Krax+ 1.1

48
thema's van kinderen en jongeren in perspectief België - Belgique PB Gent X 3/8812 12 Jeugdbeleid in België volgens Europees rapport 25 Ruimtelijke Planning mee bepalen? Gebruik je stem! 36 Interview met socioloog Loïc Wacquant

description

Krax+ is het expertiseblad van De Ambrassade. Krax+ focust op thema's met een impact op kinderen, jongeren en hun organisaties.

Transcript of Krax+ 1.1

Page 1: Krax+ 1.1

ABONNEMENTENKrax+ verschijnt drie maal per jaar. Een abonnement op Krax+ is gratis. Wil je het magazine ontvangen, je abonnement stopzetten of je persoons-gegevens wijzigen? Surf naar www.kraxplus.be voor meer informatie.

Het overnemen van artikels uit Krax+ is toegelaten mits de bron volledig wordt vermeld.

Krax+ is solventvrij gedruktop 100% gerecycleerd papier,met inkten op vegetale basis.V.

U.:

Bra

m V

erm

eire

n I A

renb

ergs

traa

t 1 D

I 10

00 B

russ

el

thema's van kinderen en jongeren in perspectief

België - Belgique

PB Gent X

3/8812

12 Jeugdbeleid in België volgens Europees rapport25 Ruimtelijke Planning mee bepalen? Gebruik je stem!36 Interview met socioloog Loïc Wacquant

KRAX_COVER16_DEF.pdf 5/11/12 3:07:37 PM

KRAX_16+_CORR2.indd 1 5/11/12 3:26:03 PM

Page 2: Krax+ 1.1

Krax+, expertiseblad over vijf thema’s die essentieel zijn voor kinderen, jongeren en hun organisaties. Krax+ is een initiatief van Steunpunt Jeugd. De kernredactie bestaat uit experten binnen en buiten het jeugdwerk.

EVELYNE BLANCKEhoofdredactie

JAN DE RYCKeindredactie

BART VANHOENACKER (KATHO), DOMINIQUE VERSCHUREN (In Petto Jeugddienst), ELS MEERSSCHAERT (JINT), GEERT BOUTSEN (Sociale School Heverlee), JOHAN MEIRE (Kind & Samenleving), KATHLEEN DE SMEDT (VIP Jeugd), KATRIEN CRISPEYN (Vlaamse Jeugdraad), KRISTOF D’HANENS (Jeugdwerknet), LEEN BARTHOLO-MEUS (VVJ), LOTTE DE BRUYNE (Ladda), MIEKE NOLF (Uit De Marge), NANCY DE BACKER (Steunpunt Jeugd)kernredactie

DAAN BAUWENS, VIRA BENNE-KENS, FRANCIS VANINGELGEM, PETER DEKEYSER, BRIGITTE LAUWERS, NATHALIE VAN CEULEBROECK, FILIP COUSSÉE, HILDE LANGERAERT, HAN VAN NOTEN, KATRIJN GIJSEL, TOON LUYPAERT, JOKE LAUKENS, NELE ANNAERT, GIJS IEVEN, MIET NEYENS, PEPIJN KENNISmedewerkers

DAAN BAUWENS, DANNY WILLEMS, VIRA BENNEKENS, LESLEY VERMEYEN, ROB STEVENS, WWW.FLICKR.COMfotografie

RedactieadresSteunpunt Jeugd – Krax+

Arenbergstraat 1 D, 1000 BrusselT 02 551 13 50F 02 551 13 85www.steunpuntjeugd.be

BRAM VERMEIRENverantwoordelijke uitgever

EMMA THYSSENvormgeving

DRUK IN DE WEER, GENTdruk

394

17

44

+

IN DIT NUMMER...ALLES HEEFT EEN IMPACT!Kwaliteit komt niet vanzelf. Je moet keuzes durven maken en

de focus scherp houden. Dat is de regel die Steunpunt Jeugd,

het kennis- en expertisecentrum over jeugd, jeugdwerk en

jeugdbeleid, voorop stelt in haar werking. We vernauwen ons

kennisvizier tot vijf domeinen die cruciaal zijn in het leven van

kinderen, jongeren en hun organisaties:

Cultuur, Organisatieontwikkeling, Ruimte, Vorming en educatie en Welzijn.

Krax+ zet deze thema's in perspectief en bekijkt hun impact op jonge mensen en hun leefwereld. Dit blad brengt onderzoek,

duiding en boeiende cases. Maar je leest in Krax+ ook eerlijke

opinies en gewaagde standpunten.

Vragen uitlokken, antwoorden stimuleren… Krax+ inspireert jouw denken en doen. Want ook jij hebt een impact!

Evelyne Blancke,hoofdredacteur

Wil je een reactie of suggestie kwijt, oudere artikels opzoeken of je persoonsgegevens corrigeren? Surf dan naar www.kraxplus.be

Naakt in jongerenvoorstellingen

Jongeren door de ogen van kunstenaars

Europa analyseert het jeugdbeleid in België

Van jeugdwerker tot coördinator

Jong zijn vraagt om ruimte

Ruimte in 2050: De toekomstidealen van Vlaamse jongeren

Kinderen en jongeren in de publieke ruimte: leren participeren

Lerende netwerken als methode voor niet-formeel leren

Do's en don'ts voor een geslaagd lerend netwerk

Het valse politieke discours en het onzekere lot van een verloren generatie

Veiligheid, het nieuwe 'amen'

Maak de genderklik, ook bij kinderen en jongeren

48

1217

202325

2933

363944

© D

anny Willem

s

KRAX_16+_CORR2.indd 2 5/11/12 3:26:04 PM

Page 3: Krax+ 1.1

Krax+, expertiseblad over vijf thema’s die essentieel zijn voor kinderen, jongeren en hun organisaties. Krax+ is een initiatief van Steunpunt Jeugd. De kernredactie bestaat uit experten binnen en buiten het jeugdwerk.

EVELYNE BLANCKEhoofdredactie

JAN DE RYCKeindredactie

BART VANHOENACKER (KATHO), DOMINIQUE VERSCHUREN (In Petto Jeugddienst), ELS MEERSSCHAERT (JINT), GEERT BOUTSEN (Sociale School Heverlee), JOHAN MEIRE (Kind & Samenleving), KATHLEEN DE SMEDT (VIP Jeugd), KATRIEN CRISPEYN (Vlaamse Jeugdraad), KRISTOF D’HANENS (Jeugdwerknet), LEEN BARTHOLO-MEUS (VVJ), LOTTE DE BRUYNE (Ladda), MIEKE NOLF (Uit De Marge), NANCY DE BACKER (Steunpunt Jeugd)kernredactie

DAAN BAUWENS, VIRA BENNE-KENS, FRANCIS VANINGELGEM, PETER DEKEYSER, BRIGITTE LAUWERS, NATHALIE VAN CEULEBROECK, FILIP COUSSÉE, HILDE LANGERAERT, HAN VAN NOTEN, KATRIJN GIJSEL, TOON LUYPAERT, JOKE LAUKENS, NELE ANNAERT, GIJS IEVEN, MIET NEYENS, PEPIJN KENNISmedewerkers

DAAN BAUWENS, DANNY WILLEMS, VIRA BENNEKENS, LESLEY VERMEYEN, ROB STEVENS, WWW.FLICKR.COMfotografie

RedactieadresSteunpunt Jeugd – Krax+

Arenbergstraat 1 D, 1000 BrusselT 02 551 13 50F 02 551 13 85www.steunpuntjeugd.be

BRAM VERMEIRENverantwoordelijke uitgever

EMMA THYSSENvormgeving

DRUK IN DE WEER, GENTdruk

394

17

44

+

IN DIT NUMMER...ALLES HEEFT EEN IMPACT!Kwaliteit komt niet vanzelf. Je moet keuzes durven maken en

de focus scherp houden. Dat is de regel die Steunpunt Jeugd,

het kennis- en expertisecentrum over jeugd, jeugdwerk en

jeugdbeleid, voorop stelt in haar werking. We vernauwen ons

kennisvizier tot vijf domeinen die cruciaal zijn in het leven van

kinderen, jongeren en hun organisaties:

Cultuur, Organisatieontwikkeling, Ruimte, Vorming en educatie en Welzijn.

Krax+ zet deze thema's in perspectief en bekijkt hun impact op jonge mensen en hun leefwereld. Dit blad brengt onderzoek,

duiding en boeiende cases. Maar je leest in Krax+ ook eerlijke

opinies en gewaagde standpunten.

Vragen uitlokken, antwoorden stimuleren… Krax+ inspireert jouw denken en doen. Want ook jij hebt een impact!

Evelyne Blancke,hoofdredacteur

Wil je een reactie of suggestie kwijt, oudere artikels opzoeken of je persoonsgegevens corrigeren? Surf dan naar www.kraxplus.be

Naakt in jongerenvoorstellingen

Jongeren door de ogen van kunstenaars

Europa analyseert het jeugdbeleid in België

Van jeugdwerker tot coördinator

Jong zijn vraagt om ruimte

Ruimte in 2050: De toekomstidealen van Vlaamse jongeren

Kinderen en jongeren in de publieke ruimte: leren participeren

Lerende netwerken als methode voor niet-formeel leren

Do's en don'ts voor een geslaagd lerend netwerk

Het valse politieke discours en het onzekere lot van een verloren generatie

Veiligheid, het nieuwe 'amen'

Maak de genderklik, ook bij kinderen en jongeren

48

1217

202325

2933

363944

© D

anny Willem

s

KRAX_16+_CORR2.indd 3 5/11/12 3:26:07 PM

Page 4: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 4

+ cu

ltuu

r +

NAAKT IN JONGEREN-VOORSTELLINGEN TABOE OF DOODNORMAAL?Karen Verhulst, Karlien Vermeulen, Kristof D’hanens

+ c

u l

tuur +

“Een groep kinderen kwam onlangs naar mijn voorstelling kijken, en vooraf kwam de leidster mij vragen of er blote mensen te zien zouden zijn, want onze moslimjongeren mogen geen blote mensen zien.” Dat zei theatermaker Jan Decorte onlangs in het Radio 1-programma Joos, wat quasi onmiddellijk werd opgepikt door kwaliteits-krant De Morgen.1 De discussie over naakt in

© D

anny Willem

s

jongerenvoorstellingen is bijzonder actueel en roept heel wat prangende vragen op: moeten theatermakers rekening houden met naakt in jon-gerenvoorstellingen? Bestaat er zoiets als ‘functioneel naakt’ in jeugdvoorstellingen? In welke mate moet naakt worden aangekondigd? Krax+ legde het oor te luister bij de hoofdrol- spelers in deze controverse.

Het theaterstuk Bakchai toont naakt, en dat zint niet elke jongere.

KRAX_16+_CORR2.indd 4 5/11/12 3:26:09 PM

Page 5: Krax+ 1.1

5 I K

RA

X+

+ cultuur +

De nieuwe preutsheidNaakt op het toneel is niet nieuw. Bij de oude Grieken was er al naakt op het toneel te zien. In de Renaissance in de zestiende eeuw was het ook courant. En in meer postmoderne stukken is naakt op het toneel vaak een manier om een vervreemdings-effect te bereiken. De manier waarop het publiek op die naaktscènes reageert, verschilt evenwel van tijd tot tijd. Zeker als het om theater-voorstellingen met jongeren gaat. De laatste jaren is er een duidelijke shift te merken naar meer terughou-dendheid.In het bewuste stuk in De Morgen heeft Jo Roets, artistiek leider van theatergezelschap Laika, het over ‘de nieuwe preutsheid’: “Wij hebben het zelf ook al een paar keer meegemaakt dat er bij allochtone jongeren controverse ontstaat over bepaalde scènes. Meestal is dat heel wisselend: een man in een onder-broek zal geen problemen opleveren, maar als een blonde actrice iets te veel met haar kont schudt, voel je meteen dat het een item wordt. En dat gaat om jongeren van ouder dan vijftien.” Marij De Nys heeft de dagelijkse leiding bij het Brusselse kunstenhuis BRONKS, en is er verantwoordelijk voor de educatieve voorstellingen in het secundair onderwijs. Voor haar geldt een duidelijk onderscheid tussen kindervoorstellingen en stukken voor jongeren. Zij spreekt zich genuanceerd uit: “Het is moeilijk om over ‘jongeren’ in het algemeen te spreken. Er zijn evenveel manieren om naar naakt in voorstellingen te kijken als er soorten jongeren, opvoedingen, achtergronden en contexten zijn. Maar dat is bij volwassenen niet

anders. De achtergrond, religie of cultuur bepalen mee hoe je naar een voorstelling kijkt. Leerlingen voor wie naakt in het dagelijkse leven of door hun religieuze overtuiging taboe is, zullen het erg moeilijk hebben om naakt in een voorstelling in de juiste dramatische context te plaatsen. Hetzelfde zie je trouwens bij leerlin-gen die worstelen met hun eigen lichaam of seksualiteit.”

Preutsheid uit schaamtegevoel“Het is ons ook al opgevallen dat de huidige generatie jongeren relatief conservatief is in haar opvattingen”, vertelt Boris Cruyssaert, persverant-woordelijke bij Sensoa. “Jongeren en naaktheid blijft een moeilijk huwelijk. Het lichaam van jongeren is in volle ontwikkeling. Ze groeien en verande-ren. Sowieso gaat dat gepaard met een zekere preutsheid, en hebben ze niet veel zin om hun eigen lichaam te tonen. Dat was vroeger ook zo. Toen onze generatie samen douchte in clubverband, deden we dat ook niet omdat we dat zo leuk vonden. Daarom kan je je de vraag stellen of die preutsheid van jongeren zo nieuw is. Misschien schamen ze zich gewoon voor hun eigen lichaam, waaraan ze nog niet gewend zijn. Dat is op zich niet zo uitzonderlijk.”

“Misschien schamen ze zich gewoon voor hun eigen lichaam.”Boris Cruyssaert (Sensoa)

Bij BRONKS vinden ze ‘eerlijk naakt’ net een argument voor dat schaamte-gevoel: “In een theatervoorstelling biedt eerlijk naakt een tegenwicht voor de hyperkapitalistische, op reclame gerichte maatschappij waarin de westerse jongeren opgroeien”, legt Marij De Nys uit. “Het meeste naakt waarmee zij worden geconfronteerd in de media houdt hen een toekomst-beeld voor dat nauwelijks bereikbaar is. Hen leren kijken naar hoe een man of vrouw er werkelijk uitziet, helpt hen ook om zichzelf te aanvaarden zoals ze zijn.”

Naakt aankondigen?“Het soort naakt bepaalt de reacties die je krijgt. En bovendien is de context van de voorstelling zelf erg belangrijk”, gaat De Nys verder. “Wanneer de leerlingen naar een schoolvoorstelling gaan kijken, zitten ze daar in principe ‘omdat het moet’ en niet uit vrije wil. Als ze tijdens zo’n voorstelling worden geconfronteerd met inhoud die ze moeilijk kunnen plaatsen, of waar ze net een heel duidelijke visie op hebben, is dat niet hun keuze geweest. Dat bepaalt zeker mee hun reactie. Bovendien willen sommige jongeren zich bij schoolvoorstellingen al eens profileren tegenover hun klasgenoten.”

Daarom kiezen ze er bij BRONKS voor om elke schoolvoorstelling die bij hen wordt getoond in de klassen te gaan inleiden. Doordat ze de juiste sleutels krijgen aangereikt, kunnen jongeren zo >

In een theatervoorstelling biedt eerlijk naakt een tegenwicht voor de hyperkapitalistische, op reclame gerichte maatschappij waarin de westerse jongeren opgroeien.”

1 De Morgen van 13/01/2012

KRAX_16+_CORR2.indd 5 5/11/12 3:26:10 PM

Page 6: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 6

+ cu

ltuu

r +

veel meer uit een theaterervaring halen dan gewoon ‘een namiddag geen les’. Daarnaast leren ze op die manier ook het medium ‘theater’ kennen.

“Als er naakt wordt getoond zal ik dat soms op voorhand zeggen, maar soms ook niet”, vertelt De Nys. “Het hangt af van de school, de leeftijd van de leerlingen en van de voorstelling. In bepaalde gevallen is het zo dat je, door erbij stil te staan in de inleiding, de klemtoon te veel op het naakt legt, en daardoor de focus van het geheel weghaalt. Soms is het echter nodig dat de jongeren op voorhand worden ingelicht, omdat je weet dat de reacties in de zaal te veel zullen storen of eveneens de focus van het geheel zullen weghalen. Ervoor zorgen dat de scholen in voor hen gepaste voorstellingen terechtkomen is zowel voor de leerlingen als voor de artiesten en de vertelling opportuun. De juiste educatieve omkadering zorgt er bovendien voor dat de leerlingen niet met vragen of frustraties hoeven te blijven zitten. We nemen wat dat betreft graag onze verantwoordelijk-heid op. Dat het een keer misgaat kan je niet altijd voorzien, maar daaruit leren we dan wel weer bij voor de toekomst.”

Labels als oplossing?Bij films en computergames bestaat er een systeem van labels, waarmee aan de jongeren en hun ouders wordt aangegeven dat er naakt te zien zal zijn. Boris van Sensoa vindt zo’n systeem weinig zinvol voor theater. “Ik kan me moeilijk voorstellen dat leerkrachten of jongerenwerkers die naar het theater gaan, zomaar de eerste de beste voorstelling uitkiezen. Ze maken meestal een heel bewuste keuze, afhankelijk van wat de jongeren iets kan bijbrengen. Is het nodig om daar meteen labels op te kleven? Zoiets kan je ook een vorm van censuur noemen. Het hangt ervan af over welke soort jongeren we spreken, of er vooraf een gesprek is geweest… Er zijn zoveel zaken die in overweging moeten worden genomen. Een label zou dan te kort door de bocht zijn.”

Anders voor autochtonen en allochtonen?“In Brussel zeg ik het de laatste jaren echter vaker wel dan niet”, klinkt het bij BRONKS. “Dat komt omdat de ervaring leert dat er steeds meer leerlingen vanuit hun cultuur of religie de ogen sluiten of geschokt reageren op naakte acteurs of actrices. Terwijl dat naakt gewoon een deel van een verhaal is, een verhaal dat hen iets kan bijbrengen.”“Maar ik vind dat we als Brussels jeugdtheater daar zeker een opvoedende rol in spelen, zonder dat we belerend willen zijn. Het is een deel van onze missie om de jongeren hun blik op de wereld te verruimen, hun kritische zin aan te wakkeren, zonder zich te verliezen in haat of onverdraagzaamheid, los van religie of culturele achtergrond”, aldus Marij De Nys.

“Wij hebben nog niet ervaren dat jongeren van vreemde afkomst meer problemen zouden hebben met naakt in jongerenvoorstellingen,” vertelt Danny Theuwis, programmator muziek en literatuur van 30CC, het cultuurcentrum van Leuven, “maar we proberen die dingen wel op te vangen.” Naakt in jongerenvoorstellingen vindt hij geen probleem, op voorwaarde dat het bij het artistiek en creatief proces van een voorstelling hoort. “Jongeren zijn bij voorstellingen met naakt erin vaak conservatiever dan volwasse-nen.” Ook hij wijst erop dat mensen met een verschillende afkomst of religie op een verschillende manier zullen reageren. “Dat is bij naakt zo, maar evengoed voor andere thema’s.”

In KVS loopt momenteel een voorstelling over het leven van Muhammad Ali. Het wordt gebracht door allochtone jongeren en boksers. Een van de thema’s die aan bod komen, is de rol van de vrouw. “Als je die voorstelling ziet, begrijp je de cultuurverschillen heel snel. Maar die voorstelling is wel een zeer mooi voorbeeld van hoe je vandaag een voorstelling maakt met jongeren in Brussel. En hoe scherp de tegenstel-lingen soms zijn.”

Danny Theuwis van 30CC ondervindt geen verschillen tussen allochtone en autochtone jongeren.

“Er zijn evenveel manieren om naar naakt in voorstellingen te kijken als er soorten jongeren, opvoedingen, achtergronden en contexten zijn.”

KRAX_16+_CORR2.indd 6 5/11/12 3:26:10 PM

Page 7: Krax+ 1.1

7 I K

RA

X+

+ cultuur +

Geen ‘naakt om naakt’Denken de jongeren er zelf ook zo over? De zestienjarige Laura S. houdt van theater. Ze volgt zelf als hobby de opleidingen ‘woord’ en ‘toneel’ aan de academie, en is geïnteresseerd in alles wat ermee te maken heeft. Maar ook Laura is geen grote fan van naakt in jongerenvoorstellingen. “Bij naakt in toneelvoorstellingen moet ik meteen denken aan Daniel Radcliffe in Equus. Ik heb die voorstelling niet gezien, maar ik vond het wel gedurfd van hem. Ik zou dat als acteur zelf niet doen, vooral niet in een toneel-stuk gemaakt voor en door jongeren. Jongeren zijn toch nog steeds onzeker over zichzelf, en zo’n voorstellingen maken hen misschien nog onzeker-der.”Bestaat er zoiets als functioneel naakt? Volgens Laura wel. “Als een voorstelling naakt echt als thema van de voorstelling uitspeelt, denk ik niet dat ik daarnaar zou gaan kijken”, vertelt Laura. “Maar als ik een voorstelling zie waarvan de inhoud me aanspreekt, zou ik wel nog altijd gaan. Dan maakt het niet uit of er nu naakt in voorkomt of niet.”De inhoud primeert dus op de vorm. Maar als studente aan de academie is ze wellicht niet representatief voor haar leeftijdsgenoten? “Ik denk inderdaad dat mijn klasgenoten anders zouden reageren op naakt in

een toneelvoorstelling dan ik zou doen. Als je zelf veel met woord en toneel bezig bent, kan je dat beter plaatsen. Dat maakt toch wel een verschil.”

