Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling...

56
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2009 - 2010 Thijs VANDEWALLE Promotors: Prof. Dr. F. Almqvist en Prof. Dr. R. Verdonk Co-promotors: Dr. H. Van der Bracht en Dr. A. Scheepens Scriptie voorgedragen in de 2 de Master in het kader van de opleiding tot MASTER IN DE GENEESKUNDE Literatuurstudie: “De behandeling van kraakbeenletsels ter hoogte van de knie.”

Transcript of Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling...

Page 1: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

FACULTEIT GENEESKUNDE EN

GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Academiejaar 2009 - 2010

Thijs VANDEWALLE

Promotors: Prof. Dr. F. Almqvist en Prof. Dr. R. Verdonk

Co-promotors: Dr. H. Van der Bracht en Dr. A. Scheepens

Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot

MASTER IN DE GENEESKUNDE

Literatuurstudie: “De behandeling van kraakbeenletsels ter hoogte van de knie.”

Page 2: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos
Page 3: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

FACULTEIT GENEESKUNDE EN

GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Academiejaar 2009 - 2010

Thijs VANDEWALLE

Promotors: Prof. Dr. F. Almqvist en Prof. Dr. R. Verdonk

Co-promotors: Dr. H. Van der Bracht en Dr. A. Scheepens

Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot

MASTER IN DE GENEESKUNDE

Literatuurstudie: “De behandeling van kraakbeenletsels ter hoogte van de knie.”

Page 4: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

“De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie

beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander

gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van

resultaten uit deze scriptie.”

06/05/2010

Thijs Vandewalle Prof. Dr. F. Almqvist

Page 5: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

Voorwoord

In de eerste plaats wil ik mijn promotor Prof. Dr. Almqvist danken voor het leveren van een boeiend

onderwerp, met mogelijkheden waarover het laatste woord nog lang niet gezegd is.

Verdere dank gaat uit naar Dr. Hans Van der Bracht en Dr. Alexander Scheepens die direct betrokken

waren bij deze masterproef. Via een constructieve samenwerking boden zij belangrijke informatie aan

en zorgden voor een kritische evaluatie van mijn werk.

Ook mijn ouders wil ik bedanken voor de vele steun en aanmoedigingen die ze mij tijdens het schrijven

van mijn masterproef gaven.

Tenslotte wil ik ook de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Gent

bedanken voor de beschikbaarheid van alle geconsulteerde artikels en boeken.

Page 6: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

Inhoudstafel

1. ABSTRACT 1

2. INLEIDING 3

3. ALGEMENE ACHTERGROND 4

3.1 Anatomie van het kniegewricht .................................................................................................. 4

3.2 Histologie van het gewrichtskraakbeen ...................................................................................... 5

3.3 Pathologie van kraakbeen in het kniegewricht ........................................................................... 7

3.3.1 Traumatische kraakbeenletsels .......................................................................................... 7

3.3.2 Osteochondritis dissecans .................................................................................................. 8

3.3.3 Beeldvorming en classificatie van kraakbeenletsels .......................................................... 9

3.3.4 Factoren die het intrinsiek herstelvermogen van het kraakbeen beïnvloeden ................. 11

4. METHODOLOGIE 12

5. RESULTATEN 13

5.1 Conservatieve behandeling ....................................................................................................... 14

5.1.1 Indicaties .......................................................................................................................... 14

5.1.2 Techniek ........................................................................................................................... 15

5.1.3 Revalidatieprotocol .......................................................................................................... 15

5.1.4 Resultaten ......................................................................................................................... 15

5.2 Microfractuur ............................................................................................................................ 16

5.2.1 Indicaties .......................................................................................................................... 16

5.2.2 Techniek ........................................................................................................................... 16

5.2.3 Revalidatieprotocol .......................................................................................................... 18

5.2.4 Resultaten ......................................................................................................................... 20

5.3 Autologe mosaïcplastie ............................................................................................................. 22

5.3.1 Indicaties .......................................................................................................................... 22

5.3.2 Techniek ........................................................................................................................... 22

5.3.3 Revalidatieprotocol .......................................................................................................... 24

5.3.4 Resultaten ......................................................................................................................... 24

5.4 Autologe chondrocyten injectie (ACI) ...................................................................................... 25

5.4.1 Indicaties .......................................................................................................................... 25

5.4.2 Techniek ........................................................................................................................... 26

5.4.3 Revalidatieprotocol .......................................................................................................... 29

5.4.4 Resultaten ......................................................................................................................... 30

5.5 MACI (matrix-associated ACI) ................................................................................................ 32

5.5.1 Indicaties .......................................................................................................................... 32

5.5.2 Techniek ........................................................................................................................... 32

Page 7: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

5.5.3 Revalidatieprotocol .......................................................................................................... 33

5.5.4 Resultaten ......................................................................................................................... 34

5.6 AMIC (Autologous matrix induced chondrogenesis) ............................................................... 34

5.6.1 Indicaties .......................................................................................................................... 34

5.6.2 Techniek ........................................................................................................................... 35

5.6.3 Revalidatieprotocol .......................................................................................................... 36

5.6.4 Resultaten ......................................................................................................................... 36

5.7 Prothetische interpositie ............................................................................................................ 37

5.7.1 Indicatie ........................................................................................................................... 37

5.7.2 Techniek ........................................................................................................................... 37

5.7.3 Revalidatieprotocol .......................................................................................................... 38

5.7.4 Resultaten ......................................................................................................................... 38

5.8 Overzicht van de resultaten ....................................................................................................... 39

6. DISCUSSIE 41

7. BESLUIT 45

8. REFERENTIELIJST 46

Page 8: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

1

1. ABSTRACT

Inleiding: Focale kraakbeenletsels ter hoogte van de knie na een traumatische gebeurtenis worden

geclassificeerd door Outerbridge. Ze zijn veel voorkomend en kunnen onbehandeld aanleiding geven tot

de vorming van gonartrose. De symptomen die dit letsel met zich meebrengt bestaan vooral uit

zwelling, pijn en verminderde functie ter hoogte van de knie. Kraakbeen heeft nagenoeg geen potentieel

om zichzelf te herstellen door de afwezigheid van bloedvoorziening in dit weefsel. Enkel wanneer het

subchondrale bot bijkomend is gepenetreerd, kan er een inflammatoir genezingsproces optreden in het

aangetaste kniegewricht. Mesenchymale beenmergcellen zullen hierbij het kraakbeendefect vullen en

een herstelweefsel induceren. Ondanks dit genezingsproces is het gevormde herstelweefsel

minderwaardig aan het normale gewrichtskraakbeen daar het vooral uit type I collageen opgebouwd is.

Er zijn reeds verschillende technieken beschreven die een poging ondernemen om het letsel te

behandelen en eventueel te herstellen. Zo zullen de verschillende strategieën voor de aanpak van focale

kraakbeenletsels geanalyseerd worden.

Methodologie: Aan de hand van een literatuurstudie wordt op zoek gegaan naar de eigenschappen van

elke behandelingsprocedure van focale kraakbeenletsels. Er wordt hiervoor gebruik gemaakt van

wetenschappelijke boeken en artikels die in de biomedische bibliotheek of via Pubmed beschikbaar zijn.

Resultaten: Naast de toepassing van conservatieve therapie, waarbij men zowel farmacologische als

niet-farmacologische ingrepen beschrijft, poogt men focale kraakbeenletsels aan te pakken met een

chirurgische procedure. Men kan microfractuur beschouwen als het induceren van een herstelweefsel

door het doorprikken van de subchondrale laag. Zo wordt een fibrocartilagineus herstelweefsel

aangemaakt. Toch blijkt dit weefsel mettertijd te remodelleren tot een stabieler kraakbeenweefsel. Deze

techniek blijkt ideaal in de behandeling van kleine letsels (< 4 cm²). In navolging van deze techniek

ontstond AMIC waarbij men de microfractuur gaat combineren met het gebruik van een

collageenmembraan, zodat ook grotere kraakbeenletsels ook kunnen worden aangepakt. Mosaïcplastie

kan men omschrijven als een transplantatie van kraakbeenweefsel. Zo zal men osteochondrale pluggen

wegnemen uit een weinig belast compartiment van de knie en gaat men deze pluggen inplanten ter

hoogte van het letsel. Deze techniek kan men eveneens toepassen als er een klein kraakbeenletsel is. Bij

toepassing van ACI gaat men na afname van een biopsie, chondrocyten intensief kweken om deze

vervolgens in het letsel te spuiten. Men kan hierbij eventueel gebruik maken van een scaffold om de

chondrocyten netjes in te plaatsen zoals beschreven bij MACI. Deze beide technieken kan men

toepassen in de aanwezigheid van een groot kraakbeenletsel. Tenslotte kan men bij ouderen gebruik

maken van een prothetische interpositie omdat bij deze mensen de biologische herstelcapaciteit reeds tot

Page 9: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

2

een minimum is gereduceerd. Deze behandelingen kunnen op basis van indicaties, operatietechniek,

revalidatieprotocol en resultaten worden vergeleken.

Discussie: Men vindt dat elke behandelingsprocedure zijn specifieke indicaties heeft waarbij zo goed

mogelijke resultaten worden behaald. Deze gevonden subjectieve en objectieve scores blijken echter

zeer moeilijk met elkaar te vergelijken door de aanwezigheid van een enorme heterogeniteit in de

klinische resultaten. Op gebied van revalidatie zal men rekening houden met zowel de duur als het

comfort van elk protocol. Tenslotte zullen ook de kosten en de technische moeilijkheid van iedere

procedure een belangrijke factor in de behandelingskeuze zijn.

Page 10: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

3

2. INLEIDING

Het gezonde gewrichtskraakbeen doorstaat hoge hoeveelheden mechanische druk dankzij de

voortdurende aanmaak van nieuwe extracellulaire matrix door de chondrocyten, de cellen van het

gewrichtskraakbeen. (Bhosale and Richardson, 2008) De voornaamste functies van dit ECM bestaan

vooral uit het beschermen van de chondrocyten tegen mechanische druk en de opstapeling van cytokines

en groeifactoren die noodzakelijk zijn voor de werking van de kraakbeencellen. (Verstraete et al., 2004)

Ondanks zijn duurzaamheid en de mogelijkheid om zichzelf te handhaven is gewrichtskraakbeen toch

kwetsbaar voor traumata of ziektes die onherstelbare schade aan het kraakbeen kunnen toebrengen.

Aangetast kraakbeenweefsel, geclassificeerd volgens Outerbridge, heeft namelijk slechts een

gelimiteerd potentieel om spontaan te genezen, doordat het gewrichtskraakbeen niet bevloeid wordt.

Aan de hand van een literatuurstudie gaan we in deze scriptie het ontstaan en de aanpak van focale

kraakbeenletsels analyseren. Aangezien het gewrichtskraakbeen bij adolescenten en volwassenen een

biologische herstelcapaciteit heeft, kunnen er bij deze populatie verschillende ingrepen worden

uitgevoerd. Deze operaties zijn bedoeld om de pijn te verlichten en de functie van de aangetaste knie

sterk te verbeteren. De indicaties, de operatietechniek en het revalidatieprotocol worden voor elke

techniek grondig besproken. Zo toont de manier waarop de revalidatie na de verscheidene

operatietechnieken verloopt, sterke variaties op gebied van comfort en duur. Daarnaast wordt getracht

om de resultaten van de verschillende technieken met elkaar te vergelijken aan de hand van een aantal

belangrijke eindpunten. Sinds 1990 is men namelijk op zoek naar de ideale behandelingstechniek voor

focale kraakbeenletsels. Men wil hierbij streven naar een zo goed mogelijk resultaat op korte maar ook

zeker op lange termijn. Deze resultaten omvatten zowel de subjectieve evaluatie van de behandelde

patiënten alsook de objectieve klinische gegevens. (Saris et al., 2008) Ook de survival van iedere

techniek proberen we met elkaar te vergelijken. Op deze manier gaan we op zoek naar de vraag of een

bepaalde techniek beter is voor de behandeling van deze focale kraakbeenletsels dan andere procedures.

Er wordt tevens getracht om op economisch gebied een kosten-batenanalyse van de verscheidene

technieken uit te voeren.

Naast de conservatieve behandelingsmethoden zoals fysiotherapie of medicatie, gaat het hier om de

volgende behandelingsprocedures. De microfractuur is gebaseerd op de wetenschap dat het doorprikken

van het subchondrale bot een herstelproces op gang kan brengen. (Steadman et al., 2001) Vervolgens is

er de ACI (autologe chondrocyten injectie ) waarbij men na afname van een biopsie, gekweekte

chondrocyten in een 2de

tijd in het letsel zal brengen en zo een herstel induceren. (Brittberg, 2008)

Verder zijn er de AMIC (Autologous matrix induced chondrogenesis) en MACI (Matrix-associated

ACI), dit zijn beiden technieken gebaseerd op de voorgaande waarbij er nog een extra element wordt

Page 11: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

4

toegevoegd aan de behandelingsmethode. (Steinwachs et al., 2008) (Nehrer et al., 2009) Ook

mosaïcplastie wordt besproken waarbij men een eigen osteochondrale plug zal laten wegnemen om

vervolgens te laten inplanten ter hoogte van het letsel. (Szerb et al., 2005) Als laatste zal men de

techniek van het gebruik van een lokale metalen prothese bespreken. Deze zal toegepast worden bij

oudere mensen bij wie de biologische herstelcapaciteit heel laag is. (Becher et al., 2008)

3. ALGEMENE ACHTERGROND

3.1 Anatomie van het kniegewricht

De knie vormt het overgangsgewricht tussen het onderbeen en het bovenbeen. Het gaat om een

scharniergewricht, waardoor het mogelijk is het bovenbeen ten opzichte van het onderbeen over een

afstand van 140° te buigen en vervolgens weer te strekken. (Kerckaert, 2006) Er zijn drie botstukken

betrokken bij de kniebewegingen, namelijk de femur, de tibia en de patella. De gewrichtsoppervlakken

van de knie ter hoogte van de trochlea, de condylen en de patella zijn allen met gewrichtskraakbeen

bedekt. Het articulatievlak op de beide tibiacondylen is nagenoeg vlak, daarom spreken we van een

tibiaplateau. De as van de femurdiafyse staat schuin ten opzichte van de loodlijn en vormt zo een hoek

met de verticale tibia-as; beiden liggen dus niet in elkaars verlengde maar vormen een stompe hoek van

173°. Het kniegewricht wordt verder gestabiliseerd door de aanwezigheid van enkele gewrichtsbanden,

zowel de voorste en achterste kruisband als de mediale en laterale collaterale band zullen een zekere

houvast aan de knie geven. Ook de beide menisci hebben hun belang in het kniegewricht daar zij als

schokbreker voor zware krachten zullen fungeren. Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet

daar het plooibaar en niet broos is. Het gewrichtskraakbeen, dat het gewrichtsoppervlak bedekt met

ongeveer 4 mm, laat vlotte botbewegingen in het kniegewricht toe. (Kerckaert, 2006) De aanwezigheid

van grote hoeveelheden water is van groot belang voor het kraakbeen want dit verklaart de belangrijke

buigzaamheid die deze structuur bezit. Het is daarom voornamelijk op die plaatsen in het lichaam

aanwezig waar het skelet vervormingen moet kunnen toelaten. Opvallend bij het gewrichtskraakbeen is

dat deze structuur geen bloedvaten, zenuwen en lymfevaten bevat. (O’Driscoll, 1998) Het kraakbeen

krijgt zijn zuurstof vanuit de omringende gewrichtsvloeistof. Het wordt hierbij geholpen door zijn eigen

elasticiteit en de mogelijkheid om water op te nemen. Zo zal bij een belasting van het gewricht door de

druk een hoeveelheid vloeistof met zijn afvalstoffen uit het kraakbeen worden geperst. Naarmate de

druk opnieuw vermindert, zal de vloeistof gevoed met zuurstof en voedingsstoffen terug in het

kraakbeen sijpelen. Het gebruik van een gewricht staat dus in voor de gezondheid van het aanwezige

kraakbeen. Vlak onder deze laag gewrichtskraakbeen ligt dan een laagje subchondraal bot. (De Morree,

2008) De belangrijkste functies van het gewrichtskraakbeen bestaan in het voorzien van een glijdend

oppervlak voor het gewricht en het absorberen van schokken op het gewricht waardoor er minimalisatie

van de druk op het subchondrale bot is. (Bhosale and Richardson, 2008)

Page 12: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

5

3.2 Histologie van het gewrichtskraakbeen

Er zijn verschillende soorten kraakbeen, namelijk het hyalien kraakbeen, het elastisch kraakbeen en het

fibrocartilagineus weefsel. Het gewrichtskraakbeen bestaat uit hyalien kraakbeen. Deze structuur bestaat

zowel uit cellen of de chondrocyten, een ECM (extracellulaire matrix) en water. Water zal 65 à 80% van

het kraakbeen innemen, wat aan deze structuur de mogelijkheid geeft om zijn vorm aan te passen aan de

onderhevige druk in het gewricht. Daarnaast is water ook een middel voor bevochtiging van het

gewrichtsoppervlak, dat zo zorgt voor het glijdend oppervlak. (Bhosale and Richardson, 2008) De

chondrocyten vormen 1 à 5 % van het volume en liggen in de holtes van de matrix. Deze ronde cellen

hebben geen onderling contact, in tegenstelling tot cellen aanwezig in het bot. Deze cellen komen in

groepjes voor en vormen een chondron die met hun omgevende matrix drukkussens vormen. Ze

synthetiseren alle componenten van het ECM, zodat deze continu worden vernieuwd. Hun oppervlak is

rijkelijk voorzien van extensies en zo wordt de uitwisseling tussen de cel en het ECM vergroot.

Daarnaast produceren ze ook de enzymen die verantwoordelijk zijn voor de afbraak van de matrix. Alle

functies van de chondrocyten worden gemoduleerd door de druk die wordt uitgeoefend op het gewricht.

(Bhosale and Richardson, 2008) De ECM dat rond de chondrocyten ligt, bestaat uit collageenvezels en

proteoglycanen. De voornaamste vezels zijn van het type collageen II (90-95%), opgebouwd uit 3 α-

ketens. (Fig. 1) Ook collageen type V, VI, IX, X en XI zijn in kleinere hoeveelheden aanwezig in het

gewrichtskraakbeen. (Mandelbaum et al., 1998) De proteoglycanen vormen 10-20% van het kraakbeen.

