NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR VOEDING & DIËTETIEK NTVD · is ook het jaarthema van de NVD én de...
Transcript of NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR VOEDING & DIËTETIEK NTVD · is ook het jaarthema van de NVD én de...
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR VOEDING & DIËTETIEK
Studenten middenin het netWERK ● pagina 16
Samen zorgen voor de wijk ● pagina 20
Chemie diëtist en onderzoeker ● pagina 46
THEMANUMMERMAART 2020
JAARGANGNTVDAlles samen in hetvoedingspaspoort● pagina 36
SAMENWERKEN
Een van de pijlers in de opleiding Voeding en Diëtetiek is: kunnen werken in de veranderende zorg, onder andere door interprofessionele samenwerking. Dit artikel beschrijft de aanpak en voorbeelden van het onderwijs gericht op deze vorm van samenwerken bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN).
“ ”Studenten leren interprofessioneel samenwerken P16
NT VD 2020 – THEMANUMMER SAMENWERKEN
COVERARTIKELEN
EN VERDER...
Goede Voorbeelden P4, 34, 40 Lector in Beeld Werken aan samenwerken P11 Praktijk KETOplaza: innovatie in klinische praktijk door unieke
samenwerking P12 Innovatiewerkplaats: Samen leren door samen innoveren P25Netwerken Netwerk Kinderdiëtisten P28Maatwerk Het Post Intensive Care Syndroom P30Toegelicht IDDSI: internationale consistentie classificatie
voor dranken en voeding P42 Jubileumjaar De jaren ’50 P45Visie Eten moet (ook na kanker) leuk en lekker zijn P50Colofon P50
OVERZICHTSARTIKEL
Praktijk Samenwerking in de zorg voor voeding P20 Het Voedingspaspoort Continuïteit van voedingszorg bij
(kwetsbare) ouderen P36 Hoogeiwitvoeding en nierfunctie P46
Iedereen moet een kritische houding hebben
INTERVIEWDr. Hans Drenth, geriatriefysiotherapeut, onderzoeker en lector Hanzehogeschool Groningen P6
www.sorgenteprofessionals.nl Sorgente BV
“Samen met jou de beste voedingszorg realiseren voor patiënten thuis, dat doe ik graag”
Je vindt de contact-gegevens op onze website
Jessica Kraan – rayonmanager
Heb je een vraag over het gebruik van medische voeding thuis? Of wil je een update over de ontwikkelingen binnen dit vakgebied? Onze rayonmanager Jessica Kraan of één van haar collega’s gaat graag met jou in gesprek.
Ook als het gaat om ondersteuning bij jouw dagelijkse werkzaamheden – denk aan vragen over het Digitaal Aanvraagsysteem Sorgente (DAS) of vragen over vergoedingen – kun je rekenen op de hulp van onze rayonmanagers.
Goed om te weten: zij zijn ook diëtist. Dit praat net wat makkelijker!
Afspraak maken?
3 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)
GOEDE VOORBEELDEN
LWDO: van wetenschap naar praktijk
De Landelijke Werkgroep van Diëtisten in de Oncologie (LWDO) heeft al veel bereikt door samenwerking. Hun patiëntenplatform is een prachtige coproductie van LWDO, IKNL, de WUR en het WKOF, met subsidie van KWF.
www.voedingenkankerinfo.nl
Diëtist in een bedrijfViola Bosch werkt sinds 2009 een dag per week bij Scania, een productiebedrijf van vrachtwagens. In die tien jaar heeft ze veel gedaan en veel zien veranderen.
Ze werkt samen met heel uiteenlopende mensen en organisaties, zoals podologen, veiligheidsdeskundigen, maatschappelijk werk, cateraars, het Erasmus MC en Psychologie Magazine, om maar eens wat te noemen. Daarbij probeert ze zich steeds te vernieuwen. Ze geeft adviezen, werkt mee aan projecten en verzorgt cursussen. Het unieke is dat het bezoek aan de diëtist en deelname aan de trainingen en cursussen grotendeels onder werktijd mogen plaatsvinden.
“Na tien jaar is het binnen Scania heel normaal om naar de diëtist te gaan, maar in het begin was dat zeker niet zo. Nu kijkt niemand meer op van groene smileys bij gezonde keuzes in het bedrijfsrestaurant en de snoepautomaten.”
Op de afdeling longrevalidatie van Ziekenhuis Rivierenland maakt Anke Kalisvaart deel uit van een multidisciplinair behandelteam. Haar samenwerkingservaring:
“Alle behandelaars in de revalidatie ondersteunen elkaars adviezen. We werken als team intensief samen voor het beste resultaat voor de patiënt. Na tien weken zijn de deelnemers vrijwel zonder uitzondering enthousiast over het revalidatie-traject. De fysieke én psychische winst die de patiënten boeken is fantastisch om te zien. Ik ben ervan overtuigd dat dit mede komt door de goede en fijne samenwerking in ons longrevalidatieteam.”
Specialisatie coeliakieWilma Koghee nam tien jaar geleden een praktijk met specialisatie coeliakie over van een diëtist/collega. Haar boodschap over samenwerken:
“Je moet eerst investeren, voordat je vertrouwen en rendement kan behalen. Ik denk dat er binnen de bestaande mogelijkheden een prettige en effectieve samenwerking is gegroeid. Het is wat mij betreft een echte ramp dat de zorg verzekeraars de terugrapportage, en daarmee de samenwerking, belemmeren door deze tijd niet meer te waarderen!”
Project rond gezonde voeding
Constance Delmte en een maatschappelijk werker geven in Heemskerk de cursus Gezonde
voeding hoeft niet duur te zijn. Dit is onderdeel van het met gemeentelijke sub
sidiegelden gefinancierde project De Gezondheidsraad. Het doel is gezondheidsproblemen door financiële problemen te beperken door de gezondheidsvaardigheden en de financiële vaardigheden van inwoners te versterken. Verschillende maatschappelijke instellingen en artsen, POH'ers, fysiotherapeuten en tandartsen verwijzen naar de cursus. Er zijn veel cursisten en de cursus wordt zeer gewaardeerd.
Samenwerken: dat is de basis van ons vak. We werken samen met de patiënt, met collega’s, met andere (para)medici… We doen eigenlijk niet anders, maar is het genoeg?
In dit themanummer laten we tal van collega’s uit de praktijk aan het woord over goede voorbeelden van samenwerking. Van origineel en vernieuwend tot en met praktisch en gewoon leuk: allerlei initiatieven passeren de revue. We introduceren ze kort in de printversie van ons tijdschrift, met uitgebreidere versies op ons kennisplatform: www.ntvd.media. Laat je inspireren!
Pleinen ‘Samenwerking en samenkomen’ is ook het jaarthema van de NVD én de insteek voor de nieuwe NVDwebsite, waar we momenteel aan werken. Dat wordt een ontmoetingsplaats voor diëtisten, met verschillende ‘pleinen’ om kennis op te doen, ervaringen uit te wisselen en te netwerken. Zo bouwen we aan een carrièreplein en een kennisplein, waarin we
ons huidige kennisplatform integreren. Naar verwachting kun je hier na de zomer je collega’s ontmoeten.
GunnenSamenwerken betekent elkaar kennen, maar ook erkennen én elkaar dingen gunnen. Aldus Hans Drenth, de nieuwe lector Kortdurende zorg en interprofessionele samenwerking bij kwetsbare ouderen. In het interview vertelt hij dat er nog ontzettend veel winst te behalen is met beter samenwerken. Daarmee kun je elkaar immers aanvullen, maar óók elkaar veel uit handen nemen. Wel moet je de kansen zien, initiatief nemen en elkaar informeren. En: elkaar dingen gunnen. Dit komt de zorg alleen maar ten goede, en vooral de patiënt.
We hopen dat dit themanummer een
feest van herkenning en inspiratie is. We zien je graag op het NVDjaar
congres over samenwerken op 3 november en straks op een van
onze pleinen!
De redactie
Wendy van KoningsbruggenHinke KruizengaCaroelien Schuurman
column We zien je graag op het plein!
Op deze pagina staan de goede voorbeelden van samenwerking uit de praktijk. De uitgebreide verhalen lees je op www.ntvd.media.
Nieuw internationaal platform van JOGG: Youth Health Community
bit.ly/JOGGYHC
Winst bij revalidatie
5 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 4
INTERVIEW
Wat is het verschil tussen multidisciplinaire en interprofessionele samenwerking?“Multidisciplinair samenwerken duidt op een situatie waarin verschillende disciplines rond een zorgvrager actief zijn, maar iedere professional zich beperkt tot de eigen discipline. Er is daarbij weinig interactie tussen de verschillende disciplines. Interprofessioneel samenwerken gaat juist over het gezamen-lijk verlenen van zorg en behandeling. Je kijkt als team integraal naar de zorgvrager, bij voorkeur zelfs met de zorgvrager zelf als onderdeel van het team. Er wordt gewerkt met één gemeenschappelijk zorgplan, zonder daarbij de specifieke competenties van iedere discipline aan de kant te schuiven.”
Wat maakt dit verpleeghuis ‘nieuwe stijl’?“Deze locatie in Drachten maakt deel uit van ZuidOostZorg, waaronder veertien centra voor ouderenzorg vallen. Neiber
kennis hierover? Wat zeggen onze richtlijnen, en klopt dat? En als je het antwoord niet vindt, moet je verder zoeken. Van medewerkers wordt verwacht dat ze de literatuur bijhouden. En ook voor de vervolgstap – onderzoeken hoe het eventueel anders kan – moet je tijd en ruimte vrijmaken. Daarom is het zo mooi dat we nu ons eigen lectoraat hebben. Daarmee kunnen we hier, op de vloer, zelf onderzoek initiëren en uitvoeren. In ons ‘Sûnlab’ (gezondheidslab) onderzoeken we praktische vragen en lossen we die bijvoorbeeld op met nieuwe technologieën, gadgets en apps. We doen alles samen: met de gebruikers, alle (zorg)professionals, bedrijven en het onderwijs.”
Moet iedereen onderzoek doen?“De zorg is van oudsher natuurlijk heel praktisch en van: ‘handen aan het bed’. Maar een kritische houding en dingen
Dr. Hans Drenth is op 12 februari benoemd tot lector Kortdurende zorg en interprofessionele
samenwerking bij kwetsbare ouderen. De titel van zijn inaugurele rede luidde: ‘Verpleeghuis nieuwe stijl, we doen het samen!’ We zijn benieuwd naar
zijn ideeën, met name over samenwerking.
tilla is, naast een verpleeghuis, ook een laagdrempelige ontmoetingsplaats voor ouderen, met allerlei pleinen, waar mensen toegang hebben tot (para)medici, een winkel, sportfaciliteiten en een restaurant. Iedereen is welkom. Het is een zorg én kennisorganisatie: een beetje vergelijkbaar met een academisch ziekenhuis. Daarom ben ik vanuit ZuidOostZorg hier aangesteld als lector: hier komen praktijk, kennis en onderzoek prachtig samen. Alle medewerkers staan met hun voeten op de vloer, maar denken in termen van onderzoek. En dat is in de ouderenzorg nog niet zo ingeburgerd.”
Hoe gaat dat in z’n werk?“Wij hechten erg veel belang aan evidence based practise en methodisch handelen. Onze opvatting is dat iedereen altijd een kritische houding moet hebben: waarom doen we de dingen zoals we ze doen? Wat is de huidige staat van
met onderzoek onderbouwen horen er absoluut bij. Dat wil overigens niet zeggen dat iedereen op de werkvloer onderzoeker hoeft te worden. Als je niet zelf onderzoek wilt uitvoeren, kun je bijvoorbeeld meedoen aan een onderzoek. Er zijn tal van mogelijkheden. Maar de basisvraag voor iedereen is: werkt wat we doen? Een hele logische vraag, maar het is nog onvoldoende ingeburgerd dat je daar kritisch naar kijkt, en dat onderzoekt en met feiten onderbouwt. Dat geldt overigens voor de hele breedte van de zorg: eerste lijn én tweede lijn. Dat willen wij veranderen.”
Met wie werk je samen?“We hebben een enorm netwerk via de Hanzehogeschool, de Hogeschool van Leeuwarden en de betrokken Academies en zorggroep ZuidOostZorg, maar ook met onderzoekers, lectoren, hoogleraren, docenten, >>
Dr. Hans Drenth over de ‘Tshaped professional’
Interprofessionele samenwerking in de geriatrie
naam Hans Drenthgeboortejaar 1968opleidingen fysiotherapie en geriatriefysiotherapiehuidige functie geriatriefysiotherapeut en coördinator wetenschap en onderzoek bij ZuidOostZorgbijzonderheden gepromoveerd, lector bij lectoraat Healthy Aging and Allied Healthcare and Nursing, Hanzehogeschool Groningen
7 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 6
verpleegkundigen, medici, paramedici, facilitair medewerkers en technici. Ook werken we goed samen met de gemeente. Met zo’n groot netwerk komt letterlijk en figuurlijk alles bij elkaar. Je hebt elkaar ook echt nodig. Vragen uit de praktijk kunnen we onderzoeken en onze resultaten kunnen weer worden getest in de praktijk. Studenten van de verschillende opleidingen komen hier bijvoorbeeld om de veertien dagen bij elkaar met de collega’s uit de praktijk en docenten. We hebben hier verschillende leerruimtes. Zo krijg je een interprofessionele leergemeenschap, met bijbehorende kruisbestuiving. En dat is precies wat we willen.”
Een andere manier van denken?“Ja, maar eigenlijk vooral van logisch nadenken. Dingen gaan altijd hand in hand. Die logica moeten zorgverleners in de praktijk gaan inzien, en studenten moeten dat op de opleiding vroegtijdig meekrijgen. Neem sarcopenie. Dat is bij uitstek een samenwerking tussen fysiotherapie en diëtetiek. Spierkracht, bewegen, voeding: zonder elkaar is het nutteloos. Maar dat vergt wel enige afstemming. Dus als er bij jou als diëtist iemand moeilijk lopend achter een rollator de praktijk binnenkomt, vraag dan ook eens: heeft u nog genoeg spierkracht om uit uw stoel op staan? En de fysiotherapeut kan, voordat hij of zij met een trainingsprogramma
Moeten ze zich meer profileren?“Verpleegkundigen en paramedici mogen zich wat mij betreft sowieso wel wat meer en sterker profileren. Medici staan vaak erg op de voorgrond, terwijl mensen in de zorg, fysiotherapeuten en diëtisten naar mijn idee genoeg te vertellen hebben. In die profilering speelt onderzoek ook een belangrijke rol. Zolang er nog dingen worden gedaan die niet efficiënt of effectief zijn, ben je geen gelijkwaardige partner. Dus moet je binnen je professie genoeg mensen hebben die de link leggen tussen onderzoeksresultaten en de praktijk. Alleen als je die brug weet te slaan, ben je een volwaardige gesprekspartner in het veld, voor andere onderzoekers, medici en overheden.”
Hoe zie je de toekomst?“Ik streef ernaar dat, op korte termijn – zeg over een paar jaar – onderzoek, wetenschap en evidence based practise écht onderdeel zijn geworden van onze dagelijkse routine, met ZuidOostZorg als dé kennisorganisatie. Want uiteindelijk gaat het erom dat we mensen de beste zorg leveren, zodat ze niet zo lang, maar vooral zo goed mogelijk thuis kunnen blijven wonen. We moeten daarom blijven nadenken over woonalternatieven. Dat hoeft niet per se een gebouw te zijn. Het kan ook de inrichting van een ‘ouderenbestendige’ wijk zijn, waar mensen veilig en zelfstandig kunnen wonen, waar ze zelf de regie houden, maar waar ook, als het nodig
start, ook even inzoomen op de voeding. Maar dan moet je wel van elkaar weten (en leren) welke vragen relevant zijn.”
Meer kennis van elkaars vak dus?“Zeker. Wat dat betreft zie ik drie sleutelwoorden: kennen, erkennen en gunnen. Het helpt enorm als je elkaar kent, elkaar dus ooit hebt gesproken of de hand hebt geschud, en weet wat elkaars capaciteiten zijn. Erken andermans kunde, en gun elkaar dingen. Tenslotte heeft iedereen het belang van de cliënt voor ogen. Zie het als een sportteam: daarin zet je ook de verschillende spelers op de juiste plek voor dat moment. Geen enkel team is gebaat bij alleen maar spitsen. Kijk naar de beste rolverdeling voor deze cliënt in de gegeven situatie. En kijk wie dit team het beste kan leiden. Dan haal je het beste uit iedereen.”
Weten we voldoende van elkaar?“Ik denk dat we daaraan moeten werken. Ik heb bijvoorbeeld aan onze diëtisten gevraagd om onze fysiotherapeuten iets meer te vertellen over voeding. Waar moet je, en kan je, als fysiotherapeut op letten? Wat moet je vragen? En vervolgens moeten ze op basis van de antwoorden leren inschatten: ‘Ah… hier klopt iets niet: nu verwijs ik door naar een diëtist’. Daar bestaat een mooie term voor: de T-shaped professio-nal. Je bent specialist, maar je ziet ook de breedte en weet het een en ander van aanpalende zaken.”
Is dat voor de eerste lijn misschien niet lastiger?“Het geldt voor alle paramedici, dus óók – maar misschien wel vooral – in de eerste lijn. Want daar ligt samenwerking, door een grotere afstand én tijdgebrek, minder binnen handbereik. Maar het is zó belangrijk. Dus schroom niet om vanuit de eerste lijn, zeker als je alleen werkt, voor vragen of dingen die je wilt (laten) onderzoeken, de samenwerking te zoeken met een universiteit, hogeschool of lectoraat. We kunnen echt veel voor elkaar betekenen. Wij kunnen belangrijk zijn voor jou, maar jij bent het zeker ook voor ons!”
is, zorg goed toegankelijk is. Techniek kan daarbij helpen, met bijvoorbeeld cameratoezicht in huis of sensoren in de vloer. Ik noem maar wat.”