De eeuwige golfbeweging der generatiesHoe zal deze tendens evolueren in de toekomst? Boris Cruyssaert vermoedt

“Jongeren leren kijken naar hoe een man of vrouw er werkelijk uitziet, helpt hen ook om zichzelf te aanvaarden zoals ze zijn.”

dat het bij dit soort controverses vaak om golfbewegingen gaat: “De ene generatie is al wat conservatie-ver dan de andere, en als tegen-reactie gaat de volgende generatie misschien veel opener zijn. Het is niet nodig om doemscenario’s te ontwikkelen omdat het enkel erger zal worden.” ×

KRAX_16+_CORR2.indd 7 5/11/12 3:26:10 PM

Page 8: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 8

+ cu

ltuu

r +

EXPOSITIE ‘GEVAARLIJK JONG’JONGEREN DOOR DE OGEN VAN KUNSTENAARSDominique Verschuren

Ronald Ophuis, Marches Funèbres, 2009, olie op doek

+ c

u l

tuur +

KRAX_16+_CORR2.indd 8 5/11/12 3:26:13 PM

Page 9: Krax+ 1.1

9 I K

RA

X+

+ cultuur +

Hoe verleidelijk staat ze daar in haar korte jurkje? Uitdagend, wiegend met haar heupen, een leeftijd amper uitgedrukt in dubbele cijfers. Hoeveel betaal je voor haar? En wat houdt je op afstand: haar felle, intimide-rende ogen, of de revolver in haar rechterhand?Ronald Ophuis schilderde deze kindsoldaat enkele jaren geleden. Hij velt geen oordeel, hij registreert. Dit meisje is een van de jongeren die de tentoon-stelling Gevaarlijk Jong bevol-ken. Een expositie in het Museum Dr. Guislain over het kind in gevaar en het kind als gevaar. Hoe gaan volwassenen om met die dunne scheidslijn? Hoe zien kunstenaars de dreiging? En waar komt de angst vandaan? Van buiten of uit onszelf?

Op een namiddag trek ik naar het Museum Dr. Guislain, gehuisvest in een psychiatrische instelling in Gent. De makers van Gevaarlijk Jong willen de bezoekers meegeven wat er omgaat in een kind, met de retorische vraag: ‘Bent u nooit kind geweest?’ Ik wil zelf ervaren wat de veelbesproken tentoonstelling in mij losmaakt. Patrick Allegaert, artistiek directeur van het museum, vergezelt me op mijn wandeling door de merkwaardige ruimten. Hij geeft tekst en uitleg, maar reikt evengoed weer nieuwe vragen aan…

Allegaert: “Ik denk dat kunstenaars, zeker zij die met kinderen en jeugdcul-tuur bezig zijn, proberen om zo goed mogelijk te veruitwendigen wat er echt in zo’n kind leeft. Zij willen de ogen van andere volwassenen openen door te zeggen: ‘Kijk daar eens naar.’ Ook thema’s die volwassenen wel herken-nen, maar die zij hebben geschrapt of zijn vergeten. ‘Hoe voelde ik mij? Hoe was ik toen ik zes of acht of vijftien jaar was?’ Dat schuiven veel volwassenen van zich af.”

Het ideologische programma We houden stil voor enkele bevreem-dende foto’s. Ik zie iets als een levende barbiepop. Het meest merkwaardige is de verhouding tussen haar gezicht en de rest van het lichaam. Of eigenlijk: hoe haar gezicht eruit ziet. Een dikke laag make-up geeft haar een masker van een vrouw van rond de dertig. Haar lichaampje verraadt echter hoe jong ze is: niet ouder dan acht, negen jaar. De kinderen in deze fotoreeks worden ‘geseksualiseerd’: ze hebben hun onschuld verloren. Een onschuld die is weggeborgen achter een pose uit een mannenblad.

Door jonge Barbies te portretteren, maakte fotografe Susan Anderson een portret van een ideologisch program-ma. Allegaert: “Volwassen verwachtin-gen van het kind worden vaak ideolo-gisch ingekleurd. Dat maakt een echte ontmoeting tussen kind en volwassene extra moeilijk, omdat men vanuit een bepaald gezichtspunt iets van dat kind verwacht. Als dat kind niet aan die verwachting beantwoordt, vinden we dat problematisch.”

Susan Anderson, Kasinda, 8 jaar, Nashville, Tennessee, 2008, foto

Ruud van Empel, Generation #3, 2011, cibachrome, dibond, plexiglas

“Volwassen verwachtingen van het kind worden vaak ideologisch ingekleurd. Dat maakt een echte ontmoeting tussen kind en volwassene extra moeilijk.”

>

Ruud van Empel assembleerde een schoolfoto van allemaal dezelfde kinderen. Niet letterlijk dezelfde, maar wel zijn ze één voor één gekidnapt in hetzelfde keurslijf. Ze zien er onschuldig uit, op zo’n steriele manier dat hun eigenheid, de persoonlijkheid van hun ziel, is uitgegomd. Allegaert: “Als wij ideologisch geprogrammeerd kijken naar jongeren, worden zoveel kansen tot een echte ontmoeting in de kiem gesmoord. Vroeger moesten kinderen braaf zijn. Nu kom je het woordje ‘braaf’ niet zo snel meer tegen. En toch is het ideologische programma meer dan ooit tevoren aanwezig.” Een lerares, die net als ik de expo bezoekt, vult aan: “Het zit ‘m niet alleen in grote levenskeuzes die ze moeten maken. De kinderen moeten bijvoorbeeld lachen voor de communiefoto, en ze moeten die dag blij zijn. Dat is ook een vorm van druk die op kinderen wordt gelegd.”

KRAX_16+_CORR2.indd 9 5/11/12 3:26:16 PM

Page 10: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 1

0+

cult

uur

+

Bij het volgende werk duiken we plotseling honderd jaar terug in de tijd. Kinderen in de Borinage. Deze hel op aarde maakte van hen arbeiders in een miniatuuruniform. Hun toekomst was uitzichtloos. Wij noemen het nu kinder-mishandeling. Maar dat is niet het volledige verhaal. Arbeid, zij het gereguleerd, gaf jongeren een gevoel van zelfredzaamheid, verantwoorde-lijkheidszin en eigenwaarde. Een andere ontwikkeling dan school, maar daardoor niet minder ontwikkeling. Of je hier kan spreken van een ideologisch programma is niet de belangrijkste vraag. Interessanter is het om van de neerslachtige kinder-hoofden in de schamele Waalse huizen een tijdsprong te maken naar de uitgedoste kindvrouwtjes. Een wereld van verschil. Nederigheid naast narcistisch exhibitionisme, maar in beide gevallen een gevaar voor de kinderen. In beide gevallen ook een gevaar dat is opgelegd door volwasse-nen. Is dit pure mishandeling? Het is op z’n minst de ultieme ontkenning van het kind-zijn.

Wat is kind-zijn?Maar wat is dat eigenlijk, kind-zijn? Kunnen wij, volwassenen, dat wel ervaren? Of zijn kinderen en jongeren ons altijd te slim af? Filosoof Jean-Jacques Rousseau pleitte er in zijn boek Emile, ou De l’éducation voor om het kind zo veel mogelijk kind te laten

zijn. De mens was ethisch goed geboren, de natuur was superieur. Laat kinderen zo lang mogelijk drijven op hun instinct voor ze het harnas van de ratio aangemeten krijgen. Laat jongeren zo lang mogelijk vrij, zo stelde Rousseau. De kinderjaren zijn ons, volwassenen, onbekend, en dat terwijl onderzoekers juist een beroep doen op volwassenen om iets te weten te komen over jongeren. Dixit Rous-seau.“Kunnen wij kinderen begrijpen?”, vraag ik aan mijn gids. Allegaert: “In die vraag zit bijna een ingebakken ‘nee’. En toch moeten we de kloof overbruggen. We zitten er ver vanaf, en tegelijkertijd is het voor ons deugd-zaam om de kindertijd niet te verge-ten.” Er was een tijd waarin die kloof van onbegrip kleiner leek, vlak na de Tweede Wereldoorlog. De Cobra-schil-der Lucebert en de IJslandse postmo-dernist Erró kozen in hun werken niet alleen de kant van de jongere, zij lieten op het doek zelfs het kind in zichzelf spreken. Allegaert: “Het was een soort emancipatie van het kind. Kunstenaars die niet alleen het kinderlijke in zichzelf opzochten, maar die ook die kindertijd cultureel voor vol verklaar-den. Dat is iets. Schilder Paul Klee zei ooit: ‘Het beste werk dat ik ooit heb gemaakt, was als kind van zes.’ Hij maakte daar echt een statement mee.”Maar op deze periode na bestaat de collectie van Gevaarlijk Jong vooral uit commentaar op kinderen en jongeren.

En hiermee wordt meteen een bres geslagen. In de negentiende, begin twintigste eeuw kijken we met de kunstenaar vaak neer op de jongeren die in instellingen zitten of verpauperd zijn in de industrie. We zien pedagogische voorbeelden van hoe het moet: ideologische pro-grammering, vaak afstandelijk, vaak klinisch. Vanaf de jaren negentig van de twintigste eeuw worden jongeren op een andere manier geportret-teerd. Ze worden een bron van gevaar. Een bedreiging voor ons, de aangesproken toeschouwer.

Jongeren in een mateloze tijdDe werken die inmiddels voor mijn ogen passeren tonen jongeren als gevaar voor volwassenen in een mateloze tijd. Excessen in een tijd van verandering. Allegaert: “Neem nu de Glue Sniffers van Sergey Bratkov. Zijn foto’s tonen een samenleving, het post-Sovjettijdperk, waarin het communistische en pedagogische ideaalbeeld niet meer werkt. Het rokende meisje belichaamt die ontrafeling van idealen, de omarming van westerse kledij en seksueel geladen poses. We zien een com-mentaar op hoe snel de klassieke communistische samenleving het roer helemaal heeft omgegooid, en op het verlangen van mensen naar dit soort seksualisering.”

Willy Kessels, Interieur met twee kinderen, Borinage, Misère au Borinage, 1932-1936, gelatine zilverprint

Sergey Bratkov, Kids, 2000, kleurenfoto

KRAX_16+_CORR2.indd 10 5/11/12 3:26:19 PM

Page 11: Krax+ 1.1

11

I KR

AX

++ cultuur +

Gevaarlijk Jong is gemakkelijk af te doen als een eindeloze reeks excessen die je hier nooit op de hoek van de straat zult tegenkomen. Allegaert: “Kunstenaars, maar ook journalisten werken graag met straffe voorbeelden. In die zin toon je een uitzonderlijk segment. Maar tegelijkertijd staan ze symbool voor onze samenleving. Kunstenaars zijn op zoek naar confrontatie. We werken bij de gratie van het contrast, om te appelle-ren aan de eigen onzekerheden van de toeschouwer. Maar de tentoonstelling is ook een commentaar op de jongerencul-tuur. Je ziet de verhevigde cultuur op een meer afgevlakte manier zeker wel gedragen worden door veel jongeren.”

De discussie hangt aan de muurVrijheid is in deze bandeloze samenle-ving een illusie. Volwassenen dicteren nog altijd hun verwachtingen aan jongeren. Allegaert: “Tolerantie ten aanzien van alles wat anders is neemt af in onze samenleving. Zo ook naar het kind. We proberen er oplossingen voor te bedenken, hokjes, etiketten zoals ADHD of autisme, omdat het allemaal perfect moet zijn.”Ik vraag me af in welke mate Gevaarlijk Jong een registratie is van onze eigen onmetelijke ontkenning. De angst die wij voor het kind hebben, is die eigenlijk niet angst voor wat wij het kind willen opleggen? Allegaert: “Ik zie in deze tentoonstelling verbeeld wat als dreigend wordt ervaren. Poses zijn voor heel veel volwassenen bedreigend, net als de seksualisering van jonge kinderen. We worden geconfronteerd

met onze consumptiemaatschappij. Die consumptiemaatschappij is nu eigenlijk ook zeer jonge kinderen aan het seksualiseren. We herkennen het als onze samenleving. Het is onze samenle-ving op en top, en tegelijkertijd willen we er afstand van nemen. En dat slaat vooral op de recentere werken in de expo: beelden die toeschouwers terugwerpen op hun eigen evidenties, maar waarbij je ook meteen de reflex hebt: ‘Dit mag het toch eigenlijk niet zijn!’” Of zoals ik een bezoeker hoor zeggen: “De collectie is niet per se mooi. Ze is zó scherp, en dat komt hard aan.”Dreiging als spiegelbeeld, dus. Oog in oog met het kunstwerk zien wij niet alleen het gevaar dat uitgaat van het object op de foto. Nee, de dreiging komt evenzeer ergens anders vandaan. De portrettering, het commentaar op wat we zien: het is onze waarheid die hangt en staat in het museum. Zo bekijken wij jongeren vandaag de dag. We zien ze in een maatschappelijke context die ook wij mee mogelijk hebben gemaakt. De discussie hangt aan de muur. In deze tentoonstelling worden we geconfron-teerd met onszelf. Oprecht trots zijn we dat kinderarbeid in de oude vorm is verjaagd of ingekapseld in wettelijke arbeidsovereenkomsten, maar daar staat tegenover dat de beeldcultuur de jongste jongeren uitnodigt om zich te spiegelen aan het perfecte plaatje. En een teveel aan perfectie wordt vanzelf onbehaaglijk. Want tegenover wie verantwoorden wij deze beelden? Tegenover de volgende generatie? De generatie die ons in het gezicht aankijkt en ons schrik aanjaagt. ×

Tijdens de wandeling met Patrick Allegaert besef ik dat we de tentoon-stelling door volwassen ogen bekijken. Wij zijn toeschouwers van een andere wereld. Een wereld die elke volwassene ooit heeft gekend, maar onherroepelijk heeft verloren. Diezelfde namiddag brengt ook een klas1 vijfdejaars leerlingen een bezoek aan Gevaarlijk Jong. Kijken deze jongeren anders naar de kunstwerken? Enkele citaten. • Toen ik de tentoonstelling zag, kreeg

ik geen specifiek gevoel, maar meer een gewaarwording: ‘Zo zijn wij nu.’ Omdat wij ons in vele werken kunnen herkennen.

• Ze scheren alle jongeren over dezelfde kam. Als ze iets zien of horen van een jongere dat ze ongehoord vinden, dan zijn het de streken van alle pubers. Als we onze mening geven dan zijn we de koppige pubers. Ze beweren dat ze in hun eigen jeugd nooit ruzie maakten met hun broers en zussen, dat ze nooit naar fuiven zijn geweest, dat ze nooit iets verkeerds hebben gedaan… Maar dat betwijfel ik ten sterkste… Zijn wij dan plots zo verschillend van zij vroeger?

• Ik had een confronterend gevoel doordat het over het beeld gaat dat de kunstenaars van ons hebben.

• De tentoonstelling schetst vooral een beeld van kinderen met psychologische problemen. Ik vind dat deze tentoonstelling wel een relatief ruim beeld van die kinderen schetst. Sommige kunstenaars hebben waarschijnlijk wel vooroor-delen over zulke kinderen, en zullen dit dan ook in hun werk hebben verwerkt.

1 School: De Bron in Tielt, vijfde jaar Humane Wetenschappen (ASO)

Wie de tentoonstelling heeft gemist, kan het boek kopen in de museumshop of via www.museumdrguislain.be (29,99 €).

KRAX_16+_CORR2.indd 11 5/11/12 3:26:20 PM

Page 12: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 1

2+

orga

isat

ieon

twik

kelin

g +

EUROPA ANALYSEERT HET JEUGDBELEID IN BELGIËYOUTH POLICY REVIEW STEMT TOT NADENKENHan Van Noten, Hilde Langeraert

+ organis

atie

ontwikkeling +

KRAX_16+_CORR2.indd 12 5/11/12 3:26:20 PM

Page 13: Krax+ 1.1

13

I KR

AX

++ orgaisatieontw

ikkeling +

Een internationaal team1 in de

schoot van de Raad van Europa

analyseerde eind 2011 het

jeugdbeleid in België. Een

nuttig en gewaardeerd initiatief,

dat een frisse kijk biedt op ons

eigen beleid. De blik van een

buitenstaander is immers niet

bezoedeld door onze eigen

cultuurhistorische evidenties.

Hij maakt net een aantal

typische knelpunten zichtbaar

en opnieuw bespreekbaar. En

toch moeten we dit doorlich-

tingsrapport ook met de nodige

reserve onthalen.

Belgium…10 points?De toon van het rapport is positief. Herhaaldelijk wordt vastgesteld dat het brede beleid het opneemt voor jongeren. Jonge mensen krijgen in België lovenswaardig veel aandacht en kansen. En dat is de verdienste van hard labeur in verschillende beleidsdo-meinen, zoals werk, gezondheid, educatie en vrije tijd.Over het algemeen is België dus een aangename plek voor jongeren. Maar tegelijk valt niet te ontkennen dat er tussen de drie gemeenschappen tegenstrijdigheden en zelfs ongelijkhe-den zijn – ook of vooral omdat het concept ‘jeugdbeleid’ drie keer een eigen invulling krijgt. Belgische jongeren hebben dus niet overal hetzelfde kansenarsenaal ter beschik-king. Men verwijst naar onderzoeken waaruit blijkt dat het Waalse onder-wijssysteem tot minder goede schoolresultaten leidt dan het Vlaamse, of nog, dat bijvoorbeeld de jongerenwerkloosheid in het Waalse gewest beduidend hoger ligt dan in Vlaanderen. Dat de Franstalige gemeenschap op een andere manier wil inzetten op verantwoord en actief burgerschap dan in Vlaanderen, kan mede hierdoor worden verklaard.Wat opgaat voor alle drie de gemeen-schappen is dat bepaalde groepen van jongeren niet of onvoldoende worden ondersteund door het actuele jeugdbe-leid. Zowel het jeugdwerk als het jeugdbeleid moeten bijkomende of andere inspanningen leveren om tot een betere complementariteit te komen tussen verschillende beleidsdo-meinen die een impact hebben op de leefsituatie van jonge mensen. Concreet raadt het reviewteam aan om meer in te zetten op integratie in de brede maatschappij (niet alleen in het jeugdwerk) van jongeren met een etnisch diverse achtergrond. Of nog, op de kansen die liggen in een verdere professionalisering van het jeugdwerk. Eerder negatief klinkt de opmerking dat er weinig of geen afstemming is tussen wat lokale jeugdraden doen en wat bijvoorbeeld de Vlaamse Jeugdraad doet, en zelfs tussen de jeugdraden van de verschillende gemeenschappen.

Focus op VlaanderenNiet alleen België werd onder de loep genomen. Het reviewteam besteedde ook aandacht aan prioriteiten waarvoor per gemeenschap een andere aanpak kan worden voorgesteld. Zo vroeg de Vlaamse overheid aan het reviewteam om de redenen en gevolgen te onderzoeken van enerzijds de kloof op scholingsniveau tussen jongeren en anderzijds de kloof op ideologische en culturele achtergron-den. Daarnaast wilde Vlaanderen ook inzichten verwerven over de rol die de overheid te spelen heeft en welke positie en functies jeugdwerk dan kan innemen in de bredere maatschappij.Het rapport stipt enkele taken of functies van jeugdwerk aan die – vol-gens het team – onvoldoende aan bod komen in het beleid en jeugdwerk. Zo kijkt men naar de maatschappelijke rol – jeugdwerk als non-formele leer-school – en naar bijkomende taken die jeugdwerk heeft op andere domeinen in de leefwereld van kinderen en jongeren buiten de vrije tijd, zoals werk, welzijn en opleiding. Jongeren met een etnisch diverse achtergrond krijgen bijzondere aandacht van het reviewteam: hun specifieke noden en behoeften blijven onbeantwoord door het klassieke jeugdwerk en door het jeugdbeleid zelf. Verder komen de werkwijzen van en samenwerkingen tussen jeugdraden

‘C’est plus compliqué que ça’

Het rapport had geen treffender titel kunnen krijgen! Met zijn complexe staatstructuur en met de aanpak, het concept van en het beleid voor ‘de jeugd’ vormt België geen hapklare brok. De analisten moesten bovendien rekening houden met drie verschillende concepten van jeugdbeleid, drie sets van normenkaders, imple-mentatiestructuren… en drie lijsten van te onderzoeken prioriteiten. Bedenk dan nog eens dat de leden van het reviewteam allemaal vertrekken vanuit hun persoonlijk denkkader, en dat zij het werk op korte tijd rond moesten krijgen. Die beperkte tijdsspanne dwong hen dan ook tot een beperkt aantal ontmoetingen met een selecte groep gesprekspartners.De analyses, opmerkingen en aanbevelingen lezen? Hier vind je het rapport: www.sociaalcultureel.be/jeugd/internationalesamenwer-king_doc/CoE_policy-reviewEN.pdf

>

1 Het elfkoppige team bestond onder andere uit buitenlandse jeugdonderzoek-ers, experts in jeugdbeleid en jeugdwerk en gespecialiseerde vertegenwoordigers vanuit de Raad van Europa.

