SLO Context PO april 2010

28
In dit nummer o.a. Scholen krijgen hulp voor les aan kind met verstandelijke beperking Cultuur is een stukje van de puzzel > context april 2010 voor het primair onderwijs Welke leraar maakt het verschil? Dominique Hoozemans over:

description

Voor het primair onderwijs

Transcript of SLO Context PO april 2010

Page 1: SLO Context PO april 2010

In dit nummer o.a.

Scholen krijgen hulp voor les aan kind met verstandelijke beperking

Cultuur is een stukje van de puzzel

> contextapril 2010 voor het primair onderwijs

Welke leraar maakt het verschil?

Dominique Hoozemans over:

Page 2: SLO Context PO april 2010

Kijk voor meer informatie en

downloads op www.slo.nl/htno

Schrijven in het basisonderwijsDoor: H. Bonset en M. Hoogeveen

In Schrijven in het basisonderwijs vindt u de resultaten van de eerste literatuurstudie van HTNO. In die studie worden de resultaten van de onderzoeken uit het domein schrijven en specifieker voor ‘het schrijven van teksten’ beschreven.

Wat opvalt is dat er nog zo weinig bekend is over specifieke groepen leerlingen in relatie tot schrijfonderwijs en nog minder over specifieke problemen bij van huis uit niet-Nederlandstalige leerlingen. Er wordt sowieso weinig onderzoek gedaan naar schrijfonderwijs, zeker als je dat vergelijkt met het onderzoek naar leesonderwijs. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de schrijvers van deze publicatie onderzoek naar schrijfon-derwijs ten zeerste aanbevelen.

Lezen in het basisonderwijsDoor: H. Bonset en M. Hoogeveen

Lezen in het basisonderwijs beschrijft de resultaten van de tweede literatuurstudie van HTNO. De studie gaat over het domein Leesonderwijs, voor zover dat betrekking heeft op begrijpend lezen, leesbevordering of fictie. Technisch lezen blijft in deze inventari-satie buiten beschouwing, tenzij het gaat om onderzoek dat gericht is op het vaststellen van samenhangen tussen begrijpend lezen en technisch lezen.

Het eerste deel van dit boek geeft het empirisch onderzoek weer dat verricht is naar begrijpend lezen, waaronder ook studerend lezen en informatie opzoeken wordt verstaan. Het tweede deel geeft het empirisch onderzoek weer naar leesbevordering en fictie.

Spelling in het basisonderwijsDoor: H. Bonset en M. Hoogeveen

In dit boek rapporteren de auteurs over de resultaten van hun derde literatuurstudie binnen het project ‘Het Taalonderwijs Nederlands Onderzocht’: over het domein Spelling. Veel onderzoek naar spelling in het basisonderwijs is tegelijk onderzoek naar aanvankelijk/technisch lezen in groep 3 en 4. De auteurs hebben in het kader van dit boek alleen onderzoek opgenomen waarin het spellen centraal staat. Onder het domein Spelling wordt in deze publicatie ook interpunctie begrepen.

Het overige onderzoek zal in de toekomst wellicht beschreven worden in een publicatie over onderzoek naar aanvankelijk en technisch lezen.

Schrijven in het basisonderwijs

SLO • nationaal expertisecentrum leerplanontwikkelingSLO

Piet Heinstraat 127511 JE Enschede

Postbus 20417500 CA Enschede

T 053 484 08 40F 053 430 76 92E [email protected]

www.slo.nl

SLO is het nationaal expertisecentrum voor leerplan-ontwikkeling. Al 30 jaar geven wij inhoud aan leren en innovatie in de driehoek tussen overheid, wetenschap en onderwijspraktijk. Onze expertise bevindt zich op het terrein van doelen, inhouden en organisatie van leren. Zowel in Nederland als daarbuiten.

Door die jarenlange expertise weten wij wat er speelt en zijn wij als geen ander in staat trends, ontwikkelingen en maatschappelijke vraagstukken te duiden en in een breder onderwijskader te plaatsen. Dat doen we op een open, innovatieve en professionele wijze samen met beleidsmakers, scholen, universiteiten en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven.

Een inventarisatie van empirisch onderzoek in het perspectief van leerplanontwikkeling

Studies in leerplanontwikkeling

Helge BonsetMariëtte Hoogeveen

Schrijven in het basisonderwijs

Lezen in het basisonderwijs

SLO • nationaal expertisecentrum leerplanontwikkelingSLO

Piet Heinstraat 127511 JE Enschede

Postbus 20417500 CA Enschede

T 053 484 08 40F 053 430 76 92E [email protected]

www.slo.nl

SLO is het nationaal expertisecentrum voor leerplan-ontwikkeling. Al 30 jaar geven wij inhoud aan leren en innovatie in de driehoek tussen overheid, wetenschap en onderwijspraktijk. Onze expertise bevindt zich op het terrein van doelen, inhouden en organisatie van leren. Zowel in Nederland als daarbuiten.

Door die jarenlange expertise weten wij wat er speelt en zijn wij als geen ander in staat trends, ontwikkelingen en maatschappelijke vraagstukken te duiden en in een breder onderwijskader te plaatsen. Dat doen we op een open, innovatieve en professionele wijze samen met beleidsmakers, scholen, universiteiten en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven.

Een inventarisatie van empirisch onderzoek naarbegrijpend lezen, leesbevordering en fictie

lezen in

het basiso

nd

erwijs

Helge Bonset, M

ariëtte Hoogeveen

Spelling in het basisonderwijs

SLO • nationaal expertisecentrum leerplanontwikkelingSLO

Piet Heinstraat 127511 JE Enschede

Postbus 20417500 CA Enschede

T 053 484 08 40F 053 430 76 92E [email protected]

www.slo.nl

Een inventarisatie van empirisch onderzoek

spelling

in h

et basison

derw

ijsH

elge Bonset, Mariëtte H

oogeveen

SLO is het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling. Al meer dan 30 jaar geven wij inhoud aan leren en innovatie in de driehoek beleid, wetenschap en onderwijspraktijk. De kern van onze expertise betreft het ontwikkelen van doelen en inhouden van leren, voor vele niveaus, van landelijk beleid tot het klaslokaal.

We doen dat in interactie met vele uiteenlopende partners uit kringen van beleid, schoolbesturen en -leiders, leraren, onderzoekers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties (ouders, bedrijfsleven, e.d.).

Zo zijn wij in staat leerplankaders te ontwerpen, die van voorbeelden te voorzien en te beproeven in de schoolpraktijk. Met onze producten en adviezen ondersteunen we zowel beleidsmakers als scholen en leraren bij het maken van inhoudelijke leerplankeuzes en het uitwerken daarvan in aansprekend en succesvol onderwijs.

Het Taalonderwijs Nederlands OnderzochtHet project Het Taalonderwijs Nederlands Onderzocht (HTNO) beoogt de kloof tussen wetenschap en onderwijsprak-tijk te helpen dichten. Ten behoeve van leerkrachten, maar ook van anderen in en om het onderwijs. Dat gebeurt door het onderzoek dat verricht is naar taalonderwijs in het basisonderwijs in Nederland, Vlaanderen en Suriname te inventariseren, te beschrijven en te interpreteren in het licht van leerplanontwikkeling.

Page 3: SLO Context PO april 2010

Colofon Bestel- & informatieadres

4 Apenkooi doen we niet meer

8 De Stelling

10 Een digitale gereedschapskoffer voor leraren

13 Leerling wijst leraar de weg

14 Kenniscentrum Leermiddelen

16 Cultuur is een stukje van de puzzel

19 Science en taal in één

20 Publicaties

22 Websites

23 Brug tussen wetenschap en klaslokaal

24 Werken aan inzicht in doorlopende leerlijnen rekenen

27 Agenda

Inhoud

SLO heeft een zestal speerpunten van beleid, programmalijnen genoemd. Ze komen in SLO Context wisselend aan bod.

p

SLOPostbus 20417500 CA Enschede

T 053 484 08 40F 053 430 76 92E [email protected]

www.slo.nl

SLO Context is een uitgave van SLO © 2010, EnschedeISSN 1878-7282

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze opgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

Redactie: Berthold van Leeuwen, Mändy KokEindredactie: Jessica van der VeenOntwerp: Axis Media-ontwerpers bv, EnschedeDruk: Te Sligte, Enschede

Met dank aan: Wiebe Faber, Gert Gelderblom, Dominique Hoozemans, Jeroen van Leeuwen, Bert Loode, Nico Postema, Jacqueline Roks, Marc van Zanten

24

16

4

Foto

grafi

e: E

bo F

rate

rman

De kwaliteit van het onderwijs is bij voortduring onderwerp van discussie: in de politiek, onder professionals en bij het algemeen publiek. Iedereen heeft als (ervarings)deskundige een mening, al dan niet onderbouwd. In deze discussies lijkt de stem van de professionals wel eens onder te sneeuwen, omdat ze veelal genuanceerder is - en wil zijn - dan de rest. Maar in het moderne medialandschap is lang niet altijd ruimte voor die nuance. En zo wordt wel eens gesuggereerd dat de onderwijsprofessional de lat niet zo hoog zou hebben liggen. De recente discussie over op-brengstgericht werken is daar een voorbeeld van. Na een blik in scholen, onderwijsbladen, conferentie- zalen en pilotprojecten weten we wel beter. Daar treffen onderwijsprofessionals elkaar om te praten over de kwaliteit en hoe deze te verbeteren. Ik heb wel eens de indruk dat de ‘onderonsjes’ toenemen naarmate de kritiek op de professionals groter wordt. En zo kan het gebeuren dat enorme inzet van leraren, schoolleiders en expertisecentra voor de buitenwacht tamelijk onzichtbaar is en dat daarmee de waardering achterblijft. Deelname aan het publieke en politieke debat lijkt dan opportuun. Mede om die reden ondersteunt SLO de Onderwijsagenda, een initiatief van De Volkskrant en ThiemeMeulenhoff om de discussie over het onderwijs in Nederland te stimuleren en oplossingen te zoeken voor actuele vraagstukken. En mede daarom maken we met SLO Context inzichtelijk wat SLO als expertisecentrum leerplanontwikkeling doet voor de onderwijs-praktijk, om zo gezamenlijk de onderwijskwaliteit naar een hoger plan te brengen.

Jessica van der VeenHoofdredacteur SLO [email protected]

Page 4: SLO Context PO april 2010

44

Voor gymleraar Wiebe Faber is er niets mooiers: te zien dat een kind zijn grenzen verlegt, durft te bewegen en zelfvertrouwen krijgt. “Mijn doel is een kind gelukkiger uit een gymles te laten komen, dan het erin ging. Want je kunt pas wat leren op school als je goed in je vel zit. Goed bewegen gaat niet om de beste in iets zijn. Mijn ervaring is dat je soms de lat niet te hoog moet leggen en nooit moet dwingen. Je biedt iets aan en zegt dan: kijk maar hoe ver je komt. Dat levert soms verbijsterend mooie successen op. Van een kleuter die geen koprol kan maken en het na enige aarzeling zo goed oppakt, dat ze haar mooie koprol een paar weken later zelfs aan Sinterklaas wil laten zien.”Fabers eerste baan na zijn opleiding aan de Christelijke Academie voor Lichamelijke Oefening (CALO) was bij basisschool de Polderhof. Op deze school kwamen vooral de achterstandsleerlingen nauwelijks in aanraking met sport of sportverenigingen. Hij hielp de school in Almere zich te ontwikkelen tot een sportac-tieve school. “Dat betekende extra sportlessen, dus meer dan de gewone twee keer drie kwartier per week. We draaiden regelmatig projecten van twee maanden, waarin niet alleen bewegen, maar ook voeding en biologie aan bod kwamen. De kinderen leerden hoe hun eigen lijf in elkaar zit, deden mee aan sportdagen en gingen hardlopen voor een goed doel. We nodigden bijvoorbeeld ook een diëtiste uit om over voeding te vertellen. We brachten de kinderen met diverse sportclubs in aanraking, zoals tennis of American

football. Dat verliep soepel met ondersteuning vanuit het project Buurt Onderwijs Sport (BOS) en de extra tijd die ik er, naast mijn baan als vakleraar, als combinatie-functionaris in kon steken.”

Leren samenwerkenVorig jaar wisselde Faber van baan. Nu helpt hij mee de Columbusschool op te bouwen. Een bijzondere klus, zoals dat alleen kan in Almere. Op nieuwe grond, nu nog een kale vlakte waar zandstormen de baas zijn, verrijst een nieuwbouwwijk, met veel ruimte voor eigen ontwerp. De scholen en een buurthuis met een sporthal zijn al klaar en wachten op toeloop van de bewoners die vanaf de zomer in groten getale hun nieuwe huizen zullen betrekken. Veel sportclubs zijn er nu nog niet, maar die zullen zeker volgen. De Columbusschool telt inmiddels 40 leerlingen, maar kan er straks gemakkelijk 300 kwijt.

De school biedt extra aandacht voor sport en voor meerbegaafde kinderen. Een logische combinatie, vindt Faber. ”De sportactiviteiten zullen ook hier breed zijn. Verder komen er twee klassen met speciale aandacht voor meerbegaafdheid. Vaak zijn dat kinderen die qua intelligentie sterk, maar sociaal emotioneel weer zwakker zijn. Voor hen is bewegingsonderwijs extra belangrijk, want daar leer je bij uitstek jezelf kennen en samenwerken. Ook aan mij stelt dat hoge eisen. Ik lees en praat er veel over, ook met de IB-er.”