Ze houden door hun negatieve lading water vast zodat een osmotische druk ontstaat die ervoor zorgt dat

het kraakbeen niet gemakkelijk gecomprimeerd kan worden. Ze zorgen ook voor het in evenwicht

houden van de elektrolytenbalans. De dagelijkse synthese van proteoglycanen onderhoudt de kwaliteit

van het gewrichtskraakbeen en zorgt ook voor de nodige aanpassingsmogelijkheden. (Fitzgerald et al.,

2002) De glycosaminoglycanen, de subunits van de proteoglycanen, bestaan hoofdzakelijk uit

chondroïtinesulfaat en keratansulfaat. (Mandelbaum et al., 1998) De voornaamste functies van het ECM

zijn het beschermen van de chondrocyten tegen mechanische druk en opstapeling van cytokines en

groeifactoren die noodzakelijk zijn voor de chondrocyten. Zo regelen ze de diffusie van nutriënten naar

de chondrocyten en acteren als een signaaltransducer voor de cellen. (Verstraete et al., 2004) Behalve

aan de vrije gewrichtsoppervlakken is alle hyalien kraakbeen omgeven door perichondrium, een laag

dicht bindweefsel, ook wel kraakbeenvlies genoemd. De mesenchymale cellen van het perichondrium

tegen het kraakbeen kunnen differentiëren tot kraakbeencellen. (De Morree, 2008) Bloedvaten,

lymfevaten en zenuwelementen zijn wel aanwezig in het perichondrium, dat zo instaat voor de voeding

door middel van diffusie. Herstel van gekwetst kraakbeen start vanuit het perichondrium, dat traag

ingroeit in het kraakbeenletsel; dit herstelweefsel zal frequent verkalken. (De Morree, 2008)

Het gewrichtskraakbeen bestaat histologisch uit 4 verschillende zones waarbij de meest oppervlakkige

zone, parallel aan het gewrichtsoppervlak, wordt gekenmerkt door de bedekking met een dunne film

Page 13: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

6

synoviaal vocht. Deze filmlaag zorgt voor het glijdend gewrichtsoppervlak en voorziet ook in de

voeding van het kraakbeen. De uitgerokken chondrocyten in deze zone produceren hoge concentraties

collageen en lage concentraties proteoglycanen, zodat deze zone het meeste water bevat. Deze laag

fungeert ook als een filter voor grote macromoleculen zodat het kraakbeen wordt beschermd van het

synoviaal immuunsysteem. (Bhosale and Richardson, 2008) De onderliggende zone, de transitionele

zone, bezit een lagere celdensiteit en de plompe cellen liggen ingebed in de overvloedige extracellulaire

matrix. Daarnaast liggen de collageenvezels hier in een willekeurig patroon. (Bhosale and Richardson,

2008) De radiale zone bevat de hoogste concentraties aan proteoglycanen en de grootste diameter

collageenvezels. Daartegenover is de densiteit van de cellen, die hier rond en in kolommen gerangschikt

zijn, het laagst. De zichtbare grens tussen de radiale zone en gecalcifiëerde zone noemt men de

“tidemark”, ze is zichtbaar met behulp van tolueen blauw. (Bhosale and Richardson, 2008) De diepste

zone of de gecalcifiëerde zone bevat kleine hoeveelheden cellen ingebed in een gemineraliseerde

matrix en toont zo een lage metabolische activiteit. De unieke, hypertrofische chondrocyten

synthetiseren type X collageen, dat verantwoordelijk is voor de structurele integriteit en ook schokken

absorbeert voor het subchondrale bot. Deze zone vormt een belangrijke overgangszone naar het minder

veerkrachtige, onderliggende subchondrale bot, waarbij de onregelmatige, hoog gevasculariseerde

subchondraal plaat de grens zal vormen. De aanwezige chondrocyten zijn in staat om sulfaat te

incorporeren in de pericellulaire matrix, die de individuele chondrocyten of een cluster chondrocyten

met hun matrix omgeeft. (Bhosale and Richardson, 2008)

Fig. 1: De schikking van het ECM rond de chondrocyten in het gewrichtskraakbeen (Mandelbaum et

al., 1998)

Page 14: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

7

3.3 Pathologie van kraakbeen in het kniegewricht

Daar het in deze scriptie gaat over focale kraakbeenletsels ter hoogte van het kniegewricht, zal

gonartrose hier niet besproken worden. De behandeling van gonartrose is ook totaal verschillend van

deze bij een kraakbeenletsel. Men moet er wel rekening mee houden dat een niet- of slecht behandeld

focaal kraakbeenletsel op de duur kan evolueren naar gonartrose. Gewrichtskraakbeen kan aangetast

worden door zowel een degeneratief proces als een traumatische gebeurtenis. Met een degeneratief

proces bedoelen we dat het kraakbeen door een intrinsieke ziekte wordt aangetast en daardoor minder

weerstand heeft tegen normale drukken. (Homminga, 1993) We gaan ons hier beperken tot de

bespreking van de traumatische kraakbeenletsels.

3.3.1 Traumatische kraakbeenletsels

Het betreft hier letsels aan het kraakbeen die veroorzaakt zijn door een ongeval, of door repetitieve

kleinere traumata. Zo zal bij ongeveer 16 % van de acute knieletsels met een intra-articulaire bloeding

een kraakbeenletsel optreden. (O’Driscoll, 1998) De meest voorkomende traumata zijn een patella-

luxatie, een rotatietrauma of een rechtstreeks contacttrauma op de knie. (Homminga, 1993)

Als gevolg van een trauma kan microbeschadiging van de chondrocyten optreden. Dit kan leiden tot

cellulaire degeneratie en uiteindelijk tot celdood. Daarnaast zal ook de collageenmatrix aangetast

worden met een verhoogde hydratatie en fissuratie in het kraakbeen en verdikking van het subchondrale

bot. Tenslotte zal ook de productie van proteoglycanen door de chondrocyten gereduceerd worden.

(Bhosale and Richardson, 2008) Beschadigd kraakbeen zwelt op en doet het gewricht soms kraken; deze

crepitaties worden waargenomen ter hoogte van de gewrichtsspleten. Met een diagnostisch orthopedisch

onderzoek is het soms niet mogelijk om een duidelijk onderscheid te maken met een meniscusletsel.

Met een passieve flexie- extensiebeweging van de knie kan namelijk in beide gevallen pijn

geprovoceerd worden. Traumatische kraakbeenletsels kunnen geïsoleerd voorkomen maar zijn meestal

geassocieerd met meniscale en/of ligamentele schade. Wanneer er een meniscus- of ligamentschade

optreedt, kunnen daarbij chondrale fracturen, osteochondrale fracturen of contusies van kraakbeen

ontstaan.(Homminga, 1993) Zelfs slechts een geringe contusie kan het kraakbeen beschadigen en

degeneratie tot necrose van de chondrocyten tot gevolg hebben. Voor het ontstaan van kraakbeenletsels

kunnen er 3 verschillende krachten verantwoordelijk worden gesteld: compactie-, schuif- en

avulsiekrachten. Bij compactie wordt een kracht uitgeoefend loodrecht op het gewrichtsoppervlak, zoals

bij een klap op de patella waardoor het patellair kraakbeen tegen de femurcondyl wordt gecomprimeerd.

Schuifkrachten werken dan weer tangentieel in op het gewrichtsoppervlak, zoals bij een luxerende

patella, die tegen de rand van de laterale femurcondyl aanstoot. Avulsie van gewrichtskraakbeen kan

optreden als de achterste kruisband een stuk kraakbeen van de mediale femurcondyl afrukt of als het

mediale retinaculum van de patella een stuk van het patellakraakbeen afscheurt bij een laterale luxatie

van de patella. (Homminga, 1993) De krachten die inwerken op gewrichtskraakbeen gaan hun

Page 15: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

8

belangrijkste invloed uitoefenen op de plaats van overgang van gecalcifiëerd naar niet-gecalcifiëerd

kraakbeen. Bij adolescenten bestaat er nog weinig gecalcifiëerd kraakbeen en is er een sterke verbinding

tussen kraakbeen en bot, zodat tangentiële krachten doorgeleid worden naar het onderliggende bot. Dit

verklaart waarom in deze leeftijdsgroep een hoge frequentie van osteochondrale fracturen bestaat,

terwijl bij volwassenen pure chondrale fracturen frequenter voorkomen. (Homminga, 1993) Bij een

draaitrauma kan een osteochondrale fractuur ontstaan, waarbij een stukje kraakbeen samen met een

fragment bot wordt afgeslagen. Dit fenomeen is gunstiger dan een chondrale fractuur omdat ze

herkenbaar is op een röntgenfoto en omdat ze na fixatie en terugplaatsing een goede prognose

heeft.(Verhaar and Van Mourik, 2008) Bij een gedeeltelijke breuk of infractie van het subchondrale bot,

leidt dit tot onvoldoende steun voor het overliggende hyalien kraakbeen. Zo zal ondanks het feit dat de

voeding van het kraakbeen plaats vindt door de synoviale vloeistof, het kraakbeen toch snel beschadigd

raken, doordat het voor zijn mechanische eigenschappen afhankelijk is van het onderliggende bot.

(Homminga, 1993)

3.3.2 Osteochondritis dissecans

Bij osteochondritis dissecans zal er een aseptische necrose van een klein fragment van het subchondrale

bot optreden, het bovenliggende kraakbeen blijft wel vitaal doordat deze wordt bevloeid door het

synoviaal vocht. Het laterale deel van de mediale femurcondyl wordt het meest aangetast en bij

bilaterale vormen moet men steeds de mogelijkheid van epifysaire dysplasie uitsluiten. Een

osteochondritis dissecans van de patella is eveneens mogelijk. Deze aandoening komt het meest voor bij

jonge, mannelijke patiënten. Bij een nog niet uitgegroeid skelet zal een belangrijk deel van de gevallen

spontaan genezen. De oorzaak van osteochondritis dissecans is nog onbekend maar het zou kunnen

ontstaan door repetitieve traumata die zo de bloedvoorziening storen, met als uiteindelijke gevolg een

subchondrale necrose. Als ernstig gevolg van de necrose beschrijft men het loskomen van necrotisch

bot, men noemt dit stuk weefsel een corpus liberum. Ook zonder het loskomen van necrotisch bot

kunnen er typische klachten bij osteochondritis dissecans optreden zoals wisselende, stekende pijn die

toeneemt bij belasting. Daarnaast kan er lichte zwelling, verspringinggevoel en mogelijks blokkage van

het gewricht optreden.

Soms zal de patiënt als gevolg van de stekende mediale pijn met de voet in exorotatie rondlopen om zo

het contact tussen het letsel en de eminentia van de tibia zoveel mogelijk te mijden. Dit noemt men een

positief teken van Wilson, dat typisch aanwezig is bij osteochondritis dissecans ter hoogte van het

kniegewricht. (Verhaar and Van Mourik, 2008)

Page 16: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

9

3.3.3 Beeldvorming en classificatie van kraakbeenletsels

Kraakbeenletsels kunnen aan de hand van een MR-scan of een artroscopie het best gevisualiseerd

worden. Door het gebruik van 3-dimensionele en vet-supressieve beelden bij MRI zal men naast de

afwijkingen in het gewrichtskraakbeen ook veranderingen in de subchondrale plaat kunnen aantonen.

Beenmergcysten, subchondrale cysten en granulatieweefsel zullen samen met veranderingen in de

interne structuur en de biochemische compositie van het gewrichtskraakbeen eveneens gevisualiseerd

kunnen worden.(Verstraete et al., 2004) Men moet steeds de diepte van het letsel, de mogelijke

kneuzingen van het subchondrale bot of eventueel avasculaire necrose registreren. (Mandelbaum et al.,

1998) Momenteel zijn er 3 MR-sequenties aangetoond die een uitstekende sensiviteit hebben voor de

detectie van graad II tot IV letsels, namelijk de T2 fast spin-echo (FSE), de T1 vetonderdrukkende 3D

spoiled gradient echo (GRE) en de 3D doubled echo steady state. (Verstraete et al., 2004) Bij

osteochondritis dissecans kan men meestal op een laterale RX-opname de diagnose stellen maar bij

twijfel zal men eventueel ook een MRI-scan laten uitvoeren. (Verhaar and Van Mourik, 2008)

De kraakbeenschade kan ter hoogte van het kraakbeenoppervlak aanvangen, met de typische

aanwezigheid van superficiële fissuratie. Daartegenover kan het proces ook diep in het kraakbeen

starten waarbij er een verstoring van het collageennetwerk zal optreden met daaropvolgend een

verhoogde hydratatie en zwelling van het kraakbeen. Bij een letsel van de knie zal er een loslating van

intra-articulaire degeneratieve enzymen zoals cytokines en stromelysine plaatsvinden. Deze dragen bij

tot de afbraak van het kraakbeen. (Mandelbaum et al., 1998) Om het effect van natuurlijk beloop en

chirurgische behandeling te kunnen evalueren is een nauwkeurige verslaggeving van het soort letsel en

de uitbreiding noodzakelijk. Gemiddeld zullen de kraakbeenletsels zo’n 2 cm² groot zijn, waarbij de

meeste defecten worden aangetroffen ter hoogte van de mediale femurcondyl. (Becher et al., 2009) Men

zal een onderscheid maken tussen letsels waarbij de volledige dikte van het kraakbeen is aangetast en

deze waarbij slechts een partieel stuk is aangetast. De letsels over volledige dikte of de osteochondrale

letsels reiken tot de subchondrale botlaag en zullen hoofdzakelijk voorkomen bij mensen tussen 30 en

40 jaar. Verschillende systemen zijn reeds gebruikt om de omvang van het letsel van het

gewrichtskraakbeen te beschrijven aan de hand van artroscopische beelden. In 1961 beschrijft

Outerbridge een methode van gradering die op basis van de dikte van kraakbeenletsels is opgemaakt.

Deze classificatie wordt tot op heden nog gebruikt. Graad I en II kunnen als partieel letsel beschouwd

worden en graad III en IV als letsels over de volledige dikte. (Mandelbaum et al., 1998) Over 1000

patiënten zullen gemiddeld zo’n 20% van de letsels worden gecategoriseerd onder de graad IV - letsels.

(Becher et al., 2009) (Tabel 1 en Fig. 2)

Page 17: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

10

Graad 0 Normaal kraakbeen

Graad I Het letsel presenteert zich als een zachte plaats; het kraakbeen is enkel

wat verweekt en gezwollen.

Graad II Er zijn oppervlakkige scheurtjes of fibrillaties in het kraakbeen. Er

zijn erosies of ulceraties in minder dan 50% van het kraakbeen.

Graad III De scheuren zijn nu echte kloven of fissuren. Er zal nu meer dan 50%

maar minder dan 100% aangetast zijn.

Graad IV Er zijn echte gaten in het kraakbeen die doorlopen tot in het bot onder

het kraakbeen. Het bot zal dus blootliggen

Tabel 1: Outerbridge classificatie van kraakbeenletsels (Fitzgerald et al., 2002)

Fig. 2: De Outerbridge classificatie (Mandelbaum et al., 1998)

De ‘International Cartilage Repair Society’ (ICRS) heeft een methode ontwikkeld om een

kraakbeenletsel te documenteren en classificeren aan de hand van verschillende variabelen. Naast de

dikte van het letsel, dat men met de zonet besproken Outerbridge-classificatie zal indelen, zal men de

etiologie nagaan. Het is namelijk belangrijk om te weten of het gaat om een specifiek acuut probleem of

een chronische repetitieve aandoening; acute en chronische oorzaken kunnen wel beide aan de orde zijn

en dus is het soms moeilijk om de etiologie duidelijk te bepalen. De grootte van het letsel moet steeds

nauwkeurig worden gemeten met behulp van een probe. Letsels kleiner dan 4 cm² worden klein

genoemd, groter dan 4 cm² zal men het over een middelgrote tot grote defecten hebben. Letsels kleiner

dan 2 cm² kunnen asymptomatisch zijn en kunnen zo over lange duur meestal geen degeneratieve

gevolgen hebben; hun prognose is dus de meest gunstige. Middel- tot hele grote letsels hebben een

minder goede prognose en zullen gepaard gaan met pijn, zwelling en verminderde functie. De

Page 18: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

11

hoeveelheid gewrichtskraakbeen dat het subchondrale bot nog omringt, zal ook een belangrijke factor

zijn, daar bij steun op de knie het subchondrale bot in direct contact zou kunnen staan met het ander

gewrichtsvlak. Zo zal vooral bij grote letsels het bot minder beschermd worden en bijgevolg inzakken,

wat kan resulteren in degeneratie. Dit gewrichtsverlies kan men op radiografieën vaststellen. De locatie

van het letsel en of deze mono-, bi- of multipolair is, zal eveneens bepalend zijn voor de prognose.

(Mandelbaum et al., 1998)

3.3.4 Factoren die het intrinsiek herstelvermogen van het kraakbeen beïnvloeden

Herstel van een kraakbeenletsel is onder optimale omstandigheden zoals een normaal lichaamsgewicht,

een gezond leven en voldoende beweging zonder piekbelasting, in beperkte mate mogelijk bij een

patiënt jonger dan 30 jaar. Als bij een traumatische aantasting van het kraakbeen enkel de matrix

partieel is geraakt en de chondrocyten niet verstoord zijn, kunnen deze chondrocyten nieuwe

proteoglycanen aanmaken en zo het kraakbeen in principe herstellen. (Bhosale and Richardson, 2008)

Het genezingsproces bij kraakbeenletsels wordt bepaald door het avasculaire karakter van het weefsel

en de delingscapaciteit van de chondrocyten. Toch zal als gevolg van de zeer beperkte proliferatie van

de chondrocyten en de lage capaciteit om in het kraakbeendefect te migreren, een zeer beperkte

genezingstendens te bemerken zijn. (Homminga, 1993) Daarbij komt dat onbehandelde focale

kraakbeenletsels zullen leiden tot symptomatische progressieve artrose; men grijpt dus best in.

Als de letsels doorlopen tot in de subchondrale botlaag zullen er zich mesenchymale cellen, afkomstig

uit het beenmerg, naar het gewrichtsoppervlak verplaatsen. Zo zullen de kraakbeendefecten opgevuld

worden met een bloedstolsel waarin bloedvaten groeien om dan uiteindelijk een fibreus of

fibrocartilagineus weefsel te vormen. Dit herstelweefsel heeft een verminderde veerkracht en is een

voorbode voor de ontwikkeling van gonartrose. Het gevormde littekenweefsel kan een grote variabiliteit

vertonen in zijn histologische en biochemische samenstelling. Typisch zal dit weefsel biomechanisch

minderwaardig zijn aan het normale gewrichtskraakbeen daar het een gestegen hoeveelheid collageen I

zal bevatten. Men zal ook een gewijzigde architectuur en een willekeurige oriëntatie van de

collageenvezels noteren. (O’Driscoll, 1998)

Zowel de diepte en grootte van het letsel, de leeftijd van de patiënt als de aanwezige druk ter hoogte van

het letsel zullen een invloed hebben op het lokale herstelproces. Een volledig letsel zal de zichtbare

“tidemark” overschrijden en zo een weg vormen voor mesenchymale beenmergcellen die in het defect

kunnen geraken. Dit zal leiden tot de vorming van het minderwaardig fibrocartilagineus kraakbeen.