KRAX_16+_CORR2.indd 13 5/11/12 3:26:20 PM

Page 14: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 1

4+

orga

isat

ieon

twik

kelin

g +

op verschillende niveaus aan bod, en krijgt de Brusselse context een aparte beoordeling.Maar ook het subsidiesysteem wordt aan een aantal kritische vragen onderworpen. Kunnen onze organisa-ties wel onafhankelijk werken als ze vooral teren op overheidsfinancie-ring? Krijgen nieuwe, kleine organi-saties voldoende kansen in een systeem waar het normenkader alleen financiert wat binnen strin-gente criteria kan worden gevat?

Stof tot nadenkenHet rapport koppelt pertinente vragen aan enkele beargumenteerde aanbevelingen. Die vragen om verdere analyse en nuancering. Zo kunnen het jeugdwerk en het jeugdbeleid er in de toekomst daadkrachtig op inspelen. Toch is enige reserve geboden. Het is namelijk niet helemaal duidelijk vanuit welk ‘kader’ het reviewteam zijn aanbevelingen formuleert. Weegt de persoonlijke expertise van de leden door? Geldt de definitie en visie van wat jeugdwerk is zoals geformu-leerd in een resolutie van mei 2010? Of is er nog een andere insteek?We hebben de indruk dat dit ‘denk-kader’ vooral een Anglo-Amerikaan-se invalshoek heeft. In de zevende aanbeveling voor het Vlaamse jeugdbeleid stelt het reviewteam dat de organisaties een meer onafhanke-lijke positie moeten nastreven in hun verhouding tot de overheid.

Ze zouden te afhankelijk zijn van werkingsmiddelen van overheids-wege, en dat houdt risico’s in voor hun voortbestaan. Het jeugdwerk krijgt daarom de raad om ook elders naar middelen te zoeken.De overheid beklemtoonde tijdens de hoorzitting over het rapport dat ze blijvend wil inzetten op jeugdwerk in Vlaanderen: “Het jeugdwerk is een essentiële speler in de samenleving, en daarvoor moet de overheid structurele ondersteuning blijven voorzien.”Net als de overheid geloven wij in empowerment van de jeugd. We moeten inzetten op de kansen die jongeren nodig hebben. Het is niet aan de kinderen en jongeren zelf om in te staan voor hun eigen welzijn en geluk. Dat is de fundamentele verantwoordelijkheid van overheid en jeugdbeleid.De realiteit waarin kinderen en jongeren opgroeien, schuiven we naar voor als de belangrijkste factor waarop het jeugdbeleid en jeugdwerk gebaseerd dienen te zijn. De bril waardoor kinderen en jongeren hun omgeving bekijken, moet het uitgangspunt zijn voor het beleid.

Oude koeien uit de sloot? De diverse aanbevelingen in het Youth Policy Review doen ons weer bij ‘het grote jeugdwerkvraagstuk’ belanden. Wat is jeugdwerk? DAT is jeugdwerk en DAT zijn haar functies. Zou het niet handig zijn mochten we in één vloeiend antwoord die ‘dat’ kunnen invullen? Iedereen zal het er wel over eens zijn dat we een bepaalde rol invullen ten opzichte van de maatschappij en het ontwik-kelingsproces van kinderen en jongeren, alleen slagen we er niet in om die functies duidelijk te benoe-men. En dan doen anderen het voor ons. Ook het reviewteam heeft zo haar idee over de missie van het Vlaamse jeugdwerk: ‘Recognizing the work and achievements of young people and those active in youth work and youth organisations would reflect acknowledging youth work as an important socialization tool and part of non-formal education.’Het is begrijpelijk dat het jeugdwerk

Wat is onze eigenheid? Lees: hoe kunnen we ons het best afschermen van een instrumen-talisering van het jeugdwerk?

KRAX_16+_CORR2.indd 14 5/11/12 3:26:20 PM

Page 15: Krax+ 1.1

15

I KR

AX

++ orgaisatieontw

ikkeling +

op haar hoede is en niet zomaar mee stapt in een functionele, top-down opgelegde invulling van het jeugdwerk. Maar willen we de rol van een sterke maatschappelijke actor opnemen, dan moeten we onszelf kritisch durven bevragen. We mogen discussies over het ‘jeugdwerkvraagstuk’ niet uit de weg gaan, want een identiteitsvervaging loert om de hoek. Het debat wordt niet echt ontweken, maar het blijft – ons inziens – een beetje hangen. We durven de sociaal-pedagogische functies van het jeugdwerk niet te benoemen, uit schrik voor instru-mentalisering of omdat we menen dat de diversiteit van de sector te groot is om algemeen geldende functies te bepalen.

Het jeugdwerk in z’n blootjeDan maar terug op zoek naar de identiteit van het jeugdwerk? In 2009 en 2010 zetten Steunpunt Jeugd en de Vlaamse Jeugdraad al het traject ‘Op zoek naar de identiteit van het jeugdwerk’ op. De vraag leefde in beide organisaties en in de sector om na te denken over de eigenheid van het jeugdwerk, onder meer in het kader van een nieuw Vlaams jeugdbeleidsplan en een te verwach-ten wijziging van het decreet Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid. Achteraf bekeken vertrok dat traject misschien te veel vanuit een

legitimeringlogica: hoe onderscheidt het jeugdwerk zich van de andere (grote) sectoren zoals onderwijs en welzijn? Wat is onze eigenheid? Lees: hoe kunnen we ons het best afschermen van een instrumentali-sering van het jeugdwerk? De uitkomst van het traject was dezelfde, redelijk abstracte benade-ring. Jeugdwerk is fun in de vrije tijd en dat op zich is al nuttig genoeg. Maar kunnen we wel over die ‘inherente waarde’ blijven spreken als we er niet in slagen om de functies duidelijk te benoemen? Lag de focus de afgelopen decennia niet te veel op het methodische, en zijn we een beetje vervreemd geraakt van onze eigen waarden en functies?

Net daar is een rol weggelegd voor Steunpunt Jeugd. In een thematra-ject Organisatieontwikkeling willen wij het ‘nadenken over de functies en de missie van het jeugdwerk’ nieuw leven inblazen. We kleden het jeugdwerk even uit en gaan na binnen welk kader het jeugdwerk in het verleden en vandaag de dag opereert. Welke waarden draagt het jeugdwerk uit? Welke rol hadden en hebben we ten opzichte van kinderen en jongeren? Wat vinden de kinderen en jongeren daar zelf van? … Bij het uitwerken van die reflectiehandvaten moeten we volgens ons het verleden, de internationale context en de kinderen en jongeren zelf als uitgangspunt nemen.

Belgische jongeren hebben niet overal hetzelfde kansen-arsenaal ter beschikking.

Met dit thematraject willen we evenwel niet aangeven wat de functies ‘moeten’ zijn. We willen wel vermijden dat we in slaap worden gewiegd door aanhou-dende discussies in de kantlijn. We hebben nood aan een theoretisch onderbouwde visie over de functies van het jeugdwerk en de plaats die we in de maatschappij moeten hebben. En we danken de Europese analisten om ons terug wakker te schudden. >

KRAX_16+_CORR2.indd 15 5/11/12 3:26:21 PM

Page 16: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 1

6+

orga

isat

ieon

twik

kelin

g +

JA, HET IS INGEWIKKELDER DAN DATFilip Coussée

Vreemde ogen dwingen, zegt het spreekwoord. A stranger’s eye kan in elk geval een inspirerende kijk opleveren. Een buitenstaander kijkt niet door onze bril, gevormd door cultuurhistorisch bepaalde evidenties.

Er zijn immers heel wat evidenties die ons jeugdbe-leid vorm geven. Evidenties die we ervaren als ‘natuurlijk’, als onveranderbaar. ‘Jeugdwerk is voor en door jongeren’ is bijvoorbeeld zo’n gegeven dat allesbehalve evident is voor een buitenstaander. In de meeste landen gaat jeugdwerk om de onvoor-waardelijke relatie tussen volwassenen en jongeren. Onvoorwaardelijk staat dan tegenover de verhoudin-gen in bijvoorbeeld onderwijs of jeugdhulpverlening. En ook die onderling scherpe grenzen tussen de drie pijlers van ons jeugdbeleid – jeugdhulpverle-ning, onderwijs en jeugdwerk – zijn bijlange niet zo evident in andere landen.

Dankzij die verfrissende kijk worden ons interes-sante doordenkers meegegeven. We zijn overge-structureerd. Dat geeft jeugdwerk een stabiele positie, maar laat minder ruimte voor grassroots initiatieven. We praten veel over transversaliteit, maar daar is blijkbaar weinig van te zien. Zeker niet op lokaal vlak.

De visitatie laat jammer genoeg ook een aantal kansen liggen. Twee fundamentele vragen worden uit de weg gegaan: Wat is jeugd? en Wat is jeugd-werk? Het reviewteam focust op etnisch-culturele en communautaire breuklijnen. Die spelen een rol, maar een minder belangrijke dan de sociaal-econo-mische breuklijnen tussen jongeren. Het zijn deze breuklijnen die uitmaken wie kansrijk en wie kansarm is. Emancipatorische hefbomen hebben alle jongeren nodig, maar de omstandigheden die ontplooiing en participatie belemmeren zijn niet voor alle jongeren gelijk. Middenklassejeugdigen focussen op de machtsongelijkheden tussen jong en oud. Jeugdigen die opgroeien in armoede hebben meer baat bij een focus op de machtsongelijkheden tussen arm en rijk.

Dat heeft ook gevolgen voor de jeugdwerkdefinitie in Vlaanderen waar – dixit het rapport – ‘traditional youth work represents a third pillar of socialization’.

Met die a-historische bepaling van wat ‘traditional’ jeugdwerk zou zijn, bevestigt het rapport onze aanbod-gestuurde manier van denken. We hebben vandaag een mooi aanbod en we willen iedereen toeleiden. Niet iedereen moet echter naar het jeugdwerk, maar het jeugdwerk moet er wel zijn voor iedereen. Dat vereist een leefwereldgerichte opstelling aanvullend op het aanbod. Dat kan vanuit sport, jeugdhulpverlening, cultuur… who cares? Als er uiteindelijk maar onder-steuning wordt geboden. Overheen methodes, doel-groepen en sectoren moeten we de discussie voeren over functies die moeten worden waargemaakt voor alle jongeren.

Jeugdwerk heeft een moeilijk dubbel mandaat: een sociaal en een pedagogisch. De sociale verantwoorde-lijkheid houdt in dat we een grotere gelijkheid aan ontplooiingskansen moeten scheppen. Jongeren krijgen toegang tot vrijetijds- en ontplooiingsmogelijk-heden die ze anders niet zouden hebben. De pedagogi-sche verantwoordelijkheid verwijst naar de ondersteu-ning van jongeren om zich aan te passen aan de eisen van de hedendaagse samenleving. Die twee opdrachten staan in spanning tot elkaar: moeten we jongeren integreren in de bestaande maatschappij, of moeten we die maatschappij toegankelijker maken voor jongeren?

De derde functie biedt ons een uitweg uit dat dilemma. Het recreatieve aspect – jeugdwerk is plezier – is de grond van alle jeugdwerk. Maar toch mogen we het daarbij niet laten. Ontspanning is een glijmiddel, zonder plezier geen jeugdwerk, maar we mogen niet verzaken aan dat sociale en pedagogische mandaat. We kunnen dat overlaten aan andere actoren, onder-wijs en jeugdhulpverlening bijvoorbeeld, maar dan ‘ontwapenen’ we jeugdwerk. Dat is zeker niet in het voordeel van die jongeren met de minste kansen. Daar precies zit de sterkte van het jeugdwerk: we vertrekken van wat jongeren zijn hier en nu, niet van wat we willen dat ze worden. Die sterkte is ook de kwetsbaarheid van jeugdwerk. A stranger’s eye had ons vooruit kunnen helpen in die discussie. Dat is een gemiste kans. ×

Interessante publicaties• Sociaal-cultureel en educatief werk. Het jeugdbeleid in Vlaanderen, Kluwer, 2011.• The history of youth work in Europe. Relevance for youth policy today, 2009, VERSCHELDEN (G.), COUSSEE (F.), VAN DE

WALLE (T.) en WILLIAMSOM (H.)• Strax. Jeugdwerk verkent de toekomst, Leuven, Garant, 2001, VAN BOECHAUTE (B.) e.a.• ‘The bad, the worse and the funny. Toegankelijkheid bekeken vanuit de drie historische functies van het jeugdwerk’ door

COUSSEE (F.) en JEFFS (T.), artikel in COUSSEE (F.) en MATHIJSEN (C.), Uit de marge van het jeugdbeleid, Acco, 2011.

KRAX_16+_CORR2.indd 16 5/11/12 3:26:21 PM

Page 17: Krax+ 1.1

17

I KR

AX

++ orgaisatieontw

ikkeling +

+ organis

atie

ontwikkeling +

MANAGEMENT IN DE JEUGDSECTOR

VAN JEUGDWERKER TOT COÖRDINATORVira Bennekens

KRAX_16+_CORR2.indd 17 5/11/12 3:26:22 PM

Page 18: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 1

8+

orga

isat

ieon

twik

kelin

g + Het is een gekend verschijnsel in de

jeugdsector dat jonge werkkrach-ten doorgroeien en dan aan het hoofd van hun eigen organisatie komen te staan. Ze verlaten het veld en worden geconfronteerd met de uitdagingen van goed manage-ment. Hoe ze het leiderschap het best aanpakken, voor welke valkuilen ze zich moeten hoeden en wat de focus dient te zijn, geeft managementcoach en consultant Rudi Baert mee in een interview aan Krax+.

Participatief leiderschap“Leiderschap in een omgeving waar hoofdzakelijk op vrijwilligers beroep wordt gedaan, is een stuk moeilijker dan wanneer dat in een bezoldigde omgeving gebeurt”, weet Rudi te vertellen. “In die context kan je niet terugvallen, sterker nog, mag je niet terugvallen op je machtsbasis. In een bedrijf, maar ook in de publieke sector, is dat de laatste fall back position: ik verwacht dat de werknemers iets doen omdat ik de baas ben. Dat heb je niet wanneer je werkt met vrijwilligers, omdat die zich uit vrije wil voor iets inzetten. Leiderschap in die context moet bijzonder participatief zijn. Autoritair leiderschap wordt zeer snel afgestraft. Mensen in dergelijke organisaties moeten het gevoel hebben dat ze iets bijdragen. Zo veel mogelijk mensen betrekken moet constant je streven zijn.” Inspraak en democratie zijn dus essentieel.

Rudi: “Hoe meer mensen het gevoel hebben dat ze de organisatie mee maken, hoe gemotiveerder ze zullen zijn. Het is niet de gemakkelijkste stijl. Je moet de hoeder van de doelstellin-gen zijn en tegelijkertijd heel veel participatie toelaten. Vaak is dat vermoeiend, zeker als er uiteenlopen-de meningen bestaan.”

De valkuil van de entropieBovendien benadrukt Rudi dat je niet bang mag zijn om mensen te confron-teren als er wat fout loopt. Die confrontatie mag je niet uit de weg gaan. “Het komt heel dikwijls voor in deze sector omdat jeugdwerking in de softere sfeer zit. En zeker als je zelf uit de troepen komt, is het niet altijd gemakkelijk om de confrontatie aan te gaan. De gouden raad die ik aan elke beginnende leidinggevende geef, is dat hij zijn omgeving heel duidelijk moet maken dat voortaan niets meer hetzelfde zal zijn. Meestal gebeurt net het tegenovergestelde. Dat noem ik de valkuil van de entropie, een kracht die streeft naar de laagste spanning. Men doet soms expliciet alsof er niets verandert, maar dat is eigenlijk een grove leugen. Je hebt een nieuwe rol en een andere verantwoordelijkheid. Je kan dus niet met enige eerlijkheid beweren dat er niets zal veranderen. Het is zeer verstandig om een genuanceerde boodschap te geven, vooral aan de mensen met wie je een warme relatie hebt opgebouwd of die een vriend zijn geworden.”Er bestaat overigens ook een entropi-sche kracht vanuit de vroegere omgeving. “De vroegere collega’s verwachten dat je dezelfde blijft. Men gaat een hele tijd blijven redeneren vanuit je vroegere rol. Die rol was kameraad. Dat ben je nu niet meer. Je kan wel nog vriendschappelijk zijn, maar dat is iets anders.

Je moet opnieuw verwachtingen beïnvloeden. Daar komt het op neer. Als men verwachtingen blijft koesteren als kameraad, dan krijg je vroeg of laat conflicten”, aldus Rudi. “Dat is ook de reden waarom een aantal bedrijven er een beleid van maakt om dat niet te doen. Ze zullen nooit iemand als leidinggevende inzetten in zijn vroegere omgeving. Dan heb je geen verwachtingen te beïnvloeden, want ze zijn er niet. Je kan meteen starten met nieuwe verwachtingen.”

Probleemoplosser van dienstEen tweede valkuil die de manage-mentcoach aanhaalt, is dat jonge coördinatoren niet kunnen loslaten, waardoor ze niet toekomen aan nieuwe opdrachten. “Je ziet het vaak gebeuren met mensen die doorgroeien. Ze blijven doen wat ze vroeger graag deden. Eens ze vaste grond onder hun voeten krijgen, hebben ze angst om los te laten. Ze klampen ze zich vast aan datgene waarmee ze bezig waren. Loslaten betekent rekening houden met andere meningen en die waarde-ren, valoriseren en uitlokken.” “Als je terechtkomt in een manage-mentfunctie waar je de basis niet van kent, dan moet je onmiddellijk beginnen los te laten”, vervolgt Rudi. “Dan kan je niet terugvallen op je kennis. Doen alsof je het weet is dan zeker geen optie. Mensen die door-groeien, kennen de omgeving zeer goed. Ze weten waarover het gaat, en dat geeft hen credibiliteit. Ze kunnen dan ook rustig een aantal dingen oplossen, maar mogen daar niet in blijven zitten. Na verloop van tijd, van zes maanden tot een jaar, moeten ze geleidelijk beginnen met te lossen en mensen voor hun verantwoordelijkheid plaatsen. Het is moeilijk om af te bouwen aan de kant van de leidingge-vende. Aan de andere kant is er de verwachting gecreëerd dat problemen in het mandje van de coördinator kunnen worden gelegd. Voor je het weet ben je de probleemoplosser van dienst. Je medewerkers zelfstandiger maken moet je focus zijn. Je moet hen helpen om bezig te zijn met het inhoudelijke. Je impact op het resultaat is eigenlijk nog eerder onrechtstreeks.”

© V

ira

Ben

neke

ns

“Coördineren is loslaten.”Rudi Baert

KRAX_16+_CORR2.indd 18 5/11/12 3:26:23 PM

Page 19: Krax+ 1.1

19

I KR

AX

++ orgaisatieontw

ikkeling +

Gil Géron, oude rot in het vak:

“Coördineren is een schoon spel” Gil Géron is sinds 2005 coördinator van vzw Koning Kevin. Als vrijwilligster was ze altijd actief in de Chiro. Haar profes-sionele loopbaan startte ze bij de jeugddienst van Dilsen-Stokkem. Ondertussen heeft ze al negentien jaar als leidinggevende achter de rug. In Krax+ praat ze over haar ervaring als ‘doorgroeimanager’ in de jeugdsector.

Krax+ • Kan een coördinator nog inhoudelijk bezig zijn?Gil • In het eerste jaar is het zeer moeilijk om zwaar inhoudelijk bezig te zijn, zeker als je niet uit de sector komt. Dat voordeel had ik wel. De decreten en het jeugdwerkland-schap ken je dan. Daar hoef je je weg niet meer in te vinden. Maar ik vind het in de jeugdsector erg moeilijk om het inhoudelijke helemaal gescheiden te houden van het management. Ik spreek niet over de operationele aansturing van een organisatie. Daarvoor heb ik iemand in huis die mij wat ontlast. Ik wil vooral inhoudelijke, strategische keuzes kunnen maken. Het beleidswerk, de externe vertegenwoor-diging en het personeelsbeleid voer ik graag zelf uit. Het gaat dan niet om de administratie, maar wel om het voeren van de gesprekken, het enthousiasmeren van mijn mensen en ze inhoudelijk aansturen. Dat doe ik graag zelf, zodat ik het goed op elkaar kan afstemmen.

Krax+ • Had je voldoende bagage als beginnende leiding-gevende?Gil • In het begin ben ik veel gaan lezen over management-vaardigheden. Een opleiding heb ik daarvoor niet gevolgd. Ik heb het allemaal zelf moeten uitzoeken. Maar een aantal dingen heb je gewoon in je zitten. Ik denk niet dat het iedereen is gegeven om te coördineren. Het moet een passie zijn.

