Reiskosten Scheiden Wonen en...
-
Upload
hoangthuan -
Category
Documents
-
view
214 -
download
0
Transcript of Reiskosten Scheiden Wonen en...
Reiskosten Scheiden Wonen en Zorg Economische waarde creëren door Combineren Wonen en Zorg
Definitieve Master Thesis
Ing. B. (Björn) Smits Van Beijeren Bergen en Henegouwen Bsc RVGME [email protected] Amsterdam School of Real Estate MSRE - Master of Science in Real Estate Specialisatievak: Real Estate Valuation 1e Beoordelaar: Dr. J. (Jan) Vis MBA CMC RV 2e Beoordelaar: Drs. W. (Wim) van der Post Datum: 31 Maart 2015
Reiskosten Scheiden Wonen en Zorg Economische waarde creëren door Combineren Wonen en Zorg
Managementsamenvatting i
Managementsamenvatting
“Those who have the privilege to know have the duty to act“
Vertaald: “Zij die het voorrecht hebben om te weten hebben de verantwoordelijkheid om te handelen”
Albert Einstein (1879‐1955)
‘Zorg wordt niet meer geleverd onder één dak, maar cliënten moeten in hun eigen woning blijven wonen. Én toch
wordt de zorg goedkoper? Hoe kan dat?’ Die vraag is de aanleiding voor dit onderzoek. Met de maatregel
Scheiden Wonen en Zorg (SWZ) is het de bedoeling dat mensen met een lichte zorgvraag langer thuis
blijven wonen. Dit besluit heeft als gevolg dat zorgpersoneel moet gaan reizen tussen cliënten, terwijl
deze reistijd niet nodig zou zijn als mensen samenwonen in één gebouw (Combineren Wonen en Zorg)
(CWZ). De waarde die deze reistijd vertegenwoordigt is nooit kwantitatief onderzocht. Daarom is de
centrale vraagstelling van dit onderzoek: ‘Wat is de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het
Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd?’.
In deze samenvatting komen drie onderwerpen aan bod, namelijk het theoretisch kader, de
onderzoeksopzet en op hoofdlijnen de resultaten en de conclusie.
Theoretisch kader De totale doelgroep van SWZ bestaat uit zeventigduizend cliënten. In 2012 werd door Nederland 93
miljard euro uitgegeven aan alle zorg, waarvan drie miljard euro aan zorg voor cliënten waarvoor nu
SWZ is ingevoerd. Als een klein percentage van die drie miljard bespaard zou kunnen worden doordat
reizen niet nodig is, dan is dat nog steeds een relatief groot bedrag.
De hoogte van de kosten in de ouderenzorg worden bepaald middels een budgetsysteem. Bij een
budgetsysteem worden de kosten niet door marktwerking bepaald, maar door de overheid. De
economische waarde van reistijd is in een budgetsysteem is niet te bepalen omdat de prijzen geen
grondslag vinden in vrij handelen in de maatschappij. Bij een budgetsysteem is het creëren van waarde
ook niet relevant, omdat met name gestuurd wordt op het beperken van de kosten binnen het budget.
Het paradigma van de Oostenrijkse school is daarentegen wel een economische theorie waarmee de
economische waarde van reistijd is te bepalen. Binnen de Oostenrijkse School staat waarde los van een
beschikbaar budget. Men gaat over tot koop of verkoop wanneer men meer waarde hecht aan hetgeen
met krijgt (meestal een product) dan aan hetgeen men ervoor moet afstaan (meestal geld) en
omgekeerd. De gemaakte kosten zijn bij het nemen van de beslissing minder relevant. In tegenstelling
tot een budgetsysteem is met behulp van het waardebegrip ‘economische waarde’ uit de Oostenrijkse
School wél mogelijk om reistijd te waarderen. Dit waardebegrip en deze economische theorie is dus
gebruikt voor deze thesis.
Onderzoeksopzet Vanuit de centrale vraagstelling zijn drie parameters te destilleren, te weten ‘Reiskosten per cliënt Zorg
Thuis’, een ‘Omrekeningsfactor voor ‘SWZ & Zorg Thuis’’ en de ‘Vermogenskostenvoet’. De toegevoegde
waarde door CWZ, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd is met de volgende vergelijking te
bepalen:
Reiskosten per cliënt Zorg Thuis * Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’ / Vermogenskostenvoet
Door de gevonden toegevoegde waarde te vermenigvuldigen met het aantal personen dat zorg krijgt op
basis van SWZ is ook een grove uitspraak te doen over de toegevoegde waarde voor een
(zorg)vastgoedobject. Onder toegevoegde waarde wordt in deze thesis de extra kwaliteit verstaan die
ontstaat door het efficiënter benutten van reistijd.
Managementsamenvatting ii
Theoretisch kan de mate van verstedelijking invloed hebben op de hoeveelheid reistijd. De reistijd in
een grote stad kan anders zijn dan op het platteland, doordat de gebouwde omgeving anders is
vormgegeven. Om de invloed van de mate van verstedelijking te onderzoeken zijn twee parameters
onderzocht, namelijk ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang mate van verstedelijking’, waarin de
sterkte van de samenhang tussen de verschillende maten van verstedelijking is uitgedrukt.
De gebruikte dataset is verkregen uit de ‘Benchmark in de Zorg’ van ActiZ. In de onderzochte dataset
zit ongeveer 25% van alle cliënten uit de populatie. De dataset wordt zorgvuldig beheerd door een
professionele onderneming, namelijk PWC. De steekproefomvang in de Benchmark in de Zorg is groot
genoeg om statistisch gevonden verbanden te mogen generaliseren naar de gehele populatie. Ook is de
steekproef aselect, waardoor generalisatie mogelijk is.
In hoofdstuk drie staat uitgebreid beschreven welke analysemethodes zijn toegepast om antwoord te
kunnen geven op de centrale vraagstelling. In deze samenvatting wordt daar niet verder op ingegaan.
Resultaten en Conclusie Bovengenoemde vergelijking bestaat uit drie parameters, te weten 1) ‘Reiskosten per cliënt Zorg Thuis’, 2)
‘Omrekeningsfactor voor ‘SWZ & Zorg Thuis’’ en 3) de ‘Vermogenskostenvoet’. Hieronder zijn de resultaten
van de analyses van deze drie parameters verder uitgewerkt.
1) Reiskosten per cliënt Zorg Thuis
Om de bovengenoemde vergelijking in te kunnen vullen zijn eerst de (gewogen) gemiddelde reiskosten
per cliënt Zorg Thuis vastgesteld. Het gewogen gemiddelde is 279 euro. Opgemerkt dient te worden dat
AWBZ‐zorgdiensten en huishoudelijke verzorging vrijgesteld zijn van btw.
2) Omrekeningsfactor voor ‘SWZ & Zorg Thuis
In de onderzochte dataset zitten alleen gegevens van Zorg Thuis. Omdat bij SWZ meer uren zorg
geleverd wordt dan bij Zorg Thuis is een omrekenfactor uitgerekend zodat de gevonden reiskosten bij
Zorg Thuis kunnen worden omgerekend naar de doelgroep SWZ. Het gemiddeld aantal uren zorg bij
Zorg Thuis is 3,17 en bij SWZ 9,45. Daarmee wordt de omrekenfactor 2,98 (9,45/3,17).
De gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt per jaar die bespaard kunnen worden door CWZ zijn dan
831 euro per cliënt per jaar (279 x 2,98). Deze kosten zijn bepaald door de gewogen gemiddelde
reiskosten per cliënt Zorg Thuis te bepalen (279) en die te corrigeren met de ‘Omrekeningsfactor ‘SWZ
& Zorg Thuis’.
Bovenstaande geschatte reiskosten van 831 euro kunnen gebruikt worden voor de steekproef. Om met
95% zekerheid een uitspraak te kunnen doen over individuele cliënten moet rekening gehouden
worden met de standaard deviatie. De standaard deviatie is voor dit onderzoek dusdanig groot dat het
niet mogelijk is om uitspraken te doen voor individuele cliënten.
3) Vermogenskostenvoet
Voor de vermogenskostenvoet wordt in dit onderzoek 5,0% aangehouden. Voor deze thesis is geen
verder onderzoek gedaan naar de vermogenskostenvoet. De 5,0% is de laatste openbaar bekend
gemaakte rentevergoeding die zorginstellingen krijgen voor hun kapitaalslasten op huisvesting. In die
publicatie is geen risico‐opslag gehanteerd. Een vermogenskostenvoet bestaat normaliter uit de reële
rente, de verwachte inflatie en een risico‐opslag. Binnen het paradigma van de Oostenrijkse School zou
voor elke individuele stakeholder een eigen vermogenskostenvoet moeten worden bepaald, omdat elke
individuele stakeholder op elk moment een ander subjectief beeld heeft op de economische waarde van,
in dit geval, de reiskosten bij CWZ. Dit is niet gedaan. Ondanks de bezwaren tegen het rekenen met
5,0% geeft dit wel een richting van de mogelijke waarde van de reiskosten. De mogelijke economische
Managementsamenvatting iii
waarde van het efficiënter benutten van reistijd per cliënt bij CWZ is daarmee afgerond 16.500 euro
(831/5,0%). Zoals eerder genoemd vallen 70.000 cliënten onder de nieuwe regelgeving SWZ. Daarmee
zou de totale economische waarde voor de gehele zorgketen ongeveer 1 miljard euro zijn. In
vergelijking met de eerder genoemde drie miljard die uitgegeven wordt aan zorg voor de doelgroep
SWZ is dat relatief veel.
Om de economische waarde van reistijd in perspectief te plaatsen van een (zorg)vastgoedobject zijn de
gemiddelde reiskosten per cliënt ook vergeleken met de prijs van een gemiddeld appartement in
Nederland. De gemiddelde transactieprijs van een appartement in Nederland is 158.000. De
economische waarde van reistijd à 16.500 euro is daarmee ongeveer 10% van de gemiddelde
transactieprijs van een appartement in Nederland (16.500/158.000=10,44%). Dat is wederom relatief veel.
Schaalvoordelen
Om uit te sluiten dat schaalvoordelen een storend effect hebben op de uitkomsten is een
regressieanalyse uitgevoerd. Uit de regressieanalyse blijkt niet dat reiskosten correleren met het aantal
cliënten. Daarmee is de grootte van een zorginstelling niet van invloed op de reiskosten en hoeven de
gevonden resultaten niet te worden gecorrigeerd.
Mate van verstedelijking & Sterkte samenhang mate van verstedelijking
Ook is onderzocht of de bebouwde omgeving van invloed is op de hoogte van de reiskosten. Hiervoor
zijn twee parameters onderzocht, te weten ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang mate van
verstedelijking’ verder uitgewerkt.
Uit de samenhanganalyse met behulp van de Spearman rangcorrelatie blijkt een sterke samenhang
tussen de mate van verstedelijking en de reiskosten per cliënt. De correlatiecoëfficiënt is zowel op basis
van het rekenkundig gemiddelde (0,58) als op basis van het gewogen gemiddelde (0,89) sterk (op een
schaal van ‐1 en +1). Beide correlatiecoëfficiënten zijn significant (4,62% en 0,01%). Dit betekent dat hoe
landelijker het gebied is waar zorg geleverd wordt, des te hoger zijn de reiskosten.
Dit betekent dat de gevonden gewogen gemiddelde reiskosten van 831 euro per cliënt per jaar nader
kunnen worden opgesplitst in vier mate van verstedelijking. Hieruit volgt de volgende tabel.
Tabel 1 ‐ Gewogen gemiddelde reiskosten per mate van verstedelijking
Mate van verstedelijking G4 Stedelijk Overig Landelijk
gewogen gemiddelde reiskosten €507 €808 €1.028 €1.255
Voorwoord iv
Voorwoord
Eindelijk afgerond! Ik ben weer een hele ervaring rijker. Met het inleveren van deze thesis heb ik mijn
studie MSRE aan de ASRE afgerond. Ik heb een fantastische tijd gekend waarin ik met veel
vastgoedprofessionals van gedachten heb mogen wisselen, veel geleerd heb en vrienden voor het leven
heb gemaakt.
Het komen tot een onderwerp voor deze thesis was heel eenvoudig. Ik ben werkzaam in het
zorgvastgoed en toen de minister besloot om ouderen thuis te laten verzorgen in plaats van in een
verzorgingshuis dacht ik: “Huh, is dat goedkoper?”. Met dit onderzoek kom ik erachter dat een en
ander complex is en moeilijk letterlijk te duiden.
Toen ik begon aan deze scriptie‐module was mijn gemiddelde een 7,9 en bleek ik tot mijn verbazing niet
ver van een cum laude af te zitten. Dit inspireerde mij om een stapje extra te doen en de tijd te nemen
om in ieder geval zelf heel erg tevreden te zijn met dit eindresultaat.
Wat misschien niet helpt is dat ik eigenwijs ben geweest met de alineaopbouw. Voor deze thesis heb ik
me verdiept in het schrijven van teksten. Eén van de dingen die mij opviel is dat in Amerikaanse teksten
alinea’s worden opgesplitst met behulp van een witregel. In Europa is de norm om bij een nieuwe
alinea de eerste regel te laten inspringen. Persoonlijk vind ik dat niet mooi, dus daarvoor heb ik het
Amerikaanse systeem aangehouden.
De leermomenten die ik tegen ben gekomen en wil delen met anderen is om je tijdig te concentreren op
een goede dataset. Zonder goede gegevens heb je geen onderzoek. Zelf gegevens verzamelen is niet in
alle gevallen haalbaar en kost ook veel tijd, dus let daar op.
Ook is het plannen van een huwelijk en het krijgen van een tweede kindje niet goed voor de planning.
Het is wel goed voor de inspiratie. Het geeft veel positieve energie en zorgt voor afleiding.
Als laatste wil ik heel veel mensen bedanken. In de eerste plaats mijn vrouw en mijn twee dochters voor
al het geduld dat ze me hebben gegeven. Ook wil ik de ASRE bedanken voor de fantastische opleiding
en de goede organisatie waarop ik kon terugvallen. Jan Vis wil ik bedanken voor de mooie gesprekken
die we hebben gehad en het delen van zijn enorme kennis (niet alleen de Oostenrijkse School). En ik wil
mijn werkgever Habion Vastgoed Zorgsector bedanken voor de kansen die ik krijg.
Ook wil ik ActiZ speciaal bedanken voor het beschikbaar stellen van de dataset. Met de Benchmark in
de Zorg hebben zij een prachtige bron van kennis in handen. Het is bijzonder om er gebruik van te
mogen maken. PWC heeft mij goed ondersteund in het verzorgen van de feitelijke gegevens, daar ben
ik ook erg dankbaar voor.
Als laatste wil ik de mensen met veel kennis vanuit de zorg of zorgvastgoed bedanken met wie ik heb
mogen sparren. Ik wil daarbij in het bijzonder Bouwina Schuttel, Bram Vunderink, Ko Hemminga en
Theo Klarenbeek noemen.
Inhoudsopgave v
Inhoudsopgave
Managementsamenvatting i
Voorwoord iv
Inhoudsopgave v
1 Inleiding....................................................................................................................................................... 1 1.1 Aanleiding .............................................................................................................................................. 1 1.2 Probleemstelling en doelstelling ......................................................................................................... 2 1.3 Centrale vraagstelling ........................................................................................................................... 2
2 Literatuuronderzoek .................................................................................................................................. 4 2.1 Bestaande literatuur centrale vraagstelling ....................................................................................... 4 2.2 Combineren Wonen en Zorg ............................................................................................................... 6 2.3 Toegevoegde waarde .......................................................................................................................... 10
3 Onderzoeksopzet ..................................................................................................................................... 14 3.1 Operationaliseren ................................................................................................................................ 14 3.2 Onderzoekstructuur ........................................................................................................................... 16 3.3 Dataset .................................................................................................................................................. 17 3.4 Analysemethodes ................................................................................................................................ 21
4 Resultaten analyses .................................................................................................................................. 24 4.1 Reiskosten per cliënt Zorg Thuis ...................................................................................................... 24 4.2 Omrekeningsfactor en het aantal cliënten ....................................................................................... 27 4.3 Vermogenskostenvoet ........................................................................................................................ 28 4.4 Regressieanalyse cliënten versus reiskosten ................................................................................... 28 4.5 Mate van verstedelijking en de sterkte van die samenhang ......................................................... 29 4.6 Antwoorden deelvragen .................................................................................................................... 31 4.7 Toegevoegde waarde door CWZ ...................................................................................................... 32 4.8 Expertreflectie ...................................................................................................................................... 33
5 Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek .............. 34 5.1 Conclusie en discussie ........................................................................................................................ 34 5.2 Evaluatie ............................................................................................................................................... 36 5.3 Aanbevelingen ..................................................................................................................................... 38 5.4 Suggesties voor verder onderzoek ................................................................................................... 39
Bibliografie vi
Afkortingen viii
Bijlagen ix
Bijlage 1 – Zorgzwaartepakketten
Bijlage 2 – Definities
Bijlage 3 – Uitkomsten beschrijvende statistiek
Bijlage 4 – Inhoud van de Benchmark in de Zorg
Bijlage 5 – Datacontrole
Bijlage 6 – Frequentieanalyse
Inleiding
1
1 Inleiding
“Wer ein WARUM zum Leben hat, erträgt fast jedes WIE.“
Vertaald: “Wie een WAAROM heeft waarvoor hij kan leven, kan bijna elk HOE verdragen”
Friedrich Nietzsche (1844‐1900)
In deze inleiding wordt beknopt ingegaan op het doel en onderwerp van deze thesis. Daarin komen
vier aspecten aan de orde, namelijk 1.1 de aanleiding, 1.2 de probleemstelling en doelstelling en 1.3 de
centrale vraagstelling. De gebruikte methoden en technieken worden breder uitgewerkt in hoofdstuk
‘3 Onderzoeksopzet’.
1.1 Aanleiding Zorgkosten zijn lager als cliënten thuis blijven wonen in plaats van samen in één gebouw. Dit is één
van de conclusies die de staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport in haar kamerbrief
trekt om ‘scheiden van wonen en zorg’ (SWZ) in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
in te voeren (Veldhuijzen van Zanten‐Hyllner, 2012). Het paradoxale van deze conclusie is dat het
logischer zou zijn dat zorg juist duurder wordt, omdat zorgpersoneel zich over grotere afstand moet
gaan verplaatsen tussen cliënten.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) heeft de staatssecretaris geadviseerd over SWZ, ook wel
extramuraliseren genoemd. In het advies onderkent de NZA dat de kosten voor een uur extramurale
zorg hoger zullen zijn dan in een intramurale setting, als gevolg van onder andere extra reistijd
(Homan, 2012). Desondanks concluderen zij dat door het totaal aan effecten toch een besparing zal
optreden. Het specifieke effect van de extra reistijd is hiervoor echter niet gemeten en wordt niet
verder onderbouwd.
Zoals Homan al concludeerde treden meer effecten op dan alleen het ontstaan van reistijden (Homan,
2012). Cliënten zullen bijvoorbeeld zelf huur gaan betalen en in aanmerking komen voor huurtoeslag.
Ook is een psychologisch effect niet uit te sluiten, omdat cliënten mogelijk minder zorgbehoevend zijn
wanneer zij thuis kunnen blijven wonen. Homan onderkent dat de effecten op macroniveau complex
zijn en dat de verwachting van de werkelijke besparingen door SWZ daardoor moeilijk zijn te
voorspellen.
SWZ staat tegenover de gedachte om zorgbehoevenden te concentreren op één locatie. Het bij elkaar
wonen in één complex wordt in deze thesis het Combineren van Wonen en Zorg genoemd (CWZ).
Doordat zorgbehoevenden bij elkaar wonen in één complex is de reistijd voor zorgverleners nihil.
Daarmee is CWZ efficiënter in reistijd dan SWZ.
Bestaande literatuur In de bestaande wetenschappelijke literatuur is nauwelijks geschreven over SWZ en helemaal niet
over reistijden bij SWZ. Hoewel het onderwerp al sinds 1995 op de agenda van de overheid staat
dateert het gevonden wetenschappelijk onderzoek van 2012. Bij de ASRE zijn vijf theses geschreven
over dit onderwerp, allemaal na 2012. Desbetreffende onderzoeken zijn met name gericht op de
risico’s en strategie van zorgvastgoed dan wel op organisatieculturen en waarde creatie door
zorgspecifieke investeringen (Jansen, 2012; Oomen 2013; Velde, 2012; Brand, 2013; Jacobi, 2014). Naast
de wetenschappelijke literatuur is veel vakliteratuur beschikbaar. De betrokken ministeries,
belangenorganisaties, de Nederlandse Zorgautoriteit en vele anderen hebben gepubliceerd over SWZ.
De vakliteratuur gaat niet in op reistijden of eventuele efficiencynadelen van SWZ.
Inleiding
2
De enige gevonden bron over reistijden zijn de publicaties van ActiZ over de Benchmark in de Zorg.
Daarin wordt op hoofdlijnen gerapporteerd over reistijden in de zorg. Dit onderzoek beoogt bij te
dragen aan het kleiner maken van de geconstateerde kennisleemte.
De inhoud van de gevonden literatuur wordt breder behandeld in de literatuurstudie in hoofdstuk
twee, paragraaf 2.1.
1.2 Probleemstelling en doelstelling Het uitgangspunt in deze thesis is dat bij CWZ geen reistijd nodig tussen cliënten in tegenstelling tot
SWZ. Dit resulteert in lagere reiskosten en die kunnen een effect hebben op de waarde van het
(zorg)vastgoed, omdat het (zorg)vastgoed de voorwaarde is om geen reistijd te hebben. Deze thesis
richt zich op het kwantificeren van de economische waarde van reistijd bij CWZ. Daarbij wordt
rekening gehouden met verschillende mate van verstedelijking. Immers mag verwacht worden dat de
reistijd bij het leveren van zorg in stedelijk gebied anders zal zijn dan op het platteland.
Dit leidt tot de volgende probleemstelling: ‘In de bestaande literatuur zijn geen gegevens gevonden om de
toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed te berekenen door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van
het efficiënter benutten van reistijd’. En daarmee wordt de doelstelling van dit onderzoek: ‘Inzicht
verkrijgen in de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande
van het efficiënter benutten van reistijd’.
1.3 Centrale vraagstelling Gezien bovenstaande probleem‐ en doelstelling luidt de centrale vraagstelling van dit onderzoek:
‘Wat is de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van
het efficiënter benutten van reistijd?’
Deze vraagstelling zal beantwoord worden middels het ontwikkelen van een rekenkundige
vergelijking waarmee reistijd kan worden omgezet in toegevoegde waarde, afhankelijk van de mate
van verstedelijking waarin het (zorg)vastgoed zich bevindt. De centrale vraagstelling is uitgesplitst in
voorbereidende vragen en deelvragen. Het onderzoek naar de voorbereidende vragen geeft inzicht in
de bestaande literatuur, het gekozen onderwerp en het gebruikte theoretisch kader. De
voorbereidende vragen worden behandeld in hoofdstuk twee. Het onderzoek naar de deelvragen is
een kwantitatief onderzoek naar reistijden in de zorg en worden behandeld in hoofdstuk drie en vier.