Apenkooi doen we niet meer

Dat bewegen goed is en past in het moderne onderwijs, staat buiten kijf. Maar als iedereen het op zijn eigen manier doet, zit er geen lijn in de ontwikkeling van het kind. Vakleraren die samenwerken met combinatiefunctionarissen, het basisdocument bewegingsonderwijs en sportkennismakingslessen zorgen voor meer structuur. Een reportage over hoe dat in

de praktijk werkt.

Steeds meer samenhang en verbinding in het bewegingsonderwijs

> slo programmalijn> samenhang in het leerplan

De programmalijn ‘samenhang in het leerplan’ heeft als doel meer afstemming en samenhang in het leerplan van de school te realiseren.p

Teks

t: Ca

rolie

n N

out •

Foto

grafi

e: Ja

n Sc

hart

man

Page 5: SLO Context PO april 2010

55

Apenkooi doen we niet meer

Wiebe Faber: “Mijn doel is een kind gelukkiger uit een gymles te laten komen, dan het erin ging.”

Page 6: SLO Context PO april 2010

66

VariatieDe ideale gymles is voor hem vooral gevarieerd, met geregelde herhalingsmomenten. “Ik geef liever zes keer een les met tien minuten trampolinespringen dan een uur achter elkaar. De afwisseling is belangrijk, want dan hebben de kinderen altijd een onderdeel dat ze leuk vinden. Instructie laat ik volgen door momenten van herhaling. Dan kan ik zien of er vooruitgang is. Ik vind het leukst om creatief te bouwen in het gymlokaal; dat het ‘volle bak’ is. Van tevoren moet je het materiaal goed opstellen; dat is eigenlijk het meeste werk. Het wordt daardoor voor de kinderen aantrekkelijker om mee te doen. Het gaat niet alleen om sport of spel. Kinderen leren bijvoorbeeld ook te overleggen over de spelregels. Daarvoor zet ik een pion neer. Bij die plek kunnen ze met elkaar afspraken maken. Dat werkt heel goed. Ze hebben mij dan steeds minder nodig om problemen op te lossen.”

Kwaliteit bewakenDe enthousiaste gymleraar gebruikt het Basisdocument bewegingsonderwijs dat ontwikkeld is door SLO [zie kader] met veel plezier. In Almere zijn alle vakleerkrach-ten overigens verplicht om dit te gebruiken. De stad heeft een vakgroep voor vakleerkrachten bewegingson-derwijs. Een keer in de vijf weken hebben zij studieda-gen of een werkgroepoverleg van de Almeerse scholengroep openbaar onderwijs. “Geweldig, want je leert enorm van elkaar. Het is ook een manier om de kwaliteit van het vak te bewaken. Het gebruik van het basisdocument werkt goed, is onze ervaring. Zo splits ik een klas vaak op in groepjes van vier die ik steeds laat rouleren. Daardoor hebben de kinderen veel bewegings-momenten en hoeven ze niet lang te wachten. De twaalf leerlijnen, zoals klimmen, balanceren en diverse balspelen, verdeel ik over een jaar. Zo weet ik zeker dat alles aan bod komt. Apenkooi? Nee, dat doen we niet meer, want tikkertje doen in een klimrek is niet verantwoord. Tegenwoordig heet het ‘Boer en boerin’. Dat is net zoiets, maar dan veiliger. Inderdaad nog steeds een succesnummer, zo’n les waar de hele klas aan meedoet.”

Gemeenten actief op sportgebiedNiet alleen op school is de apenkooi uit de gymles verdwenen. Ook in de samenwerking tussen gemeen-ten, scholen en sportverenigingen is een einde

gekomen aan vrijblijvende, ad hoc activiteiten en zit er meer lijn in. Bij veel gemeenten werken inmiddels combinatiefunctionarissen, die de link vormen tussen school en sport- of cultuurverenigingen. Zij zorgen voor contacten tussen scholen en sportverenigingen, of coördineren sport- en schoolactiviteiten. Gemeenten krijgen daarvoor een financiële vergoeding van de ministeries van OCW en VWS die hiermee een impuls willen geven aan bewegen en sport en aan de ontwik-keling van brede scholen. In 2008 is de eerste groep gemeenten gestart met de aanstelling van combinatie-functionarissen; in 2012 moeten er in totaal zo’n 2500 combinatiefuncties zijn.

SportService Zwolle, uitvoerder van het gemeentelijke sportbeleid in Zwolle, was één van die starters met een negental combinatiefunctionarissen. Jeroen van Leeuwen, programmamanager: “Een combinatiefuncti-onaris kan op twee manieren worden ingezet. Als duale vakleerkracht, die verantwoordelijk is voor de lessen bewegingsonderwijs, en sport- en bewegingsactivitei-ten organiseert in de pauze of na schooltijd in de wijk. Of, de andere variant, als duale trainer bij de sportver-eniging. Die is verantwoordelijk voor het opzetten en uitvoeren van een doorgaande kennismakingslijn op school, in de wijk en bij de sportvereniging. De duale trainer is ook verantwoordelijk voor de begeleiding van de vrijwilligers op didactisch en pedagogisch terrein.”

Plezier voor ieder kindSterke en financieel gezonde sportverenigingen en zoveel mogelijke deelname aan sportactiviteiten van de bewoners, jong en oud. Dat zijn de speerpunten van de gemeente Zwolle. Kinderen moeten daarom zoveel mogelijk sporten leren kennen, zowel in de gymlessen op school, als in de naschoolse opvang. En daar spelen de combinatiefunctionarissen een belangrijke rol bij. Van Leeuwen: “School is de plek waar kinderen op laagdrempelige wijze kunnen leren én kennismaken. Door juist hier de sport een plek te geven, komen meer kinderen in aanraking met sport en bewegen in de breedste zin van het woord. Maar het aanbod van sportverenigingen sluit niet altijd aan bij de belevings-wereld en de ontwikkelingsfasen van het kind. Alle kinderen, of ze nu goed of minder goed bewegen, moeten er plezier aan kunnen beleven. Het gaat niet alleen om prestaties of competitie. Wij houden daarom de kwaliteit van het aanbod in de gaten, of het ook pedagogisch en didactisch goed aansluit.”

Kiezen voor een sportSportService Zwolle werkt momenteel samen met SLO een doorgaande leerlijn verder uit. De bestaande kennismakingsmappen van de sportbonden worden

“School is de plek waar kinderen op laagdrempelige wijze kunnen leren én kennismaken”

Page 7: SLO Context PO april 2010

77

SLO is nauw betrokken bij de professio-nalisering van het bewegingsonderwijs. Drie publicaties in het kort.

Beweegteams als voorbeeldOf het nu de combinatiefunctionaris, of andere betrokken (vak) leerkrachten op een school zijn: allen kunnen zij bijdragen aan goed bewegingsonderwijs, zowel binnen de schooltijden als daarbuiten. Maar hoe werk je samen in een team, met de buurt en met sportorganisaties, en zorg je ervoor dat al die activiteiten logisch en inhoudelijk met elkaar verbonden zijn? De vorming van een Beweegteam kan daarbij helpen. In de publicatie Beweegteams in het onderwijs kunnen scholen aan de hand van vijf verschillende typen scholen kiezen welke manier het beste bij hen past en er een eigen invulling aan geven.

De publicatie is te downloaden op www.specialistbewegingsonderwijs.slo.nl

Gericht kennismaken met sportSLO heeft in samenwerking met NOC*NSF en de sportbonden sportkennismakingslessen ontwikkeld. De leskaarten helpen gymleraren en vrijwilligers van sportclubs om kinderen op een laagdrempelige manier te laten kennismaken met sporten als korfbal, handbal, basketbal, judo en hockey. De leskaarten slaan een brug tussen de gymlessen op school en de sportvereniging. Ze zijn uitgegeven als leskaartenmappen met fraaie vormgeving. Er zijn leskaarten uitgewerkt voor lessen op school, voor het naschoolse aanbod (bijvoorbeeld voor de buitenschoolse opvang) en voor begeleiders van sportverenigingen. Dit jaar zullen ook sport-

kennismakingsmappen voor de brugklassen in het voortgezet onderwijs worden ontwikkeld.

Voor meer informatie over de serie sportkennismakingsmappen: zie www.specialistbewegingsonderwijs.slo.nl

Basisdocument brengt lijn in bewegingslessenWat moeten kinderen leren in de lessen bewegings-onderwijs en welke kwaliteit streven we daarbij na? Die vragen worden beantwoord in het Basisdocument Bewegingsonderwijs. Er zijn twaalf leerlijnen geordend rondom verschillende bewegingsonderwerpen. Tussendoelen voor de verschillende leeftijdsgroepen maken de ontwikkelingslijn van kinderen van vier tot en met twaalf zichtbaar. Reguleringsdoelen, bijvoorbeeld hulpverlenen, het maken van spelregelafspraken en zelfstandig spelen, vormen een vast terugkerend onderwerp. Per leerlijn wordt uitgebreid ingegaan hoe de leraar maatwerk kan leveren. De achterliggende uitgangspunten worden beschreven in een vakconcept. Het document bevat behalve een cd-rom, basisinven-tarislijsten voor speellokaal en gymzaal. Er is inmiddels ook een digitaal leerlingvolgsysteem beschikbaar voor bewegingsonderwijs in het basisonderwijs, getiteld Beleves.

Meer informatie hierover is te vinden op www.janluitingfonds.nl

Op de website van SLO in de rubriek Leergebieden vindt u alle informatie over bewegingsonderwijs. U kunt ook mailen naar: Chris Mooij, [email protected], of Marco van Berkel, [email protected]. Voor meer informatie over combinatiefuncties voor Onderwijs, Sport en Cultuur kunt u terecht op www.combinatiefuncties.nl

Bewegingsonderwijs

‘omgeturnd’ naar een specifiek aanbod. Het gaat om verschillende sportactiviteiten die zowel op school, in de wijk als bij de sportvereniging voor alle kinderen uit te voeren zijn. Van Leeuwen vindt het belangrijk dat scholen op hun beurt niet alleen het bewegen of gezondheid als uitgangspunt bij sport nemen. “Motorische ontwikkeling is het fundament binnen het bewegingsonderwijs, maar daarnaast is het ook van belang om kinderen te stimuleren zich aan te sluiten bij een sportvereniging. Ze moeten gericht voor een sport kunnen kiezen. En ik laat me daarbij graag inspireren door de Olympische Spelen 2028. SportService Zwolle helpt scholen en sportverenigingen elkaar te vinden, zodat zij hun krachten kunnen bundelen. Als zij kunnen voorzien in elkaars wensen en behoeften, dan kunnen er nog mooie dingen gebeuren.”

Page 8: SLO Context PO april 2010

8

Welke leraar maakt het verschil?

De voorzitter:

“Niet iedere leraar hoeft een tienkamper te zijn”

Passend onderwijs voor ieder kind op de basisschool, ongeacht achtergrond, intelligentie of beperking. Een hele opgave

voor de leraar die elke keer weer verantwoorde keuzes moet maken uit het curriculum en precies moet weten wat bij

welk kind werkt. Hoe is dat te verwezenlijken in een klas met twintig tot dertig kinderen? Wat betekent het voor de

organisatie van je lessen? Is zoiets wel te leren, of is het een kwestie van talent of persoonlijkheid? Kun je dat allemaal

als je net van de pabo afkomt, of maak je dit pas eigen na jarenlange ervaring? Wat mag je als leraar verwachten van

de directie als het om nascholing gaat? Drie meningen van onderwijsprofessionals.

De directeur:

“Identiteit biedt houvast bij keuzes”

De Stelling

De lerarenopleider:

“Nascholing is onmisbaar”

Teks

t: Ca

rolie

n N

out •

Foto

grafi

e: Ja

n Sc

hart

man

Page 9: SLO Context PO april 2010

Dominique HoozemansVoorzitter Landelijk Overleg Lerarenopleidingen Basisonderwijs (LOBO)

“We kunnen wel zeggen ‘geef de leraar zijn vak terug’, maar dat kan alleen als hij zelf keuzes maakt en eigen accenten kan leggen. En natuurlijk een passie heeft voor het beroep. De laatste jaren is de leraar verwor-den tot uitvoerder van wat anderen beden-ken. Het vakmanschap leidt daaronder. Een goede leraar is hoog opgeleid, creatief en weet oplossingen te vinden voor vraagstuk-ken van alledag. Dat heeft dus ook een persoonlijke kant. De vraag is niet of de pabo’s voldoende kwaliteit in huis hebben om leraren goed op te leiden. Op een na zijn alle 31 instellingen voor zes jaar geaccrediteerd. De basiskwali-teit is dus goed. De pabo’s werken nu hard aan een gemeenschappelijke kennisbasis. Het is goed dat daar nu meer aandacht voor is, na een periode dat de balans doorsloeg naar de pedagogiek. Maar pabo’s moeten geen eenheidsworst worden. Ook zij moeten zich profileren. Leraren opleiden is niet meer alleen iets van de pabo. Ik ben enthousiast over de lijn van OCW om opleiden in de school te blijven stimuleren. Samen leren op de werkplek is nu een structureel traject, waarbij steeds meer bruggetjes tussen de gescheiden delen ontstaan. Verder moeten schoolorganisaties het ontstaan van specialismen mogelijk maken, met een bijbehorende beloning. Niet iedere leraar hoeft een tienkamper te zijn. Ik zou graag zien dat directies en schoolbestu-ren daar met hart en ziel voor durven te kiezen. Een professional moet in die situatie altijd kunnen bijtanken. Daarom vind ik dat het tijd is voor erkende, voortgezette professionalisering.” Idee voor een volgende stelling?

