Onderzoek naar de functie van sociale media in ... · positie van gezagsdragers?’ en ‘Op welke...

36
Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs 1 Onderzoek naar de functie van sociale media in leiderschapsverhoudingen binnen het onderwijs Rapportage, november 2016 Versie 0.1 Jeroen van der Laan / Sjaak Jacobse

Transcript of Onderzoek naar de functie van sociale media in ... · positie van gezagsdragers?’ en ‘Op welke...

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

1

Onderzoek naar de functie van sociale media in leiderschapsverhoudingen binnen het onderwijs Rapportage, november 2016 Versie 0.1 Jeroen van der Laan / Sjaak Jacobse

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

2

Inhoud 1. Inleiding............................................................................................................................................... 3

1.1 Achtergrond onderzoek ................................................................................................................ 3

1.2 Opzet onderzoek ........................................................................................................................... 3

1.3 Verantwoording omvang onderzoek ............................................................................................. 4

1.4 Statistische verantwoording .......................................................................................................... 5

2. Onderzoeksvraag ................................................................................................................................ 6

2.1 Positie van nieuwe media binnen het onderwijs .......................................................................... 6

2.2 Doel van het onderzoek ................................................................................................................ 6

2.3 Hypotheses mediagebruik en de relatie tot leiderschap .............................................................. 6

2.4 Verklarend model mediagebruik en leiderschapsstijl ................................................................... 7

3. Mediagebruik jongeren versus hun docenten ................................................................................... 9

3.1 Mediagebruik: apparatuur ............................................................................................................ 9

3.2 Mediagebruik: sociale media ...................................................................................................... 10

3.3 Mediagebruik: tijdsduur en intensiteit ........................................................................................ 11

3.4 Mediagebruik: filtering en zelfregulering .................................................................................... 12

3.5 Mediagebruik: zondag en invloed op concentratie bij bezinning ............................................... 13

4. Mediagedrag van het docentencorps versus de leerlingen ............................................................ 15

4.1 Mediagedrag: wederzijdse verwachtingen sociale media .......................................................... 15

4.2 Mediagedrag vanuit de leider: corrigerende mechanismen ....................................................... 17

4.3 Toepassing nieuwe media ........................................................................................................... 19

4.4 Mediagedrag in de praktijk: casussen gebruik nieuwe media door leiders ................................ 21

5. Leiders over hun stijl van leidinggeven in relatie tot sociale media ............................................... 24

6. Toetsing hypotheses nieuwe media en onderwijs .......................................................................... 26

6.1 Hypothesen ................................................................................................................................. 26

7. Aanbevelingen .................................................................................................................................. 35

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

3

1. Inleiding In het kader van het lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs van Driestar hogeschool en Erdee Media Groep is in samenwerking met het Reformatorisch Dagblad onderzoek verricht onder een grote groep jongeren en docenten, jeugdwerkers en kerkenraadsleden. Doelstelling van dit onderzoek was om na te gaan welke rol nieuwe media speelt in de leiderschapsrelatie. In dit rapport wordt dit onderzoek beschreven. 1.1 Achtergrond onderzoek Sociale media zijn niet meer weg te denken uit onze samenleving. Er wordt steeds meer en intensiever gebruik gemaakt van nieuwe vormen van media. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de vragen gesteld worden: ‘In hoeverre gaat deze ontwikkeling ons gedrag en ons denken beïnvloeden?’ en ‘Hoe moeten we als gezagsdragers in school en kerk hiermee omgaan?’ In het onderzoek van het lectoraat tot nu toe is inzichtelijk gemaakt hoe jongeren met media omgaan en is richting school, kerk en gezin het Media Attitude Model ontwikkeld op basis waarvan kinderen en jongeren toegerust kunnen worden om goed met media om te gaan. Dit Media Attitude Model is gebaseerd op de grondhouding van de christenen in de eerste eeuw en is concreet gemaakt voor de 21e eeuw als het gaat om het gebruik van nieuwe media. Een van de opdrachten van het lectoraat is ook om concrete richtlijnen te ontwikkelen voor gezagsdragers en leidinggevenden in school en kerk. Hoe moeten zij met de vragen rondom nieuwe media omgaan? In hoeverre lenen nieuwe media zich om in te zetten in het onderwijs? Vragen die het lectoraat Nieuwe media hoopt te beantwoorden zijn onder andere: ‘Wat betekent de toenemende rol van nieuwe media voor de positie van gezagsdragers?’ en ‘Op welke manier kan een leider nieuwe media inzetten passend bij zijn of haar rolopvattingen?’ Om deze vraag te beantwoorden is reeds onderzoek gedaan onder jongeren op scholen voor voortgezet onderwijs en in de bovenbouw van het basisonderwijs. Aan hen zijn vragen gesteld over de manier waarop zij nieuwe media gebruiken en hoe zij dit zien in de relatie met mensen die leiding aan hen geven. Het inzicht in de manier waarop jongeren media gebruiken en leiderschap ervaren is echter nog maar één kant van de medaille. Het lectoraat vind het daarom juist belangrijk om onderzoek te doen onder gezagsdragers in kerk en onderwijs. Hoe staan zij ten opzichte van (gebruik van) nieuwe media en welke betekenis hebben nieuwe media in de relatie tussen leiders en jongeren? In dit rapport wordt het onderzoeksdoel beschreven wat betrekking heeft op het onderwijs. Een vergelijkbaar rapport is beschikbaar voor de betekenis van media voor de relatie van kerkelijk leiders met jongeren. 1.2 Opzet onderzoek Om iets te kunnen zeggen over de betekenis van nieuwe media binnen het onderwijs is er zowel onderzoek gedaan onder jongeren als onder hun docenten, instructeurs, conciërges en administratief medewerkers.

Voor het onderzoek onder jongeren is er bewust voor gekozen om voort te borduren op het onderzoek wat in 2013 onder jongeren plaatsgevonden heeft. Dit met het doel het

mediagebruik onder jongeren te kunnen vergelijken. De enquête uit 2013 is op enkele

punten qua vraagstelling methodisch gecorrigeerd en verder aangevuld met een set

vragen rondom leiderschap en nieuwe media. Als doelgroep is gekozen voor de jongeren

in het voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs op reformatorische of

evangelische grondslag. Via de scholen hebben de jongeren een digitale enquête

aangeboden gekregen in de periode tussen juni 2015 en januari 2016.

Aansluitend op de enquête onder jongeren is ook een enquête afgenomen onder onderwijsmedewerkers. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen onderwijs ondersteunend

personeel (conciërges en administratief medewerkers), instructeurs en

onderwijsassistenten en docenten. Deze enquête is afgenomen in de periode februari –

april 2016.

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

4

1.3 Verantwoording omvang onderzoek Jongerenenquête De enquête onder jongeren is 3100 keer ingevuld. 65% van deze populatie bestaat uit leerlingen jonger dan 16 jaar. Minder dan 5% is ouder dan 18 jaar. Ruim 20% van deze jongeren volgt onderwijs op het VMBO, iets meer dan 30% op de HAVO en 30% op het VWO. De overigen volgen overwegend onderwijs op MBO-niveau. De enquête is ingevuld door jongeren van de vier reformatorische scholen voor voortgezet onderwijs (Van Lodenstein College, Gomarus Scholengemeenschap, Jacobus Fruytier Scholengemeenschap en Wartburg College), het Hoornbeeck College, de Prins Maurits Scholengemeenschap in Middelharnis en het Ichthus College in Veenendaal. Hiermee tekent zich een evenwichtige verdeling af over de kerkgenootschappen. Ruim 35% behoort tot de Geformeerde Gemeenten. 25% behoort tot de Hersteld Hervormde Kerk of de Christelijke Gereformeerde Kerken. Het aandeel Protestantse Kerk in Nederland (al dan niet Gereformeerde Bond) beslaat ruim 15%. Nog eens 15% bestaat uit jongeren uit de (Oud) Gereformeerde Gemeenten (in Nederland). De exacte respons op de enquête is moeilijk te bepalen omdat de scholen die niet allemaal op dezelfde manier aan de leerlingen hebben aangeboden. De opbouw van de populatie laat een redelijk evenwichtige verdeling zien qua leeftijdsklassen, geografische spreiding, opleidingsniveaus en kerkelijke achtergrond. Leidersenquête De enquête is door 673 onderwijsmedewerkers ingevuld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen onderwijs ondersteunend personeel (conciërges en administratief medewerkers), instructeurs/onderwijsassistenten en docenten. De populatie was evenwichtig verdeeld over mannen en vrouwen. Het opleidingsniveau van de respondenten was voornamelijk hoog opgeleid (HBO en WO), namelijk 80%. Daarnaast was sprake van een evenwichtig spreiding qua kerkelijke achtergrond. Het overgrote deel (70%) is werkzaam in het voortgezet onderwijs. De andere groep voornamelijk in het MBO- en HBO-onderwijs. De respondentenverdeling over de verschillende schoolorganisaties is te vinden in tabel 1. Tabel 1. Herkomst scholen onderwijsmedewerkers (in procenten).

