Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De...

77
Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen. Judith van der Ham Studentnummer: 1270990 Scriptiebegeleider: Prof. dr. J. Naeyé Vrije Universiteit van Amsterdam Nederlands Recht 28 december 2005

Transcript of Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De...

Page 1: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van

politiële geweldsaanwendingen.

Judith van der Ham Studentnummer: 1270990

Scriptiebegeleider: Prof. dr. J. Naeyé

Vrije Universiteit van Amsterdam Nederlands Recht 28 december 2005

Page 2: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

2

Page 3: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

3

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding.......................................................................................................... 4 § 1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie ............................................................. 4 § 1.2 Onderzoeksopzet ..................................................................................................... 5 Hoofdstuk 2 De Nederlandse politie & haar geweldsbevoegdheid.................................. 7 § 2.1 Organisatie, beheer en gezag................................................................................... 7 § 2.2 Geweldsbevoegdheid ............................................................................................... 8 § 2.2.1 Internationale verdragen........................................................................................ 8 § 2.2.2 De Grondwet ......................................................................................................... 9 § 2.2.3 Politiewet 1993...................................................................................................... 9 § 2.2.4 Specifieke voorwaarden geweldsbevoegdheid .....................................................10 § 2.3 Strafbaarheid van de politieambtenaar ....................................................................11 § 2.3.1 Strafbepalingen ....................................................................................................11 § 2.3.2 Strafuitsluitingsgronden .......................................................................................11 Hoofdstuk 3 De meldingsprocedure .................................................................................14 § 3.1 Meldingsprocedure op grond van de Ambtsinstructie ..............................................14 § 3.2 Meldingsprocedure op grond van Amsterdams dienstvoorschrift ............................21 § 3.3 Meldingsformulier ....................................................................................................22 § 3.4 Nabeschouwing .......................................................................................................25 Hoofdstuk 4 Afdoening ......................................................................................................27 § 4.1 Afdoening door het Openbaar Ministerie .................................................................27 § 4.1.1 Procedure in het algemeen ..................................................................................27 § 4.1.2 Procedure parket Amsterdam...............................................................................28 § 4.1.3 Afdoeningbeslissingen .........................................................................................30 § 4.2 Disciplinaire procedure ............................................................................................33 § 4.3 Nabeschouwing .......................................................................................................36 Hoofdstuk 5 Conflicterende rechten & plichten ...............................................................38 § 5.1 Instructie positie politiefunctionaris bij geweldsaanwending.....................................38 § 5.2 Zwijgrecht ................................................................................................................40 § 5.2.1 De inhoud van het zwijgrecht ...............................................................................40 § 5.2.2 Nabeschouwing....................................................................................................42 § 5.3 Verbaliseringsplicht .................................................................................................43 § 5.3.1 De inhoud van de verbaliseringsplicht .................................................................43 § 5.3.2 Rechtsgevolgen van niet-naleving........................................................................45 § 5.3.3 Nabeschouwing....................................................................................................48 Hoofdstuk 6 Conclusie.......................................................................................................49 § 6.1 Samenvatting ..........................................................................................................49 § 6.2 Conclusie ................................................................................................................51 § 6.3 Aanbevelingen.........................................................................................................51 Bronvermelding..................................................................................................................53 Bijlage 1 Enquête ...............................................................................................................56 Bijlage 2 Modelmeldingsformulier 2001............................................................................58 Bijlage 3 Modelmeldingsformulier 1994............................................................................63 Bijlage 4 Meldingsformulier Amsterdam-Amstelland ......................................................69 Bijlage 5 Dienstvoorschrift regiopolitie Amsterdam-Amstelland....................................71

Page 4: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

4

Hoofdstuk 1 Inleiding

Als de media berichten van geweldgebruik door een politieambtenaar, heeft bijna iedereen zijn mening klaar. De politieambtenaar die geweld heeft aangewend is dan ook een veelbesproken onderwerp in onze samenleving. In een samenleving als de onze is geweldgebruik door de politie echter onvermijdelijk. Onder omstandigheden zal de politieambtenaar genoodzaakt zijn geweld te gebruiken, bijvoorbeeld ter aanhouding van gevaarlijke verdachten. Vaak wordt echter vergeten dat de politieambtenaar de bevoegdheid heeft om binnen zijn beroepsuitoefening geweld te gebruiken. De politie beschikt hiertoe over het zogenaamde geweldsmonopolie. Aangezien de politie dit geweldsmonopolie bezit, dient verantwoording over het geweldgebruik afgelegd te worden. Ten behoeve van deze verantwoording is de geweldsbevoegdheid vastgelegd in de Politiewet 1993. Op grond van het bepaalde in deze wet dient bij ieder optreden sprake te zijn van bevoegd én rechtmatig optreden in verband waarmee het geweldgebruik noodzakelijk en onvermijdelijk is. In de Ambtsinstructie voor de politie, de koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna Ambtsinstructie) worden nadere regels gegeven ten behoeve van de uitoefening van de geweldsbevoegdheid. Deze algemene maatregel van bestuur is in augustus 2001 gewijzigd. Met name de meldingsprocedure van politiële geweldsaan-wendingen heeft hierbij veranderingen ondergaan. De achterliggende gedachte bij deze wijziging was verduidelijking van de Ambtsinstructie en verbetering van de melding van politieel geweldgebruik. Daarnaast heeft men met de wijziging van de meldingsprocedure beoogd de ambtenaar op afstand te plaatsen van de schriftelijke bescheiden of geautomatiseerde gegevens die van zijn handelen worden opgemaakt. Op deze manier zou zelfincriminatie door de politieambtenaar in een eventuele strafrechtelijke procedure voorkomen worden. De ambtenaar zou immers niet langer gedwongen worden schriftelijke verklaringen af te leggen die in een strafzaak tegen hem zouden kunnen worden gebruikt.1 § 1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk het beoogde doel tot gevolg heeft gehad. Derhalve wil ik in deze scriptie de volgende probleemstelling onderzoeken: Welke consequenties heeft de wijziging van de Ambtsinstructie in 2001 gehad voor de praktijk van het melden van politiële geweldsaanwendingen? In mijn antwoord op deze vraag zal ik mij beperken tot 3 deelgebieden, te weten; de meldingsprocedure, het meldingsformulier en conflicterende rechten en plichten van de politieambtenaar bij het melden van zijn geweldsaanwending. Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden heb ik de volgende deelvragen geformuleerd: 1. Meldingsprocedure: - Hoe ziet de huidige meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen er uit? - Op welke wijze is deze meldingsprocedure in 2001 gewijzigd? - Hoe werkt de huidige meldingspraktijk? - Hoe ziet de afdoening van politiële geweldsaanwendingen er uit? 2. Het meldingsformulier: - Wat is de functie van het meldingsformulier? - Welke wijzigingen hebben plaatsgevonden in het meldingsformulier? - Hoe werkt de praktijk met betrekking tot het gebruik van het meldingsformulier?

1 Stb. 2001, 387, p. 9-10.

Page 5: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

5

3. Conflicterende rechten en plichten: - Welke rechten en plichten van de politieambtenaar kunnen met elkaar botsen bij het

melden van een geweldsaanwending? - Wat zijn de gevolgen van niet-naleving van de plichten van de politieambtenaar? Ter oriëntatie op bovenstaande probleemstelling acht ik het noodzakelijk in het tweede hoofdstuk een beeld te schetsen van de politieorganisatie en de geweldsbevoegdheid van de politieambtenaar. Het derde hoofdstuk betreft de meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen. Hierin zal ik een antwoord geven op de eerste deelvragen; wat zijn de effecten van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen in de praktijk? In dit hoofdstuk komen eveneens het meldingsformulier en de gevolgen van de wijziging in de praktijk aan bod. Voor een compleet beeld van de meldingsprocedure zal ik tevens ingaan op de afdoening van politieel geweldgebruik. Hiertoe zal ik in hoofdstuk vier de justitiële en disciplinaire afdoening in kaart brengen. Het vijfde hoofdstuk zal de rechten en plichten van de politieambtenaar die bij de meldingsprocedure een rol spelen behandelen. Hiermee zal een antwoord gegeven worden op de laatste twee deelvragen; welke rechten en plichten kunnen tijdens de meldingsprocedure met elkaar in conflict komen en wat zijn de gevolgen van niet-naleving van deze plichten. De theorie in de hoofdstukken zal verduidelijkt worden door middel van jurisprudentie, onderzoeksdata en bevindingen in de praktijk. De hoofdstukken 3 tot en met 5 zal ik afsluiten met een nabeschouwing. Tenslotte zal in hoofdstuk 6 van deze scriptie een antwoord gegeven worden op de probleemstelling en haar deelvragen. Dit zal plaatsvinden aan de hand van een samenvatting uit de voorgaande hoofdstukken. De conclusie in dit hoofdstuk zal worden afgesloten met aanbevelingen. § 1.2 Onderzoeksopzet Deze scriptie maakt deel uit van het onderzoek dat door het Centrum voor Politie- en Veiligheidswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam wordt verricht naar het geweldgebruik van en tegen de politie in de politieregio Amsterdam-Amstelland in de jaren 2000 tot en met 2004. Het onderzoek moet leiden tot aanbevelingen ter verbetering van opleiding en training en van de aansturing van het uitvoerende politiewerk. Het doel van het onderzoek is het politiewerk veiliger te maken. Dat vindt plaats op grond van een brede en diepgaande analyse van de oorzaken, feiten, omstandigheden, gevolgen en toetsing van het geweld door en tegen de politie. Daarnaast kan dit onderzoek de organisatie als geheel en de afdeling Integrale Beroepsvaardigheid Training (IBT) in het bijzonder voorzien van handreikingen en informatie die relevant is voor de beheersing van gevaar en geweld. Het onderzoek behelst een inventarisatie van alle geweldgebruik aangewend door en tegen politieambtenaren in genoemde periode. Het onderzoek vertrekt vanuit een landelijk onderzoek naar politieel geweldgebruik in het jaar 2000, waarover begin 2006 een rapport verschijnt.2 In deze scriptie is gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksbestanden; het ‘enquêtebestand’ en het ‘meldingenbestand’. Gezamenlijk met het onderzoeksteam is een enquête opgesteld. Deze is uitgezet onder politieambtenaren van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De enquête is afgenomen onder 675 ambtenaren tijdens de verplichte training bij de afdeling Integrale Beroepsvaardigheid Training (hierna IBT). De enquêtes zijn hierbij klassikaal afgenomen, waarbij de instructeurs hebben toegezien op het invullen.

2 Infoblad APAA-onderzoek.

Page 6: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

6

Dit heeft geresulteerd in een respons van 100%.3 De indeling naar leeftijd en geslacht van het gebruikte enquêtebestand is globaal gelijk aan de samenstelling van het Amsterdamse politiekorps. De voor deze scriptie relevante vragen uit de enquête zijn weergegeven in bijlage 1. Naast het enquêtebestand is eveneens gebruik gemaakt van een meldingenbestand. Ten behoeve van het onderzoek zijn allerlei documenten, dossiers en andere paperassen doorgenomen, waarin mogelijk enig geweldgebruik van politieambtenaren gerelateerd kon zijn. Voorbeelden hiervan zijn door de ambtenaren zelf opgemaakte processen verbaal van aanhouding en bevindingen, meldingsformulieren en mutaties, dossiers van onderzoeken verricht door het Bureau Interne onderzoeken van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, dossiers van het Amsterdamse Openbaar Ministerie (hierna OM), disciplinaire besluiten van de korpsleiding. De gegevens die met het onderzoek van deze documenten verzameld zijn, zijn opgenomen in het meldingenbestand, waarin vele variabelen zijn opgenomen. Het voor deze scriptie gebruikte bestand bestaat uit 3382 meldingen van geweldgebruik. In onderstaande tabel is zichtbaar in welke mate de verschillende geweldsaanwendingen in het meldingenbestand voorkomen. Tabel 1 – Politiële geweldsaanwendingen

Meldingenbestand, totaal 3382.

De tabellen in deze scriptie zijn gebaseerd op een statistische analyse van de in kaart gebrachte geweldsaanwendingen. De totalen in de gepresenteerde tabellen kunnen onderling verschillen doordat niet van elke geweldsaanwending alle variabelen bekend zijn. De oorzaak hiervan ligt in de verschillende soorten meldingsformulieren die de Amsterdamse politieambtenaar voor het melden van zijn geweldgebruik heeft kunnen gebruiken (het zogenaamde ‘Amsterdamse formulier’, het formulier conform de Ambtsinstructie 1994 en het formulier conform het gewijzigde modelmeldingsformulier van 2001). Derhalve wordt bij de tabellen steeds vermeld welk percentage van de meldingen (of voorvallen) ontbreekt.

3 Ondanks deze 100% respons hebben de respondenten zo nu en dan vragen overgeslagen bij het invullen van de enquête. Dit is in de tabellen weergegeven als het aantal ‘missing’. 4 In één geweldsmelding kunnen verschillende soorten geweldsaanwendingen voorkomen. Derhalve wordt in deze tabel dit onderscheid gemaakt.

Soort geweldsaanwending 2001 2002 2003 2004 Totaal Percentage

Fysiek geweld 439 459 529 398 1825 35%

Korte wapenstok 50 34 18 23 125 2,4%

Lange wapenstok 62 50 45 31 188 3,6%

Dreigen pepperspray 75 317 317 220 929 17,8%

Pepperspray 115 459 395 258 1227 23,5%

Dreigen diensthond 34 30 17 19 100 1,9%

Inzet diensthond 26 28 13 19 86 1,6%

Richten vuurwapen 107 146 81 69 403 7,7%

Schieten vuurwapen 90 123 70 54 337 6,5%

Totaal soorten geweld 998 1646 1485 1091 5220

Percentage 19,1% 31,5% 28,4% 20,9% 100%

Totaal geweldsmeldingen4 708 1032 945 697 3382

Percentage 20,9% 30,5% 27,9% 20,6% 100%

Page 7: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

7

Hoofdstuk 2 De Nederlandse politie & haar geweldsbevoegdheid

Voor een goed inzicht in de geformuleerde probleemstelling is van belang dat allereerst een beschrijving van de Nederlandse politieorganisatie wordt gegeven. Hiervan zal in dit hoofdstuk een korte beschrijving volgen. Tevens zal ter oriëntatie op de probleemstelling in dit hoofdstuk in worden gegaan op de geweldsbevoegdheid van de politieambtenaar. Een beschrijving van deze geweldsbevoegdheid in relatie tot de verschillende grondrechten zal om die reden in de derde paragraaf van dit hoofdstuk te vinden zijn. Tenslotte zal ik in de laatste 2 paragraven van dit hoofdstuk ingaan op de strafbaarheid van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt. § 2.1 Organisatie, beheer en gezag De Nederlandse politie is georganiseerd in 25 regionale korpsen en één korps landelijke politiediensten (KLPD) met verschillende ondersteunende divisies. Een regionaal politiekorps is belast met de uitvoering van de politietaak in de politieregio; de korpsen bedienen elk een aantal gemeenten. Het KLPD organiseert de landelijke politietaken.5 Het politiekorps Amsterdam-Amstelland, zoals vermeld in de inleiding het korps waarop het onderzoek is gericht, omvat de gemeenten Aalsmeer, Amsterdam, Amstelveen, Diemen, Uithoorn en Ouder-Amstel; een gebied met ruim 900.000 inwoners. De regiopolitie Amsterdam-Amstelland is per januari 2005 verdeeld in vijf districten en 32 wijkteams / politiebureaus. Districten verzorgen de generale politiezorg en zijn georganiseerd in wijkteams en een bureau opsporing. De wijkteams zijn basiseenheden die verantwoordelijk zijn voor de gehele politiezorg in hun toegewezen gebied. Het korps zelf bestaat uit 5800 politieambtenaren.6

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor de Nederlandse politie als geheel. Per korps is één burgemeester uit een regio (vaak van de grootste gemeente in die regio) korpsbeheerder. In deze functie is hij verantwoordelijk voor een korps en heeft daartoe overleg met een officier van justitie. De dagelijkse leiding over het korps berust bij de regionale korpschef, meestal een hoofdcommissaris. Op regionaal niveau worden beslissingen over de hoofdlijnen van het beleid genomen door het regionaal college, gevormd door de burgemeesters uit de regio en de hoofdofficier van justitie. Daarnaast vindt op regionaal niveau een zogenaamd driehoeksoverleg plaats tussen de korpsbeheerder, de hoofdofficier van justitie en de korpschef van de regio over ontwikkelingen, beleid en resultaten.7

Het is de taak van de politie “in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven”.8 De taak van de politie is dus tweeledig; enerzijds het handhaven van de openbare orde en hulpverlening, anderzijds de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Indien de politie handelt in het kader van het handhaven van de openbare orde, heeft de burgemeester van de gemeente waarin de politie optreedt de leiding.9 Voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of indien de politie taken verricht ten dienste van justitie, staat zij onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie.10 Hier ligt het toezicht bij het College van procureurs-generaal en is de Minister van Justitie verantwoordelijk op landelijk niveau voor het functioneren van de officier en het College.11

5 Corstens 2002, p. 101 en Nederlands Politie Instituut 2003. 6 Politie Amsterdam-Amstelland (Over de politie Amsterdam-Amstelland). 7 Nederlands Politie Instituut 2005. 8 Artikel 2 Politiewet 1993. 9 Artikel 12 lid 1 Politiewet 1993. 10 Artikel 13 lid 1 Politiewet 1993.

11 Corstens 2002, p. 97 en artikel 127 Wet op de Rechterlijke Organisatie.

Page 8: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

8

§ 2.2 Geweldsbevoegdheid

§ 2.2.1 Internationale verdragen

In een democratische rechtsstaat is politieel geweldgebruik onvermijdelijk. De politie zal in bepaalde gevallen genoodzaakt zijn bij haar optreden geweld te gebruiken, bijvoorbeeld ter aanhouding van gevaarlijke verdachten. De politie beschikt hiertoe over het geweldsmonopolie. Zo mag zij desnoods met geweld burgers arresteren.12 Door de inzet van wapens (zoals de wapenstok, de diensthond of het vuurwapen) tegen burgers, wordt echter een inbreuk gemaakt op een ieders recht op de onaantastbaarheid van zijn lichaam en op het recht op leven zoals dat wordt beschermd door de Grondwet en mensenrechten-verdragen. De uitoefening van het geweldsmonopolie door de politie staat dus op gespannen voet met de grondrechtelijke bescherming waarop iedere burger recht heeft.13 Zo ook met onderstaand artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Op grond van dit artikel heeft iedere burger recht op bescherming van het leven en mag niemand (behoudens drie uitzonderingen) opzettelijk van het leven worden beroofd. Artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) heeft een soortgelijke strekking.14 De Nederlandse regering heeft zich als verdragspartij verplicht dit fundamentele recht op leven te beschermen door wet- en regelgeving en maatregelen te treffen die recht doen aan de essentie van het recht op leven als bedoeld in bovenstaand artikel.15 Het artikel beschrijft alleen de situaties waarin het gebruik van geweld is toegestaan dat als onbedoeld gevolg kán leiden tot levensberoving. Met het vereiste dat het geweldgebruik absoluut noodzakelijk moet zijn, wordt bedoeld dat het geweld ten aanzien van het nagestreefde legitieme doel moet voldoen aan een proportionaliteits- en subsidiariteits-toets.16 Wanneer het geweld extreem is, is het mogelijk dat behalve artikel 2 EVRM ook artikel 3 EVRM wordt overtreden. Dit artikel luidt als volgt:

Foltering duidt op ernstige vormen van intense wrede behandeling gericht op het verkrijgen van een bekentenis. Onmenselijke behandeling heeft betrekking op het bewust toebrengen van ernstig geestelijk of lichamelijk lijden dat onder de gegeven omstandigheden niet kan worden gerechtvaardigd, aldus de Europese Commissie. 17

12 Corstens 2002, p. 97.

13 Naeyé 2005a, p. 41.

14 Timmer, Naeyé & Van der Steeg 1996, p. 26.

15 Naeyé 2005a, p.41.

16 Naeyé 2005a, p. 41-42.

17 Naeyé 2005a, p. 43.

Artikel 2 EVRM 1. Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het

leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet.

2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied ingeval zij het gevolg is van het gebruik van geweld, dat absoluut noodzakelijk is:

a. ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld; b. teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen of het ontsnappen van iemand die op

rechtmatige wijze is gedetineerd, te voorkomen; c. teneinde in overeenstemming met de wet een oproer of opstand te onderdrukken.

Artikel 3 EVRM Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.

Page 9: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

9

Een behandeling is vernederend wanneer iemand in het bijzijn van anderen wordt ontluisterd of wordt gedwongen tot handelingen die tegen zijn wil en geweten indruisen. Onder omstandigheden kan een politiële geweldsaanwending tot schending van artikel 3 EVRM leiden.18

§ 2.2.2 De Grondwet

De grondwet bevat, in tegenstelling tot het EVRM of IVBPR, geen specifieke bepaling ter bescherming van het recht op leven. Wel is het recht op lichamelijke integriteit in onze grondwet opgenomen en wel in het hieronder weergegeven artikel 11 Grondwet.

Dit recht wordt ook wel omschreven als het recht op ‘afweer van invloeden van buitenaf op het lichaam’ en het recht ‘te worden gevrijwaard van schendingen en inbreuken op het lichaam door anderen’.19 De reikwijdte van dit grondrecht blijft echter lastig te bepalen. Desondanks zal kunnen worden aangenomen dat politieel geweldgebruik per definitie een inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit van degene waartegen het geweld is gericht.20

§ 2.2.3 Politiewet 1993

De wettelijke normering van het politieel geweldgebruik beoogt de burger bescherming te bieden tegen de uitoefening van het geweldsmonopolie door de overheid.21 Artikel 11 van de Grondwet verlangt voor de beperking van dit grondrecht een specifieke wettelijke grondslag. Artikel 8 van de Politiewet bevat deze grondslag. Onderstaand is dit artikel, voor zover relevant, weergegeven.

In dit artikel is bepaald dat de politieambtenaar voor de uitvoering van de politietaak bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken. Het artikel bevat echter geen zelfstandige bevoegdheid tot geweldgebruik; bij ieder optreden zal sprake moeten zijn van een bevoegd optreden én rechtmatig optreden in verband waarmee het geweldgebruik noodzakelijk en onvermijdelijk is. Het oordeel dat van bevoegd optreden sprake is zal niet automatisch kunnen leiden tot de conclusie dat het gebruikte geweld gerechtvaardigd was.22 De geweldsbevoegdheid is dus beperkt tot de rechtmatige uitoefening van de bediening. Hiervan is in ieder geval sprake wanneer het optreden de uitoefening van een wettelijke bevoegdheid betreft, inclusief wat redelijkerwijs noodzakelijk is om zo'n bevoegdheid te effectueren. Ook is daarvan sprake wanneer het politieoptreden kan worden gebaseerd op de in artikel 2 Politiewet 1993 neergelegde algemene taakstelling. 23

18 Naeyé 2005a, p. 43.

19 Kamerstukken II, 1978-79, 15463, nr. 1-2, p. 5.

20 Naeyé 2005a, p. 45.

21 Timmer, Naeyé & Van der Steeg 1996, p. 53.

22 Naeyé 2005a, p. 45-46.

23 Naeyé 2005a, p. 46-47.

Artikel 11 Grondwet Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.

Artikel 8 Politiewet 1993 1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de

rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.

Page 10: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

10

Wanneer het politieoptreden buiten de rechtmatige uitoefening van de bediening valt en evenmin wordt gerechtvaardigd door een rechtvaardigingsgrond (bijvoorbeeld noodweer) zal de politieambtenaar geen geweld mogen gebruiken en zal een burger zich daartegen straffeloos mogen verzetten.24 De korpsbeheerders kunnen naast of aanvullend op de wettelijke bepalingen dienst-voorschriften vaststellen met betrekking tot de geweldsbevoegdheid. Dergelijke voorschriften hebben uitsluitend interne werking en mogen niet in strijd zijn met hogere regelgeving. Dat betekent dat de beheerder de geweldsbevoegdheid niet mag uitbreiden in strijd met artikel 8 Politiewet 1993 noch deze bevoegdheid mag inperken in strijd met het recht op strafuitsluiting zoals neergelegd in artikel 41 Wetboek van Strafrecht (noodweer). 25

§ 2.2.4 Specifieke voorwaarden geweldsbevoegdheid

Hierboven werd al aan de hand van het EVRM duidelijk gemaakt dat politieel geweldgebruik alleen toegestaan is als dat absoluut noodzakelijk is. Dit komt tot uiting in het algemene uitgangspunt dat het geweldgebruik dient te voldoen aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit dient de politieambtenaar zich steeds af te vragen of de risico’s en gevolgen van het geweldgebruik evenredig zijn met het te bereiken doel. Daarnaast moet het doel niet met een ander, minder ingrijpend, middel kunnen worden bereikt, terwijl daarbij tevens van het gekozen middel op de minst ingrijpende wijze gebruik dient te worden gemaakt. De wetgever heeft bepaald dat de geweldsbevoegdheid aan beide objectieve criteria dient te voldoen, met het doel politiegeweld zoveel mogelijk te beperken.26 De Ambtsinstructie voor de politie, de koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna Ambtsinstructie) geeft meer specifieke voorwaarden en waarborgen voor het gebruik van de geweldsbevoegdheid. De grondslag voor deze algemene maatregel van bestuur is artikel 9 Politiewet 1993, waarin wordt gesteld dat in de ambtsinstructie regels worden gegeven ter uitvoering van de geweldsbevoegdheid.27 Zo bepaalt artikel 4 Ambtsinstructie dat het gebruik van een geweldsmiddel uitsluitend is toegestaan aan een ambtenaar die over het middel rechtens beschikt en in het gebruik van dat middel geoefend is. Artikel 5 bepaalt dat alleen geweld mag worden gebruikt in opdracht van een meerdere wanneer wordt opgetreden onder leiding van een meerdere. Vuurwapengebruik is alleen geoorloofd om een persoon aan te houden in nader omschreven gevallen (artikel 7) en het dreigen met het vuurwapen mag alleen als het gebruik ook geoorloofd is (artikel 10). Tevens dient aan het gebruik van het vuurwapen een waarschuwing vooraf te gaan (artikel 12). In de artikelen 12a tot en met 16 zijn nadere bepalingen opgenomen voor het onder meer het gebruik van traangas, pepperspray en de surveillancehond. De Ambtsinstructie bevat voor het gebruik van fysiek en geïmproviseerd geweld (met andere dan de wettelijk toegelaten geweldsmiddelen) geen afzonderlijke bepalingen. Dergelijk geweldgebruik valt onder artikel 8 Politiewet 1993 en de meldingsplicht van artikel 17 Ambtsinstructie.28 Over de meldingsprocedure geregeld in de artikelen 17 tot en met 19 gaat het volgende hoofdstuk.