Krax+ • Welke moeilijkheden ondervond je in het begin?Gil • Eerlijk gezegd wil je bij die eerste coördinatie graag dat je medewerkers je graag zien. Je moet soms beslissingen nemen die niet iedereen apprecieert. Dat vond ik zelf heel zwaar in het begin. Het is voor elke jonge coördinator zeer moeilijk om knopen door te hakken waar niet de hele ploeg achter staat. Al is het maar één iemand die er niet mee akkoord gaat, je vindt dat echt niet prettig. Je wil voor iedereen goed doen. Ook het vaak alleen staan weegt zwaar in het begin. Je kan met je collega’s niet alles bespreken. Op veel plekken ben je dan ook eenzaam, wat niet gemakkelijk is. En je kan dat niet leren. Je kan wel tools krijgen om ermee te leren omgaan, maar het is een intern proces dat je moet doorstaan. Vooral het feit dat mensen niet begrepen waarom ik iets deed en zich dan tegen mij keerden, vond ik aanvankelijk erg moeilijk. Nu ben ik daar over. Intussen heb ik geleerd dat het niet persoonlijk bedoeld is. Eens je daar door bent, is het knap om te coördineren. Het is een schoon spel. Ik vind het boeiend om af te wachten en te zien hoe het zal aflopen. Het doel is dat alles een richting krijgt, maar je weet nooit welke richting de juiste is. Je zal altijd moeten proberen en zien waar je uitkomt. Dat vind ik een mooie uitdaging. ×

Vier pettenTot slot oppert Rudi nog dat het voor een begin-nend leidinggevende interessant is om de vier petten te kennen. “Elk van die petten is belangrijk, afhankelijk van de situatie en het moment. Het begint bij de rol van beoordelaar. Als leidingge-vende bepaal je wat goed of slecht is, welke dingen goed functioneren en welke niet. Eens per jaar is het dan ook aan de coördinator om een oordeel te vellen. Een tweede pet staat daar wat haaks op. Dat is de rol van coach. Het gaat om helpen, maar niet dat je zelf de problemen oplost. Je leert je me-dewerkers dat te doen. Het ene is oordelend, het andere ondersteunend. Een derde pet is die van politieagent. Dat is de minst prettige: het doen respecteren van afspraken, regels en procedures. Als iemand zich niet aan de afspraken houdt, is het jouw rol om die tot de orde te roepen. De vierde rol is die van change agent, namelijk veranderingen in de organisatie en doelstellingen initiëren, faciliteren en doen aanvaard worden. Dat zijn de vier rollen. Het helpt als jonge leidinggevenden daar inzicht in krijgen.” ×

Gil: “Ik denk niet dat het iedereen is gegeven om te coördineren. Het moet een passie zijn.”

© V

ira

Ben

neke

ns

Rudi Baert is gedelegeerd bestuurder van L&AD n.v. (Learning & Asset Development). Hij heeft zesentwintig jaar ervaring met het trainen, coachen en begeleiden van leidinggevenden op alle niveaus, zowel in de privé- als in de open- bare sector. Met zijn bedrijf helpt hij zijn klanten om de menselijke aspecten van alle denkbare veranderingsprocessen verstandig aan te pakken.www.lead.be

KRAX_16+_CORR2.indd 19 5/11/12 3:26:25 PM

Page 20: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 2

0+

ruim

te +

JONG ZIJN VRAAGT OM RUIMTEKatrijn Gijsel, Joke Laukens, Toon Luypaert

+ r

u i

m te +

KRAX_16+_CORR2.indd 20 5/11/12 3:26:26 PM

Page 21: Krax+ 1.1

21

I KR

AX

++ ruim

te +

Van kindgerichte ruimte wordt gewoon iedereen beter. Voor kinderen en jongeren is ruimte zelfs een absolute must om volop jong te kunnen zijn. Ruimte om te spelen, te ravotten, rond te hangen, creatief bezig te zijn, te sporten, op kamp te gaan… is essentieel voor hun ontwikkeling. Jonge mensen moeten dan ook volwaardig kunnen gebruikmaken van die ruimte, die zij bovendien zelf mee willen, kunnen en mogen vorm geven.

Kanariepietjes van de maatschappij

In onze maatschappij zijn kinderen als de kanariepietjes voor de koolmijnen. Zolang je kinderen ziet en hoort, is de kwaliteit van de ruimte goed. Zijn de kinderen verdwenen, dan is er iets grondig mis. Kindvriendelijke ruimte komt iedereen ten goede. In kwaliteitsvolle openbare ruimte kunnen kinderen en jongeren zich overigens zelfstandig verplaatsen. En ze kunnen opgroeien in een veilige, gezonde, bespeelbare leefomgeving met kwalitatieve woningen.

Integrale benaderingOm ruimte te claimen en te ontwikkelen moet je luid kunnen roepen. Helaas wordt de stem van kinderen en jongeren veel te weinig gehoord. Als jeugdsector moeten wij daarom de jeugd, haar noden en haar behoeften duidelijker op de kaart zetten. Maar het is zo mogelijk nog belangrijker om dit te doen vanuit een open houding naar andere sectoren toe. Bij toerisme, sport, recreatie, cultuur, trage wegen, natuur… zijn er zeker gemeenschappelijke belangen te vinden. Wanneer ieder louter voor zijn eigen zaak blijft strijden, komen we immers nooit tot een duurzame ruimtelijke ordening. Bovendien kent ruimte enorm veel deelfacetten en is het noodzakelijk om daar integraal mee om te gaan en breed te denken.

Vechten voor ruimteToch loont het dat ieder inzet op zijn eigen sterktes en troeven. Voor Steunpunt Jeugd, als kennis- en expertisecen-trum, is het duidelijk waar onze meerwaarde ligt. De komende jaren bouwen wij dan ook verder aan onze expertise over groene ruimte, jeugdtoerisme, speelweefsel, jeugdloka-len, ruimtelijke ordening… Kennisopbouw houdt uiteraard in dat we ook andere deelfacetten in het oog houden: mobiliteit, wonen, verkeersveiligheid, bos en natuur… Actuele kwesties en opduikende noden sturen mee de richtingen die we inslaan. Het hogere doel van al die kennisopbouw is tweeledig: we willen dat kinderen en jongeren volwaardig kunnen gebruik-maken van de ruimte én we streven ernaar dat zij die ruimte ook zelf mee willen, kunnen en mogen vorm geven. Concreet stippelden we daartoe twee pistes uit, twee thematrajecten. Een eerste zet in op het wegwerken van barrières die kinderen en jongeren hinderen in hun ruimtegebruik. Met ons tweede traject versterken we kinderen, jongeren en hun organisaties om de ruimte zelf mee vorm te geven.

Barrières wegwerkenDe ruimte en de positie die kinderen en jongeren daarin innemen staan onder druk. We zien steeds meer barrières opduiken: (overdreven) regelgeving, maatschappelijke tendensen of administratieve rompslomp. Zo is op kamp gaan inmiddels een administratieve uitdaging, betaalbaar wonen voor jonge mensen komt in het gedrang… Aan het begin van ons thematraject inventariseren we de diverse hindernissen die kinderen en jongeren beletten om voluit de beschikbare ruimte te benutten. We doen dit met een zo breed mogelijk vizier en screenen ook de domeinen die minder evident lijken. Denk maar aan Cultuur: de omstreden geluidsnormen die minister Schauvliege oplegde, beletten jongeren om vrij hun fuifruimte te gebruiken.Vervolgens gaan we keuzes maken uit die lijst en leggen we prioriteiten. Daaraan worden passende acties gekoppeld. Onze strijdmiddelen tegen de barrières zijn heel divers: van informeren en discussiëren tot sensibiliseren en advies voor kindgericht beleid. De pijlen zijn gericht op lokaal, provinci-aal, Vlaams, federaal en internationaal niveau.

>

Ten strijdeOp dit moment werken we al volop aan het neerhalen van deze hinderpalen:• De groeiende onverdraagzaamheid tegenover

spelende kinderen en het tekort aan speelruimte. Met de acties van Goe Gespeeld! streven we naar een positief speelklimaat.

• Kampen-’regulitis’. Samen met Pascal Smet, minister van Jeugd, trachten we de administratieve rompslomp voor organisatoren van jeugdkampen af te bouwen. Daar profiteren meteen ook alle kinderen en jongeren van, bijvoorbeeld zij die in het bos willen spelen.

• De ingewikkelde aanvraagprocedure tot vrijstelling van onroerende voorheffing voor jeugdlokalen. Steunpunt Jeugd werkte een eenvoudiger en jeugdwerkvriendelijker procedure uit, die we verder willen optimaliseren.

Weerwerk bij ruimtelijke ordeningAl te vaak is de (openbare) ruimte een ‘volwassen’ ruimte, en wordt bij de planning en inrichting ervan veel te weinig rekening gehouden met de noden en behoeften van jonge mensen. Nochtans heeft ruimtelijke ordening een erg grote impact op het dagelijkse leven van kinderen, jongeren en jeugdwerk. Helaas worden jeugd en jeugdwerk niet genoeg geraadpleegd en bevraagd. Met ons tweede thematraject, Ruimtereis, willen we weerwerk bieden. Concreet beogen we dat kinderen en jongeren willen, kunnen en mogen meepraten over ruimte. Meer zelfs: ze moeten de ruimte ook mee kunnen en mogen vorm geven. Een belangrijke taak ligt dus in het informeren van ruimtelijke ordening en planners over jeugd en jeugdwerk als volwaardige partners in het ruimtedebat en het ruimtegebruik.

KRAX_16+_CORR2.indd 21 5/11/12 3:26:26 PM

Page 22: Krax+ 1.1

Anderzijds werken we ook aan de bewustmaking van kinderen, jongeren en hun organisaties. Deze zijn zelf vaak weinig of niet op de hoogte van ruimtelijk beleid en planningsprocessen die hun eigen leefomgeving bepalen, of ze beseffen niet dat het ook voor hen van belang kan zijn. Vervolgens willen we hen een sterkere stem geven in het debat over de ruimte in de gemeenten, provincies, Vlaanderen en zelfs Europa. We willen hen wapenen zodat ze als mondige burgers en ervaringsdeskundigen in dit vaak technische debat de noden en behoeften duidelijk kunnen maken van zichzelf en van andere kinderen, tieners, jongeren en jeugdverenigingen. Werk aan de winkel dus, om een jeugdreflex los te maken bij ruimtelijke ordening en planners, en een ruimtereflex bij jeugd.Tot slot willen we zelf ook concrete input van jeugd en jeugdwerk verzamelen en uitdragen, zodat er ook effectief iets mee kan gebeuren in het ruimtelijke beleid op Vlaams niveau.

+ r

uim

te +

KR

AX

+

I 2

2

Concrete actiesHet traject Ruimtereis bestaat uit vier delen:• Een peiling naar de wensen en droombeelden van

jongeren over de ruimte in Vlaanderen in het jaar 2050. Voor het Vlaamse Beleidsplan Ruimte werd een grootscha-lige burgerbevraging opgezet door minister van Ruimtelijke Ordening Muyters. Wij wilden weten hoe jongeren vinden dat de ruimte in Vlaanderen moet evolueren. Via een aangepaste enquête geven we jongeren en jeugdwerk een stem in dit debat.

• Acties gericht op het lokale niveau. We ontwikkelen een startpakket dat jongeren, jeugdraden, jeugdwerk, jeugd-diensten ‘wapens’ aanreikt om in te breken in het gemeen-telijk ruimtebeleid. Daarnaast willen we lokale beleidsma-kers uitnodigen om met kinderen, jongeren en jeugdwerk in dialoog te gaan.

• Acties gericht op het onderwijs. Ruimtelijke ordening is nu reeds opgenomen in de eindtermen in de derde graad van het secundair onderwijs. Met een uitgewerkt lespakket willen we scholen en leerkrachten enthousiast maken om, naast kennisoverdracht, ook gefundeerde opinievorming en actief burgerschap een plek te geven in hun lessen.

• Acties gericht op het Vlaamse niveau. De resultaten van de jongerenbevraging voeden onze kennis over de noden, behoeften en verwachtingen van kinderen, tieners en jongeren ten aanzien van een goed ruimtelijk ordeningsbe-leid in Vlaanderen. Zo kunnen we hun visie injecteren in het maatschappelijk debat. We ondersteunen verder het jeugdwerk op Vlaams niveau, zodat jeugdwerkers stand-punten willen en kunnen innemen in het ruimtedebat. ×

Meer info op www.steunpuntjeugd.be/themas/ruimte.

KRAX_16+_CORR2.indd 22 5/11/12 3:26:30 PM

Page 23: Krax+ 1.1

23

I KR

AX

++ ruim

te +

De druk op de beschikbare ruimte in Vlaanderen is groot. Met zijn Beleids-plan Ruimte wil Vlaams minister Philippe Muyters, bevoegd voor Ruimtelijke Ordening, bepalen hoe die ruimte de komende decennia moet evolueren. Daartoe werd heel wat input van diverse actoren verzameld1. Zo konden 1050 Vlamingen hun mening en ideeën kwijt rond ruimte-lijke thema’s. Met de Denktank Ruimte van Steunpunt Jeugd2 willen we ook jongeren een stem geven in dit debat. We organiseerden daarom een eigen peiling bij duizend jongeren tussen 14 en 25. Hoe zien zij de ruimte in 2050? En in welke mate verschilt hun mening van die van volwassenen? Krax+ zoomt in op enkele opvallende vaststellingen.

1 Zie de grootschalige campagne “Ruimte voor Morgen”, www.ruimtevoormorgen.be2 Vlaamse Jeugdraad, Provinciale Jeugd-dienst Limburg, Kind & Samenleving, Chirojeugd Vlaanderen, Scouts en Gidsen Vlaanderen, VVJ, CJT

Zien jongeren het anders?Over bepaalde zaken hebben jongeren en volwassenen dezelfde ideeën. In het ideale Vlaanderen van 2050 liggen winkels, kantoren en scholen zo veel mogelijk in woonwijken om verplaat-singen te beperken, vindt 58% van de bevraagde jongeren versus 62% van de volwassenen. Wanneer straten worden heraangelegd, verdienen fietsers en voetgangers daarbij meer aandacht dan auto’s, volgens 61% van de jongeren en 64% van de volwassenen. Wie afgelegen woont, zal meer moeten betalen voor nutsvoorzieningen zoals post, telefoon, wegen, riolering en afval, meent 61% van de bevraagde jongeren en 62% van de volwassenen.Andere thema’s tonen wel een kloof tussen jongeren en volwassenen. Zo wil maar liefst 75% van de jongeren dat mensen zelf kunnen beslissen hoe hun woning er zal uitzien, versus 55% van de bevraagde volwassenen. De redenen voor dit verschil in mening kunnen we niet afleiden uit de enquêtes, maar (beslissings)vrijheid is misschien voor jongeren een belang-

rijke waarde, eigen aan die periode van hun leven waarin zij zich losma-ken van het ouderlijke gezag en op eigen benen gaan staan. Huizen in overstroombare gebieden mogen worden afgebroken, volgens 51% van de bevraagde Vlamingen. Slechts 29% van de jongeren is diezelfde mening toegedaan. Zijn jongeren iets minder radicaal? Denken zij eerder aan de gevolgen voor wie in die huizen woont, dan aan algemene principes van duurzame ruimtelijke ordening?Nog opvallend is dat 63% van de Vlamingen en slechts 29% van de jongeren vindt dat mensen, nadat de kinderen het huis uit zijn, best verhuizen naar een kleinere woning. Vinden jongeren het belangrijk of vanzelfsprekend om ook in de toekomst nog in hun ouderlijke huis terecht te kunnen? Denken zij niet aan de mogelijke voordelen, zoals het vrijkomen van gezinswoningen voor jonge mensen op de krappe huizen-markt?

RUIMTE IN 2050: DE TOEKOMSTIDEALEN VAN VLAAMSE JONGEREN Joke Laukens, Katrijn Gijsel

+ r

u i

m te +

>

KRAX_16+_CORR2.indd 23 5/11/12 3:26:32 PM

Page 24: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 2

4+

ruim

te +

Maar liefst 72% van de volwassenen en 49,9% van de jongeren ziet in zijn ideale Vlaanderen in 2050 minder mensen pendelen, door bijvoorbeeld telewerk of door dichtbij werkgelegen-heid te wonen. Jongeren hebben natuurlijk nog geen ervaring met het dagelijkse pendelen van en naar het werk, en kunnen zich daar misschien nog weinig bij voorstellen? Misschien zijn zij zelfs graag onderweg?Weinig ‘vooruitstrevende’ gedachten bij de bevraagde jongeren op het vlak van duurzame energie: 35% van de jongeren gelooft in eigen energiepro-ductie versus 43% van de volwasse-nen. En terwijl 60% van de volwasse-nen in 2050 overal in Vlaanderen windmolens ziet staan, is dat de wens van slechts 46% van de jongeren. Struikelen ze over het woordje ‘overal’? Is energievoorziening te ver van hun bed?

De jeugd wil…Jongeren geven er prioriteit aan om vlot, veilig en aangenaam naar school of vrijetijdsbestemmingen te kunnen fietsen. In volgorde van belangrijkheid volgen het openbaar vervoer nemen en te voet gaan. Ze vinden het minder belangrijk dat hun schoolomgeving, of de omgeving rond hun vrijetijdsbe-stemming, autovriendelijk is aange-legd, opdat ze gebracht en gehaald zouden kunnen worden. Ze willen zich zelfstandig kunnen verplaatsen. De mate van afhankelijkheid lijkt hun voorkeur van vervoersmiddel te bepalen.Meer en meer (lokale) beleidsmakers stellen als beleidsdoel dat de beschik-bare ruimte optimaal gedeeld wordt en vragen ook aan jeugdorganisaties die openheid. Jongeren zijn bereid om ruimte te delen, maar niet om het even hoe. Ze zien vooral mogelijkheden in het delen van de buitenspeelruimte, sanitair en polyvalente ruimtes. Daarnaast willen jongeren in hun jeugdorganisatie een eigen plek vinden die ze niet hoeven te delen. De meeste jongeren willen dat jeugdlokalen, jeugdhuizen, fuifzalen… in dorps- of stadskernen liggen, vlot bereikbaar voor kinderen en jongeren. Jeugdvoorzieningen groeperen in aparte jeugdzones, buiten dorps- of stadskernen, vinden ze niet zo’n goed

idee, zelfs als op deze manier overlast kan worden voorkomen en meer ruimte wordt geboden.

Maak de stad aantrekkelij-kerOm de open ruimte op het platteland te behouden, vinden jongeren dat de stad aantrekkelijk moet worden gemaakt. Er moet een bouwstop komen in land-bouwgebied. Lintbebouwing moet worden gestopt.Jongeren willen meer groene en open ruimte in de stad, meer speelruimte, voldoende plaats voor jeugdverenigin-gen, betaalbare woningen, en rustiger en veiliger verkeer. Maak van de stad een fietsparadijs en houd auto’s uit het centrum. Toch moet de stad ook bereikbaar zijn voor auto’s en is voldoende (ondergrondse) parkeergele-genheid nodig. De stad moet gezelliger en properder. Er mag sterker worden opgetreden tegen criminaliteit. Om slimmer om te gaan met de beperkte ruimte die er is en om de open ruimte te behouden, stellen veel jongeren voor om in de hoogte of in de diepte te bouwen. Hoogbouw mag, maar dan wel aantrekkelijk, hip en cool in plaats van saaie, grijze appartements-blokken. Jongeren pleiten voor het gebruik van leegstaande gebouwen en voor multifunctioneel ruimtegebruik.

Rust én drukteWe peilden niet alleen naar ideaalbeel-den voor de toekomst, maar ook naar de huidige woonsituatie van jongeren. Een dikke 5% van hen woont niet graag waar ze nu wonen en nog eens 15% woont er ‘redelijk graag’. 4/5 van de jongeren is echt gelukkig met waar ze wonen.

Te saai, te druk, te kleine woning, vuil, ongezellige buurt, alles (vrienden, jeugdbeweging, uitgaansleven) is zo ver, te veel verkeer… Het zijn de meest gehoorde argumenten om ergens niet graag te wonen. Rust enerzijds en nabijheid van drukte anderzijds blijken belangrijk. Een vrijstaand huis, een eigen tuin of een groene omgeving blijken meer garanties te geven om ergens graag te wonen.

Woonsituatie bepaalt ideaalbeeldDe woonsituatie van jonge mensen bepaalt ontegensprekelijk hun ideaalbeeld van hoe de ruimte moet evolueren.Hoe meer stedelijk jongeren wonen, hoe meer ze overtuigd zijn dat wonin-gen maximaal tegen elkaar moeten worden gebouwd, hoe meer ze kiezen voor openbare parken in plaats van veel privétuintjes en hoe meer ze hoogbouw appreciëren. Jongeren die niet in een vrijstaand huis wonen, zijn vaker voorstander van grootschalige woonprojecten voor vele gezinnen in plaats van een eigen woning voor iedereen. Ze vinden ook meer dat mensen moeten verhuizen naar een kleinere woning nadat de kinderen het huis uit zijn. En ze willen vaker dat kinderen en jongeren op straat voor hun huis moeten kunnen spelen. ×

De conclusies van de jongerenbevra-ging zullen resulteren in concrete beleidsaanbevelingen. Lees het volledige onderzoeksrapport na op www.steunpuntjeugd.be/themas/ruimte.

