situatie in elk van de landen tot in detail te bespreken. Dit valt niet alleen

buiten het bestek van deze tekst maar ik had er ook de ruimte niet voor. Ik vond het immers be-

langrijk de lezer door een korte inleiding eerst kennis te laten maken met de regeling van het be-

roep in het betreffende land alvorens over te gaan tot de eigenlijke bespreking van de revisoren-

kantoren. Wel erken ik dat een vergelijkende studie tussen een aantal landen een interessant gege-

ven vormt voor een afzonderlijk eindwerk.

4.1. Nederland

4.1.1. Algemeen

De Wet op de “Registeraccountants” (RA) van 28 juni 1962 en de Wet op de “Accountant-

administratieconsulenten” (AA) van 13 december 1972 regelden het accountantsberoep in Ne-

derland. Hierdoor ontstonden respectievelijk het Nederlands Instituut van “Registeraccoun-

Page 102: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

92

tants”86 (NIVRA) en de Nederlandse Orde van Accountants-administratieconsulenten87 (NovAA)

(Verelst V., 1995, blz. 94).

Het Koninklijk NIVRA is de publiekrechtelijke beroepsorganisatie van de “Registeraccoun-

tants”. “Het NIVRA heeft tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de

“Registeraccountants” en de behartiging van hun gemeenschappelijk belang. Haar taak omvat

mede de zorg voor de eer van de stand der accountants en het verzorgen of doen verzorgen van

een opleiding tot het theoretisch gedeelte van het accountantsexamen” (Wet op de registerac-

countants, Artikel 1, derde lid).

Een van de kerntaken van het NIVRA is het handhaven van de kwaliteit van de beroepsuitoefe-

ning. Met een programma voor voortgezette educatie zorgt het NIVRA ervoor dat “Registerac-

countants” ook na het behalen hun titel hun vakkennis op peil kunnen houden. Deze voortgezette

educatie is in 1996 verplicht gesteld. Daarnaast bevordert het NIVRA de kwaliteit van de be-

roepsuitoefening via regulering, die zoveel mogelijk door de beroepsgroep zelf ontwikkeld en

vastgesteld wordt en waarbij buitenlandse ontwikkelingen vaak als inspiratiebron dienen. Het

NIVRA vaardigde reeds talloze richtlijnen en verordeningen uit; de belangrijkste zijn de Gedrags-

en beroepsregels (GBR)88, de Verordening op de Collegiale Toetsing89 en de Richtlijnen voor de

Accountantscontrole. Inschrijving in het register verplicht de ““Registeraccountant”” tot nale-

ving van de beroepsregels. Bij schending van deze regels kan de ““Registeraccountant””, na een

klacht van het NIVRA zelf of van derden, ter verantwoording worden geroepen door de tucht-

rechter (http://www.nivra.nl/tuchtrecht/tuchtrecht/tuchtrecht_1999_20.htm).

86 In 1895 vond de oprichting van het Nederlands Instituut van Accountants (NIVA) plaats, de voorloper van het NI-VRA. In 1995 vierde het NIVRA 100 jaar georganiseerd accountantsberoep. Ter gelegenheid van dit jubileum werdhet predikaat “Koninklijk” aan het NIVRA toegekend.

87 Een “Accountant-administratieconsulent” houdt zich voornamelijk bezig met administratieve dienstverlening, ac-countantscontrole en advisering. Dit laatste kan zowel op het fiscale, het financiële als op het bedrijfseconomischevlak zijn, of eerder branchespecifiek. Het midden- en kleinbedrijf – dit zijn bedrijven met maximaal 100 werknemers– maakt zijn belangrijkste cliënteel uit.

88 Deze willen via bepalingen over onafhankelijkheid, integriteit en objectiviteit een goede beroepsuitoefening bevor-deren.

89 Net zoals in België wordt elke accountant en elk kantoor periodiek onderworpen aan een controle door een confra-ter. Daarbij wordt vooral de kwaliteit van de dienstverlening beoordeeld.

Page 103: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

93

4.1.2. De ““Registeraccountant””

Kerntaak van de ““Registeraccountant”” is waarde toevoegen door controle van het proces van

informatievoorziening in organisaties. De ““Registeraccountant”” bekijkt het informatiesysteem

en verifieert de gegevens. Op grond van zijn bevindingen krijgt hij inzicht in de betrouwbaarheid

van de financiële informatie. Hij brengt ook advies uit over de optimalisering van die informatie-

systemen.

Concreet zijn dit de belangrijkste taken van een “Registeraccountant”

(www.nivra.nl/”Registeraccountant”/Dienstverlening.htm):

• Controle: de nadruk ligt hier op het beoordelen van boekhoudkundige systemen en de interne

controle.

• Controle van de jaarrekening: de “Registeraccountant” houdt zich bezig met het verzamelen,

samenstellen en controleren van de financiële info. Geeft de jaarrekening een juist en volledig

beeld van de financiële stand van zaken, dan geeft de accountant een accountantsverklaring of

een verklaring van getrouwheid af.

• Andere controleopdrachten (bijvoorbeeld in het kader van fusies en overnames).

• Aan controle verwante opdrachten (bijvoorbeeld de beoordelingsopdracht90).

• Advies.

• Management letter: vaak zet een “Registeraccountant” zijn bevindingen uit de controlewerk-

zaamheden op papier voor het management. Daarin worden meestal ook adviezen opgenomen.

Dit noemen we een management letter.

Betrouwbare (financiële) informatie is zo belangrijk voor het maatschappelijk verkeer dat de wet-

gever twee eisen stelt aan de uitoefening van de functie van “Registeraccountant”. Men moet in-

geschreven zijn in het accountantsregister, waardoor men lid wordt van het NIVRA. Wie wil in-

geschreven worden, moet een opleiding op universitair niveau gevolgd hebben die gericht is op

accountancy en het accountantsexamen met succes hebben afgelegd

(www.nivra.nl/”Registeraccountant”/Wettelijke_eisen.htm). “Enkel diegene die is ingeschreven

90 Dit is een beperkt onderzoek dat voornamelijk bestaat uit het inwinnen van informatie, het verzamelen van gege-vens en beoordelen van cijfers. Op die manier kan de “Registeraccountant” de aannemelijkheid van de informatiebeoordelen.

Page 104: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

94

in het accountantsregister is gerechtigd tot het voeren de titel “Registeraccountant”” (Wet op de

registeraccountants, Artikel 58a). “Het is degene die niet is ingeschreven in het accountantsre-

gister verboden de titel “Registeraccountant” zonder toevoeging dan wel in enigerlei samenstel-

ling of afkorting te voeren, dan wel zich zodanig te gedragen dat daardoor bij het publiek redelij-

kerwijs de indruk moet worden gewekt dat hij tot het voeren van deze titel gerechtigd is” (Wet op

de registeraccountants, Artikel 58b).

Wie in een land van de Europese Unie gemachtigd is de wettelijke controle op de boekhoudbe-

scheiden uit te voeren, mag dit in principe ook doen in de andere lidstaten. Voorwaarde is wel dat

een aantal examens met betrekking tot specifieke legale kennis over het “gastland” worden afge-

legd. Wil een revisor in Nederland aan de slag dan moet hij nog examens afleggen over het Bur-

gerlijk en Fiscaal recht in Nederland, de Gedrags- en beroepsregels (GBR) en externe rapporte-

ring om de titel van “Registeraccountant” te voeren. Revisoren van een land dat niet tot de EU

behoort, kunnen die titel pas behalen na grondige vergelijking van de opleidingen en na het afleg-

gen van examens over de leemtes in het curriculum.

In 1993 werden een aantal bepalingen aan de Wet op de registeraccountants van 1962 toegevoegd

en andere dan weer vervangen opdat deze in overeenstemming zou zijn met de Achtste EG-

richtlijn. Daardoor kregen de “Accountant-administratieconsulenten”, mits het verkrijgen van een

aantal bijkomende kwalificaties91, bevoegdheid tot certifiëren, wat ervoor enkel door een “Regis-

teraccountant” kon worden gedaan92. Deze verandering was bedoeld als aanzet tot een door de

politiek gewenste samensmelting van de “Registeraccountants” en de “Accountant-

administratieconsulenten” tot een beroep. Uit onderzoek is echter gebleken dat de accountants-

verklaring bijna altijd wordt afgegeven door een “Registeraccountant”: slechts 2% van de con-

troleplichtige ondernemingen doet beroep op een “Accountant-administratieconsulent” voor een

accountantsverklaring. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de “Accountant-

administratieconsulenten” op hun oude werkterrein blijven, namelijk het verzorgen van admini-

91 De opleidingsvereisten voor een “Accountant-administratieconsulent” lagen immers lager dan de minimumbepa-lingen in de Achtste Richtlijn.

92 De Vierde EG-richtlijn had er immers voor gezorgd dat de wettelijke controle van de jaarrekening uitgebreid werdnaar de middelgrote onderneming, traditioneel het werkterrein van de “Accountant-administratieconsulent”. Er zoudan sprake zijn van concurrentievervalsing ten voordele van de “Registeraccountant” indien de “Accountant-administratieconsulent” geen certifiëringsbevoegdheid heeft.

Page 105: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

95

straties, het opstellen van jaarstukken en het geven van belastingsadvies aan ondernemingen die

niet controleplichtig zijn (http://www.nivra.nl/raview/ra_view_wie_certificeert.htm ).

Op 31 augustus 2001 telde het NIVRA 13.191 leden; ongeveer 85% daarvan (11.186) waren nog

actief als “Registeraccountant”. De “Registeraccountant” is inzetbaar en werkzaam in uiteenlo-

pende functies (Jaarverslag Koninklijk NIVRA, 2000/2001, blz.18):

• Openbaar accountant (ongeveer 43,3%): de openbaar accountant werkt in opdracht van cliën-

ten uit het groot-, midden- en kleinbedrijf, de overheid en non-profitorganisaties. Hij kan zelf-

standig gevestigd zijn of samenwerken met collega’s.

• Interne accountant (ongeveer 5,1%): de interne accountant werkt in dienst van een (doorgaans

grote) onderneming of instelling en neemt een waaier van taken voor zijn rekening (onder an-

dere toezicht op het goed functioneren van de interne organisatie en advies aan het manage-

ment).

• Overheidsaccountant (ongeveer 11,4%): de overheidsaccountant werkt in dienst van de (se-

mi)overheid en heeft een veelal adviserende functie.

• “Registeraccountant” in de financieeladministratieve sector (ongeveer 39,7%): doorgaans be-

kleedt de “Registeraccountant” dan functies als bedrijfsadministrateur, bedrijfseconoom of

controller.

• Onderwijs (0,5%): sommige “Registeraccountants” geven ook les, meestal in combinatie met

een andere functie.

Op 31 augustus 2001 telde Nederland 848 kantoren, die tezamen 4.261 “Registeraccountants”

tewerkstelden. Een 66% van de kantoren zijn eenpersoonsvennootschappen terwijl amper 0,6%

101 of meer “Registeraccountants” telt. Die grote kantoren nemen wel meer dan 54% van de

“Registeraccountants” die in kantoren werkzaam zijn voor hun rekening. Ook hier spelen de Big

Five dus een vooraanstaande rol (Jaarverslag Koninklijk NIVRA, 2000/2001, blz. 18).

Page 106: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

96

4.1.3. Revisorenkantoren

Artikel 25, eerste lid, van de Verordening Gedrags- en Beroepsregels “Registeraccountants”

199493 bepaalt de toegelaten vormen van beroepsuitoefening:

• “Zelfstandig.

• In dienstbetrekking tot een openbaar accountant.

• In dienstbetrekking tot een rechtspersoon, indien en zolang wordt voldaan aan het gestelde in

het tweede lid en aan door het bestuur94 te geven nadere voorschriften.

• In dienstbetrekking tot een rechtspersoon die niet voldoet aan het hierboven gestelde, mits die

rechtspersoon lid is van de Vereniging van Accountants- en Belastingadviesbureaus “VLB” 95

en die rechtspersoon of rechtsvoorganger daarvan vóór 10 september 1993 als lid tot die ver-

eniging is toegetreden en mits die vereniging en die rechtspersoon verder voldoen aan door

het bestuur te geven voorschriften.”

Het tweede lid van datzelfde Artikel, waarover sprake, bepaalt dat de rechtspersoon “in meerder-

heid dient te worden beheerst door een of meer “Registeraccountants” of accountants-

administratieconsulenten”.

De nadere voorschriften voor “Registeraccountants” die optreden als openbaar accountant in

dienstbetrekking tot een rechtspersoon96 omvatten een aantal bepalingen waaraan een rechtsper-

soon moet voldoen opdat een “Registeraccountant” kan optreden als openbaar accountant in

diensbetrekking tot die rechtspersoon. Het kan hier een rechtspersoon naar Nederlands of buiten-

93 De GBR werden vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op 30 november 1994, afgekondigd in deNederlandse Staatscourant van 8 maart 1995 (nr. 48) en traden in werking op 10 maart 1995. De Verordening werdgewijzigd in de bijeenkomst van de ledenvergadering op 17 december 1998, afgekondigd in de Nederlandse Staats-courant van 30 december 1998 (nr. 250) en trad in werking op 1 januari 1999.

94 Hiermee wordt het bestuur van het NIVRA bedoeld.

95 Het “VLB” is een samenwerkingsverband en belangenorganisatie van 15 accountants- en belastingadvieskantoren,met ruim 90.000 cliënten in de agrarische sector en het midden - en kleinbedrijf. De VLB ondersteunt de kantoren bijde invulling van de belangenbehartiging van hun agrarische cliënten. Binnen de Vakgroep Accountancy en periodiekvaktechnisch overleg Accountancy vindt overleg plaats met het NOvAA en het NIVRA. Samen houden zij toezichtop de naleving van de beroepsreglementering in VLB-verband.

96 Nadere voorschriften inzake het optreden als openbaar accountant in dienstbetrekking tot een rechtspersoon werdenvan kracht op 1 januari 1996.

Page 107: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

97

lands recht betreffen (Artikel 1 van de nadere voorschriften), maar ook rechtspersonen waarbin-

nen samenwerking plaatsvindt tussen accountants en andere beroepsbeoefenaars (een multidisci-

plinaire samenwerking) vallen onder de nadere voorschriften.

Een overzicht van de belangrijkste bepalingen:

• “De statuten alsmede eventuele aanvullende regelingen bevatten geen bepalingen die strijdig

zijn met de GBR van 1994” (Artikel 2 van de nadere voorschriften): het is de rechtspersoon

met andere woorden niet toegestaan handelingen te verrichten die op grond van die GBR ver-

boden zijn aan individuele accountants.

• “De doelstelling van de rechtspersoon omvat in ieder geval het optreden of doen optreden als

openbaar accountant, zulks met inachtneming van alle van daarop van toepassing zijnde re-

gelen, en mag geen andere werkzaamheden toelaten dan die dewelke met het optreden of doen

optreden als openbaar accountant, al dan niet onder gemeenschappelijke naam met een ande-

re beroepsbeoefenaar97, verenigbaar zijn” (Artikel 3 van de nadere voorschriften). “Het is

niet in strijd met het optreden als openbaar accountant indien de doelstelling van de rechts-

persoon mede omvat het hebben van belangen in andere rechtspersonen met een overeenkom-

stige doelstelling” (Toelichting bij Artikel 3 van de nadere voorschriften).

• “De rechten als aandeelhouder berusten in meerderheid, hetzij rechtstreeks, hetzij middellijk,

bij in het verband van de rechtspersoon werkzame of gedurende lange tijd werkzaam geweest

zijnde “Registeraccountants” of accountants-administratieconsulenten” (Artikel 4 van de na-

dere voorschriften): dit heeft dan zowel betrekking op diegenen die in dienstbetrekking tot de

rechtspersoon werkzaam zijn als zij die hun werkzaamheden buiten zo een dienstbetrekking

verrichten maar wel in een min of meer continue relatie staan tot de rechtspersoon.

• “De “Registeraccountant” die ten behoeve van de rechtspersoon optreedt, is zelf tuchtrecht e-

lijk verantwoordelijk voor door hem in naam van de rechtspersoon verrichte handelingen”

(Artikel 7 van de nadere voorschriften) en “de financiële aansprakelijkheid van de rechtsper-

soon dient ten allen tijde op aanvaardbare wijze98 te zijn gedekt” (Artikel 8 van de nadere

voorschriften).

97 Hieronder wordt verstaan de beoefenaar van een vrij beroep, niet zijnde een “Registeraccountant” of een “Ac-countant-administratieconsulent” die lid is van een door het bestuur erkende beroepsorganisatie.

98 Onder “aanvaardbare wijze” wordt verstaan: datgene wat in accountantskringen gebruikelijk is, zoals het afsluitenvan een adequate beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Doorgaans wordt verzekerd voor een bedrag dat 10% van de

Page 108: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

98

• “De besturende en toezichthoudende organen van de rechtspersoon kunnen, hetzij recht-

streeks, hetzij middellijk, uitsluitend bestaan uit “Registeraccountants”, “Accountant-

administratieconsulenten” en andere beroepsbeoefenaren” (Artikel 5, eerste lid van de nadere

voorschriften). Het tweede lid van dat Artikel bepaalt verder: “besturende en toezichthouden-

de organen van de rechtspersoon bestaan bij een oneven aantal leden ten minste in meerder-

heid en bij een even aantal leden ten minste voor de helft uit “Registeraccountants” en “Ac-

countant-administratieconsulenten”, waarbij in beide gevallen ten minste de meerderheid van

de stemrechten in de besturende en toezichthoudende organen berust bij voornoemde ac-

countants”. Voorts kan een lid van een besturend of een toezichthoudend orgaan geen enkele

functie vervullen die de onafhankelijkheid en/of de onpartijdigheid van de rechtspersoon in

gevaar kan brengen (Artikel 5, derde lid van de nadere voorschriften).

• Als de rechtspersoon niet langer in meerderheid wordt beheerst door een of meer “Registerac-

countants” of “Accountant-administratieconsulenten”, of de rechtspersoon wordt ontbonden,

dienen zodanige voorzieningen te worden getroffen dat vertrouwelijke gegevens van derden

niet in andere handen dan die van een openbaar accountant terechtkomen (Artikel 9 van de

nadere voorschriften).

Ook indien een “Registeraccountant” in dienstbetrekking staat tot een rechtspersoon die lid is van

de Vereniging van Accountants- en Belastingadviesbureaus, moet voldaan worden aan een aantal

voorschriften99. Deze komen in grote mate overeen met de nadere voorschriften die eerder ter

sprake kwamen. Toch nog enkele noemenswaardige bepalingen:

• Het statutair bestuur bij een VLB-lid bestaat voor een meerderheid uit accountants, indien er

een oneven aantal leden is, of tenminste voor de helft, bij een even aantal leden.

• Binnen het bestuur hebben de accountants eveneens een doorslaggevende stem bij besluiten

die een invloed hebben op hun beroepsuitoefening100.

brutojaaromzet bedraagt, ook rekening houdend met de grootte van het klantenbestand, de aard van de opdrachten enhet eigen vermogen van de rechtspersoon.

99 De voorschriften inzake het optreden als openbaar accountant in dienstbetrekking tot een rechtspersoon die lid isvan het VLB werden van kracht op 1 januari 1996.

100 Normaliter zijn VLB-leden rechtspersonen in de vorm van een burgerlijke vennootschap, stichting of coöperatie,waar niet-accountants een meerderheid hebben in de besluitvormingsorganen.

Page 109: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

99

• Is aan de vorige bepalingen niet voldaan dan moeten er statutaire maatregelen worden voor-

zien opdat de dagelijkse leiding in handen wordt gegeven van een directie. Deze moet voor

een meerderheid bestaan uit accountants, indien er een oneven aantal leden is, of tenminste

voor de helft, bij een even aantal leden. Enkel zo worden de besluiten die de beroepsuitoefe-

ning van accountants beïnvloeden slechts met de toestemming van de accountants genomen.

4.1.4. Optreden onder een gemeenschappelijke naam

Artikel 26, eerste lid van de Gedrags- en Beroepsregels voor “Registeraccountants” bepaalt met

wie een “Registeraccountant” onder gemeenschappelijke naam mag optreden:

• “Een andere openbare accountant.

• Een beoefenaar van een vrij beroep, niet zijnde een openbaar accountant, die lid is van een

door het bestuur erkende beroepsorganisatie, en die verder voldoet aan door het bestuur na-

der te geven voorschriften. Het bestuur is bevoegd in individuele gevallen op verzoek van de

betrokken “Registeraccountant”, al dan niet onder het stellen van aanvullende voorwaarden,

ontheffing te verlenen van de eis van lidmaatschap van een erkende beroepsorganisatie en van

de nadere voorschriften.”

Wel moet ten allen tijde de zelfstandigheid van de oordeelsvorming in vaktechnische aangelegen-

heden van de “Registeraccountant” gewaarborgd zijn (Artikel 26, tweede lid van de GBR). Hij

draagt ook medeverantwoordelijkheid voor de grondslagen van de arbeid van degene met wie hij

onder gemeenschappelijke naam optreedt (Artikel 26, derde lid van de GBR). De nadere voor-

schriften101 waarover sprake bepalen voorts dat de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de

“Registeraccountant” niet in het gedrang mogen komen (Artikel 4).

Net zoals in België kan discussie ontstaan over welke vrije beroepen nu in aanmerking komen

voor het optreden onder gemeenschappelijke naam met een “Registeraccountant”. Daarom heeft

het NIVRA bepaald dat die mogelijkheid openstaat voor elke vrije beroepsbeoefenaar die lid is

van een erkende beroepsorganisatie. Het NIVRA zal een beroepsorganisatie erkennen wanneer

deze:

101 De nadere voorschriften inzake het optreden onder gemeenschappelijke naam met een beoefenaar van een andervrij beroep werden van kracht op 1 januari 1996.

Page 110: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

100

• Representatief is voor het beroep: dit wil zeggen dat het maatschappelijk verkeer een grote

aandacht besteedt aan de uitspraken en standpunten die de beroepsorganisatie doet op het vlak

van discipline.

• Een aantoonbare bijdrage levert aan de ontwikkeling van het beroep.

• Gedrags- en beroepsregels instelt voor haar leden.

• In een onafhankelijke tuchtrechtspraak voorziet zodat de leden die regels ook naleven.

• De gedrags- en beroepsregels, alsook de tuchtrechtspraak, dienen zich minimaal op het niveau

van de “Registeraccountants” te bevinden.

Reeds dertien beroepsorganisaties werden door het NIVRA erkend, waaronder de Nederlandse

Orde van Belastingadviseurs, het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen en het Instituut

van Internal Auditors.

4.1.5. Kwaliteitscontrole

Elke organisatie waarin een accountant optreedt, wordt periodiek onderworpen aan een collegiale

toetsing. Dit ongeacht de rechtsvorm van die organisatie en ongeacht of die accountant alleen op-

treedt of onder gemeenschappelijke naam. Ook een overheidsaccountantsdienst en een interne ac-

countantsdienst worden door niet aan het kantoor gelieerde accountants beoordeeld op de kwali-

teit van de beroepsuitoefening (www.nivra.nl/collegiale_toetsing/collegiale_toetsing_home.htm).

De Verordening op de Collegiale Toetsing102 schrijft een aantal bepalingen voor die in het kader

daarvan gerespecteerd moeten worden. Artikel 2 van deze verordening schrijft voor dat elke ac-

countant zijn volledige medewerking aan de toetsing dient te verlenen. Bovendien moet er reeds

een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing voorzien worden (Artikel 3). De toetsing slaat op alle

vormen van dienstverlening die door de accountant worden aangeboden (Artikel 5). Een accoun-

tant kan ook tot een koepelorganisatie (i.e. enigerlei vorm van organisatie waarvan een accoun-

tantskantoor lid is en die bevoegd is haar leden bindende regels op te leggen voor de kwaliteitsbe-

heersing en de naleving ervan af te dwingen) behoren. Deze kan over een eigen, intern stelsel van

102 Deze verordening werd vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op 12 december 1996 en werd af-gekondigd in de Nederlandse Staatscourant van 19 december 1996. De bepalingen werden van kracht op 1 januari1997.

Page 111: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

101

collegiale toetsing beschikken. In eerste instantie wordt dat stelsel beoordeeld en, pas wanneer dit

niet voldoet, wordt overgegaan tot de collegiale toetsing (Artikel 7).

4.2. Verenigd Koninkrijk

4.2.1. Algemeen

Het “Institute of Chartered Accountants in England and Wales” (ICAEW) is het grootste be-

roepsorgaan voor boekhoudkundige beroepen in Europa, met meer dan 120.000 leden. De presti-

gieuze beroepsorganisatie werd op 11 mei 1880 door het zogenaamde Royal Charter gecreëerd.