Techniek, daar hebben we het nog niet over gehad…“Inderdaad: techniek is ook belangrijk in de samenwerking. Er dreigt een enorme zorgkloof te komen: het aantal ouderen neemt toe en het aantal verzorgenden neemt af. Daar moeten we iets mee, ook met technische oplossingen. En dan moeten we niet alleen denken in ‘appjes’, maar veel groter, zonder de menselijke maat en ‘warmte’ te verliezen. Ik denk bijvoorbeeld aan een robot die het bed opmaakt of een projectie op de muur waar mensen met dementie tijdens de ADL rustig van worden. Daarvoor moeten we bedrijven ‘verleiden’ samen te werken met universiteiten en hogescholen. Als er dan iets nieuws op de markt komt, kunnen wij de effectiviteit onderzoeken: is het slim, efficiënt en heeft het toegevoegde waarde? Winwin. Ik zie echt nog zo veel mogelijkheden voor samenwerking.”
auteurwendy van koningsbruggen
De lectorale rede van Hans Drenth vind je op: bit.ly/redeDrenth.
“ Maar blijf vooral logisch nadenken”
9 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 8
www.apetito.nl/winvitalis - 0800 – 023 29 75 (gratis)
Omdat iedereen van een maaltijd moet kunnen genieten,
presenteren wij met trots ons nieuwe winVitalis
assortiment gemalen en gevormde gepureerde maaltijden!
N I E U W !• Broodmaaltijden, ideaal voor ontbijt, lunch of als tussendoortje.• Nieuwe gevormde gepureerde maaltijden met een optisch bak en braad effect.• Nieuwe gemalen maaltijden met een verbeterde structuur en samenstelling.
De winVitalis producten zijn makkelijk te kauwen en te slikken. De gepureerde maaltijden zijn er in grote en kleine porties. De kleine porties zijn bovendien energie- en eiwitverrijkt en voldoen aan IDDSI 4.
Smaakvol genieten!
20014 apetito winVitalis adv 182x132 NTVD Magazine NIEUW DEF.indd 1 13-02-2020 17:13
NVD DIËTISTENDAGEN 2021.De toekomst start niet morgen, maar vandaag. Het gaat om de toekomst van jezelf als diëtist, van je team, van je cliënt of patiënt en van de aarde. Met een prominente rol voor voeding, kortom: THE FOODTURE IS NOW.
#NVDD21 is vrijdag 12 en zaterdag 13 maart 2021 in Veldhoven.
EIGEN SESSIE.Kom je ook je eigen sessie verzorgen over het onderwerp dat je met collega’s wil delen? Geef je dan op als spreker. Het mag overalles gaan met een link naar diëtetiek.
De deadline voor het aanmelden van je eigen sessie is 1 juni 2020.
MEER INFORMATIE.PIT Actief Ellen van der Heijden 06-29590380Arine de Ridder [email protected]
Scan de QR code met de camera van je telefoon.
619392 advertentie-A5.indd 1 16-3-2020 13:16:12
LECTOR IN BEELD
WAAROM DIT LECTORAAT?“Hiermee willen we bijdragen aan het bevorderen van gezond eten en drinken en een gezonde leefstijl in de zorg. Dit sluit ook mooi aan bij het Preventieakkoord, waarin wordt benoemd dat verpleegkundigen een belangrijke rol hebben bij preventie en leefstijl. Het lectoraat valt onder de opleiding Verpleegkunde, maar gezondheidsbevordering kan niet monodisciplinair. Daarom proberen we ook meer aandacht te bewerkstelligen voor het bevorderen van een gezonde leefstijl in andere beroepsgroepen. De nadruk ligt op samenwerking in de praktijk.”
HOE PAKKEN JULLIE DAT AAN?“We benaderen het vanuit de ervaringen op de werkvloer. Uit de gesprekken blijkt dat verpleegkundigen erg zorggericht werken; er is amper tijd – en dus aandacht – voor preventie. Om dat te veranderen, is ook een cultuuromslag nodig. Verder is er grote behoefte aan tools om het gesprek over voedingsgedrag in gang zetten. Want hoe verander je gedrag? Waarom eten mensen wat ze eten. En hoe kun je dat beïnvloeden? Daarbij kunnen ze de hulp van diëtisten goed gebruiken. Maar partijen weten elkaar nog niet goed te vinden.”
WAT ZIJN DE BARRIÈRES?“Onbekendheid, tijdgebrek en vooroordelen. Daarom is het belangrijk om helder te krijgen: wie doet wat? Waar eindigt de verantwoordelijkheid van de een, en begint die van de ander? En hoe kun je elkaar bereiken? Dus meer mét elkaar gaan praten dan óver elkaar. Want er zitten over en weer vooroordelen en barrières. Daar moeten we vanaf.* Het begint met een gezamenlijk doel. Daarna moeten we bepalen wat daarbij ieders taken en verantwoordelijkheden zijn. Die moeten voor iedereen duidelijk zijn.”
WAT KAN BETER?“Je moet zichtbaar zijn. Dat gaat verder dan een sociale kaart; je moet elkaar leren kennen. Dat kost misschien even tijd, maar het resultaat is onbetaalbaar. Ik denk ook dat het goed zou zijn als samenwerking meer wordt vastgelegd in zorgstandaarden en protocollen. Dat moet niet te star zijn, maar wel duidelijk maken wat ieders expertise is en bij wie je voor wat terecht kan: nu weet ik het niet meer, dus ga ik het aan de diëtist vragen. Dat is voor preventie nog spannend, want volgens mij hebben mensen in zorgprofiel 1 en 2 niet genoeg aan algemene voedingsadviezen. Ik denk dat diëtisten daar toch een grotere rol in zouden moeten spelen.”
WAAR ZIE JE KANSEN?“Ik denk dat voor een goede preventieaanpak de inrichting van de zorg anders moet: het gaat om organisatie en financiering, maar ook om cultuur en rolopvatting. Een uitdaging! Gezondheidsbevordering zit nu gelukkig duidelijk in het opleidingsprofiel verpleegkunde. Bovendien is de jongere generatie zich ook steeds bewuster van de invloed van leefstijl. Maar in de dagelijkse praktijk moet nog veel gebeuren. Daarvoor heb je ondernemende, enthousiaste mensen nodig, die verder kijken dan het zorgprobleem; die laten zien hoe het wél werkt.”
auteurwendy van koningsbruggen
* Zie ook het artikel Samenwerken met wijkverpleegkundigen en POH’ers op pagina 20 over ervaringen van verpleegkundigen en praktijkondersteuners in samenwerking met de diëtist.
Werken aan samenwerken Willemieke Kroeze is diëtist en universitair docent aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Sinds 2018 heeft ze als lector een lectoraat bij de Christelijke Hogeschool Ede: ‘Zorg voor Voeding en Gezondheid’. Haar insteek: werken vanuit de praktijk én met alle partijen samen.
11 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)
Om barrières rondom Ketogeen Dieet Therapie op te lossen, is KETOplaza opgezet. Dit is een digitaal platform dat kansen biedt voor de toepassing van de therapie door een unieke samenwerking.
Soorten KDTEr zijn verschillende dieetvarianten met verschillende voedingskundige samenstellingen. Het Klassiek Ketogeen Dieet (met dieetratio: grammen vet ten opzichte van grammen koolhydraten en eiwit, tussen 3,0:1 en 4,0:1) wordt gezien als de meest strikte vorm (zie tabel 1). Wat de variant of dieetratio ook is, KDT vraagt om grote aanpassingen van het dagelijkse eetpatroon. En dus ook om veel inzet en creativiteit van de patiënt en/of de ouders en de diëtist. Onder KDT schakelt het lichaam voor de energievoorziening over van koolhydraat op vetverbranding. Hierbij ontstaat ketose. Ketonen zijn niet als enige verantwoordelijk voor het succes van de behandeling; ze markeren vooral de omschakeling.
ProcedureNa het bereiken van een adequate ketose (gedefinieerd als 34 mmol/l betahydroxyboterzuur (BHB) in bloed) volgt een proefperiode van drie maanden. Het is tot op heden niet mogelijk gebleken te voorspellen bij welke patiënt het dieet resulteert in aanvalsvermindering.7 Wanneer het dieet effectief blijkt, wordt KDT voor een periode van twee jaar gevolgd.Het toepassen van KDT is niet zonder bijwerkingen (zie tabel 2), maar de meeste hiervan zijn te voorkomen of behandelen door monitoring en dieet en medicatieaanpassingen (finetuning). Bijwerkingen zijn daardoor zelden de aanleiding om
met het dieet te stoppen. Maar het dieet vraagt naast specifieke expertise wel om een multidisciplinaire benadering.
Samenvattend is KDT, door multidisciplinaire benadering, dus een bewezen, veilige en zeer effectieve behandeloptie bij therapieresistente epilepsie en/of metabole ziekten. Maar helaas krijgt slechts een fractie van het aantal geschikte patiënten in Nederland deze behandeling aangeboden.
Voorwaarden en barrières in klinische praktijkNauwgezette en uitvoerige educatie, instructie en informatie vanuit het multidisciplinaire behandelteam aan de ouders en patiënten zijn voorwaarden voor een succesvolle KDT. De diëtist investeert daarnaast ook in frequente, nauwkeurige (her)berekening van de voedingsbehoefte en het opstellen en eventueel aanpassen van een dieetplan, intensieve monitoring en finetuning van het dieet.Een andere voorwaarde is een goedlopende logistiek en administratie van de benodigde dieetproducten en controlematerialen (gecombineerde glucose/ketonenmeter met strips). In de klinische praktijk wordt aangevraagd en afgerekend bij diverse facilitaire bedrijven en loketten (onder andere zorgverzekeraars, ziekenhuisverplaatste zorg). Dit is, samen
DE PRAKTIJK
In januari 2019 ontstond KETOplaza uit de samenwerking tussen het management van de afdeling diëtetiek van het Erasmus MC, het facilitair bedrijf Eurocept Homecare en het Ketoteam van het Erasmus MCSophia (bestaande uit kinderneurologen, diëtisten, een epilepsieverpleegkundige, een verpleegkundig specialist en de apotheek).
Ketogeen Dieet TherapieWatKetogeen Dieet Therapie (KDT) is een zeer vetrijk (6090 energie%), streng koolhydraatbeperkt (519 energie%) dieet zonder calorierestrictie, met voldoende eiwit. KDT is geïndiceerd wanneer er onvoldoende aanvalsvermindering wordt bereikt bij een therapie van twee tot drie goed gedoseerde eerstekeusantiepileptica (AE). KDT is succesvol wanneer een aanvalsvermindering van 50% wordt bereikt. Dit is het geval bij3585% van de patiënten.1 (Ter vergelijking: toevoeging van een vierde of daaropvolgende AE zal resulteren in aanvalsvermindering bij slechts 1% van de patiënten.2)
WanneerNaast therapieresistente epilepsie is KDT de eerstekeusbehandeloptie bij specifieke metabole ziekten, zoals Glucose Transporter Deficiëntie (GLUT1) of Pyruvaat Dehydrogenase Complex Deficiëntie (PDHC), maar het wordt ook overwo
gen als er sprake is van bijwerkingen van AE’s of wanneer er gewacht wordt op epilepsiechirurgie.
WaarIn Nederland zijn de expertisecentra verenigd in het Landelijk Samenwerkingsverband Ketogeen Dieet Nederland. Het door deze groep geschreven landelijk zorgpad KDT beschrijft de consensus over een veilige en effectieve medische en diëtistische toepassing van KDT bij kinderen met refractaire epilepsie en/of metabole ziekten.3 Het is gebaseerd op de hiervoor geldende (inter)nationale behandelingsrichtlijnen.4,5
HoeveelVolgens cijfers van het RIVM (2015) hebben ongeveer 20.000 kinderen in Nederland epilepsie. Per jaar krijgen 3000 kinderen van 018 jaar de diagnose epilepsie.6 Een derde van hen ontwikkelt therapieresistente epilepsie. Van deze groep komt een beperkt aantal in aanmerking voor alternatieve behandeling, zoals epilepsiechirurgie en Nervus Vagus Stimulatie. Hiermee komen uiteindelijk naar schatting 9001000 kinderen in aanmerking voor KDT. De afgelopen vijf jaar zijn er in de zes expertisecentra in Nederland jaarlijks totaal 90100 kinderen nieuw ingesteld op KDT. Dat is slechts 10% van het geschatte aantal geschikte patiënten. >>
DIGITAAL PLATFORM KETOPLAZA
Innovatie in klinische praktijk door unieke samenwerking
Ketonen-productie
Hoog
Hoog
Hoog
Matig
Laag/minimaal
Tabel 1. Variaties Ketogeen Dieet Therapie.
Klassiek ketogeen dieet
Combinatie LCT*/MCT*-dieet
Ketogeen dieet-MCT
Gemodificeerd Atkins-dieet
Laag glycemisch- index-dieet
Ratio vet: koolhydraat
4:13:1
3:1
22,5:1
1,11,5:1
1,01,5:1
Calorie- restrictie
NeeNee
Nee
Nee
Nee
Nee
Eiwit(energie%)
59
10
10
30
30
Vet(energie%)
9086
7580
7073(waarvan 3060 als MCT)
65
60
* LCT = langketenvetzuren, MCT = middelketenvetzuren
Koolhydraten(energie%)
55
1015
1719
5(1020 g/dag)
10(4060 g/dag met GI >50)
13 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 12
met de hoge arbeidskosten van het behandelteam, een belangrijke limiterende factor voor het aantal patiënten dat jaarlijks op KDT kan worden ingesteld. De reguliere financieringsstructuren zijn veelal ontoereikend, wat resulteert in een quotum voor het aantal te behandelen patiënten. Daardoor krijgen niet alle kinderen de optimale zorg, en wordt bovendien wetenschappelijk onderzoek met statistisch relevante uitkomsten moeilijker.Een andere barrière is het grote aantal vaardigheden die ouders nodig hebben een voor een goede start en uitvoering van KDT. Vereenvoudigen en stroomlijnen van de zorg rondom KDT zou de behandeling toegankelijker kunnen maken voor ouders en patiënten.
KETOplaza: samenwerking!De unieke samenwerking met facilitair bedrijf Eurocept Homecare heeft geresulteerd in het ontwerp van digitaal platform KETOplaza. Daarmee is alles wat nodig is voor veilige en effectieve KDT ondergebracht onder één dak. KETOplaza is getest door ouders. Met hun suggesties zijn
zinvolle aanpassingen gedaan om het geheel verder te verbeteren. Binnen het digitale platform heeft iedere patiënt zijn eigen account. (Het platform voldoet aan alle eisen van de AVG.8) Voorwaarde is dat ouders ingeschreven staan bij facilitair bedrijf Eurocept Homecare. Voor ouders die deze overstap niet willen maken, wordt op individuele basis naar een oplossing gezocht.KETOplaza heeft twee portalen. Ouders die doorverwezen zijn naar het Erasmus MC Sophia voor KDT krijgen na het intakegesprek met de kinderneuroloog een inlogcode waarmee zij toegang krijgen tot het portaal met informatie om zich te oriënteren op KDT (portaal 1). Deze informatie wordt in verschillende vormen aangeboden. Hiermee kunnen ouders zich vanuit huis, en op basis van hun eigen interesse en wensen, voorbereiden op het oriënterende gesprek met het behandelteam. Wanneer het besluit is genomen om te starten met KDT krijgen ouders een nieuwe inlog voor het volgende portaal (portaal 2). In dit portaal draait het om communicatie
en uitwisseling van informatie tussen ouders en het behandelteam.
KETOplazatool voor managen KDTOuders en patiëntPortaal 2 bevat informatie en downloads, zoals informatiebrieven voor de vakantie (in verschillende talen), een noodplan voor ziekte, brieven voor de huisarts en de apotheek en een brief met laboratoriumchecks waarmee lokaal laboratoriumcontroles kunnen worden verricht. Verder geeft het toegang tot de rekenmodule en het bestellen van dieetproducten en controlemiddelen. Ouders zijn hierdoor in staat KDT zelf te managen en af te stemmen op hun eigen wensen en situatie.
BehandelteamOuders registreren via KETOplaza alle informatie die het behandelteam nodig heeft om de behandeling adequaat te kunnen evalueren, zoals bijwerkingen, voedingsinname, epileptische aanvallen en medicatiegebruik. Dit wordt op
Obstipatie
Hypoglycemie (<2,5 mmol/l)
Hyperketose (>6,5 mmol/l)
Misselijkheid/braken
Vol zitten
Voedselweigering
Hyperlipidemie
Groeivertraging
Pancreatitis
Leverfunctiestoornis
Cardiomyopathie / verlengd QTc
Osteoporose
Vernauwing carotis
BIJWERKINGEN KETOGEEN DIEET THERAPIE
Korte termijn(tijdens instellen)
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Lange termijn(>3 maanden)
+
Bij ziekte
Bij ziekte
+
+
+
+
+
+
?
+
+
Tabel 1. Bijwerkingen Ketogeen Dieet Therapie.
datum geregistreerd en als rapport gegenereerd. Voorafgaand aan de polikliniekafspraak stuurt KETOplaza ouders een reminder om het rapport in te vullen en via het portaal te versturen.
OnderzoekMet KETOplaza wordt het eveneens mogelijk om gestructureerd eenvoudige en eenduidige uitkomstmaten van de behandeling te verzamelen voor onderzoeksdoeleinden.
Actueel en efficiëntHet behandelteam kan in KETOplaza nieuwsbrieven uploaden en melding maken van events, waardoor het op een efficiënte en eenvoudige wijze alle ouders bereikt.
KostenMet KETOplaza worden alle administratie en kosten automatisch geregeld en verrekend. Dit is een grote efficiëntieslag voor het behandelteam.
