Naar reële Waarmaken of ambities mooie woorden - ecbo.nl · weten hoe elders jeugdwerkloosheid...
Transcript of Naar reële Waarmaken of ambities mooie woorden - ecbo.nl · weten hoe elders jeugdwerkloosheid...
Uit de ecbo-
kenniskring
Naar reële
ambities
Waarmaken of
mooie woorden
pagina 2 pagina 4 pagina 8
23
nummer 23december 2015
2
] Uit de ecbo-kenniskring Innovatiemanagers mbo
Het netwerk OOG meldt dat veel mbo-instellingen mee willen
doen aan een van de experimenten rond de vier casussen die
in het licht van de discussie over het mbo van de toekomst
geformuleerd zijn: ‘omgekeerd kwalificeren’, ‘een regionale
techniek-school’, ‘onderwijs in bedrijf’ en ‘voorbij de cross-over’.
Actueel is de visiebrief van de minister ‘Een responsief mbo
voor hoogwaardig vakmanschap’, die in het teken staat van
sneller kunnen inspelen op dynamische ontwikkelingen op
de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Al wekt de passage
over de introductie van een lectorfunctie in het mbo – ‘want
die kennen we niet’ – wel wat bevreemding. Marco Verschure
van ROC West-Brabant houdt een inspirerend verhaal over
de werking van het innovatienetwerk (HINW) van de school,
een afdeling die sinds enkele jaren fungeert als een ‘buiten-
boordmotor’ voor innoveren en verbeteren. HINW vormt binnen
de school een vaste plek voor innovatie. Het kent drie pijlers:
speuren naar innovaties, nieuwe ontwikkelingen inbrengen
en duiden en de innovation board. Met het signaal dat er
heel veel projecten werden uitgevoerd waarvan de relevantie
niet helder was, rees de vraag: hoe zit het eigenlijk met factoren
voor succesvolle innovatie? HINW fungeert als intermediair
en knooppunt tussen partijen. Medewerkers en teams (maar
ook andere scholen, bedrijven) kunnen er met hun vragen
terecht. Dat kunnen vragen zijn op het niveau van het
functioneren van een team, maar ook vragen als: onze
opleiding is te weinig zichtbaar, wat kunnen we daaraan doen?
HINW gaat dan in een intake op zoek naar de ‘vraag achter
de vraag’ en begeleidt de vragende partij op basis van een
aantal succesvol gebleken uitgangspunten: het eigenaar-
schap blijft bij de vrager, toepassing van minimalistische
sturingselementen, spiegelen, helpen reflecteren, sturen op
onafhankelijkheid, in beeld brengen van hiaten, ‘laten ontdek-
ken’ van oplossingen en een gelijkluidende visie op veranderen.
Men haalt de vrijblijvendheid weg door onderliggend aan de
gesprekken een lijn met harde afspraken te formuleren via
een verwachtingenformulier (‘dit gaat lukken als….’). Deze
werkwijze brengt verbeterpunten in de eigen organisatie aan
het licht. De presentatie roept genoeg stof op voor discussie,
bijvoorbeeld de vraag naar de positionering in een instelling:
ben je een ‘losse’ speeltuin of ‘ingeburgerd’? Met andere
woorden: hoe onafhankelijk kun je opereren?
Duurzaam netwerk
In het middagdeel staat ‘regionaal co-makership’ op het
programma. Ineke Delies is sinds 2009 lector mbo en hbo
van het lectoraat ‘Duurzame innovatie in de regionale kennis-
Sinds een aantal jaren komt onder de vlag van ecbo een vaste kern van ruim 15 roc- en aoc-vertegenwoordigers uit alle wind-streken bijeen. Vier dagen per jaar vormen zij de ‘Kenniskring Innovatiemanagers mbo’. In de ochtend wisselt de kring ervaringen uit over onderwijsinnovaties en -verbeteringen (landelijke of instellings-gebonden innovaties). In de middag staat steeds een thema voor verdieping centraal. Samen delen ze kennis en wisselen ze ont-wikkelingen en ervaringen in hun instel-lingen uit en proberen die te duiden.
Het laatste nummer van dimensies van dit jaar gaat over
Europa. Of misschien beter: over dat wat ons middelbaar
beroepsonderwijs en Europa verbindt. Volgens minister
Bussemaker moet het Nederlands beroepsonderwijs ‘compe-
tente rebellen’ opleiden, grensoverschrijdende denkers en
doeners die door creativiteit, lef en ambitie, verandering teweeg
brengen. Dankzij internationale contacten verbreden studen-
ten hun beroepscompetenties en laten ze lef en ambitie zien.
Ons beroepsonderwijs mag zich in een grote internationale
belangstelling verheugen, getuige het eerste artikel. Én
Nederlandse mbo’ers zijn graag gezien in het buitenland, zo
heeft het Deltion College ervaren. Maar kijken wij ook naar
Europa? Wat kunnen landen van elkaar leren?
Cedefop, het Europese centrum voor de ontwikkeling van het
beroepsonderwijs, bestaat dit jaar 40 jaar. Al die tijd verzamelt
deze organisatie informatie over ontwikkelingen in het beroeps-
onderwijs in de lidstaten. Inspirerende voorbeelden om van
te leren. Voorheen in Berlijn, nu in het Griekse Thessaloniki
is een schat aan informatie opgebouwd over vele aspecten
van het beroepsonderwijs in de EU-lidstaten. Iedereen die wil
weten hoe elders jeugdwerkloosheid wordt aangepakt of hoe
het beroepsonderwijs in Finland of Oostenrijk is georganiseerd,
kan bij Cedefop terecht. We vonden dit 40-jarig bestaan een
goede reden om deze organisatie in de schijnwerpers te zetten.