Van Lodensteincollege 11,8

Calvijn College 11,5

Gomarus Scholengemeenschap 4,1

Pieter Zandt

Scholengemeenschap

6,1

Jacobus Fruytier

Scholengemeenschap

5,4

Driestar College 5,2

Wartburg College 15,3

Ichthus College 5,2

Hoornbeeck College 26,8

CSG Prins Maurits 5,4

Driestar Educatief (Hogeschool) 3,2

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

5

1.4 Statistische verantwoording De resultaten van het onderzoek zijn statistisch geanalyseerd. Daarbij passen enkele verantwoordingen. In de beschrijving van de data worden bij significante relaties uitsluitend relaties tussen variabelen genoemd die statistisch significant zijn met p≤0,05. Daarnaast spreken we in dit rapport regelmatig over kerkelijke flanken. We hebben de keuze gemaakt om drie groepen samen te stellen. Tot de rechterflank van de gereformeerde gezindte rekenen wij de Oud Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, tot de middengroep de Gereformeerde Gemeenten, Christelijke Gereformeerde Kerken en Hersteld Hervormde Kerk, en tot de linkerflank rekenen wij de Protestantse Kerk in Nederland, Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en overige kerkverbanden.

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

6

2. Onderzoeksvraag

2.1 Positie van nieuwe media binnen het onderwijs Binnen de scholen die meegedaan hebben aan dit onderzoek wordt verschillend aangekeken tegen het gebruik van nieuwe media. Sommige scholen kiezen er bewust voor om te experimenteren met ‘blended learning’, wifi in de klas of iPad-klassen. Andere scholen zijn huiverig en kijken eerst de kat uit de boom. Daarnaast heeft de ene onderwijsorganisatie een duidelijk beleid met betrekking tot het online gedrag van docenten, terwijl de andere organisatie dit beleid niet of nauwelijks heeft. Dit geeft aan dat er een breed scala aan opvattingen bestaat op dit vlak.

2.2 Doel van het onderzoek Deze studie heeft niet de intentie om onderzoek te doen naar leiderschap. Wel wil het lectoraat via deze studie inzicht krijgen in de manier waarop nieuwe media doorwerken in de relatie tussen jongeren en volwassenen die leiding aan hen geven. Hierbij gaat het zowel om het perspectief vanuit de jongere voor wie nieuwe media ‘normaal’ zijn, als om de kant van degene die leiding aan hen geeft. Nieuwe media brengen een andere dynamiek en communicatievorm met zich mee. Beïnvloedt dit ook de relatie met de docent of onderwijsassistent? Ook andersom geldt de vraag hoe een leider nieuwe media positief kan inzetten om de relatie met degenen aan wie hij of zij leiding geeft te beïnvloeden. Het lectoraat heeft de ambitie om deze inzichten te verwerken tot praktische adviezen over mediagebruik voor het onderwijscorps. Dit houdt in dat er, aansluitend op het in 2013 gehouden onderzoek, opnieuw gevraagd wordt naar mediagebruik onder jongeren én de manier waarop zij (het mediagebruik van) hun docenten en ambtsdragers zien. Daarnaast wordt aan leiders eveneens gevraagd naar hun mediagebruik en hun visie op nieuwe media in de relatie met degenen aan wie zij leiding geven.

2.3 Hypotheses mediagebruik en de relatie tot leiderschap Bij de start van het lectoraat zijn veel gesprekken gevoerd met mensen die leiding geven aan jongeren in het gezin, via de school of vanuit de kerk. Hoe zien zij nieuwe media? Welke opvattingen zijn er over het effect van nieuwe media op het gedrag van jongeren? Hoe waarderen de verschillende soorten leiders nieuwe media in de relatie met de kinderen, jongeren of gemeenteleden waaraan ze leiding geven? Samenvattend is een aantal leidende opvattingen verwoord in een aantal hypothesen: 1. Het mediabewustzijn van docenten is verder ontwikkeld dan die van de leerlingen. 2. De onderwijsmedewerker is zich ook online bewust van zijn rol van identificatiefiguur, en gedraagt zich hier ook naar. 3. Leerlingen gebruiken nieuwe media veel intensiever dan hun docenten. 4. Onderwijsmedewerkers die een leiderschapsrol kiezen die consulterend en democratisch is, zullen sociale media eerder inzetten dan diegenen die een autoritaire stijl aanhangen. 5. Leeftijd van de respondent is verklarend voor de visie op het gebruik van nieuwe media en leiderschap. 6. De onderwijssoort waar de betrokkene werkzaam is, is verklarend voor de visie op het gebruik nieuwe media en leiderschap. 7. De Kerkelijke achtergrond van de respondent is verklarend voor de visie op het gebruik van nieuwe media en leiderschap.

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

7

2.4 Verklarend model mediagebruik en leiderschapsstijl Een van de doelen van deze studie is om leiders te kunnen adviseren in de manier waarop nieuwe media door leiders positief ingezet kunnen worden in het onderwijs en waar de grenzen liggen in het gebruik van nieuwe media in de relatie met jongeren. Als het gaat om het adviseren van leiders in de manier waarop nieuwe media functioneren in de relatie met jongeren is er een aantal belangrijke variabelen die maken dat een advies hout snijdt of de plank mis slaat:

- Past het gebruik van nieuwe media wel of niet in de communicatiestijl die hoort bij de

leiderschapsrol?

- Wordt de leiderschapsrol wel of niet ingekleurd door de opvattingen van de leider over

gezag?

- Zijn de persoonlijke opvattingen en (organisatiegebonden) cultuurregels wel of niet

voldoende in overeenstemming met elkaar om als leider authentiek te kunnen opereren?

Om rekening te kunnen houden met de verschillende soorten leiderschapsrollen binnen het onderwijs en de breedte aan opvattingen rondom communicatiestijl en gezag wordt gebruik gemaakt de veelgebruikte indeling in leiderschapsstijlen en de daarbij behorende voorkeuren van communiceren van Hersey en Blanchard1.

Leiderschapsstijl Voorkeur van communiceren

Autoritair Opdracht gevend Consulterend Overtuigend Democratisch Participerend Laissez-faire Delegerend

Hierbij is de stijl van leiderschap niet een op zichzelf staande grootheid. Deze wordt gevoed vanuit de persoonlijke opvattingen die de leider over zijn of haar rol heeft. Samenvattend moet advies rondom mediagebruik van een leider afgestemd zijn op, zoals Bateson2 het noemt, de logische niveaus:

- De functie en de rol van de leider (objectief)

- De rolopvatting van de leider (subjectief)

- De stijl van leidinggeven en communiceren (subjectief)

- De vaardigheden en het gedrag van de leider.

Bateson veronderstelt een logische volgorde van de niveaus. Elke handeling op een lager niveau vloeit voort vanuit een hoger niveau van denken of bewustwording. Veranderingen op een lager niveau kunnen omgekeerd leiden tot veranderingen op een hoger niveau terwijl veranderingen op een hoger niveau moeten leiding tot verandering op lager niveau.

1 P. Hersey en C.H. Blanchard, 1969 en 1985 2 Logische Niveau’s van denken, veranderen, G. Bateson (1979)

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

8

Het al dan niet gebruiken van nieuwe media is afhankelijk van o.a. de omgeving, het gedrag dat de leider wil laten zien, de vaardigheden die de leider heeft, zijn of haar overtuiging / opvatting over het effect daarvan, de missie en de rolopvatting. De inzet van nieuwe media moet passend zijn bij de missie, de rolopvattingen en de vaardigheden van de leider. Aan de andere kant zal het gebruik van nieuwe media (verandering van gedrag) ook kunnen leiden tot het ontwikkelen van andere vaardigheden en een andere rolopvatting (zie figuur 13).

3 Bron: http://www.coachcenter.nl/bateson-de-logische-niveaus-van-denken-leren-en-veranderen/

Figuur 1 - Schematische weergave logische

niveaus van denken

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

9

3. Mediagebruik jongeren versus hun docenten 3.1 Mediagebruik: apparatuur Als bezit van apparatuur als graadmeter gekozen wordt voor mediagebruik valt het op dat jongeren hun docenten ingehaald hebben op het gebied van telefoon- en smartphonebezit. Uit de antwoorden op de enquête wordt zichtbaar dat jongeren meer georiënteerd zijn op hun mobiele device (smartphone) terwijl het onderwijscorps meer gebruik maakt van een laptop, eigen computer of tablet. Wel gebruikt een aanzienlijk gedeelte van de jongeren (nog) een gezamenlijke (vaste) computer. In de enquête onder docenten is ook gevraagd naar het bezit van smartwatches. Het blijkt dat verschillende groepen binnen het onderwijscorps (onderwijsondersteunend personeel, onderwijsassistent en docenten) niet significant verschillend zijn ten opzichte elkaar als het gaat om het bezit van verschillende devices. Wel blijkt dat docenten eerder de nieuwste devices zoals tablets en smartwatches omarmen dan de andere groepen. Daarnaast blijkt ook dat dit opgaat voor het opleidingsniveau: hoger opgeleide onderwijsmedewerkers gedragen zich meer als early adopters dan lager opgeleide medewerkers. Interessant is de vraag of de kerkelijke achtergrond van een respondent verklarend is voor het bezit van apparatuur. Dit blijkt bij de computer en laptop niet het geval te zijn. Voor de nieuwere apparatuur is dit wel het geval. Zo geldt voor een tablet-pc dat deze minder gebruikt wordt in de rechterflank van de gereformeerde gezindte. Hiervoor geldt een significant verband: χ2(1) = 25.811; p = <.004. Daarnaast is er ook een verband tussen leeftijd en apparatuur. Hoe jonger de respondent hoe meer apparatuur hij bezit. Hiervoor geldt ook een significant verband: χ2(1) = 136.043; p = <.000.