Het Instituut, met hoofdzetel in Londen, vormt in feite een regionaal netwerk van 10 “offices”

verspreid over Engeland en Wales. Het werkt nauw samen met het “Institute of Chartered ac-

countants in Ireland” (ICAI) en het “Institute of Chartered accountants of Scotland” (ICAS).

Binnen het Instituut worden de beslissingen genomen door de “Council”, voorgezeten door een

“President”

(http://www.icaew.co.uk/index.cfm?AUB=TB2I_20029&route=11295,P,11388&CFID=1989474

&CFTOKEN=5982012).

De missie van het ICAEW bestaat er in er voor te zorgen “that “Chartered accountants” are rec-

ognised as holders of the world’s most highly respected professional business qualification”.

Daarom wijdt het Instituut zich voluit aan haar belangrijkste doelstellingen

(http://www.icaew.co.uk/index.cfm?AUB=TB2I_4693&route=11295,P,11388,11406&CFID=198

9474&CFTOKEN=5982012):

• Het staat in voor de opleiding van de “Chartered accountants”.

• Men moedigt een hoge standaard inzake professioneel gedrag bij de leden aan.

• Het Instituut staat steeds ten dienste van haar leden en studenten.

• Men zet zich in voor vooruitgang op het vlak van boekhoudtheorie en –praktijk.

Teneinde deze doelstellingen te realiseren, houdt het ICAEW vast aan een aantal strategieën:

• Ontwikkelen en instandhouden van een kwalitatief hoogstaand profiel zowel van het Instituut

zelf als van haar leden.

Page 112: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

102

• Ontwerpen van professionele en ethische normen103 om geloofwaardigheid bij het grote pu-

bliek tot stand te brengen en vast te houden.

• Creëren van een competitief voordeel voor haar leden.

• Hoog houden en zelfs verbeteren van de reputatie zowel van het Instituut zelf als van haar le-

den.

(http://www.icaew.co.uk/index.cfm?AUB=TB2I_4693&route=11295,P,11388,11406&CFID=198

9474&CFTOKEN=5982012)

4.2.2. “Chartered Accountant”

Niet elke accountant is een “Chartered Accountant”. Pas wanneer een accountant minimum drie

jaar ervaring heeft opgedaan in een door het ICAEW erkend kantoor en een aantal examens (fi-

nancieel management, auditing, fiscaliteit, informatietechnologie en management) succesvol heeft

afgelegd, mag hij zichzelf een “Chartered Accountant” noemen en de afkortingen ACA of FCA

gebruiken. “Chartered Accountants” kunnen hun carrière op verschillende manieren uitbouwen:

ze kunnen onder andere een accountantspraktijk opstarten, zich toeleggen op consultancy of fi-

nanciële dienstverlening of in dienstbetrekking gaan tot de overheid.

Het merendeel van de “Chartered Accountants” start een eigen praktijk op: ze bieden hun klanten

boekhoudkundige en fiscale diensten aan maar ook consultancy. Dergelijke kantoren kunnen sterk

variëren in grootte. Een aantal “Chartered Accountants” gaan in het bedrijfsleven van start. Zij

bekleden dan doorgaans belangrijke financiële en managementposities.

Het ICAEW telde bij de start, in 1880, 948 leden. Bij de eeuwwisseling was dit al bijna het drie-

dubbele: 2.702. Nog eens twintig jaar later tellen we 5.343 leden en verschijnt ook de eerste

vrouwelijke “Chartered Accountant” op het toneel. In 1930 loopt het aantal leden reeds op tot

iets meer dan 9.000. Na de Tweede Wereldoorlog bemerken we opnieuw een forse stijging:

13.332 “Chartered accountants”. In 1957 gaat het Instituut samen met de “Society of Incorpora-

ted Accountants and Auditors” waardoor het ledenaantal opnieuw de hoogte inschiet: we klokken

103 Daarom geeft het ICAEW een “Guide to Professional Ethics” uit. Hierin worden tal van statements opgenomenover de grote thema’s zoals onafhankelijkheid en belangenconflicten. Daarnaast worden een aantal ethische kwestiesin verband met bepaalde vakgebieden (bijvoorbeeld corporate finance) besproken.

Page 113: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

103

af op ruim 31.000 in 1958. Ook in de jaren zestig stijgt het ledenaantal gestaag: tot 48.298 in

1969. In 1973 wordt de kaap van 1.000 vrouwelijke leden overschreden. Op het einde van de ze-

ventiger jaren tellen we al bijna 70.000 leden. In de jaren tachtig en negentig blijft het ledenaantal

continu stijgen; in 1992 wordt de kaap van 100.000 overschreden. Op 31 december 2001 telt het

Instituut officieel 120.356 leden

(http://www.icaew.co.uk/index.cfm?AUB=TB2I_2594&route=11295,P,11388,11397,11403&CFI

D=1989474&CFTOKEN=5982012).

Op 4 april 2002 telde het ICAEW 14.488 accountantskantoren in Engeland en Wales. In Noord-

Ierland en Schotland waren er op dat moment respectievelijk 16 en 132. Tellen we daarbij het

aantal Amerikaanse kantoren op, die werkzaam zijn in het Verenigd Koninkrijk dan verkrijgen we

een totaal van 15.988 actieve accountantskantoren

(http://www.icaew.co.uk/index.cfm?AUB=TB2I_5886&route=11295,P,11388,11397,11402&CFI

D=1989474&CFTOKEN=5982012). Slechts 8.000 hiervan zijn “Registered Auditors”; enkel zij

mogen een wettelijke accountantscontrole verrichten (zie infra 4.3.2).

4.2.3. Revisorenkantoren

“Chartered Accountants” kunnen hun beroep niet enkel op zelfstandige basis uitoefenen maar

hebben ook de mogelijkheid zich te verenigen in een kantoor. De volgende verschijningsvormen

kunnen zich dan voordoen (Artikel 4 van de “Regulations relating to the Use of the Description

“Chartered Accountants” and to General Affiliates of the Institute of “Chartered accountants” in

England and Wales”):

• “Chartered Accountants” kunnen een kantoor met rechtspersoonlijkheid oprichten. In dit ge-

val moet minstens de helft van de bestuurders de titel van “Chartered Accountant” dragen.

Bovendien moet minstens de helft van de aan de aandelen verbonden stemrechten aan

“Chartered Accountants” toebehoren.

• “Chartered Accountants” kunnen ook een partnership aangaan. Dan moet op zijn minst de

helft van de partners de titel van “Chartered Accountant” dragen. Bovendien moeten “Char-

tered Accountants” een doorslaggevende stem hebben op de partnerbijeenkomsten.

Een kantoor kan zich pas de titel van “Chartered Accountant” aanmeten als elke partner of bes-

tuurder die geen “Chartered Accountant” is de status van “affiliate” bezit (Artikel 7 van de

Page 114: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

104

“Regulations relating to the Use of the Description “Chartered Accountants” and to General Af-

filiates of the Institute of “Chartered accountants” in England and Wales”). Een “affiliate” is

geen lid van een van de Instituten noch van de “Chartered Association of Certified Accoun-

tants”104. Hij mag bovendien geen gebruik maken van de titel van “Chartered Accountant”. Wel

is hij onderworpen aan dezelfde regels als een lid van het Instituut. Pas wanneer een “affiliate”

een “responsible individual” 105 is binnen het kantoor, kan hij auditwerk op zich nemen (ICEAW:

Audit Regulations and Guidance, 1995, Chapter 5).

Enkel “Registered Auditors” mogen de wettelijke controle in een bedrijf uitvoeren (Companies

Act 1989/ Section 25). Inschrijving in het “Register of Auditors” van een revisorenkantoor vergt

de goedkeuring van een “Registration Committee”. Dit ziet erop toe dat (ICEAW: Audit Regula-

tions and Guidance, 1995, Chapter 2):

• Het kantoor “fit and proper”106 is om de wettelijke controle van een onderneming te verrich-

ten.

• Het kantoor zich verzekert voor mogelijke beroepsfouten bij een door het ICAEW erkend ve r-

zekeraar.

Is het kantoor een partnership dan moet aan een aantal bijkomende voorwaarden voldaan worden

(ICEAW: Audit Regulations and Guidance, 1995, Chapter 2):

• Elke partner moet aan een van de volgende kwalificaties beantwoorden:

• Hij moet lid zijn van een van de Instituten (ICAEW, ICAI, ICAS).

• Hij moet lid zijn van de “Chartered Association of Certified Accountants”.

• Hij moet een “audit affiliate” zijn.

• Hij moet een “Registered Auditor” zijn.

• Tenminste de helft van de partners zijn “Registered Auditors”, “qualified individuals”107 of

een combinatie van beide, indien elk van de partners gelijke stemrechten heeft. In alle andere

104 De “Chartered Association of Certified Accountants” is een van de grootste professionele organisaties ter wereldvoor boekhoudkundige beroepen. Ze telt meer dan 300.000 leden in meer dan 160 landen.

105 Enkel zij mogen een controleverslag ondertekenen.

106 Een kantoor moet zich daarom schikken naar de regels die omschreven zijn in de “Guide to Professional Ethics”.

Page 115: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

105

gevallen dient de meerderheid van de stemrechten in handen te zijn van “Registered Audi-

tors”, “qualified individuals” of een combinatie van beide.

• Een meerderheid van de stemrechten in de besturende organen van het partnership dient in

handen te zijn van “Registered Auditors”, “qualified individuals” of een combinatie van bei-

de.

• De zogenaamde “responsible individuals” dienen allen “qualified individuals” te zijn.

Is het kantoor een rechtspersoon dan luiden de bijkomende voorwaarden als volgt (ICEAW: Au-

dit Regulations and Guidance, 1995, Chapter 6):

• De meerderheid van de stemrechten verbonden aan de aandelen moet in handen zijn van “Re-

gistered Auditors”, “qualified individuals” of een combinatie van beide.

• Een meerderheid van de stemrechten in de besturende organen van de rechtspersoon dient in

handen te zijn van “Registered Auditors”, “qualified individuals” of een combinatie van bei-

de.

• Elke bestuurder moet aan een van de volgende kwalificaties beantwoorden:

• Hij moet lid zijn van een van de Instituten (ICAEW, ICAI, ICAS).

• Hij moet lid zijn van de “Chartered Association of Certified Accountants”.

• Hij moet een “audit affiliate” zijn.

• Hij moet een “Registered Auditor” zijn.

• De zogenaamde “responsible individuals” dienen allen “qualified individuals” te zijn.

• De statuten van het kantoor dienen voor te schrijven:

• Dat wijzigingen in het aandelenkapitaal steeds moeten gemeld worden aan het Instituut

• Dat bestuurders het recht hebben informatie te vragen aan iedereen die een belang heeft in

het kantoor

• Dat bestuurders het recht hebben om een aandeelhouder van de stemming uit te sluiten in-

dien deze laatste hen niet met de gevraagde informatie voorziet

107 Een “qualified individual” is in het bezit van de nodige kwalificaties om het beroep uit te oefenen. Dit betekentdat hij een diploma in de accountancy bezit dat erkend is door het Instituut. Wie gemachtigd is in een ander land dewettelijke controle op de boekhoudbescheiden uit te voeren, zal, indien nodig, een aantal examens moeten afleggenom in het VK als “Registered Auditor” aan de slag te kunnen.

Page 116: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

106

• Dat bestuurders eveneens het recht hebben een aandeelhouder van de stemming uit te

sluiten wanneer het kantoor niet langer ingeschreven is in het “Register” omwille van

problemen met de aandelen van die aandeelhouder.

Een rechtspersoon dient bij zijn aanvraag tot inschrijving in het “Register” de namen en adressen

van de bestuurders en de aandeelhouders te voegen (ICEAW: Audit Regulations and Guidance,

1995, Chapter 6).

De naam waaronder het kantoor werkzaam is, moet een zekere waardigheid uitstralen. De firma-

naam mag op geen enkele manier verwarring creëren (het is bijvoorbeeld verboden de term “In-

ternational” op te nemen wanneer slechts een bijhuis in het buitenland gevestigd is). Het is de

gewoonte de namen van vennoten, zelfs al hebben ze het kantoor reeds verlaten, te gebruiken om

een firmanaam samen te stellen. Wanneer het kantoor de titel van “Chartered Accountant” bezit,

mag hij deze in de firmanaam combineren met andere titels: bijvoorbeeld “X, “Chartered ac-

countants” and Management Consultants” of “X, “Chartered accountants” and Chartered Tax

Advisors”. De kantoren zijn eveneens verplicht hun volledige firmanaam op elk officieel docu-

ment en alle briefwisseling van het kantoor aan te brengen (ICAEW: Guide to Professional Ethics,

2001, Statement 1.212).

Alle leden van het ICAEW dienen de gepaste maatregelen te nemen betreffende de aansprakelijk-

heid voor beroepsfouten. “Chartered Accountants” kunnen zich wettelijk wel niet wapenen tegen

elke mogelijke professionele fout maar het Instituut doet een aantal suggesties om haar leden te

helpen bij “the management of their liability” (ICAEW: Managing the Professional Liability of

Accountants, 1994, Paragraph 6). Zo doet een “Chartered Accountant” er goed aan de reikwijdte

van zijn overeenkomst met een cliënt, alsook de verantwoordelijkheden die hierin zijn opgeno-

men, precies te omschrijven in een “engagement letter” (ICAEW: Managing the Professional Li-

ability of Accountants, 1994, Paragraph 7). De “Chartered Accountant” kan hierin in vele geval-

len ook zijn aansprakelijkheid beperken of zelfs uitsluiten, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van

fraude door de cliënt of een van zijn medewerkers (ICAEW: Managing the Professional Liability

of Accountants, 1994, Paragraph 27).

Het ICAEW schrijft overigens voor dat “Chartered Accountants” eventuele kennis die zij tijdens

de wettelijke controle verwerven over onrechtmatige acties of zelfs fraude van hun cliënt moeten

communiceren aan anderen (ICAEW: Professional Conduct of Members employed in Public

Practice, 1996, section 5). Ook dienen zij elke vorm van onrechtmatig gedrag van andere “Char-

Page 117: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

107

tered Accountants” te rapporteren (ICAEW: Professional Conduct of Members employed in Pu-

blic Practice, 1996, section 11).

Wanneer de enige vennoot van een eenmanszaak fysiek of mentaal niet langer in staat is zijn

praktijk te voeren of indien hij overleden is zonder maatregelingen te hebben getroffen betreffen-

de de voortzetting van de zaak, kunnen er problemen rijzen. Daarom adviseert het ICAEW reeds

bij het opstarten van een eenmanszaak de nodige regelingen te treffen opdat de zaak bij elk van de

volgende gebeurtenissen zo min mogelijk schade ondervindt (ICAEW: Arrangements to cover the

Incapacity or Death of a Sole Practitioner, 2001, section 2):

• Een korte afwezigheid van de enige vennoot door ziekte of verlof.

• Een mogelijk blijvende fysieke en mentale onbekwaamheid om het beroep op een volwaardi-

ge manier uit te oefenen.

• De dood van de enige vennoot.

4.2.4. Mixed Accountancy Practice

Het ICAEW voorziet de mogelijkheid tot oprichting van een zogenaamde “Mixed Accountancy

Practice”. Leden van het Instituut kunnen op die manier een praktijk opstarten met niet-leden.

Uiteraard staan hier bepaalde voorwaarden tegenover.

Ten eerste moet ook het niet-lid de ethische normen respecteren waaraan leden onderworpen zijn.

Het gebruik van een gemeenschappelijke telefoonlijn en kantoor is in principe verboden. Wanneer

echter een duidelijke scheiding tussen de beide kantoren is aangebracht, is een gemeenschappelijk

gebruik van de lokalen wel toegelaten. Het gebruik van een gemeenschappelijke firmanaam cre-

eert enkel verwarring in hoofde van de cliënt. Leden hebben daarom het recht het gebruik van de

firmanaam aan niet-leden te ontzeggen (ICAEW: Guide to Professional Ethics, 2001, Statement

1.209).

Page 118: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

108

4.2.5. Kwaliteitscontrole

Elke “Registered Auditor” moet minstens eenmaal per jaar nagaan in hoeverre hij de “audit re-

gulations”108 van het ICAEW toepast en hoe effectief dit gebeurt. Het volstaat niet te controleren

of de professionele standaarden steeds gevolgd worden (ICEAW: Audit Regulations and Guidan-

ce, 1995, Chapter 3). Het onderzoek richt zich immers ook naar alle procedures die het kantoor

heeft ingesteld om de kwaliteit van het geleverde werk te garanderen, zoals de kwaliteitscontrole,

het bestaan van onafhankelijkheidsverklaringen en het managen van de competentie binnen de

onderneming (Audit Regulation: Report to the DTI109 for the year to 31 December 2000, 2001,

blz. 18). Zo een onderzoek brengt ook aan het licht welke bijkomende diensten cliënten verlangen

en waar het kantoor minder efficiënt werkt.

Het kantoor is niet verplicht om zelf het onderzoek te verrichten; ze kunnen hiervoor immers ook

gebruik maken van de diensten van het Instituut. Die laatste mogelijkheid ontslaat het kantoor

echter geenszins van zijn plicht om de nodige maatregelen tot kwaliteitsbeheersing te ondernemen

(ICEAW: Audit Regulations and Guidance, 1995, Chapter 3).

Maar ook het Instituut zelf onderneemt het nodige om de kwaliteit van de dienstverlening van de

kantoren te verzekeren. Inspecteurs van de “Joint Monitoring Unit Limited”110 verrichten jaarlijks

een aantal “monitoring visits”: ze bezoeken kantoren om er zelf de aangehaalde zaken te onder-

zoeken. In 2000 werden 881 van zulke bezoeken afgelegd (Audit Regulation: Report to the DTI111

for the year to 31 December 2000, 2001, blz. 6). Met de aldus verkregen informatie kan het “Au-

dit Registration Committee” opvolgen hoe goed de kantoren de door het ICAEW opgelegde nor-

men toepassen. Daarnaast laat die informatie de Instituten toe om continu de professionele stan-

108 Dit zijn alle voorschriften en bepalingen die het ICAEW oplegt aan de “Chartered Accountants”.

109 Department of Trade and Industry.

110 “Joint Monitoring Unit Limited” is een bedrijf dat voor 80% gecontroleerd wordt door het ICAEW en voor deoverige 20% door het ICAI en het ICAS.

111 Department of Trade and Industry.

Page 119: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

109

daarden te verhogen (Audit Regulation: Report to the DTI112 for the year to 31 December 2000,

2001, blz. 8).

Het ICAEW bepaalt dat revisorenkantoren de nodige maatregelen zouden nemen om belangen-

conflicten, die mogelijk aan het aanvaarden van een nieuwe opdracht of een nieuwe cliënt ver-

bonden zijn, op te sporen. Rijst er een belangenconflict, zowel tussen het kantoor zelf en een klant

als tussen twee klanten van het kantoor, dan bieden een aantal “safeguards” mogelijk een uitweg.

Indien niet, schrijft het Instituut de kantoren voor de opdracht af te wijzen (ICEAW: Conflicts of

Interest, 1997, section 1.0).

Het ICEAW verbiedt een revisor eveneens confidentiële informatie openbaar te maken, tenzij de

cliënt hem dat recht verleent of wanneer de revisor wettelijk verplicht is die informatie vrij te ge-

ven (ICAEW: Confidentiality, 2001, section 1.0). Daarnaast mag de revisor de vertrouwelijke in-

lichtingen niet misbruiken om er persoonlijk voordeel uit halen (ICAEW: Confidentiality, 2001,

section 2.0).

112 Department of Trade and Industry.

Page 120: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

110

5. ALGEMEEN BESLUIT

Pas als het Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR) in 1953 het levenslicht ziet, komt de ontwikkeling

van het revisoraat in een stroomversnelling. De beroepsorganisatie staat in voor de opleiding en

permanente vorming van de revisoren en oefent controle uit op de wijze waarop revisorale op-

drachten worden uitgevoerd. Het IBR vaardigt ook een hele reeks beroepsnormen en –aanbeve-

lingen uit en legt bovendien een behoorlijk aantal deontologische regels op aan haar leden. Sinds

1985 is een Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat actief. Dit is de huidige Hoge Raad voor de

Economische Beroepen. De Hoge Raad verstrekt advies en ziet erop toe dat bij het uitvoeren van

de accountantswerkzaamheden het algemeen belang in acht wordt genomen. Dit alles maakt het

revisorenberoep tot een van de meest gereguleerde beroepen. En dat is ook nodig: de revisor heeft

door de aard van zijn werkzaamheden een belangrijke verantwoordelijkheid ten opzichte van het

maatschappelijk verkeer. Zijn hoofdtaak is immers het beoordelen van de juistheid en getrouw-

heid van relevante financiële informatie, zoals de jaarrekening, met het oog op de publieke ver-

spreiding hiervan. Daarnaast laat de wetgever toe dat een revisor nog een aantal andere taken ver-

vult (bijvoorbeeld controle van quasi-inbrengen). Een revisor mag ook een aantal neventaken op

zich nemen, voor zover deze met zijn hoofdtaak verenigbaar zijn. Zo is voor hem een belangrijke

adviesfunctie weggelegd. Een aantal activiteiten blijven evenwel verboden terrein voor de revisor.

Revisoren oefenen een vrij beroep uit. Zij kunnen dit op zelfstandige basis doen maar er bestaat

ook de mogelijkheid om toe te treden tot een revisorenvennootschap. Bij de eigenlijke professio-

nele vennootschap oefenen de vennoten hun beroep uit in naam en voor rekening van de vennoot-

schap. In een middelenvennootschap daarentegen oefenen de vennoten hun beroep in eigen naam

en voor eigen rekening uit. De vennootschap ondersteunt hen in die beroepsuitoefening door de

middelen die hiervoor nodig zijn (personeel en materialen) in gemeenschap te brengen. Aan een

interprofessionele vennootschap participeren dan weer beoefenaars van verschillende vrije beroe-

pen. De meeste interprofessionele vennootschappen zijn middelenvennootschappen.

Aan de uitoefening van een vrij beroep in vennootschapsvorm zijn voor- en nadelen verbonden.

De belangrijkste voordelen situeren zich op vlak van de sociale zekerheid, de continuïteit en de

fiscaliteit. Daarnaast schermt een vennootschap met rechtspersoonlijkheid het maatschappelijk

vermogen af van het privé-vermogen van de vennoten. Nochtans kan een vrije beroepsbeoefenaar

Page 121: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

111

op grond van zijn deontologie steeds aansprakelijk worden gesteld voor fouten die hij in zijn be-

roepsuitoefening heeft begaan. Als mogelijke nadelen van de uitoefening van een vrij beroep in

vennootschapsvorm worden vooral het gevaar van artificiële dienstencreatie, het onpersoonlijk

karakter van de dienstverlening en de kans op interne conflicten genoemd. Geleidelijk aan hebben

de geïntegreerde associaties de middelenvennootschappen verdrongen. Steeds meer en meer ven-

nootschappen verkrijgen de rechtspersoonlijkheid. Opmerkelijk is ook dat professionele vennoot-

schappen een groeiend aantal vennoten tellen en dat de coöperatieve vennootschap de voorkeur

geniet. Deze rechtsvorm laat inderdaad toe dat vennoten vlot in- en uittreden.

Sinds de hervorming van het bedrijfsrevisoraat in 1985 laat de wetgever toe revisorenvennoot-

schappen met rechtspersoonlijkheid op te richten. Voordien kon enkel een burgerlijke vennoot-

schap zonder rechtspersoonlijkheid (i.e. een maatschap) opgericht worden, waarvoor trouwens de

toestemming van de Raad van het Instituut vereist was. Het doel van een maatschap is evenwel

beperkt tot het in gemeenschap brengen van middelen ter uitvoering van de opdrachten van de

vennoten. De maatschap kan geenszins in eigen naam het beroep uitoefenen. Vanaf 1985 moet de

toestemming van de Raad niet meer gevraagd worden om een vennootschap onder bedrijfsreviso-

ren op te richten. De Raad treedt slechts in twee gevallen op: wanneer de vennootschap van revi-

soren op de ledenlijst van het IBR wenst ingeschreven te worden en wanneer de vennootschap een

buitenlandse beroepsbeoefenaar opneemt.