En dan is er natuurlijk het Nederlandse voorzitterschap van
de EU in de eerste helft van 2016. Begin 2016 zullen ministers
van Onderwijs Nederland bezoeken om te kijken hoe wij ons
beroepsonderwijs innoveren. Maar dat wij andere landen
nodig hebben om nog beter te worden, is ook duidelijk. In dit
nummer portretteren we één roc dat ervan overtuigd is dat
dankzij internationale contacten studenten hun beroeps-
competenties kunnen verbreden. Er zijn natuurlijk meer
voorbeelden, maar in het algemeen kan internationalisering
in het mbo nog wel een zetje gebruiken. We wensen u veel
inspiratie!
3
] Vooraf
economie’ en – al veel langer – verbonden aan het Alfa-college.
Tijdens haar relaas passeert een groot aantal lessons learned
de revue. Alle kennis wordt al doende geleerd en toegepast
in het functioneren van het lectoraat. Partners in de regio
vinden elkaar op het thema (reflectie op) ‘innovatief vakman-
schap’, werken multilevel en multidisciplinair samen en zijn
complementair aan elkaar. Kennis delen vormt de ruggengraat
van de samenwerking. Bedrijven vinden het aantrekkelijk om
kennis op te doen waar ze anders geen toegang tot hebben.
Voorwaarde voor een duurzaam netwerk is dat partners elkaar
goed kennen en blijven werken aan de relatie. Het adagium
luidt: je kring van partners is je kapitaal, dus kies je partners
goed!
Aan de kenniskring nemen deel: Albeda College, Alfa-
college, CITAVERDE College, Clusius College, Helicon
Opleidingen, Koning Willem I College, Landstede, ROC
A12, ROC de Leijgraaf, ROC Nijmegen, ROC RIVOR,
ROC van Twente, ROC West Brabant, Summa College,
ID College, Drenthe College, ROC van Amsterdam en
MBO Utrecht.
Meer weten over de kenniskring? Mail [email protected]
“Het mbo heeft internationaal gezien heel lang weinig profiel
gehad. De laatste vijf, zes jaar is dat drastisch veranderd. We
staan er nu héél goed op in Europa”, zegt Van IJsselmuiden
verheugd. Volgens de EU-mededeling ‘Rethinking Education’
(december 2012) hoort Nederland tot de top-5 van landen
met een worldclass VET system, naast Zwitserland, Oostenrijk,
Duitsland en Denemarken. Dat leidt tot veel belangstelling
voor ons stelsel. Ook van buiten Europa, bijvoorbeeld uit China.
“In Brussel wordt het duale model binnen onze mbo-sector –
bijna tot vervelens toe – naar voren geschoven als dé oplos-
sing voor de jeugdwerkloosheid. Ook al weten we dat dat niet
zo is, want een onderwijssector kan natuurlijk niet alléén de
match tussen onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en zorgen
voor voldoende leerwerkplekken. Maar zo wordt het wel
gebracht”. Lacht: “Je zou willen dat je de grote appreciatie
die er in het buitenland voor het mbo-stelsel is, ook in
Nederland zou terugvinden.”
Vinger aan de pols houden
Cedefop is in de kern een onderzoeksinstelling. “Vanuit de
landen wordt er erg op aangedrongen dat die functie centraal
blijft staan in de activiteiten. Maar vanuit de Europese
Commissie lijkt Cedefop steeds meer te worden beschouwd
als een implementation office voor Europees beleid”, vertelt
Van IJsselmuiden. “Cedefop-medewerkers zijn, naast onder-
zoek naar allerlei facetten van het mbo, vooral bezig met het
ontwikkelen van Europese instrumenten en het monitoren
van het effect van die instrumenten.” Voor de taakstelling van
Cedefop als groot agentschap voor het beroepsonderwijs, is
Refernet, het Europees netwerk voor referentie en expertise
in beroepsonderwijs en -opleiding, een cruciaal middel om
de onderzoeks- en ondersteuningsrol te kunnen vormgeven.
“Je kunt niet van achter je bureau in Thessaloniki verzamelen
wat er echt speelt in de verschillende landen. Lang niet alle
documenten zijn in het Engels. Bovendien: er is heel veel
beleidsontwikkeling in de lidstaten waarbij je een vinger aan
de pols moet houden.” Daarom heeft elk land een centrale
organisatie of consortium dat als Refernet-lid optreedt en in
4
]De festiviteiten rond het 40-jarig bestaan van Cedefop, het Europees Centrum voor de ontwikkeling van het beroepsonderwijs, vonden afgelopen zomer plaats in Thessaloniki. Sinds 20 jaar is daar het hoofdkantoor van Cedefop gevestigd. Peter van IJsselmuiden, coördinator Internationaal Beleid van de directie MBO van het mini-sterie van OCW, is lid van de Governing Board van de twee samenwerkende agent-schappen op het terrein van het mbo: Cedefop, en voor landen buiten de EU de European Training Foundation (ETF). Tijd voor een terugblik op de werking en invloed van Cedefop. En een vooruitblik naar het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2016.