Unieke samenwerkingIn januari 2020 is KETOplaza in gebruik genomen. KETOplaza is, zowel nationaal als internationaal, het eerste digita
le platform dat door een dergelijke unieke samenwerking tot stand is gekomen. Daarmee zetten we een stap voorwaarts in de vereenvoudiging van KDT. Het komende jaar worden de gebruiksvriendelijkheid van het platform en de ervaringen van ouders en het behandelteam geëvalueerd. In de nabije toekomst zal blijken of het gebruik van KETOplaza ervoor zorgt dat zowel ouders als het behandelteam minder barrières ervaren ten aanzien van KDT, of de kosteneffectiviteit verbetert en of er uiteindelijk meer patiënten jaarlijks kunnen worden ingesteld.
auteurelles van der louw diëtist erasmus mc-sophia kinder-ziekenhuis, universitair medisch centrum rotterdam
contact [email protected]
De literatuurlijst is te vinden op www.ntvd.media.
Op donderdag 16 april 2020 promoveert Elles aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op dit onderwerp.
15 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 14
OVERZICHTSARTIKEL
>>
van toekomstige professionals ook een doelstelling is van de opleiding). In de verschillende regio’s zijn er, vanuit verschillende organisaties en onderwijsinstellingen, dit soort initiatieven om samen te werken aan praktijkvragen. Hiervoor worden verschillende termen gebruikt, zoals: innovatiewerkplaatsen, hubs, zorginnovatiecentra, proeftuinen, innovatielab, living lab en atelier.
‘Interprofessionele’ studentenPraktisch betekent dit dat de tweedejaarsstudenten van paramedische studies (waaronder de opleiding Voeding en Diëtetiek, Verpleegkunde en Social Work) gedurende twintig weken een dag in de week samenwerken aan een project in een Lab&Werkplaats. Daarnaast kunnen vierdejaarsstudenten van deze opleidingen ervoor kiezen om hun onderzoek en scriptie uit te voeren in een Lab&Werkplaats. De studenten krijgen hierbij begeleiding van zogenoemde ‘wijkdocenten’: docenten van de HAN die een dag per week in de betreffende wijk of instelling werken.De projecten ontstaan uit vragen en behoeftes van bewoners of professionals uit de wijk of instelling. Studenten van verschillende opleidingen gaan gezamenlijk, in interprofessionele groepen, werken aan zo’n project. Een professional of bewoner is de opdrachtgever van het project. Wanneer projecten een langere looptijd hebben dan de twintig weken dat de studenten in de Lab&Werkplaats zijn, wordt het project na die periode overgenomen door een volgende groep studenten.
Verschillende projectenGezonde lunchStudenten kunnen met heel verschillende soorten projecten aan de slag gaan. Voorbeelden zijn het organiseren van bijeenkomsten ter bevordering van sociale inclusie, met ouderen zorgtechnologie uitproberen zoals een robothond, en het organiseren en meedoen aan taalstimuleringsactiviteiten. Een concreet project waaraan studenten samengewerkt hebben, had als hoofdvraag: ‘Hoe kunnen wij de lunch die we aanbieden aan de ouderen die deelnemen aan de dagopvang zo gezond mogelijk maken?’ Bij dit project hebben de studenten zich eerst verdiept in de vraag door middel van gesprekken met de ouderen en hun begeleiders, maar ook door literatuuronderzoek en het zoeken van oplossingen voor dergelijke vraagstukken in andere regio’s. Vervolgens hebben ze, vanuit verschillende perspectieven, een gezondere lunch bedacht. Zo had de verpleegkundestudent bijvoorbeeld aandacht voor het comfort van de ouderen tijdens de lunch, de logopediestudent had aandacht voor mogelijke kauw en slikbeperkingen en de diëtetiekstudent zorgde dat de lunch voldeed aan de voedingsrichtlijnen voor ouderen. Het bereiden en gezamenlijk gebruiken van de ‘gezondere’ lunch werd een groot succes.
Kwiek-beweegrouteEen ander project waar studenten van verschillende disciplines gezamenlijk aan gewerkt hebben, is het bevorderen van het gebruik van de ‘Kwiekbeweegroute’. In de wijk is een route aangelegd van ongeveer een kilometer, met daarin verschillende toestellen of opdrachten voor lichamelijke oefeningen. Het doel van de route is om de lichamelijke beweging van bijvoorbeeld ouderen te bevorderen. De uitdaging is om te zorgen dat zo’n route daadwerkelijk gebruikt wordt. Hiervoor gaan studenten in gesprek met verschillende bewoners uit de wijk om de bekendheid en het gebruik van de route te onderzoeken en te faciliteren. Ook gaan ze samen met bewoners de route lopen, waarbij ze vragen naar hun ervaringen. Daarnaast hebben ze in de wijk verschillende bewonersgroepen gevonden, zoals de ‘moedergroep’ of de ‘creatieve groep’, die naast hun oorspronkelijke activiteit ook gezamenlijk de Kwiekbeweegroute willen gaan lopen. Door het enthousiasme, de tijd en de aanpak van studenten lukt het ze om dit soort initiatieven succesvol te maken.
Wat levert het op?Uit evaluaties blijkt dat studenten veel leren van interprofessioneel werken aan projecten in een Lab&Werkplaats. Wat ze lastig vinden, is dat de vraag niet altijd gelijk helder is. Ook vinden ze het vaak moeilijk om met alle betrokkenen op een goede manier contact te maken en te houden. Studenten werken niet altijd aan een vraagstuk dat direct te linken is aan hun opleiding. Diëtetiekstudenten werken dus niet altijd aan projecten die te maken hebben met voeding. Desondanks leren ze veel van het werken aan de projecten, bijvoorbeeld over armoede, eenzaamheid of laaggeletterdheid. Zeker als ze het idee hebben dat hun project bijdraagt aan het oplossen van die problemen in de context, en als ze hebben ervaren dat hun eigen bijdrage van meerwaarde was.Studenten vinden het samenwerken met studenten van andere opleidingen nuttig. Ze krijgen meer kennis over elkaars professie, en ze leren waar de kwaliteiten, maar ook de grenzen, van hun eigen professie liggen. Tijdens het werken aan projecten ervaren ze dat een student van een andere opleiding met een andere bril naar een vraagstuk
Studenten leren interprofessioneel samenwerken
We bevinden ons in een tijd van grote maatschappelijke veranderingen. De toenemende vergrijzing en het stijgend aantal mensen met (meerdere) chronische aandoeningen zorgt voor groeiende vraag naar (complexere) zorg. Daarnaast is er een verschuiving van ‘zorg voor ziekte’ naar ‘zorg gericht op gezondheid en gedrag’.1 Deze veranderingen vragen van de zorgprofessional een werkwijze die gericht is op het functioneren, de veerkracht en de eigen regie van de burger.2
Interprofessionele samenwerking Hoogwaardige zorgOm in de toekomst hoogwaardige zorg en ondersteuning te leveren, die toegankelijk is voor iedereen, is het belangrijk om samen te werken met de burger en professionals van verschillende disciplines. Dit noemen we ‘interprofessioneel samenwerken’ (zie kader).
Leren over, van en met elkaar Om interprofessioneel te kunnen samenwerken, is het een voorwaarde dat je elkaar kent.3 Daarom is er in het hoger beroepsonderwijs steeds meer aandacht voor leren over, van en met elkaar.4 Want pas op het moment dat een profes
sional weet dat een andere professional ook is opgeleid voor een bepaalde handeling, kan de taak met vertrouwen aan hem of haar worden overgelaten.5 Ook zullen professionals door intensiever samen te werken elkaars taal beter gaan begrijpen. Zo wordt de zorg die ze leveren beter op elkaar afgestemd.
Student als ‘change agent’Studenten worden voorbereid op een rol als ‘change agent’, zodat zij kunnen bijdragen aan het veranderen van de zorg.6 Ook de professionals die nu al in de zorg werken, zullen zich hierop moeten voorbereiden; interprofessioneel samenwerken moet een onderdeel worden van het ‘leven lang leren’. Dat gebeurt onder andere in een Lab&Werkplaats: een onderwijsomgeving in de praktijk, zoals een wijk of instelling, waarin studenten, docenten, onderzoekers en professionals van verschillende disciplines én opleidingsniveaus intensief samenwerken aan projecten ter bevordering van de gezondheid en het welzijn.
Maatschappelijke bijdrage Op deze manier levert de HAN een maatschappelijke bijdrage aan innovaties in de regio (wat naast het goed opleiden
Een van de pijlers in de opleiding Voeding en Diëtetiek is: kunnen werken in de veranderende zorg, onder andere door interprofessionele samenwerking. Dit artikel beschrijft de aanpak en voorbeelden van het onderwijs gericht op deze vorm van samenwerken bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN).
interprofessionele samenwerking
“Interprofessionele samenwerking is zorg of dienstverlening waarbij twee of meer professionals van verschillende professies samenwerken, en waarbij een gezamenlijk doel is geformuleerd dat eraan bijdraagt de hoogste kwaliteit van zorg te kunnen bieden aan de cliënt.” (WHO, 2010) 7
17 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 16
kijkt, en dus ook met andere ideeën of oplossingen komt.De opdrachtgevers zijn over het algemeen blij met de voortvarendheid en het enthousiasme waarmee studenten aan het werk gaan. Daarnaast ervaren professionals dat ze, door het meewerken in deze Labs&Werkplaatsen, bijdragen aan goed opgeleide, toekomstgerichte professionals.
Interprofessionele casusbesprekingenNaast het werken aan projecten, worden in een paar Labs&Werkplaatsen interprofessionele casusbesprekingen georganiseerd. Hierbij zijn studenten en professionals van verschillende disciplines en de wijkdocent aanwezig. Het doel van deze casusbesprekingen is om elkaar en elkaars werk beter te leren kennen, om zo kwalitatief goede, persoonsgerichte zorg te kunnen bieden.
Breed perspectiefTijdens zo’n bespreking presenteert een professional het verhaal van een van zijn cliënten. Soms is de cliënt zelf ook aanwezig bij de casusbespreking. Na een korte inleiding van de situatie, zoals de persoonlijke, sociale en medische situatie, stellen alle aanwezigen vragen; ieder vanuit zijn eigen denkkader en professie. Daarna worden in kleine groepen mogelijke oplossingen voor de problemen van de cliënt besproken. Hierna deelt elke groep deze ideeën met de hele groep. Doordat vanuit veel verschillende perspectieven naar het probleem is gekeken, ontstaat er een breed scala aan ideeën en oplossingen. Regelmatig komt het voor dat een cliënt die gepresenteerd werd door bijvoorbeeld de huisarts juist het meest geholpen zal zijn bij begeleiding op het sociale vlak, bijvoorbeeld omdat iemand een zeer beperkt sociaal netwerk heeft of omdat er schulden zijn.
Samen lerenEen interprofessionele casusbespreking verschilt van een multidisciplinair overleg qua deelnemers en doel van de bijeenkomst. Bij de casusbespreking kan iedereen die interesse heeft aanschuiven. Daarnaast is het doel van de bijeenkomst niet om de gezondheidssituatie van de cliënt te verbeteren, maar om van elkaar te leren. Vaak is de ‘bijvangst’ van de bijeenkomst dat de professional weer beter weet hoe en met wie de begeleiding of behandeling vervolgd kan worden.Omdat de bijeenkomst als doel heeft om met en van elkaar te leren, wordt aan het eind van de bijeenkomst aan alle betrokkenen gevraagd wat hun leerpunt of vernieuwde inzicht is. Het is voor studenten natuurlijk heel interessant om te horen wat professionals, met hun jaren werkervaring, toch nog allemaal leren.
ResultatenUit de evaluaties blijkt dat de casusbesprekingen heel effectieve leerbijeenkomsten zijn. Studenten ervaren dat iedereen altijd blijft leren, en dat juist de interactie tussen verschillende disciplines maakt dat de zorg verbetert. Ze vinden het interessant om te zien dat elke professional op zijn eigen manier kijkt en net een andere focus heeft. Een student zegt hierover bijvoorbeeld: “De combinatie van al deze professionals is mooi. Je hebt die verschillende perspectieven nodig.”De professionals die een casus inbrengen, ervaren dat het
waardevol is om tijd te nemen om de casus goed uit te werken, voorafgaand aan de casusbespreking. Een profes sional geeft aan: “Je krijgt zoveel vragen en tips vanuit verschillende perspectieven, waar je anders niet bij stilstaat, omdat je gericht bent op je eigen discipline.”Cliënten die deelnemen geven aan het heel prettig te vinden om te kunnen bijdragen aan de samenwer
king tussen professionals, juist omdat zij zelf ervaren dat de afstemming en samenwerking niet altijd optimaal is. Ook vinden ze het fijn dat er zoveel tijd en aandacht voor hun ervaringen is.
Doe ook mee!Vanuit verschillende organisaties en onderwijsinstellingen zijn er in verschillende regio’s initiatieven om samen te werken aan praktijkvragen. Het is ook voor diëtisten heel interessant om op zo’n plek nieuwe samenwerkingen te starten. Heb je ideeën? Wil je ook gezamenlijk op zoek naar nieuwe vormen van werken en leren? Laat het ons dan weten. Wij hebben de handen ineengeslagen en we breiden deze beweging graag samen met jou uit!
auteursuzan de bruijn docent hogeschool van arnhem en nijmegen
De literatuurlijst is te vinden op www.ntvd.media.
Vanuit de vier opleidingen bestaat de werkgroep interprofessionele samenwerking uit:
• HvA: Miriam van der Werf, MSc• Hanzehogeschool: dr. Andrea Werkman• HHS: Gwendell Foendoe Aubèl• HAN: Suzan de Bruijn, MSc
ai15825387705_DEF_Kerutabs_advertentie_NTVD_182x132_met_kader.pdf 1 24-02-2020 11:06
Start 19e academisch jaar september 2020
Tweejarige universitaire deeltijd masterstudie tot klinisch epidemio-loog (medisch wetenschappelijk onderzoeker).
Bridging health care and science■ een eersteklas carrièrestap als
startpunt naar een hoog weten-schappelijk niveau
■ modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire benadering
■ (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd
■ voor medici, paramedici, promo-vendi, verpleeg- en verloskundigen
Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding:www.amc.nl/masterebp
Universitaire Masterstudie
Evidence Based Practice in Health Care MSc/Drs
Studenten ervaren dat iedereen
altijd blijft leren
19 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)
Het ondersteunen en bevorderen van de zorg voor voeding door verpleegkundigen en praktijkondersteuners: dat is het doel van het nieuwe lectoraat Zorg voor Voeding en Gezondheid van de Christelijke Hogeschool Ede. Voor het verbeteren van de praktijk is nauwe samenwerking met de professionals nodig. Daarom zijn bij de start van dit lectoraat wijkverpleegkundigen en praktijkondersteuners betrokken, om hun dagelijkse praktijk rondom zorg voor voeding beter te begrijpen, inclusief hun samenwerking met de diëtist.
moeilijke vragen heeft of zelf aangeeft af te willen vallen met behulp van een diëtist.
ContactHet contact met een diëtist komt op verschillende manieren tot stand, bijvoorbeeld door deelname van de diëtist aan het multidisciplinair overleg of een duoconsult bij dementie. Een wijkverpleegkundige vindt contact met de diëtist belangrijk, omdat ze de cliënt daardoor beter kan begeleiden bij het opvolgen van de adviezen. Een ander zou graag een vaste diëtist verbinden aan haar team. Sommige wijkverpleegkundigen hebben binnen hun organisatie een eigen diëtist die ze kunnen benaderen voor advies voor cliënten die reeds bij de diëtist bekend zijn, maar ook voor ‘anonieme’ patiënten. Vragen gaan bijvoorbeeld over: voorlichtingsmateriaal voor de cliënt, welke producten iemand wel of niet mag eten bij diabetes, achtergronden bij een hype uit de media, de mate waarin specifieke producten gezond zijn (bijvoorbeeld cranberries), sondevoeding en welke producten eiwitrijk zijn. Een wijkverpleegkundige plaatst hier de kanttekening dat ze bij meer vragen toch liever een diëtist langs zou sturen bij de cliënt. Een ander geeft aan de diëtist alleen te benaderen als deze al betrokken is bij de zorg voor de cliënt.
StimulerendWijkverpleegkundigen schakelen eerder een diëtist in als deze goed vindbaar en bereikbaar is, als deze snel reageert en als ze goede ervaringen hebben met een bepaalde diëtist. Zo heeft een zorgorganisatie een lijst gemaakt van alle diëtisten in de gemeente; een ander gebruikt de zorgkaart. Soms wordt het inschakelen van een diëtist ondersteund door een huisarts of geriater. Dit helpt de wijk verpleegkundige om de cliënt te motiveren de hulp van een diëtist te accepteren.
RemmendWijkverpleegkundigen beginnen soms zelf bewust niet over het inschakelen van een diëtist, omdat ze denken dat er geen vergoeding is of omdat er al te veel professionals bij de cliënt betrokken zijn. De cliënt kan een extra professional soms als een belasting ervaren (‘nog iemand over de vloer’ of ‘weer ergens naartoe’). Verder vinden sommigen dat diëtisten vaak sterk gericht zijn op het voedingsaspect en geen holistische kijk hebben op de cliënt. Tot slot geven verschillende wijkverpleegkundigen aan dat ze eigenlijk te weinig weten van het werk van de diëtist, het lastig vinden
om de juiste diëtist te kiezen voor de cliënt en niet weten of ze een cliënt direct door mogen verwijzen.
POH’ersDoorverwijzenPOH’ers verwijzen cliënten die binnen de ketenzorg vallen naar de diëtist op basis van de betreffende verwijsgronden. Denk aan nieuwe cliënten met diabetes, onverklaarbare stijgende bloedsuikers of starten met insuline. Een POH’er geeft aan dat zij cliënten alleen doorstuurt bij écht overgewicht (lees: richting een BMI van 30). Ook cliënten met een te hoge bloeddruk, COPD en ondergewicht worden soms verwezen. De diëtist wordt ingeschakeld als het een cliënt niet lukt of wanneer een POH’er het niet meer weet. Sommige POH’ers geven aan dat zij alleen doorverwijzen als de cliënt echt openstaat voor de diëtist, als de cliënt er zelf om
vraagt of als het nodig is voor het persoonlijk doel van de cliënt. Cliënten met onbedoeld
gewichtsverlies worden vaak eerst verwezen naar de huisarts.