Figuur 2 Vergelijking bezit en gebruik van devices; jongeren versus (kerkelijk) leiders

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%

Gezamenlijke computer

Eigen(vaste) computer

Laptop

Tablet

Mobiele telefoon

Smartphone

Vergelijking bezit en gebruik van devices; jongeren versus onderwijsmedewerkers.

Jongeren Onderwijscorps:

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

10

3.2 Mediagebruik: sociale media Als we kijken naar het bezit van devices dan zijn er redelijk veel overeenkomsten tussen jongeren en het onderwijscorps. Als het gaat om het gebruik van deze devices voor sociale media, wordt zichtbaar dat er sprake is van een duidelijk ander gebruik. Jongeren gebruiken hun devices vooral voor dagelijkse sociale media toepassingen. Allereerst valt op dat vrijwel alle jongeren dagelijks WhatsApp gebruiken. Kennelijk is dat voor hen het belangrijkste communicatiemiddel geworden. De helft van de jongeren zit dagelijks op YouTube. Uit andere onderzoeken en uit gesprekken met jongeren weten we dat zij dat vooral gebruiken als consumptiemedium, om vloggers te volgen en op de hoogte te blijven van wat ‘in’ is. Ten opzichte van eerdere onderzoeken valt op dat het dagelijkse gebruik van Facebook onder jongeren nu echt lijkt af te nemen. Het gebruik van alternatieven als Instagram en Snapchat is duidelijk zichtbaar. Hun docenten zijn ook aanwezig in de online omgeving. Ze gebruiken aanzienlijk minder frequent profielnetwerken en gebruiken minder het sociale medium YouTube. Leiders gebruiken relatief veel Facebook terwijl de nieuwere alternatieven nog vrijwel niet gebruikt worden. Verder valt op dat de onderwijsmedewerkers communicatie functioneel en tekstgericht in willen zetten om een boodschap te communiceren, veelal via WhatsApp. Ook wordt er nog veel gemaild in vergelijking met jongeren. Samenvattend kunnen we concluderen dat, ondanks een achterstand ten opzichte van jongeren, nieuwe media niet geschuwd worden door het onderwijscorps. Negentig procent van hen gebruikt bijvoorbeeld tenminste maandelijks YouTube en meer dan veertig procent gebruikt Facebook. Er is geen duidelijk verband gevonden tussen het gebruik van sociale media en de kerkelijke denominatie waarvan de respondent lid is. Dit geldt voor de meer traditionelere (sociale) media zoals e-mail, sms en WhatsApp, maar bijvoorbeeld niet voor het nieuwere sociaal medium Instagram: χ2(1) = 58.678; p = <.001. Daar is wel een verband in die zin dat hoe behoudender het kerkgenootschap is hoe minder er gebruikt wordt van gemaakt van Instagram. Opvallend is ook wel de mate van inburgering van YouTube. Ook binnen de rechterflank van de gereformeerde gezindte wordt dit medium vrijwel door iedereen (80%) met enige regelmaat gebruikt.

Figuur 3 Sociale media (dagelijks gebruik), vergelijking tussen onderwijsmedewerkers en jongeren

0%

20%

40%

60%

80%

100%

120%

E-mail Facebook Pinterest Skype Sms Snapchat Twitter WhatsAppYouTubeInstagramFacetime

Sociale media (dagelijks gebruik), vergelijking tussen onderwijsmedewerkers en jongeren

Onderwijscorps: Jongeren

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

11

3.3 Mediagebruik: tijdsduur en intensiteit Zowel jongeren als hun docenten, instructeurs en conciërges gebruiken nieuwe media intensief. Maar is er verschil tussen de jongeren en hun leiders? Dit blijkt uit de antwoorden op de vraag naar het aantal berichten dat het onderwijscorps en hun leerlingen binnenkrijgen. Hierbij gaat het om het aantal berichten gemiddeld per uur/dag, op een gemiddelde werkdag. Daarbij zijn alle soorten berichten zoals: WhatsApp, e-mail, sms, Facebook en Twitter bij elkaar opgeteld. Opvallend is daarbij dat de leerlingen veel intensiever berichten ontvangen dan het onderwijscorps. Tabel 2. Aantal berichten per uur/dag. Vergelijking tussen het onderwijscorps en leerlingen.

Aantal berichten per uur/dag

(in procenten)

Onderwijscorps Leerlingen

Geen enkele 0 2

Hooguit 5 per dag 7 8

Tussen de 5 en 20 per dag 38 12

Tussen de 20 en 50 per dag, dat is 1 of 2

per uur

31 14

Tussen de 50 en 100 per dag, dat is

tussen de 2 en 5 per uur

13 18

Tussen de 5 en 20 per uur 5 16

Tussen de 20 en 50 per uur 3 15

Tussen de 50 en 100 per uur 2 11

Meer dan 100 per uur 1 5 Vervolgens hebben we hen gevraagd hoeveel uur het onderwijscorps en de leerlingen per dag gebruiken om berichten op sociale media te volgen en bij te houden. Het is vervolgens ook logisch verklaarbaar dat leerlingen veel meer tijd gebruiken om deze berichten te lezen. Tabel 3. Tijdsbesteding online. Vergelijking tussen onderwijscorps en leerlingen Onderwijscorps (in procenten) Leerlingen (in procenten)

0 uur 10,1

Minder dan een half

uur

48,0

0,5 - 1 uur 26,2

1 - 2 uur 14,0

3 - 5 uur 1,7

Meer dan 6 uur 0,0

0 uur 4,9

Minder dan een half

uur

29,8

0,5 - 1 uur 33,6

1 - 2 uur 21,9

3- 5 uur 8,3

Meer dan 6 uur 1,4

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

12

Tabel 4. Bekijken van films/ programma’s op dvd, video, YouTube of TV. Tijdsduur per week in procenten.

Jongeren Onderwijscorps

0 uur 6 6

minder dan 1 uur 25 36

1-3 uur 33 35

4-10 uur 24 18

11-20 uur 9 5

20-40 uur 3 0 3.4 Mediagebruik: filtering en zelfregulering In de reformatorische achterban wordt sterk aangedrongen op verantwoord internetgebruik. Dit wordt vaak in een adem genoemd met filtering. In bepaalde kerkverbanden wordt ook tijdens huisbezoek door de kerkenraad het onderwerp ‘gefilterd internet’ ter sprake gebracht. Vanuit deze optiek zou verwacht kunnen worden dat onder het onderwijscorps het percentage dat zelf gefilterd internet gebruikt hoog is. In het onderstaande figuur de antwoorden op de vraag ‘Wij gebruiken thuis een filter wat bepaalde websites of apps blokkeert’ weergegeven voor zowel de jongeren als voor de leiders. Opvallend is dat op dit gebied de onderwijsmedewerker de rol van identificatiefiguur niet lijkt waar te maken. Mogelijk zien veel volwassenen filtering vooral als een beschermende of controlerende maatregel voor hun kinderen en niet voor zichzelf. Ten aanzien van mobiele filtering is een zelfde trend te zien. Bijna een derde van de jongeren geeft aan op zijn of haar telefoon een vorm van filtering te gebruiken. Bij het onderwijscorps is dit één op de tien.

Figuur 4 Vergelijking gebruik gefilterd internet thuis en gefilterd internet op de smartphone.

0%

20%

40%

60%

80%

Onderwijscorps Leerlingen

Gebruik van gefilterd internet thuis

Ja

0%

10%

20%

30%

40%

Onderwijscorps Leerlingen

Gebruik van gefilterd internet op de smartphone

Ja

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

13

Hoe gaat het onderwijscorps vervolgens om met het gebruik van digitale middelen en sociale media? Welke regels stellen ze voor zichzelf en welke afspraken komen zij na?

Figuur 5 Regulering en invloed gebruik nieuwe media 3.5 Mediagebruik: zondag en invloed op concentratie bij bezinning Nieuwe media hebben de laatste 10 jaar een ontwikkeling doorgemaakt van functionele ICT-apparatuur tot de personal devices met apps die 24 uur per dag, 7 dagen in de week diensten kunnen leveren. Vanuit die optiek is het interessant om te kijken naar het gebruik van nieuwe media op de zondag. In de reformatorische achterban geldt de zondag als een dag waarin terughoudend met media wordt omgegaan. In hoeverre blijkt dit ook uit het mediagebruik van de geënquêteerde jongeren en leiders? Uit tabel 5 blijkt leerlingen hun device iets vaker op zondag gebruiken. Tabel 5. Identiteit en smartphone

Leerlingen Onderwijscorps

Vraag / stelling % - eens % - eens Ik gebruik mijn mobiel of smartphone ook op zondag.

49 42

Ik heb er geen moeite mee om tijdens de kerkdienst af en toe mijn smartphone te gebruiken om een bericht te bekijken of te versturen.

24 3

Ik kan me vaak niet concentreren als ik uit mijn Bijbel lees.

17 16

Opvallend is dat er bij de leerlingen een significant verband; χ2(1) = 275.782; p = <.000 is gevonden tussen het gebruik van de smartphone op zondag en het kerkgenootschap waarvan de leerling lid is. Daarvan is de conclusie dat het smartphonegebruik van jongeren in de linkerflank van de gereformeerde gezindte op zondag hoger is dan in de rechterflank. Dit significante verband geldt ook voor het docentencorps: χ2(1) = 133.844; p = <.000. Opvallend is wel dat het voor het onderwijscorps not done is om tijdens de kerkdienst de mobiel te gebruiken. Ook hiervoor geldt

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90

Ik kan me moeilijk concentreren door alle berichten die ik krijg viamijn smartphone.