Stuur uw tip naar [email protected]

“Een leraar moet kunnen loskomen van de lesmethodes. Hij moet in staat zijn het onderwijs af te stemmen op de behoefte van het kind en weten wat er speelt in zijn ontwikkeling en leerproces. Dat kun je niet vastleggen in een protocol. Nascholing is goed, maar ik vind wel dat je dat vooral als team moet doen en niet alleen individueel. Wij hebben goede leerkrachten, maar ze zijn niet allemaal hetzelfde. Niet iedereen kan uit de voeten met zorgleerlingen. Of je dat kunt, ligt vooral aan de persoon. Vind je gedrags-problemen een uitdaging of een probleem? Hoe flexibel ben je?Ons uitgangspunt is dat we hoge eisen stellen aan de kinderen en hen maximale begeleiding willen geven. Daarmee kom je het verst. In Nederland willen we graag de speciale onderwijsbehoefte van een kind in kaart brengen. We observeren, testen, stellen diagnoses en plakken etiketjes. Dan denken we met geld of speciale middelen de problemen op te kunnen lossen. Maar zo werkt dat niet. Het gaat vooral om je visie op het onderwijs. Wij geven het onderwijs gestalte vanuit onze reformatorische identiteit. Daaruit volgen als vanzelf de keuzes, ook bij rekenen en taal. Opvattingen als rust en regelmaat hebben wij nooit losgelaten. Wij hechten veel waarde aan het inslijpen van kennis, zoals tafels opdreunen. Natuurlijk is het prima om een rekenmethode te volgen, maar de leraar blijft zelf verantwoordelijk voor de afstemming van het curriculum aan de ontwikkeling van de kinderen. Wie nauwgezet de methode volgt, weet zeker dat het niveau wordt gehaald. Een middelmatige leraar kan zich eraan vasthouden, maar een goede wordt erdoor belemmerd.”

Nico PostemaDirecteur Calvijnschool in Ederveen

Marc van ZantenDocent rekenen-wiskundeHogeschool Edith Stein, Twente School of Education

“Op de pabo krijgt een leraar de basis van het leraarschap aangereikt: inhoudelijk, didactisch en pedagogisch. In de praktijk leert hij om verschillen tussen leerlingen te onderscheiden. Maar leraren hebben vaak moeite met het inspelen op die verschillen. Wie het zoekt in een organisatievorm met drie tot vijf niveaugroepen, komt in tijdnood. Het lukt dan juist níet om alle leerlingen aandacht te geven. Al te vaak moet de zwakste rekenaar in een apart programma uit Maatwerk of het boek van een groep lager werken. Zo krijgt degene die het meest behoefte heeft aan instructie, juist het minst!Bij rekenonderwijs zijn met name de zwakkere leerlingen gebaat bij interactie met de leerkracht. Daar heb je vakspecifieke kennis voor nodig, zoals methodische differentiatie. En je moet weten om te gaan met verschil-lende oplossingsstrategieën. Dat leer je niet in de praktijk. Nascholing is daarvoor onmisbaar. Het zou goed zijn als de pabo’s meer aandacht besteden aan vakinhoudelijke kennis, dat geeft aanstaande leraren meer houvast. De kennisbases die onlangs voor taal en rekenen-wiskunde zijn vastgesteld, zijn een goede stap. Verder moeten scholen meer tijd besteden aan vakinhoudelijke nascholing. Het zou mooi zijn als de PO-Raad een impuls kan geven aan een leven lang leren. Scholen kunnen het verschil maken als ze duidelijke keuzes maken, bijvoorbeeld door een rekencoördinator aan te stellen. Ik vind het hoopgevend dat daar nu meer aandacht voor is.”

Teks

t: Ca

rolie

n N

out •

Foto

grafi

e: Ja

n Sc

hart

man

Page 10: SLO Context PO april 2010

Een digitale gereedschapskoffer voor leraren

Scholen krijgen hulp voor les aan kind met verstandelijke beperking

10

Kinderen met een verstandelijke beperking komen meer dan vroeger terecht in het reguliere basisonderwijs. Veel leraren vinden het moeilijk om deze leerlingen goed te begeleiden. Ze hebben behoefte aan hulp en ondersteuning. SLO onderzoekt of een digitale gereedschapskoffer leraren kan ondersteunen om zelf onderwijs op maat te maken.

Page 11: SLO Context PO april 2010

1111

Ze missen behalve de opleiding ook de praktijkervaring die hun collega’s in het speciaal onderwijs dagelijks opdoen. Er is behoefte aan meer ondersteuning. Dat kunnen extra handen in de klas zijn, maar leraren zelf noemen vooral ook aangepast lesmateriaal en het uitwisselen van ervaringen als wenselijke verbeteringen.Hoewel elke school er op haar eigen wijze mee omgaat, worden overal vergelijkbare problemen gesignaleerd. Ook door leraren die wél een speciale opleiding of bijscholing hebben gevolgd. Hoe lager het niveau van de zeer moeilijk lerende leerlingen is, hoe meer die - buiten of in de klas – individuele begelei-ding met aangepast lesmateriaal nodig hebben. Dat maakt hun positie nogal geïsoleerd en kan integratie in de weg staan.

Uitwisseling“Leraren voelen zich onzeker, ze hebben geen referen-tiekader. Er is een duidelijke behoefte aan feedback, op basis waarvan ze keuzes kunnen maken. Behoefte aan inzicht in materialen en middelen. Met extra handen in de klas los je dat niet zomaar op. Je kunt van een stagiaire of een klassenassistent niet verwachten, dat die inhoudelijk in staat is om de juiste leerplankundige keuzes te maken. Eigenaarschap van leraren over het leerplan is erg belangrijk”, vindt Van Leeuwen. Een van de belangrijkste conclusies van het onderzoek is volgens Van Leeuwen is dat er meer kennis en ervaringen moeten worden uitgewisseld. “Er gebeuren al mooie dingen op heel veel scholen in Nederland, maar die blijven binnen de muren van die scholen. Minder dan 5% deelt zijn kennis of expertise met anderen. We zitten met z’n allen te worstelen op onze school en wisselen niet of nauwelijks iets uit. Je zou de knowhow beter toegankelijk moeten maken voor andere scholen. Natuurlijk kun je daarmee geen panklare oplossingen bieden. Het is niet: one size fits all. Je moet een handreiking bieden, een gereed-schapskoffer die goed gevuld is. Met lesmateriaal, tips, video’s, handvatten. Daaruit kunnen alle scholen iets halen waarmee ze in hun specifieke situatie verder aan de slag kunnen.”

Veel scholen voor basisonderwijs zijn vooral ingesteld op de gemiddelde leerling, pakweg zo’n 75 % van de schoolpopulatie. Maar wat gebeurt er eigenlijk met de rest? Krijgt de bovengemiddeld slimme leerling wel voldoende aandacht? En dreigen ook de zwakkere leerlingen niet tussen wal en schip terecht te komen? “Veel scholen vinden het moeilijk om de boven- en onderkant goed te bedienen”, weet Berthold van Leeuwen, sectormanager primair en speciaal onderwijs bij SLO. “De bestaande methodes houden onvoldoende rekening met deze groepen. Er is amper geschikt repertoire om deze kinderen op hun eigen niveau aan te spreken.”Het is allemaal een gevolg van wat Van Leeuwen het normalisatiedenken noemt. “Scholen hanteren veelal een aanbod dat inspeelt op de geringe bandbreedte van wat kinderen kunnen. Kinderen moeten binnen dit aanbod passen. Dat is op veel scholen al jaren een gangbare opvatting. Maar waarom zou je het niet omdraaien? Je zou je kunnen afvragen hoe scholen zich beter kunnen aanpassen aan de mogelijkheden en kenmerken van leerlingen. Niet het aanbod maar de mogelijkheden van leerlingen centraal stellen. We weten echter dat leraren daar soms moeite mee hebben, omdat ze daarvoor de opleiding niet hebben gehad. Als ze in hun klas voor het eerst een kind met het syndroom van Down krijgen, vinden ze het moeilijk om zo’n leerling te voorzien van een passend onderwijsaanbod. Ze hebben immers geen referentie-kader. Wat kan? Wat werkt? Op welke wijze? Dat kun je leraren niet verwijten, maar het is wel vaak de situatie.”

KnelpuntenBovenstaande problemen komen aan het licht in een grootschalig kwantitatief onderzoek op 105 scholen. Daarin zijn leraren van 109 leerlingen met een verstandelijke beperking ondervraagd. SLO-collega Annette Koopmans onderzocht hoe ze omgaan met een leerplan richting deze groep kinderen en de knelpunten die hierbij worden ervaren. De leraren blijken gemiddeld 1,7 uur per week kwijt te zijn aan een leerling met een verstandelijke beperking. Dat is naast de gemiddeld zo’n 11 uur per week aan begeleiding door anderen, zoals een intern begeleider of een onderwijsassistent. Het grootste knelpunt is - naast tijd - de onzekerheid. Leraren geven aan dat ze zich onvoldoende toegerust voelen voor het begeleiden van deze groep kinderen.

“Het blijft natuurlijk maatwerk, waarbij het eigenaarschap bij de leraar ligt”

Teks

t: M

arco

Krij

nsen

• Fo

togr

afie:

Jan

Scha

rtm

an, J

uliu

s Vis

ser

> slo programmalijn> leerplankundige professionalisering

De programmalijn ‘leerplankundige professionalisering’ heeft als doel een bijdrage te leveren aan het ‘curriculair competenter’ maken van leraren, team- en schoolleiders.p

Page 12: SLO Context PO april 2010

Leraar als vormgeverZo’n gereedschapskoffer moet inspireren, prikkelen en stimuleren. Het heeft vaak geen zin om een aanpak één op één te kopiëren, benadrukt Van Leeuwen. “Het blijft natuurlijk maatwerk, waarbij het eigenaarschap bij de leraar ligt. Die is vormgever van het curriculum. Belangrijk is daarom dat een school eerst de leerling goed in beeld krijgt. Wat heeft het kind nodig? Wat kan hij wel en wat juist niet? Een leerling die slecht kan lezen en niet zelfstandig is, vraagt om een andere aanpak dan iemand die wel zelfstandig kan werken en kan lezen. Daarna breng je ook de omgeving van de school in kaart: welke deskundigheid is beschikbaar, wie werken er met de leerling, wat is er te zeggen over de groep waarin de leerling zit? Ook die factoren zijn heel bepalend.”De digitale database met kennis en ervaringen is nu - onder supervisie van SLO - in de maak. Vijf ontwik-kelscholen en vakexperts (rekenen en ict) helpen mee bij de totstandkoming van een prototype voor rekenen en wiskunde. Daarin zullen good practices volop de ruimte krijgen. “Een mooi voorbeeld zag ik bij een dorpsschool. De leraar daar was in staat om het kind met een verstandelijke beperking daadwerkelijk deel uit te laten maken van het onderwijsleerproces, samen met de rest van de klas. Dat deed ze door het kind aan te spreken op diens eigen niveau, door de juiste vragen op de juiste manier te stellen. Vaak zijn leerlingen met een beperking fysiek wel geïntegreerd, maar volgen ze in de klas hun eigen programma. In dit voorbeeld bleek dat het ook anders kan. Dat is mooi. Als je dat op video laat zien, kan het andere leraren op ideeën brengen. Dat is wat we willen bereiken met zo’n database.”

Ondersteuning voor de leraar Hoe kun je de leraar ondersteunen bij het vormgeven van een leerplan voor kinderen met speciale onderwijsbehoeften? Die vraag staat centraal bij het promotieonderzoek van Berthold van Leeuwen, sectormanager po/so bij SLO. Van Leeuwen heeft al twee keer gepubliceerd over het onderwerp. De eerste publicatie ging over een brede groep kinderen met speciale onderwijsbehoeften, die met een rugzakje geïntegreerd zijn in het regulier onderwijs. In zijn tweede publicatie richtte Van Leeuwen zich specifiek op kinderen met een verstandelijke beperking. Die vormen tevens de doelgroep voor een digitale ondersteuningstool voor leraren, die SLO momenteel ontwikkelt (samen met een vijftal ontwikkelscholen en enkele deskundigen).Hierin worden drie belangrijke stappen onderschei-den. In de eerste fase brengt een school de situatie van de leerling en diens omgeving in kaart. Er wordt relevante informatie verzameld, van leerlingenken-merken en didactische behoeftes tot contextgege-vens (welke begeleiders werken met deze leerlingen en wie heeft welke verantwoordelijkheid?). In het volgende stadium gaat de leerkracht aan de slag met het arrangeren van het curriculum op maat. In het hulpprogramma van SLO wordt duidelijk wat je zou kunnen doen in een bepaalde situatie met een bepaalde leerling. Dat kan bijvoorbeeld een suggestie zijn voor een les getals-begrip voor een leerling met Down. De digitale database zit vol met good practices van andere scholen, waardoor een leraar zich kan laten inspireren. De derde fase is bedoeld voor reflectie. De leraar evalueert zijn aanpak. Deze ervaring is weer de basis voor het opnieuw vormge-ven of aanpassen van de lesstof. Komend zomer moet een veelbelovend prototype van het hulpprogramma van SLO met de digitale database klaar zijn. Het wordt vervolgens getest in het schooljaar 2010/2011. Daarna zal de definitieve versie beschikbaar komen voor het basisonderwijs.

