Rapport meertaligheid - SLO
Transcript of Rapport meertaligheid - SLO
Rapport Meertaligheid Shirley Sitaldin, Georgine Watkin, Corine Vis, Mieke Smits
December 2011
2
Inhoudsopgave
Inleiding……………………………………………………………………….……………………………………………………….. p. 3
Hoofdstuk 1 Meertaligheid binnen een internationale context, een verkenning………………. p. 4
1.1. Nieuw Zeeland………………………………………………………………………………………. p. 4
1.2 Finland……………………………………………………………………………………………………. p. 4
1.3 Schotland………………………………………………………………………………………………. p. 4
1.4 Trinidad & Tobago…………………………………………………………………………………… p. 4
Hoofdstuk 2 Meertaligheid in Nederlands sprekende systemen, een verdieping……………… p. 5
2.1 Suriname……………………………………………………………………………………………….. p. 5
2.1.1 De taalsituatie in het binnenland…………………………………………….. p. 6
2.1.2 Meertaligheid in het onderwijs………………………………………………… p. 6
2.2 Curaçao………………………………………………………………………………………………….. p. 8
2.2.1. Vreemde talen………………………………………………………………………. p. 8
2.2.2. Instructietaal…………………………………………………………………………. p. 8
2.3 Vlaanderen…………………………………………………………………………………………….. p. 9
2.3.1 Meertaligheid en taalproblemen…………………………………………….. p. 9
2.3.2 Principes voor tweede taalleerders………………………………………….. p. 9
2.4 Nederland………………………………………………………………………………………………. p. 10
2.4.1 Taalonderwijs en taalbeleid in Nederland………………………………… p. 10
2.4.2 Knelpunten op het gebied van taal………………………………………….. p. 10
2.4.3 Maatregelen……………………………………………………………………………… p. 11
2.4.4 Onderzoek naar meertalig onderwijs………………………………………… p. 12
2.4.5 Onderzoek naar didactische principes……………………………….……… p. 12
Hoofdstuk 3 Inventarisatie van NT2 programma’s en meertaligheid……………………………….. p. 15
Hoofdstuk 4 Conclusies……………………………………………………………………………………………………. p. 16
Hoofdstuk 5 Aanbevelingen……………………………………………………………………………………………… p. 17
5.1 Aanbevelingen op macro niveau…………………………………………………………….. p. 17
5.2 Aanbevelingen op meso niveau……………………………………………………………… p. 18
5.3 Aanbevelingen op micro niveau……………………………………………………………… p. 18
Referenties……………………………………………………………………………………………………………………………. p. 19
Bijlagen…………………………………………………………………………………………………………………………………… p. 21
3
Inleiding
Suriname is een land met een rijke culturele diversiteit en kent een meertalige populatie. Binnen het
onderwijs is gekozen voor het Nederlands als schooltaal. Onderzoek heeft aangetoond dat taal voor
veel Surinaamse kinderen een grote barrière vormt binnen het onderwijs. Veel kinderen voor wie
Nederlands niet de eerste taal is, kunnen niet voldoende mee komen op school en lopen daardoor
grote achterstanden op. Als gevolg daarvan vallen veel kinderen uit.
MinOV-BEIP heeft SLO de opdracht gegeven om onderzoek te doen naar voorwaarden voor effectief
meertaligheidsonderwijs. Het doel van dit rapport Meertaligheid is daarom te komen tot
aanbevelingen voor het vormgeven van meertaligheidsonderwijs. In dit rapport worden
ontwerpprincipes uiteengezet waaraan materialen, methodes en activiteiten moeten voldoen zodat
de leerlingen voor wie het Nederlands niet de eerste taal is, toch mee kunnen. Er zal antwoord
gegeven worden op de vraag waaraan dergelijke methodes dienen te voldoen en over welke
kwalificaties de mensen die ermee werken dienen te beschikken.
Meertaligheid verwijst naar het vermogen van iemand om afwisselend meer dan één taal te
gebruiken in de interactie met verschillende gesprekspartners (Penninx, 1998).
1. Binnen een meertalige onderwijssituatie zoals in Suriname kan onderscheid worden gemaakt
tussen Tweede taalonderwijs (Nederlands als tweede of derde taal (NT2, NT3), onderwijs dat
is bestemd voor leerlingen bij wie het Nederlands onvoldoende is ontwikkeld om instructies
te volgen en te leren,
2. Vreemde taalonderwijs (VTO), bijvoorbeeld Engels en Spaans, en
3. Meertaligheidsonderwijs als maatschappelijk gegeven (leven in een meertalige en
multiculturele samenleving/wereld, waarbij het respect hebben voor en kennismaken met
elkaars talen centraal staat).
Dit onderzoek gaat met name in op programma’s voor NT2 en meertaligheid, zowel op nationaal als
internationaal niveau. Wordt meertaligheid beschreven in curricula en zo ja, hoe? Wat zijn de
sleutelprincipes waaraan succesvolle NT2 programma’s voldoen, zowel lokaal als internationaal? Om
antwoord te kunnen geven op deze vragen zullen curricula van Finland, Nieuw Zeeland, Schotland en
Trinidad en Tobago globaal worden geanalyseerd. Vervolgens zullen de systemen van Suriname,
Curaçao, Vlaanderen en Nederland diepgaander worden beschreven. Gekeken zal worden hoe in
deze landen meertaligheid wordt vormgegeven in de praktijk. Daarnaast wordt onderzocht welke
methodes en materialen er momenteel zijn, hoe deze zijn opgebouwd en welke principes er worden
gehanteerd. Naast de analyse van de bestaande methodes zullen voor de Surinaamse situatie ook
het onderzoeksrapport van de Nederlandse Taalunie ‘Meertaligheid in het onderwijs in Suriname’
(Kroon en Yagmur, 2010) en de nieuwe leerlijn Taal (MinOV/SLO, 2011) geanalyseerd worden. Ten
slotte zullen aan de hand van alle onderzoeksresultaten conclusies en aanbevelingen worden gedaan
voor meertaligheid binnen het Surinaamse onderwijs.
4
Hoofdstuk 1 - Meertaligheid in een internationale context
In dit hoofdstuk worden de curricula van Finland, Nieuw Zeeland, Schotland en Trinidad en Tobago
verkend op het gebied van meertaligheid. Deze curricula zijn bij verschillende internationale
curriculumonderzoeken naar voren gekomen vanwege goede leeropbrengsten, het vernieuwende
karakter, succesvolle resultaten of een combinatie daarvan.
1.1 Finland
Finland kent een meertalige populatie. Fins en Zweeds zijn de hoofdtalen, maar daarnaast zijn er
twee talen die veel door etnische minderheden gesproken worden: Sami en Romany. In een aantal
gevallen wordt in deze talen onderwezen, in andere gevallen worden deze talen aangeboden als
tweede taal. Dove en slechthorende kinderen krijgen onderwijs via gebarentaal. Er zijn aparte syllabi
ontwikkeld voor het Fins, Zweeds, Sami, Romany en gebarentaal als moedertaal, andere
moedertalen, Fins en Zweeds als tweede taal, Fins voor Sami leerlingen en Fins en Zweeds voor
leerlingen die communiceren via gebarentaal. Iedere syllabus heeft eigen leerlijnen en doelen voor
grades 1 t/m 9. Daarnaast zijn er leerlijnen ontwikkeld voor het (optioneel) leren van een vreemde
taal. Hoe het taalprogramma er precies uit komt te zien wordt bepaald op mesoniveau. Het belang
van taal voor leren in het algemeen wordt erkend en onderstreept binnen het nationaal curriculum.
1.2 Nieuw Zeeland
Er zijn drie officiële talen: Engels, Te Reo Maori en gebarentaal. Alle drie de talen kunnen gestudeerd
worden als eerste of aanvullende taal. Dit geldt ook voor de keuze van de instructietaal. Op Engels
sprekende scholen, waarvoor dit curriculum is ontworpen, is het voor de hand liggend dat Engels als
eerste en instructietaal wordt gebruikt. Het belang van taal als intermediair wordt specifiek
onderstreept: Iedere leerling dient ondersteuning te krijgen van alle leerkrachten op het gebied van
vakspecifiek vocabulaire, hoe teksten gelezen en begrepen dienen te worden, hoe bepaalde kennis
en ideeën op adequate wijze gecommuniceerd kunnen worden en hoe kritisch te lezen en te
schrijven. Dit geldt voor alle leerkrachten, ongeacht het vakgebied. Kinderen die uit een niet-
Engelssprekende situatie komen hebben intensief onderwijs in de Engelse taal nodig, waarbij alle
taalonderdelen aan bod moeten komen.
1.3 Schotland
In het curriculum zijn meerdere talen opgenomen. Engels wordt op de meeste scholen gehanteerd
als instructietaal, hoewel op sommige scholen Gaidhlig (Schots Gaelic) sterk wordt benadrukt. Alle
examens worden afgenomen in het Engels. En zijn per taal leerlijnen opgesteld en daarnaast wordt
ook het belang van taal als intermediair onderstreept: Het onderdeel literacy and English is
uitgewerkt als leergebied en wordt gezien als verantwoordelijkheid van alle docenten. Op de website
is uiteenlopende informatie te vinden over tweetaligheid en hoe om te gaan met kinderen die een
taalachterstand hebben.