Professionele revisorenvennootschappen oefenen in eigen naam de taken uit die tot het vakgebied

van de bedrijfsrevisor behoren of ermee verenigbaar zijn. Zij kunnen ingeschreven worden op lijst

B van het IBR als zij aan een aantal voorwaarden voldoen. Revisorenvennootschappen dienen de

rechtsvorm aan te nemen van een vennootschap onder firma, een besloten vennootschap met be-

perkte aansprakelijkheid of een coöperatieve vennootschap. Hun doel moet beperkt zijn tot het

uitvoeren van controleopdrachten en werkzaamheden die verenigbaar zijn met de hoedanigheid

van bedrijfsrevisor. Alle vennoten, zaakvoerders en bestuurders dienen lid te zijn van het IBR (of

een in het buitenland als gelijkwaardig erkende hoedanigheid te bezitten). Ook de meerderheid

van de aandelen en de stemrechten moeten in handen zijn van leden van het Instituut. De zaak-

voerders en bestuurders dienen tot slot natuurlijke personen te zijn. De Raad neemt de beslissing

tot inschrijving op basis van een ingediend dossier. Dit bevat onder andere de statuten en het

huishoudelijk reglement van de vennootschap. Wordt de vennootschap ingeschreven op de leden-

lijst van het IBR, dan dient zij jaarlijks een bijgewerkte lijst van de bestuurders of zaakvoerders

aan het Instituut mee te delen. Tevens moet het Instituut op de hoogte gebracht worden van elke

Page 122: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

112

wijziging in de statuten en het aandeelhouderschap en elke samenwerking die de vennootschap

beroepsmatig aangaat. Jaarlijks verzamelt het IBR ook informatie over de door revisoren aanvaar-

de opdrachten, de eraan verbonden erelonen en het beëindigen van deze opdrachten.

Sinds 1987 laat de wetgever toe eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid op

te richten. De Raad van het Instituut verzet zich dan ook niet tegen de inschrijving van een een-

persoonsBVBA op de ledenlijst maar dringt wel aan op een gepaste regeling indien de enige ven-

noot zou overlijden. Een bedrijfsrevisornatuurlijke persoon kan geen vennoot zijn van meerdere

op de ledenlijst ingeschreven vennootschappen maar de Raad staat afwijkingen toe. Hij mag

slechts een mandaat van bestuurder of zaakvoerder aanvaarden in twee op de ledenlijst ingeschre-

ven vennootschappen. Opnieuw kan de Raad uitzonderlijk zijn toestemming verlenen voor een

derde mandaat. Een vennootschap kan wel zonder problemen deelnemingen bezitten in andere

vennootschappen die op de ledenlijst zijn ingeschreven.

Telkens een revisorenvennootschap een opdracht aanvaardt, zowel een controleopdracht als een

verenigbare nevenactiviteit, dient zij een vaste vertegenwoordiger aan te stellen. Alleen leden van

het IBR kunnen een dergelijk mandaat aanvaarden. De bedoeling van deze regeling is het tot

stand brengen van een hoofdelijke aansprakelijkheid tussen de burgerlijke vennootschap en de

verantwoordelijke revisor, en dit in het belang van de gecontroleerde vennootschap. Gaat het om

een opdracht die bij Wet aan de revisor is toevertrouwd, dan is de vaste vertegenwoordiger aan-

sprakelijk alsof hij de opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou uitvoeren. Die vaste

vertegenwoordiger kan wel alleen aansprakelijk worden gesteld voor de schadelijke gevolgen van

fouten die hij in zijn beroepsuitoefening heeft begaan. Gaat het daarentegen om een verenigbare

activiteit, dan is hogerstaand wettelijk stelsel niet van toepassing. Doorgaans zal dan alleen de re-

visorenvennootschap aansprakelijk kunnen worden gesteld.

Het Instituut heeft niet langer bezwaar tegen het zogenaamde dubbel lidmaatschap: een professio-

nele vennootschap mag gelijktijdig ingeschreven zijn op de ledenlijst van het IBR en de ledenlijst

van het Instituut van Accountants en Belastingconsulenten (IAB). Met betrekking tot de firma-

naam van een revisorenvennootschap formuleert de Raad tot slot ook enkele opmerkingen. Die

firmanaam mag enkel bestaan uit de naam van een of meer zaakvoerders, bestuurders of (oud-

)vennoten. Deze moeten wel beschikken (of beschikt hebben) over de hoedanigheid van lid van

het Instituut.

Page 123: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

113

De samenwerking tussen beoefenaars van verschillende vrije beroepen noemen we een interpro-

fessionele samenwerking. Zo een samenwerking wil vooral een antwoord bieden op de vraag van

de cliënt naar “full service”. Is die samenwerking duurzaam dan wordt ze best onder een of ande-

re vennootschapsvorm ondergebracht. De samenwerking kan tot doel hebben de kosten verbonden

aan de beroepsuitoefening in gemeenschap te brengen (dan is de interprofessionele vennootschap

een middelenvennootschap) of het beroep gezamenlijk uit te oefenen. In het laatste geval spreken

we van een werkvennootschap maar deze komt slechts zelden voor. De middelenvennootschap is

“stricto sensu” als uitsluitend materiële goederen in gemeenschap worden gebracht; de middelen-

vennootschap “sensu lato” brengt ook immateriële middelen in gemeenschap.

In feite verbiedt het IBR de revisoren om een dergelijke samenwerking aan te gaan. De Raad

maakt enkel een uitzondering wanneer hij meent dat de fundamentele beginselen van het reviso-

renberoep niet worden geschaad. Een interprofessionele vennootschap moet dus aan een aantal

voorwaarden voldoen. Ze mag enkel worden aangegaan met beoefenaars van een intellectueel be-

roep die onderworpen zijn aan een erkende beroepsdeontologie. De vennootschap mag alleen die

diensten aanbieden die verwant zijn met de beroepsactiviteit van een revisor. Haar maatschappe-

lijk doel betreft enkel het in gemeenschap brengen van de kosten die verbonden zijn aan de be-

roepsuitoefening door de vennoten. De principes van onafhankelijkheid en objectiviteit van de

bedrijfsrevisor dienen ten allen tijde gewaarborgd te zijn. De Raad beslist over de oprichting van

een interprofessionele middelenvennootschap op basis van een dossier. Dit dossier bevat onder

andere de statuten en een lijst van de vennoten. Het IBR moet vervolgens op de hoogte gebracht

worden van elke statutenwijziging en dient jaarlijks ook een bijgewerkte lijst van de vennoten te

ontvangen.

Het Economisch Samenwerkingsverband (ESV) en het Europees Economisch Samenwerkings-

verband (EESV) zijn bijzonder geschikt voor het oprichten van een interprofessionele middelen-

vennootschap. Het ESV moet door minstens twee natuurlijke of rechtspersonen worden opgericht,

met uitzondering van zij die een handelsactiviteit voeren. De oprichting van een EESV vereist de

aanwezigheid van twee natuurlijke personen die hun voornaamste werkzaamheid uitoefenen in

een andere lidstaat of van twee rechtspersonen die hun hoofdkantoor in verschillende lidstaten

hebben. Het wordt op die manier mogelijk een internationaal netwerk van accountants en reviso-

ren op te bouwen. De vennoten van een interprofessionele vennootschap kunnen desgewenst refe-

reren naar een gemeenschappelijke naam. Hierdoor mag evenwel geen verwarring ontstaan.

Page 124: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

114

Zoals reeds gezegd, worden alle bedrijfsrevisoren ingeschreven op de ledenlijst van het IBR. Op

lijst A worden de natuurlijke personen ingeschreven. De revisorenkantoren met rechtspersoonlijk-

heid zijn op lijst B terug te vinden. Maatschappen zijn niet ingeschreven als lid van het Instituut

en kunnen dan ook geen mandaat als commissarisrevisor vervullen. Enkel de vennoten van de

maatschap die natuurlijke personen zijn, zijn hiertoe gemachtigd. Door de jaren heen is het aantal

revisoren continu gestegen. Vanaf 1985 komt de professionele vennootschap op; op 16 jaar tijd

werden bijna 400 revisorenvennootschappen opgericht. Zij hebben de maatschappen grotendeels

verdrongen. Opmerkelijk in de sector is de aanwezigheid van bijzonder grote kantoren, de zoge-

naamde “Big Five”.

Niet alleen in België is het beroep van revisor sterk gereguleerd. In Nederland bijvoorbeeld wordt

het beroep georganiseerd door het Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA). Dit

Instituut behartigt onder andere de belangen van de “Registeraccountants” en zorgt ervoor dat de

beroepsuitoefening aan een zeker kwaliteitsniveau beantwoordt. Daartoe houdt het NIVRA zich

bezig met een programma van voortgezette educatie en vaardigt het talloze richtlijnen en verorde-

ningen uit. De bekendste zijn de Gedrags- en Beroepsregels. Het NIVRA schrijft ook voor welke

taken een ““Registeraccountant”” mag uitoefenen. Het betreft voornamelijk controle van de jaar-

rekening en aan controle verwante opdrachten. Daarnaast kan een ““Registeraccountant”” ook

advies verlenen. Wie wenst ingeschreven te worden in het accountantsregister en dus de titel van

““Registeraccountant”” wil voeren, dient een universitaire opleiding in accountancy te hebben

genoten en het accountantsexamen te hebben afgelegd. Inwoners van een EU-land kunnen, na het

afleggen van aanvullende examens, eveneens als ““Registeraccountant”” aan de slag. Sinds 1993

mag ook een “Accountant-administratieconsulent” de jaarrekening certifiëren. Nochtans blijkt

dat het merendeel van de accountantsverklaringen nog door een ““Registeraccountant”” wordt

afgeleverd.

“Registeraccountants” kunnen zich zelfstandig vestigen. Ze kunnen hun beroep ook uitoefenen in

dienstbetrekking tot een openbaar accountant of een rechtspersoon. In dit laatste geval moet de

rechtspersoon in meerderheid bestaan uit “Registeraccountants” of accountants-

administratieconsulenten. De rechtspersoon dient ook te beantwoorden aan een aantal nadere

voorschriften. Deze bepalen onder andere hoe de statuten er moeten uitzien, hoe de bestuursorga-

nen dienen samengesteld te zijn en bij wie de aansprakelijkheid rust. Een ““Registeraccoun-

tant”” kan eveneens zijn beroep uitoefenen in dienstbetrekking tot een rechtspersoon die lid is

van de Vereniging van Accountants- en Belastingadviesbureaus, i.e. een samenwerkingsverband

Page 125: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

115

van accountants- en belastingadvieskantoren. Daartoe moet wel met een aantal bijkomende voor-

schriften rekening worden gehouden. Deze zijn er vooral op gericht te vermijden dat de besluiten

die de beroepsuitoefening van de ““Registeraccountant”” beïnvloeden zonder zijn toestemming

worden genomen. Tot slot bestaat ook de mogelijkheid dat een ““Registeraccountant”” zich ver-

enigt met een beoefenaar van een ander vrij beroep. Deze dient wel lid te zijn van een door het

NIVRA erkende beroepsorganisatie. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de ““Register-

accountant”” mogen eveneens niet in het gedrang komen.

In het Verenigd Koninkrijk staat het “Institute of Chartered Accountants in England and Wales”

(ICAEW) in voor de organisatie van het beroep. Het ICAEW staat onder andere in voor de be-

roepsopleiding van de “Chartered Accountants”, het uitvaardigen van professionele en ethische

normen en het beschermen van de reputatie van haar leden. Zo kan een accountant pas een

“Chartered Accountant” worden na minimum drie jaar ervaring in een door het ICAEW erkend

accountantskantoor en het afleggen van een aantal examens. De “Chartered Accountants” houden

zich vooral bezig met controle, fiscale dienstverlening en consultancy. Enkel “Registered Audi-

tors” mogen evenwel de wettelijke controle in een bedrijf uitvoeren. Wie zich wenst te laten in-

schrijven in het “Register of Auditors” moet aan een aantal voorwaarden voldoen. De “Chartered

Accountant” zal zich onder andere moeten verzekeren bij een door het ICAEW erkend verzeke-

raar. Wie gemachtigd is in een ander land de controle van financiële staten te verrichten, zal pas

na het afleggen van een aantal bijkomende examens als “Registered Auditor” aan de slag kunnen.

“Chartered Accountants” kunnen hun beroep op zelfstandige basis uitoefenen. Daarnaast bestaat

ook de mogelijkheid zich te verenigen in een kantoor. Het kantoor kan een rechtspersoon dan wel

een partnership zijn. In elk van beide gevallen dienen “Chartered Accountants” een doorslagge-

vende stem te bezitten in het bestuur van de vennootschap. Om een inschrijving in het register te

bekomen, moeten nog een aantal bijkomende voorwaarden vervuld worden. Hierbij is het vooral

belangrijk dat de kantoren steeds gedomineerd worden door gekwalificeerde individuen, die een

erkende titel bezitten, en dat het Instituut steeds op de hoogte wordt gebracht van elke significante

wijziging die zich binnen het kantoor mag voordoen. Een aantal aanvullende bepalingen van het

ICAEW betreffen onder meer de aansprakelijkheid van de kantoren en hun firmanaam. Tot slot is

onder strikte voorwaarden (zoals bijvoorbeeld een scheiding der lokalen) een zogenaamde “Mixed

Accountancy Practice” toegelaten. Dit is een kantoor waarin zowel leden van het ICAEW als

niet-leden opgenomen zijn.

Page 126: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

116

Wat we uit de studie van beide landen kunnen onthouden is dat het beroep van revisor, of hoe de

wettelijke controleur van de jaarrekening er ook mag noemen, sterk gereguleerd is. Er wordt

nauwkeurig omschreven welke taken tot zijn domein behoren en aan welke bepalingen hij zich

dient te houden. Er is een beroepsorganisatie die zich inzet voor de handhaving van de kwaliteit

van de beroepsuitoefening en de bescherming van het beroep. Dit door slechts onder welbepaalde

omstandigheden de beroepstitel toe te kennen, zowel aan inwoners van het betreffende land als

aan buitenlandse beroepsbeoefenaars. In Nederland mag de “Accountant-administratieconsulent”,

die kan vergeleken worden met de Belgische Accountant, sinds een tiental jaar eveneens de wet-

telijke controle van de jaarrekening verrichten. Nog altijd wordt het merendeel van de accoun-

tantsverklaringen afgegeven door een ““Registeraccountant””. Het valt dus niet te verwachten

dat ons land snel het voorbeeld van Nederland zal volgen. In beide landen kunnen revisoren niet

alleen het beroep zelfstandig uitoefenen maar bestaat ook de mogelijkheid revisorenvennoot-

schappen met rechtspersoonlijkheid op te richten. Net zoals in België leggen de beroepsinstituten

hieromtrent strenge voorschriften vast. Die bepalingen betreffen vooral de statuten van het kan-

toor, het gebruik van een firmanaam en de samenstelling van de bestuursorganen. In tal van lan-

den is ook een multidisciplinaire praktijk mogelijk. De beroepsinstituten zijn erg selectief in hun

keuze van mogelijke partners voor een revisor. Er wordt vooral gewaakt over het respect voor de

fundamentele ethische principes waaraan een revisor onderworpen is. Die bepalingen lijken me

iets strenger in het Verenigd Koninkrijk.

Mijns inziens komt België zeer positief uit de vergelijking: het IBR legt duidelijke en transparante

voorschriften op aan de kantoren maar verliest toch de noden van de economische realiteit (lees:

flexibiliteit en soepelheid) niet uit het oog. Met regelmaat speelt het IBR dan ook in op nieuwe

trends, zoals bijvoorbeeld het akkoord met de Franse Orde van Advocaten bij de Balie van Brus-

sel, waardoor een wettelijk kader werd gecreëerd voor de oprichting van een middelenvennoot-

schap tussen advocaten en revisoren.

Door het interviewen van een aantal verantwoordelijken binnen revisorenkantoren, kwam ik in de

eerste plaats wat meer te weten over de structuur en praktische organisatie van revisorenkantoren.

Daarnaast werd duidelijk hoe de kantoren hun kwaliteitscontrole aanpakken en hoe ze de toe-

komst van het beroep inschatten. Door hetzelfde interview af te nemen in een groot, middelgroot

en klein kantoor kan ik ook goed inschatten waar zich nu precies de grootste verschillen hiertus-

sen situeren.

Page 127: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

117

Uit het onderzoek blijkt dat kleinere kantoren massaal hebben gebruik gemaakt van de mogelijk-

heden die de Wet van 1985 heeft gecreëerd, namelijk het oprichten van een revisorenvennoot-

schap met rechtspersoonlijkheid zonder voorafgaande toestemming van het IBR. Big Five hebben

dan weer hun roots in de Verenigde Staten en hebben tevens een lange geschiedenis van fusies

achter de rug. Kleinere kantoren blijken ook doorgaans BVBA’s te zijn (de meerderheid zijn zelfs

eenpersoonsBVBA’s). Als het kantoor groeit, ontstaat echter de nood om vennoten soepel te laten

in- en uittreden. Mogelijk vindt dan een transitie naar een coöperatieve vennootschap plaats. Het

blijkt eveneens dat kleinere kantoren nog vaak een aantal diensten delen met een ander kantoor,

doorgaans een boekhoudkantoor. Een andere frappante vaststelling is de volgende: Big Five bie-

den een ruime waaier van consultingdiensten aan (tot zelfs “Executive Temporary Management”)

terwijl kleinere kantoren het houden bij de wettelijke mandaten en een beperkte adviesverlening.

Daarom ondernemen zij ook minder maatregelen om mogelijke belangenconflicten (die kunnen

ontstaan doordat aan een auditklant ook advies wordt gegeven) te voorkomen. Big Five moeten

hierin veel verder gaan. Een aantal consultingactiviteiten werd reeds afgestoten; daarnaast creëren

zij aparte juridische entiteiten voor de verschillende afdelingen. Zo laten deze zich “officieel” niet

met elkaar in. In praktijk blijkt dit evenwel vaak een schijnonafhankelijkheid te zijn.

Big Five kennen typisch een vrij steile hiërarchie: pas na een twaalftal jaar ervaring in het kantoor

kan een medewerker partner worden. Dan nog gebeurt dit zeker niet automatisch. Het partne r-

schap is er echt een bekroning voor zijn inzet in het bedrijf. In kleinere kantoren is een hiërarchie

bijna onbestaande. Het is er ook veel makkelijker – en het duurt minder lang - om vennoot te

worden. Nog een opvallend verschil: Big Five pakken de recrutering van nieuwe medewerkers

heel groots aan terwijl kleinere kantoren daar de middelen niet toe hebben. Hetzelfde geldt voor

de opleiding: binnen een Big Five houdt een aparte afdeling zich bezig met het voorzien in oplei-

dingen over allerhande zaken – “Audit Innovation” om er nu een te noemen – voor alle niveaus in

het kantoor. In een kleiner kantoor leert de nieuwe medewerker het werk al doende en is verder

geen echte opleiding voorzien. Big Five recruteren professioneler en kunnen dus de grootste ta-

lenten aanwerven maar ze investeren ook meer in opleiding. Het valt af te wachten of het gebrek

aan kwalitatief hoogstaand personeel zich op lange termijn niet tegen de kleinere kantoortjes

keert.

Revisorenkantoren zijn allen voldoende bezig met het beheersen en controleren van de kwaliteit

van een dossier. Big Five proberen al vóór de eigenlijke audit probleemgebieden te ontdekken

door middel van een tussentijdse audit, iets wat in kleine kantoren nagenoeg onbestaande is. Elk

Page 128: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

118

dossier wordt bij een Big Five ook meerdere keren nagekeken vooraleer de vennoot aftekent. Bij

probleemdossiers kan een vennoot steeds een confrater raadplegen. Zo een “second partner re-

view” gebeurt wel nog niet systematisch. Het nakijken van een dossier is bij een kleiner kantoor

veel beperkter. Big Five proberen nog op een aantal andere manieren de kwaliteit van hun diens t-

verlening te verbeteren. Zo verlangen ze dat iedere medewerker jaarlijks een onafhankelijkheids-

verklaring ondertekent, waarin hij belooft geen aandelen of deelnemingen aan te houden in elk

bedrijf dat klant is van het kantoor. Een dergelijke verklaring is nog niet ingeburgerd bij de klei-

nere kantoren, al valt op te merken dat het kleine personeelsbestand een makkelijkere controle op

de onafhankelijkheid van de medewerkers toelaat. Tot slot kunnen we stellen dat Big Five eraan

houden zoveel mogelijk specialistische kennis intern op te bouwen. Een organisatie per sector is

er doorgaans nog niet. Het valt evenwel te verwachten dat dit op lange termijn wel gebeurt. Kle i-

nere kantoren zoeken extern de expertise die ze zelf niet bezitten.

Het IBR staat op een belangrijk keerpunt: grijpt het Instituut de recente crisis aan om op een aan-

tal punten orde op zaken te stellen? Ten eerste is er de multidisciplinaire samenwerking. Het IBR

sloot in 2000 een akkoord met de Franse Orde van Advocaten bij de Balie van Brussel. Hierdoor

ontstond een kader voor de oprichting van een middelenvennootschap tussen bedrijfsrevisoren

enerzijds en advocaten anderzijds. De samenwerking blijft dus beperkt tot het in gemeenschap

brengen van middelen; een geïntegreerde uitoefening van beide beroepen is uitgesloten. De de-

ontologie van beide beroepen moet ten allen tijde gerespecteerd worden. Ook de Nederlandse Or-

de van Advocaten verzet zich tegen het toetreden van advocaten tot een geïntegreerd partnership

met accountants. Nochtans hebben elk van de Big Five accountantskantoren een “bevoorrechte

relatie” met een gerenommeerd advocatenkantoor. Het betreft hier echter een multidisciplinaire

praktijk en geen multidisciplinair partnership. Het komt er dan op neer dat Big Five hun cliënten,

niet automatisch maar toch heel vaak, doorverwijzen naar dit kantoor. In feite worden zo de bepa-

lingen van het IBR omzeild. Het Instituut doet er best aan er nauw op toe te zien dat de keuzevrij-

heid van de klant niet in het gedrang komt.

Ook met andere beroepsgroepen valt een samenwerking te overwegen. Met de notarissen staat het

Instituut het verst: in 2000 werd een commissie in het leven geroepen om de samenwerking tussen

het IBR en de Nationale Kamer van Notarissen vlotter te laten verlopen. In Nederland mogen no-

tarissen sinds kort een kantoor openen met “Registeraccountants”. De notarissen dienen zich wel

te organiseren in een aparte burgerlijke vennootschap om hun onafhankelijkheid te garanderen. In

Page 129: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

119

theorie kan een samenwerking met andere beroepsgroepen voor het IBR, zolang voor elke betrok-

ken beroepsgroep een ongestoorde beroepsuitoefening mogelijk blijft.

De economische realiteit heeft ervoor gezorgd dat steeds meer taken aan een revisor werden toe-

vertrouwd. Doorgaans betrof het consultingdiensten. De recente schandalen hebben er echter voor

gezorgd dat een aantal van die diensten terug uit handen van de revisor werden genomen. Zo

maakte de “Securities and Exchange Commission” in 2001 een negental “non-audit services”

bekend die kantoren niet meer mogen aanbieden aan een auditklant. De grootste slachtoffers zijn

interne audit, boekhouddiensten en waardering. Het IBR benadrukt dat het terugschroeven van de

taken van een auditor tot pure controle evenwel geen optie is. De kleine kantoren zijn niet echt

gelukkig met die trend, die zich overigens zowat overal ter wereld doorzet. Ze zien immers min-

der kans om lucratieve consultingdiensten aan te bieden. De komst van de “International Ac-

counting Standards” betekent sowieso een serieuze aderlating voor de kleinere kantoren. Het lijkt

erop dat zij de conversie enigszins onderschatten. Grote en middelgrote kantoren reduceren de rol

van kleinere revisorenkantoren in de toekomst echter tot het aanspreekpunt voor KMO’s. Kleinere

kantoren bezinnen zich dan ook best over de mogelijkheden die voor hen op lange termijn nog

zijn weggelegd; zoniet verliezen ze definitief voeling met de economische realiteit.

Dat multinationals zich automatisch naar Big Five richten, hoeft niet meteen negatieve gevolgen

te hebben, aldus de kantoren en het IBR. De prijszetting is nog zeer competitief en de klant heeft

nog relatief grote keuzevrijheid. Ook voor de recente golf van schandalen plaatst het IBR weinig

schuld bij de kantoren zelf. Volgens de Voorzitter ligt de fout van de financiële schandalen in de

eerste plaats bij het ondernemingsmodel, de bestuurders of ongelukkige omstandigheden. De revi-

sor mag zich evenwel niet verschuilen achter andere bedrijfsverantwoordelijken. Daarom ging het

IBR recent akkoord met de komst van een extern toezichtorgaan, zoals aanbevolen door de Euro-

pese Commissie. Ook andere landen overwegen die stap. Het IBR is er evenwel van overtuigd dat

een dergelijk orgaan geen fundamentele kwaliteitsverbetering zal teweegbrengen. Het IBR meent

dat het huidige systeem van kwaliteitscontrole, dat steunt op confraternele controle enerzijds en

de mogelijkheid tot het opstarten van een tuchtprocedure anderzijds, geen verbetering hoeft. De

komst van een extern toezichtorgaan wil dus vooral het imago van het beroep naar de buitenwe-

reld toe opkrikken. Tot slot heeft het IBR plannen om de samenwerking met het IAB in de toe-

komst op te voeren. Op termijn kan dit resulteren in een overkoepelend orgaan voor de beide be-

roepen. Een volledige gelijkschakeling van de beide beroepen zit er nochtans niet in. Ook in Ne-

derland gingen stemmen op voor een nieuw type accountant. De certifiërend accountant zou zich

Page 130: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

120

uitsluitend toeleggen op de controle van jaarrekeningen van bedrijven die daartoe wettelijk ver-

plicht zijn. Andere taken, zoals advies, mag de certifiërend accountant niet uitvoeren. De overheid

wil op die manier een einde stellen aan de dubbele pet van accountants: controleur en adviseur.