24 Naeyé 2005a, p. 46-47.

25 Naeyé 2005a, p. 46.

26 Naeyé 2005a, p. 47.

27 Naeyé 2005b, p. 1.

28 Naeyé 2005a, p. 52-53.

Page 11: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

11

§ 2.3 Strafbaarheid van de politieambtenaar

§ 2.3.1 Strafbepalingen

Ondanks dat de politieambtenaar de bevoegdheid heeft tijdens zijn beroepsuitoefening geweld te gebruiken, pleegt hij hiermee in principe een strafbaar feit. Bij politieel geweldgebruik komen diverse strafbepalingen in aanmerking. Afhankelijk van de gevolgen en intentie zijn dit in volgorde van de maximale strafbedreiging: - doodslag (artikel 287 Sr); - (zware) mishandeling (artikel 300 of 302 Sr); - bedreiging met een misdrijf (artikel 285 Strafrechtelijk); - dood door schuld (artikel 307 Sr); - dwang (artikel 284 Sr) of - zwaar lichamelijk letsel door schuld (artikel 308 Sr). Van dwang is bijvoorbeeld sprake als een politieambtenaar onbevoegd een waarschuwingsschot afvuurt. Doordat het bestanddeel wederrechtelijk in de delictsomschrijving voorkomt valt bevoegd politieoptreden buiten de reikwijdte van dit artikel. Met betrekking tot dood en zwaar lichamelijk letsel door schuld geldt een bijzondere zorgplicht voor de politieambtenaar. Het schuldverwijt in deze strafbepalingen betreft een ernstiger mate van onvoorzichtigheid, een sterkere mate van onzorgvuldigheid dan van een gemiddelde mens in het algemeen mag worden verwacht. Van een politieambtenaar mag meer kennis en een meer overwogen keuze worden verwacht dan van een gemiddelde burger, maar niet meer dan van een doorsnee collega. Beslissend criterium hierbij is wat in het maatschappelijk verkeer als doorsnee niveau mag worden verwacht. Deze bijzondere zorgplicht is nader geformuleerd in artikel 309 Wetboek van Strafrecht. Dit artikel bepaalt dat bij een veroordeling terzake dood of zware lichamelijke mishandeling door schuld de desbetreffende strafbedreiging met een derde wordt verhoogd wanneer deze strafbare feiten zijn gepleegd in de uitoefening van een ambt of beroep. De politieambtenaar dient bij de uitoefening van zijn beroep dus een speciale voorzichtigheid in acht te nemen. Ook op grond van artikel 44 Wetboek van Strafrecht kan de rechter het strafmaximum met een derde verhogen. Dit maal op grond van de ambtelijke status van de politieambtenaar. Dit kan plaatsvinden als de ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht schendt of gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel dat hem door zijn ambt is geschonken.29 De Hoge Raad heeft bepaald dat voor toepasselijkheid van artikel 44 Wetboek van Strafrecht niet vereist is dat er een verband bestaat tussen het strafbaar feit en de aan de verdachte uit hoofde van zijn ambt toekomende bevoegdheden. Voldoende is dat de dader bij de uitoefening van zijn ambt een strafbaar feit begaat.30

§ 2.3.2 Strafuitsluitingsgronden

In de vorige paragraaf is te zien geweest dat een politieambtenaar een strafbaar feit pleegt als hij geweld gebruikt. De ambtenaar kan zonder strafoplegging vrijuit gaan wanneer hij zich kan beroepen op een strafuitsluitingsgrond. Of sprake is van een strafuitsluitingsgrond wordt besloten op basis van de situatie waarin en het moment waarop de politieambtenaar geweld gebruikte. Bij de vaststelling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de politieambtenaar spelen de Garantenstellung en het culpa in causa-beginsel een rol.31 De Garantenstellung houdt in dat aan personen met een bepaalde maatschappelijke functie, bijvoorbeeld de politieambtenaar, in bepaalde situaties hogere eisen worden gesteld dat aan de gemiddelde burger. Van politieambtenaren mag verwacht worden dat zij met een zakelijke en doordachte aanpak ook moeilijke taken tot een goed einde kunnen brengen.32

29 Timmer 2005, p. 198-201 & Timmer, Naeyé & Van der Steeg 1996, p. 63-67.

30 HR 8 december 1998, NJ 1999, 224.

31 Timmer 2005, p. 202.

32 Timmer 2005, p. 202-204.

Page 12: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

12

Incasseringsvermogen en persoonlijke ervaringen zijn van invloed op hun gedrag, maar de rechtmatige uitoefening van hun bediening moet aan hoge eisen voldoen. Maar ook aan de politieambtenaar die buiten diensttijd geweld gebruikt, mag de rechter hoger eisen stellen dan in een vergelijkbaar geval aan een burger. Gesteld kan worden dat naarmate het politieoptreden verder geprofessionaliseerd is, de kans op slagen van het beroep op een strafuitsluitingsgrond afneemt.33 Culpa in causa is een verzamelbegrip voor gevallen waarin een feit toch strafbaar is, omdat de verdachte zich verwijtbaar vrijwillig (zonder dwang of noodzaak) in een situatie heeft gebracht, waarin het vervolgens plegen van het delict redelijkerwijs voorspelbaar was; het is zijn eigen schuld dat hij in de betreffende situatie verzeild is geraakt. Omdat in bepaalde situaties handelend optreden wordt verwacht van de politieambtenaar en niet van de burger, verliest het culpa in causa beginsel hier enigszins aan kracht. Aan de andere kant brengt de Garantenstellung juist mee dat er voor een politieambtenaar eerder sprake is van culpa in causa dan voor een burger. Het beginsel breidt de reikwijdte van beoordeling van politiegeweld uit tot de aanloopfase en de mate van geoefendheid. Met het culpa in causa-beginsel is de plicht van de politieambtenaar aangescherpt om op grond van zijn professionaliteit te voorzien in wat voor situatie hij terecht kan komen.34 Relevante strafuitsluitingsgronden zijn, ingeval van politieel geweldgebruik, wettelijk voorschrift, ambtelijk bevel, noodweer en noodweerexces. Op grond van artikel 42 Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar degene die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. De algemene bevoegdheid van een politieambtenaar om in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken (artikel 8 Politiewet 1993), gecombineerd met een specifieke bevoegdheid waartoe de ambtenaar dat geweld aanwendt (aanhoudingsbevoegdheid van artikel 53 en 54 Wetboek van Strafrecht), vormt een dergelijk wettelijk voorschrift. Datzelfde geldt voor de geweldsbevoegdheid in het kader van de handhaving van de openbare orde (artikel 175 Gemeentewet) op grond waarvan de burgemeester bevelen kan geven. De politieambtenaar is dan niet strafbaar omdat hij handelde op basis van een ambtelijk bevel; de rechtvaardigingsgrond uit artikel 43 Wetboek van Strafrecht. Om van een ambtelijk bevel te kunnen spreken dient sprake te zijn van een zeggenschapsrelatie waarbinnen de bevolene verplicht is aan het bevel gevolg te geven. Daarnaast moet de meerdere van de politieambtenaar een wettelijke grond hebben waarop het bevel is gebaseerd en het bevel moet passen binnen de taakopdracht van de ondergeschikte politieambtenaar. Hierbij heeft de politieambtenaar een eigen verantwoordelijkheid en dient ingeval van twijfel over de bevoegdheid van het bevel, af te zien van uitvoering. Indien de politieambtenaar het bevel te goeder trouw als bevoegd gegeven heeft opgevolgd, is de schulduitsluitingsgrond uit artikel 43 lid 2 Wetboek van Strafrecht van toepassing en is de ambtenaar niet strafbaar.35 De strafuitsluitingsgrond noodweer is opgenomen in het eerste lid van artikel 41 Wetboek van Strafrecht. Omdat op deze strafuitsluitingsgrond in de politiepraktijk veelvuldig beroep wordt gedaan zal ik onderstaand dit noodweer-artikel weergeven.

In deze bepaling komt tot uitdrukking dat iedere burger het recht heeft zich te verdedigen tegen iemand die hem aanvalt zonder recht of bevoegdheid, zelfs als hij daardoor een strafbaar feit pleegt. Aan de politieambtenaar komt dus in zijn hoedanigheid van burger een beroep op noodweer toe.36

33 Timmer 2005, p. 202-204.

34 Timmer 2005, p. 204.

35 Timmer 2005, p. 204-206.

36 Timmer 2005, p. 206-207.

Artikel 41 Wetboek van Strafrecht 1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of

eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. 2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het

onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.

Page 13: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

13

Deze rechtvaardigingsgrond vormt een vangnet voor die gevallen die niet onder de geweldsbepalingen van de Ambtsinstructie en de Politiewet 1993 vallen. Voor een geslaagd beroep op noodweer (en noodweerexces) moet er sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.37 Onder aanranding worden gedragingen verstaan die kunnen worden beschouwd als een feitelijke aantasting van het eigen lijf, eerbaarheid of goed of dat van een ander, maar ook gedraging die een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aantasting opleveren. ‘Geboden door de noodzakelijke verdediging’ duidt op de toepasselijkheid van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Bij noodweerexces zijn juist de grenzen van deze noodzakelijke verdediging overschreden. Voor een geslaagd beroep op deze schulduitsluitingsgrond dient de excessieve reactie (waarbij dus de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden) een gevolg te zijn van een hevige gemoedsbeweging. Deze gemoedsbeweging moet veroorzaakt zijn door de wederrechtelijke aanranding en kan voortduren ook nadat het onmiddellijke gevaar objectief is geweken. Het overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging kan zich pas voordoen als deze verdediging zelf noodzakelijk is of was. Een beroep op noodweerexces kan dus alleen slagen als er eveneens een noodweersituatie was.38 In de meeste gevallen zal de noodzaak tot politieel geweldgebruik in het kader van de aanhouding gelegen zijn in het feit dat de verdachte zich tegen zijn aanhouding verzet. De noodzakelijke verdediging tegen gewelddadig verzet van de zijde van verdachte wordt binnen de politieorganisatie nogal eens gezien als een vorm van noodweer in plaats van een gerechtvaardigde toepassing van de geweldsbevoegdheid. Dit berust op een onjuiste interpretatie van de betrokken bevoegdheden. Noodweer is immers pas gerechtvaardigd wanneer het geweldgebruik van de politieambtenaar een ‘noodzakelijke verdediging’ vormt tegen de ‘wederrechtelijke aanranding’ van de verdachte (artikel 41 Wetboek van Strafrecht). Zolang de politieambtenaar kan vluchten ontbreekt die noodzaak. Wat dat betreft moet noodweer worden gezien als een vluchtplicht. Het spreekt voor zich dat de vluchtplicht op gespannen voet staat met de taakstelling van artikel 2 Politiewet 1993. Deze dwingt immers tot handelend optreden in gevallen waarin burgers zouden mogen vluchten. Systematische interpretatie van deze wettelijke bepalingen leidt voor de politie tot de conclusie dat de vluchtplicht (noodweer) moet wijken voor de taakgestuurde aanvalsplicht. Uit de Nota van Toelichting bij de Ambtsinstructie 1994 blijkt dat de wetgever het systeem van de geweldsbepalingen op dit uitgangspunt heeft gebaseerd. Daarom is sinds 1988 noodweer uit de Ambtsinstructie gehouden. Het noodweerrecht van een politieambtenaar verschilt dus niet van dat van een burger.39

37 Timmer 2005, p. 206-207.

38 Timmer 2005, p. 206-207.

39 Naeyé 2005a, p. 48-49.

Page 14: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

14

Hoofdstuk 3 De meldingsprocedure

Om tot beantwoording van mijn probleemstelling te kunnen komen, zal in dit hoofdstuk de meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen beschreven worden. Hierbij komen tevens de in 2001 in de Ambtsinstructie en het meldingsformulier aangebrachte wijzigingen aan bod. In het vorige hoofdstuk is reeds beschreven dat de korpsbeheerders aanvullend op de wettelijke regeling zelf dienstvoorschriften opstellen met betrekking tot de gewelds-aanwendingen. Dit geldt eveneens voor regels met betrekking tot de meldingsprocedure. Aangezien het onderzoek waarvan deze scriptie deel uitmaakt, zich richt op de regiopolitie Amsterdam-Amstelland zal ik in dit hoofdstuk tevens de interne meldingsprocedure van dit politiekorps verwerken. In dit hoofdstuk zal aan de hand van onderzoeksgegevens de praktijk aan de theorie getoetst worden. Het hoofdstuk zal met een nabeschouwing worden afgesloten.

§ 3.1 Meldingsprocedure op grond van de Ambtsinstructie

In 2001 heeft herziening van de Ambtsinstructie plaatsgevonden. Aanleiding hiertoe is het onderzoek ‘Onder Schot’40 geweest en het standpunt dat de regering hierop heeft ingenomen. Hierin is namelijk het belang aangegeven van maximale helderheid over de instructie van vuurwapengebruik door de politie en is gewezen op de wenselijkheid van een uniforme registratie van het geweldgebruik. Een dergelijke registratie zou het belang van beleidsontwikkeling en beheer dienen met betrekking tot het geweldsmonopolie, maar dient ook rekening te houden met belangen rondom de toetsing van het individuele geweldgebruik. De werkgroep Ambtsinstructie, die naar aanleiding van het regeringsstandpunt is ingesteld, heeft terminologische tekstvoorstellen en een voorstel voor een nieuw modelformulier inzake geweldgebruik gedaan. Deze voorstellen zijn in hun geheel overgenomen en verwerkt in het besluit tot herziening van de Ambtsinstructie, aangezien was vastgesteld dat deze zouden leiden tot verduidelijking van de Ambtsinstructie en tot verbetering van de melding van politieel geweldgebruik.41 Met het oog op het onderscheid tussen de verantwoording door de ambtenaar die geweld heeft aangewend enerzijds en het belang van beleidsinformatie en de mogelijke incriminerende aspecten van de informatie anderzijds, is bij de herziening artikel 17, waarin de meldingsprocedure is bepaald, in zijn geheel opnieuw geredigeerd.42 Het huidige artikel luidt als volgt:

40 Het in 1997 verschenen onderzoeksrapport ‘Onder schot’ behelst een onderzoek naar vuurwapengebruik van de politie in

Nederland over de periode van 1978 tot 1995. 41 Stb. 2001, 387, p. 5.

42 Stb. 2001, 387, p. 9.

Artikel 17 Ambtsinstructie 1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt de feiten en omstandigheden dienaangaande,

alsmede de gevolgen hiervan, onverwijld aan zijn meerdere. 2. De melding, bedoeld in het eerste lid, wordt door de meerdere terstond vastgelegd op een daartoe

door Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij ministeriele regeling vastgestelde wijze.

3. De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt door de korpschef binnen 48 uur ter kennis gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend, …, indien:

a. de gevolgen van het aanwenden van geweld daartoe naar het oordeel van de korpschef of de commandant aanleiding geven,

b. het aanwenden van geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis, dan wel de dood heeft veroorzaakt, of

c. gebruik is gemaakt van een vuurwapen en daarmee één of meer schoten zijn gelost.

Page 15: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

15

Geweld Van belang is te vermelden dat onder geweld dient te worden verstaan elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken.43 In de Nota van Toelichting bij de herziene Ambtsinstructie wordt opgemerkt dat het begrip ´geweld´, als `elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis´ moet worden uitgelegd als een fysieke kracht die moet worden uitgeoefend om een persoon een bepaalde handeling te doen verrichten die hij niet wil verrichten, of om een persoon een bepaalde handeling juist niet te laten verrichten.44 Voorbeelden hiervan zijn het naar de grond werken van een verdachte (bijvoorbeeld om deze de handboeien aan te leggen), het aanleggen van een verwurging om een verdachte ‘bolletjes’ te doen uitspugen of het geven van een pijnprikkel met de aangelegde handboeien om een verdachte in een bepaalde richting te doen bewegen. Geweldsaanwending Daarnaast dient te worden opgemerkt dat onder het aanwenden van geweld wordt verstaan het gebruiken van geweld en het dreigen met geweld, waaronder wordt begrepen het ter hand nemen van een vuurwapen.45 De huidige procedure houdt dus in dat ook het ter hand nemen van het vuurwapen onder de meldingsplicht valt. Dit was voor de wijziging in 2001 nog niet het geval. Met de enquête is onderzocht wat de politieambtenaar verstaat onder geweld dat aan zijn meerdere gemeld dient te worden. Hiertoe zijn de ambtenaar negen casus voorgelegd, waarbij hij aan diende te geven of in de casus sprake was van geweld dat de politieambtenaar aan zijn meerdere zou melden (zie bijlage 1, vraag 3 – 11). De voorgelegde casus betreffen weergaven van situaties uit de dagelijkse politiepraktijk. Op grond van het bepaalde in de Ambtsinstructie dient de politieambtenaar alle in de casus beschreven geweldsaanwendingen aan zijn meerdere te melden. Daarnaast zijn verschillende beschreven geweldsaanwendingen, naast het feit dat zij aan de meerdere gemeld dienen te worden disproportioneel of onrechtmatig. Dit is het geval bij het slaan van een geboeide verdachte en het in verdachtes gezicht wrijven van pepperspray. De resultaten van de enquête zijn weergegeven in tabel 2. Tabel 2 – Geweld dat gemeld zou moeten worden

Enquêtebestand, totaal 675.

Soort geweldsaanwending Aantal ambtenaren dat geweld zou melden

Percentage Missing

Kantelen boeien om geboeide verdachte onder controle te houden

365 55,1% 13 (1,9%)

Met knie in nek verdachte onder controle brengen

374 56,5% 13 (1,9%)

Ter hand nemen dienstpistool bij betreden perceel

375 58,5% 34 (5%)

Omstander met wapenstok in buik prikken om op afstand te houden

398 60,5% 17 (2,5%)

Met voetveeg verdachte naar grond brengen 451 68,5% 17 (2,5%)

Met nekklem gestoorde naar grond brengen 464 69,9% 11 (1,6%)

Trekken dienstpistool bij heterdaad betrappen verdachte diefstal in bedrijfspand

499 77,2% 29 (4,3%)

Geboeide verdachte met vlakke hand in gezicht slaan na spugen

548 83,3% 17 (2,5%)

Door pepperspray in gezicht verdachte te wrijven, verdachte onder controle brengen

538 84,5% 38 (5,6%)

Uit de tabel blijkt dat in een aanzienlijk aantal gevallen de politieambtenaar het aangewende geweld niet aan zijn meerdere zou melden.

43 Artikel 1 lid 3 sub b Ambtsinstructie.

44 Stb. 2001, 387, p. 5.

45 Artikel 1 lid 3 sub c Ambtsinstructie.

Page 16: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

16

Vooral het niet melden van het kantelen van de boeien en het door middel van fysiek geweld onder controle brengen of houden van een verdachte is opvallend. Het kantelen van de boeien zou slechts door 55% van de ondervraagde politieambtenaren gemeld worden. Het onder controle houden van een verdachte met de knie in zijn nek zou door 56% gemeld worden. Eveneens opmerkelijk is dat maar 58% van de politieambtenaren aangeeft het ter hand nemen van het dienstpistool bij het betreden van een perceel aan zijn meerdere te melden. Van de twee disproportionele of onrechtmatige geweldsaanwendingen geeft de politieambtenaar beduidend vaker aan deze te melden (83 en 84%). Omdat de politieambtenaar bij de voorgelegde casus kon aangeven of hij de geweldsaanwending wel of niet aan zijn meerdere zou melden, heeft hij de vragen goed of fout kunnen beantwoorden. Deze resultaten zijn in tabel 3 weergegeven. Tabel 3 – Door politieambtenaar goed beantwoorde vragen

Enquêtebestand, totaal 675 (missing 13 (1,9%)).

Aantal vragen Aantal ambtenaren Percentage

0 6 0,9%

1 13 2%

2 22 3,3%

3 42 6,3%

4 65 9,8%

5 106 16%

6 103 15,6%

7 110 16,6%

8 106 16%

9 89 13,4%

Totaal 662 100%

Gemiddelde score 6,1

Opvallend is dat uit deze tabel blijkt dat 6 van de 662 politieambtenaren geen van de 9 vragen goed beantwoord heeft. Deze ambtenaren zijn dus van mening geweest dat geen enkele van de beschreven geweldsaanwendingen gemeld diende te worden. Daarnaast valt het op hoe veel ambtenaren maar één tot vier vragen goed heeft beantwoord. Gezien de ‘ja/nee’ antwoordmogelijkheid zou alleen al door te gokken vier tot vijf vragen goed beantwoord moeten worden. De gemiddelde score van 6 goede antwoorden per ambtenaar is hiermee aan de lage kant. Melding aan meerdere Onder meerdere wordt volgens de Ambtinstructie de ambtenaar verstaan die uit hoofde van zijn functie of krachtens beschikking of aanwijzing met de leiding is belast of bevel heeft over de taakuitvoering. Indien op grond van deze definitie geen meerdere kan worden aangewezen wordt onder meerdere verstaan de ambtenaar die een hogere rang heeft of, bij gelijkheid in rang, degene met de meeste dienstjaren.46 Ingevolge het voormalige artikel 17 moest iedere ambtenaar die geweld had gebruikt dit schriftelijk melden aan zijn meerdere. De politieambtenaar legde zijn aangewende geweld dus zelf schriftelijk vast. Dit kon worden gedaan in de vorm van een mutatie in het bedrijfsprocessensysteem of door een speciaal meldingsformulier in te vullen. Het geweldgebruik kon ook worden vermeld in het proces verbaal van aanhouding. Wel was uitdrukkelijk voorgeschreven dat de ambtenaar diende te vermelden welke redenen tot de geweldsaanwending hadden geleid en welke gevolgen daaruit voortvloeiden. Dit vereiste bracht mee dat de ambtenaar diende te motiveren waarom zijn geweldgebruik in het concrete geval noodzakelijk en onvermijdelijk was geweest. Volgens de huidige procedure meldt de ambtenaar zijn aangewende geweld nu mondeling aan zijn meerdere (de melding is vormvrij) en de meerdere dient hiervan terstond rapport op te maken. 47

46 Artikel 1 lid 2 Ambtsinstructie.

47 Naeyé 2005a, p. 69.

Page 17: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

17

Deze rapportage dient altijd plaats te vinden via vastlegging van de geweldsaanwending op het nieuwe meldingsformulier (modelmeldingsformulier 2001, zie bijlage 2). Met de wijziging van deze procedure heeft men beoogd de ambtenaar op afstand te plaatsen van de schriftelijke bescheiden of geautomatiseerde gegevens die van zijn handelen worden opgemaakt, zo blijkt uit de Nota van Toelichting bij de herziene Ambtsinstructie. Hierdoor voldoet de ambtenaar wel aan zijn informatieplicht, maar wordt de meerdere aanspreekbaar voor de inhoud. Door het geweldgebruik aan zijn meerdere te melden plaatst de ambtenaar zichzelf immers meestal ook in een potentieel strafrechtelijk kader. Door de wijziging wordt de politieambtenaar niet langer gedwongen informatie op schrift te stellen die achteraf, in een eventuele strafzaak, tegen hem zou kunnen worden gebruikt. De meldingsplicht en het zwijgrecht die aan de verdachte toekomen botsen dan met elkaar (zie hoofdstuk 5).48 Er moet naar een evenwicht worden gezocht tussen enerzijds voldoende informatie om te voldoen aan de meldingsplicht zonder dat anderzijds de informatie bij voorbaat incriminerend is, aldus voornoemde nota.49 Ten tijde van de herziening was men van mening dat dit evenwicht bereikt wordt doordat de ambtenaar alleen maar feiten en omstandigheden met betrekking tot het geweldgebruik aan de meerdere behoeft te melden. Na de melding aan de meerdere kan in opvolgende fasen van een eventueel strafrechtelijk onderzoek de betrokkene niet worden verplicht tot medewerking. Dit ligt anders bij een eventueel disciplinair onderzoek.50 De vraag is of dit deel van de meldingsprocedure, het opmaken van de geweldsrapportage door de meerdere, in de praktijk opgevolgd wordt. Tijdens het onderzoek is getracht te achterhalen door wie de geweldsrapportage daadwerkelijk werd opgemaakt. Al snel werd duidelijk dat dit niet vast te stellen was aan de hand van het opgemaakte meldingsformulier zelf. Deze was veelal wel ondertekend door de meerdere van de ambtenaar, maar of deze meerdere ook daadwerkelijk het meldingsformulier had opgemaakt kon niet worden vastgesteld. De opmaak had evengoed door de geweldgebruikende politieambtenaar zelf verricht kunnen zijn. Daarom is besloten in de enquête de politieambtenaar zelf te vragen aan te geven wie, na melding van zijn geweldsaanwending aan zijn meerdere, de geweldsrapportage opmaakt (zie bijlage 1, vraag 1). Hierbij heeft de politieambtenaar per deelvraag een keuze kunnen maken uit de antwoorden: nooit, soms, geregeld, vaak of altijd. De resultaten van deze enquête zijn weergegeven in tabel 4. Tabel 4 – Wie maakt geweldsrapportage op?

Enquêtebestand, totaal 675.

Nooit (1)

Soms (2)

Geregeld (3)

Vaak (4)

Altijd (5)

Gemiddeld (1-5)

Totaal Missing

Ambtenaar zelf 241 157 34 35 56 2,1 523 152 (22,5%)

Meerdere 58 129 45 89 192 3,4 513 162 (24%)

Ambtenaar en meerdere samen

161 189 49 57 54 2,3 510 165 (24,4%)

In de tabel is te zien dat de politieambtenaar in de enquête heeft aangegeven na melding van zijn geweldgebruik aan zijn meerdere, soms zelf de geweldsrapportage op te maken. Ook geeft de politieambtenaar aan soms tot geregeld de geweldsrapportage samen met zijn meerdere op te maken. Tenslotte wordt over het algemeen aangegeven dat, conform de meldingsprocedure, de meerdere de geweldsrapportage geregeld tot vaak opmaakt. Uit deze tabel blijkt dus dat in zijn algemeen gesteld kan worden dat overeenkomstig de voorgeschreven procedure, de meerdere maakt de geweldsrapportage op, gehandeld wordt.

48 Stb. 2001, 387, p. 9-10 en Naeyé 2005, p. 69.

49 Stb. 2001, 387, p. 9-10 en Naeyé 2005, p. 69.

50 Stb. 2001, 387, p. 10.

Page 18: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

18

Dat over het algemeen conform de procedure gehandeld wordt, blijkt eveneens uit tabel 5. Tabel 5 – Waar meldt politieambtenaar geweld?

Enquêtebestand, totaal 675.

Nooit (1)

Soms (2)

Geregeld (3)

Vaak (4)

Altijd (5)

Gemiddeld (1-5)

Totaal Missing

Proces verbaal bevindingen

115 97 50 75 193 3,3 530 145 (21,5%)

Proces verbaal aanhouding

170 136 35 58 130 2,7 529 146 (21,6%)

Mondeling aan meerdere

12 64 40 69 346 4,3 531 144 (21,3%)

Toelichting xpol 159 93 38 61 151 2,9 502 173 (25,6%)

Toelichting intranet

250 69 27 33 106 2,3 485 190 (28,1%)

In de enquête is de politieambtenaar gevraagd waar hij zijn geweldsaanwending meldt. De ambtenaar heeft bij de verschillende documenten aan kunnen geven of hij hier soms tot vaak zijn geweld meldde (zie bijlage 1, vraag 2). Met de toelichting in xpol (het registratiesysteem van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland) wordt de toelichting bedoeld in het Amsterdamse interne meldingsformulier (zie paragraaf 3.3). Met de toelichting intranet wordt de toelichting op het meldingsformulier conform het model van 2001 bedoeld. In de tabel is te zien dat de politieambtenaar gemiddeld aangaf de specifieke feiten en omstandigheden van zijn geweldsaanwending geregeld tot vaak in het proces verbaal van bevindingen te vermelden. Hetzelfde geldt voor het vermelden van het geweldgebruik in de toelichting van het Amsterdamse meldingsformulier. In het proces verbaal van aanhouding daarentegen wordt soms tot geregeld het geweld vermeld. De politieambtenaar heeft aangegeven geregeld zijn geweldsaanwending te vermelden in de toelichting van het formulier-2001 en vaak tot altijd zijn geweld mondeling aan zijn meerdere te melden. Hieruit blijkt opnieuw, doordat over het algemeen werd aangegeven dat de politieambtenaar zijn geweldsaanwending vaak tot altijd mondeling aan zijn meerdere meldt, gehandeld wordt conform de voorgeschreven meldingsprocedure. Eveneens is onderzocht hoeveel tijd verstreek tussen het geweldsvoorval en de melding van zijn geweldsaanwending door de politieambtenaar aan zijn meerdere. Hiertoe is een selectie gemaakt van de meldingsformulieren conform het model van 2001. In tabel 6 zijn de resultaten van dit (deel)onderzoek zichtbaar gemaakt. Tabel 6 – Periode geweldsvoorval - melding aan meerdere

Meldingenbestand, totaal 897 (selectie meldingsformulier 2001, missing 198 (22,1%))

Periode Aantal meldingsformulieren

0 dagen 623 (89,1%)

1 dag 54 (7,7%)

2-7 dagen 16 (2,3%)

1-3 weken 5 (0,7%)

Meer dan 3 weken 1 (0,1%)

De politieambtenaar die geweld heeft aangewend, dient dit op grond van artikel 17 van de Ambtsinstructie onverwijld te melden aan zijn meerdere. In de tabel is zichtbaar dat in 623 van de 699 meldingsformulieren vermeld is dat de ambtenaar het aangewende geweld dezelfde dag aan zijn meerdere heeft gemeld. In 54 gevallen vond deze melding een dag na het voorval plaats.

Page 19: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

19

Dit kan het geval zijn als het geweldsincident tegen twaalf uur ’s nachts plaatsvond en de ambtenaar zijn geweldsaanwending bij terugkomst aan het bureau aan zijn meerdere meldt, na bijvoorbeeld een half uur. In dat geval wordt op het meldingsformulier vermeld dat de melding pas de datum na het geweldsincident heeft plaatsgevonden. Hierdoor kan in de gevallen, vermeld in de tabel, dat melding één dag na het voorval geschiedde, deze melding toch onverwijld hebben plaatsgevonden. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat het zelden voorkomt dat de geweldsaanwending niet onverwijld aan de meerdere gemeld wordt en op dit punt vrijwel altijd de voorgeschreven meldingsprocedure gevolgd wordt.

