Rapport ANS v.1.1
-
Upload
scienceugent -
Category
Documents
-
view
78 -
download
2
Transcript of Rapport ANS v.1.1
Het autonoom zenuwstelsel V1.1 Een holistisch model voor mind-body technieken
John De Poorter, Zara T. vzw
© Zara T. vzw | 18-3-2011
1 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Een holistisch model voor mind-body technieken
Inhoud
1. Uitgangspunten van deze studie .......................................................................... 4
Taijiquan (Tai Chi Chuan) .......................................................................................... 4
Een wetenschappelijke basis voor holistische stromingen ........................................ 5
2. Het autonoom zenuwstelsel ‘revisited’................................................................. 8
De klassieke weetjes .................................................................................................... 8
Het hart als spiegel van de autonome balans ............................................................ 12
Een andere invalshoek via de bloedvaten .................................................................16
Een totaalbeeld dankzij arteriële tonometrie ........................................................... 20
3. De dynamiek van het ANS-evenwicht ................................................................ 22
De basisregels ............................................................................................................ 22
Focus van dit onderzoek: bloeddrukregulatie .......................................................... 23
Een elektrisch model ............................................................................................................................ 23
HR-variaties en ademhaling ................................................................................................................ 26
Humorale regulatie en zijn invloed op de bloeddruk ......................................................................... 29
4. Experimenten rond het ANS-model: V 1.1 .......................................................... 31
Het grote kader .......................................................................................................... 31
De deelvragen van V 1.1 ............................................................................................ 32
Experimentele methode en protocol V 1.1 ................................................................ 32
Experimentele resultaten en bespreking .................................................................. 33
Besluiten V1.1 en opzet voor V1.2 ............................................................................. 43
5. Besluiten en uitdagingen .................................................................................... 44
6. Referenties .......................................................................................................... 46
© Zara T. vzw | 18-3-2011
2 Uitgangspunten van deze studie
Dankwoord De ideeën en ervaringen van een heleboel mensen uit mijn nabije omgeving hebben mij sterk
geïnspireerd. Ik wil deze mensen hier kort vermelden en bedanken voor de boeiende interacties en het
vertrouwen dat ik van hen heb gekregen. Het gaat over Lut De Jaegher, Wim Stevens, Liu Wai Sang,
Ma Jiangbao, Martin Bödicker, Martin Bachem, Annemie Van der Gucht, Peter Van de Velde, Ruth
Bracke, Björn Prins, Guy Leta, Wil Meeus, Patrick Calders, Inge De Wandele, Michell Silva, Liesbet
Lamens, Michiel Demey,…
Ik wil in het bijzonder ook Prof. Patrick Segers bedanken die me aan een tonometrietoestel heeft
geholpen. Dit toestel betekende een belangrijke doorbraak in het kwantitatieve werk.
Zonder de ondersteuning van mijn liefste Izabel en mijn heerlijke kinderen Jana, Jonathan en Zara
was het zeker niet gelukt. Ook mijn moeke Cecile wil ik hier niet vergeten, ze is veel dieper dan de
bloedband met mij verbonden en biedt me oneindig veel ondersteuning.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
3 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Woord vooraf Dit rapport bevat de resultaten van 1 jaar onderzoeksactiviteiten rond het autonoom zenuwstelsel
binnen vzw Zara T. De nadruk ligt op de fysiologische modellen die gedurende het voorbije jaar zijn
verzameld en uitgemeten. Deze modellen zijn evenwel dynamisch en worden nog regelmatig verfijnd.
Toch leek het me interessant om deze tussenstand grondig uit te schrijven. Op die manier hoop ik in
interactie te kunnen treden met derden en een kritische reflectie op het materiaal mogelijk te maken.
De doelgroep van deze tekst zijn zowel onderzoekers als breed geïnteresseerden in deze
onderzoeksactiviteiten. Vermits het autonoom zenuwstelsel het onderzoeksdomein is voor een breed
gamma van wetenschappers (zowel alpha- als betawetenschappers) wordt de wiskunde beperkt tot
elementaire formules, grafieken en schema’s. Voor een volledige wiskundige analyse verwijs ik naar de
appendices (voorlopig wel nog in aanmaak). Deze worden direct in het Engels geschreven omdat ze de
basis vormen voor wetenschappelijke publicaties over dit onderwerp.
De tekst is als volgt opgebouwd.
1. In het hoofdstuk ‘Uitgangspunten van deze studie’ krijg je de drijfveren voor dit onderzoek
uiteengezet. Ook wordt de functie van vzw Zara T. in dit geheel geplaatst.
2. In het hoofdstuk ‘Het autonoom zenuwstelsel ‘revisited’’ wordt het autonoom zenuwstelsel
beschreven vanuit twee invalshoeken:
de elektrodynamica (de elektrische stromen in de zenuwen) en
de vloeistofdynamica (de bloedstroom doorheen het hart en de bloedvaten).
Het hart speelt hier een centrale rol omdat daar de elektrische signalen en de stromingsdynamiek
samenkomen en zich op elkaar afstemmen. Dit hoofdstuk kan je overslaan als je al sterk vertrouwd
bent met het autonoom zenuwstelsel.
3. Het hoofdstuk ‘De dynamiek van het ANS-evenwicht’ beschrijft de mechanismen die het
autonoom systeem gebruikt om ons lichaam in balans te houden. Er wordt uitvoerig ingegaan op
een wiskundig model voor bloeddrukregulatie. We zoomen ook kort in op de gevolgen van onze
wiskundige en sterk dynamische aanpak voor de interpretatie van veelgebruikte meetparameters
voor hartritmevariabiliteit (zoals de standaard deviatie en spectrale parameters: VLF, LF, HF, …).
4. Het hoofdstuk ‘Experimenten rond het ANS-model: V 1.1’ bevat de resultaten van een eerste
experimentenreeks waarbij ik een 6-tal personen een gericht experimenteel protocol laat
doorlopen. De resultaten bevestigen grotendeels de inzichten uit de vorige hoofdstukken en bieden
een kader voor toekomstig werk.
5. In het finale hoofdstuk ‘Besluiten en uitdagingen’ worden de krijtlijnen vastgelegd voor
toekomstige activiteiten binnen Zara T. Uiteraard zijn de onderzoeksresultaten uit het vorige
hoofdstuk hier een leidraad.
Het schrijven van deze tekst heeft veel energie gekost, maar was toch bovenal een heel stimulerende
bezigheid. Ik ben me sterk bewust geworden van hoeveel samenhang het produceren van een tekst
geeft aan ideeën. Ik heb het vaste voornemen om dit vanaf nu veel regelmatiger te doen. Ik hoop vooral
dat dit materiaal een inspiratiebron kan zijn voor zowel de lezers als voor mezelf (via hun reacties).
John De Poorter, op een maartse zonnedag, Oosterzele
© Zara T. vzw | 18-3-2011
4 Uitgangspunten van deze studie
1. Uitgangspunten van deze studie
Taijiquan (Tai Chi Chuan)
‘Use the Xin (heart, mind) to transport the Qi.’ (Wû, Yu-Xiang, 1812-1880)
Deze openingszin van één van de klassieke Chinese teksten over Taijiquan heeft me altijd gefascineerd.
Het voelde aan als de sleutelzin naar de essentie van deze traditie. Taijiquan is een Chinese
gevechtskunst die ik ondertussen al 25 jaar beoefen. Het is in essentie een bewegingstechniek
gebaseerd op basisprincipes zoals een verhoogd bewustzijn, lichtheid, traagheid, natuurlijkheid en
volharding. Vooral dit laatste, de volharding vinden om bewegingen duizenden malen opnieuw te
herhalen, blijft tot de dag van vandaag de enige echte toegangspoort naar deze bijzondere wereld.
Naarmate de jaren van oefenen vorderden, begon ik meer en meer systematiek terug te vinden in de
effecten van deze bewegingen op mijn lichaam. Chinezen spreken van Qi die doorheen het lichaam
stroomt, die je na verloop van tijd als een heel sterke entiteit begint te ervaren. Belangrijk hierbij was
de reproduceerbaarheid. Taijiquan gaat heel gestructureerd met die Qi-flow om en leert je om deze te
sturen, te vergroten, te verzwakken. Daardoor raakte ik er meer en meer van overtuigd dat het hier niet
gaat over wat autosuggestie maar over een fysiologisch fenomeen dat eigen is aan het menselijk
lichaam. Het moet dus ook terug te vinden zijn in ons westers wetenschappelijk model op het lichaam.
Dit gegeven is mijn drijvende kracht. Dit is het grote vraagstuk dat ik wil oplossen.
Ik ben niet alleen in deze zoektocht. Op het internet vind je een heleboel meningen over wat Qi is of
zou kunnen zijn, maar deze meningen blijven te zwak voor mij. Ze voldoen niet aan de criteria die bij
een begrip van die omvang horen. Ik wil de vergelijking maken met het westers begrip energie.
Niemand kan dit begrip bevattelijk in woorden omschrijven. De meest gebruikte omschrijving: ‘de
mogelijk om arbeid te verrichten’, zegt eigenlijk niks over wat energie is, het beschrijft alleen maar wat
het mogelijk maakt. Het blijft een abstract begrip maar de wetenschappers hebben er een wiskundig
kader omheen gebouwd en een basisprincipe (het behoud van energie) waardoor het getransformeerd
is tot één van de fundamenten van de westerse wetenschap. Het mooie is dat het een heel holistisch
begrip is dat een heleboel wetenschappelijke disciplines met elkaar verbindt. Een dergelijk kader wil
ik ook vinden voor Qi. Ik zie het begrip dan ook als een belangrijke kanshebber om een verbindend
fundament te geven aan de levenswetenschappen.
Verwacht nu niet om in deze teksten het antwoord op de Qi-vraag te krijgen. Ik wil deze zoektocht nog
lang niet kwijt. Ik heb hier enkel een aanzet die geïnspireerd is door die bijzondere openingszin: ‘de
Xin kan de Qi sturen’. Chinees gezien is Xin zowel hart als ‘mind’1 en dit is op zich geen vreemde
combinatie. Ons hart en ons autonoom zenuwstelsel staan immers heel sterk in wisselwerking met
elkaar en ik heb er binnen deze context geen probleem mee om het gangbare materialistisch
paradigma te volgen en ‘mind’ te koppelen aan de elektrische signalen die doorheen onze zenuwen en
1 We gebruiken hier bewust het begrip ‘mind’ i.p.v. geest. In Duitse vertalingen wordt Xin soms ook vertaald door ‘gevoel’. We willen in deze context zeker het begrip bewustzijn vermijden. Dit laatste begrip is immers veel moeilijker binnen een materialistisch paradigma te plaatsen.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
5 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
hersenen lopen. Critici zullen opmerken dat het hier alleen maar over het autonome of vegetatieve
zenuwstelsel gaat (datgene waar we weinig of geen impact op hebben) maar als je dit materiaal grondig
doorneemt, zal het je snel duidelijk worden dat dit een achterhaald misverstand is. We kunnen
weldegelijk heel bewust op dit ‘autonome’ deel van ons zenuwstelsel inspelen en het is mijn aanvoelen
dat het ANS een fundamentele rol speelt in dat vreemde fenomeen dat bewustzijn heet. De Xin is de
drijvende ondertoon van deze tekst, en ik zal het voor de duidelijkheid van een westers publiek duiden
met de term ‘autonoom zenuwstelsel’ of ANS (‘Autonomous Nerve System’). Deze tekst heeft tot doel je
de waarde en de relevantie van het ANS te laten aanvoelen. In de toekomst moet dan duidelijk worden
hoe Qi kan gekoppeld worden aan het ANS of de ‘Xin’.
Een wetenschappelijke basis voor holistische stromingen Als kind kwam ik al in contact met allerlei paranormale stromingen zoals handoplegging, pendelen,
astrologie, enz. Ik heb nooit wereldschokkende dingen gezien of gevoeld maar toch zijn er me enkele
ervaringen sterk bijgebleven. Zo was er een vriend van mijn ouders die beweerde dat hij iemand van
op een afstand (enkele cm) met zijn handen kon genezen. Ik kon zelf de tinteling en het pijnstillende
effect voelen die deze man bij mij teweeg bracht toen hij zijn hand in de buurt van een abces in mijn
mond bracht. Op een bepaald moment zei hij dat er niks bijzonder aan was en dat ik dat zelf ook kon.
Ik ging wat wantrouwig met mijn hand voelen boven een pijnlijke plek op mijn eigen arm en schrok zo
hard van het doordingende effect dat ik mijn hand snel wegtrok. Ik was deze gebeurtenis zo goed als
vergeten totdat een vriendin me jaren later met bijna dezelfde woorden opnieuw bewust maakte van de
uitstraling van mijn handen.
Nu is hier inderdaad niets bijzonder aan. Het menselijk lichaam zit vol met elektromagnetische
bronnen en er is vandaag de dag gelukkig veel meer interesse om de uitgezonden straling met
wetenschappelijke middelen te onderzoeken (Becker & Selden, 1985). Maar er is ook veel scepsis, al
dan niet georganiseerd (zie bijvoorbeeld www.skepp.be). Ik heb zeker voeling met bepaalde
uitgangspunten van de beweging van sceptici, namelijk dat er veel charlatans op het veld actief zijn die
je maar beter kan ontmaskeren voordat ze met je geld en je vertrouwen gaan lopen. Ik sta ook achter
het idee dat verschijnselen maar relevant zijn als ze een bepaalde reproduceerbaarheid in zich dragen.
Geïnspireerd door de fysicus B.K. Ridley noem ik de verschijnselen die hier niet aan voldoen de
magische verschijnselen. Deze verschijnselen, die op het persoonlijke vlak heel waardevol zijn, kunnen
echter niet de basis zijn van systematische handelingen, dat behoort tot het domein van de
wetenschap. Maar tot hier gaat mijn voeling met het ganse skepp-gebeuren.
Mijn grootste probleem met skepp is dat deze groep zich naar buiten toe vooral baseert op de
wijdverbreide misconceptie dat wetenschappelijke ontwikkelingen vooral door de experimentele
bewijskracht worden gestuurd. Moderne opvattingen daarentegen geven het experiment een minder
belangrijke plaats omdat een experimenteel bewijs altijd moet gekaderd worden binnen een reeds
bestaand wereldbeeld of paradigma. Ik gebruik hier een gekend maar dikwijls misbruikt voorbeeld om
dit te duiden. Galileo Galilei had binnen het gangbare wetenschappelijke paradigma van zijn tijd (dat
sterk was geïnspireerd op Aristoteles) geen overtuigend bewijs voor het heliocentrisme (Dijksterhuis,
2006). Zijn observaties (maankraters, manen van Jupiter, …) en experimenten (rond het
traagheidsbegrip en de valbeweging) gaven wel de perfecte argumenten voor diegenen die meegingen
in het heliocentrisch paradigma. Maar de 17de- eeuwse aanhangers van het geocentrisme konden met
wat kunstgrepen deze experimentele resultaten ook verklaren vanuit het wereldbeeld van Aristoteles.