12

“Veel scholen vinden het moeilijk om de boven- en onderkant goed te bedienen”

< Berthold van Leeuwen

Page 13: SLO Context PO april 2010

1313

Leraren en leerlingen geven rekenonderwijs een dikke voldoende

Leerling wijst leraar de weg

De onderzoekers Marlies van der Burg en Marianne Espeldoorn concluderen in het uitgebreide onderzoek dat leerlingen helder kunnen aangeven waaruit een goede rekenles bestaat: voldoende hulp en uitleg krijgen, genoeg tijd hebben, geconcentreerd kunnen werken en ervan kunnen leren. Dit strookt met eerdere onderzoeken (van bijvoorbeeld Marzano, 2003 en Lenstra, 2009) die uitwijzen, dat dit de punten zijn die positieve invloed hebben op leerlingprestaties. Als leraren door de ogen van leerlingen kijken en zich op die punten verbeteren, kunnen ze de motivatie en de leerprestaties bij het rekenen naar een hoger plan brengen, zo stellen de onderzoekers.

De leerlingen, allen zevende- en achtstegroepers, geven het rekenonderwijs overigens gemiddeld een zeven. Ze vinden de lessen weliswaar niet altijd erg plezierig of uitdagend, maar vinden wel dat ze er iets van leren. Ze zouden graag meer begeleiding en instructie willen krijgen van de leraar, ondanks dat ze rekenen niet erg moeilijk vinden. Met een enthousiaste leraar worden de rekenlessen vast leuker, menen de ruim vijfhonderd kinderen die werden ondervraagd. Ook voor leerlingen is de leerkracht dus een belangrijke factor die bijdraagt aan goed rekenonderwijs, stellen de onderzoekers.

Differentiatie moeilijk in de praktijk te brengen De leraren die meewerkten aan het onderzoek, ook ruim vijfhonderd uit zowel het speciaal als regulier basisonderwijs, geven hun rekenonderwijs een dikke acht. De meesten vinden zichzelf bekwaam in het geven van rekenonderwijs. Deze bevinding sluit niet aan bij de conclusies uit het rapport van de KNAW Rekenonderwijs op de basisschool, waarin gesteld werd dat de wiskundige kennis van leraren ontoereikend zou zijn.

Veel leraren zien het belang en de noodzaak van differentiëren naar niveau in, maar geven aan het moeilijk te vinden om in de praktijk een groep op verschillende niveaus les te geven. Kleinere klassen of meer ondersteuning zouden helpen om beter te kunnen omgaan met verschillen tussen leerlingen, menen sommige ondervraagde leraren. Anderen geven aan dat de rekenmethoden meer lessen op verschillende niveaus zouden moeten bieden. De onderzoekers stellen dat leraren meer hulp moeten krijgen bij de vakdidactische vertaling van de onderwijsinhoud en het omgaan met verschillen tussen leerlingen in de klas.

Rekenkennis moet vooral praktisch bruikbaar zijnIn het onderzoek hebben de leraren zich niet uitgespro-ken over hun voorkeur voor realistisch of traditioneel rekenonderwijs. Wel concluderen de onderzoekers dat leraren de interactie tussen leerlingen en het rekenen in contexten en in dagelijkse situaties het belangrijkst vinden. Dat betekent dat zij vooral de maatschappelijke waarden van het rekenonderwijs belangrijk vinden: de voorbereiding op het functioneren in het dagelijks leven en in de maatschappij. Daarnaast vinden ze ook het oefenen en automatiseren erg belangrijk.

Het onderzoek geeft een aanvullend beeld bij de discussie over de kwaliteit van het rekenonderwijs. Juist omdat zowel leraren als leerlingen zijn ondervraagd. Ook bevat het aanbevelingen voor onderzoekers en ontwikkelaars over nascholing voor leraren in het basisonderwijs. Voor SLO zelf zijn de onderzoek- gegevens waardevol omdat ze een handvat zijn om producten en diensten beter te kunnen afstemmen op de leraren en leerlingen.

Het onderzoek Rekenonderwijs door de ogen van leerkrachten en leerlingen is uitgevoerd door Marlies van der Burg, onderwijsadviseur bij Buro Spring Utrecht en Marianne Espeldoorn-Finke, onderwijsadviseur bij Expertis Hengelo. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Anneke Noteboom (SLO), [email protected].

Deskundigen buitelen over elkaar heen in verhitte debatten over de kwaliteit van het rekenonderwijs. Maar wat vinden leraren en leerlingen er eigenlijk zelf van? Twee onderwijsadviseurs gingen in opdracht van de Nederlandse Vereniging tot Ontwikkeling van het Reken/Wiskunde Onderwijs (NVORWO) en SLO op zoek naar antwoorden en kwamen tot enkele verrassende conclusies. Zo weten leerlingen en leraren goed aan te geven hoe het rekenonderwijs beter zou kunnen.

Teks

t: Ca

rolie

n N

out

Page 14: SLO Context PO april 2010

14

Kenniscentrum Leermiddelen

Leermiddelen-monitor 09/10

Gebruiken, ontwikkelen en delen van leermiddelen

SLO • nationaal expertisecentrum leerplanontwikkelingSLO

Piet Heinstraat 127511 JE Enschede

Postbus 20417500 CA Enschede

T 053 484 08 40F 053 430 76 92E [email protected]

www.slo.nl

SLO is het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling. Al meer dan 30 jaar geven wij inhoud aan leren en innovatie in de driehoek beleid, wetenschap en onderwijspraktijk. De kern van onze expertise betreft het ontwikkelen van doelen en inhouden van leren, voor vele niveaus, van landelijk beleid tot het klaslokaal.

We doen dat in interactie met vele uiteenlopende partners uit kringen van beleid, schoolbesturen en -leiders, leraren, onderzoekers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties (ouders, bedrijfsleven, e.d.).

Zo zijn wij in staat leerplankaders te ontwerpen, die van voorbeelden te voorzien en te beproeven in de schoolpraktijk. Met onze producten en adviezen ondersteunen we zowel beleidsmakers als scholen en leraren bij het maken van inhoudelijke leerplankeuzes en het uitwerken daarvan in aansprekend en succesvol onderwijs.

Kenniscentrum Leermiddelen (KCL) heeft als doel overzicht te bieden in het aanbod en kennis te vergaren over de ontwikkeling, de invoering en het gebruik van leermiddelen. Op deze plaats voorziet het KCL u van informatie over recente ontwikkelingen. Voor de meest actuele informatie hierover kunt u terecht op www.slo.nl of www.leermiddelenplein.nl.

Leermiddelenmonitor 09/10Leermiddelen volop gedeeld, maar vooral met directe collega’s

Maar liefst 1200 leraren hebben dit jaar hun medewerking verleend aan de Leermiddelenmonitor, voor de derde keer georganiseerd door het Kenniscentrum Leermiddelen van SLO. De Leermiddelenmonitor is een jaarlijks onderzoek onder leraren in het primair en voortgezet onderwijs naar gebruik en kwaliteit van en trends en ontwikkelingen rond (digitale) leermiddelen. De monitor zoomde dit jaar in op het maken, gebruiken en delen van open leermiddelen. De Leermiddelenmonitor is bedoeld om zicht te krijgen op wat er in het primair en voortgezet onderwijs gebeurt op het gebied van leermiddelen. Projectleider Wim de Boer: “Er wordt veel over leermiddelen gesproken, maar niet altijd op basis van objectieve gegevens. Wij proberen de feiten vast te stellen, en dat in een reeks van jaren. Daarbij komen enerzijds elk jaar dezelfde vragen terug, zodat je trends en ontwikkelin-gen kunt signaleren. Daarnaast focussen we elk jaar op een aantal specifieke zaken. Deze keer hebben we onze speciale aandacht gericht op open leermiddelen.”

Methode blijft de basisAls vanouds blijft de methode de basis van de lesstof die de gemiddelde leraar aanbiedt. Dat geldt voor bijna 80% van de po-leraren in Nederland. Zij vullen de methode aan met ander materiaal, dat zij zelf ontwikkeld of gevonden hebben. In dit opzicht is er weinig verandering ten opzichte van voorgaande jaren.

Soorten leermiddelen die po-leraren gebruiken

Papier houdt nog steeds standLeraren geven aan dat iets meer dan 20% van de leer-middelen die ze inzetten op dit moment digitaal is. Papieren leermiddelen worden dus nog steeds het meest gebruikt. In de toekomst zien leraren het aandeel digitale leermiddelen wel meer dan verdubbelen, tot 44%.

Methode flexibel gebruiktDe meeste lesgevenden die gebruik maken van methoden, zetten deze flexibel in. Een minderheid (10%) geeft aan de methode heel strikt te volgen, de meeste gebruikers slaan bewust delen over of zien de methode als een bron naast andere leermiddelen. Bijna de helft van de leraren herkent zich in de stelling: “Ik ben op zoek naar materiaal dat werkt voor mijn leerlingen en daarom gebruik ik de ene keer de methode en de andere keer ander leermateriaal.” Veel leraren maken zelf materiaal of zoeken naar ander materiaal dan de methoden. Deze flexibele, niet-methode-gebonden leermiddelen worden vooral ingezet om te oefenen en voor uitleg.

Manier waarop de methode gebruikt wordt

KwaliteitWelke eisen stellen leraren aan de kwaliteit van leermiddelen? De Boer: “Ze hechten meer belang aan onderzoek dan aan de beoordeling door andere leraren. Bijna 75% van de leraren vindt het zeer waardevol als uit praktijkonderzoek is gebleken dat het leermiddel goed bruikbaar is. Daarnaast vindt ook ruim de helft het de moeite waard als uit onderzoek is gebleken dat het leermiddel de leerprestaties van leerlingen kan verhogen. Opvallend is dat de mogelijkheid om op het internet feedback te geven niet hoog scoort. Evenmin wachten leraren op een goedkeuring door ‘experts’.”

Belangrijke criteria voor de kwaliteit van leermiddelen (po)

Page 15: SLO Context PO april 2010

15

> kijk ook op leermiddelenplein.nl

Leraren ontwikkelen soms zelf leermiddelenDe meeste leraren (57%) geven aan soms leermiddelen te ontwikkelen, 15% zegt dit heel vaak doen. Een minderheid (13%) voelt niets voor het zelf ontwikkelen van leermiddelen. Belangrijke redenen om zelf leermid-delen te ontwikkelen zijn het bieden van differentiatie-mogelijkheden en extra materiaal dat de methoden niet bevatten. Ook wordt het ontwikkelen van leermid-delen gezien als een professionele uitdaging. Het vaakst ontwikkelen leraren de leermiddelen alleen, maar meer dan de helft (58%) van de leraren doet dat ook wel met naaste collega’s. Ontwikkelen met collega’s van andere scholen gebeurt bijna niet.

Delen van leermiddelen Op de vraag op welke manier leermiddelen gedeeld worden, gaven leraren aan dat dat met name (>90%) met de directe collega’s gebeurt. Delen buiten de school gebeurt maar zeer beperkt, en slechts een klein deel (2%) van de leermiddelen wordt gedeeld op daarvoor bestemde websites. Als voornaamste redenen waarom ze leermiddelen niet delen, noemen leraren dat zij het (nog) niet goed genoeg vinden (44%) of dat ze alleen bruikbaar zijn voor henzelf 57%).

Open leermiddelenDeze keer stonden in de Leermiddelenmonitor de open leermiddelen centraal. Marieke ten Voorde: “Daarbij komen vragen aan de orde als: welke open leermiddelen worden gebruikt, hoe worden ze gebruikt, hoe ‘open’ zijn de leraren zelf, en in welke mate worden ze gedeeld? Open leermiddelen zijn met een bepaalde vorm van auteursrecht beschikbaar gesteld. Ze mogen vrij en gratis gebruikt worden. Een veelgebruikte auteursrechtstandaard heet creative commons (zie http://creativecommons.nl/). Hiermee kunnen aanbieders zelf aangeven in welke mate hun leermid-delen door anderen gebruikt en aangepast mogen worden. Men blijkt daar heel schappelijk in te zijn. Zo vindt 72% het geen probleem dat het materiaal wordt aangepast. Maar weinigen vinden het belangrijk dat hun naam vermeld wordt. Iets minder dan de helft is van mening dat de gebruikers zelf ook hun materiaal zouden moeten delen.”

Voorwaarden gebruik eigengemaakte leermiddelen door anderen.

Bijna alle po-leraren uit dit onderzoek maken gebruik van open leermiddelen. Kijken we naar het soort open leermiddelen dat leraren in het po graag gebruiken, dan worden achtereenvolgens werkbladen, educatieve spellen en gratis educatieve software het meest genoemd.

Voor de volledige weergave van het onderzoek en de vergelijking tussen het primair en voortgezet onderwijs, zie www.leermiddelenmonitor.nl. Voor meer informatie kunt u terecht bij Marieke ten Voorde, (053) 4840 333, [email protected]

Nu ook inzicht in gratis leermiddelen Naast een overzicht van alle leermiddelen van uitgeverijen biedt het leermiddelenplein nu ook inzicht in een groot aantal gratis (digitale) leermiddelen. Dit is mogelijk door de koppeling met Edurep, een database van dertig onderwijssites met voornamelijk open leermiddelen.