Naast bovenstaand element van de meldingsprocedure, is onderzocht binnen welke periode het meldingsformulier 2001 na melding aan de meerdere is opgemaakt, al dan niet door de meerdere. De resultaten zijn weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 7 – Periode melding (aan meerdere) - opmaak meldingsformulier

Meldingenbestand, totaal 897 (selectie meldingsformulier 2001, missing 201 (22,4%))

Periode Aantal meldingsformulieren

0 dagen 429 (61,6%)

1 dag 109 (15,7%)

2-7 dagen 90 (12,9%)

1-3 weken 33 (4,7%)

Meer dan 3 weken 35 (5%)

Voorgeschreven is dat de meerdere de melding terstond vastlegt op het daarvoor bestemde meldingsformulier. Uit tabel 7 blijkt dat bij 429 van de 696 aangetroffen meldingsformulieren, opmaak van het formulier dezelfde dag als de melding plaatsvond. In 109 gevallen werd het meldingsformulier de dag na de melding opgemaakt. Net als bij het melden van het geweld, is het aannemelijk dat onder omstandigheden eveneens de opmaak van het formulier niet dezelfde dag nog kan worden opgemaakt. Hierdoor kan in de gevallen, vermeld in de tabel, dat opmaak één dag na melding plaatsvond, het meldingsformulier toch terstond zijn opgemaakt. Dat wil zeggen dat in de overgrote meerderheid het formulier terstond na de melding wordt opgemaakt. In deze gevallen wordt dus conform de meldingsprocedure gehandeld. Toch wordt in 10% van de gevallen het meldingsformulier pas na meer dan 3 weken opgemaakt (hiervan bleken zelfs 2 meldingsformulieren pas 190 dagen na de melding te zijn opgemaakt). Doorzendplicht Ingevolge het tweede lid van artikel 17 Ambtsinstructie 1994 moest ingeval van vuurwapengebruik en “lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis” de geweldsmelding eveneens ter kennis worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld was aangewend. Aan deze inkennisstelling waren – evenals aan de geweldsmelding zelf – geen vormvereisten verbonden, noch een maximumtermijn waarbinnen deze zou moeten plaatsvinden. Dat betekent dat op dit punt geen gebruik behoefde te worden gemaakt van het landelijke meldingsformulier en dat in principe ook met de toezending van een summier meldingsformulier, zonder aanhangende stukken zoals een mutatie of proces-verbaal, mocht worden volstaan. Aan de regiokorpsen, dan wel aan het OM, werd overgelaten nadere voorschriften te stellen voor de wijze waarop en de termijn waarbinnen een en ander zou moeten plaatsvinden. 51 Volgens de Nota van toelichting was de meerdere aan wie het geweldgebruik was gemeld de aangewezen persoon die zorg moest dragen voor de inkennisstelling.52 Het derde lid van artikel 17 Ambtsinstructie 1994 (oud) bepaalde dat bij gebruik van een geweldsmiddel waarbij letsel of de dood was veroorzaakt, de inkennisstelling van de officier van justitie moest plaatsvinden binnen een termijn van 48 uur én in de vorm van het landelijk meldingsformulier-1994 (zie bijlage 3).53

51 Naeyé 2005a, p. 57-58.

52 Stb. 1994, 275, p. 22.

53 Naeyé 2005a, p. 57-58.

Page 20: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

20

Hieruit blijkt dat het fysieke geweld buiten deze doorzendplicht aan de officier van justitie viel, maar de officier van justitie wél van álle letselzaken op de hoogte diende te worden gebracht. Dit in tegenstelling tot de huidige doorzendplicht. In het huidige artikel 17 in lid 3 is immers bepaald dat alleen indien sprake is van letsel van meer dan geringe betekenis, daadwerkelijk vuurwapengebruik (schieten) of als de gevolgen hiertoe naar het oordeel van de korpschef aanleiding geven, het meldingsformulier binnen 48 uur ter kennis van de officier van justitie dient te worden gebracht. Van alle overige zaken wordt de officier van justitie dus niet via de doorzendplicht op de hoogte gebracht.54 Tijdens het onderzoek is duidelijk geworden dat het toezenden van meldingsformulieren op grond van deze doorzendplicht in 2001 en 2002 nog met enige regelmaat plaatsvond. Van deze jaren zijn een aanzienlijk aantal meldingsformulieren bij het OM aangetroffen. Vanaf 2003 is deze doorzending echter in het slop geraakt. Van 2003 zijn nog wel enkele meldingsformulieren aangetroffen. Dit betroffen voornamelijk incidenten waarbij de surveillancehond was ingezet en gebeten had, enkele fysieke geweldsaanwendingen en één schietincident. Als er een afdoeningbrief bij de ingezonden stukken werd aangetroffen, was dit een standaard brief waarin werd aangegeven dat hiermee de zaak was afgerond. Bij het OM zijn uit 2004 geen meldingsformulieren aangetroffen die op grond van de doorzendplicht ontvangen waren. Ten tijde van het onderzoek (september en oktober 2005) was van het lopende jaar nog slechts één meldingsformulier ontvangen (met betrekking tot vuurwapengebruik). Op het moment van het schrijven van deze scriptie was het nog niet mogelijk aan de hand van de database vast te stellen hoeveel meldingsformulieren het OM precies had moeten ontvangen. Duidelijk is echter dat de aangetroffen hoeveelheid meldingsformulieren van 2003 en 2004 te weinig was. Wel heeft de betrokken beleidsmedewerker van het parket aangegeven naar aanleiding van deze bevindingen het nastreven van de doorzendplicht aan te scherpen. Letsel van meer dan geringe betekenis In het derde lid van artikel 17 Ambtsinstructie is bepaald dat indien sprake is van letsel van meer dan geringe betekenis, de melding binnen 48 uur ter kennis van de officier van justitie dient te worden gebracht. In de herziene Ambtsinstructie of de Nota van toelichting hierbij is niet nader omschreven wat wordt verstaan onder ‘letsel’ of ‘letsel van meer dan geringe betekenis’. Op het modelmeldingsformulier uit 1994 werd wel bij vraag 16 onderscheid gemaakt tussen licht, ernstig en zwaar letsel. In de toelichting bij deze vraag is tevens omschreven dat onder ‘ernstig letsel’ dient te worden verstaan fracturen of letsel dat operatie noodzakelijk maakt, onder ‘zwaar’ dient letsel te worden verstaan waarbij intensive care behandeling nodig is, maar ook hersenletsel of indien sprake is van verwachte blijvende invaliditeit. Letsel dat niet ernstig of zwaar is, valt onder de categorie ‘licht letsel’. Deze toelichting geeft geen antwoord op de vraag wanneer sprake is van letsel van meer dan geringe betekenis.55 Het definitieprobleem met betrekking tot het letselbegrip is bij de herziening van de Ambtsinstructie in 2001 niet aangepakt. In de Nota van toelichting bij deze herziening wordt met geen woord gerept over de vraag wat met betrekking tot dit begrip moet worden verstaan. Het nieuwe landelijk meldingsformulier-2001 geeft op dit punt evenmin uitsluitsel.56 Tijdens het landelijke onderzoek naar politieel geweldgebruik (vastgelegd in het rapport ‘Niet zonder slag of stoot57) zijn bij verschillende regiokorpsen dienstvoorschriften aangetroffen die een nadere invulling gaven aan dit letselbegrip. Letsel van meer dan geringe betekenis wordt bijvoorbeeld aangenomen als een persoon zich, ten gevolge van het tegen hem gebruikte geweld, onder doktersbehandeling heeft moeten stellen en er daarbij ook daadwerkelijk letsel wordt geconstateerd (regio Noord & Oost Gelderland).58 54 Naeyé 2005a, p. 57-58.

55 Naeyé 2005a, p. 59-60.

56 Naeyé 2005a, p. 67.

57 In het onderzoeksrapport ‘Niet zonder slag of stoot’ worden de resultaten van landelijk onderzoek naar de

geweldsbevoegdheid en doorzettingskracht van de Nederlandse politie uiteengezet. Het rapport is in december 2005 verschenen. 58 ‘Gewijzigde procedure melding geweldsaanwending’ regiokorps Noord en Oost Gelderland.

Page 21: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

21

Daarnaast wordt bij een andere regio onder gering letsel begrepen letsel waarvoor geen behandeling door een arts noodzakelijk is. Onder meer dan gering letsel wordt letsel verstaan waarvoor deze behandeling wel nodig is of letsel dat geen uitzicht biedt op volledige genezing of herstel van meer dan zes weken vraagt (regio Rotterdam-Rijnmond).59 Het korps van de regio Amsterdam-Amstelland heeft in zijn dienstvoorschrift hieromtrent bepaald dat onder letsel van meer dan geringe betekenis dient te worden verstaan: ‘ernstig letsel, dat bestaat uit bijvoorbeeld botbreuken en andere verwondingen die ziekenhuisopname of operatief ingrijpen noodzakelijk maken, alsmede zwaar letsel zoals hersenletsel, verwachte blijvende invaliditeit of letsel waarbij intensive care-behandeling noodzakelijk is’.60 Duidelijk is dat men aansluiting heeft gezocht bij de toelichting van het oude meldingsformulier.

§ 3.2 Meldingsprocedure op grond van Amsterdams dienstvoorschrift 61 Uit het bovenstaande blijkt dat in de Ambtsinstructie de interne meldingsprocedure binnen de politieorganisatie niet nader is omschreven. Dit is, net als bij de oude Ambtsinstructie, overgelaten aan de regiokorpsen zelf. Bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland is geregeld dat na vastlegging van de melding door de meerdere deze in handen wordt gesteld van de wijkteam- of bureauchef. Hierna wordt de melding gezonden naar de Vakgroep Individuele Ontwikkeling, afdeling Integrale Beroepsvaardigheidstraining (hierna de afdeling IBT genoemd). Na een beoordeling, afhankelijk van de soort geweldsaanwending, wordt de melding in handen gesteld van de districts- of dienstchef. Zo wordt, volgens het dienstvoorschrift, fysiek geweld, gebruik van de wapenstok en pepperspraygebruik beoordeeld door de wijkteam- of bureauchef die vervolgens de districts- of dienstchef hierover informeert. Dit gebeurt echter alleen indien geen sprake is van meer dan gering letsel ten gevolge van de geweldsaanwending. Bij geweldsrapportage naar aanleiding van het ter hand nemen van het dienstpistool, blijft interne beoordeling door de wijkteam- of bureauchef in eerste instantie echter achterwege, zo stelt het betreffende dienstvoorschrift. Pas na advies van de coördinator IBT over de beoordeling van de geweldsaanwending en de benaderingstechniek, neemt de wijkteam- of bureauchef een beslissing. Hierna wordt het dossier in handen gesteld van de districts- of dienstchef. Interne beoordeling door wijkteam- of bureauchef blijft eveneens achterwege bij een geweldsmelding naar aanleiding van daadwerkelijk gebruik van het vuurwapen. De melding wordt in dit geval, op grond van de Ambtsinstructie, binnen 48 uur door voornoemde chef ter kennis gebracht van de officier van justitie. De districts- of dienstchef pleegt vervolgens overleg met de officier, waarna eventueel de rijksrecherche of het bureau Interne Onderzoeken (hierna BIO) wordt ingeschakeld. Daarnaast wordt de coördinator IBT om een beoordeling van de geweldsaanwending en de toegepaste benaderingstechniek gevraagd, waarna het dossier wordt doorgezonden naar de hoofdofficier van justitie. Dezelfde procedure geldt voor de beoordeling van geweld met als gevolg letsel van meer dan geringe betekenis of de dood. In voornoemde gevallen is het oordeel van de officier van justitie van doorslaggevend belang. Afhankelijk van dit oordeel kan de officier bepalen dat de zaak intern (door de chef) wordt afgehandeld, dan wel dat een nader onderzoek wordt ingesteld of zelfs tot vervolging wordt overgegaan, aldus het Amsterdamse dienstvoorschrift. Tenslotte vermeldt het dienstvoorschrift dat met het OM overeengekomen is dat alle geweldsaanwendingen waardoor letsel is veroorzaakt, hoe gering ook, alsmede alle bijtincidenten, na interne beoordeling, via de coördinator IBT ter kennis worden gebracht aan de afdeling Staf Beleid en Strategie van het Amsterdamse parket. Volgens het dienstvoorschrift zal dit plaatsvinden in de vorm van overzichtslijsten en verzamelstaten.

59 ‘Uitvoeringsregeling melding en afhandeling (vuurwapen)geweld regiopolitie Rotterdam-Rijnmond’ (d.d. 1-5-2002)

60 Politie Amsterdam-Amstelland, Dienstvoorschrift nr. 15.50.3, Melding geweldsaanwending, datum bekendmaking 24-12-2003

(1203/04/1283), p. 7 (zie bijlage 5). 61 Politie Amsterdam-Amstelland, Dienstvoorschrift nr. 15.50.3, Melding geweldsaanwending, datum bekendmaking 24-12-2003

(1203/04/1283), p. 6-8 (zie bijlage 5).

Page 22: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

22

Bij navraag naar deze overzichten is gebleken dat een dergelijke afspraak wel gemaakt, maar niet nagekomen is. Dergelijke overzichtslijsten zijn niet door het parket ontvangen. § 3.3 Meldingsformulier Het landelijk meldingsformulier is ingevolge de Ambtsinstructie 1994 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Justitie vastgesteld bij circulaire d.d. 20 april 1994 (zie bijlage 3).62 Zoals al eerder vermeld, was voor de meer ernstige vormen van geweldstoepassing voor de politieambtenaar tot augustus 2001 een specifieke rapportageplicht opgenomen (artikel 17 lid 3 Ambtsinstructie 1994). In dat geval moest het rapport worden opgemaakt overeenkomstig het landelijk meldingsformulier. In augustus 2001 is zowel de meldingsprocedure als het meldingsformulier gewijzigd. Vanaf dat moment dient de politieambtenaar zijn geweldsaanwending mondeling aan zijn meerdere te melden. Deze meerdere dient iedere geweldsaanwendingen vast te leggen op het landelijk meldingsformulier conform het model 2001 (zie bijlage 2)63, dit geldt dus niet meer alleen voor de meer ernstige vormen van geweldgebruik. Met het nieuwe model werd het meldingsformulier van 1994 vervangen. Het landelijk meldingsformulier-1994 werd in 2001 weliswaar aangepast aan de wijzigingen in de Ambtsinstructie maar tegelijkertijd werd de rapportageplicht ten aanzien van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties afgeschaft. Daarmee is de enige informatiepositie komen te vervallen voor het schetsen van een landelijk beeld.64 Meldingsformulier 2001 Het huidige meldingsformulier bestaat uit vier onderdelen: - A, algemene informatie omtrent de geweldsaanwending, waaronder datum, plaats,

locatie, weersomstandigheden, aanleiding en wijze van optreden; - B, informatie over het feitelijk geweldgebruik, bijvoorbeeld het soort geweldgebruik, het

doel en de gevolgen van de geweldsaanwending; - C, de managementinformatie. Dit onderdeel bevat naast gegevens van de ambtenaar

(leeftijd, geslacht, dienstjaren en geoefendheid), eveneens gegevens over het letsel en nadere informatie omtrent het vuurwapengebruik, bijvoorbeeld wat het richt- en raakpunt was, hoe de schiethouding was en welke beschermende uitrusting gebruikt werd;

- D, de afdoening en beoordeling. Afsluitend aan onderdeel B wordt de rapporteur gevraagd een feitelijke beschrijving van de vermoedelijke toedracht te geven. Hierbij dient de rapporteur zich te onthouden van het geven van een oordeel of beoordeling. Op het oude formulier werd gevraagd naar het beoogde doel van de geweldsaanwending en of dit doel door het geweldgebruik werd bereikt. Op het nieuwe formulier wordt wel naar het doel van de geweldsaanwending gevraagd, maar of dit doel ook daadwerkelijk bereikt is wordt buiten beschouwing gelaten. Dit in tegenstelling tot het oude formulier. Daarnaast vroeg het meldingsformulier 1994 over bekendheid van de politieambtenaar met verschillende aspecten van de verdachte, voorafgaand aan het geweldgebruik. Bijvoorbeeld of mocht worden aangenomen dat verdachte in bezit was van vuur-, slag- of steekwapens, stond verdachte gesignaleerd terzake een bepaald feit, was hij verdachte of veroordeeld terzake een ernstig misdrijf dat als grove aantasting van de rechtsorde moet worden aangemerkt. Op het meldingsformulier 2001 wordt slechts gevraagd naar bekendheid van de identiteit van de verdachte. Ook de voorafgaande dreiging (door verdachte) wordt op het nieuwste formulier niet langer bevraagd, terwijl op het oude formulier gevraagd werd tegen wie deze dreiging gericht was en waarvan bij deze dreiging gebruik gemaakt werd. In het nieuwe model komt dit wel naar voren bij het doel van de geweldsaanwending; hier heeft de politieambtenaar de mogelijkheid aan te geven of het doel bestond uit het aanhouden van een gevaarlijke verdachte (bijvoorbeeld agressief, buitenzinnig of in bezit van slag-, steek- of vuurwapen). 62 Regeling melding geweldgebruik, kenmerk EA94/U897 en 430277/594/GJB en bijlage (modelmeldingsformulier 1994).

63 Stcrt. 2001, 168, p. 8.

64 Naeyé 2005a, p. 67.

Page 23: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

23

Ook is gewijzigd op het nieuwe meldingsformulier de vraag naar de waarschuwing voorafgaand aan de geweldstoepassing. Wel wordt gevraagd óf de politieambtenaar heeft gewaarschuwd, maar hier wordt niet verder op ingegaan. In het meldingsformulier 1994 werd hierbij nadere informatie gevraagd, bijvoorbeeld of betrokkenen de waarschuwing gehoord en begrepen hebben, of met de waarschuwing het beoogde doel werd bereikt en als niet werd gewaarschuwd, wat dan de omstandigheden waren die dit waarschuwen niet toelieten. Tenslotte is de gehele indeling van het formulier veranderd en zijn verschillende vragen op enkele punten gewijzigd of aangepast. Intern meldingsformulier Ten tijde van de oude meldingsprocedure hanteerde de politieregio Amsterdam-Amstelland een eigen meldingsformulier dat uit twee delen bestond. Dit formulier wordt ook nu nog gebruikt, zo is te zien in tabel 6 op de volgende pagina. Het eerste deel van dit interne formulier bevat 61 genummerde vragen die al naar gelang het te melden incident kunnen worden beantwoord of overgeslagen. De meeste vragen zijn identiek aan de vragen van het meldingsformulier 1994 en er waren geen vragen van dit landelijke formulier die niet op het interne formulier voorkomen. Wel worden vragen gesteld die enigszins afweken van het model. Zo wordt in vraag 16 gevraagd naar het aantal ambtenaren dat het vuurwapen heeft gebruikt (waaronder schieten, trekken en het lossen van waarschuwingsschoten), terwijl vraag 22 van het oude formulier beperkter was met de vraag naar het aantal ambtenaren dat heeft geschoten. Op het huidige formulier wordt deze vraag in zijn geheel niet meer gesteld (het formulier is alleen gericht op de geweldsaanwending van de in het formulier vermelde ambtenaar, niet op dat van eventuele collega’s die bij het incident betrokken waren). Daarnaast wordt in het interne formulier gevraagd naar de datum van de laatste ‘toetsbeurt scherp’, ‘toetsbeurt FATS’ en de laatste theoriedag. Dit was uitgebreider dan het model van 1994, waarin slechts naar de datum van de vuurwapeninstructie werd gevraagd. Tenslotte waren op het interne formulier negen vragen opgenomen waarnaar op het landelijk formulier helemaal niet gevraagd werd. Dit waren vragen naar het al dan niet leidinggeven door de rapporteur, de datum van afgifte van het certificaat van de diensthond en dat van zijn geleider, het aantal oefeningen met de diensthond, het soort vuurwapengebruik, het aantal ongewilde schoten, het al dan niet bekend zijn van de politieambtenaar met de identiteit van de verdachte voorafgaand aan het incident, het gebruikte beschermingsmiddel (kogelwerend vest, ME-schild en dergelijke) en of de politieambtenaar vrij schootsveld had.65 De meeste van deze vragen komen wel op het nieuwste formulier voor. Het tweede deel van het interne formulier bestaat uit vragen met betrekking tot de omschrijving van gebeurtenissen en omstandigheden, achtergronden en motieven. De rapporteur dient hierbij onder meer in te gaan op zijn eigen beleving en visie (proportionaliteit, subsidiariteit, emoties, lering en dergelijke) en dient de geweldsaanwending in eigen woorden te motiveren.66 Praktijk In tabel 8 is weergegeven welke meldingsformulieren tijdens het onderzoek bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland zijn aangetroffen.

65 Naeyé 2005a, p. 593-594 (Bijlage 4).

66 Naeyé 2005a, p. 594 (Bijlage 4).

Page 24: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

24

Tabel 8 – Meldingsformulieren

Meldingenbestand, totaal 3382.

2001 2002 2003 2004 Totaal Percentage

Intern meldingsformulier

581

556

347

193

1677

49,6%

Geen 118 301 229 140 788 23,3%

Meldingsformulier 2001

4

141

309

325

779

23%

2001 + intern meldingsformulier

2

32

43

37

114

3,4%

Meldingsformulier 1994

3

1

14

-

18

0,5%

1994 + 2001 - - 3 1 4 0,1%

1994 + Intern meldingsformulier

-

1

-

1

2

0,1%

Totaal 708 1032 945 697 3382

Percentage 20,9% 30,5% 27,9% 20,6% 100%

Tijdens het onderzoek is van ieder geweldsincident bijgehouden welke documenten het dossier bevatte. Hierbij is het veelvuldig voorgekomen dat de onderzoekers uit een opgemaakt document meerdere geweldsaanwendingen van verschillende politieambtenaren tegenkwamen. In de database is aangegeven welke documenten het aangetroffen dossier bevatte. Dit is dus ingevoerd per geweldsincident en niet per melding. Uit tabel 8 blijkt dat het meldingsformulier conform het model van 1994 zelfs in 2003 nog gebruikt werd, terwijl dit formulier met de wijziging van 2001 vervangen is. Daarnaast is in de tabel een afname te zien van het gebruik van het interne meldingsformulier. Toch wordt dit formulier nog in 2004 gebruikt en wordt in de meeste gevallen in 2003 ook nog van dit formulier gebruik gemaakt. Er is vanzelfsprekend een stijgende lijn te zien over de onderzoeksperiode in het gebruik van het meldingsformulier conform het model van 2001. Pas in 2004 blijkt dat in de meeste gevallen van het juiste, het ‘nieuwe’ meldingsformulier, gebruik wordt gemaakt, als een geweldsrapportage wordt opgemaakt. In meer dan de helft van het totaal aantal geweldsaanwendingen in 2004 wordt dit meldingsformulier (nog) niet gebruikt. Uit de Nota van Toelichting bij de herziening van 2001 blijkt dat het meldingsformulier basisinformatie biedt met het oog op de beoordeling van de vraag of aanleiding bestaat nader onderzoek te verrichten naar de juistheid van het handelen van de politieambtenaar. Dit kan betrekking hebben op de toepassing van de voorschriften van de Ambtsinstructie, waarbij beoordeling plaatsvindt door de korpsbeheerder, maar ook op de rechtmatigheid van het handelen waarover de officier van justitie oordeelt. De reden van de wijziging van de procedure is de mogelijke botsing tussen meldingsplicht en zwijgrecht in het strafrechtelijke kader. De politieambtenaar plaatst zich in dit potentiële kader door zijn geweldsaanwending aan zijn meerdere te melden. In de toelichting wordt gesteld dat het evenwicht tussen voldoende informatie om te voldoen aan de meldingsplicht zonder dat deze informatie bij voorbaat incriminerend is, bereikt wordt doordat de politieambtenaar op grond van de huidige procedure alleen maar feiten en omstandigheden met betrekking tot het geweldgebruik aan de meerdere behoeft te melden.67 Volgens de oude procedure moest de ambtenaar vermelden welke redenen tot de geweldsaanwending hadden geleid en welke gevolgen daaruit voortvloeiden. Dit vereiste bracht met zich mee dat de ambtenaar moest motiveren waarom zijn geweldsaanwending in het concrete geval noodzakelijk en onvermijdelijk was geweest.68 Naar aanleiding van het eerder genoemde onderzoek ‘Onder schot’ werd al geconcludeerd dat het oude meldingsformulier niet voldeed als informatiebron voor een adequate beoordeling door de hoofdofficier van justitie. Destijds werd al gesteld dat met het achterhalen van de noodzakelijke informatie veel tijd en energie verloren ging.69

67 Staatsblad 2001, 387, p. 9-10.

68 Naeyé 2005a, p. 71.

69 Timmer, Naeyé & Van der Steeg 1997, p. 392.

Page 25: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

25

Deze informatie ontbrak in het meldingsformulier vanwege onvolledigheid, het gebruik van kwalificerende termen en het ontbreken van de redenen van wetenschap. Volgens de onderzoekers zou daarnaast door een meer volledige wijze van melden voorkomen worden dat door het stellen van aanvullende vragen bij de politieambtenaar het gevoel van verdacht zijn wordt veroorzaakt.70 Hiervoor is al vermeld dat het huidige meldingsformulier juist minder informatie bevat dan het oude formulier; de ambtenaar behoeft immers nog alleen de feiten en omstandigheden te melden. Naar mijn idee wordt hiermee gesteld dat juist de redenen van wetenschap en de motivering van zijn geweldgebruik niet in het meldingsformulier dienen te worden opgenomen. Als de informatie uit de oude melding onvoldoende was voor een beoordeling door justitie, dan is dit naar mijn mening met het huidige meldingsformulier nog minder het geval. Dit zou een reden voor de meerdere kunnen zijn om het meldingsformulier als zodanig niet te gebruiken, maar de geweldsaanwending in een proces verbaal te doen opnemen. Dit zou onderbouwd kunnen worden met de onderzoeksresultaten uit de enquête, eerder weergegeven in tabel 5 (waar meldt politieambtenaar geweld?). In deze tabel is immers te zien dat de politieambtenaar zelf aangeeft zijn geweldsaanwending geregeld tot vaak te vermelden in zijn proces verbaal van bevindingen. Daarnaast dient het meldingsformulier conform het model van 2001 uitgeprint te worden. Deze print dient handmatig te worden ingevuld en per post naar de juiste persoon verstuurd te worden. Hetzelfde gold voor het oude meldingsformulier conform het model van 1994. Dit in tegenstelling tot het interne formulier. Het invullen van dit meldingsformulier vindt per computer plaats. Ook dit document dient echter afgedrukt te worden voordat deze aan de juiste persoon kan worden verzonden. Deze tijdrovende handelswijze kan een verklaring zijn voor verminderde bereidheid van de meerdere de geweldsaanwending in het juiste formulier op te nemen. Deze verminderde meldingsbereidheid van de meerdere zou tevens een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de afname van het totaal aantal meldingen over de onderzoeksperiode.

§ 3.4 Nabeschouwing

De wijziging van de Ambtsinstructie en het meldingsformulier in 2001 heeft onder andere verbetering van de melding van politieel geweldgebruik tot doel gehad. In de nota van toelichting is het belang van een uniforme registratie van dit geweldgebruik benadrukt. Een dergelijke registratie zou het belang van beleidsontwikkeling en beheer dienen met betrekking tot het geweldsmonopolie, maar zou ook rekening houden met belangen rondom de toetsing van het individuele geweldgebruik. Volgens de huidige procedure dient de ambtenaar zijn geweldsaanwending onverwijld mondeling aan zijn meerdere te melden en de meerdere dient hiervan terstond rapport op te maken. Deze rapportage dient altijd plaats te vinden via vastlegging van de geweldsaanwending op het nieuwe meldingsformulier. Door het geweldgebruik mondeling te melden voldoet de ambtenaar wel aan zijn informatieplicht, maar wordt de meerdere aanspreekbaar voor de inhoud. Hierdoor wordt de politieambtenaar niet langer gedwongen informatie op schrift te stellen die achteraf, in een eventuele strafzaak, tegen hem zou kunnen worden gebruikt. Bij toetsing van de onderzoeksgegevens aan de (wettelijke) meldingsprocedure is gebleken dat bij het regiokorps Amsterdam-Amstelland over het algemeen, conform deze procedure, door de meerdere de geweldsrapportage wordt opgemaakt. Daarnaast is uit het onderzoek van opgemaakte meldingsformulieren conform het model 2001 gebleken dat vrijwel altijd volgens de voorgeschreven procedure het door de politieambtenaar aangewende geweld onverwijld aan zijn meerdere gemeld wordt. Hetzelfde geldt voor de opmaak van het meldingsformulier door de meerdere. In een ruime meerderheid van de aangetroffen formulieren is deze terstond na de melding opgemaakt. Toch is in een aantal gevallen het meldingsformulier later opgemaakt, soms zelfs pas na meer dan 3 weken. Een opvallend onderzoeksresultaat is dat de politieambtenaar bij veel geweldsaanwendingen van mening is dat dit niet gemeld behoeft te worden, terwijl dit wel degelijk dient te gebeuren.

70 Timmer, Naeyé & Van der Steeg 1997, p. 392.

Page 26: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

26

Met betrekking tot het gewijzigde meldingsformulier wijst het onderzoek uit dat dit formulier pas in 2004 bij de meeste geweldsaanwendingen gebruikt wordt. In de jaren 2001 tot 2003 is dit het interne meldingsformulier van het korps. Opmerkelijk is dat het oude meldingsformulier, conform het model van 1994, tot in 2003 nog gebruikt werd. Doel van het meldingsformulier is het bieden van basisinformatie aan korpsbeheerder of de officier van justitie met het oog op de beoordeling van de vraag of aanleiding bestaat nader onderzoek te verrichten naar de juistheid van het handelen van de politieambtenaar. Naar aanleiding van het onderzoek ‘Onder schot’ werd al geconcludeerd dat het oude meldingsformulier niet voldeed als informatiebron voor een adequate beoordeling door de hoofdofficier van justitie. Destijds werd gesteld dat met het achterhalen van de noodzakelijke informatie veel tijd en energie verloren ging. Het huidige meldingsformulier bevat minder informatie dan het oude formulier; de ambtenaar behoeft immers nog alleen de feiten en omstandigheden te melden. Naar mijn idee wordt hiermee gesteld dat juist de redenen van wetenschap en de motivering van zijn geweldgebruik niet in het meldingsformulier dienen te worden opgenomen. Als de informatie uit de oude melding al te summier was voor een beoordeling door justitie, dan geldt dit naar mijn mening eveneens voor het huidige meldingsformulier. Net als de tijdrovende methode voor de opmaak van het meldings-formulier, zou dit een oorzaak kunnen zijn van verminderde meldingsbereidheid van de meerdere. Dit zou de daling van het totale aantal meldingen tot gevolg kunnen hebben.

Page 27: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

27

Hoofdstuk 4 Afdoening

Ten behoeve van een compleet beeld van de meldingsprocedure van politieel geweldgebruik zal in dit hoofdstuk de afdoening van de geweldsmelding beschreven worden. Dit is tevens van belang ter voorbereiding op hoofdstuk vijf, waarin dieper zal worden ingegaan op onder andere het zwijgrecht van de politieambtenaar. Dit zwijgrecht speelt met name een rol in geval van een strafrechtelijke procedure tegen de betrokken politieambtenaar. Er zijn verschillende procedures die voorzien in beoordeling en zo nodig correctie van gedragingen van de politieambtenaar. Hiertoe kunnen burgers op 3 manieren een politieambtenaar hun ‘recht halen’; door een klacht in te dienen bij de politie zelf, door zich te wenden tot de Nationale ombudsman en bij het vermoeden van een strafbaar feit kunnen zij aangifte doen. Een klacht wordt, na een bemiddelingsfase, voorgelegd aan een onafhankelijke klachtencommissie.71 De commissie adviseert de korpsbeheerder over de afdoening van de klacht. Onderzoek naar een klacht die betrekking heeft op een misdrijf blijft achterwege zolang een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie, vervolging of een artikel 12 Sv-procedure72 gaande is.73 De Nationale ombudsman geeft een onafhankelijk oordeel over de behoorlijkheid van de gedraging in kwestie. Hij rekent een onbehoorlijke gedraging het betreffende bestuursorgaan toe en gaat niet in op de individuele verwijtbaarheid van een politieambtenaar. Of er op basis van een aangifte strafrechtelijk onderzoek wordt verricht, beslist het OM. De uitkomsten van de klachtenprocedure, het rapport van de Nationale ombudsman en het strafrechtelijke traject kunnen voor de korpsleiding aanleiding vormen tot het treffen van interne maatregelen.74 Deze interne maatregelen zijn bepaald in het politietuchtrecht. Dit recht heeft slechts interne werking, waarop burgers dus geen beroep kunnen doen. Hetzelfde geldt voor het bepaalde in de Ambtsinstructie. De Ambtsinstructie schrijft voor hoe de politieambtenaar van de geweldsbevoegdheid gebruik dient te maken. Het niet naleven van de voorschriften geeft de burger geen rechtstreekse aanspraak, maar kan wel leiden tot strafrechtelijke of disciplinaire maatregelen voor de politieambtenaar of tot civielrechtelijke aansprakelijkheid van de politieregio.75 In deze scriptie zal ik verder niet ingaan op de procedure van klachtbehandeling door de klachtencommissie of de Nationale ombudsman. Wel acht ik het ter beantwoording van de probleemstelling van belang inzicht te verkrijgen in strafrechtelijke afdoening van politiële geweldszaken. Dit wordt in de eerste paragraaf uiteen gezet. Strafrechtelijke en disciplinaire maatregelen kunnen in combinatie of afzonderlijk van elkaar worden opgelegd. Daarom zal ik ook de disciplinaire procedure in de tweede paragraaf van dit hoofdstuk beschrijven. De theorie in dit hoofdstuk zal toegespitst zijn op de procedure van het OM te Amsterdam en verduidelijkt worden met praktijkvoorbeelden en tabellen. Ook dit hoofdstuk zal met een nabeschouwing worden afgesloten. § 4.1 Afdoening door het Openbaar Ministerie

§ 4.1.1 Procedure in het algemeen

Indien het vermoeden bestaat dat een politieambtenaar een strafbaar feit heeft gepleegd, dient de hoofdofficier van justitie te beslissen welke instantie een dergelijke zaak zal onderzoeken. Het onderzoek dient ter voorbereiding van zijn eventuele beslissing tot vervolging.76

71 Artikel 61 ev. Politiewet 1993.

72 Het is op grond van dit artikel mogelijk voor zowel het slachtoffer als andere rechtstreeks belanghebbenden (zoals

nabestaanden en soms verzekeraars) beklag te doen bij het gerechtshof indien het OM besluit tot het niet (verder) vervolgen van de politieambtenaar. 73 Artikel 66 Politiewet 1993.