ContactIn geval van ketenzorg verloopt het contact tussen de POH’er en de diëtist met name via het digitale ketenzorgsysteem. Soms neemt de POH’er ook per email of telefonisch contact op,
incidenteel lopen ze langs indien ze aanwezig zijn in hetzelfde ge
bouw. Sommige POH’ers plannen regelmatig overleg met de diëtist,
bijvoorbeeld elk kwartaal.Wanneer een cliënt niet naar de diëtist wil, vragen
sommige POH’ers de diëtist om raad. Verder stellen ze vragen aan de diëtist over gezamenlijke cliënten of vragen ze om schriftelijke informatie. Daarnaast wordt de diëtist ingeschakeld om te toetsen of bepaalde informatie wel klopt. Een POH’er heeft ervaring met een diëtist die af en toe een nieuwsbrief stuurt met informatie over voeding. Een ander leent af en toe een boek. Een POH’er heeft samen met de diëtist een lijstje met eiwitrijke producten voor ouderen gemaakt. Sommigen geven aan dat ze bijscholing krijgen van een diëtist.
StimulerendFysieke nabijheid en informeel contact stimuleren de samenwerking met de diëtist. Een POH’er geeft aan het prettig te vinden om door te verwijzen naar een diëtist met wie zij ook persoonlijk contact kan hebben. Een ander vindt het prettig dat een nieuwe diëtist in de buurt persoonlijk kwam kennismaken; sindsdien stuurt zij cliënten naar haar
DE PRAKTIJK
Achttien wijkverpleegkundigen en twintig praktijkondersteuners (POH’ers) van diverse organisaties uit de provincies Flevoland, Gelderland, Overijssel, Utrecht en ZuidHolland deden van november 2018 tot en met februari 2019 mee aan het onderzoek. We hebben ze geïnterviewd over de dagelijkse praktijk rond ‘zorg voor voeding’: het bevorderen van gezond voedingsgedrag. In alle interviews kwam de samenwerking met de diëtist ter sprake. POH’ers hebben vaker te maken met een diëtist dan wijkverpleegkundigen. Wij vroegen naar de ervaringen, en waarom cliënten wel of niet worden doorverwezen naar diëtisten. Op basis van de resultaten hebben we verschillende praktische tips geformuleerd die diëtisten kunnen helpen om de samenwerking te verbeteren.Dit is natuurlijk maar één kant van het verhaal. Want wat ervaart de diëtist? We kijken uit naar een volgende stap waarin we met zowel diëtisten als andere zorgprofessionals
uit de eerstelijnszorg het gesprek aangaan over zorg voor voeding en interdisciplinaire samenwerking. We gaan graag samen op zoek naar goede praktijkvoorbeelden en oplossingen voor knelpunten in de zorg voor voeding.
WijkverpleegkundigenDoorverwijzenDe wijkverpleegkundigen geven aan dat ze een diëtist inschakelen als er écht problemen zijn met de gezondheid, als ze twijfelen of als ze het zelf niet meer weten. Onder ‘echte problemen met gezondheid’ verstaan ze met name medische problemen, grote veranderingen in gewicht (vooral gewichtsverlies), situaties waarin de cliënt heel slecht eet en ernstige ondervoeding die belemmerend werkt voor de cliënt. De diëtist wordt ook ingeschakeld bij sondevoeding, bijvoeding en eiwitverrijkte voeding. Verder doen de wijkverpleegkundigen een beroep op de diëtist wanneer de cliënt
LECTORAAT ZORG VOOR VOEDING EN GEZONDHEID
Samenwerken met wijkverpleegkundigen en POH’ers
>>
21 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 20
door. De POH’ers hebben een voorkeur voor diëtisten die ze kennen, die dezelfde werkstijl hebben (bijvoorbeeld wel of niet koolhydraatarm adviseren) en met wie ze de beste ervaringen hebben. Soms spreekt een POH’er met de cliënt af dat de diëtist contact op zal nemen voor een afspraak; dit bevordert de daadwerkelijke gang naar de diëtist.
POH’ers vinden het daarnaast belangrijk om op één lijn te zitten met de diëtist, en om een consistente boodschap af te geven aan de cliënt door goede communicatie via het elektronisch dossier. Verder vinden de POH’ers het handig om hun consulten en die van de diëtist qua inhoud en timing op elkaar af te stemmen, zodat de cliënt een goede en praktische opbouw in de begeleiding heeft. POH’ers hebben soms een duoconsult of een gezamenlijk huisbezoek met de diëtist.
RemmendEen POH’er verwijst niet door als hij een ‘klik’ heeft met de cliënt en al goed in gesprek is over gewicht en voeding. Zij gaat dan eerst zelf aan de slag. Een ander ziet geen meerwaarde van inschakeling van de diëtist als mensen al lang in zorg zijn. Deze cliënten hebben volgens deze POH’er geen nieuwe adviezen nodig, maar moeten ‘gewoon de draad weer oppakken’. Volgens weer een ander zijn sommige cliënten niet geschikt voor een diëtist, omdat zij ‘ingewikkeld zijn wat betreft gedrag en cognitie’. Ook verschil van mening tussen POH’er en diëtist over de aanpak (bijvoorbeeld over het gebruik van afslankpoeders of een koolhydraatarm dieet) belemmert de samenwerking.
Daarnaast hebben zowel wijkverpleegkundigen als POH’ers regelmatig te maken met een cliënt die niet naar de diëtist wil. Enkele POH’ers geven aan dat het om het merendeel van hun cliënten gaat. De redenen die zij van cliënten horen, zijn: zelf aan de slag willen met hun voeding, het zelf allemaal wel weten, een diëtist kan hun niets nieuws vertellen, en dat eerdere ‘diëten’ met een diëtist nooit lukten. Anderen hebben een ‘schrikbeeld’ van de diëtist (‘van alles moeten, niks mogen’ en ‘zo moet het, niet anders’). Andere cliënten ervaren aandacht voor voeding als ‘gezeur’ of vinden het niet meer nodig. Sommigen vinden het eng om naar een nieuwe zorgprofessional te gaan, voor anderen is de reisafstand een belemmering.
POH’ers merken dat de volgende argumenten helpen om cliënten te motiveren om naar een diëtist te gaan: dat de cliënt baat heeft bij wat meer kennis over voeding, dat diëtisten tegenwoordig bespreken wat je wél mag, dat diëtisten persoonsgerichte zorg leveren, dat de adviezen vaak alleen om kleine dingen gaan die anders moeten, en dat een diëtist echt kritisch kan kijken naar de voeding. Bij een cliënt met een verhoogd LDLcholesterol die geen statines wilde gebruiken, was dat een belangrijke reden om doorverwijzing naar de diëtist te accepteren.
Tips voor de diëtistDe ervaringen van 38 zorgprofessionals geven verschillende aanknopingspunten om de samenwerking tussen diëtisten en wijkverpleegkundigen en POH’ers te verbeteren. We sluiten af met praktische tips voor de diëtist, maar nemen de boodschap ook mee voor vervolgonderzoek naar interdisciplinaire samenwerking rondom voeding in de eerstelijnszorg.
auteurswillemieke kroeze, hylkje algra, marlies van hell, ytje van der veen en truus groenendijk-van woudenbergh
praktische tips voor de diëtist
• Nodig wijkverpleegkundigen of POH’ers uit om een dagje met je mee te lopen, voor het opdoen van inhoudelijke kennis, de persoonlijke ontmoeting met de diëtist en meer inzicht in de werkzaamheden van de diëtist. Zij ervaren dit als leerzaam en nuttig.
• Profileer jezelf op een duidelijke, positieve manier en probeer verkeerde ideeën over jou als diëtist te weerleggen.
• Maak jezelf actief bekend bij collegazorgprofessionals via een bezoekje, brief, folder, email, website of LinkedIn. Persoonlijk contact wordt erg gewaardeerd.
• Ga het gesprek aan met wijkverpleegkundigen en POH’ers over de plussen en minnen van jullie samenwerking en manier van communiceren.
• Stem af met de wijkverpleegkundige of POH’er: bevorder een holistische kijk op de patiënt of stel een duoconsult voor bij mensen die drempelvrees hebben voor een diëtist.
• Organiseer een klinische les of een bijscholing, of word vraagbaak voor een organisatie of huisartsenpraktijk. Voor wijkverpleegkundigen en POH’ers is de diëtist namelijk een belangrijke bron van informatie over voeding: een bron die de voorkeur lijkt te hebben boven bijvoorbeeld internet. Wellicht kun je hiervoor nieuwe werkzaamheden ontwikkelen.
• Ga een samenwerkingsverband aan met een thuiszorgorganisatie of huisartsenpraktijk.
23 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)
Een innovatiewerkplaats is een fysieke (of virtuele) plek waar onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk samenkomen om te werken aan complexe praktijkvraagstukken. Projectleider Harriët JagerWittenaar en diëtist Susanne Benes vertellen over de innovatiewerkplaats Ondervoeding/ Malnutrition van de Hanzehogeschool Groningen.
DE PRAKTIJK
In de innovatiewerkplaats (IWP) Ondervoeding/Malnutrition werken studenten en docenten van verschillende opleidingen samen met onderzoekers van het lectoraat Malnutrition and Healthy Aging, diverse zorginstellingen en industriële partners. Rondom ondervoeding spelen veel initiatieven en er zijn de afgelopen jaren veel scripties geschreven. Met de overkoepelende IWP kan het werkveld profiteren van deze kennis.
De projectleiderHarriët JagerWittenaar is lector Malnutrition and Healthy Aging en projectleider van de IWP. “De vraag ‘wat zijn knelpunten en waar willen we aan werken?’ hebben we uitgewerkt in een aantal concrete onderzoekslijnen. Door studenten hieraan te laten werken, hopen we op kennisdeling en kruisbestuivingen. We hopen uiteindelijk de diagnostiek en behandeling van ondervoeding te verbeteren, richtlijnen te vertalen naar de praktijk en kennis en vaardigheden over onderzoek bij studenten en docenten te vergroten. Als onderzoeker worden we enorm gevoed vanuit de praktijk, bijvoorbeeld over de vertaling van de richtlijnen ondervoeding.”
Een werkplaatscoördinator coördineert de projecten en zorgt dat de kennis uit de projecten wordt gedeeld in het onderwijs en op de bijeenkomsten. JagerWittenaar: “We streven naar samenhang in de projecten en laten instellingen niet allemaal hetzelfde onderzoeken; we borduren voort op eerdere projecten. Na terugkoppeling vanuit de projecten brainstormen we hoe we verder willen. Je ziet dan wat studenten aan het doen zijn en wat het oplevert voor de praktijk.” Ze besluit: “Dat studenten en docenten van verschillende opleidingen problemen belichten vanuit hun eigen perspec
Samen leren door samen innoveren
>>
tief is een enorme verrijking. En door tijdens de studie al samen te werken, bevorder je dat ze later beroepsmatig ook gaan samenwerken. Winwinwin dus!”
De diëtistSusanne Benes is diëtist bij Zorggroep Meander in OostGroningen. Zij zijn sinds de start in 2019 betrokken bij de IWP. Benes werkt in de eerste lijn; maar ook haar collega’s in de eerste lijn en in de verpleeg en verzorgingshuissetting komen veel in aanraking met oudere patiënten met ondervoeding. “Onze input vanuit Meander bestaat vooral uit: wat komen we tegen in de praktijk, waar lopen we tegenaan? Welke acties ondernemen we bij de behandeling van ondervoeding? We leren van de scholingen en gebruiken de uitkomsten van het IWPonderzoek. Uit onderzoek van studenten Voeding en Diëtetiek én studenten Verpleegkunde over de prevalentie van ondervoeding in de thuissituatie en belemmerende en bevorderende factoren bij het ontstaan van (risico op) ondervoeding kwam bijvoorbeeld duidelijk naar voren dat ‘alleen eten’ en ‘eenzaamheid’ belangrijke belemmerende factoren zijn. Dat wisten we natuurlijk wel, maar dat is nu weer concreet aanleiding om te kijken wat we daar in onze regio aan kunnen doen. En hoe de gemeente daaraan kan bijdragen. Onze rol binnen het innovatienetwerk moet nog wat meer vorm krijgen en concreter worden. Maar het is heel fijn dat dit onderwerp met de IWP nu een kartrekker heeft, en dat het breed gedragen wordt.”
auteurir. caroelien schuurman
25 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)eurocept-homecare.nl | [email protected] | 030 – 669 21 12
Ons team van diëtisten, verpleegkundigen en productspecialisten helpt u graag met het opstarten van sondevoeding voor uw patiënt. Wij leveren sondevoeding, voedingspompen en verpleegkundige zorg. Persoonlijk en met hart voor uw patiënt.
2800
.00.
02-0
4mrt
2020
Eurocept Homecare is dé specialist in sondevoeding
Leverancier voor alle zorgverzekeraars
INPUTPRAKTIJKVRAAGSTUKKEN OVER PRODUCTEN EN
WERKWIJZEN, ONDERZOEKSVRAGEN
OUTPUT1. ONDERZOEKSRESULTATEN, PRODUCTEN,
PROTOTYPES OPTIMALE WERKWIJZEN, SCRIPTIES RICHTLIJNEN.
2. ONTWIKKELING INDIVIDUEN, TEAMS, ORGANISATIES, NETWERKEN.
3. VERDUURZAMING: BLIJVENDE IMPACT OP MAATSCHAPPIJ DOOR INNOVATIE, TRANSITIE EN DUURZAAM LEREN.
REFLECTIE EN
ZELFSTURING
KENNIS VERWERVEN
EN DELEN
ON
DER
ZOEK
DO
EN KENNIS TOEPASSEN
NIEUWE COMBINATIES ZOEKEN
KENNIS
, CO
-CREA
TIE
EN P
RODUCTEN
SO
CIA
AL
KA
PITA
AL
OP
BO
UW
EN
Doorlopend studenten, zorginstellingen, mkb,
begeleidende docenten, bedrijven, lectoraten,
kennisinstellingen, onderzoekers, faciliteiten, universiteiten
Ga voor de uitgebreidere verhalen naar www.ntvd.media.Bron: Cremers PHM. Handreiking Innovatiewerkplaatsen. Hulpmiddel voor het ontwerpen en evalueren van innovatiewerkplaatsen op het grensvlak tussen onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk. Hanzehogeschool Groningen; 2016.
“Studenten kunnen goed out of the box denken en zijn creatief. Ze leren van de
medewerkers van Jumbo om aan te sluiten bij de belevingswereld van de consument.”
– Gera van den Bergh, docent Haagse Hogeschool
“Nu we aan het testen zijn met al die vormpjes en robotjes, is het natuurlijk heel duidelijk dat wij dat echt niet in huis hebben.”
– Marian de van der Schueren, lector Hogeschool Arnhem en Nijmegen
“Uiteindelijk is in het in The Food Lab HvA gelukt om baklava te maken met 75% minder suiker en toevoeging van vezels. En hij is ook
nog eens heel lekker!”– Lars Vierbergen, docent en projectmanager The Food Lab
Hogeschool van Amsterdam
“Het is vooral een proeftuin, maar soms levert het pareltjes op, die we naar een hoger plan tillen.”– Harriet Jager-Wittenaar, lector Malnutrition and Healthy Aging projectleider Innovatiewerkplaats Ondervoeding/Malnutrition, Hanzehogeschool Groningen
27 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 26
SAMEN LEREN DOOR SAMEN INNOVEREN in een…
INNOVATIEWERKPLAATS
Fysieke of virtuele plek waar onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk samenwerken aan complexe praktijkvraagstukken
Multidisciplinair Meerjarig Optimaal gebruikmaken van verschillende achtergronden en perspectieven
Twee doelen van het hbo komen bij elkaar: 1. Opleiden van innovatieve professionals2. Bijdragen aan oplossingen van problemen en uitdagingen in beroepspraktijk
en maatschappij
Deelnemers:1. Leren door het opdoen en delen van bestaande kennis2. Creëren nieuwe kennis, doordat ze vanuit verschillende
achtergronden en perspectieven samenwerken aan complexe maatschappelijke vraagstellingen.
NET WERKEN
De gespecialiseerde netwerken van de NVD zijn als geen ander op de hoogte van het nieuws, de ontwikkelingen en de wetenswaardigheden in hun vakgebied. Die delen zij bij toerbeurt in deze rubriek ‘Netwerken’. Deze keer: Netwerk Kinderdiëtisten (NKD).
auteur saskia van bennekom
Netwerk Kinderdiëtisten: 3=1Het is voor elke gespecialiseerde diëtist essentieel om samen te werken, vakinhoudelijk te overleggen, beleid en protocollen te maken en gericht naar elkaar door te verwijzen. In de kinderdiëtetiek waren er tot voor kort drie netwerken:
• Netwerk Eerstelijns Kinderdiëtisten voor eerstelijns en public health diëtisten
• DKTZ (Diëtisten met aandachtsgebied kinderen Topklinische Ziekenhuizen)
• KODAZ (Kinderdiëtetiek Overleg Diëtisten Academische Ziekenhuizen).
Na twee jaar van verkenning en intensief overleg tussen deze drie netwerken hebben we besloten om samen verder te gaan als één landelijk Netwerk voor Kinderdiëtisten uit alle werkvelden. Op 23 januari 2020 is het Netwerk Kinderdiëtisten officieel gepresenteerd.
VoordelenEén netwerk kan de krachten bundelen in de aanpak van de volgende onderwerpen:
• Het ‘ontschotten’ van de zorg (waar mogelijk)• De juiste zorg op de juiste plaats• Een éénduidig aanspreekpunt voor vragen op het gebied
van kindervoeding en kinderdiëtetiek• Meer interactie met collega’s uit verschillende werk
velden, waardoor patiënten makkelijker kunnen worden overgedragen
• Meer mogelijkheden voor scholing en intervisie.
Werkgroep blended diet
Blended diet is gewoon eten door de sonde. Het normale eten wordt geblend (gemixt) en via de sonde toegediend. De populariteit van het gebruik van het blended diet stijgt, vooral bij (ouders van) kinderen; en er zijn positieve ervaringsverhalen. De wetenschap erachter is echter nog niet eenduidig.