(Bhosale and Richardson, 2008) Als het gaat om een puur chondraal letsel van het gewrichtskraakbeen,

zonder geassocieerde beschadiging van het bot, zal er geen herstelproces van start gaan daar aan de

wondranden een clustering van chondrocyten optreedt zonder genezing van het defect. Deze letsels

Page 19: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

12

zullen dus statisch blijven daar er geen biologische mechanismen zijn om een herstellende cascade te

starten. (Mandelbaum et al., 1998) Ook de grootte van het letsel zal bepalend zijn voor de

herstelrespons. Een experimentele studie met paarden toonde namelijk aan dat letsels kleiner dan 2 tot 4

millimeter diameter, met behulp van continue passieve beweging, zullen leiden tot een complete

genezing na 9 maanden. Grotere defecten zullen daarentegen niet helemaal herstellen en gaan gepaard

met een herstelweefsel dat fibrocartilagineuze eigenschappen bezit. Defecten kleiner dan 1cm² zullen

minder geneigd zijn om de spanningsverdeling op het subchondrale bot te beïnvloeden en zullen zich

normaal niet uitbreiden. (Bhosale and Richardson, 2008) Een hoge leeftijd zal enkele gevolgen hebben

voor het gewrichtskraakbeen; zo kan er hydratatie van het gewrichtskraakbeen optreden en zal het aantal

chondrocyten sterk verminderen. (Bhosale en Richardson, 2008) Daarnaast zal ook de mitotische en

synthetische activiteit van de chondrocyten gereduceerd worden zodat herstelprocessen bij volwassenen

en ouderen tot een minimum worden herleid. Het is daarom bij ouderen niet meer nuttig om een

chirurgische ingreep uit te voeren maar bij jongeren, die nog een goede herstelcapaciteit hebben zal een

ingreep wel te verantwoorden zijn. (Buckwalter and Mankin, 1998) De diepte van het letsel is tevens

leeftijdsgerelateerd; zo zullen kinderen en adolescenten meestal osteochondrale letsels oplopen, terwijl

volwassenen vooral pure chondrale letsels ontwikkelen daar zij al over een goed ontwikkelde

gecalcifiëerde zone beschikken. Osteochondrale letsels bij kinderen met groeiende botstukken zullen

normaal zonder probleem genezen, terwijl dit bij volwassenen zelden het geval zal zijn. (Bhosale and

Richardson, 2008) Ook de plaats van het letsel kan zijn belang hebben wat betreft de herstelcapaciteit.

Zo kan een letsel gelegen zijn in een gebied waar continu hoge druk aanwezig is, maar dat kan even

goed ook in een gebied gelokaliseerd zijn waar er vrijwel geen druk te bespeuren is.

Gewrichtskraakbeen zal zich anders gedragen bij verschillende drukken; zo zal immobilisatie of

verminderde druk leiden tot een daling in de synthese van glycosaminoglycanen maar ook in een

reductie van proteoglycanen en een irreversibele verstoring van de collageenfibrillen. (Bhosale and

Richardson, 2008).

4. METHODOLOGIE

Aan de hand van een literatuurstudie gaat men op zoek naar de verschillende behandelingsprocedures

van focale kraakbeenletsels. Deze technieken worden allen met elkaar vergeleken om zo tot de beste

strategie te komen. Allereerst bestudeert men met behulp van de boeken van Fitzgerald et al., Verhaar

and Van Mourik en De Morree, die in de biomedische bibliotheek te raadplegen zijn, uitgebreid de

anatomie en histologie van het normale gewrichtskraakbeen ter hoogte van het kniegewricht. Na deze

basis te hebben doorgenomen, wordt aan de hand van de trefwoorden “articular cartilage” en “knee”

naar enkele overzichtsartikels over de pathologie en herstelmechanismen van het gewrichtskraakbeen

via Pubmed gezocht. Hierbij lijkt de review van Bhosale and Richardson uit 2008 een goed vertrekpunt

Page 20: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

13

voor de verdere zoektocht. Vanuit een aantal overzichtsartikels kan vervolgens via de relevante

referenties en het gebruik van ISI Web of Knowledge op zoek worden gegaan naar meer specifieke

artikels per behandeling. In eerste instantie zoekt men naar enkele RCT’s (Randomized Controlled

Trials), level 1 op het gebied van Evidence Based Medicine waarbij een dubbelblinde vergelijkende

studie wordt uitgevoerd, aangezien dit de meest relevante literatuur is. Aangezien deze RCT’s bijna niet

te vinden zijn, wordt er vooral gebruik gemaakt van case series, level 4 artikels waarbij men aan de hand

van een specifieke groep patiënten de klinische resultaten van 1 bepaalde techniek gaat uitwerken.

Daarnaast kunnen ook enkele vergelijkende cohortenstudies, level 3 , geconsulteerd worden. Verder

worden nog op verzoek van promotor Prof. Dr. Almqvist enkele artikels van Nehrer, Marcacci, Saris,…

geconsulteerd via Pubmed daar deze auteurs belangrijke autoriteiten zijn op gebied van behandeling van

kraakbeenletsels. Zo werkt men op basis van deze artikels de techniek, het revalidatieprotocol, de

indicatiestelling en de resultaten verder uit. De verschillende resultaten worden uitgedrukt door een

aantal klinische scores, de tevredenheid van de patiënt en de survival of overleving. De voornaamste

klinische score omvat de KOOS (Knee injury and Osteoarthritis Outcome Score) die aan de hand van

een enquête met vragen over symptomen aan de knie de mogelijke dagelijkse activiteiten van de patiënt

zal evalueren. Daarnaast zullen ook de Tegner schaal (een activiteitenschaal), de Lysholm score (die aan

de hand van een vragenlijst de knie-instabiliteit zal beoordelen), de ‘quality of life’ en de Cincinatti-

score (de zwelling, de pijn en de activiteit worden gequoteerd) worden vermeld. Het histologisch

resultaat van het aanwezige gewrichtskraakbeen postoperatief zal eveneens deel uitmaken van de

resultaten. De survival wordt in geen enkele van de geraadpleegde artikels besproken.

5. RESULTATEN

Door het gebruik van vooral case series gaan we zowel de conservatieve als operatieve behandelingen

van focale kraakbeenletsels beschrijven. Aan de hand van enkele RCT’s kan ook een vergelijkende

analyse tussen verschillende technieken worden geëvalueerd. De conservatieve behandelingen omvatten

niet-medicamenteuze therapieën zoals het gebruik van krukken of braces, de uitvoering van oefeningen

voor het kniegewricht of warmte- en koudetherapie. Daarnaast kunnen ook bepaalde farmaca de

kniesymptomen verlichten. Meestal zullen deze conservatieve ingrepen insufficiënt zijn en zal men

genoodzaakt zijn tot operatieve ingreep.

De mogelijke operatieve behandelingen van kraakbeenletsels kunnen worden ingedeeld in verschillende

categorieën. Zo kan er gesproken worden van de herstellende en de vernieuwende procedures. De

herstellende of beenmerg stimulerende technieken zullen het defect aanpakken door het opvullen met

een weefsel dat zo goed als mogelijk het normale, gezonde gewrichtskraakbeen probeert te benaderen.

Microfractuur en AMIC (Autologous membrane induced chondrogenesis) zijn beiden technieken die op

Page 21: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

14

dit principe gebaseerd zijn waarbij men wel poogt om het bekomen weefsel zo sterk mogelijk te doen

gelijken op het normaal kraakbeen. (Shah et al., 2007) Om een echt histologisch en biologisch herstel

van het gezonde gewrichtskraakbeen en eventueel subchondrale bot te bekomen, kunnen ook een aantal

procedures beschreven worden. Zo kan men aan de hand van een chondrocyten - afname en vervolgens

gecontroleerde kweek, bij ACI (Autologe Chondrocyten Injectie) het kraakbeen volledig opnieuw laten

opbouwen. Men kan hierbij ook gebruik maken van een matrix waardoor de chondrocyten in een

bepaalde plaats gehouden kunnen worden. Ook bij mosaïcplastie zal men door het wegnemen van

gezond kraakbeen op een licht belaste plaats, het letsel kunnen vullen met een structureel normaal

kraakbeenweefsel. (O’Driscoll, 1998) Tenslotte introduceerde men onlangs een lokale prothese waarbij

kleinere kraakbeenletsels behandeld kunnen worden. Deze metalen prothese zal het letsel opvullen, met

als doel de pijn weg te nemen en een functioneel herstel te bekomen. (Becher et al., 2009)

Bij alle behandelingsprocedures moet men steeds rekening houden met de effectiviteit en veiligheid van

de ingreep. Op gebied van effectiviteit zal men steeds het hyalien kraakbeen bevoordelen tegenover het

fibrocartilagineus weefsel. Ook de eliminatie van pijn bij rust, beweging en hoge intensiteit zal samen

met het verdwijnen van de zwelling en stijfheid een belangrijke factor zijn. Tenslotte zal ook de

snelheid en het succes van de terugkeer van atleten naar hun sporttak bepalend zijn voor de effectiviteit

van de ingreep. Op vlak van veiligheid bevoordeelt men de ingrepen met weinig nevenwerkingen of

complicaties, die zowel op fysiek als psychologisch vlak kunnen voorkomen. Mogelijke lokale

complicaties kunnen bijvoorbeeld hypertrofie, loslating en fragmentatie van de ent of het herstelweefsel

inhouden. Andere mogelijke systemische complicaties zijn een diepe veneuze trombose of een

neurovasculair letsel. Daarnaast kunnen ook lokale infecties en allergieën mogelijk een bepaalde

procedure benadelen. (Mandelbaum et al., 1998)

We zullen zowel de conservatieve als verschillende operatieve behandelingen één voor één bespreken

op basis van de indicatiestelling, de techniek, het revalidatieprotocol en de klinische resultaten.

5.1 Conservatieve behandeling

5.1.1 Indicaties

De conservatieve behandelingen van focale kraakbeenletsels kunnen worden toegepast op patiënten die

wachten op hun operatieve ingreep. Ze kunnen eveneens worden aangewend als het gaat om een heel

klein letsel dat onder normale omstandigheden spontaan zal herstellen waarbij het gebruik van krukken

en oefeningen voor het kniegewricht dit herstel nog positief beïnvloeden. (Homminga, 1993)

Viscosupplementatie en chondroprotectieve producten kunnen worden toegepast op graad I tot III

kraakbeenletsels. (Fitzgerald et al., 2002)

Page 22: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

15

5.1.2 Techniek

De mogelijke niet-medicamenteuze therapieën zijn spierversterkende oefeningen, passieve bewegingen

van het gewricht en het gebruik van een brace of krukken. (Homminga, 1993) Bijkomend kan men nog

gebruik maken van warmte – of koudetherapie en zullen ook sporten zoals fietsen en zwemmen een

positieve invloed hebben op het herstel. (Verhaar and Van Mourik, 2008)

Naast deze verschillende niet-medicamenteuze strategieën kunnen ook een aantal geneesmiddelen hun

invloed hebben op een kraakbeenletsel. Zo kunnen NSAIDS (Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs)

en intra-articulaire infiltraties met corticoïden worden toegediend. Daarnaast bespreekt men de

chondroprotectieve producten en viscosupplementatie. De chondroprotectieve stoffen zijn

samenstellingen die de synthese van collageen en proteoglycanen door de chondrocyten stimuleren; ze

worden voorgesteld als inhibitoren van kraakbeendegeneratie. De meest gebruikte dergelijke stoffen zijn

de endogene moleculen van gewrichtskraakbeen zoals daar zijn: hyaluronzuur, chondroïtinesulfaat en

glucosaminesulfaat. Chondroïtinesulfaat heeft z’n structurele werking door de competitieve binding en

inhibitie van degeneratieve enzymen. Deze medicatie werkt langzaam en kan pas na 2 tot 3 maanden z’n

vruchten afwerpen. Viscosupplementatie werkt eveneens chondroprotectief door intra-articulaire

injecties van oplossingen sodium hyaluronaat dat de vloeibare eigenschappen van de matrix herstelt. Zo

zal het hyaluronaat bevochtiging en schokabsorptie verbeteren in het al aangetaste gewrichtskraakbeen.

Dergelijke injecties dienen 3 tot 5 keer te worden toegediend. (Fitzgerald et al., 2002)

5.1.3 Revalidatieprotocol

Na het spontane herstel van hele kleine kraakbeenletsels kan men ook nog geruime tijd gebruik maken

van een brace om volledige steun op de aangetaste knie te mijden. Daarnaast zullen ook oefeningen,

waarbij het kniegewricht in beweging wordt gehouden zonder al te zware belasting, worden aanbevolen.

(Homminga, 1993)

5.1.4 Resultaten

Zowel het gebruik van brace of krukken als de toepassing van oefeningen voor het kniegewricht zullen

de revalidatieduur duidelijk verkorten. Daarnaast zal de toepassing van fysiotherapie enkele symptomen

zoals pijn en zwelling, die de patiënt hinderen in z’n dagelijks functioneren, doen verminderen.

(Homminga, 1993) Ook de NSAIDS en intra-articulaire corticoïden zullen een verlichting van de

symptomen tot stand brengen maar hebben net als de fysiotherapie geen effect op het eigenlijke herstel

van de kraakbeenletsels. Chondroprotectieve producten en viscosupplementatie zijn geneesmiddelen die

een operatieve ingreep misschien niet noodzakelijk maken. Beide behandelingen hebben namelijk in

klinische onderzoeken een gunstig effect getoond op de symptoomverlichting en de verminderde

progressie van degeneratieve veranderingen. Zo heeft viscosupplementatie bemoedigende resultaten

Page 23: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

16

getoond bij graad I, II en III kraakbeenletsels. Toch is de viscosupplementatie door zijn enorm hoge kost

en noodzaak tot meerdere injecties nog niet op het voorplan getreden. (Fitzgerald et al., 2002)

5.2 Microfractuur

5.2.1 Indicaties

De microfractuur - procedure werd ongeveer 30 jaar geleden geïntroduceerd door Prof. Dr. R.

Steadman met het idee dat het waarschijnlijk een voordeel heeft op voordien uitgevoerde technieken

zoals drilling. Deze techniek is bestemd voor patiënten met kleine (< 4 cm²) traumatische letsels in de

knie die geëvolueerd zijn tot kraakbeendefecten over de volledige dikte. Om microfractuur te kunnen

uitvoeren moeten deze chondrale letsels zich bevinden in een zone tussen de femur en de tibia of in de

contactzone tussen de patella en de trochleare groef. Ook onstabiel kraakbeen dat het subchondrale bot

bedekt, kan met microfractuur aangepakt worden. (Steadman et al., 2001) Microfractuur blijkt eveneens

een 1ste

lijnbehandeling te zijn bij atleten. (Mithöfer et al., 2006)

Een mogelijke contra-indicatie voor het gebruik van deze techniek is de aanwezigheid van een

anatomische afwijking in het kniegewricht waarbij de mechanische hoek tussen de tibia en de femur

meer dan 5° varus of valgus is van de normale hoek. Daarnaast zal ook bij patiënten die geen strikte

revalidatiekuur zien zitten en bij letsels die niet de volledige dikte van het kraakbeen aantasten,

microfractuur afgeraden worden. Bij de onmogelijkheid om tijdens de revalidatie alle steun op het

gezonde been te brengen en bij patiënten ouder dan 50 jaar wiens herstelprocessen tot een minimum zijn

herleid, zal deze techniek eveneens achterwege gelaten worden. (Steadman et al., 2003)

5.2.2 Techniek

De chondrocyten die aanwezig zijn in het aangetaste gewrichtsoppervlak zullen geen hersteleffect

genereren als de schade beperkt is tot de kraakbeenlaag. Enkel als de onderliggende subchondrale

botlaag ook aangetast is, kan er herstel geïntroduceerd worden. De strategie van de microfractuur is

hierop gebaseerd om kraakbeenletsels aan te pakken. (Bhosale and Richardson, 2008) Het gaat om een

artroscopie waarbij 2 gaatjes in de knie worden gemaakt om de artroscoop en de werkmaterialen in te

brengen. Indien nodig kunnen tezelfdertijd andere noodzakelijke ingrepen in de knie worden uitgevoerd.

(Steadman et al., 2001) Na beoordeling van het kraakbeendefect zullen de nog resterende onstabiele

kraakbeenfragmenten van het onderliggende bot worden gedebrideerd aan de hand van een curette of

een speciaal scheerapparaat. Men dient bij het debrideren goed op te letten dat men het subchondrale bot

niet te zwaar beschadigt. Alle losliggende kraakbeenfragmenten en eventuele kleine botstukjes in de

buurt van de letsel zullen worden weggenomen zodat het defect omringd is door gezond

kraakbeenweefsel en het letsel een groef vormt om de gevormde klonter samen te houden. Daarna is het

heel belangrijk om een grondige en volledige verwijdering van de gecalcifiëerde kraakbeenlaag uit te

Page 24: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

17

voeren. (Knutsen et al., 2004) Om zware schade aan het subchondrale bot te vermijden, zal men

artroscopisch met een els verschillende gaatjes in de subchondrale plaat maken. Bij voorkeur zal men de

els loodrecht in het bot inbrengen en de gaatjes zullen zo dicht mogelijk tegen elkaar worden gemaakt

waarbij ze elkaar niet mogen doorbreken. De verschillende gaatjes zullen op zo’n 3 mm van elkaar

gemaakt worden. (Knutsen et al., 2004) (Steadman et al., 2001) Men zal starten vanuit de periferie van

het kraakbeendefect dicht bij de grens met het gezonde kraakbeen om zo naar het centrum op te

schuiven. Zo zullen gaatjes van 1,5 tot 2 mm groot en 2 tot 4 mm diep gecreëerd worden door de

artroscopische naald die geen necrose van het bot zal veroorzaken. (Steadman et al., 2001) (Fig. 3)

Fig. 3: Met een naald worden gaatjes in het subchondrale bot gemaakt. (Steadman et al., 2001)

Na het lossen van de garrot zal men via de artroscoop snel de vrijlating van druppels beenmerg en bloed

in de gaatjes kunnen observeren; deze stoffen zullen de aanmaak van het vervangkraakbeen

introduceren (Fig. 4). De mesenchymale stamcellen zijn in lage concentraties in het beenmerg aanwezig,

ze zijn de voorlopers van oa. bot, kraakbeen, spieren en bindweefsel. Zo zullen ze kunnen differentiëren

naar chondrocyten die een belangrijke bron van het kraakbeen zijn. (Steinwachs et al., 2008) Als de

vloei adequaat gebeurt, zal men alle instrumenten uit de knie verwijderen en kan het vocht uit de knie

geëvacueerd worden. (Steadman et al., 2001)

Page 25: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

18

Fig. 4: Het vrijkomen van bloed en beenmerg uit het subchondrale bot nadat deze doorprikt werd.