Door wat ik lees, zie of hoor via (sociale) media is mijn meningbijgesteld.

Voordat ik een bericht plaats op sociale media plaats, denk ik eerstna hoe dit op anderen overkomt.

Ik vind het moeilijk om te stoppen als ik bezig ben met computer,smartphone, games of sociale media.

Als ik me moet concentreren, zet ik mijn telefoon of mail uit of leg ik hem weg, en ik klik bepaalde programma’s weg.

Voordat ik mijn computer, laptop, tablet of smartphone gagebruiken, denk ik eerst na hoeveel tijd ik online wil besteden.

Regulering en invloed gebruik nieuwe media. Eens met de stellingen in procenten.

Leerlingen Onderwijscorps

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

14

een significant verband: χ2(1) = 71.781; p = <.002 in vergelijking met de leerlingen. Daarnaast is ook een significant verband gevonden tussen het opleidingsniveau van de leerling en het gebruik van de smartphone op zondag: χ2(1) = 69.389; p = <.000. Hoe lager het opleidingsniveau hoe meer de leerling op zondag zijn of haar smartphone gebruikt. Daarnaast is opvallend dat leerlingen die een hogere opleidingsniveau hebben, vaker aangeven zich niet te kunnen concentreren bij het lezen uit de Bijbel, dan leerlingen met een lager opleidingsniveau.

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

15

4. Mediagedrag van het docentencorps versus de leerlingen

4.1 Mediagedrag: wederzijdse verwachtingen sociale media Hoe vanzelfsprekend is een online contact tussen een leerling en een onderwijsmedewerker? Vanuit de docent is dit niet altijd vanzelfsprekend, uitgaande van de bestaande mediaprotocollen van de scholen. In de praktijk zeggen leiders wel vaak dat in hun optiek een online relatie de offline relatie ten goede zou kunnen komen. Verwachten dan de jongeren dat hun docent ingaat op het aangaan van een online connectie? Het antwoord hierop is te vinden in figuur 6.

Figuur 6 Reactie docent op aangaan connectie vanuit leerling Opvallend is dat de onderwijssoorten verschillend om lijken te gaan met een online relatie tussen leerling en onderwijsmedewerker. Binnen het voorgezet onderwijs is een duidelijke afkeurende reactie onder docenten waarneembaar. Binnen het mbo- en hbo-onderwijs is dit minder duidelijk en logischer verklaarbaar door de hogere leeftijd van de jongeren. Dit geldt vooral voor contact via meer zakelijke sociale media als Twitter en LinkedIn. Vervolgens is het interessant om te bezien of de leerling een vriendschapsverzoek zou accepteren en of hij of zij een like zou waarderen. Dit is te zien in figuur 7.

91%76%

64%80%

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

Acceptatievriendschapsverzoek

Facebook

Acceptatie connectieLinkedIn

Geen bezwaar metvolgen op Twitter

Geen bezwaartoevoegen WhatsApp-

groep

Reactie docent op aangaan connectie vanuit leerling

Eens Neutraal Oneens

45%

50%

55%

Ja Nee

Acceptatie door leerling van online connectieverzoek

van:

Docent Mentor

0%

20%

40%

60%

80%

Ja Nee

Waardering like (Facebook) bij nieuwe profielfoto jongere

Docent Mentor

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

16

Figuur 7 Acceptatie vriendschapsverzoek door leerling en waardering like van docent of mentor. Als laatste is het relevant om te weten of het onderwijscorps regelmatig passief meekijkt met de online activiteiten van een leerling. En hoe gaat een onderwijsmedewerker om met zijn privé-mailadres? Gebruikt hij dit ook om mails te versturen naar leerlingen of studenten? Uit figuur 8 valt op te maken dat slechts een klein deel van onderwijsmedewerkers sociale media gebruikt om passief mee te kijken en dat ze ook vrijwel nooit mailen naar het privé mailadres van de leerling of student.

Figuur 8 Meekijken door de docent en mailen vanuit privé-mailadres

32,7

34,3

16,9

14,7

1,4

Ik gebruik (al dan niet via een ander) regelmatig sociale media om te kijken

hoe een leerling of student in het leven staat en welke activiteiten

hij/zij uitvoert.

Helemaal niet mee eens Niet mee eens

Neutraal Mee eens

Zeer mee eens

2,7

5,7

5,1

3056,6

Ik mail nooit vanuit mijn privé-mailadres naar het privé-mailadres van mijn

leerling of student.

Helemaal niet mee eens Niet mee eens

Neutraal Mee eens

Zeer mee eens

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

17

4.2 Mediagedrag vanuit de leider: corrigerende mechanismen In de voorgaande paragrafen hebben we gezien welke media worden gebruikt door het onderwijscorps en de leerlingen. Ook zijn hun online activiteiten in kaart gebracht. Maar wie grijpt er in als er ‘iets mis’ gaat? Welke corrigerende mechanismen zijn er? In figuur 9 zijn deze in kaart gebracht. Daaruit valt op te maken dat docenten regelmatig het gevoel hebben dat ze een leerling moeten aanspreken – en ze doen dat ook. Maar onderling doen ze dat minder.

Figuur 9 Aanspreekcultuur onderwijscorps

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80%

Hoe vaak hebt u het gevoel gehad dat u collega’s moest aanspreken op hun online gedrag richting

leerlingen of studenten?

Hoe vaak hebt u collega’s aangesproken op hun online gedrag?

Hoe vaak hebt u het gevoel gehad dat u leerlingenmoest aanspreken op hun online gedrag richting

medeleerlingen of docenten?

Hoe vaak hebt u leerlingen aangesproken op hun ophun online gedrag?

Corrigerend mechanisme (in procenten)

Vaak Soms/regelmatig Nooit

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

18

Moet het privé online-gedrag volledig in lijn zijn met de schoolbeleidslijn? Het overgrote deel van de het onderwijscorps is het hier wel mee eens. Maar wie moet de docent in kwestie dan aanspraken? Zijn leidinggevende lijkt de onderwijsmedewerker weinig aan te spreken, zo blijkt uit figuur 10.

Figuur 10 Mediagedrag in lijn met de schoolbeleidslijn en aanspreekgedrag

leidinggevende

37,8

22,7

24,5

12,8

2,1

Mijn leidinggevende spreekt mij aan op mijn gedrag op sociale

media.

Helemaal niet mee eens Niet mee eens

Neutraal Mee eens

Zeer mee eens

313,3

19,3

42

22,4

Het online (privé)gedrag van onderwijsmedewerkers moet

volledig in lijn zijn met de schoolbeleidslijn.

Helemaal niet mee eens Niet mee eens

Neutraal Mee eens

Zeer mee eens

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

19

4.3 Toepassing nieuwe media Hoe staat het docentencorps zelf ten opzichte van het gebruik van nieuwe mediatoepassingen voor onderwijsdoeleinden? Op welke manier kunnen sociale media iets betekenen voor de school en welke visie hebben onderwijsmedewerkers hier op? Deze stellingen zijn geclusterd en gepresenteerd in tabel 6 en 7. Vervolgens is in figuur 11 de visie van de onderwijsmedewerker op de functie van sociale media in de relatie tussen de onderwijsmedewerker en de leerling in kaart gebracht. Tabel 6. Visie op nieuwe media t.b.v. de school

Stelling Oneens (%)

Neutraal (%)

Eens (%)

Sociale media kunnen de afstand tussen een docent/onderwijsmedewerker in de groep kleiner maken.

28 22 50

Je kunt sociale media als docent/onderwijsmedewerker actief inzetten om de relatie met de mensen aan wie je leiding geeft te versterken.

34 20 46

Sociale media inzetten biedt een kans om jongeren te laten zien wie je als gezagsdrager / leidinggevende echt bent.

69 19 12

Sociale media kunnen drempelverlagend werken, zodat jongeren als er problemen zijn eerder aan de bel durven trekken.

15 21 64

De school zou meer nieuwe digitale middelen moeten inzetten om aan te sluiten bij de leefwereld van jongeren.

45 35 20

Tabel 7. Actief of passief nieuwe media inzetten?

Stelling Oneens (%)

Neutraal (%)

Eens (%)

Een docent/onderwijsmedewerker die actief participeert in sociale media ondergraaft zijn/haar gezagspositie.

27 30 43

Een docent/onderwijsmedewerker die passief aanwezig is op sociale media (meekijken) ondergraaft zijn/haar gezagspositie.

59 28 13

Een docent/onderwijsmedewerker moet niet met het privéleven te koop lopen via sociale media.

9 11 80

Een docent/onderwijsmedewerker kan niet op sociale media aanwezig zijn zonder zelf ook informatie te delen; ook daar is hij/zij immers een voorbeeld.

46 26 28

Een social-media-account van een docent/onderwijsmedewerker moet openbaar zijn, zodat alle jongeren kunnen zien wie hij/zij is (voorbeeldrol).

81 12 7

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

20

Figuur 11 Visie op functie sociale media in relatie onderwijsmedewerker - leerling

46

19

35

Een docent/onderwijsmedewerker

die de leefwereld van de jongeren wil leren kennen, kan

niet om sociale media heen.