Kijk voor meer informatie op www.leermiddelenplein.nl.

Page 16: SLO Context PO april 2010

Cultuur is een stukje van de puzzel

OBS De Toonladder, een kleurrijke school, heeft de meest tevreden ouders van alle openbare basisscholen in Zwolle. Een belangrijke factor is de manier waarop het omgaan met diversiteit in het hele schoolleven verweven zit. “Juist omdat niets vanzelf spreekt, maken we er veel werk van.”

Teks

t: Su

zann

e Vi

sser

• Fo

togr

afie:

Jan

Scha

rtm

an

Omgaan met diversiteit

Page 17: SLO Context PO april 2010

1717

Een zwak lentezonnetje breekt net door het wolkendek als Jacqueline Roks bij de klassendeur haar leerlingen begroet. “Dag Okan, Sarah, Melissa…” “Goedemorgen, Elhadj.” “Hallo Luca, dag Priscilla…”Een hand, een blik: even aandacht voor elk kind. Zachtjes pratend loopt groep 4 naar binnen. Bilal en Safae hebben klassendienst en tillen voorzichtig de stoelen van de tafels, terwijl een groepje bijeendromt rond een mooie vondst, onderuit een rugzak opgediept.“Ouders van andere scholen vinden de rust hier opvallend”, zal locatiedirecteur Bert Loode van OBS De Toonladder later op de ochtend vertellen. “Ze zijn verrast: ‘Wat gaan de kinderen hier leuk met elkaar om!’ Dat verwachten ze niet op een kleurrijke school. Maar dat komt juist doordát het niet vanzelfsprekend is, doordát we werk maken van goed omgaan met elkaar.”

Fair playOmgaan met culturele diversiteit is een onderdeel van het domein identiteit binnen burgerschap. Het zijn abstracte begrippen waar Okan, Sarah en de andere kinderen van groep 4 waarschijnlijk nog nooit van hebben gehoord. Toch zijn het zaken waarin hun school voorop loopt. Op De Toonladder is culturele diversiteit een gegeven, al laat directeur Loode het bijvoeglijk naamwoord liever weg. “We hebben hier geen kinderen uit cultuur x en kinderen uit cultuur y, we hebben ónze kinderen en ónze ouders. We zijn allemaal burgers van deze samenleving. Iedereen is anders, iedereen heeft hebbelijkheden en onhebbelijkheden. Cultuur is maar een stukje van de puzzel. Wij willen dat ieder de ander respecteert zoals-ie is.”Door de grote diversiteit gaat dat allerminst vanzelf. In het dagelijkse schoolleven is er gerichte aandacht voor samenwerken, succes hebben, concentreren en fair play (De Toonladder is een Bewegende School). Daarnaast zijn er activiteiten die expliciet verband houden met diversiteit.Aan de buitenwereld zal hierbij vooral de succesvolle uitwisseling met de homogene Campherbeekschool opvallen. Dit initiatief werd vorig jaar bekroond met de Zwolse Pluriformprijs. Samen bedenken de scholen elk jaar drie uitwisselingsactiviteiten voor de groepen 5 tot en met 8. Dat werkt zo goed, dat dit jaar voor het eerst ook de groepen 3 en 4 elkaar ontmoeten: zij gaan naar dezelfde bestemming op schoolreis. De uitwisseling heeft als voordeel dat leerlingen kennismaken met een andere leefwereld. Aan de ene kant de welgestelde, bevoorrechte villawijk van de Campherbeekschool, aan de andere kant de door hoogbouw gedomineerde wijk van De Toonladder, waar het gemiddelde inkomen stukken lager ligt. Hemelsbreed een aantal kilometers,

sociaal een wereld van verschil.Wie de onderwijsbladen leest, komt De Toonladder eveneens tegen als een van de voorhoedescholen uit het SLO-netwerk ‘Scholenpanels burgerschap’ (www.scholenpanels.nl). SLO ondersteunt het bestuurs-bureau van Openbaar Onderwijs Zwolle met visieont-wikkeling en implementatie van burgerschap. “We deden altijd al veel op dit gebied, maar nu zit er meer lijn in”, beschrijft Loode de opbrengsten van twee jaar netwerkdeelname. “Bovendien hebben we onze visie nu beter verwoord. Van de drie door SLO ontwikkelde burgerschapsdomeinen identiteit, democratisering en participatie leggen wij de meeste nadruk op identiteit. Wie zijn wij, wat doen we, waarom? Dat is extra belangrijk omdat onze leerlingenpopulatie zo divers is.”

VoorbeeldrolJacqueline Roks coördineert de activiteiten op het gebied van burgerschap op De Toonladder. Maar, benadrukt zij, meer nog dan in speciale activiteiten krijgt het omgaan met verschillen gestalte in het schoolleven van alledag. “Rust, regelmaat en structuur zijn belangrijk. Na elke langere vakantie moet je de beginwaarden van naar elkaar luisteren en elkaar respecteren weer nadrukkelijk aanbrengen.” Daarom is de tweede week van het schooljaar op De Toonladder altijd de Gedragsweek. De leerlingen formuleren dan onder andere zelf de omgangsregels waaraan ze zich de rest van het jaar houden. Om verantwoordelijkheid te leren dragen, hebben zij structureel taken in de school. Er is een schoonmaakrooster voor het plein en voor de lokalen, en de leerlingen van groep 7 en 8 zijn beurte-lings verkeersbrigadier. Ouders worden bij dit alles betrokken tijdens maandelijkse ouderochtenden over opvoedingsthema’s.Een sleutelrol is weggelegd voor de leraren. Het voorbeeld dat zij dagelijks neerzetten, heeft grote invloed op de leerlingen. “Onze kinderen zijn sterk aan hun leraren gehecht”, zegt Roks. “Als er eens een invaller voor de klas staat, staat hun wereldje op zijn kop. Lang niet iedere leraar kan hier werken. Niet omdat kennis van alle culturen een vereiste is, al heeft een Marokkaanse leerkracht ons wel eens bijgeschoold. Het gaat meer om wat het van jou persoonlijk vraagt. Dat is heel veel. Je moet je echt openstellen voor de kinderen en ouders; nét iets meer geven van jezelf.”

> slo programmalijn> diversiteit in het leerplan

De programmalijn ‘diversiteit in het leerplan’ heeft als doel om - binnen gemeenschappelijke leerplankaders - recht te doen aan de diversiteit in de leerlingpopulatie.p

Teks

t: Su

zann

e Vi

sser

• Fo

togr

afie:

Jan

Scha

rtm

an

“Ouders van andere scholen vinden de rust opvallend. Dat verwachten ze niet op een kleurrijke school”

Omgaan met diversiteit

< Jacqueline Roks

Page 18: SLO Context PO april 2010

1818

BovengemiddeldWie een ochtend meeloopt, ziet dat die voorbeeldrol in kleine dingen zit. De kinderen van groep 4 weten bijvoorbeeld dat ze geen vingers moeten opsteken na een vraag. Iedereen doet immers mee? Dan kan de juf ook iedereen vragen om een antwoord. Verder vinden ze het heel gewoon dat rumoer tijdens het stillezen niet resulteert in een terechtwijzing, maar in een aanspo-ring: “Ik zie dat Samiya goed aan het werk is en Demon ook. Laten we dat allemaal zo doen, ook de kinderen die nu nog aan het praten waren.” Beginnen bij het goede, en dat versterken, keer op keer. Zo leren de kinderen langzamerhand wat ‘gewoon’ is. Dat deze benadering werkt, blijkt bijvoorbeeld uit een nulmeting die vanuit het SLO-netwerk burgerschap gedaan is in de groepen 7 en 8. De leerlingen van De Toonladder scoren ver bovengemiddeld in het omgaan met conflicten.Om over dergelijke onderwerpen in gesprek te komen, zet de school de methode Leefstijl in. Aan het eind van deze maandagochtend is in groep 4 het onderwerp ‘Eerlijk zijn’ aan de beurt. Wat is het verschil tussen ‘waar’ en ‘niet waar’? De kinderen moeten er voorbeeld-zinnen bij bedenken, maar dat valt niet mee. Na veel nadenken komt Saruhan met een antwoord. “’Ik ben lief’ en ‘ik heb een broer en een zus’.”“Maar dat is toch allebei waar?!”, vraagt de juf.“’Ik heb duizend broers’ en ‘ik heb twee broers’”, suggereert Darwen.Oké, en wat is dan gemakkelijker, wil juf Jacqueline weten: eerlijk zijn of niet eerlijk zijn? Spontaan komt de klas met een antwoord. “Niet eerlijk zijn! Dan worden de mensen niet boos en dan ben je er sneller van af…”Lachend en hoofdschuddend tegelijk vraagt de juf dan

maar wie er wel eens heeft gedaan alsof hij ziek was, om niet naar school te hoeven. Een stilte volgt. Niemand, eigenlijk. “Ja, één keer, toen ik ruzie had met een meisje”, zegt Priscilla dan, “maar toen ben ik toch gegaan.”

Van twee kanten“Mooi he, dat ze nooit schoolziek zijn”, zegt Roks even later aan tafel bij locatiedirecteur Loode. “School is voor onze leerlingen echt een veilige haven.”Maar hoe laveren de leraren dan tussen al die culturele identiteiten door? Krijgen de verschillen alle ruimte of kiezen ze juist voor de gezamenlijkheid? Loode: “We vinden dat de aanpassing van twee kanten komt. Met respect voor elkaar komen we een heel eind. Wij gaan ons als schoolteam niet tot in detail in alle mogelijke culturen verdiepen om alles te weten en alle mogelijke misverstanden voor te zijn. We houden wel rekening met belangrijke feestdagen. We vieren kerst, maar kinderen mogen ook trakteren bij het Suikerfeest en kunnen dan ook vrij krijgen. Aan de andere kant zijn we een Nederlandse school waar Nederlandse regels gelden. Op vakantie gaan buiten de schoolvakanties – met de hele familie naar Marokko bijvoorbeeld – is er absoluut niet bij. En we hebben de afspraak dat we in de school altijd Nederlands spreken.”De Toonladder wil bovenal een goede school zijn. Dat levert naar de overtuiging van het team meer op dan bestuurlijke maatregelen om culturele diversiteit te bevorderen, zoals het verleggen van leerlingenstromen. Loode: “Het gaat erom dat je waarmaakt wat je zegt. Onze oudertevredenheid blijkt het hoogst te zijn van alle openbare basisscholen in Zwolle. We willen dat ouders bewust voor ons kiezen: vanwege de manier waarop we met elkaar omgaan, maar ook vanwege onze resultaten. Er gaan hier net zo goed leerlingen naar het gymnasium. Kwaliteit trekt aan. Sinds een jaar of twee krijgen we aanmeldingen van ouders die vroeger niet snel voor ons gekozen zouden hebben. In de onderbouw hebben we nu al zo’n dertig procent leerlingen uit gezinnen die al generaties en generaties lang in Nederland wonen. Dat vind ik het mooiste compliment.”

Aandacht voor culturele diversiteit in de dagelijkse realisatie van het onderwijsprogramma lijkt effectiever dan maatregelen van bovenaf. Maar in de praktijk is het niet zo simpel. Op kleurrijke scholen is zoveel diversiteit dat het bevorderen van saamhorigheid soms veel inspanning vergt, terwijl homogene scholen juist onvoldoende diversiteit in huis hebben om leerlingen op een natuurlijke manier met andere culturen te laten kennismaken. Leerlingen voorbereiden op de diversiteit in de samenleving vraagt om een goed doordachte

schoolvisie, uitgewerkt in schoolbeleid en onderwijs-aanbod. Met een driejarig project ondersteunt SLO scholen hierbij. De opbrengst is een kader met richtlijnen voor een integrale aanpak van culturele diversiteit op school. In dit kader staan reflectievragen waarmee scholen hun visie kunnen expliciteren en hun aanbod kunnen aanscherpen. Ook bevat het suggesties voor concrete activiteiten aan de hand van voorbeelden uit de schoolpraktijk. Het kader is te vinden op: www.slo.nl/primair/themas/cult_div en op www.jongeburgers.slo.nl

Page 19: SLO Context PO april 2010

19

wat ze zien. Ze moeten zich in hun hoofd een voorstel-ling kunnen maken van wat er met lucht en luchtdruk gebeurt en dat in taal uitdrukken. Vervolgens schrijven ze dat op. “Schrijven helpt om het denken te ontwikke-len en vast te houden”, zegt Smits. “Dat geldt ook voor het delen van je gedachten met anderen. Helaas wordt daar in mijn ogen in het reguliere onderwijs te weinig aandacht aan besteed.” In de vierde les ligt het accent op het schrijven van een tekst. Specifieke kenmerken van een tekst worden gekoppeld aan een nieuwe natuurkundige proef over lucht en luchtdruk. In de laatste les schrijven ze de uiteindelijke tekst met de juiste natuurkundige informatie en redeneringen. In goede zinnen en een duidelijke structuur uiteraard.