Recent is vanuit de NKD de werkgroep Blended Diet opgericht. Deze bestaat uit negen diëtisten uit diverse werkvelden. In de werkgroep worden kennis, ervaring en ontwikkelingen gedeeld om te komen tot een gezamenlijk standpunt over het toepassen van het dieet. De werkgroep zal in een later stadium haar bevindingen presenteren in het NTVD.
Voor meer informatie: [email protected]
Multidisciplinaire samenwerking bij eetproblemen bij kinderenEetproblemen bij kinderen hebben hebben een grote impact op de gezinssituatie. Bovendien hebben ze diverse oorzaken. EET Rotterdam (Eerstelijns EetTeam) benadert de behandeling van eetproblemen daarom vanuit verschillende disciplines: prelogopedie, (kinder)ergotherapie, (kinder)psychologie/orthopedagogiek, (kinder)diëtetiek en kinderfysiotherapie.
Er is een gezamenlijke intake, waardoor ouders maar één keer hun verhaal hoeven te doen. Per kind wordt een casemanager aangesteld. De begeleiding is laagdrempelig, ambulant en gericht op de gezinssituatie met mogelijkheid tot thuisobservatie.
Het voordeel voor de kinderdiëtist is dat er extra ogen en oren zijn om problemen te signaleren of te observeren, ondanks de beperkte vergoeding van dieetadvisering. De korte lijnen tussen de disciplines maakt snelle afstemming mogelijk. Dit komt zowel het kind en de ouders als de verwijzer ten goede.
Kinderen die vooral gezien worden, zijn: muisjeseters (al dan niet met matige/slechte groei), exprematuren met voedingsproblemen, kinderen met afbouw sondevoeding, kinderen die geen stukjes kunnen eten, en kritisch eetgedrag bij autisme spectrumstoornissen of ADHD.
www.eetrotterdam.nlbit.ly/EETzakboek
Gezamenlijke follow-up coeliakiespreekuurDe kinderarts van het IJssellandziekenhuis in Capelle aan den IJssel houdt samen met eerstelijnskinderdiëtist Ingrid Mimpen een followup coeliakiespreekuur voor kinderen. De kinderen van 1 tot 18 jaar worden jaarlijks gezien op een buitenpoli, zonder ‘wittejassensfeer’.
Tijdens het spreekuur krijgen alle aspecten van coeliakie aandacht. Via een vragenlijst geven kinderen en/of ouders aan welke onderwerpen ze willen bespreken. In het bijgehouden voedingsdagboek wordt de volwaardigheid van de voeding bekeken; een glutenvrij dieet is tenslotte meer dan het weglaten van gluten. Ook levert elke levensfase van een kind weer nieuwe uitdagingen. Het doel is om het kind zo zelfstandig mogelijk te leren omgaan met het dieet en zich er verantwoordelijk voor te laten voelen.
Alle kinderen worden nabesproken, waarna een gezamenlijke terugrapportage kinderarts/diëtist naar de huisarts gaat. Zo nodig wordt een kind extra opgeroepen voor een regulier spreekuur, bijvoorbeeld bij toename van het gewicht of als het kind het lastig vindt om het dieet te volgen (bijvoorbeeld in de puberteit).
Doorverwijzing bij ondergewichtKatinka de Nennie is kinder en jeugddiëtist van Diëtistenpraktijk Katinka. Ze signaleerde samen met andere eerstelijnscollega's dat de screening en begeleiding van ondergewicht/ondervoeding bij de jeugd in Gouda verbeterd kon worden. Uit onderzoek door studenten Voeding & Diëtetiek van de Haagse Hogeschool bleek dat kinderartsen, jeugdartsen en huisartsen niet uniform doorverwijzen bij ondergewicht (vooral omdat er geen JGZrichtlijnen waren). Ook bleek uit gegevens van de GGD dat ondergewicht bij kinderen redelijk vaak voorkomt (10,6%, ten opzichte van 13,9% overgewicht).
Tijdens een rondetafelgesprek met alle betrokken partijen werd de problematiek besproken. Hierbij werd de vraag gesteld of er signalering van ondergewicht/ondervoeding plaatsvindt. Zo ja, wat dan de vervolgstappen zijn; en zo nee, hoe dit dan komt. En welke rol speelt de klinische blik daarbij?
Dit rondetafelgesprek resulteerde in een multidisciplinaire werkgroep met kinderdiëtisten, kinderartsen, jeugdartsen, verpleegkundigen en de JOGGregisseur. Het uiteindelijke doel is het maken van een stroomschema met betrekking tot signalering, verwijzing en behandeling of begeleiding, met de recent verschenen JGZrichtlijn ondergewicht als basis. De werkgroep hoopt dat op deze manier ondergewicht/ondervoeding tijdig wordt gesignaleerd en dat de kinderen bij de juiste disciplines terechtkomen, die vervolgens met elkaar samenwerken.
Op 18 september vindt de eerste gezamenlijke net werkdag plaats. Het (voorlopige) bestuur hoopt daar zoveel mogelijk nieuwe en oud leden te ontmoeten. Houd onze website in de gaten!
29 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 28
Kinderdiëtist?
Word lid van
het NKD!
Bekijk de voorwaarden op
www.kinderdietisten.nl
Fysiotherapie, diëtetiek en ergotherapie werkten afgelopen jaren samen aan een optimaal zorgpad voor patiënten met het Post Intensive Care Syndroom (PICS). Deze casus is een voorbeeld van de problematiek van PICS en zoomt in op de samenwerking tussen fysio therapie en diëtetiek.
WAT IS PICS?Dankzij verbeteringen in de zorg overleven steeds meer patiënten een verblijf op de IC, en krijgt het herstel tijdens en na de IC meer aandacht.1,2 Ongeveer 30% van de patiënten die zijn opgenomen op een intensive care (IC) ervaart tot jaren na het ontslag klachten als spierzwakte, verminderde loopcapaciteit, vermoeidheid, verminderde concentratie, geheugenproblemen, ondervoeding, slaap en stemmingsstoornissen.38 Vanaf 2012 heeft dit gecombineerd optreden van lichamelijke, cognitieve en psychische klachten en een verminderde kwaliteit van leven na het verblijf op een IC een naam: het Post Intensive Care Syndroom (PICS).9 De impact van het PICS blijft vaak niet beperkt tot de patiënt; het kan ook invloed hebben op de mentale status van de directe familie. Dit wordt PICSFamily (PICSF) genoemd.1012
BEHANDELING VAN PICSOngeveer 80% van de PICSpatiënten gaat naar een fysiotherapeut in de eerstelijnszorg. Het blijkt dat de fysiotherapeut en huisarts vaak de enige zorgprofessionals zijn in de eerstelijnszorg die bij het herstel van deze patiënten zijn betrokken.13,14 Zowel patiënten als zorgprofessionals geven een aantal knelpunten aan, zoals het gebrek aan transmurale continuïteit van zorg, afstemming van multidisciplinaire activiteiten, een ondersteunende behandelrichtlijn en specifieke kennis op gebieden van pathologie, behandeling en prognose. Patiënten geven aan dat zij ondersteuning missen bij het hervatten van hun werkzaamheden, en dat de (para)medische behandeling niet goed aansluit bij wat zij op dat moment belangrijk vinden.1518
HET REACH-PROJECTOm dit te verbeteren is in Amsterdam het REACHproject (REhabilitation After Critical illness and Hospital discharge)
gestart. Binnen REACH heeft een Community of Practice – bestaande uit professionals (fysiotherapeuten, diëtisten, ergotherapeuten), ervaringsdeskundigen en onderzoekers – een transmuraal revalidatieprogramma ontwikkeld. Bijzonder in dit project is de integratie van het concept ‘positieve gezondheid’. De casus in dit artikel beschrijft de behandeling van een patiënt met PICS die binnen het REACHnetwerk is behandeld.
CASUS
Voorgeschiedenis en ziekenhuisopnameEen 85jarige man werd in het ziekenhuis opgenomen met als opnamediagnose een dunne darm ileus. De uitgebreide voorgeschiedenis vermeldde onder andere astma, operatie aan de long, nierinsufficiëntie waarvoor hemodialyse, Coronary Artery Bypass Graft en een tractusdigestivusbloeding. Voor opname kon meneer traplopen, korte afstanden lopen zonder hulpmiddelen, en er waren geen psychische of cognitieve klachten. Hij woonde zelfstandig met zijn partner.Tijdens de ziekenhuisopname werd hij septisch door een dunnedarmperforatie, waarop een spoedlaparotomie volgde. Postoperatief verbleef hij op de IC en werd de situatie gecompliceerd door een cardiogene shock, pneumonie en terminale nierinsufficiëntie. Hij werd gedurende twee dagen beademd. Naast hemodialyse en medicinale therapie werd vanaf de tweede dag postoperatief gestart met fysiotherapie (ademhalingsoefeningen, oefentherapie op bed, bedfietsen, transfertraining). Tien dagen na de operatie werd hij overgeplaatst naar de verpleegafdeling. Op die afdeling werd de transfertraining uitgebreid en kreeg hij looptraining met
rollator. Hier werd ook de diëtetiek betrokken. De diëtist zette in op een volwaardige voeding, passend bij de beperkte eetlust en met een nadruk op voldoende eiwit (1,2 tot 1,5 gram per kg per dag).Bij ontslag werden fysiotherapie, loophulpmiddelen en thuiszorg (2x per dag) aangevraagd. De diëtist van de dialyse was al betrokken. Achttien dagen na de operatie mocht hij naar huis. Na ontslag werd hij voor fysiotherapie overgedragen naar een eerstelijns fysiotherapeut van het REACH netwerk. De overdracht binnen dit netwerk vond plaats door middel van een ontslagbrief – die is aangepast voor patiënten met PICS – en een telefonische overdracht.
OnderzoekBinnen het REACHnetwerk worden patiënten zo snel mogelijk in hun eigen woonsituatie bezocht door de fysiotherapeut, in dit geval zes dagen na ontslag. Om te beginnen wordt de hulpvraag in kaart gebracht, evenals de ervaren gezondheid vanuit het concept van positieve gezondheid (het spinnenweb, zie figuur 1).19 Meneer gaf aan dat zijn kwaliteit van leven verbeterd kon worden op het gebied van fysieke functies, met name het vergroten van zijn actieradius.
FysiotherapieBij lichamelijk onderzoek was zijn globale spierkracht 4 (Medical Research Council, MRC) en zijn handknijpkracht onvoldoende (22 kg, P10). De inspiratoire ademspierkracht was 61 cm H20 (normwaarde > 49 cm H20).20 Hij had geen beperkingen in de mobiliteit van gewrichten, maar wel een gevoel van stijfheid en pijn bij bewegen (5 op 10puntsschaal). Vermoeidheid (gemeten met behulp van de Modified Fatigue Impact scale, MFI) gaf een hoge (maximale) score van 20 punten aan op de gebieden van ‘lichamelijke vermoeidheid’ en ‘reductie in activiteit’. De score op ‘reductie in motivatie’ was matig verhoogd (14 punten) en op het gebied van mentale vermoeidheid scoorde hij ‘normaal’ (5 punten).21,22
Voor activiteiten was hulp van één persoon nodig bij de transfer van zit naar stand. Maximale loopafstand bedroeg ongeveer 100 meter met rollator en vier pauzes.Op participatieniveau werd een opvallend goede score van 8 op een 10puntsschaal ‘ervaren gezondheid’ gezien. Echtgenote, kinderen en vrienden gaven faciliterende steun. De woning bood zowel binnen als buiten ruim voldoende moge
lijkheden en ruimte om veilig te kunnen lopen met rollator. De fysiotherapeut uit het REACHnetwerk screende op ondervoeding met de SNAQ65+.23 Op basis van de score ‘rood’ werd bevestigd dat begeleiding door een diëtist geïndiceerd was. De (screenings)vragen voor cognitie, ergotherapie en Global Psychotrauma Score24 gaven geen aanleiding voor inschakelen van ergotherapie.
DiëtetiekEr bleek sprake van fors gewichtsverlies, wat preoperatief al was begonnen. De lichaamssamenstelling was uit verhouding wat betreft vet en spiermassa. Dit is te verklaren door gewichtsverlies bij ziekte en inactiviteit (VetVrije Massa Index <P5, VetMassa Index=P25).25,26 Hij had weinig eetlust (5 op 10puntsschaal), was mis selijk bij vermoeidheid en hij at ongeveer 75% van zijn dagelijkse energie en eiwitbehoefte. Op basis van gewichtsverlies, inname, functietesten en lichaams samenstelling diagnosticeerde de diëtist hem als ondervoed en sarcopeen.27,28
DiagnoseDeze patiënt voldoet aan het eerder geschetste beeld van het PICS. Patiënten die op een IC behandeld worden zijn divers in uitgangssituatie vóór opname, opnamediagnoses, comorbiditeit en andere factoren die belasting en belastbaarheid
MAAT WERK: HET POST INTENSIVE CARE SYNDROOM
SCREENINGSTOOLSIn het ziekenhuis worden patiënten met PICS multidisciplinair behandeld. Hier kunnen de verschillende disciplines elkaar vinden.36,37 Ondervoeding en sarcopenie zijn eerder regel dan uitzondering bij patiënten met PICS.23 In het REACHproject maakt de fysiotherapeut gebruik van de SNAQ65+ om te overwegen of de inzet van een diëtist gewenst is.Eenvoudige screeningstools ten aanzien van het cognitief en psychosociaal functioneren zijn nog niet beschikbaar voor fysiotherapeuten met betrekking tot patiënten met het PICS. Binnen het REACHnetwerk wordt wel gebruikgemaakt van een aantal zelf ontwikkelde screeningsvragen die cognitief en ADLfunctioneren in kaart brengen (wat een ergotherapeutischeindicatie is). Op basis van deze vragen werd in deze casus geen indicatie gezien.Om een indruk te krijgen van de vaak benoemde psychologische aandoeningen na een ICopname werd The Global Psychotrauma Screen (GPS) afgenomen. Dit is een eenvoudig instrument voor een globale screening op traumagerelateerde psychologische problemen.24 De score op dit instrument gaf geen aanleiding voor verder psychologisch onderzoek.
>>
Reactie van een van de betrokken patiënten:
“Als je voor pampus ligt en niets kan, voel je je verdomd afhankelijk. Een
vriendelijk woord doet dan wonderen.”
31 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 30
fysieke inspanning en voor een eiwitrijke tussenmaaltijd voor het slapengaan.Zowel fysiotherapeut als diëtist rapporteerden aan de huisarts. In de evaluatie van zorg bleek dat beiden betrokken waren, zonder afstemming. In de literatuur bestaan aanwijzingen dat een afgestemde interventie van voeding en training meerwaarde kan hebben bij kwetsbare patiëntengroepen.3842
RESULTATENDe behandeling in de thuissituatie, met de vooruitgang in de fysieke prestatie, beviel patiënt én fysiotherapeut dermate goed dat werd afgezien van verdere behandeling in de fysiotherapiepraktijk. Na tien weken waren de algehele conditie en het lopen met rollator zodanig verbeterd dat twintig minuten buiten lopen zonder pauzes makkelijk haalbaar was. Meneer was tevreden en was in staat om zijn conditie zelfstandig te behouden en wellicht uit te breiden. Zelfstandig lopen zonder rollator werd niet meer als haalbaar en wenselijk ingeschat. Meneer was blij om de normale dingen weer samen met zijn vrouw te kunnen doen. Het autorijden hervatte meneer samen met zijn echtgenote. De fysiotherapeutische behandeling werd afgesloten.Zijn voedingstoestand verbeterde iets, getuige toename van gewicht en spiermassa. De voedingsinname was goed, de eetlust verbeterde en de misselijkheid nam af. De diëtist bleef betrokken bij de behandeling in verband met de hemodialyse.
In het kader van het REACHproject vonden nog metingen plaats drie en zes maanden na ontslag. Hierin werd bevestigd dat de loopconditie kon worden vastgehouden en zelf nog verder werd verbeterd. Er werden geen PICSgerelateerde problemen gezien op het gebied van cognitie en mentaal functioneren.
Herstel van het PICS duurt maanden tot soms jaren. Ook het ontwikkelen of zichtbaar worden van nieuwe aan PICS gerelateerde klachten is mogelijk; dat blijft aandacht vragen. De grote variaties in patiëntkenmerken en herstel maken het voorspellen van de prognose moeilijk en vragen om terughoudendheid.
LEERPUNTENDe groep PICSpatiënten is zeer heterogeen. In deze casus deden de leeftijd, de lange voorgeschiedenis en het meFiguur 1. Ingevulde ‘spinnenweb’tool om het gesprek mee te starten.19
Deze casus is ook gepubliceerd in FysioPraxis.Meer informatie over REACH en het zorgpad diëtetiek voor PICSpatiënten dat binnen het REACHproject is ontwikkeld, is te vinden bij dit artikel op www.ntvd.media.
kunnen beïnvloeden.29 Aanwezige en bekende factoren die de uitkomst van herstel beïnvloeden zijn: hoge leeftijd, uitgebreide voorgeschiedenis, onbekende uitgangssituatie en goede ondersteuning vanuit de echtgenote en familie.12,3033 De belaste voorgeschiedenis en de onbekende preoperatieve belastbaarheid maken het lastig om het postoperatieve niveau en de haalbaarheid van het gewenste eindniveau in te schatten. Door het thuisbezoek werden faciliterende factoren duidelijker, zoals de betrokkenheid van echtgenote en familie en de woonsituatie, waarin goed en veilig geoefend kon worden. De inzet van positieve gezondheid bij deze casus hielp om de focus te verleggen van de hoeveelheid en complexiteit aan medische gegevens naar de persoon zelf. Zijn veerkracht betekent veel voor meneer: in dit geval het verbeteren van zijn (zelfstandige) mobiliteit.34,35
BEHANDELDOELENDoelen waren om zelfstandig te kunnen lopen zonder hulpmiddelen, voor een duur van 10 minuten, en meer algemeen: verbeteren van de actieradius, verbeteren van de
voedingstoestand, stimuleren van veerkracht en regie, en tot slot de echtgenote betrekken bij de behandeling (PICSF).
