Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een...

113
Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een sociolinguïstisch onderzoek Promotor: Prof. Dr. Jacques Van Keymeulen Academiejaar 2008 2009 Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van Master in de Taal- en Letterkunde: twee talen: Nederlands Engels, door Stefanie Ide

Transcript of Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een...

Page 1: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

Lexicaal dialectverlies in Meulebeke:

Een sociolinguïstisch onderzoek

Promotor: Prof. Dr. Jacques Van Keymeulen

Academiejaar 2008 – 2009

Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en

Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad

van Master in de Taal- en Letterkunde: twee talen:

Nederlands – Engels, door Stefanie Ide

Page 2: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

Woord vooraf

De dialecten verdwijnen, dat is een feit. Meer en meer schakelen de mensen over van een

dialect op een regiolect. De meest opvallende kantjes van het typische dialect vervagen en

de woordenschat is een van de eerste domeinen die daaronder lijdt.

Ik wou graag een onderzoek voeren over mijn eigen woonplaats, namelijk Meulebeke.

Dialect is de taal waarin ik ben opgevoed. Voor mij is Meulebeeks praten dan ook altijd een

heel normale zaak geweest. Sedert ik in Gent studeer en omga met studenten uit andere

streken, merk ik echter dat het mij meer moeite kost om nog het echte Meulebeeks te praten.

Vooral het lexicale gedeelte wordt steeds meer beïnvloed door het Standaardnederlands.

Vorig jaar wou ik nagaan in mijn bachelorpaper hoe het zit met de dialectkennis van andere

Meulebekenaren op het gebied van de woordenschat. Dat onderzoek is me heel erg bevallen

en daarom heb ik besloten om hetzelfde onderwerp te kiezen en uit te breiden voor mijn

masterproef. Tot mijn grote vreugde is dankzij dit project mijn dialectkennis en -waardering

erop vooruitgegaan.

Graag wil ik mijn promotor Prof. Dr. Jacques Van Keymeulen bedanken voor zijn deskundige

begeleiding en advies bij deze masterproef. Ook wil ik mijn dank betuigen aan Dr. Gunther

De Vogelaer voor zijn hulp met het computerprogramma SPSS, aan Prof. Dr. Magda Devos

voor het bezorgen van bronnen en de medewerkers van het WVD voor hun hulp bij het

opstellen van mijn vragenlijst. Mijn ouders en vrienden wil ik bedanken voor hun jarenlange

steun bij mijn opleiding. Uiteraard zijn ook alle informanten bedankt voor hun gewaardeerde

en enthousiaste medewerking en iedereen die me hielp zoeken naar geschikte

proefpersonen. Zonder hen was dit onderzoek niet mogelijk geweest.

Page 3: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

1

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ...................................................................................................................... 1 1. Algemene inleiding ............................................................................................................ 2 2. Het onderzoek ................................................................................................................... 5

2.1. De gemeente Meulebeke ............................................................................................ 5 2.2. Onderzoeksopzet ........................................................................................................ 6 2.3. De informanten ........................................................................................................... 6 2.4. De enquête ................................................................................................................. 8 2.5. Vooropgestelde hypotheses ........................................................................................ 9

2.5.1. Invloed van de parameter leeftijd .......................................................................... 9 2.5.2. Invloed van de parameter geslacht ......................................................................10 2.5.3. Invloed van de parameter opleiding van de informant ..........................................11 2.5.4. Invloed van de parameter opleiding van de moeder van de informant .................11 2.5.5. Invloed van de semantische velden .....................................................................12 2.5.6. Invloed van de frequentie van de begrippen ........................................................13 2.5.7. Invloed van de geografische verspreiding van de begrippen ...............................13

3. Methodiek van het onderzoek ...........................................................................................15 3.1. Selectie van de begrippen ..........................................................................................15

3.1.1. Samenstelling woordenlijst ..................................................................................15 3.1.2. Concrete woordvelden .........................................................................................16 3.1.3. Abstracte woordvelden ........................................................................................16

3.2. Dialectgebruik informant ............................................................................................16 3.3. Verwerking gegevens ................................................................................................17

3.3.1. SPSS ...................................................................................................................17 3.3.2. Chi-Kwadraattest .................................................................................................17

4. De woordverklaringen .......................................................................................................18 4.1. Inleiding .....................................................................................................................18 4.2. Concrete woordvelden ...............................................................................................18

4.2.1. Woordveld kleine dieren ......................................................................................18 4.2.2. Woordveld kinderspelen ......................................................................................30 4.2.3. Woordveld voeding ..............................................................................................40

4.3. Abstracte woordvelden...............................................................................................50 4.3.1. Woordveld karakter: positieve en neutrale persoonsbenamingen ........................50 4.3.2. Woordveld karakter: negatieve persoonsbenamingen .........................................59 4.3.3. woordveld karakter en verstand: werkwoorden en zegswijzen .............................69

5. Conclusies ........................................................................................................................79 5.1. Inleiding .....................................................................................................................79 5.2. Extern-linguïstische verklaringen resultaten ...............................................................79

5.2.1. Leeftijd als conditionerende factor .......................................................................79 5.2.2. Geslacht als conditionerende factor .....................................................................85 5.2.3. Opleiding informant als conditionerende factor ....................................................90 5.2.4. Opleiding van de moeder van de informant als conditionerende factor ................94

5.3. Rangschikking van de woorden op basis van de dialectscore ....................................98 5.4. Intern-linguïstische verklaringen resultaten ................................................................99

5.4.1. Invloed van de semantische velden .....................................................................99 5.4.2. Invloed van de frequentie van de begrippen ...................................................... 102 5.4.3. Invloed van de geografische verspreiding van de begrippen ............................. 104

6. Algemeen besluit ............................................................................................................ 106 7. Bibliografie ..................................................................................................................... 108

Page 4: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

2

1. Algemene inleiding

De dialecten in Vlaanderen en Nederland zijn heel gevarieerd. Hoewel het Nederlandse

taalgebied geografisch niet uitgestrekt is, komen er op korte afstand van elkaar toch sterk

verschillende taalverschijnselen voor. De grote bevolkingsdichtheid en de stabiliteit van de

bevolking liggen hieraan ten grondslag: In agrarische gemeenschappen was het normaal dat

de kinderen van landbouwers dicht bij of zelfs in het ouderlijke huis bleven wonen nadat ze

getrouwd waren. Men trouwde ook met iemand uit de hele nabije omgeving, die dezelfde

sociale status had. De gemeenschappen waren zeer besloten.

Het is algemeen bekend dat de dialecten erop achteruitgaan. “Oudere dialectsprekers

moeten vaak met spijt vaststellen dat hun kleinkinderen nog nauwelijks een notie hebben

van het lokale dialect dat de moedertaal van hun grootouders is.” (Devos en

Vandekerckhove 2005: 144). De standaardtaal dringt zich steeds meer op, zowel in de

woordenschat, fonologie, morfologie als syntaxis van de dialecten. Als dialect en

standaardtaal met elkaar in contact komen, schuift het dialect op in de richting van de

eenheidstaal en ontstaan regiolecten. Regiolecten laten de meest opvallende kantjes van

een lokaal dialect vallen waardoor er een grotere geografische communicatie mogelijk is.

„Hét regiolect‟ bestaat niet; regiolecten vormen een continuüm waarbij sommige eerder

aansluiten bij het dialect en andere bij de standaardtaal (Hoppenbrouwers 1990: 10). De

typisch dialectische woordenschat is vaak de eerste taalcomponent die verdwijnt bij

regiolectvorming. Hoe komt dat? Van Bree (1992: 178-200) ontwikkelde hiervoor de

stabiliteitstheorie: Als er elementen van de tweede taal (de standaardtaal) overgenomen

worden in de moedertaal (het dialect), dan zorgt dat voor dialectnivellering. Van Bree legt

hierbij een grote nadruk op de bewustzijnsfactor: De spreker neemt bewust elementen uit die

standaardtaal over. Die bewuste elementen worden ook instabiele elementen genoemd

(woorden zijn zulke instabiele elementen). Concreet betekent dat dat bij de vorming van

regiolecten de dialectspreker in de eerste plaats op de niveaus van de instabiele elementen

voor de Standaardnederlandse variant zal kiezen: De woordenschat wordt dus heel

gemakkelijk vervangen, terwijl de dialectische syntaxis en morfologie veel langer behouden

blijven.

Verschillende factoren dragen bij tot dat snelle veranderingsproces. Een zeer invloedrijke

factor is de toegenomen mobiliteit. De tijd dat de bewoners van een gemeente of dorp rond

de eigen kerktoren bleven wonen, is voorbij. Sinds de negentiende eeuw kon de

dialectspreker zich dankzij de nieuwe vervoermiddelen van het dorp naar de

geïndustrialiseerde stad begeven. Hierdoor groeiden de dialecten uit de verschillende

Page 5: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

3

streken alsmaar meer naar elkaar toe. Sedert de jaren ‟60 van de twintigste eeuw krijgen ook

jongeren uit de lagere klassen de kans om langer te studeren. Ze maken kennis met het

Standaardnederlands en hebben contact met mensen uit andere streken en dus met andere

dialecten (Devos & Vandekerckhove 2005: 142). De invloed van de media speelt ook een

grote rol. Tegenwoordig heeft elk gezin in Vlaanderen wel een televisie en een radio,

waardoor ze dagelijks de standaardtaal te horen krijgen.

Door de opkomst van een cultuurtaal in Vlaanderen verliest het dialect meer en meer zijn

prestige. Mensen kunnen zich sociaal een hogere status aanmeten en dat ondersteunen ze

graag door het gebruik van een taal die „beschaafder‟ klinkt dan hun dialect. Die negatieve

kijk op dialect bestond al een lange tijd en werd versterkt in de jaren ‟60: De ABN-acties

zorgden voor de verspreiding van een standaardtaal in de brede lagen van de bevolking.

Sindsdien heerst de opvatting dat dialect praten leidt tot een gebrekkige

standaardtaalkennis. Dat is uiteraard niet het geval. In Vlaanderen was Frans zeer lang de

dominerende taal op institutioneel vlak en ook in het voortgezet onderwijs. Toen Nederlands

de officiële taal werd, moest iedereen, ook de leerkrachten (die vaak uit een Franssprekend

milieu kwamen), grote inspanningen leveren om het Nederlands te beheersen. Dat is de

reden waarom Vlamingen moeite hebben met de beheersing van het Standaardnederlands

(Taeldeman 1991: 48). De standaardtaal biedt vele voordelen ten opzichte van het dialect:

Functioneel gezien is het dialect in het nadeel, zowel door zijn beperkte geografische verbreiding als door het ontbreken van een gecodificeerde schrijftaal. De coëxistentie van het zwakke dialect met de standaardtaal vormt een belangrijke drijvende kracht achter het proces van dialectnivellering waarbij dialectvormen in toenemende mate worden vervangen door elementen uit de prestigieuze algemene taal. (Hinskens, e.a. 1993: 5).

Zo worden de verschillen tussen de dialecten steeds kleiner en sijpelen er kenmerken van

het Standaardnederlands binnen. Dat alles heeft tot gevolg dat steeds minder mensen in

steeds minder sociale situaties nog dialect praten. Doen ze dat wel nog, dan gebruiken ze

niet meer de pure vorm van het dialect, maar wel een die onder invloed staat van het

Standaardnederlands (Taeldeman 2000: 5).

West-Vlaanderen blijft een van de koplopers op het gebied van dialectkennis en –gebruik.

De redenen hiervoor zijn dat West-Vlaanderen een zwakke verstedelijking heeft gekend en

dat het zijn provinciaal inferioriteitsgevoel vertaalt in een langer vasthouden aan de variëteit

van de lokale solidariteit (Taeldeman 1991: 40-41). Ryckeboer (1995: 239-240) geeft drie

andere redenen op: Ten eerste is er de perifere ligging van West-Vlaanderen in het

Nederlandse taalgebied. Vernieuwingen in de taal blijven daardoor het langste uit. Ten

tweede is er meer emigratie dan immigratie in de provincie door het bevolkingsoverschot en

die perifere ligging. Ten derde zit er weinig variatie in het West-Vlaams (behalve wat

klankverschillen en lokale woordenschat): vb. iemand van Brugge kan vlot in het dialect

praten met iemand van Ieper. Dialect dankt zijn grote populariteit aan het feit dat het zeer

Page 6: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

4

geschikt is voor informele situaties. Het creëert een gevoel van solidariteit en

gemeenschappelijkheid. Iemand die standaardtaal praat in een familiaire situatie, krijgt vaak

het verwijt dat hij „uit de hoogte doet‟.

Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw zien we een duidelijke opleving van zowel de plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟: popgroepen die in dialect zingen zijn erg populair, er verschijnen veel publicaties in en over het dialect, en cabaretiers gebruiken stadstalen en bereiken daarmee een groot publiek. (van der Sijs 2002: 125).

De belangstelling voor dialecten neemt steeds toe, terwijl het dialectgebruik zelf afneemt.

Deze paradox is te verklaren doordat als iets verdwijnt, men de behoefte voelt om het te

beschermen. Scholtmeijer (1999: 95) merkt dan ook op dat vooral hoogopgeleide jongeren

openstaan voor de taal die hun grootouders praten en die hun ouders te drastisch hebben

ingeruild voor het algemeen Nederlands. De enige manier om dialectverlies te voorkomen, is

het dialect door te geven aan de kinderen, maar dat gebeurt steeds minder.

Deze scriptie onderzoekt hoe het is gesteld met de actieve dialectkennis van de inwoners

van Meulebeke. Die gemeente ligt in West-Vlaanderen, een gebied dat bekend staat om zijn

positieve attitude tegenover dialect. Met behulp van mondelinge enquêtes wordt nagegaan

hoe het zit met de lexicale dialectkennis van de Meulebekenaren en welke sociale en

linguïstische factoren daarbij een rol spelen. Dit onderzoek is een verderzetting van de

bachelorscriptie uit 2008 die nu wordt uitgebreid met het dubbele aantal informanten en

dialecttermen.

In het volgende hoofdstuk komt er een voorstelling van het onderzoek met de selectie van de

informanten, het verloop van de enquête en de verwachte hypothesen. Hoofdstuk drie legt

de gevolgde methodiek uit: Hier komen de selectie van de dialecttermen, het dialectgebruik

van de informant en de statistische verwerking van de gegevens aan bod. Hoofdstuk vier

biedt een overzicht van alle woordverklaringen. In het daaropvolgende hoofdstuk komen de

algemene resultaten en toetsing van de parameters aan bod. Het laatste hoofdstuk rondt af

met een algemeen besluit. De originele vragenlijst, de biografische gegevens van de

informanten en alle tabellen van de woorden zitten in de bijlage.

Page 7: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

5

2. Het onderzoek

2.1. De gemeente Meulebeke

Fig. 1: Kaart West-Vlaanderen

De gemeente Meulebeke ligt in het zuidoosten van West-Vlaanderen, meer bepaald in de

driehoek Tielt, Roeselare en Kortrijk. Het behoort bestuurlijk tot het arrondissement Tielt. Het

is een kleine landbouwgemeente met ongeveer 11.000 inwoners. De totale oppervlakte

bedraagt 2934 hectare. Buiten het centrum Sint-Amandus zijn er nog de gehuchten De

Paanders, Marialoop en ‟t Veld. Die beschikken elk over basisvoorzieningen, zoals een kerk

en kleuter- en lagere scholen. Voor diensten en voorzieningen, zoals middelbare scholen,

treinstations en ziekenhuizen, moeten de Meulebekenaren vooral naar Tielt en in mindere

mate naar Roeselare of Izegem.

De website van Meulebeke geeft de cijfers dat in 1999 67,7% van de totale oppervlakte open

ruimte was. Die bestaat vooral uit akkers en weilanden voor de landbouw. Ook is er 7,5

hectare bos aanwezig, hoofdzakelijk gevormd door het Kapellebos in het centrum en ‟t

Veldbos bij Ardooie. Meulebeke is duidelijk een agrarische gemeente. De aanwezige

industrie draait grotendeels rond textielproductie en metaal- en houtverwerking. De bedrijven

zijn vooral gesitueerd tegen het centrum en langs belangrijke verbindingswegen.

In West-Vlaanderen zijn er vier subdialectgebieden te onderschieden: Het Noord-West-

Vlaams, het westelijk West-Vlaams, het continentaal West-Vlaams en de overgangszone

West-Vlaams/Oost-Vlaams. Figuur 2 toont dat Meulebeke tot het continentale West-Vlaams

behoort (Devos 2006: 53).

Page 8: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

6

Fig. 2: Dialectgebieden in West-Vlaanderen

2.2. Onderzoeksopzet

Dit onderzoek peilt naar de lexicale dialectkennis van Meulebekenaren. Er werd een

woordenlijst opgesteld met items uit dialectwoordenboeken. Daarna werden op basis van

verschillende criteria 72 informanten gekozen om deel te nemen aan de enquête. Dit

onderzoek heeft als doel na te gaan in hoeverre de informanten de dialectwoorden nog

kennen en gebruiken en welke intern- en extern-linguïstische factoren een eventuele

achteruitgang beïnvloeden.

De intern-linguïstische factoren zijn de semantische velden waartoe woorden behoren, de

gebruiksfrequentie van de woorden en hun geografische verspreiding. De extern-

linguïstische factoren zijn leeftijd, geslacht, opleidingsniveau van de informant en het

opleidingsniveau van de moeder van de informant.

2.3. De informanten

Voor dit onderzoek werden 72 informanten geselecteerd die – naar eigen zeggen –

dialectsprekers zijn. Die moesten aan verschillende criteria voldoen: Ten eerste moesten ze

in Meulebeke opgegroeid zijn en er ook wonen. Ten tweede moesten ze een Meulebeekse

moeder hebben. Het liefste ook een Meulebeekse vader, maar dat mocht ook een West-

Vlaming zijn. Slechts één persoon per gezin mocht deelnemen, om “familietaal” te vermijden

(gezinsleden spreken ongeveer hetzelfde).

Page 9: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

7

Er werden vier sociale parameters onderzocht, namelijk leeftijd, geslacht, opleiding van de

informant en opleiding van de moeder van de informant. 72 personen werden volgens die

parameters in verschillende groepen opgedeeld.

Voor de parameter leeftijd moesten er drie generaties met telkens 24 personen

vertegenwoordigd zijn. De eerste is de jonge generatie (18 tot 25 jaar). Het

taalverwervingsproces is voor hen afgerond. Deze generatie vat hogere studies aan of begint

te werken. De tweede is de generatie tussen 35 en 55 jaar. Dat zijn de werkende mensen.

Meestal hebben ze thuis ook kinderen rondlopen. De derde generatie is die van de

zeventigplussers. Die zijn met pensioen. De kinderen zijn al lang het huis uit en meestal zijn

er ook kleinkinderen.

Per leeftijdsgroep waren er telkens twaalf mannen en twaalf vrouwen. Hierdoor waren er in

het totaal 36 vrouwelijke en 36 mannelijke informanten die deelnamen aan het onderzoek.

De opleiding van de informant is een parameter die een duidelijke definiëring nodig heeft.

Binnen iedere leeftijdscategorie waren er twaalf personen hoogopgeleid (zes mannen en zes

vrouwen) en twaalf personen laagopgeleid (zes mannen en zes vrouwen). Dat gaf een totaal

van 36 hoogopgeleide personen en 36 laagopgeleide personen.

Hoogopgeleid houdt in dat de informant langer gestudeerd heeft dan de geldende leerplicht.

Die was veertien jaar tot 1953 (geldig voor leeftijdsgroep 70+), en zestien tot 1983 (geldig

voor de meesten uit leeftijdsgroep 35-55). Sinds halverwege 1983 is de leerplicht vastgelegd

op achttien jaar (leeftijdsgroep 18-25 en sommigen uit 35-55). De hoogopgeleide personen

zijn dus langer dan veertien, zestien of achttien jaar naar school geweest. Er werden vooral

personen gezocht die universitair of hoger niet-universitair onderwijs gevolgd hebben. Voor

personen onder de 55 jaar was dat geen probleem. Voor de zeventigplussers was dat al

moeilijker, aangezien de meesten toen niet de kans kregen om hogere studies aan te vatten.

Daarom mochten voor die leeftijdscategorie ook personen meedoen die tot achttien jaar

school liepen en een ASO-richting gevolgd hebben. Die hebben toch vier jaar langer dan de

leerplicht onderwijs gevolgd, wat toen meestal een uitzondering was. De laagopgeleide

informanten waren dus personen die tot aan de leerplicht naar school zijn geweest en een

technische opleiding (TSO) hebben gevolgd.

De opleiding van de informant wordt ook als indicator voor sociale klasse gebruikt.

Hoogopgeleiden worden gezien als deel uitmakend van een hogere sociale klasse dan

laagopgeleiden.

Voor de parameter opleiding van de moeder geldt hetzelfde als hierboven. Binnen elke

leeftijdscategorie waren er twaalf personen met een hoogopgeleide en twaalf personen met

een laagopgeleide moeder. Er wordt uitgegaan dat de moeder de persoon in het gezin is die

de grootste invloed heeft op taalgebied. Bovendien hebben koppels dikwijls hetzelfde

opleidingsniveau. Hoogopgeleid houdt in dat de moeder ASO heeft gevolgd en langer dan de

leerplicht heeft gestudeerd. Dat is dus langer dan veertien jaar voor leeftijdsgroep 35-55 en

Page 10: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

8

70+ en langer dan zestien voor groep 18-25. Praktisch was dat altijd niet mogelijk, vooral

voor de groep 70+ zijn er weinig mensen te vinden die een moeder hebben die lang

gestudeerd heeft. Een informant met een moeder die een „geestesarbeidster‟ was, kwam ook

in aanmerking als het niet anders kon. Laagopgeleide moeders zijn gestopt met studeren op

hun veertiende of zestiende en hebben TSO gevolgd.

Al deze parameters uitgevoerd op de 72 informanten, geven 24 cellen van telkens 3

personen:

Tabel I: de indeling van de informanten:

18 - 25 35 – 55 +70

Man, HO, HO moeder 3 3 3

Man, HO, LO moeder 3 3 3

Man, LO, HO moeder 3 3 3

Man, LO, LO moeder 3 3 3

Vrouw, HO, HO moeder 3 3 3

Vrouw, HO, LO moeder 3 3 3

Vrouw, LO, HO moeder 3 3 3

Vrouw, LO, LO moeder 3 3 3

2.4. De enquête

Er werden in totaal 83 begrippen mondeling opgevraagd, waarvan zeker is dat ze in het

dialect benoemd worden met een [-AN]-woord. Om de informanten zo weinig mogelijk te

beïnvloeden, gebeurde de bevraging aan de hand van afbeeldingen. Enkel als er geen

afbeelding voor een woord te vinden was (omdat het iets abstracts betrof), werd het begrip

omschreven. Bij sommige afbeeldingen ontstond er wat verwarring. Zo herkende niet

iedereen onmiddellijk wat er op de afbeelding stond: Vb. bij de blauwe vleesvlieg werd vaak

een gewone vlieg als antwoord gegeven. Toen kregen de informanten wat extra uitleg,

namelijk dat het een grote vlieg is die heel luid zoemt. Meestal werd het gezochte woord

(maneschijter) dan snel gevonden.

De 83 begrippen werden onderverdeeld in zes semantische velden. Dat maakte het

gemakkelijker om achteraf conclusies te trekken. Er zijn drie woordvelden met concrete

begrippen: kleine dieren, kinderspelen en voeding. De andere drie zijn woordvelden met

abstracte begrippen: karakter: positieve en neutrale persoonsbenamingen, karakter:

negatieve persoonsbenamingen en karakter en verstand: werkwoorden en zegswijzen.

Page 11: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

9

Bij het begin van de bevraging werd duidelijk gezegd dat dit geen quiz was, maar dat het

dialectwoord gezocht werd. Toch gaven bepaalde informanten keer op keer het Nederlandse

woord, terwijl ze in spontane dagelijkse conversaties de dialectterm gebruiken. De

hoofdreden hiervoor is de zogenaamde “onderzoekers-paradox”. Door de onnatuurlijke

omstandigheden van het gesprek, werd er vaak een geforceerde taal gebruikt; de

informanten spreken automatisch wat „mooier‟. Om de barrière tussen onderzoeker en

informant zo klein mogelijk te houden, werd de enquête zelf ook in het dialect afgenomen.

Als je ondervraagd wordt door iemand die Standaardnederlands praat, ontstaat de reflex om

zelf ook over te schakelen op die taal. Vooral bij het tweede deel van de vragenlijst met de

abstracte items, beïnvloedde de vraagstelling het antwoord van de informant. Toen

informanten de dialectterm niet onmiddellijk zeiden, werden ze vaak gecorrigeerd door de

gezinsleden en gaf de informant toe het dialectlexeem vaak te gebruiken. De aanwezigheid

van gezinsleden was in dat opzicht wel handig, maar vaak ook storend. Soms gaf de partner

het antwoord al voor de echte informant kon antwoorden. Dan werd er telkens naar de

reactie van de informant zelf gekeken. Meestal was die hetzelfde als die van de partner.

De bevraging duurde gemiddeld 40 à 45 minuten per persoon. Vaak liep dat uit doordat de

meeste mensen interesse vertoonden voor het onderzoek en hun eigen mening over dialect

wilden ventileren. Ze vonden het leuk om nog eens al die oude woorden te horen. Vooral

oudere informanten vertelden anekdotes bij bepaalde woorden, vb. hoe ze bepaalde diertjes

vingen in hun kindertijd. De meeste informanten (vooral die ouder dan 45 jaar) vinden het

jammer dat de dialectwoorden verloren gaan. Ze waren dan ook blij dat er zich nog jonge

mensen interesseren voor het Meulebeekse dialect.

2.5. Vooropgestelde hypotheses

2.5.1. Invloed van de parameter leeftijd

De hypothese luidt dat de dialectkennis vermindert naargelang de informanten jonger

worden. Dat heeft verschillende oorzaken. Jongeren krijgen de dag van vandaag meer

kansen om verder te studeren. De leerplicht is opgetrokken tot achttien jaar, terwijl dat tot

1953 nog veertien was. Jongeren van nu volgen vaak voortgezet onderwijs. Ze leren

hierdoor de standaardtaal beter kennen. Om die hogere studie te kunnen aanvatten, moeten

ze uitwijken naar grotere steden waar ze in contact komen met mensen uit andere streken.

Meer en meer jongeren wonen en werken niet meer in de gemeente waar ze zijn

opgegroeid, terwijl dat vroeger wel het geval was. Om de communicatie dan vlot te laten

verlopen, kunnen ze niet anders dan overstappen van hun dialect naar een tussentaal.

Page 12: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

10

Als dialectsprekers naar een stad verhuizen, met name een stad buiten de eigen regio, geven ze de meest karakteristieke kenmerken van hun eigen dialect al snel op. Dat gebeurt om verstaanbaar te blijven, maar ook omdat een hoorbare regionale afkomst de spotlust opwekt van hen die al in de stad wonen. (Scholtmeijer 1999: 65).

Een tweede belangrijke reden is de invloed van de media. Veertig jaar geleden was televisie

helemaal niet vanzelfsprekend, nu is dat iets heel normaals. De jongste generatie kan zich

geen leven zonder televisie, radio of internet inbeelden. De media hanteren uiteraard geen

dialect, maar streven naar het gebruik van Standaardnederlands.

Het contact met de Nederlandse standaardtaal werd overigens steeds intenser, niet alleen door het onderwijs, maar ook door allerlei media. Vooral radio en televisie hebben ervoor gezorgd dat de Vlaming dagelijks in contact komt met de standaardtaal. (Devos & Vandekerckhove 2005: 143).

In dit onderzoek willen we drie generaties met elkaar vergelijken via een apparent time-

onderzoek. Dat houdt in dat we aanvaarden dat het taalgebruik van mensen niet veel meer

wijzigt na de vroege volwassenheid. Iemand van 70 jaar spreekt nog steeds ongeveer

dezelfde taal (70-20=50) als 50 jaar geleden. Zo kunnen de drie leeftijdsgroepen met elkaar

vergeleken worden. Natuurlijk is de apparent time-methode niet waterdicht; volwassenen

kunnen hedendaagse taalveranderingen overnemen en het blijkt dat de middenleeftijd zeer

gevoelig is voor prestigevarianten (Van Bree 1985: 205). Voor dit onderzoek is apparent time

de enige mogelijke manier om de enquête af te nemen.

2.5.2. Invloed van de parameter geslacht

De hypothese is dat mannen betere dialectsprekers zijn dan vrouwen. Vrouwen krijgen vaak

de eigenschap toegeschreven dat ze makkelijker hun taalgebruik aanpassen dan mannen.

Ze schakelen sneller over naar een „beschaafdere‟ variëteit dan het dialect. Mannen

bewijzen zich via hun beroep en macht. Vroeger mochten de vrouwen niet gaan werken, dus

zochten ze een andere manier om zich een betere status toe te eigenen. Ze proberen zich

via hun taal sociaal te profileren. Een hogere taalvariant heeft sociaal meer aanzien.

Onderzoek heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat vrouwen doorgaans de eersten zijn om het dialect te laten vallen voor een beschaafder geachte variëteit. De verklaring hiervoor ligt niet alleen in de opvoedingstaak van vrouwen, maar ook en vooral in hun drang om zich door middel van hun taalgebruik een zekere status aan te meten, iets wat mannen gemakkelijker kunnen door hun positie in het beroeps- en gemeenschapsleven. (Devos & Vandekerckhove 2005: 143).

Dialect wordt de dag van vandaag immers geassocieerd met onbeschaafdheid en

ongeletterdheid. Mannen zijn daar minder gevoelig voor.

Page 13: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

11

2.5.3. Invloed van de parameter opleiding van de informant

De verwachte uitkomst is dat hoogopgeleide informanten minder dialect kennen dan

laagopgeleide. Hoogopgeleiden zijn personen die langer gestudeerd hebben dan de

leerplicht. Ze hebben dus een hogere studie gevolgd. Hierdoor komen ze meer in contact

met de standaardtaal. Hoger onderwijs kan niet in Meulebeke gevolgd worden, daarvoor

moeten ze naar grotere steden, vaak ook buiten West-Vlaanderen. In andere streken kan je

niet anders dan je dialect verlaten wil je goed verstaanbaar blijven. Tussen- of standaardtaal

heeft ook een hoger sociaal prestige, waar hoogopgeleiden misschien (on)bewust meer op

letten. Geen dialect meer praten krijgt vaak de associatie „geleerd zijn‟.

In de besloten, agrarische samenleving was de sociale structuur eenvoudig en doorzichtig. Je had boeren, (land)arbeiders, ambachtslui en daarboven enkele dorpsnotabelen. Vaak woonden drie generaties onder één dak, wat natuurlijk ook de continuïteit van de taal- en cultuuroverdracht bevorderde. […] De sociale structuur was bovendien ook vrij statisch, ook in de stedelijke samenleving: men bleef meestal binnen de sociale klasse van de ouders […]. Vandaag is de sociale gelaagdheid van de samenleving veel ingewikkelder geworden, en ook veel dynamischer. Dat komt door de differentiëring van de professionele bezigheden, waardoor zich tussen de lagere volksklasse en de bourgeoisie een hele waaier van sociale groepen heeft ontwikkeld, die we kunnen samenvatten onder de nogal vage term “middenklasse” […]. De toegenomen welvaart en de democratisering van het onderwijs zorgen ervoor dat je dank zij een diploma de sociale ladder kunt beklimmen. Hoe groter de sociale stratificatie, hoe groter ook de behoefte om zich middels taal te profileren. (Devos 2000: 3).

2.5.4. Invloed van de parameter opleiding van de moeder van de informant

De hypothese luidt dat personen met een laagopgeleide moeder een betere dialectkennis

hebben dan personen met een hoogopgeleide. Hier worden twee parameters met elkaar

gecombineerd, namelijk geslacht en opleiding. Vrouwen en hoogopgeleiden zouden minder

dialect praten. Er wordt aangenomen dat kinderen vooral de taal van hun moeder

overnemen. In traditionele gezinssituaties is het de moeder die het meeste voor de kinderen

zorgt. Moeders proberen hun kinderen een „nette‟ en verzorgde taal aan te leren. Dat houdt

in dat de moeders zelf ook het dialect gaan afzweren (Scholtmeijer 1999: 62). Moeders

willen het beste voor hun kinderen. Door hen geen dialect meer aan te leren, hopen ze dat

hun kind betere kansen krijgt. Hoogopgeleide moeders stonden langer onder invloed van het

Algemeen Nederlands dan laagopgeleide. Ze spreken dus minder dialect en geven dan ook

minder door aan hun kinderen. De kennis van Standaardnederlands vinden ze belangrijk.