74 Van der Steeg 2004, p. 79-80.

75 Timmer, Naeyé & van der Steeg 1996, p. 36.

76 Timmer 2005, p. 189.

Page 28: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

28

Hierbij heeft de hoofdofficier de keuze tussen een intern onderzoek door de politie of extern onderzoek door de rijksrecherche. 77 Inzet van de rijksrecherche kan alleen plaatsvinden indien is voldaan aan de volgende punten: - het onderzoek moet zich richten op functionarissen in (semi-)overheidsdienst; - er moet sprake zijn van een mogelijk gepleegd strafbaar feit dat de integriteit van het

overheids-functioneren kan aantasten; - de schijn van partijdigheid moet worden vermeden.78 Door de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken is bepaald dat de rijksrecherche in ieder geval altijd wordt ingeschakeld bij politieel vuurwapengebruik met de dood of letsel tot gevolg en overige confrontaties met politieambtenaren met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Lichtere zaken dan deze worden doorgaans behandeld door het Bureau Intern Onderzoek (hierna BIO) van het korps waar de politieambtenaar werkzaam is.79 Dit Bureau hebben alle politiekorpsen opgericht naar aanleiding van het intensievere integriteitbeleid van de overheid. De afdeling richt zich (onder meer) op interne disciplinaire of strafrechtelijke onderzoeken. Ook de regiopolitie Amsterdam-Amstelland beschikt over een BIO.80 De hoofdofficier van justitie maakt zijn beslissing omtrent de vervolging op basis van het dossier dat een zaaksofficier van justitie heeft opgebouwd. Dit dossier bevat de diverse adviezen en het eventuele rapport van het BIO of de rijksrecherche. De hoofdofficier beslist uiteindelijk of er aanleiding is de betreffende politieambtenaren te vervolgen of bij de korpsleiding op een disciplinaire maatregel aan te dringen. De hoofdofficier kan op het nemen van een dergelijke maatregel meer druk uitoefenen door middel van een voorwaardelijk sepot.81 Op deze afdoeningmogelijkheid kom ik later in dit hoofdstuk terug. Indien sprake is van politieel vuurwapengebruik met letsel dient de hoofdofficier van justitie zijn voorgenomen afdoening voor te leggen aan de adviescommissie beoordeling vuurwapenincidenten. Deze commissie adviseert binnen een week. De hoofdofficier van justitie kan afwijken van het advies, maar dit dient hij gemotiveerd aan de commissie voor te leggen. Andere vuurwapenincidenten kunnen ook aan de commissie worden voorgelegd, maar hiertoe is de hoofdofficier niet verplicht.82

§ 4.1.2 Procedure parket Amsterdam

Uit het onderzoek is gebleken dat bij het parket Amsterdam de volgende procedure gevolgd wordt indien sprake is van politieel geweldgebruik. Naar aanleiding van een aangifte bij de hoofdofficier van justitie of een aangifte / melding bij het BIO kan het OM bij de afdoening van politiële geweldsaanwendingen betrokken worden. Daarnaast wordt het OM eveneens ingeschakeld als de Coördinatiecommissie Rijksrecherche (CCR) besluit tot daadwerkelijke inzet van de rijksrecherche. Indien de rijksrecherche ingezet wordt, wordt hiervan zo spoedig mogelijk de (fungerend) hoofdofficier van justitie of de beleidsmedewerker BIO- en Rijksrecherchezaken van de afdeling Staf Beleid en Strategie (hierna SBS) op de hoogte gebracht. Door een van hen wordt een zaaksofficier van justitie aangewezen, de verantwoordelijke voor het door de rijksrecherche uitgevoerde onderzoek. Als het onderzoek is afgerond wordt het proces verbaal van het onderzoek met een kopie bij het bedrijfsbureau aangeleverd en geregistreerd, waarna het origineel wordt verstrekt aan de zaaksofficier. Afhankelijk van de zaak wordt vanuit praktisch oogpunt bezien of de zaaksofficier van justitie of de beleidsmedewerker binnen vier weken een ambtsbericht schrijft aan de hoofdofficier van justitie. Indien de beleidsmedewerker het ambtsbericht opstelt, wordt dit teruggekoppeld aan de zaaksofficier. Uiteindelijk beslist de hoofdofficier of hij het ambtsbericht volgt.

77 Timmer 2005, p. 189.

78 Grip Multimedia 2004.

79 Timmer 2005, p. 189.

80 Timmer 2005, p. 189.

81 Timmer 2005, p. 208.

82 Timmer 2005, p. 208.

Page 29: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

29

Indien sprake is van politieel vuurwapengebruik wordt het ambtsbericht verzonden aan de Commissie Wooldrik (adviescommissie vuurwapengebruik). De commissie brengt advies uit en de hoofdofficier besluit of dit advies wordt gevolgd. In alle gevallen dat de rijksrecherche niet ingezet dient te worden, wordt het BIO ingezet. Daarnaast kan het BIO ook worden ingezet bij mogelijke rijksrecherchezaken als de fungerend hoofdofficier van justitie hiertoe in overleg met de CCR besluit. Tenslotte kan de officier van justitie via zijn teamleider (eveneens officier van justitie) een verzoek tot inzet van het BIO doen. Dergelijke verzoeken worden altijd gemeld aan de beleidsmedewerker. Net als na afronding van een rijksrechercheonderzoek, dient ook het proces verbaal van het BIO-onderzoek met kopie te worden aangeleverd aan de beleidsmedewerker. Deze maakt op basis van dit proces verbaal een resumé en eventuele afdoeningbrieven voor de zaaksofficier van justitie. Deze zaaksofficier is door de teamleider benoemd. De eindbeslissing in de zaak wordt door de zaaksofficier in overleg met de teamleider genomen. Indien wordt besloten tot interventie door het OM (dagvaarding, transactie of voorwaardelijk sepot) heeft de teamleider overleg met de districtschef. Voor dit overleg dient de zaaksofficier echter de zaak aan de fungerend hoofdofficier van justitie voor te leggen. Als tot interventie door het OM besloten wordt informeert de hoofdofficier de korpsleiding over de genomen beslissing, mede ter afstemming op eventueel te nemen disciplinaire maatregelen door de korpsleiding. Van de afdoening worden alle betrokkenen (verdachten en benadeelden), de korps- en districtsleiding en de rijksrecherche of het BIO op de hoogte gesteld. Als besloten wordt tot interventie door het OM, wordt de beleidsmedewerker op de hoogte gesteld van de uiteindelijke afloop van de zaak in verband met terugkoppeling aan de korpsleiding en rijksrecherche of BIO. In het procedurevoorschrift wordt gesteld dat het voorkomt dat de beleidsmedewerker de afdoeningbrieven voor de zaaksofficier opstelt of voorbereidt. Uit de praktijk blijkt dat in vrijwel alle zaken de beleidsmedewerker de afdoeningbrieven en een eventueel ambtsbericht opstelt. Deze zijn, net als het door de beleidsmedewerker opgestelde resumé, gebaseerd op het proces verbaal van het onderzoek verricht door rijksrecherche of BIO. Het is gebleken dat het zelden voorkomt dat de officier van justitie afwijkt van de door de beleidsmedewerker voorgestelde afdoening. In het vorige hoofdstuk is vermeld dat het doel van het meldingsformulier het bieden van basisinformatie aan de officier van justitie is. Op deze manier kan de officier van justitie tot beoordeling komen van de vraag of nader onderzoek naar de politiële geweldsaanwending moet worden verricht. Tijdens het onderzoek is duidelijk geworden dat het ‘nader onderzoek’ kan bestaan uit het telefonisch navragen van bepaalde informatie uit het meldingsformulier, het opvragen van onderliggende processen verbaal (van aanhouding of bevindingen) tot het starten van een onderzoek door het BIO of de rijksrecherche. Door beleidsmedewerkers van het OM is duidelijk gemaakt dat voor het starten van een BIO-onderzoek nooit alleen het meldings-formulier uitgangspunt is. In vrijwel alle onderzoeken van het BIO was aanleiding voor het starten hiervan een aangifte (door een oorspronkelijke verdachte) of een melding van een collega. De inhoud van het onderzoek door BIO kan variëren van het verhoren van aangever (meestal de oorspronkelijk aangehouden verdachte), betrokken politieambtenaren en getuigen (omstanders) tot het opvragen van onderliggende processen verbaal, meldings-formulieren, medische verklaringen (met betrekking tot letsel bij verdachte en/of politieambtenaren), foto’s en soms zelfs video’s (bijvoorbeeld van At5 of SBS6). Een meldingsformulier vormt dus een klein onderdeel van het totale BIO-onderzoek. In tabel 7 wordt weergegeven welk meldingsformulier is opgemaakt in door het BIO onderzochte geweldsaanwendingen.

Page 30: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

30

Tabel 9 – BIO-onderzoek en opgemaakte meldingsformulieren

Meldingenbestand, totaal 117 (selectie BIO-onderzoeken bij het OM aangetroffen)

Aantal Percentage

Intern meldingsformulier 64 54,7%

Geen 33 28,2%

Meldingsformulier 2001 18 15,4%

Meldingsformulier 1994 1 0,9%

Meldingsformulier 2001 + intern meldingsformulier

1 0,9%

Totaal 117 100%

In deze tabel is te zien dat slechts in 18 van de 117 onderzoeken het huidige meldingsformulier conform het model van 2001 opgemaakt is. In 1 van deze 18 zaken werd eveneens het interne meldingsformulier van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland opgemaakt. Daarbij wil het opgemaakt zijn van het meldingsformulier niet zeggen dat dit meldingsformulier in het proces verbaal van het BIO-onderzoek was opgenomen of door de officier van justitie bij zijn beoordeling gebruikt is. In 33 BIO-onderzoeken is helemaal geen meldingsformulier opgemaakt. Uit deze tabel kan in samenhang met het voorgaande geconcludeerd worden dat voor een adequaat oordeel van de officier van justitie omtrent het instellen van nader onderzoek naar de rechtmatigheid van het handelen van de betrokken politieambtenaar, ook nu nog de noodzakelijke informatie buiten het meldingsformulier gezocht dient te worden.

§ 4.1.3 Afdoeningbeslissingen

Technisch sepot De afdoening door het OM kan bestaan uit een vervolgingsbeslissing of een sepotbeslissing.83 De officier van justitie die dient te beslissen wat met een bepaalde strafzaak moet gebeuren, zal hierbij de haalbaarheid van een veroordeling, of in ieder geval schuldigverklaring, en de opportuniteit van verdere vervolging betrekken. Met de haalbaar-heidscomponent anticipeert de officier van justitie op het te verwachten oordeel van de rechter omtrent de vragen uit het rechterlijke beslissingsschema van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering. De strafvorderlijke bevoegdheden die een officier van justitie ter beschikking staan mogen immers pas worden gehanteerd als er een aanknopingspunt met een strafbaar feit is. Dit ter bescherming van de burger.84 Basisvoorwaarde is dat er minstens een redelijk vermoeden van schuld is. Wanneer een schuldigverklaring niet voor de hand ligt, zal hij seponeren; het zogenaamde technisch sepot waarbij geen strafrechtelijke reactie kan volgen.85 Onderstaand volgt een tabel waarin de verschillende afdoeningbeslissingen worden weergegeven. Tabel 10 – Afdoeningbeslissingen

Meldingenbestand, totaal 3382, missing 3213 (95%))

Aantal meldingen Percentage

Niet vervolgen / sepot 164 97%

Transactie / voorwaardelijk sepot 4 2,4%

Vervolgen 1 0,6%

Totaal 169 100%

In deze tabel is te zien dat van de bij het parket Amsterdam onderzochte dossiers de beslissing van de officier van justitie in de meeste gevallen uit een sepot bestond. In de meeste gevallen was dit een technisch sepot. Tijdens het onderzoek zijn bij het parket Amsterdam de volgende gronden van technisch sepot aangetroffen: ten onrechte als verdachte aangemerkt, geen wettig bewijs, feit niet strafbaar en dader niet strafbaar.

83 Timmer, Naeyé & Van der Steeg 1996, p. 80.

84 Corstens 2002, p. 481.

85 Timmer, Naeyé & Van der Steeg 1996, p. 80.

Page 31: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

31

Onderstaand ter illustratie een verkorte weergave van een aangetroffen memo van een beleidsmedewerker aan de behandelend officier van justitie, waarop uiteindelijk tot een technisch sepot is besloten. Op 7 Maart 2004 is ’s nachts op de Kamperfoelieweg (Amsterdam Noord) door politieambtenaren van bureau Waddenweg een man aangehouden wegens openbare dronkenschap. Deze verdachte doet later aangifte van zware mishandeling aangezien mogelijk rechterarm gebroken is. Voorafgaand aan zijn aanhouding legde de verdachte zijn handen op het halfopen portierraam van de politieauto. Hij hing zijn aangestoken sigaret binnen het portier en gaf geen gevolg aan het verzoek van de politieambtenaar deze buiten de auto te houden. Hierop trachtte de politieman de hand naar buiten te duwen, waarop verdachte zich verzette en de hand van ambtenaar trachtte te pakken. Ambtenaar voelde zich hierdoor bedreigd en maakte gebruik van pepperspray. Artikel 12 van de Ambtsinstructie biedt geen grond voor het gebruik van pepperspray in deze situatie; er was geen sprake van een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen, noch heeft verdachte geprobeerd zich aan zijn aanhouding te onttrekken. Daarnaast heeft de ambtenaar niet gewaarschuwd. In casu is besloten niet tot vervolging van de betrokken politieambtenaar over te gaan omdat hij zich met succes kan beroepen op noodweer (sepotgrond ‘dader niet strafbaar’). Ambtenaar bevond zich in een situatie waarin hij zich acuut bedreigd voelde. Hij zat immers in de auto, was hierdoor in zijn bewegingsvrijheid beperkt en kon zich zodoende niet aan het geweld onttrekken. Hij kon niet anders dan zich met ‘gepast geweld’ verdedigen.

86

Beleidssepot Een andere mogelijkheid voor de officier is afzien van vervolging op gronden ontleent aan het algemeen belang.87 Dit is het opportuniteitsbeginsel dat uitgaat van “geen vervolging, tenzij” en wordt begrensd door de beginselen van behoorlijk bestuur. Indien een strafrechtelijke vervolging niet opportuun wordt geacht, volgt een beleidssepot. Dit sepot kan zonder gevolgen blijven, maar kan ook gecombineerd worden met het uitdelen van een waarschuwing.88 De opportuniteitsgronden zijn in een vijftal groepen verdeeld: gronden die samenhangen met genomen of te nemen maatregelen door anderen dan de officier van justitie (bijvoorbeeld tuchtrechtelijke maatregelen), gronden die samenhangen met de algemene rechtsorde (bijvoorbeeld wetswijziging op komst waardoor strafbaarheid wegvalt), met het gepleegde feit van de verdachte samenhangende gronden (bijvoorbeeld zeer jeugdige of zeer oude verdachte) en gronden die samenhangen met de verhouding tussen verdachte en benadeelde (bijvoorbeeld schadevergoeding of medeschuld van benadeelde).89 Met betrekking tot deze beleidssepots zijn tijdens het onderzoek alleen gronden aangetroffen uit de eerste groep, namelijk sepot omdat ‘ander dan strafrechtelijk optreden prevaleert’. Hieronder volgt een verkorte weergave van een dossier waarin bovenstaande sepotbeslissing is genomen. Feiten Verdachte is aangehouden in zijn woning ter zake diefstal van een tas. Al tijdens het overbrengen van verdachte ter voorgeleiding naar het politiebureau Houtmankade (Amsterdam West) moesten de politieambtenaren hun dienstvoertuig twee keer stil zetten teneinde de verdachte tot kalmte te manen. Na de voorgeleiding veroorzaakte de verdachte in het dagverblijf dermate veel herrie, door tegen de deur te schoppen, dat hij in de boeien is gedaan. Toen verdachte daarop weer herrie veroorzaakte heeft betreffende politieambtenaar met een lange wapenstok enige klappen op diens benen en een por in de maagstreek gegeven. De politieambtenaar bekent dit en heeft spijt. Hij stelt zich tegen verdachte te hebben willen verdedigen, met name op grond van een aandoening (gordelroos) aan zijn benen. Beoordeling Op grond van de inhoud van het proces verbaal en nader door de officier van justitie verkregen informatie aangaande de door de korpsleiding getroffen disciplinaire maatregel jegens de politieambtenaar (een berisping blijkt uit een bij het dossier gevoegde memo) heeft de officier van justitie besloten niet strafrechtelijk te vervolgen. De officier begrijpt uit het proces verbaal dat ook de ambtenaar van mening is, met name ook omdat de ambtenaar de gebeurtenissen heeft gemeld aan zijn direct meerdere

90, dat de ambtenaar anders had moeten en

behoren op te treden.

86 Zaak 7-3-2004, kenmerk OM: BIO/2004/28, kenmerk BIO: 0480-027/2004, xpolnr:2004059109.

87 Artikel 167 lid 2 en 242 lid 2 Wetboek van Strafvordering.

88 Timmer, Naeyé & Van der Steeg 1996, p. 80-81.

89 Corstens 2002, p. 484.

90 Dit is een opmerkelijke redenatie van de officier van justitie, omdat de politieambtenaar zijn geweldsaanwending sowieso aan

de meerdere moet melden. Of de ambtenaar zelf van mening was dat hij anders had moeten en behoren optreden kan hieruit niet worden afgeleid.

Page 32: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

32

Het gebruik van de wapenstok onder de gegeven omstandigheden is disproportioneel. Niettemin blijkt ook uit het proces verbaal de omstandigheden waaronder de ambtenaar op 9 maart werkte, alsook het feit dat de verdachte zich op uiterst recalcitrante wijze gedroeg. De officier is evenwel van mening dat het geweld van de verdachte op andere wijze beëindigd had moeten worden. De disciplinaire maatregel zoals deze door de korpsleiding is opgelegd acht de officier een passende reactie in het licht hem is gebleken. Hij heeft de zaak dan ook geseponeerd op de grond dat in deze een andere dan strafrechtelijke afdoening (de disciplinaire) dient te prevaleren. Ook wordt door de officier van justitie de zaak niet ingeboekt in het geautomatiseerd systeem van het parket, waardoor de ambtenaar geen documentatie krijgt op grond van de Wet op de Justitiële documentatie (WJd) met betrekking tot deze zaak.

91

Transactie en voorwaardelijk sepot Tussen de beslissing tot vervolging en die tot sepot liggen het voorwaardelijk sepot en de transactie. Dit betreffen toezeggingen van het OM dat van strafvervolging wordt afgezien als de verdachte toezegt de gestelde voorwaarde te vervullen of heeft vervuld. Dergelijke beslissingen worden dus niet aan een rechter voorgelegd. Zij ontlenen hun kracht aan de dreiging dat wel verder zal worden vervolgd. Als de verdachte de voorwaarde niet vervult of niet op het transactievoorstel ingaat, zal hij worden gedagvaard. Deze dreiging is uiteraard niet gepast als een veroordeling, of in ieder geval schuldig verklaring, niet haalbaar is. Bij beide rechtsfiguren geldt dat door voldoening aan de voorwaarde een einde aan de zaak komt. Dit is met betrekking tot de transactie uitdrukkelijk in artikel 74 lid 1 Wetboek van Strafrecht bepaald. Bij het voorwaardelijk sepot geldt geen specifiek artikel, maar hetzelfde effect wordt hier bereikt door middel van het vertrouwensbeginsel.92 Het voorwaardelijk sepot is wettelijk geregeld wat betreft het niet verder vervolgen na voorlopige hechtenis of gerechtelijk vooronderzoek, doch niet voor de situatie dat nog geen vervolging is ingesteld.93 Tijdens het onderzoek zijn slechts sepotbeslissingen aangetroffen die betrekking hebben op deze laatste situatie. Hierna een voorbeeld uit de praktijk, zoals aangetroffen bij BIO en OM. Feiten Een politieambtenaar van bureau Klimopweg (Amsterdam Noord)heeft tijdens het verhoor een 13-jarige verdachte (‘met 19 xpol-meldingen waaronder geweld, diefstal, dope en vuurwapen’) geslagen. Uit verklaringen blijkt dat de jongen als verdachte gehoord werd in verband met openlijke geweldpleging. Tijdens het verhoor wil de verdachte niet meewerken; hij wil dat bepaalde zaken niet in het proces verbaal worden opgenomen. De politieambtenaar loopt op gegeven moment de verhoorkamer uit, omdat hij niet weet wat hij met de jongen aan moet en wil overleggen met zijn leidinggevende en officier van justitie over de aanhouding van de jongen. De verdachte loopt echter direct achter de ambtenaar aan. Hierop grijpt de ambtenaar de jongen bij zijn arm en zet hem op een stoel terug in de verhoorkamer. Verdachte verzet zich direct hiertegen, begint met zijn armen te zwaaien en raakt de ambtenaar in zijn gezicht. In een reflex hierop geeft de ambtenaar met zijn vlakke hand de verdachte een ‘draai om zijn oren’ en raakt verdachtes oor. Hierna houdt de ambtenaar de verdachte in bedwang, waarbij verdachte hem probeert te schoppen en een kopstoot probeert te geven. Verdachte geeft deze kopstoot ook, maar omdat hij kleiner is raakt hij de politieambtenaar op zijn borst. Hierna komt een collega tussenbeide en neemt het verhoor over. Beide ambtenaren waren zeer geïrriteerd door het gedrag van de 13-jarige. Beoordeling Op grond van de feiten die zijn gebleken uit het proces verbaal van het BIO-onderzoek acht de officier van justitie voldoende bewezen dat de ambtenaar verdachte een klap heeft gegeven. Daarnaast is gebleken dat verdachte niet wilde meewerken aan het verhoor. Uit de verklaring van ambtenaar en getuige blijkt dat het gedrag van de verdachte zeer provocerend overkwam. De officier van justitie wijst de politieambtenaar erop dat deze slechts onder bepaalde omstandigheden bevoegd is geweld te gebruiken (artikel 8 Politiewet 1993). Indien er van deze omstandigheden geen sprake is, is het slaan van een verdachte (ook al is zijn gedrag nog zo provocerend) ongeoorloofd. De officier van justitie heeft besloten de zaak voorwaardelijk te seponeren onder voorwaarde dat de leiding van het wijkteam in een gesprek aan de verdachte excuses aanbiedt.

94

91 Zaak 9-3-01, kenmerk BIO: 0480-030-2001, xpolnr. 2001063697.

92 Corstens 2002, p. 485-486.

93 Corstens 2002, p. 486.

94 Zaak 23-4-2003, kenmerk OM: BIO/2003/28, kenmerk BIO: 0480-075-2003, xpolnr: 2003094568.

Page 33: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

33

De transactie kan gezien worden als een bijzondere vorm van voorwaardelijk sepot. De wetgever heeft ervoor gekozen deze beslissingsmogelijkheid voor de officier van justitie wel vast te leggen in de wet. In artikel 74 lid 2 Wetboek van Strafrecht worden limitatief 6 voorwaarden opgesomd. Deze betreffen onder andere het verrichten van onbetaalde arbeid of het volgen van een leerproject. De meest gebruikte transactievoorwaarde is echter die tot betaling van een geldsom.95 Dit is ook de enige transactievoorwaarde die tijdens het onderzoek is aangetroffen. Deze was bijvoorbeeld aangeboden in het onderstaande geval. Feiten Na beëindiging van de relatie blijft D. zijn ex lastig vallen (D. heeft zijn ex-vrouw stelselmatig mishandeld en verkracht, mevrouw is bezig met contactverbod en staat zelf onder psychiatrische behandeling in verband met poging tot zelfdoding). De buurtregisseur van wijkteam Houtmankade (Amsterdam-West) heeft met bewoners van het pand afgesproken hem te bellen als D. zich weer laat zien. Dit was op 3 november 2003 het geval. Samen met een collega snelt de buurtregisseur naar het pand. Daar aangekomen rennen ze de trap in het portiek op. Ze nemen meerdere treden tegelijkertijd en zien opeens D. bovenaan de trap staan. De buurtregisseur die voorop liep, maakt in zijn schrik een slaande beweging richting D en raakt hem. Beoordeling Als verklaring voor het incident geeft de ambtenaar samengevat aan dat zijn betrokkenheid en inspanningen met betrekking tot de situatie van het slachtoffer groot waren, in zijn handelen uitging van een acute noodsituatie en schrok van de plotselinge confrontatie met de verdachte waarbij hij zich onveilig voelde. De buurtregisseur wordt een transactie van € 260, - aangeboden.

96

Met betrekking tot dit incident is deze politieambtenaar op grond van artikel 77 lid 1 sub a Barp tevens disciplinair berispt wegens zeer ernstig plichtsverzuim. In de volgende paragraaf wordt dit disciplinaire traject beschreven. § 4.2 Disciplinaire procedure Uit bovenstaande zaak blijkt dat naast toetsing door de strafrechter het geweldgebruik ook binnen de politieorganisatie kan worden afgedaan. Deze interne procedure is geregeld in het politietuchtrecht. Het politietuchtrecht is een sanctie-instrument in handen van de hiërarchisch meerdere97, dat vrij is in de toepassing ervan wanneer plichtsverzuim zich heeft voorgedaan.98 Het politietuchtrecht heeft tot doel de professionaliteit van het politieoptreden te verzekeren. Maar ook het waarborgen van een goed functionerende organisatie van betrouwbare medewerkers en het verzekeren van de geloofwaardigheid van politiefunctionarissen te verzekeren, behoren tot de doelstellingen van het politietuchtrecht.99 De sancties (limitatief bepaald in artikel 77 lid 1 Barp) in het tuchtrecht grijpen in op de rechtspositie van de ambtenaar met als meest ingrijpende sanctie ontslag. Verder zijn er sancties die effect hebben op het salaris of op het aantal vrije dagen. De tuchtrechtelijke sancties zijn gericht op drie sanctiedoelen: speciale en generale preventie en het herstel van het aanzien van de politie. Daarnaast kunnen de sancties worden ingedeeld naar drie functies, te weten het versterken van de norm, leedtoevoeging en uitsluiting.100

95 Corstens 2002, p. 486 en 773-776.

96 03 november 2003, kenmerk OM: BIO/2004/13, kenmerk BIO: 0480-178-2003, xpolnr. 2003283973.

97 Van der Steeg 2004, p. 41.

98 Van der Steeg 2004, p. 19.

99 Van der Steeg 2004, p. 81-82.

100 Van der Steeg 2004, p. 157.

Page 34: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

34

Tijdens het onderzoek bij het Bureau Algemene Bestuurlijke en Juridische Ondersteuning van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (hierna ABJO) is gebleken dat in de onderzochte periode de volgende disciplinaire maatregelen zijn getroffen: Tabel 11 – disciplinaire maatregelen

Meldingenbestand, totaal 73 (selectie disciplinaire maatregelen).

Soort maatregel Aantal meldingen

Geen sanctie 60

Ontslag 6

Schriftelijke berisping 5

Schorsing 1

Geldboete 1

Vermindering salarisnummer/periodiek -

Niet meetellen verdere diensttijd -

Verrichten buitengewone dienst -

Verlaging salarisschaal -

Vermindering recht op vakantie -

Strafverwijdering adspirant -

Gedeeltelijke inhouding salaris -

Totaal 73

Een sanctie kan voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd (dit is met name bij ontslag vaak het geval), waarbij bijzondere, op de persoon toegesneden voorwaarden kunnen worden gesteld. Daarnaast is het voorgekomen dat de betrokken ambtenaar, tegen wie het disciplinaire onderzoek liep, zelf zijn ontslag heeft aangeboden. Dit is geregistreerd als het opleggen van de sanctie ontslag. Dit zijn mogelijke redenen voor het in verhouding hoge aantal ontslagen. Het totaal aantal disciplinaire onderzoeken dat in de onderzochte periode heeft plaatsgevonden is niet helemaal zuiver. In de meeste gevallen wordt het onderzoek namelijk verricht door het korpsonderdeel waar de betrokken ambtenaar werkzaam is. Slechts bij uitzondering vindt onderzoek door het BIO plaats. Bij ABJO zijn alleen die gevallen aangetroffen waarin daadwerkelijk een disciplinaire maatregel is genomen. Derhalve zou het aantal disciplinaire onderzoeken waarin geen sanctie is opgelegd in de praktijk groter kunnen zijn. Het is echter niet mogelijk geweest dit werkelijke aantal te achterhalen. Hieronder volgt een weergave van enkele van de bij ABJO aangetroffen besluiten. Feiten Aanleiding voor het opleggen van de straf van een schriftelijke berisping is het handelen geweest van een politieambtenaar op 24 oktober 2001. Een collega werkzaam in het cellencomplex had de ‘alarmknop’ ingedrukt, waarop meerdere collegae zich direct naar het cellencomplex begaven. De betrokken politieambtenaar arriveerde enige tijd later. De alarmknop was gebruikt daar de ingesloten verdachte zich recalcitrant gedroeg en een stoel kapot had geslagen. Met de komst van de eerste collegae stopte de verdachte zijn gedrag, al bleef hij wel luidruchtig. Toen de ambtenaar enige tijd later arriveerde heeft hij, zonder een juiste inschatting van de situatie te maken, zonder enige vorm van waarschuwing zijn pepperspray gepakt en verdachte daarmee in het gezicht gespoten. Hierdoor werden ook ambtenaar zelf en twee collega’s geraakt. Beoordeling In zijn geweldsrapportage heeft de politieambtenaar aangegeven de pepperspray te hebben toegepast om geweld ten aanzien van zijn collega’s af te wenden. Hij gaf eveneens aan te snel te hebben gereageerd toen hij begon te spuiten met de pepperspray. De ambtenaar dacht dat de situatie nog niet onder controle was. De korpschef is van mening dat de politieambtenaar buitensporig geweld heeft toegepast. De ambtenaar heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan plichtsverzuim (ex artikel 76 Barp) daar hij zich niet heeft gedragen zoals andere collegae in gelijke gevallen zouden doen. Daar niet is gebleken van een noodweersituatie, concludeert de korpschef dat de ambtenaar disproportioneel heeft opgetreden. ‘Hij heeft hiermee niet gehandeld zoals een goed ambtenaar van politie betaamt’. In eerste instantie is besloten tot het verlenen van voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van 2 jaar. Nadat de ambtenaar zijn zienswijze hieromtrent heeft uitgebracht besluit de korpsleiding tot de straf van een schriftelijke berisping en het opleggen van de verplichting een training pepperspray te volgen. Hierbij wordt de aantekening gemaakt dat de ambtenaar pas pepperspray mag dragen als deze training met goed gevolg is afgelegd.