De beroepsinstituten menen echter dat de markt steeds behoefte zal hebben aan twee soorten

dienstverleners. Mijns inziens zullen de beroepen van revisor en accountant ook in België nooit

volledig samenvloeien. Het is wel mogelijk dat de beide beroepen in de toekomst meer taken van

elkaar gaan overnemen. Het IBR mag echter nooit toegeven op de eisen die aan de controleur van

de jaarrekening worden gesteld maar dient integendeel snel duidelijkheid te scheppen over de toe-

komst van de beide beroepen.

Page 131: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

VIII

LIJST VAN DE GERAADPLEEGDE WERKEN

Boeken en thesissen

BINDENGA A.J., 1973, Het vrije beroep van accountant: enige uitgangspunten voor wijzigingen

in de organisatie van het openbaar accountantsberoep als gevolg van ontwikkelingen in dat be-

roep, Samson Alphen aan den Rijn, 503 blz.

BLOCK H.J., 1986, Kwaliteitsbeheersing, Studies en documenten van het Belgisch Centrum voor

Normalisatie van de Accountancy en het Revisoraat, 15 blz.

DE BEELDE I., 1994, Accountantscontrole, Academia Press, 314 blz.

DEFLIESE PH. ET AL., 1975, Montgomery’s Auditing, The Ronald Press Company, 869 blz.

GAVEL J. (RED.), 1994, De beste bedrijven om voor te werken, Roularta Books, 254 blz.

GEENS K., 1997, Waarom associëren?, in François G. en Deketelaere K., De uitoefening van een

vrij beroep in vennootschapsvorm, Universitaire Permanente Vorming, 130 blz.

HERMANSON R. ET AL., 1980, Auditing Theory and Practice, Richard D. Irwin Inc., 628 blz.

IBR, 2001, Vademecum: Plichtenleer en controlenormen, Ced.Samsom, 777 blz.

IFAC, 1998, IFAC: Handbook, 946 blz.

OLIVIER H., 1986, Oprichting en werking van revisorenvennootschappen op grond van artikel

33 van de Wet van 22 juli 1953, Studies en documenten van het Belgisch Centrum voor Normali-

satie van de Accountancy en het Revisoraat, 22 blz.

OOGHE H. EN VAN WYMEERSCH CH., 1999, Financiële analyse van de onderneming, Klu-

wer/ Ced.Samsom, 442 blz.

RONSE J., 1975, Algemeen deel van het Vennootschapsrecht, Acco: Leuven, 403 blz.

Page 132: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

IX

VAN EECKHOUTTE PH., 1998, Het vrije beroep en de interprofessionele vennootschap: een

adequaat antwoord op de stijgende vraag naar full-service?, Ced.Samsom, 94 blz.

VAN PASSEL H., 1986, De impact van de controlenormen op de kantoororganisatie van de revi-

sor, Studies en documenten van het Belgisch Centrum voor Normalisatie van de Accountancy en

het Revisoraat, 11 blz.

VERELST V., 1995, De beroepen van accountant en bedrijfsrevisor en hun interprofessionele

samenwerking, 120 blz.

WYCKAERT M., 1997, Oprichting en werking van de professionele vennootschap, in François

G. en Deketelaere K., De uitoefening van een vrij beroep in vennootschapsvorm, Universitaire

Permanente Vorming, 130 blz.

Jaarverslagen

Jaarverslag van 1980 van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Jaarverslag van 1986 van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Jaarverslag van 1987 van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Jaarverslag van 1989 van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Jaarverslag van 1990 van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Jaarverslag van 1992 van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Jaarverslag van 1993 van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Jaarverslag van 1995 van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Jaarverslag van 1997 van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Jaarverslag van 1998 van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Jaarverslag van 2000 van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Page 133: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

X

Wetgeving

1. België

Burgerlijk Wetboek.

Wetboek van Vennootschappen.

Wet van 20 september 1948 houdende de organisatie van het bedrijfsleven (B.S. van 27 septem-

ber 1948).

Wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (B.S. van 2

september 1953).

Wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het Bedrijfsrevisoraat (B.S. van 28 februari 1985).

Koninklijk Besluit van 15 mei 1985 tot uitvoering van de overgangsmaatregelen in de Wet van 22

juli 1953 (B.S. van 30 mei 1985).

Wet van 14 juli 1987 betreffende de eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

(B.S. van 30 juli 1987).

Koninklijk Besluit van 14 februari 1989 tot vaststelling van de voorwaarden voor toekenning van

de hoedanigheid van lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren aan de natuurlijke en rechtsperso-

nen bedoeld in Artikel 4ter van de Wet van 22 juli 1953 (B.S. van 10 maart 1989).

Koninklijk Besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisor (B.S. van 18

januari 1994; Erratum, B.S. van 22 april 1994).

Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen (B.S. van 11 mei

1999).

Wet van 4 mei 1999 tot wijziging van de Wet van 25 ventôse XI op het notarisambt (B.S. van 1

oktober 1999).

2. Nederland

Wet op de Registeraccountants van 28 juni 1962.

Page 134: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

XI

Wet op de Accountants-administratieconsulenten van 13 december 1972.

Verordening Gedrags- en Beroepsregels 1994.

Verordening op de Collegiale Toetsing 1996.

Nadere Voorschriften inzake het optreden als openbaar accountant in dienstbetrekking tot een

rechtspersoon.

Voorschriften inzake het optreden als openbaar accountant in dienstbetrekking tot een rechtsper-

soon die lid is van het “VLB”.

3. Verenigd Koninkrijk

Regulations relating to the Use of the Description “Chartered Accountant” and to General Affili-

ates of the Institute of Chartered Accountants in England and Wales.

Audit Regulations and Guidance.

Guide to Professional Ethics.

Managing the Professional Liability of Accountants.

Professional Conduct of Members employed in Public Practice.

Arrangements to cover the Incapacity or Death of a Sole Practitioner.

Conflicts of Interest.

Confidentiality.

Artikels

Bell T.B. et al., 2001, Auditor’s Perceived Business Risk and Audit Fees: Analysis and Evidence,

Journal of Accounting Research, Vol. 39, No. 1, blz. 35-43.

Branson J. and Breesch D., 2000, De invloed van “auditor-switching” op “audit-switching”,

Kwartaalschrift Accountancy en Bedrijfskunde, jaargang 25, nr. 2, blz. 3-33.

Page 135: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

XII

Dalton D.R. et al., 1997, Women as Managers and Partners: Context Specific Predictors of Tur-

nover in International Public Accounting Firms, Auditing: A Journal of Practice & Theory, Vol.

16, No. 1, blz. 29-46.

De Beelde I., 1997, An Exploratory Investigation of Industry Specialization of Large Audit Firms,

Working Paper Universiteit Gent, No. 97/34, 17 blz..

Hogan C.E. and Jeter D.C., 1999, Industry Specialization by Auditors, Auditing: A Journal of

Practice & Theory, Vol. 18, No. 1, blz. 1-16.

Mancino J.M. and Landes Ch.E., 2001, A New Look at the Attestation Standards, Journal of Ac-

countancy, Vol. 192, No.1, blz. 41-45.

McLuckas W.R. and Eckert P.R., 2001, The Securities and Exchange Commission’s Revised Au-

ditor Independence Rules, The Business Lawyer, Vol. 56, May 2001, blz. 877-918.

Reynolds J.K. and Francis J.R., 2000, Does Size Matter? The Influence of Large Audit Clients on

Office-Level Auditor Reporting Decisions, Journal of Accounting and Economics, Vol. 30, No. 3,

blz. 375-400.

Siegel Ph. et al., 2001, Mentoring and Organizational Justice among Audit Professionals, Journal

of Accounting, Auditing & Finance, Vol. 16, No. 1, blz. 1-13.

Van Bruystegem B., 2002, Accountants en advocaten: deuren toe of toch niet?, Accountancy Ac-

tualiteit, jaargang 20, nr. 6, blz. 6/1-6/3.

Zunitch V.M., 2001, Put me in, Coach, Journal of Accountancy, Vol. 192, No. 5, blz. 55-63.

Diversen

Advies van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat en de Accountancy, D. 11 mei 1995.

Audit Regulation: Report to the DTI for the year to 31 December 2000.

HRB 90/05, D. nr. 77.

Jaarverslag Koninklijk NIVRA, 2000/2001.

Page 136: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

XIII

Journal Officiel des Communautés européennes: Recommandation de la Commission relative aux

exigences minimales en matière de contrôle de la qualité du contrôle légal des comptes dans

l’Union européenne, 31 maart 2001, 7 blz.

Omzendbrief D. 007/86 van 4 juli 1986.

Parlementaire Stukken Kamer, 552 (1982-83), nr. 35.

Internet

<www.ibr-ire.be/ned/index.html> (28 maart 2002)

Paul Behets, 1998, Uittreksel uit de toespraak van de uittredende Voorzitter, de Heer Paul Behets,

Periodieke berichten van het IBR, nr. 4/98 URL: <www.ibr-

ire.be/ned/publicaties/berichten/berichten98042.html> (03/04/2002).

<www.nivra.nl> (10/04/2002).

<www.icaew.co.uk> (17/04/2002).

Page 137: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

B I J L A G E N

Page 138: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

INHOUDSOPGAVE VAN DE BIJLAGEN

BIJLAGE 3.1: ONDERZOEK BIJ ENKELE REVISORENKANTOREN.

Page 139: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

B I J L A G E 3.1: ON D E R Z O E K B I J

E N K E L E R E VIS O R E N K A N T O R E N .

Page 140: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

ERNST & YOUNG:

Gesprek met de Heer Darcis, Mevrouw Van den Brempt, de Heer Everaerts, de Heer Dubois,

Mevrouw Heuvelmans, Mevrouw Raes, de Heer Debaene en de Heer De Leeuw.

Structuur

Kan u kort de geschiedenis van het kantoor overlopen?

Mevrouw Van den Brempt: “Ernst & Young zit complex in elkaar. Het lijkt me het best te be-

ginnen met Ernst & Young International. Dat ontstond in 1989 door het samengaan van Arthur

Young en Ernst & Whinney. Arthur Young International startte als Stuart & Young en werd in

1906 Arthur Young & Company. In 1923 sloot een zekere Alwin C. Ernst een samenwerkingsak-

koord af met de partners van Whinney, Smith & Whinney, waardoor de basis gelegd werd voor

het latere Ernst & Whinney. Operationeel werkt Ernst & Young International via een netwerk van

onafhankelijke locale firma’s die leider moeten zijn in hun eigen land en bereid zijn de kwaliteits-

eisen en de werkmethodes, zoals dat is voorgeschreven door Ernst & Young International, te vo l-

gen. Ernst & Young België is dan een onafhankelijke Belgische firma die lid is van dat Ernst &

Young International netwerk. We verlenen diensten aan Belgische en internationale cliënten.

Ernst & Young België is het resultaat van een hele reeks fusies. Ik heb hier een lijstje: in 1971 fu-

seerde Limperg, Dijker, Nijst & Co met Moret, De Jong & Starke. In 1982 fuseerde Moret &

Limperg met Arthur Young en in 1984 trad Colard, Van der Meulen & Co toe. In 1987 was er dan

de toetreding van Arthur Young Management Consultants en de NV Accountantskantoor Dhont

& Co. In 1990 ontstaat, zoals gezegd, Ernst & Young. Ook in de jaren negentig tot nu hebben we

nog fusies aangegaan met kleinere kantoortjes om ons netwerk te verstevigen.”

Kan u de structuur van het kantoor, zowel nationaal als internationaal, schetsen?

De Heer Darcis: “Langs de ene kant is er Ernst & Young Bedrijfsrevisoren, omvattende audit,

tax en accountancy. Langs de andere kant bieden we ook een aantal consultingdienten aan: onze

Special Business Services. Het is waar dat we een aantal van onze consultingactiviteiten verkocht

hebben aan Cap Gemini, maar we bieden er nog enkele aan en deze zijn dan gegroepeerd onder de

Page 141: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Special Business Services. Bovendien is er een advocatenkantoor dat gelinkt is aan Ernst &

Young en waar we veel mee samenwerken maar dat niet tot de groep Ernst & Young behoort:

Peeters Advocaten. Vroeger behoorde De witte & Morel ook tot de groep Ernst & Young maar

dat is niet meer het geval: we verkochten hen aan Tmp. Dus, kort samengevat, is er nu enkel nog

audit, tax en accountancy en onze Special Business Services. Binnen die twee grote afdelingen

zijn er natuurlijk ook nog onderverdelingen. Zo heb je binnen onze auditafdeling een departement

BRS, wat staat voor Business Risk Services. In feite overkoepelen zij drie zaken: Risk Manage-

ment, Forensic Services en Internal Auditing. Nog binnen de auditafdeling: het vroegere ISAAS

(dat staat voor Information Systems Audit and Assurance Services). Nu heet dat TSRS: Techno-

logy and Security Risk Management. Dat is typisch een voorbeeld van hoe Amerika bepaalde za-

ken, hier een naamgeving, aan ons oplegt en wij nemen die dan gewoon over. Ook onze taxafde-

ling en de accountancyafdeling zijn onderverdeeld in verschillende kleinere afdelingen, elk met

hun eigen specialisatie zeg maar, maar ik denk dat dit niet het onderwerp is van je werk. Je ziet

hier ook de verschillende diensten die SBS aanbiedt: corporate finance, entrepreneurs, actuarial

services, association management en executive temporary management.”

Mevrouw Van den Brempt: “Op internationaal gebied dan is Ernst & Young aangesloten bij een

Central-West European Area, een CWEA, met hoofdkantoor in Londen. In die CWEA zitten,

buiten België, nog een aantal andere landen: Spanje, Frankrijk, Luxemburg en Portugal. Samen

vormen wij een area, zoals andere landen in de wereld waar Ernst & Young aanwezig is ook sa-

men een area vormen. Wij volgen de branding die ons opgelegd wordt door Londen: zij bepalen

bijvoorbeeld dat op elk document een branding bar moet aangebracht worden met het logo van

Ernst & Young en erbij onze slogan ‘From Thought To Finish’. Maar voor de rest handelt het

kantoor zelfstandig: Ernst & Young is een partnership, de vennoten nemen dus samen de beslis-

singen. Internationaal worden wel een aantal zaken opgelegd maar dat is dus enkel op het gebied

van branding en marketing.”

De Heer Darcis: “Dat is ook logisch: Ernst & Young is in vele landen aanwezig en telt vele mul-

tinationals onder zijn klanten; je moet dus een uniform beeld naar buiten brengen, anders creëer je

niets dan verwarring. Bovendien versterk je zo je imago, wat dan interessant is op het gebied van

marketing. Maar, zoals Karen zegt, voor de rest beslissen de partners hier in België: zij bepalen

bijvoorbeeld hoe ze de markt willen aanpakken.”

Page 142: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Mevrouw Van den Brempt: “Wat niet wil zeggen dat we niet samenwerken met de andere lan-

den uit onze area. Er zijn regelmatig contacten en uitwisseling van ervaringen, bijvoorbeeld op het

gebied van training of HRM. Zo proberen we het beste van alles mee te pikken.”

Jullie hoofdkantoor is in Londen. Bij de andere Big Five is het duidelijk dat zij nogal

sterk van de VS afhangen. Hoe is dat bij Ernst & Young?

Mevrouw Van den Brempt: “Vroeger lag het hoofdkantoor van Ernst & Young ook in Amerika,

in New York. Door de vorming van de European areas hebben we ons hoofdkantoor in Londen.

Dat wil echter niet zeggen dat Amerika nu geen belangrijke rol meer speelt. Dat heeft Charles

daarnet nog aangetoond met die naamgeving. Alleen, ons hoofdkantoor is nu Londen.”

Bezit uw kantoor de rechtspersoonlijkheid? Sinds wanneer? Welke waren de belangrijkste mo-

tieven daartoe?

Mevrouw Heuvelmans: “Ernst & Young België bestaat uit zo een veertig afzonderlijke vennoot-

schappen, die allemaal op een verschillend tijdstip de rechtspersoonlijkheid hebben verkregen.

Maar voor jouw werk is Ernst & Young Bedrijfsrevisoren natuurlijk het belangrijkst. Die ve r-

kreeg op 6 januari 1992 de rechtspersoonlijkheid.”

Welke rechtsvorm heeft uw kantoor aangenomen? Welke waren hiertoe de motieven? Ervaart u

hierbij specifieke voor- of nadelen?

Mevrouw Heuvelmans: “Opnieuw geldt hier hetzelfde: Ernst & Young Bedrijfsrevisoren is een

CVBA. Dat is een zeer flexibele rechtsvorm die toelaat dat vennoten gemakkelijk in- en uittreden.

De meeste van die veertig vennootschappen zijn een CVBA maar er zitten ook NV’s en BVBA’s

tussen.”

Hoe verloopt het contact tussen de verschillende afdelingen?

De Heer Darcis: “Als een aantal afdelingen op dezelfde klant zitten (bijvoorbeeld we controleren

een bedrijf en de tax wordt ook door Ernst & Young gedaan) dan zal er natuurlijk een bepaalde

samenwerking zijn. Dat is logisch, anders verricht je dubbel werk. Het gebeurt ook heel vaak dat

wij de boekhouding van een bedrijf doen maar ook de huisbedrijfsrevisor zijn: dan wordt een

soort van samenwerkingsverband aangegaan. Let op, dat doen we niet bij grote bedrijven, die

hebben doorgaans verschillende consultants en auditors. Dat is wat betreft de contacten tussen af-

Page 143: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

delingen die op dezelfde klant werken. Wat dan het informele contact betreft, dat moedigen wij

enorm aan, dat gebeurt nog niet genoeg. We willen mensen dichter bij elkaar brengen, want daar

zit ook voor ons iets in. Stel dat er iemand de audit doet bij een bepaalde klant en die stelt vast dat

het bedrijf in kwestie niet tevreden is op het gebied van tax. Dan moet die in feite naar de taxaf-

deling stappen en de mogelijkheid aanbrengen. Die reflex is er nog niet, dat moeten we nog aanle-

ren en stimuleren. Hoe doen we dat dan? We geven bijvoorbeeld tegelijkertijd dezelfde training

aan mensen uit verschillende afdelingen. Een groot aantal trainingen zijn per servicelijn, waardoor

je het risico loopt van cellen te creëren die apart leven van elkaar. Stuur mensen samen op training

en je zal zien dat er gaandeweg een communicatie tussen de verschillende afdelingen zal ont-

staan.”

Mevrouw Van den Brempt: “We organiseren ook nog een aantal andere dingen, waarop ieder-

een van elke afdeling zich kan inschrijven: een sportevenement bijvoorbeeld.”

De Heer Darcis: “Je moet ook weten onze accountancyafdelingen gegroeid is uit enorm veel

overnames. De bedrijfjes zijn over heel ons land verspreid en de mensen kunnen elkaar dus moei-

lijk kennen. Bovendien heb je in de verschillende afdelingen nog andere culturen: in de audit zit-

ten heel veel jonge mensen, terwijl in de taxafdeling mensen zitten met een zekere specialisatie en

ervaring, al iets oudere mensen dus. Dat loopt niet echt vlot. Die relatie willen we vooral verbete-

ren. Met de accountancy ook, maar dat ligt moeilijk, omwille van dat specifieke gegeven dat de

afdeling is gegroeid uit overnames: de mensen blijven zich ook aan ‘hun’ bedrijf hechten en niet

aan Ernst & Young. Dat bemoeilijkt de zaak ook.”

Mevrouw Van den Brempt: “Wat wel gebeurt, is dat onze dienst (HR) contact gaat opnemen

met tax in verband met expatriates (dit zijn mensen die in het buitenland gaan werken of mensen

uit het buitenland die bij ons komen werken). Zij kunnen genieten van een speciale taxatieregeling

en daarvoor gaan wij wel te rade bij onze taxafdeling.”

De Heer Darcis: “Transfers van mensen van de ene naar de ander afdeling gebeurt, maar het is

niet de regel. Vroeger gebeurde dat bijna nooit, omdat de werkdruk dan nog veel hoger lag en af-

delingen hun mensen niet graag zagen vertrekken naar een ander departement. Nu is die werkdruk

verminderd en in de toekomst zullen dus meer transfers plaatsvinden.”

Mevrouw Van den Brempt: “Het is niet zo dat Ernst & Young dit afremt. We hebben recent bij-

voorbeeld een procedure opgestart voor ‘internal mobility’: als mensen willen veranderen van de-

Page 144: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

partement kunnen ze dit via deze procedure doen. We remmen het dus zeker niet af, maar het

wordt ook niet echt aangemoedigd.”

De Heer Darcis: “Ik denk eigenlijk ook niet dat er zoveel mensen zijn die willen veranderen; de

vraag daarnaar is miniem.”

Welke diensten biedt uw kantoor aan?

Reeds beantwoord bij vraag 2.

Welke maatregelen worden er genomen om de onafhankelijkheid tussen de afdelingen te vri j-

waren en belangenconflicten te voorkomen? Ik denk hierbij vooral aan de verzoening van con-

trole – en consultancyactiviteiten.

De Heer Darcis: “Ik denk allereerst dat ik mag zeggen dat onze afdelingen geen (onnodige) risi-

co’s zullen nemen. Stel nu dat tax een of andere fiscale constructie opzet voor een klant en die

klant wordt ook door ons gecontroleerd. De fiscalisten zullen zeker geen risico willen nemen en

zullen eerst eens langs de audit passeren om advies te vragen – kan deze constructie? Indien nodig

wordt dat aangepast; er zal zeker niets onregelmatigs gebeuren. Daarom ook dat we op die com-

municatie tussen afdelingen hameren. Als de taxafdeling op eigen houtje werkt of niet vooraf om

advies vraagt en onze auditors botsen dan op iets, dan hebben zij de plicht om te reageren. Maar

ik denk dat we op dat vlak goed zitten: de communicatie is er. Zeker vandaag de dag zullen de

revisoren niet zomaar iets onregelmatigs aanvaarden, dat risico is te groot. Ze zullen zeker reage-

ren, ook als het de taxafdeling van Ernst & Young is. Maar, zoals ik al zei, er moet vooraf gepraat

worden en dat gebeurt ook op dat vlak. Wat dan betreft, het probleem van de onafhankelijkheid en

de belangenvermenging in jouw vraag, kan ik het volgende zeggen. In de eerste plaats werken we

met verschillende rechtspersonen: Ernst & Young Bedrijfsrevisoren is een rechtspersoon en Tax

is een rechtspersoon. Dat op zich zou moeten volstaan om de onafhankelijkheid te waarborgen.

Nu, ze werken wel onder dezelfde naam en ze communiceren wel met elkaar, maar technisch ge-

zien zijn het verschillende entiteiten. Onze consulting is verkocht aan Cap Gemini en De Witte &

Morel aan Tmp. Dat hebben we gedaan om de gekende deontologische of ethische redenen: om

geen belangenvermenging te veroorzaken tussen controle en consultancy. Of er ook echt specifie-

ke maatregelen zijn, op de afdelingen zelf, betwijfel ik.”

Hoe verloopt de coördinatie tussen kantoren internationaal? (indien relevant)

Page 145: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Mevrouw Van den Brempt: “De coördinatie internationaal gebeurt via de verschillende areas:

wij hebben veel contact met de landen binnen onze eigen area, maar met de landen daarbuiten

hebben we bijna geen contact. Tenzij via de Global News League: dat is een wekelijkse nieuws-

brief per e-mail over wat er wereldwijd binnen Ernst & Young gebeurt. Er gebeurt ook een uit-

wisseling van mensen via ons Global Exchange Programme: wij ontvangen mensen uit het bui-

tenland en in het buitenland ontvangt men onze mensen. Je kan echt overal naartoe. Normaalge-

zien is dat voor een periode van 18 maand tot twee jaar, je kan ook verlengen. In feite ben je over-

seas voor zeker twee ‘busy seasons’ (de drukke periode januari – februari).”

De Heer Darcis: “We willen evolueren, binnen onze eigen area, naar een toestand waarbij we

permanent vijf mensen uit de audit in Frankrijk hebben en er dan natuurlijk vijf van Frankrijk bij

ons werken, om de samenwerking binnen de area aan te moedigen. Dat zou al over drie jaar moe-

ten gebeuren.”

Mevrouw Van den Brempt: “Je moet weten dat Frankrijk de ‘leader’ is van onze area. Wij kun-

nen op heel veel vlakken zaken van hen overnemen: auditervaring, HR, training, … Zij zijn echt

heel ver gevorderd. Om maar een voorbeeld te geven: in België werken 1.400 mensen bij Ernst &

Young, in Frankrijk 5.000. We kunnen veel van hen leren.”