Voorbereidende vragen In de centrale vraagstelling staan twee onderzoekselementen, namelijk ‘toegevoegde waarde’ en
‘combineren van wonen en zorg’. Om die elementen te kunnen duiden zijn vijf voorbereidende
vragen opgesteld. Deze vijf voorbereidende vragen zorgen voor begripsafbakening. Tegelijkertijd
ontstaat op deze wijze een conceptualisatie van het onderzoek. De daadwerkelijke methodologie
wordt dan ook pas in hoofdstuk ‘3 Onderzoeksopzet’ nader uiteengezet.
De eerste en tweede voorbereidende vraag zijn: ‘Wat is Scheiden van Wonen en Zorg?’ en ‘Wat is Combineren
van Wonen en Zorg?’. SWZ is een overheidsmaatregel en CWZ is een zelf geformuleerd begrip dat als
tegenpool daarvan dient. De antwoorden op deze vragen vormen het kader waarbinnen dit onderzoek
gedaan wordt. Dit deel is een beschrijvend onderzoek, uitgaande van de bestaande kennis over SWZ.
De reiskosten die gemaakt moeten worden voor het leveren van zorg bij SWZ en bij CWZ zijn
verschillend. In het huidige budgettaire systeem van AWBZ zorg is het verschil in waarde van deze
kosten niet zichtbaar. De reden hiervoor is dat budgetten niet direct wijzigen bij een verandering in de
Inleiding
3
kosten. Tevens zijn de budgetten voor zorg in het hele land gelijk en is de reistijd in dat budget niet
specifiek benoemd. Hierdoor is het niet mogelijk om uit de AWBZ budgetten het budget voor reistijd
te destilleren. Voor diepgaander onderzoek hiertoe is de derde voorbereidende vraag geformuleerd:
‘Wat is een budgetsysteem?’.
In tegenstelling tot een budgetsysteem is de waardeleer van de Oostenrijkse School wél een
theoretisch model waarbij het mogelijk is om een verschillende economische waarden te berekenen bij
verschillende kosten. Daarom is de Oostenrijkse School een geschikt theoretisch model om reistijd te
waarderen. Het verschil in waarde dat ontstaat door het efficiënter benutten van reistijd wordt binnen
de Oostenrijkse School toegevoegde waarde genoemd. Dit leidt tot de vierde en vijfde voorbereidende
vraag: ‘Wat betekent economische waarde specifiek binnen het paradigma van de Oostenrijkse School?’ en ‘Wat
is toegevoegde waarde?’. Om antwoord te geven op deze twee vragen is een beschrijvend onderzoek
gedaan. Dit onderzoek geeft op hoofdlijnen inzicht in de Oostenrijkse School.
Literatuuronderzoek
4
2 Literatuuronderzoek
“Knowledge is power. Information is liberating. Education is the premise of progress, in every society, in every family”
Kofi Annan (1997)
In de inleiding is de aanleiding, de probleemstelling, de doelstelling en de centrale vraagstelling
besproken. De centrale vraagstelling is uitgesplitst in voorbereidende vragen. In dit hoofdstuk wordt
de bestaande literatuur over SWZ behandeld en worden de voorbereidende vragen onderzocht en
beantwoord. Deze antwoorden geven inzicht in het gekozen onderwerp en het gebruikte theoretisch
kader.
De belangrijkste constatering uit het vorige hoofdstuk de ‘Inleiding’ is dat bij het invoeren van SWZ
niet is onderzocht hoe groot de waarde is van het efficiënter benutten van reistijd bij CWZ in
tegenstelling tot SWZ. In deze thesis wordt dit wel gedaan.
Dit hoofdstuk is opgebouwd uit vier paragrafen. De eerste paragraaf geeft een overzicht van de
bestaande literatuur. De tweede en derde paragraaf beantwoorden de voorbereidende vragen. Elke
paragraaf eindigt met een samenvatting.
Het theoretisch kader bestaat uit twee onderzoekselementen, namelijk CWZ en de toegevoegde
waarde vanuit de Oostenrijkse School. Omdat voorondersteld wordt dat deze onderwerpen bij de
meeste vastgoedkenners niet voldoende bekend zijn, is een korte introductie van deze onderwerpen
opgenomen in de literatuurstudie.
2.1 Bestaande literatuur centrale vraagstelling In deze paragraaf wordt beschreven wat bekend is in de bestaande literatuur over reistijden bij SWZ.
Deze thesis zal een aanvulling zijn op deze bestaande literatuur over dit onderwerp en dan vooral
over de waarde die reistijd vertegenwoordigt bij SWZ.
Reistijden niet onderzocht bij definitief besluit SWZ In het advies dat de minister van VWS gebruikt om definitief te besluiten over SWZ wordt gesproken
over reistijd, maar de omvang van de reistijd wordt niet gespecificeerd (Homan, 2012). Het advies
onderkent dat de kosten voor zorg per uur stijgen. Daarvoor worden twee redenen aangewezen. De
eerste reden is de extra reistijd die nodig is om iemand buiten een instelling te verzorgen en de tweede
reden is het ontbreken van schaalvoordelen bij het gebruiken van medische apparatuur. SWZ levert
volgens het eerder genoemde advies toch een besparing op, omdat zorg minder vanzelfsprekend
beschikbaar zou zijn bij SWZ.
Onderzoek naar deelonderwerpen bij SWZ Naar SWZ zijn de afgelopen jaren verschillende onderzoeken gedaan. Echter gaat geen enkel
onderzoek over reistijden of het effect van reistijd bij SWZ. De vijf gevonden onderzoeken zijn allen
uitgevoerd door studenten van de ASRE. De onderzoeken worden hier genoemd om het reeds in
hoofdstuk 1 geschetste beeld van de bestaande literatuur over SWZ compleet te maken.
Het eerste onderzoek gaat over de risico’s van SWZ op het vastgoed van een zorginstelling en hoe
zorginstellingen om kunnen gaan met die risico’s (Jansen, 2012). Interessant is dat SWZ als groot risico
genoemd wordt. Voor 2011 was er sprake van een redelijk risicoloze vastgoedportefeuille en na 2011 is
dit compleet anders. Dit is een gevolg van politieke keuzes. Als zorginstelling heb je daar nagenoeg
geen invloed op, maar je moet het risico wel dragen. Het tweede onderzoek gaat over de mate waarin
waarde wordt gegenereerd door te investeren in zorgspecifieke facetten voor marktpartijen (Oomen,
Literatuuronderzoek
5
2013). Voor SWZ betekent dit dat het mogelijk is om zorgwoningen te realiseren die ruimer zijn om
rolstoeltoegankelijk te worden. De extra kosten hiervan worden in de markt terugverdiend. Overige
investeringen in de zorg moeten grotendeels onrendabel worden geïnvesteerd vanuit de WMO.
Echter gemeentes hebben maar beperkt budget. Het derde onderzoek is gedaan naar de vraag hoe
omgegaan moet worden met zorgvastgoed als gevolg van SWZ (Velde, 2012). Hierin wordt duidelijk
dat de strategie van beleggers afhangt van degene die zij zien als spelbepaler. De spelbepaler is dan de
overheid of de cliënt. Door de onduidelijkheid over de toekomst van intramuraal vastgoed is dat
complex en dat zorgt voor veel extra risico’s. Het vierde onderzoek is gedaan naar de samenhang van
organisatiecultuur met de keuze in vastgoedstrategieën door het invoeren van SWZ (Brand, 2013).
Hoewel geen samenhang is aangetoond tussen de organisatiecultuur en vastgoedstrategie verschuift
de focus vanaf 2013 van intern naar extern. Dit betekent dat de cliënt steeds meer centraal komt te
staan. Dit sluit goed aan bij SWZ. En het vijfde en laatste onderzoek is gedaan naar de invloed van
SWZ op de manier van taxeren van woonzorgcomplexen (Jacobi, 2014). De conclusie hiervan is dat
taxaties voor SWZ uit gingen van een inkomstenbenadering. Na SWZ moeten meerdere
taxatiemethodieken gebruikt worden om tot een goede waardering te komen. Over de invloed van
reistijden wordt in deze thesis niet gesproken.
Reistijdbesparing bij gebruik domotica In het magazine Digizine geeft Zorginstelling Sensire twee voorbeelden van besparingen van reistijd
(van der Heijden & Vogel, 2012). Deze besparingen komen voort uit het gebruiken van de
domoticavoorziening beeldbellen. Deze domoticavoorziening houdt in dat zorgpersoneel niet in
dezelfde ruimte hoeft te zijn als de cliënt, omdat zij via een soort telefoonverbinding met camera en
beeldvoorziening contact heeft met de cliënt. Zo duurt het aflezen van één insulinepen bij
slechtzienden slechts twee minuten in plaats van zestien minuten. Die zestien minuten zijn opgesplitst
in een gemiddelde reistijd van tien minuten en een behandeling van zes minuten bij een cliënt thuis.
Het tweede voorbeeld is een controle bij het innemen van medicatie. Bij dit voorbeeld wordt een
behandeling van achttien minuten verkort tot twee minuten. De reistijd voor deze behandeling is
gemiddeld negen minuten.
Reistijden geregistreerd in Benchmark in de Zorg In de publicaties van ActiZ over de Benchmark in de Zorg staat de gemiddelde reistijd bij Zorg Thuis
gepubliceerd. Deze reistijden worden opgesplitst naar grote steden en niet grote steden. De conclusie
is dat de reistijd en reiskosten in grote steden lager zijn dan in niet grote steden. In de volgende tabel
staat een overzicht van de gepubliceerde waardes.
Tabel 2 ‐ Reistijd&‐kosten uit benchmarkrapporten en achtergrondrapportages 2011‐2013 Benchmark in de Zorg
(gecombineerd door auteur)
Type regio: Grote steden Niet grote steden
Jaar: 2010 2011 2012 2010 2011 2012
Aandeel reistijd als % van het totaal aan
betaaluren (Zorg Thuis) 6,4% 5,8% 6,2% 6,8% 7,7% 6,5%
Aandeel reiskosten als % van het totaal aan
personeelskosten (Zorg Thuis) 2,3% 2,4% 3,8% 4,0%
Tabel 3 ‐ Branchecijfers verpleging, verzorging en thuiszorg uit achtergrondrapportage 2013 Benchmark in de Zorg
Grootteklasse
Concern Sector Kopgroep S M L XL
Gemiddeld aantal uren per
cliënt (Zorg thuis) 153 243 165 163 154 150
Directe personeelskosten per
fte (VVT) €44.318 €41.343 €41.726 €42.538 €44.865 €44.783
Literatuuronderzoek
6
In grote steden is de reistijd gemiddeld 6,1% ten opzichte van het totaal aantal betaaluren en in niet
grote steden is dat 7,0%. Een relatief verschil van vijftien procentpunt. In grote steden zijn de
reiskosten als percentage van de personeelskosten 2,4% en in niet grote steden is dat 3,9%. Een relatief
verschil van zeventig procentpunt. Daarmee is het verschil in reiskosten tussen grote steden en niet
grote steden groter dan het verschil in reistijden. De reden hiervoor is volgens ActiZ dat in grote
steden veel meer uitzendkrachten moeten worden ingezet dan in niet grote steden waardoor de
personeelskosten veel hoger zijn.
Kwalitatieve effecten SWZ In 2008 heeft het Ministerie van VWS aan Research voor Beleid opdracht gegeven om een ex‐ante
onderzoek te doen naar de effecten van twee beleidskeuzes bij SWZ (Hollander, van Vree, Mutsaers,
& Driest, 2008). De eerste was het stimuleren van het langer thuis wonen, de tweede keuze was SWZ.
Dat onderzoek concludeert dat ouderen zo lang mogelijk in hun eigen woning willen blijven wonen.
Wanneer dat niet meer kan wil een kwart van de ouderen naar een verzorgingshuis, ruim de helft
naar een aanleunwoning en een klein percentage naar een afdelingswoning. Het liefst blijft men
samenwonen met de partner en wonen binnen de eigen woonplaats. Ook wordt geconcludeerd dat
ouderen het belangrijker vinden om een compleet aanbod te hebben aan zorg, welzijn en diensten,
dan de vrije keuze voor een zorgaanbieder. Hiermee zijn de kwalitatieve aspecten van SWZ
onderzocht. Deze onderzoeken vertellen niets over het effect van extra reistijd voor zorgverleners op
de keuze voor een type woonvorm.
Samenvatting Reistijden in de zorg zijn het nauwkeurigst onderzocht door ActiZ, dat blijkt uit de publicaties over
de Benchmark in de Zorg. Dit is echter onvoldoende om een uitspraak te kunnen doen over de
centrale vraagstelling.
Over het onderwerp SWZ zijn verschillende wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd, maar niet
over reistijden in de zorg. Sensire geeft een aantal reistijdbesparingen aan bij het gebruik van
domotica, echter de wetenschappelijke basis hiervan is onbekend.
De kwalitatieve effecten van SWZ zijn onderzocht. Dat onderzoek concludeert dat ouderen zo lang
mogelijk in hun eigen woning willen blijven wonen en dat ouderen het belangrijker vinden om een
compleet aanbod te hebben aan zorg, welzijn en diensten dan de vrije keuze voor een
zorgaanbieder.
2.2 Combineren Wonen en Zorg In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de eerste en tweede voorbereidende vraag: ‘Wat is
Scheiden van Wonen en Zorg’ en ‘Wat is Combineren van Wonen en Zorg?’. Antwoord geven op deze
vragen gebeurt door het bespreken van zes onderwerpen, namelijk 1) de kosten van de zorg op
macroniveau, 2) de wijze waarop de huisvestingslasten van een zorginstelling worden vergoed,
daarna wordt beschreven wat 3) een budgetsysteem is, 4) de consequenties van SWZ, 5) de gevolgen
van CWZ en 6) de effecten van schaalvoordelen. Deze zes onderwerpen zijn gekozen om snel inzicht
te verschaffen in de achterliggende problematiek, financiële omvang van SWZ en CWZ en de
complicaties om reiskosten te berekenen binnen een budgetsysteem.
1) Kosten van de zorg op macroniveau In totaal werd in 2012 voor 93 miljard euro uitgegeven aan gezondheidszorg en welzijnszorg (CBS,
2013). Het Budgettair Kader Zorg (BKZ) betaalde hiervan 67 miljard. De overige 26 miljard kwam uit
aanvullende verzekeringen. Van de 93 miljard werd 24 miljard besteed aan ziekenhuiszorg, 18 miljard
aan ouderenzorg en de rest aan andere zorgactiviteiten, zoals huisartsen, tandartsen,
gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Aan cliënten waarvoor nu SWZ wordt
doorgevoerd werd ongeveer drie miljard euro uitgegeven (Argumentenfabriek, 2012, p. 31). De
andere vijftien miljard werd uitgegeven aan zware zorg en thuiszorg.
Literatuuronderzoek
7
Er zijn vier wetten in Nederland die burgers recht geven op zorg, namelijk de Zorgverzekeringswet
(ZVW), de Wet op Zorgtoeslag (WZT), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet
Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De ouderenzorg wordt vergoed vanuit de ZVW, de AWBZ
en de WMO. De ZVW regelt vanaf 1 januari 2014 de geriatrische revalidatie en vanaf 1 januari 2015 de
wijkverpleging. De AWBZ financiert de langdurige zorg voor chronisch zieken, gehandicapten en
ouderen. Het is een vangnet constructie die zorgt dat verzorging, behandelingen of verpleging altijd
verzekerd is. De WMO zorgt voor ondersteuning bij gehandicapten, mensen met psychische
problemen en ouderen. Zij krijgen bijvoorbeeld huishoudelijke hulp of een rolstoel. Met name oudere
mensen maken gebruik van de AWBZ. De AWBZ is ingedeeld in drie sectoren, namelijk de
Gehandicaptenzorg (GHZ), de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en de Verpleging & Verzorging
(V&V). SWZ geldt voor alle sectoren in de AWBZ. Deze thesis richt zich specifiek op de V&V en in
bijzonder op de ouderenzorg.
2) Wijze waarop de huisvestingslasten van een zorginstelling worden vergoed Tot 2009 bestond een systeem waarbij de huisvestingslasten voor zorginstellingen werden
gegarandeerd door de overheid, namelijk middels het zogenaamde bouwregime (Nederlandse
Zorgautoriteit, Kapitaallasten Care, 2013). Dit hield in dat een zorginstelling een vergunning kon
aanvragen wanneer zij een nieuw gebouw wilden bouwen. Wanneer zij goedkeuring kregen werden
de kapitaallasten (rente en afschrijving) gegarandeerd vergoed door de overheid vanuit de AWBZ.
Van 2009 tot 2012 was het mogelijk voor zorginstellingen om op basis van nacalculatie de
huisvestingslasten vergoed te krijgen. Per 1 januari 2012 is de gegarandeerde vergoeding voor de
kapitaalslasten vervangen door een integraal tarief, de normatieve huisvestingscomponent (NHC). Dit
betekent dat in het ZZP tarief (zorgkosten) een deel wordt opgenomen ter vergoeding van de
huisvestingslasten. De belangrijkste wijzing voor zorginstellingen is dat zij geen gegarandeerde
vergoeding meer krijgen voor hun totale huisvestingslasten, maar dat deze afhankelijk worden
gemaakt van de zorgproductie. Daarmee komen leegstandskosten voor rekening van de
zorginstelling. Tussen 2012 en 2018 kunnen zorginstellingen beroep doen op een overgangsregeling.
Grofweg betekent dit dat zij het eerste jaar 5 6e deel (2018‐2012 = 6 jaar) van hun huisvestingslasten
nog vergoed krijgen op basis van de vergunning uit het bouwregime en 1 6e deel van hun
huisvestingslasten vergoed krijgen op basis van de NHC. De bedoeling is om na 2018 de
zorgverzekeraars vrij te laten om zorg in te kopen. Daarmee zal een ‘markt’ ontstaan op basis van
geleverde kwaliteit en prijs. Oud inefficiënt (zorg)vastgoed zal dan minder opleveren dan nieuw
geschikt (zorg)vastgoed (Homan, 2013).
Zorgzwaartepakketten
De AWBZ is ingedeeld in drie sectoren, namelijk de Gehandicaptenzorg (GHZ), de Geestelijke
Gezondheidszorg (GGZ) en de Verpleging & Verzorging (V&V). Binnen de V&V zijn tien
verschillende zorgzwaartepakketten (ZZP). (Voor een overzicht van de tien verschillende ZZP’s zie
‘Bijlage 1’). Grofweg zijn de eerste vier ZZP’s voor lichte zorg en de laatste zes ZZP’s voor zware zorg.
SWZ wordt volgens de laatste stand van zaken (zorgakkoord 2013) ingevoerd bij mensen met een
lichte zorgvraag. Dit zijn alle cliënten met een ZZP één tot en met drie en de helft van de cliënten met
een ZZP vier (Min. VWS, 2013). De hoogte van de vergoeding voor de huisvestingslasten (NHC) zijn
gedifferentieerd naar de verschillende ZZP’s. Elke ZZP heeft zijn eigen vergoeding en wordt jaarlijks
geïndexeerd en herijkt. De huisvestingslasten staan de laatste jaren sterk onder druk en zijn
veelvuldig gewijzigd (Meusen‐den Ouden, 2013).
3) De zorg is een budgetsysteem De AWBZ ouderenzorg is in Nederland gereguleerd. De wijze van regulering wordt uitgebreid
beschreven in de CIZ indicatiewijzer (CIZ, 2012). Hier volgt een korte samenvatting van de
indicatiewijzer waarin de belangrijkste aspecten worden toegelicht. Als een verzekerde aanspraak wil
Literatuuronderzoek
8
maken op AWBZ gefinancierde zorg moet zij een aanvraag doen bij het Centrum Indicatiestelling
Zorg (CIZ) voor een indicatie. Deze indicatie dient dan als grondslag voor zorg en wordt uitgedrukt in
een ZZP. Voor hulp in de huishouding (thuiszorg) is geen sprake van ZZP’s, maar wordt het aantal
uren en type zorg bepaald. De kosten c.q. het budget voor een ZZP wordt gereguleerd door de
overheid, de NZA. Een ZZP bevat het budget voor het verkrijgen van zorg die aansluit op de
behoeftes aan zorg van een verzekerde. Er zijn drie opties voor uitvoering van de zorg. De verzekerde
kan kiezen voor Zorg in Natura, Volledig Pakket Thuis (VPT) of een Persoon Gebonden Budget
(PGB). Bij alle drie de opties worden de kosten en daarmee de budgetten voor zorginstellingen en
cliënten door de overheid gereguleerd.
Een budgetsysteem is een top‐down benadering van sturen op kosten. De hoogste laag (in dit geval de
overheid) stelt een hoofdbudget vast (rijksbegroting onderdeel AWBZ). Het Ministerie maakt een
verdeling voor alle AWBZ zorg. De zorgkantoren verdelen dat budget onder zorginstellingen. En
zorginstellingen verdelen het budget in potjes voor onder andere personeel, materialen en
huisvestingslasten. Regelmatig vinden controles plaats om te controleren of de budgetten afdoende
zijn. Als dat niet zo is dan worden corrigerende maatregelen genomen (Jorissen & Roodhooft, 2006).
Een voordeel van een budgetsysteem is dat een heldere structuur ontstaat met heldere doelen. Een
nadeel volgens Hopmans is het ontstaan van vaak tijdrovende onderhandelingen (Hopmans, 2007).
Een budgetsysteem werkt traag en is arbeidsintensief. Daardoor ontstaan niet productieve overhead
kosten. Dertig procent van de functionele tijd van managers wordt besteed aan budgetteren (Groot,
2006). Dit budgetteren is gericht op financieel‐economische doelstellingen zonder daarbij strategische
kwesties te betrekken. Van die dertig procent gaat tachtig procent op aan informatieverzameling en
slechts twintig procent aan analyse en planning (Padt, 2004). Een ander nadeel is dat door deze
traagheid de budgetten al achterhaald kunnen zijn voordat ze gereed zijn.
Deze thesis gaat met name over de economische waarde van reistijd. Reistijd zit feitelijk in een ZZP‐
tarief verdisconteerd, anders gezegd, in een ZZP‐tarief is het niet duidelijk welk deel gebudgetteerd is
voor reistijd. Voor reistijd is geen afzonderlijk tarief opgenomen, maar reistijd is onderdeel van het
totale ZZP‐tarief. Dit tarief is gelijk over heel Nederland (Nederlandse Zorgautoriteit, 2013). Het is
onmogelijk dat overal in Nederland evenveel reistijd nodig is om bij een cliënt te komen. Daarom is
het vreemd dat middels deze macrobenadering daar in het budget geen rekening mee wordt
gehouden. Het komt voor dat op het ZZP‐tarief een korting wordt gegeven omdat bijvoorbeeld één
zorgorganisatie alle zorg in één aanleuncomplex levert. Dit kwam ter sprake in een voorbereidend
interview voor deze thesis met Mevrouw Schuttel van zorginstelling HanzeHeerd (persoonlijke
communicatie, 20 november, 2013).