CultuuromslagHet doorontwikkelde lesmateriaal blijkt zowel de taalontwikkeling als de opname van kennis flink te verbeteren. Wel vereist het een cultuuromslag op school, zegt Smits. “Het vraagt om andere leerkracht-vaardigheden en om teamgericht werken. Leerkrachten moeten vrijgemaakt worden om zich die andere rol in de klas eigen te maken. De rol van de directeur is cruciaal om dat mogelijk te maken. Maar daar krijg je veel voor terug. De wisselwerking tussen leerlingen onderling en tussen leerling en leerkracht is er echt. Groot voordeel is ook dat je met minder uren taal toe kunt, omdat de taalontwikkeling en het schrijven van allerlei soorten teksten dankzij dit lesmateriaal met sprongen vooruit gaat.”

De map Het weer: De integratie van taal en science is gratis te downloaden. Kijk voor meer informatie op www.slo.nl of neem contact op met Mieke Smits, [email protected].

Taal en science zijn in het basisonderwijs nu nog vaak twee gescheiden werelden. Op het ene moment krijgen de leerlingen les in natuur en natuurverschijnselen. Daarna - tijdens taal - leren ze hoe ze teksten (gestruc-tureerd) moeten schrijven. Beide vakken blijken lang niet altijd hun doelstelling te halen. Bij het schrijfonder-wijs ontbreekt het vaak aan een goede begeleiding. Bij natuuronderwijs blijken leerkrachten het lastig te vinden om de kinderen los van de methode science-kennis aan te bieden. Van echt onderzoekend leren is amper sprake op Nederlandse scholen.Mieke Smits van SLO probeert sinds 2005 die twee afzonderlijke werelden bij elkaar te brengen, en er zelfs nog eentje aan toe te voegen: ict. Ze doet dat samen met de Universiteit Twente, de Hogeschool van Amsterdam en een aantal basisscholen in speciale ontwikkelgroepen. Als proefproject is gekozen voor het thema ‘Het weer’, dat werd uitgewerkt in drie subthema’s: temperatuur, lucht en luchtdruk, en neerslag. De ontwikkelaars maken daarbij gebruik van het ict-programma Kidspiration.

Doordachte lessenopbouwElk subthema van ‘Het weer’ bestaat uit een lessenserie van vijf lessen, die vijftig minuten duren. Elke les staat gelijk aan een bepaald stadium in het leerproces, legt Smits uit. “De eerste les is een oriëntatiefase die kinderen nieuwsgierig maakt. Er wordt gewerkt met een woordweb over bijvoorbeeld lucht en luchtdruk. Leerlingen ontdekken dat lucht zwaar is en doen een proefje. Door er met hen over te praten maakt de leerkracht een koppeling met taal, waarbij begrippen en ingewikkelde woorden voorbij komen.”Om te onthouden welke woorden en begrippen aan bod zijn geweest en wat met elkaar is besproken, maken de leerlingen aantekeningen. De aantekeningen dienen als leerdocument, als communicatiemiddel, als geheugensteun en als opstap voor de verdieping in de volgende les. Die tweede les gaat al iets verder, opnieuw aan de hand van experimenten, zoals het overscheppen van lucht in een bak met water. “Leerlin-gen praten er samen over en maken met behulp van formats aantekeningen. Ze proberen ook zinnen te maken. Hier zie je de verdieping en verbreding van zowel taal- als conceptontwikkeling.”De derde les borduurt daar op voort. Leerlingen moeten nu aan klasgenoten kunnen uitleggen wat ze doen en

Science en taal in één

Nieuw materiaal verbetert taal- ontwikkeling en opname van kennis

De leerkrachten in groep 5 en 6 waren verbaasd over de resultaten van hun eigen leerlingen. “Zulke goede teksten hebben ze nog nooit geschreven”, kreeg Mieke Smits te horen. En ook: “Zoveel hebben ze nog nooit begrepen van natuurkunde.” Een teken dat de integratie van taal- en science-onderwijs in nieuw ontwikkeld lesmateriaal haar vruchten afwerpt.

Teks

t: M

arco

Krij

nsen

Page 20: SLO Context PO april 2010

2020

Leerplan in ontwikkeling Door: A. Thijs en J. van den Akker

De titel van deze publicatie verwijst zowel naar de inhoudelijke dynamiek die er voortdurend is in allerlei leerplankwesties als naar het voortschrijdend denken over begrippen en benaderingen van leerplanontwikke-ling. Veranderingen in de samenleving vragen steeds om nieuwe kennis en vaardigheden en daarmee om een blijvende ontwikkeling van ons onderwijs. Vragen als ‘Hoe verloopt dit proces van leerplanontwikkeling?’, ‘Wat is eigenlijk een leerplan?’ en ‘Wat draagt het bij aan de kwaliteit van leerplanproducten?’ staan daarom centraal in deze publicatie.

Fundamentele doelen voor Rekenen- Wiskunde Uitwerking van het Fundamenteel niveau 1F voor einde basisonderwijs, versie 1.2 Door: A. Noteboom

Voor het einde van het basisonderwijs zijn voor rekenen-wiskunde twee referentieniveaus geformu-leerd. Het fundamentele niveau 1F beschrijft wat alle leerlingen moeten kunnen bereiken. Dit niveau is doorgaans bedoeld voor leerlingen die naar vmbo-b en vmbo-k gaan. Het streefniveau 1S is doorgaans gericht op leerlingen die minimaal naar vmbo-t en hoger gaan. Deze indeling geeft al aan dat niet alle leerlingen aan het einde van het basisonderwijs hetzelfde moeten kennen en kunnen. Zwakke rekenaars hoeven dus niet alles aangeboden te krijgen en te beheersen wat de methode biedt. Maar ze moeten bepaalde onderdelen echt beter gaan beheersen dan ze nu doen als ze de basisschool verlaten: minder, maar beter! Daarom heeft SLO voor primair onderwijs een concretisering bij referentieniveau 1F ontwikkeld. In Fundamentele doelen voor Rekenen-Wiskunde staat voor elk rekendomein - zoals dat beschreven wordt in rekenmethodes - wat de leerlingen aan het eind van de basisschool moeten kunnen.

Spelling in het basisonderwijsEen inventarisatie van empirisch onderzoekDoor: H. Bonset en M. Hoogeveen

In dit boek rapporteren de auteurs over de resultaten van hun derde literatuurstudie binnen het project ‘Het Taalonderwijs Nederlands Onderzocht’: over het domein Spelling. Veel onderzoek naar spelling in het basisonderwijs is tegelijk onderzoek naar aanvankelijk/technisch lezen in groep 3 en 4. De auteurs hebben in het kader van dit boek alleen onderzoek opgenomen waarin het spellen centraal staat. Onder het domein Spelling wordt in deze publicatie ook interpunctie begrepen.Het boek is een vervolg op Schrijven in het basisonder-wijs (Bonset en Hoogeveen, 2007) en Lezen in het basisonderwijs (Bonset en Hoogeveen, 2009). Deze publicaties zijn te downloaden via www.slo.nl en via www.taalunieversum.org/onderwijs/onderzoek.

Compacten van taalDoor: N. Steenbergen e.a.

In totaal heeft SLO acht taalmethoden gecompact: Taal Actief, Taaljournaal, Taal in Beeld, Zin in Taal, Taalleesland, Taalfontein, Taalverhaal en Taal op maat. Per methode zijn een docentenhandleiding en route-boekjes voor de leerlingen beschikbaar. Daarnaast heeft SLO per methode een implementatiepakket uitgewerkt. Dit implementatiepakket bestaat uit een handleiding, een PowerPointpresentatie en een overzicht met verrijkingsmaterialen, bedoeld voor interne en externe begeleiders die een team willen voorbereiden op het werken met Compacten van taal. Ook treft u in het pakket een korte checklist met taken voor het succesvol invoeren van het compactingtraject in de school.

Het Weer De integratie van taal en scienceDoor: M. Smits, J. Voogt, W. Bustraan, M. Willemen, J. Haveman, S. McKenney

In 2005 is SLO gestart met het ontwerpgericht onder-zoeksproject Taal in de zaakvakken en ICT in samen-werking met de Universiteit Twente, de Hogeschool van Amsterdam en de basisscholen Het Bijvank te Enschede en De Regenboog te Malden. Dat heeft onder andere geleid tot de ontwikkeling van het lesmateriaal Het Weer: De integratie van taal en science.Het Weer ondersteunt leraren bij het herontwerpen van lessen waarin taal en science geïntegreerd worden onderwezen en geëvalueerd en bij het inbedden van deze lessen in het curriculum. De focus ligt op het sociaal en actief leren van leerlingen en op de kennis-ontwikkeling van taal en science. Het weer is uitgebreid getest en formatief geëvalueerd in de praktijk.

PublicatiesMet enige regelmaat verschijnen er publicaties die geschreven zijn door SLO-medewerkers of waaraan zij een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd. Deze publicaties worden uitgegeven door SLO en zijn - tenzij anders vermeld - gratis te downloaden op www.slo.nl of te bestellen tegen kostprijs. Onderstaand een overzicht van de meest recente publicaties:

Leerplan in ontwikkeling

Leerplan in ontwikkeling

SLO • nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling

SLO

Piet Heinstraat 127511 JE Enschede

Postbus 20417500 CA Enschede

T 053 484 08 40F 053 430 76 92E [email protected]

www.slo.nl

SLO is het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling. Al meer dan 30 jaar geven wij inhoud aan leren en innovatie in de driehoek beleid, wetenschap en onderwijspraktijk. De kern van onze expertise betreft het ontwikkelen van doelen en inhouden van leren, voor vele niveaus, van landelijk beleid tot het klaslokaal.

We doen dat in interactie met vele uiteenlopende partners uit kringen van beleid, schoolbesturen en -leiders, leraren, onderzoekers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties (ouders, bedrijfsleven, e.d.).

Zo zijn wij in staat leerplankaders te ontwerpen, die van voorbeelden te voorzien en te beproeven in de schoolpraktijk. Met onze producten en adviezen ondersteunen we zowel beleidsmakers als scholen en leraren bij het maken van inhoudelijke leerplankeuzes en het uitwerken daarvan in aansprekend en succesvol onderwijs.

ISBN 978 90 329 2325 9

Omslag leerplan in ontwikkeling.indd 1 28-09-09 16:54

Page 21: SLO Context PO april 2010

2121

Dierenwelzijn in lesmateriaalAnalyse van lesmateriaal naar het begrip dierenwelzijnAuteur: M. van Graft, J. Lodeweges, C. Volkering

In opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is een studie uitgevoerd naar het voorkomen van het beleidsthema dierenwelzijn in methoden/lespakketten voor natuur- en milieu-educatie. Voor een drietal lesmaterialen is een analyse-instrument ontwikkeld waarbij de concept-context-benadering uitgangspunt is geweest. Met deze benadering bleek het mogelijk om niet alleen leerstofinhouden vast te stellen waarin dierenwelzijn een rol speelt (kan spelen), maar ook welke aspecten van dierenwelzijn daarinaan de orde komen en de relatie met leerlingactiviteiten. De conclusie is dat om dierenwelzijn op een betekenisvolle manier op te nemen in het curriculum, zowel voor leerlingen als voor leraren op inhoud en didactiek gerichte aanvullingen moeten worden gemaakt bij het bestaande lesmateriaal. Voor verankering in het onderwijs verdient het aanbeveling om dierenwelzijn op te nemen in kerndoelen.

De concept-contextbenadering in het primair onderwijs

Deel I. Een conceptueel kader voor natuur en techniekDeel II. Voorbeeldlesmateriaal voor natuur en techniekDoor: M. van Graft e.a.

In Nederland wordt op dit moment de concept-contextbenadering gebruikt om invulling te geven aan vernieuwingen binnen de bètavakken. Uitgangspunt om tot het conceptueel kader voor natuur en techniek in het basisonderwijs te komen is de concept-context-benadering zoals die door de Commissie Vernieuwing Biologie Onderwijs is uitgewerkt voor het biologie-onderwijs, met een inhoudelijke verbreding naar aardwetenschappen, natuurkunde, scheikunde en techniek. In deel I van deze tweedelige publicatie is een begin gemaakt om voor het primair onderwijs de concept-contextbenadering te vertalen naar de onderwijspraktijk. De focus van dit document ligt bij de beschrijving van contexten in concrete aangrijpings-punten (organismen, objecten en verschijnselen) en activiteiten, die gekoppeld kunnen worden aan kernconcepten op het gebied van natuur en techniek. In deel II zijn er vanuit de concept-contextbenadering twee voorbeelden van lessenseries ontwikkeld.

Beweegteams in het basisonderwijsDoor: M. van Berkel en C. Hazelebach

In de publicatie ‘Beweegteams in het basisonderwijs’ zijn mogelijkheden beschreven van beweegteams die

verantwoordelijk zijn voor de bewegingsontwikkeling van kinderen. Daarbij is ervan uitgegaan dat zowel een hbo’er (een vakleraar via de ALO of vakspecialist via de pabo) als een lobosser met een mbo-opleiding deel uitmaken van een beweegteam. Er zijn vijf fictieve scholen beschreven, die elk op een eigen wijze met een beweegteam werken. Deze voorbeelden dienen als inspiratiebron om scholen te helpen een beweegteam te vormen. Alle voorbeelden zijn geschreven vanuit het perspectief van de school en gaan vooral over de planning van inhoudelijke activiteiten en de wijze waarop die in een beweegteam worden gerealiseerd.