1.4 Trinidad en Tobago
Het naast elkaar bestaan van 2 linguïstische systemen in Trinidad en Tobago (Engels-Creools, wat de
meeste kinderen spreken, en Standaard Engels) levert problemen op voor leerlingen. Het curriculum
voor Language Arts onderkent dit probleem en biedt handvatten om leerlingen zo goed mogelijk te
begeleiden. Het belang van taal als intermediair wordt herhaaldelijk onderstreept en men is zich er
van bewust dat geen enkele vaardigheid geïsoleerd van taal aangeleerd kan worden. Taal wordt
gezien als een geïntegreerde en gezamenlijke activiteit en alle leerkrachten, ouders en andere leden
5
van de gemeenschap dienen zich gezamenlijk in te zetten voor een optimale taalontwikkeling van
kinderen. Taal moet zo samenhangend mogelijk aangeboden worden in zinvolle contexten en in een
sociaal en interactief leerklimaat. Het hanteren van een communicatieve leeraanpak wordt
gepromoot, waarbij uiteenlopende werkvormen worden gehanteerd (bijvoorbeeld drama, drills
(taalherhalingsoefeningen), oefenen van dialogen, geschreven en gesproken teksten in verschillende
contexten) en concrete materialen worden gebruikt.
Hoofdstuk 2 - Meertaligheid in Nederlands sprekende systemen
2.1 Suriname
Suriname heeft een multi-etnische samenleving en is meertalig. Praktisch alle mensen in Suriname
gebruiken afwisselend meer dan één taal in interactie met verschillende gesprekspartners (Penninx
e.a., 1998). Suriname is een land met ongeveer 20 verschillende talen waarin sinds 1667 het
Nederlands de officiële taal is. Het Nederlands in Suriname heeft zich- naast het Nederlands in
Nederland en het Nederlands in België – ontwikkeld tot een eigen variëteit van de Nederlandse
standaardtaal: het Surinaams Nederlands. Deze ontwikkeling begon in 1876, toen de leerplicht werd
ingesteld waarbij het Nederlands de onderwijstaal werd (Kroon & Yagmur, 2010). De leerplicht die
sinds de instelling ervan geen wijzigingen heeft ondergaan geldt voor kinderen van 7 tot 12 jaar.
Sinds het academisch jaar 2011-2012 is onderwijs verplicht vanaf 4 jaar, alleen is dit nog niet
wettelijk vastgelegd. Dus zijn ouders (nog) niet verplicht hun kinderen naar school te sturen. In het
algemeen gaan kinderen vanaf hun vierde jaar naar school. Ook na het twaalfde jaar nemen veel
leerlingen nog deel aan het voortgezet onderwijs en hoger. Voorgesteld is de leerplicht uit te breiden
van vier tot een hogere leeftijd dan nu geldt. Deze nieuwe leerplichtwet is momenteel in de
ontwerpfase.
Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 bleef de Nederlandse taal de bestuurstaal. Het
Surinaams Nederlands beweegt zich tussen de vele talen en heeft tot heden de rol van officiële
schooltaal en centrale instructietaal. In de Surinaamse complexe taalsituatie is er naast de
meertaligheid van de sprekers ook sprake van codewisseling: het overschakelen van de ene op de
andere taal. Meertaligheid is niet slechts een individuele eigenschap van de spreker, maar een
maatschappelijk verschijnsel omdat haast de hele samenleving meertalig is. Dit is bijzonder. In het
algemeen geldt wel dat het Nederlands een hogere status heeft dan de andere talen in Suriname.
Het Sranan, dat de positie heeft van lingua franca en daarnaast ook nog moedertaal is van een grote
groep Surinamers, wordt in het onderwijs, hoewel niet officieel, ook gebruikt als instructietaal of
liever steuntaal om de instructie te verduidelijken. Om het onderwijs zoveel als mogelijk naar de
leerlingen te brengen worden ook de andere moedertalen van grote groepen sprekers, zoals het
Sarnami, het Surinaams-Javaans, het Saramaccaans, het Aucaans, ook al is het in mindere mate als
steuntaal gebruikt. Voor de inheemse talen geldt dit in mindere mate, omdat veel leerkrachten in het
binnenland de lokale talen niet machtig zijn. In een aantal gevallen zijn de leerkrachten het
Nederlands niet voldoende machtig. Het Nederlands, met de positie van voertaal in het onderwijs,
wordt zowel mondeling als schriftelijk gehanteerd. De overige talen worden veelal alleen mondeling
gebruikt. Het Nederlands is de taal van het onderwijs, de taal van de wetgeving en het bestuur, de
wetenschap, en overwegend in de literatuur en de godsdienst, terwijl de moedertalen thuis worden
gebruikt, soms ook wel in literatuur en religie.
Binnen de groep in Suriname voorkomende talen is enerzijds sprake van geïmporteerde talen
(Nederlands, Engels, Spaans, Portugees en Chinees) en anderzijds talen die zich in Suriname verder
6
hebben ontwikkeld: het Sranan, het Sarnami en Surinaams –Javaans. Samen met de Marrontalen
behoort het Sranan tot de Creooltalen. Het Surinaams-Nederlands heeft in Suriname een eigen klank
en woordenschat. (Kroon & Yagmur, 2010).
2.1.1 De taalsituatie in het binnenland
In het binnenland van Suriname vindt men op verschillende plaatsen in stamverband levende
groepen, het gaat om Inheemsen en Marrons. Zowel bij de Inheemsen als bij de Marrons bestaan
verschillende stammen, elk met hun eigen taal. Door de vrij geïsoleerde geografische positie van hun
woonplaatsen is de vermenging met andere culturen en talen duidelijk minder dan in het
verstedelijkte kustgebied van Suriname. De grootste Inheemse taalgroepen spreken Arowak of
Caraib. Deze groepen leven in West Suriname en in gebieden niet ver van de kustvlakte. Daarnaast
zijn er groepen in het verre zuiden van Suriname die Wayana en Trio spreken. Bij de Marrons zijn het
Aucaans en het Saramaccaans de belangrijkste talen. De Saramaccaanse gebieden liggen onder en
boven het stuwmeer, de Aucaners wonen langs de Marowijne, de Tapanahoni, in het Cotticagebied
en in Brokopondo ten zuiden van het stuwmeer. Door onderwijs van missie en zending en in latere
instantie ook van de centrale overheid, zijn alle groepen reeds geruime tijd in contact met het
Nederlands. In tegenstelling tot de verstedelijkte gebieden is het gebruik van het Nederlands echter
veelal beperkt gebleven tot de schoolsituatie. In de eigen leefomgeving wordt de stamtaal gesproken
en in contact met buitenstaanders wordt overwegend gebruik gemaakt van het Sranan. De
opleidingsgraad van de kinderen in deze dorpen is over het algemeen laag en er is nog steeds sprake
van alfabetisme.
2.1.2 Meertaligheid in het onderwijs
Leerkrachten zijn zich in het algemeen bewust van de meertaligheid in de klas, maar houden hier bij
de leerstofoverdracht niet altijd rekening mee. Naast het Nederlands als instructietaal worden
andere moedertalen gebruikt als steuntaal, ook wel hulptaal genoemd, in de lessen. In het secundair
onderwijs speelt het gebruik van hulptalen tijdens de lessen een minder belangrijke rol en kiezen
leerkrachten er ook voor om minder gebruik te maken van de andere thuistalen in de les. Het gebruik
van de thuistalen als hulptaal in het onderwijs moet leiden tot het verkrijgen van betere
schoolprestaties. Een zorgpunt binnen het Surinaamse onderwijs is dat er te weinig aandacht is voor
de didactiek van het geven van onderwijs in meertalige klassen. De kweekscholen en het Instituut
voor de Opleiding van Leraren zouden hierin het voortouw moeten nemen.
In het onderwijs wordt een goede beheersing van het Nederlands nagestreefd in de retoriek. De
praktijk blijkt weerbarstiger. Voor vervolgscholing en om te kunnen functioneren in de maatschappij
is de beheersing van de Nederlandse taal een vereiste. Om hieraan te kunnen voldoen is in het
Nationaal Leerplan voor het Basisonderwijs in Suriname (MinOV, 2004b) als algemene doelstelling
opgenomen dat ‘het taalonderwijs op de basisschool dient na te streven dat kinderen zich kunnen
uiten in de Nederlandse taal’. Er worden verschillende domeinen onderscheiden: mondelinge
taalvaardigheden (luisteren en spreken), leesvaardigheid, schriftelijke taalvaardigheid (schrijven,
spellen, stellen, technisch schrijven) en taalbeschouwing (ibid. p. 26-33).
In het nieuwe curriculum voor het basisonderwijs dat in het schooljaar 2011-2012 van start is
gegaan, wordt specifiek aandacht besteed aan taalontwikkeling, NT2 en meertaligheid. Hiervoor zijn
leerlijnen uitgezet en leeractiviteiten ontworpen (MinOV/SLO, 2011).
Voor wat het voortgezet onderwijs junioren niveau (VOJ) betreft hanteert de inspectie van het VOJ
een stencil Uniforme leerstofeenheden voor het mulo. Voor elk leerjaar en elk kwartaal is
7
gedetailleerd aangegeven wat de leerstof is: grammatica, tekstanalyse, spelling, opstel,
samenvatting, lezen, stijl, spreekbeurt, taalexpressie, brief, verhaalanalyse, letterkunde.
Het Surinaamse onderwijs staat voor de zeer complexe taak om van leerlingen sterk uiteenlopende
sociale, culturele en economische achtergronden, die verschillende moedertalen spreken, binnen de
school op te vangen. Daardoor kampt het onderwijs nog steeds met een groot aantal problemen die
nauw met elkaar samenhangen en die al jarenlang om een oplossing vragen. Tegenover het hoge
percentage schoolbezoekers staan grote aantallen uitvallers, zittenblijvers, absenten en leerlingen
die voor eindexamens afgewezen worden. Deze rendementsproblemen spelen nog steeds een grote
rol. Onvoldoende erkenning van het taalprobleem in het onderwijs heeft consequenties voor het
behalen van een redelijk onderwijskwaliteit.