Page 14: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

12

2.5.5. Invloed van de semantische velden

Alle opgevraagde begrippen zijn onderverdeeld in semantische velden. De taalkundige De

Saussure maakte duidelijk dat een woord alleen een arbitrair teken is. Daar kunnen weinig

algemene conclusies uit getrokken worden. Men veronderstelt dat binnen woordvelden die

handelen over een bepaald betekenisdomein, er een structurele samenhang bestaat

(Hoppenbrouwers 1990: 137).

Er zijn twee grote onderverdelingen in de gekozen semantische velden, namelijk concrete en

abstracte velden. De hypothese is dat de abstracte velden beter bekend zijn dan de concrete

velden. De concrete velden handelen over dieren of zaken die echt bestaan. Iemand die vb.

weinig met bepaalde dieren in contact komt, kent de woorden er ook niet voor. Concrete

zaken benoem je vaak ook enkel als je ze ziet. De abstracte woordvelden daarentegen

hebben te maken met karaktereigenschappen en verstand. In tegenstelling tot concrete

zaken, kan het karakter van mensen niet verdwijnen of drastisch veranderen: Mensen zijn de

dag van vandaag niet minder boos of lui dan zestig jaar geleden. Ook komen die woorden

vaak voor in huiselijke kring tijdens spontane conversaties. Hierdoor zitten ze in een sfeer

van solidariteit. Hoppenbrouwers (1990: 44) meldt ook dat woorden die binnen het „sociale

verkeer‟ zitten, heel levenskrachtig blijken te zijn.

Binnen de concrete en abstracte woordvelden, kan er opnieuw een hiërarchie opgesteld

worden. Bij de concrete woordvelden is de hypothese dat het woordveld kleine dieren het

meeste achteruitgaat. Het woordveld voeding blijft het sterkste staan en dat van de

kinderspelen zit er tussenin.

Jongeren vervreemden steeds meer van de natuur. Bepaalde diersoorten komen minder

voor in de streek (vb. de glimwormen, hagedisjes, … worden in de streek nu veel minder

opgemerkt in bossen dan vroeger). Kinderen leren de dieren en de correcte benamingen

ervoor op school kennen.

Sommige kinderspelen werden zestig jaar geleden al gespeeld en nu nog. Zo leren kinderen

vaak al de benaming van het spelletje kennen via hun ouders voor ze naar school gaan.

Toch is de invloed van het Standaardnederlands aanwezig. Voor spelletjes die vaak op de

speelplaats of in de turnles worden gespeeld (tikkertje, haasje-over), horen kinderen de

Algemeen Nederlandse benaming. Ook het succes van elektronische spelen zorgen ervoor

dat de traditionele spelletjes grote concurrentie krijgen en minder vaak gespeeld worden.

Voedingsbenamingen zijn meestal nog goed bekend in het dialect. Ze worden dagelijks in

het gezin gebruikt. Al van jongs af aan krijgen kinderen namen van fruit, groenten, snoep, …

te horen in het dialect. De Nederlandse benamingen voor voeding komen ook wat minder

aan bod in de schoolomgeving dan die voor dieren.

Page 15: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

13

Bij de abstracte woordvelden wordt verwacht dat de werkwoorden het meeste bijblijven. Bij

substantieven zijn er vaak vele mogelijkheden om één concept te benoemen; bij

werkwoorden is die keuze al veel beperkter.

Het slechtst gekende woordveld zal dat van de positieve/neutrale persoonsbenamingen zijn.

Er zitten geen scheldwoorden tussen en die zijn net het meest „aantrekkelijk‟. De meest

expressieve, „sappige‟ woorden hebben meestal een negatieve connotatie.

Het woordveld negatieve persoonsbenamingen zal ertussen in zitten. Daarin zitten veel

scheldwoorden. De echte typische scheldwoorden worden door ouders gemeden als er

kinderen in de buurt zijn. Ouders willen niet dat hun kinderen zulke woorden leren kennen,

maar er is al op jonge leeftijd (vanaf zes jaar) een sterke invloed van de peer group:

Kinderen leren vele woorden via hun vrienden kennen en scheldwoorden zijn uiteraard zeer

populair.

2.5.6. Invloed van de frequentie van de begrippen

De hypothese luidt dat hoogfrequente begrippen beter bekend zijn dan laagfrequente.

Woorden die je dagelijks gebruikt, ken je uiteraard beter dan woorden die je slechts enkele

keren per maand gebruikt. Zo komen de woorden voor het woordveld voeding frequenter

voor dan die van het woordveld kleine dieren. Voedingsproducten worden dagelijks gebruikt

in het gezin. Abstracte woordvelden zijn frequenter dan concrete (met uitzondering voeding).

In een conversatie over bepaalde personen, worden er altijd karaktereigenschappen

beschreven. Ze zitten allemaal in de sociale sfeer. Vooral de werkwoorden in verband met

karakter zijn hoogfrequent: Er zijn nu eenmaal minder werkwoorden dan substantieven in

een taal, dus worden de werkwoorden meer gebruikt.

2.5.7. Invloed van de geografische verspreiding van de begrippen

Hier wordt verwacht dat begrippen met een grote geografische verspreiding beter bewaard

blijven dan begrippen met een kleine, meer lokale verspreiding. Een woord dat in heel West-

Vlaanderen gezegd wordt, zal langer bestaan dan een woord dat men enkel in Meulebeke en

eventueel de buurgemeenten gebruikt. De reden hiervoor is de onderlinge verstaanbaarheid

eenmaal men buiten het geografische bereik van het woord komt. Het is een onderscheid

tussen primaire en secundaire kenmerken:

Primaire dialectkenmerken kunnen dus worden gedefinieerd als opvallende varianten met beperkte ruimtelijke verbreiding. In termen van dialectverlies en dialectbehoud blijken ze het minst vitaal te zijn. Voor de secundaire kenmerken geldt het omgekeerde: door hun relatief

Page 16: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

14

grote geografische verbreiding zijn ze in hun onopvallendheid meer bestand tegen nivellering. Het taalsociologisch aspect van het begrippenpaar betreft de onderlinge communicatie. Primaire kenmerken zullen door hun opvallendheid de onderlinge verstaanbaarheid van de dialecten belemmeren en daarom worden losgelaten. Voor de secundaire kenmerken geldt uiteraard het omgekeerde. (Hoppenbrouwers 1990: 41).

Om dit te onderzoeken worden vooral de taalkaarten uit het WVD en Van Renterghem e.a.

2007 geraadpleegd. Daarop is de geografische verspreiding van de woorden te zien.

Page 17: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

15

3. Methodiek van het onderzoek

3.1. Selectie van de begrippen

3.1.1. Samenstelling woordenlijst

De mondeling opgevraagde begrippen werden gekozen uit dialectwoordenboeken. Er was

namelijk zekerheid nodig dat de woorden voorkomen in de streek van Meulebeke. Daarvoor

werden vier bronnen gebruikt: Het WVD (deel III, aflevering 1, 2, 4 en 5), de originele

vragenlijsten van het WVD die nog niet in boekvorm verwerkt zijn, Het dialectenboek 8 en

Het dialectenboek 9. Ook werd er nagekeken of deze woorden niet in het woordenboek Van

Dale 2005 voorkomen, anders kon er geen dialectverlies gemeten worden. Uiteindelijk

werden er 83 begrippen geselecteerd en opgedeeld in zes semantische velden, met telkens

dertien tot vijftien begrippen per veld.

Er zijn twee grote onderverdelingen: Drie velden bevatten concrete begrippen en de drie

andere abstracte begrippen. De concrete velden (kleine dieren, kinderspelen en

woordvelden) behandelen reëel bestaande zaken. Er kunnen dus afbeeldingen worden

getoond en er is geen omschrijving nodig. De abstracte velden daarentegen

(positieve/neutrale persoonsbenamingen, negatieve persoonsbenamingen en karakter en

verstand: werkwoorden en zegswijzen) bevatten vooral woorden over karakter en verstand.

Die velden kunnen dus niet via foto‟s worden getoond. Ze kunnen enkel omschreven

worden. Dat zorgt voor een bijkomende moeilijkheid. Er zijn namelijk vele verschillende

woorden mogelijk die voor een bepaalde omschrijving passen. Telkens wordt er geopteerd

voor het woord dat in het WVD staat. Meestal blijkt dat ook het meest gegeven antwoord te

zijn door de ondervraagden. De andere gegeven antwoorden door informanten worden in dit

onderzoek telkens bij het begrip vermeld (zie hoofdstuk 4), maar niet opgenomen in SPSS.

De abstracte woorden worden meestal gezegd in een spontane conversatie. Het is moeilijk

om vb. een persoonsbenaming spontaan te zeggen als er een omschrijving van wordt

gegeven. De informanten worden onrechtstreeks beïnvloed door de vraagstelling (de

zogenaamde “onderzoekers-paradox”). Dat heeft zeker een effect op de spontane

antwoorden bij de abstracte woordvelden.

Page 18: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

16

3.1.2. Concrete woordvelden

Dit stukje verduidelijkt de concrete woordvelden. Het eerste woordveld bestaat uit kleine

dieren. Hiertoe behoren allerlei insecten, kleine reptielen, ongedierte, … Kortom dieren die in

de vrije natuur van Meulebeke voorkomen en niet als huisdier gehouden worden.

Het tweede woordveld is dat van de kinderspelen. Zowel jonge als oudere informanten

hebben die in hun kindertijd gespeeld. Elektronische spelletjes en rages werden niet

opgevraagd.

Het derde woordveld bevat voedingsproducten, zoals soorten fruit, groenten, snoep, … Het

zijn geen exotische fruitsoorten, zodat iedereen ze kent en er ook dialectwoorden voor

bestaan.

3.1.3. Abstracte woordvelden

Hier volgt een toelichting bij de abstracte velden. Woordveld vier is dat van karakter en

gevoel: positieve/neutrale persoonsbenamingen. De benamingen werden omschreven. Er is

vaak een waaier aan mogelijke antwoorden voor een beschrijving. De opvraagde items zijn

wel de meest voorkomende in Meulebeke. Het label positief/neutraal kregen ze op basis van

hun specifieke betekenis. Bij elk woord werd de informanten nog eens gevraagd of ze het

woord als positief of negatief beschouwen.

Woordveld vijf gaat over karakter en gevoel: negatieve persoonsbenamingen. Dit keer zijn

het de echt negatieve karaktereigenschappen die vaak ook scheldwoorden zijn. Ook hier zijn

er vele verschillende antwoorden mogelijk per omschrijving.

Het zesde woordveld is dat van karakter en gevoel: werkwoorden en zegswijzen. Dit keer

zijn werkwoorden en spreekwoorden geselecteerd. Ze zitten allemaal in de sfeer van

karakter en verstand. Net zoals bij de andere abstracte woordvelden, worden andere

gegeven antwoorden ook bij het begrip vermeld.

3.2. Dialectgebruik informant

De antwoorden van de informant worden op verschillende manieren ingedeeld. Indien de

informant bij het zien van de foto of horen van de omschrijving onmiddellijk kan antwoorden,

wordt dat gelabeld als “spontaan”. Lukt dat niet, dan wordt het dialectwoord voorgezegd.

Geeft de persoon aan het woord inderdaad nog te gebruiken, dan krijgt dat het etiket “actief”.

Dat onderscheid tussen spontaan en actief is wel belangrijk: “Het feit dat een informant naar

aanleiding van een onomasiologische vraag geen dialectwoord meer uit zijn geheugen kan

Page 19: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

17

opdiepen, is echter een belangrijke indicator voor de status van het dialectlexeem.” (Van

Keymeulen 1993: 78). “Passief” betekent dat de informant het dialectwoord nog wel kent,

maar zelf niet meer gebruikt. Doet het dialectwoord helemaal geen belletje rinkelen, dan valt

het onder de categorie “onbekend”. De labels spontaan en actief worden vaak

samengebundeld onder de noemer “het totale actieve gebruik”. Dat is het belangrijkste, want

dat houdt in dat het woord nog wordt gebruikt en doorgegeven aan jongeren.

3.3. Verwerking gegevens

3.3.1. SPSS

Na alle gegevens verzameld te hebben, werden die ingegeven in het statistische

computerprogramma SPSS. Per woord werden dan vijf tabellen gemaakt. De eerste tabel

bevat een algemeen overzicht van de antwoorden van de 72 informanten. De tweede

behandelt de parameter leeftijd. De derde is die van de parameter geslacht. De vierde tabel

toont de cijfers van de parameter opleiding van de informant. De parameter opleiding van de

moeder van de informant wordt in de vijfde tabel weergegeven. Al deze tabellen zijn te

vinden in de bijlage.

Verder werden met dit programma ook de grafieken en boxplotten (zie hoofdstuk 5) gemaakt

om duidelijke totaalcijfers te krijgen. Zo is er zekerheid dat alle resultaten op een correcte

statistisch verantwoorde manier werden berekend en verwerkt.

3.3.2. Chi-Kwadraattest

Onder de tabellen (behalve de eerste) staat er telkens een p-waarde. Die p-waarde is de

uitkomst van een statistische test, meerbepaald de chi-kwadraattest. De test gaat na of de

gevonden resultaten in de steekproef naar de hele populatie mogen worden geëxtrapoleerd.

De grootte van de p-waarde bepaalt of de nulhypothese al dan niet klopt (of het gevonden

resultaat toeval is of niet). Er zijn 3 significantieniveaus:

0,01 > p hoogst significant resultaat

0,05 > p > 0,01 significant resultaat

0,1 > p 0,05 een tendens of bijna significant resultaat

Indien de p-waarde onder 0,05 zit, betekent dat dat de resultaten waarschijnlijk geen toeval

meer zijn. De parameter heeft dan een invloed op de resultaten.

Page 20: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

18

4. De woordverklaringen

4.1. Inleiding

In dit hoofdstuk volgen per woordveld de verklaringen van de begrippen. De tabellen zitten in

de bijlage. Bij de leeftijdsgroepen worden er vaak verwijzingen gebruikt om het geheel wat

overzichtelijker te houden:

18 – 25 jaar: groep 1 of de jongeren

35 – 55 jaar: groep 2 of de middengroep

+70 jaar: groep 3 of de ouderen

4.2. Concrete woordvelden

4.2.1. Woordveld kleine dieren

4.2.1.1. Puit (kikker)

Parameter leeftijd

Het woord puit is nog bij alle leeftijdsgroepen bekend. Bij de groepen 2 en 3 kan bijna

iedereen het woord spontaan noemen, terwijl dat bij groep 1 maar nog de helft is. 5 jongeren

kennen het woord nog wel, maar gebruiken het zelf niet meer. Dat wijst op een achteruitgang

die ongeveer twintig jaar geleden ingezet is. De significantietest bewijst dit ook. Een

plausibele reden hiervoor is dat jongeren kikkers minder vaak in de vrije natuur tegenkomen

dan vroeger het geval was. Ze leren het dier vooral via het onderwijs kennen of via sprookjes

(vb. De Kikkerprins). Deze tabel toont aan dat er steeds meer een voorkeur komt voor het

woord kikker.

Zelfs de dialektwoorden voor de kikker zijn op de terugweg; een meerderheid herinnerde zich het woord pui(t) niet meer. Het populaire TV-programma “Plons, de kikker” zorgt ervoor dat de allerkleinsten het woord kikker zeker zullen onthouden en gebruiken (Van Keymeulen 1992: 20).

Parameter geslacht

Deze tabel toont weinig verschil tussen mannen en vrouwen. Bijna evenveel mannelijke als

vrouwelijke personen zeggen spontaan puit. De factor geslacht is niet significant.

Page 21: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

19

Parameter opleiding informant

Hoog- en laagopgeleide informanten geven gelijkaardige antwoorden. De resultaten van

beide groepen liggen zeer dicht bij elkaar en er is geen noemenswaardig verschil op te

merken in deze tabel.

Parameter opleiding moeder informant

Opnieuw zien we hier weinig verschil tussen de twee groepen. De hoge p-waarde toont aan

dat de parameter opleiding van de moeder geen significante invloed heeft.

4.2.1.2. Eikeronker (meikever)

Parameter leeftijd

Bij de kennis van eikeronker speelt de factor leeftijd een belangrijke rol. Alle zeventigplussers

kennen het woord nog; bij de jongeren is dat nog slechts 17%. De achteruitgang is ook sterk

merkbaar bij de middelste groep; daar heeft 70% nog nooit van eikeronker gehoord. Als die

groep het woord niet meer gebruikt, kunnen jongeren het woord ook niet meer kennen.

De reden hiervoor is evident. Regelmatig vertelde een zeventigplusser dat ze als kind

meikevers vingen en vervolgens een touwtje aan een pootje vastmaakten om ze zo te laten

rondvliegen. Daarbij gebruikten ze altijd het dialectwoord. De jongeren van vandaag doen

dat niet meer. Een meikever is een dier dat niet meer bekend is bij de jongere generaties.

Het is niet zo vaak meer te bespeuren in de vrije natuur. De informanten uit groep 1 gaven

meestal spontaan “een grote kever” als antwoord op.

Parameter geslacht

De statistische test duidt op weinig verschil tussen mannen en vrouwen. Iets meer mannen

kunnen eikeronker spontaan noemen, maar dit verschil is verwaarloosbaar.

Parameter opleiding informant

De antwoorden van beide groepen liggen zeer dicht bij elkaar. Het valt wel op dat meer

laagopgeleiden (20 tegenover 17 hoogopgeleiden) eikeronker niet meer kennen, maar dat is

niet significant.

Parameter opleiding moeder informant

In de tabel opleiding van de moeder zijn weinig noemenswaardige verschillen op te merken.

Het actieve gebruik van eikeronker ligt iets hoger bij personen met een laagopgeleide

moeder, maar dat is opnieuw niet significant.

Page 22: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

20

4.2.1.3. Maneschijter (blauwe vleesvlieg)

Parameter leeftijd

Alle informanten kennen maneschijter. Bijna 70% kan het woord spontaan antwoorden. Bij

groep 1 zeggen 7 personen wel dat ze maneschijter nog kennen, maar zelf niet meer

gebruiken. Bij de andere groepen zegt iedereen het woord wel nog. Dat duidt op het begin

van een achteruitgang. De statistische test bewijst dat leeftijd hierin een grote rol speelt.

Jongeren vinden maneschijter misschien een vulgair woord, waardoor ze het iets minder

gebruiken. Op school verkiest men ook het lexeem vlieg. Toch staat het dialectwoord nog

sterk. Vliegen duiken heel vaak op in de huiskamer en zijn niet zo geliefd. Daardoor komen

ze weinig in verhaaltjes voor, waardoor kinderen het Nederlandse woord ervoor niet leren

kennen.

Parameter geslacht

Uit de tabel blijkt dat de factor geslacht weinig invloed heeft op de kennis van maneschijter.

Parameter opleiding informant

Hoog- en laagopgeleiden hebben ongeveer hetzelfde actieve gebruik van maneschijter. Wel

zit er een duidelijk verschil bij de spontane antwoorden. Laagopgeleiden kunnen het

dialectwoord veel spontaner noemen. De parameter opleiding van de informant oefent wel

degelijk een invloed uit op de resultaten.

Hoogopgeleiden beschouwen dit woord waarschijnlijk als te gemeen, waardoor ze liever de

Nederlandse term gebruiken.

Parameter opleiding moeder informant

De twee groepen geven gelijkaardige antwoorden. Deze resultaten bewijzen dat de opleiding

van de moeder hier geen rol speelt.

4.2.1.4. Lokketis (hagedis)

Parameter leeftijd

Lokketis is duidelijk op de terugweg. Per groep neemt de kennis af. De zeventigplussers

hebben een actieve kennis van meer dan 80%. Bij de middengroep is dat nog slechts 33%

en bij de jongeren 0%. Slechts één jongere heeft lokketis nog gehoord. De parameter leeftijd

is zeer significant.

Meer dan vijftig jaar geleden zag men de hagedis geregeld in de vrije natuur of de tuin. Nu

leren kinderen het diertje via de school kennen, niet meer via de ouders.

Page 23: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

21

Parameter geslacht

Het dialectwoord is beter gekend door mannen dan door vrouwen. Mannen scoren ook beter

bij het spontane antwoorden. Toch is dit resultaat ontoereikend om te besluiten dat mannen

dialectvaster zijn dan vrouwen.

Parameter opleiding informant

De tabel opleiding van de informant toont weinig verschil tussen de twee groepen. Dat

bewijst niets over een eventuele invloed van de parameter.

Parameter opleiding moeder informant

Personen met een laagopgeleide moeder kennen lokketis iets beter, maar dit is onvoldoende

om van een betekenisvolle invloed te kunnen spreken.

4.2.1.5. Blikworm (glimworm)

Parameter leeftijd

Dit algemene West-Vlaamse woord is bijna weg uit het Meulebeeks. Twee informanten

verklaren het nog actief te gebruiken, maar 90% kent blikworm niet meer. De resultaten zijn

voor de drie groepen ongeveer dezelfde. Leeftijd speelt weinig rol bij de kennis van dit

dialectwoord.

Vele personen kenden het diertje niet meer, het is verdwenen uit de natuur in Meulebeke.

Enkele informanten hadden glimwormen gezien op reis in Frankrijk.

Parameter geslacht

Aangezien blikworm bijna verdwenen is, heeft de parameter geslacht uiteraard geen invloed.

Parameter opleiding informant

Hetzelfde verhaal als bij de vorige parameter.

Parameter opleiding moeder informant

Hetzelfde verhaal als bij de parameter geslacht.

Page 24: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

22

4.2.1.6. Terik (regenworm)

Parameter leeftijd

Terik is nog zeer goed bekend. Toch valt er een lichte achteruitgang te bemerken bij de

jongste groep. De spontane antwoorden liggen daar een stuk lager dan bij de andere

groepen. Ook zeggen 5 jongeren het dialectwoord niet meer te gebruiken. De parameter

leeftijd is statistisch significant.

Een regenworm komt vaak voor in de tuin en kinderen horen het dialectwoord dus vaak in

huiselijke kring. Net zoals bij de vlieg kent iedereen dit diertje. Het duikt ook weinig op in

verhaaltjes, waardoor kinderen het Nederlandse woord ervoor niet onmiddellijk leren kennen.

Terik komt vooral voor in het zuidoosten van West-Vlaanderen. Naar het noorden toe duikt

de vorm tetting meer op. De vorm tering(k) is zeer verspreid in zuidoost West-Vlaanderen en

het zuidwesten van Oost-Vlaanderen. Terik, tetting en andere varianten gaan allemaal terug

op het etymon *tĕd(d)-; die woorden zijn verwant, waardoor de geografische spreiding

vergroot (Van Keymeulen 2000: 469-473).

Parameter geslacht

Vrouwen scoren hier iets slechter dan mannen. Mannen gebruiken terik vaker doordat ze

meer in de tuin werken. Toch is er uit deze resultaten geen betekenisvolle invloed van de

parameter op te merken.

Parameter opleiding informant

De opleiding van de informant blijkt geen invloed te hebben op de resultaten in de tabel.

Parameter opleiding moeder informant

Er is geen bewijs dat de variabele opleiding van de moeder een rol speelt. De resultaten

liggen zeer dicht bij elkaar.

4.2.1.7. Kraaiestekker (stekelbaars)

Parameter leeftijd

De kennis van kraaiestekker gaat er bij de jongeren sterk op achteruit. Stekelbaarzen zijn

kleine visjes die in smalle beken leven. De personen uit groep 3 en 2 die het woord kennen,

vertelden dat ze in hun kindertijd vaak die visjes gingen vangen. Dat was een van hun

tijdverdrijven. Vandaag de dag wordt dat niet meer gedaan. Ook zijn de beken vervuild en

zitten er niet zoveel stekelbaarsjes meer in. Jongeren kennen nog heel weinig verschillende

vissoorten. Stekelbaarzen behoren niet meer tot de dagelijkse leefwereld van kinderen. De

Page 25: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

23

jongeren die het dialectwoord nog kennen, hebben als hobby vissen. In het vissersmilieu

wordt kraaiestekker nog courant gebruikt, daarbuiten is het bezig een stille dood te sterven.

Parameter geslacht

De factor geslacht oefent een duidelijke invloed uit op de kennis van kraaiestekker. 22

vrouwen kennen dit woord niet tegenover slechts 10 mannen. Mannen gebruiken dit woord

veel vaker dan vrouwen.

Zoals hierboven al is vermeld, is de stekelbaars bekend bij de vissers. Eveneens was het

visje voorwerp van een spel. Die twee “hobby‟s” zijn eerder jongensactiviteiten. Meisjes

zullen niet zo snel dieren vangen in een beek. Dat is een aannemelijke verklaring voor het

opvallende resultaat.

Parameter opleiding informant

Hoogopgeleiden hebben een betere kennis van het dialectwoord dan laagopgeleiden. Toch

is dit resultaat ontoereikend om van een significante invloed te kunnen spreken.

Parameter opleiding moeder informant

Bij deze parameter liggen de resultaten dichter bij elkaar. De opleiding van de moeder blijkt

weinig invloed te hebben op de antwoorden.

4.2.1.8. Zwijntje (pissebed)

Parameter leeftijd

Zwijntje is niet zo goed bekend bij alle leeftijdsgroepen. Slechts 18% van de ondervraagden

gebruikt het actief. Groep 3 kent dit woord nog het beste. Het verschil met de andere

leeftijdsgroepen is echter niet groot genoeg om van een significant resultaat te spreken.

Velen vonden het moeilijk om het diertje te herkennen. Ze wisten na wat uitleg wel wat het

voorstelde, maar hadden er geen naam voor. Het merendeel van de jongeren zei spontaan

pissebed of ongedierte. De andere twee groepen zeiden vaak dat ze niet pissebed of zwijntje

gebruikten, maar nog iets anders. Weinigen konden op dat specifieke woord komen. Drie

oudere personen noemden na verloop van tijd zeugje, wat inderdaad ook op de kaart van het

WVD (III, 2: 170) als dialectwoord voor „pissebed‟ voorkomt. Waarschijnlijk bestonden deze

twee woorden naast elkaar in Meulebeke.

Parameter geslacht

De antwoorden van mannen en vrouwen zijn weinig verschillend. Dat wijst niet op een

tendens.

Page 26: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

24

Parameter opleiding informant

Hoogopgeleiden kennen dit woord iets beter. De verschillen zijn echter te klein om statistisch

significant te zijn.

Parameter opleiding moeder informant

Bij de parameter opleiding van de moeder zijn er eveneens weinig relevante verschillen te

bespeuren.

4.2.1.9. Flieflotter (vlinder)

Parameter leeftijd

De tabel toont duidelijk aan dat het woord flieflotter aan het uitsterven is. Alle

zeventigplussers gebruiken het nog actief. Bij de middengroep neemt het aantal actieve

gebruikers af en bij de jongeren is er slechts nog één iemand die zegt het dialectlexeem te

gebruiken. Wel heeft bijna de helft van de jongeren flieflotter nog gehoord.

Vlinders komen minder dan vroeger voor in de tuin en kinderen leren ze nu op school

kennen. Het zijn lieve dieren die regelmatig opduiken in verhaaltjes. Ouders geven nu ook de

voorkeur aan het algemeen Nederlandse woord, hoewel ze het dialectwoord nog goed

kennen. Volgens een enquête staan de vlinderbenamingen op de tiende plaats als mooiste

West-Vlaamse woorden, hoewel ze behoren tot de uitstervende dialectwoordenschat. Het

nieuwe woord vlinder wint steeds meer terrein. Fliefloeter (en varianten) komt vooral in het

zuidoosten van West-Vlaanderen en zuidwesten van Oost-Vlaanderen voor. (Ryckeboer

1991: 176). Ook Van Keymeulen (1994: 13-15) schrijft dat onderzoek aantoont dat jongeren

de traditionele dialectwoorden voor vlinders niet meer gebruiken. Er zijn namelijk nogal veel

verschillende benamingen voor en die staan in verband met de grote verscheidenheid in de

verschijningsvorm van de vlinder zelf. Het is plausibel dat al deze benamingen ooit verwezen

naar verschillende soorten vlinders, maar dat die woorden een betekenisgeneralisering

ondergingen.

Parameter geslacht

Er is een opvallend verschil tussen de antwoorden van mannen en vrouwen. 12 mannen

hebben nog nooit van flieflotter gehoord, tegenover slechts 3 vrouwen. Het actieve gebruik

verschilt weinig tussen de twee groepen, maar vrouwen hebben een betere passieve kennis.

Vrouwen kennen het dialectwoord nog goed, maar gebruiken het zelf niet meer. De factor

geslacht is significant.

Page 27: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

25

Parameter opleiding informant

De chi-kwadraattest toont hier een tendens aan. Hoogopgeleiden kennen dit woord iets beter

dan laagopgeleiden. Hoogopgeleide informanten konden wat spontaner op het dialectwoord

komen. Ook is hun passieve kennis beter. Zeer grote verschillen zijn dit echter niet.

Parameter opleiding moeder informant

Er zijn geen markante afwijkingen tussen de twee rijen. De invloed van de variabele

opleiding van de moeder is niet aantoonbaar.

4.2.1.10. Merelaan (merel)

Parameter leeftijd

Merelaan is slechts bij 2 van de 72 personen onbekend. Het totale actieve gebruik ligt zeer

hoog: 90,3% van de informanten gebruikt het dialectwoord. Bij de jongste generatie zien we

wel een kleine terugval. Jongeren kunnen merelaan duidelijk minder spontaan noemen dan

de andere leeftijdsgroepen. Ook is er een kleine afname van het totale actieve gebruik. De

parameter leeftijd is bijna significant.

De merel is een vogel die frequent voorkomt in de streek van Meulebeke. De ouders

vernoemen dan het dialectwoord en dat wordt opgepikt door de kinderen.

Parameter geslacht

Er is niet zoveel verschil te bespeuren tussen de twee groepen. Mannen benoemen

merelaan iets spontaner dan vrouwen. Vrouwen hebben een licht hogere passief kennis. De

variabele geslacht is echter niet statistisch significant.

Parameter opleiding informant

Hoog- en laagopgeleiden geven gelijkaardige antwoorden. De verschillen zijn niet relevant.

Parameter opleiding moeder informant

Informanten met een laagopgeleide moeder gebruiken het dialectwoord vaker en kennen het

allemaal nog. Bij de andere groep zijn er 2 personen voor wie merelaan onbekend is.

Kinderen van hoogopgeleide moeders gebruiken het ook minder spontaan. Toch zijn deze

resultaten niet statistisch significant.

Page 28: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

26

4.2.1.11. Hemelbeestje (lieveheersbeestje)

Parameter leeftijd

Langzaam maar zeker gaat het gebruik van hemelbeestje achteruit. Het actieve gebruik ligt

in het algemeen nog zeer hoog. De jongere generaties kunnen het minder spontaan noemen

dan de oudere. 7 jongeren kennen het nog wel, maar gebruiken het niet meer. Leeftijd heeft

een duidelijke invloed op de resultaten.

Hemelbeestje komt vooral in het zuidoosten van West-Vlaanderen en een stukje van Oost-

Vlaanderen voor; de geografische verspreiding is eerder beperkt. De jongeren gebruiken

steeds vaker lieveheersbeestje omdat ze dat zo op school geleerd hebben. Bij die

leeftijdsgroep viel ook de invloed van de omringende streken op. Een derde van hen zei

spontaan pimpampoentje. Dat lexeem komt uit het noorden en het oosten van West-

Vlaanderen (WVD III, 2: 170). Vele Meulebeekse kinderen leren dat woord kennen via het

middelbaar onderwijs dat ze in Tielt volgen. Daar komen ze in contact met kinderen uit

andere streken en nemen onbewust bepaalde woorden over. Die trend is niet verwonderlijk,

want pimpampoentje is een woord dat leuk klinkt en tot de verbeelding spreekt.

Parameter geslacht

Het geslacht speelt niet echt een rol in deze tabel. Er is weinig verschil.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleiden kunnen hemelbeestje duidelijk beter spontaan benoemen dan

hoogopgeleiden. De totale actieve kennis van de twee groepen verschilt uiteindelijk wel niet

zoveel. De statistische test bewijst niet dat de opleiding van de informant een invloed

uitoefent.

Parameter opleiding moeder informant

Bij de parameter opleiding van de moeder liggen de antwoorden van beide groepen zeer

dicht bij elkaar. Deze variabele speelt niet echt een rol.

4.2.1.12. Straalbij (bij)

Parameter leeftijd

Straalbij verliest veel terrein bij de jongste generatie. Bijna iedereen van groep 2 en 3

gebruikt het dialectwoord actief. Bij groep 1 is dat nog iets minder dan de helft. Jongeren

kunnen het ook veel minder spontaan antwoorden. De meeste jongeren kennen straalbij wel

nog, maar gebruiken het niet vaak. Ze zeiden het wel nog frequent te gebruiken in de zin

Page 29: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

27

gestraald zijn door een bij (gestoken zijn door een bij), maar minder vaak als benaming voor

de bij zelf.