Het enige echte argument van Galilei was dat het Copernicaanse model gewoon veel eenvoudiger was
en een wiskundige schoonheid in zich droeg. Dit argument is achteraf beschouwd sterk genoeg
gebleken om de voorstanders van zijn ideeëngoed verder te inspireren. Zoals steeds zorgt tijd er dan
wel voor dat de mainstream van de wetenschappers volgt en dat het eens verguisde heliocentrische
beeld het beeld werd van het wetenschappelijk establishment. De filosoof Thomas Kuhn heeft deze
dynamiek blootgelegd en daarmee overtuigend aangetoond dat bewijskracht niet noodzakelijk de
drijvende kracht is achter wetenschappelijke doorbraken (Kuhn, 1996). De skepp-groep teert dus op
een achterhaald beeld van wetenschappelijke dynamiek. Men stelt zich op als de verdedigers van de
© Zara T. vzw | 18-3-2011
6 Uitgangspunten van deze studie
wetenschap en daagt de aanhangers van niet passende ideeën uit om hun claims publiekelijk te
bewijzen. Er worden daarbij gemakkelijke slachtoffers gekozen (vb. homeopathie, helderziendheid) die
dan onder de ogen van een lachend publiek te schande worden gezet. Hierbij is er te weinig ruimte
voor reflectie over de gangbare medische paradigma’s rond gezondheid, placebo enz. Binnen een
dergelijk paradigma maken de meeste van de alternatieve geneeswijzen inderdaad geen enkele kans
om credibiliteit op te bouwen (op wat zij-effecten na zoals acupunctuur die in staat is om misselijkheid
te bestrijden (Keulemans, Salomons, & Tiemens, 2010)). Komt daar nog bij dat men binnen bepaalde
universitaire kringen een soort dresscode voorschrijft waarbij onderzoek die de alternatieve visies kan
ondersteunen in het beste geval geen financiële steun krijgt of in het slechtste effectief gewoonweg
geweerd wordt. Onderzoek verhinderen over de grensgebieden van de wetenschap lijkt mij pas echt
dodend voor de wetenschappelijke dynamiek. Had men dit aan het begin van de 20ste eeuw gedaan,
dan hadden we vandaag geen moderne fysica, geen relativiteitstheorie en geen quantummechanica
gehad.
Het opbouwen van een verbredend wetenschappelijk referentiekader voor de holistische stromingen is
dan ook de tweede belangrijke drijfveer voor dit werk. In het eerste hoofdstuk wordt het bij uitstek
holistisch karakter van het ANS beargumenteerd. Ook is er een duidelijke elektromagnetische
component aanwezig wat een verklaringsbasis kan bieden voor wisselwerkingen op afstand. Het is
mijn vaste overtuiging dat het ANS een centrale rol speelt bij een aantal fenomenen die op de grens
van de pseudowetenschappen zitten. Maar zoals het hoort bij een paradigmaverandering, ik heb geen
bewijs en zal dat ook nooit echt kunnen aanleveren. Alleen hoop ik via dit onderzoek een zekere
credibiliteit te kunnen opbouwen door zowel een theoretisch kader uit te bouwen als de bijhorende
experimentele gegevens te verzamelen. Deze andere invalshoek moet de holistische alternatieven een
basis geven waardoor ze aantoonbaar tot reproduceerbaarheid kunnen komen en zo een solide basis
krijgen in onze maatschappij. De holistische stromingen zelf gaan hier echter ook een prijs voor
moeten betalen. Ze moeten zich laten onttoveren en de magische aspecten van hun bedrijf achter zich
laten. Ik hoop alvast dat een aantal groepen hiertoe bereid zullen zijn.
Maar alle verre speculaties achter ons latend, we staan nog maar aan het begin en er is nog veel noeste
arbeid te gaan. In deze eerste stap probeerde ik vooral de basismechanismen van het ANS onder de
knie te krijgen. Ik heb hier vrij resoluut gekozen voor een kwantitatieve analyse. Hierbij is het niet de
bedoeling om me weg te steken achter wiskundige complexiteit maar wel om heel heldere wiskundige
basisprincipes te testen op hun effectiviteit om het ANS te interpreteren. Ik streef dus naar modellen
die scherp gedefinieerd zijn en op die manier een solide basis kunnen bieden voor iedereen die rond
het ANS werkt. Ik wou ook af van de vele meestal kwalitatieve redeneringen en modellen die nu in de
holistische sector worden gebruikt. Niet dat deze ideeën en begrippen niet waardevol zijn maar ze zijn
meestal heel sterk toegepast op één sector en zijn deelproblemen en zijn daardoor moeilijk
veralgemeenbaar. Wiskundige modellen dragen deze veralgemeenbaarheid wel van nature in zich.
Ik ben me er van bewust dat dit een werk van lange adem is dat dit alles niet zonder slag of stoot zal
worden gerealiseerd. Ik heb samen met enkele gelijkgestemden de vzw Zara T. opgericht die een
structuur moet bieden aan diegenen die voor deze zaak willen gaan. In de statuten staat:
De vereniging heeft tot doel, met uitsluiting van elk winstoogmerk, bij te dragen tot het uitdragen en
verspreiden van het holistisch paradigma en dit te confronteren met de dominante reductionistische
en atomistische stromingen, door onder meer :
het organiseren van lessenreeksen en lezingen rond holistische tradities ( vb. Taijiquan,
meditatietechnieken, …),
het opzetten van holistisch geïnspireerde projecten samen met universiteiten, hogescholen,
scholen, verenigingen en andere vzw’s
© Zara T. vzw | 18-3-2011
7 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
de ontwikkeling van audio-visuele instrumenten en didactisch materiaal rond holisme.
Dit is dan ook een uitnodiging om deze vzw te komen versterken. We staan open voor een breed
publiek van onderzoekers, mensen met ervaring in holistische technieken en ook gewoon
geïnteresseerden. We staan ook voor een heel directe communicatie van onderzoeksgegevens.
Wetenschap hoort niet thuis in de kasten van de ‘happy few’ maar moet breed worden gedragen. Het
moet maar eens gedaan zijn om het grote publiek als kleuters te behandelen die van alles moet worden
aangeleerd. Nee, het grote publiek kan zelf een heel belangrijke rol spelen in de noodzakelijke
verschuiving van het paradigma, zeker in deze tijden van communicatie via internet. Wens je hierover
meer info dan kan je terecht op de blog (ANSphysics.blogspot.com).
© Zara T. vzw | 18-3-2011
8 Het autonoom zenuwstelsel ‘revisited’
2. Het autonoom zenuwstelsel ‘revisited’
De klassieke weetjes Het autonoom zenuwstelsel (ANS) is opgebouwd uit opgebouwd uit twee takken
een (ortho)sympatische2 tak en
een parasympatische tak.
Beiden hebben een breed gamma van fysiologische inwerkingen zowel op het lichaam als op de ‘mind’
(Stern, Ray, & Quigley, 2001). Een actieve parasympathische tak wordt gerelateerd aan relaxatie (‘rest
and digest’) en een actieve sympathische tak aan stress (‘fight or flight’). Beide takken samen geven een
scherp beeld van zowel de lichamelijke als de mentale toestand van de mens. Het ANS stuurt
basisfuncties aan zoals hartslag, doorbloeding, vertering en hormonenhuishouding (Bonaz, 2010;
Cohen & Taylor, 2002). Op het mentale vlak zijn er duidelijke correlaties met (fysieke, cognitieve en
emotionele) stress, welbevinden, aandacht en leren (Bonaz, 2010; Healey & Picard, 2005; Weiss,
2000).
In de sfeer van het Chinese begrip ‘Xin’ (zie p. 4) verstaan we onder ANS dus meer dan enkel de
zenuwsignalen. Het ANS-geheel bestaat ook uit de fysiologische veranderingen die samengaan met
deze signalen. Zo kan je een zenuw zien als een transportkanaal van elektrische informatie. Ter hoogte
van de zenuwuiteinden worden deze signalen omgezet in chemische stoffen (de zogenaamde
neurotransmitters) die allerlei andere processen in beweging zetten. In Figuur 1 en Figuur 3 vind je
een overzicht van de processen die door de ANS-signalen worden aangestuurd. Het zijn dergelijke
tekeningen die me voor het eerst overtuigden van hoe fundamenteel het ANS wel is en hoe holistisch
het is opgebouwd. Je kan gerust stellen dat meestal een ganse reeks van samenhangende fysiologische
processen door de sympatische of parasympatische signalen in werking wordt gezet. Elke verandering
kan gebruikt worden als een indicator voor welke mode het sterkst actief is. Tijdens de langzame
Taijiquan bewegingen valt het me dikwijls op dat mijn ademhaling hoorbaar wordt (door de
parasympatische stimulering van het neusslijmvlies) en heel erg diep tot in mijn buik doortrekt. Mijn
ogen worden licht vochtig, ik krijg veel speeksel in mijn mond en merk achteraf ook op dat mijn
pupillen (voor de gebruikte lichtomstandigheden) vrij klein zijn. Bemerk ook dat het dikwijls over een
balans gaat. Zo zullen de pupillen vergroten door het sympatisch signaal en verkleinen door het
parasympatisch signaal. Als beide takken sterke signalen hebben, kunnen die elkaar in evenwicht
houden met geen zichtbaar netto effect.
2 Voor de eenvoud en parallel aan de Angelsaksische literatuur wordt ‘ortho’ systematisch weggelaten in de verdere behandeling, we gebruiken dus ‘het sympatisch zenuwstelsel’.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
9 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Figuur 1 Het autonome zenuwstelsel en de uitwerking op het lichaam. (http://home.planet.nl/~roos0864/suzanne/gedrag/zenuwen.htm)
Figuur 2 Een synaps.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
10 Het autonoom zenuwstelsel ‘revisited’
Figuur 3 Het autonoom systeem (nogmaals, nu met veel meer details) (Van Cranenburgh, 1997)
© Zara T. vzw | 18-3-2011
11 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
De elektrische informatie loopt doorheen de zenuwen als een aaneenschakeling van elektrische
zenuwimpulsen van dezelfde elektrische spanning. De frequentie van deze pulsen (het gemiddeld
aantal pulsen dat per tijdseenheid passeert) geeft een maat voor de activiteit in de zenuw. De grootte
van deze activiteit zal verschillen tussen beide zenuwtakken. Tp staat voor de activiteit van de
parasympatische zenuwsignalen en Ts voor de sympatische zenuwactiviteit. Voor de wiskundige
eenvoud stellen Tp en Ts gelijk aan dimensieloze getallen tussen 0 en 1, waarbij 0 staat voor geen
zenuwactiviteit en 1 staat voor een maximale zenuwactiviteit.
In Figuur 2 is de bouw van een synaps te zien, die bevindt zich aan het uiteinde van een zenuwbaan en
zorgt er voor dat het elektrisch signaal wordt omgezet in een chemische concentratie
neurotransmitters. Deze neurotransmitters zetten zich vast op de celwand van de nabijgelegen cellen
(vb. spierweefsel) en beïnvloeden op hun beurt de opbouw van een elektrische spanning in deze cellen.
Bij spieren kan dit leiden tot de depolarisatie van de spiercel waardoor de spier samentrekt. De
aanwezige neurotransmitters worden continu afgebroken door enzymen waardoor er weer nieuwe
zenuwsignalen nodig zijn om de processen aan te sturen. Voor wie hierin geïnteresseerd is wordt in
appendix 1 een wiskundig model voorgesteld die dit dynamisch proces beschrijft.
Er zijn verschillende typen neurotransmitters afhankelijk van het zenuwstelsel. Voor het
parasympatisch systeem is acetylcholine de belangrijkste neurotransmitter, voor het sympatisch
systeem is dit noradrenaline. Beide stoffen hebben een tegengestelde inwerking op bijvoorbeeld de
hartspier. De ene stof (noradrenaline) versnelt de opbouw van de elektrische spanning in de
sinusknoop van het hart waardoor het hart sneller zal kloppen en acetylcholine vertraagt deze opbouw
met het omgekeerde effect.
Volledigheidshalve verwijs ik nog naar enkele elementen uit Figuur 3. Er wordt in deze figuur een
onderscheid gemaakt tussen efferente en afferente signalen. De efferente informatiestroom loopt naar
de organen toe en veroorzaakt daar veranderingen. Het autonoom systeem krijgt evenwel ook
informatie binnen (de afferente signaalstroom). Via deze weg ontvangt het zenuwstelsel informatie
(vb. over de bloeddruk) die kan doorgegeven worden naar andere organen toe. We illustreren dit met
een voorbeeld. Als de bloeddruk stijgt, sturen barosensoren afferente informatie door naar de
parasympatische tak, hierdoor stijgt het parasympatisch signaal zodat het hart zal vertragen en de
bloeddruk zal verlagen. Dit mechanisme wordt in hoofdstuk 3 grondig besproken.
In de sympatische tak in Figuur 3 valt ook nog de truncus sympathicus op, ook wel een ganglia
genoemd. De meeste sympatische zenuwen hebben een synaps in deze bundeling van zenuwbanen.
Sympatische signalen die centraal (in onze hersenen) worden samengesteld passeren dus eerst deze
synaps alvorens de efferente zenuwbanen die signalen doorgeven naar de organen toe. Een gevolg van
deze tussenstop is een duidelijke vertraging van de signalen. Ook hierover meer in hoofdstuk 3.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
12 Het autonoom zenuwstelsel ‘revisited’
Het hart als spiegel van de autonome balans Het hart ontvangt de informatie van het autonoom zenuwstelsel en vertaalt dit in een goed afgestemde
aanvoer van bloed en energie naar de organen. Dit mechanisme zit ingenieus in elkaar. Er zijn twee
parameters waarmee het hart het transport van bloed kan regelen. Enerzijds is er het ritme waarmee
het klopt en anderzijds is er het volume aan bloed dat bij elke slag wordt rondgepompt. Naast de
aanvoer van bloed zorgt het hart ook voor een stabiele bloeddruk. Deze is nodig om het bloed
doorheen de verschillende weefels te pompen. Zo is er meer bloeddruk nodig als we rechtstaan dan als
we neerliggen. In het eerste geval moet het bloed tot bovenaan ons lichaam gepompt worden om de
hersenen te voorzien van de nodige energie. Ook hier speelt het hartritme een belangrijke rol (zie
Intermezzo 1), maar ook de kracht waarmee het bloed uit het hart wordt gepompt, wordt aangepast om
de druk te regelen.
Intermezzo 1 Het hart als een ingenieus regelsysteem.
Je kan eenvoudig bij jezelf testen dat je hartslag aanzienlijk toeneemt door je polsslag te meten in
een zittende (of liggende) en in een staande positie. In Figuur 4 zie je het verloop van het hartritme
van een proefpersoon bij de overgang van zitten naar staan. Bemerk dat de hartslag bij het
rechtkomen eerst heel sterk toeneemt om nadien te stabiliseren rond een gemiddeld ritme dat een 15-
tal slagen per minuut hoger is dan in een zittende positie. Wat ook opvalt is dat het hartritme zelfs in
rust totaal niet constant is. Deze hartritmevariaties worden verder in dit rapport besproken.
Figuur 4 Verloop van de hartslag bij de overgang van zitten naar staan. Op het tijdstip t = 340s s krijgt de persoon het signaal om recht te gaan staan.