Aangezien in Suriname binnen het onderwijs een stringent leerstofjaarklassensysteem gehanteerd
wordt, waarbij alle kinderen met dezelfde methode in dezelfde tijd de leerstof doorwerken, zijn de
kinderen van wie de moedertaal een andere is dan de schooltaal in het nadeel. Over het algemeen
zijn dit kinderen van ouders met een lage scholing die het Nederlands niet beheersen en een lage
sociaaleconomische status hebben in de maatschappij. Vooral in het binnenland zijn er buiten de
school nauwelijks mogelijkheden om de schooltaal op te pikken of zelfs maar in de omgeving te
horen. De lokale bevolking leeft voornamelijk in een traditionele orale samenleving en zijn
grotendeels analfabeet (Krishnadath & Verwey-Deley, 1999).
Veel leerkrachten hebben het Nederlands als tweede taal geleerd en uit onderzoek van Kenki Skoro
(1999) onder de leerkrachten van Marowijne en Sipaliwini blijkt dat de leerkrachtvaardigheden op
het gebied van taalonderwijs tekort schieten. Al sinds lange tijd is het zo dat de meest onervaren en
minst opgeleide leerkrachten in de districten en in het binnenland terechtkomen waar het
taalprobleem het grootst is.
Het onderwijssysteem is klassikaal en leerkrachtgericht. Er wordt weinig gedaan aan differentiatie,
waardoor leerlingen die vastlopen in het leerproces geen alternatieve instructie krijgen. Het
onderwijs heeft een sterk formeel, abstract en traditioneel karakter (ibid.).
Er is wat betreft meertaligheid wel een verschil tussen de stad, het district en het binnenland. In de
stad en het district is de situatie heterogener wat betreft taal dan in het binnenland. Dat heeft
voordelen en nadelen. In het binnenland is er min of meer één gemeenschappelijk taalprobleem,
maar ontbreekt het vaak wel aan een (goede) leerkracht die het probleem kan aanpakken. In de stad
en het district is de situatie in de klas vaak diverser en dat vraagt meer specifieke kennis en
vaardigheden van de leraren ten aanzien van meertaligheid en NT2. Kennis en vaardigheden die niet
altijd voldoende aanwezig zijn.
8
2.2 Curaçao
Curaçao kent, net als Suriname, een meertalige bevolking. De lingua franca is Papiamento,
daarnaast worden Nederlands, Engels en Spaans gesproken. Er zijn voor het onderwijs 3 syllabi
opgesteld die betrekking hebben op taalonderwijs, een voor taal en communicatie in de moedertaal
en twee voor taal, geletterdheid en communicatie vreemde talen.
2.2.1. Vreemde talen
De vreemde talen binnen het funderend onderwijs zijn op Curaçao het Nederlands, Engels en Spaans.
De drie hebben elk een bijzondere positie in de Antilliaanse gemeenschap en deze positie komt tot
uiting in het tijdstip (i.c. leerjaar) waarop met het aanleren van deze talen wordt aangevangen en in
het aantal lesuren dat voor deze talen uitgetrokken wordt. Dit betekent dat geleidelijk aan via allerlei
vormen van taalgewenningsactiviteiten (familiariseringsactiviteiten) de leerlingen in contact komen
met het Nederlands, het Engels en het Spaans. Met een vroege start van de op de Nederlandse taal
gerichte taalgewenningsactiviteiten kan de tijdsinvestering in de taal worden verlengd. Concreet
betekent dit dat reeds in de eerste cyclus (leeftijd 4-8) aangevangen wordt met familiarisering van
het Nederlands. De familiarisering wordt geleidelijk aan geïntensiveerd. Ook het aanbod binnen de
taal wordt steeds complexer. Aan het begin van de tweede cyclus (leeftijd 8-12) wordt een aanvang
gemaakt met het structurele aanbod van het Nederlands als vreemde taal. Voor wat betreft het
Engels respectievelijk het Spaans vindt deze overgang plaats in de tweede helft van de tweede
cyclus. Van familiarisering met de taal wordt toegewerkt naar structureel aanbod.
Om het hier bovenstaande te realiseren is het een vereiste dat het structurele aanbod van talen
plaatsvindt door bevoegde leerkrachten. Voorgesteld wordt om in de opleiding van leerkrachten in
de eerste cyclus (C1-leerkrachten) een algemene taalopleiding te geven die de leerkracht in staat
stelt de moedertaal te gebruiken als instructietaal en tevens Nederlandse taalgewenningsactiviteiten
uit te voeren. Het structurele vreemde-talenaanbod in de tweede cyclus (waaronder ook het
Nederlands) vereist een specifieke taalbevoegdheid die kan worden verkregen tijdens de opleiding
van C2-leerkrachten. In de derde cyclus (12-15, momenteel staat deze cyclus ter discussie) dient het
vreemde taalonderwijs te worden gegeven door vakleerkrachten.
2.2.2. Instructietaal
Elk schoolbestuur beslist welke instructietaal/-talen op een school gehanteerd wordt/worden. Dit
kan Papiamento, Nederlands en/of Engels zijn. Hoe er omgegaan dient te worden met kinderen die
een taalachterstand hebben of een andere moedertaal spreken staat verder niet beschreven. In
groep 1 en 2 krijgen leerlingen over het algemeen les in het Papiaments, daarna wordt vaak
overgeschakeld op het Nederlands (vanaf groep 3.) In groep 1 en 2 zouden leerlingen ook
spelenderwijs kennis moeten maken met zoveel mogelijk andere talen zoals het Nederlands, Engels
en Spaans maar in de praktijk blijkt dit erg ambitieus.
Bij wet is bepaald dat scholen een zogenaamde inspanningsverplichting hebben. Dit houdt in dat
scholen verplicht zijn om er voor te zorgen dat kinderen bij wie de instructietaal niet hun eerste taal
is, toch mee kunnen komen in het onderwijs. Ook dit valt onder de verantwoordelijkheid van de
schoolbesturen. De overheid heeft hier geen zicht op, en het vermoeden bestaat dat er in praktijk
mogelijk niet voldoende van deze inspanningsverplichting terecht komt.
Scholen kennen ook vrijheid van inrichting, wat betekent dat methodes per school gekozen worden
en dit geldt dus ook voor eventuele NT2 methodes. Wederom spelen schoolbesturen hier een
belangrijke rol en heeft de overheid weinig tot geen zicht op wat er zich op schoolniveau afspeelt.
9
2.3 Vlaanderen
Vlaanderen maakt deel uit van België. In België zijn drie talen officieel erkend: het Nederlands
in Vlaanderen, het Frans in Wallonië (Noorden) en het Duits in het zuidoosten van het land. Het
Nederlands en het Frans zijn in de betreffende gebieden ook de verplichte onderwijstalen
(instructietaal). Naast deze drie officiële talen worden er verschillende dialecten en talen van
etnische minderheden (Berber, Arabisch, Spaans, Turks, Portugees, Italiaans en Pools) gesproken.
2.3.1 Meertaligheid en taalproblemen
In het kader van de onderwijsvernieuwing gaan er steeds vaker stemmen op meertalig onderwijs
mogelijk te maken, dus ook onderwijs in een andere instructietaal dan officieel is vastgelegd.
In het Vlaamse onderwijs wordt het leren van vreemde talen sterk benadrukt vanwege de situering
in Europa. In het algemeen spreken de Belgen goed Nederlands, Frans, Duits en Engels. Maar net als
in Nederland baart de taalvaardigheid van met name de etnische minderheidsgroepen zorgen.
Om de taalproblemen aan te pakken is er al in het basisonderwijs aandacht voor het opsporen van
taalproblemen en voor het remediëren ervan. Hiervoor is veel materiaal ontwikkeld (zie hoofdstuk 3:
inventarisatie). Verder wil men dat scholen (primair en secundair) een gericht taalbeleid ontwikkelen
en dat de scholen ouders meer betrekken bij het schoolgebeuren en de taalontwikkeling van hun
kinderen.
2.3.2 Principes voor tweede taalleerders
Het Centrum voor Taal en Onderwijs te Leuven houdt zich in België bezig met meertaligheid en
Nederlands voor nieuwkomers (NT2). Naast een veilig klimaat als basis voor alle leren, dus ook voor
het leren van een (tweede) taal, hanteert men een aantal principes die van belang zijn in acht te
nemen voor tweede taalleerders:
1. Een receptieve periode in acht nemen: aan het begin van het leren van een nieuwe taal is er
vaak een ‘stille’ periode. De taal wordt wel begrepen maar wordt nog niet actief gebruikt
(van receptieve taal naar productieve taal).
2. Motiverend taalleren als uitgangspunt nemen, dit wil zeggen een duidelijk motief geven om
nieuwe woorden, zinnen, taal te willen leren
3. Stimuleren van de zone van de naaste ontwikkeling: de aangeboden taal moet net iets
moeilijker zijn dan de al bekende taal om de nieuwe taal op een hoger niveau te leren.
4. Veel ondersteuning bieden met behulp van beeldmateriaal, voorbeeldmateriaal et cetera.
5. In het hier en nu beginnen met concreet voorstelbare zaken, woorden en structuren die
behoren tot de echte basistaalvaardigheid en die gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd
(neem, leg, laatste, telwoorden …)
6. Gebruik maken van de diversiteit aan instroom en de heterogeniteit zo veel mogelijk
benutten in plaats van als een probleem te zien (Sterckx, 2000).