(Steadman et al., 2001)

De sleutel voor de gehele procedure ligt in het zich vestigen van de klonter merg in een optimaal milieu.

Zo zal de capaciteit van de mesenchymale stamcellen uit het beenmerg om een stabiele structuur te

vormen, optimaal kunnen benut worden. (Bhosale and Richardson, 2008) In het geval van chronisch

degeneratieve kraakbeenletsels kan het gebeuren dat er botsclerose, met verdikking van de subchondraal

plaat, optreedt waardoor traditionele microfractuur moeilijk uit te voeren is. Hierbij zal men eerst enkele

gaatjes in de subchondraal plaat maken om de dikte te beoordelen. Daaropvolgend zal men het

onderliggende bot verwijderen tot men bloedpuntjes bemerkt om vervolgens over te gaan tot de

microfractuur procedure. (Steadman et al., 2001)

Ondanks de wetenschap dat het herstelweefsel zich na een tijdje omvormt tot een stabieler weefsel

probeerden enkele onderzoekers toch iets te vinden op het probleem van de biomechanische

minderwaardigheid van het vervangkraakbeen dat wordt gecreëerd bij microfractuur. (Steadman et al.,

2003) (Kuo et al., 2006) Ze introduceerden de applicatie van morfogenetische proteïnen waardoor het

gevormde fibrocartilagineuze kraakbeen meer zou gelijken op het normale gewrichtskraakbeen. In vivo

en in vitro experimenten toonden al dat “bot morfogenetisch proteïne 7” (BMP-7), ook gekend als het

osteogeen-proteïne 1, zou kunnen helpen bij het herstellen van kraakbeendefecten. Het zou namelijk in

staat zijn om “de novo” kraakbeenvorming te induceren en speelt tevens een rol in het behouden van het

gewrichtskraakbeen. Dit proteïne wordt namelijk ook gevonden in normaal kraakbeen en het zorgt er

voor de proliferatie, de differentiatie en het metabolisme van chondrocyten. (Kuo et al., 2006)

5.2.3 Revalidatieprotocol

Het revalidatieprogramma na een microfractuur-ingreep is cruciaal om de beste resultaten na de ingreep

te bekomen. Het programma is zo geconstrueerd dat de mesenchymale beenmergcellen in optimale

omstandigheden kunnen differentiëren naar de kraakbeenachtige structuur. Het aangeraden schema

Page 26: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

19

hangt af van 2 belangrijke factoren, namelijk de anatomische locatie en de grootte van het letsel.

(Steadman et al., 2001) Men start steeds de revalidatie met 24 uren bedrust waarbij het geopereerde

been gefixeerd wordt in extensie. (Steinwachs et al., 2008) Patiënten met letsels ter hoogte van de

femurcondylen van het patellofemorale gewricht, waar de druk continu hoog is, worden na de ingreep

enkele dagen met een continue passieve bewegingsmachine behandeld. (Steadman et al., 2003) Hierbij

zal men de initiële range of motion, de mogelijke bewegingsruimte ter hoogte van het gewricht, van 30

tot 70° hanteren. Als deze hoek getolereerd wordt, zal men deze met 10 tot 20° verhogen tot een

volledige range of motion is bereikt. Veel patiënten zullen de bewegingsmachine ‘s nachts verdragen,

bij anderen is het noodzakelijk om de machine intermittent overdag te gebruiken. Ongeacht de periode

van de dag is het doel om bij de patiënt 6 tot 8 uur per dag de passieve bewegingsmachine toe te passen.

Zonder de bewegingsmachine moeten er dagelijks ongeveer 500 passieve flexies en extensies van het

kniegewricht uitgevoerd worden. (Steadman et al, 2001) Het kniegewricht 1 tot 7 dagen na de operatie

koud houden zal helpen bij de controle van pijn en inflammatie. Een brace, die 0 tot 20° beweging

toelaat, zal er gedurende 8 weken voor zorgen dat er geen hevige druk op de onwikkelende

beenmergcellen wordt uitgevoerd. De brace mag wel los gemaakt worden bij passieve bewegingen van

de knie. Na deze periode kan men de brace geleidelijk achterwege laten en starten met progressieve

krachttraining. (Steadman et al., 2003) Letsels ter hoogte van het femorotibiale gewricht zullen een

ander revalidatieprotocol hebben. Men start meteen na de ingreep met lichte krachttraining waarbij men

lichtjes door de beide knieën buigt en het lichaamsgewicht vooral op de gezonde knie terechtkomt.

(Steadman et al, 2001) Men zal 6 tot 8 weken postoperatief met krukken lopen waarbij er lichte druk

mag worden uitgeoefend. Fietsen zonder weerstand en oefeningen in het water kunnen reeds 1 tot 2

weken na de operatie worden gestart. Na 8 weken mag men volledig op het been steunen en zullen

krachtigere, actieve bewegingen van de knie gestart worden waarbij het fietsen tegen een steeds grotere

weerstand een hele belangrijke oefening zal zijn. Zwaar belastende sporten zoals basket, voetbal en

volleybal kunnen uiteindelijk op 4 tot 6 maanden postoperatief terug aangevat worden. (Steadman et al.,

2003)

De meeste patiënten zullen de postoperatieve periode zonder enige hinder doormaken, maar enkelingen

zullen na de behandeling in het patellofemoraal gewricht toch een milde pijn ervaren. Hierbij kan men

kleine veranderingen in het kraakbeenoppervlak waarnemen die kunnen veroorzaakt worden door het

vroegtijdig wegnemen van de brace. Het kan ook gebeuren dat er een rand wordt gemaakt in de

trochleaire groeve waardoor de patiënt een pijnlijk “lock” gevoel zal ondervinden bij het glijden van de

patella over dit letsel . Uitzonderlijk kan er zich tussen de 6 en 8ste

week een effusie ontwikkelen, die

meestal niet pijnlijk zal zijn en conservatief behandeld zal worden. (Steadman et al., 2001) Men moet er

bij de revalidatie steeds rekening mee houden dat een langdurige afwezigheid van kniebelasting

aanleiding kan geven tot het niet meer kunnen hervatten van een sporttak daar mechanische belasting

Page 27: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

20

een positief effect heeft op het kraakbeenmetabolisme. We zullen de verschillende revalidatieprotocols

met elkaar vergelijken in tabel 3.

5.2.4 Resultaten

Resultaten van microfractuur na traumatische kraakbeendefecten van de knie zijn tot 11 jaar na de

operatie beschikbaar. Belangrijk hierbij is dat, door het feit dat de meeste traumatische chondrale letsels

gepaard gaan met beschadiging van andere structuren in de knie, het eigenlijk resultaat gebaseerd zal

zijn op zowel het herstel van het kraakbeenletsel als de correctie van de andere structuur. Preoperatief,

kort na de operatie en tot 11 jaar postoperatief kunnen de Lysholm score, Tegner schaal en de pijnschaal

worden opgemaakt. De gemiddelde pijnschaal toont reeds verbetering kort na de operatie en die

evolueert gunstiger naarmate de duur na de operatie. Toch zullen een aantal patiënten geen

pijnverlichting aangeven. Bij alle geëvalueerde patiënten zal de Lysholm score aanzienlijk beter scoren

bij de finale follow-up dan bij de preoperatieve evaluatie. Opvallend hierbij is dat de stijging van de

score afneemt naarmate de leeftijd van de patiënt hoger wordt. (Steadman et al., 2003) De KOOS en de

“quality of life” zullen eveneens significant gestegen zijn op 12 à 18 maanden postoperatief. (Saris et

al., 2008) Opvallend bij de KOOS is dat deze op 18 maanden postoperatief een plateau bereikt en niet

meer verder zal stijgen. (Saris et al., 2009) Uiteindelijk kan men besluiten dat de microfractuur in

combinatie met de voorgeschreven revalidatie tot minder symptomen zal leiden en dat tot 95% van de

patiënten zelf een verbeterde functie van hun aangetaste knie zullen aangeven. Samen met de

afwezigheid van perioperatieve complicaties zijn dit de gunstige resultaten van een microfractuur

ingreep. Men moet er evenwel rekening mee houden dat de patiënten hun activiteit hebben moeten

aanpassen aan hun kniefunctie. (Steadman et al., 2003)

Men beschrijft het histologische resultaat van microfractuur als het bereiken van een weefsel dat niet

over de eigenschappen beschikt om voor de rest van z’n bestaan zijn kraakbeenachtige kenmerken te

behouden. Het aangemaakt weefsel zal meestal bestaan uit overwegend fibrocartilagineus

herstelweefsel, dat niet de stijfheid heeft van gezond kraakbeenweefsel en daarnaast ook sneller

onderhevig zal zijn aan slijtage.(Saris et al., 2008) Bij ongeveer 69% van de patiënten zal, 2 jaar na de

operatie, histologisch een herstelweefsel worden gevonden dat vooral uit fibrocartilagineus weefsel

bestaat. (Shah et al., 2007) Daarnaast stelt men vast dat door deze osteochondrale behandeling, waarbij

de “tidemark”-zone en de subchondrale plaat doorbroken wordt, de zone zich progressief naar het

oppervlak zal bewegen en uiteindelijk kan leiden tot de aanmaak van osteofyten in het letsel. Deze

botuitsteeksels zullen bijdragen tot de ontwikkeling of deterioratie van gonartrose. (Saris et al., 2008)

Bij 13% van de behandelde patiënten kan men een zekere hypertrofie van het nieuwgevormd weefsel

opmerken. Dit kan bij een aantal patiënten symptomatisch worden.(Saris et al., 2008) Toch gelooft men

dat dit herstelweefsel na een tijdje zal remodelleren tot een stabiel kraakbeenweefsel waarbij de knie

Page 28: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

21

enkel regressief zal evolueren indien het letsel persisteert ondanks de ingreep of wanneer er zich nieuwe

letsels ontwikkelen. (Steadman et al., 2003)

Er moet worden uitgezocht of deze techniek toepasbaar is voor atleten, die frequent worden

geconfronteerd met focale kraakbeenletsels. Men creëert daarom een patiëntengroep van atleten, die

allen een kraakbeendefect ter hoogte van de femur hebben. Deze groep bestaat uit recreatieve,

competitieve en professionele beoefenaars van basket, voetbal en volleybal omdat deze sporten het

meest belastend zijn voor de knieën. Na gemiddeld 2 jaar worden de functionele resultaten beoordeeld

aan de hand van de dagelijkse activiteiten en de Tegner schaal die preoperatief en postoperatief worden

berekend. Ondanks goede resultaten zullen de follow-up scores op het gebied van functieverbetering in

deze studie lager liggen dan bij een normale populatie, daar het hier gaat om atleten die het herstelde

kraakbeen zwaarder zullen belasten bij het hervatten van de sport. Deze zware belasting zal er ook voor

zorgen dat slechts 44% van de atleten kunnen terugkeren op hun voorgaand niveau. De oorzaak hiervoor

vindt men in het feit dat door de zware belasting het letsel zich minder zal kunnen vullen met

herstelkraakbeen. Daarbij is het wel opvallend dat de atleten van het hoogste niveau makkelijker zullen

kunnen terugkeren naar hun vroeger niveau daar het letsel zich daar beter en sneller zal vullen met

herstelweefsel. Daarbij komt ook nog dat atleten jonger dan 40 jaar en patiënten met letsels kleiner dan

2 cm² beter gaan recupereren van de operatie mede doordat kleinere letsels beter zullen herstellen. De

duur tussen de kwetsuur en de microfractuur zal ook bepalend zijn voor het resultaat. Men kon immers

aantonen dat hoe langer het interval, hoe minder kans er is op een terugkeer naar de zwaarbelastende

sporten. Microfractuur is bij atleten toch steeds een 1ste

keuze behandeling door de korte revalidatieduur

en de gunstige resultaten. (Mithöfer et al., 2006)

Op basis van enkele therapiegroepen op kraakbeendefecten kan worden onderzocht of BMP-7, een

morfogenetisch proteïne, enig effect heeft op het herstel. Bij een bepaalde studiegroep wordt enkel

BMP-7 gehanteerd en hierbij kan men, in vergelijking met de controlegroep, een significante stijging

van de hoeveelheid herstelweefsel vaststellen. De combinatie van microfractuur en BMP-7,

geabsorbeerd in een collageenspons, toonden een verbetering in de kwaliteit en kwantiteit van het

herstelweefsel in vergelijking met microfractuur alleen. Dit kan verklaard worden doordat er een betere

matrix - en celverdeling aanwezig is. Ook tegenover BMP-7 alleen vindt men bij de combinatietherapie

meer en sterker herstelweefsel. Hoewel deze combinatietherapie gunstige resultaten aangeeft, heeft ze

toch niet geleid tot een complete vulling van de defecten of een normaal kraakbeenweefsel. Toch kan

men toch deze combinatietherapie introduceren omdat het de klinische resultaten van jonge patiënten

zeker gaat verbeteren. (Kuo et al., 2006)

Omwille van de technische simpliciteit, de gelimiteerde invasiviteit, de lage geassocieerde morbiditeit

en de korte revalidatie is microfractuur uitgegroeid tot een heel populaire behandeling die nog vaak

Page 29: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

22

wordt toegepast. (Mithöfer et al., 2006) Deze techniek heeft eveneens het grote voordeel van snel en

goedkoop te zijn. (Bhosale and Richardson, 2008).

5.3 Autologe mosaïcplastie

5.3.1 Indicaties

Deze techniek werd oorspronkelijk ontwikkeld voor het behandelen van relatief kleine tot middelgrote

(1 tot 4 cm²) chondrale en osteochondrale letsels op de zwaarbelaste delen van de femurcondylen en het

patellofemoraal gewricht. Letsels die 8 tot 9 cm² groot zijn, kunnen wel aangepakt worden door gebruik

van mosaïcplastie maar er zal een heel grote kans zijn op morbiditeit ter hoogte van de donorplaats.

(Bhosale and Richardson, 2008) Hieruit volgt dat bij het behandelen van grote kraakbeenletsels

mosaïcplastie niet geïndiceerd zal zijn mede ook door de technische moeilijkheid van de ingreep.

(Hangody et al., 2008) Bij patiënten ouder dan 50 jaar wordt deze techniek afgeraden door een

gedaalde herstelcapaciteit. Contra-indicaties voor de therapie omvatten infecties, tumoren en reumatoïde

artritis. (Hangody et al., 2008)

5.3.2 Techniek

Mosaïcplastie werd in 1993 voor het eerst beschreven. Het principe van deze behandeling bestaat erin

om een cilindrische osteochondrale plug weg te nemen uit een regio van de eigen knie die aan weinig

druk onderhevig is. Deze plug zal vervolgens worden ingeplant in het kraakbeendefect, meestal ter

hoogte van een zwaar belast onderdeel van de knie, om zo het letsel op te vullen met lichaamseigen

gewrichtskraakbeen. Het getransplanteerde hyalien kraakbeen heeft een goede kans om te overleven in

het letsel en dit weefsel resulteert in een betere integriteit dan het fibrocartilagineus herstelweefsel.

(Bhosale and Richardson, 2008) Bij de ingreep zal algemene of lokoregionale verdoving toegepast

worden samen met het gebruik van profylactische antibiotica. (Szerb et al., 2005)

De chirurgische techniek start met het wegnemen van een aantal enten bij voorkeur aan de randen van

de mediale en laterale trochlea. (Szerb et al., 2005) Deze oogst gebeurt tijdens een extensie van de knie

via een kleine parapatellaire miniartrotomie; zo kan de donorplaats gemakkelijk bereikt worden.

(Hangody et al., 2008) (Fig. 5) Het wegnemen gebeurt aan de hand van een speciaal ontworpen beitel

waarbij het heel belangrijk is dat de ent loodrecht op het articulair kraakbeen wordt afgenomen. Voor

chondrale letsels zal men de ent tot op een diepte van 15 mm wegnemen; bij osteochondrale defecten

zullen deze enten tot 25 mm diep worden geoogst. Door met een scherpe curette de basis van het

weggenomen stuk weefsel te doorprikken zal deze donorplaats opgevuld worden met beenmergcellen,

die dan later na 8 tot 10 weken een fibrocartilagineus herstelweefsel zullen vormen. (Szerb et al., 2005)

(Hangody et al., 2008)

Page 30: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

23

Fig. 5: Het wegnemen van enkele enten uit de knie tijdens een parapatellaire miniartrotomie. Men zal

deze ingreep uitvoeren bij een extensie van de knie waarbij de enten van 15 tot 25 mm worden

weggenomen. (Szerb et al., 2005)

De implantatie gebeurt tijdens een flexie van de knie. Er worden tunneltjes van ongeveer 15 mm diep,

tot aan het subchondrale bot, aangemaakt via drilling. Alle aangetaste kraakbeenfragmenten worden met

behulp van een curette netjes weggesneden. (Hangody et al., 2008) Als men deze kleine tunneltjes, die

van elkaar gescheiden worden door 1 mm bot, heeft gedilateerd kan men voorzichtig de enten in de

brede tunnels plaatsen. (Marcacci et al., 2007) (Fig. 6)

Fig. 6: Het zorgvuldig plaatsen van de enten bij een flexie van de knie. Dilatatie van aangemaakte

tunnels is nodig om de ent zorgvuldig te kunnen inbrengen. (Szerb et al., 2005)

Door combinatie van verschillende enten kan men tot 80-100% van de tunnels opvullen en zo een

congruent oppervlak aanmaken. Ondanks het feit dat het kraakbeen ter hoogte van de donorplaats

dunner is dan deze ter hoogte van de zwaar belaste regio’s, is het heel belangrijk dat er perfecte

congruentie is tussen de ent en het omringende kraakbeenweefsel. Tussen de geplaatste enten zal men

door scherpe curettage de aanmaak van fibrocartilagineus weefsel stimuleren om zich tussen de enten te

voegen. Zo komt men uiteindelijk tot een herstelweefsel waarvan 80-90% uit het getransplanteerde

kraakbeen bestaat en zo’n 10-20% aan fibrocartilagineus weefsel zal uitmaken. Een mosaïcplastie kan

Page 31: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

24

afhankelijk van de grootte van het kraakbeendefect artroscopisch of via een open operatie worden

aangepakt. De artroscopische behandeling heeft duidelijk enkele voordelen ten opzichte van de open

aanpak. Zo zal er minder littekenweefsel aanwezig zijn en zullen andere weefels minder worden

aangetast. Positief is dat deze procedure net als bij microfractuur in 1 operatie kan worden uitgevoerd.