Peter van IJsselmuiden (ministerie van OCW) over internationalisering
Europa: naar reële ambities
Peter v. IJssel
muiden
5
staat is om de informatie op een goed gestructureerde manier
aan te leveren. Voor Nederland is dat ecbo. Met die informatie
kan het hoofdkantoor Europa-breed een beeld schetsen
van wat er aan ontwikkelingen gaande is, ook in getalsmatig
opzicht. “Dat leidt bij Cedefop tot een heel goed overzicht.”
Dialoog
Cedefop fungeert als een soort opdrachtgever voor Refernet,
voor het actualiseren van landenstudies en voor onderzoek
naar bepaalde thema’s. Cedefop agendeert een onderwerp.
De Refernet-activiteiten worden uitgevoerd binnen het werk-
programma en met goedkeuring van de Governing Board.
“Daarbij speelt een rol waar de Europese Commissie behoefte
aan heeft. Maar er vindt ook dialoog plaats: wat is dan het
juiste accent en moeten we bijvoorbeeld wel al onze kaarten
zetten op het voorspellen van arbeidsmarktbehoeften? Uit-
eindelijk is Cedefop het meest gebaat bij concrete feitelijke
informatie die vanuit Refernet wordt aangeleverd.”
ReferNet Nederland heeft als doel om onderzoeks- en
beleidsinformatie over het beroepsonderwijs van en naar
Europa te verspreiden. Hiertoe worden gegevens verzameld
over ontwikkelingen in beroepsonderwijs, het onderwijs-
beleid, belangrijke discussietopics en opbrengsten van het
beroepsonderwijs in het eigen land.
In samenwerking met het ministerie van OCW, de MBO
Raad en SBB worden rapportages gemaakt, ge-update en
artikelen geschreven over de ontwikkelingen in Nederland.
Cedefop gebruikt deze informatie in EU-brede publicaties
en ter ondersteuning van EU-beleid en bijeenkomsten
met stakeholders.
Jaarlijks verschijnen landenrapportages (VET in Europe
country reports) met een beschrijving van het (beroeps)-
onderwijssysteem en actuele informatie over beleids-
ontwikkelingen in het beroepsonderwijs.
Wie in één oogopslag wil zien hoe het beroepsonderwijs
in een land is georganiseerd, kan terecht in de reeks
Spotlight on VET met daarin basisinformatie over de
kernelementen, ontwikkelingen en uitdagingen voor het
beroepsonderwijs in elke lidstaat.
Daarnaast publiceert het land dat EU-voorzitter is, een
speciale uitgave oftewel Short Description van het beroeps-
onderwijssysteem. De Nederlandse Short Description
wordt begin 2016 gepubliceerd in meerdere talen.
Jaarlijks publiceert Refernet artikelen over actuele onder-
werpen, zoals de ontwikkelingen in duale opleidingen
(Apprenticeship-type schemes and work-based learning
structured programmes). Artikelen over het opleiden van
leraren voor het beroepsonderwijs in de lidstaten en de
aandacht in het beroepsonderwijs voor basisvaardigheden
als taal, rekenen, moderne vreemde talen, digitale vaardig-
heden zijn in voorbereiding.
Links:
• http://www.refernet.nl
• Landenrapporten: http://www.cedefop.europa.eu/
en/publications-and-resources/country-reports/vet-in-
europe-country-reports
• Spotlight on VET: http://www.cedefop.europa.eu/en/
publications-and-resources/publications
en zoek binnen publicaties op ‘spotlight’
Transferwaarde
“Voor de Europese Commissie is het heel handig dat het
agentschap voorziet in informatie en monitoring met behulp
van Refernet. Daarmee kunnen allerlei kwesties onderzocht
worden. Moet het European Qualifications Framework (EQF),
dat een vergelijkingsbasis biedt voor de kwalificatieniveaus
in de verschillende landen en systemen, op deze manier
gehandhaafd blijven? Hoe verder met de kwaliteitsbewaking
van uiteenlopende stelsels in Europa? Voor nationale over-
heden is het nog steeds heel nuttig om te zien wat er speelt
in andere landen”, signaleert Van IJsselmuiden. “Country
reports, waarvoor Refernet het basismateriaal levert, zijn een
prima manier om snel een beeld te krijgen van een stelsel in
een ander land. Met het Nederlands voorzitterschap verschijnt
een aparte brochure: VET in the Netherlands. Leren van
elkaar is één van de doelstellingen van het Kopenhagenproces.
Dat komt doorgaans goed uit de verf. Alleen, zo signaleerde
ook de minister in de ‘Visiebrief internationalisering’ (zomer
2014), is er voor ons land een zekere onbalans in halen en
brengen. Meestal exporteren wij onze kennis of onze manier
van werken naar landen die wat minder ver zijn. Dat hoort wel
bij de Europese gedachte, maar voor onze bewindslieden
Comité voor de Beroepsopleidingen. “Zonder die vertegen-
woordiging wordt het al snel over, maar niet mét het veld.”
Cedefop besteedt tegenwoordig ook meer aandacht aan de
breedte van het veld door conferenties te organiseren waar
instellingen bij betrokken worden. “Maar het blijft een uitdaging
om te zorgen voor concrete resultaten. Voor de commissie
is de worsteling: hoe zorg je dat het rendement van de net-
werken verder komt dan de leden van het netwerk? Op die
vraag moet de komende jaren een goed antwoord komen.