101

101 ABJO, kenmerk PAZ-01004551.

Page 35: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

35

Naast de hiervoor genoemde zaak, waarin dus uiteindelijk besloten is tot het geven van een schriftelijke berisping, wordt hieronder een dossier weergegeven waarin besloten is tot ontslag van de betrokken politieambtenaar. Feiten

In de nacht van 11 januari 2003 heeft een politieambtenaar met zijn collega een aanhouding verricht van een

dronken man die een ruit had ingegooid. Om de verdachte te kunnen vervoeren, heeft de ambtenaar hem de

handboeien omgedaan, waarna de (vrouwelijke) collega de verdachte op de achterbank van de politieauto

probeerde te zetten. Daar de verdachte niet meewerkte, lukte het niet zijn benen in de auto te krijgen. De betrokken

politieambtenaar heeft verdachte toen weer uit de auto getrokken, verdachte zijn kraag beetgepakt en hem daarna

naar de grond gebracht, waardoor de verdachte op zijn buik terechtkwam. Vervolgens zette hij zijn knie in de rug van

verdachte zodat hij zich niet kon bewegen. De collega heeft verklaard dat de politieambtenaar hierop de verdachte

bij zijn haar pakte, waarna hij twee keer kort na elkaar het hoofd van verdachte een stukje optilde, zodat de

verdachte twee keer met zijn gezicht op straat terechtkwam. Toen verdachte weer rechtop stond zag de collega dat

de verdachte een wond op zijn voorhoofd had die hevig bloedde.

Beoordeling

De collega heeft uiteindelijk, na de ambtenaar er zelf op te hebben aangesproken, een melding van het voorval bij

haar meerdere gemaakt door rapport van het gebruikte geweld op te maken. Naar aanleiding van dit rapport is het

BIO een disciplinair onderzoek gestart. Tijdens dit onderzoek zijn verschillende getuigen en is ambtenaar als

verdachte gehoord. Daarnaast is gebleken dat betrokken politieambtenaar eerder onderwerp van onderzoek is

geweest, waarbij hem een besluit tot voorwaardelijk disciplinair ontslag is uitgereikt met een proeftijd van 2 jaar.

Gelet op het feitencomplex is de korpsbeheerder van mening dat de ambtenaar zich opnieuw schuldig heeft

gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim (ex artikel 76 Barp). Ook na vernemen van de zienswijze van de ambtenaar

blijft de korpsbeheerder bij deze mening. Hij gaat er vanuit dat de ambtenaar, met zijn ervaring, op de hoogte is

welke toepassing van geweld geoorloofd is tijdens een aanhouding. Ambtenaar heeft de grenzen die de functie van

politieambtenaar met zich meebrengt ernstig overtreden en zowel zijn integriteit als die van het korps in diskrediet

gebracht. De mate van het plichtsverzuim leidt bij de korpsbeheerder tot geen andere conclusie dan dat strafontslag

op zijn plaats is. Op grond van artikel 77 lid 1 sub j van het Barp, wordt besloten deze sanctie met onmiddellijke

ingang op te leggen.102

Het eerste lid van artikel 76 Barp vermeldt dat de ambtenaar die zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt disciplinair kan worden gestraft. Het tweede lid van dit artikel formuleert wat wordt verstaan onder plichtsverzuim: plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Deze open norm (plichtsverzuim) laat veel ruimte voor interpretatie, aldus Van der Steeg. 103 Plichtsverzuim kan bestaan uit het overtreden van rechtsnormen, maar ook van andere gedragsvoorschriften, al dan niet op schrift gesteld. Plichtsverzuim behelst een of meer normovertredingen op basis waarvan een tuchtrechtelijke sanctie kan worden toegepast. Een codificatie van tuchtrechtelijk strafbare gedragingen bestaat echter niet, de normen liggen niet vast maar veranderen van tijd tot tijd. De betekenis van plichtsverzuim hangt grotendeels af van degene die het toepast. Dit is voor een regionaal politiekorps formeel de korpsbeheerder, maar ook de korpsleiding en direct leidinggevenden zullen hierin in de praktijk een belangrijke rol spelen.104 Van der Steeg maakt een indeling van normovertredingen, waarvan met betrekking tot deze scriptie de volgende categorieën van belang zijn: meineed, onrechtmatig geweldgebruik en tekortschieten in arbeidsrechtelijke verplichtingen.105 De eerste twee categorieën spreken voor zich. Tekortschieten in arbeidsrechtelijke verplichtingen heeft voornamelijk betrekking op de interne orde en verhoudingen binnen het politiekorps. Bijvoorbeeld als de politieambtenaar zich onbetrouwbaar of niet transparant toont jegens zijn meerdere of onzorgvuldig is in de uitvoering van zijn werkzaamheden.106

102 ABJO, kenmerk PAZ-03001280.

103 Van der Steeg 2004, p. 96 en artikel 76 Barp.

104 Van der Steeg 2004, p. 54-55.

105 Van der Steeg 2004, p. 57.

106 Van der Steeg 2004, p. 60-61.

Page 36: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

36

Hieronder valt volgens Van der Steeg onder andere het hanteren en bewaren van het vuurwapen tijdens de oefening en buiten dienst.107 Naar mijn idee kan hieronder ook vallen het niet melden van geweld na een geweldsaanwending of het niet opmaken van een meldingsformulier (en/of proces verbaal van bevindingen of aanhouding). Daarnaast is tijdens het onderzoek gebleken dat het uitoefenen van het zwijgrecht door een politieambtenaar tijdens een disciplinaire procedure vaak gezien wordt als ‘niet-transparant’-gedrag. Eerder is al vermeld dat het strafrechtelijke onderzoek immers ook in het disciplinaire traject gebruikt mag worden. Er is geen rechtsregel die verbiedt dat een strafrechtelijke en disciplinaire procedure samengaan. Door zijn geweldgebruik loopt de politieambtenaar dus zowel strafrechtelijke als disciplinaire en civielrechtelijke risico’s.108 Een disciplinaire bestraffing kan dus volgen naast een strafrechtelijke sanctie of juist ondanks dat strafrechtelijk van vervolging wordt afgezien.109 Wanneer door de officier van justitie wordt geseponeerd kan het OM eventueel aan de korpsbeheerder of aan de korpschef adviseren bepaalde disciplinaire maatregelen te nemen. Hoewel deze beslissing formeel genomen dient te worden door korpsbeheerder, of in geval van mandaat door de korpschef, kan de officier van justitie druk uitoefenen op te nemen disciplinaire maatregelen door voorwaardelijk van vervolging af te zien in afwachting van de te nemen maatregel.110 In tabel 12 is het aantal zaken weergegeven waarin naast een disciplinair onderzoek tevens een strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden.

Tabel 12 – Aantal zaken waarin disciplinair en strafrechtelijk onderzoek is gedaan

Meldingenbestand, totaal 74 (selectie disciplinaire maatregelen)

Soort disciplinaire maatregel Aantal meldingen Tevens strafrechtelijk onderzocht

Geen sanctie 60 1

Ontslag 6 4

Schriftelijke berisping 5 2

Schorsing 1 1

Geldboete 1 1

Totaal 73 9

Uit deze tabel blijkt dat in 9 van de 73 disciplinaire onderzoeken tevens een strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Bij verschillende zaken is een verzoek van de korpsleiding aangetroffen tot gebruik van het strafrechtelijk onderzoek ten behoeve van het disciplinaire traject. Voor zover vast te stellen zijn deze verzoeken gehonoreerd.

§ 4.3 Nabeschouwing

Van de bij het parket Amsterdam onderzochte dossiers bestond de beslissing van de officier van justitie in de meeste gevallen uit een technisch sepot, waarbij de volgende sepotgronden zijn aangetroffen: ten onrechte als verdachte aangemerkt, geen wettig bewijs, feit niet strafbaar en dader niet strafbaar. Van beleidssepots is tijdens het onderzoek alleen het ‘sepot omdat ander dan strafrechtelijk optreden prevaleert’ aangetroffen. Tijdens de onderzoeksperiode zijn slechts enkele voorwaardelijke sepots of transacties opgelegd, waarvan de transactie tot betaling van een geldsom de enig aangeboden transactie is. De hoofdofficier besluit, aan de hand van het door de zaaksofficier voorbereidde dossier of er aanleiding is de betrokken politieambtenaar te vervolgen of bij de korpsleiding op een disciplinaire maatregel aan te dringen. In de praktijk blijkt dat deze voorbereiding veelal door de beleidsmedewerker van het parket verricht wordt. Het oordeel omtrent eventuele vervolging wordt gebaseerd op het proces verbaal van het onderzoek door de rijksrecherche of het BIO. De beslissing tot het uitvoeren van dit nadere onderzoek naar de rechtmatigheid van de politiële geweldsaanwending, wordt door de officier van justitie gebaseerd op het meldingsformulier.

107 Van der Steeg 2004, p. 60-61.

108 Timmer 2005, p. 188.

109 Timmer, Naeyé & van der Steeg 1996, p. 37.

110 Timmer, Naeyé & van der Steeg 1996, p. 81.

Page 37: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

37

Van de 117 onderzochte dossiers van BIO-onderzoeken is slechts in 18 gevallen een meldingsformulier conform het model van 2001 opgemaakt. Daarbij wil het opgemaakt zijn van het meldingsformulier niet zeggen dat dit meldingsformulier ook in het proces verbaal van het BIO-onderzoek was opgenomen of door de officier van justitie bij zijn beoordeling gebruikt is. In 33 van de 114 BIO-onderzoeken is helemaal geen meldingsformulier opgemaakt. Hieruit kan naar mijn idee worden afgeleid dat voor een adequaat oordeel van de officier van justitie of het nodig is nader onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van het handelen van de betrokken politieambtenaar, de noodzakelijke informatie buiten het meldingsformulier gezocht dient te worden. Dit sluit aan op mijn conclusie in het voorgaande hoofdstuk.

Het niet melden van een geweldsaanwending of het niet opmaken van de geweldsrapportage (of een proces verbaal) kan naar mijn idee gezien worden als plichtsverzuim. Dit vanwege het niet naleven van de meldingsplicht uit artikel 17 Ambtsinstructie (of artikelen 152 en 153 Wetboek van Strafvordering bij het niet opmaken van een proces verbaal, zie paragraaf 5.3). Uit het onderzoek van opgelegde disciplinaire maatregelen is gebleken dat indien een ambtenaar zich tijdens het strafrechtelijke onderzoek op zijn zwijgrecht beroept, dit tijdens een disciplinaire procedure vaak gezien wordt als ‘niet-transparant’-gedrag, hetgeen eveneens als plichtsverzuim bestraft kan worden. Eerder is al vermeld dat het strafrechtelijke onderzoek ook in het disciplinaire traject gebruikt mag worden. Gebleken is dat in een klein aantal gevallen naast een disciplinair onderzoek tevens een strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Bij verschillende zaken is bij het OM een verzoek van de korpsleiding aangetroffen tot gebruik van het strafrechtelijk onderzoek ten behoeve van het disciplinaire traject. Voor zover vast te stellen zijn deze verzoeken gehonoreerd.

Page 38: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

38

Hoofdstuk 5 Conflicterende rechten & plichten

In de voorgaande hoofdstukken is onderzocht of de verbetering en verduidelijking van de meldingsprocedure in de praktijk bereikt is. In dit hoofdstuk zal behandeld worden hoe de meldingsplicht zich verhoudt tot het zwijgrecht van de verdachte. Onderzocht zal worden of er sprake is van conflicterende rechten en plichten van de politieambtenaar bij het melden van zijn geweldsaanwendingen. Vanaf het moment dat iemand als verdachte wordt aangemerkt kunnen door opsporings- en rechterlijke ambtenaren onderzoeksbevoegdheden en dwangmiddelen worden toegepast en is de verdachte object van onderzoek. Aan de andere kant worden aan de verdachte rechten toegekend en moeten voorschriften ten aanzien van de verdachte in acht worden genomen. Deze rechten en voorschriften bepalen zijn procespositie. Zowel het hanteren van dwangmiddelen als het uitoefenen van verdedigingsrechten worden beheerst door het nemo tenetur-beginsel en de onschuldpresumptie. Deze onschuldpresumptie richt zich tot de vervolgende instantie; de strafvorderlijke autoriteiten mogen er geen blijk van geven de verdachte bij voorbaat als schuldig aan te merken.111 Over de onschuldpresumptie zal in deze scriptie niet verder worden uitgewijd. Het nemo tenetur-beginsel heeft voornamelijk betrekking op de positie van de verdachte en dan met name zijn zwijgrecht. Het beginsel strekt tot bescherming tegen zelfincriminatie. Dit zal uitgebreid aan de orde komen in de derde paragraaf van dit hoofdstuk. De laatste paragraaf van dit hoofdstuk behandelt de verbaliseringsplicht en de gevolgen van het niet naleven van deze plicht, aangezien het proces verbaal één van de bronnen is waarop de officier van justitie zijn oordeel omtrent rechtmatigheid van de geweldsaanwending baseert. De vraag is hoe dit zich verhoudt tot de bescherming tegen zelfincriminatie. De theorie in dit hoofdstuk zal worden verduidelijkt met jurisprudentie en onderzoeksgegevens. Allereerst zal echter de positie van de politieambtenaar bij het aanwenden van geweld besproken worden. § 5.1 Instructie positie politiefunctionaris bij geweldsaanwending Naar aanleiding van het rapport van de werkgroep Ambtsinstructie is vooruitlopend op de daadwerkelijke wijziging van de Ambtsinstructie reeds in juni 2000 één voorstel uit dit rapport ingevoerd door middel van een richtlijn van het College van procureurs-generaal. Het betreft het voorstel over de positie van de politieambtenaar die geweld heeft aangewend.112 Uit een artikel in het Algemeen Politieblad dat naar aanleiding van deze richtlijn verscheen, blijkt dat het de politieambtenaar altijd gestoord heeft dat hij na gebruik van het vuurwapen in het onderzoek daarnaar automatisch als verdachte werd gezien in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.113 Dit gevoel wordt mede veroorzaakt doordat de geweldsrapportage vaak zodanig is dat de hoofdofficier van justitie moeilijk daarop zijn beoordeling van het geweldgebruik kan baseren zonder aanvullende vragen te moeten stellen.114 Op grond van de in 2000 gewijzigde instructie wordt de politiefunctionaris die geweld heeft gebruikt niet meer direct aangemerkt als verdachte indien niet direct duidelijk is dat hij als zodanig moet worden gekwalificeerd. De achterliggende gedachte bij deze wijziging was dat bij een geweldsaanwending waarbij conform de Politiewet 1993 c.q. Ambtsinstructie is gehandeld, weliswaar formeel een delictsomschrijving is vervuld, maar tegelijkertijd sprake is van een strafuitsluitingsgrond (handelen volgens wettelijk voorschrift of bevoegd gegeven ambtelijk bevel, zie §1.4.2). In zo’n geval is het ongewenst en ook niet noodzakelijk de ambtenaar als verdachte te beschouwen. In de instructie wordt gesteld dat het immers niet de bedoeling kan zijn dat de ambtenaar die is uitgerust met de bevoegdheid geweld te mogen aanwenden en die daarvan gebruik heeft gemaakt, zich bij voorbaat strafrechtelijk dient te verantwoorden indien de Ambtsinstructie van toepassing is.115

111 Cleiren & Nijboer 2003, p. 61-64.

112 Instructie positie politiefunctionaris bij geweldsaanwending.

113 Algemeen Politieblad 15 juli 2000, p. 6-6.

114 Timmer, Naeyé en Van der Steeg 1996, p. 63.

115 Instructie positie politiefunctionaris bij geweldsaanwending.

Page 39: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

39

Dit geldt ook voor de situatie waarin niet conform de Ambtsinstructie is gehandeld maar het wel overduidelijk is dat een beroep op een (andere) strafuitsluitingsgrond kan worden gedaan.116 Ten gevolge van deze richtlijn is het huidige uitgangspunt na politieel geweldgebruik dat de professioneel opgeleide en optredende politieambtenaar conform de geldende voorschriften correct heeft gehandeld. Dit houdt in dat eerst dient te worden onderzocht of overeenkomstig de Ambtsinstructie is gehandeld en of er sprake is van een (andere) strafuitsluitingsgrond. Pas indien daar gerede twijfel over bestaat, dient de politiefunctionaris als verdachte te worden aangemerkt. Als besloten wordt tot het instellen van een dergelijk onderzoek (door de rijksrecherche of politieambtenaren binnen de eigen politieorganisatie), al dan niet naar aanleiding van een geweldsmelding, dan vindt dit onderzoek buiten de betrokken ambtenaar om plaats. Zodra tijdens het onderzoek blijkt dat er gerede twijfels bestaan over de vraag of de politieambtenaar overeenkomstig de Ambtsinstructie heeft gehandeld, danwel beroep kan doen op een strafuitsluitingsgrond, wordt hij als verdachte aangemerkt. De beslissing om de betrokken politieambtenaar te horen als verdachte of als getuige, wordt genomen door de officier van justitie.117 De Instructie is na het verstrijken van de looptijd in 2004 niet verlengd. Naeyé concludeert dat het College van procureurs-generaal kennelijk van oordeel is geweest dat de praktijk zich voldoende heeft aangepast.118 Tot in de jaren tachtig kwam het ook al voor dat de politieambtenaar in deze fase niet als verdachte maar als getuige werd gehoord. Volgens Timmer, Naeyé en Van der Steeg lijkt dit een minder confronterende wijze van verhoor, maar wordt de politieambtenaar op deze manier de wettelijke bescherming onthouden die aan een verdachte toekomt.119 Zo merkt Timmer in zijn laatste boek over politiegeweld op dat als in het begin van een rijksrechercheonderzoek de agentschutter als getuige een of meer verklaringen heeft afgelegd en hij later toch verdachte wordt, hij zichzelf heeft kunnen belasten, zonder de rechtsbescherming die hem als verdachte toekomt, zoals het zwijgrecht. In de meeste gevallen dat de agentschutter als getuige in een rijksrechercheonderzoek is aangemerkt, is deze pas tegen het einde van het onderzoek verhoord. De eerste periode na invoering van de Instructie hoorde de rijksrecherche agentschutters inderdaad later in het onderzoek. Dit veronderstelt dat de rijksrecherche het onderzoek doet zonder kennis te nemen van de eigen motivatie van de handelswijze van de politieambtenaar. Dit impliceert dat men accepteert dat herinneringen verstoord kunnen raken of verloren kunnen gaan. Daarnaast zal van enige bijsturing op grond van de informatie van de agentschutter tegen het einde van het onderzoek mogelijk geen sprake kunnen zijn, aldus Timmer.120 In de zaken Bouleij121 en Arbib122 heeft het Gerechtshof het OM en de rijksrecherche op dit punt dan ook gecorrigeerd. In beide artikel 12 Sv-zaken oordeelde het hof dat de agentschutter te lang na het voorval was gehoord. Naar aanleiding van deze rechterlijke uitspraken hebben OM en de rijksrecherche de procedure aangepast; het verhoor van de agentschutter wordt eerder in het onderzoek gepland. Daarnaast is het denkbaar dat deze uitspraken ook invloed hebben op de beslissing van de officier van justitie met betrekking tot de status van de politieambtenaar, verdachte of getuige. Naar het idee van Timmer is het uit het oogpunt van rechtsbescherming aannemelijk dat de politieambtenaar weer vaker als verdachte zal worden aangemerkt, omdat de officier van justitie zijn beslissing hieromtrent nu korter na het voorval zal moeten nemen.123

116 Instructie positie politiefunctionaris bij geweldsaanwending.

117 Instructie positie politiefunctionaris bij geweldsaanwending.

118 Naeyé 2005a, p. 51.

119 Timmer, Naeyé & van der Steeg 1996, p. 69.

120 Timmer 2005, p. 197-198.

121 Hof Den Bosch 10 oktober 2001, zaaknr.: Kl.01.0138.

122 Hof Amsterdam 23 juni 2004 en Timmer 2005, p. 198.

123 Timmer 2005, p. 198.

Page 40: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

40

§ 5.2 Zwijgrecht

§ 5.2.1 De inhoud van het zwijgrecht

Zoals aan het begin van dit hoofdstuk reeds werd vermeld, ligt aan het zwijgrecht van de verdachte het nemo tenetur-beginsel ten grondslag. Dit beginsel wordt ook wel het verbod op zelfincriminatie genoemd op grond waarvan niemand verplicht of gedwongen kan worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Van het nemo tenetur-beginsel is het zwijgrecht een uitwerking en het vormt een belangrijk uitgangspunt voor de procespositie van de verdachte in het strafproces.124 In het arrest ‘Funke’ heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) uitgemaakt dat het nemo tenetur-beginsel besloten ligt in het recht op een ‘fair hearing’, op zijn beurt onderdeel van het recht op een eerlijk proces, zoals bepaald in het hieronder weergegeven artikel 6 lid 1 EVRM.125

In het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) is het nemo tenetur-beginsel opgenomen in artikel 14 lid 3 sub g. Onderstaand volgt een verkorte weergave van de feiten in de zaak Funke tegen Frankrijk. EHRM 25 februari 1993, NJ 1993, 485 (Funke) Bij de in Frankrijk wonende Duitser Funke had een huiszoeking plaatsgevonden, waarbij niet alle gewenste gegevens over diens financiële bezigheden in Duitsland boven water waren gekomen. Zijn toezegging daarin inzage te geven, kwam Funke niet na. Derhalve begon men een procedure waarin Funke uiteindelijk werd veroordeeld tot het aan de douane verstrekken van inzage in bescheiden, onder verbeurte van een dwangsom voor elke dag dat hij nalatig was deze bescheiden te tonen. Funkes klacht, dat sprake was van schending van de ‘fair-trialwaarborg’, vond gehoor bij het EHRM.

126

In de noot bij het Funke-arrest is aangegeven dat de grondslag van het nemo tenetur-beginsel gezocht moet worden in de vrijheid van de verdachte zelf zijn proceshouding te bepalen. Een verplichting tot zelfbeschuldiging houdt een ontoelaatbare beperking van deze vrijheid in.127 Corstens is van mening dat de rechtsgrond van deze artikelen te vinden is in het respect dat voor de verdachte moet worden opgebracht en in het belang van de waarheidsvinding; met deze artikelen onderkent de wetgever het gevaar dat de verdachte zodanig wordt ondervraagd dat hij verklaringen aflegt die niet stroken met de werkelijkheid.128 In het Funke-arrest wordt door het EHRM een onderscheid gemaakt tussen de ‘voorfase’ en het daadwerkelijke strafproces. Met de voorfase wordt gedoeld op de controlerende of observerende fase, die geen strafvorderlijk karakter heeft. In deze fase is het nemo tenetur-beginsel niet van toepassing. Het beginsel geldt wel in de fase waarin sprake is van een ‘criminal charge’. Van een criminal charge is sprake als het al dan niet opleggen van een punitieve sanctie aan de orde is. Er behoeft geen sprake te zijn van inbeschuldigingstelling. Het begrip heeft een autonome betekenis. Daarnaast is het nemo tenetur-beginsel eveneens van toepassing als bewijsmateriaal dat in de voorfase onder dwang is verkregen tijdens het strafproces tegen de verdachte wordt gebruikt. Het EHRM heeft in het Funke-arrest bepaald dat dan sprake is van een schending van het verdrag, doordat inbreuk wordt gemaakt op het recht op een ‘fair hearing’ uit artikel 6 EVRM.129

124 Cleiren & Nijboer 2003, p. 75.

125 EHRM 25 februari 1993, NJ 1993, 485, m.nt. Knigge (Funke).

126 Wetboek van Strafvordering 2005, art. 29, p. 80-84.

127 EHRM 25 februari 1993, NJ 1993, 485, m.nt. Knigge (Funke).

128 Corstens 2002, p. 264.

129 EHRM 25 februari 1993, NJ 1993, 485, m.nt. Knigge (Funke).

Artikel 6 EVRM 1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de

gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. (…)

Page 41: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

41

In het Saunders-arrest heeft het EHRM haar uitleg van het nemo-tenetur beginsel verduidelijkt. Hieronder volgt ter verduidelijking een samenvatting van de feiten in de zaak Saunders. EHRM 17 december 1996, NJ 1997, 699 (Saunders) In deze zaak speelden verklaringen van de verdachte Saunders ten overstaan van de economische controledienst in een verkennend onderzoek naar koersmanipulatie een grote rol bij de bewijsvoering. Tot het afleggen van die verklaringen was Saunders wettelijk en op straffe verplicht. Op het verkennende onderzoek volgde een opsporingsonderzoek,waaruit weer een strafvervolging voortkwam. Ondanks bezwaren tegen het gebruik ter zitting van materiaal verkregen tijdens het verkennende onderzoek citeerde het OM uitvoering daaruit. Daarnaast hield de rechter de jury voor dat zij bij haar beslissing acht kon slaan op de tegenstrijdigheden tussen de inhoud van de verklaringen ter terechtzitting en die uit het verkennende onderzoek. Saunders werd door de jury schuldig bevonden en wendde zich hierna tot het EHRM.

130

Uit het arrest van het EHRM in deze zaak blijkt dat de bescherming tegen gedwongen zelfincriminatie niet verder gaat dan het zwijgrecht. Het recht om geen bewijs tegen zichzelf te hoeven leveren veronderstelt dat vervolging niet gebaseerd wordt op bewijsmateriaal dat tegen de wil van verdachte is verkregen door dwang of drukuitoefening. Dit heeft voornamelijk betrekking op het respecteren van het recht van verdachte om te zwijgen. Verklaringen die een burger gedwongen was af te leggen (bijvoorbeeld in het kader van een spreekplicht) mogen in een strafproces niet tegen hem gebruikt worden. Hiermee heeft het EHRM bepaald dat de overheid wel van de belastende verklaringen gebruik mag maken, zolang geen sprake is van gebruik als bewijsmateriaal bij de vaststelling van een criminal charge. Zolang de ondervraging niet gericht is op het al dan niet opleggen van een punitieve sanctie, behoeft de ondervraagde geen zwijgrecht te worden toegekend.131 Het zwijgrecht is zo sterk dat een in een bijzondere wet opgenomen informatieplicht daarvoor moet wijken. Met het Saunders-arrest zijn spreekplichten uit bijzondere wetten op gespannen voet komen te staan met artikel 6 EVRM. De strekking van het arrest is immers dat de resultaten van een dergelijke spreekplicht niet in de strafzaak tegen degene mogen worden gebruikt die tot spreken gedwongen werd toen hij nog geen verdachte was. Volgens de Hoge Raad verhindert het zwijgrecht echter niet het bestaan van een verplichting materiaal ter inzage te verstrekken, ook al kan de inzage daarvan aan een strafrechtelijke veroordeling van de betrokkene bijdragen.132 De overheid mag een burger verplichten inlichtingen te geven, ook als deze zich daardoor zou incrimineren. Het conflict tussen spreekplicht en zwijgrecht behoeft derhalve niet te worden opgelost door de burger een verschoningsrecht te geven in gevallen waarin hij zich door te antwoorden aan het gevaar van strafvervolging zou bloot stellen. Het voordeel van de benadering van het Hof is dat aan de informatiegaring voor andere dan strafrechtelijke doeleinden geen beperkingen worden gesteld. De overheid mag van de belastende informatie gebruik maken, ook ten nadele van de betrokkene, zolang maar geen sprake is van gebruik van bewijsmateriaal bij de vaststelling van een criminal charge. In het verlengde hiervan ligt dat artikel 6 EVRM er niet toe dwingt om de spreekplicht op te heffen als het redelijk vermoeden rijst dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Als de ondervraging zich niet richt op de vraag of een punitieve sanctie moet worden opgelegd, behoeft aan de ondervraagde geen zwijgrecht te worden toegekend. Omdat de ondervraging niet plaats vindt in een strafvorderlijk kader, en de persoon in kwestie dus niet als verdachte wordt gehoord, is artikel 29 Wetboek van Strafvordering niet van toepassing. Het gevaar voor misbruik is daarbij niet groot: als de ondervraging wel (mede) bedoeld is om strafrechtelijk bewijs te leveren, is het in het belang van het onderzoek zelf dat de spreekplicht in een zo vroeg mogelijk stadium wordt opgeheven. De afgelegde verklaringen zijn anders immers niet bruikbaar.133

130 Wetboek van Strafvordering 2005, art. 29, p. 79.

131 EHRM 17 december 1996, NJ 1997, 699, m.nt. Knigge (Saunders).

132 Corstens 2002, p. 266-267.

133 EHRM 17 december 1996, NJ 1997, 699, m.nt. Knigge (Saunders).

Page 42: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

42

Het zwijgrecht is in het Nederlandse recht opgenomen in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Het artikel luidt als volgt:

Dit zwijgrecht sluit uit dat een verdachte verplicht kan worden te getuigen. Tevens dient voorkomen te worden dat de verdachte voor het dilemma wordt gesteld zijn verdedigings-positie te verslechten of meineed te plegen, aldus Corstens.134 Artikel 29 lid 1 Wetboek van Strafvordering stelt dat de verdachte niet tot antwoorden verplicht is. Wel dient de verdachte te dulden dat hem vragen worden gesteld.135 Ook in het arrest Murray heeft het EHRM nadere invulling gegeven aan het nemo tenetur-beginsel. In dit arrest is bepaald dat onder omstandigheden conclusies mogen worden getrokken met betrekking tot het bewijs uit het zwijgen van de verdachte. Dit is alleen toegestaan als de verdachte hierop is geattendeerd, in gevallen waarin de zaak voldoende sterk is om een antwoord van de verdachte te verlangen; ‘het bewijsmateriaal schreeuwt om een antwoord’. In de zaak Murray achtte het EHRM het niet oneerlijk of onredelijk in het licht van het overige bewijsmateriaal conclusies te trekken uit verdachtes weigering bij zijn arrestatie, ondervraging door de politie en ter terechtzitting, een verklaring te geven voor zijn aanwezigheid in het huis waar een vrijheidsberoving plaats vond.136 Het zwijgrecht wordt versterkt door de bepaling in artikel 29 lid 2 Wetboek van Strafvordering: ‘voor het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden’. Deze cautie beoogt de verdachte zich bewust te laten zijn van zijn recht. De cautieplicht geldt derhalve alleen ten aanzien van verdachten. Hierbij geldt voor de opsporingsfase het criterium van artikel 27 Wetboek van Strafvordering; uit de feiten en omstandigheden dient een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voort te vloeien. De opsporingsambtenaar die een dergelijk vermoeden heeft, is verplicht de cautie te geven. Indien de opsporingsambtenaar dit veiligheidshalve eerder doet, is er geen probleem.137 Het tegengestelde is het geval als de cautie niet of te laat is gegeven. Door de verdachte afgelegde verklaringen mogen in beginsel niet voor het bewijs worden gebruikt indien sprake is van verzuim van de cautieplicht (zie de uitleg hiervoor bij het Funke- en Saunders-arrest). Een uitzondering wordt aangenomen als de verdachte door het verzuim geacht mag worden niet in zijn belang te zijn geschaad.138 Dat doet zich voor als de verdachte bijvoorbeeld deskundig is op het gebied van het strafrecht.139

§ 5.2.2 Nabeschouwing

In deze nabeschouwing zal een samenvatting van de hierboven weergegeven uitspraken van het EHRM gegeven worden. Daarnaast zal geconcludeerd worden hoe de meldingsplicht zich verhoudt tot het zwijgrecht en wat de betekenis is van het zwijgrecht voor de politieambtenaar. Zolang geen sprake is van een ‘criminal charge’ terzake van het feit waarop de dwang betrekking heeft, komt een wettelijke verplichting om inlichtingen te verstrekken niet in strijd met artikel 6 EVRM. De wettelijke verplichting mag op zichzelf met een strafsanctie worden versterkt.