10
2.4 Nederland
Vanwege de bekendheid met de Nederlandse situatie is deze uitgebreider beschreven dan de
Curaçaose en Belgische situatie. In Nederland bestaan twee officiële talen, het Nederlands en het
Fries. Naast deze twee talen wordt er een groot aantal dialecten en andere talen gesproken. Met
name de laatste vijftig jaar is het aantal nieuwkomers toegenomen. Van de 16,5 miljoen mensen die
in Nederland wonen heeft 20% een niet Nederlandse achtergrond. Deze nieuwkomers beïnvloeden
de taal en de cultuur in Nederland. Het vocabulaire wordt steeds meer uitgebreid met nieuwe
woorden uit bijvoorbeeld Indonesië, Suriname, de Antillen, Marokko, Turkije etc. Er is niet
onderzocht hoeveel en welke talen er in Nederland worden gesproken maar het aantal wordt
geschat op minstens 21: Turks, Sarnami, Berber, Arabisch, Engels, Sranan, Papiamento, Koerdisch,
Spaans, Urdu, Frans, Chinees, Duits, Somalisch/Asharaaf, Javaans, Portugees, Italiaans,
Akan/Twi/Ghanees, Farsi, Moluks/Maleisch en Servisch/Kroatisch/Bosnisch. Door het wegvallen van
de landsgrenzen in de landen die tot de Europese Unie behoren en het vrije verkeer van personen en
goederen neemt het aantal nieuwkomers toe en wordt de diversiteit aan taal en cultuur groter.
2.4.1 Taalonderwijs en taalbeleid in Nederland
In de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw was er in Nederland een beleid dat informatie zoveel
mogelijk in de aanwezige talen werd aangeboden. Deze aanpak kwam gaandeweg onder druk te
staan omdat daardoor de noodzaak om het Nederlands te leren en te integreren minder noodzakelijk
zou zijn. In 2007 werd de wet inburgering ingesteld met de verplichting het Nederlands te leren als
nieuwkomer en een examen te doen op het niveau van A2 (Europees Referentie Kader:
www.taalunieversum.org/onderwijs/gemeenschappelijk_europees_referentiekader). Op deze
manier wordt geprobeerd nieuwkomers aan te moedigen het Nederlands te leren en in de
Nederlandse samenleving te integreren.
De officiële taal op school is het Nederlands. In Friesland mag het Fries naast het Nederlands als
instructietaal worden gebruikt, met name in het primair onderwijs. In het voortgezet onderwijs is de
instructie hoofdzakelijk in het Nederlands. De laatste jaren is er meer discussie over het twee- of
drietalig onderwijs in Friesland. De onderwijsresultaten in het algemeen laten te wensen over. Het is
niet duidelijk of de tegenvallende resultaten kunnen worden toegeschreven aan de meertalige
situatie.
In het basisonderwijs wordt Engels als Vreemde Taal aangeboden in de groepen 7 en 8 (10-12 jaar).
In het voortgezet onderwijs kiezen leerlingen voor twee vreemde talen. Het merendeel van de
jongeren kiest naast het Engels voor Duits of Frans. Er kan ook voor Spaans, Italiaans, Arabisch, Turks,
Fries, Russisch of Chinees worden gekozen. Vanwege de globalisering en de voorbereiding op een
samenleving en arbeidsmarkt waarin het Engels dominant is, is er in het onderwijs steeds meer
aandacht voor het Engels voor steeds jongere doelgroepen. Het Early Birdproject is erop gericht het
Engels als vreemde taal aan te bieden aan hele jonge kinderen. In dit project participeren 500
scholen in Nederland (www.europeesplatform.nl en www.taaluniversum.org).
2.4.2 Knelpunten op het gebied van taal
De taalbeheersing
Voor veel jongeren met een niet Nederlandse achtergrond is Nederlands een tweede taal. Een
belangrijk deel van deze groep jongeren lijkt vanwege taalproblemen onvoldoende gebruik te
kunnen maken van de onderwijsmogelijkheden en dientengevolge van hun mogelijkheden op de
arbeidsmarkt.
11
De attitude ten aanzien van meertaligheid
In het algemeen is er in Nederland een open houding ten aanzien van vreemde talen. Met name
Engels, Duits, Chinees, Spaans etc. worden gewaardeerd als vreemde taal. Ten aanzien van de talen
die gesproken worden door de etnische minderheidsgroepen (Turks, Marokkaans, Soedanees etc.) is
de houding minder positief. Deze houding speelt vaak onbewust een rol bij het lesgeven aan
leerlingen die het Nederlands als tweede taal moeten leren. Het spreken van een andere moedertaal
lijkt eerder een probleem dan een winstpunt voor het leren van andere talen. Er is in Nederland en
Vlaanderen eerder sprake van subtractieve tweetaligheid (de nieuwe taal voor nieuwkomers
bedreigt de oorspronkelijke moedertaal en uiteindelijk vervangt deze uiteindelijk vanwege de hogere
status van de taal in het nieuwe land) dan van additieve meertaligheid (het leren van de nieuwe taal
zonder verlies van de eigen taal. Dit is vooral mogelijk indien de attitude ten aanzien van de nieuwe
taal gunstig is).Het proces van subtractieve tweetaligheid geldt met name voor veel
migrantengroepen in West Europa.
De schoolse taalvaardigheden
De laatste jaren neemt de zorg om de taalvaardigheid van alle jongeren in Nederland toe. De zorg
betreft vooral het taalrepertoire dat nodig is om te kunnen functioneren op school en in bepaalde
domeinen van de samenleving (cognitief academische taalgebruik). Met name het gebrek aan
woordenschat en leesvaardigheid speelt hen parten bij het volgen van alle onderwijs. Vooral
jongeren uit de minderheidsgroepen zijn in deze groep oververtegenwoordigd. Door het gebrek aan
taalvaardigheid lopen zij gemakkelijk achterstanden op in alle vakken en profiteren zij niet of minder
van het onderwijsaanbod dat toe leidt tot het hoger onderwijs. Veel leerlingen uit de
minderheidsgroepen zitten vanwege hun taalprobleem in lagere vormen van voortgezet onderwijs.
2.4.3 Maatregelen
In Nederland is een aantal maatregelen genomen om de taalproblemen van leerlingen aan te
pakken.
NT2 (Nederlands als tweede taal)
Eind jaren ’80 van de vorige eeuw is de aandacht meer en meer gevestigd op het leren van het
Nederlands als tweede taal. Voor de aanpak hiervan is veel materiaal ontwikkeld (zie overzicht in
bijlage 2). Vanaf het moment dat nieuwkomers zijn gaan deelnemen aan het onderwijs in Nederland
is er discussie over de aanpak. Wel of niet onderdompeling in het Nederlands? Wel of niet de eigen
taal als uitgangspunt om vervolgens het Nederlands te leren? Wel of niet de leerlingen in aparte
klassen met aparte methodes? Expliciet taalonderwijs of impliciet taalonderwijs? Los van de
praktische problemen (bijv. welke moedertaalmoet centraal staan indien er meerdere taalgroepen
vertegenwoordigd zijn in een klas?) komt er steeds meer onderzoek naar de effecten van NT2 en
meertalig onderwijs.
Voor- en vroegschoolse educatie (VVE)
Sinds eind jaren ’90 van de vorige eeuw is er meer en meer aandacht voor de taalontwikkeling van
zeer jonge kinderen van 0-6 jaar, de zogenoemde voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Er zijn
programma’s ontwikkeld om hun Nederlandse taalontwikkeling te stimuleren (de zogenoemde VVE-
programma’s). De aanname is dat hoe jonger de kinderen zijn hoe gemakkelijker ze leren. Dat geldt
met name voor het leren van taal (Gillis en Schaerlaekens, 2000; Leseman, 2002. Voor Nederland
betekent dat dat kinderen al vanaf 2 jaar onderwijs kunnen krijgen.
Referentieniveaus voor taal (en rekenen)
In 2008 is een Expertgroep doorlopende leerlijnen ingesteld onder leiding van Meijerink. De groep
heeft een viertal referentieniveaus vastgesteld waaraan jongeren van een bepaalde leeftijd na een
bepaald aantal jaren onderwijs moeten voldoen. Voor toegang tot het hoger onderwijs is het
12
hoogste niveau (niveau 4) nodig en steeds vaker gaan hogescholen en universiteiten ertoe over een
taaltoets af te nemen en op grond daarvan studenten al dan niet toe te laten.
Om in een kenniseconomie adequaat te kunnen functioneren is geletterdheidsniveau 3 vereist
(Bohnenn e.a., 2004:9). In Nederland haalt ruim 37 % van de bevolking niveau 3 niet. Het
verontrustende is dat van de groep jongeren tussen 16 en 19 jaar bijna 25 % niveau 3 niet haalt.
2.4.4 Onderzoek naar meertalig onderwijs
Vanaf het begin van de jaren ‘70 van de vorige eeuw zijn er onderzoeken gedaan naar wat beter is:
eentalig of tweetalig onderwijs. De aanname is (volgens de hypothese van Cummins, 1979) dat wat
een kind leert in de moedertaal, positief wordt getransfereerd naar de nieuwe tweede taal. Dus
volgens deze aanname is tweetalig onderwijs beter dan eentalig onderwijs. Uit reviews van deze
onderzoeken komt echter geen eenduidig antwoord naar voren wat beter is. Diverse oorzaken liggen
hieraan ten grondslag. Veel onderzoeken zijn methodologisch niet transparant opgezet, waardoor
het moeilijk is conclusies te trekken. Verder zijn de uitkomsten uit de diverse onderzoeken vaak
moeilijk te vergelijken omdat de condities waaronder onderzoeken zijn uitgevoerd niet te vergelijken
zijn. Last but not least is er een theoretisch probleem. De transferhypothese van Cummins is
vooralsnog niet hard te maken. Een ding leert het onderzoek wel: om transfer van de moedertaal
naar de tweede taal te realiseren is het niet voldoende slechts enkele uren per week van het totale
lespakket aan de thuistaal te besteden (Sierens & Avermaet, 2010).