De commissie signaleert dat zelf ook. In dat verband wordt
gesproken van een nieuwe skills strategy. Het plan voor de
nieuwe skills strategy of agenda wordt begin 2016 verwacht
en zou dus mooi onder Nederlands voorzitterschap besproken
kunnen worden. Om het proces verder te brengen – een van
de hoofdopdrachten van het voorzitterschap – is het dan wel
nodig om het voorstel voor de nieuwe koers tijdig te kennen.
Voorlopig gebeurt er ongetwijfeld heel erg veel achter de
schermen, maar naar buiten toe blijft het nog stil. Dat is
zorgelijk”, meent Van IJsselmuiden. “Het wordt hoog tijd dat
we scherper krijgen waar de Europese ondersteuning van
beleidsinitiatieven naar toe gaat en wat men wil.”
Kennis te over bij Cedefop, mede dankzij Refernet. Opgeslagen
in enorme databases en vastgelegd in goede publicaties.
Van IJsselmuiden: “Maar wat je daar dan precies aan kunt
ontlenen en wat je ermee kunt doen als nationale overheid en
op scholen, is nog onvoldoende ontwikkeld. Dat kán natuurlijk
ook niet heel scherp zijn, omdat je als nationale overheid je
eigen beleid bepaalt.” Benadrukt: “Hier zie je ook frictie ont-
staan met de deliverables. De beleidstheorie luidt dat vanuit
Brussel bedacht wordt wat Europabreed de beleidsprioriteiten
moeten zijn waarbij de lidstaten die prioriteiten vervolgens
gaan implementeren in hun nationale beleid. In sommige
voormalige Oostbloklanden werkt het misschien zo. Daar
is nog veel te winnen. Sommige landen vinden steun in het
gegeven dat Europa het belang van een beleidsinitiatief
uitspreekt om vervolgens hun parlement te overtuigen dat
er op een bepaald gebied actie geboden is. Bij ons zijn
de beleidsnota’s voor minstens 95% nationaal geïnspireerd.
6
‘scoort’ het minder. Het wordt niet als wapenfeit beschouwd
dat we bijvoorbeeld de Bulgaren en de Roemenen inzicht
hebben geboden in een bepaalde aanpak. Tegelijkertijd is
de gedachte dat een systeem ‘even’ over te nemen is, niet
realistisch. Tradities en de cultuur in een land spelen daarin
een belangrijke rol. Een duaal systeem opzetten terwijl werk-
gevers geen verantwoordelijkheid willen nemen, omdat ze een
leerling-werknemer als kostenpost zien en niet als investering,
is kansloos.”
Deelnemers bij de les houden
“Daarbij speelt nog een ander element een rol”, vervolgt hij.
“De Europese beleidsontwikkeling hoort afstand te bewaren
tot de nationale overheden; immers Europa gáát niet over onder-
wijs. Je kunt good practices uitwisselen en identificeren wat je
vooral wel of niet moet doen. Er is een aantal Europese instrumen-
ten ontwikkeld dat niet strijdig is met de principes van subsi-
diariteit en proportionaliteit. Maar heel erg ver gaat dat niet.”
“Soms is er ook sprake van Europese newspeak1 waar
iemand uit het onderwijsveld geen touw aan zou kunnen
vastknopen”, zegt Van IJsselmuiden. “Sinds kort is er de
verklaring van Riga met een beperkt en hanteerbaar aantal
prioriteiten voor het middelbaar beroepsonderwijs voor de
middellange termijn, tot 2020. Daaraan voorafgaand waren
er zo’n 30 short-term deliverables (STD’s) geformuleerd. Op
een gegeven moment presenteerde een Cedefop-medewerker
tijdens een bijeenkomst een indrukwekkende dia met per
STD afgebeeld hoe ver de implementatie in elk land gevorderd
was. Met prachtige graphics, maar hoe relevant is dat nog?
Het roept een gevoel van vervreemding op.” Dat ziet Van
IJsselmuiden ook wel als een van de opdrachten voor het
Nederlands voorzitterschap: “De deelnemers bij de les
proberen te houden en geen dingen ontwikkelen die geweldig
scoren in de Europese bureaucratie, maar die te ver afstaan
van het veld.”
Nieuwe koers
Van recente datum is de vertegenwoordiging van de instel-
lingen, – de VET-providers – in het Brusselse Raadgevend
1 Een eigen (beleids)taal, waarin zaken mooier worden voorgedaan dan in werkelijkheid.
“Het mbo moet in het buitenland
zijn eigen plan trekken.”
Voor ons is die beleidstheorie dus ook echt een theorie.
In de praktijk gaat het niet zo en hoort het ook niet zo te
werken, want onderwijs is in het Europese geheel niet op
die manier gepositioneerd.”
Hoog ambitieniveau
Hoe kun je zorgen dat de onderwerpen die onderzocht worden
wel de thema’s zijn waar het om draait? Raakt in het behapbaar
maken van en filteren van die informatie – omdat het met
zoveel informatie over zoveel landen al gauw over grootste
gemene delers gaat – niet veel interessante informatie uit
landen uit het zicht? Van IJsselmuiden: “Door het benoemen
van thema’s komt er meer samenhang in de activiteiten. Er
zijn bijvoorbeeld netwerken die zich op loopbaanoriëntatie en
-begeleiding richten. CINOP voert het National Coordination
Point, dat netwerken coördineert waarbij scholen zich kunnen
aansluiten. Een actueel thema is de enorme stroom vluchte-
lingen; zij zullen straks naar school moeten gaan of verder
moeten kunnen leren. Welke impact heeft dat op het stelsel?