Eens Neutraal Oneens

5

20

75

Een-op-een gesprekken voeren met leerlingen via direct

messaging (bijv. sms/WhatsApp) is voor een leider een verrijking van de

relatie met de leerling.

Eens Neutraal Oneens

90

55

Gesprekken onder vier ogen genieten altijd de voorkeur

boven een gesprek via WhatsApp.

Eens Neutraal Oneens

74

19

7

Gesprekken via sociale media moeten altijd ondersteunend

zijn aan echt contact.

Eens Neutraal Oneens

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

21

4.4 Mediagedrag in de praktijk: casussen gebruik nieuwe media door leiders Hoe ver mag een onderwijsmedewerker in zijn of haar gedrag gaan om aan te sluiten bij jongeren? Mag deze zich ook ‘uitleven’ op sociale media op een manier die maximaal aansluit bij de manier waarop jongeren sociale media gebruiken? Of past dit niet bij de leiderschapsrol? We legden hen concrete casuïstiek voor.

Casus Jansen Enkele reacties Docent Jansen (54) merkt in

de praktijk dat hij het lastig

vindt om te peilen wat er

onder jongeren leeft. Hun

wereld is zo anders dan de

zijne. Op advies van een jongere collega overweegt hij

daarom om op Facebook te

gaan. Hij zal dan alleen een

summier profiel aanmaken,

zelf geen berichten plaatsen

en zijn profiel alleen

gebruiken om mee te kijken

met jongeren.

Hoe oordeelt u hierover?

Achterbaks. Alles is rekbaar.

Als het puur is om de leefwereld beter te begrijpen, vind ik het goed. Niet om te controleren, dat vind ik te ver gaan!

Als je participeert prima, maar geef dan ook je voorbeeldfunctie mee. Dus laat zien hoe je sociale media ook

kunt gebruiken.

Als oudere docent ondergraaf je je gezagspositie.

Altijd beter dan om helemaal geen idee te hebben waar je het over hebt als oudere. Als het echt is uit pure interesse in de

leefwereld van jongeren vind ik het een goede poging.

Persoonlijk zou ik dan wel een iets aangekleder profiel doen,

anders word je wel een beetje een gluurder.

Betekent dat hij toch iets gaat doen waarvoor hij eerst bewust

gekozen heeft niet deel te nemen.

Ik vraag me af of dit de manier is om de leefwereld van jongeren te peilen.

Ik zou dhr. Jansen op een cursus gesprekstechnieken sturen; we moeten met jongeren praten, niet WhatsAppen of sms'en.

Positief Neutraal Negatief 37% 30% 33%

Casus Mariska Beoordeling Mariska zit de laatste tijd niet lekker in haar

vel. Ze ziet er vaak afwezig uit en doet niet

actief mee in de groep. U hebt het gevoel dat

er thuis iets speelt. Verschillende keren hebt

u gevraagd of er iets is en hebt u naar

ingangen gezocht om hierover met haar door

te praten. Ze houdt het contact echter af. Tot

vanmiddag… U krijgt via uw mobiele telefoon

een tekstbericht van Mariska

(sms/WhatsApp) waarin ze haar hele situatie

uit de doeken doet. Ze vertelt dat ze

depressieve gevoelens heeft en zich vaak

eenzaam voelt. Ze sluit af met een

hartenkreet: ‘Ik kan bij niemand anders

terecht dan bij u’.

Hoe oordeelt u hierover?

% kiest voor:

56% U stuurt een zakelijk berichtje terug dat u haar bericht gelezen hebt en bereid bent om met haar te praten in een fysiek gesprek.

14% U stuurt een betrokken berichtje terug en stelt wat vragen ter verduidelijking van de situatie.

11% U belt haar op via haar directe nummer en vraagt wat u voor haar kunt betekenen.

3% U belt haar via het nummer van haar ouders en vraagt wat u voor haar kunt betekenen.

16% U reageert niet op haar bericht. U wacht tot het eerstvolgende contactmoment en spreekt haar dan aan.

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

22

Casus etentje Beoordeling U hecht veel belang aan een goede band in uw

klas. Daarom organiseert u voor hen in de

decembermaand een etentje. Echter, de

aanmeldingen hiervoor vallen tot nu toe

tegen. Eerder hebt u de groep al mondeling

uitgenodigd. Ook hebben ze via e-mail een

uitnodiging ontvangen. U spreekt de groep

niet meer voordat het etentje daar is.

Wat zou u doen?

% kiest voor:

44% U stuurt nog een mail.

40% U vraagt één van de leerlingen om een berichtje te sturen via sociale media.

10% U stuurt een bericht via de WhatsApp-groep.

4% U vraagt één van de leerlingen om een evenement aan te maken op Facebook.

2% U maakt een evenement aan op Facebook

Casus mentorklas Enkele reacties Docent Harry heeft een goede band

met zijn mentorklas. Zowel binnen de

groep als tussen hem en de groep

worden veel persoonlijke dingen

gedeeld. Ook is de traditie ontstaan

om elkaar te verrassen rondom de

verjaardagen. Harry heeft een

geweldig plan. Hij gaat elke jongere uit zijn groep met zijn of haar

verjaardag een persoonlijke

boodschap sturen. Hij maakt een

filmpje waarin hij ‘happy birthday to

you’ zingt met voor elke jongere zijn

of haar naam erin en stuurt deze

opname via sociale media naar een

persoonlijk account van de jarige

(anderen kunnen dit niet zien).

Aardig van Harry, maar een beetje overdreven. Hij kan ook een (digitale) kaart sturen, of een

persoonlijk mailtje met meer diepgaande tekst.

Als docent is het belangrijk om je professionaliteit te behouden.

Dit voelt iets te betrokken aan.

Geen 1-op-1-contact via sociale media, dit veroorzaakt narigheid .

Geen professionele houding.

Grappig, maar overdreven. Het kan geen kwaad, maar er is wel gevaar voor meer contact dan

alleen dit berichtje rondom een verjaardag.

Het past niet bij me, maar het idee is leuk.

Je spreekt jongeren dan aan in hun 'taal'.

Leuk, persoonlijk en toch niet te. Veel werk maar zo gaat dat met goede ideeën.

Plaats het openlijk, zodat iedereen kan zien dat

het sociaal is, en niet geheim!

Positief Neutraal Positief 7% 22% 7%

Casus Forum In uw klas neemt een leerling het initiatief om online een besloten groep of forum aan te maken

waarop de klasgenoten met elkaar kunnen napraten over de lessen.

Vooraf worden er spelregels afgesproken over de toonzetting van de reacties.

Hoe staat u tegenover dit initiatief als u zelf

geen onderdeel uitmaakt van deze groep?

Positief Neutraal Negatief

25% 42% 33%

Wat zou uw mening zijn als u zelf ook

onderdeel zou uitmaken van deze online

groep/dit forum?

Positief Neutraal Negatief

26 % 30 % 44 %

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

23

Casus Beoordeling Wim is een betrokken en collegiale docent. Vandaag deelt hij via Facebook een link naar een popmuzieknummer van The Beatles. Hij voorziet dit bericht van de volgende tekst: ‘Zo’n ontroerend nummer. Blijft prachtig!’

% kiest voor:

19 Hij mag dit doen. Dit is een privézaak .

31 Hij begeeft zich op glad ijs. Voor degenen aan wie hij/zij leiding geeft, is dit verwarrend.

50 Hij mag dit niet doen. Deze leider moet eenheid in leer en leven uitstralen.

Casus Eén van uw leerlingen (of bij jongeren: van je beste vrienden) plaatst deze foto met tekst op Facebook. Hoe zou u deze actie duiden?

Omschrijving JONGEREN ONDERWIJSCORPS Positieve duiding vanuit christelijke boodschap

Ja, ik vind het positief om te laten zien dat je christen bent. Ja, ik vind het een aansprekende tekst

62% Mooi dat hij of zij dit deelt

72%

Positieve bevestiging vanwege vriendschap

Ja, ik like elk bericht van mijn vrienden of vriendinnen

9% N.v.t. -

Negatieve duiding vanwege christelijke boodschap of Facebook

Nee, ik hoef op Facebook niet te laten zien dat ik christen ben. Nee, christelijke dingen horen niet op Facebook

10% Christelijke dingen horen niet op Facebook

3%

Negatieve duiding vanwege 'te populair christelijk' gedrag

Nee, ik vind het delen van teksten 'te populair christelijk'

19% "Te evangelisch" of "te christelijk"

4%

Geen mening / overig

N.v.t. - Ik vind het lastig om hierover een mening te hebben

20%

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

24

5. Leiders over hun stijl van leidinggeven in relatie tot sociale media In hoofdstuk 4 van dit rapport is een koppeling gelegd tussen de stijl van leidinggeven, de opvattingen over de rol en de wijze waarop gecommuniceerd wordt. Het is wenselijk dat het gebruik van nieuwe media in lijn is met de offline. Daarom is in deze studie ook gevraagd naar de visie op de eigen leiderschapsrol. In tabel 8 zijn de visies op leiderschap en de communicatiestijl inzichtelijk gemaakt. Vervolgens zijn in figuur 11 de stijl van communiceren (gezien vanuit leider) en in figuur 12 het voorkeur communicatiemiddel en de verhouding tussen mensgericht en taakgerichtheid gepresenteerd. Tabel 8. Visie op leiderschap en stijl van communiceren

Leiderschapsstijl Autoritair Consulterend Democratisch Laissez-faire Communicatiestijl Zender Intermediair Groepswerker Vragen Antwoorden en scores U bent als gezagsdrager bezig met overdracht. Hoe ziet u in uw rol als in de gemeente de verhouding tussen ‘zenden’ en ‘ontvangen’?