Op basis van alle reviewstudies groeit meer en meer de vraag of er wel naar een antwoord gezocht
moet worden op de vraag of een- of tweetalig onderwijs het beste is. Meer en meer neigt men
ernaar te vinden dat een combinatie van beide aanpakken de beste mogelijkheden biedt.
Een andere mogelijkheid is meer in te steken op meertaligheidsonderwijs. Indien er een meer
gelijkwaardige aandacht is voor meer talen (additieve meertaligheid) lijken twee- of meertaligen in
het voordeel (Kuiken en Muysken, 2009). Tweetaligen krijgen weliswaar minder aanbod in beide
talen maar hebben voordeel van de kennis die al is opgebouwd.
Wat uit alle onderzoeken naar voren komt, is dat de leerkrachtvaardigheden cruciaal zijn voor het
leren van een (tweede of vreemde) taal.
2.4.5 Onderzoek naar Didactische principes
Grofweg kunnen er verschillende didactische principes worden onderscheiden die in vier groepen
kunnen worden ingedeeld:
1. Total Physical Response (TPR). Dit is een methodiek gebaseerd op het geven van mondelinge
opdrachten en het uitvoeren van handelingen (Asher, 1982; Ru, 1989). Volgens Asher is taal
een samenstelling van concrete en abstracte begrippen. De concrete begrippen (zelfstandige
en bijvoeglijke naamwoorden en de gebiedende wijs van werkwoorden) worden het eerst
eigen gemaakt, pas in een later stadium volgen de abstracte begrippen (waaronder de
functiewoorden). Deze methodiek is vooral geschikt voor de beginfase van het leren van een
tweede taal. Het doel is dat de lerenden in de tweede taal een eenvoudig gesprek kunnen
voeren. De selectie van woorden en zinnen vindt plaats op basis van de situatie die aan de
orde is (schoolsituatie, winkelsituatie, arts-patiëntsituatie et cetera.).
2. Audio-linguale methodiek. Deze methodiek gaat ervan uit dat taal een systeem is van
samenhangende elementen die samen betekenis geven aan uitingen. Het leren van taal is
13
het leren van een reeks impulsen en reacties die door middel van positieve feedback
onthouden worden. De gesproken taal is het uitgangspunt en taal krijgt pas betekenis in een
taalkundige en culturele context. Taalonderwijs moet daarom tegelijkertijd cultuuronderwijs
zijn. De methodiek is met name goed in te zetten voor het leren van de pragmatiek
(taalgebruik in allerlei verschillende soorten situaties). De grammaticale structuren worden
impliciet geleerd.
3. De grammaticaal- vertaalmethodiek. Deze methodiek gaat uit van de geschreven taal en is
gericht op het kunnen vertalen van een tekst in de moedertaal naar de te leren taal. Door zo
precies mogelijk te vertalen verkrijgt de lerende inzicht in de grammaticale structuren. De
grammaticale regels worden expliciet aangeleerd en vervolgens wordt er geoefend met het
gebruik van de regels tijdens het vertalen.
4. Suggestopedia. Deze methodiek maakt gebruik van onbewuste en niet-rationele factoren die
het menselijk gedrag beïnvloeden bij het leren van een taal, zoals yoga, muziek, ritme, etc.
Het op allerlei manieren memoriseren van woordparen is een belangrijk uitgangspunt.
Binnen deze methodiek ligt de nadruk op (voor)lezen en spreken. Het gezag van de
leerkracht is belangrijk, die dient als (positief) voorbeeld en die dient kracht uit te stralen om
het leren te bevorderen. Voorts is de leeromgeving zeer belangrijk. Deze dient veilig te zijn
waardoor deelnemers zich op hun gemak voelen. Op welke wijze de grammaticale structuren
worden geleerd is niet beschreven.
Een vraag die zich steeds opdringt is op welke wijze de grammaticale structuur van een taal wordt
geleerd. Elke taal heeft zo’n grammaticale structuur en vormt een noodzakelijke basis voor het
spreken van een taal. Hoe leert iemand zo’n structuur nu het beste? Door er expliciet in onderwezen
te worden of juist door impliciet onderwezen te worden? Het Centrum voor Taal en Onderwijs (CTO)
te Leuven heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar het effect van expliciete of impliciete instructie.
Met dit onderzoek werden de korte- en lange termijneffecten nagegaan van expliciete en impliciete
instructie op de verwerving van lexicale en syntactische taalaspecten bij 11/12-jarige eerste en
tweede taalleerders. In vijf verschillende zesde klassen (uit scholen van het toenmalige
Onderwijsvoorrangsbeleid) werd aan de hand van vijf verschillende expliciete en/of impliciete
instructiewijzen een vijftigtal nieuwe lexicale en syntactische items geïntroduceerd (Goossens, 2003).
Dit onderzoek leidde tot een aantal opvallende resultaten:
Expliciet versus impliciet
Expliciete instructie ingebed in een voor de leerders communicatieve/motiverende context leidde op
korte termijn tot significant betere resultaten dan impliciete instructie binnen diezelfde context. Ook
na één jaar leidde diezelfde vorm van expliciete instructie tot de beste resultaten, maar het verschil
was niet langer significant.
Combinaties van expliciet en impliciet
Een combinatie van expliciete en impliciete instructie leidde verhoudingsgewijs niet tot betere
resultaten dan enkel expliciete of impliciete instructie; expliciete instructie gevolgd door impliciete
instructie leidde wel tot betere resultaten dan impliciete instructie gevolgd door expliciete instructie.
Eerste- versus tweede-taalleerders
De eerste-taalleerders uit dit onderzoek scoorden na de hoger genoemde expliciete instructie veel
beter dan de tweede-taalleerders. Na impliciete instructie was het verschil tussen beide groepen veel
kleiner (maar de scores lagen in beide gevallen veel lager).
14
Lexicale versus syntactische items
De effectiviteit van de expliciete instructie gold voornamelijk voor de lexicale items. Voor de
syntactische items waren de verschillen veel minder uitgesproken.
Expliciete versus impliciete meting
Hoe meer er naar de expliciete kennis van de geïntroduceerde taalitems werd gepeild, hoe groter de
verschillen tussen de scores van de leerlingen uit de expliciete en impliciete condities waren.
Samenvattende conclusie
Uit het onderzoek komt naar voren dat met expliciete instructie betere resultaten worden bereikt
dan met impliciete instructie. Dat geldt met name voor het leren van lexicale items ofwel het leren
van de woordenschat. Het geldt in mindere mate voor het leren van syntactische items ofwel het
leren van zinsontleden, maar ook dan zijn de resultaten beter met expliciete instructie dan met
impliciete instructie. Een voorwaarde is wel dat de expliciete instructie is ingebed in een zinvolle
context.
15
Hoofdstuk 3 - Inventarisatie van NT2 programma’s en meertaligheid
Dit onderzoek naar meertaligheid omvat een inventarisatie van programma’s die in Suriname,
Nederland en Vlaanderen voor het leren van het Nederlands als tweede taal en voor meertaligheid
worden gebruikt. De inventarisatie voor Nederland en Vlaanderen is gemaakt met behulp van het
leermiddelenplein van de SLO (Enschede) en het Centrum voor taal en Onderwijs (Leuven). De
programma’s zijn verdeeld volgens de indeling die in Suriname is gebruikt voor de opbouw van de
leerlijnen, te weten de onderbouw (leerjaar 1 tot en met 4), middenbouw (leerjaar 5 tot en met 8) en
de bovenbouw (leerjaar 9 tot en met 11). Aan de indeling is één ‘bouw’ toegevoegd, de zogenoemde
voorschoolse periode. Deze periode is toegevoegd omdat in België en Nederland veel NT2
programma’s zich richten op deze doelgroep en omdat het leren van taal juist op jonge leeftijd veel
effect heeft. In het overzicht van de aanwezige programma’s is verder aangegeven wat de titel is, wie
de uitgever is en welke taalonderdelen aan bod komen. Deze inventarisatie geeft een overzicht maar
is niet uitputtend. Uit de inventarisatie van de huidige Surinaamse methodes blijkt dat in diverse
handleidingen wordt vermeld dat er aandacht zou moeten worden besteed aan kinderen die het
Nederlands niet of niet voldoende spreken, hoewel in de lesuitwerkingen vervolgens niet tot uiting
komt hoe dit aangepakt dient te worden.