Parameter geslacht

De factor geslacht speelt bij dit woord wel degelijk een rol. Bijna dubbel zoveel mannen als

vrouwen kunnen spontaan het dialectlexeem noemen (19 tegenover 10). Alle mannen

kennen straalbij, terwijl 5 vrouwen het niet kennen. Mannen doen meer buitenwerk dan

vrouwen, waardoor ze meer in contact komen met bijen en het dialectwoord beter kennen.

Parameter opleiding informant

Er zitten weinig grote verschillen tussen de antwoorden van hoog- en laagopgeleiden.

Parameter opleiding moeder informant

Het totale actieve gebruik is hoger bij personen met een laagopgeleide moeder. Informanten

met een hoogopgeleide moeder kennen het lexeem iets minder goed, maar die resultaten

tonen niet aan dat er een significante invloed van de parameter is.

4.2.1.13. Stekvogel (roofvogel)

Parameter leeftijd

De kennis van stekvogel gaat zienderogen achteruit. Het actieve gebruik is al niet meer zo

hoog bij de zeventigplussers, maar twee derde kent het woord nog. In de middengroep kent

slechts de helft van de ondervraagden stekvogel nog, bij de jongeren zijn er dat nog 2 op 24.

Leeftijd heeft zichtbaar een invloed op dit lexeem.

Bij de bevraging viel het sterk op dat informanten uit het centrum, zowel jong als oud het

woord helemaal niet kenden. In de agrarische rand van Meulebeke is stekvogel iets beter

bekend, vooral door landbouwers en duivenmelkers. Er zijn nog weinig roofvogels te

bespeuren in de streek. De meeste mensen kunnen verschillende vogelsoorten ook niet

meer onderscheiden. Jonge mensen zien roofvogels vaak voor het eerst op televisie of in

shows. Uiteraard wordt dan de dialectische benaming niet gebruikt.

Naast stekvogel werd ook de benaming stekpiet gegeven. In Meulebeke worden de twee

lexemen door elkaar gebruikt.

Parameter geslacht

Vrouwen kennen dit woord minder goed dan mannen. 8 mannen konden spontaan stekvogel

antwoorden tegenover 3 vrouwen. Het totale actieve gebruik verschilt ook, mannen scoren

beter.

Page 30: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

28

Duivenmelkers zijn meestal mannen. Zij kennen het goed doordat er dikwijls gevaar is dat

een roofvogel hun duiven aanvalt. Ook cirkelen roofvogels vaak over landbouwgebied op

zoek naar kleine dieren die tussen de gewassen zitten. Het is eerder een mannenwerk om

ervoor te zorgen dat die vogels weggejaagd worden. Toch zijn de resultaten niet voldoende

om te bewijzen dat de variabele geslacht een invloed heeft.

Parameter opleiding informant

Iets meer hoogopgeleiden konden het dialectwoord spontaan noemen. Het totale actieve

gebruik is echter even groot bij de twee groepen. Dit alles toont niet aan dat de parameter

significant is.

Parameter opleiding moeder informant

De antwoorden van personen met een hoogopgeleide moeder verschillen niet zoveel van die

met een laagopgeleide. De chi-kwadraattest toont ook niet aan dat deze variabele de

resultaten beïnvloedt.

4.2.1.14. Kobbe (spin)

Parameter leeftijd

Kobbe behoort voor bijna alle informanten tot de actieve dialectkennis. Er is weinig

dialectverlies naargelang de leeftijd. Toch kunnen jongeren het wat minder spontaan

noemen dan de andere groepen, maar dat is toeval.

Het woord is parate kennis. Iedereen krijgt met spinnen te maken, zowel binnens- als

buitenshuis. Kinderen horen hun ouders dan ook heel regelmatig het woord kobbe

gebruiken. Ze kennen dat woord al voor ze de Nederlandse benaming ervoor aanleren. De

dialectkaart van de spinbenamingen (Van Den Heede 1994: 17-20) toont dat er in

Vlaanderen slechts drie benamingen zijn met een grote verspreiding en koppe (met de

variant kobbe) is er daar één van. Toch is het woord spin in volle expansie. Ook in West-

Vlaanderen waar men in 1930 nog enkel kobbe zei, begint af en toe spin op te duiken.

Parameter geslacht

De antwoorden lopen in beide rijen grotendeels gelijk. Er kan niet aangetoond worden dat

het geslacht een rol speelt.

Parameter opleiding informant

Ook bij de opleiding van de informant verschillen de antwoorden weinig van elkaar.

Page 31: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

29

Parameter opleiding moeder informant

Personen met een laagopgeleide moeder konden spontaner op kobbe komen. Toch is dat

verschil niet voldoende om aan te tonen dat de variabele invloed uitoefent.

4.2.1.15. Venijn (klein ongedierte)

Parameter leeftijd

Tussen groep 2 en 3 zit er weinig verschil in de antwoorden. Het actieve gebruik van venijn

ligt daar zeer hoog. Bijna iedereen gebruikt het dialectlexeem nog. Bij groep 1 ligt dat

anders. Daar is het actieve gebruik sterk gedaald. 9 jongeren hebben het woord zelfs nog

nooit gehoord. De parameter leeftijd is statistisch significant.

Meulebeke is een landelijke gemeente waar er veel aan landbouw wordt gedaan. De meeste

inwoners hebben ook een tuin. Het gebruik van pesticiden is in de loop der jaren sterk

gestegen, waardoor er nog weinig klein ongedierte te zien is op de velden. Meestal wordt

venijn enkel gebruikt in de zegswijze “er zit venijn op” en niet als losstaand woord. Dan

zeggen ze eerder beesterij of mingen (een soort bladluizen). Dat verklaart het lage aantal

spontane antwoorden bij de zeventigplussers en de middengroep.

Parameter geslacht

Voor iets meer mannen dan vrouwen is venijn onbekend. Ook meer vrouwen kennen het

passief. Deze resultaten zijn niet afdoende om van een invloed te kunnen spreken.

Parameter opleiding informant

Hoogopgeleiden kunnen wat spontaner op venijn komen, maar het totale actieve gebruik is

bij beide groepen ongeveer hetzelfde. Er zit weinig verschil tussen de antwoorden.

Parameter opleiding moeder informant

Beide groepen hebben ongeveer hetzelfde totale actieve gebruik, hoewel personen met een

laagopgeleide moeder het spontaner kunnen noemen. Dat is niet voldoende om te bewijzen

dat er een invloed is.

Page 32: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

30

4.2.2. Woordveld kinderspelen

4.2.2.1. Marbels (knikkers)

Parameter leeftijd

Het woord marbels houdt goed stand. Er is slechts een klein verschil tussen de

leeftijdsgroepen. Bij groep 2 en 3 noemt bijna iedereen het spontaan, bij groep 1 zijn dat er

nog 19. Er is slechts een zeer lichte achteruitgang te bemerken. Leeftijd is hier bijna

significant.

Knikkers zijn een soort speelgoed dat tijdloos is. Knikkeren is geen rage die overwaait,

hoewel het spel de dag van vandaag minder gespeeld wordt op de speelplaats. Vooral bij de

oudste groep was knikkeren zeer populair, maar ook de jongste groep speelde het nog vaak.

Marbels wordt genoemd in de top-tien van meest typische West-Vlaamse dialectwoorden

(Ryckeboer 1991: 15). Men houdt van het woord en geeft het ook graag door. Vroeger waren

er blijkbaar veel meer dialectwoorden voor knikkers: “De dialectische variatie voor dit

kinderspel is in West-Vlaanderen niet zo heel groot (meer?): knikkers worden doorgaans

marbels […] genoemd.” (Vandenberghe 2006: 350). Sommige informanten antwoordden

naast marbels ook bolleketten (een grotere knikker).

Parameter geslacht

Er zit bitter weinig verschil tussen de antwoorden van mannen en vrouwen.

Parameter opleiding informant

Hier zijn dezelfde cijfers als bij de vorige parameter te zien. De opleiding van de informant

heeft geen aantoonbare invloed.

Parameter opleiding moeder informant

De antwoorden van de twee groepen liggen zeer dicht bij elkaar. Deze parameter is hier niet

statistisch significant.

4.2.2.2. Katje-duik (verstoppertje)

Parameter leeftijd

Groep 2 en 3 zeggen altijd katje-duik tegen het spel verstoppertje. Bij groep 1 is dat nog

twee derde. De spontane antwoorden liggen bij groep 1 een heel stuk lager. De 3 personen

die het woord niet meer kennen, komen ook uit groep 1. De variabele leeftijd speelt duidelijk

een rol bij de kennis van katje-duik.

Page 33: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

31

Iedereen speelde wel eens verstoppertje in zijn kindertijd. Vroeger was de benaming katje-

duik heel courant, terwijl de kinderen van vandaag dat nog heel weinig gebruiken. Het spel

wordt nu vaak nog in jeugdbewegingen gespeeld en daar hebben de leiders een

opvoedkundige taak. Ze gebruiken daarom de algemeen Nederlandse naam verstoppertje.

De factor leeftijd speelt een grote rol bij de achteruitgang van de kennis van katje-duik.

Parameter geslacht

Mannen kunnen katje-duik heel spontaan noemen, veel beter dan vrouwen. Het totale

actieve gebruik ligt ook ietsje hoger bij mannen. De parameter geslacht is significant.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleiden hebben een licht hoger actief gebruik. De statistische test toont daarentegen

niet aan dat de variabele een invloed heeft.

Parameter opleiding moeder informant

Personen met een laagopgeleide moeder kunnen spontaner katje-duik zeggen. Die met een

hoogopgeleide gebruiken het dialectlexeem minder, maar er blijkt geen significante invloed

te zijn van de parameter.

4.2.2.3. Schietlap (katapult)

Parameter leeftijd

Op één iemand na gebruikt iedereen ouder dan 35 schietlap als benaming voor een katapult.

Bij de jongeren is dat aantal sterk gedaald. Daar gebruiken 10 personen het woord niet

meer, hoewel de meesten het nog kennen.

De personen uit groep 2 en 3 vertelden dat ze vroeger vaak katapulten maakten van takken.

Ze speelden ook meer in de bossen en velden. Vandaag de dag wordt er veel minder met

een katapult gespeeld. Als de jongeren die al hadden, was dat er een uit de winkel, waar ze

op de verpakking katapult zien staan. Leeftijd is hier een bepalende factor voor het

dialectverlies.

Parameter geslacht

Mannen kennen schietlap duidelijk beter dan vrouwen. Alle mannen kennen het, ook konden

ze het veel spontaner noemen dan vrouwen. De factor geslacht is bijna significant.

Dit schietspelletje is iets dat meer door mannen dan door vrouwen wordt gespeeld. Meisjes

vinden dit waarschijnlijk wat te gewelddadig.

Page 34: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

32

Parameter opleiding informant

De resultaten in de tabel laten niet zien dat de opleiding van de informant een invloed heeft.

Parameter opleiding moeder informant

Hier zien we dezelfde getallen als bij de vorige parameter. De opleiding van de moeder is

niet statistisch significant.

4.2.2.4. Katje+aanvulling (tikkertje)

Parameter leeftijd

Tikkertje is een spel dat al generaties lang gespeeld wordt en heel geliefd blijft. Toch kennen

zeer weinig jongeren er nog het dialectwoord katje + een aanvulling voor. Slechts 2 jongeren

gebruiken nog het dialectlexeem, 10 hebben er nog nooit van gehoord. De rest heeft het nog

wel eens gehoord van hun ouders. Ook het aantal spontane antwoorden bij de oudste groep

ligt redelijk laag. De meesten gaven hiervoor als reden op dat het te lang geleden was dat ze

het spelletje nog gespeeld hadden. Ook hebben de meesten kleinkinderen en dan voelen ze

zich verplicht om de algemeen Nederlandse term te gebruiken.

De benamingen die ik het meest hoorde, waren katje-deraan en katje-mie katje-were.

Parameter geslacht

Tussen de antwoorden van mannen en vrouwen zit er weinig noemenswaardig verschil.

Parameter opleiding informant

Hoogopgeleide informanten kunnen het dialectwoord iets spontaner zeggen. De

lageropgeleiden daarentegen hebben een betere passieve kennis. Een invloed van deze

variabele is niet aantoonbaar.

Parameter opleiding moeder informant

Beide groepen geven gelijkaardige antwoorden. Dat wijst niet op een mogelijke tendens.

4.2.2.5. Renne (schommel)

Parameter leeftijd

Het dialectwoord renne blijft zeer geliefd. Alle informanten kennen het nog en 98,6% gebruikt

het ook nog actief. Wel valt er een daling op bij de spontane antwoorden tussen groep 1 en

de andere groepen. Diegenen die niet onmiddellijk renne zeiden, antwoordden eerst

Page 35: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

33

schommel. Dat wijst op invloed van het Standaardnederlands. Toen ze het dialectwoord

hoorden, gaven ze wel toe dat ze het nog heel vaak zelf gebruiken. De factor leeftijd is

significant.

Een schommel is een populair speeltuig. Scholen hebben dat meestal niet. Kinderen leren

het kennen op het speelplein of hebben het in de tuin staan. De ouders gebruiken nog renne

en kinderen nemen het over. De benamingen voor de schommel blijken de meest populaire

dialectwoorden in West-Vlaanderen te zijn. Er zijn slechts drie benamingen voor in de hele

provincie en renne komt vooral in het zuidoosten voor (Ryckeboer 1991: 169).

Parameter geslacht

Alle mannen gebruiken renne actief. Bij de vrouwen is er één vrouw die zegt dat ze dat niet

meer doet. Deze variabele heeft geen bewijsbare invloed.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleide personen hebben iets meer spontane antwoorden dan hoogopgeleide. Het

totale actieve gebruik ligt bij de twee groepen even hoog. Deze parameter speelt hier niet

echt een rol.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van een hoogopgeleide moeder geven grotendeels dezelfde antwoorden als die

van een laagopgeleide. Ook hier is er geen bewijs dat de parameter een invloed heeft.

4.2.2.6. Draak (vlieger)

Parameter leeftijd

De kennis van draak neemt duidelijk af naarmate de informanten jonger worden. Bij de

zeventigplussers zegt iedereen het woord nog actief, bij de middengroep zijn dat er nog 21

en bij de jongeren slechts 10 meer. De 6 personen die het woord helemaal niet meer

kennen, komen dan ook uit die laatste groep.

Draak is algemeen verspreid in West-Vlaanderen; het verwijst naar de mogelijke fabelachtige

vorm van de vlieger (Vandenberghe 2006: 370). In groep 2 en 3 speelden ze vroeger

regelmatig met de klassieke vliegers (twee stokjes van verschillende lengte kruiselings op

elkaar geplaatst). Ze maakten ze ook meestal zelf. Een echte zelfgemaakte vlieger noemden

sommigen een plakwaaier. De jongeren van vandaag vliegeren niet vaak meer of doen dat

nog enkel aan de zee met speciale modellen. Het is geen speelgoed meer dat frequent

bovengehaald wordt.

Page 36: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

34

Parameter geslacht

Hier is een duidelijk onderscheid tussen de twee rijen. 21 mannen kunnen de vlieger

spontaan benoemen tegenover slechts 10 vrouwen. Ook is draak meer onbekend bij

vrouwen. Deze parameter is significant.

Vrouwen zeggen misschien sneller vlieger omdat ze willen dat hun kinderen het juiste woord

leren. Eenmaal ze zich niet meer bewust zijn van hun taal (vb. buiten een onderzoek) geven

ze toe toch vaak draak te zeggen. Dat verklaart het hoge actieve gebruik. Wellicht is een

vlieger speelgoed dat toch meer door jongens gebruikt wordt.

Parameter opleiding informant

De hoogste actieve score komt van laagopgeleiden. Hoogopgeleiden gebruiken het woord

iets minder, maar kennen het woord wel passief. De resultaten bewijzen niet dat deze factor

een invloed heeft.

Parameter opleiding moeder informant

Personen met een laagopgeleide moeder kunnen iets spontaner antwoorden. Hieruit valt

echter niet te bewijzen dat deze factor een rol speelt in de antwoorden.

4.2.2.7. Schaverdijnen (schaatsen of glijden)

Parameter leeftijd

Deze tabel is een mooi voorbeeld dat toont hoe sterk de invloed van de parameter leeftijd

kan zijn. Alle zeventigplussers gebruiken het woord schaverdijnen, bij de middengroep is dat

nog iets meer dan de helft en bij de jongeren nog slechts 2 op 24. De factor leeftijd speelt

een zeer grote rol bij de kennis van schaverdijnen.

In Meulebeke is er een grote vijver in het centrum (op het domein Ter Borcht) en een grote in

het bos op de grens met Ardooie (‟t Veld). De zeventigplussers en sommigen uit de

middengroep vertelden dat ze in hun jeugd vaak gingen schaatsen toen de vijvers

dichtgevroren waren. Toen gebeurde dat regelmatig tijdens de winters. De laatste 25 jaar is

de vijver slechts één of twee keer dichtgevroren. De jongeren kregen dus veel minder de

kans om te gaan schaatsen. Ook is er de invloed van de media met de populaire

kunstschaatser Kevin van der Perren en programma‟s zoals “Sterren op het ijs”. Kinderen

leren de sport via deze weg kennen en niet meer via de huiselijke omgeving.

Parameter geslacht

Vrouwen kennen dit woord minder goed dan mannen. De mannen konden schaverdijnen

spontaner noemen en hebben een groter totaal actief gebruik. Toch zijn deze resultaten niet

verschillend genoeg om van een invloed van de parameter geslacht te spreken.

Page 37: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

35

Parameter opleiding informant

Hoogopgeleiden kennen dit woord iets beter. Ze gaven meer spontane antwoorden dan

laagopgeleiden, hoewel het totale actieve gebruik bij de twee groepen hetzelfde is.

Hoogopgeleiden hebben ook een grotere passieve kennis van schaverdijnen. Toch kan een

invloed van deze parameter niet aangetoond worden.

Parameter opleiding moeder informant

In deze tabel zitten er weinig verschillen tussen de 2 groepen. Het opleidingsniveau van de

moeder blijkt geen significante invloed uit te oefenen op de resultaten.

4.2.2.8. IJspaard (slee)

Parameter leeftijd

IJspaard is volledig verdwenen uit de woordenschat van de jongste generatie. Ook bij de

middengroep zijn er nog weinigen die het woord kennen, terwijl dit voor de oudsten een heel

normaal woord is. In de resultaten zit er een duidelijke achteruitgang.

Net zoals bij het schaatsen, vertelden de informanten uit groep 3 dat ze met de slee op het

ijs van de bevroren vijvers speelden. De slee maakten ze meestal zelf met een houten

bierkrat waaronder ze twee ijzers bevestigden. De jongeren sleeën minder vaak aangezien

de vijvers al meer dan 25 jaar niet meer dichtgevroren zijn. Kinderen spelen enkel tijdens

bepaalde periodes van het jaar met een slee. Ze leren de slee via wintersportvakanties

kennen en iedereen noemt het speeltuig dan een slee.

Opmerking: Sommige informanten zeiden dat een ijspaard de benaming is voor een slee in

de vorm van een paardje, niet voor het gewone model.

Parameter geslacht

Mannen gebruiken dit woord nog meer dan vrouwen. Het is een speeltuig dat vroeger eerder

aan jongens werd gegeven. Toch kan hieruit niet aangetoond worden dat de variabele de

antwoorden beïnvloedt.

Parameter opleiding informant

Er zijn heel weinig contrasten tussen de twee rijen. De opleiding van de informant blijkt geen

invloed te hebben op de resultaten.

Parameter opleiding moeder informant

Ook hier verschillen de antwoorden te weinig om verantwoorde conclusies over een effect

van de parameter opleidingsniveau van de moeder te kunnen trekken.

Page 38: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

36

4.2.2.9. Overspringertje (haasje-over)

Parameter leeftijd

Overspringertje wordt door de drie generaties niet zoveel meer gezegd. Bij groep 2 en 3

verschijnen gelijkaardige resultaten, bij groep 1 liggen die anders. Daar gebruiken nog

slechts 3 personen het woord actief, terwijl dat bij de andere groepen een stuk hoger ligt. 19

van de 24 jongeren hebben overspringertje nog nooit gehoord. Leeftijd heeft hier een

significante invloed.

Een verklaring voor deze matige kennis ligt in het feit dat vele informanten niet echt een

specifieke benaming hadden voor dit spel. In West-Vlaanderen waren er veel woorden om dit

spelletje te benoemen. De twee meest voorkomende zijn haasje-over (dat is doorgedrongen

uit de standaardtaal) en overspringertje (Vandenberghe 2006: 361). De jongeren en een deel

uit groep 2 zegden spontaan haasje-over omdat dat vaak in de turnles gedaan werd. Daar

gebruikt men dan ook de correcte Nederlandse benaming. De rest benoemde het spel niet,

maar zei “dat spel waarbij je moet voorover buigen en iemand springt erover”. Ieder groepje

kinderen had wel zijn eigen benaming voor het spelletje. Overspringertje bleek de meest

gebruikte benaming te zijn. Enkele keren zeiden ze ook paardjesspringen en ezelke-voort.

Parameter geslacht

De resultaten liggen zeer dicht bij elkaar. Mannen hebben een licht betere dialectkennis dan

vrouwen. De vrouwen uit de oudste groep zeiden dat haasje-over vroeger vooral een

jongensspel was. Jongens kwamen al springend over elkaar van de school naar huis.

Meisjes kenden het spelletje wel, maar konden immers niet over iemands rug springen met

een rokje aan. Bij de jongere generaties werd dit door de beide geslachten gespeeld. Deze

parameter heeft geen aantoonbare invloed.

Parameter opleiding informant

Ook hier zijn de verschillen in antwoorden niet groot genoeg om te bewijzen dat deze

variabele een rol speelt.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van laagopgeleide moeders konden minder goed spontaan overspringertje

antwoorden. Het totale actieve gebruik is dan weer bij beide groepen ongeveer gelijk. Hieruit

kan niet besloten worden dat de parameter betekenisvol is.

Page 39: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

37

4.2.2.10. Danskoord (springtouw)

Parameter leeftijd

Danskoord blijft populair. Slechts 3 personen kennen het helemaal niet. Bij groep 2 en 3 kan

bijna iedereen het dialectwoord spontaan zeggen, bij de jongeren neemt dat aantal sterk af.

Toen ze danskoord hoorden, zeiden de meesten dat ze het nog courant gebruiken. Toch is

er een lichte afname van kennis bij de jongste generatie. De factor leeftijd is hier bepalend

voor de kennis.

De hoge actieve scores zijn er doordat het springtouw een populair stuk speelgoed blijft,

zowel thuis als op de speelplaats. Ook de opkomst van de “jonge” sport rope skipping draagt

daartoe bij.

Parameter geslacht

Mannen en vrouwen kennen het woord even goed. Hoewel te verwachten is dat vrouwen

danskoord beter kennen, is dit hier niet het geval.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleiden gebruiken danskoord meer dan hoogopgeleiden. Toch is dit verschil niet

markant genoeg om van een invloed te kunnen spreken.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van laagopgeleide moeders antwoorden spontaner het dialectlexeem. Het totale

actieve gebruik is daarentegen hetzelfde bij de twee groepen. De parameter is hier niet

statistisch significant.

4.2.2.11. Sliere (glijbaan)

Parameter leeftijd

Iedere informant, zowel jong als oud zegt sliere en niet glijbaan. Kinderen leren sliere

meestal kennen via het speelplein of de tuin, maar niet via de school. Ook doordat slieren

(glijden) een courant gebruikt werkwoord is in het Meulebeeks (Vb. “Ik heb weggeslierd” = ik

ben uitgegleden), behoort sliere tot ieders actieve woordenschat. Leeftijd blijkt hier geen

invloed te hebben op de antwoorden. De 2 oudere informanten die niet onmiddellijk op het

woord konden komen, verklaarden dat door hun leeftijd. Het was al te lang geleden dat ze

nog een glijbaan gezien hadden.

Page 40: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

38

Parameter geslacht

Aangezien bijna iedereen spontaan het dialectwoord zegt, lijkt de factor geslacht geen

significante invloed te hebben.

Parameter opleiding informant

Hoog- en laagopgeleiden geven exact dezelfde antwoorden. Hieruit kan geen conclusie over

de parameter getrokken worden.

Parameter opleiding moeder informant

Net zoals bij de vorige parameters, zeggen deze resultaten niets over de invloed van de

opleiding van de moeder.

4.2.2.12. Top (tol)

Parameter leeftijd

Iedereen uit groep 2 en 3 kent top nog. Bijna allemaal gebruiken ze het ook actief. Groep 1

toont een volledig ander resultaat. Nagenoeg de helft uit die groep heeft top nog nooit

gehoord. Het aantal actieve gebruikers is gedaald tot 7 op 24. Leeftijd speelt duidelijk een

belangrijke rol in de kennis van dit dialectwoord.

De tol is een speelgoed waarrond een touwtje gewikkeld wordt. Daarna wordt de tol hard

weggegooid met het touwtje nog in de hand zodat er een draaiende beweging ontstaat. Dat

was vooral in de kindertijd van de huidige veertigplussers zeer populair. Het WVD-materiaal

(III, 6: 233). toont dat de tol in het overgrote deel van West- en Oost-Vlaanderen top of toep

wordt genoemd, verwijzend naar de puntige vorm van het speeltuig (Vandenberghe 2006:

357). Niettegenstaande dat de tol tien jaar geleden ook even terug een rage was, is dit

speelgoed de dag van vandaag nog moeilijk te vinden. Vooral de klassieke houten tollen met

een metalen pin zijn uit het speelgoedassortiment verdwenen. Hierdoor zal mettertijd ook het

dialectwoord verloren gaan.

Parameter geslacht

Hoewel „toppen‟ eerder een jongensspel was, zijn er toch weinig verschillen te bemerken

tussen de twee geslachten. Top is voor iets meer vrouwen onbekend, maar dat volstaat niet

om aan te tonen dat het geslacht een rol speelt.

Parameter opleiding informant

De antwoorden van hoog- en laagopgeleiden zijn zeer gelijkend.

Page 41: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

39

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van laagopgeleide moeders gebruiken dit woord iets minder dan de anderen. Er is

weinig variatie tussen de antwoorden.

4.2.2.13. Trontinette (step)

Parameter leeftijd

De step is een geliefd speeltuig. Dat maakt deze tabel wel duidelijk. Alle informanten hebben

een actieve kennis van het dialectwoord. Bij de jongste groep daalt het aantal spontane

antwoorden lichtjes. Sommigen onder hen zeggen spontaan step. Bij het horen van

trontinette zeiden de jongeren dat ze dat wel veel meer gebruiken dan step.

De ondervraagden waren het speeltuig al allemaal ontgroeid toen de step enkele jaren

geleden een hype werd (met de kleine wieltjes en het kleine stuurtje). Hierdoor is de invloed

van het Nederlandse step in dit onderzoek gering. De parameter leeftijd speelt hier geen rol.

Parameter geslacht

Vrouwen geven iets spontaner het dialectwoord op. Dit is echter niet statistisch significant.

Parameter opleiding informant

De antwoorden van hoog- en laagopgeleiden liggen te dicht bij elkaar om van een invloed te

spreken.

Parameter opleiding moeder informant

Informanten met een hoogopgeleide moeder antwoorden iets spontaner dan de anderen. Dat

is echter geen sluitend bewijs dat deze parameter een rol speelt.

4.2.2.14. Juutje paardje (kindje op de schoot laten wippen)

Parameter leeftijd

De uitdrukking juutje paardje wordt gebruikt als men met een klein kindje op de schoot zit. Ze

blijft het goed doen. Er is een kleine daling te bespeuren bij de jongeren. De actieve kennis

vermindert ten opzichte van de andere groepen. Informanten jonger dan 25 jaar hebben zelf

nog geen kinderen, dus behoort het niet tot hun courante kennis. De statistische test toont

echter niet aan dat leeftijd de resultaten beïnvloedt.

Het wippen op de schoot doet aan het ritme van een galopperend paard denken en om het

kindje te entertainen wordt er dan bijgezegd: Jute jute paardje of juutje paardje op het ritme

Page 42: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

40

van het wippen. Bijna iedereen kent het omdat men het in de familie- of vriendenkring ziet

gebeuren. Eén informante uit groep 2 gaf spontaan haar versie van het volledige rijmpje:

“Juutje juutje paardje

met zijn vlassen staartje

„t paardje kan niet rapper lopen

‟t kindje gaat een koetje kopen.”

Parameter geslacht

Bij mannen en vrouwen verschijnt er een gelijkaardig resultaat. Deze parameter is zo te zien

hier niet statistisch significant.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleiden scoren beter in het spontaan antwoorden. Het totale actieve gebruik van de

twee groepen daarentegen is ongeveer hetzelfde. Deze tabel toont niet aan dat deze factor

de resultaten beïnvloedt.

Parameter opleiding moeder informant

Deze tabel toont ongeveer dezelfde cijfers als de vorige parameter. Wederom is er geen

bewijs dat deze variabele een rol speelt.

4.2.3. Woordveld voeding

4.2.3.1. Spekken (snoepjes)

Parameter leeftijd

De resultaten zijn sluitend: Iedereen gebruikt het woord spekken voor snoepjes. Bijna alle

informanten zeiden het spontaan. Spekken is een woord dat dagelijks gebruikt wordt, door

jong en oud. Het dialectlexeem wordt binnen de huiselijke kring doorgegeven. Een andere

reden voor de grote bekendheid, is dat het wordt gebruikt als benaming voor alle soorten

snoep. Het is geen specifiek woord. Spekken is in Oost- en West-Vlaanderen algemeen

bekend als benaming voor een stukje snoep. In de Brabantse en Limburgse dialecten

bestaat het niet in die betekenis. Spek is volgens het WNT „vast vet tussen vlees en huid van

sommige dieren‟ (Van Keymeulen 1988: 14).

Parameter geslacht

Spekken zorgt niet voor grote waarneembare verschillen tussen de twee geslachten.

Page 43: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

41

Parameter opleiding informant

Ook over de opleiding van de informant kunnen er geen besluiten getrokken worden.

Parameter opleiding moeder informant

De resultaten zijn bijna identiek. We kunnen niet zeggen of de opleiding van de moeder een

invloed heeft.

4.2.3.2. Kalissiestok (zoethout)

Parameter leeftijd

De kennis van kalissiestok gaat duidelijk achteruit. De informanten uit groep 2 en 3 kunnen

zoethout onmiddellijk benoemen in het dialect, bij groep 1 konden slechts 4 personen dat

nog. Vele jongeren wisten niet wat voor snoepgoed dit was. Diegenen die het herkenden,

zeiden zoethout.

Zoethout was vroeger een heel populaire soort snoep, die de laatste 20 jaar volledig

verdwenen is, samen met het dialectwoord ervoor. Het is nog moeilijk te vinden in winkels.

De personen uit groep 2 en 3 vertelden dat ze op weg naar school allemaal een stokje bij

zich hadden en daarop kauwden. De factor leeftijd en het feit dat zoethout als snoep bijna

verdwenen is, spelen een grote rol in de daling van de kennis van dit woord.

Parameter geslacht

Mannen gebruiken kalissiestok meer dan vrouwen. Hoewel hun spontane score lager is, ligt

hun totale actieve gebruik hoger dan dat van vrouwen. Vrouwen hebben een hogere

passieve kennis van dit woord dan mannen. De factor geslacht is hier bijna significant.

Parameter opleiding informant

De twee groepen hebben ongeveer dezelfde cijfers in de tabel. Een invloed van de opleiding

van de informant kan hier niet aangetoond worden.

Parameter opleiding moeder informant

Ook bij de opleiding van de moeder verschijnen gelijkaardige resultaten in de tabel.

Page 44: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

42

4.2.3.3. Sjieklet (kauwgom)

Parameter leeftijd

Iedereen gebruikt het woord sjieklet actief voor stukjes kauwgom. Het hoge aantal spontane

antwoorden bewijst dat dit voor alle informanten een zeer normaal woord is dat veel meer

gebruikt wordt dan de Nederlandse term kauwgom. 3 zeventigplussers zeiden het niet

onmiddellijk. Ze zeiden dat kauwgom iets was dat ze niet veel kregen van hun ouders.

Vroeger was dat duur. Het is ook een woord dat niet meer beperkt is tot West-Vlaanderen.

Het kortere woord sjiek is tussentaal geworden in Vlaanderen.

5 informanten uit groep 3 antwoordden als benaming ook spontaan Engelse gom.

Parameter geslacht

Het geslacht blijkt hier geen significante invloed te hebben op de resultaten. Die verschillen

heel weinig van elkaar.