Diploma’s moeten gewaardeerd worden. Het is goed denkbaar
dat we in de periode onder Nederlands voorzitterschap kijken
wat er op het gebied van onderwijs nodig is om de extra toe-
stroom van vluchtelingen goed te accommoderen. Nogmaals,
het blijven thema’s waar je met elkaar over van gedachten
kunt wisselen, maar waar je uiteindelijk als lidstaat zelf mee
aan de slag moet.” Van IJsselmuiden refereert aan een voor-
beeld uit het verleden waarin een te hoog ambitieniveau tot
risico’s leidde. Men vatte het plan op om een Europees
kwaliteitslabel te introduceren. “Voor je het weet ben je dan
een Europese Onderwijsinspectie aan het optuigen, want
vervolgens werd gezegd: oké, dan kun je als school voortaan
alleen nog een aanvraag indienen voor een Erasmus+
mobiliteitsproject als je in bezit bent van een dergelijk label.
Daarmee zou je dus kunnen afdwingen dat je als instelling
bijna geen leerlingen meer op stage kunt sturen in het
buitenland zonder te voldoen aan dat Europese kwaliteitslabel.
Europa zou op die manier een vinger in de pap hebben
gekregen in hoe de kwaliteit geborgd is op een school. Maar
daarvoor hebben we de Nederlandse onderwijsinspectie. In
dit geval is er een stokje voor gestoken, maar je moet daar
alert op blijven.”
Verbinding opzoeken
Om de paar maanden heeft de directie MBO een bijeenkomst
van de Stuurgroep Internationaal met vertegenwoordigers uit
het veld namens bijvoorbeeld SBB, MBO Raad, FNV, VNO-NCW,
CINOP, Erasmus+ en het groene onderwijs. In die bijeenkomst
bepreekt men wat er in Brussel speelt en wat Nederland daar
kan inbrengen. In hoeverre dat doorsijpelt binnen de eigen
organisatie is afhankelijk van hoe goed het lukt om steeds maar
weer de verbinding op te zoeken met nationale acties en de
positie van de ‘coördinatoren internationaal’ binnen hun eigen
instelling. Van IJsselmuiden trekt een parallel met het wel-
slagen van internationaliseringsactiviteiten in een mbo-instelling:
is er op bestuursniveau draagvlak, een CvB’er die het belang
uitdraagt en ondersteunt, dan wordt er meer stage gelopen
in het buitenland en is er meer uitwisseling. “Als er niemand
aan trekt of het wordt overgelaten aan docenten, dan ben
je als student afhankelijk van of je een docent treft die het
belang voor de opleiding inziet.”
Profilering in het buitenland
“Ik ben benieuwd of het de komende jaren onderwijsbreed
– van basisonderwijs tot hoger onderwijs – lukt om meer
inbedding van internationalisering te realiseren. De Onderwijs-
raad brengt daar binnenkort een advies over uit. Met het oog
op de arbeidsmarkt is dat echt van belang. Een jaar of 10,
12 geleden was internationalisering in het mbo beperkt tot
de grensstreken. Intussen gaan mbo’ers naar China en komt
internationalisering ook door de aandacht voor het thema
‘excellentie’, sterker in beeld.” Volgens Van IJsselmuiden kan
het mbo veel leren van het hoger onderwijs. “Nederlandse
universiteiten zijn van nature geneigd zich in het buitenland
te profileren als hoogwaardige (onderzoeks)instellingen. Zij
willen soms liever niet met het mbo geassocieerd worden,
terwijl bijvoorbeeld de Chinezen juist daar de meeste belang-
stelling voor hebben: China heeft veel academici maar vooral
behoefte aan een goed opgeleide beroepsbevolking. Het
mbo moet daarom in het buitenland zijn eigen plan trekken.”
7
“Meestal exporteren wij onze kennis of onze manier van werken
naar landen die wat minder ver zijn.”
Daarmee is Deltion een van de roc’s met de meeste studenten
in het buitenland. “Er is een aantal redenen voor de toename”,
licht Zwakenberg toe. “Er is veel draagvlak en een positieve
mindset voor internationalisering op alle niveaus in de school.
Daardoor zit het als het ware in de cultuur. Tel daar bij op dat
in de periode van 2010 tot 2014 meer dan 550 docenten – dat
is meer dan de helft van alle 800 docenten – in het buiten-
land zijn geweest. Die docenten raken geïnteresseerd en
gemotiveerd om stagebegeleider te worden van een student
in het buitenland. Alle antennes staan dus de goede kant uit.”
De voorlichting over stagemogelijkheden in het buitenland
wordt al in het eerste jaar gegeven. “Bovendien volgen veel
8
Zes procent van de mbo-studenten zou in 2020 ten minste twee weken naar het buitenland moeten gaan voor studie of stage, zo luidt een ook door Nederland ondertekende EU-ambitie. De minister haalt deze doelstelling aan in haar ‘Visie-brief internationale dimensie van ho en mbo’2, die zomer 2014 verscheen. Het mbo doet tien keer minder aan internatio-nalisering dan het hoger onderwijs, blijkt uit de brief de brief, die een aantal maat-regelen schetst om in deze situatie verande-ring te brengen. Want internationalisering kan bijdragen aan slimmere, creatievere en ondernemendere studenten. Reden temeer om na te gaan hoe de vlag erbij hangt op een roc dat heel actief is op inter-nationaliseringsgebied en wat het succes van de activiteiten verklaart. In gesprek met Herman Zwakenberg, coördinator inter-nationalisering van het Deltion College in Zwolle.