In Nederland en Vlaanderen is er veel materiaal beschikbaar voor NT2. Voor meertaligheid is er
minder beschikbaar. Uit de inventarisatie is een aantal criteria te onderscheiden die onderverdeeld
kunnen worden naar algemene principes, didactieken (TPR, audio-linguaal, grammatica-vertaal en
suggestopedia, impliciet-expliciet) en naar een- of tweetalige onderwijs. Een samenvatting van de
principes naar de onderverdeling:
Talige principes
• Afbeeldingen koppelen aan woorden
• Fouten onmiddellijk corrigeren door het goede voorbeeld te geven
• Vaste zinsconstructies leren (taal is het leren van gewoontes) (audio-linguaal)
• Onderdompeling: benadering in de schooltaal/instructietaal Het Nederlands
• Woordenschat is een belangrijk facet van een taal (snel veel woorden leren)
• Vereenvoudiging van taal
• Woordwebben
• Eigen woordenboeken maken
• Woordposters
Didactische principes
• Onderdompeling in combinatie met T1 als steuntaal om T2 (schooltaal) te leren
• Betekenis van taal leren door handelingen (TPR/modelling)
• Taal leren door de grammatica van een taal te leren
• Uitlokken van taal d.m.v. interactie
• Viertakt van Verhallen: voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren
• Expliciete instructie
• Impliciete instructie
Algemene principes voor het leren van een (tweede) taal
• Stille periode in acht nemen
• Motief geven waarom de te leren taal belangrijk is
• Zone van de naaste ontwikkeling in acht nemen
• Beginnen met het hier en nu (concrete situaties als startpunt)
• Op maat werken (ook in een heterogene situatie)
• Gebruik van heterogeniteit ten positieve in plaats van het als probleem te zien
16
Hoofdstuk 4 -Conclusies
De in dit rapport beschreven landen zijn allemaal meertalig te noemen. In die zin is de Surinaamse
situatie niet uniek. Waarin Suriname zich onderscheid, met name van Nederland en Vlaanderen, is
dat praktisch alle inwoners meertalig zijn. Om de onderwijskansen te vergroten dienen leerlingen
zich in het Nederlands te kunnen uiten (MinOV, 2004). Al sinds 1817 is het Nederlands de
instructietaal/schooltaal. Tevens is het de taal die de door de grootste groep Surinamers het best
beheerst wordt. Uit het rapport dat in opdracht van de taalunie (Kroon en Yagmur, 2010) is
geschreven blijkt dat 68 % van de Surinamers de Nederlandse taal spreekt. Dit gegeven biedt
voldoende basis om de Nederlandse taal in het onderwijs als gemeenschappelijk te hanteren. Dit
neemt niet weg dat er geen aandacht zou moeten zijn voor NT2 en voor meertaligheid. Juist meer
aandacht voor meertaligheid werkt ook positief op het leren van het Nederlands (zie Kuiken en
Vermeer, 2010). Op dit moment is het onderwijs in Suriname sterk directief en overwegend talig (de
leerkracht staat voor de klas en onderwijst wat er geleerd moet worden). De leermiddelen gaan uit
van het Nederlands. Er zijn weinig leermiddelen gericht op het leren van het Nederlands als tweede
of vreemde taal.
Geconcludeerd kan worden dat er meer dan nu het geval is er aandacht zou kunnen zijn voor
meertaligheid op school, niet alleen als ondersteuning om een tweede taal te leren maar ook vanuit
de gedachte dat alle talen die in een land worden gesproken een waarde hebben op zich. Sinds de
vernieuwing ingezet in 2009 is er in het curriculum aandacht voor het Nederlands als tweede taal en
voor meertaligheid. Dit is vastgelegd in de leerlijnen voor taal (MinOV/SLO, 2011). In die zin is er in
het curriculum een belangrijke aanzet gegeven voor een nationaal gedragen taalbeleid.
Uit de onderzoeken blijkt ook dat indien in een land meerdere talen worden gesproken,
meertaligheid op school niet zonder meer vanzelfsprekend is. Het onderwijs in Nederland en
Vlaanderen is sterk eentalig gericht (onderdompelingsprincipe). Deze aanpak komt deels voort vanuit
de gedachte dat deze benadering de beste is voor het zo snel mogelijk leren van het Nederlands,
zodat de kansen op school ten volle kunnen worden benut. Voor een deel komt deze aanpak ook
voort uit de hogere status die wordt verbonden aan het Nederlands (subtractieve meertaligheid) ten
opzichte van de andere lokale talen.
Op basis van internationaal en nationaal onderzoek komt er steeds meer inzicht op het gebied van
meertaligheid. Zowel in Nederland als Vlaanderen is er een overvloed aan materialen voor het leren
van het Nederlands als tweede taal (NT2-materialen). Voor meertaligheid vanuit een meer
gelijkwaardige aandacht voor meer talen (additieve meertaligheid) is er minder voor handen, maar
de aandacht hiervoor neemt toe. Volgens Kuiken en Vermeer (2010) zijn eentaligen zelfs in het
nadeel. Voor meertaligen zou het gemakkelijker zijn een tweede taal te leren. Tweetaligen krijgen
weliswaar minder aanbod in beide talen maar hebben voordeel van de kennis die al is opgebouwd.
Wat beter is, eentalig of tweetalig, onderwijs kan op basis van de huidige onderzoeken niet zonder
meer worden vastgesteld. Wat uit de meeste onderzoeken wel naar voren komt is dat vooral de
leerkracht ertoe doet.
Ten aanzien van de didactiek voor het leren van een tweede taal (in dit geval NT2) blijkt uit
onderzoek dat expliciete aandacht voor taalkennis en taalverwerving indien ingebed in zinvolle
communicatieve contexten gunstige effecten heeft op het leren van een taal. Dit geldt met name
voor woordenschatonderwijs. De viertakt van Verhallen (Verhallen & Van den Nulft, 2009) biedt een
handzame en praktische structuur voor het opbouwen van onderwijsactiviteiten rondom met name
het vergroten van de woordenschat. Eenduidig benoemen en vaak herhalen zijn verder principes die
van belang blijken voor het leren van NT2.
17
Hoofdstuk 5 - Aanbevelingen
De aanbevelingen die in dit hoofdstuk worden gedaan, komen niet alleen voort uit de voorgaande
rapportage maar ook uit eerdere onderzoeken en rapporten die zijn geschreven in het kader van
meertaligheid (Startdocument basisonderwijs, 2004; stakeholderconferentie, 2008; pilot jonge kind,
2009). Met het schrijven van de leerlijnen Taal voor het Surinaamse 11-jarige basisonderwijs is al
geanticipeerd op deze eerdere aanbevelingen.
Geconcludeerd kan worden dat het uitgangspunt in het Surinaamse onderwijs is dat leerlingen zich in
het Nederlands dienen te leren uiten, met name om hun onderwijskansen te vergroten. Aan te
bevelen is dit uitgangspunt aan te vullen met het kunnen communiceren en conceptualiseren in het
Nederlands. Verder is uit de conclusies op te maken dat meertaligheid, meer dan nu het geval is,
vertrekpunt zou moeten zijn in het onderwijs. De attitude ten aanzien van de aanwezige talen en de
te leren taal blijkt invloed te hebben op het leren van een nieuwe taal. Welke didactiek of
uitgangspunten men ook kiest, de conclusie uit de onderzoeken is dat de leerkracht van cruciaal
belang is voor het welslagen van meertaligheids- en NT2 onderwijs.
Op grond van de conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan, op de verschillende niveaus
die in het onderwijs kunnen worden onderscheiden: macro-, meso- en microniveau. (NB: Sommige
onderdelen vallen onder meerdere kopjes.)
5.1 Aanbevelingen op macroniveau
• Het versterken van de attitude van leerkrachten en onderwijsbetrokkenen ten aanzien van
de aanwezige talen (bewust worden van de problemen en de vooroordelen, kennis nemen
van de verschillende talen kan de attitude ten opzichte van andere talen positief beïnvloeden
(als algemene richtlijn opnemen in de richtinggevende documenten voor
lerarenopleidingen).
• Versterken van de professionaliteit van de leerkracht. Voorwaarde voor goed onderwijs is
dat alle leerkrachten zelf de Nederlandse taal machtig zijn. Goede leraren zijn cruciaal.
Investeren in goede opleidingen (initieel) en bij- en nascholingen (post-initieel) levert de
meeste kansen voor het slagen van een gericht taalbeleid en het vergroten van de
onderwijskansen voor alle leerlingen.
• In de onderbouw ruimte voor extra taallessen beschikbaar maken, naast de reguliere lessen
voor het leren van het Nederlands als onderdeel van het beleid.
• Expliciete aandacht creëren in het onderwijs voor NT2 besteden. Een aparte methode voor
NT2 ontwikkelen waarin de viertakt van Verhallen is verwerkt.
• Het opnemen van expliciete woordenschatlijsten per vak verdeeld in: NT2woorden,
activiteitenwoorden en taal-denkwoorden voor alle nieuw te ontwikkelen methodes.
• Specifieke aandacht voor alle talen die voorkomen in Suriname om respect voor die talen en
wederzijds begrip te bevorderen. In groep 3 is dit gericht op: liedjes, versjes, woordenschat
opbouwen in Sranan, Engels en alle aanwezige talen binnen een school om: elkaar te
begroeten, kleding te benoemen, eten te benoemen, vieringen/feesten te benoemen etc.
NB. Het aanbod kan dus per regio en/of school verschillen.
18
• Engels als aparte leerlijn vanaf leerjaar 5 (voorheen leerjaar 3) invoeren, met meer aandacht
voor de taalstructuur en de woordenschat van het Engels.
• Meer gerichte aandacht voor de taalontwikkeling van hele jonge kinderen (voor en
vroegschoolse educatie) en de professionalisering van peuterleidsters.
• Aansluiting zoeken bij reeds ontplooide initiatieven op het gebied van VVE scholingen op dit
terrein (Early Childhood, VVE-pilot Stichting projecten, Basic Life Skills)
• Meer aandacht voor het betrekken van ouders bij de taalontwikkeling van hun kinderen
(vooral van belang in de voor- en vroegschoolse educatie)
• Eigen taal inzetten als steuntaal voor het leren van de tweede taal
• Respect ontwikkelen voor eigen en andermans taal
• Start met de ontwikkeling van een voorschools programma (Pre Skoro, Basic Learning 4 kids)
• Volgen van de reeds ontwikkelde Surinaamse leerlijnen voor Taal: Nederlands, Engels en
Spaans (2011). Eind 2010 en begin 2011 is met een grote groep uit het onderwijsveld
gewerkt aan het opstellen van de leerlijnen Taal. Die leerlijnen zijn onderverdeeld in:
- Taal als vak
- Taal als intermediair (taal speelt in alle vakken een rol)
- NT2 als apart programma naast het reguliere programma
- Meertaligheid met de nadruk op respect voor elkaars taal (vanuit de gedachte dat
waardering voor elkaars taal een positieve invloed op de sociale cohesie), en het leren van
andere talen en het leren van delen van de eigen taal.