Het hartritme: de polsslag van het ANS
Als men het hart zou isoleren van de zenuwsignalen van het autonoom zenuwstelsel dan zal het nog
steeds op een vrij stabiel ritme kloppen. Dit ritme noemen we Ho (eenheid : bpm of ‘beats per minute’
slagen per minuut). Dit basisritme van het hart zal constant blijven zolang de concentraties aan
chemische stoffen (zoals adrenalines) in de buurt van de hartspier constant blijven. Het hartritme
wordt wel gemakkelijk beïnvloed door de parasympatische en sympatische zenuwsignalen,
respectievelijk Tp en Ts. Deze zenuwbanen komen samen in de buurt van de sinusknoop van het hart
waar ze via neurotransmitters het hartritme aanpassen. Tp-activiteit gaat het hartritme doen afnemen,
Ts-activiteit doet het toenemen. Als Cp en Cs de concentraties zijn van de neurotransmitters
300 310 320 330 340 350 360 370 380 390 40050
60
70
80
90
100
110
t (s)
HR
(bpm
)
© Zara T. vzw | 18-3-2011
13 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
acetylcholine en norepinephrine, die horen bij respectievelijk het parasympatisch en het sympatisch
signaal dan kan men wiskundig stellen dat
Vergelijking 1
MS en MP zijn positieve evenredigheidsfactoren die weergeven hoe sterk de aanwezige
neurotransmitters het hartritme verhogen3.
Vergelijking 1 beschrijft fundamenteel de wisselwerking tussen het hart en het autonoom
zenuwstelsel. Je kan deze vergelijking op twee manieren interpreteren. Het autonoom zenuwstelsel
stuurt het hart aan. Zo zal bijvoorbeeld de ademhaling Ts en Tp wijzigen waardoor je hartritme
varieert, maar het kan ook omgekeerd (en dit wordt bijvoorbeeld bij baby’s vastgesteld) dat een
variatie van het hartritme Ts en Tp beïnvloedt en dus ook de ademhaling (Yildiz, Ozbay, & Ider, 2006).
Bemerk dat je uit een verandering van het hartritme op het eerste zicht niet kan afleiden welke tak van
het ANS de grootste bijdrage heeft aan deze wijziging. Zo kan een toename van het hartritme zowel het
gevolg zijn van een toename van de sympatische activiteit als door een afname van de parasympatische
activiteit. Om de twee takken volledig uit elkaar te halen is extra informatie nodig. Ofwel haal je die uit
onafhankelijke metingen ofwel gebruik je wiskundige relaties tussen beide takken. Verder in deze tekst
vind je suggesties hoe dit concreet in zijn werk kan gaan.
We vatten de invloed van het ANS op het hart nog eens samen in Tabel 1.
HR HR
Tp Tp
Ts Ts
Tabel 1 Invloed van het autonoom systeem op het hartritme.
Tabel 1 kan de foutieve indruk wekken dat de invloed van het de zenuwsignalen op de hartslag
ogenblikkelijk is. Dit is echter niet zo. Als je een zenuwsignaal wijzigt duurt het doorgaans enkele
seconden voordat het hartritme volledig gevolgd is. De reden hiervoor is dat het eventjes duurt voordat
de concentraties aan neurotransmitters volledig zijn opgebouwd door de elektrische signalen van het
zenuwstelsel. Deze transmitters worden immers continu afgebroken en verdwijnen als er geen
elektrische signalen zijn. De parasympatische signalen hebben sneller een invloed op het hartritme
dan de sympatische (die gemakkelijk enkel seconden vertraagd worden). Ook zijn er wederzijdse
invloeden. Zo zal de aanwezigheid van een sterk parasympatisch signaal de hartslagtoename door het
sympatisch signaal aanzienlijk verzwakken. Wie deze fenomenen grondiger wil bestuderen verwijs ik
3 Vergelijking 1 wordt hier lichtjes anders gebruikt dan in de literatuur (Olufsen, Alston, Tran,
Ottesen, & Novak, 2008; Olufsen et al., 2006; Ottesen, 1997, 2000). Deze onderzoeksgroep
gaat er van uit dat Ho een constante is, terwijl wij veronderstellen dat Ho kan wijzigen onder
invloed van de in het bloed aanwezige hormonale concentraties. Dit gegeven wordt verder
uitgewerkt op pagina 26.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
14 Het autonoom zenuwstelsel ‘revisited’
door naar Intermezzo 2 waar je via enkele simulatieresultaten meer inzicht krijgt van de factoren die
hier een rol spelen. Wie dit liever wiskundig doorgrondt, verwijs ik door naar appendix 1. Op zich zijn
deze uitwijdingen niet noodzakelijk om de draad van het verdere verhaal verder te kunnen volgen.
Intermezzo 2 De dynamiek van Tp en Ts op HR.
In Figuur 5 vind je een simulatie van het volgende experiment. Op het tijdstip t = 0 s wordt een sterk
parasympatisch signaal aangelegd en volgen we hoe het HR afneemt als functie van de tijd (rode curve
Tp = 1, Ts = 0). Het duurt bijna 4 s voordat het hartritme stabiliseert op zijn eindwaarde. Dergelijk
dynamisch gedrag wordt vrij eenvoudig beschreven met behulp van exponentiële functies. De
belangrijkste parameter om dit gedrag te beschrijven is een tijdsconstante. In dit geval speelt de
vooral p, de tijdsconstante van de parasympatische neurotransmitter acetylcholine, een rol. Die
bedraagt ongeveer 1 s. Als regel kan je stellen dat het dynamisch gedrag maar stabiliseert na een 4 tot
5 tal tijdsconstanten. Deze tijdsconstante heeft ook zijn gevolg voor andere dynamische fenomenen.
Het hartritme zal enkel variaties van Tp met een periode langer dan p kunnen volgen. Snellere
variaties van Tp zullen niet in het hartritme terug te vinden zijn. Dit idee wordt verderop in deze tekst
gebruikt in het onderdeel over de invloed van de ademhaling op het HR (pagina 26).
Figuur 5 Simulatie van de afname van HR na het aanleggen op het tijdstip t = 0 s van een constant parasympatisch signaal (Tp = 1) en en dit voor verschillende sympatische signalen die reeds lang voor t = 0 s zijn aangelegd.
In Figuur 5 staan ook de curves die zijn opgenomen als naast het aangelegde parasympatisch signaal
op t = 0 s reeds een reeds stabiel sympatisch signaal aanwezig was. Zoals je kan zien vergroot het
sympatisch signaal de invloed van het parasympatisch signaal. Voor meer details hierover verwijzen
we naar appendix 1.
Het tijdsgedrag van de toename van HR tengevolge van een sympatisch signaal is nog complexer. Hier
stelt men in vast dat er eerst een vertraging d optreedt vooraleer we het eerste orde gedrag waarnemen
dat we kunnen beschrijven met de tijdsconstante s (Figuur 6). Deze vertraging d kan afhankelijk van
de persoon oplopen tot 5 à 10s (Olufsen, et al., 2006). Nauwkeurige metingen laten ook zien dat deze
vertraging afhangt van het parasympatisch signaal dat op de achtergrond is aangelegd (Brack, 2004).
Tot op heden zijn er in de literatuur geen modellen terug te vinden die dit deze afhankelijkheid fysisch
verklaren en kunnen doorrekenen. In appendix 1 vind je hiertoe een poging.
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10-100
-80
-60
-40
-20
0
t (s)
delta H
R (
bpm
)
Tp=1, Ts = 0
Tp=1, Ts = 0.1
Tp=1, Ts = 0.3
Tp=1, Ts = 0.5
© Zara T. vzw | 18-3-2011
15 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
De waarde van s geeft aan hoe snel de noradrenalines worden aangemaakt door het elektrisch signaal
Ts (dat dus met een vertraging d toekomt aan de sinusknoop van het hart). Dit getal is van dezelfde
grootte-orde als p (nl. 1 s).
Figuur 6 Simulatie van de toename van HR (deltaHR) na het aanleggen op het tijdstip t = 0 s van een constant sympatisch signaal (Ts = 1) en dit voor verschillende parasympatische signalen die reeds geruime tijd zijn aangelegd.
De hartcontractiliteit als een onafhankelijke dimensie
De contractiliteit (of de stijfheid) E van het hart is binnen de context van het ANS een interessante
parameter (in het Engels spreekt men van ‘contractility’) die onafhankelijk is van belasting van het
hart (Kass et al., 1987; Little, 1985). Het is een maat voor hoeveel kracht het hart nodig heeft om een
bepaald volume bloed weg te pompen naar de arteriën toe. Hoe groter deze (maximale)4 contractiliteit
hoe meer kracht er nodig is om een zelfde hoeveelheid bloed te verplaatsen. Je kan de contractiliteit
berekenen uit:
Vergelijking 2
Waarbij PES en VES de druk en het volume zijn van linker hartkamer op het einde van de contractie (ES
staat voor ‘end systolic phase’). Vo is het volume dat nodig is om de atmosferische druk in het hart te
bewaren5. De absolute grootte van E is een interessante parameter voor de cardioloog, maar binnen
onze context is het eveneens een interessant gegeven omdat deze hartcontractiliteit beïnvloed wordt
door de sterkte van het sympatisch signaal (Stern, Ray, & Quigley, 2001). Het hart zal dus harder slaan
als de sympatische activiteit hoog is. Dit gegeven is interessant omdat het suggereert dat we hier een
parameter hebben die onafhankelijk is van het parasympatisch systeem wat ons kan toelaten om
4 Deze contractiliteit is niet constant over de ganse slag en bereikt een maximum op het einde van de systole. 5 Je kan E gemakkelijk vergelijken met de k-waarde of de stijfheid van een veer. Hoe groter deze stijfheid, hoer meer kracht er nodig is om deze veer in te duwen.
0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 200
5
10
15
20
25
30
35
40
45
t (s)
delta H
R (
bpm
)
Ts = 1, Tp = 0
Ts = 1, Tp = 0.25
Ts = 1, Tp = 0.5
Ts = 1, Tp = 0.75
© Zara T. vzw | 18-3-2011
16 Het autonoom zenuwstelsel ‘revisited’
beiden van elkaar te scheiden. Voor zover we weten is dit idee nog niet geëxploreerd. In Intermezzo 3
wordt uitgelegd hoe je via de contractiliteit een onderscheid kan maken tussen de sympatische en
parasympatische invloeden op het hart. Dit idee is vrij nieuw (het is een product van het schrijven van
deze tekst) en moet verder worden onderzocht.
Intermezzo 3
We vertrekken hier vanuit de volgende relatie:
Vergelijking 3 ,
waarbij E staat voor de contractiliteit, EO de contractiliteit is in afwezigheid van het sympatisch signaal
en M’S is de evenredigheidsfactor die aangeeft in welke mate het sympatisch signaal een toename van E
induceert. We veronderstellen hier voor de eenvoud lineariteit, of we verwaarlozen mogelijke
saturatie-effecten.
Indien het mogelijk zou zijn om E in vivo te meten dan kan je uit Vergelijking 3 eenvoudig de
aanwezige concentraties norepinephrine berekenen, immers
Vergelijking 4
.
Brengen we Vergelijking 4 in Vergelijking 1 dan kunnen we ook de concentratie acetylcholine
berekenen uit:
Vergelijking 5
Dit lijkt dus een interessante en haalbare manier om beide componenten van elkaar te scheiden. In de
literatuur worden verschillenden methoden voorgesteld om E op een niet-invasieve manier te meten
(o.a via (dpA /dt)max of het bepalen van het OA-interval (een tijdsverschil tussen het ECGsignaal en de
drukgolf). Het is duidelijk dat dit spoor verder dient onderzocht te worden. De methode kan wel maar
werken als we ook de constanten EO, MS, MP en M’S kunnen bepalen. Hoe we dit probleem kunnen
oplossen wordt verder besproken in het hoofdstuk over het dynamisch gedrag.
Er dient te worden opgemerkt dat de aanwezigheid van een parasympatisch signaal en de bijhorende
acetylcholine de invloed van het sympatisch signaal op de sterkte van de hartslag vermindert (Hare et
al., 1995). We krijgen dus toch een gewogen invloed, maar dit kan de pret voorlopig niet bederven,
juist integendeel. Hetzelfde effect treedt ook op bij de Cs van de HR (Brack, 2004; Olufsen, et al.,
2006). Het lijkt dus een plausibele veronderstelling dat Cs in beide gevallen dezelfde betekenis hebben.
Het gaat hier immers in beide gevallen over de concentratie norepinephrine die actief is ter hoogte van
de sinusknoop.
Een andere invalshoek via de bloedvaten Het hart is geen geïsoleerd systeem. Het is verbonden met een fractaal netwerk van bloedvaten waarbij
we vooral de arteriën en de venen van elkaar willen onderscheiden. De arteriën brengen het
zuurstofrijke bloed naar de organen, de venen geleiden het zuurstofarme bloed terug naar de longen
waarna dit met zuurstof verrijkt bloed weer wordt aangezogen door het hart. Bij elke hartslag wordt
nieuw bloed doorheen dit systeem gepompt.
De bloedvaten zijn omringd door platte spieren die vooral door het sympatisch signaal worden
beïnvloed. Het is dus ook hier theoretisch mogelijk om via de invloed van de bloedvaten op bloeddruk
een schatting te krijgen van de sterkte van het sympatisch signaal. We onderzoeken of dit haalbaar is.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
17 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Je kan het hart-bloedvaten systeem vereenvoudigd voorstellen als een elektrisch circuit met discrete
elementen, het zogenaamde Windkessel model (Liu, Brin, & Yin, 1986 ). Er zijn hierbij twee
eigenschappen van de bloedvaten van belang. Enerzijds heeft het bloedvatensysteem een
weerstandswaarde R dat vooral wordt bepaald door de diameter van de kleinere bloedvaten. Daarnaast
bevat het systeem ook een compliantie C (vergelijkbaar met de capaciteit van een condensator) dat de
buffercapaciteit van de bloedvaten weergeeft. De bloedvaatwanden zijn in ontspannen toestand vrij
elastisch waardoor ze bij toenemende druk kunnen uitrekken en op die manier meer bloed zullen
opnemen.
Figuur 7 Vereenvoudigd Windkessel model dat de invloed van de hartpulsen (CO) op de druk in de arteriën (ABP) beschrijft..
In Figuur 7 kan je zien hoe de arteriële druk (ABP in de figuur of verder voorgesteld door pA(t)) wordt
beïnvloed door de hartslagen (hier voorgesteld door CO). De arteriële druk varieert tussen een
bovendruk (pS) en een onderdruk (pD). Dit elektrisch analogon is een eerste orde systeem waarbij het
dalende gedrag kan beschreven worden door de tijdsconstante RC . Men kan gemakkelijk bewijzen dat
deze tijdsconstante gelijk is aan
Vergelijking 6
Deze tijdsconstante is dus een maat van het product van de weerstand en de compliantie. Hoe groter
deze waarde is, hoe trager de druk terugvalt naar de onderderukwaarde.
Als men een gevoelige druksensor plaatst op een arterie die zich voldoende aan de buitenkant van het
lichaam bevindt (vb. de arteria radialis van de pols) is men in staat om deze drukpulsen in beeld te
brengen (zie ook het onderdeel over tonometrie op p. 20). In Figuur 8 kan je enkele typische verlopen
zien van de bloeddruk overheen een ademhalingsperiode van 10 s. Het is direct duidelijk dat ons
vereenvoudigde Windkesselmodel de grote lijnen van het drukverloop beschrijft maar niet de golvende
bewegingen op het dalende verloop verklaart. Deze ‘notchen’ zijn een gevolg van de terugkaatsing van
de drukgolf en vragen complexere modellen om goed te beschrijven.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
18 Het autonoom zenuwstelsel ‘revisited’
Figuur 8 Gemeten arteriële drukverlopen bij verschilende proefpersonen over de duur van 1 ademhaling met een periode van 10 s.