(Szerb et al., 2005)

5.3.3 Revalidatieprotocol

Postoperatief bestaat meteen de mogelijkheid tot een volledige range of motion. Het is daarentegen wel

noodzakelijk om 2 weken na de operatie alle steun op het behandelde been te vermijden en de

daaropvolgende 2 à 3 weken enkel partiële steun toe te laten. (Szerb et al., 2005) Het vermijden van

druk kort na de operatie is belangrijk ter preventie van het verstoren van de botintegratie; gedurende

deze periode kan de patiënt zich wel nuttig maken door het uitvoeren van gecontroleerde passieve

bewegingen waardoor het kraakbeenmetabolisme gestimuleerd zal worden en het oedeem van het zachte

weefsel beperkt zal zijn. Partiële steun bevordert de aanmaak van het fibrocartilagineus weefsel rondom

de geïmplanteerde enten en zal de integratie van de enten stimuleren. Na een 8 à 10-tal weken kan de

normale dagelijkse activiteit hervat worden en na 5 à 6 maanden kunnen ook zwaar belastende sporten

hervat worden. (Hangody et al., 2008) (Zie tabel 3)

5.3.4 Resultaten

Ongeveer 90% van de patiënten die een implantatie ter hoogte van de femurcondyl ondergaan, ervaren

een goede tot uitstekende verbetering van hun kniefunctie. Bij patellaire of trochleaire ingrepen zullen

deze scores iets lager liggen, namelijk ongeveer 74% ondervindt hierbij een goede kniefunctie.

Daarnaast tonen 80% van de controle artroscopieën goede glijdende gewrichtsoppervlakken, overleving

van het getransplanteerde kraakbeen en een aanvaardbare opvulling van de donorplaats. (Hangody et al.,

2008) Ook een biopsie na 4,5 jaar bewijst dat er normale chondrocyten aanwezig zijn en dat deze samen

met de matrix juist georiënteerd liggen. Een hoge concentratie glysoaminoglycanen en een duidelijke

matrixintegratie tussen de zone met fibrocartigineus en normaal kraakbeenweefsel worden tevens in

deze biopsie geconstateerd. (Atik et al., 2005) Bij medium- tot lange follow-up is er zeker geen

statistische verslechtering van de resultaten, wat de persistentie van deze techniek aantoont. (Marcacci

et al., 2007)

Alhoewel de vrees voor degeneratieve veranderingen in de donorregio nog niet met zekerheid bevestigd

kan worden, is het zeker mogelijk dat er tijdelijke symptomen ten gevolge van het wegnemen van de ent

kunnen worden vastgesteld. Deze zullen veroorzaakt worden door verhoogde drukkrachten ter hoogte

van de donorplaats. Deze opkomende symptomen zullen normaal gezien binnen het jaar na de operatie

verdwijnen. (Szerb et al., 2005) Het relatief snelle herstel van de donorplaats kan toegeschreven worden

Page 32: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

25

aan de perifere positie, de kleine oppervlakte van de ent en het feit dat de enten op verschillende

plaatsen worden afgenomen. Zo zal het gebruik van multipele kleine cilindrische pluggen het toelaten

om meer weefsel te transplanteren met behoud van integriteit van de donorplaats dan bij het afnemen

van 1 grote plug. Af en toe beschrijft men het probleem van postoperatief bloeden uit de lege

donorregio’s; men kan deze complicatie echter vlug aanpakken door het plaatsen van biologisch

afbreekbare enten ter hoogte van de donorplaatsen. Deze enten zullen excessieve bloedingen vermijden

en kunnen tevens als matrix voor het fibrocartilagineus weefsel dienen. (Hangody et al., 2008) De

donorplaats zal via natuurlijke herstelprocessen opgevuld worden met fibrocartilagineus weefsel.

(Hangody et al., 2008) Men moet er steeds rekening mee houden dat patiënten waarbij een

gecombineerde ligament - of malalignment-operatie is uitgevoerd, significant betere resultaten vertonen

dan patiënten die enkel een geïsoleerd kraakbeenletsel hebben. Deze resultaten kunnen verklaard

worden door het feit dat er een verhoogde genezingsrespons is bij het aanpakken van verschillende

problemen. (Marcacci et al., 2007)

In een vergelijkende studie met microfractuur zal mosaïcplastie bij de aanpak van kleine

kraakbeenletsels meer gunstige klinische resultaten in een langdurige follow-up kunnen voorleggen.

(Marcacci et al., 2007) Daartegenover kan men aantonen dat, alhoewel mosaïcplastie 1 jaar

postoperatief bemoedigende resultaten bij grote kraakbeenletsels toont, er toch mettertijd deterioratie

kan optreden. Terwijl ACI toegepast op grote letsels bij 88% van de patiënten goede resultaten toont, zal

slechts 69% van de patiënten, die mosaïcplastie ondergingen, gelijkaardige resultaten vertonen. Op een

controlerende artroscopie zal ACI eveneens een veel beter herstel tonen. Daarom zal men bij letsels

groter dan 4 cm² absoluut voorrang geven aan ACI tegenover mosaïcplastie. (Bentley et al., 2003)

De resultaten blijken dus af te hangen van de indicatie waarvoor de mosaïcplastie wordt uitgevoerd.

Daarnaast zijn ook de aandacht voor technische details en de aanpak van geassocieerde letsels, zoals

correctie van malalignment en ligamentaire letsels, van belang voor het resultaat van de behandeling.

(Hangody et al., 2008) De ingreep is behoorlijk goedkoop maar vereist wel een minutieuze technische

vaardigheid.

5.4 Autologe chondrocyten injectie (ACI)

5.4.1 Indicaties

De geschikte kandidaat voor ACI (Autologe Chondrocyten Injectie) betreft een symptomatische patiënt

met een chondraal letsel ter hoogte van het gewrichtskraakbeen. Ook bij een osteochondraal letsel,

waarbij het omringende kraakbeen normaal is en de aangetaste knie overigens geen andere problemen

heeft, kan ACI worden toegepast. Het ideaal letsel is echter een uitzondering want de meeste knieën

ondervinden nog andere problemen en de rand van het letsel bestaat hoogst waarschijnlijk niet uit

Page 33: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

26

normaal kraakbeen. (Peterson et al., 2002) Als het letsel groter is dan 4 cm² gebruikt men ACI als 1ste

lijnbehandeling; bij ACI bestaat er namelijk geen limiet voor de grootte van het defect. (Brittberg, 2008)

ACI kan tevens als 2de

lijnbehandeling voor letsels kleiner dan 4 cm² worden toegepast wanneer de

mergstimulerende technieken gefaald hebben. De gouden standaard voor het bepalen of gebruik van

ACI mogelijk en nuttig is, gebeurt aan de hand van een artroscopische evaluatie waarbij de patiënt een

volledige of lokale verdoving ondergaat. (Peterson et al., 2002) Zo kan de locatie, de diepte en grootte

van het letsel, de kwaliteit van het omringende kraakbeen en de staat van het tegenoverliggende

gewrichtskraakbeen beoordeeld worden. (Bentley et al., 2003)

In de aanwezigheid van kissing lesions, waarbij zowel het kraakbeen van de tibia als het

tegenoverliggend kraakbeen van de femur is aangetast, zal ACI gecontraïndiceerd zijn. Ook bij

bipolaire botletsels zal ACI niet toegepast worden. Verder zullen ook reumatoïde artritis, auto-

immuunziekten van het bindweefsel en aanwezige maligniteiten de uitvoering van ACI dwarsbomen.

(Brittberg, 2008)

5.4.2 Techniek

De ACI-techniek omvat een 2-stage procedure met een initiële kraakbeenbiopsie die aangewend wordt

voor de kweek van chondrocyten. Hierna zal er een 2de

operatie plaatsvinden waarbij de gekweekte

chondrocyten geïmplanteerd zullen worden. (Bentley et al., 2003)

De chondrocyten zullen meestal gehaald worden uit een biopsie van de volledige dikte van het

kraakbeen tot op het subchondrale bot. Ondanks het feit dat het bestaan van de voorlopercellen in de

oppervlakkige zone van het kraakbeen werd aangetoond, zal men de cellen toch liefst uit de diepe zone

afnemen. (Bentley et al., 2003) Deze voorlopercellen bezitten een hoge effectiviteit voor

kolonievorming en vertonen een fenotypische plasticiteit waardoor het voldoende is om een hele kleine

biopsie af te nemen om de chondrocyten vervolgens te isoleren en kweken. De meest gebruikte plaatsen

voor kraakbeenbiopsie zijn de superomediale rand van de femurcondyl en de laterale intercondylaire

inkeping; ook de superolaterale rand van de femurcondyl kan als plaats voor de biopsie dienen.

Artroscopisch zal men met een curette 2 of 3 stroken volledige stukken kraakbeen afnemen met een

diepte van een vingernagel. De hoeveelheid af te nemen kraakbeen ligt tussen 200 en 300 mg waarbij er

ongeveer 2500 cellen per mg te bespeuren zijn. Tezelfdertijd zal er 10 keer 10 ml autoloog veneus bloed

gecollecteerd worden voor de bereiding van serum dat samen met de cultuur chondrocyten zal worden

gebruikt. Het is de bedoeling om de chondrocyten in vitro te kweken om zo het aantal cellen snel te

doen stijgen. De individuele kraakbeencellen worden geïsoleerd tijdens de nacht door een collagenase

digestie en worden gecultiveerd in DMEM/F12 (Dulbecco's Modified Eagle Medium: Nutrient Mengsel

F-12), een serumvrij kweekmedium, met 10% autologe serum erbij. Primaire culturen worden

Page 34: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

27

uitgevoerd in 25 cm² cultuurflessen; na 1 week worden de cellen losgemaakt en in 75 cm²

cultuurflessen gebracht waarbij men tot een celdensiteit van 8000 cellen per cm² komt. Na ongeveer 2

weken cultuur worden de cellen opnieuw losgemaakt, gewassen en klaargemaakt voor de injectie.

Hierbij kan men tot een celdensiteit van 30 miljoen per ml komen. (Brittberg, 2008)

Een mediale of laterale parapatellaire incisie wordt zo’n 4 tot 6 weken later uitgevoerd om het letsel

netjes bloot te leggen. Hierbij zal het defect aan de hand van een curette grondig gedebrideerd worden

en men zal het aangetaste kraakbeen of fibrocartilagineus weefsel in de basis van het letsel wegnemen.

(Bentley et al., 2003) De aangetaste zone kraakbeen rondom het letsel zal volledig weggesneden

worden. Zo zal men met een scalpel verticaal door het kraakbeen snijden tot op het niveau van het

subchondrale bot. Wanneer er een bloeding optreedt, zullen compressen gedrenkt in epinefrine en

trombine de bloeding kunnen controleren. Eens het defect netjes is gedebrideerd, wordt het letsel

nauwkeurig gemeten en geregistreerd. (Brittberg, 2008)

In een eerste fase wordt een periostale flap gebruikt om de chondrocyten ter plekke te houden.

(Brittberg et al., 1994) Een template, bestaande uit ofwel steriel papier ofwel uit aluminium wordt over

het letsel geplaatst. Deze template wordt dan uitgesneden en gebruikt bij de aanmaak van de periostale

flap om een juiste maat en vorm te verzekeren. Men isoleert een periostale flap door een incisie ter

hoogte van de proximale mediale tibia, mediaal van het lig. collaterale mediale op de subcutane grens.

Alle vet- en fascia - lagen worden eerst verwijderd van het periost door een scherpe dissectie met behulp

van een schaar. Daarna wordt de template over de periostlaag gelegd en zal men voorzichtig een

periostale flap losmaken van het bot. Als de periostale flap van de proximale mediale tibia te dun en

breekbaar is, kan men deze eventueel distaal van de femur afnemen. Men moet toch steeds trachten om

de periostale flap zo dun mogelijk te houden. De bekomen weefsellaag wordt vervolgens aan het letsel

vastgemaakt door gebruik van hechtingen waarbij de teeltlaag van het periost, die chondrogene cellen

bevat, naar het letsel toe wordt gericht. Het gehechte stuk weefsel moet tot aan de omringende

kraakbeengrens reiken, maar mag er niet over liggen om vroeg loskomen te vermijden. Deze hechtingen

worden rond het letsel geplaatst en liggen op 3 à 4 mm van elkaar. Vervolgens wordt een katheter onder

de bedekkende laag weefsel geplaatst en zal het letsel traag gevuld worden met saline om de

waterdichtheid te testen; een fibrinelijm of extra hechtingen kunnen de waterdichtheid helpen

verbeteren. (Brittberg, 2008) Deze periostale flap zal enerzijds zorgen voor de afgrenzing van het defect

en kan anderzijds de replicatie van de getransplanteerde chondrocyten stimuleren. (Brittberg et al.,

1994) (Fig. 7)

Momenteel gebruikt men echter vooral een synthetisch membraan zoals het Chondrogide® van

Geistlich, een collageen I/III membraan. Zo zal een mogelijke hypertrofie en loskomen van het

membraan bij het gebruik van de periostale flap teniet worden gedaan. Het membraan heeft een enorm

Page 35: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

28

hoge tensiele kracht en zal de proliferatie en verrijking van de ECM stimuleren. Daarnaast zal men aan

een extra incisie voor de oogst van een periostale flap ontsnappen. Op die manier wordt de operatietijd

korter en zal het voor de chirurg eenvoudiger worden. (Geconsulteerd uit: http://www.geistlich.com op

20/04/2010)

Fig. 7: Het aanmaken en plaatsen van een periostale flap met behulp van een template zodat deze het

volledige letsel zal overspannen. (Brittberg, 2008)

Er bestaan verschillende technieken om de gecultiveerde chondrocyten te verdelen over het letsel, maar

steeds zal deze inspuiting plaatsvinden als er een membraan of periostale flap is aangebracht. De cellen

zullen in oplossing in een steriele spuit worden gebracht, waarop een angiokatheter zal worden

vastgemaakt. Deze katheter zal dan door een smalle opening in het kraakbeenletsel worden gebracht en

deze zal dan tot het eind van het defect worden geschoven. (Brittberg, 2008) (Fig. 8)

Fig. 8: De plaatsing van de periostale flap en de verdeling van de chondrocyten in de aangemaakte

ruimte. Deze chondrocyten worden zorgvuldig gekweekt tot men een gewenste hoeveelheid bevat om ze

vervolgens met behulp van een spuit in te brengen. (Bentley et al., 2003)

Page 36: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

29

De cellen zullen traag onder de periostale flap worden ingespoten terwijl de katheter traag wordt

teruggetrokken naar de opening van het letsel. Naargelang de grootte van het letsel zal men 5 tot

10 miljoen cellen inbrengen. (Fig. 9) De gecreëerde smalle opening zal daarna gesloten worden met 1 of

2 additionele hechtingen gevolgd door het gebruik van fibrinelijm. (Brittberg, 2008) De geïnjecteerde

cellen zullen voor ten minste 14 weken in het letsel blijven en zullen aanleiding geven tot een

herstelweefsel dat rijk is aan collageen type II en gesulfateerde proteoglycanen (Dell’Accio et al., 2003)

Tijdens en na deze operatie zullen profylactische antibiotica intraveneus in 3 dosissen toegediend

worden. (Brittberg et al., 1994)

Fig. 9: Schematische tekening die de inbreng van de chondrocyten onder de periostale flap aantoont.

(Bentley et al., 2003)

5.4.3 Revalidatieprotocol

De basisprincipes van een succesvolle revalidatie na een ACI-ingreep zijn gebaseerd op het beschermen

van de transplant. Dit zijn lichte mobiliteitsoefeningen, spierversterkende oefeningen, progressief

steunen op de aangetaste knie en educatie van de patiënt. Tot 12 uren na de operatie zal het been rusten

en hierbij omhoog gefixeerd worden. Bescherming van het herstelweefsel voor zware intra-articulaire

krachten is heel belangrijk tijdens het begin van de postoperatieve periode, waarbij vooral

draaibewegingen moeten vermeden worden. (Brittberg, 2008) De revalidatie zal kort na de operatie

gestart worden met 6 tot 8 uur continue passieve kracht per dag. Daarnaast zullen opbouwende steun op

de aangetaste knie en isometrische spieroefeningen van week 1 tot 6 na de operatie geïntroduceerd

worden. Van 7 tot 12 weken na de ingreep worden dan enkele actieve ROM (range of motion) -

oefeningen opgestart samen met het progressief meer steunen op de knie. Na 12 weken zal dit evolueren

tot volledige steun op de geopereerde knie. (Rosenberger et al., 2008) Zware druk ter hoogte van het

patellofemoraal gewricht wordt bereikt tussen 40 en 70° flexie van de knie en dit moet dus worden

vermeden tot de knie sterk genoeg is om deze krachten te ondergaan. De graduele progressie van actieve

Page 37: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

30

extensieoefeningen hangt af van de grootte en locatie van het oorspronkelijke defect. (Brittberg, 2008)

Lopen wordt niet aangeraden tot de 8ste

à 9de

maand na de operatie. Oefeningen en trainingen waarbij de

knie zwaar zal worden belast, kunnen pas vanaf de 12de

maand postoperatief worden geïnitieerd.

(Brittberg, 2008) Intensieve sporten zoals voetbal en basketbal kunnen zelfs tot 18 maanden worden

uitgesteld. (Rosenberger et al., 2008) (Zie tabel 3)

5.4.4 Resultaten

Patiënten met osteochondritis dissecans of een letsel ter hoogte van de femurcondyl die een behandeling

met ACI kregen, geven zelf een enorme verbetering van hun kniefunctie aan. Zo zal na 2 jaar 80% van

de patiënten zelf goede tot uitstekende resultaten aangeven en na 11 jaar zal dat percentage zelfs nog

iets hoger liggen. Andere plaatsen in de knie zullen een ietwat lagere graad van succes ondervinden.

(Brittberg, 2008) Ook de Lysholm score toont een statistisch significante stijging 2 jaar postoperatief.