134 Corstens 2002, p. 128.

135 Corstens 2002, p. 263.

136 EHRM 8 februari 1996, NJ 1996, 725 (John Murray).

137 Corstens 2002, p. 267-268.

138 HR 20-1-1981, NJ 1981, 339 en HR 26-1-1982, NJ 1982, 353 m.nt. Th WvV.

139 Corstens 2002, p. 270-271.

Artikel 29 Wetboek van Strafvordering 1. In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhoorende rechter of

ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.

2. Voor het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden. 3. De verklaringen van den verdachte, bepaaldelijk die welke eene bekentenis van schuld inhouden,

worden in het proces verbaal van het verhoor zooveel mogelijk in zijne eigen woorden opgenomen. De mededeling bedoeld in het tweede lid wordt in het proces verbaal opgenomen.

Page 43: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

43

Het gaat te ver als buiten het strafrechtelijke kader een onderzoek naar de waarheid plaatsvindt en in dat onderzoek dwang wordt uitgeoefend om verklaringen af te leggen, waarna deze verklaringen tot het bewijs strekken in de volgende strafzaak. Met betrekking tot de meldingsplicht kan naar aanleiding van bovengenoemde uitspraken gesteld worden dat zolang het meldingsformulier voor interne doeleinden gebruikt wordt, geen problemen ontstaan. In dit geval is het doel van de informatieplicht namelijk niet het opleggen van een punitieve sanctie, maar speciale of generale preventie of het herstel van het aanzien van de politie (zie paragraaf 4.2). Met betrekking tot het doorzenden van het meldingsformulier naar de officier van justitie ligt dit anders. In dit geval is het doel van de informatieverstrekking namelijk het beoordelen of al dan niet tot nader onderzoek van de geweldsaanwending van de politieambtenaar moet worden overgegaan. Met dit onderzoek dient de officier van justitie de vraag te beantwoorden of een punitieve sanctie dient te worden opgelegd. Om schending van het nemo tenetur-beginsel en daarmee artikel 6 EVRM en artikel 29 Wetboek van Strafvordering te voorkomen, heeft men bepaald dat de gegevens die de officier van justitie ingevolge de toegezonden geweldsrapportage heeft verkregen, niet worden gebruikt wanneer hij tot strafrechtelijke vervolging overgaat. De officier van justitie zal de geweldsrapportage ‘ongebruikt’ moeten terugzenden aan de betrokken meerdere. Op deze manier zou recht gedaan zijn aan het zwijgrecht waarop de politieambtenaar in zijn hoedanigheid van verdachte aanspraak kan maken en zou zelfincriminatie voorkomen worden. Het niet gebruiken van het meldingsformulier door de officier van justitie sluit echter niet uit dat de meerdere in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris en tijdens het onderzoek op de terechtzitting door de rechtbank kan worden opgeroepen als getuige. Eveneens zou de rechter-commissaris de uitlevering van het meldingsformulier kunnen vorderen op de grond van artikel 105 Wetboek van Strafvordering.140 Tenslotte kan geconcludeerd worden dat het zwijgen van een politieambtenaar zowel strafrechtelijke als disciplinaire consequenties kan hebben. Strafrechtelijk kan het zwijgen van de politieambtenaar als verdachte in zijn nadeel worden uitgelegd als deze zwijgt bij een vraag die om een antwoord schreeuwt. In het vorige hoofdstuk werd echter duidelijk dat het zwijgen van een politieambtenaar ook tijdens een disciplinair onderzoek tegen hem kan worden gebruikt. Dit zwijgen kan immers gezien worden als het tonen van ‘niet-transparant’-gedrag, dat aanleiding kan zijn voor het opleggen van een disciplinaire maatregel. Derhalve lijkt voor de politieambtenaar geen ruimte voor een beroep op het zwijgrecht. Een dergelijk zwijgrecht zou ook onacceptabel zijn, omdat dit zou meebrengen dat politieoptreden niet toetsbaar is. De verantwoordelijke personen zouden geen verantwoording af kunnen leggen, omdat zij, of hun ondergeschikten, zich kunnen beroepen op het zwijgrecht.141 § 5.3 Verbaliseringsplicht § 5.3.1 De inhoud van de verbaliseringsplicht Doordat het meldingsformulier te weinig informatie bevat voor de officier van justitie om tot een adequaat oordeel te komen over de noodzaak nader onderzoek in te stellen naar de politiële geweldsaanwending, dient hij zich te beroepen op andere informatiebronnen (zie paragraaf 3.3). Het door de politieambtenaar opgemaakte proces verbaal zou een dergelijke informatiebron kunnen zijn. De vraag is hoe het gebruik van dit proces verbaal zich verhoudt tot de bescherming tegen zelfincriminatie. Daartoe zal in deze paragraaf de verbaliseringsplicht van de politieambtenaar uiteen gezet worden. Deze verbaliseringsplicht is neergelegd in onderstaand artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering.

140 Naeyé 2005, p. 59.

141 Zie ook Timmer, Naeyé & Van der Steeg 1996, p. 70 en Wetboek van Strafvordering 2005, art. 29, p. 92-95.

Artikel 152 Wetboek van Strafvordering De ambtenaren, bedoeld in de artikelen 141 en 142 (waaronder politieambtenaren), maken ten spoedigste proces verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.

Page 44: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

44

De verslaglegging door de politieambtenaar op grond van dit artikel moet rechterlijke toetsing achteraf mogelijk maken. Dat is de achterliggende gedachte van de verbaliseringsplicht, naast de controlemogelijkheden voor hulpofficier en officier van justitie.142 Daarnaast strekt dit artikel ertoe de verdediging en ook de vervolgende instantie in staat te stellen hun visie omtrent de waarde van het gerelateerde aan de rechter kenbaar te kunnen maken. Aldus heeft het artikel eveneens belangrijke betekenis ter realisering van het eerder genoemde in artikel 6 EVRM neergelegde recht van een eerlijke berechting.143 Artikel 152 Wetboek van Strafvordering verplicht de opsporingsambtenaar tot het opmaken van een proces verbaal van zijn werkzaamheden in het kader van de opsporing. Er is geen specifieke termijn gesteld waarbinnen het proces verbaal uiterlijk moet zijn opgemaakt. Of het proces verbaal ten spoedigste is opgemaakt, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarvan de weging en waardering aan de rechter is voorbehouden. In het Zwolsman-arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat uit deze bepaling volgt dat het opsporingsambtenaren alleen vrijstaat het opmaken van een proces verbaal van opsporingshandelingen achterwege te laten indien hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun (aan toetsing door de officier van justitie onderworpen) oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. De Hoge Raad heeft in dit arrest eveneens bepaald dat als opmaak van het proces verbaal achterwege blijft, wel in zodanige verslaglegging van de desbetreffende verrichtingen en bevindingen moet worden voorzien dat in het eindonderzoek doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter tot nadere verantwoording omtrent dat gedeelte van het opsporingsonderzoek.144 Hieruit is naar mijn idee af te leiden dat indien de politieambtenaar, na overleg met een officier van justitie, oordeelt dat het door hem verrichtte niet van belang is in verband met toetsing door de rechter achteraf en hij dit derhalve niet in enig proces verbaal relateert, hij zijn handelen toch in een ander stuk dient te relateren, bijvoorbeeld in een mutatie. Volgens de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden moet de politieambtenaar altijd proces verbaal opmaken als sprake is geweest van enige inbreuk van rechtens erkende belangen van verdachten of derden, hoe gering deze inbreuk ook is.145 In het tweede hoofdstuk (paragraaf 2.2.2) werd reeds vermeld dat politieel geweldgebruik per definitie een inbreuk betekent op de lichamelijke integriteit van degene tegen wie het geweld wordt aangewend. Hiermee wordt naar mijn idee gedoeld op het daadwerkelijk gebruiken van geweld door een politieambtenaar. Het dreigen met geweld valt hierbuiten, hiermee vindt immers geen schending van het lichaam plaats. Op grond van de hiervoor genoemde Aanwijzing dient de politieambtenaar dus altijd van daadwerkelijk geweldgebruik tegen burgers proces verbaal op te maken. Of dit in de praktijk ook het geval is, was op het moment van het schrijven van deze scriptie nog niet vast te stellen. In artikel 153 Wetboek van Strafvordering is bepaald in welke vorm een proces verbaal moet worden opgemaakt. Het artikel luidt als volgt:

Voor de aanvaarding van zijn ambt dient de politieambtenaar de eed of de verklaring van zuivering en belofte af te leggen. Het op te stellen proces verbaal wordt op grond van lid 1 op deze ambtseed146 opgemaakt.147 142 Corstens 2002, p. 249.

143 Aanwijzing Opsporingsbevoegdheden.

144 Cleiren & Nijboer 2003, p. 544-545, Aanwijzing Opsporingsbevoegdheden en HR 19 december 1995, NJ 1996, 249

(Zwolsman). 145 Corstens 2002, p. 249 en HR 19 december 1995, NJ 1996, 249 (Zwolsman).

146 Onder ambtseed wordt hier tevens de ambtsbelofte verstaan.

Artikel 153 Wetboek van Strafvordering 1. Het proces verbaal wordt door hen opgemaakt op hun ambtseed of , voor zover zij die niet hebben

afgelegd, door hen binnen twee maal vier en twintig uren beëdigd voor een hulpofficier van justitie die daarvan een verklaring op het proces verbaal stelt.

2. Het wordt door hen persoonlijk opgemaakt, gedagtekend en ondertekend; daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.

Page 45: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

45

Uit voornoemd artikel blijkt dat als de ambtenaar geen ambtseed heeft afgelegd, hij binnen 48 uur na opmaak van het proces verbaal voor een hulpofficier van justitie de eed dient af te leggen dat het proces verbaal naar waarheid is opgemaakt. Met betrekking tot lid 2 dient opgemerkt te worden dat volgens de Hoge Raad bijvoorbeeld een teamleider van een opsporingsonderzoek proces verbaal op mag maken van datgene wat hij van andere opsporingsambtenaren heeft vernomen omtrent hun verrichtingen en bevindingen in het opsporingsonderzoek en dat dit proces verbaal tot bewijs wordt gebezigd. Daarnaast zal echter op grond van artikel 152 Wetboek van Strafvordering door deze opsporingsambtenaren ook zelf proces verbaal moeten worden opgemaakt van deze verrichtingen of bevindingen.148 De teamleider, maar ook de waarnemende verbalisanten zelf, kunnen door de rechter ter terechtzitting als getuige worden gehoord.149 Aan de hand van de dagtekening kan de rechter bepalen of het proces verbaal ten spoedigste opgemaakt is. Daarnaast kan dit van belang zijn met betrekking tot de vraag of de ambtenaar bevoegd was tot opsporing op het moment van opmaak. Door middel van ondertekening van het proces verbaal neemt de politieambtenaar de inhoud van het proces verbaal voor zijn rekening.150 In het proces verbaal moet de verbalisant zoveel mogelijk de redenen van wetenschap opgeven. Hieronder worden de bronnen van kennis verstaan van datgene wat de verbalisant heeft gerelateerd.151 Daarnaast heeft het EHRM uitgemaakt dat de verbalisant zo objectief mogelijk dient waar te nemen en van die waarnemingen in objectiviteit verslag dient te doen; niet alleen hetgeen ten nadele van de verdachte spreekt dient gerelateerd te worden.152 Ten slotte kan op de wijze van verslaglegging het opsporingsbelang van invloed zijn; op grond van dit belang behoeft niet alles in detail te worden vermeld in het proces verbaal (bijvoorbeeld vanwege angst voor herkenning of represailles). Het geheel achterwege laten van het opmaken van een proces verbaal behoort echter niet tot de mogelijkheden bij een beroep op dit belang.153

§ 5.3.2 Rechtsgevolgen van niet-naleving

In een wettelijk voorschrift dat bij het afleggen van een verklaring de eed vereist, ligt een waarborg besloten voor de waarheid van die verklaring. Met strafbaarstelling beoogde de wetgever de betrouwbaarheid van die door wettelijke voorschriften vereiste verklaringen te realiseren. De openbare trouw dient te worden beschermd. Meer indirect wordt het gezag van de rechtspleging en van een correcte taakuitoefening bevorderd.154 Een proces verbaal dat in de wettelijke vorm is opgemaakt door een bevoegd opsporingsambtenaar en waarin verslag wordt gedaan van feiten of omstandigheden die de verbalisant zelf heeft waargenomen, kan als een bewijsmiddel in de zin van artikel 344 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering worden aangemerkt. Aan een dergelijk proces verbaal komt de bijzondere bewijskracht van artikel 344 lid 2 Wetboek van Strafvordering toe. Theoretisch betekent dit dat alleen op grond van het ambtsedig proces verbaal van een opsporingsambtenaar (dus zonder ondersteunend bewijsmateriaal), elk feit bewezen kan worden verklaard. In praktijk heeft deze bepaling echter slechts betekenis bij de berechting van simpele op heterdaad geconstateerde overtredingen. In dat geval gaat het ambtsedige woord van de ambtenaar boven dat van een ontkennende verdachte. In de meer complexe gevallen zal altijd gestreefd worden naar de beschikbaarheid van meer bewijsmateriaal. Desondanks is de praktische betekenis van processen verbaal bijzonder groot en spelen zij vaak een beslissende rol als in het eindonderzoek een beslissing moet worden genomen over de tegen verdachte ingebrachte beschuldiging.155

147 Cleiren & Nijboer 2003, p. 548-549 en HR 5 december 1995, NJ 1996, 422.

148 Cleiren & Nijboer 2003, p. 548-549 en HR 5 december 1995, NJ 1996, 422.

149 Aanwijzing Opsporingsbevoegdheden.

150 Cleiren & Nijboer 2003, p. 548-549.

151 Cleiren & Nijboer 2003, p. 549.

152 Corstens 2002, p. 248-249.

153 HR 14 januari 1997, NJ 1997, 371.

154 Cleiren & Nijboer 2004, p. 813-814.

155 Cleiren & Nijboer 2003, p. 549 en 865.

Page 46: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

46

Het Wetboek van Strafvordering verbindt echter geen rechtsgevolgen aan niet-naleving van de verbaliseringsplicht uit bovengenoemde artikelen. Volgens de Hoge Raad is de rechter degene die beoordeelt of en zo ja in hoeverre aan de omstandigheid dat het opmaken van een proces verbaal achterwege is gebleven dan wel niet ten spoedigste is geschied, enig rechtsgevolg dient te worden verbonden. Hierbij kan de rechter betrekken of de niet-naleving is ingegeven door de wens de rechter te misleiden of in enig opzicht te beletten zijn controlerende taak uit te oefenen. Alleen als de niet-naleving van bovengenoemd artikel onder omstandigheden een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert, kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM.156 Onder omstandigheden kan niet-naleving van de verbaliseringsplicht gekwalificeerd worden als meineed in de zin van artikel 207 Wetboek van Strafrecht. Dit artikel houdt, voor zover relevant, het volgende in:

In onderstaande zaak heeft de Hoge Raad dit artikel nader geïnterpreteerd. HR 21 januari 2003, NJ 2004/364 De politieambtenaar heeft erkend welbewust in het proces verbaal geen melding te hebben gemaakt van het feit dat hij na een verdachte (F) te hebben medegedeeld te zijn aangehouden, zijn dienstpistool ter hand heeft genomen en daarmee een ander persoon (A) heeft bedreigd. Deze persoon belemmerde de aanhouding van de verdachte en gedroeg zich dermate agressief tegenover de politieambtenaar dat een zeer bedreigende situatie ontstond. De politieambtenaar had wel melding gemaakt van het afweren met een zaklantaarn van een aanval met de broekriem door deze persoon. Het motief om geen melding te maken van het aanwenden van zijn dienstwapen was daarin gelegen dat hij geen vertrouwen had in zijn meerdere die zijn geweldsaanwending zou moeten beoordelen. De politieambtenaar heeft eveneens nagelaten dit gegeven te melden in het door hem opgemaakte meldingsformulier en ontkende dit in strijd met de waarheid tijdens zijn verhoor door de rijksrecherche. Duidelijk is dat de politieambtenaar bepaald laakbaar heeft gehandeld. Voor het plichtsverzuim van het (destijds nog volgens de oude procedure) niet schriftelijk melden van het gebruik van zijn vuurwapen, in strijd met artikel 17 Ambtsinstructie 1994, is hij disciplinair gestraft.

Het Hof heeft in hoger beroep het bewezen verklaarde gekwalificeerd als ‘meineed’, doch de verdachte niet strafbaar verklaard en hem ontslagen van alle rechtsvervolging. Het oordeel van de Hoge Raad in deze luidde dat hoewel een verbalisant in een ambtsedig proces verbaal een selectie mag maken van datgene wat in redelijkheid relevant kan worden geacht, in bijzondere gevallen het niet opnemen van bepaalde feiten tot gevolg kan hebben dat hetgeen wel is opgenomen een valse verklaring in de zin van artikel 207 Wetboek van Strafrecht oplevert. Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat het niet vermelden van een feit in een ambtsedig relaas aan bepaalde criteria moet voldoen wil deze gedraging vallen onder het bereik van artikel 207 Wetboek van Strafrecht. Zowel volgens het hof als de Hoge Raad maakt dit verzwijgen het proces verbaal meinedig als daardoor het wel verklaarde een zo vertekend beeld van de werkelijkheid geeft dat dit het karakter van onwaarheid verkrijgt. Hiervan kan sprake zijn indien een rechtsplicht bestaat tot het vermelden van een bepaald feit en die plicht opzettelijk is geschonden, aldus de Hoge Raad. Volgens de Hoge Raad zou een dergelijke specifieke rechtsplicht in dit geval kunnen voortvloeien uit hetgeen in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering omtrent de inhoud van het proces verbaal wordt bepaald.

156 Cleiren & Nijboer 2003, p. 547-549, HR 27 januari 1998, NJ 1998, HR 4 februari 1997, NJ 1997, 308 en HR 14 januari 1997,

NJ 1997, 371 en HR 19 december 1995, NJ 1996, 249 (Zwolsman).

Artikel 207 WvSr 1. Hij die in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan

rechtsgevolgen verbindt, mondeling of schriftelijk, persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemachtigde, opzettelijk een valse verklaring onder ede aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

2. Indien de valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de beklaagde of verdachte, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.

3. Met de eed staat gelijkt de belofte of bevestiging die krachtens de wet voor de eed in de plaats treedt.

Page 47: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

47

Een specifieke rechtsplicht doet zich dus, gelet op de inhoud van dit artikel, slechts dan voor indien de door de opsporingsambtenaar in het proces verbaal (van aanhouding) verzwegen handeling moet worden aangemerkt als een handeling die door hem tot opsporing is verricht. Uit dit arrest en ‘Zwolsman’, blijkt dat geen sprake is van een specifieke rechtsplicht van de opsporingsambtenaar om te spreken indien de in het proces verbaal verzwegen opsporingshandeling niet relevant is. In casu oordeelde zowel het hof als de Hoge Raad dat een specifieke rechtsplicht van de politieambtenaar om het ter hand nemen en dreigen met het dienstpistool in zijn proces verbaal van aanhouding op te nemen ontbrak.157 Het tweede vereiste waaraan volgens de Hoge Raad moet zijn voldaan voor vervulling van de delictsomschrijving van artikel 207 Wetboek van Strafrecht betreft het opzet. In gevallen waarin een rechtsplicht tot vermelding bestaat, moet die plicht opzettelijk zijn geschonden. Het opzet van de politieambtenaar moet niet alleen gericht zijn op het onvermeld laten van een bepaald feit, wat in de visie van het hof voldoende lijkt, maar ook op het substantiële belang van dit feit voor de betekenis van het proces verbaal in de desbetreffende strafzaak. Dit verschil betekent dat een verbalisant die er bewust voor kiest om een bepaald feit niet in zijn proces verbaal te vermelden, waarbij hij ten onrechte meent dat dit gegeven niet van wezenlijk belang is, niet het bedoelde opzet heeft en niet onder deze delictsomschrijving kan vallen.158 Onlangs heeft de rechter zich eveneens uitgelaten over het belang dat aan een op ambtseed opgemaakt proces verbaal wordt gehecht. Dit gebeurde in onderstaande zaak. LJN: AR4409, Rechtbank ’s-Hertogenbosch 25 oktober 2004 In deze zaak heeft een politieambtenaar getracht een bromfiets met bestuurder en duopassagier aan te houden. Hiertoe is hij naar de rijdende bromfiets toegelopen, terwijl deze zijn snelheid opvoerde. Vervolgens heeft de politieambtenaar geprobeerd de bestuurder en / of de duopassagier vast te pakken waardoor er contact was tussen de ambtenaar en de personen op de bromfiets. Bijna onmiddellijk na dit contact is de bromfiets tegen een lantaarnpaal aangereden en tengevolge daarvan heeft de bestuurder een beenbreuk opgelopen. Dat de rechtbank de politieambtenaar door zijn handelen schuldig heeft bevonden aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de bestuurder, doet hier niet ter zake. Belangrijker is wat de politieambtenaar hieromtrent in zijn proces verbaal heeft gerelateerd. De politieambtenaar heeft namelijk in een proces verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend terwijl hij hierin niet de ware toedracht van het gebeuren had opgenomen. Dit alles om zijn rol in het gebeuren te bagatelliseren. De rechtbank verklaarde bewezen en strafbaar dat de politieambtenaar in dit geval, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, opzettelijke een valse verklaring onder ede heeft afgelegd. Eveneens oordeelde de rechtbank dat in onze rechtsstaat aan een op ambtseed opgemaakt proces verbaal grote waarde wordt toegekend. Voor een goede rechtspleging moet men er op kunnen vertrouwen dat de inhoud van zo’n proces verbaal de waarheid bevat. Veelal zijn processen verbaal van politie het fundament waarop een strafzaak is gebaseerd. Op deze wijze is de geloofwaardigheid van de politie in het algemeen in het geding, aldus de rechtbank. Met name het begaan van dit strafbare feit wordt de politieambtenaar door de rechtbank dan ook zwaar aangerekend gezien de eerder genoemde bijzondere bewijskracht die aan het proces verbaal van een opsporingsambtenaar toekomt. De rechtbank is van mening dat juist hierom iemand die een vals proces verbaal opmaakt, ondertekent en instuurt zwaar dient te worden gestraft; omdat ons rechtsstelsel voor een groot deel afhankelijk is van juist opgemaakte processen verbaal. In deze zaak luidde de uitspraak van de rechtbank dan ook gehele ontzegging van het recht tot het bekleden van het ambt voor de duur van 3 jaar en een werkstraf voor de duur van 120 uur (alleen voor de meineed, daarnaast ook schadevergoeding van € 2500,- voor artikel 308 Wetboek van Strafrecht).159

157 HR 21 januari 2003, NJ 2004, 364 en HR 19 december 1995, NJ 1996, 249 (Zwolsman).

158 HR 21 januari 2003, NJ 2004, 364.

159 LJN: AR4409, Rechtbank ’s-Hertogenbosch 25 oktober 2004.

Page 48: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

48

§ 5.3.3 Nabeschouwing

Artikel 152 Wetboek van Strafvordering verplicht de opsporingsambtenaar tot het opmaken van een proces verbaal van zijn werkzaamheden in het kader van de opsporing. Deze verbaliseringsplicht moet rechterlijke toetsing achteraf mogelijk maken en heeft belangrijke betekenis bij het waarborgen van het recht op ‘fair trail’. Uit de uitspraken van de Hoge Raad blijkt dat opsporingsambtenaren alleen het opmaken van een proces verbaal achterwege mogen laten als dit naar hun aan toetsing door de officier van justitie onderworpen oordeel niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. In dit geval moet de politieambtenaar de betreffende opsporingshandelingen wel in een ander document vermelden, zodat altijd nadere verantwoording over deze handelingen kan worden afgelegd. Op grond van de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden dient de politieambtenaar altijd proces verbaal op te maken van daadwerkelijk geweldgebruik tegen burgers. In dat geval is immers sprake van een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Aan het achterwege laten van het opmaken van een proces verbaal verbindt de wetgever geen rechtsgevolgen. Het oordeel of al dan niet rechtsgevolgen aan niet-naleving van de verbaliseringsplicht dienen te worden verbonden, is aan de rechter voorbehouden. Alleen als de niet-naleving leidt tot schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Artikel 153 Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het proces verbaal op ambtseed moet zijn opgemaakt of beëdigd dient te zijn. Hierin ligt de waarborg voor de waarheid van de verklaring in het proces verbaal. Een naar deze wettelijke vorm opgemaakt proces verbaal kan als bijzonder bewijsmiddel worden aangemerkt. Hiermee spelen zij vaak een beslissende rol in het eindonderzoek waarin de rechter dient te beslissen over een tegen verdachte ingebrachte beschuldiging. Voor een goede rechtspleging moet men er op kunnen vertrouwen dat de inhoud van een ambtsedig proces verbaal de waarheid bevat. In het proces verbaal dient de ambtenaar zoveel mogelijk redenen van wetenschap opgeven. Op grond van het opsporingsbelang kunnen bepaalde details, wegens angst voor herkenning of represailles, achterwege worden gelaten. Het verzwijgen of niet opnemen van bepaalde feiten in het proces verbaal kan echter tot gevolg hebben dat hetgeen wel is opgenomen een valse verklaring in de zin van artikel 207 Wetboek van Strafrecht oplevert. Het verzwijgen kan het proces verbaal meinedig maken als hierdoor het wel verklaarde een zo vertekend beeld van de werkelijkheid geeft dat dit het karakter van een onwaarheid verkrijgt. Hiervan kan sprake zijn als tot het vermelden van een bepaald feit een rechtsplicht bestaat en die plicht opzettelijk is geschonden. Naar mijn idee is een dergelijke rechtsplicht aanwezig bij daadwerkelijk geweldgebruik door een politieambtenaar. Als een politieambtenaar ten onrechte meent dat een bepaald feit niet in zijn proces verbaal dient te worden vermeld vanwege het geringe belang hiervan voor de strafzaak, heeft hij de rechtsplicht niet opzettelijk geschonden en kan hij derhalve niet schuldig aan meineed worden bevonden. Aan het plegen van meineed door een politieambtenaar in een proces verbaal, worden door de rechter zware straffen verbonden. Gezien de bijzondere bewijskracht van een ambtsedig proces verbaal, wordt het politieambtenaren zwaar aangerekend indien zij hierin opzettelijk een valse verklaring afleggen. Op die manier zou ook de geloofwaardigheid van de politie in het geding komen. Aangezien het modelmeldingsformulier onvoldoende informatie bevat voor de officier van justitie voor een juist oordeel omtrent het instellen van nader onderzoek naar de rechtmatigheid van het politiële geweldgebruik, dient de officier van justitie zich te wenden tot andere informatiebronnen. Het door de politieambtenaar van zijn geweldsaanwending opgemaakte proces verbaal is één van deze bronnen. Het gebruik van dit proces verbaal lijkt zich, gezien bovengenoemde verbaliseringsplicht, niet te verhouden tot de in de tweede paragraaf beschreven bescherming tegen zelfincriminatie. De door de politieambtenaar onder dwang (de verbaliseringsplicht) afgelegde verklaring (het proces verbaal) wordt immers gebruikt bij de vaststelling of een punitieve sanctie dient te worden opgelegd.