Toch is het mogelijk om zelfs met een vereenvoudigd model interessante informatie uit dit
drukverloop te extraheren. Ten eerste valt het op dat overheen de volledige ademhaling het dalende
verloop niet steeds dezelfde vorm heeft. Op sommige momenten gaat de curve trager of sneller naar
beneden en ook de ‘notchen’ veranderen van intensiteit. Door de oppervlakte te berekenen onder de
dalende curven kan men een goede schatting krijgen van de tijdsconstante die bij de specifieke
polsslag hoort (Liu, et al., 1986 ). Je vindt enkele resultaten hiervan in terug in Figuur 9.
1600 1602 1604 1606 1608 161075
80
85
90
95
100
105
t (s)
1600 1602 1604 1606 1608 161040
50
60
70
80
90
100
t (s)
1600 1602 1604 1606 1608 161080
90
100
110
120
130
t (s)
1600 1602 1604 1606 1608 161040
60
80
100
120
140
t (s)
© Zara T. vzw | 18-3-2011
19 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
a.
b.
Figuur 9 Het verloop van de RC (eenheid is 0.1 s) , de arteriële druk pA (a.e.) en het hartritme HR (bpm) voor 2 verschillende proefpersonen over een periode van een drietal ademhalingen.
Bemerk allereerst dat de HR behoorlijk kan variëren over de ademhaling (zeker in de b. figuur is dit
duidelijk en bedraagt de variatie bijna 20 bpm). Men kan in beide gevallen stellen dat de hartslag hoog
is (hoge Ts en lage Tp) op het moment van de inademhaling en laag tijdens de uitademhaling (lage Ts en
hoge Tp). Maar eenzelfde systematiek geldt niet voor de tijdsconstante RC. In figuur a. zijn HR en RC
zo goed als in fase, maar in b. zijn ze bijna in tegenfase. Het tweede geval komt het meest voor bij de
tot nu toe uitgevoerde experimenten.
RC wordt vooral beïnvloed door de flexibiliteit en de diameter van de arteriën en deze worden
beïnvloed door het sympatisch signaal. Bij een hoge Ts krijgen de gladde spieren rondom de aders meer
signaal en zullen de aders stijver en smaller worden. Dit eerste effect vermindert de compliantie van de
aders en het laatste vergroot de weerstand van de aders. Beide effecten komen samen in RC die het
product is van beiden. Als we veronderstellen dat de HR-toename samengaat met een toename van Ts,
dan zal:
in geval a. de toename van de weerstand domineren en
in geval b. de afname van de compliantie.
Door deze tegenstrijdige wisselwerking kan RC jammer genoeg niet gebruikt worden als een
onafhankelijke maat voor de sterkte van het sympatisch signaal. Het heeft wel zicht op welke manier
het Ts-signaal de persoon beïnvloedt. Persoon a. heeft minder sterke variaties dan persoon b. wat
doorgaans samengaat met een meer gespannen persoonlijkheid. Het is niet onwaarschijnlijk om te
1590 1595 1600 1605 1610 1615 16200
50
100
150
t (s)
RC
pA
HR
1610 1615 1620 1625 1630 1635 16400
20
40
60
80
100
t (s)
RC
pA
HR
© Zara T. vzw | 18-3-2011
20 Het autonoom zenuwstelsel ‘revisited’
veronderstellen dat vanaf een bepaald niveau van gemiddeld Ts-niveau de compliantie niet echt meer
wijzigt en dat het weerstandsmechanisme dominant wordt. Uiteraard is dit voorlopig nog maar
speculatie, maar het is een interessante onderzoeksvraag om mee te nemen bij verder onderzoek.
We vatten de belangrijkste inzichten nog eens samen in Tabel 2.
Sympatisch signaal Ts Ts Ts
De weerstand R R R
De compliantie C van de arteriën C C
RC Niet bepaald Niet bepaald
Het hartritme HR HR HR
Tabel 2 Belangrijkste samenhang tussen verschillende parameters die samengaan met het sympatisch systeem
Door de onbepaaldheid in Tabel 2 kan RC zijn potentiële rol als onafhankelijke maat voor Ts jammer
genoeg niet waarmaken. De enigste uitweg is een onafhankelijke meting van R of C. Dit is haalbaar als
we ook het bloedvolume kunnen meten dat per hartslag wordt rondgepompt (Liu, et al., 1986 ). Deze
mogelijkheid kan nog verder onderzocht worden.
Een totaalbeeld dankzij arteriële tonometrie In mijn zoektocht naar meetinstrumenten om het ANS in vivo te bemonsteren heeft de tonometrie
voor belangrijke nieuwe inzichten gezorgd. Oorspronkelijk ben ik begonnen met de klassieke
meetinstrumenten namelijk de huidgeleidbaarheid als maat voor het sympatisch systeem en de
veranderingen van het hartritme als maat voor het parasympatisch systeem. Maar aan beiden zijn
belangrijke problemen gekoppeld. De huidgeleidbaarheid is sterk gekoppeld aan omgevingsfactoren
zoals de temperatuur en geeft bij lage sympatische intensiteit (od hoge parasympatische activiteit) nog
nauwelijks signalen af. De variaties van het hartritme zijn gekoppeld met zowel het sympatisch als het
parasympatisch systeem waardoor het moeilijk was om ook hieruit directe informatie te gaan afleiden.
Door een aantal toevalligheden en dankzij Prof. Patrick Segers kon ik beschikken over een tonometrie
toestel. Ik had al snel door dat dit signaal veel meer relevante informatie in zich droeg dan een HR
signaal of zelfs een volledig ECG.
Het basisprincipe van een tonometrietoestel is eigenlijk heel eenvoudig. Je kan het het best vergelijken
met het manueel meten van iemand zijn polsslag. Je geeft een lichte druk ter hoogte van de
polsslagader (arteria radialis) totdat je de polsslag voelt. Door de vinger te vervangen door een
gevoelige druksensor (gebaseerd op een piëzokristal) en door een hoge bemonsteringsfrequentie (van
minstens 250 Hz) kan je de drukgolf heel mooi in kaart brengen (zie Figuur 10).
© Zara T. vzw | 18-3-2011
21 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Figuur 10 Principeschets van tonometrie. Het bloedvat wordt met een kracht of druk sensor tegen het onderliggende bot gedrukt. De uitlezeing van de krachtsensor is evenredig met het drukprofiel.
We beschikken over een klinisch toestel HDI/Pulsewave Research Cardiovascular Profiling Instrument
(model CR-2000). Dit toestel is ontwikkeld om via een doorgedreven Windkesselmodel de
Complianties van verschillende adersystemen te bemeten. Het was voor onze metingen noodzakelijk
om het elektrisch sensorsignaal aan te sluiten met mijn computer (nadat de offset was weggefilterd) en
daar de signaalverwerking te doen. Hierdoor beschik ik over een performante meetopstelling die
toelaat om diepgaande onderzoeksactiviteiten op te stellen.
Tonometrie heeft wel het nadeel dat het vrij gevoelig is voor beweging. Als je de pols ook maar lichtjes
beweegt krijg je sterke verstoringen van het signaal. Toch bleek het signaal gemakkelijk vrij stabiel te
houden als de pols eerst wordt gefixeerd. Lange meetsequenties van ongeveer 1 uur zijn haalbaar maar
vragen wel wat concentratie van de vrijwilligers.
Als de meerwaarde van dit meetprincipe binnen wetenschappelijke kringen wordt aanvaard dan moet
het mogelijk zijn om dit toestel te herontwerpen zodat het veel breder inzetbaar is. De
bewegingsgevoeligheid hangt sterk samen met de grote massa van de druksensor die uiteraard enorme
drukverschillen meet als hij door een beweging van de pols wordt verplaatst. Ik ben er van overtuigd
dat een opstelling waarbij de sensor heel licht wordt uitgevoerd nog maar nauwelijks dat probleem kan
hebben en dat tonometrie tijdens beweging een haalbare kaart moet zijn.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
22 De dynamiek van het ANS-evenwicht
3. De dynamiek van het ANS-evenwicht
De voorbije 10 jaar heeft men in verscheidene onderzoeksgroepen enorme vooruitgang gemaakt in het
modelleren van de ANS dynamiek. De wiskundige modellen die ik gebruik zijn vooral gebaseerd op het
werk van 2 grote onderzoeksgroepen: enerzijds de Italiaanse groep rond Ursino (Ursino, 1998, 1999;
Ursino, Antonucci, & Belardinelli, 1994; Ursino, Cavalcanti, Severi, & Sangiorgi, 1997; Ursino,
Fiorenzi, & Belardinelli, 1996; Ursino & Innocenti, 1997a, 1997b; Ursino & Magosso, 2000, 2003;
Yildiz & Ider, 2006) en de Deense groep rond Olufsen en Ottesen (Olufsen, et al., 2008; Olufsen et al.,
2005; Olufsen, et al., 2006; Ottesen, 1997, 2000). Hier en daar heb ik wel enkele aanpassingen
doorgevoerd. Het is niet de bedoeling om dit model hier heel uitgebreid te beschrijven, ik zal het vooral
hebben over de uitgangspunten. Wie meer interesse heeft verwijs ik door naar appendix 1 en de papers
van de Deense groep. Een goed overzicht van het model staat in (Olufsen, et al., 2006).
De basisregels De signalen in het ANS (zowel Ts als Tp) streven homeostasis of evenwicht na. Het woord evenwicht
wordt nogal gemakkelijk gebruikt (en misbruikt) en wordt dikwijls foutief geassocieerd met een
statische situatie. In werkelijkheid betekent homeostasis juist dat ons lichaam zich heel dynamisch
aanpast aan veranderende omgevingsfactoren, juist zoals een thermostaat heel dynamisch de
temperatuur in een ruimte constant houdt. Het lichaam gaat vooral de levensnoodzakelijke parameters
zo veel mogelijk binnen stabiele grenzen houden zodat leven mogelijk is. Een voorbeeld van zo een
parameter is de bloeddruk, die moet hoog genoeg zijn om het lichaam en ook de hersenen van energie
te voorzien, maar natuurlijk ook niet te hoog zodat de weefsels voldoende flexibel blijven en niet
beschadigd worden. Als je van zit naar stahouding komt, gaat dit altijd gepaard met een bloeddrukval
die dankzij het ANS zo snel mogelijk wordt gecompenseerd door een toename van de hartslag. Op die
manier blijft ons hoofd helder en voorzien van voldoende energie, maar is er wel heel veel veranderd in
ons lichaam: HR is gestegen, bloedvaten zijn dichtgegaan en stijver geworden, Ts is gestegen en Tp is
gedaald. Je kan dus ruwweg stellen dat het ANS de energiehuishouding van ons lichaam bewaakt en
dit gebeurt op korte termijn vooral door de regulering van de bloeddruk, de doorbloeding en de
lichaamstemperatuur. Op langere termijn is er ook regulering van de verteringsprocessen (de tragere
energiedoorstroming).
Het knappe aan het ANS-regelsysteem is dat het twee veranderlijken heeft die kunnen instaan voor de
regulatie. Dit lijkt veilig, als er eentje niet goed meer werkt neemt het andere wel over, maar er is hier
meer aan de hand. Men kan stellen dat het parasympatisch signaal sneller een invloed heeft op het
hart dan het sympatisch signaal, maar het sympatisch signaal heeft relatief gezien een grotere invloed
op het hart als het parasympatisch signaal. Deze twee mechanismen hebben dus een verschillende
inbreng in de tijdsdynamiek van het autonoom systeem. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen
verschillende mechanismen voor deze autonome controle (Berntson, Cacioppo, & Quigley, 1993):
Gebalanceerde of reciproke controle: hierbij gaat het ene signaal omhoog en het andere naar
beneden of omgekeerd. De effecten van deze veranderingen werken meestal wel in dezelfde
richting. Zo zal bijvoorbeeld het hartritme stijgen zowel door een toename van Ts als door een
afname van Tp.
Co-actieve controle: beide mechanismen gaan samen toenemen of afnemen. Een gekend
voorbeeld is de oriënteringsreflex. Als je een verdacht geluid hoort (een knal) gaat je hartslag
eerst naar beneden vooraleer hij gaat toenemen (Stern, et al., 2001). Die hartslagdaling treedt
niet op als je het parasympatisch systeem blokkeert (vb. met medicijnen). Dit wijst er op dat
beide systemen hier in dezelfde richting actief zijn. Het geeft ook aan hoe mentale activiteit de
hartslag beïnvloedt.
Ontkoppelde controle: nu is slechts één mechanisme actief, de andere componente verandert
niet (vb. de aanmaak van adrenaline door het bijniermerg geeft een niet gebalanceerde
versterking van het sympatisch systeem).
© Zara T. vzw | 18-3-2011
23 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Belangrijk is ook de tijdschaal waarop je naar het ANS-controle kijkt.
We onderscheiden twee tijdschalen
een ‘quasi-statische’ tijdschaal (uren, dagen) via chemische stoffen in het bloed, en
een ogenblikkelijke tijdschaal (seconden) die hoofdzakelijk elektrisch gebeurt (met
uitzondering van de adrenalines van het bijniermerg).
Binnen deze studie is vooral onderzoek verricht naar de snelle processen maar we zijn ons geleidelijk
aan wel bewust geworden van de impact van de ‘quasi-statische’ tijdschaal op de werking van het ANS.
Deze wordt beïnvloed door de aanwezigheid van chemische stoffen in het bloed die uit de nieren
(renine), de bijnierschors (aldosteron en cortisol) en uit de schildklier (thyroxine) komen. Thyroxine
vergroot hartritme (Ho neemt dus toe) en hartcontractiliteit (Eo neemt toe) en thyroxine, cortisol en
renine vergroten de constrictie van de bloedvaten (Ro neemt toe en Co neemt af). Al deze stoffen zorgen
voor een verhoging van de bloeddruk en op deze manier spelen ze rechtstreeks in op het elektrisch
gestuurde ANS. Je kan stellen dat ze zorgen voor een quasi-statische waarden voor Ts,o en Tp,o. Op het
einde van dit hoofdstuk wordt het belang van deze waarden voor de ANS-dynamiek besproken en hoe
je ze kan beïnvloeden.
Focus van dit onderzoek: bloeddrukregulatie Door zijn reciprook karakter is het regelmechanisme van de bloeddruk heel effectief en is het ook een
interessant startpunt om de dynamische aspecten van het ANS te verkennen. We durven hier ook
stellen dat dit bloeddrukregulatie niet alleen een rol speelt bij het rechtstaan of gaan zitten maar een
veel fundamenteler gegeven is met een grote impact in ons dagelijks leven. Zo kan dit mechanisme
mee de invloed van ademhaling op het ANS verklaren en speelt het een belangrijke rol bij bepaalde
types van bewegingen. Zowel ademhaling als beweging worden gebruikt in de meeste relaxatie- en
meditatietechnieken en dit is duidelijk geen toeval.