Antennes
Geflankeerd door een aantal landenvlaggen prijken de cijfers
van 2014 in koeienletters op een poster aan de muur: 498
studenten op stage, 638 studenten op studieweek, 541
studenten in tweetalige opleidingen en 102 leraren op studie-
week, stuk voor stuk in een internationale context. En maar liefst
70 buitenlandse studenten kwamen afgelopen jaar in Nederland
hun buitenlandervaring opdoen. Vergeleken met de 76 studen-
ten die in 2001 stage liepen in het buitenland, is dat een
behoorlijke groei. En het eind van de groei is nog niet in zicht.
2 De wereld in: Visiebrief internationale dimensie van ho en mbo (15 juli 2014). Referentienummer 631115. Ministerie van OCW.
]In gesprek met Herman Zwakenberg, coördinator internationalisering Deltion College
Waarmaken is belangrijker dan mooie woorden
9
studenten tweetalig onderwijs. Zij ontwikkelen zo ook een drive
om naar het buitenland te gaan.” Deltion heeft vier internationaal
georiënteerde tweetalige opleidingen: International Aviation
Services, International Tourism Studies, Hospitality Studies en
International Business Studies. Voor al deze studies geldt dat
een student naast het regulier mbo 4-diploma ook een BTEC-
diploma haalt, een wereldwijd erkend diploma. Afhankelijk van
de hbo-instelling geeft het diploma ook recht op vrijstellingen,
waardoor een student versneld het hbo-diploma kan halen.
Hotspots
De school wil jongeren een uitdagende leeromgeving bieden
in een internationale beroepscontext. “Door te kiezen voor
een stage in een ander land maak je kennis met een andere
taal, een andere cultuur en een andere bedrijfscultuur. Som-
mige leerlingen herken je echt niet meer terug!” Berlijn,
Birmingham, Londen, Münsterland en Lahti in Finland zijn
een paar plaatsen waar leerlingen stage kunnen lopen of
studeren. De school heeft voor een ‘hotspotbeleid’ gekozen.
Dat betekent dat de internationaliseringactiviteiten worden
geconcentreerd op een paar plekken in Europa om zo schaal-
voordeel te behalen. Dus niet vier leerlingen naar Berlijn, maar
een groot aantal leerlingen die door een docent bezocht kun-
nen worden. In die hotspots werkt de school met betrouwbare
partnerscholen met wie een jarenlange relatie is opgebouwd.
“Daar hechten we enorm veel waarde aan”, benadrukt
Zwakenberg. “Wat we zeggen, komen we na en dat geldt ook
voor de partnerscholen. Waarmaken is belangrijker dan mooie
zinnen uitspreken. Betrouwbare partners zijn, is een belangrijke
voorwaarde voor het welslagen van de activiteiten.”
Skypesessies
Vanuit alle sectoren, van Motorvoertuigen tot Optiek en van
Ict tot Zorg & welzijn, lopen leerlingen stage in het buitenland.
“In principe moet elke afdeling studenten een stage kunnen
bieden in het buitenland”, zegt Zwakenberg. Zo zijn er stage-
plekken bij Hilton hotels, in een groot warenhuis in Berlijn en
bij een ziekenhuis in Antwerpen. Leerlingen kunnen ook lessen
volgen op partnerscholen in het buitenland of projecten uit-
voeren. Elk jaar gaan tussen de 80 en 100 economiestudenten
van de tweetalige opleiding International Business Studies
naar Berlijn om een exportmarketingplan uit te voeren. Na
een aantal maanden les gaan ze naar bijvoorbeeld Duitsland,
Portugal of Polen om een product van een regionaal bedrijf
te vermarkten. In aanwezigheid van bijvoorbeeld de Nederlands-
Duitse Kamer van Koophandel verzorgen ze hun eindpresen-
tatie. Ook de inkomende mobiliteit is groot, zowel van studen-
ten als docenten uit het buitenland.
Een buitenlandse stage kan – afhankelijk van het curriculum
van de opleiding – tussen de drie weken en tien maanden
duren. Het vormt onderdeel van het reguliere les- en examen-
programma en moet met een voldoende worden afgesloten.
Voorheen bracht het kenniscentrum beroepsonderwijs-
bedrijfsleven nog wel eens een bezoek op locatie. Inmiddels
voeren de sectorkamers de erkenning van de buitenlandse
beroepspraktijkvormingsplaatsen uit, meestal via een vragen-
lijst. De Inspectie van het Onderwijs ziet daarop toe. In Europa
worden de studenten minimaal één keer door een stage-
begeleider bezocht. Op diverse plekken zijn er steunpunten.
Begeleiding uit Nederland gebeurt vaak ‘op afstand’. Incidenteel
gaat er een student naar Australië. Dan is men aangewezen
op Skypesessies.
10
collega’s die net beginnen met internationaliseringsactiviteiten
hoeven dat niet zelf uit te zoeken, maar worden met raad en
daad terzijde gestaan door de coördinator.