Parameter opleiding informant

Deze tabel toont dezelfde cijfers als bij de vorige parameter. De opleiding van de informant

heeft zo te zien geen invloed op de resultaten.

Parameter opleiding moeder informant

Ook bij de opleiding van de moeder staan dezelfde cijfers als bij de vorige parameters.

4.2.3.4. Laaiers (sterke muntsnoepjes)

Parameter leeftijd

Laaiers is nog goed bekend bij alle leeftijdsgroepen. Wel daalt het aantal spontane

antwoorden sterk bij groep 1. In groep 2 en 3 gebruikt iedereen laaiers actief. Bij groep 1 is

dat met een vierde gedaald. De meesten die het woord zelf niet meer gebruiken, kennen het

nog wel passief. Leeftijd is statistisch significant.

Muntsnoepjes werden vroeger heel vaak gegeten. Toen was ook een minder groot

assortiment aan snoep. Oudere personen eten muntsnoepjes vaker dan jongeren. Oudere

personen gebruiken de benaming laaiers voor alle soorten snoep met een muntsmaak. Voor

sommige jongeren is die benaming gereserveerd voor één soort muntsnoepje, nl. de groene

bolvormige snoepjes met een suikerlaagje errond. Deze betekenisverenging kondigt mogelijk

de achteruitgang van het dialectlexeem aan, al is dit, blijkens de enquête, nog niet voor

binnenkort.

Page 45: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

43

Parameter geslacht

Vrouwen antwoorden laaiers minder spontaan dan mannen, maar ze hebben dan weer een

iets hogere actieve en passieve score. Dat bewijst niet dat het geslacht een rol speelt.

Parameter opleiding informant

De variabele opleiding van de informant zorgt in deze tabel niet echt voor verschillen. De

twee groepen antwoorden grotendeels gelijk.

Parameter opleiding moeder informant

Ook hier zijn gelijkaardige resultaten te zien. De opleiding van de moeder blijkt niet

statistisch significant te zijn.

4.2.3.5. Totetrekkers (zure, rode, ronde snoepjes)

Parameter leeftijd

Alle groepen hebben een hoog actief gebruik van het woord totetrekker. Slechts 1 persoon

heeft het nog nooit gehoord. Vele informanten antwoordden dit niet spontaan. Eerst zeiden

ze zuurtjes of smoelentrekkers (tussentaal in Vlaanderen). Toen ze totetrekkers hoorden,

zeiden ze dat ze dat wel nog eens durven te gebruiken. Hoewel dat woord niet zo fraai

klinkt, is het toch populair. Jongeren gebruiken het ook nog, maar bij hen krijgt het grote

concurrentie van smoelentrekker. Hier heeft leeftijd geen bewijsbare invloed op de

resultaten.

Sommige informanten antwoordden ook muiletrekkers.

Parameter geslacht

De meest spontane antwoorden komen van mannen. Mannen hebben ook een wat hoger

actief gebruik dan vrouwen. Vrouwen vinden totetrekker misschien wat gemeen klinken.

Toch speelt de factor geslacht hier blijkbaar geen rol.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleiden gebruiken totetrekker meer en antwoorden het ook meer spontaan. Dat is

echter niet voldoende om aan te tonen dat deze parameter een rol speelt.

Parameter opleiding moeder informant

Informanten met laagopgeleide moeders hebben een hogere spontane score. Het totale

actieve gebruik is bij beide groepen echter even hoog. Zo te zien beïnvloedt deze parameter

de resultaten niet.

Page 46: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

44

4.2.3.6. Krabbe (tros)

Parameter leeftijd

Vergeleken met de andere groepen daalt de actieve kennis sterk bij de jongste groep. Bij de

zeventigplussers antwoorden de meesten spontaan een krabbe. Bij de middengroep zijn er

dat iets minder, maar toch nog een hoog percentage. Bij de jongeren is dat nog slechts een

zesde. Een derde van de jongeren heeft nog nooit van een krabbe druiven gehoord.

Druiven zijn een fruitsoort die thuis vaak gegeten wordt. Kinderen leren de correcte

verzamelnamen voor fruit kennen op school. Daar wordt het erin gepompt dat het een tros

druiven is. De impact van het Standaardnederlands wordt zichtbaar bij de eerste groep.

Parameter geslacht

Vrouwen hebben een betere dialectscore dan mannen. Ze gebruiken het woord meer actief.

De statistische test toont echter niet aan dat de factor geslacht een rol speelt.

Parameter opleiding informant

Bij de opleiding van de informant doen zich weinig relevante verschillen voor tussen de 2

groepen.

Parameter opleiding moeder informant

Informanten met een laagopgeleide moeder hebben een iets beter dialectkennis van krabbe.

Dit is echter niet voldoende om te zeggen dat de parameter de resultaten beïnvloedt.

4.2.3.7. Pret (prei)

Parameter leeftijd

De resultaten zijn overduidelijk. Pret blijft een van de best bekende Meulebeekse woorden.

Alle informanten gebruiken het en slechts één persoon kon er niet onmiddellijk opkomen.

Vaak wordt het in combinatie met staal gebruikt, nl. een pretstaal (een stronk prei).

Meulebeke is een agrarische gemeente en de groente die het meeste op de velden staat, is

prei. Als kleine bijverdienste in de zomer gaan kinderen ook vaak prei planten bij de

landbouwers. Vele mensen hebben deze groente ook in hun eigen moestuintje staan. De

ondervraagde personen hebben nog nooit in huiselijke kringen over prei gepraat, altijd over

pret. Tevens is dit dialectlexeem niet beperkt tot enkel de streek rond Meulebeke.

Parameter geslacht

Deze resultaten verschillen bijna niet. Hierdoor kan onmogelijk iets besloten worden over de

parameter geslacht.

Page 47: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

45

Parameter opleiding informant

De resultaten van de opleiding van de informant zijn te gelijkend om conclusies te trekken.

Parameter opleiding moeder informant

Ook hier is het verschil te klein om een verantwoord besluit over de invloed van de

parameter te trekken.

4.2.3.8. Andjoen (ajuin)

Parameter leeftijd

Alle 72 informanten zeggen spontaan andjoen. Ajuin is een groente die vaak op tafel

verschijnt. Vele mensen kweken ze ook zelf in de tuin. Andjoen is ook een algemeen West-

Vlaams woord.

Parameter geslacht

Deze tabel behoeft weinig commentaar. Alle mannen en vrouwen benoemden ajuin

spontaan in het dialect.

Parameter opleiding informant

Ook hier is geen variatie te zien.

Parameter opleiding moeder informant

De twee kolommen tonen identieke resultaten.

4.2.3.9. Persijn (peterselie)

Parameter leeftijd

De achteruitgang van persijn is mooi te zien in de tabel. Alle zeventigplussers gebruiken het

woord nog en de meesten konden het ook spontaan benoemen. Bij de middengroep daalt

het aantal actieve gebruikers lichtjes en bij de jongeren is dat gehalveerd. De meeste

jongeren kennen persijn wel nog, maar de actieve kennis wordt stilaan vervangen door

passieve. Leeftijd is hier een doorslaggevende factor voor de terugweg van dit dialectwoord.

Peterselie is een tuinkruid dat niet dagelijks gebruikt wordt. Hierdoor krijgen kinderen minder

het dialectwoord ervoor te horen. Ook komt persijn niet overal in West-Vlaanderen voor; de

andere streken hebben een licht variërende uitspraak (Vb. perselle meer naar Brugge toe).

Page 48: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

46

Parameter geslacht

Mannen konden persijn iets spontaner antwoorden dan vrouwen, maar het totale actieve

gebruik is bij beide geslachten even groot. Deze parameter blijkt hier geen significante rol te

spelen.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleide personen hebben een groter actief gebruik. Hoogopgeleiden hebben een

grotere passieve score. De statistische test daarentegen toont niet aan dat deze factor de

resultaten beïnvloedt.

Parameter opleiding moeder informant

Ook hier hebben personen met laagopgeleide moeders een groter actief gebruik. Dit is

echter opnieuw geen afdoend bewijs dat deze variabele een rol speelt.

4.2.3.10. Pottink (pudding)

Parameter leeftijd

Ook potink is een woord dat geen dialectverlies ondergaat. De totale actieve dialectkennis is

bij iedere leeftijdsgroep 100%.

Pudding wordt vaak thuis gemaakt. Kinderen leren dat al van jongs af aan kennen. Potink

lijkt ook goed op het algemeen Nederlandse woord pudding. Het voelt vertrouwd aan,

hierdoor blijft men dit makkelijker gebruiken.

Parameter geslacht

De parameter geslacht speelt zo te zien weinig rol. De resultaten liggen zeer dicht bij elkaar.

Parameter opleiding informant

Bij de opleiding van de informant verschijnen dezelfde cijfers als bij de vorige parameter.

Hier kunnen geen conclusies uit getrokken worden.

Parameter opleiding moeder informant

De opleiding van de moeder is hier wel significant. Alle personen met een laagopgeleide

moeder konden spontaan potink benoemen. Bij die met een hoogopgeleide moeder liggen

de spontane antwoorden lager. Ze gebruiken potink zeker nog, maar wisselen dat soms af

met pudding.

Page 49: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

47

4.2.3.11. Paardenoog (spiegelei)

Parameter leeftijd

De dialectkennis van paardenoog is bij alle leeftijdsgroepen ongeveer even groot. De

zeventigplussers hebben wel een beduidend lager aantal spontane antwoorden. Diegenen

die daar niet spontaan antwoorden, gebruiken het toch actief. De chi-kwadraattest zegt de

variabele leeftijd significant is, maar dat moet genuanceerd worden: Sommige ouderen

zeiden dat ze paardenoog wel nog zeggen, maar er niet onmiddellijk konden opkomen

doordat ze dat niet meer vaak eten (vb. in het rusthuis wordt dat niet veel geserveerd). De

dialectkennis van paardenoog gaat hier niet echt achteruit.

Parameter geslacht

Mannen en vrouwen geven identieke antwoorden. Hieruit kan niets besloten worden over de

parameter geslacht.

Parameter opleiding informant

Hoogopgeleiden geven meer spontane antwoorden dan laagopgeleiden. Iedereen uit die

groep kent het ook, terwijl enkele laagopgeleiden het helemaal niet kennen. Toch volstaat

dat niet om te besluiten dat deze factor een invloed heeft.

Parameter opleiding moeder informant

Personen met een laagopgeleide moeder kunnen paardenoog minder spontaan benoemen.

Het totale actieve gebruik is bij de twee groepen echter gelijk, net zoals de passieve kennis.

4.2.3.12. Pennepisse (ontbijtkoek)

Parameter leeftijd

Bij pennepisse is er een lichte achteruitgang te bemerken. Voor groep 2 en 3 is dit duidelijk

een alledaags woord. Bij groep 1 vermindert het actieve gebruik wat. Er zijn daar ook 3

personen die het woord niet kennen. De factor leeftijd is hier significant.

Ontbijtkoek is iets wat niet meer zo vaak gegeten wordt door jongeren. De dag van vandaag

is er een groter aanbod aan de ontbijttafel. Toch kennen ze het woord nog goed. De meeste

jongeren vertelden dat hun ouders nog pennepisse gebruiken. Ze zijn met dat woord

opgegroeid. Toch zijn de hoge scores (vooral bij jongeren) wat verwonderlijk. De dialectkaart

van peperkoek (Van Renterghem, e.a. 2007: 81) toont een grote dialectische variatie voor de

woorden. Pennepisse komt enkel in het zuidelijke oosten van West-Vlaanderen voor (waar

Meulebeke ligt). In een enquête die uitging van WVD-Kontakt komt pennepisse voor als een

Page 50: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

48

van de meest typisch West-Vlaamse woorden (Ryckeboer 1991: 15). Vele mensen vinden

het een leuk woord.

Andere genoemde woorden waren zoetekoek, peperkoek en een enkele keer kruidkoek.

Parameter geslacht

De tabel geslacht toont heel weinig verschillen tussen mannen en vrouwen.

Parameter opleiding informant

Bij de laagopgeleiden zijn er enkelen die pennepisse helemaal niet kennen, terwijl bij de

hoogopgeleiden iedereen het kent. Overigens is er weinig verschil te bemerken. Deze tabel

bewijst niet dat de parameter significant is.

Parameter opleiding moeder informant

Personen met een hoogopgeleide moeder kennen dit woord allemaal. Bij die met een

laagopgeleide is de dialectkennis iets minder. Toch zijn ook hier de antwoorden niet

statistisch significant.

4.2.3.13. Zeem (honing)

Parameter leeftijd

Alle informanten kennen het dialectwoord. De middelste en oudste leeftijdsgroep kennen

zeem nog zeer goed. Daar zei bijna iedereen het spontaan. Bij de jongste groep zijn er dat

heel wat minder. Ook zijn er al 4 jongeren die zeem enkel nog passief kennen. Ze verkiezen

honing. De factor leeftijd is significant.

Honing is niet meer het favoriete beleg van jongeren. Net zoals peperkoek wordt het nu

minder vaak gegeten dan vroeger. Kinderen leren het algemeen Nederlandse woord al vroeg

op school kennen (“Wat maken de bijen?”). Dat zijn mogelijke verklaringen voor deze lichte

achteruitgang.

Parameter geslacht

Mannen gebruiken zeem iets meer dan vrouwen. Het verschil is echter te klein om te stellen

dat het geslacht een invloed heeft.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleiden hebben een betere dialectscore. Ze hebben meer spontane antwoorden.

Iets meer hoog- dan laagopgeleiden kennen zeem enkel nog passief. Dit resultaat duidt op

een tendens dat de opleiding van de moeder mogelijk een rol speelt.

Page 51: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

49

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van hoogopgeleide moeders geven ongeveer evenveel spontane antwoorden als

die van laagopgeleide. Wel hebben die van laagopgeleide moeders een hoger actief gebruik.

Dat is echter niet voldoende om te besluiten dat de opleiding van de moeder de resultaten

beïnvloedt.

4.2.3.14. Nes (mals, zacht, niet uitgedroogd)

Parameter leeftijd

Bij groep 2 en 3 kon niet iedereen nes onmiddellijk zeggen, maar bijna iedereen gebruikt het

wel nog actief. Bij groep 1 kent het dialectwoord wel een opvallend verlies. Slechts 15

jongeren gebruiken het nog actief en 7 kennen nes niet meer. Leeftijd heeft een duidelijke

invloed op de antwoorden.

Nes wordt meestal gezegd over brood of cake (landbouwers zeggen dit ook wel eens over

aarde). De informanten die dit woord niet kenden, hadden geen Standaardnederlands

alternatief ervoor. Er bestaat niet echt een letterlijke Nederlandse vertaling, het kan enkel

omschreven worden (mals, zacht, niet uitgedroogd, …) en dan nog is de essentie van het

dialectische nes niet gevat. Vele informanten beschouwen het dan ook als een van de

mooiere dialectwoorden. De redenen voor de achteruitgang van dit woord zijn niet meteen

duidelijk. Het concept „nes zijn‟ blijft bestaan. De plaats waar nes het meeste gebruikt wordt,

is het huisgezin. Kinderen kunnen dit woord enkel leren via hun ouders en blijkbaar

gebruiken die laatste nes steeds minder.

Parameter geslacht

Vrouwen halen een iets betere dialectscore dan mannen. Die is wel niet groot genoeg om te

zeggen dat het geslacht de resultaten beïnvloedt.

Parameter opleiding informant

Tussen de antwoorden van hoog- en laagopgeleiden zit er weinig verschil.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van hoogopgeleide moeders hebben een hogere spontane score, maar in die

groep zijn er ook iets meer mensen dan in de andere groep die het woord niet kennen. Er is

geen voldoende bewijs dat deze parameter een rol speelt.

Page 52: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

50

4.3. Abstracte woordvelden

4.3.1. Woordveld karakter: positieve en neutrale persoonsbenamingen

4.3.1.1. Naarstigaard (ijverig persoon)

Parameter leeftijd

Bijna alle informanten kennen nog naarstigaard als benaming voor een ijverig iemand. Wel

neemt de passieve kennis toe naarmate de informanten jonger worden. Het aantal spontane

antwoorden ligt bij alle groepen niet bijster hoog, maar de jongeren scoren hier het slechtste.

Leeftijd heeft een invloed op de antwoorden. De jongeren zeiden vaak dat ze naarstigaard

nog wel eens zouden gebruiken in familiekring, maar minder tegen hun vrienden. Daar

gebruiken ze veel eerder strever.

Beperkter van geografische reikwijdte maar wel het frequentst geattesteerd is naarstig. Anders dan ijverig en vlijtig laat het zich geografisch scherp afbakenen. Het bestrijkt in hechte concentratie zowat het hele Vlaamse territorium, de oostgrens van zijn gebied valt nagenoeg samen met de huidige provinciegrens tussen Oost-Vlaanderen en Brabant / Antwerpen en de noordgrens van Zeeuws-Vlaanderen. Alleen in de zuidoosthoek van Oost-Vlaanderen wordt het door andere heteroniemen overvleugeld. Toch is naarstig geen exclusief Vlaams woord, want ver weg van Vlaanderen, in de zuidwestelijke hoek van Midden-Limburg, duikt het opnieuw op. […] Is het huidige kaartpatroon van naarstig/naarsterig/naarzaam wellicht een uiteengeslagen massief ? Onmogelijk is dat niet: er zijn wel meer oude taalkenmerken bekend die door Brabantse of Hollandse innovaties naar de westelijke en de oostelijke periferie van het taalgebied zijn teruggedrongen. In ieder geval is naarstig geattesteerd in middeleeuwse teksten uit Brabant, waar het tegenwoordig onbekend blijkt te zijn. (Devos en De Tier 2009).

Naarstig blijkt in een zeer groot gebied voor te komen, ver buiten de grenzen van West-

Vlaanderen en zal dus niet zo snel verloren gaan. De persoonsbenaming naarstigaard

daarentegen, is wellicht veel beperkter in geografische verspreiding. Andere gehoorde

woorden zijn nen dullen, ne goe werker.

Parameter geslacht

De antwoorden van mannen verschillen te weinig van die van vrouwen om relevante

conclusies te trekken.

Parameter opleiding informant

De antwoorden van hoogopgeleiden zijn bijna identiek aan die van laagopgeleiden.

Parameter opleiding moeder informant

Ook bij de factor opleidingsniveau van de moeder hebben de beide groepen gelijkaardige

resultaten.

Page 53: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

51

4.3.1.2. Fraaien (brave jongen)

Parameter leeftijd

Fraai komt in het Meulebeeks niet voor in de betekenis „knap gevormd, sierlijk‟, maar wel in

die van „braaf‟. Ne fraaien is dus een brave jongen. In de tabel valt op dat dit woord lichtjes

aan populariteit wint. De jongeren kennen dit dialectlexeem het beste. Ze gebruiken het nog

allemaal en de meeste spontane antwoorden komen ook van hen. Bij de andere twee

groepen zijn er personen die het enkel nog passief kennen. De factor leeftijd veroorzaakt een

onverwachte beweging. Toch moet dit resultaat gerelativeerd worden, aangezien in groep 2

en 3 bijna 90% fraaien ook nog actief gebruikt.

Fraai wordt het meeste gezegd tegen kleine kindjes. De jongeren zijn de personen die het

minst lang geleden zo genoemd werden. Ook komen zij misschien meer in contact met

kleine kinderen door te babysitten of speelpleinwerking. Oudere informanten denken

misschien al wat meer aan de toekomst van het kind en willen het een “mooiere” (Algemeen

Nederlands) woordenschat aanleren en gebruiken misschien eerder braaf.

Parameter geslacht

Er zit een verschil tussen de antwoorden van mannen en vrouwen. Mannen gebruiken

fraaien actiever. Vrouwen richten zich naar kleine kinderen toe eerder in het

Standaardnederlands om hen de “beste” taal aan te leren. Toch is dit resultaat niet statistisch

significant.

Parameter opleiding informant

Hoog- en laagopgeleiden geven ongeveer dezelfde antwoorden.

Parameter opleiding moeder informant

De statistische test geeft hier een tendens aan dat personen van laagopgeleide moeders

fraaien beter kennen. Ze halen een duidelijk hogere spontane score. Toch moet hierbij de

kanttekening gemaakt worden dat het totale actieve gebruik van de beide groepen even

groot is. Kinderen van laagopgeleide moeders gebruiken fraai misschien iets vaker dan de

anderen en komt het daarom spontaner in hen op bij een bevraging.

4.3.1.3. Lachtaart (persoon die veel lacht)

Parameter leeftijd

Er zijn weinig personen die lachtaart nog nooit gehoord hebben. Die personen komen uit de

jongste groep. Daarin bevinden zich ook de meeste personen die lachtaart enkel nog passief

Page 54: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

52

kennen. In de andere twee groepen gebruikt bijna iedereen het nog actief. Voor lachtaart is

er een lichte achteruitgang naargelang de leeftijd op te merken. De parameter is significant.

Lachtaart wordt meestal tegen kinderen gezegd, niet echt meer tegen oudere personen. De

jongeren die het niet meer gebruiken, hadden geen alternatief ervoor. Meestal zeggen ze

iets in de trant van ze is altijd aan het lachen. Een duidelijke reden waarom lachtaart aan

kracht verliest is er niet, behalve dat de ouders het misschien minder zeggen tegen hun

kinderen.

Oudere informanten zeiden ook dikwijls de uitdrukking: Ze kan lachen gelijk een paptaart.

Parameter geslacht

Vrouwen gebruiken lachtaart iets actiever dan mannen. Het is een vrolijk klinkend woord.

Toch blijken de resultaten niet voldoende om te besluiten dat de parameter betekenisvol is.

Parameter opleiding informant

Hier gaven de hoogopgeleiden de meeste spontane antwoorden. Er zijn ook wat meer

laagopgeleiden die lachtaart enkel nog passief kennen. Dat alles volstaat echter niet om te

zeggen dat de parameter betekenisvol is.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van laagopgeleide moeders gebruiken lachtaart minder dan de andere groep. Toch

kan hieruit niet besloten worden dat de variabele de antwoorden beïnvloedt.

4.3.1.4. Kluchtigaard (grappig persoon)

Parameter leeftijd

Ook kluchtigaard wordt nog door alle groepen veel gebruikt. Bij de jongeren is er wel een

kleine daling te bemerken. 4 jongeren kennen het enkel nog passief, terwijl bij de andere

groepen bijna iedereen het actief gebruikt. Leeftijd is hier zo goed als significant.

Kluchtigaard blijft populair, hoewel de jongeren soms de voorkeur geven aan leutigaard of

geestigen.

Parameter geslacht

Tussen de antwoorden van mannen en vrouwen is er niet zoveel verschil.

Parameter opleiding informant

Hoog- en laagopgeleiden geven bijna dezelfde antwoorden.

Page 55: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

53

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van laagopgeleide moeders kunnen spontaner antwoorden. Al bij al scheelt het niet

zoveel met de andere groep. De parameter blijkt hier niet betekenisvol te zijn.

4.3.1.5. Plote (deugniet, sloeber)

Parameter leeftijd

Plote doet duidelijk geen goede zaak. Het overgrote deel van de zeventigplussers kent het

woord nog, hoewel slechts nog twee derde van hen het actief gebruikt. Dat actieve gebruik

daalt heel sterk bij de middengroep en gaat over in passieve kennis. Bij de jongste groep is

plote volledig onbekend. Leeftijd beïnvloedt overduidelijk de kennis van dit woord.

De zeventigplussers zeiden dat plote een woord was dat veel gezegd werd in hun kindertijd,

maar nu nog zelden. Ze zouden het wel nog eens onder leeftijdsgenoten gebruiken, maar

niet meer tegen jongere mensen, want “die zouden het toch niet verstaan”. Sloeber en

deugniet hebben nu de plaats ingenomen van plote.

Parameter geslacht

De dialectkennis ligt iets hoger bij mannen, maar niet genoeg om van een invloed van de

factor geslacht te kunnen spreken.

Parameter opleiding informant

Ook bij de parameter opleiding van de informant zijn de verschillen tussen de twee groepen

niet groot genoeg.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van laagopgeleide moeders hebben een iets hoger actief gebruik, maar dat geeft

geen uitsluitsel dat de parameter een rol speelt.

4.3.1.6. Sperrewaan (persoon die altijd bezig is, niet kan stilzitten)

Parameter leeftijd

Het woord sperrewaan zal het niet zo lang meer uitzingen in het Meulebeeks. Eén persoon

kon het spontaan antwoorden en slechts de helft van de oudste groep gebruikt het nog

actief. Die actieve kennis gaat bij de middengroep over in passieve kennis en bij de jongeren

is sperrewaan zo goed als onbekend. Leeftijd zorgt voor de achteruitgang van het gebruik

van dit woord.

Page 56: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

54

De zeventigplussers vertelden dat sperrewaan al in hun jeugd niet zo vaak meer gezegd

werd. Het raakte steeds meer uit de mode en werd vervangen door het door nog alle

leeftijdsgroepen gezegde wrikkelgat. Het viel op dat de informanten jonger dan 45 jaar sterk

beïnvloed zijn door de media. Velen antwoordden spontaan ADHD’er, een fenomeen dat de

laatste maanden veel aandacht krijgt in de actualiteit.

Parameter geslacht

Mannen en vrouwen geven geen antwoorden die noemenswaardig van elkaar verschillen.

Parameter opleiding informant

Het enige verschil tussen de twee groepen zit in het feit dat laagopgeleiden sperrewaan iets

beter passief kennen. Bij de hoogopgeleiden is het iets onbekender. Dat bewijst echter niet

de invloed van deze parameter.

Parameter opleiding moeder informant

Er zijn geen markante verschillen tussen de antwoorden van kinderen met een

hoogopgeleide en die met een laagopgeleide moeder.

4.3.1.7. Curieuzeneus (nieuwsgierig persoon)

Parameter leeftijd

Alle ondervraagden gebruiken nog curieuzeneus en de meesten zeggen het ook spontaan.

De statistische test geeft aan dat leeftijd bijna significant is, hoewel de leeftijdsgroepen enkel

van elkaar verschillen doordat de ouderen een lagere spontane score hebben. Enkele

ouderen zeiden toen ze curieuzeneus hoorden: “Ja natuurlijk, dat is het, ik zou het duizend

keer zeggen”. De invloed van de parameter moet hierdoor gerelativeerd worden. Leeftijd

blijkt niet significant te zijn.

Curieuzeneus wordt zowel in Frans-, West- als Oost-Vlaanderen gezegd en heeft zeer

weinig concurrentie (WVD: III, 4: 343). De grote bekendheid van curieuzeneus komt ook

doordat nieuwsgierigen weinig ingang vindt in het Meulebeeks. Curieuzeneus vindt

aansluiting bij de uitdrukking ergens zijn neus insteken; het lexeem is een beeldend woord

en spreekt de mensen aan.

Parameter geslacht

De tabel toont weinig afwijkingen tussen de antwoorden van mannen en vrouwen.

Parameter opleiding informant

De antwoorden van hoogopgeleiden verschillen weinig van die van laagopgeleiden.

Page 57: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

55

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van hoogopgeleide moeders geven gelijkaardige antwoorden als kinderen van

laagopgeleide.

4.3.1.8. Bendigaard (zuinig persoon)

Parameter leeftijd

Iedere informant kent bendigaard. Groep 3 kan wel de meest spontane antwoorden geven

en heeft bijna 100% totaal actief gebruik. Bij groep 1 is dat gezakt. 9 personen daar kennen

bendigaard nog wel, maar zeggen het niet meer. Ook het aantal spontane woorden daalt

sterk bij groep 1. Leeftijd is significant.

Voor oudere personen is dit een heel normaal woord dat nog frequent gebruikt wordt.

Jongeren zeggen eerder gierigaard of gierigen aap, hoewel dit toch een licht andere

betekenis heeft. Een bendigaard is een zuinig, spaarzaam persoon en dat is niet altijd in

negatieve zin. Een gierigaard heeft wel een negatieve connotatie.

Parameter geslacht

Mannen hebben veel spontaner geantwoord dan vrouwen, maar het totale actieve gebruik

tussen de twee geslachten is hetzelfde. Deze parameter blijkt niet significant te zijn.

Parameter opleiding informant

De twee rijen in de tabel wijken te weinig van elkaar af om de relevantie van de factor

opleiding van de informant te bevestigen.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van laagopgeleide moeders hebben een iets betere dialectkennis van bendigaard.

Toch volstaat dat niet om van een beïnvloeding door de parameter te spreken.

4.3.1.9. Zindelijken (kieskeurig persoon)

Parameter leeftijd

Zindelijk zijn heeft in het Meulebeeks een andere betekenis dan in het Standaardnederlands.

Het betekent in het dialect namelijk „kieskeurig zijn‟ (vooral bij eten). Een zindelijken is nog

goed bekend bij de informanten. Zowel jong als oud gebruikt het nog. Zindelijken komt in

heel West-Vlaanderen voor en heeft weinig rivaliteit van andere woorden (WVD: III, 4: 111).

Page 58: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

56

Zindelijken zal dus niet zo snel verdwijnen uit het dialect. De factor leeftijd blijkt geen rol te

spelen.

Parameter geslacht

Alle ondervraagde mannen gebruiken zindelijken nog actief. Bij de vrouwen is dat niet zo. 4

vrouwen kennen het enkel nog passief en 1 heeft er nog nooit van gehoord in die betekenis.

Toch is deze variatie tussen de geslachten irrelevant.

Parameter opleiding informant

Echt grote verschillen zijn er niet waar te nemen. Iets meer hoogopgeleiden kennen

zindelijken enkel passief, maar dat betekent niet dat de variabele de antwoorden beïnvloedt.

Parameter opleiding moeder informant

Personen met een laagopgeleide moeder konden spontaner antwoorden, maar de beide

groepen hebben dan weer een even groot totaal actief gebruik. Een invloed van deze

parameter is niet aantoonbaar.

4.3.1.10. Teeuwelaar (treuzelaar, vooral bij het eten)

Parameter leeftijd

Teeuwelaar kent een lichte achteruitgang bij de jongste groep. Bij de drie groepen zijn er

weinig spontane antwoorden, maar de meesten uit groep 2 en 3 gebruiken het woord wel

actief. De passieve kennis is het hoogste bij de jongste groep. Leeftijd beïnvloedt de

antwoorden.

Meestal wordt teeuwelaar gebruikt voor iemand die erg traag eet. Sommige informanten

zeiden een kleine variant, namelijk teebelaar.

Parameter geslacht

Vrouwen hebben een licht overwicht qua spontane antwoorden. Alle vrouwen kennen het

woord ook nog, terwijl dat bij de mannen niet het geval is. Dat is misschien te verklaren

doordat teeuwelaar in de keukensfeer voorkomt en dat traditioneel gezien nog het meeste

het terrein van de vrouwen is. Deze resultaten volstaan echter niet om te zeggen dat het

geslacht een rol speelt.

Parameter opleiding informant

Hoog- en laagopgeleiden geven gelijkaardige antwoorden.

Page 59: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

57

Parameter opleiding moeder informant

Informanten met een laagopgeleide moeder kennen teeuwelaar beter en halen ook een

hoger actief gebruik dan die met een laagopgeleide moeder. De statistische test toont niet

aan dat deze variabele een invloed heeft.

4.3.1.11. Sneukelaar (snoeper)

Parameter leeftijd

Sneukelaar houdt stevig stand bij de drie generaties. De antwoorden van alle groepen liggen

zeer dicht bij elkaar, er is bijna geen onderscheid tussen. Leeftijd blijkt niet significant te zijn.

Snoepen is een concept dat blijft bestaan en dat bijna dagelijks gebeurt in de gezinssfeer.

Iedereen doet het wel eens en vaak krijg je dan sneukelaar naar je hoofd geslingerd (zelden

als een verwijt). Sneukelen klinkt ook niet oubollig. Van Keymeulen (1988: 11-13, 1989: 14)

schrijft dat men niet snoept in Vlaanderen, maar men sneukelt. In de Brabantse en

Limburgse dialecten betekent het werkwoord sneukelen iets anders, namelijk „iets

doorsnuffelen‟. Sneukelen toont een zeer grote geografische verspreiding in West- en Oost-

Vlaanderen. De laatste jaren krijgt het wel concurrentie van snoepen (vooral in Oost-

Vlaanderen).

Parameter geslacht

Ook in deze tabel verschijnen er weinig afwijkingen tussen de twee groepen.

Parameter opleiding informant

Hoogopgeleiden gaven spontanere antwoorden, maar het verschil is niet groot genoeg om te

zeggen dat dit het effect van de parameter is.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van laagopgeleide moeders halen een hogere spontane score. Wederom blijkt dat

niet statistisch significant te zijn.