Een elektrisch model
De arteriële bloeddruk pA is het vertrekpunt van deze uiteenzetting. Deze varieert niet alleen in de tijd
maar ook overheen het lichaam. Door de hydrostatische druk is de bloeddruk ter hoogte van de voeten
aanzienlijk groter dan ter hoogte van het hoofd. Daarnaast kan de activiteit van bepaalde spieren die
ook nog lokaal gaan beïnvloeden (vb. door beweging of door ademhaling).
Om een grootheid te kunnen regelen moet je eerst over informatie van deze grootheid beschikken. In
het lichaam bevinden zich daarvoor barosensoren. Je kan een barosensor vergelijken met een
rekstrookje dat een elektrisch signaal geeft als het wordt uitgerokken. Deze sensoren bevinden zich
vooral op twee plaatsen (in de aortaboog vlak boven het hart en aan de halsslagader (Figuur 11)) en
meten dus de arteriële druk op die twee (cruciale) plaatsen.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
24 De dynamiek van het ANS-evenwicht
Figuur 11 De positie van de barosensoren: ter hoogte van de aortaboog (sinus aorticus) en van de splitsing van de arteria carotis communis in een linker en rechter deel (halsregio).
De activiteit van deze sensoren np is een maat voor de grootte van de gemiddelde bloeddruk. Deze
activiteit komt rechtstreeks in het parasympatisch systeem terecht en gaat via de vagus zenuwbaan
naar het hart. We stellen de parasympatische activiteit voor door
Vergelijking 7
,
waarbij M de maximale activiteit is die in de parasympatische tak voorkomt (grootteorde 120 Hz).
Door deze bewerking is Tp genormeerd tot een waarde tussen 0 en 1 en kunnen we de waarden ook op
die manier interpreteren.
Daarnaast wordt ditzelfde signaal in het centrale zenuwstelsel ook omgezet in een sympatisch signaal.
Evenwel wordt het teken aangepast. We gaan er van uit dat dit gebeurt via acetylcholine de
neurotransmitter van het parasympatisch systeem. Je zou dit wiskundig als volgt kunnen
neerschrijven:
Vergelijking 8
Waarbij Ts,c staat voor het sympatisch signaal in het centraal zenuwstelsel. Bemerk dat ook Ts,c
begrensd is tussen 0 en 1. Vergelijking 8 geeft de basis weer van het reciproke controlemechanisme.
Dit Ts,c signaal wordt via de ganglia doorgestuurd naar het hart, de bloedvaten, de bijnieren, … In de
ganglia loopt het sympatisch signaal wel een tijdsvertraging op van de grootte d (Brack, 2004). Het
sympatisch signaal Ts dat toekomt ter hoogte van het hart staat dus nog steeds in verband met Tp,
maar de wiskundige relatie is gewijzigd tot:
Vergelijking 9
Tp komt daarentegen zo goed als niet vertraagd toe aan het hart. De consequenties van deze
eenvoudige vergelijkingen zijn niet niks. Als je één van beide signalen vb. Tp kent, kan je in theorie ook
het andere signaal Ts berekenen. We visualiseren een dergelijke relatie in Figuur 12. Als je adem haalt
met een periode van 10 s krijg je dit theoretische verloop van Tp. Ts is berekend voor enkele waarden
van d. Bemerk ook de sterke invloed van deze delaytijd op de hartslag. We komen hier nog later op
terug bij de studie van de ademhaling.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
25 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Figuur 12 Visualisatie van een theoretisch reciprook ANS-systeem waarbij Tp een typische variatie kent die bijvoorbeeld het gevolg kan zijn van een ademhaling met een periode van 10s. Ts en Tp zijn sterk aan elkaar gekoppeld en het sympatische signaal komt een tijdsinterval d achter. Het model is doorgerekend voor verschillende waarden van d. Bemerk ook de gevolgen van dit reciproke model op de hartslag waarbij in dit specifieke geval de invloed van het sympatisch systeem op de hartslag twee maal zo groot is als het parasympatisch systeem(MS = 96 , MP = 50, S = 1 s, p = 1 s).
We ontbreken nog 1 stap in het proces. De elektrische signalen komen toe in het hart maar moeten nog
omgezet worden in de neurotransmitters Cp en Cs. Deze omzetting kan wiskundig beschreven worden
door eerste orde dynamische vergelijkingen met tijdsconstanten p en s. De geïnteresseerde lezer kan
de details van dit proces terugvinden in Intermezzo 2 of appendix 1. Zeker voor trage processen zullen
Cp en Cs sterk op hun elektrische signalen lijken. Alleen wordt Cs wel een belangrijk stuk in waarde
verkleind als Cp grote waarden bereikt. Als we Cs en Cp kennen moeten we die enkel in
Vergelijking 1
invullen om het HR te berekenen. We vatten het volledige ANS-model nog eens samen in onderstaand
schema.
1700 1710 1720 1730 1740 1750 176020
30
40
50
60
70
80
90
t (s)
Tp
Ts taud = 10s
HR taud = 10 s
Ts taud = 5 s
HR taud = 5 s
© Zara T. vzw | 18-3-2011
26 De dynamiek van het ANS-evenwicht
Figuur 13 Schematische voorstelling van ANSmodel voor drukregulatie.
HR-variaties en ademhaling
Ademhaling is één van de pijlers van onze energievoorziening en ook hier zien we een sterke ANS
koppeling. Vele relaxatie en meditatietradities maken hiervan dankbaar gebruik en proberen via de
ademhaling terug balans te brengen in het ANS. Daarom dat mijn eerste experimentencycli over
ademhaling gaan. Een andere reden is dat ademhaling geen beweging vraagt en ik dus ook de
tonometrie kan inzetten voor een grondige analyse.
Op zich is ademhaling heel eenvoudig in het ANSmodel in te passen (zie Figuur 13). Door de
drukverschillen in de longen tijdens het in- en uitademen, varieert eveneens de arteriële druk pA.
Hetzelfde mechanisme als hierboven besproken induceert dan Tp- en Ts signalen en de bijhorende
hartritmevariaties.
In de literatuur bestaat wel wat onenigheid over hoe de ademhaling nu juist het ANS beïnvloedt. De
Italiaanse groep rond Ursino werkt naast het boven beschreven drukmechanisme ook nog via aparte
druksensoren in de longblaasje die eveneens een parasympatische signaal veroorzaken (Ursino &
Magosso, 2003). Deze tellen dan op bij het Tp-signaal van de arteriële druk. De Ursino groep behandelt
dit signaal als volledig ontkoppeld, d.w.z. er wordt geen reciproke terugkoppeling naar het sympatisch
signaal in acht genomen. Dit laatste lijkt wel wat onwaarschijnlijk, zeker omdat het mechanisme
volledig vergelijkbaar is met dat van de arteriële barosensoren.
In versie 1.1 van dit document werd voor de eenvoud alles doorgerekend aan de hand van het model uit
Figuur 13. We gaan er van uit dat de druksignalen uit de longen maar relevant zijn bij grote
drukverschillen dus als er diep wordt in- en uitgeademd. We zullen snel aan de data zien of deze
veronderstelling is vol te houden of dat ons model moet uitgebreid worden.
In het volgend hoofdstuk worden de grenzen van dit model experimenteel verkend. Hiervoor laten we
verschillende proefpersonen ademen met verschillende ademhalingsritmes: van heel snel (periode = 2
s, f = 0.5 Hz) tot heel traag (periode 20 s, f = 0.05 Hz). Voor elke ritme verwachten we dat ook het HR
pA
Tp
Tp Ts
Ts = 1 – Cp(t-d)
© Zara T. vzw | 18-3-2011
27 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
tussen een ondergrens en bovengrens zal variëren. In Figuur 14 simuleren we voor elke frequentie hoe
sterk deze variatie (HRV) zal zijn voor een vaste variatie van de arteriële druk (kort voorgesteld als
HR/p). We krijgen dan een aantal interessante figuren, die we uitzetten als functie van de
verschillende parameters. Hierdoor kunnen we het belang van de verschillende parameters beter leren
inschatten. Voordat we het geheel verder analyseren willen we wel nog stellen dat deze spectra niet
volledig overeenkomen met de klassieke HRV-spectra die in de literatuur worden gebruikt (Cohen &
Taylor, 2002). Deze klassieke spectra zijn ook gewogen door het spectrale verloop van de arteriële
druk pA, die zeker ook significant bijdraagt tot het spectrum (zie ook hoofdstuk 4 voor experimentele
voorbeelden van dit drukspectrum en hoe de twee van elkaar kunnen gescheiden worden).
Figuur 14 Spectra van het ANS model voor verschillende modelparameters. De bovenste parameter wordt steeds constant gehouden als de andere parameters worden gevarieerd.
Bemerk allereerst de invloed van de delaytijd d tussen het sympatisch en parasympatisch signaal.
Door deze tijd te variëren zie je dat de maxima en de mina zich verplaatsen. Je kan dit eenvoudig
verstaan door in te zien dat de delaytijd het faseverschil bepaalt tussen het sympatisch en
parasympatisch signaal. Bij bepaalde frequenties (f = (2n+1)/2d, n = 0, 1, 2, 3, …) geeft dit aanleiding
tot grote HR-variaties en bij andere frequenties (f = n/d, n = 1, 2, 3,…) verwachten we eerder minima.
Dit is een heel interessant gegeven. Als we dit spectrum kunnen opmeten dan zal de positie van de
maxima en minima ons direct een idee geven van d.
De invloed van S is eerder beperkt. Wat je wel ziet is dat de schommelingen van de curve verzwakken
bij grotere waarden. Dit heeft alles te maken met het feit dat het sympatisch signaal dan meer wordt
uitgesmeerd en zijn variaties verliest. Door deze kleine verschillen verwachten we niet dat we deze
parameter op een betrouwbare manier uit het spectrum kunnen halen. De invloed van P is veel
belangrijker. Net zoals bij S, kan je zien dat als P significant toeneemt, de schommelingen in de curve
uitdempen. Interessant is ook dat hoe kleiner P is, hoe sterker de hartritmevariaties zijn over het
ganse spectrum. Dit is heel interessant gegeven omdat men in de literatuur de aanwezigheid van
belangrijke HRvariaties in de zone van de ‘hoge’ frequenties (het HF (‘high frequency’) gebied: 0.15 Hz
< f < 0.4 Hz) als een belangrijke indicator gebruikt voor de aanwezigheid van een parasympatisch
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
0.5
1
1.5
2
2.5
f (Hz)
HR
V/p
(a.u
.)
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
0.5
1
1.5
2
2.5
f (Hz)
HR
V/p
(a.u
.)
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
0.5
1
1.5
2
2.5
f (Hz)
HR
V/p
(a.u
.)
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
0.5
1
1.5
2
2.5
3
f (Hz)
HR
V/p
(a.u
.)
tauP = 2 s
tauP = 4 s
tauP = 1 s
tauS = 1 s
tauS = 3 s
tauS = 5 s
Mp = 60, Ms = 25
Mp = 30, Ms = 25
Mp = 60, Ms = 50
Mp = 30, Ms = 50
taud = 7 s
taud = 9 s
taud = 5 s
HFLF
LF HF LF HF
HFLF
© Zara T. vzw | 18-3-2011
28 De dynamiek van het ANS-evenwicht
signaal (Cohen & Taylor, 2002). Deze experimentele observatie hangt dus samen met lage waarden
voor P.
Mp en MS hebben inderdaad ook een invloed op het spectrum. Grotere waarden geven aanleiding tot
sterkere HR-variaties. Het verschil tussen maxima en minima wordt groter naarmate MS en MP dichter
bij elkaar liggen. Ook kan je stellen dat de grootte van de HR-variaties vooral door Mp worden bepaald.
Ons model bevestigt de in de literatuur gebruikte (eerder rudimentaire) methodes voor de analyse van
de hartritmevariaties. Samengevat kan men stellen dat :
HR-variaties inderdaad een duidelijke maat zijn voor de aanwezigheid van een sterk
parasympatisch signaal (de standaard deviatie is dus een bruikbare maat). Alle factoren die de
opbouw van TP verhinderen (zoals een lange P of weinig gevoelige baroreceptoren) zullen hun
weerklank hebben in significant lagere waarden in het HR-spectrum.
De gebruikte spectrale methode om de sterkte van het parasympatisch signaal in de HF-band
van het spectrum te bepalen heeft zeker zijn relevantie. Wel met dien verstande dat deze band
ook gewogen wordt door de sympatische variaties. Van een volledige ontkoppeling is geen
sprake.
De LF band (tussen 0.04 en 0.15 Hz) wordt ook gebruikt om een schatting te maken van de
sympatische activiteit (eventueel wel in verhouding tot de HF-band, men berekent dan
LF/HF). Ook hier kan men zich afvragen of deze werkwijze wel waarmaakt wat ze belooft om
te doen. Dit gebied is duidelijk door beide activiteiten bepaald. De veronderstelling dat men
door de verhouding te nemen van LF/HF de parasympatische bijdrage uit het LF signaal
verwijdert, kan zeker nog verder onderzocht worden. Maar het lijkt mij vrij voor de hand
liggend dat ook een groot deel van de sympatische invloed wordt weggedeeld en dat de
verhouding een maat is voor de drukweging in het spectrum en dus van andere factoren
afhangt dan van de Ts- en Tp-signalen.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
29 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Humorale regulatie en zijn invloed op de bloeddruk
De bloeddruk wordt rechtstreeks in balans gehouden door het ANS systeem (zowel elektrisch als via
adrenaline) maar er zijn ook andere mechanismen die deze bloeddruk beïnvloeden. Een belangrijk
systeem is de humorale regulatie die andere levensnoodzakelijke factoren zoals partieeldruk van CO2
en O2, en de pH van het bloed in evenwicht houden. Deze chemosensoren bevinden zich in de buurt
van de barosensoren en gebruiken hormonen (cortisol, aldesteron en thyroxine) om deze parameters
in balans te houden. Al deze hormonen hebben een bloeddrukverhogend effect (ze vergroten Ho, Eo, Ro
en verkleinen Co) en op deze manier beïnvloeden zij het ANS-systeem. Een volledig overzicht van alle
factoren die de bloeddruk beïnvloeden vind je terug in Figuur 15.
We bestuderen de invloed op het ANS-systeem vanuit twee extreme toestanden, namelijk te hoge
bloeddruk (hypertensie) en te lage bloeddruk (hypotensie).
Personen met een hoge bloeddruk (en dus nauwe bloedvaten) krijgen via de baroreceptoren
een hoog parasympatisch signaal Tp,o binnen en een laag sympatisch signaal Ts,o. Dit is wat
tegenstrijdig met het veel gebruikte beeld dat iemand met een hoge bloeddruk doorgaans
een sympaticus wordt genoemd. Zeker als de oorzaak voor de hoge bloeddruk te zoeken is in
humorale regulatie (bijvoorbeeld door langdurige stress) moet je eigenlijk stellen dat deze
types juist sterk gedomineerd worden door een parasympatisch signaal. Evenwel heeft dit
signaal niet voldoende impact op de bloeddruk om het te laten dalen, dit signaal kan als het
ware niet op tegen het hormonenbad waarin het lichaam zich bevindt. Men stelt vast dat
gestresseerde personen zo goed als geen belangrijke HR-variaties hebben. Je kan dit
verklaren doordat het signaal van de barareceptoren en het parasympatisch signaal zo goed
als volledig gesatureerd zit (np M of Tp 1). Hierdoor kan er nauwelijks nog
bloeddrukregulatie voorkomen en al zeker niet door de relatief kleine drukverschillen van
de ademhaling.