39 %

4,5 %1,2 %

heel graag

graag

redelijk graag

niet zo graag

helemaal niet graag

14,8 %

40,5 %

Hoe graag woon je waar je nu woont?

KRAX_16+_CORR2.indd 24 5/11/12 3:26:32 PM

Page 25: Krax+ 1.1

25

I KR

AX

++ ruim

te +

KINDEREN EN JONGERENIN DE PUBLIEKE RUIMTE:LEREN PARTICIPERENPeter Dekeyser & Francis Vaningelgem, Ruimtecel, Kind & Samenleving vzw

+ r

u i

m te +

Herinrichting Sint-Lambertusplein in Heverlee. Een nieuwe inrichting op basis van de beleving en wensen van kinderen, jongeren en buurtbewoners.

KRAX_16+_CORR2.indd 25 5/11/12 3:26:34 PM

Page 26: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 2

6+

ruim

te + Goede publieke ruimte betekent dat deze kan worden

gebruikt door verschillende groepen, dus ook door kinderen. Een dialoog en afstemming van verschillende belangen zijn daarbij noodzakelijk. Lokale belangenbehartigers van kinderen zullen er dan ook voor ijveren dat het perspectief van kinderen wordt ingebracht in ruimtelijke plannen en afgetoetst met andere doelgroepen. Participatie is het credo. Maar de idealen botsen al eens vaker met de realiteit van ruimtelijke planning. Echter: door zelf de grenzen te kennen en de juiste opportuniteiten in te zien, krijg je meer gedaan.

Het perspectief van kinderenIdealiter zorgen zogenaamde ‘participatieve processen’ ervoor dat het perspectief van kinderen en jongeren een plaats krijgt. Maar zulke processen zijn lang niet altijd succesvol: de inspraakacties verlopen niet zoals verhoopt, de jeugd zit niet mee aan tafel, de deuren waarachter beslissin-gen worden genomen blijven dicht, het advies houdt geen rekening met kinderen en jongeren… Kortom, het lukt niet altijd om een rol van betekenis te spelen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen en publieke ruimte.

moeilijker omdat zij nog niet stemmen, nog niet handels bekwaam zijn… En dan is ruimte (voor allerlei groepen in de samenleving een waardevol goed) net een thema met naast kansen vooral ook veel grenzen en moeilijkheden. Deze grenzen herkennen en benoemen is vaak een eerste stap in de strategie om effect te hebben op de besluitvorming.

Economische grenzenSoms heeft een gebied of site wel degelijk potenties, en slagen mensen met ruimtelijke visie erin om schitterende concepten te bedenken. Maar tegelijk is de kans reëel dat de beheerder niet over de nodige financiële middelen beschikt om ze te realiseren. Globaal leven we allemaal in een tijd van besparingen. En soms is het afwegen: ‘Gebruiken we deze grond voor spelende kinderen of voor een activiteit die economisch meteen rendeert?’

Ruimtelijke grenzenRuimte hebben we niet op overschot. Bijna vanzelfsprekend zijn er groepen die claims leggen op bepaalde plaatsen. Jeugd heeft hierin zelden het zwaarste gewicht. Het idee van gedeelde ruimte is schitterend en verdient overal navolging. Maar ook dat kent zijn grenzen: het samengaan van functies kan maar tot op zekere hoogte. Zo kan bijvoorbeeld zelfs het bundelen van jeugdvereniging, jeugdtoerisme, speelterrein en jeugdhuis op één site de draagkracht overschrijden.

Esthetische grenzenDe ontwerper is een invloedrijke actor in de ontwikkeling van ruimte. Hij/zij levert de ideeën en zal zich altijd in zekere mate laten leiden door zijn of haar esthetisch aanvoelen. Het is dus denkbaar dat dit aanvoelen niet helemaal in lijn ligt met de belangen van kinderen en jongeren.Ook het type opdrachtgever speelt een rol. Gemeenten en vergelijkbare opdrachtgevers zijn niet altijd zo happig op grensverleggende ideeën of realisaties die er ‘een beetje speciaal’ uitzien.

BelangengroepenHet ‘algemeen belang’ is een schone term, en vanuit samenlevingsperspectief moet dit actief worden nagestreefd. Natuurlijk zitten daar ook de belangen van kinderen en jongeren in vervat. Ga er echter van uit dat deze groep al wel eens over het hoofd wordt gezien… Het algemeen belang moet ook worden afgewogen ten opzichte van andere doelgroepen. Dit gebeurt niet altijd op een eenduidige manier. Afhankelijk van specifieke gevoelig-heden krijgen sommige perspectieven meer aandacht. (Een milieubehartiger zal bijvoorbeeld spelende kinderen eerder weg willen uit een specifieke natuurrijke plek.)

TijdsgrenzenRuimtelijke planning neemt per definitie veel tijd in beslag. Van heel abstracte structuurplannen en masterplannen evolueert een en ander naar meer concrete inrichtingsplan-nen. Vervolgens heeft ook de aannemer zijn tijd nodig. Er kunnen jaren overheen gaan. Ook in de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen worden vaak beleidsideeën

Het participatief proces

Participatieve processen steunen op drie luiken: • Inspraak: de noden en behoeften van jeugd leren

kennen. • Beleidsbeïnvloeding: op basis van de inspraakinzich-

ten worden acties ondernomen om de opgedane inzichten verwerkt te krijgen in een specifiek ruimte-lijk project.

• Huiswerk: de tijd en het werk die nodig zijn om inspraaksessies voor te bereiden, resultaten in woord en beeld te brengen, oplossingen uit te werken, schetsen te maken...

Tal van bedreigingen kunnen het participatief proces verzwakken:• De belangenbehartiger verschiet al zijn kruit op de

inspraakacties en heeft geen energie meer over voor luik 2 en 3.

• De inspraakafgevaardigde spreekt de taal van de projecthouders niet.

• Hij/zij beschikt niet over de nodige ruimtelijke deskundigheid.

Het participatief proces mag zich ook niet enkel toespit-sen op het inrichten van de ruimte. Minstens evenveel aandacht moet gaan naar het ordenen, het structureren van de ruimte. Het weefsel wordt immers gemaakt in de ruimtelijke structuur. De inrichting lijkt bij deze al bij al minder fundamenteel te zijn. Een slechte structuur krijgt men niet opgelost met goede inrichtingsideeën. En ook: als de structuur goed zit, kan de ruimte met een minder goede inrichting toch nog functioneren.

Grenzen en moeilijkheden De jeugdsector kampt regelmatig met een specifieke frustratie: niet het juiste effect te hebben op de besluitvor-ming. Voor jonge mensen is het vaak nog een tikkeltje

KRAX_16+_CORR2.indd 26 5/11/12 3:26:34 PM

Page 27: Krax+ 1.1

27

I KR

AX

++ ruim

te +

geformuleerd die pas over pakweg twintig jaar zichtbaar zullen worden. Deze werkelijkheid is voor jeugd lastig: termen als ‘ooit’, ‘op langere termijn’ of ‘gefaseerde aanpak’ passen niet meteen in het denken van jongeren. Ruimtelijke concepten en projecten beginnen vaak behoorlijk abstract. In deze fase worden consequenties of potenties voor jeugd niet genoemd. Daarna groeit het thema en wordt het concreter. Op een gegeven moment ligt alles vast… en de jeugd was te laat!

BestemmingsdenkenHet maken van ruimtelijke en inrichtingsplannen heeft tot gevolg dat een plek een bestemming krijgt. Er wordt een specifiek soort gebruik aan toegekend. Maar bij ‘spelen’ ligt dat anders. Kinderen zien gewoon fijne en zinvolle speelkansen, ongeacht het soort gebied: in landbouwgebied, in natuurgebied, op een parking, onder een viaduct… En dat terwijl spelen in zulke specifieke gebieden niet evident is.

Wettelijke grenzenEen samenleving kent een kluwen van wetten, regels en decre-ten. Hoe goed een idee ook is, het zal altijd wel ergens in strijd zijn met een of andere regel. Aanpassen ten behoeve van de wet kan, maar het idee wordt er meestal flauwer door. Ook durft men wel eens schermen met uitspraken als ‘Het mag niet van de wet!’, verwijzend naar vermeende wettelijke grenzen, ook al hebben die geen echte grond. Zoiets gebeurt bewust en strategisch, maar evengoed uit onwetendheid.

De overlegrealiteitVoor de uitwerking van ruimtelijke plannen reikt de wetgever heel precieze inspraakprocedures aan. De diverse belangenbeharti-gers proberen deze op strategische wijze in te zetten. Het wordt een spel van strategieën en netwerkingen, een wereld waarin de jeugd doorgaans (nog) niet goed thuis is. Ook de inspraakacties vergen heel wat: je moet je mening overtuigend formuleren, strategisch handelen… Wie niet sterk staat, wordt omver geblazen, wordt over het hoofd gezien of genegeerd. Jonge mensen zijn, wat dat betreft, de gedroomde tegenstander.

Opportuniteiten zienBovenstaande grenzen illustreren dat de wereld van ruimtelijke planning en publieke ruimte een complexe materie is. Het is niet evident om vanuit de jeugdsector op alle gebieden en aspecten sterk in je schoenen te staan. En toch is het mogelijk om invloed uit te oefenen op nieuwe of lopende projecten: met een gezonde dosis interesse, doorzettingsvermogen en concrete tools.

Zitplek aan de Schelde in Doornik. Prettig en beleefbaar dankzij hellend vlak, boom, banken… maar met één ontwerpfoutje: de opstaande ijzeren rand rond de boom.

Bron: Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan regionaal stedelijk gebied Mechelen

Met eigen ideeën sta je een stapje voor.

Het uitwerken van een duidelijke ruimtelijke visie omtrent speelkansen en publieke ruimte kan dergelijke foute beslissingen voorkomen.

>

KRAX_16+_CORR2.indd 27 5/11/12 3:26:37 PM

Page 28: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 2

8+

ruim

te +

Ideeën ontwikkelenWil je mensen overtuigen, dan sta je een stapje voor als je gewapend bent met concrete ideeën. Tracht deze ideeën ook om te zetten in visuele beelden. Zoek of maak referentiebeelden, schetsen en illustraties. Ze bieden de andere actoren inzicht en houvast, ze leiden tot nadenken en bieden gespreksstof… Je beelden hoeven trouwens niet honderd procent juist te zijn, ze werken eerder richtinggevend. Giet ze in een aantrek-kelijke PowerPoint-presentatie.

De claims van anderenKinderen en jongeren zijn niet de enigen die ruimte claimen. Ze staan ook nooit los van andere belangengroepen. Daarom is het aangewezen om goed te luisteren en samen (met andere doelgroepen) te proberen greep te krijgen op de precieze kern van het probleem of ruimtelijke situatie. Daarbij kan worden nagedacht over hoe die plek ook voor kinderen van betekenis zou kunnen zijn. Het leggen van linken en verbanden (zowel op ruimtelijk niveau als tussen verschillende beleidsmate-ries) is een meerwaarde, en daar moet de jeugdsector goed in zijn.

Volwassenen zijn ook kinderen (geweest)

Van één ding zijn we zeker: gespreks-partners hebben een idee van wat kinde-ren zijn, want ze zijn het zelf allemaal geweest. Velen hebben kinderen of kleinkinderen. Heel vaak zie je mensen uit andere sectoren reflecteren over hun eigen ervaringen. Wees hiervoor alert. Door er actief op in te spelen, creëer je partnerschappen.

Volwassenen als spreekbuisWe willen niet stellen dat jonge mensen onvoldoende taalvaardig zouden zijn, maar het is wel zo dat volwassenen niet altijd ten volle geloof hechten aan wat kinderen of jongeren zeggen. Wat uit de kinder-mond komt, klinkt hoogstens charmant, en verder doet men er niets mee. Wil je je slag thuishalen, zorg dan dat je ook volwassen belangenbehartigers inzet om je punt te maken.

Netwerken en informele contactenNaast de veelvuldige formele overlegmomenten vormen ook informele contacten een handig middel om aan besluitbeïnvloeding te doen. Ga bijvoorbeeld samen met de groenambtenaar een terrein bekijken en tast af wat zijn gevoeligheden zijn, welke krachtlijnen hij zelf formu-leert… Zoek zo naar openingen en linken. Het gesprek op het veld levert vaak evenveel op als allerlei nota’s en weloverwogen rapporten.

De ruimtelijk planner, je vriendProbeer een goede, open relatie aan te gaan met de ruimtelijk planner. Hij/zij is immers een liefhebber van het algemeen belang en zal begrip kunnen opbrengen voor kinderen. Vergeet niet dat een kwaliteitsvolle ruimtelijke structuur en kindvriende-lijkheid hand in hand gaan.

Probeer er vroeg bij te zijnOvertuig de ruimtelijke actoren ervan dat de belangen van jeugd vroeg in het proces moeten worden inge-bracht, en niet slechts aan het einde van een ontwerpproces. Tracht je plaats op te eisen in dit debat. De ruimtelijke planners (en andere ruimtelijke actoren) zijn zich zeer goed bewust van het belang van het structureren van ruimte. Daarbij hebben ze echter niet steeds door dat er te veel met een grote-mensen-bril wordt gekeken. Ze beseffen niet dat er ook een kindweefsel in de publieke ruimte zit. En dat dit ook een geïntegreerde plaats verdient in het ruimtelijke weefsel. Speelkansen zijn iets anders dan achteraf, eens de ruimte helemaal is geordend, enkele speeltoestellen neerzetten.

Niet altijd een goede afloopSoms moet je eenvoudig vaststellen dat je, alle inspraak, netwerking, voorstellen en beïnvloedingswerk ten spijt, geen invloed op het project blijkt te hebben. Zoiets valt vooraf niet in te schatten. Het is ook niet iets typisch voor de jeugdsec-tor. Zulke tegenslagen horen erbij.

Besef evenwel dat je ‘visie’ stilaan ingang kan vinden bij mensen en dat je beïnvloe-dingswerk een effect heeft op de lange termijn.

Ontwikkel een visie in je gemeente of stadNiets is zo vervelend voor de ontwikke-ling van een speelweefsel als ad hoc oplossingen. Plots opduikende opportu-niteiten leveren in de regel niet de beste oplossingen. Denk in dat verband maar aan bossen die, ondanks slechte inplanting en zwakke avontuurlijke kansen, het statuut van speelbos krijgen, om vervolgens ondergebruikt te worden. Het uitwerken van een duidelijke ruimtelijke visie omtrent speelkansen en publieke ruimte kan dergelijke foute beslissingen voorkomen. Bij voorkeur wordt dit gedaan met andere diensten (groendienst, technische dienst, ruimtelijke ordening ). Zorg ervoor dat deze visie ook wordt gedragen door de beleidsbeslissers. Op deze manier kan er op een structurele manier worden gewerkt aan publieke ruimte voor kinderen en jongeren. ×

De Ruimtecel van Kind & Samen-leving ontwikkelde de afgelopen jaren een duidelijke visie over wat kwaliteitsvolle speelruimte en speelruimteplanning is. De nieuwe publicatie Speelruimte & planning reikt verschillende kwaliteitsnor-men en richtlijnen aan voor steden, gemeenten, beleidsmede-werkers en ontwerpers.

Meer info en bestellen via www.k-s.be en [email protected].

Het participatief proces mag zich ook niet enkel toespitsen op het inrichten van de ruimte. Minstens evenveel aandacht moet gaan naar het ordenen, het structureren van de ruimte.

KRAX_16+_CORR2.indd 28 5/11/12 3:26:38 PM

Page 29: Krax+ 1.1

29

I KR

AX

++ vorm

ing en educatie +

LERENDE NETWERKEN ALS METHODE VOOR NIET-FORMEEL LERENINTERVIEW MET BRECHT DE SCHEPPERNele Annaert, Gijs Ieven

+ vormin

g en

educatie +

KRAX_16+_CORR2.indd 29 5/11/12 3:26:38 PM

Page 30: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 3

0+

vorm

ing

en e

duca

tie

+ Steunpunt Jeugd zet in 2012-2013 een lerend netwerk op rond het implementeren van een talent- en competentie-beleid. Brecht De Schep-per, pedagoog aan de Arteveldehogeschool, zal het netwerk ondersteu-nen en begeleiden. De voorbije jaren zette deze expert al een aantal succesvolle lerende netwerken op poten. Krax+ zocht hem op voor een gesprek over het wat, hoe en waarom van deze nieuwe trend in niet-formeel leren.

Krax+ • Wat is een lerend netwerk eigenlijk?Brecht De Schepper • Een lerend netwerk is een gecreëerde en tegelijk een creërende omgeving. Het is een omgeving waarin personen bij elkaar worden gebracht in functie van leren. Hetzij fysiek, hetzij virtueel, hetzij een combinatie van beide. Toch geloof ik niet in een volledig virtueel lerend netwerk. Ik denk dat als je echt wil leren, dat je dan echt met elkaar in contact moet komen.

In een lerend netwerk schep je een context voor mensen die iets aan een bepaalde situatie willen veranderen. Het zijn personen die bewust en ongedwongen kiezen om deel te nemen. Ze hebben een bepaald leerdoel, deels op persoonlijk, deels op organisatieniveau. Dat is de gecre-eerde omgeving.Daarnaast is een lerend netwerk ook een creërende omgeving. De groep creëert iets, er komt iets uit. Iemand doet mee met een lerend netwerk omdat die personen leervragen heeft. In een lerend netwerk hoort hij zaken die helpen om zijn leervraag te verwerken en daarin stappen te ondernemen. Hij groeit er als persoon of als organisatie.Het leuke aan een lerend netwerk is dat het kruisbestuivingen geeft. Het kan natuurlijk ook gebeuren dat een lerend netwerk zelf iets concreets voortbrengt: naast de individuele leerdoelen van elke deelnemer creëer je iets gemeenschappelijks waaraan niet-deelnemers ook iets hebben.

Krax+ • Leg je in een lerend netwerk per definitie gemeenschappelijke doelstellingen vast? Brecht • Op voorhand? Neen, niet ‘per definitie’. Maar ook niet ‘per definitie niet’. Ik denk dat je eerder een thema moet vastleggen. En dat thema moet je afbakenen: waar gaan we het over hebben en wat laten we links liggen? Dat laatste is minstens even belang-rijk. Die zaken moeten op voorhand duidelijk worden gemaakt door de organisator van het lerend netwerk.

Anders dan intervisie?Krax+ • Waar komt de methode vandaan?Brecht • Geen idee. De methode zal al langer bestaan, maar zal nooit zijn benoemd als lerend netwerk. Waarom

zien we lerende netwerken opkomen? Omdat we merken dat onze klassieke opleidingen niet altijd goede leervor-men zijn. Eigenlijk is het een stuk een verrijking van manieren van leren.Het klassieke idee van onderwijs en educatie is eenrichtingsverkeer: de meester weet alles en de kinderen luisteren. Trek dat model door naar training en opleiding, en je hebt een trainer die zijn kennis in de deelne-mers duwt. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Lerende netwerken vertrekken vanuit een totaal andere invalshoek. In een lerend netwerk weten de deelnemers allemaal iets, ze hebben allemaal ervaring, en de bedoeling is om die ervaring met elkaar te delen. Het idee van gedeelde kennis primeert: iedereen geeft een stuk en iedereen krijgt een stuk. En dat is ook iets essentieels. Als deelnemers moet je dat natuurlijk ook willen en kunnen.

Krax+ • Waarin verschilt een lerend netwerk van intervisie?Brecht • Naar mijn aanvoelen zit het verschil deels in het creërende van het lerend netwerk, wat je bij intervisie minder hebt. Bij een zuivere vorm van intervisie brengt iemand een bepaalde casus in, die wordt behandeld en besproken in de intervisiegroep. De persoon keert daarna terug naar zijn organisatie met ideeën en voelt zich gesterkt in zijn functioneren. De volgende keer wordt een andere casus behandeld. Een ander verschil is dat er bij intervisie meestal geen concrete leerdoelen worden vastgelegd. Daar gaat het eerder om de ondersteuning en feedback van andere deelnemers. Bij een lerend netwerk loopt de leervraag ook langer dan een casus in een intervisie. Een goed lerend netwerk start en stopt op een gegeven moment. Een lerend netwerk is iets dat je moet durven afronden.Beide methoden kunnen dus even zinvol zijn. Net zoals een goede opleiding ook een goede leerinterven-tie is. En de methode van intervisie kan zelf ook in lerende netwerken aan bod komen. Een intervisie van mensen die in dezelfde rol zitten en tegen dezelfde dingen aanlopen: laat ze vooral met mekaar in intervisie gaan, en zorg ervoor dat het op een goeie manier wordt gefaciliteerd.