4) Consequenties van SWZ In paragraaf 2) is aangegeven dat het risico op leegstand bij de zorginstelling kwam te liggen, maar
dat de huisvesting nog wel betaald werd uit de AWBZ. Vanaf 1 januari 2013 verandert dit en worden
de huisvestingslasten voor cliënten met een lichte zorgvraag (SWZ) niet meer vergoed vanuit de
AWBZ. Met de invoering van SWZ moeten cliënten zelf huur gaan betalen. Dit geldt niet voor
bestaande cliënten, maar alleen voor nieuwe cliënten. In ‘Figuur 1’ is de supply chain voor langdurige
zorg in Nederland afgebeeld. Aan de linkerkant staat de supply chain vóór SWZ en aan de
rechterkant staat de supply chain na SWZ. Deze supply chain is een vereenvoudigd en door de auteur
bewerkt model dat het Ministerie van VWS gebruikt in de informatiekaart ‘Hoe werkt de AWBZ?’
(ArgumentenFabriek, 2012).
Literatuuronderzoek
9 Figuur 1 ‐ Supply chain vóór SWZ (links) en ná SWZ (rechts)
Burgers (met een inkomen) betalen een inkomensafhankelijke AWBZ premie aan de overheid (14,7
miljard). Daarnaast moeten cliënten (mensen die zorg nodig hebben) een eigen bijdrage betalen (1,7
miljard) aan de overheid. Deze eigen bijdrage is ook inkomensafhankelijk (Rijksoverheid, 2013). Een
eventueel tekort wordt vergoed vanuit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) (1,6
miljard). De overheid vergoedde vóór invoering van SWZ de zorgkosten en de huisvestingslasten. Ná
invoering van SWZ wordt alleen nog de zorg vergoed. De eigen bijdrage van de cliënt wordt daarbij
meestal veel lager (afhankelijk van het inkomen), maar de cliënt moet daarvoor in de plaats wel zelf
huur gaan betalen.
In Nederland zijn ongeveer tweehonderdduizend verzorgingshuiseenheden (Centrum
indicatiestelling zorg, 2013). SWZ wordt volgens de laatste stand van zaken ingevoerd bij mensen met
een beperkte ZZP (1‐3 en 50% van 4) (Min. VWS, 2013). Voor nieuwe cliënten betekent dit dat zij geen
indicatie meer krijgen voor zorg én verblijf, maar een alleen een indicatie voor zorg die zij dan thuis
ontvangen. De groep cliënten die behoort tot SWZ bestaat uit ongeveer zeventigduizend mensen.
In de kamerbrief van 28 september 2012 van de staatssecretaris van VWS staat dat de regering ervan
uitgaat dat SWZ een structurele besparing zal opleveren van vierhonderd miljoen euro (Veldhuijzen
van Zanten‐Hyllner, 2012). Aanvullend op de kamerbrief van 28 september 2012 heeft de
staatssecretaris afspraken gemaakt over ZZP 4. In de kamerbrief van 24 april 2013 schrijft zij dat het
extramuraliseren van de helft van ZZP 4 een structurele besparing op zal leveren van driehonderd
miljoen. Bij elkaar levert SWZ op dit moment (op papier) een structurele besparing op van
zevenhonderd miljoen vanaf 2018.
In de eerste helft van 2014 is in de Tweede Kamer besproken om de langdurige zorg vanuit de AWBZ
over te hevelen naar twee nieuwe wetten, waardoor de AWBZ verdwijnt. De lichte zorg (SWZ) zal
opgaan in de nieuwe WMO 2015 (Staatssecretaris M.J. Van Rijn, 2014). De zware zorg zal opgaan in
een nieuwe Wet langdurige zorg (WLZ). De WMO 2015 is op 9 juli 2014 gepubliceerd in het staatsblad
en daarmee van kracht. Dit wetsvoorstel veroorzaakt zeer waarschijnlijk dat cliënten minder zorg
gaan ontvangen, omdat zij taakstellend moeten gaan bezuinigen. Het effect van de overheveling van
de licht zorg (SWZ) vanuit de AWBZ naar de WMO is niet meegenomen in deze thesis. De nieuwe
WLZ is op 1 januari 2015 ingevoerd.
5) Gevolgen van CWZ De economische waarde van reistijd voor CWZ kan alleen worden berekend met een scherpe definitie
van CWZ. Onder CWZ wordt in deze thesis een wooncomplex verstaan waarbij cliënten dusdanig bij
Literatuuronderzoek
1
0
elkaar wonen dat geen sprake is van reistijd als een zorgverlener naar een andere cliënt gaat. Dit is een
duidelijke tegenstelling met SWZ waarbij wél sprake is van reistijd.
6) Effecten van schaalvoordelen Om uit te sluiten dat grotere zorginstellingen lagere reiskosten hebben door schaalvoordelen is in
deze thesis dat mede onderzocht. De theorie achter schaalvoordelen is dat de gemiddelde kosten, in
dit geval per cliënt, zullen dalen bij het verzorgen van meerdere cliënten, doordat de vaste kosten
gespreid kunnen worden over meer cliënten. Bij CWZ is dit het geval. Immers wordt niet één cliënt in
de wijk verzorgd, maar alle cliënten in één gebouw in één keer. Interessant voor dit onderzoek is om
te kijken of de schaalvoordelen ook op organisatieniveau bestaan. Als dit effect bestaat, dan zou de
waarde van reistijd gecorrigeerd moeten worden met dit effect per zorginstelling.
Samenvatting Het antwoord op de eerste voorbereidende vraag: ‘Wat is Scheiden van Wonen en Zorg’, is dat
cliënten met een lichte zorgvraag zelf huur moeten gaan betalen. De zorg word nog wél vergoed
wordt vanuit de AWBZ, maar de huisvestingslasten niet.
Het antwoord op de tweede voorbereidende vraag: ‘Wat is Combineren van Wonen en Zorg?’ is
het voorkomen van reistijd doordat cliënten niet in een wijk verspreid wonen, maar bij elkaar in
een woonzorgcomplex.
2.3 Toegevoegde waarde In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de derde en vierde voorbereidende vraag: ‘Wat betekent
economische waarde specifiek binnen het paradigma van de Oostenrijkse School?’ en ‘Wat is toegevoegde
waarde?’. In deze paragraaf wordt allereerst beknopt de geschiedenis van het economisch denken
behandeld om de Oostenrijkse School te kunnen positioneren. Daarin wordt duidelijk dat in het
verleden meerdere opvattingen zijn geweest over waarderen en prijsvorming. Als laatste wordt het
waarderen volgens de Oostenrijkse School toegelicht, omdat de Oostenrijkse School wél een methode
kent om economische waarde te bepalen door efficiëntere bedrijfsprocessen zoals het ontbreken van
reistijd in tegenstelling tot het budgetsysteem binnen de AWBZ.
Geschiedenis van economisch denken In het verleden zijn veel manieren geweest om het waardevraagstuk te benaderen. De geschiedenis
van het economische denken gaat over de ontwikkeling van de economie als wetenschap. Adam
Smith wordt met ‘An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations’ uit 1776 vaak
gezien als de grondlegger van de economische wetenschap, maar ook hij bouwde voort op eerdere
kennis (Smith, 1776). In deze paragraaf wordt op hoofdlijnen de methoden om te komen tot waarde
behandeld.
Van de late middeleeuwen tot de achttiende eeuw bekleedt de arbeidswaardeleer een prominente
positie. In de dertiende eeuw was het Thomas van Aquino die veel invloed had op prijs‐ en
waardevorming en de daarbij behorende waardetheorie. Hij werd later tot de Scholastici gerekend.
Thomas van Aquino was van mening dat het immoreel was voor verkopers om de prijs van een goed
te verhogen als de vraag hoger was dan het aanbod. Dit principe hanteerde hij om sociale gelijkheid
na te streven. Van de zestiende eeuw tot de achttiende eeuw was het mercantilisme gemeengoed. Het
mercantilisme houdt in dat de welvaart van een land afhankelijk is van het aanbod van kapitaal, en
dat het volume van de internationale handel ʺonveranderlijkʺ is. Wat de ene partij wint, verliest de
andere. Thomas Mun (1571‐1641) en James Stuart (1713‐1780) zijn belangrijke scheppers van het
mercantilistische denken. Eind achttiende eeuw kwam het fysiocratisme in zwang. Het fysiocratisme
houdt in dat de rijkdom van een land haar oorsprong vindt in de waarde van de voor landbouw
beschikbare grond. Rijkdom zal dan groeien bij het verkrijgen van meer grond of het verbeteren van
die grond. Deze economische stroming werd met name gedomineerd door François Quesnay (1694‐
Literatuuronderzoek
1
1
1774) en Turgot (1727‐1781). Ook kwamen de klassieken aan het einde van de achttiende eeuw op. De
klassieken gaan ervan uit dat vrije markten zichzelf kunnen reguleren. Belangrijke
vertegenwoordigers van de klassieke economie waren (onder andere) Adam Smith (1723‐1793), David
Ricardo (1772‐1823), en Karl Marx (1818‐1883). Na de klassieke economie kwam (onder andere) de
Oostenrijkse School in gebruik.
De Oostenrijker Carl Menger publiceerde in 1871 het boek ‘Grundsätze der Volkswirthschaftslehre’
(Menger, 1871). Daarmee begon de Weense School die nu bekend staat als de Oostenrijkse School.
Menger vond dat de waarde van een goed afhing van de subjectieve afweging van een individu. Dit
boek bracht een revolutie teweeg in het economisch denken. Hij vond dat prijzen ontstonden door het
marginale nut. Marginaal nut betekent het extra nut dat men verkrijgt bij het hebben van een extra
product. Het marginaal nut neemt normaliter af. De eerste schoenen die iemand koopt zijn heel nuttig,
maar het extra nut van een derde paar schoenen (voor hetzelfde doel) is al een stuk kleiner.
Oostenrijkse School In de paragraaf ‘3) De zorg is een budgetsysteem’ op pagina 7 is uitgelegd waarom de AWBZ zorg
gezien moet worden als een budgetsysteem. In dit budgetsysteem is het niet mogelijk om de
economische waarde van reistijd te waarderen. In tegenstelling tot een budgetsysteem is de
Oostenrijkse School een stroming binnen de economische wetenschap die wél geschikt is om de
economische waarde van reistijd te bepalen. Dit komt omdat de Oostenrijkers kijken naar het
werkelijke handelen in de maatschappij. Binnen dit werkelijke handelen zijn twee begrippen
essentieel, namelijk vrijheid in handelen en een subjectief waardebegrip. De noodzaak van beide
begrippen wordt in de komende paragrafen verklaard.
Zoals al eerder aangegeven begint de Oostenrijkse School bij Carl Menger. De Oostenrijkse School
heeft geen mechanisch beeld van de wereld en kan niet in één wiskundig model worden gevat. Zij
gaat uit van de wensen en opvattingen die mensen zichtbaar maken door te handelen. De individuele
mens maakt voor zichzelf een afweging wat op dát moment één goed voor hém waard is. Als dat
meer is dan de prijs, dan zal hij in de regel overgaan tot de aankoop. Dit heeft tot gevolg dat de
Oostenrijkse School niet uitgaat van regulerende instanties. Een vrije markt, waarin individuen vrije
keuzes maakt, reguleert zichzelf.
Sinds Keynes is het gebruikelijk om mathematische economische modellen te construeren waarin
vooronderstelt wordt dat zij de werkelijkheid representeren. In die modellen zijn het aantal kopers en
verkopers perfect, de prijzen weerspiegelen de kosten van de productie en er zijn geen buitensporige
winsten. Met de factor tijd wordt zelden rekening gehouden. Als een conventionele econoom dit zou
moeten beoordelen zou die direct concluderen dat deze modellen niet realistisch zijn. Het
tegenstrijdige is echter dat dezelfde conventionele economen dezelfde modellen gebruiken voor
beleidsadviezen.
Jan Vis heeft in zijn proefschrift de Oostenrijkse School vervat in vier enkelvoudige begrippen en
twaalf samengestelde begrippen (Vis, 2010). De samenhang van die begrippen leiden uiteindelijk tot
waarde, de economische waarde. In de volgende alinea’s worden de begrippen behandeld om
zodoende meer inzicht te geven in de Oostenrijkse School. De enkelvoudige begrippen bestaan uit
subject, object, tijd en calculeren. Deze vier begrippen zijn de kenmerkende aspecten van het menselijk
handelen. De handelende mens wordt gezien als het subject. Hij handelt met andere subjecten in
objecten. Voor de mens zijn bijvoorbeeld goederen nuttige objecten. Voor de meeste mensen geldt dat
zij in een zo kort mogelijk tijd in een meer geprefereerde positie of situatie willen komen. Zij willen
dus de voor hen nuttige goederen zo snel mogelijk bezitten. Om de waarde van de geprefereerde
positie te bepalen kan word van calculeren gebruik gemaakt. Een voorbeeld van calculeren is onder
andere het rekenkundig bepalen van vrije kasstromen. De samengestelde begrippen bestaan uit
Literatuuronderzoek
1
2
subjectiviteit, praxeologie, onzekerheid, risico, economisch goed, kapitaalgoed, geld, markt, prijs,
evenwicht, ondernemerschap en waarde. De samengestelde begrippen zijn in tegenstelling tot de
enkelvoudige begrippen niet los van elkaar te onderscheiden. De samengestelde begrippen kunnen
elkaar beïnvloeden. Mensen nemen beslissingen vanuit hun eigen positie en situatie. Op basis van het
eigen perspectief wordt de te bereiken (betere) positie en situatie beoordeeld. Zo kan een glas water in
een woestijn voor iemand meer waard zijn dan een diamant. Dit wordt subjectiviteit genoemd. De
wetenschap die gaat over handelende mensen wordt praxeologie genoemd. Handelende mensen zijn
zich bewust van hun huidige situatie en zullen handelen als zij daardoor in een betere uitgangspositie
komen. Met het begrip onzekerheid wordt iets anders bedoeld dan risico. Hoewel hierover
verschillende gangbare theorieën zijn wordt hier het volgende onderscheid gemaakt. Onzekerheid is
een kwaliteit en risico een kwantiteit. Dat betekent dat onzekerheid niet gecalculeerd kan worden.
Risico is wél in geld uit te drukken en wél te calculeren. Als bijvoorbeeld twee procent van een goed in
een productieproces niet geschikt is voor zijn doel, dan kan bij het bepalen van de verkoopprijs
daarmee rekening worden gehouden. Die twee procent kan ingecalculeerd worden als onbruikbaar.
Daarmee wordt de kostprijs twee procent hoger. Dit voorbeeld van een productiefout is daarmee een
risicobegrip en niet een onzekerheid.
Economische goederen kunnen worden onderverdeeld in goederen van een lagere of hogere orde.
Consumentengoederen zijn van een lagere orde omdat zij een directe behoefte bevredigen voor de
mens. Een kapitaalgoed daarentegen is van een hogere orde omdat een kapitaalgoed andere goederen
kan voortbrengen, zoals een machine. Omdat het direct ruilen van goederen niet praktisch is erkennen
de Oostenrijkers geld als een nuttig intermediair. Op de markt kunnen consumenten hun persoonlijke
voorkeuren leren kennen, goederen verdelen en aangemoedigd worden om te handelen. Ook ontstaan
daar prijzen. Prijzen zijn een slotakkoord van een individueel onderhandelingsproces waarmee een
subjectieve ruilverhouding ontstaat. Dit betekent dat de hoogte van een prijs afhankelijk is van de
personen die aan het handelen zijn. Op de markt is het moeilijk om een perfect evenwicht te hebben. In
de natuurkunde is evenwicht als een balans aan beide zijde gelijk is. Maar de markt is nooit in
evenwicht, daarvoor is het te complex. Evenwicht zou op moeten treden als een vraag‐ en
aanbodcurve elkaar kruisen, maar een moment later kan deze verhouding alweer anders zijn.
Ondernemers zijn mensen die handelen onder onzekerheid. Ondernemers zien de toekomst op een
andere manier en zijn bereid, in tegenstelling tot consumenten, om op basis van die andere visie te
handelen. Een mens stelt op elk moment in de tijd voor zijn specifieke situatie een bepaalde
waardeschaal vast. Deze waardeschaal bestaat alleen in zijn hoofd. Van een universele waarde is in de
Oostenrijkse School geen sprake. Waarde is het belang dat een handelende mens hecht aan het
bereiken van een specifiek doel. Rekenkundig kan economische waarde worden uitgedrukt als de
huidige subjectieve waarde van een reeks vrije geldstromen.
Binnen de Oostenrijkse School staat de term opportunity costs centraal. Opportunity costs zijn de
kosten van een keuze weergegeven in termen als ‘de beste gemiste kans’. Het waardeert de niet
gerealiseerde opbrengst van de beste gemiste kans ten opzicht van de genomen keuze. De
Oostenrijker Friedrich von Wieser had het in zijn boek ‘Theorie der gesellschaftlichen Wirtschaft’ als
eerste over opportunity costs. Ook de fransman Frédéric Bastiat schreef in zijn essay ‘What Is Seen
and What Is Not Seen’ hierover. Een voorbeeld van ‘opportunity costs’ is het nemen van een besluit
over nieuwbouw van een kantoor op een eigen stuk grond of het aankopen van een bestaand
kantoorgebouw. Stel dat nieuwbouw 1 miljoen kost en een bestaand kantoor 1,2 miljoen, dan lijkt
nieuwbouw goedkoper. Echter wordt de waarde van het stuk grond in deze redenering vergeten. Als
bij verkoop het stuk grond bijvoorbeeld 0,3 miljoen zou opleveren, dan kost nieuwbouw op basis van
opportunity costs in dit geval 1,3 miljoen en niet 1 miljoen. En daarmee wordt de aankoop van een
bestaand kantoorgebouw goedkoper. In de term ‘opportunity costs’ worden ook eventuele
schaalvoordelen zichtbaar. Door meer eenheden te produceren is het mogelijk om de vaste kosten
over meer eenheden te verdelen. Dit zorgt voor een lagere kostprijs per eenheid. In bovenstaand
Literatuuronderzoek
1
3
rekenvoorbeeld zou het (theoretisch) mogelijk zijn om niet één maar vijf kantoorgebouwen te
realiseren in één keer, waardoor de kostprijs van 1 miljoen misschien daalt naar 0,8 miljoen. Daarmee
kost nieuwbouw op basis van opportunity costs 1,1 miljoen. In dat geval is juist nieuwbouw weer
beter dan de aankoop van het bestaande gebouw.
Bovenstaande is een summiere samenvatting van de Oostenrijkse School. In het boek ‘Ondernemend
waarderen: waarderend ondernemen’ heeft Jan Vis in 2010 zeer uitgebreid en veel over de
Oostenrijkse School onderzocht en geschreven. Deze thesis heeft niet de pretentie om dit beter te doen.
Samenvatting Het antwoord op de derde voorbereidende vraag: ‘Wat betekent economische waarde specifiek binnen
het paradigma van de Oostenrijkse School?’, is voor deze thesis de huidige (subjectieve) waarde van
een reeks vrije geldstromen.
Het antwoord op de vierde voorbereidende vraag: ‘Wat is toegevoegde waarde?’ is het rekenkundig
verschil in economische waarde en de te maken kosten.
Beide antwoorden zijn slechts de kern van dat wat de Oostenrijkse School inhoudt, maar voor deze
thesis zijn de antwoorden voldoende om de centrale vraagstelling te beantwoorden.
Onderzoeksopzet
1
4
3 Onderzoeksopzet
“A journey of a thousand miles starts with one step”
Lao‐tzu (6e eeuw v.Chr.)
In het vorige hoofdstuk is de bestaande literatuur behandeld en zijn de voorbereidende vragen
onderzocht en beantwoord. De antwoorden op de voorbereidende vragen zijn nodig als theoretisch
kader om verder onderzoek te doen naar de centrale vraagstelling. De belangrijkste constatering bij
het literatuuronderzoek is dat bij CWZ geen reistijd noodzakelijk is in tegenstelling tot SWZ en dat de
Oostenrijkse School een economisch model is waarmee het efficiënter benutten van reistijd kan
worden gewaardeerd.
In dit hoofdstuk is de opzet en uitvoering van het onderzoek naar de centrale vraagstelling
uitgewerkt. Allereerst is de centrale vraagstelling geoperationaliseerd en daarna onderverdeeld in
deelvragen. De deelvragen gaan met name over reistijden in de zorg, de waardebepaling daarvan en
de samenhang van reistijd met de mate van verstedelijking.
Dit hoofdstuk is opgedeeld in vier paragrafen, namelijk het operationaliseren van de te onderzoeken
variabelen, de onderzoekstructuur, een beschrijving van de dataset en de gebruikte
analyseprocedures.
3.1 Operationaliseren In de centrale vraagstelling worden verschillende begrippen gebruikt. Voor de overzichtelijkheid
wordt de probleemstelling, doelstelling en centrale vraagstelling hier herhaald.
Probleemstelling: ‘In de bestaande literatuur zijn geen gegevens gevonden om de toegevoegde waarde voor
(zorg)vastgoed te berekenen door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten
van reistijd’
Doelstelling: ‘Inzicht verkrijgen in de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van
Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd’.
Centrale vraagstelling: ‘Wat is de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van Wonen
en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd?’
In de centrale vraagstelling staan de begrippen ‘toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed)’ en ‘efficiënter
benutten van reistijd’. Deze twee begrippen worden in deze paragraaf geoperationaliseerd, beschreven
en afgebakend. Operationaliseren heeft als doel om te definiëren welke onderzoekseenheden
(parameters) worden onderzocht en de manier waarop deze parameters worden gemeten. De
begrippen SWZ, CWZ en de Oostenrijkse School zijn in hoofdstuk twee behandeld en daarnaar zal in
voorkomende gevallen worden verwezen.