Als iemand een lage bloeddruk heeft, krijg je het omgekeerde verhaal. Het sympatisch
signaal Ts,o moet nu zo goed als 1 zijn. Iemand met een lage bloeddruk wordt dus
gedomineerd door een sterk sympatisch signaal. Het verhaal van de HR-variaties is nu wel
anders. De np-waarde is nu heel erg klein, maar een druktoename kan wel nog voor
belangrijke wijzigingen in de np-waarde en voor HR-variaties zorgen.
Verminderde HR-variaties komen dus vooral voor bij personen met een hoge bloeddruk. Dit gegeven
moet gemakkelijk experimenteel te verifiëren zijn. Uiteraard zitten de meeste mensen ergens tussen
die twee uitersten in, maar die extremen geen wel een idee hoe de humorale regulatie inwerkt op het
ANS-systeem. Ik heb ook een sterk vermoeden dat die hormonale beïnvloeding (en de bijhorende
drukvariaties) een interessant verklaringsschema kunnen zijn voor de stemmingsveranderingen bij
vrouwen doorheen hun cyclus. Kortom over dit onderwerp is zeker het laatste nog niet gezegd.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
30 De dynamiek van het ANS-evenwicht
Figuur 15 Een schematisch overzicht van alle factoren die mee de bloeddruk beïnvloeden(Van Cranenburgh, 1997).
© Zara T. vzw | 18-3-2011
31 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
4. Experimenten rond het ANS-model: V 1.1
Het grote kader Het gebruikte ANS-model werd in de literatuur reeds voor een aantal experimentele setting
gefalsifieerd. Best onderzocht zijn experimenten waarbij een proefpersoon werd gevraagd om uit een
zitpositie recht te staan. Daarnaast zijn er ook experimenten gebeurd waarbij men de invloed van
ademhaling op de HRV onderzoekt (maar hier maakte men wel gebruik van het complexere model van
de Italiaanse groep). In alle geval was de overeenkomst tussen de modellen en de experimenten
bevredigend te noemen.
Met de door Zara T. opgezette experimentenreeksen willen we een pak verder gaan dan de klassieke
falsificatie. We willen de modellen ook effectief gebruiken om de werking van het ANS in specifieke
contexten te gaan bestuderen. We vertrekken daarbij van volgende nog vrij brede onderzoeksvragen:
1. Hoe kunnen we de fysiologische parameters die de ANS-dynamiek van een individu
beschrijven op een betrouwbare manier meten?
2. Kunnen we het gebruikte model gebruiken om de Ts en Tp-signalen onafhankelijk van elkaar
op te meten?
3. Kan het vooropgestelde ANS-model ook de invloed van ademhaling en beweging op het HR
beschrijven? Welke extra uitbreidingen zijn hiervoor noodzakelijk?
Deze onderzoeksvragen geven ook de grote doelen weer van dit ANS-project. Onze basishypothese is
de centrale rol van het ANS in een groot aantal fysiologische (ademhaling, beweging, lichaamstaal, …)
als mentale processen (welbevinden, uitstraling, empathie, intuïtie, …). Via een antwoord op
onderzoeksvraag 1 kunnen deze processen op een betrouwbare manier onderzoeken. Zo kan men de
invloed van allerlei holistische technieken (vb. mindfulness, Taijiquan, equine assisted therapy and
coaching, …) op deze parameters nagaan. Uit de experimentele gegevens van een proefpersoon (vb. HR
en pA) is het mogelijk om de best passende waarden van de verschillende ANS-parameters in te
schatten. De Deense groep heeft hier heel wat ervaring mee opgebouwd (Olufsen, et al., 2005) en we
hebben hun werkwijze softwarematig geïmplementeerd. Als deze werkwijze betrouwbaar is dan
kunnen we via deze parameters een beter zicht krijgen op hoe het ANS van de uitgemeten persoon juist
functioneert. De betrouwbaarheid van de resultaten kunnen we nagaan door de parameters uit één
experiment eveneens te gebruiken voor de simulatie van een totaal ander experiment. Dit is tot nu toe
nog niet gebeurd.
Ook onderzoeksvraag 2 moet je eveneens plaatsen in het kader van onze basishypothese. Het realtime
kunnen opmeten van beide signalen is de grote uitdaging van veel lopend onderzoek. Tot op heden
lukt het enkel om de activiteit van het sympatisch signaal te volgen via huidgeleidbaarheidsmetingen
(Dawson, Schell, & Filion, 2007; Poh, Swenson, & Picard, 2010) maar een echt betrouwbare maat voor
het ogenblikkelijk parasympatisch signaal ontbreekt. Het beschikken over een meetinstrument die
beide signalen ogenblikkelijk weergeeft zou een enorme weerklank hebben voor zowel het theoretisch
inzicht in de werking van het ANS als voor therapieën die gebaseerd zijn op biofeedback. (Edmonds,
Tenenbaum, Mann, Johnson, & Kamata, 2008; McCraty, 2005; Najmuddin, 1998; Yorke, Fleming, &
Shuldham, 2005)
Onderzoeksvraag 3 hangt samen met het gegeven dat ademhaling en beweging de basisfenomenen zijn
waarlangs holistische technieken het ANS beïnvloeden. Een betrouwbaar model voor deze interacties
kan ons helpen om deze interacties op een betrouwbare manier te onderzoeken.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
32 Experimenten rond het ANS-model: V 1.1
De deelvragen van V 1.1 We hebben het voorbije jaar al honderden experimenten uitgevoerd die het mogelijk hebben gemaakt
om het samenhangende kader uit de vorige hoofdstukken te produceren. We voelen ons dan ook klaar
om het echte werk aan te vatten en via meer systematisch uitgevoerde experimenten de opgebouwde
modellen te onderzoeken.
Onderzoek V 1.1 behoort tot de reeks over de ademhalingsexperimenten en was in eerste instantie
verkennend bedoeld. Het kadert vooral binnen de grote onderzoeksvragen 1 en 3. We probeerden
onderstaande deelvragen te beantwoorden:
A. Kunnen we de HRV/p spectra (zie p. 26) van testpersonen experimenteel bepalen?
B. Komen de HRV/p patronen overeen met de simulaties van het ANS model (zie ook Figuur 14)?
C. Is het vooropgestelde ANS-model bruikbaar om ademhalingsvariaties te beschrijven?
Experimentele methode en protocol V 1.1 Om bovenstaand doelen te realiseren hebben we onderstaand experimentele opstelling samengesteld.
Volgende parameters werden opgemeten bij 5 gezonde proefpersonen:
HR, borstomtrek en buikomtrek met behulp van 2 Zephyr bioharnesses
de arteriële druk met een HDI/Pulsewave Research Cardiovascular Profiling Instrument
(model CR-2000)
Het meetprotocol bestond uit volgende stappen
Proefpersoon zit in een zetel (zonder leuning) met beide voeten ontspannen op de grond.
(proefpersoon 1 is hierop een uitzondering, deze persoon lag neer).
Zephyrcontacten nat maken en bevestigen aan de proefpersoon: 1 band net onder de borstkas,
1 net onder de navel.
Rechterpols fixeren en de tonometer plaatsen op de arteria radialis. De druk en de positie
optimaliseren tot de signaalsterkte minstens 20 % bedraagt.
Bloeddruk meten.
Flipcamera aanzetten en alle activiteiten opnemen (zodat alle klokken achteraf
gesynchroniseerd kunnen worden).
Beide bioharnesses worden gesynchroniseerd met de meetcomputer en samen aangezet (in het
oog van de camera).
Bemonstering van het tonometersignaal opstarten en computerklok filmen.
Auditief ademhalingsprotocol opstarten
o startsignaal voor een rustperiode van 2 min.
o auditieve pulsen gedurende 2 min. voor verschillende ademhalingsfrequenties:
0.5 Hz, 0.45 Hz, 0.4 Hz, 0.35 Hz, 0.3 Hz, 0.275 Hz, 0.25 Hz, 0.225 Hz, 0.2 Hz,
0.175 Hz, 0.15 Hz, 0.125 Hz, 0.1 Hz, 0.075 Hz, 0.05 Hz
Bloeddruk opmeten
Dataverwerking
Alle datareeksen (HR, ademhaling, druk) inladen op de centrale computer.
De startmomenten op de filmpjes visualiseren en de tijdscode noteren (tot op 1 frame).
Alle data invoeren in MATLAB met als nulpunt het startpunt van het ademhalingsprotocol.
pA(t) inladen in een Matlabroutine ecgViewer (ontwikkeld door John T. Ramshur (E-mail:
[email protected] ) en door mij verder aangepast voor druk). Deze routine bepaalt de
© Zara T. vzw | 18-3-2011
33 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
posities van de maxima door een correlatie te maken met een typisch verloop van het
drukpatroon over 1 hartslag. Deze posities visueel controleren en slechte waarden verwijderen.
Op basis van het deze posities wordt:
o ook de positie van diastole druk berekend en worden de systole (pS), diastole (pD) en
gemiddelde druk (pM) berekend en weggeschreven;
o een HR-reeks berekend die wordt vergeleken met de HR-reeks van Zephyr. Op wat
slechte pieken na moeten beide curve zo goed als volledig samenvallen.
Een spectrum berekenen van zowel HR als pM over de volledige ademhalingsperiode. Hiervoor
werd gebruik gemaakt van een Welch spectrum via het Matlab algoritme pWelch.
Door de simulaties van het HR te vergelijken met de experimentele waarden wordt een
optimale set van fysiologische parameters berekend die de kleinste kwadratische afwijking
geeft (Olufsen, et al., 2005).
We hebben dit protocol toegepast op 6 proefpersonen. Dit was voldoende voor deze verkennende
studie waarbij we vooral de kwaliteit van onze meettechnieken willen evalueren. De proefpersonen
waren gezonde vrijwilligers van divers pluimage. Er zat zelfs één iemand bij met een grote ervaring in
diverse ademhalingstechnieken. Doordat we de proefpersonen in een breed frequentiegebied lieten
ademen zijn we in staat om een goed idee te krijgen van de spectrale gevoeligheid van door ademhaling
geïnduceerde HR-variaties.
Experimentele resultaten en bespreking We overlopen de onderzoeksvragen en beantwoorden die met behulp van de experimentele data.
A. Kunnen we de HRV/p spectra experimenteel bepalen?
De proefpersonen doorliepen een ademhalingssequentie van ongeveer 30 min waarbij ze via een
auditief signaal op vaste frequenties ademden (‘paced breathing’). De frequenties varieerden tussen de
0.5 en 0.05 Hz (waarbij men telkens ongeveer 2 min. in een ademhalingspatroon bleef. We
berekenden zowel het spectrum van het HR en van pM (dit is de gemiddelde druk over een hartslag). In
Figuur 16 vind je de spectra terug van de 6 proefpersonen.
Volgende patronen zijn terug te vinden in de verschillende resultaten:
Er is maar een piek in het HR-spectrum te vinden als er ook een duidelijke piek is in pM. Dit
gegeven ondersteunt de hypothese dat HR-variaties in de ademhaling gekoppeld zijn aan de
variaties in de arteriële druk.
Voor hoge frequenties (> 0.15 Hz) zijn de drukvariaties van dezelfde grootte-orde als de HR-
variaties. Voor lagere frequenties (tussen 0.075 en 0.2 Hz) zien we dat de meeste HR-pieken
duidelijk versterkt worden ten opzichte van de drukpieken. Proefpersoon 1 is hierop een
uitzondering, de drukvariaties zijn nauwelijks meetbaar bij hoge frequenties. Er dient wel te
worden vermeld dat deze persoon neerlag tijdens de metingen en dat dit vermoedelijk een
invloed heeft op de distributie van de arteriële druk doorheen het lichaam.
Voor lagere frequenties (<0.075 Hz) verdwijnt een duidelijk beeld en vinden we soms nog
grote delen van de spectrale energie terug. Nu is het zo dat voor ademhalingsfrequenties vanaf
0.05 Hz (een periode van 20s), het duidelijke ritmische karakter van de ademhalingen bij de
meeste proefpersonen verdwijnt.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
34 Experimenten rond het ANS-model: V 1.1
Figuur 16 HR- en pM-spectra van de ademhalingssequenties van 6 proefpersonen.
Ter aanvulling van deze spectrale resultaten vind je in Tabel 3 de spectrale verdeling van het HR
patroon onderverdeeld in de gebieden die meestal gebruikt worden in HR-variabiliteitsonderzoek (zie
het hoofdstuk ‘HR-variaties en ademhaling’ op p. 26 voor een grondigere bespreking). Vanuit het ANS-
model kan je de VF kolom gebruiken om de parasympatische parameters MP en P tussen de
verschillende personen te vergelijken. Hoge HF wijzen op lage P-waarden gecombineerd met hoge
MP-waarden. Conform de bespreking op p. 26 valt ook op dat de personen met een hoge HF-waarde
ook een hoge LF waarde hebben.
persoon VLF LF HF
1 2.7 6.2 3.7
2 9.2 17.1 7.0
3 6.9 11.1 4.9
4 41.5 10.5 1.2
5 4.1 8.0 1.6
6 8.0 21.9 4.4
Tabel 3 Spectrale verdeling van het HR spectrum volgens de gebieden VLF, LF, HF. De eenheid is 106 s-2.
In onze theoretische analyse van de spectra via Figuur 14 hebben we niet met HR-spectra gewerkt
maar met HRV/p spectra. We kunnen vergelijkbare spectra ook berekenen voor elke proefpersoon.
Hiervoor bepaalden we de oppervlakte van elke door de ademhaling geïnduceerd piek in het HR-
spectrum en deelde die door de corresponderende oppervlakte onder de p-piek. Het resultaat is
uitgezet in Figuur 17.
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
200
400
f (Hz)
A
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
200
400
f (Hz)
A
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
200
400
f (Hz)
A
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
200
400
f (Hz)
A
HR 2
pM 2
HR 4
pM 4
HR 3
pM 3
HR 5
pM 5
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
200
400
600
f (Hz)
A
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
200
400
f (Hz)
A
HR 6
pM 6
HR 1
pM 1
© Zara T. vzw | 18-3-2011
35 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Figuur 17 HRV/p spectra van de verschillende proefpersonen
Deze figuren hebben jammer genoeg niet de resolutie van de simulaties van Figuur 14. In onderdeel B
bespreken we de overeenkomst met deze simulaties. Het is evenwel nu al duidelijk dat een fijnere
bemonstering van het spectrum zich opdringt. We kunnen dit in de toekomst op twee manieren
realiseren.
Ofwel bemonsteren we meer ademhalingsfrequenties. Dit heeft als nadeel dat de meettijd een
stuk gaat toenemen.
Ofwel kunnen we in plaats van discrete ademhalingsfrequenties te bemonsteren de
ademhalingsfrequentie gradueel laten toenemen over het experimentele interval (een 30-tal
minuten). We blijven dan maar enkele ademhalingen bij dezelfde frequentie en gaan dan over
naar de volgende frequentie. Dit heeft het voordeel dat het gepiekte karakter uit de spectra
verdwijnt en dat de spectra ook informatie zullen bevatten van de tussenliggende frequenties.
Een eerste test met dit principe (wel enkel met HR-bemonstering) gaf een breed spectrum en
toont aan dat dit een haalbare aanpak is. We verwijzen verder naar deze
bemonsteringsmethode als de sweep-methode.