MULTIDISCIPLINAIRE BEHANDELINGDe fysiotherapeut kwam twee keer per week langs, op dagen zonder dialyse. Deze oefende met omrollen in bed, het uit bed komen, het gaan zitten en loopvaardigheid met rollator. Dit resulteerde binnen enkele weken in een flinke progressie. Het lopen met rollator werd uitgebreid van binnenshuis naar buitenshuis. Vervolgens werd afgesproken om de looptraining op geleide van vermoeidheid, rekening houdend met dialyse, uit te breiden. De rollator gaf meneer de mogelijkheid om grotere afstanden te lopen met meer gevoel van veiligheid.De diëtist sprak de patiënt tijdens de hemodialyse. Ze paste samen met de patiënt en zijn echtgenote het eetritme en het eten aan. Ondanks de slechte eetlust en misselijkheid lukte het om genoeg energie en eiwit binnen te krijgen, afgestemd op de beperkingen die de hemodialyse met zich meebrengt. Er was aandacht voor extra eiwit rond de momenten van
disch dossier het ergste vermoeden. Het herstel verliep uiteindelijk echter ongecompliceerd en was nagenoeg volledig.Het eerste contact thuis was duidelijk van meerwaarde voor het in kaart brengen van het functioneren van de patiënt, met extra aandacht voor bedmobiliteit en transfers. Ook werkten de woonsituatie en de betrokkenheid van echtgenote en kennissen faciliterend. De metingen rondom zijn functioneren (kracht, conditie) ervaarde meneer als frustrerend en negatief, maar het concept van positieve gezondheid bood juist aandacht voor het hervinden van wat wél kon, wat leidde tot het hervinden van zijn veerkracht en regie.Punt van aandacht is de (noodzaak van) afstemming tussen diëtetiek, huisarts en fysiotherapie. In deze casus vond dit niet plaats. Andersom is ook niet bekend of bijvoorbeeld afstemming tussen voeding en inspanning bij deze casus van meerwaarde had kunnen zijn. Op basis van het activiteitenniveau en de motivatie van meneer bestond er geen twijfel over zijn vermogen om voldoende te blijven bewegen. Verdere nazorg bleef achterwege. Het REACHprogramma bood structuur en was ondersteunend aan de behandeling.
auteursbenno van tol msc docent/onderzoeker, opleiding fysiotherapie, hogeschool van amsterdamdr. daniëla dettling fysiotherapeut/onderzoeker, afdeling revalidatie, amsterdam umc, locatie amcdr. ir. hinke kruizenga diëtist-onderzoeker, afdeling diëtetiek & voedingswetenschappen, amsterdam umcsanne pellegrom msc docent/onderzoeker, opleiding ergotherapie, hogeschool van amsterdammel major msc docent/onderzoeker, european school physiotherapy, hogeschool van amsterdammarjolein siebel expert patiëntdr. marike van der schaaf lector revalidatie in de acute zorg, hogeschool van amsterdam, faculteit gezondheid, en fysiotherapeut-onderzoeker, afdeling revalidatie, amsterdam umc
De literatuurlijst is te vinden op www.ntvd.media.
“Punt van aandacht is de (noodzaak van) afstemming
tussen diëtetiek, huisarts en fysiotherapie”
33 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 32
Aldus Carlien Harms, sportdiëtist.
Om je voedingsstrategieën en adviezen te laten werken, is het vertrouwen van de coach, sportarts en fysiotherapeut
– maar ook teamgenoten van sporters – essentieel.
Transmurale samenwerking kruisallergieHet UMCG initieerde drie jaar geleden een samenwerking tussen eerste, tweede en derdelijnsdiëtisten om de zorg voor patiënten met door hooikoorts veroorzaakte voedselallergie te verbeteren.
1070% van de mensen met hooikoorts is allergisch voor een breed palet aan voedingsmiddelen. Het gaat hier om een kruisallergie voor bijvoorbeeld rauw fruit, groente, pinda of noten. De wachtlijsten bij de afdeling allergologie van het UMCG waren te lang, en doorsturen naar de eerstelijnszorg was nog niet mogelijk. Het UMCG verzorgde een scholing en een praktijkstage voor eerstelijns diëtisten die de scholing voedselovergevoeligheid hadden gevolgd.
Het samenwerkingsverband bestaat nu uit negentien eerstelijnsdiëtisten uit de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Flevoland, het Martini Ziekenhuis en het Ommelander Ziekenhuis. Elk kwartaal wordt er een bijeenkomst georganiseerd, waarbij iedereen een bijdrage levert in de vorm van kennisoverdracht of casuïstiek.
De eerstelijnsdiëtisten krijgen steeds meer verwijzingen van huisartsen, maar ook vanuit specialisten in algemene ziekenhuizen, voor het begeleiden van mensen met kruisallergie. Diagnostiek en begeleiding van (verdenking op) primaire voedselallergie blijft zorg die alleen in een allergologisch centrum kan plaatsvinden.
Broodnodige aandacht voor eiwitDe start van het ontbijtcafé Broodnodig bij zorgorganisatie Laverhof in Schijndel was voor diëtist Ludwien de Brabander en collega’s aanleiding om de eiwitinname bij geriatrische revalidatie op de agenda te zetten. Ze organiseerden een scholingsdag voor de diëtisten en fysiotherapeuten. Ze maakten de volgende afspraken:
• Fysiotherapie neemt bij alle revalidanten de Short Physical Performance Battery (SPPB) af.
• Een lage SPPBscore wordt doorgegeven aan de diëtist.• Revalidanten krijgen na fysiotherapie een eiwitrijk
vruchtensap en in de loop van de avond een eiwitrijke zuiveldrank aangeboden.
Energieke samenwerking Diëtist Heidi Zweers en ergotherapeut Nanette Nab behandelen patiënten met een spierziekte binnen het multidisciplinaire revalidatieprogramma Energiek van het Radboudumc in Nijmegen.
Ze verbeterden hun diëtistische en ergotherapeutische behandeling binnen Energiek door eerst de behoefte van patiënten te verkennen. Ze structureerden hun diagnostiek en splitsten de behandeling op in een individueel deel en een groepsbehandeling waarbij de partners ook welkom zijn. De studenten diëtetiek en ergotherapie van de HAN hebben een rol in de groepsbehandeling en doen onderzoek met de gegevens die binnen dit programma verzameld worden.
Agro-diëtistIrene PrinsenBruins verruilde haar werk als diëtist in het ziekenhuis voor werk als diëtist op de boerderij: de agrodiëtist. Op de boerderij merkte ze dat de voedsel productie en haar diëtetiekachtergrond ingrediënten waren voor waardevolle gesprekken en dat de boerderij de plaats was om te vertellen hoe ons voedsel wordt geproduceerd en hoe dit in verband staat met onze gezondheid. Haar droom en passie is het verbinden van agro, food en health. Ze organiseert een excursie voor diëtisten om boeren en hun bedrijven te ontmoeten. Wellicht zorgt dit weer voor nieuwe samenwerking!
www.erf1.nl/agrodietetiek
SMARTsize@WorkSMARTsize@Work is een programma van de VU om werknemers met een lage sociaaleconomische positie te helpen met gezond eet en beweeggedrag. Dit is een doorontwikkeling van de al bestaande interventies SMARTsize me en Het gezonde bedrijfsrestaurant.
Een succesfactor is dat werknemers, werkgevers en professionals betrokken zijn bij de ontwikkeling van het leefstijlprogramma. In 2020 wordt SMARTsize@Work getest in tien bedrijven. Werknemers krijgen hulp van een diëtist om gezond eet en beweeggedrag te behouden. Daarnaast startte in maart het nieuwe project SMARTsize4All voor eerstelijnsdiëtisten.
Samen behandelen bij de ziekte van ParkinsonKarin Overbeek beschrijft op www.ntvd.media een casus van een vrouw met de ziekte van Parkinson. Ze besprak de casus met een interdisciplinaire intervisiegroep. Daarin laat ze de patiënt zelf de hulpvraag formuleren in een filmpje via de Siiloapp. Dit bleek een aanrader: het kostte weinig tijd en bood verfrissende input.
GOEDE VOORBEELDEN
Op deze pagina staan de goede voorbeelden van samenwerking uit de praktijk. De uitgebreide verhalen lees je op www.ntvd.media.
“Samenwerken loont: het levert successen op en
het maakt je werk leuk.”
Aldus Heidi Zweers.
Twee lectoren vinden elkaarVan ConsuMEER naar ConsuBETER… en in de toekomst naar ConsuBEST! Dat is de inzet van de samen werking van lectoren dr. Annet Roodenburg (HAS), dr. Marian de van der Schueren (HAN) en hun legertje aan studenten vanuit HAN, HAS, WUR en VU. Meer weten? Ga naar www.ntvd.media.
Samenwerken aan Drankenwijzer
De Drankenwijzer helpt nier patiënten om meer inzicht te krijgen de hoeveelheid fosfaat in dranken en zo hun fosfaatinname te beperken. De Drankenwijzer is ontwikkeld door een samenwerking
van Alliantie Voeding in de Zorg, Ziekenhuis Gelderse Vallei en Wageningen University en Research (WUR) en Takeda. Inez Jans vertelt op www.ntvd.media over het ontwikkelproces en deelt de leerpunten. Ook geeft ze een tip: probeer bij de lancering van je product aan te haken bij een belangrijke gebeurtenis. Door de lancering tijdens de Nederlandse Nefrologiedagen van vorig jaar was de Drankenwijzer direct bekend bij een groot publiek.
35 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 34
Kwetsbare ouderen verplaatsen zich vaak tussen thuis en zorginstellingen. De Stuurgroep Ondervoeding heeft een Handreiking en een Voedingspaspoort ontwikkeld als hulpmiddelen voor een goede overdracht bij deze transmurale (voedings)zorg.
• Het landelijk concept Voedingspaspoort Dit is een (digitaal) aantekenboekje als handig hulmiddel
ter ondersteuning van de oudere, waarin samen met de mantelzorger en betrokken professionals de belangrijkste gegevens en afspraken over de voedingszorg kunnen
worden vastgelegd.
De Handreiking en het Voedingspaspoort zijn beschikbaar via de website van de Stuurgroep Ondervoeding.
StappenOm tot deze instrumenten te komen, zijn binnen het project diverse stappen doorlopen. In de drie pilotregio’s is een
zogenoemd regionaal transmuraal overleg ouderen (RTOO) gestart. Voor een goede transmurale (voedings)zorg is het samenbrengen van professionals uit diverse instellingen en organisaties immers van essentieel belang. De werkwijze is te zien in figuur 1. Regelmatig contact tijdens het RTOO maakt dat professionals en organisaties elkaar en elkaars expertise beter kennen, laagdrempeliger contact hebben en elkaar sneller inschakelen bij de zorg en ondersteuning van een oudere. Aan de hand van het volgende vierstappenplan kan een RTOO aan de slag met het ontwikkelen van een werkwijze om de voedingszorg voor ouderen in de regio te verbeteren:
1. Vorming van een kernteam: huisarts, wijkverpleegkundige, diëtist, beleidsadviseur gemeente, gezondheidsmakelaar GGD, sociaal wijkteam, afgevaardigde van een ziekenhuis en afgevaardigde van de geriatrische revalidatiezorg
2. Analyse van knelpunten en ontwerp van een voor de regio passende werkwijze om continuïteit van transmurale (voedings)zorg te optimaliseren
3. Implementatie en evaluatie van de werkwijze4. Bijstelling in het maken van afspraken over borging.
In iedere stap betrekken leden van het RTOO ouderen en mantelzorgers om hun wensen en behoeften te verkennen en gemaakte afspraken te evalueren.
Verschillende regio’sDe drie regio’s hebben via focusgroepen met ouderen en met professionals bepaald waaraan in hun regio specifiek behoefte was. Elke regio koos voor een passende regionale aanpak, met als resultaat drie verschillende werkwijzen om de transmurale zorg bij ouderen te verbeteren.
In regio Sneek lag de focus op het ontwikkelen van een regionaal Voedingspaspoort. Dit is een losbladig docu
DE PRAKTIJK
De prevalentie van risicofactoren voor een verminderde voedingstoestand en ondervoeding onder ouderen is hoog in Nederland.14 Vanwege hun kwetsbaarheid en hun gezondheidsproblemen verplaatsen ouderen zich regelmatig tussen thuis en diverse zorginstellingen. Daarbij is het belangrijk dat de voedingszorg die is ingezet – thuis of in een instelling – gecontinueerd wordt bij de overgang naar een andere setting. In de praktijk gebeurt dit niet altijd voldoende.In opdracht van het ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport is de Stuurgroep Ondervoeding gestart met het project Het Voedingspaspoort. Dat heeft (onder andere) geresulteerd in een Handreiking en een Voedingspaspoort. Dit zijn twee praktische resultaten die diëtisten en andere betrokkenen kunnen helpen bij een optimale overgang van de (voedings)zorg.
Het VoedingspaspoortHet project Het Voedingspaspoort is de afgelopen twee jaar uitgevoerd in drie pilotregio’s: Gorinchem, Sneek en Nijmegen. De inzet was:
• Het vergroten van kennis over (risico op) ondervoeding bij zowel de ouderen als professionals
• Het versterken van de eigen regie van de ouderen
• Het optimaliseren van de overdracht, de communicatie en de samenwerking tussen professionals in de zorg en het sociale domein
• Het faciliteren in praktische hulp en ondersteuning.
Dit heeft geresulteerd in twee praktische hulpmiddelen:
• De handreiking Het Voedings-paspoort
Dit is een uitgebreide beschrijving van de werkwijze waarmee in een regionaal samenwerkingsverband de continuïteit in de voedingszorg voor (kwetsbare) ouderen verbeterd kan worden.
HET VOEDINGSPASPOORT
Continuïteit van voedingszorg bij (kwetsbare) ouderen
>>
randvoorwaarden
Randvoorwaarden voor het organiseren van een RTOO en het ontwikkelen van een nieuwe werkwijze voor optimale transmurale (voedings)zorg bij (kwetsbare) ouderen:
• Er is kennis over en bewustwording van (risico op) ondervoeding en kwetsbaarheid om signalen, oorzaken en gevolgen van ondervoeding
en kwetsbaarheid te herkennen en gepaste actie te ondernemen.
• Er is een sociale kaart die inzicht biedt waar zorg, passende hulp en activiteiten beschikbaar zijn en hoe deze ondersteuning kan worden ingezet.
• De huisarts en de wijkverpleegkundige zijn het eerste aanspreekpunt: zij activeren en monitoren de juiste hulp en ondersteuning voor en met de oudere.
• Er zijn geen wachtlijsten die de juiste zorg op de juiste plek belemmeren.
• De invloed van management, gemeenten, zorgverzekeraars en overheid wordt ingezet voor (financiële) ondersteuning.
• Er is een digitaal systeem waar zowel de ouderen zelf als de betrokken professionals gebruik van kunnen maken en gegevens kunnen uitwisselen.
“De oudere zelf is de eigenaar van het paspoort”
NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 36 37 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(1)
ment geworden, dat de oudere bij transitie in de zorg meeneemt.
De regio Gorinchem richtte zich op het verbeteren van onderlinge communicatie en samenwerking tussen professionals uit de zorg en het sociale domein via de medische en verpleegkundige overdracht. Onderdeel van beide overdrachten is de paramedische overdracht.
In de regio Nijmegen lag de focus op verbetering van de transmurale diëtistische
overdracht naar en een laagdrempelige inzet van de wijkverpleegkundi
ge op het moment dat de oudere met ontslag uit het
ziekenhuis naar huis gaat. De wijkver
pleegkundige
consulteert en verbindt de juiste professionals uit de zorg en het sociale domein.
De beschrijving van de werkwijzen in de drie pilotregio’s wordt ondersteund met concrete instrumenten. Ook zijn er voorbeelden beschikbaar die zorgverleners kunnen overnemen, zoals een informatiebrieven voor professionals en ouderen, een stroomschema, checklists voor professionals, een draaiboek voor een focusgroep, een medische en een verpleegkundige overdracht, een toestemmingsverklaring en evaluatiecriteria.
Handreiking voor eigen situatieIn de Handreiking wordt de werkwijze via het vierstappenplan uitgebreid beschreven. De aanpak en de resultaten van de drie pilots kunnen als voorbeeld dienen voor toepassing in de eigen regio. Omdat elke regio andere samenwerkingsverbanden, een eigen aanpak en verschillende bijpassende instrumenten heeft, kan elke regio kiezen voor de aanpak die het beste past bij de eigen situatie.De Handreiking is bedoeld voor ouderen, mantelzorgers en professionals en biedt ondersteuning van (voedings)zorg op meerdere niveaus:
• Ouderen zijn zich bewust van het risico op ondervoeding en kwetsbaarheid, en krijgen handvatten aangereikt rondom wat ze zelf kunnen doen om (risico op) ondervoeding en kwetsbaarheid te voorkomen of te verminderen en
In het Voedingspaspoort kan de volgende informatie worden gedeeld:
• Persoonlijke gegevens van de oudere• Betrokken professionals en/of de afdeling van
ontslag (inclusief contactgegevens)• Samenvatting van de diëtistische diagnose• De ingezette voedingsbehandeling (bijvoorbeeld
eiwit en energieverrijkt dieet en de adviezen)• De behandeldoelen• Het vervolg (onder andere verwachte duur van
behandeling, regelen thuiszorg, mondzorg)• Het vervolgadvies aan de wijkverpleegkundige
en/of praktijkondersteuner• Informatie die is gegeven aan de oudere.
Figuur 1. Het Voedingspaspoort werkwijze om te komen tot optimale transmurale (voedings)zorg voor (kwetsbare) ouderen.
wanneer ze de zorg en/of het sociale domein moeten inschakelen.