Toegevoegde waarde Onder toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed) wordt in deze thesis verstaan het rekenkundig
verschil in economische waarde van de vrije kasstromen die ontstaan door het ontbreken van reistijd
bij CWZ ten opzichte van SWZ. Als vergelijking kan de toegevoegde waarde door CWZ, uitgaande
van het efficiënter benutten van reistijd per cliënt, als volgt worden gedefinieerd:
Vergelijking 1 ‐ Toegevoegde waarde door CWZ per cliënt
Reiskosten per cliënt Zorg Thuis * Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’ / Vermogenskostenvoet
waarbij de volgende drie parameters worden benoemd,
Reiskosten per cliënt Zorg Thuis = de besparing aan reiskosten die gemaakt wordt voor cliënten met een
SWZ indicatie per jaar
Onderzoeksopzet
1
5
Omrekeningsfactor ‘SWZ Zorg Thuis’ = een omrekeningsfactor om het aantal uren zorg bij SWZ gelijk te
stellen aan Zorg Thuis
Vermogenskostenvoet = de disconteringsvoet die gebruikt wordt bij het contant maken van de te
verwachten geldstromen, waarbij een disconteringsvoet in beginsel bestaat uit reële rente, verwachte
inflatie en een risico‐opslag
Een vermogenskostenvoet is binnen het paradigma van de Oostenrijkse School subjectief. Daarom
wordt bij deze vermogenskostenvoet het perspectief vanuit de overheid bedoeld. Die heeft immers
invloed op de zorgkosten. Hier is niet gekozen om per zorginstelling een individuele
vermogenskostenvoet vast te stellen. Hoewel individuele vermogenskostenvoeten complex zouden
zijn is dat ook niet nodig, omdat deze thesis over de totale zorgkosten gaat en niet over individuele
business cases.
Toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed
In de vorige paragraaf is de vergelijking gedefinieerd om te komen tot toegevoegde waarde per cliënt.
Om de toegevoegde waarde door CWZ per (zorg)vastgoedobject te berekenen kan dan de volgende
vergelijking worden aangehouden:
Vergelijking 2 ‐ Toegevoegde waarde door CWZ per (zorg)vastgoedobject
Aantal cliënten SWZ in een (zorg)vastgoedobject * Toegevoegde waarde door CWZ per cliënt
Waarbij de volgende parameters worden benoemd,
Aantal cliënten SWZ in een (zorg)vastgoedobject = het aantal personen in een (zorg)vastgoedobject met
een lichte zorgvraag (SWZ)
Toegevoegde waarde door CWZ per cliënt = de gevonden waarde uit ‘Vergelijking 1’
Per (zorg)vastgoedobject kan dit natuurlijk sterk afwijken. Een klasse ZZP kan oververtegenwoordigd
zijn waardoor het gemiddeld aantal uren zorg zal afwijken. Eventuele leegstand drukt ook het
gemiddeld aantal uren zorg in een gebouw. Het aantal ZZP’s kunnen verschillen per jaar. In de
toekomst is de verwachting dat voor een lichte zorgvraag veel meer een beroep gedaan moet worden
op mantelzorgers. Dit zijn allemaal factoren waardoor afwijkingen kunnen ontstaan in het gemiddeld
aantal uren zorg in een gebouw. Desondanks wordt in deze thesis bovenstaande vergelijking
aangehouden. Dit is gedaan omdat een onderzoek hiernaar niet de kern van dit onderzoek is en dat
dit een eenvoudige manier is om een indruk te geven van de totale besparing aan reiskosten per
(zorg)vastgoedobject. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is dat in deze methode bovengenoemde
onzekerheden zitten. Met deze vergelijking is ook de toegevoegde waarde door CWZ voor al het
zorgvastgoed in Nederland te bepalen. Dit kan door de toegevoegde waarde door CWZ per cliënt te
vermenigvuldigen met het totaal aantal cliënten in Nederland. Hiervoor dient de parameter ‘aantal
cliënten SWZ’ te worden onderzocht.
Schaalvoordelen In het hoofdstuk ‘Literatuuronderzoek’ is de theorie over de schaalvoordelen behandeld. Dit houdt in
dat grotere zorginstellingen de vaste kosten over meer cliënten kunnen verspreiden. In de te
onderzoeken database zitten grote en kleine zorginstellingen. Om uit te sluiten dat grotere
zorginstellingen schaalvoordelen behalen in de reiskosten wordt de samenhang onderzocht tussen de
reiskosten en het aantal cliënten per zorginstelling. Hiervoor zijn de parameters ‘reiskosten’ en ‘aantal
cliënten per zorginstelling’ nodig. Wanneer schaalvoordelen bestaan kan het zijn dat de datagegevens
daarvoor gecorrigeerd moeten worden. Als in bepaalde steekproeven relatief veel grote of kleine
zorginstellingen zitten kan dat een vertekend beeld geven.
Reiskosten Onder reiskosten bij SWZ wordt in deze thesis alle kosten verstaan die zorginstellingen hebben om
hun personeel te moeten verplaatsen om zorg te kunnen leveren bij cliënten thuis. Bij CWZ zijn deze
Onderzoeksopzet
1
6
reiskosten nihil omdat de cliënten bij elkaar wonen. De directe besparing aan reiskosten bestaan voor
een zorginstelling uit twee delen, namelijk reistijd en vervoermiddelen. De indirecte besparing aan
reiskosten bestaan voor een zorginstelling ook uit overheaduren. Door efficiënter werken zijn
mogelijk minder managers, boekhouders of ander stafpersoneel nodig. Voor dit onderzoek zijn in het
begrip ‘reiskosten’ bovenstaande factoren meegenomen. Dit is afgebakend in de definitie ‘reiskosten’
in ‘Bijlage 2’.
De reiskosten bij SWZ zijn niet direct te bepalen omdat SWZ een nieuwe overheidsmaatregel is. De
reiskosten zijn wel indirect te bepalen door onderzoek te doen naar de reiskosten die gemaakt worden
bij Zorg Thuis. Daarmee wordt van de vooronderstelling uitgegaan dat de reiskosten bij SWZ
vergelijkbaar zijn aan de reiskosten bij Zorg Thuis. Hierbij is een belangrijk verschil tussen SWZ en
Zorg Thuis genegeerd, namelijk het aantal keren dat zorg geleverd wordt. De mogelijke invloed
hiervan kan groot zijn omdat het aantal uren zorg per behandeling kan verschillen. hierdoor kunnen
ook de reiskosten verschillen. Dit verschil wordt voor dit onderzoek genegeerd, omdat dit niet
kwantitatief kan worden bepaald op basis van de gebruikte dataset. De invloed op de geconcludeerde
waarde kan groot zijn.
Mate van verstedelijking Reistijd kan beïnvloed worden door de mate van verstedelijking. Hiervoor zijn twee overwegingen.
De gebouwde omgeving, zoals de wegenstructuren van gemeenten, zijn verschillend. Een stad is
compacter gebouwd dan een dorp, maar heeft misschien meer verkeerslichten die remmend kunnen
werken. Om het effect van de gebouwde omgeving te onderzoeken is een vierdeling aangebracht in
de mate van verstedelijking, namelijk G4, stedelijk, overig en landelijk. Dit is dezelfde indeling als
ActiZ aanhoudt in de Benchmark in de Zorg. Om een uitspraak te kunnen doen over reistijd en de
mate van verstedelijking dienen de volgende twee parameters onderzocht te worden, namelijk ‘Mate
van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang mate van verstedelijking’.
Samenvatting Met het onderzoeken van de parameters ‘Reiskosten per cliënt Zorg Thuis’, een ‘Omrekeningsfactor
voor ‘SWZ & Zorg Thuis’’ en de ‘Vermogenskostenvoet’ is het mogelijk om de toegevoegde waarde te
bepalen van de kasstromen die bespaard worden doordat reistijd efficiënter benut worden bij CWZ
per cliënt.
Door de gevonden toegevoegde waarde te vermenigvuldigen met het ‘Aantal cliënten SWZ in een
(zorg)vastgoedobject’ is een grove uitspraak te doen over de toegevoegde waarde voor een
(zorg)vastgoedobject.
Om uitspraak te kunnen doen over de mate van verstedelijking zijn twee parameters onderzocht,
namelijk ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang mate van verstedelijking’.
3.2 Onderzoekstructuur In de vorige paragraaf zijn acht parameters gebruikt in de vergelijkingen om de toegevoegde waarde
door CWZ te berekenen. Om deze parameters te onderzoeken zijn zeven deelvragen geformuleerd.
Elke deelvraag geeft invulling aan een parameter. In ‘Figuur 2’ zijn de voorbereidende vragen en de
deelvragen grafisch weergegeven. Daarbij staan de onderzochte begrippen, de analysemethode en het
hoofdstuk waar de analyse is terug te lezen.
Onderzoeksopzet
1
7 Figuur 2 ‐ Schematische weergave van dit onderzoek
Vraag Parameter Analysemethode Hfdst.
centrale vraagstelling: ‘Wat is de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van Wonen
en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd?’
Eerste voorbereidende vraag: ‘Wat is
Scheiden van Wonen en Zorg?’ SWZ Literatuurstudie H2.2
Tweede voorbereidende vraag: ‘Wat is
Combineren van Wonen en Zorg?’ CWZ Literatuurstudie H2.2
Derde voorbereidende vraag: ‘Wat is een
budgetsysteem?’ Budgetsysteem Literatuurstudie H2.2
Vierde voorbereidende vraag: ‘Wat betekent
economische waarde specifiek binnen het
paradigma van de Oostenrijkse School?’
Economische waarde Literatuurstudie H2.3
Oostenrijkse School Literatuurstudie H2.3
Vijfde voorbereidende vraag ‘Wat is
toegevoegde waarde?’ Toegevoegde waarde Literatuurstudie H2.3
Deelvraag één: ‘Wat zijn de reiskosten bij
Zorg Thuis?’
Reiskosten per cliënt
Zorg Thuis Frequentieanalyse H4.2
Deelvraag twee: ‘Wat is de omrekeningsfactor
‘SWZ & Zorg Thuis’?’
Omrekeningsfactor
‘SWZ & Zorg Thuis’ Literatuurstudie H4.1
Deelvraag drie: ‘Wat is de
vermogenskostenvoet voor het berekenen van de
waarde van reiskosten?’
Vermogenskostenvoet Literatuurstudie H4.3
Deelvraag vier: ‘Wat is het aantal cliënten dat
zorg ontvangt bij SWZ?’ Aantal cliënten SWZ Literatuurstudie H4.2
Deelvraag vijf: ‘Hoe sterk is de samenhang
tussen reiskosten en het aantal cliënten per
zorginstelling?’
Reiskosten
Regressieanalyse H4.5 Aantal cliënten per
zorginstelling
Deelvraag zes: ‘Hangen reiskosten en de mate
van verstedelijking samen bij Scheiden van
Wonen en Zorg?’
Mate van
verstedelijking
Samenhanganalyse
Significantie H4.4
Deelvraag zeven: ‘Hoe sterk is de samenhang
van reiskosten en de mate van verstedelijking?’
Sterkte samenhang
reiskosten / verstedel.
Samenhanganalyse
Spearmans ρ H4.5
3.3 Dataset In hoofdstuk twee is te lezen dat de Benchmark in de Zorg de enige gevonden bron is met landelijke
gegevens over reiskosten in de zorg. Deze database is gebruikt voor dit onderzoek. In deze paragraaf
staat meer achtergrondinformatie over de database, de inhoud van de database en de manier waarop
met de gegevens is omgegaan.
Achtergrondinformatie Benchmark in de Zorg ActiZ is de branchevereniging voor organisaties die werkzaam zijn in de verpleeg‐ en
verzorgingshuizen en thuiszorg. Zij hebben in samenwerking met PwC de Benchmark in de Zorg
ontwikkeld. Het project kost 13 miljoen euro (Koolen, 2009). Dit bedrag wordt hier genoemd ter
indicatie van de omvang en belang dat partijen blijkbaar hechten aan de Benchmark in de Zorg. De
Benchmark in de Zorg is een instrument voor zorgorganisaties om meer inzicht te krijgen in de eigen
prestaties om zodoende hun eigen presteren te verbeteren. Sinds 2010 publiceren zij elk jaar een
benchmarkrapport en een achtergrondrapportage. Hierin rapporteren zij ook over reistijden in de
zorg. Tot op heden heeft ActiZ vier rapporten gepubliceerd. Van het meest recente rapport (2013)
waren geen gegevens beschikbaar bij de start van dit onderzoek. Het is niet te verwachten dat het
Onderzoeksopzet
1
8
laatste rapport een ander beeld geeft dan de eerdere jaren. Daarom is het laatste rapport niet
meegenomen in deze thesis.
Om inzicht te krijgen in de representativiteit van de database is het aantal cliënten zoals opgenomen
in de Benchmark in de Zorg afgezet tegen het totaal aantal cliënten extramurale zorg (Centrum
indicatiestelling zorg, 2013). Een overzicht hiervan is te vinden in ‘Tabel 3’. Hieruit blijkt dat in de
Benchmark in de Zorg ongeveer een kwart van alle cliënten die Zorg Thuis ontvangen zijn
opgenomen.
Tabel 4 ‐ Aantal cliënten Zorg Thuis
2010 2011 2012 Gemiddeld
Benchmark 109.096 93.176 110.064
Totaal 388.930 411.310 429.435
Percentage 28,1% 22,7% 25,6% 25,5%
Het verzamelen van eigen gegevens over reistijden en reiskosten in de zorg zou veel tijd kosten om tot
dezelfde omvang van de steekproef te komen. Daarnaast is niet te verwachten dat de kwaliteit van de
te verkrijgen gegevens hoger zou worden dan het databestand van ActiZ. Voor dit onderzoek kan dus
geconcludeerd worden dat het databestand van ActiZ een valide en (op dit moment) de meest
betrouwbare bron is van datagegevens.
De inhoud van de Benchmark in de Zorg is uitgebreider omschreven in ‘Bijlage 4’. Daarbij vallen twee
dingen op. Ten eerste dat de database veel gegevens bevat over stedelijk gebieden die bediend
worden vanuit intramurale voorzieningen. Ten tweede dat de Zorg Thuis met name is gericht op
persoonlijke verzorging (PV dominant).
Datacontrole Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt wordt van een bestaand databestand van ActiZ. Daarom
is het van belang om deze gegevens zorgvuldig te controleren. Eventuele foutieve gegevens kunnen
dan hersteld of verwijderd worden. Om de gegevens te controleren is per inputvariabele een
histogram gemaakt. In deze histogrammen zijn de gegevens grafisch weergegeven ten opzichte van
elkaar, waardoor afwijkende gegevens zichtbaar worden. De histogrammen zijn visueel beoordeeld,
waarbij gekeken is of gegevens buiten de standaard normale verdeling vallen. Hoewel dit niet de
nauwkeurigste manier is is dit wel een effectieve manier om snel afwijkende gegevens inzichtelijk te
maken. In ‘bijlage 5’ staat een beschrijving van de datacontrole. De uitkomst van de datacontrole is dat
alle gegevens als juist worden geclassificeerd en worden behouden in de dataset.
Mogelijkheden Benchmark in de Zorg In deze paragraaf staat informatie over de statistische mogelijkheden van de dataset om te gebruiken
in dit onderzoek. Als eerste wordt aangegeven hoe de gegevens zijn beoordeeld en zijn geprepareerd
middels codering. Daarna worden de mogelijkheden besproken om te kunnen generaliseren. En als
laatste wordt beschreven hoe de gegevens zijn gecontroleerd en of gevonden samenhang ook uit een
causaal verband voorkomt.
Codering
De dataset bevat gegevens met verschillende meetschalen. In onderstaande tabel staan de meetschalen
van alle variabelen weergegeven.
Onderzoeksopzet
1
9 Tabel 5 ‐ Overzicht meetschalen in de database Benchmark in de Zorg
Variabele meetschaal
Inputvariabele (per zorginstelling)
Concerncluster nominaal
Grootteklasse ordinaal
Cluster Zorg Thuis nominaal
Werkgebied ordinaal
Outputvariabele (per zorginstelling)
Reistijd als % van de betaaluren ratio
Reiskosten als % van de totale personeelskosten ratio
Aantal cliënten zorg thuis ratio
Aantal geleverde zorguren zorg thuis ratio
Directe personeelskosten zorg thuis ratio
Totale personeelskosten zorg thuis ratio
Aantal directe fte zorg thuis ratio
Productiviteit zorg thuis ratio
Voor statische berekeningen worden vier meetschalen gebruikt om gegevens te onderscheiden:
nominaal, ordinaal, interval en ratio. Elke meetschaal heeft zijn eigen unieke eigenschappen. De
nominale schaal bestaat om gegevens te kunnen benoemen (bijvoorbeeld roepnamen). Bij een ordinale
schaal kunnen de gegevens ook geordend worden (bijvoorbeeld onderwijsniveaus). Daarna volgt de
intervalschaal waarbij het nulpunt niet van speciaal belang is, maar verschillen wel (bijvoorbeeld
temperatuur). En het hoogste niveau van ordenen is de ratio meetschaal waarbij een absoluut nulpunt
bestaat (bijvoorbeeld gewicht). Bij een ratio meetschaal hebben verhoudingen betekenis (bijvoorbeeld
veertig kilo is twee keer zo zwaar als twintig kilo).
Om statistische berekeningen te kunnen uitvoeren met deze gegevens is de meetschaal van de input
en output variabelen bepaald. Om analyses te kunnen maken van ordinale gegevens zijn de ordinale
gegevens gecodeerd met getallen, waardoor de ordinale gegevens ook in een rangorde zijn te
plaatsen. De manier van coderen is belangrijk. Voor de grootteklassen is dat eenvoudig. Die zijn al
geordend van klein naar groot.
Drie maten van verstedelijking zijn logisch te ordenen, namelijk G4, stedelijk en landelijk. Elke mate
van verstedelijking heeft een ander aantal inwoners. Het werkgebied ‘overig’ is niet logisch te
ordenen. Daarvoor moet een keuze gemaakt worden. Voor ‘overig’ is gekozen om deze tussen
stedelijk en landelijk in te plaatsen. Hiervoor zijn twee afwegingen gemaakt. De eerste afweging is of
het werkgebied ‘overig’ scherp genoeg gedefinieerd is om in de berekeningen op te nemen. Deze is als
positief beoordeeld, omdat de definitie duidelijk is afgebakend. (Alle definities zijn terug te vinden in
‘Bijlage 2’.) De tweede afweging is de positie van ‘overig’ in de codering. ’Overig’ is geplaatst tussen
stedelijk en landelijk, omdat een zorgportefeuille met een mix tussen G4 en stedelijk niet veel
voorkomt en een zorgportefeuille met een mix tussen stedelijk en landelijk wel.
Steekproefomvang
Om wetenschappelijke uitspraken te kunnen doen zijn volgens Baarda en De Goede minimaal
vijfentwintig gegevens nodig per niveau (Basisboek methoden en technieken, 2006). Zowel Baarda als
De Goede zijn een betrouwbare bron. Zij doceren al dertig jaar aan een universiteit. De één statistiek
en onderzoeksmethoden en de ander methoden en technieken.
Voor het bepalen van de economische waarde van reistijd leidt dit tot een onderverdeling in vier
niveaus, namelijk G4, landelijk, stedelijk en overig. Een verklaring hiervoor staat in ‘3.1
Operationaliseren’ bij paragraaf ‘Mate van verstedelijking’ op pagina 15. Elk niveau vereist minimaal
Onderzoeksopzet
2
0
vijfentwintig gegevens om wetenschappelijke uitspraken te kunnen doen. In totaal is dus een
minimum van honderd gegevens nodig (4x25).
De totale dataset van de Benchmark in de Zorg bestaat uit 346 dataregels. Echter niet alle dataregels
zijn volledig ingevuld en daarmee valide. In totaal zijn 170 dataregels volledig ingevuld. Dat is meer
dan de eis van minimaal honderd gegevens (4x25). Daarmee wordt geconcludeerd dat de steekproef
in de Benchmark in de Zorg van voldoende omvang is voor wetenschappelijk onderzoek.
Generalisatiemogelijkheden
Volgens Baarda en De Goede moet een steekproef volledig willekeurig zijn getrokken (Basisboek
methoden en technieken, 2006, p. 149) om uitspraken te doen over een gehele populatie. Elke
zorginstelling zou dus evenveel kans moeten maken om in de database terecht te komen. Om te
beoordelen of elke zorginstelling evenveel kans maakt om in de database te worden meegenomen, is
gekeken hoe groot de drempel is om mee te doen aan de Benchmark in de Zorg. Elke zorginstelling
die lid is van ActiZ kan meedoen aan de Benchmark in de Zorg. Als een zorginstelling geen lid is, dan
kan dat altijd nog. De zorginstellingen die meedoen schrijven zich vanuit eigen overwegingen in. Het
is onduidelijk of zorginstellingen vaker meedoen wanneer zij bijvoorbeeld slecht presteren of juist
goed presteren. De helft van de deelnemers doen één keer in de drie jaar mee en een derde doet één
keer in de twee jaar mee (Actiz, 2013, p. 11). Met de analyse in de voorgaande alinea is geconcludeerd
dat de database gebaseerd op redelijk toevallige deelname van willekeurige zorginstellingen. De
steekproef is daarmee redelijk aselect en de resultaten mogen met enige voorzichtigheid worden
gegeneraliseerd over de gehele populatie van de steekproef.
Toets randvoorwaarden Oostenrijkse School In hoofdstuk ‘2.3 Toegevoegde waarde’ is de randvoorwaarde ‘vrijheid in handelen’ beschreven die
nodig is om te komen tot economische waarde van reistijd. In deze paragraaf wordt beschreven of de
gebruikte dataset voldoet aan de voorwaarde ‘vrijheid in handelen’ van de Oostenrijkse School. Dit
wordt gedaan door het bespreken van drie bronnen, namelijk 1) openbare aanbestedingen, 2)
concurrentie in de thuiszorg en 3) de voorlichtingsbrochure van de Nederlandse
Mededingingsautoriteit.
1) Openbare aanbestedingen
De eerste bron komt uit 2009. De SER Noord‐Nederland heeft onderzoek laten doen naar
aanbestedingen van de zorg uit de WMO (Zorg Thuis) in Noord‐Nederland (Tamminga, 2009). Hierin
staat dat het rijk de inhoudelijke, bestuurlijke en financiële kaders meegeeft aan de Gemeentes.
Nagenoeg elke Gemeente in Nederland is verplicht om de zorg in te kopen op basis van Europese
Richtlijnen. De Europese Richtlijnen hebben als doel om een vrije markt te creëren voor
overheidsopdrachten. De inkoop van werken, leveringen en diensten moeten verlopen via een
voorgeschreven procedure. Daardoor kan economisch machtsmisbruik en corruptie worden
tegengegaan. Zo kan het beste product voor de beste prijs worden verkregen (Robbe, 2007). Uiteraard
bestaan in Gemeentes niet oneindig veel aanbieders, maar de manier van aanbesteden zorgt voor een
grote mate van ‘vrijheid in handelen’.
2) Concurrentie in de thuiszorg
De tweede bron is van TILEC. TILEC heeft in 2010 namens ActiZ een onderzoek uitgevoerd naar de
concurrentie in de thuiszorg (Zorg Thuis) (Damme, 2010). Daarin staat dat de zorgsector en de
Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) van mening verschillen over de mate van samenwerking
die benodigd is om kwalitatief goede zorg te leveren in het belang van de cliënt en de onderlinge
concurrentie van zorgaanbieders. De Zorgaanbieders stellen dat de zorg van de verschillende
aanbieders op elkaar afgestemd moeten worden om de kwaliteit te kunnen verhogen voor de cliënten.