Hoe verloopt het contact dan binnen de area zelf?

Mevrouw Van den Brempt: “Op gebied van HR wordt er regelmatig een video conference geor-

ganiseerd. Er zijn ook maandelijks meetings, telkens in een ander land, waarbij alle HR-partners

uit de area aanwezig zijn. Dat gebeurt voor alle servicelijnen: de verantwoordelijken voor audit uit

de area komen ook regelmatig samen bijvoorbeeld. De specialisaties, zeg maar, zoeken elkaar op

om ervaringen uit te wisselen. Ieder land heeft zijn sterke punten en je probeert die dan aan elkaar

door te geven.”

De Heer Darcis: “De country managing partners komen natuurlijk ook regelmatig samen: zij be-

spreken dan voornamelijk strategische zaken.”

Mevrouw Van den Brempt: “Vergeet ook niet dat we een Internal Directory hebben, waar alle

personen die Ernst & Young wereldwijd tewerkstelt, instaan. Het staat iedereen vrij wie dan ook

te contacteren, voor een bepaald probleem. Het gebeurt wel niet zo veel. We hebben wel, als we

een nieuwe recruteringsbrochure ontwikkeld hebben, brochures van andere landen opgevraagd.

Page 146: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Het is interessant om te kijken hoe dat in andere landen gedaan wordt, we kunnen ervan leren. Net

zoals zij van ons kunnen leren.”

Kantoororganisatie

Hoe verloopt de hiërarchie binnen uw kantoor? Welke kwalificaties en welke ervaring dient

men op elk niveau te bezitten?

De Heer Darcis: “Binnen de auditafdeling begin je als assistant auditor. Na een jaar klim je op tot

advanced B en, na nog een jaar, advanced A. Dan komt de eerste belangrijke promotie: je wordt

senior. Dan heb je drie jaar ervaring. Je blijft normaalgezien senior gedurende twee jaar. Dan

volgt weer een grote stap, je komt op het niveau van een executive als manager, wat betekent dat

een deel van je verloning afhankelijk wordt van de prestaties van het bedrijf. Opnieuw twee jaar

later word je senior manager. Doorgaans na vijf jaar krijg je dan de kans om vennoot te worden.”

Mevrouw Van den Brempt: “Eigenlijk is er geen hiërarchie bij Ernst & Young. Iedereen kent

iedereen, je noemt elkaar bij de voornaam, zelfs de partners. Heb je een probleem, dan loop je

maar eens binnen bij een partner, die zal je wel helpen als hij ervoor tijd heeft.”

De Heer Darcis: “Ja, op informeel gebied is er geen hiërarchie, maar als je het hebt over verant-

woordelijkheden en taken natuurlijk wel. Elk niveau draagt zijn eigen verantwoordelijkheid. Er

bestaat ook een hiërarchie binnen het partnership maar ik denk dat dit eerder interne keuken is.”

Wie kan wanneer partner worden? Aan welke voorwaarden dient die persoon te voldoen? Zijn

er specifieke selectiecriteria?

De Heer Darcis: “Dat hebben we reeds even aangehaald: minimum 12 jaar ervaring (zeker vier

of vijf jaar als senior manager) en, als het om audit gaat, het bezitten van de titel van bedrijfsrevi-

sor.”

Mevrouw Van den Brempt: “Als de tijd rijp is, word je voorgedragen als kandidaat en bepaalt

een commissie, bestaande uit partners of je bekwaam genoeg bent om partner te worden.”

De Heer Darcis: “Alles hangt ook af van de omstandigheden. Is er ruimte om nieuwe partners te

hebben? Zijn er bijvoorbeeld een aantal die op pensioen gaan? Gaat het economisch goed, verdie-

Page 147: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

nen wij genoeg om die partners van een inkomen te voorzien? Daar moet je wel rekening mee

houden. Trouwens, ik denk dat het een beetje een misverstand is dat je als partner “binnen” bent.

Als je pas partner bent, moet je jezelf nog verder bewijzen en er nog hard voor werken.”

Mevrouw Van den Brempt: “Na een paar jaar, als je een knappe portefeuille hebt opgebouwd,

begint dat te komen…. Maar je moet er eerst hard voor werken om die portefeuille op te bouwen.”

De Heer Darcis: “Als partner moet je eerst aan ‘networking’ doen, klanten binnenhalen.”

Mevrouw Van den Brempt: “Let op, niet iedere senior manager wordt partner. Als je de titel van

revisor niet hebt, stopt het daar voor jou. Dat is vaak wel een bewuste keuze: sommigen voelen

zich goed als senior manager en willen zich niet meer bewijzen als partner of doodgewoon het

risico niet lopen. Als er iets met het bedrijf gebeurt en het aandeel keldert bijvoorbeeld, ben je als

partner natuurlijk gezien.”

Kan u iets meer vertellen over de identiteit en de achtergrond van de vennoten?

De Heer Darcis: “De meeste partners komen nog altijd voort uit de fusie van Arthur Young en

Ernst & Whinney.”

Mevrouw Van den Brempt: “Nu is het zo dat je een partner wordt na gemiddeld twaalf jaar voor

Ernst & Young gewerkt te hebben en voor de bedrijfsrevisoren specifiek dan, je moet ook de titel

van revisor dragen. Inderdaad hebben we partners uit de fusie overgenomen maar normaal word je

partner via de interne promotie.”

De Heer Darcis: “Twaalf jaar is wel het minimumparcours.”

Mevrouw Van den Brempt: “Het gebeurt ook dat we iemand extern aantrekken om partner te

worden, bijvoorbeeld voor HR. Je moet dan iemand in huis hebben met heel wat ervaring op dat

gebied en soms is dat moeilijk te vinden. Maar het is eerder een uitzondering.”

De Heer Darcis: “Er worden soms partners ingekocht. Ernst & Young neemt een kantoor over,

dat kantoor heeft een bepaalde portefeuille. Er komt dan een soort van onderhandeling op gang:

het kantoor wordt van Ernst & Young en de partner van dat kantoor wordt meestal partner van

Ernst & Young, meestal is dat de deal. Maar meestal zijn het toch wel mensen die bij ons hun

carrière hebben doorlopen.”

Page 148: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Mevrouw Van den Brempt: “En meestal hebben de partners een economische achtergrond.”

Hoeveel partners zijn er momenteel?

Mevrouw Van den Brempt: “Er zijn nu 83 partners; er zijn 40 partners voor audit. Je ziet dat

audit voor Ernst & Young vrij belangrijk is.”

De Heer Darcis: “Iedere partner heeft naast zijn core business, zijn klantenportefeuille, ook een

managementtaak erbij. Bijvoorbeeld het managen van de company fleet of verantwoordelijke

voor recrutering van eerstejaars in de audit.”

De Heer Darcis: “Dat is typisch voor een structuur als de onze, het partnership. Ernst & Young

heeft geen directeur die alles te zeggen heeft. De partners nemen gezamenlijk de beslissingen.”

Mevrouw Van den Brempt: “Natuurlijk, als er een probleem is waar men geen uitweg vindt, dan

zal de country managing partner de knoop wel doorhakken. Hij is wel de meest invloedrijke per-

soon binnen Ernst & Young België.”

De Heer Darcis: “Meestal gebeurt alles in overleg. Zo hebben we hier ook een cascadesysteem:

er is bijvoorbeeld een directiecomité op gebied van de audit en er is een directiecomité op Ernst &

Young-vlak. Afhankelijk van de aard en de draagwijdte van de beslissing die moet genomen wor-

den, zal het ene of het andere comité die nemen. De CMP komt pas tussen als men er echt niet

meer aan uit raakt. Hij delegeert voornamelijk naar de lagere niveaus.”

Mevrouw Van den Brempt: “Per servicelijn zijn er verantwoordelijke partners, de Service Line

Leaders, die een zeg hebben in alles wat betrekking heeft op die bepaalde servicelijn. Zij kunnen

zelf beslissingen nemen, voor zover deze enkel betrekking hebben op hun servicelijn en de rest

van het bedrijf niet aangaan. Vindt hij een bepaalde beslissing echter zeer belangrijk, dan moet hij

ermee naar het directiecomité stappen, waar zij trouwens in zetelen en dan wordt daar de beslis-

sing genomen.”

De Heer Darcis: “Dat is de essentie van een partnership: niemand neemt een beslissing alleen. Er

zal altijd overleg zijn. Er zal hier nooit een ‘directeur van Ernst & Young’ komen. Dat geldt ook

voor de andere Big Five trouwens. Nadeel van zo een structuur is dat er ongelooflijk veel belan-

gen spelen en je met veel mensen rekening moet houden. Daardoor is de besluitvorming eerder

traag. Voordeel is dan weer dat er veel ideeën aangebracht worden.”

Page 149: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Hoe verloopt de werving en selectie van nieuwe medewerkers?

Mevrouw Van den Brempt: “Je hebt zelf zo een selectie meegemaakt. Ernst & Young organi-

seert een aantal weekends waar we nieuwe talenten willen ontdekken en proberen aan te moedi-

gen voor ons te kiezen. We nodigen twee keer een honderd studenten uit. We kiezen die op basis

van de cv’s die we binnenkrijgen. Daarbij baseren we ons vooral op mobiliteit: je moet weten dat

de cv’s van laatstejaars sterk op elkaar lijken, dus kijken we naar de plaatsen die vacant zijn in elk

kantoor en richten we ons daarnaar. Stel dat er in Hasselt maar een plaatsje vrij is, dan nodigen we

geen 20 mensen van Hasselt uit. Op het weekend zelf worden dan een aantal zaken getest: er zijn

psychologische testen, intelligentietesten, groepsopdrachten. De Witte & Morel, die de selectie-

procedure organiseren, verwerken de resultaten. Dan komen Charles en ik samen met de verant-

woordelijke partner voor recrutering in de audit en evalueren wij met de mensen van De witte &

Morel wie in aanmerking komt voor een job bij ons en in welk kantoor. Waar letten we nu op bij

het selecteren van nieuwe medewerkers? Het interview speelt een heel belangrijke rol, alsook de

technische kennis. In feite wordt gekeken of die persoon het in zich heeft om in onze sector aan de

slag te gaan: ambitie, motivatie, bereid zijn langer te werken dan de ‘doorsneemens’, goed kunnen

samenwerken, dat soort dingen. Wat de onafhankelijkheid betreft, vragen we je een verklaring te

ondertekenen vooraleer je begint te werken waarin je bevestigt dat je er zelf zal voor zorgen dat

de onafhankelijkheid niet in het gedrang komt. We vragen dus eigenlijk van jou dat jij een signaal

geeft, dat jij aangeeft dat je een bepaalde opdracht niet mag doen omdat iemand van jouw familie

in dat bedrijf bijvoorbeeld de boekhouding verzorgt, of als je aandelen hebt van dat bedrijf. Doe je

dat toch, dan kunnen wij jou aanklagen, dan ben jij verantwoordelijk.”

Mevrouw Van den Brempt: “Met die aandelen ligt het wel moeilijk. In feite is het zo dat je geen

aandelen mag bezitten van een bedrijf dat klant is van Ernst & Young, zelfs al werk jij niet mee

aan de controle van dat bedrijf. Dus dat gaat evengoed op voor ons administratief personeel.

Daarom wordt dat evenwel niet voor 100% nageleefd.”

De Heer Darcis: “We kunnen dat moeilijk allemaal nagaan. Maar het is wel zo dat er zware straf-

fen verbonden zijn aan het misbruiken van voorkennis. Het is heel moeilijk zoiets aan te tonen

(hoe gemakkelijk kan men aandelen niet op de naam van een familielid zetten?) maar als het kan

aangetoond worden, zijn de straffen niet mals, zowel vanuit Ernst & Young (je wordt op staande

voet aan de deur gezet) als vanuit de wet zelf. Maar we gaan ervan uit dat onze mensen de nodige

Page 150: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

integriteit bezitten om het spel eerlijk te spelen. Wij willen onze mensen het nodige vertrouwen

geven.”

Hoe zorgt men ervoor dat een constante pool van gekwalificeerde medewerkers voorhanden is?

Worden er specifieke opleidingen voorzien?

Mevrouw Raes: “In september van vorig jaar ging binnen Ernst & Young een Learning and De-

velopment Group van start, waartoe ik behoor. De bedoeling van dit project is om in kwalitatief

hoogstaande opleidingen en trainingsprogramma’s te voorzien, zodat op elk niveau in de hiërar-

chie de vereiste skills en kwalificaties aanwezig zijn. Wij organiseren van april tot november een

aantal cursussen en opleidingen waar elke AABS Professional kan aan deelnemen. Elke AABS

medewerker dient verplicht een minimum aantal uren opleiding te volgen: van eerstejaars tot se-

niors moet iedereen 60 uren volgen, executives – dus van manager tot partner – 40 uur. Maar ie-

dereen is vrij om daarbovenop nog een aantal extra uren te gebruiken om zich bij te scholen. Ons

programma bestaat uit diverse categorieën. We hebben aan de ene kant ‘external trainings’, waar-

onder bijvoorbeeld Ernst & Young International trainings die enkel, en slechts vrijblijvend, voor

executives zijn. Je kan er ook voor opteren een cursus of seminarie bij het IBR te gaan volgen.

Aan de andere kant hebben we de ‘internal trainings’ die door Ernst & Young België worden

voorzien. Er zijn cursussen in Accounting and Auditing, Audit Innovation, Audit Technology, In-

dustry and Service Specialization, Special Topics, Updates en Desktop Learning. Bepaalde zaken

hiervan zijn verplicht te volgen, zoals de Accounting and Auditingseminaries, andere, bijvoor-

beeld de Special Topics, zijn geheel vrijblijvend. Tot het niveau van senior krijgt elke AABS me-

dewerker minimum een week per jaar seminarie. Bijvoorbeeld, jij als eerstejaars zal in oktober

veertien dagen naar Tenerife gaan om er opleiding te genieten. Als advanced B, het jaar erop, is

het ergens in België. Vanaf het niveau van manager wordt ook aandacht besteed aan de soft skills.

Maar onze Learning and Development Group doet meer dan zomaar de opleidingen voorzien. We

houden ook steeds een evaluatie van de cursussen: beoordeling van de instructoren, peilen naar

het enthousiasme, vragen naar suggesties en dergelijke meer. Zo proberen we onze opleidingen

steeds naar een hoger niveau te tillen.”

Welk beleid volgt uw kantoor in verband met het aanvaarden van een nieuwe opdracht of cl i-

ent?

Page 151: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

De Heer Debaene: “Wij hebben een vrij omvangrijke client acceptance procedure. Wij gaan in-

lichtingen inwinnen over de klant of het bedrijf in kwestie. Op basis van die informatie gaan we

ons twee vragen stellen. Ten eerste, kunnen wij die opdracht aanvaarden, met andere woorden,

hebben wij de expertise in huis om die opdracht tot een goed einde te brengen? Ten tweede, mo-

gen wij die opdracht aanvaarden, vanuit de wetgeving ter zake dan? Om dat met een voorbeeldje

te illustreren: als wij in een bedrijf als een mandaat hebben als commissarisrevisor, dan mogen wij

aan datzelfde bedrijf sommige diensten, voornamelijk op het vlak van de consultancy, niet leve-

ren, omdat anders de onafhankelijkheid in het gedrang komt. En al is het soms pijnlijk een mooie

opdracht af te slaan, we zullen geen enkel risico nemen en toch de klant naar iemand anders door-

verwijzen.”

Hoe wordt het budget opgesteld voor een bepaalde opdracht?

De Heer Debaene: “In feite zijn er twee mogelijkheden. We kunnen aan de klant een forfaitair

bedrag voorstellen, rekening houdend met de duur van het project en de mensen – en hun ervaring

– die eraan meewerken. We kunnen ook werken op basis van het aantal uren dat aan de opdracht

wordt gewerkt door de verschillende betrokkenen. Elke medewerker heeft een vast uurtarief – hoe

meer ervaring iemand heeft, hoe hoger dat zal liggen – en vermenigvuldigen dit met het aantal

gewerkte uren. Op voorhand kunnen wij daarvan een inschatting maken en dan volgt de afreke-

ning later.”

Kan u iets meer vertellen over de organisatie van de dossiers?

De Heer Darcis: “Meestal, bijna altijd zelfs, zijn de dossiers georganiseerd per rekeningnummer,

per rekening van de resultatenrekening. In feite wordt een dossier dus opgesteld zoals een boek-

houding, zoals het rekeningstelsel. Naargelang de moeilijkheidsgraad van de betreffende rekening

werkt daar iemand op met een bepaald niveau en een bepaalde ervaring. Bijvoorbeeld, een eer-

stejaars krijgt vaak de 61-rekening omdat die het gemakkelijkst te auditeren zijn. Een rekening

met deelnemingen is al wat moeilijker, dus dat is voor een iets hoger niveau. Consolideren, nog

moeilijker, wordt pas vanaf seniorniveau gedaan. Als je dan jaar na jaar op dezelfde klant werkt,

kan je elk jaar op meer rekeningen werken en zo leer je beetje bij beetje die klant kennen. Dat is

ook het interessante aan de job, vind ik. Daarnaast hebben we ook een zogenaamd permanent file:

alle verklaringen van de laatste jaren zijn daarin opgenomen. Als de jaarlijkse audit gedaan is,

Page 152: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

neemt men de documenten uit dat jaardossier en men klasseert deze in het permanent dossier. Die

documenten dienen dan als basis voor de controle in de volgende jaren.”

Hoe wordt de organisatie in de tijd geregeld? Hoe worden pieken in de activiteit opgevangen?

De Heer Darcis: “Wij nemen veel mensen aan en proberen onze personeelspiramide stevig op te

bouwen. En natuurlijk rekenen we op de inzet van onze mensen. Het is onvermijdelijk dat je moet

overwerken. De piekperiode gaat van januari tot maart. Dan gebeurt het merendeel van het werk

op de lagere niveaus. Managers werken het hele jaar door hard, zij hebben meer constant werk.

Nu proberen we de werkdruk enigszins te verlichten door op de lagere niveaus genoeg mensen

aan te werven. Het gevolg daarvan is wel dat je in de kalmere maanden met een overschot aan

personeel zit. We proberen dat dan op te vangen door in die periode training te geven. Ze kunnen

ook spontaan vragen om deel te nemen aan een cursus als ze niks te doen hebben. Velen nemen

ook een lange vakantie, gebruik makend van de overuren die ze in de winter hebben opgespaard.

We proberen dat zeker aan te moedigen.”

Is het ook mogelijk om niet een deel van het werk op voorhand te doen? Reeds een deel voorbe-

reidend werk te verrichten in de kalmere periodes?

De Heer Darcis: “Meer en meer inderdaad worden zogenaamde interim-audits uitgevoerd. Dan

gaat men reeds in november of december een deel van de audit voorbereiden. Je kan dan al het

deel tot eind oktober controleren; in januari moet dan nog juist november en december geaud i-

teerd worden. Het ideaal systeem zou zijn zoals in Amerika, waar beursgenoteerde bedrijven om

de drie maand rapporteren. Er is dan ten eerste veel minder werk, want er wordt regelmatiger ge-

controleerd en het is ook constanter. We evolueren wel naar zo een systeem. Banken bijvoorbeeld

hebben twee audits per jaar, daar hebben we ook meer spreiding. Hoe meer spreiding, hoe beter

eigenlijk.”

Hoe verloopt de controle of beoordeling van een opdracht (dossier)? Hoe worden medewerkers

geëvalueerd?

De Heer Darcis: “Een assistant auditor doet zijn werk en dit wordt nagekeken door iemand die

zich hoger in de hiërarchie bevindt, een senior of een advanced A (we noemen dit een review).

Die persoon doet op zijn beurt zijn werk en opnieuw wordt dit gereviewed, door een manager.

Ook de (senior) managers doen hun werk, zodat uiteindelijk een rapport op de bureau van de ven-

Page 153: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

noot terechtkomt. Dus de controle van een dossier gebeurt echt niveau per niveau. Het werk van

het niveau eronder wordt gecontroleerd en men voegt er het werk, eigen aan zijn eigen niveau, bij.

Dat wordt dan weer op een hogerliggend niveau gereviewed. We letten erop dat elk dossier mini-

maal twee keer wordt gereviewed, vooraleer het bij de vennoot terechtkomt. Die kent de klant

doorgaans heel goed, weet dus waar de pijnpunten liggen en zal daar speciale aandacht aan beste-

den. Het is de vennoot die uiteindelijk aftekent. Dat voor wat de controle van een dossier betreft.

Wat dan de beoordeling van onze mensen aangaat, kan ik het volgende zeggen. Om te beginnen

krijgt iedereen die bij ons komt werken een counsellor. Die staat in voor de jaarlijkse evaluatie

van zijn counsellee, en ook voor de ontwikkeling van die medewerker. De counsellee wordt geë-

valueerd op iedere job door zijn overste maar voor iedere job kan dat iemand anders zijn. De

counsellor zal dan al die evaluaties gedurende het jaar verzamelen en op basis daarvan komt er

een globale evaluatie van de counsellee. Afhankelijk daarvan wordt er beslist of die persoon een

trapje hoger mag of niet. Dat is zo in grote lijnen ons systeem. Het loopt misschien niet altijd per-

fect maar er wordt aan gewerkt om dat vlotter te laten verlopen. Momenteel valt het iets te zwaar

uit omdat we van zo een counsellor verwachten dat hij daar ook de nodige tijd voor uittrekt en die

heeft hij niet altijd. Een counsellor is normaalgezien altijd een executive maar gezien ons pirami-

desysteem is dat vrij moeilijk, zeker in Brussel. We hebben hier teveel jonge mensen, dus zij heb-

ben dan een senior als counsellor. Maar er moet wel een duidelijk verschil zijn in niveau tussen de

counsellor en de counsellee. Ook de evaluator zelf op de opdracht staat liefst twee niveaus hoger.

Het moet ook opgemerkt geworden dat zo een systeem als het onze ideaal is om mensen te laten

groeien: een nieuweling kan al eens gemakkelijk bij zijn counsellor terecht als hij iets niet goed

weet of als hij een probleem heeft.”

Worden er bepaalde ‘zaken’, zoals bijvoorbeeld onderwijsactiviteiten, verboden aan uw mede-

werkers, aan de vennoten?

De Heer Dubois: “Als u het hebt over het uitoefenen van een bijberoep, kan ik u het volgende

zeggen. In principe moet altijd de toestemming gevraagd worden aan Ernst & Young. Er wordt

voornamelijk gekeken naar de aard van de activiteit die u wenst uit te oefenen, meer bepaald of

deze concurrerend is met een van de activiteiten van ons bedrijf. Is dit zo, bent u bijvoorbeeld een

tax consultant, dan zal het antwoord neen zijn. Doet u in uw vrije tijd de boekhouding van uw

voetbalclub, dan zal dat geen probleem zijn. We zullen dus geval per geval bekijken en beoorde-

len volgens dat criterium. Onderwijsactiviteiten of het geven van seminaries, workshops en der-

gelijke is uiteraard niet verboden. Het belangrijkste schuilt echter in onze onafhankelijkheidsver-

Page 154: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

klaring. Jaarlijks moet elke medewerker die ondertekenen. Wat staat daar in? Men belooft in feite

geen aandelen of deelbewijzen te bezitten van elk bedrijf waar Ernst & Young auditor of tax con-

sultant is. Als iemand tax consultant of auditor is van een bedrijf en tegelijkertijd aandeelhouder

is, kan er zich een belangenconflict voordoen en de vraag is dan welk belang de bovenhand zal

halen. Dat is wel en moeilijk thema want waar trek je de grens? Geldt die bepaling ook voor fa-

milie? Zo ja, ook voor hele verre familie? Wat als je deelneemt aan een pensioenfonds dat ook

een aantal aandelen bevat? Dat staat niet als dusdanig omschreven in die verklaring maar het zou

best kunnen dat dit ook verboden is.”

Kwaliteitscontrole

Welke maatregelen of procedures zorgen ervoor dat het onafhankelijkheidsbeginsel bij het uit-

voeren van een opdracht niet in het gedrang komt?

De Heer Darcis: “Er zijn geen procedures daarvoor, in principe kan een medewerker opdrachten

doen voor elke klant van Ernst & Young. Maar, zoals we daarnet al zeiden, er wordt wel verwacht

dat je zelf je verantwoordelijkheid opneemt en het signaleert als de onafhankelijkheid in het ge-

drang komt. Gewoon zeggen en dan krijg je een andere opdracht.”

Is er een programma dat erop gericht is preventief de kwaliteit te beheersen?