“Een goed lerend netwerk start en stopt op een gegeven moment.”Brecht De Schepper

KRAX_16+_CORR2.indd 30 5/11/12 3:26:38 PM

Page 31: Krax+ 1.1

31

I KR

AX

++ vorm

ing en educatie +

Mandaat krijgen Krax+ • Welke eigenschappen hebben de deelnemers van een lerend netwerk?

Brecht • Er zijn eigenlijk twee dimensies. Je hebt de organisaties die deelnemen, en je hebt de mensen die vanuit die organisaties deelnemen. Wat ik zelf belangrijk vind in een lerend netwerk is dat in eerste instantie de organisaties zeggen: ‘Wij nemen deel als organisatie en niet als persoon.’ De deelnemers moeten het mandaat krijgen van hun organisaties om bepaalde stappen te zetten. Niet enkel in het lerend netwerk, maar ook in hun eigen organisatie.

Krax+ • Bestaan er standaard hande-lingsprincipes voor alle lerende netwerken? Brecht • De handelingsprincipes voor lerende netwerken zijn niet erg strikt bepaald. Maar er zijn wel enkele voorwaarden voor het welslagen die in elk lerend netwerk vervat zitten. Zo ligt het begin en het einde van een lerend netwerk altijd duidelijk vast in de tijd. Bij intervisiegroepen is dat bijvoorbeeld niet altijd het geval. Ook de continuïteit is belangrijk voor een geslaagd lerend netwerk. Tussen twee samenkomsten voorzien wij doorgaans minimum vier en maximum zes weken. Een andere voorwaarde voor succes is, zoals ik al zei, de verwachting dat de deelnemers ermee aan de slag willen gaan en daarvoor ook een mandaat krijgen.

Krax+ • En qua vorm?Brecht • Er zijn verschillende mogelijk-heden.Je kan werken met een vooraf bepaalde structuur van bijeenkomsten. Op die manier kan je het netwerk vooraf al in zekere zin ontwerpen. Anderzijds kan je er ook voor kiezen om het netwerk de vrije loop te laten. Ik vind dat persoon-lijk wat lastig, omdat je snel kan vervallen in het klassieke patroon van een training waarbij de begeleider in de positie komt van het geven van input en de deelnemers zich daarnaar schikken. Een digitaal platform als instrument wordt dikwijls gebruikt ter ondersteu-ning van een lerend netwerk. Maar je moet ook accepteren wanneer dat niet werkt. In dat geval benut je beter de

bestaande sociale media die mensen toch al gebruiken. Het is dan wel belangrijk om ze wat af te schermen. Niet de hele wereld moet de gang van zaken van een lerend netwerk kunnen volgen. Een zekere vorm van vertrou-welijkheid is aangewezen.

Krax+ • Speelt de samenstelling van de deelnemers in een lerend netwerk een rol? Brecht • Als er maar één organisatie in het lerend netwerk zit met veel expertise in een bepaald thema, dan kan je niet spreken van een evenwich-tige samenstelling. Het is steeds zoeken hoe je organisaties die al wat stappen hebben gezet met elkaar kunt connecteren en in connectie kunt houden met organisaties die wat minder ver staan. Voor de organisator is het belangrijk om een goed zicht te hebben op de beginsituatie: wie zijn de deelnemende organisaties? Anderzijds heb ik wel de ervaring dat een

onbevangen blik op een organisatie die al wat stappen heeft gezet in een bepaald thema ook voor de organisatie zelf zinvol kan zijn. Op die manier kan de organisatie zichzelf een stuk in vraag stellen.Ook de vrijwilligheid van deelname vind ik zeer belangrijk. Een organisatie die zegt: ‘Wij kunnen er niets gaan doen, want wij staan al redelijk ver’, zal dat idee dikwijls voor zichzelf bevestigd zien worden.

Krax+ • Is het algemeen gebruikelijk dat er een wisselwerking is tussen het netwerk op zich en het organisatieni-veau? Brecht • Als het een netwerk van organisaties betreft in functie van een bepaald leerdoel, kan je niet anders dan een wisselwerking opzetten met de verschillende organisaties. Maar er zijn ook netwerken van individuen die eerder toevallig van elkaar leren of netwerken die echt een organisatievorm zijn.

“Het verbinden van gevers en nemers is een cruciale taak.”Brecht De Schepper

“In een lerend netwerk schep je een context voor mensen die iets aan een bepaalde situatie willen veranderen.”

>

KRAX_16+_CORR2.indd 31 5/11/12 3:26:38 PM

Page 32: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 3

2+

vorm

ing

en e

duca

tie

+

Organisaties uit een bepaalde regio met een gelijkaardige missie zetten samenwerkingsverbanden op om de werking te verbeteren of te optimali-seren. Zulke netwerken zijn geen lerende netwerken, want ze formule-ren geen strikte leerdoelen. Maar dat wil uiteraard niet zeggen dat er in zo’n samenstellingen niet wordt geleerd.

Rol van de begeleiderKrax+ • Doorgaans telt een lerend netwerk maximaal twaalf à vijftien deelnemers. Waarom zo kleinscha-lig? Brecht • Het lerend netwerk moet beheersbaar, werkbaar en vooral leerbaar blijven. Vijftien personen betekent immers dat elke deelnemer naar en vanuit veertien andere perspectieven moet kunnen kijken en denken. Een lerend netwerk kan echter wel groter zijn, maar dan wordt er gewerkt met verschillende leergroepen die samen een lerend netwerk vormen. De structuur wordt dan wat complexer, want een goede afstemming tussen de verschillende leergroepen is belangrijk.

Krax+ • Welke rol heeft de begelei-der in een lerend netwerk? Brecht • De begeleider heeft meer dan één taak.• Zijnrolbegintalvoordeeigenlijke

start van het netwerk met de constructie van het netwerk zelf. Momenten voor input vooraf zijn in de voorbereidende fase belangrijk om de contouren van het netwerk te bepalen.

• Hetverbindenvangeversennemers is een andere cruciale taak. Zowel de groepsdynamische als de inhoudelijke aspecten moeten voldoende aan bod kunnen komen.

• Ookhetcontinuterugkerennaarde vooropgestelde leervraag is een aandachtspunt voor de begeleider: waar zit een bepaalde deelnemer mee? Waar wil hij naartoe in zijn organisatie? Verloopt het proces nog zoals vooraf bepaald of is er bijsturing nodig om het leerdoel te berei-ken? Moet de leervraag eventueel worden aangepast?

• Totslotishetookbelangrijkdatdefacilitator van het netwerk thuis is in de materie. Hij/zij moet niet de grote expert zijn, maar moet wel in staat zijn om voor het netwerk vernieuwende concepten binnen te brengen en op tafel te leggen, en die bevraagbaar en bespreekbaar te maken.

Trend van co-creatie en kennisdelingKrax+ • Wat maakt dat lerende netwerken de laatste jaren zo sterk ingang hebben gevonden? Brecht • De sterke opkomst zit volgens mij in het gegeven dat het eigenlijk een oeroud concept is. Als je lerende netwerken, zoals ze vandaag worden opgezet, terugbrengt naar hun essentie, dan kan je stellen dat heel wat vroegere vormen van informeel leren eigenlijk al een soort van lerende netwerken waren. Kijk bijvoorbeeld maar naar het principe van de gilden. Zij deden aan belan-genbehartiging en standpuntverdedi-ging, maar evengoed vervulden zij de rol van lerend netwerk. Minder ervaren leden leerden het metier van ervaren leden, er werd veel aan kennisdeling gedaan. Het achterlig-gende principe is dus eigenlijk eeuwenoud, maar het vindt nu ingang in bijvoorbeeld onderwijs en andere sectoren. Een belangrijke reden daarvoor is dat we vandaag de dag veel minder de neiging hebben om kennis te beschouwen als onze eigendom. We zijn veel meer gericht op het delen ervan. We komen uit een periode waarin kennis gelijkstond aan macht. Hoe meer je wist, hoe machtiger je was. Daarin zien we nu een kentering: hoe meer kennis je kan delen, hoe meer invloed je hebt. De houdbaarheidsdatum van kennis is vandaag de dag heel beperkt geworden. Het gaat er ook niet meer om hoeveel je weet, maar wel hoe snel je informatie kan vinden. Uit onderzoek blijkt trouwens ook dat jongeren veel meer geneigd zijn om kennis en informatie te delen dan oudere generaties. Al die elementen verklaren mee de trend naar meer vormen van co-creatie en kennis- deling. ×

“In een lerend netwerk weten de deelnemers allemaal iets, ze hebben allemaal ervaring, en de bedoeling is om die ervaring met elkaar te delen.”

KRAX_16+_CORR2.indd 32 5/11/12 3:26:38 PM

Page 33: Krax+ 1.1

33

I KR

AX

++ vorm

ing en educatie +

Lerende netwerken zijn er van uiteenlopend allooi. Het ene

werkt productief, het andere verzandt in een praatbarak.

De succesfactoren heb je niet altijd (allemaal) in de hand.

Maar een aantal vuistregels vergroten je kans op slagen!

Een deelneemster aan een lerend netwerk getuigt open en

eerlijk uit de praktijk. Deskundige Brigitte Lauwers

evalueert de case en licht de kritische succesfactoren toe

met gefundeerd advies.

DO’S & DON’TS VOOR EEN GESLAAGD LEREND NETWERKGETUIGENIS UIT DE PRAKTIJKEvelyne Blancke, Brigitte Lauwers

+ vormin

g en

educatie +

Toen ik net begon te werken, werd ik meteen uitgenodigd voor het Forum Vakantieparticipatie. Ik leerde er gelijkaar-dige organisaties kennen die vakanties organiseerden voor dezelfde doelgroep. Zij bouwden al jaren aan een intensiever onderling contact, via vergaderingen, maar echt vlot liep dat niet. Het Forum bood hen echter de gelegenheid om eens te bekijken hoe ze dit konden verbeteren. Eigenlijk werd daar de kiem van ons lerend netwerk gelegd…

© E

mm

a Th

ysse

n

Mijn verhaal

>

KRAX_16+_CORR2.indd 33 5/11/12 3:26:42 PM

Page 34: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 3

4+

vorm

ing

en e

duca

tie

+

Ons startmomentNiet veel later kregen we al een uitnodiging in de bus voor een tweedaagse om het lerend netwerk concreet uit te werken: wat wilden we precies bereiken, welke ideeën bestonden daar rond, wat wilden we allemaal ‘leren’ van elkaar? Er ontstond meteen een sterk groepsge-voel en een erg leuke sfeer.

Brigitte Lauwers • Een goede start is belangrijk, maar het gaat vooral om de betrokkenheid van de deelnemers. Hier is die sterk voelbaar, maar bij initiatieven waar de deelnemers nog bijeen moeten worden gezocht, komt de betrokken-heid soms eerder kunstmatig tot stand.

Brigitte • Een deelnemerswissel zorgt altijd voor een oponthoud. Het is belangrijk dat de groep de nieuwkomer het gevoel geeft een volwaardige deelnemer te zijn. Besteed voldoende aandacht aan de integratie van nieuwelingen. Wat zijn zijn/haar verwachtingen, wat wil hij/zij met de anderen delen, hoe kijkt hij/zij naar de werking van een lerend netwerk?

Brigitte • Een externe spreker of expert moet meer zijn dan een tussendoortje. Soms hebben deelnemers nood aan externe input. Het kan de discussies een nieuw elan geven. Maar je kan ook kiezen voor andere discus-sievormen, een werkbezoek, filmmateriaal om het debat te ontsteken enzovoort. Ga er niet van uit dat ‘praten’ alleen voldoende is.

Brigitte • Het ‘ideale’ aantal bijeenkomsten hangt sterk af van de doelstelling van je lerend netwerk. Een kortere looptijd kan volstaan als je mikt op probleemoplossing, waarna het netwerk ophoudt te bestaan.

Brigitte • Deelnemers hoeven niet per se heel gelijkend te zijn. Een diverse samenstelling kan misschien voor veel animo zorgen, maar het risico op uiteenlopende verwachtingen is groter.

Brigitte • Sfeer is belangrijk, en als trekker van een lerend netwerk kan je daar veel invloed op hebben. Deelnemers moeten vooral het gevoel hebben dat de tijd die ze erin investeren geen verloren tijd is.

Brigitte • Een lerend netwerk mag nooit de eigen doelstellin-gen uit het oog verliezen. Deze bepalen hoe er wordt gewerkt, wat er aan bod komt, wie wat doet…

Brigitte • Wel of niet aanwezig zijn is altijd een heikel punt. Maak hierover duidelijke afspraken bij het begin van een lerend netwerk. Investeer in de mensen die wel komen, wegblijvers moeten zelf maar de moeite doen om bij te benen. Begin je volgende bijeenkomst dus ook niet met alles te herhalen.

Iedereen was gemotiveerd om nauwer te gaan samenwerken en meer voor elkaar te betekenen.Op het einde van de tweedaagse vulden we de agenda voor het komende jaar in. We zouden vier maal per jaar samenkomen, en telkens één overeen-gekomen onderwerp bespreken.

Op deze vier onderwerpen werd meteen een datum geplakt. Zo kon je voor jezelf uitmaken of je het nuttig vond om te komen of niet.

Samenstelling en sfeerOnze groep bestaat uit organisaties die vakantieplaatsen aanbieden via Steunpunt Vakantieparticipatie.

Zowel organisaties met een inclusief als een exclusief aanbod zijn vertegen-woordigd. De verwachtingen voor het lerend netwerk waren hooggespannen. Ook bij mezelf. Er waren meer dan genoeg interessante thema’s om aan te pakken! De goede sfeer versterkte bovendien onze motivatie om nog vaak bijeen te komen.

Twee jaar later…Intussen ziet ons lerend netwerk er niet meer zo uit als twee jaar geleden. Het principe van de bijeenkomsten bestaat nog wel, maar van de initiële deelnemers blijven er slechts vier à vijf over. Dit beïnvloedt helaas de dyna-miek binnen de groep. De fijne sfeer van vroeger zorgde ervoor dat je soms gewoon naar het lerend netwerk kwam omdat je iedereen wilde terugzien. Het bijleren werd dan bijzaak.

Die sfeer en het samenhorigheidsge-voel zijn er nu veel minder. Persoonlijk vind ik deze factoren net belangrijk. De bijeenkomsten moeten niet alleen leerzaam zijn, je moet ze ook prettig vinden. Is er dan eens een sessie waarin je zelf niet veel bijleert, dan ga je de volgende keer tenminste niet meteen afhaken.Nu is het soms een komen en gaan van mensen.

Door personeelswissels binnen de organisaties zelf, nieuwe organisaties die aansluiten, anderen die weggaan… Je hebt de vaste leden die er altijd zijn, en er zijn organisaties die opdagen afhankelijk van het onderwerp. Maar dit lijkt mij zeer zelden het geval.

Op zoek naar uitbreidingTweemaal hebben we een uitnodiging gemaakt om organisaties te motiveren om naar het lerend netwerk te komen. Zonder succes. Het enige onderwerp dat extra deelnemers opleverde was armoede, toen er ook een ervarings-deskundige aanwezig was.

KRAX_16+_CORR2.indd 34 5/11/12 3:26:43 PM

Page 35: Krax+ 1.1

35

I KR

AX

++ vorm

ing en educatie +

Brigitte • Het probleem van herhaling kan je voor een stuk opvangen door de combinatie van een ‘live’ en een ‘online’ lerend netwerk. Dit betekent dan wel dat je bijeenkomsten moet documenteren. Nieuwkomers kunnen die informatie consulte-ren om toch snel bij te benen. Voor alle deelnemers is het trouwens iets waarnaar ze kunnen teruggrijpen.

Brigitte • Als trekker van een lerend netwerk moet je de vinger aan de pols houden en weten wat er leeft bij de deelnemers. Dat kan door officiële evaluaties, maar evengoed via informele beoordelingen. Luister naar het ongenoegen van de deelnemers en werk ermee.

Brigitte • In een lerend netwerk moet duidelijk zijn wie de facilitator(s) of trekker(s) is/zijn. Die rol blijft ook best bij dezelfde persoon. Let wel, dit staat niet haaks op een ‘wisselend voorzitterschap’. Ik zou het eerder bekijken als het aandui-den van iemand die een bepaalde sessie mee vorm geeft en begeleidt. Dat kan op basis van zijn/haar expertise, of omdat je zo het werk van de facilitator of trekker wat wil verlichten.

Brigitte • Als iedereen zou komen uit organisaties met een even hoog niveau, dan krijg je een heel ander lerend netwerk. Maak de deelnemers die het gevoel hebben dat ze veel geven er ook attent op dat zij dingen kunnen ‘meenemen’. Bijvoorbeeld: laat de deelnemers werken rond een thematiek waar de ‘gevorderde’ organisatie mee worstelt, en laat hen ‘toekomstdenken’. Hoe zouden zij het probleem aanpak-ken mochten ze in die organisatie werken?

Brigitte Lauwers werkt als vormingscoördinator bij de Stichting Innovatie & Arbeid, een onder-zoekscel binnen de Sociaal-Econo-mische Raad van Vlaanderen. Ze heeft jarenlange ervaring in het deelnemen aan en organiseren van lerende netwerken. Ze is co-auteur van de brochure Leren in een Netwerk, Hoe een lerend netwerk opstarten en begeleiden.

Het lijkt me echt zinvol om de deelne-mers één voor één op te bellen en bij hen te polsen wat de reden is waarom zij wel of niet aanwezig zijn op een lerend netwerk. Je kan meteen ook vragen welke gespreksonderwerpen deze mensen wel zouden ‘lokken’.

Volgens mij is dit de enige manier om te achterhalen hoe we meer organisaties kunnen bereiken. Want er zijn er nog veel meer die uit het lerend netwerk kunnen leren.

Inhoudelijke bijsturingDe onderwerpen die we destijds samen vastlegden, zijn inmiddels allemaal de revue gepasseerd. Je merkt nu wel dat sommige oude thema’s terug op de agenda staan, onder andere door de vele ledenwissels.

Voor de nieuwelingen is dit zeer nuttig, maar voor degenen die er van bij de start bij waren, is dit vaak enkel herhaling.Wij namen al enkele maatregelen om de relevantie voor de deelnemers hoog te houden. Zo maakten we onze sessies inhoudelijk meer diepgaand, waardoor ook oudere leden blijven bijleren. Daarnaast besteden we veel aandacht aan de voorbereiding.

Voor elke samenkomst zit de externe facilitator samen met iemand uit het netwerk. De externe facilitators weten namelijk niet altijd waar de groep mee bezig is en hoe diep ze de onderwer-pen mogen uitspitten.

We willen de organisaties echter niet te zwaar belasten met veel voorbereidend werk. Het lerend netwerk komt voor velen al bovenop een vol takenpakket, en sommigen zijn als vrijwilliger aangeslo-ten. Elke sessie is wel zo opgebouwd dat er altijd vragen kunnen worden gesteld. We zijn ook gestart met verslagen. Een hele verbetering tegenover voorbije jaren, denk ik. Zo blijf je op de hoogte als je eens niet aanwezig kan zijn.Een bijkomende rol van ons lerend netwerk is dat van adviesorgaan. Zelf zie ik dat echter niet goed lukken. Ik heb het gevoel dat weinig organisaties daar echt in geïnteresseerd zijn. Begrijpelijk. Inspelen op politieke kwesties en meewerken aan beleidsvragen is voor velen een ver-van-mijn-bed-show. Die adviesrol zie ik dan ook eerder als iets apart van het lerend netwerk. Ik zou hiervoor met een beperkt groepje van geïnteresseerden afspreken, op andere momenten.

EvaluatieIk vind het lerend netwerk zeer boeiend en leerrijk, en ik ga er graag naartoe. Alleen blijf ik wel eens een beetje op mijn honger zitten. Mijn eigen organisatie staat namelijk al heel ver in het organiseren van vakanties. Ik ben dan wel weer blij dat anderen van ons kunnen leren, en dat we hen kunnen bijstaan als er vragen zijn. Ik vind toch dat de sfeer momenteel in een dipje zit. Daar moet iets aan worden gedaan, vrees ik. Ik ben er vast van overtuigd dat net die goede sfeer de motivatie aanwakkert om te komen en te blijven komen. Uiteraard moeten ook de onderwerpen interessant blijven voor alle partijen. ×

KRAX_16+_CORR2.indd 35 5/11/12 3:26:44 PM

Page 36: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 3

6+

wel

zijn

+

Hier gaan we weer: de toekomst ziet er niet rooskleurig uit, en al zeker niet voor de jeugd. Volgens de meest recente cijfers is een kwart van alle Europese jongeren werkloos, een ander kwart heeft tijdelijk werk aan een hongerloon. En dat terwijl velen onder hen kunnen uitpakken met mooie diploma’s, behaald aan prestigieuze universiteiten. En wat dan met de kinderen van arbeidersgezinnen? De onheilsprofeten hadden gelijk. Loïc Wacquant, socioloog en schrijver, is één van hen. Jaren geleden waarschuwde hij Europa al voor wat komen zou.