(Peterson et al., 2002) Deze resultaten zullen beter zijn bij jongere en actieve patiënten. (Knutsen et al.,

2004) Bij evaluatie met de Cincinatti-score 1 jaar postoperatief toont 88% van de patiënten goede tot

uitstekende resultaten. (Rosenberger et al., 2008) Indien een postoperatieve artroscopie wordt

uitgevoerd 3 maanden na de operatie en deze nog eens herhaald wordt 12 tot 46 maanden postoperatief,

kan men de hardheid van het transplantaat gaan testen met de top van een sonde. Daarnaast wordt de

opvulling van het kraakbeendefect beoordeeld. Bij een 2de artroscopie kan men eveneens een biopsie

nemen van het nieuwgevormde kraakbeen waarbij via een immunohistochemische kleuring de hoge

hoeveelheid collageen type II, aggrecanen en matrix-proteïnes aangetoond kunnen worden. (Brittberg et

al., 1994) De functionele resultaten na ACI zijn beter indien de ingreep wordt uitgevoerd binnen de

periode van een jaar na de kraakbeenaantasting. Daarom is de vroege detectie van kraakbeenletsels zo

ontzettend belangrijk. (Micheli et al., 2006) Bij 45-plussers, een leeftijd waarop men reeds zal twijfelen

om nog een ACI uit te voeren door de reeds verlaagde biologische activiteit, toont ACI toch

bemoedigende resultaten na de ingreep. Zo zal 72% van de patiënten zelf een goede tot uitstekende

verbetering aangeven. Ook activiteitsscores, onder de vorm van de Cincinatti-score, zullen een stijging

vertonen. Falen van de behandeling waardoor een extra 2de

lijnbehandeling nodig is, komt bij ongeveer

14% van de patiënten voor. Deze gevonden resultaten zijn in zekere mate vergelijkbaar met de

resultaten van ACI bij jongere patiënten, daarom kan men ook bij actieve 45-plussers zeker een ACI-

therapie overwegen. (Rosenberger et al., 2008) Bij jonge atleten stelt men een zeer hoge terugkeer naar

de sporttak vast, waarbij de korte duur van trauma tot ingreep zeer belangrijk blijkt te zijn. Daarnaast

stelt men vast dat deze terugkeer lager zal liggen bij minder competitieve atleten door een langer

preoperatief interval en de aanwezigheid van meerdere kraakbeenletsels. Men moet wel rekening

houden met de lange revalidatieduur. (Mithöfer et al., 2005)

Page 38: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

31

Tijdens de opvolgende artroscopieën ondervindt men het probleem van kraakbeenhypertrofie na ACI.

Dit fenomeen wordt bij ongeveer 25% van de patiënten na ACI opgemerkt, waarvan ongeveer de helft

klachten zal aangeven. (Saris et al., 2008) Daarnaast concludeert men dat, ondanks het feit dat er in 82%

van de patiënten wel een goede vulling van de defecten aanwezig is, het herstelkraakbeen toch

opmerkelijk zachter is dan het omringende kraakbeen. Een biopsie 1 jaar postoperatief toont bij 37%

hyalien kraakbeen, bij 37% een combinatie van hyalien kraakbeen met fibrocartilagineus weefsel en bij

26% enkel fibrocartilagineus weefsel. Dit minderwaardig weefsel kan wel evolueren naar een

volwaardig kraakbeenweefsel. (Bentley et al., 2003) Als gevolg van deze resultaten wordt de CCI

(Characterized chondrocyte implantation) geïntroduceerd om de vorming van stabiel hyalien kraakbeen

in vivo te bevorderen. Het gaat hier om een geëxpandeerde populatie chondrocyten die het specifieke

genprofiel bezit om hyalien kraakbeen op een consistente en reproduceerbare manier te vormen.

Chondroselect (Tigenix ®) is een voorbeeld van zo’n autoloog celproduct. Een dergelijk genprofiel

wordt gebruikt om de celverdeling te optimaliseren en de biologische activiteit te bewaren. Zo kunnen

deze cellen een hogere graad van homogeniteit qua kraakbeenvorming verzekeren. Dit kan bekomen

worden doordat de geëxpandeerde chondrocyten zullen persisteren in het defect, de vorming van

herstelweefsel zullen initialiseren en de integratie in het omringend kraakbeen kunnen bewerkstelligen.

(Saris et al., 2009) Met het gebruik van deze CCI vindt men betere resultaten qua kraakbeenregeneratie

na 12 maanden; de CCI is namelijk geassocieerd met chondrocyten die over een groot potentieel tot

vorming van hyalien kraakbeen beschikken en een matrix die een hogere hoeveelheid aan

proteoglycanen bezit. Daarbij komt nog dat het kraakbeen na CCI minder fibreus is en zo een hogere

samendrukbare kracht bezit. (Saris et al., 2008)

De klinische scores 1 jaar postoperatief zijn gelijkaardig aan deze van microfractuur.(Saris et al., 2008)

Desondanks vermoedt men op lange termijn betere klinische resultaten met CCI en verwacht men dat

dit 3 jaar postoperatief reeds het geval zou zijn. Men zal bij CCI inderdaad een verbetering van de

KOOS kunnen vaststellen ten opzichte van microfractuur. De KOOS-score blijft stijgen tot 3 jaar

postoperatief. Bij microfractuur bereikte deze score reeds na 18 maanden een plateau. Eveneens blijkt

de ‘quality of life’ 36 maanden postoperatief significant verhoogd te zijn in vergelijking met

microfractuur. (Saris et al., 2009) De betere resultaten kan men toeschrijven aan de vroege structurele

kraakbeenregeneratie en de minimale wijzigingen van de subchondrale plaat. Daarnaast kan men een

belangrijke factor aantonen die de klinische evaluatie zal beïnvloeden, namelijk de fenotypische

differentiatiestatus van de gekweekte chondrocyten. (Saris et al., 2009)

Absolute voordelen van ACI tegenover andere kraakbeenbehandelingen zijn de lage morbiditeit van de

donorplaats en het gebruik van bewerkt autoloog materiaal. Daartegenover staan enkele problemen

geassocieerd aan de procedure, namelijk de moeilijkheid om goed om te springen met de gekweekte

chondrocyten, de noodzaak om een periostale flap aan te maken en om deze met hechtingen goed vast te

Page 39: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

32

maken. Ook het feit dat er 2 operaties noodzakelijk zijn, maakt deze methode lastiger voor de patiënt.

Daarnaast zal de arbeidsintensieve celkweek met zich meebrengen dat het hier gaat om een dure

procedure. (Kon et al., 2009) Toch vermoedt men dat deze ingreep op lange termijn kosten-effectiever is

in vergelijking met andere gebruikte technieken omdat er toch een betere kwaliteit van kraakbeen

bekomen wordt. (Clar et al., 2005) De lange revalidatieperiode en de mogelijke complicaties

geassocieerd aan de periostale flap zijn eveneens minder gunstige aspecten van de ACI. (Kon et al.,

2009)

Bij traumatische schade van het gewrichtskraakbeen ter hoogte van de knie zal er dikwijls sprake zijn

van een gecombineerde voorste kruisbandscheur. Men kan deze beide defecten tegelijk aanpakken zodat

een ACI samen met een voorste kruisbandcorrectie wordt uitgevoerd. Deze aanpak zal op korte termijn

tot goede en zelfs uitstekende resultaten leiden op het vlak van pijncontrole en functie. De behandeling

waarbij eerst een voorste kruisbandreconstructie wordt uitgevoerd en vervolgens in een 2de operatie het

kraakbeendefect wordt aangepakt, geven eveneens goede klinische resultaten aan, doch zijn ze minder

uitgesproken dan bij de gecombineerde aanpak.(Amin et al., 2006)

5.5 MACI (matrix-associated ACI)

5.5.1 Indicaties

Men introduceert het gebruik van een matrix in combinatie met ACI om aan de frequent voorkomende

neveneffecten van de periostale flap te ontsnappen en om een scaffold voor de chondrocyten te

introduceren. Zo kan naast hypertrofie of fibreuze degeneratie van het nieuwgevormd kraakbeenweefsel

ook loslating van de flap en verhoogde morbiditeit bij het wegnemen van de periostale laag optreden bij

een traditionele ACI. (Nehrer et al., 2009) Daarnaast beschrijft men bij klassieke ACI de differentiatie

van de chondrocyten naar fibroblast -gelijkende cellen tijdens de in vitro kweek. Dit gaat gepaard met

verlies van hun oorspronkelijke fenotypische kenmerken en andere biosynthetische eigenschappen dan

de gezonde kraakbeencellen. (Almqvist et al., 2009) Daarom introduceerde men bij chondrale en

osteochondrale letsels het gebruik van een matrix of scaffold (bv: Hyalograft C, alginaten, type II

collageensponsen , …) waarin men de chondrocyten vooraf zal plaatsen. (Almqvist et al., 2009)

(Nehrer et al., 2009)

5.5.2 Techniek

Men start de procedure met een artroscopie waarbij een biopsie wordt afgenomen op dezelfde manier

zoals deze bij ACI wordt uitgevoerd. Vervolgens vindt de kweek van chondrocyten plaats door ze uit te

laten spreiden op een 1-lagig membraan voor een duur van 2 weken. Na deze periode kunnen de

chondrocyten gedurende enkele weken netjes in een Hyalograft C autogreffe worden geplaatst. Dit is

een matrix of scaffold op basis van hyaluronzuur, die bestaat uit een 3-dimensionaal netwerk van 20 µm

Page 40: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

33

dikke vezels. (Nehrer et al., 2009) Twee weken nadat de chondrocyten in de Hyalograft C werden

geplaatst, kan de matrix geïmplanteerd worden in het letsel via een mini-artrotomie. (Nehrer et al.,

2009) Daarnaast beschrijft men het gebruik van alginaten als matrix voor allogene chondrocyten.

Hierbij worden de chondrocyten verzameld uit de femurcondyl van een aantal donoren. Ze zijn dus niet

van de patiënt zelf afkomstig, waardoor de voorafgaande artroscopische kraakbeenafname

vanzelfsprekend niet nodig is. Na een 8-tal weken mengen, zullen de alginaten doordrenkt zijn met

chondrocyten (20×106/ml) en kan men overgaan tot de implantatie. (Almqvist et al., 2009)

Het kraakbeenletsel wordt op voorhand netjes gedebrideerd zodat alle losliggend of aangetast

kraakbeenweefsel reeds weggenomen is. Hierbij let men er op dat de integriteit van het subchondrale

bot bewaard wordt. Aan de hand van een template zal men de grootte van het letsel afmeten om er zo

voor te zorgen dat het volledige defect wordt ingenomen door de matrix. De bovenste laag van de

matrix zal een beetje lager dan het omringende kraakbeen gezet worden omdat er een zwelling van de

matrix verwacht wordt. Aan de rand met het omringende kraakbeen zal de matrix gefixeerd worden met

behulp van fibrinelijm en hechtingen. De matrix zal hier dus de rol van het periosteum in ACI vervullen

en zal dus de mechanische stress doorstaan. (Nehrer et al., 2009) Tijdens het klaarmaken van het letsel

op de transplantatie van de matrix kan men centraal in het defect een gat aanmaken waarin het centrale

deel van de matrix kan verankeren. Men noemt een dergelijke techniek de “mushroom-implantation”.

(Brittberg, 2008) Na de fixatie zal men de knie in een volledige ROM bewegen om de vasthechting aan

het omgevend kraakbeen te testen. Indien deze niet voldoende is, kan men eventueel nog hechtingen

toevoegen. Uiteindelijk wordt de wonde in verschillende lagen gesloten, zonder het gebruik van een

drain. (Nehrer et al., 2009)

5.5.3 Revalidatieprotocol

Meteen na de ingreep wordt bij de patiënten een brace aangebracht, en op de 2de

postoperatieve dag

wordt reeds gestart met continue passieve beweging van 0-30 graden flexie. Verdere oefensessies leiden

tot het verkrijgen van een volledige flexie na ongeveer 4 weken. Belangrijk is dat er geen steun op de

behandelde knie mag worden uitgevoerd tot 6 weken na de behandeling; van week 7 tot 12 kan dan

worden overgegaan naar lichte tot volledige steun op de knie. Sporten als fietsen worden herstart op 3

tot 6 maanden, zwaarbelastende sporten voor de knie dienen echter te worden uitgesteld tot minimum 1

jaar postoperatief. (Nehrer et al., 2009) Bij het gebruik van alginaten zal men eveneens meteen na de

operatie continue passieve beweging introduceren. De periode waarin geen steun mag worden

uitgeoefend op de behandelde knie zal hier wel korter zijn, namelijk slechts 3 weken. (Almqvist et al.,

2009) (zie tabel 3)

Page 41: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

34

5.5.4 Resultaten

Het gebruik van matrices zullen hun voordeel geven in een beter herstel van de extracellulaire matrix en

dus ook van het kraakbeenletsel. Naast het vergroten van het oppervlak voor vasthechting van de cel, zal

het gebruik van een matrix ook de artroscopische procedures vergemakkelijken. (Dorotka et al., 2004)

In vivo experimenten toonden eveneens aan dat door de aanmaak van ECM door chondrocyten in de

scaffold, er meer resistentie zal zijn aan compressie- en trekkrachten. (Almqvist et al., 2009) De meest

gebruikte matrices bezitten een bijzondere eigenschap, namelijk het spontane proces van hydrolyse

waardoor ze na 4 maanden, als de chondrocyten reeds omgevormd zijn tot kraakbeenweefsel, opgelost

en verdwenen zijn. (Nehrer et al., 2009) Daarnaast moet de matrix een danige samenstelling hebben dat

het fenotype van de chondrocyt behouden blijft en de wand moet steeds cel infiltratie in het letsel

toelaten. Na 21 dagen produceert MACI een kraakbeenachtige matrix die later uitgroeit naar

gewrichtskraakbeen bestaande uit overwegend hyalien kraakbeen 6 maanden postoperatief. (Zheng et

al., 2006) Na een termijn van 1 jaar zal de kwaliteit van het nieuwgevormd weefsel optimaal zijn.

(Bentley et al., 2003) Uit artroscopische evaluatie kan 60 maanden postoperatief worden afgeleid dat er

een stijgende stevigheid van het nieuwgevormde kraakbeen te bemerken is. Daardoor kan er ook tot 5-

jaar postoperatief een objectieve en subjectieve verbetering van de klinische scores worden aangetoond.

(Behrens et al., 2006)

Op korte termijn zijn de klinische resultaten van MACI heel vergelijkbaar met deze van traditionele

ACI, maar het gebruik van dergelijke scaffolds zal significant het aantal complicaties doen verminderen.

(Nehrer et al., 2009) Daar het gebruik van deze techniek pas werd geïntroduceerd in 1999, is het nog

niet mogelijk om de resultaten op heel lange termijn te weten, doch toont de techniek bij kleine tot

middelgrote letsels 5 jaar postoperatief betere klinische resultaten dan microfractuur. (Kon et al., 2009)

Deze uitgebreide behandeling is vrij complex en dus nog duurder in vergelijking met de traditionele

ACI. (Behrens et al., 2006)

5.6 AMIC (Autologous matrix induced chondrogenesis)

5.6.1 Indicaties

De AMIC-techniek werd ontwikkeld voor de aanpak van grote kraakbeenletsels (4 tot 8 cm²), die

minder geschikt zijn voor microfractuur daar er vroege secundaire degeneratie kan optreden bij de

aanpak van grote letsels. Bijkomend zal men deze procedure gebruiken in een situatie waarbij ACI

financieel niet haalbaar is of niet geïndiceerd is bij de aanpak van het patellofemoraal gewricht.

(Steinwachs et al., 2008) De techniek is dus toepasbaar bij grote, traumatische chondrale of

osteochondrale letsels graad III en IV bij adolescenten en volwassenen. (Pascarella et al., 2009)

Specifiek is AMIC heel geschikt voor de behandeling van retropatellair gewrichtskraakbeen, dat met

Page 42: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

35

microfractuur alleen, nogal moeilijk te behandelen is. (Steinwachs et al., 2008) Bij jonge atleten blijkt

osteochondritis dissecans ook een goede indicatie voor de AMIC- behandeling te zijn. (Pascarella et al.,

2009)

5.6.2 Techniek

Deze techniek omvat een combinatie van microfractuur samen met de applicatie van een collageen type

III/I – membraan om de stamcellen op te vangen en de bloedstolling te stabiliseren. De specifieke

operatietechniek wordt in 1 sessie uitgevoerd en start door allereerst een artroscopische evaluatie uit te

voeren om het kraakbeenletsel goed te kunnen beschrijven en om eventuele bijkomstige intra-articulaire

letsels op te sporen. Men zal vervolgens aan de hand van een scalpel en curette het aangetaste kraakbeen

aan de rand van het letsel verwijderen om zo tot een mooi blootgelegd letsel te komen. Hierna gaat men

over tot het 2de

stadium van de operatie waarbij aan de hand van een open operatie het letsel opnieuw

wordt geëvalueerd en gedebrideerd. De gecalcifieerde kraakbeenstukken aan de basis van het letsel

worden heel voorzichtig verwijderd. (Pascarella et al., 2009) Aan de hand van een template bestaande

uit aluminium zal men hierna een gepast collageen I/III - membraan (bv. Chondro-Gide ®), congruent

aan de vorm van het letsel, afsnijden. Zo kan men het volledige defect mooi bedekken. (Steinwachs et

al., 2008) Met gebruik van een Kirschner-draad of microfractuur materiaal worden er vervolgens gaten

geperforeerd. Deze gaatjes worden loodrecht op het oppervlak van het letsel ingebracht. Ze worden op

3 à 5 mm van elkaar geplaatst om een reductie van de biomechanische integriteit van het bot te

vermijden.

Bij een kraakbeenletsel ter hoogte van de femurcondyl zal de diepte van de perforatie ongeveer 15 mm

bedragen. Bij een letsel ter hoogte van het patellair oppervlak wordt het bot voor 2/3 van de dikte

geperforeerd. De naald voor aspiratie van mesenchymale beenmergcellen wordt in de reeds

aangemaakte perforaties van het bot gebracht om zo een verzwakking van het bot te vermijden. Daarbij

wordt er 1 à 2 cc beenmergbloed afgenomen waarin het reeds klaargemaakte membraan wordt

ondergedompeld. Tijdens deze periode zal het membraan verrijkt worden met de autologe stamcellen.

Ze zullen zo aanleiding geven tot een goede kraakbeenkwaliteit door de cellen die over een uitstekende

proliferatiecapaciteit beschikken. Nadat er dan ook fibrinelijm wordt aangebracht aan het defect, kan het

ondergedompelde membraan netjes worden vastgemaakt in het bijgewerkte kraakbeenletsel. (Pascarella

et al., 2009) Na het gebruik van fibrinelijm, zal men het membraan nog steviger vastmaken met behulp

van hechtingen. (Steinwachs et al., 2008) Men moet er steeds op letten dat de membraanrand niet boven

de rand van het omringende kraakbeen uitkomt. (Steinwachs et al., 2008) (Fig. 10) De vasthechting op

zich duurt enkele minuten waarna de knie een 5-tal keer in flexie en extensie zal worden gebracht om de

connectie te evalueren. Uiteindelijk zal de chirurgische wonde netjes gesloten worden. (Pascarella et al.,

2009)

Page 43: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

36

Fig 10: AMIC-procedure: De trochlea wordt bedekt met een Chondro-Gide membraan. (Steinwachs et

al., 2008)

5.6.3 Revalidatieprotocol

De revalidatie begint met 24 uur bedrust waarbij het been in een gefixeerde extensie wordt gehouden.