In hoeverre dat invloed heeft op de mate van concurrentie is niet vast te stellen zonder diepgravend
onderzoek. Dit is in dit rapport ook niet gedaan. De NMa heeft overigens twee keer een boete in 2008
Onderzoeksopzet
2
1
uitgedeeld aan zorgaanbieders voor het maken van prijsafspraken. Die boetes zijn bij de rechter
aangevochten en ongegrond verklaard. De NMa heeft met deze ongegrond verklaring geen nieuwe
boetes meer opgelegd. Hieruit mag met enige mate van voorzichtigheid geconcludeerd worden dat de
NMa vindt dat thuiszorg in voldoende mate vrij handelt.
3) Voorlichtingsbrochure van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.
De derde en laatste bron is van de NMa. Zij geeft in haar voorlichtingsbrochure over ‘Samenwerken
en concurreren in de zorgsector’ informatie over wat wel en wat niet mag bij samenwerking tussen
zorgaanbieders (Mededingingsautoriteit, 2010). Indien een zorgaanbieder niet zelfstandig een cliënt
kan helpen, mag de samenwerking aangegaan worden met concurrenten. En zorgaanbieders mogen
samenwerken als de maatschappelijke voordelen groter zijn dan de nadelige effecten op de
concurrentie. Zorgaanbieders mogen geen prijsafspraken maken, de markt verdelen, andere partijen
gezamenlijk boycotten of vooroverleg plegen bij aanbestedingen.
De gebruikte dataset bevat reistijdgegevens die gemeten zijn bij het leveren van Zorg Thuis. Dit is
belangrijk om te constateren, omdat reistijdgegevens over SWZ nog niet bestaan en omdat SWZ
budgetgestuurd is. Daarmee kan SWZ gezien worden als een beperking op de vrijheid van handelen.
In tegenstelling tot SWZ bestaat bij het leveren van Zorg Thuis wél een grote mate van vrijheid van
handelen, namelijk in de vorm van openbare aanbestedingen. De gebruikte dataset bevat gegevens
van Zorg Thuis en niet direct van SWZ. Daarmee is in de gebruikte dataset de vrijheid van handelen
niet beperkt.
Samenvatting De database Benchmark in de Zorg is representatief voor de totale populatie, hiervoor zijn twee
redenen. In de database zijn 25% van alle cliënten die Zorg Thuis ontvangen vertegenwoordigd. En
de database wordt zorgvuldig en professioneel beheerd.
Om twee redenen is voor dit onderzoek gekozen om gebruik te maken van de database Benchmark
in de Zorg. De eerste is omdat de verwachting is dat het zelf verzamelen van gegevens voor dit
onderzoek niet tot kwalitatief hogere gegevens zal leiden. De tweede reden is dat de database
Benchmark in de Zorg representatief is.
Bij de controle van de database zijn geen fouten geconstateerd. Daarom zijn de gegevens niet
hersteld voor fouten. Voor de codering zijn de ordinale inputvariabele ‘werkgebied’ is de volgende
rangschikking aangehouden: G4, stedelijk, overig en landelijk. De steekproefomvang in de
Benchmark in de Zorg is groot genoeg om statistisch gevonden verbanden te mogen generaliseren
naar de gehele populatie. Ook is de steekproef aselect, waardoor generalisatie mogelijk is.
Om een uitspraak te doen over economische waarde binnen het paradigma van de Oostenrijkse
School is het zeer belangrijk dat de gebruikte dataset gegevens bevat die tot stand kwamen met
vrijheid van handelen.
Bij SWZ is er weinig vrijheid van handelen, dat komt door het budgetsysteem waarmee de kosten
onder controle worden gehouden.
Bij Zorg Thuis is in tegenstelling tot SWZ wel sprake van een grote mate van vrijheid van
handelen. Door Europese Regelgeving zijn Gemeenten verplicht om hun bestedingen in
concurrentie op de markt in te kopen. Daarmee is de gebruikte dataset geschikt om binnen het
paradigma van de Oostenrijkse School een uitspraak te doen over economische waarde.
3.4 Analysemethodes Bij het operationaliseren in paragraaf 3.1 op pagina 14 zijn acht parameters gedefinieerd waar
onderzoek naar nodig is om antwoord te kunnen geven op de centrale vraagstelling of de deelvragen.
Onderzoeksopzet
2
2
In deze paragraaf wordt meer achtergrondinformatie gegeven over de analysemethodes die gebruikt
zijn om deze parameters te onderzoeken.
Frequentieanalyse De frequentieanalyse is gemaakt met Microsoft Excel 2010, omdat dit eenvoudig beschikbaar is voor
dit onderzoek in plaats van bijvoorbeeld SPSS. Een andere reden is dat de gebruikte dataset ook in
Excel‐formaat aangeleverd is. De frequentieanalyse is gemaakt met behulp van de functie
‘Beschrijvende statistiek’ die in Excel staat onder ‘Gegevensanalyse’. Hiervoor moet de
invoegtoepassing ‘Analysis ToolPak’ geïnstalleerd zijn. Om deze frequentieanalyse te kunnen
toepassen wordt voorondersteld dat de gegevens standaard normaal verdeeld zijn (Gauss kromme).
Een standaard normale verdeling vooronderstelt dat de kansdichtheid rond het rekenkundig
gemiddelde groot is en bij hoge of lagere waarde de kansdichtheid afneemt zonder nul te worden.
Deze frequentieanalyse is een eenvoudige manier om statische uitspraken te kunnen doen over
gemiddelde waarden van reiskosten bij SWZ. Met de frequentieanalyse is de parameter ‘Reiskosten per
cliënt Zorg Thuis’ onderzocht.
Literatuurstudie Deze thesis richt zich met name op het onderzoek naar de reiskosten bij SWZ. Om een uitspraak te
kunnen doen over de waarde van die reistijd zijn twee extra parameters nodig, zoals te lezen was in
paragraaf 3.1 ‘Operationaliseren’ op pagina 14. Deze parameters zijn ‘Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg
Thuis’’ en de ‘Vermogenskostenvoet’. Naar deze parameters is geen statistisch onderzoek gedaan. In de
bestaande literatuur is op hoofdlijnen hierover informatie te vinden. Ook de parameter ‘Aantal cliënten
SWZ’, welke nodig is om de gevonden waarde te kunnen extrapoleren naar een vastgoedobject, is
onderzocht middels een literatuurstudie. Al deze informatie is onderzocht middels een
literatuurstudie en is verwoord in hoofdstuk vier.
Regressieanalyse De regressieanalyse is ook gemaakt met Excel 2010. Voor de regressieanalyse is gebruik gemaakt van
de functie ‘Regressie’ die in Excel staat onder ‘Gegevensanalyse’. Hiervoor moet de invoegtoepassing
‘Analysis ToolPak’ geïnstalleerd zijn. Om deze regressieanalyse te kunnen toepassen wordt wederom
voorondersteld dat de gegevens standaard normaal verdeeld zijn (Gauss kromme). Deze
regressieanalyse is een eenvoudige manier om statische uitspraken te kunnen doen over de invloed
van het aantal cliënten op de hoogte van de reiskosten. Met de regressieanalyse is met behulp van de
parameters ‘Reiskosten’ en ’Aantal cliënten per zorginstelling’ de sterkte van de samenhang tussen de
reiskosten en cliënten beantwoord.
Samenhanganalyse De samenhanganalyse is gemaakt op basis van de Spearman rangcorrelatie. De Universiteit van
Delaware heeft een sjabloon ontwikkeld dat de berekeningsmethodiek versimpeld heeft tot alleen het
invoeren van de input. Het sjabloon zorgt voor de benodigde berekeningen om te komen tot de
Spearman rangcorrelatie. Het model is terug te vinden op
http://udel.edu/~mcdonald/statspearman.html. Dit model is gevalideerd op basis van gegevens uit het
basisboek Statistiek met SPSS (Baarda, Goede, & Dijkum, 2011, p. 127). In dit boek is een voorbeeld
opgenomen om de Spearman rangcorrelatie te berekenen. De uitkomsten van het model van Delaware
en de uitkomsten in het boek komen overeen, waardoor de conclusie is getrokken dat het Excel‐
sjabloon zeer waarschijnlijk juist werkt. De mate van samenhang van de vier werkgebieden G4,
stedelijk, overig en landelijk is te meten met de Spearman rangcorrelatie. Een alternatief is de
rangcorrelatie van Kendall. Echter is daarbij een voorwaarde dat de gegevens jaarlijks gemeten
worden. Omdat niet elke zorginstelling elk jaar mee deed, is de rangcorrelatie Kendall niet mogelijk
en is gekozen voor de Spearman rangcorrelatie. De Spearmans rangcorrelatiecoëfficiënt wordt
afgekort als Spearmans ρ (rho). De Spearmans ρ is gebaseerd op de rangnummers van de gegevens
in plaats van op de gegevens zelf. Daarmee is de Spearmans ρ een verdelingsvrije maat voor
Onderzoeksopzet
2
3
correlatie en is geschikt voor de mate van verstedelijking die op ordinale schaal gemeten is. Uit de
samenhanganalyse komen twee waardes, namelijk de significantie en de correlatiecoëfficiënt. De mate
van significantie geeft aan of reiskosten samenhangen met de mate van verstedelijking. De
correlatiecoëfficiënt geeft de mate van samenhang weer. Met de samenhanganalyse zijn de parameters
‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang mate van verstedelijking’ beantwoord.
Intersubjectieve navolgbaarheid Bovenstaande analyses leiden tot uitkomsten. Deze uitkomsten zijn per definitie subjectief omdat
slechts één bron gebruikt is, namelijk de Benchmark voor de Zorg. Middels datatriangulatie zijn de
conclusies uit de analyses van dit onderzoek besproken met een expert uit het bedrijfsleven. Dit is een
vorm van falsificatie waarmee de subjectieve blik van de onderzoeker is verminderd. Andere
wetenschappers zouden dit onderzoek moeten kunnen herhalen en tot dezelfde conclusies komen. In
hoofdstuk ‘Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.’ worden
de uitkomsten van deze reflectie beschreven.
Samenvatting Samenvatting Om antwoord te geven op de deelvragen is gebruikt gemaakt van een frequentieanalyse, een
samenhanganalyse, een regressieanalyse en een literatuurstudie.
Alle statistische analyses zijn uitgevoerd met Microsoft Excel.
Voor de samenhanganalyse is de Spearman rangcorrelatie gebruikt met behulp van een Excel‐
sjabloon van de universiteit van Delaware. Het Excel‐sjabloon is gevalideerd op fouten.
Deze thesis richt zich met name op het onderzoeken van de reiskosten bij SWZ. Het onderzoek
naar de vermogenskostenvoet, welke nodig is om een uitspraak te doen over de waarde van de
reistijd, is alleen gedaan op basis van een literatuurstudie.
Resultaten
analyses
2
4
4 Resultaten analyses
“An ounce of practice is better than tons of theory”
Sivānanda Saraswati (1887‐1963)
De belangrijkste constatering bij het vorige hoofdstuk ‘Onderzoeksopzet’ is dat de dataset van
voldoende kwaliteit is. Tevens is aangegeven dat acht parameters onderzocht moeten worden om
antwoord te kunnen geven op de centrale vraagstelling en de deelvragen. De analyses van deze
parameters worden in dit hoofdstuk behandeld. Deze acht parameters zijn ‘Reiskosten per cliënt Zorg
Thuis’, ‘Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’, ‘Aantal cliënten SWZ’, ‘Vermogenskostenvoet’, ‘Reiskosten’,
‘Aantal cliënten per zorginstelling’, ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang reiskosten en mate van
verstedelijking’.
Dit hoofdstuk geeft het resultaat weer van het onderzoek naar bovenstaande parameters. In elke
paragraaf is een of meer parameters uitgewerkt. De paragraaf ‘4.6 Antwoorden deelvragen’ is een
samenvatting van de uitkomsten van de acht parameters en daarmee de antwoorden op de
deelvragen. In de voorlaatste paragraaf ‘4.7 Toegevoegde waarde door CWZ’ wordt de centrale
vraagstelling beantwoord. In de laatste paragraaf staat een samenvatting van de reflectie van deze
thesis met een expert uit het bedrijfsleven.
4.1 Reiskosten per cliënt Zorg Thuis In deze paragraaf is het rekenkundig gemiddelde, een frequentieanalyse en het gewogen gemiddelde
van de parameter ‘Reiskosten per cliënt Zorg thuis per jaar’ opgenomen. Dit zijn drie verschillende
methoden om reiskosten te bepalen.
Rekenkundig gemiddelde Met beschrijvende statistiek is het rekenkundig gemiddelde berekend van de reiskosten ‘per cliënt per
jaar per zorginstelling’, namelijk 254 euro. Opgemerkt dient te worden dat AWBZ‐zorgdiensten en
huishoudelijke verzorging vrijgesteld zijn van btw. In ‘Tabel 6’ staat de samenvatting van de
beschrijvende statistiek. In ‘Bijlage 3’ staat dezelfde tabel, maar met meerdere niveaus zichtbaar met
als doel om de intersubjectieve navolgbaarheid te vergroten.
Resultaten
analyses
2
5 Tabel 6 ‐ Samenvatting beschrijvende statistiek ʹreiskosten per cliënt per jaar’ in euro’s
Input‐
variabele Werkgebied
Totaal
Niveau G4 Stedelijk Overig Landelijk
Rekenkundig
gemiddelde 155 245 390 234 254
Standaardfout 22 28 54 71 22
Mediaan 150 176 378 55 163
Standaarddeviatie 99 264 273 410 292
Kurtosis 4 8 4 7 8
Scheefheid 2 2 2 3 2
Minimum 10 5 74 4 4
Maximum 462 1.463 1.327 1.758 1.758
Som 3.100 22.284 10.148 7.732 43.264
Aantal 20 91 26 33 170
Grootste(1) 462 1.463 1.327 1.758 1.758
Kleinste(1) 10 5 74 4 4
‐1,96SD ‐39 ‐273 ‐145 ‐569 ‐318
+1,96SD 349 763 926 1.038 827
In bovenstaande tabel geven zowel de kurtosis als de scheefheid aan dat de gevonden waarden niet
een standaard normale verdeling kennen. De kurtosis is bij alle vier de werkgebieden hoger dan 1. Dit
duidt op een sterke piek in de verdeling van de waarden. De waarde bij scheefheid geeft aan dat bij
alle werkgebieden de waarden zodanig verspreid zijn dat een ‘buik’ (in de standaard normale
verdeling) naar links optreedt.
Rekenkundig gemiddelde reiskosten populatie
De waardes in ‘Tabel 6’ doen een uitspraak over de steekproef in de database. Om een uitspraak te
doen over het rekenkundig gemiddelde voor de gehele populatie moet een bandbreedte aangehouden
worden middels de standaardfout.
De rekenkundig gemiddelde reiskosten per cliënt Zorg Thuis per jaar is voor deze aselecte steekproef
254 euro en de standaardfout is 22. Daarmee is het mogelijk om met 95% zekerheid uitspraak te doen
dat de gemiddelde reiskosten per cliënt Zorg Thuis per jaar voor de gehele populatie ligt tussen 211 en
297 euro (gemiddelde +/‐ 1,96*standaardfout). Anders gezegd liggen de gemiddelde reiskosten van de
populatie tussen de 254 +/‐ 17% = 211 t/m 297 euro.
Geschatte reiskosten steekproef
De standaarddeviaties zijn bij alle werkgebieden groot ten opzichte van de gemiddelden. Voor alle
werkgebieden zijn de onder‐ en bovengrens af te lezen in ‘Tabel 6’ bij ‐1,96SD en +1,96SD. Dus de
reiskosten per cliënt per jaar bij Zorg Thuis ligt met 95% zekerheid tussen ‐318 euro (opbrengst) en 827
euro. De spreiding is daarmee groot. Zelfs zo groot dat de reiskosten theoretisch negatief zouden
kunnen zijn. Een schatting van de reiskosten voor een willekeurige cliënt is daardoor niet mogelijk.
Frequentieanalyse(s) In deze paragraaf zijn de uitkomsten uit de frequentieanalyses opgenomen van de totale steekproef en
onderverdeeld per werkgebied. De frequentieanalyse is opgenomen om grafisch weer te geven hoe de
spreiding verdeeld is en staan in ‘Bijlage 6’. Wat opvalt is dat de waarden voor het rekenkundig
gemiddelde (265), de mediaan (225) en de modus (75) sterk verschillen. Dat komt doordat de
verdeling van de reiskosten niet ‘standaard normaal verdeeld’ zijn (Figuur 6). Deze conclusie was ook
al zichtbaar in de beschrijvende statistiek bij de berekening van het rekenkundig gemiddelde. Het
Resultaten
analyses
2
6
rekenkundig gemiddelde van de frequentieanalyse wijkt af van het rekenkundig gemiddelde van de
beschrijvende statistiek omdat bij de frequentieanalyse gebruik is gemaakt van een klasseindeling. De
verdeling is positief scheef verdeeld. In de verdeling komen relatief veel lage reiskosten voor en veel
zorginstelling met reiskosten in de klasse 225, de mediaan is namelijk 225, terwijl de maximumscore
1.575 is; ruim twee derde van de zorginstellingen hebben reiskosten onder de 375 of lager.
Gewogen gemiddelde Het eerder uitgerekende rekenkundig gemiddelde doet een uitspraak over de reiskosten voor een
zorginstelling. In deze paragraaf is het gewogen gemiddelde onderzocht. Met het gewogen
gemiddelde zijn de reiskosten ‘per cliënt’ berekend, waarbij het rekenkundig gemiddelde een
uitspraak doet over de reiskosten voor een zorginstelling. In ‘Tabel 7’ staan voor alle werkgebieden
het totaal van de som van de gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt. In deze berekening is
meegewogen dat zorginstellingen met minder cliënten minder gewicht in de schaal leggen om te
komen tot de gewogen gemiddelde reiskosten. Dit is een reële vooronderstelling omdat de centrale
vraag gaat over reiskosten per cliënt en niet over reiskosten voor een zorginstellingen. Het gewogen
gemiddelde is tot stand gekomen door de volgende vergelijking:
‘reiskosten per cliënt per jaar’ * ‘aantal cliënten Zorg Thuis’
totaal aantal cliënten Zorg Thuis
Onderstaande tabel geeft de gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt per jaar weer per mate van
verstedelijking, per jaar en in totaal.
Tabel 7 – Gewogen gemiddelde ʹreiskosten per cliënt per jaar’ in euro’s
G4 Stedelijk Overig Landelijk Totaal
2010 239 261 291 370 263
2011 180 308 442 446 329
2012 100 233 310 422 247
2010‐2012 170 271 345 421 279
De gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt bij Zorg Thuis per jaar zijn 279 euro. De gewogen
gemiddelde reiskosten verschillen daarmee 10% van de rekenkundig gemiddelde reiskosten (279
versus 254 euro, zie paragraaf ‘Rekenkundig gemiddelde’).
Samenvatting De uitkomsten van de beschrijvende statistiek en de frequentieanalyse geven aan dat de waarden
in de Benchmark in de Zorg op het niveau van zorginstellingen niet standaard normaal verdeeld
zijn. De verdelingen zijn positief scheef verdeeld.
Ook is de spreiding erg groot. Dit is zichtbaar in de hoge waardes van de standaard deviaties ten
opzichte van het rekenkundig gemiddelde.
De rekenkundig gemiddelde reiskosten voor de onderzochte populatie zijn met 95% zekerheid 254
euro plus of min 43 euro.
Het gewogen gemiddelde is een methode om de reiskosten per cliënt te berekenen in plaats van de
reiskosten voor een zorginstelling per cliënt (rekenkundig gemiddelde).
Het gewogen gemiddelde is 279 euro.
Bij een gewogen gemiddelde is het niet mogelijk om een bandbreedte aan te geven om met 95%
zekerheid een schatting te doen die geldt voor de gehele populatie.
Resultaten
analyses
2
7
4.2 Omrekeningsfactor en het aantal cliënten In deze paragraaf worden de parameters ‘Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’ en ‘Aantal cliënten
SWZ’ onderzocht. Uit onderstaande tabel is af te lezen dat per cliënt ZZP 1‐4 (SWZ) gewogen
gemiddeld 9,45 uur zorg per week wordt geleverd.
Tabel 8 ‐ Aantal cliënten en gemiddeld aantal uren zorg per ZZP (Nederlandse Zorgautoriteit, 2013)
Aantal cliënten Uren zorg per week Totaal uren
zorg per ZZP
per week*
Gewogen
gemiddeld**
2010 2011 2012 Gemiddeld Min. Max. Gem.
ZZP1 10.675 8.910 7.090 8.892 3 5 4 35.568 0,24
ZZP2 27.085 27.300 24.985 26.457 5,5 7,5 6,5 171.971 1,88
ZZP3 17.580 20.935 24.035 20.850 9,5 11,5 10,5 218.925 3,87
½ ZZP4 11.860 13.618 15.545 13.674 11 13,5 12,25 167.509 3,45
Totaal 69.873 Totaal 593.972 9,45
* = Gemiddeld aantal cliënten * Gemiddelde uren zorg per week
** = Gemiddelde uren zorg per week per ZZP / Totaal uren zorg alle ZZP per week * Totaal uren zorg per ZZP per week
De waardes in bovenstaande tabel zijn gemiddelden en kunnen per locatie afwijken. Daarvoor zijn
een aantal redenen. Ten eerste kan een klasse ZZP oververtegenwoordigd zijn waardoor het
gemiddeld aantal uren zorg zal afwijken. Ten tweede kan eventuele leegstand het gemiddeld aantal
uren zorg in een gebouw drukken. Ten derde kan het aantal ZZP’s verschillen per jaar. En de laatste
reden is dat bovenstaande waardes een gewogen gemiddelde is over de jaren 2010 tot 2012 en dat in
de toekomst de verwachting is dat voor een lichte zorgvraag (ZZP 1‐4) veel meer een beroep gedaan
moet worden op mantelzorgers. Dit zijn allemaal redenen waardoor afwijkingen kunnen ontstaan in
het gemiddeld aantal uren zorg in een gebouw. Ondanks deze bezwaren wordt in deze thesis
uitgegaan van bovenstaande waardes. Dit is gedaan omdat een onderzoek hiernaar niet de kern van
dit onderzoek is en dat dit een eenvoudige manier is om de reiskosten per cliënt om te rekenen naar
de totale besparing aan reiskosten per locatie.