4.3.1.12. Boffer (pocher, maar vaak in positieve zin)

Parameter leeftijd

In Meulebeke betekent boffen niet geluk hebben, maar wel opscheppen. Het heeft vaak een

positievere connotatie dan stoefen. „Boffen‟ doe je vb. ook als je kind een goed rapport heeft

en je het complimenten geeft. Leeftijd beïnvloedt de dialectkennis zeker. De

Page 60: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

58

zeventigplussers kunnen het vrij spontaan zeggen, terwijl dat bij de andere groepen afneemt.

Bij de jongeren stijgt in de plaats daarvan de passieve kennis. Jongeren zeggen meer en

meer stoefer of dikke nek. Die benamingen zijn ook wijder verspreid dan enkel in West-

Vlaanderen: Vlaanderen toont slechts twee woorden voor een opschepper: boffer en stoefer.

In West-Vlaanderen komt vooral boffer voor, behalve tegen de grens met Oost-Vlaanderen

(waar Meulebeke ligt), daar komen de twee woorden samen voor (De Pauw 2005: 17).

Parameter geslacht

De verschillen tussen de antwoorden van mannen en vrouwen zijn niet noemenswaardig.

Parameter opleiding informant

Ook de opleiding van de informant blijkt weinig invloed te hebben. De antwoorden van de

twee groepen liggen dicht bij elkaar.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van hoogopgeleide vrouwen antwoordden iets spontaner boffer, maar deze

parameter lijkt hier toch geen rol te spelen.

4.3.1.13. Chancard (persoon die veel geluk heeft)

Parameter leeftijd

Iedereen kent chancard. De resultaten bij groep 2 en 3 zijn grotendeels gelijk. Groep 1 heeft

de minste spontane antwoorden en ook een iets lager actief gebruik. Vele jongeren zeiden

eerst pietzak. Chancard zouden ze ook nog wel eens durven te gebruiken, maar iets minder.

Jongeren gaven vaak de opmerking dat chancard te oubollig klinkt. Leeftijd is hier significant.

Chance hebben is een werkwoord dat een zeer hoge frequentie heeft in de dagelijkse

conversaties. Het zelfstandig naamwoord chancard zal dus nog wel lang bekend blijven in

het dialect.

Andere gehoorde antwoorden zijn chanceur, chancebuzze, gelukzak en pietzak.

Parameter geslacht

Mannen scoren opvallend beter dan vrouwen. Ze antwoorden spontaner en hebben een

hoger totaal actief gebruik. De vrouwen die chancard zelf niet meer zeggen, kennen het wel

nog passief. De factor geslacht is significant.

De oudere vrouwelijke informanten verklaarden dat ze naast chancard, eerder chance

hebben gebruiken. De jongere vrouwen geven de voorkeur aan gelukzak of pietzak.

Page 61: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

59

Parameter opleiding informant

Hoogopgeleiden antwoorden het dialectlexeem spontaner, maar het totale actieve gebruik

van de twee groepen is even groot.

Parameter opleiding moeder informant

Meer kinderen van laagopgeleide moeders kunnen chancard meteen antwoorden dan

kinderen van laagopgeleide. Dat is echter geen bewijs dat deze variabele een invloed heeft.

4.3.2. Woordveld karakter: negatieve persoonsbenamingen

4.3.2.1. Wietewaai (raar, zonderling persoon)

Parameter leeftijd

De kennis van wietewaai daalt lichtjes naarmate de informanten jonger worden, maar toch

blijft het goed bekend. Het kleine aantal informanten dat het woord nog nooit gehoord heeft

komt uit de jongste groep. Leeftijd heeft hier niet echt een duidelijke invloed op de

dialectkennis.

Hoewel wietewaai een scheldwoord is, wordt het toch doorgegeven aan de kinderen. De

meeste ondervraagde jongeren hebben het wel eens gehoord. Het actieve gebruik daalt

lichtjes van generatie op generatie. Ook zeiden de informanten uit groep 1 meestal niet

wietewaai, maar de afkorting wieten. Daarmee bedoelen ze een rare persoon (vrij

algemeen). De ouderen daarentegen werpen met wietewaai echt een negatief beeld op,

namelijk een vreemde rare persoon waar je niet teveel naar moet luisteren als hij iets zegt.

Bij de jongere generatie ondergaat dit lexeem een betekenisgeneralisatie. De dialectkaart

van het WVD (III, 4: 293) laat zien dat wietewaai enkel in het zuiden van West-Vlaanderen

voorkomt en dus een zeer beperkte verspreiding heeft. Het is wel zo dat de concurrerende

lexicale vormen er heel sterk op lijken: wietlawaai, wieten, wuiten, wiestergaai, … Het

dialectwoord wietewaai zal dus nog wel een tijdje meegaan.

Parameter geslacht

Wietewaai is beter bekend bij mannen dan bij vrouwen. Mannen hebben een hoger actief

gebruik. Bij de vrouwen ligt de passieve kennis hoger. Doordat dit een scheldwoord is, wordt

het toch wat meer gemeden door vrouwen. Ze willen een meer fatsoenlijke taal hanteren,

vooral tegenover de kinderen. Toch kan uit deze resultaten geen duidelijk besluit over de

parameter geslacht getrokken worden.

Page 62: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

60

Parameter opleiding informant

De resultaten geven een tendens aan dat laagopgeleiden wietewaai beter kennen. Het

actieve gebruik is hetzelfde tussen de twee groepen, hoewel laagopgeleiden spontaner

konden antwoorden. Voor meer hoogopgeleiden is het woord onbekend. Dit is weer te

verklaren doordat dit soort negatieve woorden wellicht wat meer gemeden worden door

hoogopgeleide personen omdat het wat te onfatsoenlijk overkomt.

Parameter opleiding moeder informant

Behalve het feit dat kinderen van laagopgeleide moeders wat spontanere antwoorden geven,

is er weinig verschil te bemerken tussen de twee groepen.

4.3.2.2. Taarteklaai (persoon die zich als dommerik voordoet om dwars te liggen)

Parameter leeftijd

Leeftijd is hier duidelijk significant. Alle zeventigplussers kennen taarteklaai en 75% van hen

gebruikt het nog actief. Bij de middengroep daalt die kennis wat. In die groep wordt het

woord minder gebruikt en 5 personen kennen het niet meer. Die trend zet zich sterk door bij

de jongste groep. Slechts 1 jongere zegt taarteklaai nog actief. De meeste jongeren hebben

het wel nog eens gehoord, maar het aantal die het woord niet meer kent is verdubbeld ten

opzichte van de middengroep.

Het valt onmiddellijk op dat niemand spontaan antwoordt. Dat komt uiteraard omdat dit een

scheldwoord is. De omschrijving „een dommerik of iemand die zich opzettelijk van de domme

houdt om iets te doen mislukken‟ roept een waaier aan mogelijke woorden op. Op de kaart

van het WVD (III, 4: 290) is te zien dat taarteklaai hier en daar in West-Vlaanderen voorkomt,

samen met heel veel andere vormen om een „dommerik‟ te benoemen. Toen de informanten

taarteklaai hoorden, zeiden ze dat dat inderdaad het woord was dat perfect in die

omschrijving past. Dat scheldwoord wordt nu minder gebruikt, vooral in het bijzijn van

kinderen. Nu geven jongere informanten eerder de voorkeur aan algemenere woorden, zoals

dwazen, onnozelaar, ambetanten, vreenden, …

Parameter geslacht

Mannen kennen taarteklaai beter dan vrouwen. Meer mannelijke informanten gebruiken het

actief en kennen het passief. Toch zijn de verschillen niet groot genoeg om een invloed van

de parameter aan te tonen.

Parameter opleiding informant

Iets meer hoog- dan laagopgeleiden kennen dit woord niet. Dit bewijst echter niets over de

invloed van de parameter.

Page 63: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

61

Parameter opleiding moeder informant

Beide groepen geven gelijkaardige antwoorden. De parameter opleiding van de moeder lijkt

hier niet significant te zijn.

4.3.2.3. Totetrekker (schijnheilig persoon)

Parameter leeftijd

Het grote verschil bij de kennis van totetrekker zit tussen groep 2 en groep 1. De personen

ouder dan 35 jaar antwoorden gelijkaardig. Ze gebruiken het bijna allemaal actief. Bij groep 1

verandert een groot deel van het actieve gebruik in passieve kennis. Er is tevens een grote

daling van de spontane antwoorden. Leeftijd is hier significant.

Alle informanten kennen totetrekker wel nog, maar de jongste generatie gebruikt het woord

zelf veel minder (enkel nog in familieverband of bij goede vrienden). Ook de middengeneratie

vertelde dat ze het vroeger wel meer zeiden dan nu. Totetrekker wordt nog steeds gebruikt,

maar begint concurrentie te krijgen van achterbaksen of schijnheiligaard die iets netter

klinken. De kaart van het WVD (III, 4: 50) laat zien dat totetrekker ook veel minder

geografisch verspreid is dan schijnheiligaard.

Parameter geslacht

Geslacht is significant in het feit dat mannen overduidelijk een hogere spontane score halen.

De meeste vrouwen antwoordden eerst met schijnheiligaard. Het viel op dat vele informanten

– vooral vrouwen ouder dan 35 – de echte onbeschofte dialectwoorden niet onmiddellijk

durfden te zeggen. Bij het horen van totetrekker zeiden de meeste vrouwen dat woord ook

nog wel te gebruiken.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleide informanten hebben een hogere dialectkennis dan hoogopgeleide. Die is

echter niet verschillend genoeg om aan te tonen dat het opleidingsniveau een rol speelt.

Parameter opleiding moeder informant

De antwoorden van de beide groepen zijn zeer gelijkend.

Page 64: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

62

4.3.2.4. Pretmadam (opschepster, vrouw die graag haar rijkdom toont)

Parameter leeftijd

Pretmadam is bij de informanten nog goed bekend. Bij groep 1 is er een lichte daling van het

actieve gebruik, maar niet voldoende om te besluiten dat de variabele leeftijd dat

veroorzaakt.

Er waren wel meerdere antwoorden om „een vrouw die graag opvalt en chique gekleed is‟ te

omschrijven, namelijk chichimadam en de afkorting van pretmadam: pre(n)te.

Parameter geslacht

De antwoorden van mannen en vrouwen verschillen weinig.

Parameter opleiding informant

Hoogopgeleiden hebben een grotere passieve kennis, terwijl laagopgeleiden een grotere

actieve hebben. Toch blijkt deze parameter niet significant te zijn.

Parameter opleiding moeder informant

Ook hier behalen personen met een laagopgeleide moeder een hoger actief resultaat. Voor

niemand uit die groep is pretmadam onbekend. Bij die met een hoogopgeleide moeder is dat

enigszins anders, maar het verschil is echter niet groot genoeg voor verantwoorde

conclusies.

4.3.2.5. Grote lantaarn met een klein lichtje (opschepper of man met een grote mond en een

klein hartje)

Parameter leeftijd

De tabel toont mooi hoe de kennis van grote lantaarn met een klein lichtje generatie per

generatie terrein verliest. Het actieve gebruik is nog hoog bij groep 3, die halveert bij groep 2

en is nul bij groep 1. Groep 2 kent deze uitdrukking wel nog goed passief doordat ze hun

ouders het hoorden gebruiken. Voor de meeste jongeren is het volledig onbekend. Leeftijd

heeft een duidelijke invloed op de resultaten.

Een grote lantaarn met een klein lichtje wordt gebruikt voor een man die doet alsof hij heel

rijk is, maar eigenlijk helemaal geen geld heeft. Ook zegt men het tegen iemand met een

grote mond en een klein hartje. Enkele informanten gebruiken deze uitdrukking ook voor een

vrouw, maar dat is een minderheid. Een grote lantaarn met een klein lichtje wordt meer en

meer vervangen door kortere woorden, zoals dikke nek, blaas, pretheertje. Die zijn

makkelijker en sneller uit te spreken.

Page 65: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

63

Parameter geslacht

Mannen en vrouwen behalen gelijkaardige resultaten.

Parameter opleiding informant

Ook hier zijn de antwoorden van hoog- en laagopgeleiden niet verschillend genoeg om een

invloed van de variabele te bevestigen.

Parameter opleiding moeder informant

In de tabel verschijnen gelijkaardige resultaten voor informanten met een hoog- en

laagopgeleide moeder.

4.3.2.6. Muiker (bokker, iemand die dwars ligt als hij zijn zin niet krijgt)

Parameter leeftijd

Bij muiker is er een duidelijk onderscheid te zien tussen de jongeren en de oudere groepen.

Groep 2 en 3 scoren ongeveer hetzelfde. Bij groep 2 en 3 kent iedereen het woord, maar bij

de jongeren is dat slechts nog de helft. Zeer weinig jongeren gebruiken muiker nog actief in

tegenstelling tot de andere groepen. Leeftijd speelt een grote rol bij de kennis van dit woord.

Muiker komt hier en daar in West-Vlaanderen voor en vooral in de streek rond Meulebeke;

de geografische verspreiding is niet zo groot (WVD: III, 4: 230). Nu wordt muiker over het

algemeen wat minder gebruikt; het wordt vervangen door algemenere woorden die een

irritante of vervelende persoon omschrijven. Jongeren zeiden vaak: nen tegendraadsen, ne

keikop of het algemene nen ambetanten. Het werkwoord muiken heeft nog een iets hogere

frequentie dan het substantief.

Parameter geslacht

Mannen halen een hogere actief gebruik. Vrouwen hebben een hogere passieve kennis. Er

is geen bewijs dat de parameter geslacht dat onderscheid veroorzaakt.

Parameter opleiding informant

Ook hier blijkt de parameter niet significant te zijn.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van hoogopgeleide moeders kunnen spontaner antwoorden, maar het totale

actieve gebruik is bij beide groepen even groot. Deze parameter lijkt opnieuw niet significant.

Page 66: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

64

4.3.2.7. Kolerigaard (zeer opvliegend persoon)

Parameter leeftijd

Kolerigaard is bij alle informanten bekend. Het ondergaat een klein verlies: Het actieve

gebruik daalt namelijk wat bij de jongeren en dat gaat over in passieve kennis. De variabele

beïnvloedt de resultaten.

Kolerigaard typeert iemand die plots in woede kan uitbarsten. Het lexeem houdt nog goed

stand. Sommige informanten antwoordden een nijdigaard, maar dat is geen perfect

synoniem. Het nijgt er wel naar, maar kolerigaard drukt nog iets sterkers uit. De reden

waarom kolerigaard toch redelijk goed stand houdt, is omdat het nog vaak door ouderen in

huiselijke kring wordt vermeld. De uitdrukking in een Franse colère schieten is ook goed

bekend. Jongeren kennen het woord nog, maar gebruiken evenzeer algemenere woorden

zoals ne viezen of ne viezen kloot die tussentaal zijn in Vlaanderen. Sommige ouderen

zeiden ook een neteko.

Parameter geslacht

De antwoorden van mannen en vrouwen wijken weinig van elkaar af.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleiden hebben een iets hoger actief gebruik, maar dat volstaat niet om de invloed

van de parameter te bevestigen.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van hoogopgeleide moeders gebruiken kolerigaard minder dan die van

laagopgeleide. Toch kunnen hieruit geen verantwoorde conclusies getrokken worden.

4.3.2.8. Kriepe (persoon die snel klaagt en zaagt)

Parameter leeftijd

Groep 2 en 3 hebben bijna identieke antwoorden.. De kennis van kriepe daalt bij groep 1. De

informanten die kriepe nog nooit gehoord hebben, komen ook uit die jongste groep. De

parameter leeftijd is significant.

De kaart van het WVD (III, 4: 274) toont dat kriepe in West- en Oost-Vlaanderen voorkomt,

maar concurrentie heeft van andere lexemen. Kriepe is een woord dat 30 jaar geleden veel

meer gezegd werd dan nu. Men gebruikte het vooral tegen kleine kindjes of kleinzerige

personen die altijd klagen. De informanten zeiden dat ze kriepe nog wel eens zouden

gebruiken als ze in een boze bui zijn. Dat komt omdat het woord een scherpe klank heeft en

Page 67: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

65

daardoor vrij negatief overkomt. Anders gebruiken ze het wijder verspreide trunte dat

“zachter” klinkt dan kriepe. Jongeren zeggen ook steeds meer trunte.

Parameter geslacht

Vrouwen geven antwoorden gelijkaardig aan die van mannen.

Parameter opleiding informant

Ook hier is er weinig verschil tussen de twee groepen te bemerken.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van laagopgeleide vrouwen gebruiken kriepe meer dan die van hoogopgeleide. Dat

is echter geen afdoende bewijs dat de parameter de resultaten beïnvloedt.

4.3.2.9. Bleitkous (huilerig persoon)

Parameter leeftijd

Bleitkous houdt stevig stand. Alle informanten zeggen het woord nog. De statistische test

geeft aan dat de factor leeftijd significant is. De tabel toont dat het verschil tussen de

leeftijdsgroepen zit in het feit dat de zeventigplussers minder spontaan op bleitkous kunnen

komen. Dat heeft weinig te maken met een slechtere kennis van het woord, maar eerder

door de onnatuurlijke omstandigheden van de bevraging. In een spontane conversatie zou

dat wellicht een ander resultaat opleveren.

Parameter geslacht

Mannen geven iets meer spontane antwoorden. Dat zegt weinig over de invloed van de

parameter geslacht.

Parameter opleiding informant

Hoog- en laagopgeleiden geven bijna dezelfde antwoorden.

Parameter opleiding moeder informant

Ook hier verschijnen bij de twee groepen resultaten die weinig van elkaar verschillen.

Page 68: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

66

4.3.2.10. Tsjolder (een sukkelaar, karakterloos persoon)

Parameter leeftijd

De chi-kwaddraattest geeft hier aan dat de factor leeftijd significant is. Alle informanten

kennen tsjolder en de meesten gebruiken het nog actief. De zeventigplussers behalen de

laagste spontane score. Net zoals bij bleitkous kan de oorzaak van die lage score de

onnatuurlijke manier van opvragen zijn, waardoor de ouderen moeilijk op het woord kunnen

komen. Tsjolder heeft een redelijk grote geografische verspreiding: Het komt overal in West-

Vlaanderen voor, ook in Oost-Vlaanderen rond de streek van Gent (WVD III, 4: 4), maar het

woord heeft veel concurrentie van andere lexemen. Er bestaan voor „een karakterloos

persoon zonder al te veel geluk‟ verschillende benamingen, zoals duts, een waarda je

compassie zou mee hebben, ne sukkelaar, … Van deze benamingen bleek tsjolder de meest

bekende en gebruikte te zijn.

Parameter geslacht

Er zit weinig verschil tussen de resultaten van mannen en vrouwen.

Parameter opleiding informant

Ook hoog- en laagopgeleiden hebben gelijkaardige resultaten voor het woord tsjolder.

Parameter opleiding moeder informant

De parameter opleiding van de moeder blijkt tevens niet significant te zijn.

4.3.2.11. Blagaai (persoon die altijd in de belangstelling wil staan)

Parameter leeftijd

Blagaai is een scheldwoord dat stilaan achteruitgaat. De meeste informanten kennen het nog

wel, maar er zit een daling in de kennis bij de jongeren. Hun actieve kennis van blagaai

neemt wat af en gaat over in passieve kennis of zelfs het helemaal niet meer kennen van het

woord. De factor leeftijd beïnvloedt de antwoorden.

Blagaai wordt in heel West-Vlaanderen gezegd, maar heeft wel concurrentie van andere

woorden (WVD: III, 4: 190). Sommige informanten verwezen ook naar de reeds eerder

vermelde uitdrukking een grote lantaarn met een klein lichtje. De twee benamingen zitten in

dezelfde sfeer, maar hebben een klein betekenisverschil: Een grote lantaarn met een klein

lichtje is iemand die doet alsof hij veel geld heeft, maar het eigenlijk niet heeft. Een „blagaai‟

daarentegen is iemand die altijd in de belangstelling wil staan, een soort opschepper.

Jongeren gebruiken naast blagaai meer en meer een blaas.

Page 69: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

67

Parameter geslacht

Vrouwen kennen blagaai wel even goed als mannen, maar ze gebruiken het veel minder.

Toch is de variabele geslacht niet significant.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleiden halen een veel hogere spontane score. Ze gebruiken het misschien

frequenter in dagelijkse conversaties dan hoogopgeleiden en konden daarom onmiddellijk

antwoord geven. Daarin is de factor opleidingsniveau van de informant wel bijna significant.

Het totale actieve gebruik is bij de twee groepen dan weer bijna even groot.

Parameter opleiding moeder informant

Personen met een hoogopgeleide moeder gebruiken blagaai minder. Ze behalen lagere

scores in de kolom van het spontaan en actief gebruik. Bij de passieve en onbekende kennis

halen ze hogere resultaten dan personen met een laagopgeleide. Er is hier wel een trend

merkbaar dat de factor opleidingsniveau van de moeder een rol speelt. Blagaai is geen fraai

woord dus willen hoogopgeleide vrouwen wellicht liever niet dan hun kinderen zulke

woordenschat overnemen.

4.3.2.12. Zeurpot (valsspeler)

Parameter leeftijd

Zeurpot behoort bij het overgrote deel van de informanten tot de actieve woordenschat. De

parameter leeftijd is significant in het feit dat jongeren minder spontaan zeurpot antwoorden.

Diegenen die dat niet deden, zeiden eerst een die tricht. Trichen is een woord dat een snelle

opgang kent bij jongeren. De reden daarvoor is niet zo duidelijk. Het is afgeleid van het

Frans en het klinkt hipper dan zeuren. Toen de jongeren daarna het woord zeurpot hoorden,

zeiden ze dat ze dat inderdaad ook nog veel gebruiken. Valsspeler wordt bijna nooit gezegd

in Meulebeke, zeurpot voelt veel natuurlijker aan.

Parameter geslacht

Mannen antwoorden spontaner, maar dat bewijst de invloed van de parameter niet.

Parameter opleiding informant

Ook bij de opleiding van de informant zijn de verschillen tussen beide groepen niet groot

genoeg.

Page 70: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

68

Parameter opleiding moeder informant

Personen met een laagopgeleide moeder antwoorden wat spontaner. Het totale gebruik

daarentegen is bij alle twee de groepen ongeveer even groot.

4.3.2.13. Leegaard (luierik)

Parameter leeftijd

Leegaard blijft populair bij alle leeftijdscategorieën. Iedereen gebruikt het zelf en de meesten

antwoorden ook spontaan. De factor leeftijd lijkt hier de resultaten niet te beïnvloeden.

Leegaard wordt in een heel groot gebied gezegd (West- en Oost-Vlaanderen) en heeft niet

zo heel veel concurrentie van andere woorden (WVD: III, 4: 93).

Verder werd ook lege doze vaak als antwoord gegeven.

Parameter geslacht

Er is een tendens dat vrouwen minder spontaan op leegaard kunnen komen dan mannen.

De reden hiervoor ligt bij de bevraging waardoor informanten beïnvloed worden door de

vraag “Hoe noem je een luierik in het dialect?”. Daardoor zit het woord luierik in het hoofd en

is het moeilijker om op leegaard te komen.

Parameter opleiding informant

Hier verschijnen dezelfde resultaten als bij de vorige parameter. De trend is dat

laagopgeleiden beter spontaan antwoorden. Dat is vermoedelijk weer te wijten aan de

onnatuurlijke aard van de enquête.

Parameter opleiding moeder informant

De parameter opleiding van de moeder blijkt niet significant te zijn. De antwoorden liggen te

dicht bij elkaar.

Page 71: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

69

4.3.3. woordveld karakter en verstand: werkwoorden en zegswijzen

4.3.3.1. Puitonnozel staan (helemaal zot en opgewonden zijn)

Parameter leeftijd

Puitonnozel is een woord dat door iedereen nog vaak gebruikt wordt. De jongeren kunnen

wel opvallend minder spontaan antwoorden dan de andere groepen. Leeftijd speelt daarin

wel een rol. Diegenen (vooral jongeren) die puitonnozel niet spontaan zeiden, antwoordden

eerst toppezot. Dat lexeem wordt evenveel gebruikt. Hoewel de statistische test hier

aantoont dat leeftijd significant is, gaat puitonnozel er niet op achteruit. Zowel jong als oud

gebruikt het nog actief. De impact van de factor leeftijd moet genuanceerd worden.

De eigenschap „zot‟ wordt in West-Vlaanderen op verschillende manieren uitgedrukt. Vaak is

dat via vergelijkingen met voorwerpen die meestal een draaiende beweging maken.

Toppezot is daar een voorbeeld van (zo zot als een tol). Naast draaiende bewegingen wordt

er ook veel vergeleken met dieren die snel huppelen of springen. Meestal kiest men voor

dieren uit de directe omgeving. In het geval van puitonnozel, is die vergelijking gemaakt met

de kikker die heen en weer springt. (De Tier en Vandenberghe 1999: 22).

Parameter geslacht

Mannen en vrouwen geven bijna identieke antwoorden.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleiden halen een hoger aantal spontane antwoorden. De chi-kwadraattest toont

aan dat deze variabele bijna significant is. Opnieuw kan hierop niet echt betrouwd worden,

aangezien hoogopgeleiden toch een even hoog totaal actief gebruik halen. Dit geeft

misschien wel aan dat puitonnozel voor laagopgeleiden een meer courant woord is en dat ze

er zo sneller opkomen. Hoogopgeleiden wisselen puitonnozel wellicht meer af met toppezot.

Parameter opleiding moeder informant

De verschillen in de rijen zijn niet groot genoeg om de invloed van de opleiding van de

moeder te bewijzen.

Page 72: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

70

4.3.3.2. Een misse zijn (een vergissing zijn)

Parameter leeftijd

Elke informant kent nog een misse voor een vergissing. Het WVD (III, 5: 62) laat zien dat

misse in heel West- en zelfs een deel van Oost-Vlaanderen voorkomt en weinig concurrentie

heeft. De zin “Tis een misse” wordt vooral gebruikt als iemand verkeerd verbonden is aan de

telefoon of er een fout op een factuur of rekening staat. De middengroep heeft de meeste

spontane antwoorden. Zij zijn de groep die nog echt in het dialect opgegroeid zijn en nog

vaak telefoneren. Vele informanten uit de oudste groep (vb. in het rusthuis) zeiden dat ze

nog zelden telefoneren en dus ook het typische zinnetje “tis een misse” niet vaak mee

zeggen. Jongeren gebruiken het ook nog steeds, maar sommigen zeiden soms toch

vergissing te gebruiken. Leeftijd blijkt niet significant te zijn.

Parameter geslacht

Er zijn heel weinig verschillen tussen de antwoorden van mannen en vrouwen.

Parameter opleiding informant

Hoogopgeleiden antwoorden iets spontaner. Dat bewijst niet dat deze variabele een invloed

heeft.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van hoogopgeleide moeders antwoorden veel spontaner. Het totale actieve gebruik

is bij de twee groepen evenwel gelijk. Deze tabel toont niet aan dat de parameter een rol

speelt.

4.3.3.3. Iemand van ziens kennen (iemand van gezicht kennen)

Parameter leeftijd

Iemand van ziens kennen blijft iets wat iedereen kent en gebruikt. Ouderen zeggen altijd

ziens, terwijl jongeren steeds vaker de –s op het einde van ziens laten vallen. Dat verklaart

de iets lagere spontane score bij de jongste groep. Leeftijd zorgt dus wel voor een tendens

naar verandering. Van ziens wordt vooral in Oost-Vlaanderen gezegd, maar komt ook op

bepaalde plaatsen in West-Vlaanderen voor. In West-Vlaanderen overheerst van zien

kennen (WVD: III, 5: 38), vandaar wellicht de trend die opkomt dat jongeren de –s van ziens

steeds meer laten vallen.

Page 73: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

71

Parameter geslacht

De resultaten in de tabel tonen een klein verschil tussen mannen en vrouwen, maar dat is

niet voldoende om conclusies over de variabele te trekken.

Parameter opleiding informant

De antwoorden van hoog- en laagopgeleiden zijn bijna identiek.

Parameter opleiding moeder informant

Ook bij deze parameter toont de tabel heel gelijkaardige resultaten tussen de twee groepen.

4.3.3.4. Kweetsonder (ik vraag me af)

Parameter leeftijd

Kweetsonder blijft een hele populaire uitdrukking en wordt in heel West-Vlaanderen gezegd

(WVD: III, 5: 128). Bijna alle informanten gebruiken het nu nog steeds. Het lage aantal

spontane antwoorden komt door het feit dat dit iets is wat je in een spontane conversatie

zegt. Als er echter specifiek naar gevraagd wordt, is het heel moeilijk om op kweetsonder te

komen. Dit werd opgevraagd als “Hoe zeg je: Ik vraag me af hoe hij het gesteld heeft?” Bij

het horen van deze vraag, keken vele informanten verwonderd. Ik vraag me af is iets wat ze

ook zeggen. Toen ze kweetsonder hoe dat hij ’t gesteld heeft hoorden, zei iedereen “Ja

natuurlijk, dat zeggen wij bijna altijd”. Leeftijd heeft zo te zien hier weinig invloed.

Parameter geslacht

Deze tabel geeft een tendens aan dat mannen toch veel spontaner op deze uitdrukking

kunnen komen. De 3 personen die kweetsonder niet meer zeggen, zijn 3 vrouwen.

Parameter opleiding informant

Bij de opleiding van de informant zijn geen noemenswaardige verschillen waar te nemen.

Parameter opleiding moeder informant

Ook de opleiding van de moeder zorgt niet voor markante verschillen.

Page 74: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

72

4.3.3.5. Geschikt zijn (van plan zijn)

Parameter leeftijd

Geschikt zijn wordt in het Meulebeeks niet gebruikt in de betekenis „hij is er geschikt voor, hij

past ervoor‟. In het dialect betekent het „van plan zijn‟: “Ik ben geschikt van naar de winkel te

gaan” (ik ben van plan om naar de winkel te gaan). Bijna alle informanten kennen dit

werkwoord nog. In iedere groep zijn er mensen die dit enkel nog passief kennen. De jongste

groep haalt daarin wel het hoogste cijfer. Jongeren gebruiken ook meer en meer van plan

zijn, wat hun lagere spontane score verklaart. Deze resultaten bewijzen niet dat de factor

leeftijd een invloed heeft.

Parameter geslacht

Mannen antwoorden niet opvallend anders dan vrouwen.

Parameter opleiding informant

Iets meer hoogopgeleiden kennen dit enkel passief. Ze kunnen ook wat minder spontaan

antwoorden dan laagopgeleiden, maar dat toont niets aan over een invloed van de variabele.

Parameter opleiding moeder informant

De resultaten bij de opleiding van de moeder zijn bijna identiek tussen beide groepen.

4.3.3.6. Iemand niet kunnen zien of rieken (iemand niet kunnen uitstaan)

Parameter leeftijd

Om te zeggen dat je iemand niet kan uitstaan, bestaan er vele uitdrukkingen. De meest

gebruikte in Meulebeke is toch wel iemand niet kunnen zien of rieken. Alle groepen halen

een heel hoog actief gebruik. Tussen de verschillende leeftijdsgroepen zit er weinig verschil,

al laten de jongere informanten eerder het laatste stukje van de uitdrukking vallen. Zij zeggen

meestal iemand niet kunnen zien.

Parameter geslacht

Vrouwen halen een bijna identiek resultaat als mannen.

Parameter opleiding informant

Ook bij het opleidingsniveau van de informant zijn de verschillen niet markant genoeg.

Page 75: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

73

Parameter opleiding moeder informant

Net zoals bij de vorige parameters, is er bij de factor opleiding van de moeder weinig variatie

in antwoorden te zien.

4.3.3.7. Er zijn deun in hebben (leedvermaak hebben)

Parameter leeftijd

Heel veel informanten zeggen nog hij heeft er zijn deun in om te zeggen dat iemand

leedvermaak heeft. De meeste informanten kunnen het ook spontaan zeggen. Bij jongeren

daalt de actieve kennis wat ten opzichte van de andere groepen, maar niet genoeg om

besluiten dat leeftijd voor een achteruitgang zorgt.

Enkele informanten zeiden kot in de plaats van deun.

Parameter geslacht

De antwoorden van mannen variëren heel weinig van die van vrouwen.

Parameter opleiding informant

De tabel toont een tendens dat laagopgeleiden deze uitdrukking meer gebruiken dan

hoogopgeleiden. Laagopgeleiden hebben een veel hogere spontane score. Iets meer

hoogopgeleiden kennen de uitdrukking enkel nog passief. Deze parameter is bijna

significant.

Parameter opleiding moeder informant

De twee rijen vertonen weinig variatie tussen de groepen.