Om tegemoet te komen aan alle kinderen is er niet alleen binnen de leerlijnen NT2 en
meertaligheid aandacht voor anderstaligen maar wordt er ook binnen taal als vak en taal als
intermediair voortdurend rekening gehouden met het leren in en van het Nederlands.
5.2 Aanbevelingen op mesoniveau
• Vaste les- en werkstructuren door de hele school heen.
• Op basis van de leerlijnen taal en de populatie van de school een gericht taalbeleid opstellen.
• Vaste onderwijsdenkstructuur voor alle onderwijsactiviteiten. Hiervoor kan de
onderwijscyclus aanbod, ruimte, feedback/interactie, evaluatie worden gebruikt.
• Teamgerichte scholing op het gebied van taal en taalonderwijs om de doorgaande leerlijnen
te waarborgen.
5.3 Aanbevelingen op microniveau
• Zowel klassikale als individuele aandacht
• Niet overmatig corrigeren
• Herhaling (eenduidige benoeming)
• Variatie (in verschillende zinvolle contexten)
• Sociaal-interactief onderwijs
• Veel voorbeelden geven
• Leerlingen centraal stellen
19
Referenties
Asher, J. (1982). Learning another language through actions: The complete teacher’s guidebook.
California.
Bohnenn, E., C. Cuelemans, C. Van de Guchte, J. Kurvers & T. Van Tenderloo (2004). Laaggeletterd in
de Lage Landen. Hoge prioriteit voor beleid. Taalunie: Den Haag
Craats, I. van de (2002). ‘Taal (on)bewustzijn en tweede- taalverwerving.' In: Toegepaste
taalwetenschap in artikelen 68, nr. 2, 27- 38
Cummins, J. (1979). Linguistic interdependence and the educational development of bilingual
children. Review of Educational Research, 49(2), 222-251
Gelauff-Hanzon, C. (eindred.) (2000), Keuzegids VVE. Programma's, deskundigheidsbevordering en
instrumenten op het gebied van Voor- en Vroegschoolse Educatie. Den Haag/Utrecht: Makelaar VVE
Gillis, S. & Schaerlaekens, A. (red.) (2000). Kindertaalverwerving. Een handboek voor het Nederlands.
Groningen: Martinus Nijhoff
Goossens, G. (2003). Effecten van expliciete en impliciete instructiewijzen op taalleren: een
experiment bij 11/12-jarige NT1- en NT2-leerders.In: Koole, T., Nortier, J. & B. Tahitu (Red.),
Artikelen van de Vierde Sociolinguïstische Conferentie. Delft: Eburon, p. 160-171
Krishnadath, I.S.D. & Verwey-Deley, H.P. (1999). De taalproblematiek in het onderwijs. Een studie
naar het gebruik van de moedertaal in het onderwijs aan Saramaccaanse en Aucaanse kinderen in
het binnenland van Suriname. Uitgevoerd door Kenki Skoro, in opdracht van MinOV, met
medewerking van Unicef. Paramaribo: MinOV.
Kuiken, F. & Linden, E. van der (2010). Multilingualism, language policy and language education in the
Netherlands and Romania: a comparison. In J. Róka (Ed.), Concepts and Consequences of
Multilingualism in Europe (pp. 286-302). Budapest: BKF FenntartóiKft.
Kuiken, F. & Muysken P. (2009). Doe je voordeel met meertaligheid. Didactief, 39(6), p. 36-38
Kroon, S. & Yagmur, K. (2010). Meertaligheid in het onderwijs in Suriname, Nederlandse Taalunie
Leseman, P.P.M. (2002), Onderzoek in de voor- en vroegschoolse periode: trends en nieuwe vragen.
Den Haag: NWO/PROO
MinOV/Nederlandse Taalunie, in samenwerking met de Universiteit van Tilburg.
MinOV (2004b). Nationaal leerplan voor het basisonderwijs in Suriname. Paramaribo: MinOV.
MinOV/SLO (2011). Op weg naar een basisonderwijscurriculum. Paramaribo: MinOV.
Penninx, R., Münstermann R. & Yumusak, T. (1998). Etnische minderheden en de multiculturele
samenleving. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Ru, E. de, (1989). TPR Handleiding en Lesboek voor Nederlands als 2e taal. Baarn: TPR Books Fontein.
Sierens, S. & Avermaet, P. Van (2010). ‘Taaldiversiteit in het onderwijs: van Meertalig onderwijs naar
20
functioneel veeltalig leren’. In Avermaet, P. Van, Branden, K. Van den & Heylen, L (Eds.), Goed
geGOKt? Reflecties op twintig jaar gelijke onderwijskansenbeleid in Vlaanderen. Antwerpen-
Apeldoorn: Garant, p. 68-88.
Sterckx, M. (2000). Hoe til je met 1 lucifer 15 andere lucifers op? De opvang van anderstalige
nieuwkomers in de beginperiode. In Vonk, jaargang 29, nr.4, p.31-38.
Verhallen, M. & Nulft, B Van den (2009). Met woorden in de weer. Praktijkboek voor het
basisonderwijs. Coutinho: Bussum
Onderwijs in en van het Nederlands in Suriname. Startdocument Congres Nederlandse Taalunie 12,
13 en 14 januari 2005 (www.taalunieversum.org/taalunie).
21
Bijlagen
1. Overzicht inventarisatie methodes Suriname
2. Overzicht inventarisatie NT2 en meertaligheidsmethodes Nederland en Vlaanderen
22
Bijlage 1: Overzicht inventarisatie methodes Suriname
1. Wij en de wereld, bloemlezing voor de Surinaamse scholen
Samengesteld door Anne de Vries met medewerking van Surinaamse leerkrachten.
Deze methode is goedgekeurd door een bij beschikking van 18 februari 1956 als
volgt samengestelde redactiecommissie onder voorzitterschap van A.A.R. Cameron
en J. Ten Meer, vertegenwoordigers van het departement van Onderwijs. (Dijkstra’s
uitgeverij Zeist B.V.-Nederland)
Deze methode is een leesmethode bestaande uit 10 delen. Het was een
leesmethode bestemd voor de basisscholen en wel van klas twee tot en met klasse
6. Per leerjaar werden er twee delen gebruikt; een deel per half jaar.
Inhoud/opbouw
De delen bestaan voor een groot deel uit leeslesjes (verhalen), sprookjes uit
verschillende culturen, versjes, liedteksten en spreekwoorden in het Sranan, met de
vertaling hiervan in het Nederlands. De meeste verhalen spelen zich af in Suriname
en zijn aangepast aan de Surinaamse leef- en woonsituatie, maar er zijn ook
verhalen bij die zich in Arabië, New York of in Nederland afspelen. Bij veel verhalen
en/of versjes is de tekst niet gericht op de Surinaamse situatie, maar de tekeningen
die bij de tekst horen zijn wel Surinaams, zie bijvoorbeeld deel 7, versje 1, pagina 3.
De leesboeken bestaan uit een verzameling verhalen van verschillende schrijvers,
gehaald uit: De prijsvraag, Duizendschoon, Het bonte Boek, Dittmar, de
Patchatantra, enz. De serie Wij en de Wereld is een verzameling van teksten aan de
hand van verschillende auteurs.
Taal en taalgebruik
Het taalgebruik in de lesjes richt zich niet op kinderen van wie het Nederlands een
tweede taal is en/of een vreemde taal. Het taalgebruik in deze serie is gericht op
kinderen die de Nederlandse taal machtig zijn. Er wordt niet uitgegaan van de
meertaligheid van Surinaamse kinderen.
2. Ons eigen leesboek: Anne de Vries. (Uitgeverij: Dijkstra Uitgeverij Zeist N.V.)
Deze leesserie met illustraties van Corrie van der Baan is door een op 6 februari
1953 ingestelde redactiecommissie goedgekeurd onder voorzitterschap van A. F.
May en K.S. Coleridge, vertegenwoordiger van het Departement van Onderwijs.
Deze serie bestaat uit acht delen, waarvan deel 2 is opgesplitst in 2a en 2b. Elk deel
bestaat uit 32 bladzijden. De methode was bestemd voor de leerjaren 1 en 2 van het
basisonderwijs.
In het voorbericht van deel 1, het boek van Loes, staat dat dit boekje aan de
Nederlands sprekende kinderen reeds op de eerste schooldag kan worden
voorgelegd en aan anderen na enig spreekonderwijs. Hieruit kan geconcludeerd
worden dat ook deze leesmethode niet gericht was op onderwijs in een meertalige
situatie. De didactiek die ten grondslag ligt van deze methode is het nauwkeurig
bestuderen van de instructie en zich uitermate goed voorbereiden voor elke les. Het
lezen in deze methode is gericht op woordbetekenis en om het verhaal. Het is
allerminst gericht op spelling. Met deze methode wil men de globaal methode bij
het leren lezen praktisch toepassen. Ook deze methode is een vernieuwing van een
eerdere toen gebruikte leesmethode.
23
Inhoud
De boekjes zijn rijk geïllustreerd. Naast het lesje/verhaaltje op elke bladzijde zou de
leerkracht bij elke plaatje een mooi klassengesprek kunnen voeren. De illustraties
geven veel meer weer dan er aan leesmateriaal is opgenomen op de bladzijdes. Het
woordaanbod is zeer beperkt, zeker in het eerste deeltje. De verschillende deeltjes
zijn thematisch opgebouwd en de nieuwe woorden zijn steeds in de kleur rood
aangegeven. Opvallend is dat reeds in het leerjaar 1 van de basisschool in deel twee
er al eenvoudige samengestelde woorden voorkomen, bijvoorbeeld ‘maandag’.