De Heer Darcis: “Je controleert niet alleen de boekhouding van een bedrijf maar ook de syste-

men en procedures in dat bedrijf. Je gaat na waar alle informatie vandaan komt bijvoorbeeld, je

kijkt of er een procedure is die ervoor zorgt dat elke factuur die binnenkomt betaald wordt, enzo-

voort. Die procedures worden trouwens ook neergeschreven, zodat we de jaren daarop daarvan

gebruik kunnen maken. Het is zo dat, als alles goed geregeld is bij de klant en hij heeft zelf al veel

controle ingebouwd, wij minder controlewerk hebben. Een programma of een standaardprocedure

bij Ernst & Young zelf om preventief de kwaliteit te gaan beheersen is er echter niet. Het is de

kennis van de mensen die op het dossier werken dat de kwaliteit van een opdracht bepaalt en ga-

randeert. Hoe beter het dossier gestoffeerd is, hoe zekerder de vennoot is dat hij met een gerust

hart kan aftekenen.”

Hoe verloopt de eigenlijke kwaliteitscontrole (NA het uitvoeren van de opdracht)?

Page 155: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

De Heer Darcis: “Als de vennoot tekent, heeft hij er alle belang bij dat de kwaliteitscontrole

reeds uitgevoerd is. Het kan wel altijd dat hij tekent maar dat er nog bepaalde zaken moeten ve r-

volledigd worden. Dat gebeurt natuurlijk alleen maar als de vennoot daar absoluut geen gevaar in

ziet of er geen risico aan verbonden is. Hij tekent maar wil bijvoorbeeld nog enkele documenten

in het dossier plaatsen, gewoon voor de volledigheid. Dat gebeurt wel eens. Als een vennoot te-

kent, is hij in principe zeker van de zaak. Mijns inziens is het, zeker vandaag, heel gevaarlijk om

te tekenen zonder zekerheid enorm risicovol. En zelfs al is het niet risicoloos, moet hij nog altijd

perfect het risico kunnen inschatten. Maar iets anders van kwaliteit scontrole is er niet.”

Indien voor een bepaalde opdracht een zekere specialisatie is vereist, wordt dan beroep gedaan

op experts van buiten de organisatie?

De Heer Darcis: “Neen. We zitten op financieel gebied vrij volledig. Er is nog altijd een samen-

werkingsverband met De Witte & Morel, ook al hebben we dat ondertussen verkocht, dus als wij

iemand nodig hebben met een zekere expertise op een bepaald gebied, dan kunnen wij ons altijd

tot hen richten. Vaak hebben we de specialisatie intern maar indien we die niet hebben en het ge-

brek eraan stelt zich meerdere keren, dan gaan we ernaar op zoek.”

Stel dat een verzekeringsmaatschappij wordt geauditeerd. De boekhouding verloopt daar enigs-

zins anders. Hoe wordt er dan voor gezorgd dat mensen met een zekere knowhow op die op-

dracht werken?

De Heer Darcis: “Een partner zal een team vormen van mensen die kennis hebben van de sector

of van een bepaald soort bedrijf. We hebben binnen Ernst & Young bijvoorbeeld mensen die zich

in banken hebben gespecialiseerd en dan ook enkel voor banken werken: de General Finance Ser-

vices. Het staat je altijd vrij zo een keuze te maken. Eerstejaars doen in principe alle soorten be-

drijven. Maar die eerstejaars die in banken opdrachten doen, krijgen reeds na een maand een

bankseminarie, dat verplicht is. Ze kunnen later nog altijd kiezen of ze verder willen doorgaan in

die sector; we proberen elkeen zijn weg zelf te laten kiezen. Hier op Ernst & Young zijn we zeker

nog niet georganiseerd per sector. Sommige andere Big Five zijn dit wel, wij niet. Gaan we er

naartoe evolueren? We evolueren wel naar een situatie waarin steeds meer en meer mensen een

zekere specialisatie opzoeken, maar dat wil nog niet zeggen dat we ons in de nabije toekomst zo

gaan organiseren. Ik weet het eerlijk gezegd niet. Ik weet trouwens ook niet of het wel zo goed is

steeds maar bezig te zijn met een soort bedrijf of in een sector. Een van de mooie dingen aan het

Page 156: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

vak is juist het contact met verschillende soorten van bedrijven. Maar dat is natuurlijk mijn per-

soonlijke mening.”

Toekomstperspectieven

Nog niet zo lang geleden sloot het IBR een akkoord met de Franstalige Orde der Advocaten van

de Balie van Brussel? Werkte u al op de een of de andere manier samen met advocaten? Schept

dit voor uw bedrijf mogelijkheden naar de toekomst toe?

De Heer Darcis: “Vroeger hadden wij Ernst & Young Tax & Legal maar die werken nu afge-

scheiden van elkaar. Ik herinner me nog dat we verplicht waren een deur tussen beide afdelingen

te plaatsen, opdat ze gescheiden zouden zijn. Je moet weten dat ze op dezelfde verdieping werk-

ten. Ernst & Young was de eerste die zijn legal departement afscheidde en van naam veranderde.

Nu is er dus Peeters Advocaten maar zij behoren niet tot de groep Ernst & Young. Zij zijn wel

nog in onze gebouwen gevestigd. Met hen hebben we officieel geen samenwerking. We zullen

wel eens een klant naar hen doorverwijzen maar dat gebeurt zeker niet automatisch. Als je in de-

zelfde gebouwen zit, is het wel onvermijdelijk dat er ergens toch een samenwerking, zij het dan

informeel, ontstaat. Maar officieel dus niet. We wensen immers geen belangenconflicten te ve r-

oorzaken.”

De Heer Everaerts: “Ook de Balies zien erop toe dat de deontologie van de advocaat niet in het

gedrang komt door zulke samenwerkingen. Daarom geven zij ook steeds strengere richtlijnen. Je

zal zien dat het revisoraat steeds meer zal terugkeren naar zijn core business, het controleren van

financiële rekeningen. We worden daartoe gedwongen.”

Welke beroepsgroepen komen nog in aanmerking voor een diepgaande samenwerking, eventu-

eel in een vennootschapsstructuur, met bedrijfsrevisoren?

De Heer Darcis: “Ik zie echt geen andere beroepsgroepen met wie we eventueel een samenwer-

king kunnen aangaan. Het is integendeel zo dat we deontologisch gezien zelfs steeds minder dien-

sten verrichten en ze afstoten. Officieel doen we geen consultancy meer maar met onze Special

Business Services zitten we natuurlijk wel in een grijze zone. Maar we werken veilig samen, zeg

maar. Het is bijvoorbeeld niet zo dat de auditafdeling automatisch een beroep doet op die kleine

entiteiten, zoals corporate finance.”

Page 157: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

De Heer Everaerts: “Relaties zijn natuurlijk altijd wel nuttig. Neem nu een vaak gehoord voor-

beeld: de notarissen. Gezien de aard van zijn werk, het nagaan van de wettigheid van een transac-

tie, zie ik er geen probleem in om samen te werken met een notaris. Hij is immers gebonden aan

een bepaalde deontologie, hij moet altijd afhankelijk werken. Ik denk niet dat een samenwerking

met revisoren dan problemen zouden opleveren.”

Welke diensten passen volgens u perfect in het huidig takenpakket van de bedrijfsrevisor? Wel-

ke diensten zouden beter verboden terrein blijven voor de revisor?

De Heer Darcis: “Ik merk dat steeds meer taken uit handen getrokken worden van de revisor. Wij

gaan daar zeker navolging aan geven. Zoals ik al zei, we spelen altijd op veilig. We hebben bij-

voorbeeld een aparte afdeling die zich bezighoudt met interne audit. Nu behoort die nog tot Ernst

& Young Bedrijfsrevisoren maar dat zal op termijn niet langer zo zijn. Om belangenconflicten te

vermijden gaan we zoveel mogelijk met aparte juridische entiteiten werken. Nu, we kunnen niet

ontkennen dat er steeds meer en meer specialisatie sluipt in de taken van een bedrijfsrevisor. Die

taken zijn langs de ene kant nauw verwant met audit maar je moet er wel voor zorgen dat er geen

belangenconflicten ontstaan. Daar hebben wij altijd naar getracht en succesvol mag ik wel zeggen.

Ernst & Young was de eerste om zijn consultancy te verkopen. Maar ik zie niet echt taken die be-

drijfsrevisoren er kunnen bijnemen, omwille van dat gevaar om belangenconflicten te veroorza-

ken. Er zullen integendeel altijd meer taken van hem weggetrokken worden.”

De Heer Everaerts: “Het is een fenomeen dat is overgewaaid van de Verenigde Staten: het

grootste deel van de omzet van een revisorenkantoor komt uit consulting. In principe zouden de

consultingafdeling en de auditafdeling van een kantoor door Chinese Walls moeten afgescheiden

zijn maar in praktijk blijkt dit vaak een schijnonafhankelijkheid. Dus evolueren we nu naar een

situatie waarin het onmogelijk zal worden voor een kantoor om de audit te doen van een bedrijf

waar ook consultingactiviteiten voor verricht.”

Wat is volgens u de impact van de IAS? Krijgen kleinere kantoren het moeilijker dan een Big

Five?

De Heer De Leeuw: “Ik zie nu al in de praktijk dat kleinere kantoren het moeilijker krijgen.

Beursgenoteerde bedrijven, die nu met de conversie bezig zijn en gecontroleerd worden door

kleinere bedrijven, ervaren dat het niet loopt zoals het moet en komen bij ons terecht. Waarom?

IAS is meer dan het boekhoudkundige aspect, in tegenstelling tot wat velen denken. In feite heb-

Page 158: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

ben de IAS een impact op de volledige information supply chain van een bedrijf, van de oor-

sprong van de informatie tot de opmaak van de jaarrekening. Wij zijn meer in dat soort zaken

thuis dan kleinere kantoren, wij bieden ruimere diensten aan. De IAS hebben ook een fiscale im-

pact bijvoorbeeld en wij hebben een taxafdeling. Dat is iets wat kleinere kantoren niet aanbieden.

Nog een competitief voordeel voor een groter kantoor: ons internationaal netwerk. Het zijn nu de

beursgenoteerde bedrijven die de conversie doen, ze hebben in vele landen een filiaal. Wij moeten

gewoon eens de telefoon opnemen en bellen naar Ernst & Young van het betreffende land. Dus ik

denk dat in de toekomst voor de kleinere kantoren niets meer is weggelegd dan het aftekenen van

de jaarrekening. Vele bedrijven zitten met vragen: hoe moeten we dit aanpakken, wat wordt door

de IAS beïnvloed, enzovoort. Vele bedrijven onderschatten het ook, ze denken dat het gewoon het

implementeren is van een andere set of accounting rules. Gaandeweg ontdekken ze dan dat er wel

iets meer komt bij kijken en dan roepen ze onze hulp in.”

En op lange termijn, als ook de andere bedrijven de IAS moeten toepassen?

De Heer De Leeuw: “Dan hebben wij natuurlijk al een methodologie opgebouwd, dan hebben wij

de conversie gestandaardiseerd, wat aanzienlijk kosten zal besparen. Dan hebben we natuurlijk

een groot voordeel ten aanzien van de andere kantoren.”

Enkel de “Big Five” hebben genoeg middelen om de multinationals te controleren of om hen

advies te verstrekken. Zijn er gevaren verbonden aan deze ‘ons kent ons’-situatie? Wat kan er

gedaan worden opdat kleinere kantoren ook een grote klant kunnen binnen halen? Externe

financiering?

De Heer Darcis: “Op zich denk ik niet dat daar een gevaar aan verbonden is. Nu nog niet, ten-

minste. We zijn nog met vijf grote spelers – vier als je Andersen niet meer meerekent. Het zal pas

echt een gevaar worden wanneer nog een fusie zou plaatsvinden. Dan zijn we nog met drie en dan

leun je toch al sterk aan bij een oligopolie, misschien dan wel een monopolie. Dan zou die situatie

niet meer gezond zijn. Maar het is zeer onwaarschijnlijk dat zoiets gebeurt. De wetgevende in-

stanties zullen er zeker wel op toezien dat in geen enkel land de invloed van een groot revisoren-

kantoor te groot wordt. Ik vind het wel onvermijdelijk dat multinationals naar grotere kantoren

stappen, omdat zij een auditor prefereren en die kantoren nu eenmaal een internationaal netwerk

hebben. Daar moeten kleinere kantoren zich bij neerleggen.”

Page 159: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

De Heer Everaerts: “Voor kleinere kantoren is een andere markt weggelegd: zij zijn de raadge-

vers van de KMO’s. Zij moeten zich dan ook als dusdanig profileren. Nu, ik ga akkoord met

Charles: ik denk niet dat het aantal spelers nog zal verminderen. Zou dit wel het geval zijn, dan is

de vrije keuze van de klant niet meer gegarandeerd. En dan krijg je het gevaar dat de prijzen de

pan uitswingen. Maar nogmaals, ik denk niet dat het zover zal komen.”

De laatste tijd wordt de sector geteisterd door een aantal schandalen (Enron, L&H, …). Was dit

eigenlijk te vermijden? Kan er dan iets gedaan worden om dit in de toekomst te vermijden?

De Heer Darcis: “Ik weet niet echt of het te vermijden was, daarvoor ken ik de dossiers niet

grondig genoeg. Wat ik wel weet, is dat er sprake is van papiervervalsing, in het geval L&H dan,

dus vind ik niet dat men KPMG daar iets kan verwijten, ze hebben valse papieren voorgeschoteld

gekregen. Een ander probleem is evenwel dat een van de vennoten van KPMG was overgestapt

naar L&H. Je kan je dan de vraag stellen of hij toen hij nog vennoot was een aantal zaken heeft

gedaan voor L&H die niet wettelijk zijn. Ik kan daar echter niet over oordelen. Wat Enron betreft,

het fijne weten we daar ook niet van – en zullen we ook nooit weten. Het enige wat ik weet is dat

er ook papiervervalsing was, maar dit keer door de bedrijfsrevisor zelf. Daar hebben vennoten,

denk ik, wel verkeerde dingen gedaan. Het is uiteindelijk zo dat de vennoot de uiteindelijke be-

slissingsbevoegdheid heeft en hij onder druk staat van verschillende belangengroepen, in de eerste

plaats de aandeelhouders. Zij gaan daar vaak ver in. Je kan er dus enkel maar van uitgaan dat je

vennoten het spel eerlijk spelen. Er is altijd een risico dat een van hen uit de bocht gaat, die kans

zit er altijd in, maar je kan daar in feite niets aan doen. Je kan ook niet blijven controleren. Wat

voor een situatie zou het zijn als je elke belangrijk beursgenoteerd bedrijf zou laten auditeren door

Ernst & Young en een andere Big Five. Je zal vollediger kunnen controleren maar het zal de klant

zijn die dit moet betalen. Er zullen altijd risico’s aan een dossier verbonden zijn, dat is gewoon zo.

Maar, zoals ik al zei, je kan niet eindeloos blijven controleren en nakijken want waar eindigt het

dan? Dat is een heel gevoelige zaak hoor, het eindpunt van een controle. Mag het er zijn en zo ja,

waar ligt het dan?”

Wat vindt u ervan dat er een externe controle komt op de bedrijfsrevisoren?

De Heer Darcis: “Een controle meer kan zeker geen kwaad, je bouwt dan nog iets meer zeker-

heid in. Maar wat zal de volgende stap zijn? Gaan we die instantie dan ook gaan controleren? Zo-

als ik daarnet zei, je moet op een bepaald moment kunnen stoppen met controleren, ook eens ge-

Page 160: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

woon erop vertrouwen dat het OK is. Anders wordt het gewoon te duur voor de klant, want hij zal

het natuurlijk mogen betalen. Trouwens, is het systeem zo slecht als nu beweerd wordt? Het aan-

tal mistoestanden is in vergelijking met het aantal actieve revisoren heel weinig.”

Binnen afzienbare tijd komt er een overkoepelend beroepsorgaan voor de boekhoudkundige en

fiscale beroepen. Ziet u belangrijke veranderingen als gevolg daarvan? Mogelijke gevolgen

voor de revisorenkantoren?

De Heer Darcis: “Persoonlijk vind ik het een verkeerde evolutie. Langs de ene kant heeft men de

mond vol van het vermijden van belangenconflicten, terwijl dit dan toch een stap in de verkeerde

richting is. Ik sta zeker achter een ‘scheiding der machten’. Zeker als je met tax ook rekening

houdt want daar zijn zulke conflicten heel reëel.”

De Heer Everaerts: “Ik denk wel dat op termijn een overkoepelend orgaan zal ontstaan voor de

revisoren en de accountants, waarbij beide beroepen wel nog afzonderlijke instapcriteria zullen

hebben. Een volledige samensmelting van de beide beroepen zie ik niet zitten omdat een accoun-

tant nu eenmaal de boekhouding opmaakt en een revisor ze controleert. Ik pleit hier voor een soort

van functiescheiding; het maatschappelijk verkeer zal overigens nooit toelaten dat een controleur

zijn eigen werk controleert. Een ander verhaal is dat van de fiscalisten. Zij hebben hun eigen spe-

cialisatie die eigenlijk niet te verzoenen is met het werk van een revisor (noch met dat van een ac-

countant trouwens). Dus een samengaan van die beroepen in hetzelfde orgaan zie ik al veel min-

der zitten.”

Het revisoraat is aan de top een voornamelijk mannelijke aangelegenheid. Bent u het met die

stelling eens? Wat is de oorzaak daarvan, volgens u? Wat kan er worden gedaan om de situatie

meer in evenwicht te brengen?

De Heer Darcis: “Die stelling is zeker waar, het is de realiteit. Om het met een cijfer aan te to-

nen: slechts 3 van de 40 partners in de audit zijn vrouwen. Nu, we werven evenveel mannen aan

als vrouwen. Het is onderweg dat er iets fout loopt. We zijn ons daarvan zeker bewust. Daarom

staat er nu een nieuw project op stapel: ‘Women at Ernst &Young’.”

Mevrouw Van den Brempt: “We willen het voor de vrouwen gemakkelijker maken om gezin en

carrière te combineren, zodat ze niet afhaken onderweg.”

Page 161: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

De Heer Darcis: “Het is nu eenmaal zo dat de meeste vrouwen op een bepaald moment kinderen

krijgen en ervoor gaan zorgen.”

Mevrouw Van den Brempt: “Een van de mogelijkheden is Flexwork, het parttime werken. Men

kan dan vier vijfden werken, mits een kleine looninlevering. Dus, je werkt het hele jaar door full-

time maar je bent wel in de zomervakantie twee maanden thuis.”

De Heer Darcis: “We werken ook aan Child Care.”

Mevrouw Van den Brempt: “Nu met de nieuwe wetgeving kan je tijdskrediet opnemen. Je kan

gedurende je hele loopbaan een jaar aan ‘tijd’ opnemen en je mag dat naar willekeur doen. Dan is

er natuurlijk ook het project ‘EasyLife’, dat we recent op HR opstartten. Dat omvat allerlei servi-

ces zoals het bestellen van cinematickets of het laten wassen en strijken van je kleren. Zo willen

we het leven van onze werknemers, man of vrouw, makkelijker maken.”

De Heer Darcis: “Het is wel niet de bedoeling de mensen langer op kantoor te laten werken,

maar ze de mogelijkheid te geven om, eenmaal thuis, niet meer de vervelende karweitjes te moe-

ten doen maar alleen nog leuke dingen. Het staat de mensen trouwens volledig vrij gebruik te ma-

ken van deze diensten. Willen ze zelf hun boodschappen doen, dan mogen ze dat nog altijd zelf

doen.”

Mevrouw Van den Brempt: “Het is gewoon de bedoeling het leven van de mensen makkelijker

te maken, vandaar ook de naam. Om een praktisch voorbeeld te geven: een postkantoor heeft ope-

ningsuren die niet echt afgestemd zijn op de werkuren van onze mensen. Je moet al bijna een dag

verlof nemen om eens naar het postkantoor te gaan. Wel, EasyLife maakt het mogelijk postzegels

en postpakketten te laten leveren op het werk. Er is ook Child Assistance: als je kind ziek is, bel je

en er komt iemand, met een verpleegkundig diploma, om voor je kindje thuis te zorgen, zodat je

toch kan komen werken, als je dat wenst. EasyLife biedt ook een car wash aan of een fotoservi-

ce.”

De Heer Darcis: “Let op, al deze diensten zijn wel betalend. Maar we genieten wel een korting.”

Mogen we nog andere initiatieven verwachten?

De Heer Darcis: “De drie vrouwelijke partners, waarvan daarnet sprake, vormen samen met een

vrouwelijke partner van Peeters Advocaten een denktank die ideeën moeten aanbrengen om het

Page 162: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

vrouwen gemakkelijker te maken de top te bereiken. Zij kunnen ons bijvoorbeeld zeggen waar ze

ernstige twijfels hebben gehad in de loop van hun carrière; dan kunnen wij daarop inspelen. Blijft

natuurlijk dat er ook een mentaliteitsverandering moet teweeggebracht worden. Als er kinderen

komen, zal de vrouw als eerste een stap opzij zetten en haar carrièredroom opgeven.”

Mevrouw Van den Brempt: “Binnen HR staan er een zestigtal projecten op stapel, algemeen

dan, gaande van retention tot recrutering.”

De Heer Darcis: “We werken ook aan standard offices, zodanig dat mensen in alle kantoren van

Ernst & Young kunnen gaan werken. Ook Work at Home is voor de nabije toekomst. Dat kadert

in onze visie dat we mensen niet langer op de baan of in de file willen sturen dan nodig. Mobiliteit

is voor ons een van de topprioriteiten. Al ondervinden we dat er nog een flinke mentaliteitsveran-

dering nodig is. Ook daarvan moeten we werk maken.”

Page 163: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

LIPPENS, RABAEY & CO

Gesprek met de Heer Lippens.

Structuur

Kan u kort de geschiedenis van het kantoor overlopen?

De Heer Lippens: “De geschiedenis van het kantoor gaat terug tot in 1980. Meneer Rabaey en

ikzelf werkten daarvoor bij Arthur Andersen, in de jaren zeventig was dat. Ikzelf ben in 1972 af-

gestudeerd hier in Gent, Meneer Rabaey in Leuven en wij hebben elkaar bij Arthur Andersen le-

ren kennen. Trouwens, ik was de allereerste in België die de combinatie deed van stagiair bij een

revisor en werkzaam in een buitenlands of internationaal kantoor. Ik was de allereerste in België

om dat te doen. Op een bepaald moment overlijdt mijn stagemeester bij Andersen (ik had toen wel

mijn stage al beëindigd) en dan heb ik beslist om samen met Meneer Rabaey het kantoor hier in

Gent, toen nog van Meneer Colle, verder te zetten. Dat was de start in 1980. Toen waren we nog

maar met twee, ondertussen zitten we hier toch al met zo een 50 mensen.”

Kan u de structuur van het kantoor, zowel nationaal als internationaal, schetsen?

De Heer Lippens: “Nationaal zijn wij gevestigd in Gent. Wij zijn een partnership, wat wil zeggen

dat een aantal revisoren vennoot zijn van het kantoor. Er zijn ook een aantal revisoren werkzaam

binnen het kantoor maar die zijn nog geen partner, maar ze kunnen het wel worden. Het kantoor

zelf bestaat uit drie takken. Audit is daarvan de belangrijkste: we hebben een 200 mandaten in

kleine en middelgrote bedrijven maar we controleren ook een aantal beursgenoteerde bedrijven.

Audit vertegenwoordigt toch wel 60% van onze omzet. Onze tweede tak is het KMO-

departement, dat zich op boekhoudkundige verwerking richt. Dat is geen boekhouding voeren zelf

maar het opmaken van de eindafsluiting en het voorbereiden van de fiscale aangifte. Zo komen

we terecht bij onze derde afdeling, het fiscaal departement, die de eindcheck doet daarop en dan

zelf de aangifte invult. We hebben zo een 600 à 700 fiscale dossiers. Recent zijn wij bovendien

nog een samenwerking aangegaan met een advocatenbureau maar ik dacht dat je daar later nog

vragen over hebt dus dat zal ik dan kort toelichten. Internationaal zijn we sinds een jaar of acht

Page 164: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

gelinkt aan een internationaal netwerk van onafhankelijke kantoren: Grant Thornton. We zijn in

110 landen vertegenwoordigd en komen net na de Big Five; we komen, al naargelang het criteri-

um, op de zesde of de zevende plaats. Al die kantoren betalen een soort fee op referrals die men

geeft. Een kantoor in Amerika bijvoorbeeld heeft een filiaal in België en probeert dat naar ons

door te spelen. De werkzaamheden die gebeuren en de fee die betaald wordt, rekenen wij door

naar de klant. Een stukje van die omzet wordt doorgestort naar een soort clearing house waar de

referral in en out per kantoor bekeken wordt. Een deel van die som wordt gebruikt om het netwerk

te leiden en te ondersteunen op internationaal vlak.”

Ik zag op de deurbel ook een kaartje hangen met daarop ‘P. Lippens, Accountants’. Wat is de

connectie met het revisorenkantoor?