Aanvraagprocedure
Dat het geheel een geoliede machine is, werpt niet alleen
intern z’n vruchten af. Erasmus+ is het subsidieprogramma,
dat onder meer uitwisseling in alle sectoren van het onderwijs
faciliteert. Het doel van het programma is om via onder meer
mobiliteit van studenten en docenten de kenniseconomie
van Europa te versterken. Aanvragen binnen een dergelijk
programma gaan doorgaans gepaard met een enorme papier-
winkel. Trots vertelt Zwakenberg dat het gelukt is om voor
Deltion een zogenoemde Charter Mobility te verwerven op
grond van een beoordeling van het proces van aanvraag tot
en met verantwoording. Die status betekent dat Deltion de
komende vijf jaar via een vereenvoudigde procedure aan-
vragen kan indienen met een minimum aan administratie.
“De basiskwaliteit moet absoluut op orde zijn”, zegt hij, “je
haalt geen very good als niet alles tot op de laatste euro klopt.”
Eigen leervragen
“Draagvlak voor de internationaliseringsactiviteiten is van
cruciaal belang voor het succes ervan”, weet Zwakenberg.
Maar hoe zorg je voor een groot draagvlak? Vorig jaar heeft
de coördinator voor het eerst met het college van bestuur,
met de drie sectordirecteuren en vier dienstdirecteuren Berlijn
bezocht om daar samen te ontdekken wat het met je doet
als je in het buitenland bent. De delegatie ondertekende met
een partnerschool een memorandum of understanding (een
samenwerkingsovereenkomst). In september bracht het-
zelfde gezelschap vier dagen door in Londen en bezocht een
partnerschool. “Dat heeft een positief effect. Ook in deze
herfstvakantie zijn er groepen van de school op bezoek in
Lahti en Cambridge. Dat zegt wat over hun motivatie”, zegt
Geoliede machine
Sinds 1998, net zo lang als internationalisering een strategisch
speerpunt van het Deltion College is, is Zwakenberg coördinator
internationalisering. Als tussenschakel verbindt hij de zaken
en vooral de mensen aan elkaar en fungeert zo als bewaker
en aanjager. “Dat betekent in de eerste plaats zorgen dat je
goede lijnen hebt met alle geledingen binnen het roc, van het
college van bestuur tot de directeuren en de opleidings-
managers.” Zijn zaken regelt Zwakenberg dan ook bij voorkeur
mondeling, in direct contact met zijn collega’s, die gelukkig
‘binnen handbereik’ zitten. Want er komt nogal wat bij kijken
om de organisatie in goede banen te leiden. Elke afdeling
heeft minstens één medewerker bij het bpv-bureau, die de
stages in het buitenland regelt. De afdeling inkoop regelt de
vliegtickets en hotels voor collega-docenten die op pad gaan.
Meerdere medewerkers van de afdeling financiën zijn betrok-
ken, bijvoorbeeld voor het regelen van alle verzekeringen,
het ondersteunen van de docentenmobiliteit en het regelen
van het financiële gedeelte voor de studentenmobiliteit bij
Erasmus+ (zie verder). Alle studenten en docenten moeten
een Europass CV ondertekenen. Dat is een internationaal
erkend CV, waarin naast praktische informatie, vaardigheden
en talenten worden weergegeven. Dat leveren ze naderhand
weer in samen met een participants report, een soort stage-
verslag voorzien van een waardering van de stageplaats. Die
gegevens worden verzameld in een Europese databank. En
11
Zwakenberg. Toen hij in 2010 tijdens de schoolvakantie op
pad wilde met een groep van 20 docenten, verklaarde iedereen
hem voor gek: ‘dat gaat je nooit lukken’. Inmiddels is de derde
groep van 20 docenten in vakantietijd naar een van de hotspots
geweest; er staan zelfs docenten op de wachtlijst. Omgekeerd
heeft de school in april – in de ‘Duitse week’ – 29 docenten
uit Berlijn naar Deltion gehaald en een programma voor ze
verzorgd. Draagvlak, een goede organisatie, zichtbaarheid van
de activiteiten en succeservaringen opdoen, zijn factoren die
er allemaal aan bijdragen dat het enthousiasme voor inter-
nationalisering groot blijft en men zich blijft inzetten. Daarbij
wordt niets aan het toeval overgelaten. Zwakenberg bezoekt
de locaties van tevoren en zorgt persoonlijk voor een inhoudelijk
goed voorbereid docentenprogramma. De coördinator brengt
in de voorbereiding de leervragen van de bezoekende docenten
in en checkt dat het programma rond die leervragen is op-
gebouwd. Voor het bezoek van de docenten van het Zorg &
welzijn-team eind april 2016 aan Londen, heeft de coördinator
in september al gezorgd dat er een programma op maat ligt.
Samengesteld aan de hand van drie A4-tjes eigen vragen van
de docenten. Met vragen als: ‘Hoe zit het welzijnswerk in elkaar’.
‘Welke methodieken gebruiken jullie?’. Docenten ervaren
daardoor verschillen en overeenkomsten met hun eigen
opleiding. En ze laten zich inspireren door goede voorbeelden.
Zo vormde een grondige oriëntatie van een groep Deltion-
docenten samen met een docent van de Hogeschool op basis
van ervaringen in Noorwegen met de PBS-methodiek3 de
basis voor implementatie van de methodiek hier.