In de opgesplitste delen 2a Loes haalt rijst en 2b Loes en Ram gaan naar school
wordt aandacht besteed aan woordanalyse en synthese. Er zijn veel oefeningen met
bekende woordbeelden. De handleiding en bordgebruik, woordrijtjes lezen en
telkens het verschil laten zien tussen woorden en hun betekenis worden benadrukt
in het voorbericht. De methode schrijft voor extra oefeningen te geven aan zwakke
leerlingen. De lessen bestaan uit een kort verhaal en oefeningen, waarbij ook
spellend lezen veel aandacht krijgt. Er wordt zeer nadrukkelijk aandacht besteed aan
de klankzuivere letters. Er zijn aparte oefeningen voor de spelling van werkwoorden
bij de verschillende persoonlijke voornaamwoorden.
3. Taal voor jou (taalboek): samengesteld door M. Guds-Eersel, e.a. en onder
onderwijskundige begeleiding van H. Tjon en anderen. Uitgave van het Ministerie
van Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur, 1985.
Uitgangspunten:
Taal voor jou is een nieuwe taalmethode die in 1984/85 is geïmplementeerd. Deze
methode gaat ervan uit dat het Nederlands voor een groot deel van de kinderen een
tweede taal is en is dan ook als zodanig van dit standpunt uitgegaan, inhoudende
dat het taalonderwijs kenmerken moet vertonen van het Nederlands als tweede
taalonderwijs. De methode benadrukt dat taalvaardigheid pas tot ontwikkeling komt
als de taal ook daadwerkelijk gebruikt wordt waardoor de verschillende taalfuncties
ontdekt worden.
Opbouw methode
a. De methode is thematisch opgezet: thema’s die de kinderen aanspreken en die
hun ervaringswereld uitbreiden. Elk thema bestaat uit een vast schema
bestaande uit een verhaal, een plaat, een dialoog of een stripverhaal waarop de
taaloefeningen gebaseerd zijn, waarbij voldoende aandacht is voor
taalactivering; de taal leren gebruiken in verschillende situaties.
b. Deze methode is qua opbouw en taalleren en gebruiken in verschillende
situaties aan te bevelen, vanwege ruimschoots aandacht voor het voeren van
gesprekken, drama, creatief taalgebruik. De methode gaat voor interactief
onderwijs en oefeningen en opdrachten als zodanig opgenomen in de methode
zodat het interactief onderwijs wordt gestimuleerd. Deze taalmethode schrijft
voor het bevorderen van taal en communicatieve vaardigheden: luisteren,
spreken, stellen, lezen, creatief omgaan met taal en spellen.
c. Spelling: er wordt aandacht besteed aan de schrijfwijze van de veel
voorkomende woorden. Het is de bedoeling dat men werkt naar automatisme.
Middels het aanbieden van woordpakketten bij elk thema wordt de schrijfwijze
dagelijks geoefend van deze reeks nieuwe woorden per thema.
24
Samenstelling methode Taal voor jou
Per leerjaar zijn er twee taalboeken met bijbehorende werkbladen. In de methode is
specifiek de leertijd aangegeven per thema. Bij elk deel en onderdeel is er een
handleiding, waarin de verantwoording van gebruik en verantwoording van de
methode is opgenomen.
Indeling van de oefeningen
- oefeningen voor uitbreiding van de woordenschat
- structuuroefeningen
- oefeningen in denkrelaties
- waarnemingsoefeningen
- zinsbouwoefeningen
- leesoefeningen
- creativiteits- of handvaardigheidsoefeningen
25
Bijlage 2 : Overzicht inventarisatie NT2 en meertaligheidsmethodes Nederland en Vlaanderen
Inventarisatie van NT2 programma’s en materialen verdeeld naar ‘bouw’ (NB deze inventarisatie is niet uitputtend)
Leeftijd/bouw Titel programma Uitgever Onderdeel van taal
voorschools
0-4 jaar
baby’s, peuters
Bas spreekt een woordje
mee
Circus Kiekeboe
Puk & Ko
Bas taalstimulering
Babbeldoos, spelen met
talige elementen
Jongbloed educatief/
Groen educatief
Interval-Lâle BV
Zwijssen
Jongbloed educatief/
Groen educatief
Garant
Diverse aspecten van taalontwikkeling
Stimuleren van de receptieve en productieve taalontwikkeling
Ontwikkelen van taal
Ontwikkelen van de woordenschat (overzichtsplaten met uitgelichte kleine
plaatjes)
Allerlei talige elementen (ook geschikt in buurthuis of kinderopvang)
4 – 8 jaar
(onderbouw)
Bas spreekt een woordje
mee
Knoop het in je oren
Laat wat van je horen
100 taalspelletjes
Woorden spreken
De kamer van Ko
Jongbloed educatief/
Groen educatief
CED
CED
Panta Rhei
Schoolsupport
NTR (school TV)
Diverse aspecten van taalontwikkeling
Elementaire woordenschat receptief
Gebruiken van woorden/taal productief
Bevorderen van de spreekvaardigheid in het Nederlands
Gebruik van juiste voornaamwoorden
Basiswoordenschat en bevorderen van de mondelinge taalvaardigheid
26
Met zoveel woorden
T&T, taalachterstand en
taalverwerving
Zinsgericht leren lezen
Ik & Ko taal
Prisma project
Schooltaal
Stenvert NT2-bloks
Van horen en zeggen
CED
Pearson Assessment
and Information BV
Pravoo
Zwijssen
CED
Thieme-Meulenhoff
Werkgroep
Nederlands voor
anderstaligen
Receptief aanleren van 1750 woorden (woordenlijst Schrooten en Vermeer
(1994)
Negentig syntactische structuren die vaak voorkomen in normaal sprekende
Nederlandse kinderen
Leren lezen van 155 zinsconstructies
NT1 en NT2 geïntegreerd: systematisch en doelgericht taal ontwikkelen
Gericht op alle taalaspecten die nodig zijn om het reguliere onderwijs te volgen
Woordenschatoefeningen
Stimuleren receptieve en productieve taal
8-12 jaar
(middenbouw)
(SO) Puntje van je pen
Muiswerk uitdrukkingen 1
en 2
Woorden spreken
Zinder
Eerst spellen dan tellen
Woordenweb
ABC
Muiswerk educatief
Schoolsupport
Schoolsupport
Graviant Educatieve
uitgeverij
CED
Leren spreken en schrijven
Aanleren en oefenen van Nederlandse uitdrukkingen en spreekwoorden
Gebruik van juiste voornaamwoorden
Informatieve boeken voor NT2-lezers
Onderscheid korte en lange klanken en het toepassen van de open-gesloten
lettergreepregel.
Oefenen met school- en vaktaalwoorden
27
Rondje wereld
Gooi het maar in mijn pet.
Kijk klik luister
Troef-reeks
Muiswerk Woorden
Horen, zien en schrijven
web based, een
oefenprogramma
Nederlands voor
nieuwkomers
Kijkje hier, kijkje daar
CED
Nino/uitgeverij SWP
Graviant Educatieve
uitgeverij
Uitgeverij Van Tricht
Muiswerk educatief
HCO
Graviant Educatieve
uitgeverij
Via strategieën begrijpend lezen en woordenschat (mn wereldoriëntatie)
bevorderen.
Uitleg van uitdrukkingen en zegswijzen d.m.v. korte verhalen (leesboek)
Oefenen van uitspraak, woordenschat, geheugen en lezen
Speciale leesserie voor jongeren met een taalachterstand (ook voor
anderstaligen)
Leren afleiden van betekenissen uit de context. Lessen zijn opgebouwd volgens
de drieslag: semantiseren, consolideren en controleren.
Gericht op woordenschat, woordvorming en zinsvorming.
Woordenschat (plaatjes met gesproken tekst)
12-15 jaar
(bovenbouw)
Muiswerk Schoolwoorden
NT2
Muiswerk woorden
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief
Vergroten woordenschat met 800 woorden die op school vaak voorkomen.
Allerlei
Bronnenboeken:
- Contact (Bazalt) allerlei activiteiten en taalgebruikssituaties om taal actief te gebruiken
- Woordenschatplaatjes (Schubi leermiddelen). 180 plaatjes verdeeld over 7 thema’s (dieren, eten en drinken, vruchten en groente, school, wonen,
kleding, de kalender)
- Mijn eigen woordenboek (HCO)
28
- Woordenschatprogramma (Pearson Assessment and Information)
Toetsen:
- TAK-toets (CITO)
- Lezen over grenzen heen, een leestoets in 25 talen. Om te onderzoeken of iemand gealfabetiseerd is in de moedertaal.
- Handleiding leerlingvolgsysteem eerste opvang (KPC Groep) gericht op woordenschat, woordbouw, zinsbouw
- Cito Volgsysteem primair onderwijs (Cito): methode-onafhankelijke toetsen voor taal, lezen en informatieverwerking
Aandacht voor Nederlands als tweede taal in reguliere taal en of leesmethodes:
- Veilig leren lezen (Zwijssen)
- Taaljournaal (Malmberg)
- Taal actief (Malmberg)
- Taaltijd
Overzicht meertaligheid
Leeftijd of bouw titel Uitgever Onderdeel van taal
0-4 voorschools Circus Kiekeboe Interval-Lâle
BV
School TV
Bevorderen van de taalontwikkeling in de eigen taal en de Nederlandse taal.
Begrip en respect voor elkaars talen
4-8 jaar, leerjaar
1 tot en met 4
onderbouw
Taalspelletjes voor
multiculturele groepen
Talensensibilisering voor het
basisonderwijs
Panta Rhei
Plantyn
Op een positieve en gestructureerde manier in contact komen met verschillende talen
en culturen ten einde een positieve attitude te bevorderen ten aanzien van eigen taal
en cultuur en die van anderen.
8-12, leerjaar 5
tot en met 8
Een wereld vol talen CTO Leuven Vreemde Taleninitiatie voor het kleuter en lager onderwijs