Page 49: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

49

Hoofdstuk 6 Conclusie

In dit laatste hoofdstuk zal ik allereerst datgene samenvatten wat in de voorgaande hoofdstukken vermeld is. Vervolgens zal ik in de tweede paragraaf aan de hand van deze samenvatting mijn conclusies weergeven. Het hoofdstuk zal worden afgesloten met aanbevelingen. § 6.1 Samenvatting In de hoofdstukken 2 tot en met 4 is de verbetering en verduidelijking van de meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen in de praktijk onderzocht. Dit onderzoek is verricht met behulp van literatuur, jurisprudentie en onderzoeksgegevens uit een enquête- en meldingenbestand. In het tweede hoofdstuk is beschreven hoe de Nederlandse politie en het Amsterdamse politiekorps georganiseerd is. Daarnaast is in dit hoofdstuk vermeld dat de politie beschikt over het geweldsmonopolie. De politieambtenaar beschikt over de bevoegdheid binnen de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken. Hiermee wordt echter een inbreuk gemaakt op het, in het EVRM, IVBPR en de Grondwet gewaarborgde, recht op de onaantastbaarheid van het lichaam. Een inbreuk of beperking van dit recht op lichamelijke integriteit vereist een specifieke wettelijke grondslag. Voor het politiële geweldgebruik is deze grondslag te vinden in artikel 8 van de Politiewet 1993. In de Ambtsinstructie worden nadere regels gegeven ter uitvoering van de geweldsbevoegdheid en ten behoeve van het melden van politiële geweldsaanwendingen. Het derde hoofdstuk behandelt deze meldingsprocedure uit de Ambtsinstructie en de wijziging van deze regeling in 2001. Deze wijziging heeft onder andere verbetering en verduidelijking van de meldingsprocedure van politieel geweldgebruik tot doel gehad. Volgens de huidige procedure dient de ambtenaar zijn geweldsaanwending aan zijn meerdere te melden en de meerdere dient hiervan rapport op te maken. Hierdoor wordt de politieambtenaar niet langer gedwongen informatie op schrift te stellen die achteraf, in een eventuele strafzaak, tegen hem zou kunnen worden gebruikt. De wijziging beoogt aldus de politieambtenaar te beschermen tegen zelfincriminatie. Uit het onderzoek is gebleken dat de politieambtenaar van het regiokorps Amsterdam-Amstelland zelf aangeeft dat over het algemeen, conform de meldingsprocedure, door de meerdere de geweldsrapportage wordt opgemaakt. Daarnaast is het mogelijk geweest vast te stellen dat de politieambtenaar zijn aangewende geweld in vrijwel alle gevallen onverwijld aan zijn meerdere meldt. Van welk geweld de ambtenaar aan zijn meerdere dient te melden, is de politieambtenaar echter onvoldoende op de hoogte. De opmaak van het meldingsformulier door de meerdere vindt wel binnen de voorgeschreven termijn plaats. In een ruime meerderheid van de aangetroffen formulieren is deze terstond na de melding opgemaakt. De rapportage door de meerdere dient altijd plaats te vinden door opmaak van de geweldsaanwending in het nieuwe meldingsformulier. De opmaak dient handmatig en het versturen daarvan dient per post plaats te vinden. Dit zou een reden kunnen zijn voor het feit dat dit formulier pas in 2004 bij de meeste geweldsaanwendingen gebruikt wordt, maar dat nog in de helft van alle geweldsaanwendingen dat jaar geen gebruik wordt gemaakt van dit meldingsformulier. In 2002 en 2003 wordt bij de meeste geweldsaanwendingen gebruik gemaakt van het interne meldingsformulier van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Opvallend is dat het oude meldingsformulier, conform het model van 1994, nog in 2003 gebruikt werd. In het derde hoofdstuk is eveneens het doel van het meldingsformulier aan bod gekomen. Het doel is het bieden van basisinformatie aan korpsbeheerder of de officier van justitie met het oog op de beoordeling van de vraag of aanleiding bestaat nader onderzoek te verrichten naar de juistheid van het handelen van de politieambtenaar.

Page 50: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

50

Naar aanleiding van het onderzoek ‘Onder schot’ werd geconcludeerd dat het meldingsformulier conform het model van 1994 niet voldeed als informatiebron voor een adequate beoordeling door de hoofdofficier van justitie. Omdat in het huidige meldingsformulier slechts de feiten en omstandigheden van de geweldsaanwending dienen te worden opgenomen, bevat deze geweldsrapportage minder informatie dan het oude formulier. Als de informatie uit de oude melding al onvoldoende was voor een beoordeling door justitie, dan is dit zeker het geval met het ‘nieuwe’ meldingsformulier. Naar mijn idee blijkt dit ook uit hetgeen in het vierde hoofdstuk is vermeld. In dit hoofdstuk is beschreven dat slechts in een klein aantal van de onderzochte dossiers van BIO-onderzoeken een meldingsformulier conform het model van 2001 is opgemaakt, hetgeen niet wil zeggen dat dit meldingsformulier ook daadwerkelijk door de officier van justitie bij zijn oordeel is betrokken. Het oordeel van de officier van justitie tot het instellen van nader onderzoek naar de rechtmatigheid van het handelen van de politieambtenaar wordt dus voornamelijk gebaseerd op andere informatie dan die uit het meldingsformulier. In het vijfde hoofdstuk is onderzocht of het beschermen van de politieambtenaar tegen zelfincriminatie in de praktijk geslaagd is. In het geval van doorzending van het meldingsformulier aan de officier van justitie is het doel van de informatieverstrekking het beoordelen of al dan niet het instellen van nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de politiële geweldsaanwending moet worden overgegaan. Aan de hand van dit nader onderzoek oordeelt de officier van justitie of een punitieve sanctie dient te worden opgelegd. Om zelfincriminatie te voorkomen, heeft men bepaald dat de officier van justitie de geweldsrapportage ‘ongebruikt’ dient terug te zenden, als hij overgaat tot het instellen van nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de geweldsaanwending. Tenslotte kan geconcludeerd worden dat het zwijgen van een politieambtenaar zowel strafrechtelijke als disciplinaire consequenties kan hebben. Hiermee kan gesteld worden dat voor de politieambtenaar geen ruimte is voor een beroep op het zwijgrecht. Gezien het geweldsmonopolie van de politieambtenaar en de verantwoording die hij hierover dient af te leggen, dient de politieambtenaar het ontbreken van deze mogelijkheid te accepteren. Hiervoor is al vermeld dat onderzoek van de meldingsprocedure in de hoofdstukken 3 en 4 onder andere tot de conclusie heeft geleid dat het meldingsformulier te weinig informatie biedt aan de officier van justitie om tot een gepast oordeel omtrent de rechtmatigheid van de politiële geweldsaanwending te komen. Om tot een dergelijk oordeel te komen dient de officier van justitie zich te wenden tot andere informatiebronnen. Het door de politieambtenaar van zijn geweldsaanwending opgemaakte proces verbaal is één van deze bronnen. De politieambtenaar heeft de plicht om van daadwerkelijk gebruikt geweld proces verbaal op te maken. Wegens angst voor herkenning of represailles kunnen bepaalde details achterwege worden gelaten. Het verzwijgen of niet opnemen van bepaalde feiten in het proces verbaal kan echter tot gevolg hebben dat hetgeen wel is opgenomen een valse verklaring in de zin van artikel 207 Wetboek van Strafrecht oplevert. Het verzwijgen kan het proces verbaal meinedig maken als hierdoor het wel verklaarde een zo vertekend beeld van de werkelijkheid geeft dat dit het karakter van een onwaarheid verkrijgt. Gezien de bijzondere bewijskracht van een ambtsedig proces verbaal, wordt het plegen van meineed door een politieambtenaar, door de rechter zwaar gestraft. Vooral omdat de politieambtenaar hiermee ook de geloofwaardigheid van de politie in het geding brengt. Als de niet-naleving leidt tot schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Aan het niet naleven van de verbaliseringsplicht kunnen ook disciplinaire straffen worden verbonden vanwege plichtsverzuim. Het gebruik van dit proces verbaal door de officier van justitie bij zijn oordeel tot het al dan niet instellen van nader onderzoek lijkt zich, gezien de verbaliseringsplicht, niet te verhouden tot de in artikel 6 EVRM gewaarborgde bescherming tegen zelfincriminatie. Verklaringen die niet in de eigenlijke strafzaak, maar in het voortraject onder dwang van verdachte zijn verkregen, mogen niet in een latere strafzaak tegen de verdachte als bewijs worden gebruikt.

Page 51: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

51

§ 6.2 Conclusie In de inleiding is vermeld dat politieel geweldgebruik in onze samenleving onvermijdelijk is. De politie beschikt hiertoe over het geweldsmonopolie. Aangezien met politieel geweldgebruik een inbreuk wordt gemaakt op het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam, is een wettelijke grondslag vereist. Voor het politiële geweldgebruik is deze grondslag te vinden in artikel 8 van de Politiewet 1993. In de Ambtsinstructie worden nadere regels gegeven ter uitvoering van de geweldsbevoegdheid en ten behoeve van het melden van politiële geweldsaanwendingen. De meldingsprocedure van politiële geweldsaan-wendingen is in 2001 gewijzigd met als doel verduidelijking en verbetering van de melding van politieel geweldgebruik. Daarnaast heeft men met de wijziging van de meldings-procedure beoogd de ambtenaar op afstand te plaatsen van de schriftelijke bescheiden of geautomatiseerde gegevens die van zijn handelen worden opgemaakt, zodat zelfincriminatie door de politieambtenaar wordt voorkomen. Deze wijziging is aan de hand van de volgende probleemstelling onderzocht: Welke consequenties heeft de wijziging van de Ambtsinstructie in 2001 gehad voor de praktijk van het melden van politiële geweldsaanwendingen? Aan de hand van de samenvatting in de vorige paragraaf kan concluderend gesteld worden dat de praktijk van het melden van politiële geweldsaanwendingen niet geheel vlekkeloos verloopt. Onderzoek wijst uit dat het melden en de opmaak van de geweldsrapportage vrijwel geheel volgens de voorgeschreven termijn plaatsvindt. Van welke geweldsaanwendingen onder de meldingsplicht vallen is de politieambtenaar niet goed op de hoogte. Het doorzenden van meldingsformulieren bij meer dan gering letsel of schieten met het dienstvuurwapen, vindt sporadisch plaats. Uit het onderzoek is eveneens gebleken dat het zelden voorkomt dat puur op basis van een doorgezonden meldingsformulier nader onderzoek door de officier van justitie wordt gestart. Als wel tot nader onderzoek wordt besloten, vooral naar aanleiding van een aangifte door de oorspronkelijke verdachte, baseert de officier van justitie zijn oordeel voornamelijk op informatie afkomstig uit andere bronnen dan het meldingsformulier. Mijn conclusie luidt dan ook dat de beoogde verduidelijking en verbetering van de meldingsprocedure door de wijziging in de praktijk (nog) niet behaald is. Het niet gebruiken van de informatie uit het meldingsformulier door de officier van justitie indien hij tot nader onderzoek van de geweldsaanwending overgaat, komt overeen met de voorgeschreven procedure om zelfincriminatie door de politieambtenaar te voorkomen. Door, in plaats van het meldingsformulier, gebruik te maken van het door de politieambtenaar van zijn geweldsaanwending opgemaakte proces verbaal, schiet de wijziging van de meldingsprocedure echter haar doel wel voorbij. Door de verbaliseringsplicht van de politieambtenaar wordt deze immers alsnog gedwongen verklaringen af te leggen die in een latere strafzaak tegen hem kunnen worden gebruikt. Hiermee kan gesteld worden dat het beoogde doel van de wijziging van de Ambtsinstructie, namelijk het op afstand plaatsen van de politieambtenaar om zelfincriminatie in een eventuele strafzaak te voorkomen, in de praktijk in deze gevallen niet behaald wordt. § 6.3 Aanbevelingen De conclusie uit de voorgaande paragraaf leidt tot de volgende aanbevelingen: - Wijziging van het meldingsformulier. Namelijk uitbreiding van de vragen op het formulier,

met enkele oude vragen (van het modelmeldingsformulier 1994) en vragen uit het interne meldingsformulier van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Op deze manier zou de officier van justitie het oordeel omtrent het instellen van nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de politiële geweldsaanwending alleen op basis van de geweldsrapportage kunnen maken; zonder zich tevens op andere bronnen zoals het door de ambtenaar opgemaakte proces verbaal te beroepen.

Page 52: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

52

- Daarnaast verdient het aanbeveling de opmaak en ook de verzending van het meldings-formulier per computer te doen geschieden. Op deze manier zal het opmaken van het meldingsformulier door de meerdere efficiënter en eenvoudiger plaats kunnen vinden.

- Tenslotte kan ik aanbevelen nader onderzoek te doen naar de afname van het totaal aantal meldingen van geweldsaanwendingen. Als mogelijke oorzaken van deze afname heb ik de verminderde meldingsbereidheid van de meerdere genoemd. Deze zou verminderd kunnen zijn vanwege de geringe informatie die in het formulier dient te worden opgenomen en de tijdrovende opmaakmethode van het meldingsformulier. Dit zou weer hebben kunnen leiden tot de genoemde daling van het aantal meldingen. Met deze scriptie is het echter niet mogelijk geweest aan te tonen wat de exacte oorzaak van deze daling is. Het verdient aanbeveling dit nader te onderzoeken.

Page 53: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

53

Bronvermelding

Literatuur - Algemeen Politieblad 15 juli 2000

Niet langer automatisch verdachte na geweldsincident, Instructie positie politiefunctionaris bij geweldsaanwending aangepast, Algemeen Politieblad 149 2000 15 15 juli, p. 6-6.

- Cleiren & Nijboer 2003 C. Cleiren & J. Nijboer, Strafvordering. Tekst & commentaar. De tekst van het Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten voorzien van commentaar, Deventer: Kluwer 2003.

- Cleiren & Nijboer 2004 C. Cleiren & J. Nijboer, Strafrecht. Tekst & commentaar. De tekst van het Wetboek van Strafrecht en enkele aanverwante wetten voorzien van commentaar, Deventer: Kluwer 2004.

- Corstens 2002 G. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, Arnhem: Kluwer 2002.

- Naeyé 2005a J. Naeyé, Niet zonder slag of stoot. De geweldsbevoegdheid en doorzettingskracht van de Nederlandse politie, Amsterdam: Vrije Universiteit 2005.

- Naeyé 2005b J. Naeyé, Geweldsbevoegdheden, Concepttekst, Kopij voor Tekst & Commentaar Openbare Orde en Veiligheid, Amsterdam 2005.

- Timmer 2005 J. Timmer, Politiegeweld. Geweldgebruik van en tegen de politie in Nederland, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2005.

- Timmer, Naeyé & van der Steeg 1996 J. Timmer, J. Naeyé & M. van der Steeg, Onder schot. Vuurwapengebruik van de politie in Nederland (1978-1995), Deventer: Gouda Quint 1996.

- Van der Steeg 2004 M. van der Steeg, Politietuchtrecht. Een studie naar de juridische aspecten en de praktijk, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2004.

- Wetboek van Strafvordering 2005 Wetboek van Strafvordering – supplement 147, 2005.

Elektronische bronnen - Aanwijzing opsporingsbevoegdheden

Aanwijzing opsporingsbevoegdheden, WWW <http://opportuun.drp.minjus/BelOM04/ bob/docs/14.htm> (geraadpleegd 7 november 2005).

- Grip Multimedia 2004 Grip Multimedia, Rijksrecherche, WWW <http://www.om.nl/index.php?p=rijksrecherche>, bijgewerkt 7 juli 2004.

Page 54: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

54

- Instructie Positie Politiefunctionaris bij geweldsaanwending Instructie Positie Politiefunctionaris bij geweldsaanwending, WWW <http:// wetenregelgeving/lowerobjecten.asp?BovenliggendObjectID=5048325&Docu…> (geraadpleegd 03-02-2005).

- Nederlands Politie Instituut 2005 Nederlands Politie Instituut, Overige politieorganisaties, WWW http://www.politie.nl/ overige/overigepolitieorganisaties/., bijgewerkt 5 september 2005.

- Nederlands Politie Instituut 2003 Nederlands Politie Instituut, Over de politie, WWW <http://www.politie.nl/Overige /Overdepolitie/organisatie/>, bijgewerkt 14 april 2003.

- Politie Amsterdam-Amstelland (Over de politie Amsterdam-Amstelland) Politie Amsterdam-Amstelland, Over de politie Amsterdam-Amstelland, WWW http://www.politie-amsterdam-amstelland.nl/frameset/organisatie.cfm> (geraadpleegd 5 november 2005).

Regelgeving en parlementaire stukken - Besluit van 16 juli 2001 (Stb. 2001, 387) tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de

politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar in verband met verduidelijking van de voorschriften inzake vuurwapengebruik en melding van de aanwending van geweld.

- Besluit van 8 april 1994 (Stb. 1994, 275) houdende regels met betrekking tot een nieuwe Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar en de maatregelen waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen kunnen worden onderworpen.

- Kamerstukken II, 1978-1979, 15 463, nr. 1-2.

- Regeling melding geweldgebruik van 20 april 1994, kenmerk EA94/U897 en 430277/594/GJB en Bijlage (Modelmeldingsformulier 1994).

- Regeling melding geweldsaanwending van 21 augustus 2001 (Stcrt. 2001, 168, p.8) en bijlage (Modelmeldingsformulier 2001).

Jurisprudentie Europese Hof voor de Rechten van de Mens - EHRM 25 februari 1993, NJ 1993, 485, m.nt. Knigge (Funke). - EHRM 8 februari 1996, NJ 1996, 725 (John Murray). - EHRM 17 december 1996, NJ 1997, 699, m.nt. Knigge (Saunders).

Hoge Raad - HR 20-1-1981, NJ 1981, 339. - HR 26-1-1982, NJ 1982, 353 m.nt. Th WvV. - HR 5 december 1995, NJ 1996, 422. - HR 19 december 1995, NJ 1996, 249 (Zwolsman). - HR 14 januari 1997, NJ 1997, 371. - HR 4 februari 1997, NJ 1997, 308 - HR 27 januari 1998, NJ 1998, - HR 8 december 1998, NJ 1999, 224 - HR 21 januari 2003, NJ 2004/364.

Page 55: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

55

Gerechtshof - Hof Den Bosch 10 oktober 2001, zaaknr.: Kl.01.0138. - Hof Amsterdam 23 juni 2004, nr. R04/001/12 Sv.

Rechtbank - Rechtbank ’s-Hertogenbosch 25 oktober 2004, LJN: AR4409,

Page 56: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

56

Bijlage 1 Enquête

In deze bijlage zijn de voor deze scriptie relevante vragen uit de enquête opgenomen. In de onderstaand weergegeven oorspronkelijke inleiding van de enquête is te lezen dat de daadwerkelijk enquête uit 12 pagina’s bestond. In de enquête waren in totaal 100 vragen opgenomen.

1. Als ik mijn geweldgebruik aan mijn meerdere heb gemeld, wordt de geweldsrapportage opgemaakt door a. mijzelf

Nooit / Soms / Geregeld / Vaak / Altijd

b. mijn meerdere Nooit / Soms / Geregeld / Vaak / Altijd

c. mij en mijn meerdere samen Nooit / Soms / Geregeld / Vaak / Altijd

2. De specifieke feiten en omstandigheden van mijn geweldgebruik vermeld ik a. in een proces verbaal van bevindingen

Nooit / Soms / Geregeld / Vaak / Altijd

b. in een proces verbaal van aanhouding Nooit / Soms / Geregeld / Vaak / Altijd

c. mondeling aan de meerdere Nooit / Soms / Geregeld / Vaak / Altijd

d. in de toelichting van het geweldsmeldingsformulier in Xpol Nooit / Soms / Geregeld / Vaak / Altijd

e. in de toelichting van het geweldsmeldingsformulier van Intranet

Nooit / Soms / Geregeld / Vaak / Altijd

3. Ik breng een verdachte die niet mee wil werken aan zijn aanhouding met een voetveeg naar de grond. Na

het aanleggen van de boeien gaat hij rustig mee. Ja / Nee

4. Een gestoorde verdachte die wild om zich heen zwaait, breng ik met behulp van een nekklem naar de grond. Na het aanleggen van de boeien gaat hij rustig mee. Ja / Nee

5. Na een oproep ‘assistentie collega’ zie ik ter plaatse mijn collega’s in gevecht met een agressieve verdachte. Ik help de verdachte onder controle te brengen door hem met mijn knie in de nek op de grond te drukken. De verdachte wordt vervolgens geboeid afgevoerd. Ja / Nee

Deze enquête is onderdeel van het onderzoek naar geweldgebruik van en tegen de politie in Amsterdam-Amstelland. In opdracht van de korpsleiding en namens de directie van de APAA voert de Vrije Universiteit van Amsterdam dit onderzoek uit. Doel van het onderzoek is onder meer om met behulp van de verzamelde informatie en inzichten het politiewerk veiliger te maken en de IBT daartoe te verbeteren. De aan u voorgelegde vragen en stellingen hebben betrekking op uw uitvoerende werkzaamheden in de periode 2001 t/m 2004. LET OP: uw gegevens zullen te allen tijde strikt vertrouwelijk worden behandeld en worden geanonimiseerd verwerkt. Deze enquête bestaat uit 12 pagina’s.

Hieronder leggen wij u enkele casus voor. Geef voor elke casus aan of er sprake is van geweld dat u aan uw meerdere zou melden. Omcirkel uw antwoord.

Page 57: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

57

6. Ik betrap ’s nachts een dief op heterdaad bij diefstal in een bedrijfspand. De dief rent er vandoor. Ik trek mij dienstpistool en schreeuw: ‘Politie, blijf staan’. De dief verdwijnt in het donker en ik berg mijn pistool weer. Ja / Nee

7. Na melding van een inbraak, neem ik bij het betreden van het perceel mijn dienstpistool ter hand. Als blijkt dat er geen verdachte meer aanwezig is, berg ik mijn pistool weer. Ja / Nee

8. Omstanders bemoeien zich met de aanhouding van een wildplasser. Een opdringerige man prik ik mijn wapenstok in zijn buik om hem op afstand te houden. De man houdt zich verder rustig. Ja / Nee

9. De wildplasser verzet zich tegen zijn aanhouding. Eenmaal in de boeien probeert hij mij te trappen. Om hem onder controle te krijgen kantel ik de boeien. Kennelijk doet dat pijn, want de verdachte gaat verder rustig mee. Ja / Nee

10. Tijdens het transport begint de geboeide wildplasser weer te schreeuwen en te schelden. Wanneer ik zwaar wordt beledigd sommeer ik hem zijn mond te houden. Daarop spuugt hij vol in mijn gezicht. Ik sla hem daarop met mijn vlakke hand tegen de zijkant van zijn gezicht. De verdachte zegt ‘ sorry’ en houdt zich daarna gedeisd. Ja / Nee

11. Mijn collega is in gevecht met een agressieve verdachte. Met het doel om de verdachte onder controle te brengen, spuit ik een beetje pepperspray in mijn eigen handen en wrijf dat in het gezicht van de verdachte. Ja / Nee

Page 58: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

58

Bijlage 2 Modelmeldingsformulier 2001

Page 59: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

59

Page 60: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

60

Page 61: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

61

Page 62: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

62

Page 63: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

63

Bijlage 3 Modelmeldingsformulier 1994

Bijlage bij Regeling melding geweldgebruik van 20 april 1994, kenmerk

EA94/U897 en 430277/594/GJB

onderwerp: Melding aanwenden van geweld (zie art. 1 derde lid, onder c van

de Ambtsinstructie voor politie, Koninklijke marechaussee en de

buitengewoon opsporingsambtenaar) op grond van art. 17, derde lid, onder a

en b van bovengenoemde Ambtsinstructie.

---------------------------------------------------------------------------

Aan:

→ De meerdere [naam] ...............................(op grond van art. 17

derde lid van de Ambtsinstructie)

Bij letsel van meer dan geringe betekenis (bv botbreuken en verwondingen

die ziekenhuisopname of operatief ingrijpen nodig maken) en bij ieder

gebruik van een vuurwapen (incl. waarschuwingsschot, trekken, richten of

onbedoeld afgaan) tevens aan:

→ de Officier van Justitie in het arrondissement ......................

en

→ Het ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Politie, Postbus 20011

2500 EA Den Haag

---------------------------------------------------------------------------

Op [datum en tijd incident] : ........dag ........19.. te ca. ........uur

is door mij [naam, rang en dienstnummer] (niet invullen op formulier tbv

BiZa)

: ........................................

in mijn functie als : ........................................

[ ] van het politiekorps van de regio [naam]:...........................

[ ] van de KLPD divisie [naam]: ........................................

[ ] van de [naam andere dienst]: .......................................

[ ] in de [straat en plaats incident]: .................................

geweld aangewend.

HOEDANIGHEID WAARIN GEWELD WERD TOEGEPAST

1. Was sprake van geweldstoepassing op uitdrukkelijke last van

een meerdere?

[ ] ja

[ ] nee

---------------------------------------------------------------------------

Indien het aanwenden van geweld met gebruikmaking van geweldsmiddelen op

uitdrukkelijke last van een meerdere heeft plaatsgevonden, dient dit

rapport door de meerdere te worden opgemaakt. Een specificatie van het

ingezet personeel en een toelichtende rapportage mbt de toegepaste

geweldsmiddelen dient te worden bijgevoegd (niet tbv BIZA)

---------------------------------------------------------------------------

2. Toen het geweld werd aangewend was ik:

Page 64: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

64

[ ] alleen

[ ] samen met ........ collega(s)

3. Als u onderdeel uitmaakte van een eenheid, was dit dan:

[ ] in ME-verband

[ ] in AE-verband

[ ] in "AT"-verband

[ ] in B.B.E.-verband

[ ] in een team "persoonsbeveiliging"

[ ] in ander team nl: ........

VRAGEN MET BETREKKING TOT HET BEOOGDE DOEL

4. (de dreiging met) het geweldsgebruik had tot doel:

[ ] ........perso(o)n(en) aan te houden als verdachte(n) van overtreding

van ...........................................................

[ ] ........perso(o)n(en) aan te houden die zich aan rechtmatige

vrijheidsbeneming tzv ........ [strafbaar feit] tracht(en) te onttrekken of

heeft/hebben onttrokken

[ ] ........perso(o)n(en) te kalmeren

[ ] orde te handhaven

[ ] woelingen te beteugelen (grootschalig)

[ ] eigen lijf en/of goed te verdedigen (noodweer)

[ ] lijf en/of goed van andere ambtenaren te verdedigen(noodweer)

[ ] lijf en/of goed van andere derden te verdedigen (noodweer)

[ ] een agressief dier af te weren

[ ] een agressief dier te doden

[ ] anders nl. ................................................

VRAGEN MBT HET BEREIKEN VAN HET BEOOGDE DOEL MIDDELS DE GEWELDSAANWENDING

5. Werd door uw geweldgebruik (incl. dreigen met geweld) het beoogde doel

bereikt?

[ ] ja

[ ] gedeeltelijk

[ ] nee

[ ] onbekend

6. Was u vooraf van betrokken verdachte(n) bekend dat:

[ ] redelijkerwijs mocht worden aangenomen dat hij/zij een voor

onmiddellijk gebruik gereed vuurwapen bij zich heeft/hebben en dit tegen

personen zal/zullen gebruiken

[ ] rederlijkerwijs mocht worden aangenomen dat hij/zij een voor

onmiddellijk gebruik gereed slag- of steekwapen bij zich heeft/hebben en

dit tegen personen zal/zullen gebruiken

[ ] hij/zij stond(en) gesignaleerd terzake van ................

[ ] hij/zij was/waren verdacht of veroordeeld terzake van een ernstig

misdrijf dat moet worden aangemerkt als grove aantasting van de rechtsorde

VRAGEN MBT VOORAFGAANDE DREIGING DOOR BETROKKEN VERDACHTE(N)

7. Voorafgaande dreiging was:

[ ] niet aanwezig

[ ] gericht tegen mij persoonlijk

[ ] gericht tegen andere ambtenaren

[ ] gericht tegen andere derde(n)

Page 65: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

65

8. Bij deze dreiging werd gebruik gemaakt van:

[ ] fysieke kracht

[ ] slag/steekwapen

[ ] vuurwapen

[ ] ander middel nl. ........

VRAGEN MBT GEWELDMIDDEL DAT WERD TOEGEPAST

9. Bij de geweldstoepassing heb ik gebruik gemaakt van:

[ ] fysiek geweld

[ ] korte wapenstok

[ ] lange wapenstok

[ ] elektr. wapenstok

[ ] CS-traangas middels

[ ] spuitbus

[ ] handgranaat

[ ] traangaswerper

[ ] waterwerper

[ ] surveillancehond

[ ] inzet beredenen

[ ] vuurwapen [zie *]

[ ] ander middel nl. ........

10. Als u voorafgaand aan het geweldgebruik heeft gewaarschuwd, was dit

dan:

[ ] verbaal

[ ] door te dreigen met

[ ] wapenstok

[ ] vuurwapen [zie *]

[ ] surveillancehond

[ ] ander middel nl. ........

[ ] door het lossen van ........ waarschuwingsschot(en) [zie *

11. Hebben de betrokkene(n) naar uw mening deze waarschuwing gehoord en

begrepen?

[ ] nee

[ ] slechts ten dele

[ ] waarschijnlijk wel

[ ] ja

12. Werd door de waarschuwing (bv. het waarschuwingsschot) het beoogde doel

[zie boven] bereikt?

[ ] nee

[ ] slechts ten dele

[ ] ja

13. Als niet werd gewaarschuwd, wat waren dan de omstandigheden die dit

niet toelieten? ........................................................

---------------------------------------------------------------------------

* U dient wanneer sprake is geweest van het gebruiken van het vuurwapen,

inclusief het trekken van het vuurwapen en het lossen van

waarschuwingsschot(en), ook de vragen 22 en verder in te vullen.

---------------------------------------------------------------------------

Page 66: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

66

VRAGEN MET DE GEVOLGEN VAN HET GEWELDGEBRUIK

14. Ten gevolge van het aangewende geweld ontstond schade bij:

[ ] degene tegen wie het geweld was gericht

[ ] betrokken tegen wie het geweld was gericht

[ ] betrokken ambtenaren (bv kleding, dienstauto)

[ ] andere derde(n)

15. De bovengenoemde schade uit:

..............................................................

16. Ten gevolge van het aangewende geweld ontstond licht, ernstig of zwaar

lichamelijk letsel bij:

[ernstig = fracturen, letsel dat operatie noodzakelijk maakt; zwaar =

intensive care behandeling nodig, hersenletsel of verwachte blijvende

invaliditeit]

licht ernstig zwaar

[ ] degene tegen wie het geweld was gericht. [ ] [ ] [ ]

[ ] andere ambtenaren [ ] [ ] [ ]

[ ] andere derde(n) [ ] [ ] [ ]

17. Als het aangewende geweld de dood tot gevolg had, betrof dit

[ ] een agressief dier nl. ........