Een uitgangspunt voor deze thesis is dat de gemiddelde zorg bij een lichte zorgvraag (SWZ) in de
toekomst gelijk blijft, echter daar zijn geen voorspellingen voor te doen en dat wordt in deze thesis
ook niet nader onderzocht. Op het uitgangspunt dat de gemiddelde zorg bij SWZ gelijk blijft in de
toekomst zijn een aantal bezwaren. In de praktijk kan het voorkomen dat meer of minder reisuren en
daarmee reiskosten gemaakt worden omdat vaker of minder vaak naar een cliënt gereisd moet
worden. Ook kan het zijn dat bij meer of minder cliënten bij SWZ andere reistijden en daarmee andere
reiskosten gemaakt worden. In een voorbereidend interview voor deze thesis gaf Mevrouw Schuttel
van zorginstelling HanzeHeerd aan dat thuiszorgteams de zorg voor SWZ ZZP 1‐4 grotendeels over
zullen nemen (persoonlijke communicatie, 20 november 2013). Dit zou betekenen dat in de toekomst
de zorg bij SWZ niet door intramurale instellingen wordt geleverd, maar door thuiszorgorganisaties.
Dit zijn allemaal verschillen van de situatie onder de AWBZ ten opzichte SWZ.
Het aantal cliënten in de gebruikte dataset Benchmark in de Zorg per zorginstelling is gemiddeld
1.416 (240.712 /170) en het aantal zorguren per zorginstelling is gemiddeld 234.630 (39.887.158/170).
Daaruit kan geconcludeerd worden dat elke zorginstelling gemiddeld 165 zorguren per jaar levert aan
een cliënt. Dat zijn per week 3,17 zorguren bij Zorg Thuis (165/52).
Bij SWZ worden gemiddeld meer uren zorg geleverd dan bij Zorg Thuis (9,45 versus 3,17). Dus om de
gegevens in de dataset te kunnen gebruiken voor SWZ is het logisch om een omrekeningsfactor te
hanteren. In ‘Tabel 8’ staat dat bij de zorgzwaartepakketten voor SWZ gewogen gemiddeld 9,45 uur
zorg geleverd wordt.
Resultaten
analyses
2
8
Daarmee wordt de ‘omrekeningsfactor ‘SWZ zorg thuis’ 2,98 (9,45/3,17).
Aantal cliënten SWZ In deze paragraaf wordt de parameter ‘Aantal zorgvragers SWZ’ onderzocht. In tabel ‘Tabel 8’ staat bij
‘aantal cliënten’ genoemd dat ongeveer zeventigduizend (69.873) cliënten SZW zorg ontvangen. Dit
aantal is noodzakelijk voor beantwoording van de centrale vraagstelling aan het einde van dit
hoofdstuk.
4.3 Vermogenskostenvoet Deze paragraaf is de uitkomst van het onderzoek naar de parameter ‘Vermogenskostenvoet’. Voor het
bepalen van de vermogenskostenvoet wordt in dit onderzoek 5,0% aangehouden. Hier zijn vier
overwegingen voor gemaakt. De eerste is dat de 5,0% de laatste openbaar bekend gemaakte
rentevergoeding is die zorginstellingen krijgen voor hun kapitaallasten van (zorg)vastgoed
gerelateerde investeringen (Nederlandse Zorgautoriteit, 2011). In die publicatie is geen risico‐opslag
gehanteerd. De tweede overweging is dat een vermogenskostenvoet voor de bedrijfsvoering van
zorginstellingen niet gevonden is. Deze zal uiteraard hoger zijn, omdat het risico op bedrijfsvoering
hoger is dan voor (zorg)vastgoed. De derde overweging is dat deze thesis de nadruk legt op het
inzichtelijk maken van de kasstromen en niet op de vermogenskostenvoet. En de vierde overweging is
dat de vermogenskostenvoet gebruikt wordt om de economische waarde van reistijd te bepalen.
Reistijd ontstaat doordat een andere keuze wordt gemaakt in de vorm van huisvesting. Waarde van
(zorg)vastgoed is afhankelijk van de bebouwde omgeving. De waarde van logistiek (zorg)vastgoed is
bijvoorbeeld hoger als deze dichter bij een vliegveld ligt. Een ander voorbeeld is dat de waarde van
(zorg)vastgoed hoger is bij winkels die dicht bij bewoonde gebieden liggen. Daarmee is de reistijd
afhankelijk van de gekozen vastgoedoplossing.
Bovenstaande overwegingen geven aan dat het gebruiken van een (zorg)vastgoed gerelateerde
vermogenskostenvoet voor de economische waarde van reistijd verdedigbaar is. Daarbij moet wel
opgemerkt worden dat de vermogenskostenvoet geldt voor de totale zorgketen en niet voor
individuele stakeholders. De vermogenskostenvoet van 5,0% geldt voor de gehele zorgketen omdat de
overheid die de totale kosten betaald gebruik de 5,0% voorschrijft voor (zorg)vastgoed gerelateerde
kapitaalslasten.
Een hogere of lagere vermogenskostenvoet heeft grote invloed op economische waarde. Een drie keer
hogere vermogenskostenvoet levert een drie keer lagere waarde op.
Reflectie voorwaarden Oostenrijkse School Het bepalen van een vermogenskostenvoet zal binnen het paradigma van de Oostenrijkse School
verschillen per stakeholder. Normaliter bestaat een vermogenskostenvoet uit de reële rente, de
verwachte inflatie en een risico‐opslag. Elke stakeholder (overheid, belegger, zorginstelling en klant)
hebben een eigen risicoprofiel en een eigen afweging om te komen tot een vermogenskostenvoet en
daarmee tot de economische waarde van toekomstige kasstromen. Ook binnen de groep van
stakeholders is een verschil in vermogenskostenvoet mogelijk. Elke belegger heeft bijvoorbeeld een
eigen risicoprofiel.
4.4 Regressieanalyse cliënten versus reiskosten In deze paragraaf wordt de parameters ‘Reiskosten’ en ‘Aantal cliënten per zorginstelling’ onderzocht.
Om te toetsen of het aantal cliënten per zorginstelling van invloed is op de reiskosten is een
regressieanalyse gemaakt. Bij schaalvoordelen is een efficiency te behalen bij het leveren van zorg aan
Resultaten
analyses
2
9
meer cliënten. In de regressieanalyse zijn het aantal cliënten per zorginstelling vergeleken met de
reiskosten. In onderstaande drie tabellen zijn de uitkomsten van de regressieanalyse weergegeven.
Tabel 9 ‐ Gegevens voor de regressie
Meervoudige
correlatiecoëfficiënt R R‐kwadraat
Aangepaste
kleinste kwadraat
Standaard‐
fout Waarnemingen
0,05 0,00 0,00 292,63 170
Tabel 10 ‐ Variantieanalyse
Vrijheidsgraden Kwadratensom Gemiddelde kwadraten F Significantie F
Regressie 1 34462,91 34462,91 0,40 52,67%
Storing 168 14386157,58 85631,89
Totaal 169 14420620,49
Tabel 11 ‐ Coëfficiënten
Coëfficiënten Standaardfout
T‐ statistische
gegevens P‐waarde
Snijpunt 246,20 25,98 9,48 0,00
aantal cliënten zorg thuis 0,01 0,01 0,63 0,53
De significantie van de analyse is hoger dan 2,5%, namelijk 52,67%. Daarmee is de kans dat de
samenhang op toeval berust groot. De R‐kwadraat is 0. Dat betekent dat de reiskosten voor 0%
verklaard kunnen worden uit het aantal cliënten.
Figuur 3 ‐ Regressieanalyse cliënten versus reiskosten
In bovenstaande ‘Figuur 3’ zijn de uitkomsten van de regressieanalyse ook grafisch weergegeven.
Daarbij valt op dat de puntenwolk verspreid is, zoals in de uitkomst van de regressieanalyse staat
aangegeven.
Samenvatting Uit de regressieanalyse blijkt niet dat reiskosten correleren met het aantal cliënten.
Daarmee is het totaal aantal cliënten van een zorginstelling niet van invloed op de reiskosten.
4.5 Mate van verstedelijking en de sterkte van die samenhang In deze paragraaf zijn de parameter ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang reiskosten en mate
van verstedelijking’ onderzocht. Om te onderzoeken of de mate van verstedelijking invloed heeft op de
reiskosten is een samenhanganalyse gemaakt op basis van het rekenkundig gemiddelde en de
gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt. Ook is de sterkte van die samenhang onderzocht.
Resultaten
analyses
3
0
Samenhang op basis van het rekenkundig gemiddelde Tabel 12 ‐ Rekenkundig gemiddelde ʹreiskosten per cliënt Zorg Thuis per jaarʹ
G4 Stedelijk Overig Landelijk Totaal
2010 169 347 413 268 298
2011 163 236 379 213 245
2012 126 190 390 236 234
2010‐2012 155 245 390 234 254
In ‘Figuur 4’ hieronder is ‘Tabel 12’ grafisch weergegeven.
Figuur 4 ‐ Lijngrafiek rekenkundig gemiddelde ʹreiskosten per cliënt per jaarʹ
Middels een Spearman rangcorrelatie is onderzocht wat de mate van samenhang is in bovenstaande
uitkomsten. In ‘Tabel 13’ staan de resultaten van de Spearman rangcorrelatie.
Tabel 13 ‐ Samenvatting samenhanganalyse ʹreiskosten per cliënt per jaarʹ obv rekenkundig gemiddelde
Correlatiecoëfficiënt Aantal Significantie
0,58 10 4,62%
De uitkomst van de samenhanganalyse geeft aan dat de reiskosten per cliënt per jaar en de mate van
verstedelijking sterk positief samenhangen. Dit blijkt uit een correlatiecoëfficiënt van 0,58 met een
significantie van 4,62%, bij 95% waarschijnlijkheid (<5%). De correlatiecoëfficiënt geeft aan dat
reiskosten en de mate van verstedelijking sterk lineair samenhangen.
Samenhang op basis van het gewogen gemiddelde Om te onderzoeken of de mate van verstedelijking invloed heeft op de reiskosten is een
samenhanganalyse gemaakt van de uitkomsten uit de berekening van de gewogen gemiddelde
reiskosten per cliënt. Voor de overzichtelijkheid wordt hier ‘Tabel 7’ herhaald.
Herhaling Tabel 7 – Gewogen gemiddelde ʹreiskosten per cliënt per jaar’ in euro’s
G4 Stedelijk Overig Landelijk Totaal
2010 239 261 291 370 263
2011 180 308 442 446 329
2012 100 233 310 422 247
2010‐2012 170 271 345 421 279
In ‘Figuur 5’ hieronder is ‘Tabel 7’ grafisch weergegeven.
0
50
100
150
200
250
300
350
400
450
500
G4 Stedelijk Overig Landelijk
2010
2011
2012
2010‐2012
Resultaten
analyses
3
1 Figuur 5 ‐ Lijngrafiek Gewogen gemiddelde ʹreiskosten per cliënt per jaarʹ
Middels een Spearman rangcorrelatie is onderzocht wat de mate van samenhang is in bovenstaande
uitkomsten. In de tabel hieronder staan de resultaten van de Spearman rangcorrelatie.
Tabel 14 ‐ Samenvatting samenhanganalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar’ o.b.v. gewogen gemiddelde
Correlatiecoëfficiënt Aantal Significantie
0,89 10 0,01%
De uitkomst van de samenhanganalyse geeft aan dat de reiskosten per cliënt per jaar en de mate van
verstedelijking sterk positief samenhangen. Dit blijkt uit een correlatiecoëfficiënt van 0,89 met een
significantie van 0,01%, bij 95% waarschijnlijkheid (<5%). De correlatiecoëfficiënt geeft aan dat
reiskosten en de mate van verstedelijking sterk lineair samenhangen. Dit betekent dat de reiskosten
lager zijn in meer stedelijk gebied dan landelijk gebied.
Het aantal waarden waarop de correlatiecoëfficiënt is gebaseerd is tien. Dit is meer dan zeven en is
volgens Brown voldoende voor wetenschappelijk onderzoek (Bio Factsheet nr 144). De Royal
Geographical Society houdt echter een minimum aan van 15, welke niet wordt behaald (Spearman’s
Rank Correlation Coefficient – Excel Guide, 2014).
Samenvatting Uit de samenhanganalyse met behulp van de Spearman rangcorrelatie blijkt een sterke samenhang
tussen de mate van verstedelijking en de reiskosten per cliënt.
De correlatiecoëfficiënt is zowel op basis van het rekenkundig gemiddelde (0,58) als op basis van
het gewogen gemiddelde (0,89) sterk.
Beide correlatiecoëfficiënten zijn significant (4,62% en 0,01%).
4.6 Antwoorden deelvragen Deze paragraaf geeft de resultaten weer van het onderzoek naar de zeven deelvragen die nodig zijn
om de centrale vraagstelling te beantwoorden. In deze paragraaf wordt elke deelvraag een‐voor‐een
beantwoord.
Het antwoord op deelvraag één: ‘Wat zijn de reiskosten bij Zorg Thuis?’ is gewogen gemiddeld 279 euro
per jaar. De standaarddeviaties bij het rekenkundig gemiddelde zijn groot ten opzichte van de
gemiddelden. Hier kunnen twee redenen voor zijn. De eerste is dat het kan komen doordat elke
zorginstelling op een andere manier de Benchmark in de Zorg invult. Dit is niet te verwachten omdat
Resultaten
analyses
3
2
PWC zorginstellingen helpt om de Benchmark in te vullen en de definities van de gegevens die
ingevuld moeten worden zijn bekend. Zie ook de definities in Bijlage 2. De tweede reden kan zijn dat
de bedrijfsvoering van zorginstellingen sterk afwijken van elkaar. Dit zou goed kunnen omdat
zorginstellingen tot op heden redelijk solitair van elkaar opereren en een prikkel om te kijken naar de
bedrijfsvoering van andere zorginstellingen ontbreekt. Dit heeft tot gevolg dat de spreiding groot is en
dat daarmee alleen een uitspraak gedaan kan worden over reiskosten voor de totale populatie en niet
voor individuele zorginstellingen.
Het antwoord op deelvraag twee: ‘Wat is de omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’?’ is 2,98. Dit geeft
aan dat cliënten met een lichte zorgvraag die vallen onder de overheidsmaatregel SWZ, 2,98 keer meer
zorg ontvangen dan de huidige groep zorgvragers die vallen onder de categorie Zorg Thuis.
Het antwoord op deelvraag drie: ‘Wat is de vermogenskostenvoet voor het berekenen van de waarde
van reiskosten?’ is voor dit onderzoek 5,0%. Dit is de voorgeschreven rentevergoeding door de
overheid die zorginstellingen ontvangen voor hun kapitaalslasten. Binnen het paradigma van de
Oostenrijkse School zal de vermogenskostenvoet per zorginstelling of stakeholder verschillen. Omdat
deze thesis zicht richt op het inzichtelijk maken van de reiskosten en niet op de vermogenskostenvoet
wordt met 5,0% gerekend. Hierbij moet in acht gehouden worden dat een afwijkende
vermogenskostenvoet een groot effect op de waarde kan hebben.
Het antwoord op deelvraag vier: ‘Wat is het aantal cliënten dat zorg ontvangt bij SWZ?’ is
zeventigduizend. Dit blijkt uit de gegevens van de NZA.
Het antwoord op deelvraag vijf: ‘Hoe sterk is de samenhang tussen reiskosten en het aantal cliënten
per zorginstelling?’ is nihil. Uit de regressieanalyse blijkt niet dat de reiskosten per zorginstelling
correleren met het aantal cliënten. Daarmee is vastgesteld dat door meer cliënten te verzorgen geen
schaalvoordelen zijn te behalen.
Het antwoord op deelvraag zes: ‘Hangen reiskosten en de mate van verstedelijking samen bij
Scheiden van Wonen en Zorg?’ is ja. De significantie van de samenhanganalyse is erg laag, namelijk
0,01 (<5%) op basis van het gewogen gemiddelde.
Het antwoord op deelvraag zeven: ‘Hoe sterk is de samenhang van reiskosten en de mate van
verstedelijking?’ is erg sterk. De correlatiecoëfficiënt van de samenhanganalyse is erg hoog, namelijk
0,89 op basis van het gewogen gemiddelde.
4.7 Toegevoegde waarde door CWZ Met de antwoorden op de deelvragen is de vergelijking in te vullen die is geformuleerd in hoofdstuk
‘3.1 Operationaliseren’ op pagina 14. Het invullen van de vergelijking geeft het kwantitatieve
antwoord op de centrale vraagstelling. Hieronder worden de vergelijkingen herhaald en ingevuld met
de antwoorden uit de deelvragen.
Herhaling Vergelijking 1 ‐ Toegevoegde waarde door CWZ per cliënt
reiskosten per cliënt Zorg Thuis * omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’ / vermogenskostenvoet
=
279 euro per jaar * 2,98 / 5,0%
=
16.628 euro ≈ 16.500 (afgerond)
Resultaten
analyses
3
3
Uit de uitkomsten van bovenstaande vergelijking blijkt dat de economische waarde van elke cliënt
CWZ ongeveer 16.500 euro is door het efficiënter benutten van reistijd.
In de gebruikte dataset zit 25% van alle cliënten. Om de gevonden economische waarde te
extrapoleren naar de gehele populatie is het nodig om een foutmarge aan te brengen. De
standaardfout bij het rekenkundig gemiddelde is 66 euro voor de reiskosten per cliënt CWZ per jaar
(standaardfout Zorg Thuis 22 * 2,98). Daarmee zijn de reiskosten per cliënt CWZ per jaar met 95%
zekerheid tussen de 702 en 960 euro. (831plus of min 66 * 1,96). De economische waarde van de
reiskosten per cliënt CWZ per jaar voor de gehele populatie ligt daarmee tussen de 14.040 en 19.200
euro (702/5% en 960/5%).
Het antwoord op de centrale vraagstelling: ‘Wat is de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het
Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd?’ is 1,16 miljard euro
(16.500*70.000). Rekening houdend met de bovengenoemde foutmarge is de totale economische
waarde van CWZ met 95% zekerheid tussen de 0,98 miljard en de 1,34 miljard euro (14.040*70.000 &
19.200*70.000).
4.8 Expertreflectie Op 11 juni 2014 zijn de onderzoeksresultaten besproken met de heer Klarenbeek. De heer Klarenbeek
werkt bij Carante, een samenwerkingsverband van twaalf zelfstandige zorgorganisaties. Hij heeft daar
een brede functie op het gebied van (zorg)huisvesting. Ook doceert hij en begeleidt hij scripties aan de
Amsterdam School of Real Estate. Hij herkende de effecten van SWZ zoals verwoord in deze thesis. In
zijn optiek zal de economische waarde van het efficiënter benutten van reistijd echter substantieel
lager uitpakken dan verwoord in deze thesis. Zijn argument voor de lagere economische waarde is dat
in de nieuwe WMO 2015 (die 9 juli 2014 van kracht is geworden) cliënten die lichte zorg nodig hebben
veel minder zorg ontvangen van de overheid. Zij zullen veel meer een beroep doen moeten doen op
mantelzorgers. Dit is een bezuinigingsmaatregel die los staat van SWZ, maar wel een effect zal
hebben. Dit effect zal inderdaad optreden. Echter deze thesis gaat over het besluit van de
staatssecretaris om SWZ in te voeren en het effect van de maatregel SWZ. Dat daarnaast ook
bezuinigingsmaatregelen worden ingevoerd staat daar los van. Het zou kunnen zijn dat de
staatsecretaris SWZ aangrijpt om tegelijk bezuinigingen door te voeren, maar dat is in deze scriptie
niet onderzocht.
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder
onderzoek
3
4
5 Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek
“Problems cannot be solved by the level of awareness that created them”
Vrij vertaald: “Nieuwe problemen vragen nieuwe oplossingen”
Albert Einstein (1940)
In het vorige hoofdstuk zijn de acht parameters onderzocht die antwoord geven op de deelvragen. En
in de op een na laatste paragraaf (‘4.7 Toegevoegde waarde door CWZ’) van het vorige hoofdstuk is
antwoord gegeven op de centrale vraagstelling. Uit de analyses blijkt dat de economische waarde van
elke cliënt CWZ ongeveer 16.500 euro is door het efficiënter benutten van reistijd. (831 euro/jaar)
In dit hoofdstuk worden de conclusies van dit onderzoek getrokken en de onderzoeksresultaten
bediscussieerd. Daarna volgt een evaluatie van de resultaten. In de derde paragraaf staan de
aanbevelingen aan alle stakeholders die betrokken zijn bij SWZ. En in de laatste paragraaf suggesties
voor verder onderzoek.
5.1 Conclusie en discussie In de theorie in hoofdstuk twee is aangegeven dat door SWZ zorgverleners moeten gaan reizen tussen
cliënten en bij CWZ niet. Na meerdere analyses kan geconcludeerd worden dat de gemiddelde reistijd
relatief hoog is, waardoor bij CWZ een substantiële besparing mogelijk is op de zorgkosten. In de
volgende paragrafen worden vier uitkomsten besproken, namelijk 1) de reiskosten per cliënt, 2) de
waarde van het efficiënter benutten van reistijd, 3) de invloed van schaalvoordelen en 4) de invloed
van de bebouwde omgeving.
1) Gemiddelde reiskosten per cliënt De gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt per jaar die bespaard kunnen worden door CWZ zijn
831 euro per jaar. Deze kosten zijn bepaald door in een databestand van ActiZ de gewogen
gemiddelde reiskosten te bepalen (279) en die te corrigeren, omdat bij SWZ meer uren zorg geleverd
wordt dan bij Zorg Thuis (2,98 keer meer).
De beschrijvende statistiek en de frequentieanalyse geven aan dat de gegevens niet standaard normaal
verdeeld zijn. De waarden zijn zodanig verspreid zijn dat een ‘buik’ naar links optreedt. De waarden
zijn positief scheef verdeeld. Dit betekent dat de gevonden standaarddeviatie in de beschrijvende
statistiek niet ongewijzigd mag worden overgenomen om een schatting te maken van reiskosten per
cliënt.
De gevonden standaarddeviatie is relatief hoog, namelijk 870 euro (292*2,98). Om met 95% zekerheid
een schatting te kunnen doen over de reiskosten voor een individuele cliënt in Nederland moet het
gevonden gemiddelde vermeerderd en verminderd worden met ongeveer twee keer de
standaarddeviatie. Dus een schatting van de reiskosten voor een individuele cliënt in Nederland ligt
dan tussen de ‐874 en 2.550 euro (831‐1,96*870 en 831+1,96*870). Het gevolg van de grote
standaarddeviatie is dat de spreiding groot is en dat daarmee alleen een uitspraak gedaan kan worden
over reiskosten voor de totale populatie en niet voor individuele zorginstellingen.