Ik ben vooral een zender; gericht op overdracht.

Ik vind zenden en ontvangen beiden belangrijk.

Ik ben vooral een ontvanger en reageer op wat anderen aangeven

9% 87% 4%

Welke hiërarchische verhouding neemt u bij voorkeur aan ten opzichte van de groep?

Ik sta op afstand en boven de groep.

Ik ben de spil in de groep.

Ik ben als gelijke aanwezig in de groep. Ik dien de groep.

35% 51% 14% Wat verwacht de groep van u?

De groep verwacht van mij dat ik informatie geef en de groep aanstuur.

De groep verwacht van mij dat ik mijn informatie verrijk met de informatie die de groep geeft.

De groep verwacht van mij dat ik goed naar hen luister en iets doe met de informatie die zij geeft.

De groep verwacht van mij dat ik doe wat de groep het liefst wil.

55% 18% 26% 1% Wat kenmerkt uw stijl richting de groep het meest?

Zij kunnen veel van mij leren

Zij waarderen het dat ik ze inschakel

Zij waarderen het dat ik met ze samenwerk.

Ze waarderen het dat zij de JV-avond, de les of het gesprek mogen bepalen

32% 31% 37% 1%

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

25

Figuur 11 Stijl van communiceren en communicatiedoel

Figuur 12 Voorkeur communicatiemiddel en verhouding mensgericht en taakgerichtheid

10,8

43,919,8

25,5

Voorkeur in communicatiestijl

Luisteren naar wat de groep vindt.

Via stellingen of vragen samen tot een meningkomen.Overtuigen via een inspirerend betoog.

10,6

6,23,4

79,8

Voorkeur communicatiemiddel

Liefst schriftelijk via één goed onderbouwd verhaal.

Liefst mondeling via een monoloog.

Liefst schriftelijk via korte berichten op elkaar reageren.

Liefst mondeling via een gesprek.

30,4

41,8

27,8

Verhouding mensgerichtheid en taakgerichtheid

Ik ben vooral bezig met de inhoud (lesstof,toerusting).

Ik ben vooral bezig met het leerproces van deleerling/stude

Ik ben vooral bezig met het welbevinden vande leerling/stud

9,4

21,8

28,8

15,8

3,5

1,6

18,2

0,9

Voorkeur in communicatiedoel

Inspireren Kennis overdragen

Tot nadenken aanzetten Vaardigheden aanleren

Gesprek uitlokken Informatie verzamelen

Begeleiden Overtuigen

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

26

6. Toetsing hypotheses nieuwe media en onderwijs 6.1 Hypothesen In hoofdstuk 2 is een aantal hypothesen weergegeven die opgesteld zijn vanuit vragen die er leven in het reformatorisch en christelijk onderwijs. Om de hypotheses te kunnen toetsen is gebruik gemaakt van SPSS. Met dit programma zijn kruistabellen gemaakt waarin de gegeven antwoorden voor twee vragen met elkaar in verband gebracht worden. Daarna is er onderzocht of er sprake is van een correlatie tussen de antwoorden. Hiervoor is gebruik gemaakt van een Chi-kwadraattoets, waarbij gezocht wordt op een tweezijdig lineair verband (Asymptotische significantie, tweezijdige toets) tussen beide vragen en antwoorden. Op het moment dat de waarde voor de toets kleiner is dan 0,05 (5%) is sprake van een significant verband en mag aangenomen worden dat er een lineair verband zit tussen beide vragen. De kans dat dat niet zo is, is dan kleiner dan 5%. Is de waarde van de toets groter dan 5% dan berust de eventueel veronderstelde samenhang op toevalligheden. Te toetsen hypotheses: 1. Het mediabewustzijn van docenten is verder ontwikkeld dan die van de leerlingen. 2. De onderwijsmedewerker is zich ook online bewust van zijn rol van identificatiefiguur, en gedraagt zich hier ook naar. 3. Leerlingen gebruiken nieuwe media veel intensiever dan hun docenten. 4. Onderwijsmedewerkers die een leiderschapsrol kiezen die consulterend en democratisch is, zullen sociale media eerder inzetten dan diegenen die een autoritaire stijl aanhangen. 5. Leeftijd van de respondent is verklarend voor de visie op het gebruik van nieuwe media en leiderschap. 6. De onderwijssoort waar de betrokkene werkzaam is, is verklarend voor de visie op het gebruik nieuwe media en leiderschap. 7. De Kerkelijke achtergrond van de respondent is verklarend voor de visie op het gebruik van nieuwe media en leiderschap.

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

27

6.1.1 De mediabewustheid van docenten is verder ontwikkeld dan die van de leerlingen. In dit rapport hebben we het construct mediabewustzijn meetbaar gemaakt door de respondenten stellingen voor te leggen over filtering, concentratie, tijdsbesteding, multitasking en het gebruik van een device op zondag. Door tien variabelen te vergelijken tussen het onderwijscorps en de leerlingen is dit mediabewustzijn van beide groepen in kaart gebracht. Daarbij is een arcering aangebracht, waarbij de kleur rood staat voor een mindere ontwikkeld mediabewustzijn in vergelijking met de andere groep. De groene kleur staat voor een betere mate van mediabewustzijn. Het lijkt er dus op dat deze hypothese moet worden verworpen. Het mediabewustzijn van leerlingen loopt op sommige thema’s voorop ten opzichte van de docenten. Daarbij moet vanzelfsprekend de kanttekening worden gemaakt dat er bij de leerlingen nog veelal sprake zal zijn van ouders en andere opvoeders die regels stellen. Echter, van het onderwijscorps zou je mogen verlangen dat dat deze regels geïnternaliseerd heeft in het gedrag. Opvallend verschil is het gebruik van de smartphone op zondag. Voor het onderwijscorps is dit lager en is het duidelijk ‘not done’ om de smartphone tijdens de kerkdienst te gebruiken. Opvallend is dat op dit gebied de onderwijsmedewerker de rol van identificatiefiguur niet lijkt waar te maken. Mogelijk zien veel volwassenen filtering vooral als een beschermende of controlerende maatregel voor hun kinderen en niet voor zichzelf. Tabel 8. Mediabewustheid onderwijscorps versus leerlingen

Variabele Onderwijscorps Leerlingen Filtering vaste aansluiting Ja: 61% Ja: 65% Filtering mobiele aansluiting Ja: 13% Ja: 30% Moeilijk om te stoppen met sociale media

Mee eens: 22% Mee eens: 53%

Vooraf bepalen hoeveel tijd online wordt doorgebracht.

Ja: 14% Ja: 22%

Moeilijk kunnen concentreren door berichten via smartphone

Mee eens: 10% Mee eens: 37%

Telefoon wegleggen of programma’s wegklikken bij geconcentreerd werken.

Eens: 62% Eens: 68%

Smartphone gebruik op zondag Ja: 42% Ja: 49%

Smartphone gebruik tijdens kerkdienst

Ja: 3% Ja: 24%

Half uur voor het slapen, stoppen met het gebruik van device.

Eens: 48% Eens: 23%

Voorafgaand aan plaatsing bericht, nadenken hoe dit overkomt op anderen.

Eens: 84% Eens: 64%

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

28

6.1.2. De onderwijsmedewerker is zich ook online bewust van zijn rol van identificatiefiguur, en gedraagt zich ook hiernaar. In dit rapport hebben we het construct identificatiefiguur meetbaar gemaakt door stellingen te poneren over zijn voorbeeld(ig) gedraag op sociale media. Deze hypothese is moeilijk te valideren. Reden hiervoor is dat het bijna onmogelijk is om via kwantitatief onderzoek een attitude-aspect te meten. Daarnaast is het feitelijke gedrag ook niet meetbaar. Desondanks geven de onderstaande variabelen een indicatie om de genoemde hypothese te kunnen toetsen. Het is duidelijk dat onderwijsmedewerkers sociale media niet in (willen) zetten om te laten wie zij echt zijn, hoewel zij ook niet vinden dat als onderwijsmedewerkers die wel doen hun gezagspositie ondergraven. Slechts een kleine minderheid van de respondenten ziet kansen in het gebruik van sociale media. Hiervan kan natuurlijk de schoolbeleidslijn de verklarende factor zijn. Als daarin ernstig wordt ontraden om sociale media te gebruiken, zal de bereidheid om deze te gaan gebruiken ook minder groot zijn. Verder is er meer kwalitatief onderzoek nodig om deze hypothese te kunnen toetsen. Tabel 9.

Variabele Onderwijscorps

Voordat ik een bericht plaats op sociale media plaats, denk ik eerst na hoe dit op anderen overkomt.

Eens: 84%

Sociale media inzetten biedt een kans om jongeren te laten zien wie je als docent/onderwijsmedewerker echt bent.

Eens: 13%

Het online (privé)gedrag van onderwijsmedewerkers moet volledig in lijn zijn met de schoolbeleidslijn.

Eens: 64%

Mijn leidinggevende spreekt mij aan op mijn gedrag op sociale media.