0.05 0.1 0.15 0.2 0.25 0.3 0.35 0.4 0.45 0.50
1
2
3
4
5
6
7
8
t (s)
HR
V/p
(a.u
.)
1
2
3
4
5
6
© Zara T. vzw | 18-3-2011
36 Experimenten rond het ANS-model: V 1.1
B. Komen de HRV/p patronen overeen met de simulaties van het ANS model?
We kunnen ondanks de magere bemonstering van de gemeten spectra toch stellen dat er een mogelijke
overeenkomst is. In zo goed als alle spectra bemerken we schommelingen wat er op wijst dat de
delaytijd d inderdaad een belangrijke rol speelt. Ook zien we in de meeste spectra wel een
overeenkomst met de globale vorm uit de simulaties. Enkel de spectra van personen 2 en 3 vallen wat
uit de boot als het gaat over de hogere frequenties (f > 0.3 Hz) waar we een gevoelige toename zien die
niet terugkomt in de simulaties. We durven hier evenwel stellen dat dit gebied het minst betrouwbaar
experimenteel bemeten is vooral doordat het voor deze hoge frequenties gaat over kleine HRV
waarden die gedeeld worden door kleine p-waarden.
In Figuur 18 zie je een simulatie van het gemeten spectra (van proefpersonen 3 en 6) op basis van de
modelparameters die we uit de optimalisatie hebben gehaald (zie Tabel 4). We durven ondanks de
ruwe bemonstering stellen dat we een overeenkomst herkennen en dat de schommelingen van het
spectrum vermoedelijk gerelateerd zijn aan de delaytijd. Ook de globale vorm van het spectrum komt
overeen met het model. We zijn er wel van bewust dat het hier maar gaat over een suggestieve
overeenkomst die niet voor alle proefpersonen werd gehaald (zie verdere bespreking in deel C). Maar
dat we hier op een interessant spoor zitten is wel duidelijk. Het verfijnen van de meettechniek moet de
details verder uitklaren.
Figuur 18 Vergelijking van een gemeten spectra (proefpersonen 3 en 6) met simulaties.
C. Is het vooropgestelde ANS-model bruikbaar om ademhalingsvariaties te beschrijven?
De belangrijkste les van onderzoek V 1.1 is dat iedereen zijn eigen manier van ademhalen heeft. De zes
testpersonen laten reeds een breed gamma aan verschillen zien. Om een idee te geven wat dit betekent,
hebben we in Figuur 19, Figuur 20 en Figuur 21 voor een ademhalingsfrequentie van 0.1 Hz volgende
parameters uitgezet:
de ademhalingsamplitudes (zowel thoracaal als abdominaal),
het gemeten hartritme HRexp en het berekende hartritme HRsim,
de RC die een maat is voor de arteriële weerstand en de compliantie,
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
0.5
1
1.5
2
2.5
f (Hz)
HR
V/p
(a.u
.)
test person 3
simulation
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.50
0.5
1
1.5
2
2.5
3
f (Hz)
HR
V/p
(a.u
.)
test person 6
simulation
© Zara T. vzw | 18-3-2011
37 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
en de gemiddelde arteriële druk pM.
Ondanks de grote variaties vallen volgende patronen op:
Bij alle proefpersonen zijn er bij een ademhalingsfrequentie van 0.1 Hz aanzienlijke HR-
variaties met een grootte tussen de 10-20 bpm).
Bij bijna alle proefpersonen kan men stellen dat tijdens een inademhaling het HR stijgt en bij
een uitademhaling het HR daalt (op kleine faseshifts na). Proefpersoon 1 is een uitzondering
op deze regel, maar deze persoon lag wel neer tijdens het gebeuren. We moeten in de toekomst
zeker verder onderzoeken of dit neerliggen voor een systematische afwijking zorgt of dat dit
patroon enkel voorkomt bij deze proefpersoon.
Een veel gebruikte redenering is dat de arteriële druk moet afnemen bij de inademing en
toenemen bij de uitademhaling. Dit vinden we bij de meeste proefpersonen duidelijk terug.
Proefpersoon 1 valt hier ook uit de boot maar ook bij proefpersoon 5 is het drukverloop veel
complexer. We willen hier wel bemerken dat deze persoon ademde volgens een bepaalde
techniek (daoïstische ademhaling), waarbij men de druk in het abdomen vrij constant houdt.
We zien hier net als bij proefpersoon 1 dat de gemiddelde druk toeneemt bij de inademhaling.
Het verloop van RC is bij zo goed als alle proefpersonen (uitgezonderd proefpersoon 5) in
tegenfase met het verloop van de HR. RC neemt dus toe als HR afneemt. Doordat RC uit twee
tegenwerkende factoren bestaat R en C is het moeilijk om hier veel conclusies uit te trekken.
We hopen in de toekomst deze metingen te combineren met een R-meting. Hierdoor kunnen
we deze informatie veel effectiever inzetten voor interpretatiedoeleinden.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
38 Experimenten rond het ANS-model: V 1.1
Figuur 19 Gemeten en gesimuleerde meetgegevens bij een ademhalingsperiode van 10 s voor proefpersonen 1 en 2.
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 1700
80
100
120
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170055
60
65
70
75
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 17000.85
1.05
1.23
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 1700
90
100
110
breathing thor (a.u.)
breathing abd (a.u.)
HRexp (bpm)
HRsim (bpm)
tauRC (s)
pM (a.u.)
Test Person 1
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170090
100
110
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 1700
60
80
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 17000
100
200
300
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170090
95
100
105
breathing thor (a.u.)
breathing abd (a.u.)
tauRC (s)
pM (a.u.)
HRexp (bpm)
HRsim (bpm)
Test Person 2
© Zara T. vzw | 18-3-2011
39 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Figuur 20 Gemeten en gesimuleerde meetgegevens bij een ademhalingsperiode van 10 s voor proefpersonen 3 en 4.
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170080
100
120
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170050
60
70
80
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170010
15
20
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170050
60
70
breathing thor (a.u.)
breathing abd (a.u.)
tauRC (s)
pM (a.u.)
HRexp (bpm)
HRsim (bpm)
Test Person 3
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170090
100
110
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170040
60
80
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 1700
2
2.5
3
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 1700
120
130
t (s)
breathing thor (a.u.)
breathing abd (a.u.)
tauRC (s)
pM (a.u.)
HRexp (bpm)
HRsim (bpm)
Test Person 4
© Zara T. vzw | 18-3-2011
40 Experimenten rond het ANS-model: V 1.1
Figuur 21 Gemeten en gesimuleerde meetgegevens bij een ademhalingsperiode van 10 s voor proefpersonen 5 en 6.
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170080
100
120
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170060
70
80
90
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 17000.5
1
1.5
2
t (s)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170050
100
t (s)
breathing thor (a.u.)
breathing abd (a.u.)
HRexp (bpm)
tauRC (s)
pM (a.u.)
Test Person 5
1780 1790 1800 1810 1820 1830 1840 1850 1860 1870 188080
100
120
t (s)
1780 1790 1800 1810 1820 1830 1840 1850 1860 1870 1880
60
80
t (s)
1780 1790 1800 1810 1820 1830 1840 1850 1860 1870 1880
0.5
1
t (s)
1780 1790 1800 1810 1820 1830 1840 1850 1860 1870 1880
40
60
80
breathing thor (a.u.)
breathing abd (a.u.)
tauRC (s)
pM (a.u.)
HRexp (bpm)
HRsim (bpm)
Test Person 6
© Zara T. vzw | 18-3-2011
41 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
De hamvraag blijft of we via ons model in staat zijn om deze ademhalingspatronen te modelleren. De
aandachtige lezer heeft vermoedelijk al opgemerkt dat in Figuur 19, Figuur 20 en Figuur 21 ook
simulaties van HR zijn terug te vinden. Deze zijn het resultaat van een optimalisatie van de
fysiologische parameters over de ganse ademhalingssequentie. Hiervoor berekent men eerst HR(t)
voor een goed gekozen set van startparameters en vergelijkt men dit resultaat met het gemeten
hartritme (HRexp). Als het verschil te groot is worden de parameters aangepast en controleert men of
dit de verschillen verkleint. Op die manier zoekt men een optimale parameterset. Deze
optimalisatietechniek is wel sterk afhankelijk van de beginparameters en kan vastlopen in bepaalde
lokale minima die niet noodzakelijk samenvallen met de fysische minima. Kortom, deze techniek heeft
zijn beperkingen en zal enkel effectief werken als het model heel goed is en als de beginwaarden van de
parameters goed zijn gekozen. We hebben hier niet de intentie om via deze optimalisatietechniek
allerlei mooie overeenkomsten met het experiment te laten zien en op die manier de relatieve waarde
van deze techniek te verbloemen. Het is bijvoorbeeld heel gemakkelijk haalbaar om voor een beperkt
tijdsinterval een heel goede fit te bekomen maar deze parameters zijn dan meestal niet echt bruikbaar
voor de andere tijdsintervallen. Voor deze evaluatie willen we vooral nagaan of we stabiele parameters
kunnen bekomen die het liefst ook in andere contexten bruikbaar zijn en de fysische parameters zo
goed mogelijk benaderen. Door de optimalisatie door te voeren over alle frequenties moet het model
het onderscheid beschrijven tussen de kleine HR-variaties bij hogere frequenties en de grote HR-
variaties voor de lage frequenties. Voor alle proefpersonen zijn we vertrokken van eenzelfde set
startparameters die overeenkwamen met de waarden uit de literatuur (Olufsen, et al., 2006).
In Tabel 4 vinden we de optimalisatieresultaten terug. Deze parameters geven aanleiding tot de
simulatieresultaten in Figuur 19, Figuur 20 en Figuur 21. We kunnen hier gerust besluiten dat ons
model maar bevredigend de ademhalingspatronen kan simuleren voor proefpersonen 3 en 6. Voor de
andere proefpersonen volgen de simulaties wel de richting van deze variaties maar is de amplitude van
de variaties veel te klein. Dit heeft vooral te maken met het feit dat het model ook moet instaan voor de
kleinere variaties bij de hogere ademhalingsfrequenties en dat er bij proefpersonen (1,2, 4 en 5) voor
een compromis wordt gekozen die de grotere variaties onderdrukt.
Persoon d (s) P (s) S (s) MS MP Ho (bpm)
1 13 3.4 4.6 76 60 76
2 10 0.7 4.7 109 60 54
3 8 1.1 4.8 120 60 70
4 11 0.1 2.9 120 60 74
5 13 3.4 6.2 70 60 69
6 10 3.2 6.1 25 60 92 Tabel 4 Modelparameters berekend door optimalisatie via ons ANS-model. Enkel persoon 3 en 6 geven een goede overeenkomst met het experiment.
We kunnen dus besluiten dat ons model maar een beperkt aantal types van ademhalingen kan
simuleren. Uitbreidingen dringen zich op. De Italiaanse groep heeft dus met reden voor het toevoegen
van een extra bron voor de parasympatische signalen gekozen. Zij breiden het door ons gebruikte
model uit met de signalen van de barosensoren in de longblaasjes (Ursino & Magosso, 2003). Beide
mechanismen staan naast elkaar en kunnen het HR beïnvloeden. Om een idee te krijgen of we
hiermee wel het ademhalingsprobleem kunnen oplossen gebruiken we de bestaande software en
gebruiken we als input in plaats van de arteriële druk de ademhalingsdata. We baseren ons hiervoor op
de experimentele formule dat de toename van de druk in de longen evenredig is met de afname van het
longvolume (Yildiz & Ider, 2006). We vatten deze resultaten samen in Figuur 22 en de
modelparameters in Tabel 5 . Voor proefpersonen 2, 4 en 5 krijgen we nu wel een mooie
overeenkomst. Voor de liggende persoon 1 is er nog steeds geen bruikbaar resultaat. Als we voor deze
© Zara T. vzw | 18-3-2011
42 Experimenten rond het ANS-model: V 1.1
persoon het teken van het druksignaal omkeren zien we wel een verbetering maar dit lijkt me meer een
rekentruc dan een echt fysisch gegeven.
Persoon d (s) P (s) S (s) MS MP Ho (bpm)
1 4 2.7 4.9 69 60 81
2 9 0.3 7.3 120 59 43
4 7 1.3 4.2 117 60 76
5 8 4.4 3.7 52 60 81 Tabel 5 Modelparameters berekend door optimalisatie uit een aangepast ANS-model (in plaats van de arteriële druk wordt nu vertrokken vanuit de longdruk.
Figuur 22 Nieuwe simulaties voor proefpersoon 1, 2, 4 en 5 waarbij enkel wordt uitgegaan van het drukpatroon in de longen. Enkel voor proefpersoon 1 werden twee verschillende berekeningswijzen voor deze longdruk gebruikt (a: druk is evenredig met de volumeafname van de longen, en dit principe is ook gebruikt bij de andere proefpersonen, b: druk is evenredig met de volumetoename van de longen).
Deze goede overeenkomsten zijn extra motiverend om de longdruk in het model op te nemen. Maar
het zal hoe dan ook een evenwichtsoefening worden waarbij we extra parameters in het model moeten
opnemen die het relatieve belang van beide mechanismen gaan bepalen. Deze experimentenreeks
wijst er wel op dat de longdruk bij de meeste mensen een belangrijke rol speelt. Het lijkt ons dan ook
belangrijk om in toekomstige meetprotocols te proberen om de invloed van beide effecten van elkaar te
scheiden. Alle suggesties zijn hier welkom. Ik denk aan bijvoorbeeld ‘deep breathing’ of ‘valsalva’
experimenten waarbij de longdruk vrij lang op een hoog niveau wordt gehouden.
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 1700
60
70
HR
(bpm
)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170060
80
HR
(bpm
)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 1700
60
80
HR
(bpm
)
1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 1670 1680 1690 170060
70
80
t (s)
HR
(bpm
)
HRexp 1
HRsima
HRsimb
HRexp 2
HRsim
HRexp 4
HRsim
HRexp 5
HRsim
© Zara T. vzw | 18-3-2011
43 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Besluiten V1.1 en opzet voor V1.2 Deze verkennende experimentenreeks heeft zijn doel niet gemist. Er is naast veel experimentele know-
how ook veel vertrouwen in de aanpak opgebouwd. We hebben een meettechniek om het HRV/p-
spectrum te bepalen en we weten dat we uit een nauwkeurig bemeten spectrum bepaalde
modelparameters (zoals d en P) kunnen afleiden. Door over te schakelen naar een sweep-methode
waarbij we de ademhalingsfrequentie continu laten toenemen moeten we ook in staat zijn om een fijn
bemonsterd spectrum af te leiden uit de meetdata.
Het gebruikte model volstaat niet om alle ademhalingspatronen te simuleren, daarvoor moet het
worden uitgebreid met een tweede bron voor het parasympatisch signaal, namelijk de variaties van de
druk in de longen. In de volgende experimentenreeks gaan we enkele experimenten toevoegen die
moeten toelaten om het relatieve gewicht van deze twee bronnen experimenteel te bepalen. Het is
interessant om nu reeds te beseffen dat er duidelijk verschillende manieren van ademhalen zijn. Eén
die synchroon loopt met de arteriële druk en één die meer gestuurd wordt vanuit de longen en dat niet
uit de arteriële druk kan worden afgeleid. Het lijkt me een heel interessant gegeven om de factoren die
dit bepalen verder te onderzoeken.