Dag 1 postoperatief start men met een mobilisatieprogramma voor 6 weken waarbij er reeds lichtjes

gewandeld mag worden met behulp van krukken zodat de knie niet overmatig wordt belast. Gedurende

deze 6 weken krijgt de ROM een limiet naargelang de lokalisatie van het defect in de knie. Deze limiet

zal stapsgewijs om de 2 weken verhoogd worden. Isometrische spieroefeningen, laag moleculair

gewicht heparine, lymfatische drainage en 6 uur continue passieve beweging per dag zijn heel

belangrijk in het postoperatieve beheer van de behandeling omdat ze de kwaliteit van het herstelweefsel

zullen beïnvloeden. Na deze periode van partiële belasting, zal men de belasting over een periode van 2

weken verhogen tot deze uiteindelijk volledig is. (Steinwachs et al., 2008) (Pascarella et al., 2009) (zie

tabel 3)

5.6.4 Resultaten

Evaluatie van de Lysholm kniescore toont aan dat bij de meerderheid van de patiënten behandeld met

AMIC goede resultaten worden bekomen. Deze klinische resultaten worden bevestigd door de

histologische resultaten die een gezond, nieuwgevormd kraakbeen aantonen dat vergelijkbaar is met het

kraakbeen dat wordt aangemaakt bij ACI. Naast deze bewezen verbeterde klinische functie, zal er

eveneens een grote tevredenheid zijn bij de patiënten en zal de pijn vlug gereduceerd worden.

(Pascarella et al., 2009) Onderzoek toont eveneens aan dat de autologe stamcellen goed vasthechten aan

het membraan en homogeen over deze laag verspreid liggen. (Steinwachs et al., 2008) AMIC kan zo

beoordeeld worden als een eenvoudige en reproduceerbare operatietechniek die meestal geen 2de

ingreep

noodzakelijk maakt. Op basis van de technische simpliciteit en het feit dat er geen cellen moeten

Page 44: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

37

worden gekweekt, kan men stellen dat AMIC een eenvoudig en niet zo dure techniek is. (Pascarella et

al., 2009)

5.7 Prothetische interpositie

5.7.1 Indicatie

Patiënten ouder dan 40 jaar die een trauma oplopen en bij wie de biologische herstelcapaciteit reeds

sterk verzwakt is, kunnen behandeld worden met een lokale prothese. Ook bij jongere patiënten waarbij

de reeds besproken behandelingen gefaald hebben of niet kunnen worden toegepast, kan men eventueel

deze prothetische interpositie gebruiken. (Becher et al., 2009)

5.7.2 Techniek

De techniek wordt ontwikkeld door Arthrosurface Inc., waarbij men de anatomische contouren van het

kraakbeenletsel probeert te herstellen, om zo tot een snelle stabiliteit en mogelijke revalidatie te komen.

(Cannon et al., 2008) Daarbij maakt men gebruik van een CAP (contoured articular prothetic) die

bestaat uit 2 componenten, een fixatiecomponent en een component aan het oppervlak van het

kraakbeen. (Fig. 11) Deze worden aan elkaar vastgemaakt om een goede stabiliteit en immobiliteit van

de inplant te verzekeren. De component aan het oppervlak bestaat uit CobaltChroom. Deze stof heeft in

de prothesiologie al bewezen een gemakkelijk, effectief en sterk materiaal te zijn. De fixatiecomponent

daarentegen bestaat uit een andere veel gebruikte stof in de orthopedie, Titanium, die hier in het bot

gefixeerd zal zitten. (Becher et al., 2008)

Fig. 11: Een prothetische interpositie bestaande uit 2 componenten: een fixatie – en oppervlakkig

onderdeel. (Becher et al., 2009)

Bij de aanpak van een letsel in het patellofemoraal gewricht wordt deze eerst netjes blootgelegd. Daarna

zal men een boor plaatsen op het kraakbeenletsel zodat men contactpunten rond het letsel kan

aanmaken, dit zowel superieur/inferieur als mediaal/lateraal. Men plaatst dan vervolgens een pin in het

Page 45: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

38

centrum van het defect door gebruik van de aangemaakt contactpunten. Deze pin gaat tot in het

subchondrale bot. Daarna wordt via deze pin, de fixatiecomponent in het bot geplaatst totdat deze

vloeiend overgaat in de basis van het letsel van het gewrichtskraakbeen aan de superieure en inferieure

pool. Als de juiste diepte van het fixatiecomponent is bepaald en deze ter plekke is, worden metingen

gedaan om de juiste curvatuur van de oppervlakkige component te kunnen aanmaken. Men gaat zo met

behulp van een reamer het vlak voor de oppervlakkige component creëren. Dit komt tot stand door de

reamer zo te manipuleren dat deze in contact komt met de top van de fixatiecomponent. Men gaat dan

een proef- oppervlaktecomponent implanteren om de overeenstemming met het omliggende kraakbeen

te verzekeren. De finale stap is uiteindelijk het plaatsen van de oppervlakkige component die dan wordt

vastgemaakt aan de fixatiecomponent. (Cannon et al., 2008) (Fig. 12)

Fig. 12: De procedure van het inbrengen van een prothetische interpositie waarbij eerst de fixatie- en

vervolgens de oppervlakkige component wordt geplaatst.(Geconsulteerd uit:

http://www.arthrosurface.com op 08/02/2010)

5.7.3 Revalidatieprotocol

In de gebruikte literatuur wordt er niet gesproken over het revalidatieprotocol na de toepassing van

prothetische interpositie.

5.7.4 Resultaten

Doordat deze behandeling lokaal gebeurt, zullen alle andere onderdelen van het kniegewricht behouden

worden; dit in tegenstelling tot een volledige knieprothese. (Becher et al., 2008) In experimentele

studies met geiten werden goede klinische resultaten bereikt bij de evaluatie van de functionele en

Page 46: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

39

biologische respons op de inplant. De vervelende symptomen zullen verdwijnen en zo zullen de

patiënten zelf een grote tevredenheid over hun behandelde knie hebben, daar activiteiten weer pijnloos

kunnen worden uitgevoerd. Een jaar na de operatie wordt er een intact kraakbeen rond de prothese

geregistreerd met soms toch wat lichte erosie of verzwakking. (Becher et al., 2009) Resultaten op lange

termijn zijn evenwel nog niet beschikbaar. Het tegenoverliggend gewrichtsoppervlak zal meestal niet

aangetast zijn, maar toch kan men heel zelden een focale erosie van variabele diepte evalueren. Bij

gebruik van een prothetische interpositie is er namelijk door de afwezigheid van een vloeiend oppervlak

een gestegen contactdruk te bemerken. Deze hogere druk zou geassocieerd kunnen worden met enkele

biomechanische nadelen en eventueel zelfs mogelijke schade aan het overliggend gewrichtsoppervlak.

Deze schade is te wijten aan een verhoogde apoptose van de chondrocyten en bijkomende

matrixaantasting. Momenteel zijn er nog geen kwantitatieve drukwaarden waarbij dit proces in werking

zal treden. Als men de prothese zodanig goed implanteert dat er een vloeiende overgang is met het

omliggende kraakbeen, kan men deze verhoogde druk vermijden. Daarnaast is het belangrijk om ervoor

te zorgen dat het kraakbeen rond de prothese gezond en intact is.(Becher et al., 2008) Men moet er

weeral rekening mee houden dat er geen aantasting van de ligamenten of menisci mag zijn om goede

resultaten te verzekeren.

5.8 Overzicht van de resultaten

Een samenvatting van de klinische en histologische resultaten wordt beschreven in tabel 2.

Behandelingstechniek Resultaten

1. Microfractuur - KOOS en Quality of life zullen significant stijgen tot 18 maanden

postoperatief waarna deze dan stabiel zullen blijven

- Het minderwaardig herstelweefsel zal mettertijd zichzelf

remodelleren tot een stabieler weefsel

2. Mosaïcplastie - KOOS en Quality of life tonen gelijkaardige scores als ACI tot 2

jaar postoperatief bij kleine letsels

- Ook histologisch zijn de resultaten vergelijkbaar met deze van ACI

3. ACI - KOOS en Quality of life zullen tot 3 jaar postoperatief blijven

stijgen

- 1 jaar postoperatief zal het structurele herstel van het kraakbeen

significant beter zijn dan bij microfractuur

Page 47: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

40

4. MACI - Klinische resultaten op korte tot middellange termijn zijn

vergelijkbaar met deze van ACI en beter dan microfractuur

- Stijgende stevigheid van het nieuwgevormde kraakbeen

5. AMIC - Significant verbeterde klinische resultaten

- Histologisch is het gevormd kraakbeen vergelijkbaar met deze bij

ACI

6. Prothetische interpositie Klinische resultaten niet beschikbaar

Tabel 2: Resultaten per behandelingsprocedure

Behandelingstechniek Revalidatie

1. Microfractuur Snelle CPM � Krukken of brace 6 tot 8 weken � volledige steun �

zwaar belastende sporten terug starten 4 tot 6 maanden postoperatief

2. Mosaïcplastie Tot 2 weken postoperatief alle steun vermijden � na 4 tot 5 weken

partiële steun (krukken) � na 8 tot 10 weken volledige steun �

Zwaar belastende sporten terug starten 5 tot 6 maanden postoperatief

3. ACI Snelle CPM � Krukken tot 12 weken � volledige steun � lopen

starten op 8 tot 9 maanden postoperatief � Zwaar belastende sporten

terug starten 12 tot 18 maanden postoperatief

4. MACI Na operatie brace aanbrengen � snelle CPM �volledige flexie

mogelijk op 4 weken � geen enkele steun 3 tot 6 weken

postoperatief � op 7 tot 12 weken volledige steun � Fietsen mag op

3 tot 6 maanden herstart worden � Zwaar belastende sporten terug

starten op ongeveer 1 jaar postoperatief

5. AMIC 24 uur volledige extensie � snelle partiële steun waarbij de ROM

stelselmatig verhoogd zal worden � op 6 tot 8 weken postoperatief

volledige steun mogelijk

6.Prothetische interpositie Geen literatuur over de revalidatie bij prothetische interpositie

Tabel 3: Revalidatie per behandelingsprocedure

Page 48: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

41

6. DISCUSSIE

Kraakbeenletsels ter hoogte van de knie zijn een veel voorkomend probleem. Ze kunnen zowel door

anatomische asafwijkingen als door traumatische gebeurtenissen veroorzaakt worden. Zij dienen te

worden aangepakt om verdere deterioratie van het gewrichtskraakbeen in het kniegewricht te

voorkomen. In deze scriptie gebeurde een literatuurstudie en gaat men op zoek naar de verschillende

therapieën voor traumatische, focale kraakbeenletsels. Naast de beschrijving van de letsels analyseren

we de indicaties, de techniek en het revalidatieprotocol van de verscheidene technieken en kijken zo of

de ene techniek betere resultaten toont dan de andere. De enorme heterogeniteit in de klinische scores

bemoeilijkt deze vergelijking.

Op basis van de indicaties kan men een onderscheid maken tussen de verschillende besproken

therapieën. Conservatieve therapie kan worden toegepast bij patiënten die wachten op een operatieve

ingreep en bij letsels die zodanig klein zijn dat ze met behulp van conservatieve therapie spontaan

genezen. (Homminga, 1993) Kleine letsels over de volledige dikte van het kraakbeen vormen de ideale

indicatie voor microfractuur. (Steadman et al., 2001) Atleten zullen ook worden behandeld met

microfracturen daar de revalidatie er relatief kort is. (Mithöfer et al., 2006) Bij de aanwezigheid van een

klein tot middelgroot focaal letsel kan mosaïcplastie uitgevoerd worden. (Hangody et al., 2008) Als de

letsels groter zijn dan 4 cm² zal men ACI verkiezen daar er voor deze techniek geen limiet is qua grootte

van het defect. (Brittberg, 2008) MACI heeft dezelfde indicaties als ACI en werd geïntroduceerd om de

cellen in combinatie met een scaffold te implanteren in de hoop om meer hyalien kraakbeen te

bekomen. (Nehrer et al., 2009) Ook AMIC kan worden toegepast als men wordt geconfronteerd met

grote focale kraakbeenletsels. (Steinwachs et al., 2008) Deze technieken zijn toepasbaar op adolescenten

tot volwassenen. Eens men ouder is dan 50 jaar is de biologische herstelcapaciteit reeds dermate gedaald

dat deze ingrepen minder kans op slagen zullen hebben. Voor deze populatie kan men het gebruik van

een prothetische interpositie op de plaats van het letsel aanraden. (Becher et al., 2009)

Het is heel belangrijk om bij elke behandelingsprocedure rekening te houden met andere letsels of

asafwijkingen in het aangetaste kniegewricht. Deze dienen vóór de behandeling van het kraakbeenletsel

te worden aangepakt om tot een goed resultaat van de kraakbeenbehandeling te komen. Na de aanpak

van asafwijkingen moeten eerst nog geassocieerde ligament- of meniscusletsels worden behandeld

vooraleer men het eigenlijke focale kraakbeenletsel gaat herstellen. (Amin et al., 2006)

Op gebied van revalidatie noteert men bij alle behandelingen kort na de ingreep het gebruik van krukken

of een brace. Deze periode zal bij ACI en MACI opmerkelijk langer duren dan bij de andere procedures,

wat het comfort voor de patiënt ietwat lastiger maakt. (Brittberg, 2008) (Nehrer et al., 2009) De kortste

Page 49: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

42

revalidatieperiodes vindt men bij microfractuur en AMIC. Bij deze ingrepen mag de patiënt reeds 6 tot 8

weken postoperatief volledig op de geopereerde knie steunen. Weinig belastende sporten zoals fietsen

en zwemmen kunnen vlug worden aangevat en ook de zwaar belastende sporten zullen bij microfractuur

en AMIC sneller kunnen worden hervat. (Steadman et al., 2003) (Steinwachs et al., 2008) Na

mosaïcplastie dient gedurende 2 weken een volledige afwezigheid van steun op de behandelde knie te

worden gegarandeerd. Na deze lastige periode voor de patiënt kan evenwel behoorlijk snel worden

overgegaan tot volledige steun en kunnen zwaar belastende sporten eveneens vlug worden hervat.

(Szerb et al., 2005) (Hangody et al., 2008)

Bij de beoordeling van de klinische resultaten wordt men geconfronteerd met een zekere heterogeniteit

op het gebied van klinische scores zodat de verschillende technieken moeilijk te vergelijken zijn.

Hierdoor is de opmaak van een meta-analyse van de gevonden resultaten uitermate moeilijk. Ook het

feit dat er slechts enkele RCT’s , die verschillende technieken op betrouwbare manier met elkaar

vergelijken, kunnen worden geconsulteerd, blijkt een obstakel te zijn in de beoordeling van de

verschillende technieken. Toch wordt met de beschikbare gegevens, welke voornamelijk bestaan uit

level 4 case series, een zo duidelijk mogelijke vergelijking van de behandeltechnieken opgemaakt.

Alhoewel conservatieve therapieën zoals spierversterkende oefeningen, NSAID’s, intra-articulaire

corticoïden,... de symptomen wat kunnen doen verlichten, zullen ze geen invloed hebben op het letsel

zelf. (Homminga, 1993) Doch tonen chondroprotectieve producten en viscosupplementatie naast hun

symptoomverlichting ook een verminderde progressie van de kraakbeendegeneratie aan. (Fitzgerald et

al., 2002) Ondanks deze gunstige resultaten zal er toch geen herstel optreden en daarom kan er

noodzaak zijn tot een operatieve ingreep waarbij het letsel ter hoogte van het gewrichtskraakbeen terug

zal worden opgevuld. De eerst ontwikkelde en nu nog veel gebruikte techniek wordt de microfractuur

genoemd. De procedure zorgt initieel voor de aanmaak van een fibrocartilagineus weefsel dat

minderwaardig is aan het normaal gewrichtskraakbeen en daarom minder geschikt is voor grote letsels.

(Saris et al., 2008) Toch gaat men deze techniek veel toepassen omdat ze relatief eenvoudig en heel

effectief is voor de kleinere letsels. De KOOS en de subjectieve evaluatie zullen namelijk significant

sterk gestegen zijn tegenover niet-behandelde patiënten. (Saris et al., 2008) Deze stijging van klinische

resultaten zal na ongeveer 18 maanden zijn plateau bereiken. (Saris et al., 2009) Ook bij atleten met een

kraakbeenletsel zal microfractuur goede resultaten geven als de operatie ten minste snel wordt

uitgevoerd en de revalidatie niet te lang op zich laat wachten. (Mithöfer et al., 2006) Daarbij komt nog

dat na een tijdje het gevormd herstelweefsel, rijk aan collageen I, zich zal remodelleren tot een stabieler

weefsel. (Steadman et al., 2003) Als men deze techniek combineert met het gebruik van het ‘bot

morfogenetisch proteïne 7’ kunnen zelfs nog betere resultaten bekomen worden. (Kuo et al., 2006)

Bijkomende voordelen van deze techniek zijn onder andere de korte revalidatieduur en de heel lage

kost. (Bhosale and Richardson, 2008) Daarom kan men besluiten dat voor letsels kleiner dan 4 cm²,

microfractuur als 1ste keuze behandeling geldt.

Page 50: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

43

Ondanks deze goede resultaten gaat men toch verder op zoek naar technieken waarbij er direct een

fysiologisch gewrichtskraakbeen wordt aangemaakt of geïmplanteerd, zodat ook grotere letsels

doeltreffend kunnen worden aangepakt. Zo wordt de autologe chondrocyten injectie geïntroduceerd

waarbij men door de inbreng van kraakbeencellen poogt om een fysiologisch gewrichtskraakbeen aan te

maken. Deze behandeling wordt in 2 stappen uitgevoerd. In een eerste ingreep neemt men een biopsie

van het kraakbeen. In 2de

instantie worden de autologe chondrocyten onder een aangebracht membraan

ingespoten. (Brittberg, 2008) Na osteochondritis dissecans of letsels ter hoogte van de femurcondyl zal

ACI een hele hoge tevredenheid bij de patiënten geven. (Brittberg, 2008) Ook de Cincinatti- en

Lysholm score zullen significant gestegen zijn na toepassing van ACI. (Peterson et al., 2002) Deze

ingreep toont de beste resultaten indien ze zo snel mogelijk na het trauma wordt uitgevoerd. (Micheli et

al., 2006) Zelfs bij patiënten ouder dan 45 jaar, die reeds over een verminderde biologische

herstelcapaciteit beschikken, worden via ACI zeer gunstige klinische resultaten geboekt. (Rosenberger

et al., 2008) Op een postoperatieve biopsie merkt men echter dat slechts bij 37% van de patiënten echt

hyalien gewrichtskraakbeen zal ontwikkelen. (Bentley et al., 2003) Daarom introduceert men de CCI, de

injectie van chondrocyten die het genprofiel bezitten om hyalien kraakbeen aan te maken. Zo zal het

gevormde kraakbeen eveneens over een hogere hoeveelheid proteoglycanen beschikken. (Saris et al.,

2008) Na ruim 1 jaar zijn de klinische scores vergelijkbaar met deze bij microfractuur. Deze scores

blijven echter stijgen tot 3 jaar postoperatief. De quality of life is significant hoger dan microfractuur op

3 jaar postoperatief. (Saris et al., 2009) Men dient wel rekening te houden met mogelijke

symptomatische kraakbeenhypertrofie door het gebruik van de periostale flap bij de toepassing van ACI.