4.3.3.8. In’t scheers liggen (ruzie hebben)

Parameter leeftijd

Het woord scheers is op de terugweg. Zowel de bijna volledige middelste als de oudste

generatie gebruikt het nog actief. Bij de jongste is dat niet meer het geval. Hoewel de meeste

jongeren het nog wel kennen, stijgt de passieve kennis en daalt het actieve gebruik sterk. De

factor leeftijd beïnvloedt de resultaten.

De uitdrukking ze liggen in ’t scheers komt van scheidsmaal en werd verbasterd tot scheers.

In scheidsmaal komen heeft een zeer beperkte geografische verspreiding in West-

Vlaanderen: Het komt namelijk enkel in de streek van Meulebeke en twee keer aan de kust

voor (WVD: III, 4: 150). Tegenwoordig zeggen jongeren meer en meer ruzie of spel. Dat

Page 76: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

74

komt door de invloed van de schoolomgeving. Kinderen horen daar dat ze “geen ruzie

mogen maken op de speelplaats”.

Parameter geslacht

Vrouwen antwoorden ongeveer hetzelfde als mannen.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleiden hebben een betere kennis van scheers. Ze antwoorden spontaner en

kennen het nog allemaal. Bij de hoogopgeleiden daalt de kennis een beetje. Dat is echter

geen afdoende bewijs dat deze parameter voor verschillen zorgt.

Parameter opleiding moeder informant

De tabel opleiding van de moeder vertoont de trend dat kinderen van hoogopgeleide

moeders scheers minder goed kennen. Informanten met een laagopgeleide moeder geven

meer spontane antwoorden. Die van hoogopgeleide hebben een grotere passieve kennis.

Wellicht gaven hoogopgeleide moeders hun kinderen mee dat ze geen ruzie mochten

maken. Ruzie klinkt deftiger dan scheers.

4.3.3.9. Onchance hebben (tegenslag hebben)

Parameter leeftijd

In deze tabel verschijnt er een verrassend resultaat. De jongeren haalden een betere

spontane score dan de andere twee leeftijdsgroepen. Toch is het niet zo dat onchance

steeds populairder wordt, want het totale actieve gebruik ligt het laagste bij de jongeren. Bij

de ouderen kent en gebruikt iedereen dit nog. Dat gebruik daalt bij de middengroep en nog

meer bij de jongste groep. De 2 personen die onchance niet kennen, komen ook uit die

laatste groep. Jongeren zeggen eerder geen chance hebben. De factor leeftijd zorgt hier dus

wel voor dialectverlies.

Parameter geslacht

Mannen gebruiken onchance meer in de dagelijkse omgang dan vrouwen. Het verschil

tussen de twee geslachten is echter niet groot genoeg om van een invloed van de parameter

te spreken.

Parameter opleiding informant

De statistische test geeft aan dat de parameter hier significant is. Een nadere kijk op de

resultaten spreekt dat echter tegen. Hoogopgeleiden antwoorden inderdaad veel spontaner,

maar de laagopgeleiden halen dan weer een veel hogere actieve score. Toen de

Page 77: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

75

laagopgeleiden hoorden dat er naar onchance gevraagd werd, zeiden ze dat ze dat

inderdaad vaak gebruiken, maar er niet onmiddellijk konden opkomen. Daardoor is het

gebruik van onchance bij de twee groepen gelijkaardig. De parameter blijkt, hoewel de chi-

kwadraattest dat aantoont, niet significant te zijn.

Parameter opleiding moeder informant

De invloed van de opleiding van de moeder is niet bewijsbaar, aangezien de twee groepen

zeer overeenkomstige antwoorden geven.

4.3.3.10. Er de krul van krijgen (er iets van krijgen, er zot van worden)

Parameter leeftijd

Slechts de helft van de ondervraagden gebruikt nog de uitdrukking er de krul van krijgen.

Doordat er een uitdrukking gevraagd werd die inhoudt “ik krijg er iets van”, werden vele

verschillende antwoorden gegeven. Er de krul van krijgen was het meest gegeven antwoord.

Hier is het de middengroep die ze het beste kent en meest gebruikt. Wat er ook opvalt, is dat

het deze keer de ouderen zijn die deze uitdrukking het minst goed kennen. Leeftijd is hier

significant. De parameter zorgt deze keer niet echt voor een achteruitgang, maar voor een

piek bij de middengroep. Enkele oudere mannelijke informanten zeiden al lachend dat ze de

uitdrukking liever niet gebruiken omdat ze al wat kaal worden en het dan belachelijk

overkomt. Jongeren zeggen eerder zegswijzen die een tussentaalstatuut hebben, zoals er

zot van komen, er de muren van oplopen, …

Parameter geslacht

Vrouwen gebruiken er de krul van krijgen opvallend meer dan mannen. De variabele

geslacht is significant.

Deze zegswijze heeft met haar te maken. Sommige mannelijke informanten vonden dat deze

uitdrukking een iets te vrouwelijke toon heeft. Net zoals bij de parameter leeftijd vermeld

staat, zeiden oudere ondervraagde mannen die al wat naar de kalere kant toe waren, dat

het nogal belachelijk zou overkomen als ze die uitdrukking zouden gebruiken.

Parameter opleiding informant

De tabel vertoont een tendens dat laagopgeleiden de uitdrukking beter kennen. Ze gebruiken

ze meer dan hoogopgeleiden. Er is ook maar 1 laagopgeleide tegenover 8 hoogopgeleiden

die ze niet kent.

Page 78: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

76

Parameter opleiding moeder informant

De opleiding van de moeder zorgt niet voor markante verschillen.

4.3.3.11. Zich iets ontzien (ergens tegenop zien)

Parameter leeftijd

Iets ontzien betekent in het Meulebeeks niet „iets sparen of uit de weg gaan‟, maar wel

ergens tegenop zien. Het wordt meestal wederkerend gebruikt, nl. hem/haar iets ontzien.

Alle ondervraagden gebruiken het nog. Het is wel zo dat naarmate de informanten jonger

worden, ze minder spontaan op het werkwoord kunnen komen. Leeftijd is in dat opzicht

significant.

Een andere vaak gezegde uitdrukking was: het niet zien zitten.

Parameter geslacht

Mannen en vrouwen geven gelijkaardige antwoorden.

Parameter opleiding informant

Laagopgeleiden kunnen iets spontaner op het woord komen, maar dit is niet voldoende om

te besluiten dat deze parameter de resultaten beïnvloedt.

Parameter opleiding moeder informant

Kinderen van hoogopgeleide moeders kunnen duidelijk minder spontaan antwoorden. Toch

bewijst dit niet dat de parameter een rol speelt.

4.3.3.12. Het heeft geen keur (het is niet verwonderlijk)

Parameter leeftijd

Geen keur zegt men vooral in de zin het heeft geen keur! (het is niet verwonderlijk). Soms

wordt het ook los gebruikt om te zeggen geen wonder. Alle informanten kennen dit nog en de

meesten gebruiken het ook zelf. De zeventigplussers zeggen het nog allemaal, bij de jongste

groep zijn er toch al 2 personen die het enkel passief kennen. De meeste spontane

antwoorden komen van de middengroep, bij de jongeren liggen die een stuk lager. Leeftijd is

significant.

Vele informanten zeiden ook spontaan: ’t kan nie missen, ’t is nie raar.

Page 79: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

77

Parameter geslacht

Diegenen die het meest spontaan kunnen antwoorden, zijn de vrouwen. De statistische test

maakt duidelijk dat dat toch op een tendens wijst. Het heeft geen keur is een uitdrukking die

vooral in spontane, dagelijkse conversaties voorkomt (vaak ook in roddels). Vrouwen krijgen

meestal de eigenschap toegewezen dat ze meer sociale gesprekken hebben dan mannen,

dus komt de uitdrukking wellicht spontaner in hen op.

Parameter opleiding informant

De informanten die geen keur enkel nog passief kennen, zijn allemaal hoogopgeleiden. Dat

bewijst echter niet dat de variabele een rol speelt.

Parameter opleiding moeder informant

Er zijn geen interessante verschillen op te merken tussen de twee groepen. De opleiding van

de moeder blijkt niet significant te zijn.

4.3.3.13. Iemand bij de bok doen (iemand bedriegen)

Parameter leeftijd

Tussen groep 2 en 3 is er weinig verschil. Het valt sterk op dat er een kloof is tussen groep 1

en de andere 2 groepen. Twee derde van de jongeren kent de uitdrukking iemand bij de bok

doen helemaal niet. Het actieve gebruik is bij hen ook bijna gelijk aan nul, terwijl dat bij de

andere groepen zeer hoog is. Leeftijd beïnvloedt sterk de resultaten.

Meulebeke is een agrarische gemeente. Deze uitdrukking zit dan ook in de landbouwsfeer.

In het centrum hebben de mensen nu minder contact met het platteland dan dertig jaar

geleden. Hierdoor wordt iemand bij de bok doen minder gezegd en komen er andere

zegswijzen in de plaats, zoals iemand bedriegen of iemand in ’t zak zetten. Die laatste

uitdrukking heeft een soort tussentaalstatus in Vlaanderen en vindt meer en meer ingang. De

typische dialectische uitdrukkingen verliezen sterk aan terrein doordat ze veel minder

gebruikt worden dan vroeger.

Parameter geslacht

Hier is de tendens aanwezig dat mannen de uitdrukking beter kennen dan vrouwen. Mannen

hebben een veel hoger actief gebruik. Voor meer vrouwen is iemand bij de bok doen volledig

onbekend. Deze zegswijze komt uit de context van de “boerenbuiten”. Mannen zijn daar

misschien meer mee vertrouwd dan vrouwen. Vrouwen verkiezen wellicht ook “deftiger

klinkende” uitdrukkingen zoals iemand bedriegen.

Page 80: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

78

Parameter opleiding informant

Tussen hoog- en laagopgeleiden zijn er niet echt grote verschillen waar te nemen.

Parameter opleiding moeder informant

Hier vertoont de tendens zich dat kinderen van laagopgeleide moeders iemand bij de bok

doen zelf meer gebruiken. De twee groepen verschillen enkel van elkaar in actief en passief

gebruik. Bij informanten met een hoogopgeleide moeder is de passieve kennis groter. Bij die

met een laagopgeleide is de actieve kennis beter.

Hoogopgeleide moeders willen dat hun kinderen een beschaafdere taal praten en geven dit

soort plattelandsuitdrukkingen wellicht liever niet bewust door aan hun kroost.

4.3.3.14. Liegen dat de molens draaien (heel erg liegen)

Parameter leeftijd

De meest gegeven aanvulling bij de vraag “Hoe zeg je: Hij kan enorm liegen, hij kan liegen

dat…” is dat de molens draaien. De informanten die deze uitdrukking kennen en gebruiken

nemen per leeftijdscategorie af. De meeste zeventigplussers gebruiken liegen dat de molens

draaien nog heel vaak. Bij de middengroep is dat aantal gehalveerd en bij de jongeren is dat

geen enkele persoon meer. Leeftijd is hier zeer significant.

De kaart van het WVD (III, 4: 76) toont dat liegen dat de molens draaien enkel op de grens

tussen West- en Oost-Vlaanderen voorkomt. De grootste oorzaak voor de achteruitgang van

deze uitdrukking is dat er zeer veel manieren bestaan om te zeggen dat iemand goed kan

liegen. Zo antwoordden vele informanten ook liegen dat hij het zelf gelooft, liegen dat het

gedrukt staat, liegen dat hij zwart ziet,… De grote lexicale variatie is hier de grote reden voor

de achteruitgang.

Parameter geslacht

Mannen en vrouwen geven gelijkaardige antwoorden.

Parameter opleiding informant

Ook tussen de antwoorden van hoog- en laagopgeleiden zit er niet echt veel verschil.

Parameter opleiding moeder informant

Voor de twee groepen verschijnen gelijkaardige resultaten. De parameter opleiding van de

moeder blijkt niet significant te zijn.

Page 81: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

79

5. Conclusies

5.1. Inleiding

Dit hoofdstuk behandelt de algemene conclusies die uit de tabellen van de

woordverklaringen (zie hoofdstuk 4) kunnen worden getrokken. Eerst worden de extern-

linguïstische factoren bekeken (de vier sociale parameters). Vervolgens komen de intern-

linguïstische factoren aan bod. Ter illustratie worden er grafieken en tabellen gebruikt.

Telkens bevatten die de actieve dialectscores (alles uitgedrukt in procenten) van de

informanten, dat zijn de labels “spontaan” en “actief” uit hoofdstuk 4.

5.2. Extern-linguïstische verklaringen resultaten

5.2.1. Leeftijd als conditionerende factor

Fig.3: dialectscores per leeftijdsgroep

Page 82: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

80

De vooropgestelde hypothese was dat jongeren minder dialectwoorden kennen dan

ouderen. Op figuur 3 is duidelijk te zien dat de grote kloof zich bevindt tussen de jongeren en

de twee andere groepen. De leeftijdsgroepen 35 – 55 en +70 hebben ongeveer hetzelfde

resultaat, namelijk hoge dialectscores. De oudste en middelste groep halen een gemiddelde

van respectievelijk 89,56% en 81.83% (zie tabel II). Er is een kleine daling te bemerken bij

de middengroep en ook de standaarddeviatie wordt wat groter, maar al bij al ligt dat nog

dicht bijeen. Bij de jongste groep liggen de resultaten een stuk lager. Het gemiddelde is daar

een score van 60,29% en ook de standaarddeviatie is de grootste van de drie

leeftijdsgroepen. Dat houdt in dat de variatie in de antwoorden van de jongeren heel groot is.

Hoe jonger de groep, hoe minder homogeen de antwoorden zijn. De chi-kwadraattest gaf bij

62 van de 83 begrippen een significante waarde aan. De parameter leeftijd heeft een zeer

grote invloed op de dialectkennis. De hypothese dat jongeren minder dialect kennen dan

ouderen is bevestigd.

Tabel II: gemiddelde en standaarddeviatie van de dialectscores van de leeftijdsgroepen

leeftijdsgroep Mean N Std. Deviation

18-25 60,2912 24 9,97627

35-55 81,8273 24 8,14763

+70 89,5582 24 5,50018

Total 77,2256 72 14,80045

Fig.4: Individuele dialectscores van de informanten gerangschikt per leeftijd

Page 83: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

81

Figuur 4 geeft mooi de dalende trend aan. De oudere informanten behalen allemaal hoge

resultaten en de scores dalen naarmate de informanten een jonger geboortejaar hebben. Het

cijfer 0,611 (R) geeft aan hoeveel variatie er verklaard wordt door de factor leeftijd. In dit

geval is dat 61,1%, wat een zeer hoge waarde is voor dialectafname. Die score zegt

natuurlijk niet alles, aangezien er wel een zeer grote spreiding in antwoorden te zien is.

Tabel III: gemiddelde en standaarddeviaties van de dialectscores per woordveld per

leeftijdsgroep

leeftijdsgroep dieren kinderspelen voeding positief negatief ww en zegsw

18-25 Mean 38,3333 55,6548 76,1905 67,3077 58,9744 67,2619

Std. Dev. 13,07725 13,64709 15,99505 12,47586 16,77139 10,92782

35-55 Mean 64,4444 83,0357 97,0238 77,8846 83,6538 86,0119

Std. Dev. 12,38148 9,83730 5,53951 10,71475 15,92892 12,72171

+70 Mean 78,6111 92,8571 99,1071 89,1026 88,4615 89,8810

Std. Dev. 12,73728 5,95755 2,41309 8,76080 8,78523 7,85761

Bij elk semantisch veld (zie tabel III) is het daadwerkelijk zo dat de oudste groep de hoogste

score haalt, de middengroep zit iets lager en de jongeren scoren het slechtste. Behalve bij

het woordveld dieren hebben de ouderen de kleinste standaarddeviatie: hun antwoorden zijn

het meest homogeen. Het beste voorbeeld is het woordveld voeding, waar ouderen tussen

de 96,7 en 100% scoren. De grootste achteruitgang is te vinden bij het woordveld dieren en

kinderspelen, waar jongeren ongeveer 40% minder dialectkennis hebben dan ouderen. Voor

een meer gedetailleerde bespreking van de woordvelden wordt er verwezen naar 5.4.1.

De achteruitgang van dialectkennis en dialectgebruik heeft vier grote verklaringen. De

belangrijkste oorzaak is wellicht de veranderde maatschappij. De mensen zijn optimistisch

over de technologische vooruitgang en veel mobieler dan honderd jaar geleden.

Hoppenbrouwers (1990: 52) schrijft dat eerst de postkoets, vervolgens de trein, de fiets en

uiteindelijk de auto de wereld van de mensen ongelofelijk uitbreidde. Die technische

vernieuwingen boden mogelijkheden om zeer ver te reizen, terwijl men voordien altijd in en

rond het eigen dorp bleef. Vele mensen verhuisden naar de stad omwille van de

werkgelegenheid. De laatste decennia echter is er ook een omgekeerde beweging te

merken. Steeds meer mensen zoeken de rust buiten de stad en gaan in de randgemeenten

of agrarische gemeenten wonen. Hagen en Sturm (1982: 45-46) halen het argument aan dat

de plattelandsgemeenten nu veeleer sociaal heterogeen dan homogeen zijn. Terwijl vroeger

iedereen binnen de eigen gemeente woonde en werkte, zijn er nu veel meer migraties.

Vooral de laatste jaren is er een instroom van de stad naar het platteland te merken met

steeds meer mensen die het autochtone dialect van de plattelandsgemeente niet beheersen.

Page 84: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

82

Deze veranderingen zijn duidelijk waar te nemen bij dialectonderzoek: “De biografische

achtergrond van heel wat informanten legt overigens getuigenis af van de verhoogde

mobiliteit van de bevolking, in die zin dat beide ouders dikwijls niet meer van dezelfde

gemeente afkomstig zijn.” (Van Keymeulen 1993: 80). Dat zorgt voor het ontstaan van een

mengtaal bij de informanten waarbij ze elementen overnemen uit enerzijds het dialect van de

vader en anderzijds dat van de moeder. Devos en Vandekerckhove (2005: 142 – 143)

bevestigen dat. Ze halen de opkomst van de moderne vervoersmiddelen aan die ervoor

zorgen dat er steeds meer taalcontact is tussen personen met verschillende

dialectachtergronden. Ook de media en de jongeren die langer naar school kunnen gaan met

de daaraan gelinkte verhoogde sociale mobiliteit komen in hun artikel aan bod. Met die

evoluerende maatschappij verandert ook de mentaliteit van de mensen. De zeer grote

sociale controle binnen het dorp bestaat niet echt meer. Mensen die zich vroeger niet aan de

„normen‟ hielden, werden als een buitenbeentje beschouwd. Nu is de maatschappij veel

opener en toleranter geworden (Hagen en Sturm 1982: 46). Mensen die geen dialect meer

praten, worden steeds minder verweten “een dikke nek” te hebben.

Een tweede belangrijke oorzaak is het onderwijs. In dertig jaar tijd is de leerplicht van

veertien naar achttien verschoven. Ook krijgen steeds meer jongeren de kans om een

hogere studie aan te vatten, wat veertig jaar geleden enkel voor de rijkeren was weggelegd.

De democratisering van het onderwijs zorgt ervoor dat jongeren steeds langer in contact

staan met de standaardtaal. Om een hogere studie aan te vatten, moet men buiten de eigen

streek gaan, vaak ook buiten de provincie. Daar komen de studenten in contact met mensen

uit andere regio‟s met andere dialecten. Om de onderlinge communicatie zo vlot mogelijk te

laten verlopen, kunnen ze niet anders dan over te schakelen op een taal die meer in de

richting van de bovengewestelijke standaardtaal gaat. Hierbij worden de typische

dialectwoorden uit de spreektaal weggelaten.

De Nederlandse of vernederlandste woorden komen vooral bij jonge dialectsprekers voor. Ten opzichte van het dialect van een oudere generatie is het dialect van de jongeren wat vernederlandst, en voor dit vernederlandste dialect werd in de jaren tachtig het begrip „regiolect‟ geïntroduceerd. […] Net als het sociolectisch continuüm is het regiolectisch continuüm dan sociaal geschakeerd: laagopgeleide ouderen in kleine kernen spreken dialect of een regiolect dat daar dicht tegen aanleunt, hoogopgeleide jongeren in de verstedelijkte gebieden spreken Nederlands of een dialect dat daar sterk tegen aanleunt. Als verklaring voor de opkomst van het regiolect wordt weer de behoefte gezien aan een communicatiemiddel dat de mogelijkheden van het plaatselijke gebruik overstijgt maar ook weer niet zo bovenregionaal hoeft te zijn als het Nederlands. In concrete wordt dan wel gedacht aan middelbare-scholieren die een streekschool bezoeken. Daar ontdoen ze hun streektaal van de meest scherpe (plaatselijke) kantjes en vervangen de desbetreffende woorden door de meer algemene die ze kennen van radio en televisie en uit het onderwijs. (Scholtmeijer 1999: 79).

Doordat jongeren nu langer kunnen studeren dan vroeger, blijven ze ook langer in dezelfde

peer group. De kenmerken van een peer group zijn gemeenschappelijke gedragingen en

attitudes. Doordat jongeren nu een langere tijd kunnen samenblijven dan vroeger, neemt de

Page 85: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

83

invloed van de ouders af. (Hoppenbrouwers 1990: 74). Dat betekent dat jongeren meer

beïnvloed worden door hun vrienden (vaak uit allerlei geografische streken) dan door de

ouders. Het contact met de ouders vermindert en daardoor krijgen jongeren minder dialect te

horen. In deze peer groups wordt heel vaak een tussentaal gesproken. Devos en

Vandekerckhove concluderen dat deze bevindingen ook op West-Vlaanderen van

toepassing zijn:

Ook in West-Vlaanderen is er zowel systeemverlies als functieverlies waar te nemen. Met systeemverlies of structuurverlies bedoelen we dat het dialect van binnenuit wordt uitgehold, doordat allerlei lokale dialectkenmerken bij de jongere generaties vervangen worden door regionale varianten met een ruimere verspreiding of door standaardtaalkenmerken. Vooral de traditionele woordenschat is heel gevoelig voor dialectverlies [...]. (Devos en Vandekerchove 2006: 146).

Bij de ouderen is net het omgekeerde te bemerken. Vaak komen ze eveneens in peer groups

terecht in rusthuizen. Een typisch kenmerk voor een oudere peer group is een waardering

voor hun traditioneel normen – en waardenpatroon met een grote verknochtheid aan het

eigen dialect (Hoppenbrouwers 1990: 80).

De massamedia zijn de derde belangrijke oorzaak voor dialectverlies. De media zijn zeer

belangrijk bij het overdragen van de standaardtaal: Ze willen een zo groot mogelijk

geografisch bereik en het Standaardnederlands is daarvoor een geschikte taalvariant.

Rond de eeuwwisseling begint de technische vooruitgang. Telefoon, radio en televisie

beheersen steeds meer het leven van de gewone mensen. Die media zorgen ervoor dat

bestaande trends bevestigd worden en die versterken de aanwezige attitudes

(Hoppenbrouwers 1990: 64). De impact van deze technologische middelen was spectaculair:

Mensen kunnen kennismaken met nieuws en modes uit andere streken of landen. Steeds

meer wordt de wereld een dorp en de standaardtaal dringt de wereld van de mensen binnen:

Met enige overdrijving gesteld: in de traditionele samenleving was er voor de plattelandsbewoner maar één dorp, waar hij geboren was trouwde, kinderen kreeg en ook weer doodging. […] Dit bleef nog lange tijd zo, maar de mogelijkheden om de wereld te zien namen hand over hand toe. En als men er al niet zelf op uit trok om de wereld te aanschouwen, kwam de wereld wel in de huiskamer, door middel van radio en televisie. Deze media deden het platteland kennismaken met een heel nieuw fenomeen: het Nederlands als gesproken taal. (Scholtmeijer 1999: 75).

Ook Hagen en Sturm (1982: 46) schreven dat. De opkomst van nieuwe vervoersmiddelen en

een verbeterd wegennetwerk, samen met de communicatiemedia verruimen de horizonten

van de mensen. De overgang van een kleinschalige naar een grootschalige communicatie

zorgt ervoor dat dialecten een regionale dimensie krijgen. Het plaatsmaken van de dialecten

ten voordele van de regiolecten is een feit.

Deze veranderingen botsen uiteraard op tegenstand. Vaak zien oudere personen het

Standaardnederlands als een verloochening van de identiteit, namelijk waar je vandaan

Page 86: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

84

komt. Toch is er vaak een paradoxaal gedrag aanwezig. “Als moeder zullen ze hun eigen

kinderen indertijd nog een sterk dialectisch gekleurde taal geleerd hebben, eventueel hebben

toegelaten dat hun kinderen deze taal „op straat‟ leerden, als grootmoeder bevorderen ze,

door hun veranderde houding en gedrag, dat hun kleinkinderen netjes leren praten.”

(Hoppenbrouwers 1990: 88).

Dat brengt ons bij de vierde oorzaak voor dialectverlies. Dialect had al een vrij negatief

imago en in de jaren „60 van de vorige eeuw werd dat alleen maar erger. Dialect werd toen

door de ABN-acties als de „vijand‟ van het Standaardnederlands beschouwd:

Precies die laatste 30 à 40 decennia zijn de Vlamingen in hun snel veranderende samenleving nogal bruusk geconfronteerd met hun beperkte kennis van de Nederlandse ST en met het feit dat ze daardoor in toenemende mate met een sociale handicap opgescheept zaten. In plaats van dat toe te schrijven aan het feit dat door allerlei historische factoren de Nederlandse ST in Vlaanderen tot ± 1960 maar weinig ontwikkelingskansen gekregen had, ging men dat wijten aan de woekering / de absolute dominantie van de dialecten. […] Daardoor en door de kruistocht van overigens goedmenende taalijveraars tegen al wat dialect was, raakte het dialect in bijzonder korte tijd fel gestigmatiseerd. (Taeldeman 1991: 36).

Dat zorgde voor een golfbeweging van mensen die het dialect lieten vallen voor hun variant

van de standaardtaal. Daarbij werden ze gesteund door allerlei taalacties van de toenmalige

televisiezender BRT. Dialect werd in toenemende mate beschouwd als een onbeschaafde

taalvariant voor ongeletterden. Vele jonge ouders (en mede daardoor de grootouders) zijn er

daardoor van overtuigd dat dialect praten hun kinderen een achterstand bezorgd in het

onderwijs. Daarom verloopt de communicatie tussen ouders en kind steeds meer in een taal

die dichterbij het Standaardnederlands staat; kinderen wordt vooral de typische dialectische

woordenschat niet meer aangeleerd.

Ik ben me er natuurlijk van bewust dat behalve het onderwijs en de media ook bv. de ouders, door Nederlands tegen hen te praten, althans dat te proberen, de kinderen in de richting van de standaardtaal sturen. Voor de kinderen betekent dat echter dat ze bepaalde dialectelementen niet meer aanleren of gezien vanuit de oude dialectnorm slecht of zelfs verkeerd aanleren met als gevolg dat dialectelementen verdwijnen, minder frequent worden gebruikt of onder invloed van de standaardtaal worden gewijzigd. De uiteindelijke taalverandering moet dus (vooral) bij de kinderen worden gesitueerd. (Van Bree 1985: 208).

Goossens (2000: 3) voorspelde ooit dat de “taalpedagogische inspanningen van het

onderwijs en de toenmalige BRT evenals ABN-propaganda van verenigingen en individuen”

een beweging naar het Noordelijke Nederlands zouden bevorderen. Die Nederlandse

taalnorm is er niet gekomen in België, maar de acties hebben wel grote gevolgen gehad. Zo

schrijft Devos:

In minder dan 30 jaar tijd heeft men het dialect als thuistaal tegenover de kinderen massaal laten vallen. Dat is in zo‟n korte tijd gebeurd dat de grote massa natuurlijk niet voldoende tijd kreeg om een behoorlijke kennis van de standaardtaal op te doen, met het gevolg dat wat in de gezinnen wordt gesproken weliswaar geen dialect meer is, maar ook geen ST. Het is een soort

Page 87: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

85

van tussentaal, één of andere vorm van regiolect, die beschouwd kan worden als “een poging tot standaardtaal”. (Devos 2000:9).

5.2.2. Geslacht als conditionerende factor

Fig. 5: Dialectscores per geslacht

De hypothese was dat mannen een betere dialectkennis hebben dan vrouwen. Vrouwen

halen in dit onderzoek een iets lagere score dan mannen. Figuur 5 toont dat de mediaan bij

de mannen hoger ligt. De totale spreiding is bij beide geslachten ongeveer dezelfde, maar bij

de vrouwen liggen het eerste en derde kwartiel (resp. de waarde die de laagste 25% en de

hoogste 25% onderscheidt van de andere waarden) dichter bij elkaar, wat wijst op meer

homogeniteit bij de antwoorden van vrouwen. Al bij al zijn die verschillen tussen mannen en

vrouwen gering. De mannelijke informanten halen een gemiddelde dialectscore van 79,5%

en de vrouwelijke 75% (zie tabel IV) met een bijna identieke standaarddeviatie. De factor

geslacht blijkt bij slechts 14 van de 83 begrippen een significant resultaat op te leveren.

Het is misschien interessanter om te kijken naar verschillen tussen mannen en vrouwen in

de oudste en jongste leeftijdsgroep. Figuur 6 toont de resultaten van die vergelijking.

Opnieuw wijken de scores tussen mannen en vrouwen niet veel van elkaar af. Wel zijn de

Page 88: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

86

antwoorden van mannen telkens veel homogener; in de antwoorden van vrouwen zit er meer

variatie. Vooral de mannen in de oudste leeftijdsgroep halen zeer hoge scores, bij de

vrouwen is dat wat minder. Bij de jongste leeftijdsgroep is er wat minder verschil te zien: De

mannelijke en vrouwelijke mediaan zitten dicht bij elkaar. Enkel ligt het derde kwartiel bij de

vrouwen een stuk lager.

Fig. 6: Dialectscores per geslacht in leeftijdsgroep 1 en 3

Tabel IV: gemiddelden en standaarddeviaties van de dialectscores per woordveld per

geslacht

geslacht PROscore PROdieren PROkinderspelen PROvoeding PROpositief PROnegatief PROww

man Mean 79,4846 65,0000 80,9524 91,4683 79,0598 79,0598 82,3413

Std.Dev. 14,42764 21,22442 15,55579 12,40937 13,95696 19,94168 13,60480

vrouw Mean 74,9665 55,9259 73,4127 90,0794 77,1368 75,0000 79,7619

Std.Dev. 15,02367 19,98589 21,16237 16,04274 13,94181 18,42258 15,41458

Total Mean 77,2256 60,4630 77,1825 90,7738 78,0983 77,0299 81,0516

Std.Dev. 14,80045 20,97249 18,82732 14,25739 13,88461 19,17079 14,49345

Mannen hebben ook bij ieder opgevraagd woordveld een betere dialectscore (zie tabel IV).

Vooral bij het woordveld kleine dieren is het verschil tussen mannen en vrouwen het grootste

(9%). Bij het typisch vrouwelijke veld voeding zijn de scores ongeveer dezelfde bij de twee

Page 89: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

87

geslachten. Vrouwen brengen meer tijd door in de keuken, maar bij de maaltijd zelf is ieder

gezinslid aanwezig; zowel mannen als vrouwen kennen de dialectbenamingen van

voedingsproducten heel goed. Het veld van de negatieve persoonsbenamingen toont een

behoorlijk verschil tussen de geslachten: Vrouwen gebruiken minder scheldwoorden dan

mannen. Dat blijkt ook uit studies uit andere landen: “[…] some studies about expletives

based on questionnaires carried out in the United States showed that women reported that

they used swear words less than men, let alone the stronger ones, and that they used them

more often when alone than in the presence of others.” (Brouwer 1989: 38).

Bij alle standaarddeviaties zit er weinig verschil tussen de seksen, behalve bij het veld

kinderspelen en voeding; daar zijn de antwoorden van mannen toch homogener. De

hypothese dat mannen meer dialect praten dan vrouwen klopt, maar het verschil is, alle

opgevraagde items in acht genomen, klein. Taeldeman schrijft hierover:

Uit sociolinguïstisch onderzoek blijkt dat de factor sexe alleen weinig belang heeft. Hoewel, als er significante verschillen geconstateerd worden, dan is het altijd in dezelfde zin: vrouwen gebruiken minder DIA dan mannen, wat dan doorgaans toegeschreven wordt aan de grotere gevoeligheid voor exogene elementen. (Taeldeman 1989: 80).

Hoppenbrouwers (1990: 72) vat de positie van de vrouw in de maatschappij samen: De

samenleving heeft ervoor gezorgd dat vrouwen een achterstand opliepen, vooral op het

gebied van onderwijs. Vrouwen kregen minder dan jongens de kans om verder te studeren.