De Heer Lippens: “Wij hebben eigenlijk niet direct iets met dat kantoor te maken, we hebben er

geen binding mee. We zijn wel gevestigd in dezelfde lokalen en het is mijn broer die dat doet

maar verder hebben we daar eigenlijk geen binding mee. Wel gaan we zaken aan hen doorgeven,

voornamelijk boekhoudwerk dan aangezien we dat zelf niet doen, tenzij in uitzonderlijke gevallen

zoals bijvoorbeeld voor patrimoniumvennootschappen of managementvennootschappen. Wij gaan

wel niet actief gaan prospecteren voor hem maar, als wij binnen ons cliënteel een vraag naar

boekhouddiensten krijgen, gaan we ze wel doorverwijzen naar hem.”

Het delen van dezelfde lokalen is dus vooral van praktisch oogpunt?

De Heer Lippens: “Absoluut. Wij delen een aantal kosten. Wij hebben bijvoorbeeld een zelfde

kopieruimte, we delen een bibliotheek, we gebruik een aantal vergaderzalen gemeenschappelijk,

enzovoort.”

Het netwerk waarvan u deel uitmaakt, leggen zij bepaalde zaken op aan elk van die kantoren?

De Heer Lippens: “Zoals ik al zei, vormen wij een netwerk van internationale kantoren. In dat

opzicht heb ik trouwens een primeur voor u: in de loop van de maand zullen wij een persconfe-

rentie geven waarop wij zullen meedelen dat het kantoor van naam verandert in Grant Thornton

Belgium. Daar zijn een aantal motieven voor. Ten eerste maken wij nu toch al een hele tijd deel

uit van dat netwerk en wij willen ook het gepersonaliseerd zijn rond twee stichters wat doorbre-

ken. We willen de naam meer linken aan het netwerk en zullen de naam ook op briefpapier aan-

brengen. Maar om nu concreet te antwoorden op uw vraag: er wordt niks opgelegd aan de afzon-

Page 165: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

derlijke kantoren vanuit Grant Thornton International. Elk kantoor bepaalt zelf hoe zijn strategie

eruit ziet en dergelijke meer. Wel is er vanuit het netwerk een soort van training center, waarvan

elk kantoor kan gebruik maken.”

Zijn er naast Gent nog andere vestigingen van uw kantoor in België?

De Heer Lippens: “Recent hebben wij eigenlijk het plan opgevat om ook in Brussel een locatie te

openen. Wij hebben immers ook cliënteel in Brussel en het wordt te moeilijk om alles vanuit Gent

te leiden, op praktisch vlak dan. Een van onze vennoten is bereid om dat kantoor te gaan leiden.

Wij hadden eigenlijk in Brussel een fiscaal kantoor: Lippens, Martijn & Rabaey. Daar hadden we

een soort van samenwerking mee, maar momenteel draait die op een zeer laag pitje. En dan heb-

ben we nu zelf beslist om in Brussel een locatie te openen.”

Bezit uw kantoor de rechtspersoonlijkheid? Sinds wanneer? Welke waren de belangrijkste mo-

tieven daartoe?

De Heer Lippens: “Ja. In 1980 zijn we begonnen onder de vorm van een eenmanszaak en in

1986 hebben we dan de rechtspersoonlijkheid aangevraagd.”

Welke rechtsvorm heeft uw kantoor aangenomen? Welke waren hiertoe de motieven? Ervaart u

hierbij specifieke voor- of nadelen?

De Heer Lippens: “We zijn een coöperatieve vennootschap. Ik denk dat de meeste revisoren-

kantoren dit zijn omdat dit een erg flexibele vorm is waarbij revisoren makkelijk kunnen toegela-

ten worden en weer uit het kantoor kunnen stappen. Eerst waren we wel een BVBA, maar de laat-

ste tien jaar zijn we dan een coöperatieve vennootschap.”

Hoe verloopt het contact tussen de verschillende afdelingen?

De Heer Lippens: “Heel veel kantoren hebben hun afdelingen verzelfstandigd, hebben er aparte

entiteiten van gemaakt. Wij hebben dat dusver nog niet gedaan maar we overwegen dit wel. Je

ziet dat er een serieuze branchevervaging aan de gang is, zeker in de grote kantoren waar men alle

mogelijke bijkomende diensten gaat aanbieden, met alle nefaste gevolgen van dien. Grote kanto-

ren werden door de problemen wakker geschud en hebben een aantal zaken afgestoten, maar het

blijft een teer punt. Wij hebben al onze activiteiten altijd bewust onder een juridische structuur

gehouden. Alle vennoten werken voor een globale omzet, kosten worden betaald en wij worden

Page 166: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

intern betaald op basis van een aantal verdeelsleutels. Ons bedrijfseconomisch resultaat wordt dan

opnieuw volgens bepaalde verdeelsleutels onder de vennoten verdeeld. We zijn dus geen kosten-

delende associatie zoals we dat soms zien bij advocaten. Het contact tussen de afdelingen verloopt

eigenlijk heel informeel. Mensen uit de verschillende afdelingen komen elkaar soms tegen in be-

paalde dossiers zullen dan ook samenwerken maar echt formeel verloopt dat niet. Alles verloopt

in een globale structuur en er is een centrale leiding, dus dat werkt zeker een informeel contact in

de hand.”

Welke diensten biedt uw kantoor aan?

De Heer Lippens: “Wij verzorgen de wettelijke opdrachten als revisor. We zijn ook op het fis-

cale vlak actief. Daarnaast verzorgen wij afsluit- en fiscaal werk voor de KMO.”

Welke maatregelen worden er genomen om de onafhankelijkheid tussen de afdelingen te vri j-

waren en belangenconflicten te voorkomen? Ik denk hierbij vooral aan de verzoening van con-

trole – en consultancyactiviteiten.

De Heer Lippens: “We hebben een gouden regel: wij hebben geen enkel dossier waarvan wij de

audit doen en ons KMO-departement de afsluiting verzorgt. Je kan immers moeilijk je eigen werk

controleren. Consultancy doen we niet. Het gebeurt wel dat ons auditcliënteel ons advies vraagt

over bepaalde zaken, bijvoorbeeld reorganisatie en dan geven wij hen daarover wel advies omdat

dat tenslotte toch zaken zijn die dicht bij de taken van een revisor liggen. We blijven wel alert

want nu is ook de waardering van bedrijven of van aandelen op de zwarte lijst terechtgekomen

dus het wordt almaar moeilijker om nog extra zaken erbij te doen. Maar in vergelijking met de

Big Five speelt die problematiek voor ons veel minder.”

Hoe verloopt de coördinatie tussen kantoren internationaal? (indien relevant)

De Heer Lippens: “Jaarlijks is er een Annual Meeting die telkens in een ander land georgani-

seerd wordt waar vennoten uit kantoren van de hele wereld naartoe gaan. Er worden daar dan

workshops, seminaries en dergelijke georganiseerd. Je komt er met mensen vanuit de hele wereld

in contact. Periodiek wordt er ook een soort van nieuwsbrief rondgestuurd, die een aantal thema’s

behandelt in verband met audit en fiscaliteit en die ook nieuwtjes bevat over het netwerk. Er wor-

den ook maandelijks technische workshops georganiseerd, waar kantoren hun mensen naartoe

kunnen afvaardigen, maar dat gebeurt wel op kleinere schaal. Tenslotte is er een centraal training

Page 167: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

center in Londen waar we mensen kunnen naartoe sturen voor het volgen van een of andere oplei-

ding of programma.”

Kantoororganisatie

Hoe verloopt de hiërarchie binnen uw kantoor? Welke kwalificaties en welke ervaring dient

men op elk niveau te bezitten?

De Heer Lippens: “Een echte hiërarchie is er niet, er zijn wel mensen met meer of minder anc i-

enniteit. We zijn vrij vlak gestructureerd. Opdrachten worden aangepakt zoals in de grote kanto-

ren: wisselende teams waarin mensen met meer en minder ervaring aanwezig zijn. De globale

planning wordt uitgezet voor periodes van drie tot zes maand – drie maand heel concreet, zes

maand reeds met enkele aanzetten. Er worden telkens verantwoordelijken op seniorniveau voor

een audit aangeduid, die het werk op het veld doen en die rapporteren naar de tekenende partner.

Die reviewt het werk van de senior vooraleer hij aftekent. In tegenstelling tot de echt grote kanto-

ren, stimuleren wij iedereen die bij ons begint, de stage zo snel mogelijk aan te vatten. Zo kunnen

ze ook heel snel doorgroeien naar het hoogste niveau.”

Wie kan wanneer partner worden? Aan welke voorwaarden dient die persoon te voldoen? Zijn

er specifieke selectiecriteria?

De Heer Lippens: “In elke persoon die we aanwerven, proberen we een potentiële partner te zien.

Dat is alweer een tegenstelling met grotere kantoren, waar men mensen probeert vast te houden

op bepaalde tussenstations en die dan nooit de kans krijgen door te groeien. Hier bij ons zijn geen

vaste regels verbonden aan het partner worden. We houden wel vast aan een gouden vuistregel,

die je nog wel meer bij revisorenkantoren tegenkomt: om een partner te verantwoorden, moet je

daartegenover het equivalent van 8.000 à 10.000 werkuren stellen. Zo hebben wij voor 50 werk-

nemers vijf vennoten; ik vind dat een gezonde situatie. Dat is een regel om te vermijden dat je een

omgekeerde piramide creëert. Dat is soms wel moeilijk als je een getalenteerd persoon om die re-

den niet kan laten doorgroeien. Dan bestaat de kans dat die persoon gefrustreerd geraakt en uit-

eindelijk het kantoor verlaat. Maar dat is nu nog niet gebeurd. Het doorstromen naar partner ge-

beurt dus zeker niet automatisch; uiteindelijk zijn er een heleboel zaken waarmee je rekening

dient te houden bij de evaluatie van een persoon. Er is niet alleen een grondige technische kennis

Page 168: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

vereist maar ook een zekere commerciële flair. Daarop beoordelen wij, de overige partners, elke

kanshebber.”

Kan u iets meer vertellen over de identiteit en de achtergrond van de vennoten?

De Heer Lippens: “Meneer Rabaey en ikzelf zijn de stichtende vennoten. Wij hebben beide een

economische achtergrond. Wij hebben elkaar leren kennen bij Arthur Andersen. Dan is er nog een

derde vennoot (John Debaene), die ook bij Arthur Andersen werkte en die ons later is komen ver-

voegen. De rest van de vennoten zijn veel jonger en zijn intern gegroeid.”

Hoe verloopt de werving en selectie van nieuwe medewerkers?

De Heer Lippens: “Sinds een paar jaar zit er een zekere systematiek in onze procedure. We gaan

ergens in november of december een mailing uitsturen naar eindejaarsstudenten uit economische

richtingen. De antwoorden die wij binnen krijgen, maken we over aan De Witte & Morel. Vroeger

werkten we met hen al samen maar die samenwerking hebben we moeten beëindigen gezien hun

connectie met Ernst & Young. We zijn dan overgestapt naar het kantoor Baeten, hier in Gent

maar deze zijn inmiddels overgenomen door De Witte & Morel, vandaar dat we weer met hen

samenwerken. Zij coördineren het hele proces: ze verzenden de mailing, verzorgen de interviews

en verwerken de resultaten. De neerslag van de selectieprocedure wordt aan ons gepresenteerd.

De partners overleggen dan achteraf. Is de indruk over een persoon unaniem positief, dan doen die

een voorstel. Op die manier proberen wij toch een vijftal mensen per jaar aan te werven.”

Hoe zorgt men ervoor dat een constante pool van gekwalificeerde medewerkers voorhanden is?

Worden er specifieke opleidingen voorzien?

De Heer Lippens: “De pas afgestudeerden krijgen bij hun start in het kantoor een volledige

proefaudit voorgelegd: een case study gebaseerd op werkelijk cijfermateriaal, waar alle aspecten

aan bod komen. Zo leren ze ook ons specifiek filing systeem leren kennen. Daarnaast vinden ook

een theoretische cursus plaats, gegeven door onze mensen hier op kantoor. Nadien leren ze de

knepen van het vak on-the-job. Elke medewerker van ons kantoor heeft ook een budget van

40.000 Belgische Frank om te besteden aan cursussen of opleidingen. Daar mogen ze, binnen be-

paalde grenzen, mee doen wat ze willen. We zien erop toe dat de opleiding aansluit bij de ervaring

van die persoon op dat moment. We hebben hier ook een aantal medewerkers die speciale licen-

ties doen. Een derde luik is dan het training center, waarover ik het al eerder had. Bovendien vin-

Page 169: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

den er in het kalme seizoen ook een aantal sessies plaats. Iemand binnen het kantoor met een ze-

kere ervaring op een bepaald gebied, wil deze expertise met de rest delen en organiseert een sessie

daarover. Die vindt dan wel plaats buiten het kantoor, in een hotel bijvoorbeeld, om te vermijden

dat je op kantoor voortdurend wordt gestoord.”

Welk beleid volgt uw kantoor in verband met het aanvaarden van een nieuwe opdracht of cl i-

ent?

De Heer Lippens: “Wanneer ons een opdracht aangeboden wordt voor het waarnemen van een

mandaat, gaan wij eerst na in hoeverre dat nadelig kan zijn voor een bestaande klant. Ze kunnen

in dezelfde branche zitten of echte rivalen zijn in een bepaalde markt. Dan gaan we zelfs nooit een

offerte opsturen en een beleefd briefje terugsturen met de mededeling dat de opdracht niet binnen

het bestaande cliënteel valt in te passen. Bij twijfel overleggen wij met onze klant en vragen hem

of zij er een probleem mee zouden hebben. We hebben al meegemaakt dat een klant ons zegt dat

ze het echt niet zouden appreciëren en er conclusies uit zouden trekken indien wij toch zouden

toehappen. Dus, in de eerste plaats bekijken wij het zelf en, bij twijfel, overleggen we met de

klant. Daarnaast vragen we ons ook af of wij de opdracht kunnen doen. Stel dat morgen een Be-

kaert ons vraagt voor de audit, dan is dat natuurlijk fantastisch op het eerste zicht. Maar je moet je

toch afvragen of dat er nog bij kan: de piekperiode is al zo hard en het is al zo moeilijk om dead-

lines te halen. We gaan dan zeker onze organisatie en onze mogelijkheden nauwkeurig moeten

inschatten voor we zullen toehappen. Ten andere, vroeger volgde het IBR dat allemaal strikter op,

via die fameuze meldingspunten. Het formulier bestaat nog en wordt nog trouw ingevuld, maar ik

heb de indruk dat men er weinig mee doet. Wij krijgen om de drie jaar een peer review, men

brengt dan lijsten mee met onze opdrachten en dan stellen we vast dat die niet up to date zijn en

zelfs drie of vier jaar verouderd zijn. Maar dat kan natuurlijk maar een gevoel zijn.”

Zou u een dossier aanvaarden waarop een andere afdeling van het kantoor werkzaam is?

De Heer Lippens: “Dat hangt van het soort werk af. Vervult het KMO – departement het pure

boekhoudkundige werk, dan kunnen wij dit moeilijk gaan controleren. Maar betreft het eerder fis-

caal werk, dan hebben we daar minder problemen mee.”

Hoe wordt het budget opgesteld voor een bepaalde opdracht?

Page 170: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

De Heer Lippens: “Als wij een opdracht krijgen van een bedrijf, vragen wij de jaarrekening van

dat bedrijf op en op basis daarvan maken wij een ruwe schatting van de tijd die we denken nodig

te hebben voor de opdracht en hoeveel en welke categorieën van mensen er nodig zijn. Wij zullen

ook een gesprek hebben met de financieel verantwoordelijke van de klant zelf om een indruk van

hun organisatie te krijgen. Hoe beter zij zelf georganiseerd zijn, hoe minder controlewerk voor

ons. Zo komen we tot een eindbedrag dat aan de klant wordt voorgesteld.”

Kan u iets meer vertellen over de organisatie van de dossiers?

De Heer Lippens: “Er is een standaard filing systeem, volgens een vast stramien: iedere sectie

heeft een vaste lettering en nummering. Zo krijg je een bepaalde opbouw van een balans en re-

sultatenrekening. Binnen het netwerk hebben we ook de gewoonte om een proefbalans in te laden

in het systeem; deze explodeert als het ware in zijn verschillende secties, met vergelijkende cijfers

waardoor ook de opvallendste verschillen aan de oppervlakte komen. Je krijgt dus eigenlijk een

soort van geraamte, via computer, en op basis daarvan wordt elke sectie onderbouwd. Dat voor

wat het jaardossier betreft. Ons permanent dossier bevat een aantal basisstukken – statuten, con-

tracten, en dergelijke – dat we van jaar tot jaar updaten. De stukken uit het jaardossier worden ook

op de juiste manier gearchiveerd: we hebben een iemand die daar constant mee bezig is.”

Hoe wordt de organisatie in de tijd geregeld? Hoe worden pieken in de activiteit opgevangen?

De Heer Lippens: “We gaan tot zes maanden op voorhand het seizoen plannen. Ergens in sep-

tember worden de dingen dan gepland voor het drukke seizoen, worden mensen ingepast. We zien

evenwel ieder jaar terug dat het van januari tot een stuk in april heel moeilijk wordt om de dead-

lines te halen en dan moet je het doen met veel uren en overuren en weekendwerk. Want dead-

lines moeten gehaald worden, koste wat het kost. Met stress en onmogelijke dingen van onze me-

dewerkers tot gevolg. En die situatie is alleen nog maar verergerd in die zin dat ook familiale be-

drijven of groepen, die vroeger aanvaardden dat we hen iets later bedienden, dit nu niet meer

doen. Dat komt er dan nog eens bij. Bovendien kunnen we in de drukke periode zelf ook gecon-

fronteerd worden met opdrachten tussendoor, wat niet was ingepland. Maar elk jaar opnieuw kun-

nen we gelukkig zeggen dat het mirakel is geschied en het onmogelijke is gerealiseerd. We probe-

ren wel iets aan die werkdruk te doen maar het blijft moeilijk. De laatste jaren slagen we er wel in

de druk ietsje naar beneden te halen door het uitvoeren van preliminary audits: In elk van onze

auditdossiers gaan we een deel voorbereidend werk doen, reeds in de periode van september tot

Page 171: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

december. Hierbij focussen we ons dan vooral op de organisatie en de interne controle van het

bedrijf in kwestie. Daarop baseren we ons voor het bepalen van de uitgebreidheid van de eigenlij-

ke controle en de testing. Dan hebben we toch al een klein deeltje van het werk op voorhand ge-

daan.”

Hoe verloopt de controle of beoordeling van een opdracht (dossier)? Hoe worden medewerkers

geëvalueerd?

De Heer Lippens: “Het team ter plaatse doet het werk en bouwt het dossier op. Dan is er een re-

view door de verantwoordelijke partner. Die duidt een aantal punten aan waar hij vragen bij heeft.

Het dossier gaat dan terug naar de verantwoordelijke om die vragen op te lossen en een aantal za-

ken verder uit te diepen. Het dossier keert terug naar de vennoot, waarna een voorstel tot eindrap-

port komt. Dan is er binnen het kantoor ook, zij het niet systematisch, een second partner review:

als eindverantwoordelijken confereren de vennoten ook onder elkaar om een beslissing te nemen

in een bepaald dossier. Het gebeurt zeker niet altijd, enkel als het dossier echte problemen ve r-

toont. Wat nu het evalueren van de medewerkers betreft, maakt de verantwoordelijke on the job

een rating form op. Deze worden gecentraliseerd bij een eindverantwoordelijke, die deze samen-

vat. We krijgen dan per persoon een goed zicht op zijn prestaties door het jaar heen: de sterke

punten en zwakkere punten worden onderzocht. Er wordt met de geëvalueerde persoon ook een

gesprek gehouden, waarin zijn prestatie wordt toegelicht en we zeggen hem of haar dan ook of hij

of zij een opslag heeft verdiend en een promotie krijgt. Ons intern evaluatiesysteem is gestandaar-

diseerd en verloopt voor iedereen op dezelfde manier.”

Worden er bepaalde ‘zaken’, zoals bijvoorbeeld onderwijsactiviteiten, verboden aan uw mede-

werkers, aan de vennoten?

De Heer Lippens: “We hebben er geen probleem mee dat vennoten op die manier naar buiten

treden en zo een zekere afstraling geven aan het kantoor. Maar we willen toch op geen enkele

manier aan prospectie doen, we hebben onze handen al vol met het huidig cliënteel. Als je dan

nog onderwijs of voordrachten erbij neemt, dan leg je toch weer een hele hoop contacten en onze

organisatie is niet van dien aard dat we er nog twintig klanten kunnen bijnemen. Moesten wij

echter verder groeien en er komt dan meer ruimte vrij, dan kunnen wij wel gerust de boer opgaan.

Maar op dit moment is daar noch de tijd noch de ruimte voor. De beste reclame overigens is van

mond tot mond.”

Page 172: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Kwaliteitscontrole

Welke maatregelen of procedures zorgen ervoor dat het onafhankelijkheidsbeginsel bij het uit-

voeren van een opdracht niet in het gedrang komt?

De Heer Lippens: “Het is evident dat een aantal echt zichtbare zaken kunnen gestuurd worden:

familiebanden bijvoorbeeld zijn goed op te sporen en zullen niet getolereerd worden. Maar het is

niet zo dat onze mensen jaarlijks een interne verklaring dienen te ondertekenen, zoals dat bij grote

kantoren wel het geval is, waarin ze zeggen geen aandelen te bezitten in bedrijven waarvan wij de

audit verzorgen. Een reden daarvoor is dat wij in hoofdzaak familiale groepen controleren en daar

zijn de aandelen natuurlijk in handen van de betrokken familie. Daar kan dan wel het probleem

van de familiale bindingen spelen, maar dus minder de problematiek van de aandelen. Wij con-

troleren ook wel beursgenoteerde bedrijven; daar speelt die problematiek wel maar ook daar vra-

gen we geen verklaring. Misschien moeten we daar wel aan beginnen te denken nu we meer en

meer beursgenoteerde bedrijven onder ons cliënteel rekenen.”

Is er een programma dat erop gericht is preventief de kwaliteit te beheersen?

De Heer Lippens: “Binnen het netwerk bestaat er een bepaald programma voor risk analysis. Ik

heb het al even aangeraakt toen ik het had over de preliminary audit. We gaan vooraf reeds na-

gaan hoe goed de interne organisatie en controle is van het geauditeerde bedrijf. Hoe beter die is –

dat kunnen we vaststellen aan de hand van bepaalde testen – hoe minder werk voor ons en hoe

minder uitgebreid het echte auditwerk zal zijn. Dat is eigenlijk voor een stuk preventief werken en

inschatten waar, in welke sectie, meer risico’s liggen.”

Hoe verloopt de eigenlijke kwaliteitscontrole (NA het uitvoeren van de opdracht)?

De Heer Lippens: “Zoals ik reeds heb gezegd wordt een dossier in feite afgesloten met de hand-

tekening van de vennoot. Op dat moment is het dossier voldoende gereviewed en zijn er geen vra-

gen of onzekerheden meer. De vennoot is voldoende zeker en tekent af. Helemaal zeker ben je

uiteraard nooit. Dat is, denk ik, ook niet de bedoeling van de job.”

Indien voor een bepaalde opdracht een zekere specialisatie is vereist, wordt dan beroep gedaan

op experts van buiten de organisatie?

Page 173: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

De Heer Lippens: “De banksector doen we bewust niet omdat we de kwalificaties ervoor niet

hebben. We hebben wel een paar mandaten in verzekeringsmaatschappijen maar ook hier hebben

we intern niet de juiste mensen om sommige zaken aan te pakken. Dan gaan we gewoonlijk in

college. We hebben nu een mandaat bij de Verzekering van de Post en daar zijn we in college ge-

gaan met een van de Big Five. Zij behandelen de meer specifieke secties en wij doen de meer al-

gemene rekeningen. Voor de heel specifieke opdrachten nemen we het mandaat dus enkel in col-

lege aan.”

Toekomstperspectieven

Nog niet zo lang geleden sloot het IBR een akkoord met de Franstalige Orde der Advocaten van

de Balie van Brussel? Werkte u al op de een of de andere manier samen met advocaten? Schept

dit voor uw bedrijf mogelijkheden naar de toekomst toe?

De Heer Lippens: “Wij zijn recent een samenwerking aangegaan met een advocatenkantoor uit

het Gentse. Die mensen hebben uiteraard een eigen organisatie maar we proberen toch een aantal

zaken aan hen door te geven. Vroeger gaven we dat door aan externe, puur onafhankelijke kanto-

ren. Nu geven we dat door aan eveneens een onafhankelijk kantoor, maar wel een die een bevoor-

rechte positie bekleedt. Het motief daartoe is vooral servicegericht: we verwijzen ons cliënteel

graag door naar een kantoor waar wij positieve ervaringen mee hebben en waarvan wij weten dat

er kwaliteit wordt geleverd. Dat is onze inspanning naar de klanten toe. Als klanten tevreden zijn

over de juridische service, zijn ze ook tevreden over ons want wij hebben hen naar die mensen

doorverwezen.”