(Saris et al., 2008) Deze kan echter worden weggewerkt door het gebruik van een synthetisch

collageenmembraan. Ook het feit dat 2 ingrepen en een intensieve celkweek noodzakelijk zijn, maakt

deze behandeling complex en duur. (Kon et al., 2009) Er zijn geen resultaten beschikbaar om de kosten-

effectiviteit van ACI op lange termijn te onderzoeken, maar men vermoedt dat deze positief uitvalt door

de aanmaak van een kwalitatief sterk gewrichtskraakbeen. (Clar et al., 2005)

Mosaïcplastie houdt in dat enten gewrichtskraakbeen vanuit de rand van de mediale trochlea worden

afgenomen en vervolgens geïmplanteerd worden ter hoogte van het kraakbeenletsel. (Hangody et al.,

2008) Door verhoogde drukkrachten bestaat er de vrees voor symptomen ter hoogte van de donorregio

en die vrees blijkt niet helemaal ongegrond. Toch zullen deze symptomen in bijna alle gevallen binnen

het jaar na de operatie verdwijnen door het kleine oppervlak van iedere ent en de afname van stukken

weefsel op verschillende posities. (Szerb et al., 2005) Met behulp van de enten kan men de gecreëerde

tunnels in het letsel opvullen en de kleine ruimtes tussen de tunnels worden doorprikt waarbij

fibrocartilagineus weefsel gevormd worden. Negentig procent van de behandelde patiënten zullen zelf

een goede verbetering van hun kniefunctie aangeven en controlerende biopsieën tonen een gezond

getransplanteerd kraakbeen dat goede glijdingsoppervlakken bezit. (Hangody et al., 2008) (Atik et al.,

2005) Bij de aanpak van kleine letsels zal mosaïcplastie op lange termijn sterkere gestegen klinische

Page 51: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

44

scores geven dan microfractuur. (Marcacci et al., 2007) Bij grotere letsels blijkt ACI dan weer betere

resultaten te tonen dan mosaïcplastie. (Bentley et al., 2003)

Door de afname van lichaamseigen kraakbeen waaruit men chondrocyten zal kweken, kan MACI op

dezelfde manier als ACI worden aangevat. Men gaat de gekweekte cellen vervolgens in een matrix

plaatsen. Dit kunnen zowel een Hyalograft C, een spons als alginaten zijn. Het gebruik van een

dergelijke matrix brengt met zich mee dat het gebruik van een periostale flap niet meer aan de orde is.

Zo vermijden we de frequente complicaties die deze flap bij ACI veroorzaakt. (Nehrer et al., 2009)

Daarnaast zorgt de matrix er voor dat de chondrocyten meer weerstand hebben tegen vroeg aanwezige

krachten en dat de verankerde kraakbeencellen mooi verspreid blijven over het hele letsel. (Almqvist et

al., 2009) (Dorotka et al., 2004) Zo kan men reeds na 21 dagen een kraakbeenachtige structuur in de

matrix bemerken en zal deze later uitgroeien tot een kwalitatief goed gewrichtskraakbeen. (Zheng et al.,

2006) De resultaten zijn vergelijkbaar met deze bij ACI en blijken 5 jaar postoperatief beter te zijn dan

deze bij microfractuur. (Kon et al., 2009) Men dient er wel rekening mee te houden dat deze procedure

heel complex is en nog duurder dan de traditionele ACI. (Behrens et al., 2006)

AMIC combineert het gebruik van een collageen I/III – membraan met de microfractuur. De autologe

stamcellen die vrijgekomen zijn door de microfractuur hechten goed vast aan het collageenmembraan en

liggen mooi homogeen verspreid. (Steinwachs et al., 2008) Bij een grote meerderheid van de patiënten

stijgt de Lysholm kniescore sterk na toepassing van AMIC. Daarnaast toont histologische evaluatie een

nieuw, gezond gewrichtskraakbeen dat dezelfde eigenschappen heeft als het herstelweefsel dat men

bekomt bij de uitvoering van ACI. (Pascarella et al., 2009) Ook de tevredenheid van de patiënten en de

pijnverlichting tonen heel gunstige resultaten. Tenslotte oogt deze behandeling ook op economisch

gebied veelbelovend, daar het gaat om een relatief goedkope en eenvoudige ingreep. (Pascarella et al.,

2009)

Het gebruik van prothetische interpositie is vooral aangewezen bij de aanpak van kraakbeenletsels van

ouderen. (Becher et al., 2009) De interpositie bestaat uit 2 componenten. Enerzijds een

fixatiecomponent die vastzit in het bot onder het letsel en zo de immobilisatie van het stuk metaal

verzekert, en anderzijds de oppervlakkige component dat perfecte congruentie met het omliggende

gewrichtskraakbeen moet verzekeren om een goed glijdend oppervlak te creëren.(Becher et al., 2008)

De applicatie van een dergelijke prothese zal op korte termijn aanleiding geven tot een verlichting van

de symptomen wat de patiënt zeer tevreden stemt. Zo kunnen dagelijkse activiteiten weer snel hervat

worden. (Becher et al., 2009) Resultaten op lange termijn zijn nog niet ter beschikking. Een gezond

omringend gewrichtskraakbeen en een vloeiende overgang tussen deze zone en de prothese zullen een

positieve invloed hebben op de resultaten. Men moet er steeds rekening mee houden met de

Page 52: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

45

mogelijkheid dat het tegenoverliggend gewrichtsoppervlak lichtjes kan worden aangetast door de

prothese. (Becher et al., 2008)

7. BESLUIT

In deze literatuurstudie zijn we op zoek gegaan naar een antwoord op de vraag welke behandelingen er

beschikbaar zijn om focale kraakbeenletsels aan te pakken. We bekeken hierbij de doeltreffendheid van

de ene behandeling ten opzichte van de andere. Uiteindelijk kunnen we besluiten dat iedere techniek

zijn eigen specifieke indicaties heeft om zo tot de meest gunstige resultaten te komen. De resultaten van

de verschillende behandelingen zijn echter heel moeilijk te vergelijken door de heterogeniteit in de

klinische resultaten. Daarnaast dient men rekening te houden met het revalidatieprotocol dat sterk

verschilt van behandeling tot behandeling.

Van iedere procedure dient ook de kost, de technische complexiteit en het ingrijpend karakter voor de

patiënt te worden geëvalueerd. Op die manier kan men per individueel kraakbeenletsel de meest ideale

behandelingsstrategie voor de patiënt toe passen.

Page 53: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

46

8. REFERENTIELIJST

ALMQVIST K.F., DHOLLANDER A.A.M., VERDONK P.C.M., FORSYTH R., VERDONK R.,

VERBRUGGEN G. Treatment of cartilage defects in the knee using alginate beads containing human

mature allogenic chondrocytes. The American Journal of Sports Medicine. 2009; vol. 37: 1920-1929.

AMIN A.A., BARTLETT W., GOODING C.R., SOOD M., SKINNER J.A., CARRINGTON R.W.J.,

BRIGGS T.W.R., BENTLEY G. The use of autologous chondrocyte implantation following and

combined with anterior cruciate ligament reconstruction. International Orthopaedics. 2006; 30: 48-53.

ATIK O.S., USLU M.M., EKSIOGLU F. Osteochondral multiple autograft transfer (OMAT) for the

treatment of cartilage defects in the knee joint. Bulletin of the Hospital for Joint Diseases. 2005; 63: 37-

40.

BECHER C., HUBER R., THERMANN H., TIBESKU C.O., VON SKRBENSKY G. Tibiofemoral contact

mechanics with a femoral resurfacing prosthesis and a non-funtional meniscus. Clin. Biomech. 2009;

24(8): 648-654.

BECHER C., HUBER R., THERMANN H., PAESSLER H.H., VON SKRBRENSKY G. Effects of a

contoured articular prothetic device on tibiofemoral peak contact pressure: a biomechanical study.

Knee Surg. Sports Traumatol. Arthrosc. 2008; 16: 56-63.

BEHRENS P., BITTER T., KURZ B., RUSSLIES M. Matrix-associated autologous chondrocyte

transplantation/implantation (MACT/MACI)- 5-year follow-up. Knee. 2006; 13(3): 194-202.

BENTLEY G., BIANT L.C., CARRINGTON R.W.J., AKMAL M., GOLDBERG A., WILLIAMS A.M.,

SKINNER J.A., PRINGLE J. A prospective, randomized comparison of autologous chondrocyte

implantation versus mosaicplasty for osteochondral defects in the knee. The Journal Of Bone and Joint

Surgery. 2003; 85: 223-230.

BHOSALE A.M., RICHARDSON J.B. Articular cartilage: structure, injuries and review of management.

British medical bulletin. 2008; 87: 77-95.

BRITTBERG M. Autologous chondrocyten implantation-technique and long-term follow-up. Int.

Journal Care Injured. 2008; 39S: 40-49.

BRITTBERG M., LINDAHL A., NILSSON A., OHLSSON C., ISAKSSON O., PETERSON L. Treatment

of deep cartilage defects in the knee with autologous chondrocyten transplantation. New England

Journal of Medicine. 1994; 331: 889-895.

BUCKWALTER J.A., MANKIN H.J. Articular cartilage repair and transplantation. Official journal of

the American College of Rheumatology. August 1998; vol.41: 1331-1342.

CANNON A., STOLLEY M., WOLF B., AMENDOLA A. Patellofemoral resurfacing arthroplasty:

literature review and description of a novel technique. The Iowa Orthopaedic Journal. 2008; 28: 42-48.

CLAR C., CUMMINGS E., MCINTYRE L., THOMAS S., LAMB J., BAIN L., JOBANPUTRA P.,

WAUGH N. Clinical and cost-effectiveness of autologous chondrocyte implantation for cartilage defects

Page 54: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

47

in knee joints: systemic review and economic evaluation. Health Technology Assessment. 2005; vol.

9(47).

DELL’ACCIO F., VANLAUWE J., BELLEMANS J., NEYS J., DE BARI C., LUYTEN F.P. Expanded

phenotypically stable chondrcytes persist in the repair tissue and contribute to cartilage matrix

formation and structural integration in a goat model of autologous chondrocyten implantation. Journal

of Orthopaedic Research. 2003; 21: 123-131.

DE MORREE J.J. Dynamiek van het menselijk bindweefsel. Bohn Stafleu van Loghum, Houten

(Nederland), 2008

DOROTKA R., TOMA C.D., BINDREITER U., ZEHETMAYER S., NEHRER S. Characteristics of ovine

articular chondrocytes in a three-dimensional matrix consisting of different crosslinked collagen. Wiley

interscience. 2005; 72: 27-36.

FITZGERALD R.H., KAUFER H., MALKANI A. L. Orthopaedics. Mosby, United States of America,

2002.

HANGODY L., VASARHELYI G., HANGODY L.R., SÜKÖSD Z., TIBAY G., BARTHA L., BODO G.

Autologous osteochondral grafting-technique and long-term results. Injury Int. J. Care Injured. 2008;

39S1: 32-39.

HOMMINGA G.N. Kraakbeenletsels van de knie. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde. 1993; 137: 2414-

2418.

KERCKAERT I. Locomotorisch stelsel. Academia Press,Gent, 2006.

KNUTSEN G., ENGEBRETSEN L., LUDVIGSEN T.C., DROGSET J.O, GRONTVEDT T., SOLHEIM

E., STRAND T., ROBERTS S., ISAKSEN V., JOHANSEN O. Autologous chondrocyte implantation

compared with microfractuur in the knee. The journal of bone and joint surgery. 2004; 86-A: 455-464.

KON E., GOBBI A., FILARDO G., DELCOGLIANO M., ZAFFAGNINI S., MARCACCI M.

Arthroscopic second-generation autologous chondrocyte implantation compared with microfractuur for

chondral lesions. The American Journal of Sports Medicine. 2009; vol. 37: 32-41.

KUO A.C, RODRIGO J.J., REDDI A.H., CURTISS A.S.,GROTKOPP E., CHIU M. Microfractuur and

bone morphogenetic protein 7 (BMP-7) synergistically stimulate articular cartilage repair.

OsteoArthritis and Cartilage. 2006; 14: 1126-1135.

MANDELBAUM B.R., BROWNE J.E., FU F., MICHELI L., MOSELY J.B., ERGGELET C., MINAS T.,

PETERSON L. Articular cartilage lesions of the knee. American journal of sports medicine. 1998; 26:

853-861.

MARCACCI M, KON E., DELCOGLIANO M., FILARDO G., BUSACCA M., ZAFFAGNINI S.

Arthroscopic autologous osteochondral grafting for cartilage defects of the knee – Prospective study

results at a minimum 7-year follow-up. The American Journal of Sports Medicine. 2007; Vol. 35: 2014-

2021.

Page 55: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

48

MICHELI L.J., MOSELY J.B., ANDERSON A.F., BROWNE J.E., ERGGELET C., ARCIERO R., FU

F.H., MANDELBAUM B.R. Articular cartilage defects of the distal femur in children and adolescents:

treatment with autologous chondrocyte implantation. Journal of Pediatric Orthop. 2006; 26: 455-460.

MITHÖFER K., PETERSON L., MANDELBAUM B.R., MINAS T. Articular cartilage repair in soccer

players with autologous chondrocyte transplantation: functional outcome and return to competetion.

American Orthopaedic Society for Sports Medicine. 2005; 33: 1639-1646.

MITHÖFER K., WILLIAMS R.J., WARREN R.S., WICKIEWICZ T.L., MARX R.G. High-impact athletics

after knee articular cartilage repair – A prospective evaluation of the microfractuur technique. The

American Journal of Sports Medicine. 2006; vol. 34: 1413-1418.

NEHRER S., DOROTKA R., DOMAYER S., STELZENEDER D., KOTZ R. Treatment of full-thickness

chondral defects with Hyalograft C in the knee: a prospective clinical case series with 2 to 7 years’

follow-up. The American Journal of Sports Medicine. 2009; vol. 37: 81-87S.

O’DRISCOLL S. W. Current concepts review: The healing and regeneration of articular cartilage. J.

Bone Joint Surgery Am. 1998; 80: 1795-1812.

PASCARELLA A., CIATTI R., PASCARELLA F., LATTE C., DI SALVATORE M.G., LIGUORI L.,

IANELLA G. Treatment of articular cartilage lesions of the knee joint using a modified AMIC

technique. Knee Surg. Sports Traumatol. Arthrosc. April 2010, 18(4): 509-513.

PETERSON L., BRITTBERG M., KIVIRENKA I., AKERLUND E.L., LINDAHL A. Autologous

chondrocyte transplantation: biomechanics and long-term durability. American Journal of sports

medicine. 2002; 30: 2-12.

ROSENBERGER R.E., GOMOLL A.H., BRYANT T., MINAS T. Repair of large chondral defects of the

knee with autologous chondrocyte implantation in patients 45 years or older. American orthopaedic

society for sports medicine. 2008: 1-9.

SARIS D.B., VANLAUWE J., VICTOR J., ALMQVIST K.F., VERDONK R., BELLEMANS J., LUYTEN

F.P.: Treatment of symptomatic cartilage defects of the knee – Characterized chondrocyte implantation

results in better clinical outcome at 36 months in a randomized trial compared to microfractuur. The

American Journal of Sports Medicine. 2009; vol. XX, no. X.

SARIS D.B., VANLAUWE J., VICTOR J., HASPL M., BOHNSACK M., FORTEMS Y.,

VANDEKERCKHOVE B., ALMQVIST K.F, CLAES T., HANDELBERG F., LAGAE K., VAN DER

BAUWHEDE J., VANDENNEUCKER H., YAND K.G.A., JELIC M., VERDONK R., VEULEMANS N.,

BELLEMANS J., LUYTEN F.P. Characterized chondrocyte implantation results in better structural

repair when treating symptomatic cartilage defects of the knee in a randomized controlled trial versus

microfractuur. American journal of sports medicine. 2008; 36: 235-246.

SHAH M.R., KAPLAN K.M., MEISLIN R.J., BOSCO J.A. Articular cartilage restoration of the knee.

Bulletin of the NYU hospital for joint disease. 2007; 65: 51-60.

Page 56: Masterproef Thijs Vandewalle Behandeling …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/458/971/RUG01-001458971...Het kraakbeen is een onmisbaar deel van het skelet daar het plooibaar en niet broos

49

STEADMAN J.R., BRIGGS K.K., RODRIGO J.J., KOCHER M.S., GILL T.J., RODKEY W.G. Outcomes

of microfractuur for traumatic chondral defects of the knee: average 11-year follow-up. The journal of

arthroscopic and related surgery. 2003; vol. 19: 477-484.

STEADMAN J.R, RODKEY W.G, RODRIGO J.J. Microfractuur: surgical technique and rehabilitation

to treat chondral defects. Clin. Orthop. 2001; 391: 362-369.

STEINWACHS M.R., GUGGI T., KREUZ P.C. Marrow stimulation techniques. International journal

care injured. 2008; 39: 26-31.

SZERB I., HANGODY L., DUSKA Z., KAPOSI N.P. Mosaicplasty – Long term Follow-up. Bulletin of

the Hospital for Joint Diseaeses. 2005; vol. 63: 54-62.

VERHAAR AND VAN MOURIK J.A.N, VAN MOURIK J.B.A. Orthopedie. Bohn Stafleu van Loghum,

Houten (Nederland), 2008.

VERSTRAETE K.L., ALMQVIST F., VERDONK P., VANDERSCHEUREN G., HUYSSE W., VERDONK

R., VERBRUGGE G. Magnetic resonance imaging of cartilage and cartilage repair. Clinical radiology.

2004; 59: 674-689.

ZHENG M., WILLERS C., KIRILAK L., YATES P., XU J., WOOD D., SHIMMIN A. Matrix-induced

autologous chondrocyte implantation (MACI) : Biological and histological assessment. Tissue

Engineering. 2007; vol. 13(4):737-746.