• Individuele professionals, gemeenten en instellingen maken kennis met bruikbare ideeën en suggesties en kunnen hiermee snel aan de slag.
• Samenwerkingsinitiatieven krijgen handvatten aangereikt om voedingszorg op lokaal en regionaal niveau te organiseren.
Voedingspaspoort voor ouderen zelfOp basis van de ervaringen uit dit project is het tevens het landelijk concept Voedingspaspoort ontwikkeld. Hierin wordt alle informatie rond voedingszorg gebundeld. De oudere zelf is de eigenaar van het paspoort. Hij of zij kan via dit document informatie delen over (voedings)zorg en welzijn. Hetzelfde geldt voor mantelzorgers en zorgverleners. Het paspoort geeft bijvoorbeeld inzicht in welke afspraken zijn gemaakt met verschillende zorgprofessionals of waar informatie verkregen kan worden over maaltijdvoorzieningen. Ook dit landelijk concept Voedingspaspoort dient als voorbeeld en kan aangepast worden aan eigen wensen en behoeften.
Diëtist als initiatiefnemerDe diëtist speelt een belangrijke rol bij het verspreiden van kennis over signalen, oorzaken en gevolgen van ondervoeding en kwetsbaarheid. Diëtisten zouden daarom initiatiefnemer kunnen (of zelfs móéten) zijn, om continuïteit van transmurale voedingszorg in hun regio op de kaart te zetten. De Handreiking en het Voedingspaspoort zijn daarbij goede uitgangspunten/hulpmiddelen.
auteurssaskia puijk-hekman, msc projectleider het voedingspaspoort, stuurgroep ondervoedingdr. elke naumann projectleider stuurgroep ondervoedingdr. ir. emmelyne vasse projectleider stuurgroep ondervoeding
contact ellen van der heijden: [email protected]
Het Voedingspaspoort is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met diverse organisaties en instellingen uit de regio’s Sneek, Gorinchem en Nijmegen. Wij bedanken alle projectmedewerkers voor hun inzet, tijd en kritische blik. Dank aan Nicole Ribbers en Inge Habraken (diëtisten van het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis), Rianne Klaaren (diëtist bij Antonius Zorggroep) en Sandra Nagtegaal (diëtist bij Rivas Zorggroep).
1 Halfens RJG, Meesterberends E, Rijcken S et al. Rapportage Resultaten Landelijke Prevalentiemeting Zorgkwaliteit 2015. Maastricht: Maastricht University, 2016
2 Kruizinga HM, Keeken S van, Weijs P et al. Undernutrition screening survey in 564.063 patients: patients with a positive undernutrition screening score stay in hospital 1,4 day longer. The American Journal of Clinical Nutrition 2016;1034:102632.
3 Schilp J, Kruizenga HM, Wijnhoven HA et al. High prevalence of undernutrition in Dutch communitydwelling older individuals. Nutrition 2012;28:11516.
4 Borkent JW, Naumann E, Vasse E et al. Prevalence and determinants of undernutrition in a sample of Dutch communitydwelling older adults: results from two online screening tools. Int J Environ Res Public Health. 2019;4;16(9).
literatuur
BET
REK
OU
DER
EN E
N M
AN
TELZ
ORG
ERS
REGIONAAL TRANSMURAAL (VOEDINGS)OVERLEG (KWETSBARE) OUDEREN
Stel bij en maak afspraken over borging
Kennis Coördinerende functie
Sociale kaart Geen wachtlijsten
Financiering ICT
Formeer een kernteam
Analyseer knelpunten en pas het concept
Voedingspaspoort aan
Implementeer en evalueer uw regionaal
Voedingspaspoort
UW REGIONALE VOEDINGSPASPOORT
Bewustwording Signalering Diagnostiek Behandeling Nazorg
Ouderen en mantelzorgers
Bewustwording Signalering Diagnostiek Behandeling Nazorg
Professionals uit zorg- en sociaal domein
Landelijke en regionale randvoorwaarden
“Diëtisten zouden de initiatiefnemersmoeten zijn om dit in hun regio op de
kaart te zetten”
39 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 38
Aldus Esther Bos, diëtist Diëtheek Zeeland.www.oncologieschouwenduiveland.nl
Mensen met kanker hebben veel vragen. Als je elkaar kent, kun je ze
gerichter doorverwijzen.
Innovatief maaltijdconcept FoodforCare is een innovatief voedingsconcept in de zorg, ontwikkeld door en met jongeren met kanker (AYA’s), het Radboudumc en cateraar Maison van den Boer.
Nadat de AYA’s aangaven ontevreden te zijn over de maaltijden in het ziekenhuis, werd een Food Dreamteam samengesteld. Daarin dachten patiënten, diëtisten en het servicebedrijf gezamenlijk na over wensen en ideeën ten aanzien van smaak, beleving, voedingswaarde, presentatie, logistiek en informatievoorziening. Samen met een fooddesigner en de cateraar zijn deze ideeën uitgewerkt tot het huidige maaltijdconcept FoodforCare, dat sinds 2016 binnen alle afdelingen van het Radboudumc wordt geserveerd.
Manon van den Berg, themaleider Voeding: “Door samen te werken met veel verschillende disciplines kun je grootse projecten realiseren, waarbij ieder zijn specifieke deskundigheid kan inzetten. Samenwerken maakt dat je projecten kunt doen die innovatief zijn en waar je trots op kunt zijn! Dit betreft een samenwerking met patiënten, diëtisten, servicebedrijf, cateraar en informatiemanagement.”
Ergernis, passie, een lange adem… en dan succes!Volgens diëtist Louise Witteman kan een samenwerking alleen succesvol zijn als er een gezamenlijke missie is. Zoals een ergernis die je deelt en die leidt tot een gezamenlijk doel om iets beter te maken. Daar kunnen namelijk heel mooie dingen uit voortkomen, weet ze uit eigen ervaring.
Witteman heeft samen met een mondhygiënist een app ontwikkeld waarin de mondhygiënist en de tandarts hun behandelgegevens eenvoudig kunnen registreren op basis van de stages of change voor gedragsverandering. Daarmee krijgt iedereen, inclusief de patiënt, goed inzicht in de status van de mondgezondheid.
Speciaal voor diëtisten en mondzorgkundigen hebben ze ook een gratis verwijsapp ontwikkeld.
GOEDE VOORBEELDEN
Op deze pagina staan de goede voorbeelden van samenwerking uit de praktijk. De uitgebreide verhalen lees je op www.ntvd.media. Samenwerken met de tandarts
Pleun Houwen, diëtist bij Profitt in Nijmegen en omgeving, werkt samen met een tandartsenpraktijk. Ze hebben een gezamenlijke aanpak bij slaapapneu, bij orofaciale pijnklachten en bij kinderen met cariës. Op www.ntvd.media lees je haar inspirerende verhaal.
Het TPV- en darmfalen-team: praktijkvoorbeeldIn het Amsterdam UMC, locatie AMC werkt sinds 1989 een interdisciplinair behandelteam dat de zorg en begeleiding voor patiënten met darmfalen en/of parenterale voeding begeleidt. Hierin werken chirurgen, internisten, physician assistants, verpleegkundig specialisten, verpleegkundige consulten, stomaverpleegkundigen, diëtisten, doktersassistenten en zo nodig interventieradiologen, fysiotherapeuten en maatschappelijk werkers samen om een zo optimaal mogelijke behandeling en ondersteuning van een patiënt te realiseren.
De rol van de diëtisten gaat verder dan alleen het adviseren over de juiste voeding. Binnen het team zijn ze verantwoordelijk voor het voorschrijven van de juiste parenterale voeding, vocht en toevoegingen. Ook het optimaliseren van de orale voeding en het afstemmen van de medicatie op de maaltijden is belangrijk. In samenspraak met de andere disciplines wordt lijncontrole gedaan, evenals controle van de bloedwaarden en suggesties voor suppletie. De conclusie: als diëtist in dit team moet je kunnen signaleren, een behandeling of opname initiëren én kunnen schakelen tussen de verschillende disciplines. Een brede kennis over het lichaam en ziekte is daarbij essentieel.
Moeilijk eten bij kanker: Elearning en gesprekshulpOngeveer de helft van de mensen met kanker heeft problemen met eten. Een probleem, want naast het binnenkrijgen van voldoende voedingsstoffen gaat het bij eten ook om genieten en is het een moment van samenzijn. Als eten problemen geeft, kan dit bij mensen met kanker én hun naasten allerlei gevoelens veroorzaken. Ze geven onder meer aan dat ze aandacht voor deze psychosociale gevolgen soms missen.
Om de psychosociale gevolgen van moeilijk eten onder de aandacht te brengen, heeft het Integraal Kankercentrum Nederland in samenwerking met de patiëntenverenigingen, de LWDO en de V&VN een elearning ontwikkeld voor zorgverleners, en een gesprekshulp voor patiënten en hun naasten.
Elearning: www.voedingenkankerinfo.nl/professionals (geaccrediteerd) Gesprekshulp: www.voedingenkankerinfo.nl/gevoelens doorhetmoeilijketen.
Diëtist en MDL-arts: gezamenlijk spreekuurNicolette Wierdsma is MDLdiëtist in het Amsterdam UMC. Ze houdt al jaren een combinatiespreekuur met de arts. Haar samenwerkingsboodschap:
“Profileer jezelf, ga op je (MDL-)afdeling het gesprek aan om te kijken waar samenwerking gevonden kan worden om de logistiek en de behandeling van (complexe) patiënten te vergroten. Er kan van elkaar heel veel geleerd worden!”
41 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 40
Het ‘Gezamenlijk Medisch
Consult’ (GMC) voor mensen
met net gediagnosticeerde
(pre)diabetes is een innovatieve
vorm van consultvoering: met
huisarts, POH én diëtist.
TOEGELICHT
De IDDSI is bedoeld voor alle mensen die met dysfagie in aanraking komen, zoals: logopedisten, diëtisten, artsen, voedingsassistenten, verplegers/verzorgers, mensen in de industrie, mantelzorgers en natuurlijk patiënten zelf. Het centrale doel is de patiëntveiligheid rondom het slikken te vergroten.
Wereldwijd hebben 590 miljoen mensen met dysfagie te maken. Dat is ongeveer acht procent van de bevolking. Denk hierbij niet alleen aan verslikken met aspiratierisico, maar bijvoorbeeld ook aan moeite met kauwen, met slikken, met te veel of te weinig speekselvloed en met de inname van medicatie. Om toch veilig voldoende vocht en voeding binnen te krijgen, is naast slikrevalidatie aangepaste voeding behulpzaam of soms zelfs noodzakelijk. Het IDDSIraamwerk is een communicatiemiddel over consistenties bij dysfagie. Het helpt verwarring voorkomen en schept duidelijkheid in de gebruikte consistentie door middel van een universele communicatie in kleuren en cijfers (07). De classificatie is niet bedoeld voor diagnostiek van dysfagie. Een multidisciplinaire groep Nederlandse en Vlaamse logopedisten, diëtisten en koks heeft het internationale raamwerk vertaald naar NederlandsVlaamse namenbenaming. IDDSI is een onafhankelijke organisatie zonder winst oogmerk.
Acht niveausHet nieuwe raamwerk van dysfagiegerelateerde consistenties bestaat uit acht niveaus (07), te herkennen aan een kleur, een cijfer en een beschrijving. Per niveau worden de omschrijving of karakteristieken gegeven en de fysiologische reden voor het niveau. Elk niveau wordt
6. Zacht en kleingesneden: bijvoorbeeld prakbaar warm eten, brood zonder korst, of klein gesneden, zachtgekookt ei
7. NormaalDaarnaast is er ‘overgangsvoedsel’, gedefinieerd als voeding die start met een bepaalde structuur (bijvoorbeeld vaste voeding) en verandert in een andere structuur, in het bijzonder wanneer vocht (bijvoorbeeld water of speeksel) wordt toegevoegd, of wanneer een verandering in temperatuur optreedt (bijvoorbeeld opwarmen). Denk hierbij aan ijs of kroepoek.
ImplementatieDe IDDSI verandert niets aan de manier waarop de adviezen over de beste consistenties voor een patiënt tot stand komen. Het belang van de IDDSI is de eenduidigheid in terminologie: consistenties worden uitgedrukt in een getal en zijn door de eenduidige manier van testen door iedereen te reproduceren met behulp van een spuitje, vork en lepel. Door consistenties uit te drukken in IDDSI niveaus is het beter mogelijk om de beste consistenties voor een patiënt uit te wisselen tussen zorgprofessionals en instellingen.
Er is ook een IDDSIapp beschikbaar.
Meer informatie en onderbouwing staat op www.iddsi.org.
auteurir. caroelien schuurman
Recent is
nieuwe inter
nationaal
gestandaar
diseerde
terminologie
ontwikkeld om
aangepaste
voedings
consistenties
en verdikte
vloeistoffen te
kunnen
beschrijven
voor mensen
met een slik
stoornis. In dit
artikel gaan we
in op deze
Internationale
consistentie
classificatie
voor dranken
en voeding:
de IDDSI.
ondersteund met eenvoudige testtechnieken om het niveau van een vloeistof of vaste voeding te kunnen bepalen (zie afbeelding).
Er zijn een paar testtechnieken:
• De vloeistoftest, voor niveaus 03: hoeveel vloeistof blijft er na 10 seconden over in een gevulde 10 ml wegwerpspuit?
• De vorkdruppeltest, voor niveaus 34: blijft het op de vork liggen of druppelt het erdoor?
• De lepelkanteltest, voor niveaus 45: blijft het bol op de lepel of valt het er makkelijk af?
• De vorkdruktest, voor niveaus 56: is het met gemak uit elkaar te drukken of kost dit moeite (duimnagel wordt wit)?
(Voor landen waar lepels en vorken niet worden gebruikt, zijn ook een eetstokjestest en vingertest bedacht.)
De niveaus zijn:0. Dun vloeibaar, bijvoorbeeld koffie
1. Licht vloeibaar, bijvoorbeeld drinkvoeding
2. Matig vloeibaar, bijvoorbeeld verdunde appelmoes
3. Dik vloeibaar, bijvoorbeeld yoghurt
4. Zeer dik vloeibaar/gladgemalen, bijvoorbeeld puree geschikt voor zuigelingen
5. Fijngemalen en smeuïg: bijvoorbeeld een gemalen warme maaltijdMet vork of lepel te eten, weinig kauwen nodig, stukjes kleiner dan tanden van de vork of 4 mm voor volwassenen en 2 mm voor kinderen.
Consistentie-classificatie voor dranken en voeding vernieuwd
literatuur
• Cichero JAY, Steele C, Duivestein J et al. The need for international terminology and definitions for texturemodified foods and thickened liquids used in dysphagia management: foundations of a global initiative. Curr Phys Med Rehabil Rep 2013;1: 28091.
• Steele CM, Alsanei WA, Ayanikalath S et al. The influence of food texture and liquid consistency modification on swallowing physiology and function: a systematic review. Dysphagia. 2015;30:226.
• Cichero JAY, Lam P, Steele CM et al. Development of international terminology and definitions for texturemodified foods and thickened fluids used in dysphagia management: The IDDSI Framework. Dysphagia. 2017;32:293314.
Figuur. IDDSIschema
43 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 42
DE JAREN ’50
Diëtisten in het bedrijfslevenDiëtisten moesten wel samenwerken in de jaren ’50. Ze waren immers vaak de enige diëtist in een instelling. In oktober 1956 schrijft E.M. Krijgsman over ‘de taak van een diëtiste in het bedrijf’. Bij Philips in Eindhoven was een medische staf beschikbaar voor de werknemers, bestaande uit: huisartsen, een internist, een vrouwenarts, een consultatiebureau voor tuberculoselijders, een zuigelingenbureau, verloskundigen, verpleegkundigen en een diëtist. De diëtist gaf dieetadviezen aan zieke werknemers en hun familieleden en hield voedingsenquêtes. Deze enquêtes gaven inzicht in de voedingsgewoonten van de werknemers. Hierop aansluitend gaf ze voorlichting over gezonde voeding.
Eerste internationale diëtistencongresIn 1952 werd het eerste Internationale Diëtistencongres georganiseerd, in het Tropeninstituut in Amsterdam. Het verslag van dit congres is zeer lezenswaardig en is te vinden op de website. Met elf landen (Italië, Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland, Zweden, Noorwegen, Canada, NieuwZeeland, Australië,
Engeland, Amerika en Nederland) werd een internationaal comité opgericht om verdere samenwerking te verkennen. De NVD werd hiervan voorzitter.
JAAR NT VD
Samenwerken in de jaren ’50
VacaturesDe tijdschriften bevatten vacatures voor diëtisten. Hierin stond vaak de zin: “Wegens huwelijk van onze diëtiste zijn we op zoek naar....”
Op www.ntvd.media vind je scans van artikelen uit de jaren ’50.
Het NTVD bestaat 75 jaar! Daarom gaan we terug in de tijd. Deze keer: samenwerken in de jaren ’50.
fl. 3,50
Het Tijdschrift van de Nederlandse Vereniging van Diëtisten kwam in 1950 vier keer uit en kostte fl. 3,50 (gulden) per jaar. Op 31 december 1949 telden we 98 leden, 1 erelid, 54 belangstellende leden en 22 aspirantleden. Dat jaar kregen 12 diëtisten hun diploma; het examen werd volledig afgedrukt in het tijdschrift. In 1950 waren zowel de inkomsten als de uitgaven van de vereniging 1345 gulden, waarvan 319 gulden (24%) voor het tijdschrift.
In 1947 werden bij Philips 245 personen doorgestuurd naar de diëtist. In 1954 was dit aantal gegroeid tot 2208 personen. Dit was vooral vanwege zwangerschap (n=594), vetzucht (n=447), maagziekten (n=229) en diabetes mellitus (n=150).