Pas in de twintigste eeuw komt daar verandering in. Ook lag het salaris van vrouwen lager

dan dat van mannen voor hetzelfde werk. Dat zijn allemaal factoren die de achterstelling van

de vrouw sterk in de hand werken. Door die achterstand hebben vrouwen een lagere status

in de samenleving dan mannen. Een vaak aangehaalde verklaring voor het feit dat vrouwen

minder dialect praten is dan ook dat de taal de enige mogelijkheid was voor vrouwen om zich

een hoger aanzien te geven. Vrouwen bleven lange tijd aan de haard om de opvoeding van

de kinderen op zich te nemen, terwijl de mannen gingen werken.

Onderzoek heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat vrouwen doorgaans de eersten zijn om het dialect te laten vallen voor een beschaafder geachte variëteit. De verklaring hiervoor ligt niet alleen in de opvoedingstaak van vrouwen, maar ook en vooral in hun drang om zich door middel van hun taalgebruik een zekere status aan te meten, iets wat mannen gemakkelijker kunnen door hun positie in het beroeps- en gemeenschapsleven. (Devos en Vandekerckhove 2005: 143).

Hoppenbrouwers (1990: 87) stelt het volgende: “In de klimleeftijd, d.w.z. van ongeveer

twintig tot eind dertig jaar, zijn het de vrouwen uit de lagere middenklasse, die door het

gebruik van nette taal willen vermijden dat zij op een negatieve manier de aandacht trekken.”

Hagen en Sturm schreven dat ook al:

Waar van een dergelijk isolement geen sprake is, blijken vrouwen over het algemeen – dus niet alleen de buitenshuis werkende – meer op de standaardtaal georiënteerd dan mannen. Uit de hiervoor voor Gennep gegeven cijfers blijkt dat vrouwen met kinderen zichzelf in de opvoeding meer dan mannen de rol van bemiddelaars van de standaardtaal toekennen. Ook buiten de

Page 90: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

88

opvoedingstaak zijn redenen te vinden waarom vrouwen sterker dan mannen op de standaardtaal georiënteerd zijn. Het in vele gevallen ontbreken van een beroep waaraan een status ontleend kan worden, bevordert het overnemen van andere uiterlijke statuskenmerken als kleding en taal van degenen met wie vrouwen zich willen identificeren. (Hagen en Sturm 1982: 61).

De opvoeding van de kinderen speelt ook mee. Ouders willen hun kind de beste kansen

geven in de maatschappij; vaak wordt het aanleren van de standaardtaal als het geschikte

middel gezien om de kinderen een vlotte start te geven. Aangezien die opvoedingstaak lang

exclusief voor vrouwen was, pasten vrouwen hun taal aan. Sommige studies geven aan dat

er binnen die opvoeding ook nog eens een onderscheid gemaakt wordt tussen zonen en

dochters:

Moeders geven blijkbaar hun waardering voor de standaardtaal gemakkelijker door aan hun dochters dan aan hun zonen. Uit ander onderzoek is zelfs gebleken dat binnen één en hetzelfde gezin de ouders een andere taalvariëteit gebruiken om tegen hun dochters en tegen hun zonen te spreken. Blijkbaar vinden de ouders het belangrijk dat vooral hun dochters een keurige taal spreken. Dat meisjes al vroeg ingeprent krijgen dat een keurige taal een waarmerk van beschaafdheid is, blijkt ook hieruit, dat jongens veel meer inspanningen leveren om buiten het gezin […] het dialect te leren als ze dat niet van thuis hebben meegekregen. (Devos 2000: 10).

Meisjes worden al van kindsbeen af erop attent gemaakt dat ze „mooi‟ moeten praten, dus

geen dialect; voor mannen speelt dat blijkbaar minder een rol. Vrouwen hebben blijkbaar een

negatiever idee over dialect dan mannen. Brouwer (1987: 213) schrijft dat Labov een van de

eersten was die onderzoek deed naar taalattitudes. In 1966 toonde Labov aan dat vrouwen

sneller overschakelen naar de standaardtaalvariant als ze zich bewust worden van hun

taalproductie. Vrouwen zijn ook gevoeliger voor prestige. Ook Trudgill bekwam in 1974

gelijkaardige resultaten bij een onderzoek in Norwich; mannen geven waarde aan niet-

standaardtaalvarianten omdat die „stoerder‟ zijn en om niet arrogant over te komen

tegenover de vriendenkring; dialect drukt immers solidariteit uit. Mannen hebben een

positievere attitude tegenover dialect. Ook Ervin-Tripp kwam tot deze conclusie:

One of the most interesting results we have in the study of women‟s speech is that women move faster than men towards prestige speech. In dialect speaking societies they learn the standard language faster, and choose it more. In Amsterdam, Dédé Brouwer has found in the same way that women use the higher prestige pronunciation during interviews more than their husbands and brothers, and that people judge men who use higher prestige forms as effeminate. (Ervin-Tripp 1987: 20).

Uit een onderzoek van Brouwer (1989: 52) in Amsterdam blijkt dat mannen stelselmatig

meer niet-standaardvarianten gebruiken dan vrouwen; zowel mannen als vrouwen hebben

de neiging om standaardtaalvarianten te kiezen als de spreeksituaties formeler worden.

Vrouwen zien wel eerder een situatie als formeel aan en schakelen dus ook sneller over op

een meer standaardtalige variant.

Page 91: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

89

De sociale sector is de dag van vandaag een domein waar vooral vrouwen werkzaam zijn.

Het veelvuldige contact met andere mensen verplicht hen dan ook om hun taal aan te

passen. Voor winkeliersters, verpleegsters, receptionistes… is het niet gepast om dialect te

praten, terwijl dat voor bouwvakkers, mechanici… anders ligt. Dat in acht genomen samen

met het hoge gevoel voor prestige bij vrouwen, zorgt voor taalverschillen tussen de

geslachten. Ervin-Tripp (1987: 20) verwijst naar onderzoek van Labov en Bernstein waaruit

blijkt dat vooral de hogere werkende klasse heel gevoelig is voor prestige. Daar oefenen

mannen meestal technische beroepen uit, terwijl vrouwen eerder in sociale beroepen actief

zijn (lesgeven, verkopen, …); vrouwen komen meer met taal in contact en leren de

gedragscodes van hogere klassen kennen.

Al deze oorzaken voor verschillen in taalgebruik tussen mannen en vrouwen komen in vele

onderzoeken terug. Gerritsen (1980: 158) vat enkele bevindingen samen uit verschillende

sociolinguïstische studies van Trudgill, Ammon en Nichols. Daarin worden vooral volgende

verklaringen gegeven: Vrouwen hebben meestal geen beroep, dus kunnen ze enkel via hun

taalgebruik hun status aan de buitenwereld tonen. Doordat vrouwen minder kansen kregen

in het beroepsleven, moeten vrouwen die een betrekking hebben zich meer bewijzen en dus

netter praten. Tevens werken vrouwen meestal in sociale beroepen waar van hen verwacht

wordt dat ze standaardtaal proberen te praten.

Ook Hoppenbrouwers (1990: 146 – 147) vat nog eens alle mogelijke redenen samen

waarom mannen dialectvaster zijn dan vrouwen. Eerst noemt hij de sociale status. Vrouwen

proberen via hun taal zich een status aan te meten, iets wat ze niet kunnen via hun beroep.

Ten tweede doen vrouwen meer thuiswerk waardoor ze in minder sociale netwerken zitten.

Ze zouden sneller situaties als formeel bestempelen en hun taal daaraan aanpassen. De

opvoeding van de kinderen was vooral een vrouwentaak. Dat beïnvloedt de taal die ze

hanteren. Ruw gedrag van mannen accepteert men meer dan dergelijk gedrag van vrouwen

(ook op gebied van taal). Tevens wordt vloeken bij vrouwen minder aanvaard dan bij

mannen, waardoor ze een „nettere‟ taal proberen te spreken. Ten slotte zegt

Hoppenbrouwers dat mannen een voorliefde hebben voor „lagere‟ taalvarianten, die met

stoer werkgedrag worden geassocieerd. Deze genoemde factoren gelden wel minder voor

de laatste decennia. Vrouwen emanciperen zich meer. Ze zijn actiever op de arbeidsmarkt

en maken een groot percentage uit van het aantal hogeschool- en universiteitsstudenten.

Page 92: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

90

5.2.3. Opleiding informant als conditionerende factor

Fig. 7: Dialectscores per opleiding van de informant De stelling luidde dat laagopgeleide informanten meer dialect kennen dan hoogopgeleiden.

Figuur 7 toont dat er heel weinig verschil zit tussen de twee groepen. Bij de laagopgeleiden

is de box tussen het eerste en derde kwartiel kleiner, wat op meer homogeniteit wijst. De

mediaan ligt daar ook ietsje hoger, maar dat scheelt weinig. De totale spreiding is bij de twee

groepen even groot. Hoogopgeleiden halen een gemiddelde dialectscore van 75,9% en

laagopgeleiden 79,6%; de standaarddeviatie is bijna dezelfde (zie tabel V). De hypothese

klopt dus, maar overtuigend is dit resultaat niet. De variabele opleiding van de informant was

ook maar bij 10 van de 83 begrippen significant.

Fig. 8: Dialectscores per opleidingsniveau in leeftijdsgroep 1 en 3

Page 93: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

91

Figuur 8 laat de resultaten van hoog-en laagopgeleiden in de jongste en oudste

leeftijdsgroep zien. Bij de oudste groep liggen de scores van de hoogopgeleiden dichter bij

elkaar dan die van de anderen. Bij de oudere hoogopgeleiden zit er dus veel minder variatie

in de antwoorden. De mediaan ligt bij de oudere twee groepen ongeveer even hoog, net

zoals het eerste en derde kwartiel. Bij de zeventigplussers heeft de opleiding geen invloed.

Dat kan verklaard worden doordat het dialect in hun kinderjaren nog een veelvuldig gebruikte

spreektaal was. Ook alle redenen vermeld bij de parameter leeftijd (zie 5.4.1.) zijn hier

geldig. Oudere hoogopgeleide informanten zeiden meermaals tijdens de interviews dat ze

erg houden van hun dialect en trots zijn op hun streektaal. Het is een stuk van hun identiteit.

Ze vertonen er veel interesse voor en blijven het dan ook praten. Vaak toonden

hoogopgeleide zeventigplussers na de enquête boekjes die ze liggen hadden over het

onderwerp dialect.

Bij de jongeren is er wel een verschuiving te bemerken. De box van de laagopgeleiden ligt

hoger op de grafiek dan die van hoogopgeleiden; er zit wel degelijk een duidelijk verschil

tussen het eerste en derde kwartiel van beide groepen. Bij de jongeren heeft de variabele

meer invloed.

Tabel V: gemiddelden en standaarddeviaties van de dialectscores per woordveld per

opleidingsniveau

Opleiding informant

PROscore PROdieren PROkinderspelen PROvoeding PROpositief PROnegatief PROww

hoog opgeleid

Mean 75,8701 60,5556 75,9921 89,8810 78,4188 73,7179 77,7778

Std. Dev. 15,60691 22,04613 21,19965 13,69972 13,36394 20,09067 14,46598

laag opgeleid

Mean 78,5810 60,3704 78,3730 91,6667 77,7778 80,3419 84,3254

Std. Dev. 14,03605 20,15461 16,33167 14,93426 14,56936 17,87005 13,95740

Total Mean 77,2256 60,4630 77,1825 90,7738 78,0983 77,0299 81,0516

Std. Dev. 14,80045 20,97249 18,82732 14,25739 13,88461 19,17079 14,49345

Het is niet zo dat laagopgeleiden bij alle woordvelden beter scoren (zie tabel V); meestal

liggen de scores van de twee groepen dicht bij elkaar. Enkel bij de kinderspelen en vooral bij

de negatieve persoonsbenamingen en de werkwoorden/zegswijzen is er een groot verschil

waarbij hoogopgeleiden duidelijk minder dialect spreken. De werkwoorden/zegswijzen zijn

items die je dagelijks gebruikt in spontane conversaties. Personen die het gewoon zijn om

meestal dialect te praten, kennen deze items dus beter. De negatieve persoonsbenamingen

(die vaak scheldwoorden zijn) worden wellicht meer gemeden door hoogopgeleiden omdat

ze te onfatsoenlijk zijn.

Personen die langer studeren, staan langer in contact met de standaardtaal. In het onderwijs

wordt er geen dialect gepraat en probeert men de studenten zo goed als mogelijk de

Page 94: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

92

standaardtaal aan te leren. Voor het voortgezet onderwijs moeten de studenten buiten de

eigen streek: Er zijn geen universiteiten in West-Vlaanderen (behalve de afdeling KULAK in

Kortrijk met een beperkt aanbod). De hogescholen bevinden zich ook niet in de onmiddellijke

omgeving, daarvoor moet men naar grotere steden. Dat zorgt voor contact met studenten uit

andere regio‟s die uiteraard een ander dialect praten. Voor de communicatie is er dan nood

aan een minder lokale taalvariant. De reeds aangehaalde peer groups (zie 5.2.1.) zorgen

ervoor dat jongeren steeds langer in contact staan met leeftijdsgenoten met eenzelfde

sociaal profiel. De langere studies zorgen voor de vervanging van het dialect door een

regiolect. Dat is nog een vrij recent fenomeen, maar het zal in de toekomst wel een zeer

grote rol spelen.

Dialect praten wordt nu vaak geassocieerd met weinig opleiding. Scholtmeijer (1999: 70 –

71) bekijkt dit vanuit een historisch perspectief in Nederland. In de negentiende eeuw sprak

de bovenste laag van de samenleving Nederlands. Iedere sociale klasse probeerde de taal

van de klasse net boven haar te imiteren. Hoe meer de sociale klasse echter daalt, hoe

minder ze daarin slaagden en afweken van het Nederlands ten voordele van het dialect. Het

duurde niet lang voor dialect een negatieve sociale status toebedeeld kreeg: dialectsprekers

behoorden niet tot de betere stand. In Vlaanderen was die situatie wel enigszins anders,

maar ook hier is dialect de laatste decennia sterk gestigmatiseerd geraakt. De benaming

ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands), die vooral in de jaren „60 populair was, impliceert

onbewust dat Standaardnederlands de nette taalvariant is en associeert dialect met

onbeschaafdheid. “Male speakers using a standard variety are often percieved as having

more social competence (e.g. intelligence, ambition, self-confidence), while male speakers of

a non-standard variety often score higher on the scale of social attractiveness

(kindheartedness, sincerity).” (Brouwer 1987: 214). Hagen en Sturm (1982: 69) hebben het

over attitudes die kunnen ontstaan tegenover dialectgebruik. Zo wordt iemands

persoonlijkheid vaak beoordeeld op basis van iemands regionale of sociale achtergrond (dit

is een Gentenaar, een arbeider, …); dat leidt tot het ontstaan van subjectieve opinies die

louter gevormd zijn door hoe iemand praat. Ook Willemyns wijst erop dat bij „hogere‟

beroepen en machtsposities dialect praten een nadeel is:

Samenvattend: op het institutionele vlak wordt de groepssolidariteit verdrongen door de “power”, dat wil in dit geval zeggen: de conventie, die in een bepaalde groep heerst en bepaalt dat in een aantal omstandigheden slechts één taalvariant toegelaten is. Wie deze variant niet beheerst, ondergaat dan ook alle nadelige volgen van dien. Zo bekeken is ook in Vlaanderen de standaardtaal wel degelijk uitgegroeid tot een kastetaal of is ze althans bezig dat te doen. (Willemyns 1981: 3).

Hierbij maakt Willemyns wel de kanttekening dat de functie van kastetaal niet door het

A.B.N, maar door het Frans werd uitgeoefend. Wie de standaardtaal niet beheerst, krijgt

vaak minder kansen op een hogere functie. Overschakelen op een niet-dialectische

Page 95: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

93

taalvariant zorgt ervoor dat de mogelijkheden stijgen om hoger op de sociale ladder te

komen. Vooral de middenklasse blijkt daar zeer gevoelig voor te zijn:

Vooral sociale opstijgers (in de hogere werkende klasse en de lagere middenklasse) hebben een sterke neiging tot convergentie aan het taalgebruik van de groep boven hen, terwijl het helemaal onder- en bovenaan de maatschappelijke ladder de divergentie van de taal van de eigen groep tegenover de taal van andere sociale groepen veelal benadrukt wordt. (Hagen en Sturm 1982: 68).

Taalgebruik en sociale stand blijken dus nauw samen te hangen. In 1966 constateerde

Labov in New York dat de relatie tussen status en een dialectische uitspraak omgekeerd-

evenredig is (Scholtmeijer 1999: 72). Hoe lager de sociale stand, hoe meer

dialectkenmerken er in de uitspraak te vinden zijn.

Ondanks die negatieve connotaties blijft het dialect populair. Dialect bezit immers een hele

sterke kracht: Het drukt een gevoel van samenhang en solidariteit uit. Door de

gemeenschappelijke regionale afkomst hoor je bij een groep. Dialect spreken wordt vaak als

„stoer‟ beschouwd en is daarom meer geliefd bij de lagere klassen (Scholtmeijer 1999: 73).

Die solidariteit is ook bij de hogere klassen te vinden: “Samenvattend: de “solidarity” van de

gemeenschappelijke oorsprong en “moedertaal” (= het plaatselijke dialect) overwint

gemakkelijk het verschil in sociale klasse en zelfs het formele van vele situaties” (Willemyns

1981: 2). Voor informele situaties is dialect vaak het meest geschikte communicatiemedium;

bij meer formele situaties wordt die functie vervult door een meer standaardtalige variant. Uit

een enquête van Willemyns (1981: 45) blijkt dat bij iedere sociale groep het

standaardtaalgebruik stijgt als de situatie formeler wordt en het dialectgebruik daalt. Toch

bemerkt hij dat het dialectgebruik bij de lagere sociale klassen hoger ligt in alle

omstandigheden. Willemyns wijst hier op het feit dat hoger opgeleiden zelf de keuze kunnen

maken welke taalvariant ze in welke omstandigheden hanteren. Hoogopgeleiden beheersen

meestal zowel het dialect als een standaardtalige variant van het Nederlands. Bij lager

opgeleide personen daarentegen is die standaardtaalkennis veel gebrekkiger. Dialect is vaak

de enige taal die ze zonder problemen beheersen.

Waar zich momenteel in sommige landen een soort dialectrenaissance aandient, is het wel belangrijk te benadrukken dat deze beweging in een aantal gevallen gedragen wordt door mensen in leidende maatschappelijke posities die zich de luxe van een „eigen‟ dialect probleemloos kunnen veroorloven. (Hagen en Sturm 1982: 59).

Dat betekent dat mensen uit de hogere klassen niet afhankelijk zijn van hun taal voor hun

positie in de maatschappij. Ze kunnen het zich veroorloven om dialect te praten. Willemyns

bevestigt dat:

Enquêtes […] wijzen uit dat allerlei factoren de keuze voor dialect of (een code in de richting van de) standaardtaal bepalen, maar dat het behoren tot een bepaalde sociale klasse zeker niet

Page 96: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

94

de meest doorslaggevende is. Dat behoren bepaalt echter wel de communicatieve competentie in die zin dat de taalmogelijkheden in de zgn. hogere sociale standen duidelijk veel meer ontwikkeld zijn, wat erop wijst, dat we evolueren in de richting van wat we in andere landen kennen, nl. dat dialectgebruik binnen afzienbare tijd ongeveer synoniem zal zijn met “lagere” sociale afkomst. (Willemyns 1981: 39).

Ondanks het samenhorigheidsgevoel, krijgt dialect toch meer en meer tegenkanting. “[…]

dialectgebruik met en van kinderen vindt vooral de West-Vlaming met een zeker

opleidingsniveau „onbeschaafd‟ en daardoor „niet (meer) kunnen‟.” (Devos en

Vandekerckhove 2005: 147). Vooral de jongste generatie associeert dialect in toenemende

mate met het arbeidersmilieu.

De beheersing van de standaardtaal door bedrijfsleiders en arbeiders mag dan misschien verschillen, hun dagelijkse omgangstaal is vandaag nog steeds dezelfde: het West-Vlaamse dialect waarin ze zijn grootgebracht. Maar dat is nu net heel snel aan het kenteren. Het ziet ernaar uit dat de bedrijfsleiders van morgen zich in hun taalgebruik wel degelijk zullen onderscheiden van hun arbeiders. (Devos en Vandekerckhove 2005: 147 – 148).

5.2.4. Opleiding van de moeder van de informant als conditionerende factor

Fig. 9: dialectscores per opleidingsniveau van de moeder

Bij het begin van het onderzoek verwachtten we dat personen met een hoogopgeleide

moeder minder dialect kennen dan personen met een laagopgeleide. De boxplot (figuur 9)

Page 97: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

95

toont weinig markante verschillen tussen de twee groepen. De mediaan ligt bij de groep met

een laagopgeleide moeder iets hoger, net als het derde kwartiel. De groep met een

hoogopgeleide moeder heeft ook een iets grotere spreiding. Personen met een laag- en

hoogopgeleide moeder halen respectievelijk een gemiddelde score van 75,3% en 79,1% (zie

tabel VI). Er is dus een kleine afwijking tussen de twee groepen. De variabele opleiding van

de moeder bleek maar in 10 van de 83 gevallen significant te zijn. Dat is het minste van alle

sociale parameters.

Bij alle woordvelden scoren kinderen van laagopgeleide moeders beter (zie tabel VI). Het

grootste verschil zit bij het woordveld negatieve persoonsbenamingen. Moeders die

hoogopgeleid zijn geven deze benamingen liever niet door aan hun kinderen wegens te

onfatsoenlijk. De woordvelden voeding en positieve/neutrale persoonsbenamingen zorgen

voor het minste verschil: dat zijn „nette‟ woorden die bijna dagelijks gebruikt worden in

gesprekken of aan tafel.

Tabel VI: gemiddelden en standaarddeviaties van de dialectscores per woordveld per

opleidingsniveau van de moeder

opleidingmoeder PROscore PROdieren PROkinderspelen PROvoeding PROpositief PROnegatief PROww

hoog opgeleid

Mean 75,3347 57,9630 75,5952 89,8810 77,3504 73,0769 79,3651

Std.Dev 16,12449 22,80738 19,49621 15,40276 13,99728 21,00598 14,96135

laag opgeleid

Mean 79,1165 62,9630 78,7698 91,6667 78,8462 80,9829 82,7381

Std.Dev 13,30455 18,95321 18,26961 13,17078 13,92833 16,49674 14,01530

Total Mean 77,2256 60,4630 77,1825 90,7738 78,0983 77,0299 81,0516

Std.Dev 14,80045 20,97249 18,82732 14,25739 13,88461 19,17079 14,49345

Omdat de scores van de twee groepen bij alle informanten weinig verschillen opleveren,

kijken we eens of er verschil is tussen jongeren met verschillend opgeleide moeders en

ouderen. Figuur 10 toont aan dat bij de ouderen er een klein onderscheid is. De box bij

personen met een laagopgeleide moeder is kleiner, wat wijst op minder variatie bij de

antwoorden. Bij de jongeren is er een verschuiving opgetreden: de box van jongeren met

een laagopgeleide moeder ligt hoger dan die van personen met een hoogopgeleide, wat

betekent dat jongeren met een laagopgeleide moeder meer dialect kennen. De totale

spreiding is ongeveer even groot, maar het zwaartepunt ligt dus hoger bij de jongeren met

een laagopgeleide moeder.

Page 98: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

96

Fig. 10: Dialectscores per opleidingsniveau van de moeder in leeftijdsgroep 1 en 3

Ten slotte toont figuur 11 de dialectscores van alle hoogopgeleide informanten met een

hoogopgeleide moeder en van alle laagopgeleide informanten met een laagopgeleide

moeder. Opnieuw is er niet zoveel verschil te zien. Wel is de box van de hoogopgeleiden

beduidend groter; hun antwoorden variëren dus meer van elkaar. De mediaan ligt het

hoogste bij de laagopgeleiden.

Fig. 11: Dialectscores van hoogopgeleide informanten met een hoogopgeleide moeder en

laagopgeleide informanten met een laagopgeleide moeder

Page 99: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

97

Er is een onderscheid tussen informanten met een hoogopgeleide moeder en informanten

met een laagopgeleide: de laatstgenoemde halen betere dialectscores. De verklaringen

hiervoor zijn grotendeels dezelfde als die onder de parameter geslacht en opleiding van de

informant (zie 5.2.2. en 5.2.3.)

Verschillende taalkundigen behandelen het onderwerp in welke taal de opvoeding van de

kinderen gebeurt. De opvatting leeft bij de mensen dat kinderen het beste de standaardtaal

beheersen zodat ze zonder achterstand in het onderwijs terechtkomen. Publieke discussies

over gelijke onderwijskansen zorgen ervoor dat ouders meer bewust worden gemaakt van de

voordelen als hun kinderen de standaardtaal beheersen (Hagen en Sturm 1982: 61). De

behoefte om het plaatselijke dialect aan de kinderen door te geven, verdwijnt bij de ouders.

In het ouder-kindergesprek willen ook verstokte dialectsprekers wel op het Nederlands overschakelen. Het dialect helpt hun kind immers niet veel verder in de maatschappij, en de wereld is nu eenmaal groter dan het dorp. De voertaal op school is het Nederlands, en het kind dat deze taal van huis uit spreekt, heeft alvast een barrière minder op te ruimen. Overigens leren die kinderen later het dialect wel weer als tweede taal erbij, op het schoolplein van leeftijdgenootjes […]. (Scholtmeijer 1999: 76).

[…] de standaardtaal met een openlijk prestige verbonden is, een prestige dat gewicht krijgt door publieke standaardtaaldomeinen als de school, de omroep, de kerk, het bestuur enz. Bij de huidige ouders leeft de diepe overtuiging dat zij hun kinderen met het oog op hun toekomstmogelijkheden de standaardtaal niet mogen onthouden, en nagenoeg honderd procent van de jongste ouders zegt dan ook hun kinderen in standaardtaal op te voeden. (Hagen 1991: 14).

Hierbij maken de meeste onderzoekers de opmerking dat kinderen dialect vaak op school

leren van de vriendengroep. Ook spreken de ouders meestal dialect tegen elkaar; dat wordt

uiteraard opgepikt door de kinderen.

Is het daadwerkelijk zo dat kinderen die enkel dialect praten een achterstand hebben in het

onderwijs? Hagen en Sturm gaan dit na:

Uit alle onderwijskundig onderzoek blijkt dat de milieufactor (het afkomstig zijn uit een hoger of lager sociaal milieu) een zeer sterke invloed heeft op schoolprestaties. De invloed van de taalfactor (het van huis uit dialect dan wel standaardtaal spreken) bedraagt in alle milieus de helft daarvan, en dat betekent dat deze invloed geenszins te verwaarlozen is. Voegt men de taalfactor bij de milieufactor dan is duidelijk dat er vooral een cumulatie is van nadelige effecten voor dialectsprekende kinderen uit lagere sociale milieus […].” (Hagen en Sturm 1982: 89).

Dit onderzoek is wel in Nederland gebeurd. In Vlaanderen heeft men een andere attitude

tegenover dialect, vooral in West-Vlaanderen. Deze bevindingen maken geen onderscheid

tussen mannen en vrouwen. Brouwer (1989: 76-78) concludeert uit haar onderzoek in

Amsterdam dat vrouwen die kinderen hebben en een vaste betrekking, meer standaardtaal

gebruiken. Even later vermeldt ze dat zowel mannen als vrouwen meer standaardtaal

hanteren als ze kinderen hebben. Blijkbaar passen de beide geslachten hun taal wel aan bij

de opvoeding van de kinderen. De factor geslacht zelf (zie 5.2.2.) daarbij in acht genomen,

zorgt voor de conclusie dat vrouwen in het dagelijkse leven toch een andere taal hanteren

dan mannen, wat dus ook een effect heeft op de kinderen.

Page 100: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

98

5.3. Rangschikking van de woorden op basis van de dialectscore

Tabel VII: rangschikking van de woorden op basis van de dialectscore

Mean Std. Dev.

DIAblikworm 2,78 16,549

DIAzwijntje 18,06 38,735

DIAsperrewaan 19,44 39,855

DIAstekvogel 25 43,605

DIAplote 26,39 44,383

DIAeikeronker 29,17 45,772

DIAijspaard 31,94 46,953

DIAoverspringertje 33,33 47,471

DIAliegendat 37,5 48,752

DIAlokketis 38,89 49,092

DIAgrotelantaarn 38,89 49,092

DIAkraaiestekker 41,67 49,647

DIAkrulvankrijgen 47,22 50,273

DIAtaarteklaai 47,22 50,273

DIAflieflotter 55,56 50,039

DIAschaverdijnen 55,56 50,039

DIAkatjeaanvulling 56,94 49,863

DIAiemandbijdebok 58,33 49,647

DIAmuiker 62,5 48,752

DIAkriepe 63,89 48,369

DIAwietewaai 66,67 47,471

DIAteeuwelaar 68,06 46,953

DIAvenijn 69,44 46,387

DIAtop 73,61 44,383

DIApretmadam 73,61 44,383

DIAkrabbe 75 43,605

DIAdraak 76,39 42,767

DIAkallissiestok 76,39 42,767

DIAgeschiktzijn 76,39 42,767

DIAstraalbij 77,78 41,866

DIAonchance 77,78 41,866

DIAdeuninhebben 79,17 40,897

DIApersijn 80,56 39,855

DIAblagaai 80,56 39,855

DIAchancard 80,56 39,855

DIAscheers 81,94 38,735

DIAnaarstigaard 81,94 38,735

DIAbendigaard 83,33 37,529

DIAschietlap 84,72 36,23

DIAhemelbeestje 86,11 34,826

DIAnes 86,11 34,826

DIAkolerigaard 86,11 34,826

DIAtotetrekkers 87,5 33,304

DIAlachtaart 87,5 33,304

DIAkatjeduik 88,89 31,648

DIApaardenoog 88,89 31,648

DIAtotetrekker 88,89 31,648

DIAterik 90,28 29,834

DIAmerelaan 90,28 29,834

DIAmaneschijter 90,28 29,834

DIAboffer 90,28 29,834

DIAdanskoord 91,67 27,832

DIAlaaiers 91,67 27,832

DIApennepisse 91,67 27,832

DIAfraaien 91,67 27,832

DIAmisse 91,67 27,832

DIApuit 93,06 25,599

DIAjuutjepaardje 93,06 25,599

DIAzeem 93,06 25,599

DIAzindelijken 93,06 25,599

DIAkluchtigaard 93,06 25,599

DIAnietkunnenzien 94,44 23,067

DIAmarbels 95,83 20,123

DIAtsjolder 95,83 20,123

DIAgeenkeur 95,83 20,123

DIAkweetsonder 95,83 20,123

DIAzeurpot 97,22 16,549

DIAkobbe 98,61 11,785

DIArenne 98,61 11,785

DIApuitonnozel 98,61 11,785

DIAsliere 100 0

DIAtrontinette 100 0

DIAspekken 100 0

DIAsjieklet 100 0

DIApret 100 0

DIAandjoen 100 0

DIApotink 100 0

DIAbleitkous 100 0

DIAleegaard 100 0

DIAsneukelaar 100 0

DIAcurieuzeneus 100 0

DIAontzien 100 0

DIAvanziens 100 0

Page 101: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

99

5.4. Intern-linguïstische verklaringen resultaten

5.4.1. Invloed van de semantische velden

Fig. 12: Dialectscores per woordveld

Tabel VIII: Gemiddelden en standaarddeviaties van de dialectscores per woordveld

Minimum Maximum Mean Std. Deviation

PROalgemeen 43,37 98,80 77,2256 14,80045

PROdieren 13,33 93,33 60,4630 20,97249

PROkinderspelen 28,57 100,00 77,1825 18,82732

PROvoeding 35,71 100,00 90,7738 14,25739

PROpositief 38,46 100,00 78,0983 13,88461

PROnegatief 30,77 100,00 77,0299 19,17079

PROww 50,00 100,00 81,0516 14,49345

De verschillende hypotheses bij de velden waren dat de abstracte woordvelden beter zouden

scoren dan de concrete. Binnen de concrete velden zouden de woorden van voeding het

meeste bekend zijn en die voor dieren het minste. Bij de abstracte velden werd verwacht dat

de werkwoorden en zegswijzen het hoogste zou scoren en de positieve/neutrale

persoonsbenamingen het laagste.