In de onderzochte dataset zit ongeveer 25% van alle cliënten Zorg Thuis. De dataset wordt zorgvuldig
beheerd door een professionele onderneming, namelijk PWC. De steekproefomvang in de Benchmark
in de Zorg is groot genoeg om statistisch gevonden verbanden te mogen generaliseren naar de gehele
populatie. Ook is de steekproef aselect, waardoor generalisatie naar de gehele populatie mogelijk is.
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder
onderzoek
3
5
Bij de generalisatie dient rekening gehouden te worden met de standaardfout in de statistiek. Die is
berekend in hoofdstuk ‘4.1 Reiskosten per cliënt Zorg Thuis’ paragraaf ‘Rekenkundig gemiddelde
reiskosten populatie’. De standaardfout is de gemiddelde reiskosten van de steekproef plus of min
17%. Dus tussen de 690 en 972 euro (831 +/‐ 17%).
2) Waarde van het efficiënter benutten van reistijd De economische waarde van het efficiënter benutten van reistijd per cliënt bij CWZ is afgerond 16.500
euro (831/5,0%). Zoals in de vorige paragraaf als is aangegeven is dit een gemiddelde per cliënt. Voor
een individuele cliënt kan dit sterk afwijken.
De economische waarde is bepaald op basis van een vermogenskostenvoet van 5,0%. Deze 5,0% is
aangehouden omdat op dit moment de budgetten (van onder andere de reiskosten) worden bepaald
door de overheid. Diezelfde overheid hanteert 5,0% voor het berekenen van de NHC vergoeding voor
cliënten. De NHC vergoeding is de vergoeding die zorginstellingen ontvangen voor de
huisvestingslasten van intramuraal geïndiceerde cliënten.
Binnen het paradigma van de Oostenrijkse School zou voor elke individuele stakeholder een eigen
vermogenskostenvoet moeten worden bepaald, omdat elke individuele stakeholder op elk moment
een ander subjectief beeld heeft op de economische waarde van, in dit geval, de reiskosten bij CWZ.
Dit is niet gedaan. De gehanteerde 5,0% voor de vermogenskostenvoet geeft het beeld hoe de overheid
de economische waarde van reistijd bij CWZ zou kunnen bepalen. De overheid zal zelf eigen
overwegingen hebben en mogelijk een andere vermogenskostenvoet vaststellen. Een andere
vermogenskostenvoet heeft grote invloed op de economische waarde van de reiskosten bij CWZ.
Ongeveer 70.000 cliënten vallen onder de nieuwe regelgeving SWZ. Daarmee is de totale economische
waarde voor de gehele zorgketen ongeveer 1 miljard euro (70.000*16.500=1.155.000.000). Een aantal
effecten zijn daarbij niet onderzocht. Bij SWZ wordt meer zorg geleverd dan bij Zorg Thuis, waardoor
mogelijk juist meer of minder bezoeken nodig zijn. Ook het effect van ander soortig personeel en/of
machines en hulpmiddelen is niet meegenomen, maar kan wel invloed hebben op de hoogte van de
reiskosten en daarmee op de economische waarde. De spreiding in de gegevens is groot, dus lijkt het
aannemelijk dat andere effecten een grote invloed hebben op de reiskosten. In de literatuurstudie is
aangegeven dat de totale uitgaven aan zorg voor de cliënten SWZ drie miljard is. De maximale
mogelijke reistijdbesparing is dan ongeveer een derde van de totale omvang aan zorg.
Reiskosten in relatie tot (zorg)vastgoed
Om de economische waarde van reistijd in perspectief te plaatsen van een vastgoedobject zijn de
gemiddelde reiskosten per cliënt vergeleken met de prijs van een gemiddeld appartement in
Nederland. De gemiddelde transactieprijs van een appartement in Nederland is 158.000 (NVM, 2e
kwartaal 2013, p. 7). De economische waarde van reistijd à 16.500 euro is daarmee ongeveer tien
procent van de gemiddelde transactieprijs van een appartement in Nederland
(16.500/158.000=10,44%).
3) Schaalvoordelen In de theorie in hoofdstuk twee is aangegeven dat grotere zorginstellingen mogelijk lagere reiskosten
hebben, omdat zij hun vaste kosten over meer cliënten kunnen spreiden. Uit de regressieanalyse blijkt
echter dat reiskosten niet correleren met het aantal cliënten. De significantie van de regressieanalyse is
hoger dan 2,5%, namelijk 52,67%. Daarmee is de kans dat de samenhang op toeval berust groot.
Daarbij is de R‐kwadraat 0. Dat betekent dat de reiskosten voor 0% verklaard kunnen worden uit het
aantal cliënten. De regressieanalyse geeft aan dat door meer cliënten te verzorgen geen
schaalvoordelen zijn te behalen. In de theorie van de schaalvoordelen werd dit wel verwacht.
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder
onderzoek
3
6
Voor dit onderzoek betekent dit dat eventuele schaalvoordelen geen storende factor zijn in het
bepalen van de economische waarde van reistijd. Een hogere economische waarde van reistijd in een
stedelijk gebied komt dus niet doordat in datzelfde stedelijke gebied toevallig grotere zorginstellingen
actief zijn.
4) Invloed bebouwde omgeving Ook is onderzocht of de bebouwde omgeving invloed heeft op de reistijd. De reistijd tussen cliënten
kunnen langer of korter zijn op het platteland ten opzichte van een stedelijke omgeving. Uit de
samenhanganalyse met behulp van de Spearman rangcorrelatie blijkt een sterke samenhang tussen de
mate van verstedelijking en de reiskosten per cliënt. De correlatiecoëfficiënt is zowel op basis van het
rekenkundig gemiddelde (0,58) als op basis van het gewogen gemiddelde (0,89) sterk. Beide
correlatiecoëfficiënten zijn significant (4,62% en 0,01%). Dit betekent dat hoe landelijker het gebied is
waar zorg geleverd wordt, des te hoger zijn de reiskosten. In de vier grote steden is de gewogen
gemiddelde reiskosten 507 euro per cliënt per jaar. Bij een stedelijk werkgebied zijn de gewogen
gemiddelde reiskosten 808 euro, bij ‘overig’ 1.028 euro en bij een landelijk werkgebied 1.255 euro.
Bestaande literatuur
In de bestaande literatuur zijn twee uitspraken gevonden over reiskosten bij SWZ. Namelijk door
ActiZ in de jaarlijkse achtergrondrapportage over de Benchmark in de Zorg. En in het advies dat de
minister van VWS gebruikt heeft om te definitief te besluiten over SWZ. ActiZ heeft aangegeven dat
de reistijd en reiskosten in grote steden lager zijn dan in niet grote steden. Dat wordt met dit
onderzoek onderschreven. De tweede bron doet geen uitspraak waarmee de onderzoekresultaten
kunnen worden gespiegeld. Het is wel opvallend dat in het advies aan de minister wordt onderkend
dat zorg door SWZ duurder wordt, maar dat de maatregel SWZ toch een besparing oplevert (Homan,
2012). De opgegeven reden hiervoor is dat de zorg minder vanzelfsprekend beschikbaar zou zijn.
5.2 Evaluatie Met dit onderzoek zijn de gemiddelde reiskosten per cliënt op heldere wijze aangetoond. De
bandbreedte waarbinnen de gemiddelde reiskosten voor de gehele populatie ligt is beperkt.
Daarentegen is geen uitspraak te doen over de reiskosten voor een specifieke cliënt, maar alleen over
het gemiddelde van de totale populatie. De oorzaak hiervan is dat de spreiding van de waardes in de
database te groot is. De samenhang tussen reiskosten en mate van verstedelijking is sterk.
Daarentegen zegt dat weinig over een specifieke cliënt of locatie. Dit komt wederom doordat de
spreiding in de gegevens te groot is.
Bovenstaande reiskosten zijn vertaald naar een economische waarde middels het paradigma van de
Oostenrijkse School. De berekende economische waarde van (gewogen) gemiddeld 16.500 euro is de
economische waarde voor de gehele zorgketen en niet alleen voor de vastgoedbelegger. In de
zorgketen zijn grofweg vier stakeholders actief, namelijk de overheid, de zorginstellingen, de
vastgoedbeleggers en de cliënten. Binnen het paradigma van de Oostenrijkse School is vrijheid van
handelen een voorwaarde. De vastgoedbelegger heeft daarmee niet het recht of de mogelijkheid om
de economische waarde op te eisen. Dat betekent dat elke stakeholder opnieuw moet afwegen waar
de voorkeuren liggen en welke waarde zij voor zichzelf toekennen aan CWZ. De toekomst zal leren of
CWZ effect zal hebben op de waarde van (zorg)vastgoed. De stakeholdersanalyse in hoofdstuk ‘5.3
Aanbevelingen’ geeft meer inzicht in de gedachtengangen van de stakeholders.
Naast het evalueren van de harde uitkomsten zijn tijdens dit onderzoek ook twee (leer)ervaringen
ontstaan waar vervolgonderzoekers mogelijk profijt van kunnen hebben. De eerste leerervaring was
het hebben van de benodigde kennis over de analysemethodes. Het doel vooraf was om middels een
regressieanalyse samenhang aan te tonen tussen reiskosten en mate van verstedelijking. De enige
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder
onderzoek
3
7
gevonden dataset met gegevens over reistijd en mate van verstedelijking van ActiZ geeft geen
mogelijkheden voor regressie. De enige manier om een verband aan te tonen is middels de Spearman
Rangcorrelatie. De kennis over deze methode was niet beschikbaar bij de onderzoeker. Hierdoor heeft
het onderzoek langer geduurd. De tweede leerervaring was het verkrijgen van gegevens. Gegevens
zijn kostbaar en privacygevoelig. Het bedrijfsleven wil onderzoekers helpen, maar heeft daarvoor een
afweging te maken over het ‘openbaar’ maken van vertrouwelijke gegevens. Dit vergt tijd en zou een
vervolgonderzoeker rekening mee kunnen houden.
Het laatste evaluatieonderwerp is een opmerking van Mevrouw Bruijns van ActiZ. Zij vraagt zich of
reiskosten in de toekomst sterk beïnvloed zullen worden door schaarste van arbeid (persoonlijke
communicatie, 12 juni, 2014). Schaarste van arbeid is niet onderzocht, maar zou mogelijk een factor
kunnen zijn. Door een tekort aan personeel is het misschien mogelijk dat het aantal uren zorg beperkt
wordt en ook daardoor de reiskosten beïnvloed worden. Hierover is geen uitspraak te doen met dit
onderzoek.
Zorg-op-afstand Een ander aspect dat mogelijk invloed kan hebben op de uitkomsten zijn de technologische
ontwikkelingen in de zorg. In dit onderzoek is aangehouden dat de hoeveelheid zorg en het type zorg
in de toekomst niet veranderd. Echter de ontwikkelingen gaan snel. Een grote impact op reistijden in
de zorg kan Zorg‐op‐afstand zijn. Twee rapporten geven de impact van Zorg‐op‐afstand goed weer.
Het eerste rapport is van Ter Berg en Schothorst (2010). Zij hebben de voor en nadelen van Zorg‐op‐
afstand onderzocht. Het tweede rapport is van Ten Have en Kesseler (2011). Zij hebben de ervaringen
van verzorgenden en verplegenden onderzocht met Zorg‐op‐afstand.
Ter Berg en Schothorst geven aan dat veel voordelen gezien worden in Zorg‐op‐afstand, namelijk tijd‐
en kostenbesparing, gemak, een veilig gevoel, verhoogde zelfredzaamheid en onafhankelijkheid,
vergroting sociaal verkeer, snellere geruststelling en de mogelijkheid tot contact met lotgenoten. Aan
Zorg‐op‐afstand zijn ook nadelen, namelijk privacy en de vertrouwensband onder een makkelijker
wisselende personeelsbezetting.
Ten Have en Kesseler geven aan dat Zorg‐op‐afstand in de literatuur als negatief wordt ervaren. Bij de
onderzochte zorginstellingen krijgen ze als reactie dat de kwaliteit van de Zorg‐op‐afstand niet onder
doet aan traditionele thuiszorg.
Deze twee rapporten over Zorg‐op‐afstand geven geen informatie over de impact van Zorg‐op‐
afstand op de reistijden in de zorg en ook niet op de hoeveelheid zorg. Op dit moment kan daarom
nog geen nauwkeurige uitspraak gedaan worden over de impact van de Zorg‐op‐afstand op de
reistijden in de zorg.
Waarde van deze publicatie In 2005 heeft John Ioannidis, hoogleraar aan de Amerikaanse universiteit Stanford, een onderzoek
gepubliceerd met de conclusie dat de meeste wetenschappelijke onderzoeken bij herhaling geen
gelijke uitkomsten behaalden (Ioannidis, 2005). In bijvoorbeeld een laboratoriumonderzoek naar
nieuwe medicijnen bleek dat van de beste studies maar 11 tot 25 procent naderhand met succes
konden worden herhaald. Dit is schokkend vanuit het oogpunt van validiteit en betrouwbaarheid van
studies (intersubjectieve navolgbaarheid). Hij geeft als oplossing aan dat het goed zou zijn om bij elke
publicatie een waardeoordeel te schrijven over de kwaliteit van de conclusies. In onderstaande tabel
staat voor dit onderzoek de waarde van de getrokken conclusies. In de horizontale rijen staan de
belangrijkste onderzochte parameters en in de verticale kolommen staan de groepen waarop die
parameters betrekking hebben. Niet gearceerde cellen geven aan dat de gevonden waardes geschikt
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder
onderzoek
3
8
zijn om te gebruiken voor de genoemde groep. Als de cel wél grijs gearceerd is, dan moeten
nuanceringen bij de gevonden waarde in acht gehouden moeten worden. In hoofdstuk ‘5.1 Conclusie
en discussie’ staan die nuanceringen genoemd.
Tabel 15 – Waardeoordeel gevonden uitkomsten
Populatie Steekproef
Individuele cliënten/
(zorg)vastgoed
Reiskosten Zorg Thuis per jaar
Van € 211
tot € 297 (rekenkundig
gemiddeld)
€ 279 (gewogen
gemiddeld) Van € ‐874 tot € 2.550
Mate van samenhang reiskosten / aantal cliënten 0
Mate van samenhang
verstedelijking/reiskosten 0,58‐0,89
Omrekeningsfactor 2,98
Reiskosten SWZ per cliënt per jaar
Economische waarde CWZ per cliënt
€ 831
G4 stedelijk overig landelijk
€ 507 € 808 € 1.028 € 1.255
Vermogenskostenvoet 5,0 %
Economische waarde CWZ per cliënt
€ 16.500
G4 stedelijk overig landelijk
€ 507 € 808 € 1.028 € 1.255
Bovenstaand schema laat zien dat de resultaten van dit onderzoek geschikt zijn als gemiddelde voor
de steekproef per mate van verstedelijking. Om de gevonden waardes te gebruiken voor de populatie
moet een kleine bandbreedte worden aangebracht. Om de gevonden waardes te mogen gebruiken
voor individuele cliënten moet een dusdanig grote bandbreedte worden aangebracht dat de gevonden
waarde niet bruikbaar is. Bij het berekenen van de totale waarde is een vermogenskostenvoet nodig.
Zoals eerder beargumenteerd is de gebruikte vermogenskostenvoet van 5,0% discutabel. Daarom zijn
de grijs gearceerde waardes alleen bruikbaar wanneer de eerder genoemde nuanceringen in acht
worden genomen.
5.3 Aanbevelingen De gevonden economische waarde is groot, namelijk ruim 1 miljard euro. Deze economische waarde
is van invloed op de maatschappij als geheel. Daarom zou het interessant zijn om een maatschappelijk
debat te voeren over hoe CWZ aangeboden kan worden en hoe producten zijn te bedenken die
aansluiten op de wensen van cliënten. In dat maatschappelijke debat zou elke stakeholder die
betrokken is bij CWZ vanuit eigen perspectief kunnen aangeven hoe SWZ in Nederland het best kan
worden georganiseerd. Om het debat op gang te helpen staat in de volgende paragraaf een
beschouwing over de mogelijke standpunten van de verschillende stakeholders.
Stakeholdersanalyse Bij CWZ zijn vier stakeholders te benoemen, namelijk 1) de overheid, 2) de vastgoedbelegger, 3) de
zorginstelling en 4) de cliënt. Hieronder staat een uitwerking van die verschillende stakeholders.
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder
onderzoek
3
9
1) de overheid
De overheid is een belangrijke stakeholder. Zij bepalen middels een budgetsysteem de hoeveelheid
kosten die gemaakt mogen worden door zorginstellingen aan SWZ. Daarmee heeft de overheid een
machtsmiddel in handen om de waarde te verdisconteren in de budgetten. In de praktijk gebeurt dit
ook al. Bij aanleunwoningen bij een intramurale voorziening wordt een korting op het budget
ingerekend omdat de kosten lager zijn om daar zorg te leveren (persoonlijke communicatie, 20
november, 2013).
2) de vastgoedbelegger
Ook de vastgoedbelegger is een belangrijke stakeholder. Zij zijn immers de partij (samen met de
zorginstelling) die CWZ faciliteert. Zonder vastgoedbelegger is het heel moeilijk om zorg geclusterd
aan te kunnen bieden. Hierbij een citaat van David Ricardo uit de 19e eeuw:
Corn is not high because a rent is paid, but a rent is paid because corn is high (Ricardo, 1821, paragraaf
2.15) Vrij vertaald: Waar veel wordt geoogst, is landbouwgrond duur.
De theorie over de ‘Ricardiaanse Rent’ impliceert dat de prijs van vastgoed hoger is naarmate in dat
vastgoed meer winst behaald kan worden op bijvoorbeeld het leveren van zorg. De extra winst door
het efficiënter benutten van reistijd is alleen mogelijk als cliënten in het (zorg)vastgoed zorg krijgen
van één zorginstelling. Wanneer meerdere zorginstellingen de zorg leveren zal de reistijd weer
toenemen.
3) de zorginstelling
Zorginstellingen en vastgoedbeleggers moeten daarbij wel rekening houden met het wettelijke
beginsel dat cliënten vrijheid hebben in de keuze van zorg. De jurisprudentie geeft aan dat een
koppeling van zorg en wonen mogelijk is mits het belang van de cliënten daarbij gebaat is (Is de
samenwerkingsovereenkomst tussen zorginstelling De Riethorst en woningstichting WSG in strijd
met de Mededingingswet (art. 6), 2004). Ook moeten zorginstellingen en vastgoedbeleggers rekening
houden met het woningwaarderingsstelsel. Het woningwaarderingsstelsel maximaliseert de huur
indien de kwaliteit van de woning onvoldoende is om vrij te verhuren.
4) de cliënt
Voor cliënten zou CWZ mogelijk nuttig zijn wanneer zij een financiële prikkel, in de vorm van korting
op zorg of wonen, daarvoor ontvangen. Of dat de economische waarde wordt ingezet om
welzijnsactiviteiten te organiseren waarmee de kwaliteit van wonen, zorg en leven wordt verhoogd.
De reiskosten bij CWZ door het efficiënter benutten van reistijd is jaarlijks 831 euro. Of dit een
voldoende groot incentive is voor stakeholders om CWZ te gaan organiseren zal de tijd leren.
5.4 Suggesties voor verder onderzoek
Nieuwe regelgeving SWZ In dit onderzoek is naar voren gekomen dat na de invoering van SWZ ook twee andere maatregelen
zijn genomen, namelijk het wetsvoorstel voor de langdurige zorg (WLZ) van maart 2014
(Staatssecretaris M.J. Van Rijn) en de overheveling van de lichte zorg van de AWBZ naar de WMO
2015 van juli 2014 (Staatssecretaris M.J. Van Rijn). In de WLZ is opgenomen dat SWZ niet voor 50%
ingevoerd wordt voor ZZP 4, maar voor 25%. Deze vermindering van het aantal cliënten voor SWZ
zal weinig effect hebben op de economische waarde per cliënt. Voor de totale economische waarde
heeft dit wel effect, want ongeveer 3.600 cliënten zullen dan niet onder SWZ vallen. De totale
economische waarde zal dan ongeveer 5% lager uitvallen (3.600/70.000). De grootste wijziging voor
SWZ in de WMO 2015 is dat de regie naar de gemeenten gaat in plaats van de rijksoverheid. Het is
onduidelijk welk effect dat zal hebben op bijvoorbeeld het aantal uren zorg per cliënt en daarmee op
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder
onderzoek
4
0
de reiskosten. De overgang naar de WMO 2015 is complex en heeft veel verschillende facetten. Het
zou interessant zijn om de effecten van de WMO 2015 te onderzoeken voor (zorg)vastgoed.
Kwalitatief onderzoek Met dit onderzoek is in kwantitatieve zin vastgesteld wat de maximale economische waarde van het
efficiënter benutten van reistijd bij CWZ is. Deze economische waarde kan alleen optreden als alle
cliënten SWZ niet meer verspreid in een wijk wonen, maar bij elkaar. De vraag rijst óf cliënten bij elkaar willen wonen en onder welke voorwaarden. Een kwalitatief woon‐/zorgwensen onderzoek zou
daar meer duidelijkheid over kunnen geven.
Bibliografie
vi
Bibliografie
- Is de samenwerkingsovereenkomst tussen zorginstelling De Riethorst en woningstichting
WSG in strijd met de Mededingingswet (art. 6), 137986/KG ZA 04‐506 (Breda november 12,
2004).
- Actiz, o. v. (2013). In beweging, Achtergrondrapportage, Inzichten vanuit de Benchmark in de Zorg
2013. Utrecht: Actiz.
- Argumentenfabriek, D. (2012). De verpleeg‐ en verzorgingshuiszorg en thuiszorg in kaart, Feiten,
financiering, kosten en opbrengsten. Utrecht: Actiz.
- ArgumentenFabriek, D. (2012). Hoe werkt de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)? Den
Haag: VWS, Minsterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
- Baarda, D., & Goede, M. d. (2006). Basisboek methoden en technieken. Groningen/Houten:
Wolters‐Noordhoff.
- Baarda, D., Goede, M. d., & Dijkum, C. v. (2011). Basisboek Statistiek met SPSS. Groningen:
Noordhoff Uitgevers.
- Brand, A. (2013). Titel Scheiden van Wonen en Zorg, Kraak de Code van de Organisatiecultuur.
Amsterdam: Amsterdam School of Real Estate.
- Brown, C. (onbekend). Bio Factsheet nr 144. Wellington: Curriculum Press.
- CBS, C. b. (2013, mei 2013). Statline. Opgeroepen op november 13, 2013, van Zorgrekeningen;
uitgaven (in lopende en constante prijzen) en financiering:
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=71914ned&D1=0‐
23&D2=a&HDR=G1&STB=T&VW=T
- Centrum indicatiestelling zorg. (2013). CIZ Basisrapportage AWBZ Nederland. Driebergen: CIZ.
- CIZ. (2012). CIZ Indicatiewijzer, Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2012, zoals
vastgesteld door het ministerie van VWS. Utrecht: Centrum Indicatiestelling Zorg.