In gesprek met het beeld en met elkaarBeschouwen en reflecteren met kinderenDoor: I. Roozen

In gesprek met het beeld en met elkaar is bedoeld voor leraren die met kinderen willen beschouwen en reflecteren binnen beeldende lessen of activiteiten. De publicatie bestaat uit praktische handreikingen voor een beeldbeschouwingsgesprek, aangevuld met een aantal uitgewerkte lesvoorbeelden.Deze publicatie richt zich in de eerste plaats op kerndoel 55. In een beschouwingsgesprek reflecteren kinderen aan de ene kant op hun eigen beeldende werkstukken. Aan de andere kant reflecteren zij op werk kunstenaars en andere vormgevers: afbeeldingen of echte kunst-werken waarmee zij kennis maken tijdens de lessen op school of tijdens culturele uitstapjes naar kunst- en erfgoedinstellingen.

Leerplanverkenning actief burgerschapHandreiking voor schoolontwikkelingDoor: J. Bron, W. Veugelers en E. van Vliet

Deze publicatie is een herziening van Een basis voor burgerschap: een inhoudelijke verkenning voor het funderend onderwijs (2006). De inhoudelijke keuzes voor burgerschapsvorming zijn hierin aangescherpt, en er is een eerste voorstel voor een kernleerplan opgenomen. Dit kernleerplan heeft het eindniveau van havo/vwo als uitgangspunt genomen. Deze publicatie richt zich op scholen, ontwikkelaars en schoolonder-steuners die in hun werk kaders zoeken om hun activiteiten op het gebied van burgerschapsvorming af te bakenen en richting te geven. In de uitwerking is uitgegaan van de leeftijdsgroep van 4 tot 16 jaar.

In gesprek met het beeld en met elkaar

Beschouwen en reflecteren met kinderenSLO • nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling

SLO

Piet Heinstraat 127511 JE Enschede

Postbus 20417500 CA Enschede

T 053 484 08 40F 053 430 76 92E [email protected]

www.slo.nl

SLO is het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling. Al meer dan 30 jaar geven wij inhoud aan leren en innovatie in de driehoek beleid, wetenschap en onderwijspraktijk. De kern van onze expertise betreft het ontwikkelen van doelen en inhouden van leren, voor vele niveaus, van landelijk beleid tot het klaslokaal.

We doen dat in interactie met vele uiteenlopende partners uit kringen van beleid, schoolbesturen en -leiders, leraren, onderzoekers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties (ouders, bedrijfsleven, e.d.).

Zo zijn wij in staat leerplankaders te ontwerpen, die van voorbeelden te voorzien en te beproeven in de schoolpraktijk. Met onze producten en adviezen ondersteunen we zowel beleidsmakers als scholen en leraren bij het maken van inhoudelijke leerplankeuzes en het uitwerken daarvan in aansprekend en succesvol onderwijs.

Leerplanverkenning actief burgerschap

Handreiking voor schoolontwikkelingSLO • nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling

SLO

Piet Heinstraat 127511 JE Enschede

Postbus 20417500 CA Enschede

T 053 484 08 40F 053 430 76 92E [email protected]

www.slo.nl

SLO is het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling. Al meer dan 30 jaar geven wij inhoud aan leren en innovatie in de driehoek beleid, wetenschap en onderwijspraktijk. De kern van onze expertise betreft het ontwikkelen van doelen en inhouden van leren, voor vele niveaus, van landelijk beleid tot het klaslokaal.

We doen dat in interactie met vele uiteenlopende partners uit kringen van beleid, schoolbesturen en -leiders, leraren, onderzoekers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties (ouders, bedrijfsleven, e.d.).

Zo zijn wij in staat leerplankaders te ontwerpen, die van voorbeelden te voorzien en te beproeven in de schoolpraktijk. Met onze producten en adviezen ondersteunen we zowel beleidsmakers als scholen en leraren bij het maken van inhoudelijke leerplankeuzes en het uitwerken daarvan in aansprekend en succesvol onderwijs.

leerplanverken

nin

g actief bu

rgersch

apJeroen Bron, W

iel Veugelers en Eddie van Vliet

Page 22: SLO Context PO april 2010

2222

Websites

Leermiddelenanalyse financiële educatie

In opdracht van CentiQ, Wijzer in geldzaken, heeft SLO een analyse gemaakt van twintig representatieve lespakketten en methoden op het gebied van financiële educatie in primair, voortgezet en speciaal onderwijs. Bij de analyse is bekeken in hoeverre de leermiddelen een bijdrage (kunnen) leveren aan de gestelde leer-doelen voor wat betreft kennis en inzicht, vaardigheden en bewustzijn. Daarnaast is ook naar een aantal didactische aspecten gekeken.

Publicaties

Bewegingsonderwijs aan ZML

Bewegingsonderwijs aan ZML steunt op het Basisdocu-ment Bewegingsonderwijs. Het is echter toegesneden op de zeer moeilijk lerende leerlingen in het (voort-gezet) speciaal onderwijs. In het boek worden twaalf leerlijnen beschreven met daarbinnen een vergelijkbare bewegingsuitdaging. Deze leerlijnen zijn uitgewerkt in 29 bewegingsthema’s met activiteiten uitgewerkt naar vijf verschillende niveaus. Daarmee is er voldoende aanbod voor groepen met erg grote onderlinge verschillen. Speciale aandacht is besteed aan de leerlingen met geringe bewegings-mogelijkheden en leerlingen in een rolstoel.De beschrijving van het bewegingsgedrag op verschil-lende niveaus en de uitwerking van tussendoelen maken passend onderwijs voor iedere leerling mogelijk.Kijk voor meer informatie op www.janluitingfonds.nl.

www.stap.slo.nl

STAP ondersteunt bij het kiezen en stap voor stap invullen van passende onderwijsarrangementen taal en rekenen voor leerlingen met specifieke onderwijs-behoeften in het basisonderwijs.

www.jongeburgers.slo.nl

Deze website helpt leraren, coördinatoren, teamleiders en schooldirecteuren bij het vormgeven van burgerschap op school.

www.opbrengstgerichtspellen.slo.nl

Deze website laat zien hoe uw school kan werken aan het versterken van de opbrengsten van het spellingonderwijs.

www.startendeleraren.nl

Website voor beginnende leraren met informatie, materialen en handvatten om, samen met leraren-opleidingen en pedagogische centra, een leerrijke omgeving te vormen. Alle informatie is verzameld en uitgeprobeerd in het project ‘360 graden leren’.

www.taalenrekenen.nl

Website met informatie over en uitwerkingen van de referentieniveaus taal en rekenen.

Page 23: SLO Context PO april 2010

2323

‘Cultuur in de spiegel’ brengt meer lijn in cultuureducatie

Brug tussen wetenschap en klaslokaalDe meeste leerkrachten hebben van nature een goede antenne voor wat leuke en leerzame culturele activiteiten zijn. Door het ontbreken van een theoretisch kader en een overkoepelend leerplan was samenhang tot nu toe echter lastig aan te brengen. Dertien scholen werken met de Rijksuniversiteit Groningen en SLO aan een doorlopende leerlijn geïntegreerde cultuureducatie.

Een kakofonie van dierengeluiden vult de gang voor groep 1b: het is Dierendag en alle kleuters zijn in de huid van hun favoriete dier gekropen. “Dierendag is echt zo’n cultureel thema waar iedereen iets mee doet”, zegt projectleider Astrid Rass van SLO. “Leuk. En goed. Maar…. waaróm besteden we aandacht aan Dierendag in onze samenleving? En in het onderwijs? En waarom zó?” Die vragen zouden scholen zich vaker moeten stellen, blijkt uit recent onderzoek dat de Australische hoogleraar Anne Bamford in opdracht van OCW deed naar cultuureducatie in Nederland. Een goed theoretisch fundament en een betere opbouw van de activiteiten verhogen de kwaliteit van cultuureducatie.

Eenduidige antwoordenMet dit in het achterhoofd werken de Rijksuniversiteit Groningen, dertien scholen uit Groningen en Rotterdam en SLO sinds augustus 2008 aan een doorlopende leerlijn geïntegreerde cultuureducatie. ‘Doorlopend’, omdat cultuureducatie zou moeten aansluiten bij de ontwikkeling van het zelfbewustzijn van kinderen, die niet ophoudt bij de deur van de basisschool. Zowel basisscholen als scholen voor voortgezet onderwijs en zelfs een muziekschool doen mee. ‘Geïntegreerd’, omdat cultuuronderwijs verschillende vakgebieden binnen het curriculum raakt. En scholen uit twee heel verschillende regio’s om de landelijke bruikbaarheid van de projectuitkomsten te garanderen.De leiding van het onderzoek, dat plaatsvindt binnen de afdeling Kunsten, Cultuur en Media van de RuG, is in handen van dr. Barend van Heusden. In het najaar van 2009 waren de wetenschappers zo ver dat ze aan de deelnemende scholen een theoretisch kader en de eerste versie van een raamleerplan konden presenteren. De theorie bleek helder en eenduidig; wat cultuur is, staat nauwelijks ter discussie. Dat het cultureel zelfbewustzijn bij kinderen zich ontwikkelt, evenmin.Astrid Rass: “Uit de theorie blijkt hoe belangrijk cultu- rele reflectie is: niet in de betekenis van ‘terugkijken’, maar van ‘relatie leggen tussen het onderwerp en je eigen leven’. Om het Dierendagvoorbeeld te nemen: het zou niet moeten ophouden bij de dierengeluiden. Aan kleuters kun je ook vragen: als jouw lievelingsdier

komt eten, lust het dan net als jij een boterham met pindakaas? En aan oudere kinderen: zijn er ook landen zonder Dierendag? Waardoor komt dat? Wat zegt Dierendag over onze omgang met dieren?”Behalve door aandacht voor reflectie is de kwaliteit ook te verhogen door een bewuste keuze van middelen, ‘media’ in het cultuureducatie-jargon. Denk aan lichaam, taal, instrumenten, grafische vormen. Rass: “Als je leerlingen eigenlijk altijd laat vertellen of tekenen, laat ze dan eens een keer hun lichaam gebruiken, zoals de kleuters bij het Dierendagspel.”Een sleutelwoord is cultureel zelfbewustzijn. Basis-schoolleerlingen maken op dit gebied een duidelijke, gefaseerde ontwikkeling door. Rass: “Alle deelnemende docenten begrepen instinctief wat het verschil in benadering is tussen kleuters (veel dichterbij) en leerlingen uit groep 8 (meer abstractievermogen). Het scheelt natuurlijk dat in het basisonderwijs heel veel kennis over de ontwikkeling van kinderen aanwezig is.”

Voorbeelden en lesmaterialenDesondanks blijft het verbinden van wetenschap en klaslokaal voor de projectscholen een uitdaging. De volgende stap is daarom dat SLO de scholen gaat helpen bij het invullen van hun leerplan cultuureducatie.SLO ondersteunt de scholen bij het verder ontwikkelen van hun visie en helpt hen op weg door voorbeelden van leerplannen en lesmaterialen aan te reiken, waar zij op door kunnen gaan. Voor de zomer van 2010 moeten de nieuwe leerplannen klaar zijn. Op basis daarvan gaan de scholen vervolgens twee jaar experimenteren. Biedt de nieuwe theorie inderdaad meer houvast en kwaliteit voor cultuureducatie? Drie Groningse promovendi ontwikkelen instrumenten om dit te meten. Gedurende twee jaar (tot december 2012) zullen het ontwikkelde kader, het raamleerplan en de meetinstrumenten worden geëvalueerd.

Kijk voor meer informatie op www.cultuurindespiegel.nl.

Teks

t: Su

zann

e Vi

sser

23

Page 24: SLO Context PO april 2010

2424

Nederland behoort qua rekenonderwijs nog altijd tot de wereldtop, maar de leeropbrengsten lopen terug. Hoewel die neergang verschillende oorzaken heeft, is één ding intussen wel duidelijk: met doorlopende leerlijnen op school valt veel winst te halen. Daarom richt het SLO-project ‘Beter met rekenen’ zich vooral op teamgerichte nascholing en begeleiding.

Werken aan inzicht in doorlopende leerlijnen rekenen

Kees Buys: “Teamgericht werken moet leiden tot betere leerresultaten in rekenonderwijs.”

24

Page 25: SLO Context PO april 2010

2525

Projectleider Kees Buijs van SLO constateert iets vreemds. Zwakke rekenleerlingen in de groepen 3 en 4 vinden rekenen vaak toch leuk. Bijna niemand heeft een hekel aan het vak. Ook zwakke leerlingen blijken rekenen leuk te vinden, zeggen ze aan onderzoekers van SLO. “Interessante uitkomst”, vindt Buijs. “Ondanks hun interesse blijft hun rekenniveau achter bij de methodes en idealen. Er liggen dus kansen, maar blijkbaar worden ze onvoldoende benut.”