Page 102: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

100

Tabel VIII toont dat het veld voeding inderdaad een heel hoog resultaat oplevert: Het haalt

een gemiddelde dialectscore van 90,8%. De dieren zijn het slechtst bekende woordveld met

een gemiddelde van 60,5% en hebben ook de grootste standaarddeviatie; er zit een grote

spreiding in de antwoorden. De dialectscores van de abstracte woordvelden liggen zeer dicht

bij elkaar in tegenstelling tot die van de concrete. De werkwoorden en zegswijzen halen het

hoogste resultaat. Bij de positieve/neutrale en negatieve persoonsbenamingen zijn de scores

ongeveer dezelfde, maar de standaarddeviatie bij de negatieve is veel groter: de antwoorden

bij de negatieve zijn veel minder homogeen; de ene persoon kent de begrippen zeer goed en

de andere persoon minder. Het dialect wordt vooral gebruikt voor expressieve en

appellerende functies. Standaardtaal daarentegen hanteert men eerder in referentiële

functies (Hagen en Sturm 1982: 65). Dialect spreekt men niet enkel binnen het gezin of in

vriendengroepen, maar vb. ook in sociale verenigingen. Vandaar dat de voeding

(geassocieerd met het sociale aspect) en de abstracte velden over karakter en gevoel vrij

goed scoren.

Figuur 12 toont de spreiding van de woordvelden. Als je het woordveld dieren en voeding

vergelijkt, blijkt er dus inderdaad een groot verschil te zijn tussen die twee. Wel is de

spreiding bij alle woordvelden zeer groot, wat op zeer veel variatie wijst. Echt duidelijke

afscheidingen zijn er niet. De vooropgestelde hypotheses kloppen.

Door die grote spreiding in antwoorden, is het ook belangrijk om eens kijken binnen de

woordvelden zelf (zie de afzonderlijke scores bij 5.3.). In het woordveld dieren zitten zowel

zeer lage als zeer hoge scores. Scholtmeijer (1999: 78) deelt de lexicale veranderingen op in

twee categorieën. Enerzijds zijn er verdwijningen: Woorden kunnen verdwijnen omdat het

concept dat ze beschrijven verdwenen is. Vooral de culturele innovaties zorgen daarvoor. De

dieren met een lage score in deze enquête zijn er die vroeger veel meer in de vrije natuur

werden gezien dan nu: glimworm, roofvogel, meikever, hagedis en stekelbaars. Anderzijds

zijn er vervangingen: het concept bestaat nog steeds, maar het dialectwoord wordt

vervangen door het equivalent uit de standaardtaal, wat stilaan gebeurt bij de andere

opgevraagde dierbenamingen.

Ook blijkt het veld waartoe het objekt behoort van het grootste belang: er is b.v. serieus meer kans op diversifikatie als gevraagd wordt naar de namen van (wilde) dieren dan bij namen van alledaagse gebruiksvoorwerpen. Een verklaring voor dit specifieke geval zou erin kunnen liggen dat de bedoelde dieren geen belangrijk deel (meer) uitmaken van de alledaagse ervaringswereld, maar vooral op school (met hun standaardnamen) in de belangstelling van de jongeren wordt gebracht (lessen biologie, dierkunde). (De Schutter 1980: 196).

De grootste reden voor het dialectverlies bij dierbenamingen is de aliënatie ten opzichte van

de natuur. Kinderen leren vele dieren voor de eerste keer op school kennen of via

verhaaltjes en sprookjes (vb. De Kikkerprins). De dierbenamingen die zeer hoog scoren, zijn

vooral die van „enge‟ dieren (die veel minder in verhaaltjes opduiken): de spin, de regenworm

Page 103: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

101

en de blauwe vleesvlieg. Die halen een gemiddelde van meer dan 90%. Dat zijn dieren die

nu nog heel vaak te zien zijn, vaak in de huiskamer.

Het woordveld van de werkwoorden/zegswijzen scoort hoog, maar het is toch ook vrij

verspreid. De items die hoge dialectscores halen zijn vooral frequent gebruikte woorden, vb.

een misse zijn, iemand niet kunnen zien of rieken, geen keur, kweetsonder, puitonnozel, ….

De keuze tussen verschillende werkwoorden is ook veel beperkter dan de keuze tussen

substantieven. De items die lagere scores halen zijn typische uitdrukkingen, vb. liegen dat de

molens draaien, er de krul van krijgen, iemand bij de bok doen…). Die uitdrukkingen worden

de dag van vandaag vervangen door algemenere, kortere zegswijzen of werkwoorden. Het

dialect verliest zijn levenskracht als de kleurrijke uitdrukkingen verdwijnen.

De woorden van het veld van de negatieve karaktereigenschappen zitten ver verspreid. De

woorden die nog veel gebruikt worden, zijn woorden die niet heel erg specifiek zijn, vb.

tsjolder, zeurpot, bleitkous en leegaard. Meestal is er ook maar één woord om die

karaktereigenschap te benoemen. De woorden die laag scoren, zijn er die een veel

specifiekere eigenschap noemen, vb. wietewaai, kriepe, muiker, taarteklaai, … Dat zijn

woorden die je in minder algemene omstandigheden kan gebruiken en bepaalde nuances

bevatten, vb. wietewaai en taarteklaai liggen semantisch zeer dicht bij elkaar, maar er is een

klein verschil in betekenis. Uit de enquête blijkt dat zo‟n woorden meer en meer vervangen

worden door algemenere woorden. Hetzelfde kan gezegd worden over de positieve/neutrale

eigenschappen, maar bij dit woordveld halen de meeste items toch een hogere score (er

zitten slechts drie positieve items onder de 80%, terwijl dat er bij de negatieve zes zijn).

Wie de volkse naamgeving voor karaktertypes wat nader gaat bestuderen, komt spoedig tot de bevinding dat de woordvoorraad omvangrijker en gevarieerder is bij negatieve eigenschappen dan bij positieve. De verklaring daarvoor is gemakkelijk te vinden. Mensen zijn nu eenmaal veel vlugger geneigd andermans gebreken te bekritiseren dan waardering op te brengen voor zijn kwaliteiten. […] ook blijken ergernis en soortgelijke anti-gevoelens het taalscheppend vermogen krachtiger te stimuleren dan emotionele reacties in de positieve sfeer. Als het erop aankomt anderen verbaal te portretteren naar hun tekortkomingen, worden in de volkstaal alle registers opengetrokken, tot in het vulgaire toe. (Devos 1998: 227).

Zowel voor de aantrekkelijke als de minder fraaie kanten van iemands inborst beschikt het dialect over een uitgebreid en gevarieerd arsenaal aan uitdrukkingsmiddelen, waarbij telkens weer opvalt op hoeveel verschillende manieren één bepaald karakterkenmerk of karaktertype onder woorden gebracht kan worden. Zo‟n opmerkelijke variatie is typisch voor alle naamgeving waarbij emoties van de taalgebruiker een rol spelen. […] In heel wat situaties wordt bewust gegrepen naar gekleurde taalmiddelen, die de spreker de mogelijkheid bieden zijn appreciatie of afkeuring voor de drager van het bewuste kenmerk krachtig te ventileren. (Devos 1998: 226).

Die grote waaier aan mogelijke uitdrukkingen voor karaktereigenschappen zorgt er uiteraard

voor dat enkel de meest gebruikte zullen overleven.

Page 104: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

102

De dialectscores voor de verschillende kinderspelen verschillen ook nogal. De items met de

laagste resultaten zijn spelletjes die nu minder in de streek gespeeld worden (schaatsen en

de slee) en groepsspelletjes (tikkertje, haasje-over) die sterk onder de invloed van het AN

staan door de schoolomgeving. De best scorende zijn benamingen voor spelletjes die alleen

gespeeld kunnen worden en in de omgeving van het huis (springtouw, kindje laten wippen op

de schoot, schommel, glijbaan en step).

We kunnen besluiten dat er in het West-Vlaams anno 2006 nog heel wat leuke en sappige woorden worden gebruikt om allerhande kinderspelen en –speeltuigen te benoemen. Toch merken we al duidelijk dat er ook in dit domein van het maatschappelijke leven dialectverlies optreedt. We hebben namelijk de indruk dat er per spel één of twee benamingen dominant aan het worden zijn, die de (andere) oorspronkelijke dialectwoorden verdringen. (Vandenberghe 2006: 371-372).

Ofwel is het een algemeen West-Vlaams woord die het overneemt, ofwel de algemeen

Nederlandse benaming. Dat komt vooral door de invloed van de school en de

jeugdbewegingen waar meer AN gesproken wordt.

Bij de voeding is de laagste score al 76,4% en dat is voor kallissiestok. Dat die het laagste

resultaat haalt bij de voeding is niet verbazingwekkend. Het snoepgoed zoethout vind je bijna

niet meer.

Een andere trend die opvalt, is dat bij woorden zoals geschikt zijn, fraaien, zindelijken,

venijn, draak … er een lichte achteruitgang aan de gang is. Het zijn woorden die een andere

betekenis hebben in het dialect dan in het AN. “[…] dialectwoorden die lexicaal met het A.N.

corresponderen ertoe neigen betekenissen die tot het dialect beperkt zijn, snel te verliezen.”

(Van Keymeulen 1993: 90).

5.4.2. Invloed van de frequentie van de begrippen

De verwachting was dat hoogfrequente begrippen meer bekend zijn dan laagfrequente. Er

bestaan geen frequentietabellen voor West-Vlaamse dialectwoorden. Daarom wordt er

intuïtief een plausibele frequentietabel van de opgevraagde items voorgesteld (zie tabel IX).

Page 105: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

103

Tabel IX: rangschikking van de items op basis van hun gebruiksfrequentie

lage tot zeer lage frequentie gemiddelde frequentie hoge tot zeer hoge frequentie

blagaai bendigaard andjoen

blikworm bleitkous chancard

draak boffer geen keur

eikeronker curieuzeneus geschikt zijn

flieflotter danskoord hemelbeestje

grote lantaarn met een deun in hebben kobbe

iemand bij de bok doen fraaien kweetsonder

ijspaard juutjepaardje leegaard

kallissiestok kluchtigaard maneschijter

katje+aanvulling kolerigaard misse

katje-duik krabbe niet kunnen zien of rieken

kraaiestekker krul van krijgen onchance

kriepe laaiers ontzien

lokketis lachtaart pret

marbels liegen dat de molens renne

muiker merelaan sjieklet

plote naarstigaard sliere

schaverdijnen nes sneukelaar

schietlap overspringertje spekken

sperrewaan paardenoog tsjolder

stekvogel pennepisse van ziens

taarteklaai persijn zindelijken

top potink

venijn pretmadam

wietewaai puit

zwijntje puitonnozel

scheers

straalbij

teeuwelaar

terik

totetrekkers

totetrekkers

trontinette

zeem

zeurpot

De woorden die onder de categorie hoge tot zeer hoge frequentie vallen (zie tabel IX), zijn

woorden die tevens hoge dialectscores halen (zie tabel VII): De scores variëren van 76,39%

(geschikt zijn) tot 100% (spekken, andjoen, het ontzien, …). Die begrippen komen uit de

sociale sfeer: vb. de werkwoorden (iets ontzien, iemand van ziens kennen).

Page 106: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

104

Common verbs have greater breadth of meaning than common nouns. […] Both the greater preponderance of verbs in the high-frequency range and their greater numbers of word senses exemplify the pattern of wide usage of a small number of verbs. (Gentner 1981: 163).

Er zijn veel minder werkwoorden in het Nederlands dan substantieven, dus hebben

werkwoorden automatisch een hogere frequentie en een bredere betekenis. Ook bijna

dagelijks geconsumeerde voedingsproducten (pret, andjoen, spekken) scoren zeer goed, net

zoals persoonsbenamingen (sneukelaar, leegaard) die gezegd worden tegen familieleden of

vrienden. De benamingen voor dieren die het meeste gezien worden in en rond het huis

scoren ook hoog (maneschijter, kobbe), net zoals spelletjesbenamingen die men in de buurt

van het huis speelt (renne, trontinette).

De woorden in de categorie lage tot zeer lage frequentie (zie tabel IX) zijn de woorden die

over het algemeen ook lagere dialectscores halen (zie tabel VII): Het merendeel zit tussen

2,78% (blikworm) en 76,39% (kalissiestok). De items met zeer lage dialectscores zijn

woorden die zeker niet dagelijks gebruikt worden. Meestal zijn het benamingen voor

concepten die bijna verdwenen zijn uit de streek, zoals dieren (blikworm, stekvogel,

eikeronker) of spelletjes die men nu minder speelt (schaverdijnen, ijspaard, top) waardoor de

benamingen niet meer gebruikt worden. De typische uitdrukkingen (liegen dat de molens

draaien, …) en zeer specifieke persoonsbenamingen (wietewaai, taarteklaai) gebruikt men

ook steeds minder omwille van de té specifieke betekenis. Ze worden hoe langer hoe meer

vervangen door algemenere tussentaal- (vb. ne raren, nen dwazen) of AN-woorden.

Hinskens (1986: 195) stelt zich bij het begrip frequentie een vraag: “Betekent een hoge

frequentie een grote „slijtage‟ en daardoor een grote verliesgevoeligheid of is het,

omgekeerd, juist zo dat lemmata die vaak gehanteerd worden ook extra beklijven als

klankgestalte, waardoor ze juist zeer weinig verliesgevoelig zijn?”. In dit onderzoek blijkt dat

het overgrote deel van de woorden met een grote frequentie ook de meest bekende en

gebruikte zijn.

5.4.3. Invloed van de geografische verspreiding van de begrippen

De hypothese luidde dat begrippen met een grote geografische verspreiding het best

bewaard blijven. Hier worden de resultaten met de hoogste en laagste resultaten met elkaar

vergeleken. De nodige gegevens voor het controleren van die verspreiding worden uit de

kaarten van Variatie(s) op je bord! gehaald (voor het veld voeding) en de kaarten uit het

WVD (alle andere velden).

Op de kaarten is inderdaad te zien dat de woorden die helemaal boven aan de lijst (zie tabel

VII) staan, daadwerkelijk de woorden zijn met het grootste geografische bereik. Zo zijn de

Page 107: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

105

begrippen het ontzien, kweetsonder, van ziens kennen, curieuzeneus, zindelijken, leegaard,

sneukelaar, kobbe, puit, maneschijter, marbel, trontinette, … woorden die in heel West- ,

Oost- en vaak zelfs Frans-Vlaanderen voorkomen. Voor deze begrippen is er weinig

concurrentie van andere lexicale vormen met dezelfde betekenis. Benamingen voor dieren

hebben soms ook een grote spreiding (vb. blikworm, lokketis), maar er zijn andere factoren

die voor de achteruitgang van die lexemen zorgen (zie 5.4.1.).

De begrippen met de laagste scores hebben een veel beperktere spreiding: meestal komen

ze enkel voor in het zuidoosten van West-Vlaanderen en eventueel in het westen van Oost-

Vlaanderen (vb. wietewaai, pretmadam, flieflotter, eikeronker, kraaiestekker …). Er zijn

laagscorende woorden die over heel West-Vlaanderen voorkomen, maar dan hebben die te

maken met veel lexicale variatie voor hetzelfde concept (vb. taarteklaai, muiker, kriepe, plote,

sperrewaan, overspringertje…). De verwachte hypothese klopt.

Dat de geografische verspreiding een grote invloed heeft op al dan niet verdwijnen van

begrippen, is in meerdere onderzoeken aangetoond. Zo vermeldt Hinskens (1986: 194) de

dialectgeografische verbreiding van woordtypen als een mogelijke parameter voor

dialectonderzoek. Hij geeft het voorbeeld van een onderzoek naar Zweeds dialect, waarbij

blijkt dat er een hoge positieve correlatie bestaat tussen de ruimtelijke verbreiding en de

resistentie van dialectkenmerken. Ook Van Keymeulen (1993: 92) haalt als belangrijkste

factoren van dialectverlies de taalattitude van de bevolking aan of de grootte van het

geografische areaal dat het traditionele lexeem bestrijkt.

De schaalvergroting van het leven zorgde ervoor dat mensen in andere regio‟s gingen

werken en studeren. Daardoor blijven dialectwoorden die ook nog gebruikt worden op zestig

kilometer van de eigen streek, geschikt voor communicatie. Dialectwoorden die enkel in de

eigen geboortestreek gangbaar zijn, kan men in een andere provincie niet meer gebruiken.

Woorden met een beperkte regionale verspreiding worden nu snel verdrongen door

standaardtaal- of tussentaalvarianten. Het resultaat is dikwijls dat de dialectterm

gemarginaliseerd wordt en de „laagst gewaardeerde‟ connotatie krijgt. “Lexicale verschillen

krijgen in toenemende mate een sociale dimensie; woorden die oorspronkelijk veelal een

heteronymisch karakter hadden (d.w.z. door regionaal verschillende groepen werden

gebruikt) gaan functioneren als stilistisch en sociaal gedifferentieerde (bijna-) synoniemen

binnen dezelfde sprekersgroepen […].” (Hagen en Sturm 1982: 48).

Page 108: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

106

6. Algemeen besluit

Mijn onderzoek toont aan dat er in Meulebeke volop lexicaal dialectverlies aan de gang is.

De sociale parameter leeftijd is hierbij de belangrijkste factor. Jongeren kennen en gebruiken

veel minder dialectwoorden dan oudere personen. De grootste oorzaak is de sterk

veranderde maatschappij. De jongeren blijven niet meer in de lokale regio zoals vijftig jaar

geleden en dan volstaat het dialect niet langer als communicatiemiddel. Het verlengen van

de leerplicht en de grote aanwezigheid van de media zorgen voor een langer contact met de

standaardtaal. Ouders geven het dialect ook niet meer door aan hun kinderen. Dialect is in

de jaren zestig (na Expo ‟58) gemarginaliseerd geraakt. Het wordt in toenemende mate

geassocieerd met onbeschaafdheid en ongeletterdheid, wat ervoor zorgt dat vooral

hoogopgeleiden het dialect inruilen voor een meer standaardtalige variant. “Niet-

standaardtaal geeft over het algemeen aanleiding tot een positieve beoordeling wat betreft

sociale attractiviteit en groeps- en etnische solidariteit, maar tot een negatieve inschatting

van intelligentie en maatschappelijk succes.” (Hagen en Sturm 1982: 72). In dit onderzoek

echter blijkt de parameter opleiding van de informant een eerder geringe invloed te hebben,

evenals de opleiding van de moeder. Mannen behaalden in de enquête iets hogere

dialectscores dan vrouwen. Mannen blijken vooral een voorkeur te hebben voor

dialecttermen omdat ze solidariteit uitdrukken. Vrouwen daarentegen willen zich profileren in

de maatschappij via een „nette‟ taal.

Het semantische veld waartoe een woord behoort, blijkt zeer belangrijk te zijn.

Dialectwoorden die tot sociale domeinen behoren, hebben een grotere overlevingskans dan

woorden die niet-alledaagse voorwerpen benoemen (zoals dieren en spelletjes). De

frequentie en geografische verspreiding hebben eveneens een grote invloed: woorden die in

een groot gebied voorkomen en vaak gebruikt worden, blijven zeer bekend.

De grootste resistentie vertonen die lexicale dialectismen die (a) over een vrij groot gebied verspreid zijn en daardoor ook vaak in tussentaal infiltreren en (b) begrippen benoemen die tot de dagelijkse informele ervaringswereld van de dialectspreker behoren en zelden in formele(re) situaties ter sprake komen. (Taeldeman 1991: 47).

De meeste typische dialectwoorden zijn nog bekend bij Meulebekenaren, maar vooral de

jongeren kiezen vaker voor tussentaal. Dialect verliest steeds meer functies aan het

prestigieuze Algemeen Nederlands. Toch blijft West-Vlaanderen een gebied waar

dialectgebruik nog steeds zeer populair is in informeel taalgebruik. Het is nu eenmaal

„gezelliger‟ om in het West-Vlaams te praten dan in het Algemeen Nederlands. Hagen en

Sturm geven het principe van „the least effort‟ als verklaring voor de hardnekkigheid van het

dialect: In de informele omgang kiest iedereen voor de taal die hij met de minste inspanning

Page 109: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

107

kan produceren. Bij het praten van standaardtaal is er voortdurend controle nodig en toetsing

aan regels (Hagen & Sturm 1982: 16).

Toch kunnen we er niet omheen, het dialect is bezig met te verdwijnen en maakt plaats voor

een regiolect:

De spectaculaire toename van de mobiliteit en de verhoging van het A.N.-aanbod via onderwijs en media, zorgt voor een nivellering van het dialectlandschap en een toenadering van de dialecten tot de standaardtaal. De duidelijke systeemscheiding tussen traditionele streektaal en bovengewestelijk A.N. moet plaatsmaken voor een brede variatieruimte waarin dialect, regiolect en regionaal gekleurde standaardtaal in een onstabiele verhouding met elkaar coëxisteren. In dit spanningsveld is de richting van de dynamiek duidelijk en onomkeerbaar: aan de eeuwenlange spontane ontplooiing van de dialecten is een einde gekomen, en vrijwel alle veranderingen die we vandaag de dag waarnemen, komen neer op aanpassing aan de cultuurtaal of wat daarvoor wordt aanzien. (Devos 1993: 50).

Taeldeman (1991: 47) komt tot de volgende vaststelling over de Vlaamse dialecten: “Ze

genieten een lage sociale waardering, ze worden steeds minder gebruikt, ongeveer één

vierde van de Vlaamse jongeren kent niet eens meer een dialect en ten slotte zijn die

dialecten aan een voortschrijdende nivellering toe.” Het dialect wordt dan wel minder als

opvoedingstaal voor de kinderen gebruikt, maar het behoudt zijn status als omgangstaal bij

volwassen West-Vlamingen. De kinderen van vandaag groeien nog altijd in een West-

Vlaamse omgeving op, maar het is twijfelachtig dat ze ooit zelf de dialectische woordenschat

zullen gebruiken (Devos & Vandekerckhove 2005: 148). Het West-Vlaamse accent zal echter

nog heel lang behouden blijven.

Page 110: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

108

7. Bibliografie

Brouwer, D. (1987). Language, attitudes and sex stereotypes. In: D. Brouwer en D. de Haas

(red.): Women’s Language, Socialization and Self-image. Dordrecht-Holland/Providence-

USA: Foris publications, p. 212-224.

Brouwer, D. (1989). Gender Variation in Dutch. A Sociolinguistic Study of Amsterdam

Speech. Dordrecht-Holland/Providence-USA: Foris Publications.

De Pauw, T. (2005)., De nieuwe WVD-aflevering Karakter. In: WVD-Contact. Vol. 19, afl.1, p.

14-22.

De Schutter, G. (1980). Dialektonderzoek en het probleem van de informanten. In: J.B.

Berns, J. Daan en J. Goossens (red.): Taal en Tongval themanummer 32, p. 179-211.

De Tier V. en Vandenberghe, R. (1999). Een wereld van erpels en patatten, deuren en

ajuinen: vergelijkingen met doof en gek. In: WVD-Contact. Vol. 13, afl. 1, p. 16-29.

Devos (1993), Na honderd jaar wetenschappelijke dialectstudie. In: Van sneeuwpoppen tot

tasmuurtje. Aspecten van de Nederlandse Taal- en Literatuurstudie (red. L. De Grauwe en J.

De Vos) Spieghel Historiael 33. Gent: Bond Gentse Germanisten, 29-68.

Devos, M. (1998). Van profijtigaard tot vrekgierige pezenwever. In: B. Baillieul, J.

Dambruyne, e.a. (red.): Oost-Vlaamse zanten. Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen.

Vol. 73, afl. 3, p. 226-237.

Devos, M. (2000). Taalsituatie en taalontwikkeling in Vlaanderen. In: Bundel

wetenschappelijke nascholing 2000-2001. Gent: Academia Press, p. 1-12.

Devos, M. (2006). Genese en structuur van het Vlaamse dialectlandschap. In: De Caluwe, J.

en M. Devos (red.): Structuren in talige variatie in Vlaanderen. Gent, Academie Press, p. 35-

61.

Devos, M. en R. Vandekerckhove. (2005). Taal in stad en land: West-Vlaams. Tielt: Lannoo.

Devos, M. en V. De Tier (2009). Aan een ijverig geleerde. Heteroniemen voor „ijverig‟ in de

dialecten van het zuidelijke Nederlands. Ter perse

Ervin-Tripp, S. (1987). About, to and by women. In: D. Brouwer en D. de Haas (red.):

Women’s Language, Socialization and Self-image. Dordrecht-Holland/Providence-USA: Foris

publications, p. 17-26.

Gentner D. (1981). Some interesting differences between nouns and verbs. In: Cognition and

Brain Theory. Vol. 4, afl. 2, p. 161–78.

Page 111: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

109

Gerritsen, M. (1980). Een kwantitatief onderzoek naar sexeverschillen in het Amsterdams. In:

G. Geerts en A. Hagen (red.): Sociolinguïstische studies 1. Bijdragen uit het Nederlandse

taalgebied. Groningen: Wolters-Noordhoff, p. 154-179.

Goossens, J. (2000). De toekomst van het Nederlands in Vlaanderen. In: Ons Erfdeel. Vol.

43, afl. 1, p. 2-13.

Hagen A. en J. Sturm (1982). DCN-cahier 12. Dialect en school. Groningen: Wolters-

Noordhoff.

Hagen, A.M. (1991). Waar is de regenboog gebleven? In: H. Crompvoets en A. Adams

(red.): Kroesels op de Bozzem. Het dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten,

p. 9-17.

Hinskens, F. (1986). Onderzoek van dialectverlies in de lexicale component; enkele

kanttekeningen. In: J.B. Berns, J. Daan en J. Goossens (red.): Taal en Tongval

themanummer 38, p. 185-197.

Hinskens, F., C. Hoppenbrouwers en J. Taeldeman (1993). Dialectverlies en

regiolectvorming, een inleiding. In: F. Hinskens, C. Hoppenbrouwers en J. Taeldeman (red.):

Dialectverlies en regiolectvorming. Taal en Tongval themanummer 6, p. 5-10.

Hoppenbrouwers, C. (1990). Het regiolect: van dialect tot algemeen Nederlands. Muiderberg:

Coutinho.

http://www.meulebeke.be/algemene_info/kaart/geografische_gegevens.aspx (geraadpleegd

op 16 april 2009)

Ryckeboer, H. (1991). De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen. Oost- en

West- en Zeeuws-Vlaanderen. In: H. Crompvoets en Ad Adams (red.): Kroesels op de

Bozzem. Het dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, p. 167-178.

Ryckeboer, H. (1991). De top-tien enquête van de dialektwoorden in Vlaanderen. In: WVD-

Kontakt. Vol. 5, afl. 1, p. 14-20.

Ryckeboer, H. (1995). ‟t Viel een neusdoek bachten mijn zatte. Dialectverlies in West- en

Oost-Vlaanderen. In: R. Belemans en H.H.A. van de Wijngaard (red.): Het dialectenboek 3.

Dialect in beweging. 100 jaar na de enquêtes van Willems en Aardrijkskundig genootschap.

Groesbeek: Stichting Nederlandse Dialecten, p. 239-252.

Scholtmeijer, H. (1999). Naast het Nederlands: Dialecten van schelde tot Schiermonnikoog.

Amsterdam: Contact.

Taeldeman , J. (1991). Dialect in Vlaanderen. In: H. Crompvoets en A. Adams (red.):

Kroesels op de Bozzem. Het dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, p. 34-

52.

Taeldeman, J. (1989). De taaltoestand in Vlaanderen. In: Neerlandica Wratislaviensia IV, p.

77-90.

Page 112: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

110

Taeldeman, J. (2000). De regenboog van de Vlaamse dialecten. In: M. Devos, J. De Caluwe

en J. Taeldeman (red.): Het taallandschap in Vlaanderen. Bundel wetenschappelijke

nascholing 2000-2001. Gent: Academia Press, p. 1-15.

Van Bree, C. (1985). Onderzoek naar de invloed van de standaardtaal op het dialect. Enige

methodische overwegingen. In: J. Taeldeman en H. Dewulf (red.): Dialect, Standaardtaal en

Maatschappij. Leuven/Amersfoort: Acco, p. 203-214.

Van Bree, C. (1992). The stability of language elements in present-day eastern Standard-

Dutch and eastern Dutch dialects. In: J. van Leuvensteijn, J. Berns (red.): Dialect and

Standard Language in the English, Dutch, German and Norwegian Language Areas, p. 178-

203.

Van Dale 2005 = Boon, Ton den / Geeraerts, D. (red.) (2005), Van Dale Groot woordenboek

van de Nederlandse taal, elektronische versie van de 14de uitgave. Utrecht/Antwerpen, Van

Dale Lexicografie.

Van Den Heede, V. (1994). De spin in de Vlaamse dialekten. In: WVD-Kontakt. Vol. 8, afl. 2,

p. 17-20.

Van der Sijs, N. (2002). Taal in stad en land. Hoe staat het met het dialect? In: Onze Taal 5,

p. 124-125.

Van Keymeulen, J. (1988-1989). Woorden om van te snoepen. In: WVD-Kontact. Vol. 2, afl.

2, p. 11-15; vol. 3, afl. 1, p. 13-15.

Van Keymeulen, J. (1992). De teloorgang van de dialekten. In: WVD-Kontakt. Vol. 6, afl. 1-2,

p. 17-20.

Van Keymeulen (1993). De algemene woordenschat in de 3 grote regionale woordenboeken

(WBD, WLD, WVD). In: L. De Grauwe en J. De Vos (red.): Van sneeuwpoppen tot

tasmuurtje. Aspecten van de Nederlandse Taal- en Literatuurstudie. Spieghel Historiael 33.

Gent: Bond Gentse Germanisten, p. 69-114.

Van Keymeulen, J. (1993). Een verkennend taalgeografisch onderzoek naar lexicaal

dialectverlies in Nederlandstalig België. In: F. Hinskens, C. Hoppenbrouwers en J.

Taeldeman (red.): Dialectverlies en regiolectvorming. Taal en Tongval themanummer 6, p.

75-101.

Van Keymeulen, J. (1994). De benamingen voor de vlinder in Frans-, Oost- en Zeeuws-

Vlaanderen. In: WVD-Kontakt. Vol. 8, afl. 1, p. 13-20.

Van Keymeulen, J. (2000). De benamingen voor de regenworm in de zuidelijk-Nederlandse

dialecten. In: V. de Tier, M. Devos en J. Van Keymeulen (red.): Huldealbum Hugo

Ryckeboer. Nochtans was scherp van zin. Gent : Universiteit Gent, Vakgroep Nederlandse

Taalkunde, p. 465-475.

Van Renterghem, E., V. De Tier en J. Van Keymeulen (2007). Variatie(s) op je bord! Dialect

en jongerentaal voor eten en drinken. Deinze: Van Daele.

Page 113: Lexicaal dialectverlies in Meulebeke: Een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/710/RUG01-001414710...plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een „dialectrenaissance‟:

111

Vandekerckhove, R. (2005). De taalhistorische gelaagdheid van het West-Vlaamse

dialectbuffet. In: V. De Tier, R. Keulen, J. Swanenberg (red.): Proeve van dialect: een kijkje

in de keuken van de Nederlandse dialecten. Groesbeek: Stichting Nederlandse Dialecten, p.

303-313.

Vandenberghe, R. (2006). Marbelen of Pekkelen? Ienkelen of Buksje over d'hage? Katje-

d'raan of Katje-duuk? Met 't sjchietlap of Met de klakkebusse? Op de renne of Op de sliere:

wat spelen we vandaag in West- en Frans-Vlaanderen? In: V. De Tier, R. Keulen, J.

Swanenberg (red.): Dialect in het spel. Groesbeek: Stichting Nederlandse Dialecten, p. 349-

375.

Willemyns, R. (1981). Beschaafd Nederlands of Beschaafdennederlands? In: R. Willemyns:

Taal en communicatie in Vlaanderen. Socio- en psycholinguïstische beschouwingen i.v.m.

taalgedrag en taalgebruik. Brussel: Vrije Universiteit, p. 35-40.

Willemyns, R. (1981). Invloed van „power‟ en „solidarity‟ op het gebruik van dialect en

standaardtaal in Vlaanderen. In: R. Willemyns: Taal en communicatie in Vlaanderen: Socio-

en psycholinguïstische beschouwingen i.v.m. taalgedrag en taalgebruik. Brussel: Vrije

Universiteit, p. 1-14.

Willemyns, R. (1981).Taalgedrag en taalgebruik als klasse-indicatoren. In: R. Willemyns:

Taal en communicatie in Vlaanderen. Socio- en psycholinguïstische beschouwingen i.v.m.

taalgedrag en taalgebruik. Brussel: Vrije Universiteit, p. 41-55.

WVD = Devos, M., e.a. (1979 - ). Woordenboek van de Vlaamse dialecten. Deel III:

Algemene woordenschat. Aflevering 1: Vogels, Aflevering 2: Land- en waterfauna. Aflevering

4: Karakter. Aflevering 5: Verstand en gevoel. Aflevering 6: School en kinderspelen.

www.bntl.nl (geraadpleegd tussen 21 maart en 7 mei 2009)