Eens: 15%

Een docent/onderwijsmedewerker moet niet met het privéleven te koop lopen via sociale media.

Eens: 92%

Een docent/onderwijsmedewerker die actief participeert in sociale media ondergraaft zijn/haar gezagspositie.

Eens: 27%

Een docent/onderwijsmedewerker kan niet op sociale media aanwezig zijn zonder zelf ook informatie te delen; ook daar is hij/zij immers een voorbeeld.

Eens: 28%

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

29

6.1.3. Leerlingen gebruiken nieuwe media veel intensiever dan hun docenten. Om deze hypothese te valideren of falsificeren zijn drie variabelen onderzocht. Allereerst het aantal berichten per uur of per dag, het aantal uren dat de leerlingen en het onderwijscorps gebruiken om deze berichten bij te houden en de tijd die wordt besteed aan het bekijken van films of programma’s. Tabel 10. Aantal berichten per uur/dag.

Aantal berichten per uur/dag

(in procenten)

Onderwijscorps Leerlingen

Geen enkele 0 2

Hooguit 5 per dag 7 8

Tussen de 5 en 20 per dag 38 12

Tussen de 20 en 50 per dag, dat is 1 of 2

per uur

31 14

Tussen de 50 en 100 per dag, dat is

tussen de 2 en 5 per uur

13 18

Tussen de 5 en 20 per uur 5 16

Tussen de 20 en 50 per uur 3 15

Tussen de 50 en 100 per uur 2 11

Meer dan 100 per uur 1 5 Hieruit blijkt dat leerlingen behoorlijk meer berichten ontvangen dan hun docenten. Opvallend is ook dat er een redelijk ‘evenwichtige’ verdeling lijkt te zijn tussen de verschillende klassen. Bij het onderwijscorps is dit duidelijk niet het geval. Op basis van tabel 10 blijkt sommige jongeren veel meer berichten ontvangen dan het onderwijscorps, maar dat er ook een groep jongeren is die in gelijke pas loopt met de onderwijsmedewerkers. Tabel 11. Tijdsinvestering per week.

Gezien het aantal berichten zou je verwachten dat leerlingen fors meer tijd investeren om deze berichten te bekijken. De resultaten hiervan staan in tabel 11. Vanzelfsprekend is er een verschil, maar dit is niet in verhouding

met het aantal berichten. Je kunt dus kunnen concluderen dat leerlingen de berichten ook sneller afwerken dan het docentencorps. Dit zou vervolgens weer verklaar kunnen zijn door dat jongeren vooral korte WhatsApp-berichten versturen en het onderwijscorps voor mails. De laatste variabele betreft het bekijken van films/ programma’s op dvd, video, YouTube of TV. Deze gegevens zijn gepresenteerd in tabel 12. Hierbij is opvallend dat leerlingen behoorlijk meer programma’s bekijken dan de onderwijsmedewerkers. We stellen dat leerlingen nieuwe media intensiever (dat is meer en vaker) gebruiken dan hun onderwijsmedewerkers. Opgemerkt dient te worden dat leerlingen meer berichten ontvangen, maar ze er verhoudingsgewijs minder tijd aan kwijt zijn om deze te beantwoorden.

Tijdsinvestering per week

Jongeren Onderwijs corps

0 uur 6 6

minder dan 1 uur 25 36

1-3 uur 33 35

4-10 uur 24 18

11-20 uur 9 5

20-40 uur 3 0

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

30

Tabel 12. Bekijken van films/ programma’s op dvd, video, YouTube of TV. (tijdsduur per week) Onderwijscorps (in procenten) Leerlingen (in procenten)

Nooit 10,1

Minder dan een half

uur

48,0

0,5 - 1 uur 26,2

1 - 2 uur 14,0

3 - 5 uur 1,7

Total 100,0 6.1.4 Onderwijsmedewerkers die een leiderschapsrol kiezen die consulterend en democratisch is, zullen sociale media eerder inzetten dan diegene die een autoritaire stijl aanhangen. Tabel 13. Leiderschapsstijl versus inzet nieuwe media

Leiderschapsstijl Autoritair Consulterend Democratisch Laissez-faire Communicatiestijl Zender Intermediair Groepswerker Vragen Antwoorden en scores U bent als gezagsdrager bezig met overdracht. Hoe ziet u in uw rol in de klas tussen de verhouding tussen ‘zenden’ en ‘ontvangen’?

Ik ben vooral een zender; gericht op overdracht.

Ik vind zenden en ontvangen beiden belangrijk.

Ik ben vooral een ontvanger en reageer op wat anderen aangeven

Welke hiërarchische verhouding neemt u bij voorkeur aan ten opzichte van de groep?

Ik sta op afstand en boven de groep.

Ik ben de spil in de groep.

Ik ben als gelijke aanwezig in de groep. Ik dien de groep.

Wat verwacht de groep van u?

De groep verwacht van mij dat ik informatie geef en de groep aanstuur.

De groep verwacht van mij dat ik mijn informatie verrijk met de informatie die de groep geeft.

De groep verwacht van mij dat ik goed naar hen luister en iets doe met de informatie die zij geeft.

De groep verwacht van mij dat ik doe wat de groep het liefst wil.

Wat kenmerkt uw stijl richting de groep het meest?

Zij kunnen veel van mij leren

Zij waarderen het dat ik ze inschakel

Zij waarderen het dat ik met ze samenwerk.

Ze waarderen het dat zij de JV-avond, de les of het gesprek mogen bepalen

Nooit 4,9

Minder dan een half

uur

29,8

0,5 - 1 uur 33,6

1 - 2 uur 21,9

3- 5 uur 8,3

Meer dan 6 uur 1,4

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

31

Meer digitale middelen inzetten.

Een docent die actief participeert op sociale media ondergraaft zijn

gezagspositie.

Contacten via sociale media tussen docent en leerling vind ik prima.

-- -- -- --

0 0 - - - - - -

+ - - - - - - - - + + +

-- - - + - -- -

+ - - +

++ +

-- - - +

++ = Grote groep met deze gezagsopvatting is het hier mee eens + = Een aanzienlijk deel met deze gezagsopvatting is het hier mee eens 0 = Neutraal - = Een aanzienlijk deel met deze gezagsopvatting is het hier mee oneens -- = Een grote groep met deze gezagsopvatting is het hier mee oneens Deze hypothese is slechts ten dele te valideren. In tabel 13 hebben we een samengestelde tabel gemaakt met daarin de vier leiderschapsstijlen en de variabelen dit staven. Vervolgens hebben we drie verschillende stellingen onder gepresenteerd en deze vervolgens met de daarboven genoemde variabelen in verband gebracht. Duidelijk is dat onderwijsmedewerkers die een autoritaire leiderschapsstijl hebben, afwijzender staan ten opzichte van het gebruik van meer digitale middelen en zij online contacten tussen docenten en leerlingen sterk afkeuren. De consulterende en democratische leider staat milder in deze discussie. Voor hem is het geen uitgemaakte zaak, maar hij keurt online contacten tussen docent en leerling in ieder geval niet zo sterk af als de autoritaire leider. De groep die een laissez-faire stijl aanhangt (wat overigens een zeer kleine groep is) ziet wel opvallend veel voordelen van de inzet van digitale media. De conclusie is gerechtvaardigd dat de autoritaire leider een sterk afkeurende houding heeft ten opzichte van de inzet digitale middelen en online contacten sterk afkeurt. 6.1.5. Leeftijd van de respondent is verklarend voor de visie op het gebruik van nieuwe media en leiderschap. Deze hypothese is te valideren op basis van de vier gepresenteerde correlaties. De groep jongere onderwijsmedewerkers –jonger dan 45 jaar- geeft veel vaker aan dat je sociale media kunt inzetten om relaties te versterken en vindt niet dat je daarmee de gezagspositie ondermijnt. De groep oudere onderwijsmedewerkers –ouder dan 45 jaar- vindt wel vaker dat dit ten koste gaat van de gezagspositie. Ook staat deze laatste groep vaker afwijzend ten opzichte van de inzet van meer digitale middelen op school. Opvallend is wel dat de jongere groep deze middelen niet direct lijkt te omarmen, maar een meer afwachtende houding aanneemt. Beide groepen zien wel het belang om de leefwereld van de jongeren te begrijpen. Voor het toetsen van het bovenstaande, zijn de volgende correlaties onderzocht: Mijn leeftijd is: * De school zou meer nieuwe digitale middelen moeten inzetten om aan te sluiten bij de leefwereld van jongeren. Mijn leeftijd is: * Een docent/onderwijsmedewerker die actief participeert in sociale media ondergraaft zijn/haar gezagspositie.