Om onderzoeksvraag 2 (Kunnen we het gebruikte model gebruiken om de Ts en Tp-signalen
onafhankelijk van elkaar op te meten? ) te beantwoorden, lijkt het ook belangrijk om in de volgende
experimentenreeks eveneens de doorbloeding te kwantificeren. Dit zal ons toelaten om de
weerstandswaarde van de bloedvaten R rechtstreeks af te leiden en via RC ook de compliantie C te
berekenen. Daarnaast biedt deze data ook perspectieven om de hartcontractiliteit rechtsreeks te meten
(Stern, et al., 2001). De doorbloeding kan vrij gemakkelijk worden gemeten via photoelectric
plethysmography. Hierbij schijnt men met een infrarode lichtbron doorheen de huid en kan men op
basis van het gereflecteerde lichtsignaal het bloedvolume schatten. We beschikken reeds over de
nodige apparatuur en zullen dit meetinstrument mee opnemen in het volgende experimentenreeks.
De onderzoeksvragen voor V1.2 kunnen we hier al neerschrijven:
A. Kunnen we de meettechniek van de HRV/p-spectra verbeteren zodat we er op een
betrouwbare manier fysiologische parameters uit kunnen extraheren?
B. Kunnen we het relatieve gewicht van de twee ANS-bronnen (d.i. de arteriële druk en de
longdruk) bepalen bij verschillende testpersonen en kunnen we de oorzaken voor
interpersoonlijke verschillen determineren?
C. Kunnen we via de doorbloedingsdata een onafhankelijke maat voor Ts bepalen?
© Zara T. vzw | 18-3-2011
44 Besluiten en uitdagingen
5. Besluiten en uitdagingen
We willen dit document afsluiten met nog enkele algemene beschouwingen.
Deze tekst bevat de basis voor een wiskundig onderbouwd ANS-model. We kunnen nog niet stellen dat
dit model al volledig gebruiksklaar is maar de eerste experimentenreeks laat toch al een aantal
veelbelovende resultaten zien. We gaan met veel vertrouwen de volgende experimenten tegemoet en
maken ons sterk dat we hiermee het model verder kunnen funderen en de meetprocedure ook
bruikbaar maken voor een breder werkveld. Zoals reeds gezegd in de inleiding, het gaat hier niet over
het zoeken naar bewijzen. We willen gewoon een referentiekader opbouwen dat een wetenschappelijke
onderbouwing heeft, de kwantitatieve toets doorstaat en op die manier voldoende krediet heeft om
meer controversiële domeinen te onderzoeken.
Van op een afstand beschouwd kan je gerust stellen dat er in deze tekst niet echt iets nieuws staat. Ik
heb me als niet-specialist ingewerkt in de wetenschappelijke literatuur rond het ANS en enkel de
belangrijkste inzichten hier samengebracht. De belangrijkste meerwaarde van deze tekst is dan ook de
samenhang en het referentiekader van waaruit ik naar deze fysische fenomenen kijk. Ik trek ook een
aantal ideeën veel sterker door dan dat in de literatuur gebeurt wat soms wel tot conclusies leidt die
niet altijd gangbaar zijn. Een voorbeeld hiervan. Ik bezocht gisteren het i-brain festival in Gent waar
één van de sprekers een interessant overzicht gaf over pijnervaringen. Hij stelde dat een sympaticus
iemand is die heel gevoelig is voor pijn. Toen ik hem er op wees dat het sympatisch systeem toch
doorgaans pijn onderdrukt (pijn is niet zo handig in een ‘flight-or-fight’ respons), repliceerde hij dat
dit enkel voor de korte termijnrespons was, op langere termijn worden sympatici heel gevoelig. Echt
consistent lijkt dit evenwel niet. Door het idee van de baroregulatie sterk door te trekken, kom ik in
deze tekst tot een andere verklaring voor dit gegeven. Mensen met een hoge bloeddruk (die dikwijls
worden afgedaan als sympatici) hebben eigenlijk een heel sterk parasympatisch signaal. Hieraan
‘danken’ ze ook hun gevoeligheid, wat toch wel een veel consistenter gegeven is.
Een paradigma leeft van eenvoudige ideeën. Ik zet de belangrijkste in deze tekst uitgewerkte
mechanismen nog eens op een rijtje:
Het hart zorgt voor een basaal ritme in ons lichaam dat net zoals andere ritmes (vb. slaap-
wakker, inademen-uitademen, …) van essentieel belang is voor de energiehuishouding in ons
lichaam. Om bijvoorbeeld de bloeddruk binnen bepaalde grenzen te houden, speelt het ANS in
op dit hartritme en kan dit ofwel verhogen of verlagen. Er zijn steeds twee mechanismen die
kunnen zorgen voor de verhoging of de verlaging. Een ritmeverhoging kan het gevolg zijn van
een toename van het sympatisch signaal of een afname van het parasympatisch signaal, een
ritmeverlaging wordt veroorzaakt door het omgekeerde proces: TS verlaagt of TP verhoogt.
Deze ritmeveranderingen worden aangestuurd door een gebalanceerd (of reciprook)
controlemechanisme. Dit heeft als belangrijkste eigenschap dat het parasympatisch en
sympatisch signaal in tegengestelde richting reageren op verstoringen. De dynamiek die
hierdoor ontstaat wordt nog versterkt door een tijdsvertraging van grootte-orde 10 seconden
tussen beide signalen. Hierdoor kunnen bepaalde veranderingen ofwel worden versterkt ofwel
worden verzwakt.
Naast het hartritme is ook het ademhalingsritme van levensbelang en is de wisselwerking van dit ritme
met het ANS de focus van de eerste experimentenreeks. Hierop een fundamenteel zicht krijgen is een
grote en heel waardevolle uitdaging met een heleboel mogelijke toepassingen. Op dit moment zitten
we op het spoor van twee ademhalingstradities. De Taijiquan-traditie die er eigenlijk op neer komt dat
de ademhaling volledig wordt losgelaten. Men spreekt van natuurlijk ademen, het zijn de bewegingen
zelf die de ademhaling induceren. Daarnaast zijn er ook veel actievere ademhalingstechnieken waarbij
men heel bewust de ademhaling en de beweging van de thorax en het abdomen gaat sturen. Belangrijk
is wel het ANS het ademhalingsritme kan ondersteunen. In zoverre zelf dat niet enkel het hartritme en
© Zara T. vzw | 18-3-2011
45 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
de contractiliteit van het hart wordt aangepast maar ook dat de bloedvaten zich open- en dichtzetten
op het ritme van de ademhaling. Het wordt zeker nog een boeiende zoektocht om dit verder uit te
klaren.
We willen ook al wat naar de toekomst kijken. Na het onderzoek rond ademhaling komt beweging in
het vizier (V 2). Hiervoor zal het vermoedelijk nodig zijn om de tonometrie-uitrusting robuust te
maken voor bewegingen. Als dit lukt hebben we een krachtig instrument dat moet toelaten om ook
hier op een kwantitatieve manier op zoek te gaan. Ook hier verwacht ik twee mogelijke manieren van
bewegen, één die ondersteund wordt door het ANS en er mee in fase is en één die er los van staat.
Naarmate ons model op fysiologisch vlak zijn sporen heeft verdiend, begint het echte werk waarbij we
op zoek gaan naar body-mind interacties. Taijiquan en zijn qi-begrip zullen hier de eerste leidraad zijn
maar ook andere technieken zoals equine assisted coaching, mindfulness en acupunctuur zullen
bestudeerd worden. Binnen Zara T. zijn er reeds eerste samenwerkingsprojecten met deze disciplines
opgestart. De zoektocht die we hier samen gaan zal zeker geen gemakkelijke weg worden. Ik heb het
voorbije jaar aan de lijve ondervonden dat de wiskundige en kwantitatieve weg een heel harde weg is
die onverbiddelijk is en zelfs op de beste ideeën inhakt. Maar het resultaat mag gezien worden en de
helderheid en samenhang die deze weg creëert is een onbetaalbare schat die we nog lang kunnen
koesteren.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
46 Referenties
6. Referenties
Becker, R. O., & Selden, G. (1985). The body electric. New York: Harper. Berntson, G. G., Cacioppo, J. T., & Quigley, K. S. (1993). Cardiac psychophysiology and autonomic
space in humans: emperical perspectives and conceptual implications. Psychological Bulletin, 114, 296-322.
Brack, K. E. (2004). Interaction between direct sympathetic and vagus nerve stimulation on heart rate in the isolated rabbit heart. Experimental Physiology, 89, 128-139.
Cohen, M. A., & Taylor, J. A. (2002). Topical review: Short-term cardiovascular oscillations in man: measuring and modelling the physiologies. Journal of Physiology, 542(3), 14.
Dawson, R. W., Schell, A. M., & Filion, D. L. (2007). The electrodermal system. In L. G. T. J. T. Cacioppo, G. G. Berntson (Ed.), Handbook of Psychophysiology Cambridge: Cambridge University Press.
Dijksterhuis, E. D. (2006). De mechanisering van het wereldbeeld. Edmonds, W. A., Tenenbaum, G., Mann, D. T. Y., Johnson, M., & Kamata, A. (2008). The effect of
biofeedback training on affective regulation and simulated car-racing performance: A multiple case study analysis. Journal of Sports Sciences, 26(7), 761-773.
Hare, J. M., Keaney, J. F., Balligand, J.-L., Loscalzo, J., Smith, T. W., & Colucci, W. S. (1995). Role of Nitric Oxide in Parasympathetic Modulation of f3-Adrenergic Myocardial Contractility in Normal Dogs. J. Clin. Invest., 95, 360-366.
Kass, D. A., Maughan, W. L., Guo, Z. M., Kono, A., Sunagawa, K., & Sagawa, K. (1987). Comparative influence of load versus inotropic states on indexes of ventricular contractility:experimental and theoretical analysis based on pressure-volume relationships. Circulation, 76(6), 1422-1436.
Keulemans, M., Salomons, J., & Tiemens, P. (2010). Waar maar raar. nwtmagazine, 78(12), 23-31. Kuhn, T. S. (1996). The structure of scientific revolutions (third ed.). Chicago and London: The
university of Chicago Press. Little, W. C. (1985). The Left Ventricular dP/dtmax-End-Diastolic Volume Relation in Closed-Chest
Dogs. Circulation Research, 56, 808-815. Liu, Z., Brin, K. P., & Yin, F. C. (1986 ). Estimation of total arterial compliance: an improved method
and evaluation of current methods. Am J Physiol, 251, 588-600. McCraty, R. (2005). Enhancing emotional, social and academic learning with heart rhythm coherence
feedback. Biofeedback, 130-134. Najmuddin, S. (1998). Effect of electromyographic biofeedback, relaxation techniques (PMR,
autogenic), cognitive therapy and home practice for paralysis of the left-side of the body due to sexual and physical abuse (PTSD) and stress of immobility over a period of two years. From Fantasy to Reality - Creating the Future of Applied Psychophysiology - Proceedings, 204-204.
Olufsen, M. S., Alston, A. V., Tran, H. T., Ottesen, J. T., & Novak, V. (2008). Modeling heart rate regulation - Part I: Sit-to-stand versus head-up tilt. Cardiovascular Engineering, 8(2), 73-87.
Olufsen, M. S., Ottesen, J. T., Tran, H. T., Ellwein, L. M., Lipsitz, L. A., & Novak, V. (2005). Blood pressure and blood flow variation during postural change from sitting to standing: model development and validation. J Appl Physiol, 99, 1523-1537.
Olufsen, M. S., Tran, H. T., Ottesen, J. T., Lipsitz, L. A., Novak, V., & Program, R. E. U. (2006). Modeling baroreflex regulation of heart rate during orthostatic stress. American Journal of Physiology-Regulatory Integrative and Comparative Physiology, 291(5), R1355-R1368.
Ottesen, J. T. (1997). Modelling of the baroreflex-feedback mechanism with time-delay. Journal of Mathematical Biology, 36(1), 41-63.
Ottesen, J. T. (2000). Modelling the dynamical baroreflex-feedback control. Mathematical and Computer Modelling, 31(4-5), 167-173.
Poh, M.-Z., Swenson, N. C., & Picard, R. W. (2010). A Wearable Sensor for Unobtrusive, Long-Term Assessment of Electrodermal Activity. IEEE Transactions on biomedical engineering, 2010(vol.57 (5)), 1243-1252.
Stern, R. M., Ray, W. J., & Quigley, K. S. (2001). Psychopsychology recording (second ed.). New York: Oxford university press.
Ursino, M. (1998). Interaction between carotid baroregulation and the pulsating heart: a mathematical model. American Journal of Physiology-Heart and Circulatory Physiology, 44(5), H1733-H1747.
© Zara T. vzw | 18-3-2011
47 Het autonoom zenuwstelsel V1.1
Ursino, M. (1999). A mathematical model of the carotid baroregulation in pulsating conditions. Ieee Transactions on Biomedical Engineering, 46(4), 382-392.
Ursino, M., Antonucci, M., & Belardinelli, E. (1994). Role of Active Changes in Venous Capacity by the Carotid Baroreflex - Analysis with a Mathematical-Model. American Journal of Physiology-Heart and Circulatory Physiology, 36(6), H2531-H2546.
Ursino, M., Cavalcanti, S., Severi, S., & Sangiorgi, A. (1997). Mathematical analysis of the hemodynamic response during hemodialysis. Proceedings of the 18th Annual International Conference of the Ieee Engineering in Medicine and Biology Society, Vol 18, Pts 1-5, 18, 1808-1809.
Ursino, M., Fiorenzi, A., & Belardinelli, E. (1996). The role of pressure pulsatility in the carotid baroreflex control: A computer simulation study. Computers in Biology and Medicine, 26(4), 297-314.
Ursino, M., & Innocenti, M. (1997a). Mathematical investigation of some physiological factors involved in hemodialysis hypotension. Artificial Organs, 21(8), 891-902.
Ursino, M., & Innocenti, M. (1997b). Modeling arterial hypotension during hemodialysis. Artificial Organs, 21(8), 873-890.
Ursino, M., & Magosso, E. (2000). Acute cardiovascular response to isocapnic hypoxia. II. Model validation. American Journal of Physiology-Heart and Circulatory Physiology, 279(1), H166-H175.
Ursino, M., & Magosso, E. (2003). Role of short-term cardiovascular regulation in heart period variability: a modeling study. American Journal of Physiology-Heart and Circulatory Physiology, 284(4), H1479-H1493.
Van Cranenburgh, B. (1997). Schema's fysiologie: fysiologie, pathologie, neurowetenschap. Maarssen: Elsevier/de tijdstroom.
Yildiz, M., & Ider, Y. Z. (2006). Model based and experimental investigation of respiratory effect on the HRV power spectrum. Physiological Measurement, 27(10), 973-988.
Yildiz, M., Ozbay, Y., & Ider, Y. Z. (2006). Model based analysis of the effects of respiration signal parameters on heart rate variability. 2006 IEEE 14th Signal Processing and Communications Applications, Vols 1 and 2, 365-368.
Yorke, J., Fleming, S., & Shuldham, C. (2005). Psychotherapeutic interventions for children with asthma. Cochrane Database of Systematic Reviews(4), -.