Welke beroepsgroepen komen nog in aanmerking voor een diepgaande samenwerking, eventu-

eel in een vennootschapsstructuur, met bedrijfsrevisoren?

De Heer Lippens: “Notarissen blijven voorlopig nog een onemanshow. Dat is niet langer houd-

baar. Het is een complex beroep met enorme specialiteiten, een iemand kan dat dus niet langer

dragen. Daar zal dan ook een evolutie zijn naar grotere entiteiten en samenwerking, zonder dat dit

daarvoor exclusief moet zijn. We zullen dus zeker aan notarissen zaken kunnen uitbesteden of op

hun expertise beroep doen. Maar daarvoor moet ze zich wel beter organiseren anders worden ze

uit de markt geduwd of kunnen ze zich enkel nog maar bezig houden met onroerend goed. Voor

heel specifieke deelmateries van een audit, bijvoorbeeld sterk fiscaal getinte zaken waarvoor wij

Page 174: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

intern de kennis niet hebben, doen wij ook een beroep op gespecialiseerde kantoren. Zonder daar-

om een samenwerking te creëren, keer je toch altijd terug naar die kantoren waar je tevreden over

bent om die service aan de klant hoog te houden. Dat resulteert daarom nog niet in een formele

samenwerking want dat is ook niet goed, volgens mij, dat je alles wat je hebt in een bepaalde ma-

terie aan hetzelfde kantoor doorgeeft. De klant moet ook nog de vrije keuze hebben; jij kan enkel

de zaak beperkt sturen, als je daarom gevraagd wordt. De klant heeft steeds het laatste woord. Je

ziet nu toch ook dat men op dat one-stop-shopping terugkomt.”

Welke diensten passen volgens u perfect in het huidig takenpakket van de bedrijfsrevisor? Wel-

ke diensten zouden beter verboden terrein blijven voor de revisor?

De Heer Lippens: “De taken op zich vormen voor mij het probleem niet; een revisor mag ze voor

mij gerust allemaal uitvoeren. Het wordt pas een probleem wanneer een en dezelfde organisatie

die verstrekt. Je kan dan in een situatie verzeilen waarin je een hele belangrijke klant hebt met een

grote omzet buiten mandaat. Daar wringt het. Het zijn niet de taken op zich waaraan iets veran-

derd moet worden. Maar men moet wel regels instellen om de scheiding controle – consultancy te

garanderen. Audit moet de hoofdbrok blijven van een revisorenkantoor. Daarover hebben wij al-

tijd gewaakt, in tegenstelling tot vele andere kleine kantoortjes. Stel dat wij maar 20% van onze

omzet uit audit halen, dan is het evident dat wantoestanden ontstaan. Dat proberen wij ten alle

koste te vermijden.”

Wat is volgens u de impact van de IAS? Krijgen kleinere kantoren het moeilijker dan een Big

Five?

De Heer Lippens: “Het is inderdaad zo dat de revisor met zijn twee assistenten en zijn secreta-

resse het nog moeilijk zal kunnen volhouden. De IAS is een complexe materie en hij kan zich niet

permitteren die expertise op te bouwen voor maar een klant. Middelgrote kantoren, zoals het onze,

zijn daar wel voldoende voor gewapend. Wij krijgen ook binnen het netwerk voldoende feedback

over de materie. Dus ik vrees een beetje voor de zaak van de kleinere kantoren: zij zijn met uit-

sterven bedreigd. Die kunnen onmogelijk nog klanten op een volwaardige manier bedienen, tenzij

ze zich beperken tot echt kleine bedrijven. Maar die hebben dan strikt genomen geen revisor no-

dig waardoor ze dreigen te vervallen in louter boekhoudkundig werk. En dan zijn ze natuurlijk

geen revisorenkantoor meer. De tijd van de eenmanszaak is voorbij. Voor een middelgroot kan-

Page 175: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

toor zal mijn inziens wel altijd plaats zijn omdat de grote kantoren ook steeds meer en meer onder

druk komen te staan.”

Enkel de “Big Five” hebben genoeg middelen om de multinationals te controleren of om hen

advies te verstrekken. Zijn er gevaren verbonden aan deze ‘ons kent ons’-situatie? Wat kan er

gedaan worden opdat kleinere kantoren ook een grote klant kunnen binnen halen? Externe

financiering?

De Heer Lippens: “Ik denk eerlijk gezegd dat een kleiner kantoor geen multinational kan con-

troleren. Als hij het dan doet, zal dat maar een filiaal zijn of een klein deeltje ervan. Maar zelfs

dan zal vanuit het hoofdkantoor van de multinational druk ontstaan om ook dat laatste deel van de

audit in handen te geven van de Big Five die de rest van het concern controleert. Dat kan om tal

van redenen zijn: uniformiteit, kostenbesparend en dergelijke meer. Wij hebben het geluk deel uit

te maken van een netwerk waardoor wij elke multinational aankunnen. Maar ik geef toe dat er

soms wel misbruik wordt gemaakt, dat er vanuit de leiding druk wordt gezet om te veranderen

terwijl daar hoegenaamd geen reden voor is.”

De laatste tijd wordt de sector geteisterd door een aantal schandalen (Enron, L&H, …). Was dit

eigenlijk te vermijden? Kan er dan iets gedaan worden om dit in de toekomst te vermijden?

De Heer Lippens: “Vanaf het moment dat er enige zweem van twijfel is rond de onafhankelijk-

heid van een kantoor, valt het hele beroep in duigen. De perceptie die de buitenwereld heeft is es-

sentieel. Onze job is net geven van een grotere geloofwaardigheid aan financiële rekeningen die

publiek gemaakt worden. Struikelblok, volgens mij, is dat grote kantoren voor enorme bedragen

andere diensten aan hun klanten aanbieden buiten het vervullen van wettelijke controleopdrach-

ten. Dat maakt dat je minder streng bent op het vlak van de audit, dat je misschien gemakkelijker

concessies doet. Het is dan ook een goede zaak dat de wetgeving daar nu een en ander wil aan

doen. Maar zulke schandalen zijn van alle tijden, hoor. Als je nu ook ziet bij Arthur Andersen,

toch een gerenommeerd kantoor, hoe enkele partners een heel kantoor meesleuren…. Je kan als

kantoor wel een aantal spelregels uitzetten, maar het is aan je medewerkers om die te volgen. Je

kan je tegen die misstappen moeilijk wapenen. Hetzelfde bij het uitvoeren van een audit: wij zoe-

ken niet naar fraude, dat is onze job niet, maar wat doe je als je er op botst?”

Wat vindt u ervan dat er een externe controle komt op de bedrijfsrevisoren?

Page 176: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

De Heer Lippens: “Ik betreur het wel een beetje omdat ik vind dat ieder beroep zichzelf moet

kunnen reguleren. Men is daar, vind ik, toch altijd vrij goed in geslaagd. Het is immers moeilijk

voor derden om het beroep in al zijn facetten te vatten. Ik vind het spijtig dat we beroep moeten

doen op zo een extern orgaan en dat we het niet zelf in onze handen meer hebben. Schandalen

zullen er wel altijd zijn, wat je ook doet om ze te vermijden, daarover maak ik me geen illusies.

Zo een orgaan verhoogt tenslotte niet drastisch de zekerheid maar naar de buitenwereld toe zal het

mogelijk maken om ons imago ietwat op te krikken.”

Binnen afzienbare tijd komt er een overkoepelend beroepsorgaan voor de boekhoudkundige en

fiscale beroepen. Ziet u belangrijke veranderingen als gevolg daarvan? Mogelijke gevolgen

voor de revisorenkantoren?

De Heer Lippens: “Dat is voor een stuk al gebeurd. Er is sinds een kleine tien jaar een vervaging

aan de gang tussen accountants en revisoren. Vroeger waren er nog een aantal wettelijke op-

drachten die exclusief aan revisoren toebehoorden maar die zijn beetje bij beetje afgebrokkeld. De

accountant kwam steeds meer op hetzelfde niveau van een revisor, al zal er steeds een verschil

blijven: een auditor is geen accountant en vice versa. Op termijn zullen de Instituten inderdaad

samenvloeien maar ik ben ervan overtuigd dat de specialiteiten wel nog zullen blijven bestaan.

Een accountant die zich gespecialiseerd heeft in audit, een accountant die in afsluitwerk is gespe-

cialiseerd, enzovoort.”

Het revisoraat is aan de top een voornamelijk mannelijke aangelegenheid. Bent u het met die

stelling eens? Wat is de oorzaak daarvan, volgens u? Wat kan er worden gedaan om de situatie

meer in evenwicht te brengen?

De Heer Lippens: “Ik ben verrast van dit te lezen. Binnen ons kantoor zijn de vrouwen zelfs in

de meerderheid. Ook aan de top staan de vrouwen sterk bij ons. Er zijn vijf vennoten, en twee er-

van, beide de nieuwe lichting, zijn vrouwen. Er zijn ook een aantal dames die revisor zijn, doch

nog geen vennoot.”

Dat is een schril contrast met de grote kantoren. Kan u hiervoor een reden aangeven?

De Heer Lippens: “Het is zeker niet zo dat wij minder werkdruk zouden kennen. Integendeel,

waarschijnlijk ligt die zelfs hoger bij ons omdat onze klanten van ons een grote flexibiliteit en

wendbaarheid verwachten. Wij hebben wel altijd bewust naar een gelijke man/vrouw-verhouding

Page 177: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

gestreefd binnen het kantoor, want onze ervaring is dat we meer op een vrouw kunnen steunen

dan op een man.”

Page 178: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

VERDEGEM, PODEVIJN & CO.

Gesprek met Mevrouw Verdegem.

Structuur

Kan u kort de geschiedenis van het kantoor overlopen?

Mevrouw Verdegem: “De vennootschap is opgericht in 1986 door de heer Podevijn en de heer

Verdegem, mijn vader. Ik ben dan in 1991 in de vennootschap begonnen als stagiaire. In 1993

vervoegde de heer Koopman het kantoor als vennoot, maar die verliet de vennootschap in 2001.

Mijn vader is enkele jaren geleden overleden. Ik zal nu in de loop van dit jaar vennoot worden:

mijn stage is beëindigd en ik heb mijn titel behaald. Samen met de heer Podevijn zet ik de ven-

nootschap verder. Samen met Accountancy Service delen we het secretariaatswerk, dit om kosten

te besparen.”

Kan u de structuur van het kantoor, zowel nationaal als internationaal, schetsen?

Mevrouw Verdegem: ”Dat is snel gezegd: we werken hier maar met twee (Mijnheer Podevijn en

ikzelf), we zijn een heel klein kantoortje.”

Bezit uw kantoor de rechtspersoonlijkheid? Sinds wanneer? Welke waren de belangrijkste mo-

tieven daartoe?

Mevrouw Verdegem: ”We zijn sinds onze oprichting een rechtspersoon. Daar is niet echt over

nagedacht, dat leek ons gewoon de gemakkelijkste weg.”

Welke rechtsvorm heeft uw kantoor aangenomen? Welke waren hiertoe de motieven? Ervaart u

hierbij specifieke voor- of nadelen?

Mevrouw Verdegem: ”Sinds de oprichting in 1986 zijn we een BVBA. De motieven hiertoe wa-

ren de afscherming van het privé-vermogen van het maatschappelijk vermogen en het beperken

van de aansprakelijkheid.”

Page 179: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Hoe verloopt het contact tussen de verschillende afdelingen?

Mevrouw Verdegem: “We zijn maar met twee; er zijn hier dus geen afdelingen.”

Welke diensten biedt uw kantoor aan?

Mevrouw Verdegem: ”We bieden revisorale activiteiten aan maar we doen ook nog voor een

aantal andere klanten, los van de mandaten, boekhoudkundig werk; daarnaast zijn er ook nog de

losse, eenmalige opdrachten. Advies komt daar ook bij: een paar keer per jaar bezoeken we de

klant, in het kader van ons boekhoudkundig werk, en als zij vragen hebben, proberen wij die ui-

teraard op te lossen. Ook tussendoor willen wij steeds problemen oplossen.”

Welke maatregelen worden er genomen om de onafhankelijkheid tussen de afdelingen te vri j-

waren en belangenconflicten te voorkomen? Ik denk hierbij vooral aan de verzoening van con-

trole – en consultancyactiviteiten.

Mevrouw Verdegem: ”Ik denk niet dat daar problemen mogelijk zijn, daar wordt wel op geke-

ken. Specifieke maatregelen hebben wij dus niet.”

Hoe verloopt de coördinatie tussen kantoren internationaal? (indien relevant)

Niet relevant.

Kantoororganisatie

Hoe verloopt de hiërarchie binnen uw kantoor? Welke kwalificaties en welke ervaring dient

men op elk niveau te bezitten?

Mevrouw Verdegem: “We zijn maar met twee, een vennoot en ikzelf bijna vennoot, dus van een

hiërarchie is geen sprake.”

Wie kan wanneer partner worden? Aan welke voorwaarden dient die persoon te voldoen? Zijn

er specifieke selectiecriteria?

Mevrouw Verdegem: ”In de eerste plaats moet men natuurlijk wel de titel bezitten van revisor,

anders kan men geen vennoot worden van een revisorenkantoor. Een aantal jaren relevante erva-

Page 180: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

ring is ook zeer nuttig. Daarnaast is het ook belangrijk dat er een goede relatie is tussen de ver-

schillende vennoten onderling.”

Kan u iets meer vertellen over de identiteit en de achtergrond van de vennoten?

Mevrouw Verdegem: ”Alle vennoten hebben een opleiding genoten die nodig is om als revisor

aan de slag te gaan. Mijnheer Podevijn heeft ervaring opgedaan in een fiduciaire, net als mijn va-

der. Toen hebben ze beslist, midden jaren tachtig, om met een vennootschap van start te gaan. Ze

hebben toen overigens nog kunnen genieten van een overgangsregime, mits het doen van bepaal-

de examens.”

Hoe verloopt de werving en selectie van nieuwe medewerkers?

Mevrouw Verdegem: ”De werving van nieuwe medewerkers gebeurt niet zo grondig als in een

Big Five: daar worden kandidaten op heel veel facetten getest en gescreend, dat is bij ons aller-

minst het geval. Talentvolle kandidaten gaan wij interviewen, maar meer niet eigenlijk.”

Hoe zorgt men ervoor dat een constante pool van gekwalificeerde medewerkers voorhanden is?

Worden er specifieke opleidingen voorzien?

Mevrouw Verdegem: “We veronderstellen van onze nieuwe medewerker uiteraard de nodige

kennis ter zake. De rest zal hij of zij wel gaandeweg leren.”

Welk beleid volgt uw kantoor in verband met het aanvaarden van een nieuwe opdracht of cl i-

ent?

Mevrouw Verdegem: ”We houden rekening met onze capaciteit: kunnen wij dit bedrijf of deze

opdracht aan? We zullen dus zeker kijken naar de aard van het bedrijf, de grootte. Multinationals

zullen we bijvoorbeeld dus niet aanvaarden, want daar hebben we de aangepaste organisatie niet

voor.”

Hoe wordt het budget opgesteld voor een bepaalde opdracht?

Mevrouw Verdegem: “We gaan proberen te schatten hoeveel werkuren er nodig zullen zijn en

op basis daarvan maken we de prijsofferte op.”

Kan u iets meer vertellen over de organisatie van de dossiers?

Page 181: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Mevrouw Verdegem: ”Per klant is er een jaardossier en een permanent dossier. In dat laatste

vinden we juridische gegevens, contracten en dergelijke terug; het jaardossier is het werkdossier

dat tijdens de controle gebruikt wordt en dat aangevuld wordt met de nodige werkpapieren. De

inhoud daarvan is georganiseerd volgens de rubrieken van de jaarrekening.”

Hoe wordt de organisatie in de tijd geregeld? Hoe worden pieken in de activiteit opgevangen?

Mevrouw Verdegem: ”Tijdens de drukke periode werken wij meer, dan is het geen ‘nine to fi-

ve’-job. We doen daarnaast ook een beroep op mensen van buiten de organisatie, die in de sector

werkzaam zijn. Tijdelijke werkkrachten, zeg maar.”

Hoe verloopt de controle of beoordeling van een opdracht (dossier)? Hoe worden medewerkers

geëvalueerd?

Mevrouw Verdegem: ”Ik werk zelfstandig een dossier af en nadien wordt dat nog eens overlo-

pen met Mijnheer Podevijn. Hij kijkt dan wat de belangrijkste punten zijn, of alles goed verlopen

is, of ik aan alles de juiste aandacht heb besteed, enzovoort.”

Worden er bepaalde ‘zaken’, zoals bijvoorbeeld onderwijsactiviteiten, verboden aan uw mede-

werkers, aan de vennoten?

Mevrouw Verdegem: ”We hebben echt geen tijd om andere zaken te doen, zelfs al zouden we dit

willen. Gesteld dat er tijd voor is, dan zou dat, denk ik, geen probleem opleveren. Je ziet, daar is

nog niet echt over nagedacht, omdat het geval zich nog nooit gesteld heeft.”

Kwaliteitscontrole

Welke maatregelen of procedures zorgen ervoor dat het onafhankelijkheidsbeginsel bij het uit-

voeren van een opdracht niet in het gedrang komt?

Mevrouw Verdegem: ”Geen eigenlijk. Het probleem stelt zich eigenlijk niet, aangezien we maar

met twee zijn.”

Is er een programma dat erop gericht is preventief de kwaliteit te beheersen?

Page 182: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Mevrouw Verdegem: ”De meeste controlewerkzaamheden die wij uitvoeren, zijn substantief. De

door ons gecontroleerde ondernemingen zijn ook niet dermate groot, dus wij kunnen ons niet al-

leen op de interne controle baseren. Op het jaareinde worden alle posten van de jaarrekening sub-

stantief gecontroleerd en in de loop van het jaar vindt een evaluatie plaats van de interne controle-

procedures.”

Hoe verloopt de eigenlijke kwaliteitscontrole (NA het uitvoeren van de opdracht)?

Mevrouw Verdegem: ”Het onderhoud met de vennoot na het afwerken van het dossier moet vo l-

doende zekerheid omtrent de kwaliteit van het geleverde werk bieden.”

Indien voor een bepaalde opdracht een zekere specialisatie is vereist, wordt dan beroep gedaan

op experts van buiten de organisatie?

Mevrouw Verdegem: ”Als een probleem een zekere specialisatie vereist die wij zelf niet bezit-

ten, dan doen wij inderdaad een beroep op mensen van buiten het kantoor die ons daarin kunnen

helpen.”

Toekomstperspectieven

Nog niet zo lang geleden sloot het IBR een akkoord met de Franstalige Orde der Advocaten van

de Balie van Brussel? Werkte u al op de een of de andere manier samen met advocaten? Schept

dit voor uw bedrijf mogelijkheden naar de toekomst toe?

Mevrouw Verdegem: ”Als een klant een probleem heeft dat wij niet kunnen oplossen, dan ver-

wijzen wij hem door naar een bepaald advocatenkantoor. Maar een echte samenwerking met een

bepaald kantoor hebben we niet. Ik denk ook niet we dat in de toekomst zullen doen, dat is niet

echt relevant voor ons.”

Welke beroepsgroepen komen nog in aanmerking voor een diepgaande samenwerking, eventu-

eel in een vennootschapsstructuur, met bedrijfsrevisoren?

Mevrouw Verdegem: ”Als we iemand nodig hebben, als wij een bepaald probleem niet kunnen

oplossen, dan doen we extern op iemand beroep. Dat gaat vrij gemakkelijk, dus we hebben niet

Page 183: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

echt nood aan een diepgaande samenwerking met een bepaalde beroepsgroep. We doen beroep op

externe mensen die een zekere specialisatie hebben, indien we dat nodig hebben.”

Welke diensten passen volgens u perfect in het huidig takenpakket van de bedrijfsrevisor? Wel-

ke diensten zouden beter verboden terrein blijven voor de revisor?

Mevrouw Verdegem: ”De tendens om controle af te scheiden van consultancy of advies is on-

gunstig voor ons, kleine kantoren. Hoe kunnen wij overleven als we enkel de wettelijke mandaten

mogen verrichten? Controle en consultancy hangen, volgens mij, sterk met elkaar samen. Het is

dus voor ons niet echt een gunstige evolutie.”

Wat is volgens u de impact van de IAS? Krijgen kleinere kantoren het moeilijker dan een Big

Five?

Mevrouw Verdegem: ”Iedereen zal zich moeten bijscholen om de IAS onder de knie te krijgen,

zowel wij als de grotere kantoren. Op korte termijn worden we er ook nog niet mee geconfron-

teerd: pas in 2005 voor de beursgenoteerde bedrijven, en nadien voor de andere bedrijven, die

eerder ons cliënteel zijn. Het zal voor iedereen een inspanning vergen, dus ik denk niet dat kleine-

re kantoren daar een groot nadeel ondervinden.”

Enkel de “Big Five” hebben genoeg middelen om de multinationals te controleren of om hen

advies te verstrekken. Zijn er gevaren verbonden aan deze ‘ons kent ons’-situatie? Wat kan er

gedaan worden opdat kleinere kantoren ook een grote klant kunnen binnen halen? Externe

financiering?

Mevrouw Verdegem: ”Het is belangrijk dat we een klant een goede service aanbieden. Als we

nu een multinational zouden binnenhalen, moet je ervoor zorgen dat je de middelen en de organi-

satie hebt om die klant van dienst te zijn. Dat is niet het geval voor de kleinere kantoren. We zou-

den de grote klanten dus geen dienst bewijzen om voor hen te werken. Trouwens, ik ervaar het

momenteel niet als een nadeel dat we geen grote klanten hebben. Elk kantoor heeft zijn klanten, ik

ben niet echt jaloers op de grotere kantoren.”

De laatste tijd wordt de sector geteisterd door een aantal schandalen (Enron, L&H, …). Was dit

eigenlijk te vermijden? Kan er dan iets gedaan worden om dit in de toekomst te vermijden?

Page 184: Scriptie 2002 Naessens Eef - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/734/171/RUG01-000734171_2010_0001_AC.pdfNIVRA: Nederlands Instituut van Registeraccountants NovAA: Nederlandse

Mevrouw Verdegem: ”Ik kan daar niet echt een pasklaar antwoord op vinden, ik heb daar nog

niet echt bij stilgestaan, eerlijk gezegd.”

Wat vindt u ervan dat er een externe controle komt op de bedrijfsrevisoren?

Mevrouw Verdegem: ”Ik heb daar eerlijk gezegd nog niet heel veel over vernomen. Het huidig

systeem van de confraternele controle vind ik goed, voor mij hoeft daar niet per se een extern toe-

zicht te komen. Maar misschien is dit een goede manier om het beeld van het revisoraat naar het

maatschappelijk verkeer toe wat positiever te maken. Zoals gezegd, het hoeft voor mij niet echt.”

Binnen afzienbare tijd komt er een overkoepelend beroepsorgaan voor de boekhoudkundige en

fiscale beroepen. Ziet u belangrijke veranderingen als gevolg daarvan? Mogelijke gevolgen

voor de revisorenkantoren?

Mevrouw Verdegem: ”Het is nu zo dat er een aantal zaken, die revisoren tot voor kort mochten

uitvoeren, tot het domein van de accountants behoren. Dat is een spijtige evolutie. Voor mij mo-

gen revisoren en accountants op dezelfde leest worden geschoeid. Onze activiteiten zijn verwant,

de ingangsexamens verschillen niet veel meer en qua kennis moeten we niet veel voor elkaar on-

der doen. Het lijkt me het best dat revisoren en accountants dezelfde activiteiten mogen gaan ve r-

vullen, op het gebied van boekhouding en consultancy dan. De controle zou ik wel nog voorbe-

houden voor de revisoren. Fiscaal ligt het moeilijker, dat vergt meer specialisatie, dat zou wel nog

een afzonderlijk beroep moeten blijven.”

Het revisoraat is aan de top een voornamelijk mannelijke aangelegenheid. Bent u het met die

stelling eens? Wat is de oorzaak daarvan, volgens u? Wat kan er worden gedaan om de situatie

meer in evenwicht te brengen?

Mevrouw Verdegem: ”Ik word zelf vennoot van dit kantoor, dus ben ik wel een bewijs dat die

stelling niet noodzakelijk voor iedereen opgaat. Ik ben me er wel van bewust dat in grotere kanto-

ren de werkdruk hoger is en er minder mogelijkheden zijn voor vrouwen om carrière en gezin te

combineren; dus daar zal je inderdaad maar weinig vrouwelijke vennoten zien.”