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

32

Mijn leeftijd is: * Je kunt sociale media als docent/onderwijsmedewerker actief inzetten om de relatie met de mensen aan wie je leiding geeft te versterken. Mijn leeftijd is: * Een docent/onderwijsmedewerker die de leefwereld van de jongeren goed wil leren kennen, kan niet om sociale media heen. 6.1.6. De onderwijssoort waar de betrokkene werkzaam is, is verklarend voor de visie op het gebruik nieuwe media en leiderschap. Is er een verschil tussen het voorgezet onderwijs aan de ene kant en het mbo- en hbo-onderwijs aan de andere kant als deze groepen vergeleken worden in hun visie op nieuwe media en leiderschap? Uit de resultaten in tabel 14 blijkt dat een onderwijsmedewerker in het voortgezet onderwijs is iets terughoudender in het contact via sociale media tussen docent en leerling. Binnen het mbo-onderwijs en vooral binnen het hbo-onderwijs wordt dit meer gezien als een kans. De medewerkers van de verschillende onderwijssoorten zijn het er wel over eens dat gesprekken via sociale media altijd ondersteunend moeten zijn aan echt contact. Ook zien alle onderwijsmedewerkers het als een voordeel dat sociale media drempelverlagend kunnen werken, zodat jongeren bij problemen eerder aan de bel durven te trekken. Binnen het voortgezet onderwijs vindt 65% van de respondenten dit, en binnen het mbo- en hbo-onderwijs 77 procent. Over het feit dat een onderwijsmedewerker niet te koop moet lopen met zijn privéleven, zijn de meningen nauwelijks verdeeld. Wel is het opvallend dat de respondenten uit het voortgezet onderwijs minder graag meer nieuwe digitale middelen zouden willen inzetten dan onderwijsmedewerkers uit het mbo- en hbo-onderwijs. Concluderend kunnen we stellen dat de onderwijssoort maar in beperkte mate verklarend is voor de visie. De onderzochte correlaties zijn interessant en afwijkend, maar niet statisch significant. Gezien de leeftijd van de betreffende leerlingen/studenten zijn de iets uiteenlopende visies wel te verklaren. Tabel 14. Vergelijking onderwijssoorten

VO MBO/HBO Als een leerling of student mij uitnodigt op Facebook zal ik deze uitnodiging accepteren.

Ja: 3% Ja: 6%

Gesprekken via sociale media moeten altijd ondersteunend zijn aan echt contact.

Ja: 82% Ja: 78%

Een docent/onderwijsmedewerker die de leefwereld van de jongeren goed wil leren kennen, kan niet om sociale media heen.

Ja: 44% Ja: 53%

Sociale media kunnen de afstand tussen een docent/onderwijsmedewerker en de groep kleiner maken.

Ja; 48% Ja: 55%

Als een leerling of student mij uitnodigt op LinkedIn zal ik deze uitnodiging accepteren.

Ja; 7% Ja: 23%

6.1.7. De kerkelijke achtergrond van de respondent is verklarend voor zijn of haar visie op nieuwe media en leiderschap. Is de kerkelijke achtergrond van de respondent verklarend voor zijn of haar visie op nieuwe media en leiderschap binnen school? Om deze hypothese te kunnen toetsen zijn drie variabelen gecorreleerd aan het kerkverband en gepresenteerd in tabel 15. Op de horizontale rij is telkens het kerkverband te vinden met een uitsplitsing in procenten. De horizontale rij is dan ook opgeteld 100%. In de eerste tabel is zichtbaar wat de respondenten hebben aangegeven bij de stelling: Contacten via sociale media tussen docent en leerling vind ik prima. Hierbij is een brede afkeuring zichtbaar. Opvallend is wel dat deze afkeuring het sterkst is binnen de rechterflank. Bij de tweede

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

33

tabel is duidelijk waarneembaar dat het overgrote deel het hier niet mee eens is. Daarbij is geen grote afstand tussen de kerkgenootschappen zichtbaar. In de laatste tabel is een vergelijkbaar patroon zichtbaar. Slechts een minderheid wil meer digitale middelen inzetten. Deze minderheid behoort wel vaker tot de kerkelijke linkerflank. Voor deze drie onderzochte correlaties geldt dat deze niet statisch significant waren. Er was respectievelijk sprake van: χ2(1) = 41.268; p = <.415, χ2(1) = 42.606; p = <.360, χ2(1) = 30.615; p = <.857. Tabel 15. Vergelijking mediavisie versus kerkverband

Sociale media inzetten biedt een kans om jongeren te laten zien wie je als docent/onderwijsmedewerker echt bent.

Helemaal

niet mee

eens

Niet mee

eens

Neutraal Mee eens Zeer mee

eens

Protestantse Kerk in Nederland

(Gereformeerde Bond)

23,0% 45,2% 23,8% 7,9% 0,0%

Protestantse Kerk in Nederland

(overig)

8,0% 48,0% 24,0% 16,0% 4,0%

Hersteld Hervormde Kerk 23,4% 40,6% 21,9% 14,1% 0,0%

Christelijke Gereformeerde Kerken 30,3% 54,5% 9,1% 6,1% 0,0%

Gereformeerde Gemeenten 22,5% 47,5% 16,8% 11,9% 1,2%

Gereformeerde Gemeenten in

Nederland (binnen en buiten verba

27,0% 37,8% 18,9% 13,5% 2,7%

Oud Gereformeerde Gemeenten (in

Nederland)

33,3% 60,0% 6,7% 0,0% 0,0%

Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt 0,0% 33,3% 16,7% 50,0% 0,0%

Contacten via sociale media tussen docent en leerling vind ik prima.

Helemaal

niet mee

eens

Niet mee

eens

Neutraal Mee eens Zeer mee

eens

Protestantse Kerk in Nederland

(Gereformeerde Bond)

30,5% 32,6% 26,2% 8.5%

2,1%

Protestantse Kerk in Nederland

(overig)

28,6% 46,4% 17,9% 3,6% 3,6%

Hersteld Hervormde Kerk 31,6% 31,6% 26,3% 10,5% 0,0%

Christelijke Gereformeerde Kerken 37,8% 27,0% 16,2% 18,9% 0,0%

Gereformeerde Gemeenten 28,5% 42,2% 17,8% 11,1% 0,4%

Gereformeerde Gemeenten in

Nederland (binnen en buiten verba

23,8% 50,0% 26,2% 0,0% 0,0%

Oud Gereformeerde Gemeenten (in

Nederland)

40,0% 30,0% 25,0% 5,0% 0,0%

Gereformeerde Kerken

Vrijgemaakt

11,1% 55,6% 11,1% 22,2% 0,0%

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

34

De school zou meer nieuwe digitale middelen moeten inzetten om aan te sluiten bij de leefwereld van jongeren.

Helemaal

niet mee

eens

Niet mee

eens

Neutraal Mee eens Zeer mee

eens

Protestantse Kerk in Nederland

(Gereformeerde Bond)

7,1% 29,4% 34,9% 23,0% 5,6%

Protestantse Kerk in Nederland

(overig)

8,0% 24,0% 44,0% 20,0% 4,0%

Hersteld Hervormde Kerk 10,9% 34,4% 35,9% 17,2% 1,6%

Christelijke Gereformeerde

Kerken

9,1% 42,4% 39,4% 9,1% 0,0%

Gereformeerde Gemeenten 12,7% 33,2% 34,8% 15,6% 3,7%

Gereformeerde Gemeenten in

Nederland (binnen en buiten

verband)

10,8% 43,2% 27,0% 13,5% 5,4%

Oud Gereformeerde Gemeenten

(in Nederland)

13,3% 53,3% 26,7% 6,7% 0,0%

Gereformeerde Kerken

Vrijgemaakt

16,7% 66,7% 16,7% 0,0% 0,0%

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

35

7. Vooruitblik Als afsluiting van dit rapport presenteren wij een vooruitblik. Op basis van dit rapport en de getoetste hypotheses blijkt dat de volgende onderwerpen de aandacht vragen voor verdere doordenking. Over enige tijd zal het Lectoraat daarom een handreiking presenteren op welke wijze een leider op een overtuigde en doordachte keuze kan maken over de (didactische) inzet voor nieuwe media. Deze handreiking zal handelen over:

Mediabewustheid van onderwijsmedewerkers

o Concentratie en afleiding

Bijbellezen

Mediapauzes

Breinhygiëne en singletasken

o Mediapresentatie

Mediagebruik als Christen

Vooruitdenken in mediagebruik

Persoonlijke overtuiging versus schoolbeleidslijn

De onderwijsmedewerker en het zijn online identificatiefiguur

Onderbrengen in de beoordelingssystematiek en in het mediabeleidsplan

o Bescherming

Filtering

Welke sociale media moet je niet gebruiken als onderwijsmedewerk?

o Contacten met leerlingen

Online interactie koppelen aan leeftijd leerlingen en opleidingsniveau

Het gebruik van privé tools van sociale media

Inzet van sociale media door vertrouwenspersonen of

schoolmaatschappelijk werkers.

Scheiding privé en school.

Is passief meekijken wenselijk?

o Contacten met onderwijscollega’s.

Handvatten voor aanspreekcultuur

o Digitale didactiek docenten

Inzet speelfilms binnen de les

Plaats van devices van de docent in de klas

De leiderschapsstijl versus inzet van sociale media in de klas Nettiquette voor omgang met e-mail.

Informatievaardigheden

Bewust inzetten van digitale tools in de les

Bevordering leescultuur in de les

o Bevorderen van mediawijsheid van leerlingen door onderwijsmedewerkers

Op welke wijze kan een onderwijsmedewerker bijblijven (virtual reality,

big data, privacy en filter bubble) om de leerlingen handvatten te bieden?

Lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs

36

Literatuurlijst

- P. Hersey en C.H. Blanchard, 1969 en 1985 - Logische Niveau’s van denken, veranderen, G. Bateson (1979) - http://www.coachcenter.nl/bateson-de-logische-niveaus-van-denken-leren-en-veranderen/

Geraadpleegd 25-11-2016