- Damme, E. v. (2010). Concurrentue op de thuiszorgmarkt in Nederland. Tilburg: Tilburg Law and
Economics Center.
- Groot, T. (2006). Het budget op de korrel. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfsadministratie,
Vol.80, 406‐407.
- Hollander, M., van Vree, F., Mutsaers, H., & Driest, P. (2008). Ex‐ante evaluatie naar effecten van
beleid in relatie tot wensen van klanten Eindrapport Een onderzoek in opdracht van Ministerie van
VWS (research en beleid). Leiden: Research voor Beleid, onderdeel van Panteia.
- Homan, M. (2012). Advies Scheiden van Wonen en Zorg in de AWBZ ‐ Extramuraliseren ZZPʹs.
Utrecht: Nederlandse Zorgautoriteit.
- Homan, M. (2013). Advies, Contracteerruimte 2013, Advisering over de toereikendheid van de
contracteerruimte 2013. Utrecht: NZA.
- Hopmans, M. P.‐D. (2007). Budgetten blijven belangrijk: een empirisch onderzoek naar de
relatie tussen budgetten en een turbulente omgeving,. Maandblad voor Accountancy en
Bedrijfsadministratie, Volume 81, 405‐413.
- Ioannidis, J. (2005). Why Most Published Research Findings Are False. Stanford: Stanford
university.
- Jacobi, B. (2014). ʺDe waarde van zorgʺ een gestapeld model voor woonzorgcomplexen. Amsterdam:
Amsterdam School of Real Estate.
- Jansen, M. (2012). Zorg om inkomsten, Onderzoek naar bekostigingsstructuur van zorgvastgoed.
Amsterdam: Amsterdam School of Real Estate.
- Jorissen, A., & Roodhooft, F. (2006). Management Accounting. Antwerpen: Uitgeverij de Boeck.
- Koolen, R. (2009, november 15). ActiZ koopt PwC‐benchmark voor 13 miljoen euro. Opgeroepen
op januari 20, 2014, van Skipr ‐ Koersbepalend in de zorg: http://www.skipr.nl/actueel/id2657‐
actiz‐koopt‐pwc‐benchmark‐voor‐13‐miljoen‐euro.html
- Mededingingsautoriteit, N. (2010). Samenwerken en concurreren in de zorgsector. Den Haag:
Nederlandse Mededingingsautoriteit.
Bibliografie v
ii
- Menger, C. (1871). Grundsätze der Volkswirthschaftslehre. Wenen: Wilhelm Braumuller.
- Meusen‐den Ouden, B. (2013). Scheiden van Wonen en Zorg doet u zo! Alles wat u moet weten om
uw zorgvastgoed te verhuren. ’s‐Hertogenbosch: AAG.
- Min. VWS, M. v. (2013). Resultaten zorgoverleg. Den Haag: Min. VWS.
- Nederlandse Zorgautoriteit. (2011). Beleidsregel CA‐300‐507, Invoering en tarieven normatieve
huisvestingscomponent (NHC) en inventaris nieuwe zorgaanbieders. Utrecht: NZA.
- Nederlandse Zorgautoriteit. (2013). Beleidsregel CA‐300‐540, Prestatiebeschrijvingen en tarieven
extramurale zorg 2013. Utrecht: NZA.
- Nederlandse Zorgautoriteit. (2013, november 19). Kapitaallasten Care. Opgeroepen op
november 19, 2013, van Nederlandse Zorgautoriteit:
http://www.nza.nl/zorgonderwerpen/dossiers/kapitaallasten/
- Nederlandse Zorgautoriteit. (2013). Zorgzwaartepakketten Sector V&V Versie 2013. Utrecht:
NZA.
- onbekend. (2014, augustus 26). Spearman’s Rank Correlation Coefficient – Excel Guide.
Opgeroepen op augustus 26, 2014, van Royal Geographical Society with IBG:
http://www.rgs.org/NR/rdonlyres/4844E3AB‐B36D‐4B14‐8A20‐
3A3C28FAC087/0/OASpearmansRankExcelGuidePDF.pdf
- Oomen, P. (2013). Scheiden van wonen en zorg,investeren in zorgspecifieke facetten van zorgvastgoed.
Amsterdam: Amsterdam School of Real Estate.
- Padt, F. (2004). Performance Management en de weg van sturen naar besturen. The mag.
- Ricardo, D. (1821, paragraaf 2.15). On the Principles of Political Economy and Taxation.
London: John Murray.
- Rijksoverheid. (2013, november 19). Betaal ik een eigen bijdrage als ik in een AWBZ‐instelling
verblijf? Opgeroepen op november 19, 2013, van Rijksoverheid.nl:
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/algemene‐wet‐bijzondere‐ziektekosten‐
awbz/vraag‐en‐antwoord/betaal‐ik‐een‐eigen‐bijdrage‐als‐ik‐in‐een‐awbz‐instelling‐verblijf‐
zorg‐met‐verblijf.html
- Robbe, T. (2007). Aanbesteden in Wet maatschappelijke ondersteuning, eerste terugblik op de
aanbestedingen van de hulp bij het huishouden. Amsterdam: Factum aanbestedingsadvies.
- Smith, A. (1776). An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. Londen: Printed
for W. Strahan; and T. Cadell, in the Strand.
- Staatssecretaris M.J. Van Rijn. (2014). Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Den Haag:
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
- Staatssecretaris M.J. Van Rijn. (2014). Wetsvoorstel Wet langdurige zorg. Den Haag: Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
- Tamminga, A. (2009). Aanbesteden van zorg, zoeken naar balans. Groningen: SER Noord‐
Nederland.
- Ten Have, L., & Kesseler, N. (2011). Ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden met Zorg‐
op‐afstand in de thuiszorg. Groesbeek: ZZG zorggroep.
- Ter Berg, J., & Schothorst, Y. (2010). Zorg op afstand: ethische overwegingen, Verslag van een
focusgroeponderzoek. Amsterdam: Veldkamp.
- van der Heijden, J., & Vogel, T. (2012). Veilig en gezond thuis, Zorg op Afstand onmisbaar
onderdeel zorg Sensire. Varsseveld: Sensire en PAL4.
- Velde, H. v. (2012). Sturen in een stroomversnelling? Hoe om te gaan met het zorgvastgoed als gevolg
van de invoering van “Scheiden van Wonen en Zorg”. Amsterdam: Amsterdam School of Real
Estate.
- Veldhuijzen van Zanten‐Hyllner, m. (2012). Uitwerking extramuraliseren lichte
zorgzwaartepakketten. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport.
- Vis, J. (2010). Ondernemend waarderen: Waarderend ondernemen, de subjectieviteit van het begrip
economische waarde. Apeldoorn‐Antwerpen: Maklu.
Bibliografie v
iii
Afkortingen i
x
Afkortingen
AFBZ Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten
ASRE Amsterdam School of Real Estate
AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
BKZ Budgettair Kader Zorg
BTW Belasting over Toegevoegde Waarde
CIZ Centrum Indicatiestelling Zorg
CWZ Combineren van Wonen en Zorg
EMZ Extramurale zorg
GGZ Geestelijke Gezondheidszorg
GHZ Gehandicaptenzorg
NHC Normatieve huisvestingscomponent
NMa Nederlandse Mededingingsautoriteit
NZA Nederlandse Zorgautoriteit
PGB Persoon Gebonden Budget
PWC Accountantskantoor (t/m 2010 bekend als PriceWaterhouseCoopers)
SCP Sociaal en Cultureel Planbureau
SWZ Scheiden Wonen en Zorg
VPT Volledig Pakket Thuis
V&V Verpleging en verzorging
VWS Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WLZ Wet Langdurige Zorg
WMO Wet Maatschappelijke Ondersteuning
WZT Wet op Zorgtoeslag
ZVW Zorgverzekeringswet
ZZP Zorgzwaartepakket
Bijlage
x
Bijlage
Bijlage 1 –
Zorgzwaartepakketten
Bijlage 1 – Zorgzwaartepakketten De sector Verpleging en Verzorging (V&V) kent de volgende zorgzwaartepakketten (Nederlandse
Zorgautoriteit, Zorgzwaartepakketten Sector V&V Versie 2013, 2013):
Omschrijving Aantal uren
zorg per week
gemiddeld
Aantal indicaties
1 juli 2013
ZZP 1 Beschut wonen met enige begeleiding 4 4.100
ZZP 2 Beschut wonen met begeleiding en verzorging 6,5 14.230
ZZP 3 Beschut wonen met begeleiding en intensieve
verzorging
10,5 25.495
ZZP 4 Beschut wonen met intensieve begeleiding en
uitgebreide verzorging
12,25 33.605
ZZP 5 Beschermd wonen met intensieve dementiezorg 18,25 57.735
ZZP 6 Beschermd wonen met intensieve verzorging en
verpleging
18,25 27.375
ZZP 7 Beschermd wonen met zeer intensieve zorg,
vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk
op begeleiding
22,25 15.045
ZZP 8 Beschermd wonen met zeer intensieve zorg,
vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk
op verzorging/ verpleging
27 2.765
ZZP 9B Herstelgerichte verpleging en verzorging 20 1.310
ZZP 10 Beschermd verblijf met intensieve palliatief
terminale zorg
29,5 1.265
Het gemiddeld aantal uren zorg per week voor de extramurale doelgroep is op basis van
bovenstaande tabel 9,6 uur. (ZZP 1‐3 en de helft van 4). Op basis van alle ZZP’s is dat 15,4 uur.
Bijlage 2 –
Definities
Bijlage 2 – Definities
Bijlage 2 –
Definities
Aantal directe fte Het totaal aantal formatieplaatsen op de loonlijst, gemiddeld over het
jaar
Betaaluren De uitbetaalde uren aan de werknemer inclusief het saldo van de
compensatie‐uren
Cluster Zorg thuis
PV dominant Indien meer dan 70% van de omzet van de organisatie wordt behaald
met Persoonlijke verzorging en niet met behandeling of verpleging
PV niet dominant Indien minder dan 70% van de omzet van de organisatie wordt behaald
met Persoonlijke verzorging en niet met behandeling of verpleging
Concerncluster
Intramuraal Indien de omzet van de organisatie voor meer dan 80% bestaat uit
intramurale omzet valt de organisatie in cluster intramuraal
Extramuraal
Indien de omzet van de organisatie voor meer dan 67% bestaat uit
extramurale omzet (zorg thuis en hulp thuis) valt de organisatie in
cluster extramuraal
Gemengd Indien de omzet van de organisatie niet in cluster intramuraal of
extramuraal valt, dan wordt de organisatie als gemengd aangemerkt
Directe
personeelskosten
De personele uitvoeringskosten van personeel dat invulling geeft aan de
directe uitvoering van de producten, zoals cb‐artsen, verpleegkundigen.
Het betreft salarissen en sociale lasten
Grootteklasse
I Indien de omzet van de organisatie minder is dan 10 miljoen
II Indien de omzet van de organisatie tussen de 10 miljoen en 40 miljoen is
III Indien de omzet van de organisatie tussen de 40 miljoen en 100 miljoen is
IV Indien de omzet van de organisatie meer is dan 100 miljoen
Totale personeelskosten De directe personeelskosten vermeerderd met de toegerekende overhead
Persoonlijke Verzorging Alles wat mensen gebruikelijk aan zelfzorg uitvoeren. Onder andere
tandenpoetsen, wassen en aankleden
Productiviteit Productiviteit is de verhouding tussen de ingezette middelen en het
daadwerkelijk behaalde resultaat
Reistijd
De uren die door een verzorgende gemaakt worden van de voordeur
van een cliënt naar de voordeur van een volgende cliënt. Dit is zonder
woon‐werk reistijd van de verzorgende
Reiskosten
De gemaakte en gedeclareerde kosten om van de voordeur van een cliënt
naar de voordeur van een volgende cliënt te komen. Dit is inclusief
eventuele benzine, parkeerkosten en overheadkosten. Volgens opgave in
de jaarrekening
Werkgebied De mate van verstedelijking van het werkgebied van de instellingen
G4 Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht
Stedelijk
De instellingen die meer dan 75% van hun huishoudelijke hulp leveren
in stedelijke gebieden (27 grootste steden na de G4 plus overige
gemeenten met tussen de 25.000 en 100.000 inwoners zijn ingedeeld in de
klasse stedelijk
Landelijk
Instellingen die meer dan 75% van hun huishoudelijke hulp leveren in
landelijke gebieden (<25.000 inwoners) zijn ingedeeld in de klasse
landelijk
Overige Een mix van de drie bovengenoemde klassen
Bijlage 2 –
Definities
Zorguren Het aantal uren dat een cliënt zorg krijgt
Zorg thuis Het ontvangen van zorg in eigen huis in plaats van in een intramurale
instelling
Bijlage 3 – Uitkomsten beschrijvende statistiek
Bijlage 3 – Uitkomsten beschrijvende statistiek
Reiskosten Input‐
variabele
Concern‐
cluster
Grootte‐
klasse
Cluster
Zorg Thuis Werkgebied
Totaal
Niveau
Extra‐
muraal
Intra‐
muraal Gemengd I II III IV
PV
dominant
PV niet
dominant G4 Stedelijk Overig Landelijk
Gemiddelde 428 180 287 136 284 256 310 254 256 155 245 390 234 254
Standaardfout 61 29 37 27 47 35 52 28 27 22 28 54 71 22
Mediaan 355 90 211 90 132 206 224 148 201 150 176 378 55 163
Standaarddeviatie 327 270 264 148 363 233 303 319 165 99 264 273 410 292
Kurtosis 4 17 6 7 3 9 16 7 ‐1 4 8 4 7 8
Scheefheid 2 4 2 2 2 2 3 2 0 2 2 2 3 2
Minimum 88 4 11 4 5 5 10 4 12 10 5 74 4 4
Maximum 1.463 1.758 1.411 707 1.463 1.310 1.758 1.758 583 462 1.463 1.327 1.758 1.758
Som 12.426 16.203 14.635 4.204 17.024 11.504 10.532 33.776 9.488 3.100 22.284 10.148 7.732 43.264
Aantal 29 90 51 31 60 45 34 133 37 20 91 26 33 170
Grootste(1) 1.463 1.758 1.411 707 1.463 1.310 1.758 1.758 583 462 1.463 1.327 1.758 1.758
Kleinste(1) 88 4 11 4 5 5 10 4 12 10 5 74 4 4
‐1,96SD ‐212 ‐350 ‐231 ‐154 ‐427 ‐201 ‐284 ‐371 ‐68 ‐39 ‐273 ‐145 ‐569 ‐318
+1,96SD 1.069 710 805 426 994 712 903 879 581 349 763 926 1.038 827
Bijlage 4 – Inhoud van de Benchmark in de
Zorg
Bijlage 4 – Inhoud van de Benchmark in de Zorg PwC heeft voor deze thesis de dataset uit de Benchmark in de Zorg aangeleverd met gegevens over
reistijden en andere relevante gegevens. In deze bijlage zijn nadere gegevens te vinden over de
benchmark in de Zorg.
De database is onder te verdelen in input‐ en outputvariabelen. Met inputvariabel worden de
elementen bedoeld die statisch zijn. Deze zijn door ActiZ gedefinieerd. Met outputvariabelen worden
de uitkomsten bedoeld. Deze worden door medewerkers van zorginstellingen ingevuld op basis van
gegevens die bijna altijd voortkomen uit elektronische hulpmiddelen, zoals Nedap Healthcare of
andere Ipad applicaties.
De gebruikte inputvariabelen zijn jaar, concerncluster, grootteklasse, cluster en werkgebied. Ten
behoeve van de betrouwbaarheid zijn de eigenschappen opgedeeld in verschillende niveaus. In
‘Bijlage 2 – Definities’ staat een opsomming van de verschillende definities van de niveaus en
inputvariabelen.
Het aantal datagegevens is in onderstaande tabel opgenomen per inputvariabele. Dit geeft een beeld
van de inhoud van de dataset. In één oogopslag valt op welk niveau van een inputvariabele sterk
vertegenwoordigd is. De totale dataset bestaat uit 346 gegevens. Per inputvariabele zijn die 346
gegevens uitgesplitst.
Tabel 16 ‐ Aantal gegevens per inputvariabele
Inputvariabele Niveau Aantal inputgegevens Totaal
Concerncluster
Extramuraal 34
346 Intramuraal 232
Gemengd 80
Grootteklasse
I 98
346 II 115
III 78
IV 55
Cluster Zorg Thuis
PV dominant 255
346 PV niet dominant 69
Niet van toepassing 22
Werkgebied
G4 33
346 Landelijk 59
Stedelijk 197
Overig 57
Bijlage 5 –
Datacontrole
Bijlage 5 – Datacontrole Op de dataset is een datacontrole uitgevoerd. In onderstaande tabel is een samenvatting opgenomen
van zichtbaar afwijkende gegevens. De afwijkingen zijn handmatig geconstateerd op basis van een
histogramanalyse.
Tabel 17 ‐ Afwijkende gegevens input op basis van visuele histogram analyse
dataentry: 63 4643 4660 3949 3983 3995
output: 0,80% 20,00% 27,90% 22,00% 20,00% 27,00%
Concerncluster
Extramuraal x
Intramuraal x x x x x
Gemengd
Grootteklasse
I
II x x x x
III x
IV
Cluster Zorg Thuis PV dominant x x x
PV niet dominant x x
Werkgebied
G4
Landelijk
Stedelijk x x x
Overig
Bovenstaande tabel geeft aan dat dataentry 63, 4643, 4660, 3949, 3983 en 3995 afwijkende output
hebben ten opzichte van overige gegevens. Bij individuele beoordeling van de afwijkende gegevens
valt op dat de meeste behoren tot de inputvariabele ‘intramuraal’, ‘grootteklasse II’ en ‘stedelijk’. De
afwijkende gegevens zijn daarna beoordeeld op afwijkingen. De beoordeling is gedaan door te
onderzoeken in hoeverre de dataoutput afwijkt van het gemiddelde. Als de afwijkende gegevens van
bijvoorbeeld outputvariabele ‘aantal cliënten zorg thuis’ ongeveer 10% is van het gemiddelde dan zou
bij outputvariabele ‘aantal geleverde zorguren Zorg Thuis’ of een van de andere outputvariabelen
daarmee in verhouding moeten staan. Bij deze beoordeling zijn geen bijzonderheden gevonden. Alle
gegevens in de dataset worden dus geclassificeerd als juist en worden behouden in de dataset.
Bijlage 6 –
Frequentieanalyse
Bijlage 6 – Frequentieanalyse In de dataset zitten 139 verschillende waarden van in totaal 170. Om een overzichtelijke
frequentieanalyse te kunnen presenteren is een klasse indeling gemaakt met intervallen van 150 euro.
Dit interval is tot stand gekomen door uit te gaan van de hoogste waarde en maximaal twaalf klassen.
Twaalf is een praktische keuze om niet te grote tabellen te krijgen.
Alle werkgebieden Tabel 18 ‐ Frequentieanalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar, alle werkgebiedenʹ
Reiskosten N % Cumulatief
0 0 0,00% 0,00%
75 78 45,88% 45,88%
225 43 71,18% 71,18%
375 19 82,35% 82,35%
525 16 91,76% 91,76%
675 6 95,29% 95,29%
825 1 95,88% 95,88%
975 1 96,47% 96,47%
1125 1 97,06% 97,06%
1275 2 98,24% 98,24%
1425 2 99,41% 99,41%
Meer 1 100,00% 100,00%
Tabel 19 ‐ Centrummaten ʹreiskosten per cliënt per jaar, alle werkgebiedenʹ
Aantal Gemiddelde Mediaan Modus
170 265 225 75
Werkgebied G4 Tabel 20 ‐ Frequentieanalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied G4ʹ
Reiskosten N % Cumulatief
0 0 0,00% 0,00%
75 10 50,00% 50,00%
225 9 45,00% 95,00%
375 0 0,00% 95,00%
525 1 5,00% 100,00%
675 0 0,00% 100,00%
825 0 0,00% 100,00%
975 0 0,00% 100,00%
1125 0 0,00% 100,00%
1275 0 0,00% 100,00%
1425 0 0,00% 100,00%
Meer 0 0,00% 100,00%
Tabel 21 ‐ Centrummaten ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied G4ʹ
Aantal Gemiddelde Mediaan Modus
20 165 150 75
Figuur 7 ‐ Histogram ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied G4ʹ
Figuur 6 ‐ Histogram ʹreiskosten per cliënt per jaar, alle werkgebiedenʹ
Bijlage 6 –
Frequentieanalyse
Bijlage 6 –
Frequentieanalyse
Werkgebied stedelijk Tabel 22 ‐ Frequentieanalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied stedelijkʹ
Reiskosten N % Cumulatief
0 0 0,00% 0,00%
75 41 45,05% 45,05%
225 25 27,47% 72,53%
375 10 10,99% 83,52%
525 8 8,79% 92,31%
675 4 4,40% 96,70%
825 0 0,00% 96,70%
975 1 1,10% 97,80%
1125 0 0,00% 97,80%
1275 0 0,00% 97,80%
1425 2 2,20% 100,00%
Meer 0 0,00% 100,00%
Tabel 23 ‐ Centrummaten ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied stedelijkʹ
Aantal Gemiddelde Mediaan Modus
91 255 225 75
Werkgebied ‘overig’ Tabel 24 ‐ Frequentieanalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied overigʹ
Reiskosten N % Cumulatief
0 0 0,00% 0,00%
75 6 23,08% 23,08%
225 4 15,38% 38,46%
375 6 23,08% 61,54%
525 7 26,92% 88,46%
675 1 3,85% 92,31%
825 1 3,85% 96,15%
975 0 0,00% 96,15%
1125 0 0,00% 96,15%
1275 1 3,85% 100,00%
1425 0 0,00% 100,00%
Meer 0 0,00% 100,00%
Tabel 25 ‐ Centrummaten ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied overigʹ
Aantal Gemiddelde Mediaan Modus
26 387 375 525
Figuur 9 ‐ Histogram ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied overigʹ
Figuur 8 ‐ Histogram ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied stedelijkʹ
Bijlage 6 –
Frequentieanalyse
Werkgebied landelijk Tabel 26 ‐ Frequentieanalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied landelijkʹ
Reiskosten N % Cumulatief
0 0 0,00% 0,00%
75 21 63,64% 63,64%
225 5 15,15% 78,79%
375 3 9,09% 87,88%
525 0 0,00% 87,88%
675 1 3,03% 90,91%
825 0 0,00% 90,91%
975 0 0,00% 90,91%
1125 1 3,03% 93,94%
1275 1 3,03% 96,97%
1425 0 0,00% 96,97%
Meer 1 3,03% 100,00%
Tabel 27 ‐ Centrummaten ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied landelijkʹ
Aantal Gemiddelde Mediaan Modus
33 257 75 75
Figuur 10 ‐ Histogram ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied landelijkʹ