De inkt van het excellentieplan van de school is nog maar
net droog. Dat plan bevat een paragraaf ‘Excelleren in de
internationale context’. Internationalisering zorgt voor uitdagend
onderwijs en is daarmee een middel om excellentie te
bevorderen. “Maar die samenhang in beleid versterkt ook
weer de aandacht binnen de instelling voor deze terreinen”,
zegt Zwakenberg. Sinds 2013 is hij ook intensief betrokken
3 Positive Behaviour Support.
bij de Skills-competenties, regionaal, nationaal en – zoals
afgelopen jaar het geval was – mondiaal, toen zes van de
34 deelnemers aan de WorldSkills in Sao Paolo afkomstig
waren van Deltion. Twee studenten haalden de titel Master
of Excellence. Hij glundert: “Daar kun je wel goed mee voor
de dag komen bij een sollicitatie.”
Europese arbeidsmarkt
“De toekomst van onze jongeren ligt in Europa”, zegt
Zwakenberg. “Op de Europese arbeidsmarkt kunnen ze een
baan vinden.” Een handvol studenten gaat daadwerkelijk
meteen na de opleiding aan de slag in een ander land,
bijvoorbeeld in Engeland. Van de bol 4-gediplomeerden
studeert de helft verder aan het hbo. “Je kunt het moeilijk
bewijzen, maar ik denk dat internationale ervaring opdoen
belangrijker wordt en ook voor werkgevers steeds meer gaat
tellen”, zegt Zwakenberg. “Het is goed voor jongeren om
iets verder te kunnen kijken, in wat voor sector je ook zit.
Notities staan tegenwoordig bol van de mooie begrippen als
21st Century Skills en soft skills. Als je in staat bent om je in
een andere omgeving te redden, daarin te handelen en je
bent flexibel, dan maak je ook makkelijker de overstap naar
een andere baan, waarin je andere vaardigheden nodig hebt.
Je merkt in het buitenland ook regelmatig dat werkgevers
onze leerlingen aantrekkelijk vinden vanwege hun bagage
en praktijkervaring.” Het moest maar weer eens gezegd:
waarmaken is belangrijker dan mooie woorden.
*Colofon Expertisecentrum Beroepsonderwijs 073 687 25 00
Postbus 1585 [email protected]
5200 BP ‘s-Hertogenbosch www.ecbo.nl
Aan dimensies werkten mee: Daphne Doemges, Peter van IJsselmuiden, Ilona Koning, Rob Martens, Eva Voncken, Anneke Westerhuis en Herman Zwakenberg.Reageren? Stuur een e-mail naar [email protected]
ecbo dimensies verschijnt vier keer per jaar. U kunt zich abonneren op ecbo dimensies via www.ecbo.nl. Aan een abonnement zijn geen kosten verbonden.
Het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo) ontwikkelt, verzamelt
en verspreidt wetenschappelijke en praktijkgerichte kennis over het
beroepsonderwijs. Resultaten van onderzoek delen wij met het
bve-veld: via o.a. workshops, publicaties en lezingen. Zó leveren
wij een bijdrage aan de kennisinfrastructuur van de sector beroeps-
onderwijs en volwasseneneducatie.
12
Uit de ecbo-kenniskring ‘Innovatiemanagers mbo 2012’] *Column
]“Wie internationaal wil vergelijken,
moet maar naar het WK voetbal kijken.”
Politici en journalisten zijn er dol op: de internationale vergelijking met zijn eeuwige ranglijstje. ‘Nederlandse scholieren minder gemotiveerd’ luidt het dan. Of: ‘Nederland zakt een plaats bij de wiskundeprestaties!’.
Ik (ik ben trouwens de nieuwe wetenschappelijk directeur
van ecbo, daarnaast ook hoogleraar onderwijswetenschappen
bij de OU, fijn dat ik me hier op de achterkant van dimensies
voortaan tot u mag richten) vind zulke lijstjes vaak veel te
ongenuanceerd. De onderwijssystemen van de landen die met
elkaar vergeleken worden, zijn te verschillend, net als de taal,
cultuur en de leerlingen zelf. Daar kun je dan weer voor
proberen te corrigeren met statistische wegingsfactoren, maar
zulke methodologische haarkloverijen doen de complexiteit
van de werkelijkheid meestal geen recht. Onderwijskundige
Huib Tabbers zei het zo: ‘Wie internationaal wil vergelijken,
moet maar naar het WK voetbal kijken’. Zelfs nationaal zijn
ranglijstjes of uitverkiezingen van excellente scholen een
hachelijke zaak, omdat vrijwel altijd appels met peren worden
vergeleken. Zeer terughoudend gebruiken, zou ik dus
adviseren.
Dat wil niet zeggen dat we niet naar het buitenland mogen
kijken, of dat we niet trots mogen zijn op ons mbo. Want
ondanks alle kritiek, de imagoproblemen en de te vroege
keuzes die ons stelsel kenmerken, wekt het terecht de nodige
buitenlandse jaloezie op. Net zoals ik jaloers ben op het
Finse onderwijssucces waarin de rol van een onderwijs-
inspectie als boeman nauwelijks voorkomt. Kortom, haal
goede voorbeelden uit het buitenland, maak zinvolle ver-
gelijkingen op thema’s, met gegevens en zelfs diploma’s die
echt uitwisselbaar zijn. Maar vergeet de ranglijstjes.
Prof. dr. Rob Martens
Wetenschappelijk directeur ecbo
Vergeet deranglijstjes