VersnipperingWaarom de rekeninteresse zich niet vertaalt in betere leerresultaten op school, is niet zo makkelijk te verklaren. Er zijn verschillende factoren, denkt Buijs. “Er zijn grote onderlinge verschillen binnen een klas. Dat maakt het lastig om iedereen naar een gewenst niveau te tillen. Daarnaast kennen rekenmethodes witte vlekken: de uitwerking naar de situatie in de klas is onvoldoende. Dat vraagt om een goed overzicht over de leerlijnen. Niet alle leraren hebben dat overzicht, waardoor ze sterk afhankelijk zijn van wat de methode van dag tot dag voorschrijft.”Die ad hoc-aanpak wordt soms nog eens versterkt door de aanwezigheid van verschillende functies op school, zeker als die personen onvoldoende met elkaar afstemmen. “Je hebt een rekencoördinator, een intern begeleider, een leerkracht van groep 1 en 2, een leraar van groep 3 en 4. Allemaal hebben ze hun eigen specialisme. Zwakke leerlingen krijgen eerst te maken met de groepsjuf, dan met de interne begeleider of rekencoördinator en soms ook nog eens met de klassenassistent. Als de verschillende instructies niet goed op elkaar worden afgestemd, wordt het voor een rekenzwak kind erg moeilijk om daar chocola van te maken.” Met het project ‘Beter met rekenen’ zet SLO dan ook in op cursussen voor schoolteams, vanaf groep 1 tot en met 5/6 . In het drie jaar durende project, dat net het eerste jaar achter de rug heeft, wordt onder meer een uit vijf bijeenkomsten bestaande cursus ontwikkeld over aanvankelijk rekenen. Een eerste versie daarvan probeert SLO uit met een groep van 50 leraren van zes scholen in Noord-Holland, in samenwerking met de regionale begeleidingsdienst. Op basis van een analyse van de feitelijke rekenkennis van zwakkere leerlingen worden de voornaamste doorlopende leerlijnen belicht aan de hand van grafische overzichten. De deelnemers bespreken de mogelijke hiaten in de uitwerking van deze leerlijnen in de eigen methode, schetst Buijs aan

Als de verschillende instructies niet goed op elkaar worden afgestemd, wordt het voor een rekenzwak kind erg moeilijk om daar chocola van te maken.”

de hand van een voorbeeld. “Neem het rekenrek, waarmee kinderen te maken krijgen bij het inoefenen van getalbeelden in groep 3. Je ziet dat de overgang naar groep 4, als aftrekken en optellen over de 10 op het programma staat, soms niet soepel verloopt. Een leerling begint eigenlijk weer opnieuw, zonder gebruik te maken van zijn kennis van die getalbeelden, omdat het niet goed in de methode staat beschreven of omdat een juiste begeleiding ontbreekt. Daar valt veel winst te halen.”

Samen (reken)sterkDe eerste bijeenkomst van de cursus behandelt de visuele beschrijving van een doorlopende leerlijn ‘Rekenen tot 20’ in groep 3 en 4. Van de getalverkenning tot 20 via kijkend/voorgesteld rekenen tot aan het automatiseren en memoriseren. Voorbeelden in de vorm van filmpjes met lessituaties laten zien hoe die verschillende stadia zich laten vertalen in de praktijk. In de tweede bijeenkomst geven leraren zelf aan welke problemen ze op school ervaren en wat ze al doen aan het ondersteunen van leerlingen bij het rekenonderwijs. Schoolbegeleiders gaan vervolgens de leraren in de klas observeren en koppelen dat terug in een volgende bijeenkomst. Aan de hand van deze bevindingen kan het rekenonderwijs op de bewuste school worden bijgestuurd.De afsluiting van de eerste versie van de cursus vindt plaats in juni van dit jaar. Toch durft projectleider Kees Buijs nu al te concluderen, dat er winst wordt geboekt. “Scholen geven aan dat ze het beter zien. Het rekenrek bijvoorbeeld werd soms jarenlang incidenteel gebruikt. Nu zien ze dat het een essentieel onderdeel is van het proces om getalbeelden in te oefenen en om handige rekenstrategieën voor het rekenen over de 10 te verwerven. Op één school is zelfs al progressie waar-neembaar bij de Cito-scores.” Landelijke rekenspecialist Gert Gelderblom, werkzaam bij Expertis onderwijsadviseurs in Hengelo, is blij met de extra aandacht voor beter rekenonderwijs. Ook hij

> slo programmalijn> doorlopende leerlijnen

De programmalijn ‘doorlopende leerlijnen’ heeft als doel de continuïteit van de leerstof tussen opeenvolgende leerjaren en sectoren in het onderwijs te bevorderen.

p

Teks

t: M

arco

Krij

nsse

n • F

otog

rafie

: Jan

Sch

artm

an

Page 26: SLO Context PO april 2010

2626

constateert een achteruitgang van het Nederlandse rekenonderwijs. Volgens hem is deze onder meer te wijten aan de versnipperde aandacht van scholen voor de basisvaardigheden. “Er zijn veel andere taken bij gekomen de afgelopen jaren, waardoor de focus op het rekenonderwijs minder is geworden.” Hij ziet echter ook positieve ontwikkelingen. “Ontzettend veel scholen zijn momenteel bezig om het rekenonderwijs te verbeteren en leerkrachten te professionaliseren. Ook het Ministe-rie van OCW, de PO-Raad en de Onderwijsinspectie spelen hierin een actieve rol.”De inspectie concludeerde eerder al dat een kwart van de basisscholen op het gebied van rekenen/wiskunde zwak presteert. Nog opvallender, volgens Gelderblom, is dat er grote verschillen bestaan tussen scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulatie. “Dat geeft te denken. De vraag is hoe dat kan. Welke kansen laten scholen hier liggen? Dan blijkt dat rekensterke scholen meer energie en tijd steken in de verbetering van het rekenonderwijs. Ook als ze er goed in zijn, hebben ze toch nog de ambitie om zich te verbeteren.”

Opbrengstgericht Uit allerlei wetenschappelijk onderzoek blijkt dat beter rekenonderwijs begint bij de leraar, aldus Gelderblom. “De man of vrouw voor de klas heeft de sleutel in

De man of vrouw voor de klas heeft de sleutel in handen. Daar moet je gaan investeren.

2626

Digibord extra steun voor goed rekenonderwijsVeel leerlingen in het (speciaal) onderwijs zijn visueel ingesteld. Visuele ondersteuning van gesproken taal, bijvoorbeeld door via Google plaatjes van de betreffen-de woorden te laten zien, levert tijdwinst op die benut kan worden voor een betere inhoudelijke invulling van het onderwijs. Het digibord heeft op dit punt al zijn meerwaarde bewezen. In de praktijk echter benutten docenten het digibord niet optimaal, omdat ze nog worstelen met de techniek. SLO werkt daarom aan de ontwikkeling van een digitaal ondersteuningssysteem

dat de gebruiker snel loodst naar bruikbare voorbeelden op het internet. Het systeem is bedoeld voor meerdere vakgebieden, voor het vak rekenen/wiskunde wordt nog een verdiepingsslag gemaakt. Via grafische weergaven van leerlijnen uit de meest gebruikte reken-/wiskundemethodes kan de leraar dan makkelij-ker zijn weg vinden, zo is de verwachting. De vormge-ving stelt ook leerlingen in staat hun eigen leerroute makkelijk te volgen en bij te houden.Het project ‘Naar een gedegen inhoud voor digitale schoolborden in primair en speciaal onderwijs’ is in 2009 gestart en moet in de loop van dit jaar tastbare resultaten opleveren.

< Gert Gelderblom

handen. Daar moet je gaan investeren. Het is goed dat SLO met het project ‘Beter met rekenen’ zich vooral richt op ondersteuning van de leraar. Er is in Nederland de laatste jaren weinig aandacht besteed aan nascho-ling op het gebied van rekenonderwijs en rekendidac-tiek. De focus lag op andere zaken. Het is geen toeval dat juist rekensterke scholen wel veel tijd besteden aan de professionalisering van leraren, aan de verbetering van de instructievaardigheden.” Volgens Gelderblom zou de verbetering van het rekenonderwijs in drie stappen moeten gebeuren, een proces dat zich laat samenvatten met de term ‘op-brengstgericht rekenonderwijs’. Eerst moet een school in kaart brengen wat de opbrengst is van het eigen rekenonderwijs. Hoe doe je het ten opzichte van andere scholen? Waarbij de gemiddelde Cito-resultaten lang niet alles zeggen, omdat de leerlingenpopulatie niet altijd gemiddeld is. Vervolgens is het zaak dat de school ambitieuze en concrete doelen stelt. De derde stap is dat de school aangeeft hoe de weg naar die ambitieuze doelen eruit ziet. En daarbij zal dan vooral ingezet moeten worden op het sterker maken van leraren. Rekeninstructie is de sleutel tot rekensucces, vindt Gelderblom. Ook zou een school eens moeten kijken naar de factor tijd. Wordt er wel voldoende tijd aan rekenen besteed? In groep 1 en 2 is dat zo’n 20 tot 30 minuten per dag, vanaf groep 3 minimaal een uur per dag.Een nieuwe methode kan een prima aanleiding zijn om als team aan de slag te gaan met rekenonderwijs. In de praktijk komt het er niet altijd van, weet Gelderblom. “Een schoolleider vertelde me dat het team voor het eerst in achttien jaar om tafel had gezeten om over het rekenonderwijs te praten. Jammer dat het zo lang geen prioriteit heeft gehad, hoewel het natuurlijk geweldig is dat het rekenonderwijs nu wel weer op de kaart staat. Maar met een nieuwe rekenmethode alleen ben je er niet. Goed gereedschap is niet voldoende. Je moet als leraar weten welke doelen de school zich heeft gesteld, wanneer bijvoorbeeld de tafels behandeld moeten worden en hoe je de verschillende rekenvaardigheden onderhoudt in de hogere leerjaren.”

Page 27: SLO Context PO april 2010

2727

Kijk voor meer informatie over onderstaande agenda-items op www.slo.nl/primair/agenda.

20 t/m 22 april 2010Nieuwe koers passende onderwijs

De koers van passend onderwijs is ingrijpend veranderd. Tijdens dit 5e Nationaal Congres hoort u wat voor u de gevolgen zijn. Alle thema’s om passend onderwijs strategisch en operationeel effectief vorm te geven komen aan bod. Berthold van Leeuwen, sectormanager primair en speciaal onderwijs SLO én National Coordinator European Agency for Development in Special Needs Education, verzorgt op 20 april van 13.45 - 14.15 uur een lezing ‘Passend onderwijs in internationaal perspectief’: Hoe geven andere Europese landen invulling aan passend onderwijs? Wat zijn de trends en ontwikkelin-gen? Wat is de focus voor de toekomst?

Plaats: Sofitel Cocagne Eindhoven

Kijk voor meer informatie over dit congres op www.passendonderwijscongres.nl.

21 april en 13 oktober 2010Netwerkbijeenkomst taalcoördinatoren

Op 21 april en 13 oktober vinden de studiedagen plaats van het landelijk netwerk van taalcoördinatoren. Zodra het programma is vastgesteld, komt de informatie op de website van SLO en in de nieuwsbrief voor taalcoör-dinatoren. U kunt u alvast aanmelden door een mailtje te sturen aan Yvonne Otten, [email protected]. Mocht u als taalcoördinator nog geen nieuwsbrieven ontvangen en uitnodigingen voor landelijke studiedagen van het netwerk, dan is een mailtje aan Yvonne Otten voldoen-de om u op de lijst te zetten.

Plaats: UtrechtTijd: 10.00 - 16.00 uurKosten: bij inschrijving vóór 1 april c 80,00, daarna c 90,00

Kijk voor meer informatie over de studiedagen op www.slo.nl/primair/agenda.

Agenda

7 oktober 2010SLO-conferentie voor primair onderwijs

Op donderdag 7 oktober organiseert SLO voor de negende keer haar jaarlijkse conferentie voor leerkrachten in het primair onderwijs. De conferentie staat in het teken van meer dan taal en rekenen alleen...

Plaats: Nieuwe Buitensociëteit ZwolleTijd: 9.30 - 16.30 uurKosten: bij inschrijving vóór 1 september c 195,00,

daarna c 215,00.

Kijk voor actuele informatie over de conferentie op www.slo.nl/primair/agenda.

januari t/m juni 2010Onderwijsagenda 2010

SLO vindt het belangrijk dat het publieke en professionele debat over het Nederlandse onderwijs gestimuleerd wordt. We volgen dergelijke debatten met interesse en proberen ze vooral te analyseren op mogelijke leerplankundige trends en wensen. Daarom ondersteunt SLO graag het initiatief tot de Onderwijsagenda 2010. De Onderwijsagenda is een initiatief van De Volkskrant en ThiemeMeulenhoff om de discussie over het onderwijs in Nederland te stimuleren en oplossingen te zoeken voor actuele vraagstukken in het onderwijs. Van januari tot en met juni 2010 worden in debatten zes belangrijke vraagstukken besproken. Daarmee willen we komen tot oplossingen, met hulp van docenten, wetenschappers, ouders, schooldirecties, leerlingen en iedereen met een mening over het onderwijs.

Kijk voor meer informatie op www.slo.nl/onderwijsagenda.

Page 28: SLO Context PO april 2010

Voor (hoog)begaafde leerlingen in het basisonderwijs

Compacten van taal

(Hoog)begaafde leerlingen hebben minder uitleg, oefening en herhaling nodig dan reguliere taalmethoden aanbieden. Voor hen kan het reguliere aanbod gecompact worden. SLO heeft bij acht taalmethoden volledige compactingprogramma’s gemaakt en bijbehorende implementatiepakketten met methodespecifieke informatie en tips voor het verrijken van het taal-onderwijs. Daarmee blijven de taallessen ook voor (hoog)begaafde leerlingen interessant en uitdagend.

Kijk voor meer informatie op

www.slo.nl/compacten