45 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)
Uitnodiging
CR
E-2020-0180
Symposium:
Exocriene Pancreasinsufficiëntiein de praktijkGastsprekers: • Mary Phillips, Advanced Specialist Dietitian (HPB chirurgie) uit de UK • Joyce Haver, diëtist Amsterdam UMC
Met vriendelijke groeten,Team DPCG
DATA: LOCATIE: SPREKERS:
Woensdag 6 mei (17.00 - 21.15 u.) Van der Valk in Veenendaal Annemarie Roele-de Vreugd
Dinsdag 19 mei (17.00 - 21.15 u.) Hotel Hoogeveen in Hoogeveen Ellen Betten
Woensdag 20 mei (17.00 - 21.15 u.) Fletcher Hotel in Eindhoven - Leende Lieke Corpelijn
Dinsdag 2 juni (17.00 - 21.15 u.) Van der Valk in Utrecht Annemarie Roele-de Vreugd
Woensdag 3 juni (15.00 - 19.15 u.) Hotel nhow Amsterdam RAI Annuska Schoorlemmer
Dinsdag 23 juni (17.00 - 21.15 u.) Novotel in Rotterdam Chulja Pek
BENT U GEÏNTERESSEERD IN DE NASCHOLING? MELD U DAN AAN VIA DE QRCODE OF VIA DE SITE: WWW.MYLANCONNECTS.NL/EPIINDEPRAKTIJK
ACCREDITATIE
AANGEVRAAGD
20MYL002_Savethedate_adv_A4.indd 1 10-03-20 12:21
In de zorgpraktijk is op de hoogte blijven van de laatste stand van de wetenschap een uitdaging. De vertaling van wetenschappelijke bevindingen naar de praktijk vergt soms veel studie en discussie, waarvoor vaak tijd en vaardigheid ontbreken. Samenwerking tussen onderzoekers en diëtisten is dan essentieel.
Patiënten met een eiwitinname van meer dan 1,2 g/kg/dag hadden een twee keer zo snelle afname van eGFRcysC (1,6 versus 0,84 ml/min/1,73 m2/jaar) dan patiënten met een eiwitinname van minder dan 0,8 g/kg ideaal lichaamsgewicht/dag. Op basis van deze studie lijkt de inname van meer eiwit dus slechter.
Koreaans onderzoekKoreaanse onderzoekers publiceerden hier dit jaar over in het tijdschrift Nephrology Dialysis Transplantation. Ze schreven dat ze in een gezonde populatie (n=9226; exclusie van eGFR minder dan 60 ml/min/1,73 m2 of onderliggende nierziekte bij start) vonden dat de hoogste eiwitinname (hoogste kwartiel) versus de laagste eiwitinname (laagste kwartiel) de achteruitgang van de eGFR sneller gaat als de GHF hoger is. Ook komt snelle achteruitgang van eGFR (eGFR >3 ml/min/1,73 m2/jaar) hier meer voor.4 De eiwitinname is gebaseerd op een voedselfrequentievragenlijst, afgenomen bij de start van de studie. De eiwitinname van de kwartielen loopt op van gemiddeld 0,6 en 0,9 naar 1,1 en 1,7 g/kg/dag. Daarmee is het contrast tussen het hoogste en het laagste kwartiel opmerkelijk groot. Terwijl er veel verschillen zijn tussen de kwartielen (waarvoor wel gecorrigeerd is), blijkt de gemiddelde eGFR opmerkelijk perfect gelijk tussen de kwartielen te zijn. Bij analyse met en zonder GHF bleek de snelle achteruitgang van de eGFR alleen op te gaan voor de mensen met GHF. De mensen met GHF vormen een kleine groep (volgens definitie 5%). De afname is weliswaar duidelijk hoger met 3,1 versus 2,1 ml/min/ 1,73 m2/jaar, maar de eiwitinname is slechts 1,07 versus 1,02 g/kg/dag. Voor een gewicht van 60 kg wil dat zeggen dat er 3 gram eiwit meer wordt gegeten. Deze gegevens
lijken er eerder op te wijzen dat het met de achteruitgang met de GHF te maken heeft dan met de eiwitinname.Ook als we de achteruitgang van de eGFR per kwartiel bekijken (zie figuur), dan lijkt de additionele waarde van de achteruitgang niet spectaculair. Met name de veel hogere kans op GHF bij hoge eiwitinname blijft dan over. Dit blijkt echter over de kwartielen heen slechts beperkt te variëren: K1 5,2%; K2 4,0%; K3 5,2%; K4 6,0%.Met andere woorden, dit ziet er statistisch allemaal heel ernstig uit, maar wat blijft er voedingskundig over? Het lijkt erop dat vooral bij de hele hoge eiwitinnames interessante observaties mogelijk zijn, maar een subgroep van het hoogste kwartiel (gemiddeld 1,7 g/kg/dag!) is niet gedaan. De vraag dringt zich op of de laagsteeiwitinnamegroep wel de referentie moet zijn. Het is op zich aannemelijk dat we ook bij gezonde mensen met een bovengrens zitten, maar daar geeft deze
studie geen antwoord op. Deze studie heeft overigens een followupperiode van twaalf jaar. Het overgrote deel van de achteruitgang in eGFR is echter al na twee jaar te zien.
Systematische reviewDevries en collega’s publiceerden in 2018 een systematische review en metaanalyse van gerandomiseerde trials. Daarin hadden mensen langere tijd een hoogeiwitvoeding geconsumeerd (meer dan 1,5 g/kg/dag of meer dan 20 energie% of meer dan 100 g/dag; gemiddeld 1,81 g/kg/dag) versus een normaal tot laageiwitvoeding (0,93 g/kg/dag).5 De onderzoekers constateerden dat er weliswaar een verband is tussen eiwitinname en eGFR, maar dat dit beperkt is tot de eGFRwaarden van na de eiwitinterventie. Maken ze gebruik van de verandering in eGFR op basis van de hoogeiwitinterventie, dan is er geen enkel verband tussen hoogeiwitvoeding en achteruitgang van de nierfunctie. Hiermee lijken ze te zeggen dat hier wel een relatie is, maar dat het eiwit zelf hiervan niet de oorzaak hoeft te zijn; er is immers geen achteruitgang. Mogelijk is hiervoor een langduriger blootstelling noodzakelijk; de gemiddelde blootstellingsduur was in weken uitgedrukt en niet te vergelijken met de twaalf jaar van de Koreaanse studie. Verder is ook de eiwitinname van de ‘normaal tot lage’ eiwitinname gemiddeld nog vrij hoog. Wel zijn er kwetsbare groepen meegenomen in de analyse, zoals obese personen.
Mening van expertsIn een commentaar in Nephrology Dialysis Transplantation geven KalantarZadeh en Fouque, de ‘leading men' van de nefrologie, hun mening. Volgens hen moet het taboe ‘hoog eiwit is slecht voor de nierfunctie’ worden opgeheven. Ze
DE PRAKTIJK
Peter Weijs is al jaren als onderzoeker verbonden aan de afdeling Diëtetiek & Voedingswetenschappen van het Amsterdam UMC. Sinds vorig jaar is hij hier hoogleraar Voeding & Beweging, met speciale aandacht voor eiwit. Manouk Dam is nefrologiediëtist. Zij is bezig met een promotieonderzoek. Samen vertalen ze onderzoeksresultaten naar de praktijk. Onlangs verschenen er twee artikelen over eiwit bij nierziekten. In dit artikel bespreken ze de resultaten en vertalen ze deze naar de zorgpraktijk.
Eiwit en nierfunctieVoor diëtisten gespecialiseerd in nierziekten is het onderwerp eiwit en nierfunctie ‘oud nieuws’. Natuurlijk is hier een verband. Maar welk verband precies? Patiënten met een verminderde nierfunctie (eGFR <30 ml/min/1,73 m2) en zelfs patiënten met diabetes krijgen een eiwitadvies van 0,60,8 g/kg/dag volgens Kidney Disease: Improving Global
Outcomes (KDIGO). Volwassenen met een risico op chronische nierschade (CKD) krijgen het advies om eiwit te beperken tot minder dan 1,3 g/kg/dag.1,2
Vrij algemeen wordt aangenomen dat glomerulaire hyperfiltratie (GHF), geassocieerd met een hoogeiwitvoeding, kan leiden tot een hoger risico op zowel het ontstaan als de progressie van CKD.1 Gezonde personen met intacte nierfunctie hebben hier geen last van. Maar mensen met een groter risico op CKD, kwetsbare groepen (zoals patiënten met diabetes of obesitas) en mensen met reeds een geringe vorm van CKD zijn gevoeliger voor dit effect van hoogeiwitvoeding.1
Alpha Omega CohortOnlangs verscheen een Nederlandse publicatie over een kwetsbare groep van postmyocardinfarctpatiënten op basis van het Alpha Omega Cohort (n=2255; 6080 jaar; 80% mannen).3 De eiwitinname was gemiddeld 71 g/dag. Dit was alleen bij de start uitgevraagd met een voedselfrequentievragenlijst. Bij start en na 3,4 jaar werd de eGFR bepaald op basis van Chronic Kidney Disease Epidemiology Collaborationformules (CKDEC), voor in serum bepaald cystatine C (eGFRcysC), die gemiddeld 82 ml/min/1,73 m2 was. Uit multivariate analyse bleek dat voor elke 0,1 g eiwit/kg ideaal gewicht het eGFRcysC afnam met 0,12 ml/min/1,73 m2/jaar. Dit bleek gelijk te zijn voor dierlijk en plantaardig eiwit.
DE DIËTIST EN DE ONDERZOEKER
Hoogeiwitvoeding en nierfunctie
>>
K4
Figuur. De achteruitgang van de eGFR per kwartiel.
dagelijkse eiwitinname in kwartielen
K1
0
-1
-2
-3
K2 K3
geco
rrig
eerd
gem
idde
lde
afna
me
va
n eG
FR (m
l/min
/1,7
3m2/
jaar
)
“Het ziet er statistisch allemaal heel ernstig uit, maar wat blijft er
voedingskundig over?”
47 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 46
stellen dat er, met name bij kwetsbare groepen, meer dan genoeg reden is om aan te nemen dat hoog eiwit wel slecht is voor de nierfunctie.6
Hoewel er ook wel experimenteel bewijs is, geven de bovengenoemde studies nog geen bevestiging van een oorzakelijk verband tussen hoog eiwit en nierfunctie. En waar ligt de grens? Idealiter zou een bovengrens gewenst zijn, waar de diëtist in de praktijk mee kan werken. Maar zo ver zijn we (nog) niet. Aannemelijk lijkt daarentegen wel dat het principe ‘baat het niet, het schaadt ook niet’ toch echt niet geldt voor eiwit in relatie tot nierfunctie. Dus blijf als diëtist alert op voeding hoog in eiwit, zeker bij deze kwetsbare groepen!
auteursprof. dr. ir. peter weijs hoogleraar voeding & bewe-ging met speciale aandacht voor eiwit, amsterdam umc en hogeschool van amsterdammanouk dam, msc diëtist nefrologie amsterdam umc
1 Kidney Disease: Improving Global Outcomes (KDIGO) CKDWork Group. KDIGO 2012 Clinical Practice Guideline for the Evaluation and Management of Chronic Kidney Disease. Kidney Int Suppl 2013;3:756.
2 KalantarZadeh K, Fouque D. Nutritional management of chronic kidney disease. N Engl J Med 2017;377:176576.
3 Esmeijer K, Geleijnse JM, Fijter JW de et al. Dietary protein intake and kidney function decline after myocardial infarction: the Alpha Omega Cohort. Nephrol Dial Transplant. 2020;35(1):10615.
4 Jhee JH, Kee YK, Park S et al. Highprotein diet with renal hyperfiltration is associated with rapid decline rate of renal function: a communitybased prospective cohort study. Nephrol Dial Transplant. 2020;35(1):98106.
5 Devries MC, Sithamparapillai A, Brimble KS et al. Changes in kidney function do not differ between healthy adults consuming higher compared with lower or normalprotein diets: a systematic review and metaanalysis. J Nutr. 2018;148(11):176075.
6 KalantarZadeh K, Kramer HM, Fouque D. Highprotein diet is bad for kidney health: unleashing the taboo. Nephrol Dial Transplant. 2020;35(1):14.
literatuur
BE
CA
USE
WE
CA
RE
125 ml 17,5 g eiwitten
281 kcal
Meer informatie
Nestlé Health Science, Hoevestein 36G, 4903 SC Oosterhout Tel. : 020 5699588 • www.NestleHealthScience.nl
VOEDING VOOR MEDISCH GEBRUIK - GEBRUIKEN ONDER MEDISCH TOEZICHT. DIT DOCUMENT IS UITSLUITEND VOORBEHOUDEN AAN DE HEALTH CARE PROFESSIONAL.
Adv Resource ULTRA 2001 NL A4.indd 1 23/01/20 13:57
Verandert dit de zorg?
Is dat logisch?
Heb je dit artikel gelezen?
Hoe sterk is het bewijs?
49 NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T)
COLOFON
Eten moet (ook na kanker) leuk en lekker zijn De behandeling van kanker kan van invloed zijn op de voedingstoestand. Is de behandeling achter de rug, dan zie je meestal weer herstel optreden. Als je behandeld bent voor hoofdhalskanker, kunnen de gevolgen blijvend zijn. Dit kan veroorzaakt worden door een verminderde kauwfunctie, een veranderde tongbeweging en – nog veel vaker – door een droge mond vanwege radiatieschade aan de speekselklieren. Steeds vaker merken we dat na tien jaar de problemen door deze radiatieschade juist groter worden. Het is dan niet altijd meer vanzelfsprekend dat eten nog leuk en lekker is. Eten kan dan, om het populair te zeggen, een ‘dingetje’ zijn.
‘Zonde’Als we met patiënten in gesprek zijn is, dit een terugkerend onderwerp. Natuurlijk helpt de diëtist je met het binnenkrijgen van voldoende calorieën en voedingsstoffen. Maar laten we eerlijk zijn: het gaat bij eten toch ook om het sociale aspect. Dus daarvoor moet je samen naar oplossingen zoeken. Veel afspraken met familie en vrienden gaan immers gepaard met ‘gezellig wat eten en drinken’. En ook thuis aan de keukentafel wil je meedoen. Vooral dat laatste is belangrijk: meedoen. Even spontaan uit eten gaan is er meestal echter niet meer bij.
Je zult bij het restaurant moeten vragen wat de mogelijkheden zijn, of ze bereid zijn het eten te pureren.Helaas zijn er echt koks die hun met zorg gemaakte maaltijd niet willen pureren, omdat ze dat ‘zonde’ vinden. Maar er zijn ook oplossingen. Mijn moeder had ook keelkanker. Ze had een PEGsonde en kon nog maar zeer beperkt eten. Als we samen een bakkie gingen doen in de stad, namen we een moorkop (of moet ik chocoladebol zeggen). Zij at dan de slagroom en ik de koek. Zelden iemand zo gelukkig gezien! Dit soort praktische tips hebben we verzameld op de website www.alsetenevenmoeilijkis.nl.
Weer meedoenOp de website staat vooral ‘het weer meedoen’ centraal. Je vindt er informatie over de klachten die kunnen ontstaan na de behandeling van hoofdhalskanker en tips van behandelaars en ervaringsdeskundigen om met die klachten te ‘dealen’. Hopelijk wordt ondanks alle zorgen meedoen weer makkelijker.
petra verdouw patiëntenvereniging hoofd-halswww.pvhh.nl
Het Nederlands Tijdschrift voor Voeding & Diëtetiek (NTVD) is een uitgave van de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD). Het verschijnt zeven keer per jaar.
VISIE
REDACTIE Dr. ir. Hinke Kruizenga, hoofdredacteur Wendy van Koningsbruggen, redacteurIr. Caroelien Schuurman, redacteur
REDACTIERAAD S. Huisman, K. Oolbekkink, J. Schuppert en dr. H. Zijlstra
WETENSCHAPPELIJKE ADVIESRAAD Dr. A. van den Berg, prof. dr. L. de Groot, dr. T. Hoekstra, dr. H. JagerWittenaar, dr. J. Langius, dr. L. Mathus Vliegen, dr. N. de Roos, dr. M. de van der Schueren, Prof. dr. ir. I. Steenhuis
REDACTIEADRES Nederlands Tijdschrift voor Voeding & Diëtetiek, De Molen 93, 3995 AW Houten, tel. 0306346222, email [email protected]
MET MEDEWERKING VANAnaMaria Marin, illustratie cover en p. 3637 Digna ten Napel p.69 (Interview)Shutterstock: p. 5, 21, 29, 34, 35, 41 en 49
UITGEVERPerformis BV, Postbus 2396, 5202 CJ ’sHertogenbosch, www.performis.nlBladmanagement: Geert Janus Vormgeving: Studio Jorrit van Rijt Eindredactie: Texperts
ADVERTENTIESPerformis, tel. 0736895889, email [email protected]
ABONNEMENTENHet NTVD is een uitgave van de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD). Alle NVDleden krijgen het NTVD. (Lidmaatschap per kalenderjaar, opzeggen voor 1 december). U kunt ook een NTVDabonnement afsluiten als u geen lid bent van de NVD. Meer informatie is te vinden op www.ntvd.media/abonneren
ADRESWIJZIGINGENLeden NVD: www.nvdietist.nl (‘mijn nvd’) Nietleden NVD: [email protected]
ONLINE www.ntvd.media www.facebook.com/NederlandsTijdschrift voor Voe dingenDietetiek
www.twitter.com/redactieNTVD Instagram.com/ntvd_dietetiek
ISSN print: 18759955 | ISSN online: 25426249
*Ongepublice
erde studie
met ve
rgelijkbare
sondev
oedingsflesse
n
°Gemiddeld gew
icht v
an een so
ndevoedingfle
s
In vergelijking met andere verpakkingen is EasyBag de lichtste verpakking en bespaart...
13,2 g
33 g°
60 %van het plastic
in gewicht*
2019
-10-14
/23a
“Met elke EasyBag die ik gebruik, bespaar ik bijna 20 g plastic afval.”
Plastic besparen met Fresubin® EasyBag
www.fresenius-kabi.nl NED TIJDSCHR VOOR VOEDING & DIËTETIEK - 2020;75(T) 50