+ w

e lz i j n +

HET VALSE POLITIEKE DISCOURS EN HET ONZEKERE LOT VAN EEN VERLOREN GENERATIEINTERVIEW MET DE FRANSE SOCIOLOOG LOÏC WACQUANTDaan Bauwens

Socioloog Loïc Wacquant vreest voor de toekomst van jongeren in Europa.

© D

aan

Bau

wen

s

Krax+ • In 2008 zei je dat de marginaliteit de komende jaren enkel zou toenemen. Het ziet ernaar uit dat je gelijk hebt gekregen. Maar wat is de oorzaak?Loïc Wacquant • De werkloosheidsgraad is de afgelopen jaren enorm gestegen. In Europa zijn er niet minder dan vijftien miljoen werklozen. Maar tegelijk zien we dat de tewerkstelling van korte duur sterk is toegenomen. Neem Frankrijk als voorbeeld: zeven van alle tien afstuderende jongeren beginnen te werken met een contract van korte duur. Kinderen van arbeidersgezinnen blijven jarenlang in dit systeem hangen, want ze beschikken niet over voldoende cultureel kapitaal of kwalificaties om een stabiele job te vinden. Zij blijven draaien in de carrousel van werkloosheid, tijdelijke tewerkstelling, korte contractduur, gesubsidieerde tewerkstelling, trainingsprogramma’s en ga zo maar door. Bijgevolg is het onmogelijk om een stabiel leven uit te bouwen en zichzelf te projecteren in de toekomst. De enige horizon die voor hen ligt, is nog meer onzekerheid.

KRAX_16+_CORR2.indd 36 5/11/12 3:26:46 PM

Page 37: Krax+ 1.1

37

I KR

AX

++ w

elzijn +

Krax+ • Resulteert dit noodzakelijk in armoede? Wacquant • Zonder twijfel. Tijdens periodes van werkloosheid leven deze jongeren van het minimum, en als ze werk hebben verdienen ze bitter weinig. Ze genereren dus nooit voldoende inkomen om boven de armoede uit te stijgen of een kleine financiële buffer aan te leggen. Ze werken op korte termijn, en dat maakt het onmogelijk om plannen op lange termijn te realiseren: huren of kopen, een gezinsleven uitbouwen. Men beseft tegenwoordig niet meer dat werken niet enkel draait om een inkomen. Werk is meer: je bereikt een sociale status en bouwt stabiele sociale relaties uit. Als je dat niet hebt, wordt alles fragiel en onzeker. Dat zijn de kenmerken van de nieuwe arbeiders-klasse: een constante staat van objectieve én subjectieve sociale onzekerheid. Dit is trouwens al de derde generatie van arbeidersgezinnen die in deze precaire situatie verkeert.

Krax+ • Je praat nu enkel over de arbeidersklasse. Wat met de midden-klasse? Wacquant • Nog niet lang geleden werd een opmerkelijke studie uitge-voerd in Frankrijk. Daaruit bleek dat vijfenzestig procent van alle Fransen bang is om dakloos te worden. Dat is absurd! Slechts een half procent van alle Fransen loopt dit risico. De nieuwe problemen van de arbeidersklasse hebben gezorgd voor een gevoel van kwetsbaarheid dat intussen door alle sociale lagen heen sijpelt. De midden-klasse heeft schrik om haar status te verliezen en in dezelfde precaire situatie als de arbeidersgezinnen te verzeilen. Ze vrezen dat ze hun sociale status niet gaan kunnen overdragen op hun kinderen.

Krax+ • Heeft de maatschappij niet altijd zo gewerkt?Wacquant • Het is een nieuw feno-meen, ingegeven door de deregulering van de economie door de staat. De afgelopen decennia heeft de staat het werkgevers steeds makkelijker gemaakt om mensen aan te nemen en te ontslaan, met de bedoeling meer werkgelegenheid te creëren. Een halve eeuw geleden dacht men hier anders over: om stedelijke armoede tegen te

gaan creëerde de staat toen stabiele jobs die mensen toelieten om zichzelf net uit de armoede te tillen, net genoeg om hen stabiliteit te geven. Het huidige systeem heeft enkel instabiliteit en turbulentie gebracht in de levens van de arbeidersklasse.

Krax+ • In je boek Paria’s van de stad1 leg je een direct verband tussen die turbulentie en het groeiende feno-meen van de zogenaamde ‘no-go’ zones in elke grote Europese stad.Wacquant • Kijk, de plekken waar de arbeidersklasse woont waren vroeger functionerende gemeenschappen. Nu functioneren ze niet meer. Wanneer je een sociaal flatgebouw binnenwandelt, weet je bijna zeker dat vijftig tot zestig procent van de volwassen bewoners er werkloos is. De anderen hebben meestal maar tijdelijk werk. Deze gemeenschappen zagen er ooit anders uit. Die mensen waren vroeger trots op hun werk en hun leven. De arbeiders-klasse produceerde in haar fabrieken namelijk alles wat in de wereld werd gebruikt. Nu is het anders, en valt er geen eer te behalen aan een job in een fabriek. De kinderen van arbeiders willen ook maar één ding: nooit de job van hun ouders te hoeven doen. De arbeidersklasse voelt zich vernederd.

Krax+ • Hoe link je dat aan de no-go zones? Wacquant • Iedereen weet hoe de arbeidersklasse eraan toe is. Niemand benijdt haar en iedereen heeft angst

1 Volledige titel: Paria’s van de stad: nieuwe marginaliteit in tijden van neo-liberalisme

om erin terecht te komen. En waar vind je de hoogste concentratie van personen in een precaire situatie? In specifieke zones, de banlieues. Gevolg: deze plekken worden gedemoniseerd in de media, door politici en jammer genoeg ook door sommige academici. In de collectieve voorstelling van de maatschappij worden dit no-go zones, de hel op aarde, de plekken van sociale teloorgang. Er is dus een tweede stigma bovenop de vernedering die ik daarnet aanhaalde: de vernedering die voortkomt uit de plek waar je woont. Er zijn voorbeelden genoeg: kijk maar naar Molenbeek of Anderlecht in Brussel of de banlieue Clichy-sous-Bois in Parijs, waar de rellen in 2005 begonnen.

Krax+ • In het publieke en politieke discours wordt altijd verwezen naar ongecontroleerde immigratie als oorzaak van de problemen van achter-gestelde buurten. Maar volgens jou ligt de oorzaak enkel in de economi-sche deregulering van de voorbije decennia?Wacquant • Juist. Er zijn drie discours die worden aangehaald om de sociale kwestie aan de onderste trap van de sociale ladder te verbergen. Het eerste discours is dat van plaats: ‘Het is een slechte buurt.’ Het is een probleem van huisvesting of van stedelijke indeling. We moeten de hoge concentraties van sociale flats in bepaalde buurten afbreken en de armen verspreiden over de stad. Het probleem is: met het afbreken van huizen creëer je nog altijd geen stabiele jobs voor die mensen.

“Men beseft tegenwoordig niet meer dat werken niet enkel draait om een inkomen. Werk is meer: je bereikt een sociale status en bouwt stabiele sociale relaties uit.”

>

KRAX_16+_CORR2.indd 37 5/11/12 3:26:46 PM

Page 38: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 3

8+

wel

zijn

+

Krax+ • Het tweede discours?Wacquant • Immigratie, integratie, cultuur of multiculturalisme. Men doet alsof het gaat om een nieuwe populatie met kenmerken die onverenigbaar zijn met de onze. De nieuwe cultuur, taal, religie, levenswijze zijn in dit discours de oorzaken van de problemen in de wijk. De waarheid is net iets anders: sinds het einde van de negentiende eeuw is er altijd al economische migratie geweest. Men heeft het vandaag de dag moeilijk met de moslims, maar toen de Belgen of de Italianen naar Frankrijk migreerden, dacht men daar aanvankelijk ook dat de Belgische versie van het katholi-cisme onverenigbaar was met de Franse kerk. Nochtans losten die immigranten zonder probleem op in het bestaande sociale weefsel. Hoe? Door een gedeelde klasse-identiteit, door werk en vakbonden. Arbeiders hadden dezelfde levensinvulling, hetzelfde werkschema. Daaruit volgde solidariteit die de verschillen deed vervagen. Vandaag kan je nog het beste integratiebeleid ter wereld hebben, het geeft mensen nog steeds geen stabiele jobs.

Krax+ • Wat is het derde discours?Wacquant • Geweld en misdrijf. Men noemt het zones van intense criminali-teit. Dat is maar half juist. Het zijn zones van misdaad omdat we er met z’n allen naar staren. In de zaken- of financiële districten zoeken we niet naar misdaad, hoewel daar nog grotere criminelen actief zijn. Denk maar aan Dexia. Maar het gebeurt niet op straat, dus slaan we er geen acht op. Let op: ik zeg niet dat er geen hoge misdaad-concentratie in die zones is. Maar hoe kan dat ook anders? Je moet een infor-mele economie creëren om de formele economie die er niet meer is te vervangen. Je moet dagelijks een inkomen genereren om te kunnen overleven. Je kan de politie inzetten en je gevangenissen vullen, maar daarmee pak je het probleem niet bij de wortel aan.

Krax+ • Dus zeg je: de staat zou sociale onzekerheid moeten aanpak-ken, in plaats van te focussen op misdaad?Wacquant • De bestraffing van marginaliteit is een reactie van de staat op de sociale onzekerheid die ze zelf heeft gecreëerd. Dat heeft ze gedaan door de economie te deregule-ren en het sociale vangnet in te krimpen. Door de politie in te zetten in de zogenaamde no-go zones, wordt het stigma rond deze plekken enkel vergroot. Het stigma draagt bij tot het gevoel van vernedering en doet het sociale weefsel van de buurt uiteenval-len, want wie woont nu graag in zo’n buurt? Deze houding, in combinatie met het gebrek aan inkomen, doet de delinquentie dan weer toenemen. En dat rechtvaardigt op zijn beurt een nieuw politieoptreden. Deze strategie van de staat faalt, omdat die het probleem niet oplost. Integendeel: ze verergert de marginaliteit die ze met dit optreden net wou indijken. De staat creëert zelf de omstandigheden waarin ze ongestoord kan doorgaan met de bestraffing van marginaliteit die ze zelf in stand houdt. ×

“De midden-klasse heeft schrik om haar status te verliezen en in dezelfde precaire situatie als de arbeiders- gezinnen te verzeilen.”

Loïc Wacquant is leerling van de gerenommeerde Franse socioloog Pierre Bourdieu, met wie hij werkte en publiceerde. Zijn boeken werden in vele talen uitge-bracht. Een van zijn bekendste is Straf de armen (EPO, 2006). Zijn recentste werk heet Paria’s van de stad (EPO, 2012).

© R

ob S

teve

ns

Het magazine ALERT publiceerde een ander

interessant gesprek met Loïc Wacquant (jg 38,

nr 2, mei 2012, p. 54-59). www.alertonline.be

KRAX_16+_CORR2.indd 38 5/11/12 3:26:48 PM

Page 39: Krax+ 1.1

39

I KR

AX

++ w

elzijn +

VEILIGHEID, HET NIEUWE ‘AMEN’Nathalie Van Ceulebroeck, VVJ vzw

+ w

e lz i j n +

KRAX_16+_CORR2.indd 39 5/11/12 3:26:49 PM

Page 40: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 4

0+

wel

zijn

+ Waar Loïc Wacquant1 spreekt over een steeds kleinere overheidsinmenging wat betreft sociaaleconomische thema’s, duidt hij in zijn boek Straf de armen2 de steeds grotere inmenging van de overheid als het gaat over veiligheid. Het veiligheidsdenken overscha-duwt andere beleidsdomeinen als er zich problemen voordoen. Rellen in achtergestelde buurten worden eerder met repressief ingrijpen in bedwang gehouden dan bij de wortel aangepakt: investeren in degelijke huisvesting, in werk-gelegenheid, in verbinding tussen buren en met de samenleving… Jongeren zijn hier vaak in de eerste plaats de dupe van. Om in termen van Wacquant en zijn leermeester Bourdieu te blijven, zijn jongeren volop zoekende naar hun plaats in de samenleving, onder andere hun plaats in het publieke veld, en zoekende naar de gepaste gedragscodes en omgangsvor-men om in hun ‘gemeenschap’ te kunnen functioneren. Met andere woorden: ze bouwen aan hun cultureel en sociaal kapitaal.

Jong zijn als gevaar voor de maatschappelijke veiligheid

Europa wordt overspoeld door een steeds grotere beleidsmatige inzet op veiligheid en het minimaliseren van (gevoelens van) overlast. Onveiligheid(sgevoelens) kennen hun oorsprong in zowel fysieke als sociale storende omgevingskenmerken of ‘incivilities’.3 Hinderlijke fysieke omgevingskenmerken zijn bijvoorbeeld sluikstorten, vandalisme of graffiti. Storende sociale kenmerken zijn alle gedragingen die als vreemd of storend worden ervaren. Uiteraard zorgt ook een tweede, individuele component voor het ervaren van overlast. Wat één persoon hinderlijk vindt, vormt voor de ander geen probleem. De eigen kwetsbaarheid en eerdere ervaringen zijn dan ook een tweede bepalende aspect in het ontstaan van onveiligheid(sgevoelens). Net hier vormen jongeren een kwetsbare groep. Jongeren ontdekken en experimenteren om op die manier hun eigen (sociale) identiteit vorm te geven. Tijdens dit proces verkennen ze weleens de grenzen van ‘toelaatbaar gedrag’, wat in de ogen van buurtbe-woners tot ‘sociale incivilities’ en dus tot gevoelens van onveiligheid kan leiden. Nochtans is overlast steeds een verhaal van twee zijden: van een klager en een dader, van een pleger en een slachtoffer. In termen van overlast is het onderscheid tussen beide rollen echter niet altijd eenduidig. Een tiener die met z’n vrienden op een pleintje of voor het jeugdhuis rondhangt, is in de ogen van de buurman misschien een dader. Tegelijk kan die tiener ook het slachtoffer zijn van de – al dan niet terechte – intolerantie van de klagende buurman. In februari 2012 werd in de staat Florida de zeventienjarige Trayvon Martin door een buurtbewoner doodgeschoten omdat hij ’s avonds met een sweater met een kap over zijn hoofd op straat liep en zich ‘verdacht gedroeg’. De jongen was gewoon op

3 O.a. Stefaan Pleysier & Johan Deklerck, ‘Over hondenpoep en hangjongeren. Een verkennend onderzoek naar overlast-fenomenen in parken en groenzones’ in Tijdschrift voor Veiligheid 2006 (5) 1, p9; Vanderveen, G. ‘Hangjongeren en graffiti in beeld’ in Agora 2009 (1), p16

weg naar de nachtwinkel om wat frisdrank en snoep te halen om daarna verder met zijn vader naar tv te kijken. Een extreem voorbeeld van tot wat een groeiende maatschappelijke intoleran-tie kan leiden. In een dergelijke veiligheidsmaat-schappij wordt vaak in termen van risico’s gedacht, en heerst een verregaande ‘Culture of Control’4, vaak ten koste van eerder genoemde kwetsbare doelgroepen. Overheden worden steeds creatiever in het aanpakken van de overlastplegende jongeren. Groot-Brittannië spant de kroon met z’n ASBO’s: Anti-Social Behaviour Orders, of een bestuurlijke en strafrechtelijke manier om asociaal gedrag aan te pakken. ASBO’s, het resultaat van de Anti-Social Behaviour Act uit 2003, kunnen worden opgelegd aan iedereen ouder dan tien jaar (!) voor asociaal gedrag: vloeken, schelden, objecten gooien, rijden zonder rijbewijs, alcohol bij je hebben of openbare dronkenschap… Lange tijd keken we in Vlaanderen met een zekere trots naar ons eigen positief jeugdbeleid en met ongeloof naar wat er zich in Engeland afspeelt. Echter: onder invloed van het veilig-heidsdenken zetten we ook in België met elke wetswijziging een stapje dichter naar de Britse aanpak. Het beste voorbeeld hiervan is de ophan-den zijnde herziening van de gemeen-telijke administratieve sancties (GAS). Daarenboven is de term ‘overlast’, waarop de GAS is gebaseerd, net zo weinig omschreven als het begrip ‘anti-social behaviour’. Op beide gaan we even in.

Overlast in het beleidEind jaren negentig kwam het veiligheidsdebat steeds centraler te staan en was er een groeiende vraag van steden en gemeenten om vormen van kleine criminaliteit en overlast, ook door jongeren, zelf te kunnen aanpak-ken. Op die manier hoopten ze kort op de bal te spelen en mogelijke proble-men op maat aan te pakken. De afbakening van het begrip ‘overlast’ vloeit voort uit de gemeentewet en wordt omschreven in de omzendbrief OOP 30bis. In artikel 6 van die omzend-

4 Garland, D. (2001). The new culture of crime control. Oxford: Oxford University Press.

1 Zie artikel op p37

2 L. Wacquant (2006) Straf de armen. Het nieuwe beleid van de sociale onzekerheid, Antwerpen: Epo Uit-geverij

KRAX_16+_CORR2.indd 40 5/11/12 3:26:49 PM

Page 41: Krax+ 1.1

41

I KR

AX

++ w

elzijn +

brief lezen we dat ‘openbare overlast betrekking heeft op, voornamelijk individuele, materiële gedragingen die het harmonieuze verloop van de menselijke activiteiten kunnen verstoren en de levenskwaliteit van de inwoners van een gemeente, een wijk, een straat, kunnen beperken op een manier die de normale druk van het sociale leven overschrijdt. Men kan openbare overlast beschouwen als lichte vormen van verstoring van de openbare rust, veiligheid, gezondheid en zindelijkheid.’Hoewel deze begripsomschrijving meteen ook het kader schept voor de gemeentelijke administratieve sancties, is ze nauwelijks sluitend te noemen. De omschrijving van wat al dan niet overlast is, is in erg grote mate afhankelijk van de interpretatie van gedrag. Zowel in het registreren van overlastgevend gedrag in de politiever-ordening, als in het vaststellen van overtredingen. Op de rugleuning van een bank zitten is in de ene politieveror-dening opgenomen als overlastgevend gedrag, en is in de andere geen probleem. Een blikje op de grond gooien is voor de ene vaststellende ambtenaar een slordigheid, en voor de andere sluikstorten. Als je op één plein staat, is de kans op identiteitscontrole vele malen groter dan wanneer je op een plein enkele kilometers verder staat. Jongeren krijgen hierdoor het gevoel dat willekeur troef is. Overlast is dus een subjectief lokaal construct, en krijgt vorm en inhoud op

basis van de tolerantiegrens, context en eerdere ervaringen van de betrokken actoren. Dit betekent ook dat het deels afhankelijk is van de krachtsverhoudin-gen in de samenleving. Kort gezegd: diegene met de meeste impact trekt aan het langste eind. Sommige groepen worden vlotter gehoord omdat ze over de juiste contacten, gedragscodes en middelen – kortom: cultureel en sociaal kapitaal – beschikken. De aanpak van overlast gebeurt dan ook vaak ten koste van de meest kwetsbaren, waaronder jongeren. Het is de taak van jeugdwer-kers, welzijnswerkers… om de stem van kinderen en jongeren in dit debat te versterken en te zorgen dat die op de juiste plaats wordt gehoord. Het jeugdwerk moet waakzaam zijn om niet te worden meegesleurd in het veilig-heidsdenken.

De GAS, superheld van het lokaal veiligheidsbeleid?Ooit gestart als een instrument waarmee gemeenten snel en kordaat konden ingrijpen tegen voornamelijk milieu-inbreuken (zoals sluikstorten, hondenpoep, wildplakken en nachtla-waai), is de GAS na vier herzieningen verworden tot een instrument dat elk gedrag dat dreigt in te gaan tegen dé norm kan sanctioneren.De gemeentelijke administratieve sanctie werd ingevoerd door de wet van 13 mei 1999. Daardoor konden gemeenten zelf bepaalde vormen van

“Onder invloed van het veilig-heidsdenken zetten we ook in België met elke wetswijziging een stapje dichter naar de Britse aanpak.”