[ ] de persoon tegen wie het geweld was gericht

[ ] een ander persoon nl. .........

VRAGEN MBT DE OVERIGE GEVOLGEN VAN HET INCIDENT (niet veroorzaakt door de

geweldsaanwending van de ambtenaar)

18. Ten gevolgde van het incident ontstond verder schade of lichamelijk

letsel of de dood bij / veroorzaakt door:

schade letsel dood oorzaak

[ ] mij persoonlijk [ ] [ ] ........

[ ] degene tegen wie het geweld was gericht [ ] [ ] [ ] ........

[ ] andere ambtenaren [ ] [ ] [ ] ........

[ ] andere derde(n) [ ] [ ] [ ] ........

[ ] Er is anders dan door de ambtenaar geen schade of letsel veroorzaakt

VRAGEN MBT DE PLAATS WAAR HET GEWELD WERD TOEGEPAST

19. Tijdens de toepassing van het geweld bevond ik mij:

[ ] buiten

[ ] in een politie-bureau of politie-voertuig

[ ] binnen

20. Er was sprake van:

[ ] daglicht

[ ] kunstlicht

[ ] slecht zicht

[ ] duisternis

21. Ik was gekleed in:

[ ] uniform

[ ] ME-tenu

[ ] andere "politie"-outfit

[ ] burger

Page 67: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

67

---------------------------------------------------------------------------

* Onderstaande vragen uitsluitend invullen wanneer sprake is geweest van

het gebruik van het vuurwapen, inclusief het trekken van het vuurwapen en

het lossen van waarschuwingsschot(en).

Voor iedere ambtenaar die heeft geschoten moet een formulier worden

ingevuld.

---------------------------------------------------------------------------

22. Hoeveel ambtenaren hebben geschoten: ........

23. Op hoeveel personen werd geschoten: ........

VRAGEN MBT SOORT VUURWAPEN DAT DE AMBTENAAR GEBRUIKTE

24. Welk wapen hebt u tijdens het schieten gebruikt?

[ ] pistool Walther P 5

[ ] Heckler und Koch Mp 5 semi-automatisch

[ ] Heckler und Koch Mp 5 automatisch

[ ] vuurwapen voor lange afstand precisievuur

[ ] ander vuurwapen nl. ........

25. Met welk soort munitie hebt u geschoten

[ ] volmantel

[ ] action 3

[ ] anders nl. ........

26. Hoeveel schoten heeft u gelost?

aantal schoten ........ waarvan raak ........

VRAGEN MBT HET RICHTPUNT WAAROP WERD GESCHOTEN

27. Tijdens het schieten heb is gericht op een:

[ ] persoon [ ] stilstaand [ ] bewegend

[ ] dier [ ] stilstaand [ ] bewegend

[ ] vervoermiddel [ ] stilstaand [ ] bewegend

[ ] anderszins ........

28. Als op een persoon werd geschoten, werd de exacte plaats waarop gericht

was, geraakt?

[ ] ja

[ ] nee

[ ] onbekend

[ ] n.v.t. ivm waarschuwingsschot

29. Indien u schoot op een persoon, wat was dan de exacte plaats waar u de

persoon wilde treffen?

[ ] arm[en]

[ ] hoofd

[ ] be[e]n[en]

[ ] romp

VRAGEN MBT DE POSITIE VAN WAARUIT WERD GESCHOTEN

30. In welke positie bevond u zich tijdens het schieten?

[ ] stilstaand

[ ] lopend

[ ] vanaf/vanuit rijdend voertuig

[ ] vanachter dekking

Page 68: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

68

31. Hoe groot schat u de afstand tot het doel?

[ ] 0 - 5 meter

[ ] 5 - 10 meter

[ ] 10 - 15 meter

[ ] 15 - 20 meter

[ ] meer dan 20 meter, namelijk ca ........ meter

32. In de omgeving waar u hebt geschoten was sprake van:

[ ] omstanders

[ ] verkeer

[ ] bebouwing

[ ] open terrein

SCHIETHOUDING AMBTENAAR

33. Welke schiethouding had u tijdens het schieten?

[ ] staand

[ ] knielend

[ ] zittend

[ ] liggend

[ ] vrije hand

[ ] ondersteund

[ ] wijzend gericht (noodweerhouding)

GEGEVENS VAN DE AMBTENAAR

34. Bent u een man of vrouw?

[ ] man

[ ] vrouw

35. Hoeveel jaren ervaring heeft u na de primaire opleiding

Aantal praktijkjaren ........ jaar

36. Hoeveel uren vuurwapeninstructie heeft u in de afgelopen 12 maanden

gevolgd?

Aantal lesuren ........

37. Wat is uw leeftijd? ........ jaar

38. Wat is uw persoonlijke mening over de begeleiding onmiddellijk na het

geweldgebruik?

39. Heeft u na dit incident nog suggesties tav bewapening, beschermende

middelen, vaardigheden etc.?

Page 69: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

69

Bijlage 4 Meldingsformulier Amsterdam-Amstelland

POLITIE AMSTERDAM – AMSTELLAND

Mutatienummer : ………

Onderwerp : rapportage geweldsaanwending

RAPPORT

RAPPORTEUR : ………

Geslacht : ………

Leeftijd : ………

Aantal dienstjaren : ………

Werkzaam bij korps : ………

VOORVAL:

Datum voorval : ………

Tijdstip : ………

Nadere plaatsomschrijving : ………

9. Soort eenheid tijdens voorval:

13. Optreden onder leiding van meerdere:

14. Leidinggeving door rapporteur:

15. Aantal politieambtenaren ter plaatse:

16. Aantal politieambtenaren dat vuurwapen heeft gebruikt:

17. Kledij waarin werd opgetreden:

18. Soort geweld:

19. Doel geweldsgebruik:

20. Beoogde doel bereikt:

21. Datum afgifte certificaat hondengeleider:

22. Datum afgifte certificaat hond:

23. Aantal oefeningen met hond laatste 12 maanden:

24. Soort vuurwapengebruik:

25. Datum laatste “toets” beurt scherp:

26. Datum laatste “toets” beurt FATS:

27. Datum laatste theoriedag (dagprogramma):

28. Gebruikt dienstvuurwapen:

31. Waarschuwing(en) voorafgaand aan geweldsgebruik:

33. Aantal gerichte schoten:

34. Aantal ongewilde schoten:

35. Richtpunt(en) van vuurwapengebruik:

36. Het richtobject was:

38. Afstand tot doel:

39. Houding tijdens vuurwapengebruik:

42. Geraakt lichaamsdeel:

43. Geraakt deel dier, voertuig, overige goederen:

44. Houding object(en) of persoon(en):

45. Gevolgen politieel geweldsgebruik voor verdachte(n):

46. Gevolgen politieel geweldsgebruik voor betrokken politieambtenaar(en):

47. Gevolgen politieel geweldsgebruik voor derde(n):

48. Identiteit verdachte(n) vooraf bij politieambtenaar bekend:

49. Dreiging en/of geweld door verdachte(n) kort voor of ten tijde van het

politieel geweldsgebruik, gericht tegen:

50. Soort dreiging of geweld door verdachte(n):

Page 70: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

70

51. Gebruikt beschermingsmiddel:

52. Gevolgen geweldsgebruik voor betrokken politieambtenaar(en) gepleegd

door verdachte(n):

53. Gevolgen geweldsgebruik voor verdachte(n) gepleegd door verdachte(n):

54. Gevolgen geweldsgebruik voor derde(n) gepleegd door verdachte(n):

55. Aard van de verwonding(en) van politieambtenaar:

56. Aard van de verwonding(en) van verdachte:

58. Licht ter plaatse:

59. Omstandigheden:

60. Vrij schootsveld:

61. Overige personen ter plaatse:

Deel 2, Korte omschrijving van gebeurtenissen en omstandigheden:

achtergronden en motieven

Behandelt u in ieder geval de volgende aandachtspunten:

- Taak rapporteur

- Gedrag eventuele verdachte(n)

- Verloop van gebeuren en optreden tot geweldsgebruik

- Eigen beleving en visie (proportionaliteit, subsidiariteit, emoties,

lering, e.d.)

- Relevante omstandigheden

- Verloop geweldsgebruik

- Motivatie geweldsgebruik (in eigen bewoording)

- Resultaat geweldsgebruik

- Overig

Naam rapporteur : ………

Personeelsnummer : ………

Datum invullen formulier : ………

Handtekening : ………

Naam en functie meerdere die beoordeelt: ………

Oordeel en advies meerdere : ………

Handtekening : ………

Rapporteur heeft oordeel en advies meerdere gezien, datum: ………

Handtekening : ………

Oordeel hoofdofficier van justitie: ………

Handtekening : ………

Rapporteur heeft oordeel en advies hoofdofficier van justitie gezien,

datum: ………

Handtekening : ………

Page 71: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

71

Bijlage 5 Dienstvoorschrift regiopolitie Amsterdam-Amstelland

D I E N S T V O O R S C H R I F T NR. 15.50.3 ONDERWERP: Melding gewelds- DATUM BEKENDMAKING: aanwending. woensdag, 24 december 2003 OVERWEGING De gewijzigde ambtsinstructie voor de politie en de Koninklijke Marechaussee (staatsblad 2001 387, 2002 174) waarin nieuwe regelen zijn gesteld met betrekking tot de geweldsaanwending en de melding daarvan, noopt tot een nadere regeling hieromtrent. De afdeling IBT is door mij belast met de centrale registratie van alle geweldsaanwending door politie-ambtenaren. Door de zorg van de chef Vakgroep Individuele Ontwikkeling wordt per trimester een overzicht samengesteld van de totale geweldsaanwending door politie-ambtenaren in de regio Amsterdam-Amstelland. 1. HET AANWENDEN VAN GEWELD

Het aanwenden van geweld door de medewerker dient te geschieden overeenkomstig het gestelde in artikel 8, lid 1 van de Politiewet en overeenkomstig artikel 4 t/m 16 van de Ambtsinstructie. Voor een juiste toepassing hiervan in samenhang met dit dienstvoorschrift, dient onder geweld te worden verstaan: ELKE DWANGMATIGE KRACHT VAN MEER DAN GERINGE BETEKENIS UITGEOEFEND OP PERSONEN OF ZAKEN. Onder het aanwenden van geweld wordt verstaan: HET GEBRUIKEN VAN GEWELD EN HET DREIGEN MET GEWELD, WAARONDER WORDT BEGREPEN HET TER HAND NEMEN VAN EEN VUURWAPEN. Uit bovenstaande definitie blijkt, dat er sprake is van geweldsaanwending bij o.a:

Het fysieke geweld:

• wegduwen/wegslepen demonstranten;

• het met meer dan geringe kracht toepassen van de aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden, waaronder het slaan, stoten of schoppen met enig lichaamsdeel en het met meer dan geringe kracht aanleggen van de handboeien.

Geweldsaanwending (charge) door de ME Het met schade klemrijden van voertuigen Het wapengebruik, te weten:

• korte en lange wapenstok;

• pepperspray;

• inzet diensthond, waaronder niet wordt begrepen, het revieren;

• charge met paard(en);

• elektrische wapenstok door het arrestatieteam;

• gebruik traangas door bratra of arrestatieteam;

• gebruik lawaaigranaat door het arrestatieteam;

• de waterwerper;

• het dienstpistool;

• het Heckler en Koch machinepistool.

De politiemedewerker dient zich te realiseren dat geen geweld conform dit voorschrift mag worden aangewend:

Page 72: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

72

• als het daarmee beoogde doel, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, dit niet rechtvaardigt, en

• als het doel op een andere wijze kan worden bereikt (art.8, lid 1 Politiewet).

Het is van belang dat:

• politieambtenaren handelen vanuit een attitude gericht op het voorkomen en beheersen van geweld;

• politieambtenaren geweld uitsluitend als uiterste middel gebruiken, als andere middelen falen of niet toereikend zijn;

• gebruik van geweld rechtmatig plaatsvindt met inachtneming van de beginselen van redelijkheid en gematigdheid;

• aan de veiligheid van politieambtenaren zo weinig mogelijk afbreuk wordt gedaan. Het gebruik van het dienstpistool en het Heckler en Koch machinepistool is geregeld in artikel 7 en 8 van de ambtsinstructie. Het verdient aanbeveling – ter voorkoming van ongewilde schoten, reflexschoten en ‘worstel’schoten – het wapen zoveel mogelijk in het holster te laten en situaties die eventueel vuurwapengebruik noodzaken te benaderen met de hand in de definitieve greep op het geholsterde dienstpistool.

Ter hand nemen van het dienstpistool Het ter hand nemen van het dienstpistool (artikel 10 Ambtsinstructie) moet worden opgevat als het vuurwapen uit de holster nemen, voorafgaand aan (eventueel) daadwerkelijk gebruik, in de volgende gevallen: a. in gevallen waarin het gebruik van een vuurwapen is toegestaan; b. in verband met de veiligheid van de medewerker of van anderen, indien redelijkerwijs mag

worden aangenomen dat een situatie ontstaat, waarin de medewerker bevoegd is een vuurwapen te gebruiken.

Onder het ter hand nemen van het dienstpistool wordt mede begrepen, in geval van inzet, in vaardighouding meevoeren van het Heckler en Koch machinepistool door leden van de Mobiele Eenheid of het arrestatieteam. Het ter hand nemen van het dienstpistool in de gevallen, hierboven genoemd, moet overeenkomstig artikel 17, lid 1 van de Ambtsinstructie gemeld worden middels het landelijk Meldingsformulier "Geweldsaanwending". Indien het ter hand nemen van het dienstpistool in schietwaardige situaties er niet toe leidt dat het beoogde doel wordt bereikt, dient voordat een gericht schot of noodweerschot wordt afgevuurd, een duidelijke waarschuwing gegeven te worden. (artikel 12 Ambtsinstructie) Deze waarschuwing, die zo nodig vervangen kan worden door een waarschuwingsschot, blijft slechts achterwege wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.

Gebruik handboeien Hoewel het aanleggen van de handboeien ten behoeve van vervoer van personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, niet wordt aangemerkt als geweld, mag dit slechts plaatsvinden overeenkomstig de voorwaarden, genoemd in artikel 22 van de ambtsinstructie. Dit betekent dat het standaard aanleggen van handboeien bij iedere te transporteren persoon, achterwege gelaten moet worden.

Page 73: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

73

Feiten of omstandigheden moeten het boeien redelijkerwijs vereisen:

• met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel;

• met het oog op gevaar voor veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de medewerker of van derden.

Het gebruik van handboeien moet door de gebruiker onverwijld schriftelijk worden gemeld in het dagelijks rapport, in de X-pol arrestantenmodule of in het proces-verbaal van aanhouding, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid ( artikel 23. Ambtsinstructie).

Inzet diensthond Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt. 1. Inzet van de diensthond als geweldsmiddel; 2. Inzet van de diensthond ter opsporing van een verdachte (revieren). De inzet van de diensthond als geweldsmiddel moet worden gemeld overeenkomstig punt 2.1 van dit dienstvoorschrift. Inzet van de diensthond ter opsporing van verdachten (revieren) wordt onverwijld gemuteerd in het dagelijks rapport, waarna een afschrift wordt verzonden naar de afdeling IBT. Indien het revieren van de hond leidt tot letsel van meer dan geringe betekenis bij de verdachte, moet dit gemeld worden overeenkomstig punt 2.1 van dit dienstvoorschrift. Optreden onder leiding van een meerdere (artikel 5 Ambtsinstructie) Indien wordt opgetreden onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere, wordt slechts geweld aangewend op uitdrukkelijke last van die meerdere, waarbij het geweldsmiddel door de meerdere wordt aangegeven (“gebruik pepperspray”, “gebruik wapenstok”). Ook het ter hand nemen van het vuurwapen in deze situatie geschiedt slechts op uitdrukkelijke last van de meerdere, tenzij er zich een omstandigheid (bijv. dreigende noodweersituatie) voordoet, dat de last redelijkerwijs niet kan worden afgewacht. De uitdrukkelijke last van de meerdere hoeft eveneens niet te worden afgewacht als de meerdere vooraf anders heeft bepaald. In een briefing of voorbereiding van een optreden kan een meerdere eventueel de grenzen van de geweldsaanwending en het te kiezen geweldsmiddel reeds aan de medewerker kenbaar maken. 2. HET MELDEN VAN GEWELDSAANWENDING

Melding van geweldsaanwending overeenkomstig dit voorschrift is gegrond op artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporings-medewerker.

2.1. Melding geweldsaanwending algemeen

De medewerker die geweld heeft aangewend, moet de feiten en omstandigheden dienaangaande onverwijld mondeling aan zijn meerdere melden. (art. 1, lid 2 Ambtsinstructie; A.de medewerker die uit hoofde van zijn functie of krachtens beschikking of aanwijzing met de leiding is belast of het bevel heeft over de taakuitvoering. B. Indien op grond van het bepaalde onder a. geen meerdere kan worden aangewezen; de medewerker van politie die een hogere rang heeft of, bij gelijkheid in rang, degene met de meeste dienstjaren). Deze melding wordt door de meerdere terstond vastgelegd op het landelijk Meldingsformulier Geweldsaanwending. Vervolgens wordt de melding in handen gesteld van de wijkteam- of bureauchef Hierna wordt de melding gezonden naar de Vakgroep Individuele Ontwikkeling, afdeling Integrale Beroepsvaardigheidstraining (hierna genoemd, de afdeling IBT). Na een beoordeling, afhankelijk van de soort geweldsaanwending, (onder 3) wordt de melding in handen gesteld van de Districts- of Dienstchef.

2.2. Melding gebruik pepperspray Hoewel gebruik van pepperspray in het geweldscontinuüm wordt geplaatst naast de wapenstok, gaat het hier in de eerstkomende jaren om de introductie van een nieuw geweldsmiddel. Om reden van zorgvuldigheid is besloten dat het gebruik van pepperspray

Page 74: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

74

in Nederland nog gedurende een periode van 3 jaar wordt gevolgd en geëvalueerd. Daarom moet naast de melding door de meerdere middels het landelijk meldingsformulier geweldsaanwending, het gebruik van pepperspray worden gemeld aan de landelijke onderzoekscommissie, overeenkomstig de in het korps kenbaar gemaakte werkwijze (“Werkwijze melding gebruik pepperspray”).

3. BEOORDELING VAN GEWELDSAANWENDING.

3.1. Beoordeling fysiek geweld zonder gevolg Fysiek geweld of gebruik van de wapenstok zonder meer dan gering lichamelijk letsel tot gevolg, almede pepperspraygebruik, wordt beoordeeld door de wijkteam- of bureauchef die vervolgens de districts- c.q. dienstchef informeert over de beoordeling. Een exemplaar van het dossier wordt verzonden naar de coördinator van de afdeling IBT, ter kennisneming en registratie. Het incident en de beoordeling daarvan worden door de wijkteam-of bureauchef zo spoedig mogelijk besproken met de betrokken medewerker(s).

3.2. Beoordeling geweldsaanwending in ME-verband

Beoordeling hiervan vindt plaats door de chef van het bureau Openbare Orde en Veiligheid, na een advies van de naasthogere commandant van de eenheid die geweld heeft aangewend. Na een beslissing van de chef van het Bureau Openbare Orde wordt het dossier doorgezonden naar de afdeling IBT, ter kennisneming en registratie. De Chef van de Dienst Executieve Ondersteuning wordt van het incident en de beoordeling in kennis gesteld. Het incident en de beoordeling daarvan worden door de chef BOOV zo spoedig mogelijk besproken met de betrokken medewerker(s).

3.3. Beoordeling ter hand nemen van het dienstpistool

Bij geweldsrapportage naar aanleiding van het ter hand nemen van het dienstpistool, blijft de interne beoordeling door de wijkteam- of bureauchef in eerste instantie achterwege. De coördinator IBT beoordeelt de geweldsaanwending en benaderingstechniek en geeft hieromtrent een advies aan de wijkteam- of bureauchef. Na een beslissing van de wijkteam- of bureauchef wordt het dossier in handen gesteld van de districts- of dienstchef. Een exemplaar van het dossier wordt teruggezonden naar de afdeling IBT, ter kennisneming en registratie. Het incident en de beoordeling daarvan worden door de wijkteam-of bureauchef zo spoedig mogelijk besproken met de betrokken medewerker(s).

3.4. Beoordeling inzet diensthond/dienstpaard

In geval van inzet van een surveillancehond of inzet dienstpaard bij het aanwenden van geweld voorziet de chef van de afdeling Hondengeleiders, respectievelijk de chef van de afdeling Beredenen het rapport van een advies. Hierna wordt het rapport doorgezonden naar de chef van de afdeling IBT. Deze beoordeelt de inzet met betrekking tot de geweldsaanwending en benaderingstechniek, waarna het dossier wordt doorgezonden naar de chef van de Dienst Executieve Ondersteuning. Na een beslissing van dit diensthoofd wordt het dossier teruggezonden naar de afdeling IBT, ter kennisneming en registratie. Het incident en de beoordeling daarvan worden, door de chef Beredenen of Hondengeleiders zo spoedig mogelijk besproken met de betrokken medewerker(s).

3.5. Beoordeling daadwerkelijk gebruik dienstpistool (ernstvuur)

Bij geweldsmelding naar aanleiding van het daadwerkelijk gebruik van het dienstpistool, blijft de interne beoordeling eveneens achterwege. De melding wordt door de wijkteam of bureauchef, binnen 48 uur ter kennis gebracht van de Officier van Justitie van de afdeling Staf, Beleid en Strategie (SBS). Een exemplaar van het meldingsformulier wordt gezonden naar de chef van de afdeling IBT. De districtschef of dienstchef pleegt vervolgens overleg met de Officier van Justitie, waarna eventueel de rijksrecherche of het bureau Interne Onderzoeken wordt ingeschakeld.

Page 75: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

75

Daarnaast wordt de coördinator IBT om een beoordeling van de geweldsaanwending en de toegepaste benaderingstechniek gevraagd. Het dossier wordt doorgezonden naar de Hoofdofficier van Justitie. Na een beslissing van de Hoofd-officier van Justitie wordt het dossier teruggezonden naar de afdeling IBT, ter eventueel verdere afwikkeling en registratie. Het incident en de beoordeling daarvan worden door de wijkteam-of bureauchef zo spoedig mogelijk besproken met de betrokken medewerker(s).

3.6. Beoordeling geweld met als gevolg, letsel van meer dan geringe betekenis of de

dood Onder letsel van meer dan geringe betekenis dient te worden verstaan: Ernstig letsel, dat bestaat uit bijvoorbeeld botbreuken en andere verwondingen die ziekenhuisopname of operatief ingrijpen noodzakelijk maken, alsmede zwaar letsel zoals hersenletsel, verwachte blijvende invaliditeit of letsel waarbij intensive care-behandeling noodzakelijk is. In dit geval wordt de melding door de districts- of dienstchef binnen 48 uur ter kennis gebracht van de Officier van Justitie, afdeling SBS. Een afschrift van het meldingsformulier wordt gezonden naar de chef van de afdeling IBT. De districtschef of dienstchef pleegt overleg met de Officier van Justitie van de afdeling, waarna eventueel de Rijksrecherche of het Bureau Interne Onderzoeken (BIO) wordt ingeschakeld. Daarnaast wordt de coördinator IBT om een beoordeling van de geweldsaanwending en de toegepaste benaderingstechniek gevraagd. Na beoordeling wordt het dossier doorgezonden naar de Hoofdofficier van Justitie. Na een beslissing van de Hoofdofficier van Justitie wordt het dossier uiteindelijk teruggezonden naar de afdeling IBT, ter afwikkeling en registratie. Het incident en de beoordeling daarvan worden door de wijkteam-of bureauchef zo spoedig mogelijk besproken met de betrokken medewerker(s).

3.7. Melding OM, overig geweld met als gevolg, enig letsel Na overleg met het Openbaar Ministerie Amsterdam, afdeling Staf Beleid en Strategie, is overeengekomen dat alle geweldsaanwending waardoor letsel is veroorzaakt, hoe gering dit letsel ook is, alsmede alle bijtincidenten, na interne beoordeling, via de coördinator IBT ter kennis wordt gebracht van de afdeling SBS. Dit geschiedt in de vorm van overzichtslijsten en verzamelstaten.

4. SCHIETEN OP DIEREN

De bemoeienis van de politie met dieren zal zich in dit verband in het algemeen beperken tot de categorieën hulpbehoevende dieren en/of gevaarlijke dieren.

4.1. Bij hulpbehoevende dieren

a. Door de eigenaar dient een dierenarts gewaarschuwd te worden. b. Voor politiële assistentie kan de hulp worden ingeroepen van personeel van de

afdeling Beredenen of de afdeling Hondengeleiders. c. Voor het verzorgen en afvoeren van dieren kan middels het C.I.C. een beroep gedaan

worden op personeel van de stichting dierenambulance.

Page 76: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

76

Indien niet van bovengenoemde mogelijkheden gebruik gemaakt kan worden (het beest kan zodanig lijden dat er onmiddellijk een eind aan gemaakt moet worden), kan het dier middels een schot uit het dienstpistool uit zijn lijden worden verlost. Voordat men hiertoe besluit, dient men er zich van te overtuigen dat het letsel van het dier zodanig is, dat herstel uitgesloten moeten worden geacht en het doden met een pistoolschot zonder enige risico kan plaatsvinden ( risico van uitschot) . Bij het doden van grotere dieren, zoals runderen, paarden en dergelijke, dient men zich bovenal te realiseren dat de Action-3 patroon meestal onvoldoende resultaat oplevert. Indien de ernst van de situatie geen uitstel toelaat, wordt geadviseerd het trefpunt te kiezen in de kop van het dier, midden in de rechte lijn tussen oogkas en gehooringang, of de hartstreek direct achter een der voorpoten.

4.2. Agressieve en/of gevaarlijke dieren

a. Hier dient te worden gehandeld als onder punt 4.1. onder b en c omschreven. b. Bovendien kan de hulp worden ingeroepen van een daarvoor aangewezen

dierenverzorger of arts van Artis (met een verdovingsinjectie middels geweer of pistool, of met een geweer met de daartoe geëigende munitie). Dit kan slechts geschieden door tussenkomst van het C.I.C.

c. Indien het dier daadwerkelijk direct gevaar oplevert kan, afhankelijk van het dier, dit gedood worden door middel van een pistoolschot (zie toelichting bij punt 4.1.).

5. VERDERE PROCEDURE AFHANDELING GEWELDSAANWENDING

5.1. Maatregelen t.a.v. de medewerker Bij geweldsaanwending, genoemd onder punt 3.1 t/m 3.4 van dit dienstvoorschrift zal de districts- of dienstchef of de chef van het bureau Openbare Orde en Veiligheid- eventueel na een onderhoud met degene die het geweld aanwendde - de zaak namens mij afdoen, dan wel schriftelijk zijn conclusie en advies over de zaak geven. In voorkomende gevallen zal ik hierna de Korpsbeheerder van advies dienen. Bij geweldsaanwending genoemd onder punt 3.5 en 3.6 is het oordeel van de Hoofdofficier van Justitie van doorslaggevend belang. Afhankelijk van dit oordeel kan hij/zij bepalen dat de zaak intern - door de chef – wordt afgehandeld, dan wel dat een nader onderzoek wordt ingesteld of zelfs tot vervolging wordt overgegaan. Uitgangspunt is echter – ingevolge de instructie positie politiefunctionaris bij geweldsaanwending van het college van procureurs-generaal – dat de politiemedewerker die geweld heeft aangewend, niet meteen als verdachte wordt aangemerkt. Er moet uitgegaan worden van een gelegitimeerd gebruik van de geweldsbevoegdheid. Pas als daar gerede twijfel over bestaat, moet hij/zij als verdachte worden aangemerkt. De Regeling Rechtsbijstand, dienstvoorschrift 04.20.8, geeft nadere regelen betreffende de rechtspositie van de politiemedewerker in een dergelijke situatie.

5.2. Vuurwapengebruik

De door de medewerker verschoten munitie dient hij/zij zo spoedig mogelijk aan te vullen. Daartoe kan hij/zij zich met een kopie van de mutatie in het dagelijks rapport vervoegen bij de afdeling IBT. Het dienstpistool van betrokkene wordt, indien het gebruik daarvan letsel ten gevolg heeft gehad, door diens chef ingenomen en wordt voor een eventueel in te stellen technisch onderzoek ingeleverd bij het bureau Forensisch Technische Onderzoeken van de Dienst Centrale Recherche. Ook wanneer letsel onbekend is omdat de verdachte nog voortvluchtig is, wordt het wapen ingenomen. De Wapenkamer voorziet de betrokken medewerker dan van een ander dienstpistool.

5.3. Pepperspraygebruik De medewerker vervangt het door hem/haar gebruikte pepperspraybusje wordt door een nieuw exemplaar. Het gebruikte busje wordt hiertoe ingeleverd bij de Inspecteur van Dienst aan het onderdeel.

Page 77: Meldingsplicht vs. Zwijgrecht - Politieacademie...1.1 Probleemstelling en opbouw van de scriptie De vraag is of bovenstaande wijziging van de Ambtsinstructie in de praktijk ook daadwerkelijk

Meldingsplicht vs. Zwijgrecht Een onderzoek naar de consequenties van de gewijzigde meldingsprocedure van politiële geweldsaanwendingen.

77

Ieder onderdeel of wijkteam beschikt over een buffervoorraad van minimaal 10 busjes, in beheer bij de Inspecteur van Dienst. De pepperspray wordt aan het bureau bewaard in een deugdelijk afgesloten kast. De buffervoorraad wordt tijdig aangevuld. Hiertoe ondertekent de inspecteur van dienst een formulier M-115. Tegen inlevering van de gebruikte busjes en het formulier M-115 kan bij de wapenkamer een nieuwe buffervoorraad worden afgehaald. De gebruikte busjes pepperspray worden door de wapenkamer ter beschikking gesteld van de afdeling IBT, ten behoeve van trainingsdoeleinden.

Voortgang beoordeling en afhandeling melding of rapportage De beoordeling van geweldsaanwending dient zo spoedig mogelijk na de melding te geschieden. Desgevraagd worden aan de medewerker tussentijds inlichtingen verstrekt. De meerdere licht de medewerker zo spoedig mogelijk in over de afhandeling van de melding. (artikel 19 ambtsinstructie)

De Korpsbeheerder van het Regionaal Politiekorps Amsterdam-Amstelland,

namens deze

De Korpschef,

J. Kuiper.