>

KRAX_16+_CORR2.indd 41 5/11/12 3:26:51 PM

Page 42: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 4

2+

wel

zijn

+

overlast bestrijden. In 2004 volgden de eerste wetswijzigingen, waarbij het aantal toepassingsgronden werd uitgebreid en de toepassingsleeftijd werd verlaagd tot zestien jaar. In 2007 werd in een nieuwe wetswijziging het toepassingsgebied van de GAS verder uitgebreid. Vandaag, anno 2012, wordt een nota voorbereid waarin wordt voor-gesteld om de toepassingsleeftijd te verlagen naar veertien jaar en de toepassingsgronden uit te breiden met onder andere spijbelen en plaatsver-bod.Bij de leeftijdsverlaging tot minderjari-gen in 2004 werden een aantal rechtswaarborgen ingebouwd om de rechten van minderjarigen te waarbor-gen. Zo moet bijvoorbeeld gratis een advocaat ter beschikking worden gesteld, is er een verplichte bemidde-ling en ligt de maximumboete lager voor minderjarigen dan voor meerder-jarigen.Met deze maatregelen wordt echter de januskop van het veiligheidsdenken met betrekking tot minderjarigen erg duidelijk. Enerzijds wil men jongeren beschermen tegen wanpraktijken en tijdig ingrijpen als jongeren in een problematische opvoedingssituatie

dreigen terecht te komen. Vanuit de beschermende reflex wordt elke sanctie doorgegeven aan en geregis-treerd door de jeugdrechter. Anderzijds wordt de controle op jongeren en het willen beheersen van het gedrag van jongeren steeds groter. Het aantal mogelijke overtredingen neemt toe en is verschillend van politiezone tot politiezone. Heel wat gedragingen die ‘typisch jongerengedrag’ zijn, worden zo geviseerd zonder dat de stem van jongeren erin wordt gehoord. Criminologen Jenneke Christiaensen en Els Dumortier verwoorden het in hun opiniestuk zo: ‘Criminologen wijzen er al meer dan dertig jaar op dat dit soort ‘early intervention’-beleid vooral leidt tot ‘netwidening’. Het ‘vangnet’ van bestraffing, interventie en beboeting vergroot en de mazen van het net verfijnen. Gevolg: steeds meer kinderen op steeds jongere leeftijd worden voor steeds meer (jeugdig) gedrag gecrimina-liseerd en geproblematiseerd. De verlaging van de GAS-leeftijd zal dus niet tot minder plaatsingen leiden, maar wel tot meer intolerantie ten aanzien van jongeren.’5

Naast de GAS zijn er de laatste jaren heel wat lokale initiatieven die in het bijzonder gericht zijn op de aanpak van jongeren, zoals NERO (Normstelling En Responsabilisering naar aanleiding van Overlast) in Mechelen en Lokeren. Bij NERO worden jongeren die problemen veroorzaken en door de politie worden betrapt naar het politiecommissariaat gebracht. Daar moeten de ouders hen komen ophalen. Ouders moeten een belasting (‘combi-taks’) van honderd euro betalen, tenzij ze ingaan op een begeleidingsaanbod, waarbij normerend kan worden opgetreden op verschillende terreinen: onderwijs, vrije tijd, sociale omgangs-vormen… Het initiële opzet is dus zeker positief. Samenwerking tussen politie en hulpverlening, tussen controle en bescherming, staat centraal. Maar waar de GAS – minstens theoretisch – nog ruimte laat voor een bemiddeling die in functie staat van de overtreding, wordt bij initiatieven als NERO het overlastgenererend gedrag geredu-ceerd tot een opvoedingsprobleem.

5 Jenneke Christiaens en Els Dumortier. De lastige kinderen van de flinkse burge-meester. De Morgen, 28 januari 2012.

Overlast is een subjectief lokaal construct, en krijgt vorm en inhoud op basis van de tolerantiegrens, context en eerdere ervaringen van de betrokken actoren.

KRAX_16+_CORR2.indd 42 5/11/12 3:26:51 PM

Page 43: Krax+ 1.1

43

I KR

AX

++ w

elzijn +

Recent onderzoek (Verdonck, Cops, Pleysier, Put, 2011)6 wijst echter uit dat er geen significant verband is tussen de mate van ouderlijke controle en het plegen van geweld. Enkel het al dan niet hebben van een goede relatie met de moeder is een (kleine) voorspel-lende factor.Er wordt dus weeral geopteerd voor een individualiserende benadering van mogelijke problemen met een aanpak die niet is gestoeld op bewijsvoering, maar op een luid klinkend, maar daarom niet meer terecht, discours.

Tot slotDe mentale en fysieke ruimte die jongeren (gedeeld) kunnen innemen staat onder druk. Niet enkel het toenemende autoverkeer of de nooit ophoudende verkaveling zijn hiervoor de boosdoeners. Het heersende klimaat waarin veiligheid centraal staat, vormt misschien wel de grootste bedreiging.

6 Evi Verdonck, Diederik Cops, Stefaan Pleysier, Johan Put (2011) Jongeren en geweld. Dader- en slachtofferschap gemeten en beleefd. Acco: Leuven, p118

De mentale en fysieke ruimte die jongeren (gedeeld) kunnen innemen staat onder druk.

We ontaarden nog niet in Britse toestanden, maar de evolutie is allerminst vertrouwenwekkend. Wetsvoorstellen waarin individuen worden gedecontextualiseerd, en de schijnbaar verengde gedragsnormen waaraan men moet beantwoorden, zorgen hiervoor. Het jeugdbeleid, en bij uitbreiding het welzijnsbeleid, heeft een pertinente opdracht om de leefwereld van jongeren, en andere kwetsbare groepen in onze samenleving, naar voor te blijven schuiven en onze sterke traditie van een positieve, sociale benadering van jongeren te blijven verzekeren.Overlast moet uiteraard niet worden ontkend of genegeerd, maar moet in eerste instantie duidelijk worden afgebakend in de wetgeving, en in tweede instantie worden aangepakt met respect voor en betrokkenheid van de leefwereld van jongeren. ×

Meer lezen?• Advies Vlaamse Jeugdraad GAS

(april 2012): www.vlaamsejeugdraad.be

• Standpunt GAS Kinderrechten-coalitie (februari 2011): www.kinderrechtencoalitie.be

Met dank aan Bart Vanhoenacker (KATHO).

KRAX_16+_CORR2.indd 43 5/11/12 3:26:55 PM

Page 44: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 4

4+

wel

zijn

+

MAAK DE GENDERKLIK, OOK BIJ KINDEREN EN JONGERENPepijn Kennis, Miet Neyens

+ w

e lz i j n +

KRAX_16+_CORR2.indd 44 5/11/12 3:26:55 PM

Page 45: Krax+ 1.1

45

I KR

AX

++ w

elzijn +

Kinderen krijgen rolpatronen met de paplepel ingegeven. Jongens moeten stoere ridders zijn, meisjes mooie roze glitterprinsessen. De maatschappe-lijke constructie van mannelijkheid en vrouwelijkheid – ook wel gender – drukt dagelijks een stempel op ons doen en laten. Kinderen en jongeren voelen die invloed al op erg jonge leeftijd, en deze leeft door in studie-keuzes en carrièremogelijkheden. Tijd om hier iets aan te doen, aldus Agna Smisdom, experte genderbeleid bij Gelijke Kansen in Vlaanderen.

Maatschappelijke constructieKrax+ • Gender, wat is dat eigenlijk?Agna Smisdom • Gender wordt vaak gezien als het biologisch verschil tussen jongens en meisjes, tussen mannen en vrouwen, maar dat is het niet. Het is de maatschappelijke constructie van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Gender gaat over de verschillende verwachtingen die we als samenleving tegenover mensen stellen. Het maatschappelijke aspect houdt in dat wij deze verwachtingen ook zelf in stand houden.

Krax+ • Welke verwachtingen zijn dat?Agna • Van vrouwen verwachten we bijvoorbeeld al sneller dan van mannen dat ze een zorgfunctie gaan opnemen. Dit blijkt ook uit onderzoek: vaders die deeltijds willen werken om voor hun kroost te zorgen, worden makkelijker als ‘niet ambitieus’ bestempeld. Bij vrouwen echter ‘hoort dit erbij’. Maar we kunnen gender ook koppelen aan de aversie die veel mensen hebben tegenover holebi’s en transgenders. Heel wat weerstand tegenover holebi’s ontstaat vanuit genderverwachtingen, eerder dan uit afkeer voor het seksueel gedrag. Genderverwachtin-gen worden bijvoorbeeld overschreden door mannen die zich ‘vrouwelijk’ gedragen, of vrouwen die zich mannelijk gedragen, los van hun geaardheid. Zo hebben ‘vrouwelijke’ lesbiennes veel minder last van weerstanden dan lesbiennes die er ‘mannelijker’ uitzien. Het lijkt dus dat we als maatschappij niet zozeer een probleem hebben met de seksuele geaardheid van iemand. Wel problema-

tiseren we het als zij niet voldoen aan geslachtsgebonden verwachtingen die de maatschappij van hen heeft.

Krax+ • Hoe komen genderpatronen tot uiting?Agna • Gender is overal aanwezig: op school, in het gezin, in het jeugdwerk, op de werkvloer… Gendermechanis-men organiseren overal mee onze maatschappij. Doordat heel onze samenleving ervan is doordrongen, bestendigen ze zichzelf. Op een onbewuste manier houden leerkrach-ten, ouders, jeugdwerkers, collega’s of directies deze genderpatronen in stand. Gender als verwachtingspatroon is echter ook veranderlijk in tijd en ruimte. In de jaren vijftig was er bijvoorbeeld veel minder vestimentaire vrijheid. De verwachtingen naar mannen en vrouwen toe waren veel duidelijker afgebakend dan vandaag. Anderzijds is op andere plekken op aarde de verwachting naar mannen en vrouwen toe ook helemaal anders dan in onze samenleving. Zo worden vrouwen in Saudi-Arabië amper geacht met een auto te rijden.

Gender bij kinderen en jongeren Krax+ • Wanneer duiken de eerste genderverwachtingen op?Agna • Dat gebeurt al op erg jonge leeftijd. Een voorbeeld: veel jongetjes van vier, vijf jaar zien nog graag glitters en roze, maar zodra ze wat ouder zijn, zeggen ze: “Da’s voor meisjes.” De genderpatronen zijn diepgeworteld in onze hele maatschappij en haar instituten, en zelden zijn mensen zich ervan bewust. Een concreet voorval zag ik ooit bij mijn eigen zoontje. Toen hij uit de kleuterklas thuiskwam, kondigde zijn klasschriftje het thema ‘kastelen’ aan. De jongens mochten als ridders, en de meisjes als prinsessen naar school komen. Als driejarige reageerde hij toen: “Maar prinsessen zijn toch veel mooier?” Eigenlijk had de leerkracht evengoed kunnen zeggen dat alle kinderen verkleed mochten zijn. Bij iets oudere kinderen leeft dan weer het cliché dat meisjes minder goed zouden zijn in wiskunde. Onderzoek wijst uit dat leerkrachten aan meisjes (vaak onbewust) vooral reproductievra-

gen stellen, terwijl ze aan jongens eerder creatieve vragen stellen. Daardoor leeft de perceptie dat jongens – bijvoorbeeld in wiskunde – beter zijn dan meisjes. Zo verwacht je onbewust verschillende vaardigheden, en werk je deze clichés net in de hand.Nog later in hun schoolcarrière uiten de verwachtingspatronen zich in de studiekeuzes die jongeren maken. Meisjes kiezen veel vaker voor zorgende richtingen als verpleging, en jongens meer voor technische richtingen als automechanica. Je kan zeggen dat dit hen meer interesseert, en dat zal ook voor een groot deel zo zijn. Toch zijn hier zeker ook gender-patronen in het spel. De grens tussen de twee is natuurlijk niet altijd even duidelijk, net omdat die patronen zo sterk worden geïnternaliseerd. Zo vertelden meisjes dat zij geen automechanica willen studeren omdat ze dan vuil zouden worden, en dat is niet meisjesachtig. Veel voorkeuren zijn dus ook maatschappelijk beïn-vloed.

Krax+ • Hoe werken de genderver-wachtingen in de latere levensloop door?Agna • De verschillen in studierichting bepalen zeker de latere carrière. Meisjes stromen vaker in in zorgberoe-pen, jongens groeien vaker door tot leidersposities. Zo zijn er in scholen

“Maar prinsessen zijn toch veel mooier?”

>

KRAX_16+_CORR2.indd 45 5/11/12 3:26:55 PM

Page 46: Krax+ 1.1

KR

AX

+

I 4

6+

wel

zijn

+

bijvoorbeeld heel veel vrouwelijke leerkrachten, maar in de directies zijn mannen oververtegenwoordigd. Dit heeft niet enkel te maken met persoonlijke talenten en interesses, maar zeker ook met de verwachtingen die we als samenleving stellen. Het zijn dan ook net deze verwachtingen die we via de voorbeeldfunctie bestendigen. Kinderen internaliseren wat er van jongens en van meisjes, of van vrouwen en mannen wordt verwacht.Een collega had hier laatst een mooi voorbeeld van. Haar dochter van zes jaar oud kreeg op school een platte-grond van het huis mee, en moest haar mama en papa op de plattegrond tekenen. Zij tekende haar moeder in de keuken, terwijl bij hen altijd de vader kookt. Haar dochter argumenteerde: “Ja, bij ons staat papa wel in de keuken, maar eigenlijk hoort mama daar!” De bestendiging van dit soort verwachtingen gebeurt continu, op school en daarbuiten. Zo ook in leerboeken, waarin stereotypen worden bekrachtigd.

Gender in het beleidKrax+ • Wat doen jullie bij Gelijke Kansen?Agna • In een vorige legislatuur zetten wij in op een vrouwenbeleid. Daarmee trachtten we de positie van vrouwen in de maatschappij te verbeteren. We zijn vandaag echter een stapje verder

gegaan: we zetten in op een genderbe-leid, omdat de bestaande verwach-tingspatronen ongelijke kansen creëren voor mannen én vrouwen in bepaalde aspecten van de samenle-ving. Deze veranderde probleemana-lyse verandert ook de acties die we eraan koppelen. Zo zetten we nog altijd in op het bestrijden van de onderverte-genwoordiging van vrouwen in bestuursorganen, maar eveneens op het gegeven dat mannen veel minder ouderschapsverlof opnemen. In eerste instantie willen we de genderklik bewerkstellingen bij de brede bevol-king.

Krax+ • Wat is die genderklik precies?Agna • De genderklik is het moment waarop je beseft dat een bepaald gedrag, een bepaalde keuze of iets anders niet vanuit je eigen voorkeur of talent komt, maar door genderver-wachtingen is ingegeven. Op het moment dat je de omslag maakt en de dingen vanuit een genderperspectief gaat bekijken, ontdek je immers dat heel veel door onbewuste verwach-tingspatronen van mannelijkheid en vrouwelijkheid wordt beïnvloed. De genderklik bewerkstelligen bij de brede bevolking is een doelstelling van deze legislatuur. We willen dat mensen gendermechanismen herkennen. Zo worden ze zich bewust van de impact ervan op hun eigen leven.

Krax+ • Hoe pakken jullie dat aan?Agna • We zetten in op een aantal doelgroepen waaraan we de genderklik willen bekendmaken. In eerste instantie zijn dat leerkrachten en ouders, vakbonden en media. Zij bereiken immers dagelijks heel veel mensen. Als zij de genderklik maken, kunnen ze op twee manieren aan de slag. In de eerste plaats kunnen ze zich bewust worden van gendermechanismen in hun eigen gedrag, en zorgen dat ze zelf geen genderpatronen doorgeven. Vervolgens kunnen zij mensen bewust maken van deze genderpatronen, en hen hiertegen wapenen. Een tweede doelgroep wordt gevormd door de reclamemakers van morgen. Want ook in de reclame – in ons straatbeeld en op televisie – worden de genderverwachtingen steeds bestendigd. Gelijke Kansen schreef een wedstrijd uit voor tweede- en derdejaars bachelors in reclame en grafische vormgeving. Zij ontwerpen een promotiecampagne voor de genderklik.Om de brede maatschappij te bereiken, hebben we de website www.genderklik.be opgericht. Daar tonen we verschillende fases van de levensloop waarop gender-mechanismen een invloed kunnen hebben. Zo kan iedereen op een laagdrempelige en genuanceerde manier ontdekken wat gendermechanismen juist zijn, zonder dat we met het vingertje iedereen terechtwijzen. De site bundelt alle initiatieven die we deze legislatuur

“Ja, bij ons staat papa wel in de keuken, maar eigenlijk hoort mama daar!”

KRAX_16+_CORR2.indd 46 5/11/12 3:26:55 PM

Page 47: Krax+ 1.1

47

I KR

AX

++ w

elzijn +

financieren in het kader van de genderklik. Ze dienen als inspiratie voor bezoekers die ook zelf aan de slag willen om de genderklik uit te dragen.

Genderklik in het jeugdwerkKrax+ • Hoe kunnen we specifiek bij kinderen en jongeren een genderklik losmaken?Agna • Het is duidelijk dat de verwach-tingspatronen gelinkt aan gender al erg vroeg in de ontwikkeling van kinderen worden geïnternaliseerd. Daarom willen we werken via leer-krachten, ouders, of ook het jeugd-werk. Mensen die al heel vroeg in de ontwikkeling een – bewuste en onbewuste – invloed hebben op kinderen. Als zij zelf de genderklik maken, kunnen ze die ook doorgeven aan de kinderen en jongeren waarmee ze omgaan. Hoe vroeger kinderen de genderklik maken, hoe beter.Het komt er bij jonge mensen op neer om hen te doen inzien waarom ze bepaalde keuzes maken. Hen tonen dat niet elke beslissing is gebaseerd op hun persoonlijke voorkeuren en talenten. Pas als ze gendermechanis-men kunnen herkennen en identifice-ren, kan je beginnen met ze weg te werken.

Krax+ • Wat kunnen jeugdwerkers dan concreet doen?Agna • Het is belangrijk dat begelei-ders van kinderen en jongeren zich bewust zijn van hun verantwoordelijk-heid. Zij dragen immers bij tot hun socialisatie. Je kan de manier waarop kinderen de wereld zien maar beïnvloeden als je er zelf bewust mee bezig bent. Jeugdwerkers vragen zich dus best eerst af of hoe genderver-wachtingen ook henzelf beperken. Daarna kunnen zij, volgens mij, op drie niveaus een invloed hebben op de genderklik bij kinderen en jongeren. In een eerste stap kunnen ze zich afvragen welk voorbeeld ze geven. Hoe zijn hun structuren bijvoorbeeld opgebouwd, en bestendigen zij hiermee ook genderpatronen? Zijn er bijvoorbeeld meer jongens groepslei-der dan meisjes, worden er van mannelijke medewerkers andere dingen verwacht dan van vrouwelijke?

Krax+ • En daarna?Agna • Een tweede stap bestaat er dan uit dat jeugdwerkers zich bewust genderneutraal gaan gedragen naar kinderen en jongeren toe. Bijvoorbeeld door de groepen niet onder te verdelen in jongens en meisjes, of door taken toe te wijzen gebaseerd op persoon-lijke talenten en sterktes. Door niet vanuit genderverwachtingen te vertrekken, geef je het goede voor-beeld, en bied je hen ook gelijke kansen aan.Ten slotte kan je nog verder gaan door de kinderen en jongeren in de werking bewust mee te socialiseren. Sommige organisaties stellen voorop dat de kinderen zich amuseren, het leuk vinden. Dat zij hen een fijn kader kunnen aanbieden. Je kan echter ook de klik maken en meer willen beteke-nen. Je kan ertoe bijdragen dat kinderen en jongeren kritische actoren in de maatschappij worden. Dit laatste kan je doen door het thema echt op de agenda te zetten. De werking bekijken en analyseren vanuit een genderstand-punt mét de kinderen of jongeren gaat een stap verder dan enkel genderneu-traal handelen. Wapen ze door hun gendergeletterdheid te vergroten, help hen barrières te zien en te overstijgen.

Krax+ • De laatste stap vergt wel wat van de jeugdwerker.Agna • Voor mij is de verantwoordelijk-heid van jeugdwerkers dan ook groot. Ze zouden best op de drie niveaus inzetten, juist omdat heel veel genderverwachtingen heel diep in ons sociaal weefsel zitten vervat. Ook al is het goede voorbeeld geven een zeer mooi en belangrijk begin, als je wil dat er iets verandert, moet je tegengewicht bieden. Zo kan ook jeugdwerk ertoe bijdragen dat jongeren en kinderen hun individuele talenten kunnen benutten, ongeacht genderpatronen. Daarom moeten nog niet alle jongens verpleger worden en alle meisjes bouwvakker, maar het moet wel mogelijk zijn. Latente goestingen en talenten sterven nu immers vaak een stille dood. ×

Meer weten?•www.genderklik.be•www.genderatwork.be•www.genderindeklas.be•www.gelijkekansen.be

“Het is duidelijk dat de verwach-tingspatronen gelinkt aan gender al erg vroeg in de ontwikkeling van kinderen worden geïnternali-seerd.”

KRAX_16+_CORR2.indd 47 5/11/12 3:26:55 PM

Page 48: Krax+ 1.1

ABONNEMENTENKrax+ verschijnt drie maal per jaar. Een abonnement op Krax+ is gratis. Wil je het magazine ontvangen, je abonnement stopzetten of je persoons-gegevens wijzigen? Surf naar www.kraxplus.be voor meer informatie.

Het overnemen van artikels uit Krax+ is toegelaten mits de bron volledig wordt vermeld.

Krax+ is solventvrij gedruktop 100% gerecycleerd papier,met inkten op vegetale basis.V.

U.:

Bra

m V

erm

eire

n I A

renb

ergs

traa

t 1 D

I 10

00 B

russ

el

thema's van kinderen en jongeren in perspectief

België - Belgique

PB Gent X

3/8812

12 Jeugdbeleid in België volgens Europees rapport25 Ruimtelijke Planning mee bepalen? Gebruik je stem!36 Interview met socioloog Loïc Wacquant

KRAX_COVER16_DEF.pdf 5/11/12 3:07:37 PM

KRAX_16+_CORR2.indd 48 5/11/12 3:26:56 PM